jvb nask t2 uitwerkingen

232
Piet Bruins Yo van Dijk Carola van Dongen-Visser Gien Fortuin Jan Harbers Jasper de Jong Sjaak de Jong Marion ter Maten-van der Zwan Teun Pieters Erik Schutte Bram van der Wal Eddy Woortman Maurits Hartendorp Jon van der Meulen Pulsar nask vmbo – kgt deel 1 – 2 uitwerkingen Wolters-Noordhoff Groningen

Upload: kingboko

Post on 01-Jul-2015

5.323 views

Category:

Documents


24 download

TRANSCRIPT

Page 1: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Piet BruinsYo van DijkCarola van Dongen-VisserGien FortuinJan HarbersJasper de JongSjaak de JongMarion ter Maten-van der ZwanTeun PietersErik SchutteBram van der WalEddy Woortman

Maurits HartendorpJon van der Meulen

Pulsar

nask

vmbo – kgt

deel 1 – 2

uitwerkingen

Wolters-Noordhoff Groningen

Page 2: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv

Hoe werk je met Pulsar?

1 Jij als onderzoeker

1.1 KNOW-IT Onderzoeken en ontdekken1.2 KNOW-IT Het lab1.3 KNOW-IT Schatten en meten

VERDIEPING Sporenonderzoek

2 Verbranden en verwarmen

2.1 KNOW-IT Temperatuur meten2.2 KNOW-IT Warmtebronnen2.3 KNOW-IT Een warm huis2.4 KNOW-IT Warmte binnenhouden2.5 KNOW-IT Gevaarlijke warmte: brand!

VERDIEPING Brandwerende materialen

3 Water

3.1 KNOW-IT Water, water, water3.2 KNOW-IT Water zuiveren3.3 KNOW-IT Stoffen scheiden3.4 KNOW-IT Zure mengsels

VERDIEPING Deltawerken

4 Geluid

4.1 KNOW-IT Geluid horen en maken4.2 KNOW-IT Geluidssterkte4.3 KNOW-IT Hoge en lage tonen4.4 KNOW-IT Beeld en geluid

VERDIEPING Onzichtbaar communiceren

5 Elektriciteit

5.1 KNOW-IT De stroomkring5.2 KNOW-IT Spanningsbronnen5.3 KNOW-IT Schakelingen5.4 KNOW-IT Elektromagnetisme5.5 KNOW-IT Elektriciteitsverbruik

VERDIEPING Spanning en sensatie

6 Licht

6.1 KNOW-IT Zien6.2 KNOW-IT Schaduwen6.3 KNOW-IT Spiegelen6.4 KNOW-IT Lenzen6.5 KNOW-IT Filmen met je ogen

VERDIEPING Goocheltrucs en gezichtsbedrog

7 Krachten

7.1 KNOW-IT Soorten Krachten7.2 KNOW-IT Krachten meten7.3 KNOW-IT Krachten in evenwicht7.4 KNOW-IT Hefbomen

VERDIEPING Je lijf in evenwicht

8 Bewegen

8.1 KNOW-IT Kracht en beweging8.2 KNOW-IT Snelheid8.3 KNOW-IT Reactie en remmen8.4 KNOW-IT Veiligheid

VERDIEPING De lucht in

9 Stoffen

9.1 KNOW-IT Stoffen en materialen9.2 KNOW-IT Mengsels9.3 KNOW-IT Stoffen in voedsel9.4 KNOW-IT Afval

VERDIEPING Kleurstoffen

Inhoudsopgave

Page 3: JvB NASK T2 Uitwerkingen

1 Omcirkel. Goed of fout?

a In het activiteitenboek staan de opdrachten. goed / fout

b Er staat een Oefentoets van het hoofdstuk op ICT. goed / fout

c In de verdieping staat leerstof die iedereen moet leren. goed / fout

2 Je kunt op verschillende manieren met de methode werken.a Als je de Do-it maakt, waar kun je dan de ondersteunende leerstof vinden?

b Omcirkel. Wat maak je zodra je een Do-it of een paragraaf af hebt?

Test jezelf / Oefentoets / Verdieping

3 Trek een lijn tussen het woord en de betekenis die erbij hoort.

4 a Waaraan herken je belangrijke woorden in de tekst?

b Alle begrippen in het leerboek staan bij elkaar in de Begrippenlijst.Op welke bladzijde in je leerboek begint deze Begrippenlijst?

c Achter in je leerboek staan Checklisten. De Checklisten helpen je om eenvaardigheid die je vaak moet doen, goed uit te voeren.Welke checklisten staan er achter in je leerboek?

Hierin staat de leerstof.Practica

Activiteit die je doet om de leerstof te verwerken.Paragraaf

Een moeilijker onderwerp krijgt hier speciale aandacht.Do-it

Hierin is de belangrijkste leerstof samengevat.Verdieping

Opdrachten waarin je een onderzoek of experiment uitvoert.Om te onthouden

Hoe werk je met Pulsar?

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv

In je leerboek

Die zijn vet gedrukt

216

Hoe werk je met een brander?

Lijngrafieken

Page 4: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv4 >> 1 Jij als onderzoeker

JIJ ALS

ONDERZOEKER1

1.1 Onderzoeken en ontdekken1 Mijn antwoord op de introvraag is:

A door de stuwkracht van de grote vlamB Doordat de lucht in de ballon warmer is dan de lucht buiten de ballon.C door de wind en de vorm van de ballon

2 Zet de zinnen over de ontdekking van de luchtballon in de juiste volgorde.

1 ‘Zou de luchtballon ook mensen de lucht in krijgen?’2 ‘De ballon ging ook omhoog door hete lucht.’3 ‘We gaan proeven doen met veel stinkende rook.’4 ‘Ze deden de proef ook met vuur zonder rook.’5 ‘Zal het door de stinkende rook van de open haard komen?’

De juiste volgorde van de zinnen is:

3 Hoe deden de ontdekkers van de luchtballon hun ontdekking?A Ze waren verbaasd, stelden een vraag en gingen proeven doen.B Omdat ze dat moesten van de directeur van de papierfabriek waar ze

werkten.C Nadat ze gelezen hadden hoe de luchtballon werkte, gingen ze er een

maken.

4 Wie gingen voor het eerst met de ballon een proefvaart maken?A Gevangenen, die daarna als beloning vrijgelaten werden.B Een haan, een eend en een schaap.C De broers Montgolfier zelf.

5 Wat is een ander woord voor experiment? Omcirkel het juiste woord.enquête ontdekkingsreis proef raadsel uitvinding

6 Er zijn verschillende redenen waarom je onderzoek doet.A Waarom deden de broers Montgolfier onderzoek?

B In bron 2 doen ze onderzoek om

5 3 4 2 1

Zij wilden weten waarom de zak omhoog ging.

er rijker van te worden.

Page 5: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 1 Jij als onderzoeker >> 5

7 In de tabel hieronder staan nog meer voorbeelden van proeven.Zet een kruisje in kolom 2, 3 of 4, of vul de laatste kolom in.

8 Blader gedurende tien minuten rustig door je leerboek en door je activiteiten-boek.Bij welke onderdelen doe je onderzoek? Omcirkel de juiste onderdelen.DO-IT TEST JEZELF VRAGEN EN OPDRACHTEN PRACTICUM VERDIEPING

9 a Maak hieronder jouw top drie van de do-its. Schrijf de titels boven blok 1, 2en 3.

b En welke practica denk je zijn het leukst om te doen? Schrijf de titels inblok 1, 2 en 3.

10 Als je een onderzoek gaat doen, dan doe je dat om iets te weten of om te ont-dekken. Je stelt dus eerst een vraag. Een vraag aan het begin van een onderzoekheetA startvraag.B onderzoeksvraag.C beginvraag.

11 Tijdens een onderzoek doe je waarnemingen.Wat zijn voorbeelden van waarnemingen?Maak de hokjes voor de goede voorbeelden groen.■ Je ziet dat de ballon stijgt.❑ Je vraagt je af waarom een ballon omhoog gaat.■ Je ruikt dat de geur van jouw deodorant na een tijdje minder sterk wordt.■ Je hoort dat het geluid van de ene koptelefoon harder is dan van de andere

koptelefoon.■ Je proeft je zelfgemaakte frisdrank.❑ Je schrijft de conclusie op.

nieuws- geld wereld een andere reden,gierigheid verdienen beter maken namelijk…..

proeven met de luchtballon

botsproeven doen met auto’s

deodorant testen op geur

onderzoeken of medicijnen wel werken

stenen op de maan onderzoeken

12 3

12 3

veiligheid

Eigen antwoord.

Eigen antwoord.

Eigen antwoord.

Eigen antwoord. Eigen antwoord. Eigen antwoord.

Page 6: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv6 >> 1 Jij als onderzoeker

12 Veel uitvindingen zijn genoemd naar hun uitvinder. Of de naam heeft er ietsmee te maken.Zet de volgende uitvindingen op de juiste plek in de tabel.brailleschrift voor blinden, zeppelin (luchtschip), revolver, saxofoon, thermometer,morsecode, voetbalschoen, dieselmotor, bunsenbrander.

13 Hieronder zie je uitvindingen van de eeuw waarin jij geboren bent en iets eerder.Puzzel uit in welke volgorde de uitvindingen zijn gedaan.Zet de letter van de uitvinding in de balk onder het plaatje.Als je het goed gedaan hebt, dan vormen de letters een woord.

1893 1903 1914 1923 1945 1946 1972 1979 1999

P I

y= win zo trac gra

2nd mod del

alph xt,0 stat

math mtrx prgm var clea

x-1 sin cos tan ^

x2 , ( ) ÷

loc 7 8 9 ×

ln 4 5 6 –

stop 1 2 3 +

on 0 . (–) entr

M

U C P

C

I

A

T

R

jaartal uitvinding uitvinder

1714 D.G. Fahrenheit

1829 L. Braille

1835 S. Colt

1838 S.F.B. Morse

1846 Adolphe Sax

1855 R.W. Bunsen

1892 R. Diesel

1900 F. von Zeppelin

1948 Adi Dassler

thermometerbrailleschrift voor blindenrevolver

morsecodesaxofoonbunsenbrander

diesel moter

zeppelin (luchtschip)voetbalschoen

R A C T C U M

Uitvindingen van naam

Page 7: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 1 Jij als onderzoeker >> 7

1 Sommige ontdekkingen ontstonden toevallig.Als er wat gebeurt, dan kun je iets ontdekken door heel goed te kijken, te horenof te ruiken.Zien, horen en ruiken zijn voorbeelden vanA proeven doen.B waarnemen.C verslag schrijven.

2 Verbind de woorden die hetzelfde betekenen met een lijntje.

3 Als de zin juist is, dan kleur je de smiley groen. Bij een foute zin kleur je deweepy rood.1 Een verslag begint met de conclusie. ☺ �2 Boven een verslag staat een titel. ☺ �3 Bij ‘waarnemingen’ mag je ook een tekening maken. ☺ �4 In je conclusie geef je antwoord op je onderzoeksvraag. ☺ �5 Een demonstratie is hetzelfde als een verslag. ☺ �

4 Wat zijn voorbeelden van onderzoeksvragen?Kleur het hokje voor elke goede onderzoeksvraag groen.■ Waardoor gaat een luchtballon omhoog?❑ Hoeveel is 9 × 2?■ Wordt olie sneller heet dan water?■ Welke soorten hout drijven in water?❑ De ballon knalt niet als je hem met water vult.❑ Hoelang heb je over het practicum gedaan?■ Kan een grote ballon een kleine ballon opblazen?

1.1 Test jezelf

laten zien aan de klas

verhaaltje plus tekeningen

experiment

ontdekker

verslag

proef

demonstratie

uitvinder

groen

rood

Page 8: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv8 >> 1 Jij als onderzoeker

Wat ga je onderzoeken?Je gaat onderzoeken wat er gebeurt als je eenleeg theezakje aansteekt.

Wat heb je nodig?• theezakje• lucifers• onbrandbare ondergrond (tegeltje)

Wat moet je doen?a Maak het zakje voorzichtig los en haal de thee

eruit.b Maak van het zakje een kokertje.c Zet het kokertje rechtop op het tegeltje.d Steek het kokertje aan de bovenkant aan.

Wat zijn je resultaten?Wat gebeurt er als je een leeg theezakje aan-steekt?

Wat is je conclusie?Het theezakje stijgt. Dat komt door

1.1 Practicum1 Een theezakje als heteluchtballon

Het theezakje gaat omhoog

De hete lucht boven het vlammetje. Deze

hete lucht stijgt op. De hete luchtstromingneemt het theezakje mee omhoog.

Page 9: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 1 Jij als onderzoeker >> 9

1.2 Het lab1 Mijn antwoord op de introvraag is:

A Iemand richt de opening van de reageerbuis op de docent.B Iemand houdt een glazen reageerbuis in een hete vlam.C Er is iemand zonder veiligheidsbril aan het werk.

2 Schrijf vijf verschillen op tussen jouw practicumlokaal en het laboratorium opde foto bij de introvraag.

1

2

3

4

5

3 Teken een plattegrond van het practicumlokaal waarin je les krijgt.Geef aan waar materialen voor de veiligheid zich bevinden.

Eigen antwoord.

Eigen antwoord.

Page 10: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv10 >> 1 Jij als onderzoeker

4 Vul de namen van de genummerde plaatjes in het kruiswoorddiagram in.

5 Geef van de volgende beweringen aan of ze goed of fout zijn.a Een gele vlam is heter dan een blauwe vlam. ❑ goed ■ foutb Een gele vlam heet ook wel pauzevlam. ■ goed ❑ foutc Hoe meer lucht er bij gas komt, hoe slechter het gas brandt. ❑ goed ■ foutd Aan een brander zit maar één draaiknop ❑ goed ■ fout

6 a Geef de vlammen op de foto de juiste kleur.b Trek een lijntje naar de luchtring van de linker brander.

Schrijf op de lijn: luchtring.c Trek een lijntje naar de gasregelschroef van de linker

brander.Schrijf op de lijn gasregelschroef.

1 23

4

5

6

7

8

5

3

6

7

4

21

8

v e i l i g h e i d s b r i l

r e a g e e r b u i s

n o o d s t o p

e r l e n m e y e r

b e k e r g l a s

t h e r m o m e t e r

r

n

b

u

s

r

b

ander

geel blauw blauw

lichtblauw

luchtring

gasregelschroef

Page 11: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 1 Jij als onderzoeker >> 11

7 Lees de afspraken over werken in het practicumlokaal.Welke drie afspraken vind jij het belangrijkst?

1

2

3

8 a Welke veiligheidsvoorziening zie je in bron 5?

b Wanneer gebruik je deze voorziening?

9 Kleur de gevarensymbolen oranje. Schrijf de betekenis onder de symbolen.

10 Maak in de vakken een ontwerp voor:

b een gevarensymbool voor een shampoo die in je ogen prikt.

a een pictogram dat betekent: veiligheidsbrilverplicht.

Eigen antwoord.

noodstop

om in één keer alle elektriciteit uit te schakelen, als dit nodig is.

Eigen antwoord. Eigen antwoord.

milieugevaarlijk irriterend giftig

bijtend of corrosief licht ontvlambaar

Veiligheidspictogrammen

Page 12: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv12 >> 1 Jij als onderzoeker

1 Welk woord hoort bij welk plaatje? Schrijf het nummer achter het woord.

bekerglas

brandblusser

brander

erlenmeyer

noodstop

reageerbuis

thermometer

veiligheidsbril

2Geef van de veiligheidsregels aan of ze wel of niet gelden in een practicumlokaal.Je mag geen jas aan. ja neeJe mag nooit aan een stof ruiken of van een stof proeven. ja neeJe mag niet praten tijdens het proeven doen. ja neeJe moet je veiligheidsbril opzetten als je iets verwarmt in een reageerbuis. ja neeJe mag nooit zomaar een gaskraan opendraaien. ja nee

3 Met je brander kun je drie soorten vlammen maken.Welke vlam is het heetst?A de blauwe vlamB de gele vlamC de ruisende vlamD Alle vlammen zijn even heet.

4 Oliver heeft een blauwe vlam nodig om wat water in een reageerbuis te ver-warmen.Oliver maakt een blauwe vlam doorA de gasregelschroef zo ver mogelijk open te zetten en de luchtring dicht te laten.B voor precies gelijke hoeveelheden gas en lucht te zorgen.C alleen de luchtring open te zetten en dan langzaam de gasregelschroef

steeds verder open te draaien.D eerst een gele vlam te maken en dan langzaam de luchtring naar beneden te

draaien.

5 Wat mag je NIET doen als je water in een reageerbuis verwarmt?A De buis in de vlam houden.B Een lichtblauwe vlam gebruiken.C Je veiligheidsbril pas opzetten als het water gaat koken.

6 Verbind de woorden met de bijbehorende gevarensymbolen.

giftig brandbaar irriterend bijtend

1.2 Test jezelf1 2

34

5

6

7

8

7

2

5

6

4

3

8

1

Page 13: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 1 Jij als onderzoeker >> 13

1.3 Schatten en meten1 Mijn antwoord op de introvraag is:

A ongeveer 1 kgB ongeveer 200 kgC Precies 0 kg, want lucht weegt niets.

2 Gebruik GEEN liniaal. Welke lijn is het langst: A, B of C? Omcirkel wat juist is.

3 Welke cirkel is het grootst: cirkel A of cirkel B?

4 Meet nu met een liniaal de lengte van de lijnen en de diameter van de cirkels op.Wat is je conclusie?

5 Vul de tabel verder in.

meetinstrument Wat meet je met het meetinstrument?

liniaal, meetlint

massa

stopwatch

maatcilinder

thermometer temperatuur

6 Bedenk twee metingen die de meters in bron 2 kunnen verrichten.

A

B

C

A B

Eigen antwoord.

Eigen antwoord.

Alle lijnen zijn even lang (7,1 cm)De diameters zijn even groot (2,3 cm)

weegschaal/balanslengte

tijdvolume

Voorbeelden van mogelijke antwoorden zijn:

– hoogtemeting

– meting van de snelheid t.o.v. de aarde

– stand van het vliegtuig t.o.v. de horizon

– meting van de buitentemperatuur

Page 14: JvB NASK T2 Uitwerkingen

7 Vul de tabel op de grijze vlakjes verder in.

8 In het plaatje hieronder staan drie fouten.Omcirkel de fouten in het plaatje. Schrijf er naast wat er fout is.

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv14 >> 1 Jij als onderzoeker

wat je meet veel gebruikte eenheden afkortingstandaardeenheid

tijd jaar

maand

week

dag

uur

minuut

seconde s

lengte millimeter mm

centimeter cm

decimeter dm

meter m

kilometer km

volume liter L

kubieke decimeter dm3

milliliter mL

kubieke centimeter cm3

massa milligram mg

gram g

kilogram kg

gewicht Newton N

temperatuur graad celcius °C

1 dm3

kg

moet veel groter zijn bijvoorbeeld 1 m3

een volle vuilniszakis veel lichter dan90 kg

Page 15: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 1 Jij als onderzoeker >> 15

9 In welke rij staan alleen eenheden?A lengte, temperatuur, kilogramB meter, kilogram, secondeC lengte, temperatuur, stopwatchD milimeter, gram, lengte

10 Reken om:

1000 g = kg

g = 1,5 kg

500 g = kg

g = 0,1 kg

2 L = mL

L = 5 mL

11 In een tablet van een pijnstiller zit 0,5 g paracetamol en 20 mg codeïne.Waarvan zit er meer in het tablet?A paracetamolB codeïneC Dat kun je niet zeggen, want g en mg zijn verschillende eenheden.

12 Uit een 1,5 L fles cola schenk je 7 glazen. Hoeveel cola zit ongeveer in 1 glas?A ongeveer 20 mLB ongeveer 200 mLC ongeveer 10,5 mL

13 In een maatcilinder zit 50 mL water. Een leerling doet vijf knikkers bij het water.Het waterpeil staat nu bij 56 mL. Het volume van 1 knikker is:A 1,2 cm3

B 11,2 cm3

C 1,2 g

14 Waarom maak je van de getallen in een tabel ook nog een grafiek?Maak de rondjes voor de juiste redenen groen.❍ In een grafiek zijn eenheden niet belangrijk.❍ In een grafiek staan de getallen nauwkeuriger.● In een grafiek kun je meteen zien hoe iets verandert.● In een grafiek kun je ook andere getallen aflezen die niet in de tabel staan.❍ In een grafiek zijn getallen helemaal onbelangrijk.

15 Welke twee soorten grafieken staan in bron 7?

grafiek en diagram.

1500

100

0,005

1

0,5

2.000

lijn- staaf-

Page 16: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv16 >> 1 Jij als onderzoeker

16 Teken naast de tabel een staafgrafiek van de volgende gegevens.

17 Je tekent een lijngrafiek in een aantal stappen. Zet de nummers voor de volgendestappen in goede volgorde.1 punten of kruisjes zetten2 lijn trekken3 assen tekenen4 getallen en eenheden bij de assen zettenSchrijf de goede volgorde op van wat je moet doen om een goede lijngrafiek tetekenen.

18 Maak in het diagram een lijngrafiek van de gegevens van de tabel in bron 7.Denk aan de juiste indeling van de assen, en wat je bij de assen schrijft.

0

2

4

6

8

10

12

14

16

leer

ling

en –

>

36 37 38 39 40 41 42 43 44

schoenmaat –>

0

100

200

300

400

500

600

mas

sa (k

g) –

>

1 2 3 4 5 6 7 8 9

tijd (jaar) –>

schoenmaat aantal leerlingen met die schoenmaat

36 6

37 12

38 15

39 6

40 5

41 2

42 2

43

44 1

tijd massa( jaar) (kg)

1 80

2 160

3 320

4 350

5 370

6 390

7 400

8 400

9 400

3 4 1 2

Page 17: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 1 Jij als onderzoeker >> 17

19 Meet met jouw eigen lichaamsmaten.

a Hoeveel span is jouw tafel breed? span

b Hoeveel palm is jouw tafel breed? palm

c Hoeveel duim is jouw tafel breed? duim

d Hoeveel voet is jouw lokaal lang? voet

e Hoeveel vadem is jouw lokaal lang? vadem

f Hoeveel el is jouw lokaal lang? el

20 Vergelijk jouw antwoorden met de antwoorden van een andere leerling.a Zijn de getallen gelijk? ja / neeb Hoe kan dat?

21 Een tijdmachine beamt jou terug naar de tijd van je overgrootmoeder.Je koopt daar op de markt 10 el stof.1 el kost 2 florijnen.Er staan twee verkopers: een grote verkoper en een kleine.Bij welke verkoper is de prijs per meter het hoogst?A bij de grote verkoperB bij de kleine verkoperC bij beide verkopers gelijkD Dat is niet te zeggen.

22 a Maak het rijtje met kledingmaten af: S – M – – – – b Waarom kun je deze maten wel goed voor kleding gebruiken, maar minder

goed voor schoenen?

Eigen antwoord.

Lichaamsmaten zijn bij iedereen verschillend.

L XL XXL XXXL

schoenen moeten precies om je voet passen

Meten met je lichaam

Page 18: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv18 >> 1 Jij als onderzoeker

1 Hier staan enkele zinnen over schatten en meten.Kleur de smiley groen als de zin goed is. Bij een foute zin kleur je de weepyrood.a Meten gaat sneller dan schatten. ☺ �b Meten is betrouwbaarder dan schatten. ☺ �c Meten doe je altijd met een liniaal. ☺ �d De eenheid van temperatuur is de ˚C. ☺ �e Van meetresultaten maak je eerst

een grafiek en daarna een tabel. ☺ �

2 Ibrahim heeft een grafiek van zijn meetresultaten van een proef gemaakt.

a Staan bij beide assen getallen? ja neeb Staan bij beide assen de juiste eenheden? ja neec Zijn de meetwaarden getekend als duidelijke punten? ja need Is de lijn goed getekend? ja nee

3 Verbeter de fouten in de grafiek.

1.3 Test jezelfm

assa

(kg)

–>

1 2 3 4 5 6 7 8 9tijd (cm ) –>

– tijd in seconden, minuten of uren

– of ‘cm’ is goed en dan moet het ‘lengte’ zijn

– getallen op linker verticale as.

bijvoorbeeld 0, 1, 2, 3, 4, 5, 6

of 0, 5, 10, 15 etc.

– horizontale as moet bij 0 beginnen en niet bij 1.

– vloeiende lijn langs de punten tekenen

rood

groen

Page 19: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 1 Jij als onderzoeker >> 19

Wat ga je doen?Je gaat een slinger maken die precies 60 keer per minuut heen en weer slingert.

Wat heb je nodig?• garen of vislijn• massablokjes• stopwatch

Wat moet je doen?a Knip van het touw of vislijn stukken van verschillende lengte. De langste

slinger is 1,5 m; de kortste is 15 cm.b Maak aan de uiteinden van elk touwtje een ringetje.c Hang een ringetje aan het statief. Hang aan het andere ringetje een zwaar

voorwerp.d Laat de slinger tien keer slingeren. Neem de tijd op.e Zet je gegevens in een tabel.f Herhaal de proef met slingers van een andere lengte.g Zet je gegevens in de tabel en maak van de gegevens een grafiek.h Onderzoek of de slinger sneller of langzamer gaat als je meer massablokjes

aan de slinger hangt.

Wat zijn je resultaten?

Was er een van de slingers die precies 60 × in een minuut heen en weer ging?Ja / neeZo nee, maak die dan nu. Lees in jouw grafiek hoe lang de slinger moet zijn.

Wat is je conclusie?De snelheid waarmee een slinger heen en weer gaat, hangt af van:

A hoeveel massa je aan de slinger hangt

B de lengte van de slinger

1.3 Practicum1 Een éénsecondenslinger

0

2

4

6

8

10

12

14

16

18

20

tijd (

s) –>

0 20 40 60 80 100 120 140lengte (cm) –>

lengte tijd(cm) (s)

0

10

20

30

40

50

60

70

80

90

100

110

120

130

140

150

Eigen antwoord.

Page 20: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv20 >> 1 Jij als onderzoeker

Sporenonderzoek

1 Wat is een forensisch laboratorium?A Een laboratorium dat onderzoek doet in samenwerking met de politie.B Een laboratorium aan de rand van de stad.C Een laboratorium waar alleen forenzen werken.D Een laboratorium waar geen dierproeven worden gedaan.

2 In bron 1 zie je voorbeelden van onderzoeksvragen van onderzoeken in eenforensisch laboratorium.Bedenk drie andere onderzoeksvragen.

3 Overleg met een andere leerling op welke onderzoeksvraag uit bron 1 jullie eenantwoord willen gaan zoeken. Bedenk dan hoe je je onderzoek gaat uitvoeren,en wat je daarvoor nodig hebt.Onze gekozen onderzoeksvraag luidt:

We gaan het onderzoek als volgt uitvoeren:

Eigen antwoord.

Eigen antwoord.

Eigen antwoord.

Page 21: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 1 Jij als onderzoeker >> 21

4 Wat is de beste beschrijving van biometrie?A Het meten met menselijke maten.B Het beschrijven van mensen aan de hand van lichamelijke kenmerken.C Metingen die je tijdens de biologieles doet.

5 Maak van je linkerwijsvinger en je rechterwijsvinger een vingerafdruk in dehokjes hieronder.Gebruik een balpen of viltstift om je vingertoppen te kleuren.Maak eerst enkele proefafdrukjes op een kladblaadje.

Geef in een ander kleurtje zoveel mogelijk verschillen tussen de twee afdrukkenaan.

6 Bekijk het microscoopbeeld van de twee haren van bron 3. Je ziet hetzelfdebeeld hieronder in zwartwit.

Het beeld dat je ziet, is in werkelijkheid 0,1 mm hoog.

Teken verticaal een lijn. Verdeel de lijn zo nauwkeurig mogelijk in 10 gelijkestukjes. Ieder stukje is dan in werkelijkheid 0,1 mm.Meet zo nauwkeurig mogelijk de dikte van de bovenste haar en de dikte van de onderste haar.

Dikte bovenste haar mm. Dikte onderste haar mm

links rechts

Eigen antwoord. Eigen antwoord.

0,05 0,09

Page 22: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv22 >> 1 Jij als onderzoeker

7 Kunnen de haren van dezelfde persoon zijn? ja / neeLeg uit waarom je dat vindt.

8 Een elektronenmicroscoop vergroot veel meer dan de microscopen op jouwschool. Een elektronenmicroscoop kan wel enkele duizenden keren vergroten.Wat herken jij in onderstaande beelden?Omcirkel het juiste antwoord.

1A mier bij de kleinste motor

ter wereldB een luisC een vliegje in een horloge

2A een stukje klittenbandB een poot van een vliegC meeldraden van een madeliefje

3A schimmel op kaasB bloedcellenC stof uit een condensdroger

Er zijn verschillen zichtbaar, maar deze verschillen kunnen ook veroorzaakt worden doordat hoofd-,snor-, borst- en schaamhaar van dezelfde persoon niet hetzelfde zijn.

Page 23: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 2 Verbranden en verwarmen >> 23

Verbranden en

verwarmen2

2.1 Temperatuur meten1 Mijn antwoord op de introvraag is:

A in de oven, in de keuken, in de koelkast en van je lichaamB alleen van je lichaam en in de keukenC alleen van je lichaam

2 Je wandelt in de sneeuw. Je gaat het huis in. Je vindt het warm in huis. Toch ishet niet warm in huis.Leg uit waardoor het komt dat je het warm vindt in huis.

3 Waarmee meet je de temperatuur?

a Je meet de temperatuur met een

b Op dit instrument is de temperatuur aangegeven in de eenheid

4 Kun je met je handen de temperatuur van een babybadje nauwkeurig bepalen? ja / nee

5 Welke temperaturen zijn volgens de thermometer hiernaast, geschikt voor een babybadje?

❑ 30 °C ❑ 31 °C ❑ 32 °C ❑ 33 °C

❑ 34 °C ❑ 35 °C ❑ 36 °C ❑ 37 °C

❑ 38 °C ❑ 39 °C ❑ 40 °C ❑ 41 °C

6 Welke temperatuur hoort bij welke situatie?Verbind wat bij elkaar hoort.

bad thermometer

ideaal(26˚C-38˚C)

te koud(onder 26˚C)

te heet(boven 38˚C)

koelkast

heteluchtoven

huiskamer ’s winters

water in babybad

tropische zomerdag

diepvries

–18 °C

37 °C

220 °C

20 °C

4 °C

30 °C

De temperatuur in huis is hoger dan buiten, daardoor lijkt het warm aan te voelen in huis.

thermometer.

graden Celsius (°C)

Page 24: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv24 >> 2 Verbranden en verwarmen

7 Ga de eigenschappen na van de thermometers op de foto’s.Noteer je antwoorden onder de foto’s. Let op: je kunt niet alle gegevens uit defoto’s halen.

digitaal? ja / nee ja / nee ja / nee ja / nee

meetbereik van °C tot °C van °C tot °C van °C tot °C

kleinste ver-deling op de schaal °C °C °C °C

8 Voor elk gebruik is wel een thermometer.Welke thermometer gebruikt de vakman voor zijn metingen?Verbind wat bij elkaar hoort.

9 Omcirkel het goede antwoord.a Een vloeistof die warmer wordt, zet uit / krimpt.

Een vloeistof die afkoelt, zet uit / krimpt.b Een thermometer heeft een reservoir. In het reservoir

bevindt zich water / alcohol.

10 Teken in de figuur een schaalverdeling van 10 °C tot 40 °C.Neem voor 1 °C een afstand van 1 mm.Zet grote strepen in stappen van 10 °C.Zet kleine strepen in stappen van 5 °C.

huisarts

badmeester

vulkanoloog

visboer

thermometer met meetbereik tot 10 000 °C

digitale koortsthermometer

thermometer met meetbereik tot 20 °C

thermometer met meetbereik tot 40 °C

10˚C

20˚C

30˚C

40˚C

35 45 –50 –850 55

0,1 1 1 1

Page 25: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 2 Verbranden en verwarmen >> 25

11 Op de foto zie je links een buitenthermometer en rechts een oventhermometer.Vul in:

a Met de oventhermometer kun je temperaturen

meten van tot

b Met de buitenthermometer kun je temperaturen

meten van tot

c Welke temperatuur geeft elke thermometer aan?

De oventhermometer wijst aan.

De buitenthermometer wijst aan.

12 Lees de volgende thermometers af:

°C °C °C

13 Met welk meetinstrument meet de computer de temperatuur?

De computer meet de temperatuur met een

35

36

37

38

39

40

41

42

0

10

20

30

40

50

60

70

–10

–20

0

10

20

30

50

40

0 °C 300 °C

–30 °C 40 °C

20 °C

22 °C

14 37,0 –6

Temperatuursensor

Page 26: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv26 >> 2 Verbranden en verwarmen

14 De grafiek geeft het verloop van de temperatuur op een dag in een bergdal aan.

a De temperatuur in het dal om 02.00 uur is

b De temperatuur is om 10.00 uur

c De temperatuur is om 20.00 uur

d De temperatuur is 23 °C om uur en om uur

e De temperatuur is 18 °C om uur en om uur

f De hoogste temperatuur wordt bereikt om uur

g De laagste temperatuur wordt bereikt om uur

h De temperatuur stijgt vanaf uur tot uur

i De temperatuur daalt vanaf uur en vanaf uur

j Stijgt de temperatuur sneller dan dat de temperatuur daalt? ja / nee

k Hoe zie je dat aan de grafiek?

tem

pera

tuur

(˚C)

–>

tijd (uur) –>0 4 8 12 16 20 24

16

18

20

22

24

26

28

17,6 °C20,5 °C

23,0 °C

12.00 20.00

01.00 08.0016.00

05.30

05.30 16.00

16.0000.00

Het stijgende gedeelte is steiler dan het dalende gedeelte.

Page 27: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 2 Verbranden en verwarmen >> 27

Een Valentijnsthermometer

15 Ontwerp zelf een Valentijn thermometerkaart.Zet teksten, getallen, namen en een tekening bij de schaalverdeling.Gebruik de kleur(en) van de liefde.Als voorbeeld kun je de ‘thermometer’ in je leerboek gebruiken.

16 Amerikanen gebruiken niet de schaal van Celsius, maar die van Fahrenheit.Fahrenheit gebruikte voor de lichaamstemperatuur 100°F.Is de Valentijnsthermometer op de afbeelding in je leerboek in Celsius ofFahrenheit?

17 Maak de kruiswoordpuzzel over ‘warm en koud’

van links naar rechts van boven naar beneden2 vanaf de duikplank duik je in het 1 gratis warmtebron, komt voor niks op6 kleding van brandweer 3 tweedelig badpak9 Smeer je je mee in als je niet wilt verbranden in de zon 4 als je het warm hebt, maakt je lichaam veel 11 Als het warm is, slaap je alleen onder een om af te koelen13 echte vlammen in de huiskamer, voor sfeer en warmte 5 Het kan of dooien14 zonnig vakantieland 7 hoofdstad van Suriname16 kun je vlees lang in bewaren 8 boom met eikels17 airconditioning (afkorting) 9 geeft schaduw18 zeer warm, veel zand, weinig water 10 ja of21 bak water voor vissen 12 afkorting van centrale verwarming22 Engels voor nul 15 lekker en koud24 Waar is, is vuur 19 koud gebied op aarde26 Is het echt zo koud in dat land? 20 je roostert vlees of vis op een28 draait en geeft frisse lucht 23 warm, maar sommige mensen zijn er tegen omdat29 soort grote paraplu tegen zonlicht het van dieren komt30 gebruik je om zweetlucht tegen te gaan 25 moet je meestal aan van je moeder als het nog niet31 houdt schapen warm, en later ook mensen echt warm is32 In vuur en 27 doe je om je nek bij koud weer

30

28

20

21

25

31 32

29

26

22

24

23

1918

17

16

1514

13

1211

8

6

1 2 3

7

4 5

9 10

27

Eigen antwoord.

Fahrenheit

z o n n e b r a n d c r e m e

z w e m b a d

b r a n d w e e r p a k

h a a r d v u u rl a k e n

s p a n j e

a i r c o

a q u a r i u m

v e n t i l a t o r

d e o d o r a n t w o l v l a m

d i e p v r i e s

ij s l a n d

p a r a s o l

w o e s t ij n

z e r or o o k

zo

ei o

n

s

he

m

ee

b

rb

qu

j

a

o

p

o

b

nt

a

am

r

b

j

s

c

i

i

i

zwe

t

vri

zer

ij

Page 28: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv28 >> 2 Verbranden en verwarmen

1 Geef van de volgende beweringen aan of ze goed of fout zijn.Omcirkel het goede antwoord.a De temperatuur meet je in graden Celsius. goed / foutb Met een koortsthermometer kun je de temperatuur van de

sneeuw meten. goed / foutc De smalle buis van een thermometer heet reservoir. goed / foutd Als de vloeistof warmer wordt, dan stijgt de vloeistof in de

smalle buis. goed / foute Een digitale thermometer werkt met een sensor. goed / foutf De thermometer in de figuur wijst een temperatuur van

–3 °C aan. goed / fout

2 Jitte verwarmt 125 mL water in een bekerglas totdat het waterkookt.Elke minuut meet ze de temperatuur. Ze zet haar waarnemin-gen in een tabel.Welke temperaturen moet de thermometer kunnen meten?A van –10 °C tot 110 °CB van 0 °C tot 20 °CC van 20 °C tot 100 °CD van –10 °C tot 40 °C

3 In welke eenheid meet Jitte de tijd bij deze proef?

In

4 De gegevens uit de tabel zijn verwerkt in de grafiek.Welke grafiek hoort bij de metingen van Jitte? A de grafiek van proef AB de grafiek van proef BC de grafiek van proef C

5 Laura doet de proef met 200 mL water.Welke grafiek past het beste bij de metingen van Laura? A de grafiek van proef AB de grafiek van proef BC de grafiek van proef C

2.1 Test jezelf10

0

–10

–20

tijd ( ) temperatuur ( )

0 19

1 33

2 47

3 61

4 75

5 89

6 100

tem

pera

tuur

(˚C)

–>

tijd (...) –>0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

proef A

0

20

40

60

80

100

120

proef B proef C

min °C

minuten

Page 29: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 2 Verbranden en verwarmen >> 29

2.2 Warmtebronnen1 Mijn antwoord op de introvraag is:

A Geel is warm en paars is koud.B Blauwrood is warm en wit is koud.C Wit is warm en zwart is koud.

2 In de eerste kolom staan allerlei voorwerpen. Welke van deze voorwerpen is eenwarmtebron?Schrijf de warmtebronnen in de hokken in de tweede kolom.Zet achter elke warmtebron of de warmte ontstaat door verbranding of doorelektriciteit.

warmtebron warmte ontstaat door

3 Geef van de volgende beweringen aan of ze goed of fout zijn.a In een warmtebron wordt warmte gemaakt. ❑ goed ❑ foutb Een warmtebron is een apparaat dat warmte doorgeeft. ❑ goed ❑ fout

4 Bij de benzinepomp heb je keuze uit verschillende brandstoffen.a Schrijf vier soorten brandstof op die je bij de benzinepomp kunt kopen.

b Is de automotor een warmtebron? ja / neec Wordt de warmte van een automotor nuttig gebruikt? Leg uit.

5 Brandstoffen bevatten energie.

radiator

koffiezetapparaat

kaars

fietsdynamo

wasmachine

koortsthermometer

strijkijzer

cv-ketel cv-ketel

strijkijzer

wasmachine

kaars

koffiezetapparaat

verbranding

elektriciteit

elektriciteit

verbranding

elektriciteit

✗✗

(super) benzine, diesel, l.p.g., bromfietsbenzine,…

Voor een deel kan de warmte nuttig worden gebruikt, bijvoorbeeld voor de verwarming

chemische

Page 30: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv30 >> 2 Verbranden en verwarmen

6 Zet de volgende woorden op de juiste plaats in de tabel.

7 Aardgas ontbrandt bij ongeveer 650 °C.a De ontbrandingstemperatuur van aardgas is:

A lager dan 650 °CB ongeveer 650 °C C hoger dan 650 °C

b Je steekt het aardgas aan met een lucifer. Wat weet je van de temperatuurvan de vlam van de lucifer?De vlam van de lucifer heeft een temperatuur:A lager dan 650 °CB precies 650 °C C hoger dan 650 °C

c Hoe komt het dat het gas blijft branden als de brander eenmaal is aangestoken?

8 In bron 2 in je leerboek staat een zogenaamde branddriehoek. Teken deze driehoek na.Noteer in de driehoek welke drie voorwaarden nodig zijn voor een brand.Bedenk voor elk vlak een toepasselijke kleur.Kleur de vlakken en de vlam binnenin de driehoek.

gasbenzinehout

wrijving van wieltje over vuursteentjewrijving van kop op strijkvlakelektrische vonk

aansteker verbranding start met wat er brandt

lucifers

benzineaansteker

gasaansteker

wrijving van kop op strijkvlakwrijving van wieltje over vuursteentje

elektrische vonk

houtbenzine

gas

Als de brandstof eenmaal brand, ontstaat er warmte. Door deze warmte heeft de brandstofeen hoge temperatuur. Deze temperatuur is gelijk aan / groter dan de ontbrandingstemperatuur.

De stof kan dus blijven branden.

Page 31: JvB NASK T2 Uitwerkingen

9 Hieronder zie je een tekening gemaakt van de foto in bron 3.a Kleur de vlammen.b Verbind de teksten in de vakken met de bijbehorende vlam.

10 Lees het krantenartikel in bron 4 in je leerboek.a Hoe wordt koolstofmono-oxide in het artikel genoemd?

b Waarvan is CO de afkorting?

c Wat wordt bedoeld met verhoogde concentratie?

11 Geef van de volgende beweringen aan of ze goed of fout zijn.a Aardolie en aardgas zijn fossiele brandstoffen. ❑ goed ❑ foutb De industrie maakt meer brandstoffen dan we gebruiken. ❑ goed ❑ foutc Bij de verbranding van fossiele brandstoffen ontstaan

koolstofdioxide en waterdamp. ❑ goed ❑ foutd Door het broeikaseffect smelt meer ijs op de

bergtoppen. ❑ goed ❑ fout

12 Wat zal met de gemiddelde temperatuur op aarde gebeuren als er steeds meerbroeikasgassen in de dampkring komen?

13 Welke stoffen zorgen voor zure regen?A alleen zwaveldioxideB alleen stikstofoxidenC zowel zwaveldioxide als stikstofoxidenD zwaveldioxide niet en stikstofoxiden ook niet

koolstofdioxide

koolstofmono-oxide

roet

onvoldoende zuurstof

heetste vlam

goede verbranding

onvolledige verbranding

voldoende zuurstof

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 2 Verbranden en verwarmen >> 31

blauwgeel

sluipmoordenaar

koolstofmono-oxide (ook wel koolmonoxide genoemd)

Dat er meer dan normaal aanwezig is.

✗✗

Dan wordt de gemiddelde temperatuur hoger.

Page 32: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv32 >> 2 Verbranden en verwarmen

14 Je kunt op allerlei manieren zuiniger met brandstoffen omgaan.Geef in de tekening aan welke maatregelen je in huis kunt nemen om zuinigermet brandstoffen om te gaan. Je kleurt dit in de tekening. Schrijf erbij welkemaatregel je neemt.

15 Op welke twee manieren kun je ervoor zorgen dat er minder zure regen ontstaat?

1

2

16 Geef aan of de genoemde vorm van energie schone energie is.

vorm van energie schoon niet schoon

energie uit zonneboiler

energie uit een kerncentrale

energie uit diesel

energie uit eb en vloed

energie uit een waterval

energie uit wind

raam dicht warmere klerendragen

apparatuur uitals niemand zegebruikt

deuren dicht

kachel lager

door minder energie te gebruikendoor schonere energie bronnen te gebruiken

Page 33: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 2 Verbranden en verwarmen >> 33

Een iglo

17 Als de uitspraak juist is, dan kleur je de smiley groen. Bij een foute uitspraakkleur je de weepy rood.a Een iglo bouwen duurt een paar weken. ☺ �b In een iglo mag je niets verbranden, want dan smelt de iglo. ☺ �c De iglo houdt de koude wind tegen. ☺ �d De tunnel aan de onderkant van de iglo is voor extra ruimte. ☺ �e De brandstof in de olielamp is zeehondenvet. ☺ �

18 Kampeerders kiezen soms voor een iglotent. Maak een ontwerp voor een iglotent.Maak ook een flitsende advertentie waarin je de iglotent tekent en de voordelen van een iglotent aangeeft.

Eigen antwoord.

rood

groen

Page 34: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv34 >> 2 Verbranden en verwarmen

1 Verbind met elkaar. Maak goede combinaties.

2 Lees het krantenartikel.a Welke eigenschap van koolstofmono-oxide wordt in het

krantenartikel genoemd?❑ kleurloos ❑ reukloos ❑ giftig

b Koolstofmono-oxide is een❑ vloeistof ❑ brandstof ❑ gas

c Waarover klaagt de bedrijfsleider?❑ vergiftiging ❑ duizeligheid ❑ koolstofmono-oxide

d Welke acties ondernam de brandweer na de meting?A koolstofmono-oxide afvoeren en ventilerenB ventileren en gastoevoer sluitenC gastoevoer sluiten en koolstofmono-oxide afvoeren

e Welke kleur vlam had de kachel waarschijnlijk?❑ blauw ❑ geel ❑ kleurloos

3 Zet de volgende woorden in de juiste kolom.koolstofdioxide – aantasting gebouwen – zwaveldioxide – aan-tasting natuur – ijs op de bergtoppen smelt – stikstofoxiden –deken – vollere rivieren

aardolieeen elektrische warmtebron voor huishoudelijk werk

strijkijzerbevat chemische energie

cvdeze kleur heeft de vlam bij een onvolledige verbranding

temperatuurwarmte is een soort

aardgaswarmtebron om op te koken

brandstofeen fossiele brandstof waar men ook benzine van maakt

energiein huis willen wij graag een behaaglijke

fornuiseen fossiele brandstof die in Slochteren uit de grond wordt gehaald

geelafkorting voor centrale verwarming

2.2 Test jezelf

zure regen broeikaseffect

Koolmonoxidevergiftiging/ Nieuwendijk Amsterdam21 maart 2005

Zondagavond 20 maart, rond 18.15 uur, liep een manlichte koolmonoxidevergiftiging op in een horeca-gele-genheid aan de Nieuwendijk in Amsterdam. De oor-zaak bleek een slecht functionerende kachel in de kelder van het pand te zijn. Het reukloze koolmonoxi-degas was inmiddels het hele pand doorgetrokken enna enkele klachten van klanten besloot de bedrijfs-leider het pand te ontruimen. De brandweer verrichtemetingen en constateerde een aanzienlijke hoeveel-heid koolmonoxide. De gastoevoer werd onmiddellijkafgesloten en het pand werd geventileerd. De bedrijfs-leider, die klaagde over duizeligheid, werd uit voorzorgnaar een ziekenhuis overgebracht voor controle.

aantasting gebouwenzwavel dioxide

aantasting natuurstikstof oxiden

koolstof dioxideaantasting natuur

ijs op de bergtoppen smeltdeken

vollere rivieren

Page 35: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 2 Verbranden en verwarmen >> 35

2.3 Een warm huis1 Mijn antwoord op de introvraag is:

A Nee, dat kunnen de plafonds niet dragen.B Nee, dan kan de radiator de kamer niet warm krijgen.C Ja, dat maakt de kamer ruimer en warmer.

2 De volgende woorden horen bij de tekening.1 afgekoeld water2 leidingen3 centrale verwarming4 ketel5 radiator6 warm water7 warmte wordt afgegeven

Zet de nummers die voor de woorden staan in hetjuiste vakje in de tekening.

3 Wat hoort bij elkaar?Verbind de juiste onderdelen met elkaar.

4 De volgende woorden horen bij de figuur.a brandstofb gassen afvoerenc koud waterd vlame warm waterf zuurstofZet de letters van de woorden in het juiste vakje in de figuur.

5 Kleur in de tekening de vlammen.Kleur ook de pijlen.• groen voor zuurstof • paars voor koolstofdioxide en waterdamp Kleur het water in de leidingen.• rood als het water warm is• blauw als het water koud is

warmte wordt afgegevenafgekoeld water

water wordt verwarmdwarm water

gaat terug naar de ketelradiator

gaat naar de radiatorketel

binnen

3

25

4

1

6

7

b

f

e

c

d

a

groenpaars

Page 36: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv36 >> 2 Verbranden en verwarmen

6 Lees de volgende zinnen goed door.1 De warme lucht stijgt op.2 De radiator verwarmt de lucht om de radiator.3 De lucht stroomt terug naar de radiator en

wordt opnieuw verwarmd.4 Het warme water verwarmt de radiator.5 De lucht stroomt naar het plafond en naar de

andere kant van de kamer. Onderweg koelt delucht steeds verder af en daalt weer.

Zet de nummers van de zinnen in het juiste vakjein de figuur.

7 Kleur in de tekening van opdracht 6 de lucht-stroompijlen als volgt:• rood als de lucht warm is• blauw als de lucht koud is• paars voor de overgang tussen warm en koud

8 Beschrijf wat er gebeurt in de tekening. Vul de ont-brekende woorden in.

a Het verwarmt de radiator.

b De verwarmt de omringende lucht.

c De warme lucht op.

d De lucht stroomt langs het plafond naar de andere kant van de kamer.

Onderweg koelt de lucht steeds verder af en weer.

e De lucht stroomt terug naar de en wordt opnieuw verwarmd.

9 Je ziet hier drie foto’s van apparaten die de temperatuur regelen.a Zet onder elke foto de naam van het apparaat dat op de foto staat.

b Geef in de volgende twee rijen aan wat goed is.

naam

heeft een ❑ temperatuursensor ❑ temperatuursensor ❑ temperatuursensor❑ ingebouwde klok ❑ ingebouwde klok ❑ ingebouwde klok

regelt tem- ❑ één kamer ❑ één kamer ❑ één kamerperatuur in ❑ meerdere kamers ❑ meerdere kamers ❑ meerdere kamers

thermostaatradiatorthermostaatklokthermostaat

radiator

warme lucht

afgekoelde lucht

blauwrood

5

1

2

4

3

warme water

radiatorstijgt

daaltradiator

thermostaat kloktermostaat radiatorthermostaat

✗✗

paars

Page 37: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 2 Verbranden en verwarmen >> 37

Thermiek

10 Wat is thermiek?

11 Wat heeft thermiek voor nut voor een zweefvlieger?

12 Wie zou nog meer gebruik kunnen maken van thermiek?❑ Een paraglider die langs de rand van de duinen zweeft.❑ Een diepzeeduiker.❑ Een raket.

13 a Je gaat onderzoeken of een eenvoudig helikoptertjeook langer in de lucht blijft door thermiek.Maak een helikopter volgens de bouwtekening.

b Laat (van grote hoogte) de helikopter los. Hoelangblijft de heli in de lucht?

De helikopter blijft seconden in de lucht.c Laat de helikopter ook boven een warme radiator los.

Blijft de helikopter zo langer in de lucht? ja / need Maak een betere helikopter. Grotere vleugels? Ander

landingsgestel? Probeer maar uit!Wie wint de helikopterwedstrijd?

thermiek is opstijgende warme lucht

Waar thermiek is gaan de zweefvliegers al cirkelend steeds hoger. De zweefvliegtuigen stijgen

met de warme lucht mee omhoog.

Eigen antwoord.

Page 38: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv38 >> 2 Verbranden en verwarmen

1 Een cv-installatie:a Plaats de nummers van de volgende onderdelen in het

juiste vakje in de tekening:1 radiator2 buis met warm water3 buis met koud water4 cv-ketel5 warmte wordt afgegeven

b Zet de onderdelen in een volgorde hoe het water stroomtin de installatie. Begin bij cv-ketel.

2 In de tekening zie je de doorsnede van een ketel van een cv-installatie.Zet het juiste nummer uit de tekening achter de volgende omschrijvingen.

3 Wat ontstaat er bij verbranding van aardgas?A warmte, koolstofdioxide en waterdampB warmte, zuurstof en waterdampC warmte, zuurstof en koolstofdioxide

4 Een radiator verwarmt een kamer. Zet de volgende woorden op de juiste plaatsin de tekst.stijgt – radiator – daalt – radiator – warme water

a Het verwarmt de radiator.

b De verwarmt de omringende lucht.

c De warme lucht op.

d De lucht stroomt langs het plafond naar de andere kant van de kamer.

Onderweg koelt de lucht steeds verder af en weer.

e De lucht stroomt terug naar de en wordt

opnieuw verwarmd.

2.3 Test jezelf

binnen

1

2

6

45

3

beschrijving nummer

aanvoer brandstof

aanvoer zuurstof

aanvoer koud water

afvoer verbrandingsgassen

4 2 1 5 3

3

2

4

1

warme waterradiator

stijgt

daaltradiator

4

32

5

1

Page 39: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 2 Verbranden en verwarmen >> 39

2.4 Warmte binnenhouden1 Mijn antwoord op de introvraag is:

A Het tapijt, want dat voelt warm aan.B De plavuizen, want plavuizen geleiden de warmte goed.C De temperaturen van beide vloerbedekkingen zijn gelijk.

2 De leerling in de figuur houdt een koperen staaf en een staafvan kunststof in heet water.a Waaraan zie je dat het water heet is?

b Welk staafje voelt het warmst, denk je?

3 Je hebt een potlood, een plastic balpen en een metalen balpen.a Wrijf een potlood heel snel en krachtig heen en weer langs je

mouw. Houd het gewreven deel van de potlood tegen je lip.Voel ook de andere kant van het potlood met je lip.Voelt het gewreven deel van het potlood warm aan? ja / nee

b Herhaal het proefje met een plastic balpen.Voelt de plastic pen warm aan? ja / nee

c Herhaal het proefje met een metalen balpen.Voelt de metalen balpen warm aan? ja / nee

d Het verf op de potlood is een geleider / isolator.e Het plastic is een geleider / isolator.f Het metaal is een geleider / isolator.

4 Je wilt een ijsje zo lang mogelijk koudhouden.a Teken in de figuur op de koudste

plaats een ijsje.b Leg uit waarom je die plaats hebt

gekozen.

Je wilt een kop hete soep zo lang mogelijk warm houden.c Teken in de figuur een kop hete soep op de meest geschikte plek.d Leg uit waarom je die plaats hebt gekozen.

koper kunststof

Er komt (gecondenseerde) waterdamp vanaf.

Het koperen staafje.

Op deze plek stroomt koude

lucht naar beneden.

De radiator geeft warmte af aan de kop soep (geleiding) en er stijgt warme lucht langs de kop

soep omhoog (stroming) en natuurlijk nog straling.

Page 40: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv40 >> 2 Verbranden en verwarmen

5 In de tekening staan voorwerpen die warm zijn.

a Zoek het voorwerp dat de meeste warmte uitstraalt.Zet een 1 bij het voorwerp.

b Zoek dan het voorwerp dat daarna de meeste warmte uitstraalt? Zet een 2 bij het voorwerp.

c Geef de andere voorwerpen ook een nummer. Het nummer moetovereenkomen met de volgorde van warmtestraling.

6 Vul in: geleiding, stroming of straling.

a Het water in de radiator verwarmt de radiator door

b De radiator geeft de warmte af aan de lucht door

c De lucht verwarmt de kamer door

7 Hieronder staan 13 voorwerpen of materialen.Kleur alle slechte warmtegeleiders.

8 Geef van de volgende zinnen aan of de zin past bij het woord isoleren.a Zorgen dat de warmte ergens moeilijk in of uit kan. ❑ wel ❑ nietb Zorgen dat de lucht beter kan stromen. ❑ wel ❑ nietc Veel ijzer of koper gebruiken. ❑ wel ❑ nietd Een wollen trui aantrekken. ❑ wel ❑ niete Radiatorfolie achter de verwarming plakken. ❑ wel ❑ niet

9 In de winter is het buiten koud. Binnen in huis is het warm.Er gaat warmte het huis uit. Dat heet warmteverlies.Goed of fout?a Het warmteverlies wordt groter als je een huis isoleert. ❑ goed ❑ foutb Het warmteverlies door een raam wordt groter als er

dubbelglas in zit in plaats van enkel glas. ❑ goed ❑ foutc Het warmteverlies wordt groter als je meer ventileert. ❑ goed ❑ fout

bodem koekenpankunststof wc-brilspijkerbroekstilstaande lucht

tempexwollen truikurkleren sportschoenenstro

gouden ringaluminium soeplepelijzeren brugleuningtekenpapier

1 2 5 3 4

stroming.

geleiding.stroming.

✗✗

✗✗

✗✗

Page 41: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 2 Verbranden en verwarmen >> 41

Kleding voor kou, kleding voor hitte

10 a Hoe heet het nieuwe isolatiemateriaal in de afbeelding in het leerboek?

b Wat is er zo bijzonder aan dit materiaal?

11 In sommige beroepen moet kleding aan bepaalde eisen voldoen.Zet in elke kolom kruisjes op de juiste plaats.

12 Kleding weetjes-quiz

1 Je leeft in een woestijn. Het is overdag zeer warm en zonnig.Wat kun je daar het beste dragen?A Niks of zo weinig mogelijk.B Kleding van zo dun mogelijke stof, strak om je huid.C Kleding in veel laagjes over elkaar heen.

2 Wie bracht de eerste spijkerbroek op de markt?A Levi StraussB Rudolph DieselC Billy Jean

3 Welke kleurstof kleurt spijkerstof blauw?A blue jeansB indigoC door zon gebleekte zwarte inkt

4 Waarom koelt een ijsbeer niet af?A In en tussen de haren van zijn vacht zit lucht.B De haren van een ijsbeer zijn dik en zitten dicht op elkaar.C De haren van een ijsbeer zijn warmer dan zijn huid.

13 KledingalfabetSchrijf het alfabet van boven naar beneden op een blaadje.Zet de stopwatch of wekker op je mobiel op 10 minuten. Zet achter iedere lettervan het alfabet zoveel mogelijk kledingstukken die beginnen met die letter.Houd een wedstrijdje met je buurman of met de leerlingen van je groepje.

brandweerman arts in de tropen straatwerker in Finland

hittebestendig

tegen muggen

helm en bepaalde schoenen verplicht

reflecterende strepen op kleding

jas, muts en handschoenen met bont of kunstbont

outlast

Het materiaal kan je zowel afkoelen als opwarmen.

Eigen antwoord.

Page 42: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv42 >> 2 Verbranden en verwarmen

1 Hoe wordt de warmte vervoerd? Door straling, stroming of door geleiding?Vul het hokje voor het juiste antwoord.

a Voor de openhaard heb je het lekker warm.❑ geleiding ❑ stroming ❑ straling

b Een zilveren theelepeltje in een kopje koffie wordt te heet om aan te raken.❑ geleiding ❑ stroming ❑ straling

c In een stapelbed slaapt degene die boven ligt het warmst.❑ geleiding ❑ stroming ❑ straling

d De radiator geeft warmte af aan de lucht.❑ geleiding ❑ stroming ❑ straling

2 Het is avond. De radiator van de verwarmingis heet. Safira draait de thermostaatkraanhelemaal dicht. De volgende morgen is het16 °C in de kamer.a Wat gebeurt er met de warmte in de

radiator?A Die blijft in de radiator.B Die stroomt terug naar de ketel.C Die wordt afgegeven aan de lucht in de

kamer.b Wat is de volgende morgen de temperatuur van het water in de radiator?

A ongeveer 0 °CB ongeveer 16 °CC ongeveer 60 °C

3 Geef aan of de voorwerpen goede of slechte warmtegeleiders zijn.a Metalen lepel ❑ goede warmtegeleider ❑ slechte warmtegeleiderb Houten stokje ❑ goede warmtegeleider ❑ slechte warmtegeleiderc Koekenpan ❑ goede warmtegeleider ❑ slechte warmtegeleiderd Aluminiumfolie ❑ goede warmtegeleider ❑ slechte warmtegeleidere Ovenwant ❑ goede warmtegeleider ❑ slechte warmtegeleider

4 Voorkomen dat je warmte kwijt raakt, heetA warmtestralingB warmtestromingC warmte-isolatieD warmtegeleiding

5 In dubbelglas van de ramen in huis zit stilstaande lucht.Is stilstaande lucht een isolator of een geleider?❑ een isolator ❑ een geleider

2.4 Test jezelf

0 510

1520

✗✗

Page 43: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 2 Verbranden en verwarmen >> 43

2.5 Gevaarlijke warmte: brand!1 Mijn antwoord op de introvraag is:

A Je zet de leerling snel onder de douche.B Je gebruikt de koolstofdioxideblusser en blust de kleding van de klasgenoot.C Je rolt je klasgenoot in een branddeken.

2 a Heb je thuis wel eens een brandje gehad? ja / neeb Zo ja, wat voor een brand was dat?

c Hoe is de brand geblust?

d Bedenk twee brandgevaarlijke situaties die bij jou thuis kunnen ontstaan.

3 Lees bron 1 in je leerboek.a Waardoor is de brand in de flat ontstaan?

b Welke twee voorwaarden voor een brand staan in dit krantenartikel?

c Kleur de twee voorwaarden in de branddriehoek.d Waar komt dan de derde brandvoorwaarde vandaan?

4 Teken een vlam bij elke situatie waarbij brand zou kunnen ontstaan:

brandstof

hoge temperatuur

zuur

stof

SPIR

ITU

S

Eigen antwoord.

Eigen antwoord.

Eigen antwoord.

Eigen antwoord.

Iemand heeft een brandende sigaret in een prullenmand gegooit.

hoge temperatuur & brandstof

uit de omringende lucht

Page 44: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv44 >> 2 Verbranden en verwarmen

5 Bij het blussen van een brand houdt de brandweer soms de naastgelegen hui-zen nat.Welke brandvoorwaarde beperkt de brandweer dan.

6 Je kunt een kaars uitblazen.a Welke brandvoorwaarde neem je dan weg?

b Kun je zo ook de brander in de practicumles uit krijgen? ja / neec Vind jij dit een veilige blusmethode? Leg je antwoord uit.

6 Welke brandvoorwaarde haal je weg als je de ramen en de deuren sluit?

7 Bekijk bron 3 in je leerboek.a Hoe doof je een frituurbrand in een pan?

b Welke brandvoorwaarde neem je dan weg?

8 Bekijk de zinnen over blussen. Geef bij elke zin aan welke brandvoorwaardewordt weggenomen. Trek de lijntjes naar de branddriehoek toe.

9 Op welke drie manieren kun je een brand blussen?

Zand over een kampvuur gooienIemand in een branddeken wikkelen

Deksel op de spiritusbrander zettenWater over brandend hout spuiten

Kaars uitblazenGaskraan uitdraaien

brandstof

hoge temperatuur

zuur

stof

Hoge temperatuur.

Hoge temperatuur.

Nee, het gas blijft gewoon stromen.

zuurstof

deksel op de pan schuiven

zuurstof

1) De brandstof weghalen.

2) De toevoer van zuurstof afsluiten.

3) De temperatuur verlagen.

Page 45: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 2 Verbranden en verwarmen >> 45

10 De benzineslang van de scooter van je zus lekt. Er ontstaat brand. Je wilt debrand blussen met water.a Wat zal er gebeuren?

b Welk blusmiddel kun je beter gebruiken?

11 Blus de volgende brandjes met een geschikt blusmiddel. Trek een lijntje van hetblusmiddel naar het vakje van de brand. Elk blusmiddel mag je maar een keergebruiken!

12 Bekijk nog eens de introvraag van dit hoofdstuk in je leerboek.a Welk antwoord zou je nu geven?

❑ A ❑ B ❑ Cb Leg je antwoord uit.

brandslangbranddeken

branddeken

sproeischuimblusser emmer zand

Benzine drijft op water. De brand zal zich juist sneller verspreiden.

Sproeischuim, bluspoeder.

zo snel mogelijk de aanvoer van zuurstof naar de brandende kleding wegnemen

Page 46: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv46 >> 2 Verbranden en verwarmen

13 In hoofdstuk 1 heb je veiligheidsregels voor het doen van practicum geleerd.Welke regels hebben te maken met het voorkomen van brand?Leg elk antwoord uit

omdat

omdat

omdat

14 Er is brand in huis. Wat doe je? Zet de strip in goede volgorde. Noteer de volgor-de onder de hokken.

15 Er staat iemand in brand. Je kunt de persoon op drie manieren blussen.a Bedenk eerst welke drie manieren dat zijn.

b Wanneer is het plaatsen onder een douche gevaarlijk?

16 Geef van de volgende beweringen aan of ze goed of fout zijn. Als de beweringgoed is, dan kleur je de smiley groen. Bij een foute bewering kleur je de weepyrood.a Een brand blus je altijd met water. ☺ �b Bij het blussen met schuim mag je personen niet raken. ☺ �c Het allerbelangrijkste bij brand is 112 bellen. ☺ �d Als je in brand staat, dan kun je op de grond rollen om de brand te blussen. ☺ �

112

Goed lezen

je dan geen fouten maakt. Door fouten kan brand ontstaan.Doe lang haar in een staartlang loszittend haar in een vlam terecht kan komen en vlam vatten.

Draai nooit zomaar een gaskraan open.

er dan brandbaar gas het lokaal in stroomt.

4 3 2 1

– branddeken

– blussen met water of poederschuim– de persoon over de grond rollen

Als iemand in de brand staat door bijv. benzine in zijn kleding.

rood

groen

Page 47: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 2 Verbranden en verwarmen >> 47

Veilig met vuurwerk

18 Waar of niet waar? Vul het juiste hokje.a De meeste ongelukken gebeuren met illegaal vuurwerk. ❑ waar ❑ niet waarb Een ongeluk met vuurwerk is nooit je eigen schuld. ❑ waar ❑ niet waar

19 Maak een poster en geef daarop jouw tips om slim met vuurwerk om te gaan.Maak je poster aantrekkelijk met tekeningen en kleur.

17 Maak een veiligheidskaart voor jouw kamer.Schrijf op wat je moet doen bij brand in jouw kamer.Maak de veiligheidskaart compleet met een tekening van de vluchtweg naarbuiten toe.

Veiligheidskaart voor de kamer van . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Vluchtweg

Eigen antwoord.

✗✗

Eigen antwoord.

Page 48: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv48 >> 2 Verbranden en verwarmen

1 Wat heb je altijd nodig voor een verbranding?� brandstof� zuurstof� een bepaalde temperatuur� iets om het vuur aan te steken

2 Geef bij de volgende situaties aan op welke manier je de brand blust. Verbindde teksten links met de teksten rechts.

3 Hieronder staat wat je moet doen bij brand, alleen de volgorde is niet goed.Geef met een nummer in de vakjes de juiste volgorde.

112 bellen

brand blussen

vluchten

deuren dicht doen

denk aan eigen veiligheid

mensen waarschuwen

dicht bij de grond blijven

4 Welke blusmethode is gebaseerd op het principe van zuurstof wegnemen.Vul de juist hokjes.� Iemand die in brand staat in een deken rollen.� Een houtvuur met water blussen.� Zand over een benzinebrand gooien.� Je ogen met een oogdouche spoelen.� Met een sproeischuimblusser op een oliebrand spuiten.

5 Je blaast een kaars uit. Waardoor gaat de kaars uit?A Je blaast de zuurstof weg.B Je blaast de brandstof weg.C Je blaast warmte weg.D Je blaast koolstofdioxide uit je adem in de brand.

6 Je kunt een oliebrand niet met water blussen, wantA de temperatuur van brandende olie kun je niet met water verlagen.B olie brandt ook onder water.C olie drijft op water.

Een mens met brandende kleding over de grond rollen.

brandstof weghalenEen mens met brandende kleding in een deken rollen.

temperatuur verlagenWater over brandend hout gieten.

zuurstoftoevoer afsluitenDe gaskraan van een brandend fornuis uitdraaien.

Een kaarsendover over een brandende kaars houden.

2.5 Test jezelf✗✗✗

2

5

7

6

1

3

4

Page 49: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 2 Verbranden en verwarmen >> 49

Brandwerende materialen

1 Welke uitspraken over vuur en vlammen zijn juist? Kleur de smiley groen of deweepy rood.a IJzer kan nooit branden. ☺ �b Het materiaal dat brandt bij een kaars is alleen de lont. ☺ �c Een vlam is gloeiend gas dat licht en warmte uitstraalt. ☺ �d Of iets brandt, hangt alleen af van het soort materiaal. ☺ �

2 De branddriehoek (zuurstof, brandstof, ontbrandingstemperatuur) ken je al.De vijf factoren van brand worden ook wel de brandvijfhoek genoemd.

Schrijf de vijf factoren uit bron 1 in de brandvijfhoek hieronder.Maak de brandvijfhoek aantrekkelijk met vurige kleuren en/of tekeningen.

3 Bekijk bron 1. Trek de juiste verbindingslijntjes tussen de begrippen en de zinnen.

in °C of in °Fkatalysator

stof waardoor iets beter gaat brandentemperatuur

of een benzinemengsel ontploft, hangt af vanhoeveel druppels benzine je met lucht mengtmengverhouding

soort materiaal, bijvoorbeeld hout of papierzuurstof

Is er genoeg lucht bij?brandbare stof

katalysator

brandbare stof

zuurstof

mengverhouding

tem

pera

tuur

rood

groen

Page 50: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv50 >> 2 Verbranden en verwarmen

4 Wat betekent ontvlambaarheid?

5 Van welk materiaal zou kleding van een stuntman gemaakt zijn?

6 In sommige gebouwen worden gordijnen behandeld met brandvertragendestoffen.Deze stoffen zorgen ervoor dat het branden van textiel vertraagd wordt.Op welke manieren kun je een brand van textiel vertragen? Vul de juiste hokjes.

❑ de temperatuur verlagen❑ de gordijnen inspuiten met een plastic laagje❑ stoffen er op doen die de brand verstikken (afsluiten van zuurstof)❑ de gordijnen vaak wassen

7 Trek vier pijlen naar het pak van de brandweerman.Schrijf bij iedere pijl een eis waar de kleding aan moet voldoen.

8 In bron 3 zie je uit welke laagjes een blusjas bestaat.

a Leg uit waarom de blusjas uit verschillende materialen bestaat.

b Welke laag zit aan de buitenkant?

De eigenschap van een materiaal om na het aansteken met een vlam te verbranden.

Polyamide

Elk materiaal/laag heeft weer een andere functie.

nomex delta TA 195 g/m2 of kermel HTA 195 g/m2.

Deze laag beschermt tegen vlammen en vonken.

Bescherming tegen regen- enbluswater.

Hitte bescherming tegen vlam-men en vonken regen.

Bescherming tegen chemicaliën.

Goede zichtbaarheid bij dag ennacht.

Page 51: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 2 Verbranden en verwarmen >> 51

9 Kleur de eenheden van temperatuur in de tabel hieronder.

Omrekentabel voor temperaturen

Vul de eenheden op de juiste stippellijn in.

In Nederland gebruik je , in Amerika

en over de hele wereld .

10 Reken maar! In de tabel kun je de temperatuur x op de aangegeven manier omrekenen naarde andere eenheden.Bijvoorbeeld: Jouw lichaamstemperatuur is 37 °C; dat is in Fahrenheit: (37 × 9/5)+ 32 = 98,6 °F.

a De temperatuur van smeltend ijs is 0 °C, dat is: °F en K

b Het is buiten nu °C, dat is: °F en K

c 100 °F is °C en K

d 273 K is .°C en . °F

11 Op een Engelse internetsite staat

a Tegen welke temperaturen is het materiaal bestand?

van onder °C tot boven °C

b Waar zou het materiaal geschikt voor zijn?A pannen en ovenschalenB winterjassenC regenpakkenD badkuipen

Teflon® (PTFE) – An extremely lowcoefficient of friction makes Polytetrafluoroethylene the ideal choicewhere surface wear might otherwise bea problem. PTFE also exhibits a usefulservice life from below –100 ºF, to temperatures of over 500 ºF. Itsresistance to solvents is also excellentthroughout a wide range of temperatures.

temperatuur (°C) temperatuur (°F) temperatuur (K)

x (x × 9/5) + 32 x + 273

(x – 32) × 5/9 x (x – 32) × 5/9 + 273

x – 273 {(x – 273) × 9/5} + 32 x

°C °FK

32 273Eigen antwoord.

37,8 310,8

0 32

-73,3 260

Page 52: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv52 >> 3 Water

water33.1 Water, water, water1 Mijn antwoord op de introvraag is:

A Gewoon water, want sneeuw en ijs zijn te koud voor de pinguïn.B Een pinguïn eet sneeuw of ijs dat in zijn mond smelt.C Als er water is, dan drinkt de pinguïn water en anders sneeuw of ijs.

2 Schrijf achter de volgende zeven omschrijvingen het juiste woord.Kies uit: ijs, wolk, mist, regen, sneeuw, hagel, waterdamp.

onzichtbaar water

een laag vast water

fijne waterdruppeltjes hoog in de lucht

vaste korrels water

een wolk dicht bij de grond

vlokjes vast water

druppels vloeibaar water

3 Noem vier landen met veel water in vaste vorm.

1

2

3

4

4 Zet in volgorde van klein naar groot: beek, meer, zee, rivier, oceaan

klein groot

5 Een ander woord voor fase is

6 a Steek een waxinelichtje aan.Welke faseovergang zie je direct naast de pit.

b In de figuur zijn de plaatsen aangegeven waar de stof waxine in een anderefase voorkomt.Geef de naam van deze fasen.

1

2

3

c Blaas het lichtje uit. Welke faseovergang zie je na een poosje naast de pit?

1 2

3

waterdamp

ijswolkhagel

mistsneeuw

regen

IJslandGroenland

AlaskaSiberië

beek meer rivier zee oceaan

toestand waarin een stof voorkomt

van vaste stof naar vloeistof

vast

vloeibaargas

van vloeistof naar vaste stof.

Page 53: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 3 Water >> 53

7 Rijp bestaat uit ijskristallen. Rijp is een vaste / vloeibare / gasvormige fase vanwater.Omcirkel het juiste woord.

8 Zet de verschillende vormen van water in de tabel.Vul in: ijs, mist, sneeuw, regen, stoom, dauw, nevel, damp, hagel, uitgeademdwater, wolk

9 Kleur in elke rij het vakje onder de naam van de faseovergang.

10 Schrijf op welke faseovergang bij de volgende gebeurtenissen hoort.

a Diepvriesspinazie wordt zacht in de pan.

b Vloeistof in een aansteker wordt gas.

c Grassprietjes bevriezen in een koude vriesnacht.

d Uitgeademde lucht geeft een wolkje nevel.

e Als een kaarsje uitgaat, dan wordt het vet hard.

f Een blok luchtverfrisser verspreidt een lekkere geur op het toilet.

11 Loop naar het raam. Houd je adem even in en adem dan tegen het glas.

a Wat zie je op het glas?

b Welke fase heeft het water op het glas?

c Welke fase heeft het water dat je uitademt?

d Welke faseovergang heeft plaats gevonden?

e Wat veroorzaakt deze verandering?

stollen smelten rijpen vervluchtigen verdampen condenseren

vast → gas

gas → vast

gas → vloeistof

vloeistof → gas

vast → vloeistof

vloeistof → vast

vormen van water

vast vloeibaar gasvormig

ijs

hagel

sneeuw

wolk

regen

dauw

nevel

uitgeademd water

mist

wolk

stoom

damp

smelten

verdampen

stollen

condenseren

stollen

vervluchtigen

het glas beslaat

vloeibaar

gasvormig

condenseren

temperatuur daling

Page 54: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv54 >> 3 Water

12 Ook andere stoffen dan water komen in de drie fasen voor. Geef van de stoffenaan in welke fase ze voorkomen bij kamertemperatuur. Omcirkel de juiste fase.

a olijfolie vaste stof / vloeistof / gas

b ijsje vaste stof / vloeistof / gas

c lood vaste stof / vloeistof / gas

d aanstekergas vaste stof / vloeistof / gas

e margarine vaste stof / vloeistof / gas

f parfumgeur vaste stof / vloeistof / gas

13 Verbind links en recht met elkaar met één of met twee lijnen.

14 Maak de volgende zinnen af.Gebruik de woorden: grond – bron – rivier – beek – zee – kraanwater

a Oppervlaktewater stroomt de zee in via een

b Zout water komt het meest voor in de

c Drinkwater komt van water uit de

d Een kleine rivier is een

e Mineraalwater komt uit een

f Een ander woord voor leidingwater is

15 Op de foto zie je een kaart van een stukje van Nederland.a Welk soort water wordt op deze kaart aangegeven?

b Welke kleur heeft dit soort water op kaartjes meestal?

c Kleur het water op het kaartje blauw.

water in de bodem

hiervan maak je drinkwater

water in een kanaal

grondwater

oppervlaktewater

rivier

zee

grond

beek

bron

kraanwater

oppervlakte water

blauw

blauw

Page 55: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 3 Water >> 55

16 De waterkringloopa Zet in goede volgorde.

1 Regen2 Gletsjerijs smelt.3 Water stroomt via rivieren naar de zee.4 Condensatie van waterdamp.5 Water uit de zee verdampt.6 De zon verwarmt de zee.7 Waterdruppeltjes bevriezen in de lucht.

Begin met 6 De zon verwarmt de zee.

b Teken de waterkringloop hieronder. Laat met blauwe stippels zien waarwater is.Schrijf de cijfers 1 t/m 7 op de juiste plaats in de tekening.

5 water uit de zee verdampt

4 condensatie van waterdamp

7 water druppeltjes bevriezen in de lucht

1 regen

2 gletsjerijs smelt

3 water stroomt via rivieren naar de zee

4

6

5

1

3

2

7

Page 56: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv56 >> 3 Water

IJskristallen

17 Zet in goede volgorde.1 IJsbloemen ontstaan op een ruit.2 De deeltjes van waterdamp worden vast.3 Een ijskristal groeit aan door de deeltjes van waterdamp.4 Er ontstaat een ijskristal.

De goede volgorde is

18 Teken in de vakken vier andere ijskristallen. Gebruik je fantasie. Let op een ijs-kristal heeft altijd een zeshoek als basisvorm.

2 4 3 1

Eigen tekening. Eigen tekening.

Eigen tekening. Eigen tekening.

Page 57: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 3 Water >> 57

1 Verbind wat bij elkaar hoort, met elkaar

2 Vul in: vloeistof, vaste stof of gas.

a steen

b olie

c lucht

d frisdrank

e grondwater

3 Vul in: rijpen, stollen, smelten, condenseren of verdampen.

a In de winter ontstaan door waterdamp ijsbloemen op het raam.

b De natte was droogt in de zon.

c Bij het uitademen ontstaan waterdruppels op het raam.

d Het ijsje smelt als je het te langzaam opeet.

e De sloot bevriest.

4 Schrijf de nummers in de tekening voor de soort water dat op de genummerdeplaats voorkomt.

= grondwater, = oppervlaktewater; = zeewater

5 Geef aan of de zin goed of fout is. Omcirkel wat juist is.

a Drinkwater wordt gemaakt uit grondwater en uit oppervlaktewater. goed / fout

b Regen boven de zee bevat zout. goed / fout

c Door verdamping ontstaan hoog in de lucht regendruppels. goed / fout

d Door de kringloop van water blijft de hoeveelheid water in een rivier ongeveer gelijk. goed / fout

3.1 Test jezelfgasvormige fase

vloeibare fase waterdamp

vaste fase

hagel

mist

13

2

vaste stof

vloeistof

gas

vloeistof

vloeistof

rijpen

verdampen

condenseren

smelten

stollen

2 3 1

Page 58: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv58 >> 3 Water

3.2 Water zuiveren1 Mijn antwoord op de introvraag is:

A Ja, misschien dat je even ziek van het water wordt, maar je overleeft het wel.B Nee, de mens heeft geen weerstand tegen de bacteriën die in het water

voorkomen.C Nee, voor de mens is alleen zuiver water veilig te drinken.

2 Zet de woorden afgieten, bezinken en suspensie op de juiste plaatsen.

3 Puur sinaasappelsap is een mengsel / een zuivere stof. Omcirkel wat juist is.Puur sinaasappelsap is een heldere vloeistof / een suspensie.

4 In slootwater zitten zand en drijvende plantendeeltjes.

a Is slootwater grondwater of oppervlaktewater? Omcirkel het juiste woord.

b Leg je keus uit.

5 In een bekerglas zit een schep modder van de bodem van een rivier. De modderwordt gefiltreerd.a Kleur in de tekening de plaatsen waar zand zit, bruin.b Schrijf de juiste woorden bij 1, 2 en 3. Kies uit: suspensie, filtraat en residu.

1 =

2 =

3 =

12

3

suspensie bezinken afgieten

Je kunt het zien.

suspensie

residu

filtraat bruin

Page 59: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 3 Water >> 59

6 Zet de volgende stappen bij het filtreren in de goede volgorde.T Schenk een beetje troebel water in het filter.F Vouw het filter tweemaal.R Herhaal de laatste twee stappen.E Wacht tot het water door het filter is gezakt.L Doe het filter in de trechter. Plak het filter vast met water.I Zet de trechter in de reageerbuis

De letters voor de zinnen vormen het woord

7 Jesse gooit een krijtje in een bekerglas met water. Na een tijd ontstaat eenwitte troebele stof.

a Welk soort mengsel is ontstaan?

Een oplossing / suspensie. Omcirkel wat juist is.

b Elmar wil nagaan of een heel klein beetje krijt is opgelost. Hij stelt voor om het mengsel in het bekerglas te filtreren en daarna het filtraat in te dampen.Voorspel wat Elmar ziet als hij het mengsel gaat filtreren.

Het filtraat

Het residu

c Teken de filtratieopstelling hiernaast.

d Als Elmar gelijk heeft, wat kan hij dan na het indampen waarnemen?

8 Kleur de smiley groen als de bewering waar is. Kleur de weepy rood als debewering niet waar is.a Zout kun je oplossen in water. ☺ �b Suiker lost niet op in water. ☺ �c Een oplossing is helder. ☺ �d Door indampen scheid je de opgeloste stoffen van het water. ☺ �e Het residu gaat door het filter heen. ☺ �f Het filtraat is altijd helder. ☺ �

9 Sommige waterleidingbedrijven maken gebruik van grondwater. Grondwaterhoef je minder te reinigen dan oppervlaktewater. Waardoor komt dat?

FILTER

is helderis wit krijtpoeder

Dan ziet hij witpoeder dat achterblijft.

Tijdens het in de grond zakken is het al voor een deel gefiltreerd.

rood

groen

Page 60: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv60 >> 3 Water

10 Je kunt water zuiveren met een filtreeropstelling met zand erin.Het waterleidingbedrijf reinigt rivierwater op eenzelfde manier.Verbind de volgende zinnen met de juiste plaats in de tekening.

11 Omcirkel wat juist is of vul de open plaatsen in.

Kraanwater is zuiver / niet zuiver. Kraanwater bevat de stoffen

en . De zouten zijn goed voor onze botten.

In kraanwater zitten veel stoffen door elkaar. Kraanwater is dus een

.

Deze stoffen zijn opgelost / niet opgelost, want kraanwater is helder / niet helder.

Een oplossing is een helder / troebel mengsel van een en een

stof.

12 Voor jou staan drie bekertjes met water. Eén bekertje bevat drinkwater. Drinkwat van elk soort water, proef goed en noteer in de tabel of je het water lekker(+), matig (+/–) of niet lekker (–) vindt.Omcirkel het nummer, waarvan jij denkt dat het jouw eigen drinkwater is.Haal bij de docent de namen van de soorten water.

smaak naam van het soort water

1

2

3

Heb jij je eigen drinkwater herkend? ja / nee

13 Een mens kan maximaal drie dagen zonder water, anders droogt hij uit.Op zee is voldoende water. Maar je kunt op zee toch doodgaan door een water-probleem. Hoe is dat mogelijk?

Het waterbedrijf vangt het gefiltreerde water op.

Het waterbedrijf pompt troebel rivierwater in de duinen.

Het zand van de duinen filtreert het rivierwater.

calciumcalciummagnesium

mengsel

oplosmiddel

opgeloste

Ons lichaam kan niet tegen zout water.

Page 61: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 3 Water >> 61

14 Trek lijnen tussen de woorden (in de vakken) rechts en één van de tekeningen links.

15 Je kunt deeltjes in een oplossing wel / niet zien, want

16 De hardheid van drinkwater in enkele plaatsen in Zuid-Nederland.

plaats hardheid (oDH)Aalst 6,4Best 9,0Breda 11,3Eindhoven 6,3Kerkrade 4,0Oosterhout 11,3Oudewater 8,6Schijndel 8,4Veghel 13,1Zwijndrecht 14,6

a Geef een oorzaak voor de verschillen in hardheid van drinkwater in de verschillende plaatsen.

b Welke plaats beschikt over zeer zacht water?

c Welke plaats heeft het hardste water?

d Hoe kunnen de inwoners van Zwijndrecht de hardheid van hun water verminderen?

e Welke twee plaatsen krijgen waarschijnlijk water van hetzelfde waterbedrijf?

puur water

suspensie

kraanwater

hard water

troebel water

suikerwater

zeewater

zuurstofrijk water

bronwater

een oplossing is helder

Per plaats verschillen de hoeveelheden opgeloste stoffen

Kerkrade

Zwijndrecht

Het water ontharden.Je haalt dan calcium- en magnesiumzouten uit het water.

Breda en Oosterhout

Page 62: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv62 >> 3 Water

Hoe komt een vis aan zuurstof?

20 Op welke twee manieren komt zuurstof in het water?

1

2

21 Omcirkel wat goed is.

a Gassen kunnen wel / niet oplossen in water?

b Vloeistoffen kunnen wel / niet oplossen in water?

c Vaste stoffen kunnen wel / niet oplossen in water?

22 Wat bij elkaar past, geef je dezelfde kleur.

17 Is het drinkwater in jouw woonplaats hard of zacht? Omcirkel wat juist is.Hoe weet je dat?

18 Wat blijft achter als je zeewater indampt?

19 Welke vaste stoffen houd je over als je hard water indampt?

weinig zuurstof

lage temperatuur

veel zuurstof

hoge temperatuur

zout

Calcium en magnesium zouten.

Voor een deel uit de lucht

Door de waterplanten

Page 63: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 3 Water >> 63

1 Verbind links met rechts. Gebruik steeds twee lijnen

2 Welke van de volgende mengsels zijn suspensies? Omcirkel de suspensies.

jenever verf jus d’orange

bronwater modder cola

3 Waar of niet waar? Omcirkel wat juist is.

a Een oplossing is troebel. waar / niet waar

b Kraanwater bevat calciumzouten. waar / niet waar

c Zout lost op in water. waar / niet waar

d Ranja is een oplossing. waar / niet waar

4 Kraanwater wordt vijf minuten lang gekookt. Na afloop

a bevat kraanwater meer / minder zuurstof.

b is het kraanwater meer / minder hard.

c is het kraanwater wel / geen oplossing.

d is het kraanwater wel / geen suspensie.

Omcirkel wat juist is.

5 Deze vraag gaat over verschillende soorten oplossingen.Vul op de open plaatsen in: vloeistof, gas, zuurstof, modder, water, aquariumwater

een vaste stof → bijvoorbeeld: water +

Een oplossing is een vloeistof + → een → bijvoorbeeld: + limonadesiroop

een → bijvoorbeeld: +

6 Omcirkel de juiste woorden.

Zacht water bevat veel / weinig kalk en magnesium. Door zacht water ontstaat

veel / weinig kalksteen.

3.2 Test jezelfdrinkwater zouten

kraanwater

mineralen slootwater

suspensie

magnesium

bronwater

tomatensap

modder

vloeistof water

gas zuurstof aquariumwater.

Page 64: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv64 >> 3 Water

3.3 Stoffen scheiden1 Mijn antwoord op de introvraag is:

A gewoon zeewater drinkenB regenwater opvangenC zeewater filtreren

2 Zeewater bevat veel zout. Beantwoord de volgende vragen met ja of nee.Omcirkel jouw antwoord.

a Is het zout opgelost in het water? ja nee

b Kun je het zout van het water scheiden door het mengsel te filtreren? ja nee

c Kun je het zout van het water scheiden door in te dampen? ja nee

d Kun je drinkwater maken door het mengsel in te dampen? ja nee

e Leg je antwoord op vraag d uit.

3 Omcirkel de faseovergangen die een rol spelen bij destilleren.

smelten stollen condenseren verdampen sublimeren rijpen

4 Hieronder zie je een destillatieopstelling. Vergelijk deze opstelling met die vanbron 1.

a Het bolglas in deze opstelling heeft dezelfde functie als een in bron 1.

b De reageerbuis in het leerboek heeft dezelfde functie als

c Hoe wordt de damp hier gekoeld?

d In de tekening zijn twee plaatsen met een getal aangegeven. Wat hoort bij welk getal? Vul de woordendestillaat en residu in.

1 2

thermometer

1

naargootsteen

2

toevoerkoelwater

zeewater indampen. De dampen laten condenseren. Het gecondenseerde water opvangen.

erlemeyer

de erlemeyer

Door koelwater

residu destillaat

Page 65: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 3 Water >> 65

5 Bekijk de waterkringloop.

a Welke fase heeft water bij plaats 1 t/m 4 in de waterkringloop?

Bij 1 =

Bij 2 =

Bij 3 =

Bij 4 =

b Welke faseovergangen vinden plaats?

Van 1 naar 2 =

Van 1 naar 3 =

Van 3 naar 4 =

Van 4 naar 1 =

c Op welke plaats in de kringloop van water vindt destillatie plaats?

van 1 naar 2 van 1 naar 3 van 3 naar 4 van 4 naar 1

Omcirkel wat juist is.

6 Hieronder zijn drie situaties beschreven.Situatie 1 Je hebt een mengsel van alcohol en water.Je wilt de stoffen scheiden, waarbij beide vloeistoffen bewaard blijven.Omcirkel wat je het beste kunt doen om de stoffen te scheiden.

indampen destilleren filtreren

Situatie 2 Je hebt zeewater.Je wilt graag het zout uit het zeewater halen. Het water mag verdwijnen.Omcirkel wat je het beste kunt doen om het zout uit het zeewater te halen.

indampen destilleren filtreren

Situatie 3 Je hebt een mengsel van zand en water.Je wilt het zand afzonderen. Het water mag verdwijnen.Omcirkel wat je het beste kunt doen om het zand van het water af te zonderen.

indampen destilleren filtreren

7 Gedestilleerd water bevat geen zouten. Leg uit hoe je gedestilleerd water uitmineraalwater kunt maken.

4

32

1

gas

vloeistof

vaste stof

vloeistof

condenseren

condenseren + stollen

smelten

verdampen

Mineraalwater verwarmen. De damp laten condenseren en het condensaat opvangen.

Page 66: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv66 >> 3 Water

8 Wat betekent adsorberen?

9 Het mondmasker van de Graffitikunstenaar Basz.1 Graffitikunstenaar Basz gebruikt een mondmasker als hij met een spuitbus

verf spuit.2 In het mondmasker zit een filter met koolstof.3 Kleine verfdeeltjes zweven in de buitenlucht.4 Als hij inademt, dan hechten de giftige verfdeeltjes zich aan de koolstof in

het filter.5 Basz ademt schone lucht in.

Welke zin omschrijft het adsorberen? 1 2 3 4 5

In welke zinnen wordt het adsorptiemiddel genoemd? 1 2 3 4 5

Welke zin omschrijft het vervuilde mengsel? 1 2 3 4 5

Welke zin omschrijft de gereinigde stof? 1 2 3 4 5

10 Wendy zegt: ‘Ik wil graag kleurloze cassis. Kan dat?’Ilse zegt: ‘Ja hoor, dan moet je gaan adsorberen. Ik doe wel een schepje norit bijde cassis.’Wendy snapt er niks van. ‘Je maakt er alleen maar nog meer troep van, hoor!’Hoe stelt Ilse Wendy op haar gemak?

Ilse zegt: ‘

11 Spiritus is een blauw gekleurde vloeistof. Sulema heeft de blauwe kleurstof methet adsorptiemiddel koolstof geadsorbeerd. Na filtreren krijgt ze een kleurloosfiltraat. Dit is in het schema getekend.

a Omcirkel wat goed is. Een rondje is kleurloze spiritus / kleurstof / koolstof.

Een zwart puntje is kleurloze spiritus / kleurstof / koolstof. Een zwart

driehoekje is kleurloze spiritus / kleurstof / koolstof

b Beschrijf situatie 1.

c Beschrijf wat er gebeurt in situatie 2.

d Beschrijf wat er gebeurt in situatie 3.

Door absorberen kun je geur- kleur en smaak stoffen uit mengsels halen.

Het mengsel van cassis en norit moet nog gefilterd worden.

Bekerglas met blauwe spiritus.

Bij de spiritus wordt een adsorbtie middel gedaan (koolstof)

Het mengsel van spiritus en koolstof wordt gefiltreerd.

Page 67: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 3 Water >> 67

12 In een aquarium wordt het water door een filter gepompt. In het aquarium-filter zit heel fijn glaswol met daartussen laagjes Norit. In het aquariumwaterzitten opgeloste verontreinigingen en vaste deeltjes.Omcirkel wat juist is.

De norit wordt gebruikt voor adsorberen / filtreren.

Hierdoor verwijder je de opgeloste verontreinigingen / de vaste deeltjes.

Het glaswol wordt gebruikt voor adsorberen / filtreren.

Hierdoor verwijder je de opgeloste verontreinigingen / de vaste deeltjes.

13 Met Norit kun je van bruine suiker witte suiker maken.Teken in stripvorm hoe je dit doet.Schrijf bij je tekeningen op de juiste plaats: filtreren, oplossen, adsorberen,indampen, filtraat, residu

14 Suiker extraheren uit suikerbieten.Zet de volgende zinnen in de goede volgorde.R Kook het mengsel.A Suiker lost op in het warme water.T Meng het extractiemiddel water met de stukjes biet.X Hak de suikerbieten fijn.T Door indampen ontstaat het extract suiker.E Spoel de suikerbieten schoon.C Door filtreren scheid je pulp en suikerwater.De zinnen in de goede volgorde geven het woord

15 Omcirkel de goede woorden.

Bij extraheren doe je een vloeistof / vaste stof bij een mengsel van twee vaste

stoffen / twee vloeistoffen / een vaste stof en een vloeistof. Van de twee stoffen

in het mengsel lost de ene stof wel op en de andere niet / verdampt de ene stof

wel en de andere niet.

Het oplosmiddel heet extractiemiddel / extract. Het ontstane mengsel wordt

daarna gefiltreerd. Na indampen van het filtraat houd je het extractiemiddel /

extract over.

E X T R A C T

bruine suiker

oplossen adsorberen filtreren filtraat indampen

norit

residu

filtraat

Page 68: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv68 >> 3 Water

Een vlekje wegwerken

18 Doe twee druppels limonadesiroop op verschillende plaatsen op een doekje.Maak een ander doekje vochtig met water. Wrijf dit doekje over de ene druppel limonadesiroop.Maak een ander doekje vochtig met wasbenzine. Wrijf dit doekje over de andere druppel limonadesiroop.

De limonadesiroop verdwijnt wel / niet met het vochtige doekje met water.

De limonadesiroop verdwijnt wel / niet met het vochtige doekje met wasbenzine.

Het goede extractiemiddel voor limonadesiroop is

19 Doe twee druppels smeervet op verschillende plaatsen op een doekje.Bevochtig een ander doekje met water. Wrijf het doekje met water over een druppel smeervet.Bevochtig een ander doekje met wasbenzine. Wrijf het doekje met wasmachine over de andere druppelsmeervet.

Het smeervet verdwijnt wel / niet met het vochtige doekje met water.

Het smeervet verdwijnt wel / niet met het vochtige doekje met wasbenzine.

Het goede extractiemiddel voor smeervet is

20 Welke twee gevaren hebben agressieve vlekverwijderaars?

16 Giftige afvalstoffenDoor een berg afvalstoffen sijpelt regenwater.

verandering naam van het proces

1 De deeltjes van giftige stoffen gaan tussen de waterdeeltjes in zitten.

2 Het vervuilde regenwater wordt door koolstof geleid.De giftige stoffen hechten zich aan de koolstof.

Vul achter elke zin in of sprake is van oplossen / adsorberen of van extraheren.

17 Schrijf achter elke omschrijving welke scheidingsmethode beschreven wordt.

omschrijving scheidingsmethode

1 Een van de stoffen lost op.

2 Een stof condenseert.

3 Een stof verdwijnt in de lucht.

4 Een stof hecht zich.

5 Deeltjes kunnen niet door de gaatjes.

extraheren

destilleren

indampen

adsorberen

filtreren.

oplossen

transporteren

water

wasbenzine

Licht ontvlambaar, giftig

Page 69: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 3 Water >> 69

1 Waar of niet waar? Omcirkel wat juist is.

a Een oplossing kun je scheiden. waar / niet waar

b Een suspensie kun je scheiden. waar / niet waar

c Een oplossing kun je filtreren. waar / niet waar

d Een suspensie kun je filtreren. waar / niet waar

2 De volgende scheidingmethoden horen bij de zinnen.filtreren, adsorberen, extraheren, destilleren, indampenZet achter de volgende zinnen de juiste scheidingsmethode.

a Droogkoken

b Een stof hecht zich aan een andere stof.

c Eén vaste stof lost wel op, de andere niet.

d De verdampte vloeistof condenseert.

e Sommige deeltjes gaan door een filter.

3 Een mengsel bestaat uit een oplossing van vloeistoffen. De ene vloeistof kookteerder dan de andere. Je wilt beide vloeistoffen apart hebben. Voor welke schei-dingsmethode kies je?A filtrerenB indampenC destillerenD extraheren

4 Welke twee scheidingsmethoden gebruik je bij koffie zetten?A filtreren en destillerenB filtreren en extraherenC extraheren en destilleren

5 Wat van links hoor bij rechts? Verbind dat met elkaar.

6 In Nederland wordt door extractie zout uit de bodem gehaald.Zet de zinnen in goede volgorde.1 Zout wordt tot product verwerkt.2 Zout lost op in het water.3 De pekel wordt ingedampt.4 Heet water wordt in de bodem gepompt.5 De pekel wordt omhoog gepompt.De juiste volgorde van de zinnen is

3.3 Test jezelf

Opgeloste vetvlek op een schoonmaakdoekje

Extractiemiddel bij thee zetten

Om oploskoffie te krijgen wordt water uit koffie verwijderd

extraheren

water

Voor een verfijnde smaak voeg je een kaneelstokje aan rode kool toe

indampen

extract

heet water

warme pekel

aarde

pekel

zoutlaag

indampen

adsorberen

extraheren

destilleren

filtreren

4 2 5 3 1

Page 70: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv70 >> 3 Water

3.4 Zure mengsels1 Mijn antwoord op de introvraag is:

A Dan gebeurt er niks.B Dan krijgt de tand een zwarte aanslag.C Dan zitten er kleine gaatjes in de tand.

2 Leg uit dat een cosmetisch product nooit heel zuur is.

3 Joost wil een muur schoonmaken. Hij gebruikt hiervoor zoutzuur. Teken in deafbeelding met rode stift hoe Joost zich moet beschermen tegen het zoutzuur.

4 a Zet de volgende woorden op de eerste drie rijen in de tabel:glibberig, 7-14, zuur, zeepachtig, 0-7, bijtend

b Geef twee voorbeelden van een zure oplossing en van een basische oplossing.

zure oplossing basische oplossing

Hoe smaakt de vloeistof?

Hoe voelt de stof aan?

pH-getal van tot ? van tot van tot

voorbeeld 1

voorbeeld 2

Cosmetische producten zijn niet erg zuur omdat zuur de huid irriteerd.

zuurbijtend

0 7

b.v. citroenb.v. augurk

zeepachtigglibberig

7 14

b.v. zeepb.v. gootsteenontstopper

Page 71: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 3 Water >> 71

5 Hieronder zie je de pH-schaal.

a De zuurgraad loopt van tot

b De pH-schaal bij een zure oplossingen loopt van tot

c Kleur het deel waarin zure oplossingen voorkomen geel. Kleur de meest zureoplossing donkergeel en de minst zure oplossing lichtgeel.

d De pH-schaal bij basische oplossingen loopt van tot

e Kleur het deel waarin basische oplossingen voorkomen blauw. Kleur demeest basische oplossing donkerblauw en de minst basische oplossing lichtblauw.

f De pH van water is

g Wat is zuurder maagsap of citroensap?

h Welke stof heeft de hoogste pH, accuzuur of ammonia?

i Kan een zure vloeistof een pH van 10 hebben? ja / nee

j Leg uit.

6 Schoonmaakmiddelen

Kleur in de tekening drie basische schoonmaakmiddelen blauw en drie zureschoonmaakmiddelen rood.

0 7 14

afwas

mid

del

zeep

zeep

donker geel licht licht blauw donker

0 14

0 7

7 14

7

maagsapammonia

Een zure vloeistof heeft een pH van 0 tot 7.

rood

blauwrood

blauw

rood

Page 72: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv72 >> 3 Water

7 Een indicator verandert van onder invloed van een

8 Je doet rode koolsap bij water, zeepsop en azijn.

Geef aan welke kleur de vloeistoffen in de reageerbuisjes krijgen.

9 In welke zinnen wordt een indicator gebruikt?

1 Jodium wordt blauw bij contact met zetmeel. wel / geen indicator

2 Een herfstblad verkleurt. wel / geen indicator

3 Rodekoolsap wordt groen in ruitenreiniger. wel / geen indicator

4 Door suiker in de urine verkleurt een suikerteststaafje. wel / geen indicator

5 Door indampen ontstaat een bruine vaste stof. wel / geen indicator

10 Vul aan:

Je moet een klein stukje pH-papier afscheuren, want

Je moet een roerstaaf na gebruik afspoelen, want

Je moet de pH op de pH-papiertjes direct aflezen, want

11 Omcirkel een zure stof met rood. Omcirkel een basische stof met blauw.

afwasmiddel water grapefruit sodawater sinaasappelsap

zeepsop maagsap zoutzuur azijn ontkalkingsmiddel

water zeepsop azijn

kleur zure of basische stof

paars

groen

rood

je gebruikt ook maar een klein stukje als indicatoranders verkleurt de indicator de volgende keer niet

goed, door achter gebleven stoffen.anders verkleurt het pH papier door stoffen

in de lucht.

blauw

rood

Page 73: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 3 Water >> 73

12 Vul in.

Frisdrank bestaat voor het grootste gedeelte uit

Drie voorbeelden van frisdranken zijn: , en

13 Cola is erg zuur.

a Proef je dat? ja / nee

b Waardoor komt dat?

c Welke stoffen in cola maken cola zuur?

d Welke stof in cola zorgt voor de prikkeling?

14 Streep door.

a De meeste frisdranken hebben een lage / hoge pH-waarde.

b Als je de dop van een colafles draait, dan komt koolstofdioxidegas uit de cola /

gaat koolstofdioxidegas in de cola.

15 In de tabel staat het drankgebruik van de gemiddelde Nederlander in 2002 .

soort drank consumptie mijn favoriete dranken(L per jaar)

frisdranken 94

vruchtensappen 24

koffie 146

thee 100

melk 50

bier 80

wijn 19

a Kleur de namen van de alcoholische dranken blauw.

b Kleur de vakken achter de namen van de dranken die jij drinkt geel.

c Welke drank wordt het meest gedronken?

d Welke drank drink jij het meest?

16 Noem drie verpakkingen voor frisdranken.

Je kunt met een magneet ijzerafval uit huisvuil halen.Welke soort frisdrankverpakking kun je hergebruiken door gebruik te maken van een magneet?

watercola sinas cassis

In cola zit veel suiker

koolzuur en fosforzuur.

Koolzuur

blauw

koffie

blikje, flesje, pakje

blikje

Page 74: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv74 >> 3 Water

Gaatjes in je tanden

17 Als je frisdrank drinkt, dan krijgen jouw tanden een dubbele zuuraanval te verduren. Leg uit welke twee zuuraanvallen dat zijn.

18 Op welke manieren kun je het speeksel in je mond minder zuur maken?Omcirkel wat juist is.

a Je tanden poetsen. ja / nee

b Water drinken. ja / nee

c Frisdrank drinken. ja / nee

d Snoep eten. ja / nee

e Gebitsverzorgende kauwgom eten. ja / nee

Het zuur dat bacteriën maken van suiker en de zure stof die in frisdrank is opgelost.

Page 75: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 3 Water >> 75

1 Omcirkel de woorden die bij een zure oplossing horen met rood. Omcirkel dewoorden die bij een basische oplossing horen met blauw.

2a Zet de stoffen water, citroensap en zeepsop op de juiste plaats in de vakjes:

b Kleur het vakje met de zure oplossing rood, het vakje met de neutrale stofgroen en het vakje met de basische oplossing blauw.

3 Hoe doe je een pH-meting met pH-papier? Zet in goede volgorde.1 Breng met de roerstaaf één druppel sinasappelsap op het papier.2 Scheur een klein stukje van het pH-papier af.3 Lees op de controlestrook de pH-waarde af.4 Spoel de roerstaaf schoon met water.5 Vergelijk de kleur van het pH-papier met de kleuren op de controlestrook.De juiste volgorde van de zinnen is

4 Verbind links en rechts op de juiste manier met elkaar.

5 Britney laat koolstofdioxidegas langdurig door water borrelen.

a Welke kleur heeft rodekoolsap in water? blauw / rood / groen

b Wat is de pH van water? kleiner dan 7 / 7 / groter dan 7

c Welke kleur heeft rodekoolsap in koolzuurhoudend water? blauw / rood / groen

d Wat is de pH van koolzuurhoudend water? kleiner dan 7 / 7 / groter dan 7

3.4 Test jezelf

ontkalkingsmiddel pH van 7 water

pH van 4 voelt glibberig aan

pH van 10 appelsap ammonia

zeepsop cola bijtend

geeft smaak aan frisdrank

prikkelend gas

smaak en lage pH-waarde

voedingszuur

koolstofdioxide

grootste bestanddeel van frisdrank

water

aroma

0 7 14

blauwrood

citroensap water zeepsop(rood)(groen)

(blauw)

2 1 5 3 4

Page 76: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv76 >> 3 Water

Deltawerken

1 Stel je voor dat er geen dijken in Nederland waren.Hoeveel procent van Nederland zou dan onder water lopen?A ongeveer 10%B ongeveer 25%C ongeveer 50%

2 Hieronder zie je twee kaartjes van Nederland.a Kleur in het linker kaartje het deel van Nederland onder de zeespiegel blauw.b Kleur in het rechter plaatje de duinen geel.c Geef in het rechter plaatje dammen en dijken aan met rode lijnen.d Als je de plaatjes nog mooier wilt maken, dan kleur je beide plaatjes in de

kleuren van bron 2.

3 Bekijk je gekleurde kaartjes van opdracht 2 goed.a Was je antwoord op vraag 1 goed? ja / neeb Schat zo nauwkeurig mogelijk hoeveel % van Nederland onder water zou

staan als er geen dijken waren.

Ik schat %

4 Door het aanleggen van dammen wordt de kustlijn een stuk korter.Noem drie andere positieve gevolgen van het aanleggen van dammen?

1

2

3

WaterOnder water gelopen landLand; boven 1 m. N.A.P.

WaterOnder water gelopen landLand; boven 1 m. N.A.P.

blauw

blauw

blauw

geel

geel

geel

45

Minder sterke en hoge dijken nodig

De landbouw kan veel beter beschikken over zoet waterBij laag water in de rivieren kan je water binnenlaten door de sluizen

Page 77: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 3 Water >> 77

Bij worden de dokken gevuld met water.

Daardoor gaan de holle deuren

Zo kunnen de deuren de Nieuwe Waterweg op draaien.

Als de twee deuren tegen elkaar komen, dan lopen de holle ruimten in de deuren vol

en ze tot op de Zo sluiten ze een opening van 360 meter af.

Zodra het hoogwater voorbij is, worden de deuren leeggepompt. De constructie gaat weer

Als het gevaar voor hoogwater verdwenen is, dan kunnen de deuren terug in hun dok.

5 Maak de eb en vloed puzzel. Bekijk ook bron 1.

horizontaal4 Als het hoogwater wordt, dan is het

5 Gaat alleen dicht bij stormvloed.6 Nederlandse zee7 Als het laagwater wordt, dan is het

verticaal1 In Nederland is het verschil tussen eb

en vloed ongeveer 1,5 2 Eb en vloed ontstaan door de aantrek-

kingskracht van de 3 Extra hoog water bij volle maan en

nieuwe maan5 Extra hoog water veroorzaakt door

harde wind

6 Waarom zitten er zoveel driehoeken in de stormvloedkering? Vul de hokjes van de goede zinnen.❑ Om de constructie beter te stroomlijnen.❑ Om de constructie steviger te maken.❑ Om de constructie lichter te maken.

7 De ontwerpers van de stormvloedkering hebben heel slim gebruik gemaakt van water om de stormvloed-kering te laten bewegen.Hoe ze dat gedaan hebben, staat in de volgende tekst.Vul in de tekst de volgende woorden op de juiste plaats in.water – bodem – zinken – drijven (2x) – stormvloed

5

3

6

7

4

1 2

stormvloed

drijven

zinken bodem

water

drijven

s t o r m v l o e d k e r i n g

n o o r d z e e

e b

v l o e d

tormvlo

d

sp

i

gtij

m

t

r

maa

Page 78: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv78 >> 3 Water

8 De Maeslantkering is maar heel af en toe dicht. Dan draaien de deuren naar elkaar toe.

Teken in het rechterplaatje de deuren als ze dicht zijn. Kijk ook in bron 3.

9 Een stormvloedkering die kan bewegen, kost veel geld. Het is goedkoper om een vaste dam te bouwen.Bedenk twee redenen waarom in de Nieuwe Waterweg geen vaste dam is gebouwd.

1

2

10 Eb en vloedHet ontstaan van eb en vloed heeft te maken met de beweging van de maan. De maan trekt het water op eenbepaalde manier aan. Om dat in woorden te vertellen, is erg ingewikkeld. Een animatie zegt veel meer. Je kuntmooie animaties op Internet vinden. Zoek in een zoekmachine met de zoekwoorden: eb vloed animatie.Bepaal met behulp van de animatie of de volgende zinnen juist of onjuist zijn.

a Alleen als het volle maan is, dan is het springvloed. juist /onjuist

b Door de aantrekkingskracht van de maan wordt het water rond de aarde

een soort ‘eivorm’. Er zijn dan twee vloedbergen. juist /onjuist

c Doordat de aarde draait, wordt het twee keer per dag eb en vloed. juist /onjuist

d Je kunt de stand van de maan gebruiken als een soort ‘eb en vloed klok’ juist /onjuist

11 Constructie van de MaeslantkeringDe Maeslantkering bestaat uit de twee grootste beweegbare deuren ter wereld. Natuurlijk moet zo’n constructie aan bepaalde eisen voldoen. Je gaat op internet op zoek naar antwoord op de volgende vragen.Zoek in een zoekmachine met de zoekwoorden: Maeslantkering constructie.

a Is de constructie groter of kleiner dan de Eiffeltoren? groter / kleiner

b Waarom zijn de buizen hol?

c Hoe wordt water gebruikt om de deuren te bewegen?

d In de constructie zitten bolscharnieren en vakwerkarmen. Geef in de tekening op deze bladzijde aan waarde bolscharnieren en vakwerkarmen zitten.Zet een pijltje naar de onderdelen en schrijf er bij: bolscharnier en vakwerkarm.

e Waarom is een bolscharnier gebruikt en geen gewoon scharnier?

in rusttoestand in gesloten toestand

vakwerk armen

bolscharnieren

Voor de scheepsvaart

Het water van de rivier moet naar zee stromen.

gewichtsbesparing

Als de deuren bewegen drijven ze omdat ze bol zijn. Liggen de deuren op hun plaats, dan wordter water ingepompt. De deuren zinken.

Omdat de deuren horizontaal en verticaal moeten bewegen.

Page 79: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 4 Geluid >> 79

geluid44.1 Geluid horen en maken1 Mijn antwoord op de introvraag is:

A De klankkast laat de tonen beter klinken.B De klankkast verzamelt de klanken van de snaren en geeft ze door.C De klankkast versterkt het geluid.

2 Zoek in het plaatje de verschillende geluiden op die gemaakt worden.Schrijf ze op.

3 Geluid kan gebruikt worden voor communicatie, als waarschu-wingssignaal en voor je plezier.Kleur het wolkje achter de zin in de juiste kleur.geluid als communicatie: blauwgeluid als waarschuwing: geelgeluid als hinderlijk: roodgeluid als plezierig: groen.

a Je praat met iemand uit je klas

b Een hond wordt teruggefloten

c Wonen vlak langs een snelweg

d Spelen op een gitaar

e Luchtalarm op de eerste maandag van de maand

f De beltoon van je mobieltje

g Luisteren naar de uitleg van een som

h Geluid van de buren in een flat met slechte geluidsisolatie

i Een grommende hond

4 Hinderlijk geluid kan zijn een piepende deur, een opstijgend vliegtuig of een wekker die afloopt.Schrijf hieronder nog drie andere storende geluiden op.

1

2

3

sirene ziekenauto

drilboor

tikken tegen radiator

telefoon

keyboard

hond blaft

T.V. en geluidsinstallatie

Eigen antwoord.

blauw

blauw

rood

groen

geel

geel

blauw

rood

geel

Page 80: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv80 >> 4 Geluid

5 De Dutch TT is een motorrace in Assen.Schrijf twee verschillende geluiden op die je bij een motorrace hoort.

1

2

6 Kleur bij een goede zin de smiley groen.a Als je praat, dan maakt je tong het geluid ☺b Geluid ontstaat door een trilling. ☺c Als je praat, dan trillen je stembanden. ☺d In een oortelefoontje ontstaat het geluid zonder een trilling. ☺

7 Bij een luidspreker trilt de

8 Hoe komt in bron 3 het geluid van de trommel bij het oor?Zet de zinnen in de goede volgorde.Plaats de letters die voor de zinnen staan in de goede volgorde in het balkje.e Het trommelvlies trilt mee met de lucht.o De lucht geeft de trilling van de trommel naar alle kanten door.t Het trillende vel van de trommel zorgt voor geluid.m In je oor zit een trommelvlies.r De lucht rond de trommel trilt mee.l Je hoort het geluid.m De trillingen van de lucht komen bij je oor.

9 Schrijf onder het plaatje door welke tussenstof het geluid zich verplaatst.

10 Je kunt een microfoon gebruiken om je stem te versterken.Geef drie voorbeelden van een situatie waarbij je een microfoon gebruikt.

1

2

3

1 2 3 4 5 6 7

geluid van de motorengeluid uit de luidsprekers

conus

t r o m m e l

water ijzer lucht glas lucht

discosportwedstrijd.

feestavond.

groen

Page 81: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 4 Geluid >> 81

OPSLAAN VAN GELUID

13 Je ziet hier de tekeningen uit het leerboek.

a Leg uit hoe geluid is opgeslagen op een cd.

b Leg uit wat er gebeurt tijdens het afspelen van een cd.

14 Wat is de juiste volgorde van de zinnen?Schrijf de letters voor de zinnen in de juiste volgorde op.a De ontvanger maakt hier aan-en-uit-signalen van.b De luidspreker brengt de lucht in trilling.c Door het ronddraaien van de cd ziet de ontvanger knipperend licht.e Alleen bij aan loopt er een elektrisch stroompje.f Je hoort muziek.g Deze stroompjes gaan via een versterker naar de luidspreker.

11 Geluid kan met een klankkast worden versterkt, maar ook elektrisch.Bedenk een voordeel van het elektrisch versterken van geluid.

12 Schrijf drie beroepen op waarbij geluid een belangrijke rol speelt.

1

2

3

A B A B

Je kunt de hardheid van het geluid regelen.

Je kunt elektronische geluidseffecten toevoegen.

geluidstechnicus.

artiest.

verkoper op de markt

Op een CD is de geluidscode vastgelegd in putjes.

Op een CD is de geluidscode vastgelegd in putjes. Een laser ‘leest’ deze putjes. Alleen als delaserstraal op een putje terecht komt, komt het licht op de ontvanger.

c, a, e, g, b, f

Page 82: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv82 >> 4 Geluid

1 Geluid gebruik jeA voor communicatie, plezier en voor waarschuwing.B alleen voor communicatie.C alleen voor plezier.D voor het veroorzaken van geluidshinder.

2 Geluid ontstaat doorA luidsprekers.B microfoons.C trillingen.D stemvorken.

3 Een voorwerp dat geluid maakt is eenA tussenstof.B geluidsbron.C geluidseffect.D geluidsvoorwerp.

4 Geluid gaat door de lucht naar je oor. De lucht is dan deA geluidsbron.B zuurstof.C ontvanger van geluid.D tussenstof.

5 Kleur de smiley groen als de uitspraak juist is.a Alle geluiden klinken even hard. ☺b Als je praat, dan trillen je stembanden. ☺c Als je geluid hoort, dan is er iets dat trilt. ☺d Als er geen lucht is, dan kun je elkaar niet horen. ☺e Voor geluid is geen tussenstof nodig. ☺f Een microfoon zet trillende lucht om in elektrische stroom. ☺g Met een klankkast kun je geluid versterken. ☺h Een trillende snaar geeft zonder versterking een hard geluid. ☺i Op een geluidsdrager kun je alleen stemmen opslaan. ☺

6 Welke twee manieren zijn mogelijk om geluid te versterken?A een klankkast gebruiken en een snaar aanslaanB een klankkast gebruiken of elektrisch versterkenC elektrisch versterken en gehoorbescherming gebruikenD een klankkast gebruiken en een stemvork aanslaan

4.1 Test jezelf

groen

Page 83: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 4 Geluid >> 83

4.2 Geluidssterkte1 Mijn antwoord op de intro vraag is:

A omdat ze dan geen last hebben van het gillen en juichen van het publiek.B om geen hoofdpijn te krijgen.C omdat ze anders doof kunnen worden van de harde muziek die ze elke

avond horen.

2 Schrijf vier hard klinkende geluiden op.

1

2

3

4

3 De leerlingen in bron 2 meten de geluidssterktea Met welk meetinstrument meet je de geluidssterkte?

b In welke eenheid meet je de geluidssterkte?

4 Schrijf naast het plaatje wat het met geluidssterkte te maken heeft.

5 In welk plaatje wordt de geluidssterkte goed gemeten?

6 Het meten van de geluidssterkte moet volgens vaste regels, omdatA je de geluidssterkte van de verschillende geluidsbronnen dan kunt vergelijken.B de decibelmeter dan niet goed meet.C dit in de gebruiksaanwijzing van de decibelmeter staat.

A B C D

sirene

vuurwerk

vliegtuig

te harde muziek.

Met een decibelmeter

dB

De slijptol maakt heel veel lawaai. Daarom draagt de slijper

gehoorbeschermers.

Page 84: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv84 >> 4 Geluid

7 Kleur het rondje onder de decibelmeter groen.

8 Schrijf met behulp van de tabel uit bron 3 de juiste geluidssterkte bij elk pictogram.

9 Geef twee voorbeelden van een geluid waarbij directe gehoorbeschadiging kanontstaan.

1

2

10 Gehoorbeschadiging kan ook ontstaan bij 90 dB.Waarom is gehoorbeschadiging bij 90 dB geen ‘directe gehoorbeschadiging’?

11 De man in bron 4 draagt gehoorbeschermers.a Wat is ongeveer de geluidssterkte waarin de man werkt?

Raadpleeg bron 3.

b Geeft deze geluidssterkte gehoorbeschadiging als je geen geluidsbescher-mers draagt?

Ja / Nee , want

dB40

c

P

50

6070

80

90-10

010

20

30 1225.2vteksttekst

s teksts tekstdit is tedit is te

teksttekst

teksttekst

is tekstis tekst

s teksts tekst

2m2m

........................

........................

........................

........................

........................

........................

140 dB

110 dB

100 dB

30-50 dB

60 dB

50 dB

Dicht bij ontploffend vuurwerk.

Dicht bij een startend vliegtuig.

Omdat de gehoorbeschadiging ontstaat na lange tijd werken bij

90 dB.

110 dB

het is meer dan 90 dB.

Page 85: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 4 Geluid >> 85

12 Hiernaast zie je een grafiek.In het meest linkse gedeelte loop je geengevaar voor gehoorbeschadiging.Het donkergrijze gedeelte rechts is degevaarzone.Uit de grafiek kun je aflezen dat in geluidvan 90 dB na iets meer dan 3 uur blijvendegehoorbeschadiging kan optreden.

a Na hoeveel tijd is 87 dB gevaarlijk?

b Waaraan kun je in de grafiek zien datvuurwerk van 130 dB directe gehoorbe-schadiging kan veroorzaken?

c Je werkt in een ruimte met een geluid van 85 dB.Is het dan verstandig om gehoorbeschermers te dragen? Schrijf op waaromje dat vindt.

13 Hoe noem je het afschermen van geluid?

14 Maak de volgende puzzel.

1 meet je met een decibelmeter 1 . . . . . . . . . . . . . .

2 hier landen vliegtuigen 2 . . . . . . . . .

3 verminderen geluidsoverlast langs snelwegen 3 . . . . . . . . . . . . .

4 hard geluid 4 . . . . . .

5 afkorting eenheid van geluidssterkte 5 . .

6 hier hoor je mee 6 . . . .

7 afschermen van geluid 7 . . . . . . . .

Welk woord vormen de letters op de streepjes?

15 Je oortelefoontje van de mp3-speler kan een geluid van 110 dB geven.Waarom hebben buren wel last van een radio met 110 dB maar niet van je oor-telefoontje?

012345678

bloo

tste

lling

sduu

r (ur

en) –>

75 80 85 90 95 100 105 110 115gemiddeld geluidsniveau (dB) –>

kans op blijvende gehoorschade

na ongeveer 6 uur

je zit dan direct in het donker grijze gedeelte, na 0 uur.

Ja, want uiteindelijk kom je in het donkere gedeelte uit als je de lijnen doortrekt.

Isoleren

g e l u i d s s t e r k t ev l i e gt u i g

g e l u i d s s c h e r m

l a wa a i

d Bo r e n

i s o l e r e n

Het geluid van je oortelefoontje brengt veel minder lucht in trilling dan een radio.

decibel

Page 86: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv86 >> 4 Geluid

16 Waarom draagt de man op de foto gehoorbescher-mers?

17 Wat is het beste materiaal aan de binnenkant van eengehoorbeschermer?A aluminiumfolieB een metalen plaatjeC schuimrubber

18 Een drukke weg langs een woonwijk zorgt voor veelgeluidsoverlast.Op welke manier kan de overlast verminderd worden?

19 Veel steden hebben in de binnenstad een autoluwe zone.a Zoek op wat een autoluwe zone is.b Schrijf op wat een autoluwe zone met geluid te maken heeft.

20 Maak de puzzel.

horizontaal verticaal1 eenheid van geluidssterkte 1 daar hoor je mee2 trilt in je oor 2 niet zacht3 veroorzaakt geluid 3 druk van de lucht4 daarmee kun je naar de maan 4 hardheid van geluid

4

11

2

2

3

3

4

De schuurmachine heeft een geluidssterkte van

meer dan 90 dB

Door de maximumsnelheid te verlagen. De huizen goed te isoleren. Geluidswallen aanleggen.

a Een gedeelte in het centrum waar weinig autoverkeer mag komen

b Minder verkeer betekent minder geluid.

t r o m m e l v l i e s

geluid

sterkte

o

r

har

uchtdruk

d e c b e l

g e l u i d s d u k

r a e t

Page 87: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 4 Geluid >> 87

HARDER GELUID EN DECIBEL

21 a In welk plaatje is de druk in het oor even groot als buiten het oor? b Kleur in dit plaatje het trommelvlies groen.c Kleur het trommelvlies blauw waarbij de druk buiten het oor groter is dan

achter het trommelvlies.

22 Als een geluid harder wordt, danA wordt de geluidsdruk groter.B wordt de geluidsdruk kleiner.C verandert de geluidsdruk niet.

23 Een rinkelende wekker heeft een geluidsterkte van 60 dB.

Hoe groot is de geluidssterkte van twee rinkelende wekkers?

24 Lisa en Niek organiseren een schoolavond in de aula.Niek vindt het geluid van de installatie niet hard genoeg.‘Zet er nog een box bij,’ zegt Lisa, ‘dan wordt de geluidssterkte twee keer zogroot.’Heeft Lisa gelijk?

Ja / Nee , want

25 Bij een vliegshow sta je op veilige afstand.Je ziet drie startende straaljagers. De geluidsterkte die je hoort, is 90 dB.

Hoe groot is de geluidssterkte als er zes straaljagers starten?

26 Maak een reclameposter voor een winkel die geluidsapparatuur verkoopt.Je mag de poster tekenen en kleuren. Je mag ook knippen en plakken.Hang de poster op in je lokaal en vergelijk je poster met andere posters.Bij welke poster komt het onderwerp ‘geluid’ het beste naar voren?

CBA

C

blauw

groen

63 dB

Bij een verdubbeling van het aantal boxen wordt de geluidssterkte met 3 dB verhoogd.

93 dB

Eigen antwoord.

Page 88: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv88 >> 4 Geluid

1 Vul achter de zin het goede woord in.Kies uit: 140 dB, decibelmeter, gehoorbeschadiging, 90 dB, gehoorbeschermers,zacht, afstand, richting.

a De geluidssterkte meet je met een

b Belangrijk bij het meten van de geluidssterkte zijn en

c Geluid dat pijn doet aan je oren heeft een geluidssterkte van

d Door te vaak naar te harde muziek te luisteren ontstaat

e Isoleren van geluid doe je met materiaal.

f Gehoorbeschadiging ontstaat ook bij langdurig werken bij

g Je kunt je gehoor beschermen met

2 De dB is de eenheid vanA toonhoogte.B trilling.C geluidsterkte.D isolatiewaarde.

3 Trek lijntjes van een plaatje naar de juiste geluidssterkte.

75 dB 115 dB 35 dB 55 dB

4 Woningen isoleren tegen geluidsoverlast kan alleen metA zachte materialenB harde materialenC natuurlijke materialen

5 Trek de juiste verbindingslijntjes tussen de maatregel tegen geluidsoverlastlinks en de werking rechts.

4.2 Test jezelf

geluidsscherm plaatsen

volumeknop terug draaien

gehoorbeschermers dragen

geluid isoleren

geluid weerkaatsen

geluid verminderenisolerende materialen aanbrengen in huis

decibelmeter

richting afstand

140 dBgehoorbeschadiging

zacht90 dB

gehoorbeschermers

Page 89: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 4 Geluid >> 89

4.3 Hoge en lage tonen1 Mijn antwoord op de introvraag is:

A de toon van het linker glasB de toon van het rechterglasC Beide tonen klinken even hoog.

2 De trillende snaar op de foto in bron 1 heeft een frequentie van 100 Hz.Hoe vaak trilt de snaar in één seconde?

3 Maak de puzzel:

1 . . . . . Hoe sneller iets trilt, des te is de toon.

2 . . . . . Als iets langzamer gaat trillen, dan wordt de toon

3 . . . . . . . . . . Het aantal trillingen per seconde heet de

4 . . . . . Je hoort een hogere toon als iets sneller

5 . . . . . . Geluid van een bromvlieg.

Welk woord lees je op de streepjes?

4 Op de plank op de tekening zijn snaren gespannen.De snaren zijn even strak gespannenOm cirkel het juiste nummer.

Snaar 1 2 3 heeft de hoogste toon.

5 Op de foto zie je de Erasmusbrug. Tijdens een storm zijn de draden van de brugheftig gaan trillen.Maak de tekening van de brug verder af .Teken de draden die in de hoogste frequentie zijn gaan trillen blauw. Teken dedraden met een lage frequentie rood.

1

2

3

100 x

h o g e rl a g e r

f r e q u e n t i e

t r i l t

z o e me n

hertz

blauwrood

Page 90: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv90 >> 4 Geluid

6 Zet een cirkel om het juiste antwoord.

a Een basgitaar is groter dan een gewone gitaar. waar / niet waar

b Een basgitaar heeft dikkere snaren dan een gewone gitaar. waar / niet waar

c Een basgitaar heeft dunnere snaren dan een gewone gitaar. waar / niet waar

7 Het meisje in bron 2 sluit de gaten van de blokfluit af.Vul de ontbrekende woorden in. Kies uit hoger, lager, korter en langer.

a Naarmate ze meer gaten afsluit, wordt de luchtkolom

b Naarmate ze meer gaten afsluit, wordt de toon

c Naarmate ze minder gaten afsluit, wordt de luchtkolom

d Naarmate ze minder gaten afsluit, wordt de toon

8 Je ziet hieronder een getallenlijn.Op de getallenlijn zijn de frequenties van 0 tot 200 000 Hz aan gegeven.a Geef op de lijn met rood de onderste gehoorgrens van de mens aan.b Geef ook met rood de bovenste gehoorgrens van de mens aan.c Kleur de afstand tussen deze twee punten rood.

9 In bron 3 staat het gehoorbereik van een aantal dieren.a Geef op de getallenlijn van vraag 8 het gehoorbereik van de hond met blauw aan.b Geef met groen het gehoorbereik van de vleermuis aan.

10 Zet een rood kruis door het oor als het geluid niet hoorbaar is voor mensen.a Vleermuizen zoeken hun prooi door geluiden te maken van 50 000 Hz. �

b Olifanten maken tonen van 10 Hz. �

c Een mug heeft en vleugelslag van 1000 Hz. �

d Een oorlogsschip zoekt een onderzeeër met geluid van 350 000 Hz. �

e Een tak zwiept in de wind met een frequentie van 5 Hz. �

11 a In de linker kolom van de tabel staan leeftijden.Zoek in de grafiek van bron 4 de onderste en bovenste gehoorgrens voor elke leeftijd.Vul de tabel in.

b Tussen welke twee leeftijden is de terugloop van de bovenste gehoorgrens het grootst?

leeftijd ( jaar) onderste gehoorgrens (Hz) bovenste gehoorgrens (Hz)

10

20

30

40

50

60

70

10 20 50 100 200 500 1000 2000 5000 10 000 50 000 200 000frequentie (Hz) –>

langerlager

korterhoger

rood

blauwgroen

20 Hz

20 Hz

20 Hz

20 Hz

20 Hz

20 Hz

20 Hz

20 000 Hz

17 500 Hz

16 000 Hz

15 500 Hz

15 000 Hz

14 000 Hz

7000 Hz

tussen 60 en 80 jaar

✗✗

✗✗

Page 91: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 4 Geluid >> 91

14 Schrijf onder elk plaatje waar je denkt dat de leerling het geluid vandaan hoort komen.Kies uit: links achter, rechts achter, midden achter.

15 Teken 6 luidsprekers zoals je zein het leerboek ziet. Knip deluidsprekers uit.Plak ze in de tekening van dekamer op de plaats waar je de6 boxen van de homevideosethet beste kunt neerzetten.

TWEE OREN

12 De kat krijgt een gehoortest.Schrijf op wat je nodig hebt voor een gehoortest.

13 Waarom liggen de pieptonen bij een gehoortest voor mensen tussen 20 Hzen 30 000 Hz?

linker oor dicht beide oren open rechter oor dicht

a b c

TVM

bas R

RL

L

koptelefoon, computer of toongenerator.

omdat het gehoorbereik van mensen tussen de 20 Hz en 20 000 Hz ligt.

rechts links links

Page 92: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv92 >> 4 Geluid

1 Wat is de frequentie van een toon?A het aantal trillingen in een minuut van de toonB het aantal trillingen van de toonC het aantal trillingen in een seconde van de toon

2 Wat betekent ‘De toon heeft een frequentie van 440 Hz’?A De toon ontstaat door 440 trillingen in een seconde.B De toon ontstaat door 440 trillingen.C Een toon van 440 Hz is niet te horen.D De geluidssterkte is 440 Hz.

3 De toon van een snaar kun je veranderen metA de lengte van de snaar.B de lengte en de dikte van de snaar.C de spanning en de dikte van de snaar.D de lengte, dikte en spanning van de snaar.

4 Danique blaast op een klarinet. Ze sluit een extra klep af.Omcirkel de juiste woorden.

a Door het sluiten van de klep wordt de luchtkolom langer / korter.

b Door het sluiten van de klep wordt de toon hoger / lager.

c Door het sluiten van de klep wordt de frequentie van de toon hoger / lager.

5 a Kies A of B voor de onderste gehoorgrens van de mens.

b Kies C of D voor de bovenste gehoor van de mens.

c Kies D of E voor het gehoorbereik van de mens.

6 Waar of niet waar? Omcirkel het juiste antwoord.

a Als je ouder wordt, dan wordt je gehoor slechter. waar /niet waar

b Je gehoor wordt vanaf 10 jaar al slechter, maar na 60 jaar gaat je gehoor sneller achteruit. waar /niet waar

c Pas na je zestigste jaar wordt je gehoor slechter. waar /niet waar

d De leeftijd heeft niets met de kwaliteit van je gehoor te maken. waar /niet waar

e Dieren hebben eenzelfde gehoorbereik als mensen. waar /niet waar

4.3 Test jezelf

A 200 HzB 20 Hz

C 20 000 HzD 20 Hz

E 20 - 20 000 HzF 0 - 20 000 Hz

Page 93: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 4 Geluid >> 93

4.4 Beeld en geluid1 Mijn antwoord op de introvraag is:

A Geluiden van dolfijnen zijn te zien in het water.B Geluiden van dolfijnen kun je niet zichtbaar maken.

Je moet goed luisteren.C Je neemt de geluiden op en maakt een grafiek van het geluid.

2 Hoe wordt geluid in de disco zichtbaar gemaakt door een DJ?

3 Met een staafdiagram kun je op een scherm geluidzichtbaar maken.Teken hiernaast hoe het scherm er uit kan zien, als jemuziek afspeelt. Teken 7 staven in het diagram, voorde volgende toonsoorten:1 20-50 Hz 25 dB2 50-100 Hz 40 dB3 100-200 Hz 45 dB4 200-500 Hz 55 dB5 500-1000 Hz 70 dB6 1000-2000 Hz 73 dB7 2000-5000 Hz 68 dB

4 a Welk apparaat kan trillingen in beeld brengen? Streep de letters van dat apparaat in de volgorde zoals je het woord schrijft door in:

o m s i c c r i l o l f o s o o c o n o p

b De letters die niet door gestreept zijn, vormen het woord

5 Teken het beeld op het scherm over in het vierkant.

0

10

20

30

40

50

60

70

gel

uid

sste

rkte

(dB

) –>

toonhoogte (Hz) –>

20-50 50-100 100-200 200-500 500-1000 1000-2000 2000-5000

Door knipperend licht op het ritme van de muziek.

microfoon

Page 94: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv94 >> 4 Geluid

6 a Welke toon is het hoogst?

b Tel het aantal hele trilling op scherm II.

Het aantal trillingen is

7 Welk systeem hebben de mensen van potvissen afgekeken?

a Streep de letters van de naam van dat systeem op volgorde van links naar rechts door in:

S E O C N H A O R

b De letters die niet door gestreept zijn vormen het woord

8 Het kader hieronder stelt de oceaan voor op twee kilometer diepte.a Teken er een potvis in. Teken ook een pijlinktvis op enige afstand van de potvis.

b De potvis maakt geluid om de pijlinktvis op te sporen.Laat met lijntjes zien hoe het geluid van de potvis zich in het water verspreidt.Kleur de lijn van het geluid waarmee de potvis de pijlinktvis waarneemt.

9 Het dove meisje in bron 4 gebruikt een computer om woorden goed te lerenuitspreken. Daarbij doorloopt ze verschillende stappen.Noteer in de vakken voor de zinnen de juiste volgorde van de stappen 1 t/m 5.

Ze probeert het geluid van het woord te maken.

Ze oefent tot het beeld van haar geluid gelijk is aan het beeld van het goede geluid.

Ze leest een woord op het scherm van de computer.

Ze ziet het beeld van het geluid zoals het woord moet klinken.

Het geluid wat ze maakt, komt in beeld op de computer.

I II

echo

3

5

1

2

4

8

II

Page 95: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 4 Geluid >> 95

VERONTREINIGING DOOR GELUID

11 Geef twee voorbeelden van geluidsbronnen onder water.

1

2

12 Op de foto in het leerboek zie je gestrande walvissen.Een mogelijke oorzaak van de stranding is het vele geluid onder water of de sonar van schepen.Hoe kan de sonar van schepen de stranding van walvissen veroorzaken?

13 In een broedreservaat mogen alleen boten varen met een elektromotor.Verklaar dat daar een elektromotor gebruikt wordt.

14 Trek de juiste verbindingslijntjes tussen de zinnen links en de woorden rechts.

10 Vind ze alle 10.In het vierkant zijn tien woorden verstopt. Zoek ze op en streep ze door.

geluid trilling echo stem beeld

scoop stemvork microfoon toon frequentie

f r e q u e n t i e

g o b d t h l m s a

k i e s t e m i t l

l k e e r o b c e d

g e l u i d g r m k

r c d o l u t o v p

f h l o l s n f o m

t o o n i u u o r l

n t a a n f c o k o

i o e r g s d n h k

natuurlijke geluidsbron

menselijke geluidsbron

Boten gebruiken sonar

Vissen gebruiken sonar

Dolfijnen communiceren onder water

Scheepsmotoren maken geluid onder water

De geluidssterkte onder water is 40 dB

De geluidssterkte onder water is 90 dB

In de zomervakantie stijgt de geluidssterkte onder water

scheepsmotoren

diergeluiden.

Door de sonar van schepen raakt het eigen sonarsysteem van walvissen in de war.

Een elektromotor maakt veel minder geluid dan een benzinemoter.

Page 96: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv96 >> 4 Geluid

1 Om het geluid van een stemvork zichtbaar te maken heb je nodig:A stemvork op klankkast, hamer en microfoon.B stemvork op klankkast, hamer en oscilloscoop.C stemvork op klankkast, hamer, microfoon en oscilloscoop

2 Op welk plaatje is een oscilloscoop te zien?

3 Je wilt je stem in beeld brengen.Welke twee apparaten heb je dan nodig?A een computer en een oscilloscoopB een computer en een microfoonC een computer en een koptelefoon

4 Hier zie je twee beelden van het geluid van een gitaar.

a Welk geluid is het hoogst, A of B?

b De toon van de gitaar is te laag. Omcirkel het juiste woord.

Om de juiste toon te krijgen moet de snaar strakker / slapper gespannen worden.

5 Een potvis kan met geluid bepalen waar een prooi zich bevindt.Hoe heet het systeem waarmee de potvis de plaats van de prooi bepaald?

6 Dove mensen kunnen met behulp van een computer leren hoe je een woord uitspreekt.Omcirkel het juiste woord.

a De computer laat zien hoe het woord moet klinken. waar / niet waar

b De computer laat horen hoe het woord moet klinken. waar / niet waar

c De computer laat zien hoe het geproduceerde geluid klinkt. waar / niet waar

d De computer laat horen hoe het geproduceerde geluid klinkt waar / niet waar

4.4 Test jezelf

B CA

13:0825 km

D

A

B

A B

B

sonar

Page 97: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 4 Geluid >> 97

Onzichtbaar communiceren

1 Zet de volgende woorden of zinnen in het juiste vak.snelheid 340 m/s, snelheid 300 000 km/s, gaat ook door lege ruimte (vacuüm),heeft tussenstof nodig, golven, prikkels voor zintuigen, oog, oor.

2 Bij onweer zie je eerst de bliksemflits. Je hoort de donderslag pas enkele seconden later.Waardoor komt dat?A Je gehoorzintuig werkt trager dan je ogen.B De donderslag ontstaat later dan de bliksemflits.C Licht gaat veel sneller dan geluid.D Het geluid verspreidt zich in alle richtingen; het licht niet.

3 Zijn de volgende zinnen juist of onjuist?a Ultraviolet is onzichtbaar voor mensen. juist / onjuistb Ultraviolet is onzichtbaar voor bijen. juist / onjuistc Infrarood is hetzelfde als de kleur rood. juist / onjuistd Dolfijnen kunnen ‘zien’ met echo van ultrasone trillingen. juist / onjuistf Een mobiele telefoon zendt geluid naar een zendmast. juist / onjuistg Een slang neemt een muis in het donker waar met infrarood. juist / onjuisth Radiogolven gaan net zo snel als licht. juist / onjuisti Radiogolven zijn hetzelfde als geluid. juist / onjuist

geluid geluid en licht licht

tussenstof

snelheid 340 m/s

oor

golven

prikkels voor zintuigen

snelheid

vacuüm

oog

300 000 km/s

Page 98: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv98 >> 4 Geluid

4 Maak de kruiswoordpuzzel.

horizontaal1 lievelingskleur van de meeste mensen5 communicatiemiddel van dolfijnen

onder water7 oven die op microgolven werkt8 trilling die je hoort10 onhoorbaar11 infrarood voel je als ….

verticaal2 daar verbrand je door3 zendt je mobiele telefoon naar de

zendmast4 een slang ziet deze straling6 gebruikt de tandarts voor foto’s9 hiermee zien ze vliegtuigen naderen

op de verkeerstoren

5 In bron 2 zie je een infrarood-foto.Schrijf de kleuren van de foto hieronder op, in volgorde van warm naar koud.

6 Maak hieronder een ‘infrarood-tekening’ van een hand die een brandende lucifer vasthoudt en een colaglas met ijsblokjes dat op tafel staat.Geef er een duidelijke legenda bij.

kleur temperatuur (oC)

1 2

3 4

5 6

7

8

10

9

11

rood, geel, groen, blauw, paars.

b l a u w

S o n a r

m a g n e t r o n

g e l u i d

U l t r a s o o n

w a r m t e

Radio

ol

ven

ö

tge

I

f

aro

d

ltr

v

o

et

r

da

wit groter dan 100°C

lichtrood 40°C

donkerrood 25°C

lichtblauw 10°C

donkerblauw 0°C

cola: lichtblauw

ijs: donkerblauw

vlam: wit

lichtrood

hand: lichtrood

donkerrood

jas: donkerrood

Page 99: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 4 Geluid >> 99

7 Je mobiele telefoon maakt gebruik vanA microgolven.B radiogolven.C geluidsgolven.

8 Hoe verplaatst jouw stem zich sneller: direct via de lucht of via een mobieletelefoon?

9 Bel jezelf op met twee mobiele telefoons en praat.a Wat neem je waar?

b Hoe kan dat?

10 Bedenk een proefje om met twee telefoons te meten en te berekenen hoe ver je van een zendmast afstaat.Teken en beschrijf jouw uitvinding in het vak hieronder:

via mobiele telefoon

Je stem hoor je door de telefoon iets achter lopen

De radiogolven moeten een grote afstand afleggen.

Eigen antwoord.

Page 100: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv100 >> 5 Elektriciteit

elektriciteit55.1 De stroomkring1 Mijn antwoord op de introvraag is:

A minder dan 15B tussen 15 en 25C meer dan 25

2 Noem twee elektrische apparaten die je niet zou kunnen missen.

1

2

3 In bron 1 staat een aantal elektrische apparaten. Welke apparaten kunnen opeen batterij werken?

4 Hieronder staan drie elektrische apparaten.

Vul de tabel in.In de eerste kolom schrijf je de namen van de apparaten onder elkaar.In de tweede kolom geef je aan waar je het apparaat voor gebruikt.In de derde kolom beschrijf je hoe je het werk uit kolom 2 zonder elektriciteitkunt doen.

5 Wat is de eenheid van stroomsterkte?

6 In het snoer van een schemerlamp zitten twee draden.Leg uit waarom er twee draden in zitten.

apparaat gebruik hoe doe je het zonder elektriciteit?

Eigen antwoord.

Eigen antwoord.

(zak)lamp, mp3-speler.

stofzuiger

rekenmachine

(bureau) lamp

schoonmaken

rekenen

verlichting

vegen

telraam uit het hoofd.

vuur (kaars)

Ampère (symbool: A)

Je hebt een gesloten stroomkring nodig. Die ontstaat met behulp van een aanvoerdraad en een

afvoerdraad voor de stroom.

Page 101: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 5 Elektriciteit >> 101

7 Je wordt aangehouden door de politie. Het voorlicht van je fiets doet het niet.Je achterlicht gelukkig wel. Wat kan de oorzaak zijn? Kleur de juiste rondjes.● Het voorlampje is stuk.❍ Het achterlampje is stuk.● Het draadje van het voorlampje zit los.❍ Het draadje van het achterlampje zit los.❍ Je trapt niet snel genoeg.❍ De dynamo draait niet rond.

8 Kleur de geleiders rood en de isolatoren groen.

9 Wanneer brandt het lampje? Kleur het lampje geel als het brandt.

10 Van de dynamo lopen twee draden. Eén draad loopt naar de koplamp en detweede naar het achterlichtje. Om deze draadjes zit een laagje plastic.a Waarvoor dient dit plastic laagje?

b Welke stof zit er in de draden?

c Waarom is gekozen voor deze stof?

11 Een schrikdraadapparaat geeft een spanning van meer dan duizend volt. Eenschrikdraadapparaat levert echter geen grote stroom. Leg uit waarom destroom niet groot mag zijn.

12 Als je de polen van een zaklantaarnbatterij (bron 2) beet pakt, dan voel je niets.Ilse zegt: ‘Als je niets voelt, dan weet je zeker dat de batterij leeg is.’Lydia zegt: ‘Misschien loopt er wel een stroom, maar die is zo klein dat je hemniet voelt.’Wie heeft er gelijk?A Ilse heeft gelijk.B Lydia heeft gelijk.C Ilse en Lydia hebben beiden gelijk.D Ilse en Lydia hebben geen van beiden gelijk.

papier paperclip plastic

spijker muntstuk glas

plastic metaal metaal

groenrood

geel

isolatie

koper

koper is een metaal dat elektriciteit zeer goed geleidt.

Als de stroomsterkte te groot is, dan kan dat gevaarlijk zijn.

Page 102: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv102 >> 5 Elektriciteit

VONKEN EN BLIKSEM

13 Lucht is een isolator.a Wat zou er met een losse batterij in de lucht gebeuren, als lucht een geleider

was?

b Geef nog een voorbeeld van een situatie waarbij het belangrijk is dat luchtniet geleidt.

14 Waar of niet waar? Omcirkel de juiste woorden.

a Bij een elektrische vonk gaat er even een stroom door de lucht. waar / niet waar

b Bij het uittrekken van een trui kunnen vonken ontstaan. waar / niet waar

c Elektrische vonkjes zijn onzichtbaar. waar / niet waar

d Elektrische vonkjes maken een knisperend geluid. waar / niet waar

e Een vonkje veroorzaakt een elektrische ontlading. waar / niet waar

15 Zet de volgende woorden op de juiste plaats in de tekst.gerommel, lucht, bliksem, ontlading, luchtstromingen, onweer

De grote vonken bij onweer noem je .

De bliksem ontstaat bij .

Bij onweer wordt de elektrisch geladen.

De elektrische lading in de lucht ontstaat door .

De bliksem veroorzaakt een .

Het geluid van de bliksem is het .

dan zou de batterij ‘leeg’ lopen.

Eigen antwoord.

bliksemonweer

lucht

ontlading

luchtstromingen

gerommel

Page 103: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 5 Elektriciteit >> 103

5.1 Test jezelf1 Trek de juiste verbindingslijntjes tussen het elektrische apparaat en waar het

apparaat voor gemaakt is.

2 Geef van de volgende uitspraken aan of ze waar of niet waar zijn. Omcirkel hetjuiste antwoord.

a Er loopt stroom in een gesloten stroomkring, waar een batterij in zit. waar / niet waar

b Stroom kan door een koperdraad. waar / niet waar

c Stroom kan door een kunststofdraad. waar / niet waar

d Metalen zijn geleiders. waar / niet waar

3 Zet de volgende woorden op de juiste plaats in de tekst.geleider, stroom, isolator, stroomkring

Een gloeilamp kan alleen branden als de lamp is opgenomen in een

.

Je moet de lamp met de spanningsbron verbinden met een

.

Om de draden tussen de lamp en de spanningsbron zit een

.

Zonder bescherming op de draden kan een door jelichaam gaan, als je de draad pakt.

4 De eenheid van stroomsterkte is:A ampère.B joule.C watt.D volt.

5 Vul wel of niet in op de open plekken.

a Elektriciteit is altijd dodelijk.

b Een grote spanning op je lichaam is altijd gevaarlijk.

c Een grote stroom door je lichaam is altijd gevaarlijk.

beamer

gloeilamp

waterkoker

stofzuiger

mp3 speler

licht geven

beelden weergeven

geluid maken

warmte produceren

beweging veroorzaken

stroomkring

geleider

isolator

stroom

niet

niet

wel

Page 104: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv104 >> 5 Elektriciteit

Wat ga je onderzoeken?Je gaat van verschillende voorwerpen en stoffenonderzoeken of ze de stroom wel of niet doorla-ten.

Wat heb je nodig?• lampje in een fitting• batterij of andere spanningsbron• drie verbindingsdraadjes• voorwerpen van koper, blik, plastic hout, zink,

glas, textiel, potloodstift, papier, enzovoort

Wat moet je doen?a Sluit het lampje aan zoals in de tekening.b Houd de losse stekkertjes tegen elkaar om te

testen of het lampje branden kan.c Houd de stoffen die je gaat onderzoeken één

voor één tussen de stekkertjes.Kijk of het lampje brandt. Zet je waarnemingin de tweede kolom van de tabel.

d Je mag extra voorwerpen (stoffen) onderzoe-ken. Zet deze stoffen ook in de tabel.

Wat is je resultaat?

Wat is je conclusie?Zet in de derde kolom van de tabel of de stof eengeleider of isolator is.

5.1 Practicum1 Geleiding van vaste stoffen

materiaal dat jeonderzoekt

stof waarneming: het lampje is conclusie: de stof is een

koper

blik

plastic

hout

zink

glas

textiel

papier

aan

aan

uit

uit

aan

uit

uit

uit

geleider

geleider

isolator

isolator

geleider

isolator

isolator

isolator

Page 105: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 5 Elektriciteit >> 105

1 Mijn antwoord op de introvraag is:A Ja, want de batterij is vol.B Ze zijn even zwaar want elektriciteit heeft geen massa.C Nee, de lege batterij is juist zwaarder.

2 Welke vijf spanningsbronnen zijn afgebeeld in bron 1?

1 4

2 5

3

3 In de tabel hieronder staan apparaten. De apparaten hebben elk een anderespanningsbron uit bron 1 nodig. Zet achter ieder apparaat de juiste spannings-bron uit bron 1.

4 Erwin beweert: ‘Een fietsdynamo is ook een spanningsbron, want er kan eenlamp op branden.’Arnout is het hier niet mee eens: ‘Het is geen spanningsbron, want als je stil-staat, brandt de lamp niet.’Wie heeft er gelijk?A Alleen Erwin heeft gelijk.B Alleen Arnout heeft gelijk.C Erwin en Arnout hebben beiden gelijk.D Erwin en Arnout hebben geen van beiden gelijk.

5 Hoe moet je lege batterijen afvoeren?

6 Trek de juiste verbindingslijntjes tussen de woorden en de vakken.

generator

chemisch proces

bewegingsenergie

fietswiel

kan leeg raken

klein chemisch afval

5.2 Spanningsbronnen

apparaat spanningsbron

gehoorapparaat

walkman

rekenmachine met zonnecel

koplamp van een fiets

zaklamp met een lamp van 4,5 V

dynamo

batterij

platte batterij

staaf batterij

knoop batterij

dynamo

zonnecel

knoop batterij

staaf batterij

zonnecel

dynamo

platte batterij

als Klein Chemisch Afval (KCA)

Page 106: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv106 >> 5 Elektriciteit

7 Hoe noem je een energiebron die elektrische energie geeft?

8 Een spanningsbron levert spanning. In welke eenheid meet je spanning?

9 De discman van Lisa werkt op een spanning van 3 V. De batterijen zijn leeg. Lisasluit haar discman aan op een adapter van 9V.Wat gebeurt er als Lisa de discman op 9 V aansluit?A Er gebeurt niets. De discman werkt niet op 9V.B De muziek wordt extra hard weergegeven, want de spanning is hoger.C De muziek wordt extra snel afgespeeld door de hoge spanning.D De discman gaat stuk, want de diskman is niet geschikt voor zo’n hoge

spanning.

10 Hoe heten de delen van een batterij die je op je apparaat aansluit?

11 Geef in de tekening de richting van de stroom in de verbindingsdraden met eenpijltje aan.

12 a Zet in de tekening bij elke batterij een + bij de + pool eneen – bij de – pool.

b In welke 2 situaties zijn de batterijen goed geplaatst?

13 Elke batterij in de tekening bij vraag 12 geeft 1,5 V span-ning.Hoe groot is de spanning tussen de polen in de tekenin-gen A tot en met D?

A B C D

situatie spanning (V)

A

B

C

D

spanningsbron.

Volt (symbool: V)

polen (‘pluspool’ en ‘minpool’)

A, D

+

+

+

+

++

+

+

––

3,0

0,0

0,0

3,0

Page 107: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 5 Elektriciteit >> 107

ZONNECELLEN

17 Bij de Nuna 1, 2 en 3 wordt de elektriciteit van de zonnecellen in accu’sopgeslagen.Bedenk een reden waarom de elektriciteit niet rechtstreeks naar de elektro-motor wordt gebracht.

18 De raceauto’s van de zonnerace hebben een groot oppervlak.Waarom bouwen ze de auto’s niet veel kleiner?

19 Zonnecellen werken op zonne-energie. Zonne-energie wordt ook wel schoneenergie genoemd? Verklaar deze naam.

14 In een platte batterij zitten eigenlijk drie batterijen die elk 1,5 V leveren.Samen leveren de drie batterijen 4,5 V.Teken de juiste verbindingsdraadjes in de tekening tussen de polen vande batterijen, zodat er 4,5 V op de aansluitpunten staat.

15 Batterij I en II geven beide 1,5 V.Wat is het verschil tussen batterij I en II?A Batterij I geeft een kleinere stroom.B Batterij II geeft een kleinere stroom.C Batterij I geeft evenveel stroom als batterij II, maar is sneller leeg.D Batterij II geeft evenveel stroom als batterij I, maar is sneller leeg.

16 Wat verandert in een batterij als hij leeg raakt?A de massa van de batterijB de stoffen in de batterijC de polen van de batterij

+

+

+

I II

aansluitingspunt 1

aansluitingspunt 2

Als de Nuna in de schaduw rijdt, dan werkt de moter op de stroom van de accu. Anders zou de

moter het niet doen.

Dan vangen ze te weinig zonlicht op waardoor er te weinig elektriciteit wordt opgewekt.

Er onstaan geen schadelijke afvalstoffen.

Page 108: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv108 >> 5 Elektriciteit

1 Wat hoort bij elkaar? Trek de juiste verbindingslijntjes.

2 Vul het juiste woord uit het rijtje in.1 accu, batterij, dynamo, generator, zonnecel2 beweging, geleiders, metaal, stoffen, zonne-energie3 beweging, geleiders, metaal, stoffen, zonne-energie

In een elektriciteitscentrale wordt elektriciteit gemaakt met een

[1].

Een batterij kan elektriciteit halen uit [2].

Een zonnecel kan elektriciteit halen uit [3].

3 Een lampje dat geschikt is voor een spanning van 3 V, is aangesloten op 1 of2 batterijen. Elke batterij levert 1,5 V.Geef bij de volgende schakelingen aan:a of het lampje fel, zwak of niet brandt. Omcirkel het juiste woord.b op welke spanning het lampje brandt.

1 Lampje brandt 2 Lampje brandt 3 Lampje brandt 4 Lampje brandt

fel / zwak / niet. fel / zwak / niet. fel / zwak / niet. fel / zwak / niet.

V V V V

4 Spanning meet je in A ampère.B decibel.C graden.D volt.

5 Geef in de tekening met pijltjes in de beide stroomdraden de richting van destroom aan.

5.2 Test jezelfaccu

knoopbatterij

dynamo

stopcontact

zet bewegingsenergie om in elektriciteit

levert elektriciteit uit een generator

kun je opnieuw opladen

is geschikt voor een horloge

generatorstoffen

zonne-energie

1,5 3,0 0,0 0,0

Page 109: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 5 Elektriciteit >> 109

Wat ga je onderzoeken?Je onderzoekt bij welke schakelingen vanbatterijen een lampje het beste brandt.

Wat heb je nodig?• drie batterijen van 1,5 V• plankje(s) waar je de batterijen op kunt koppelen• 2 verbindingssnoertjes• lampje (4,5 V) met fitting

Wat moet je doen?a Maak schakeling 1.b Kijk of het lampje brandt. Zet een kruisje in de

juiste kolom.c Herhaal deze stappen bij de schakelingen

2, 3, 4 en 5.

Wat is je resultaat?

Wat is je conclusie?

Om het lampje zo goed mogelijk te laten bran-

den, moet je batterijen nemen.

Het lampje brandt het beste bij de schakeling

zoals in tekening .

5.2 Practicum1 Schakelen van batterijen

1

2

3

4

5

schakeling lampje lampje lampjebrandt brandt brandtwel zwak niet

1

2

3

4

5

3

4

Page 110: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv110 >> 5 Elektriciteit

5.3 Schakelingen1 Mijn antwoord op de introvraag is:

A Het lampje werkt op een accu.B Het lampje heeft een eigen stopcontact.C Het lampje heeft een eigen stroomkring.

2 Een schakelschemaA is een tekening van een schakeling.B is een tekening van een schakeling waarin de onderdelen zijn vervangen

door symbolen.C bestaat uit een lamp, een draad, een batterij en een schakelaar.

3 Zet in het schakelschema hieronder bij elk symbool wat de betekenis is.

4 Teken het schakelschema van de schakeling in bron 1 uit je leerboek.

5 Met een schakelaar in een stroomkring kun je twee dingen doen. Welke zijn dat?

1 Je kunt de stroomkring met de schakelaar

2 Je kunt de stroomkring

1 2

–+

onderbreken.

sluiten.

–+

lampjeopen schakelaar

batterij

gesloten schakelaar

Page 111: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 5 Elektriciteit >> 111

6 Kleur in de tekening de lampjes die gaan branden.

7 Martin zet zijn geluidsinstallatie met de afstandsbediening aan.Waar zit de schakelaar van de installatie?A in de afstandsbedieningB in de geluidsinstallatie

8 Welke bewering is waar? Zet een kruisje in de juiste kolom.

9 Teken een schakeling met drie lampjes die in serie op een spanningsbron zijnaangesloten.

10 Geef met pijlen in elk stuk draad aan hoe de stroom verder door de schakelingstroomt.

bewering waar niet waar

Een serieschakeling bestaat uit meerdere spanningsbronnen achter elkaar.

Als je in een serieschakeling een lampje losdraait, dan gaan de andere lampjes ook uit.

Een serieschakeling bevat meerdere stroomkringen.

1 2

+–

geel

Page 112: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv112 >> 5 Elektriciteit

11 Hier zie je de schakeling uit vraag 10 nog een keer. Alleen is de spanningsbronnu omgekeerd geplaatst! Geef met pijlen in elk stuk draad aan hoe de stroomnu door de draad stroomt.

12 Je wilt in de schakeling van vraag 11 een schakelaar plaatsen zodat je met deschakelaar beide lampen tegelijk aan en uit kunt zetten.Teken het schakelschema van je schakeling.

Bedenk nog een mogelijke oplossing. Teken die hieronder.

13 Bekijk je schema’s uit vraag 12. In welk schema staat de schakelaar in serie metde lampjes?A alleen in schema 1B alleen in schema 2C in schema 1 en 2D in geen van beide schema’s

14 Welke bewering is waar? Zet een kruisje in de juiste kolom.

bewering waar niet waar

Meerdere spanningsbronnen achter elkaar noem je een parallelschakeling.

Als je in een parallelschakeling een lampje verwijdert, dan gaan de andere lampjes ook uit.

Een parallelschakeling heeft meerdere stroomkringen.

1 2

Schema 1

Schema 2

voorbeeld vaneen mogelijkeschakeling

voorbeeld vaneen mogelijkeschakeling

Page 113: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 5 Elektriciteit >> 113

15 Teken een schakeling met drie lampjes die parallel op een spanningsbron zijnaangesloten.

16 Geef met pijlen aan hoe de stroom door de draden in de schakeling stroomt.

17 Je moet in de schakeling van vraag 15 een schakelaar plaatsen zodat je lamp 1apart aan en uit kunt zetten. Teken een schema van je schakeling.

18 Bekijk het schakelschema.

a Welke lampen branden als alleen schakelaar 1 gesloten wordt?

b Welke lampen branden als alleen schakelaar 2 gesloten wordt?

c Welke lampen branden als schakelaar 1 en 2 gesloten worden?

d Welke lampen branden als beide schakelaars open zijn?

1 2

1

2

–+I

II III

I

I II III

geen enkele lamp

geen enkele lamp

12

Page 114: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv114 >> 5 Elektriciteit

HOTELSCHAKELING

21 Een hotelschakeling wordt vaak gebruikt bij een trap.Wat is het voordeel van een hotelschakeling bij een trap?

22 Soms heeft de verlichting van een slaapkamer ook een hotelschakeling.a Heeft de lamp op jouw slaapkamer een hotelschakeling?

b Zo ja, teken hiernaast een plattegrond van je kamer met de plaatsenvan de schakelaars.Zo nee, teken hiernaast een plattegrond van je kamer met de plaatsenwaar jij de schakelaars van de hotelschakeling zou plaatsen.

23 Anouk wil dat de hotelschakeling bij de trapbehalve de lamp op de overloop ook de lamp inde hal bedient.Ze bedenkt twee schema’s voor deze schake-ling.Leg uit welk schema volgens jou het beste is.

19 Geef in de tabel aan hoe verschillende apparaten in huis zijn aangesloten.

20 Zijn de apparaten in de tekening in serie of parallel geschakeld? Legje antwoord uit.

apparaten serie parallel

tv en geluidsinstallatie

lamp en schakelaar

twee stopcontacten

het lampje en de koeling in een koelkast

1

2

parallel, als één apparaat wordt uitgezet, dan blijft de rest

het gewoon doen.

Eigen antwoord.

Je kunt het licht boven èn onderaan de trap aan en uitdoen.

Eigen antwoord.

2, lampen zijn parallel geschakeld. De lam-

pen branden dan normaal en als er één

lamp stuk gaat, dan brandt de ander nog.

Page 115: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 5 Elektriciteit >> 115

5.3 Test jezelf1 Wat hoort bij elkaar? Trek de juiste verbindingslijntjes.

2 Zet de volgende woorden op de juiste plaats.symbool – schakelschema – schakeling

Om een eenvoudig te tekenen geef je hem weer in

een . Daarbij geef je een onderdeel weer met een

.

3 De schakeling hiernaast isA een serieschakeling.B een parallelschakeling.

4 a Welke lampjes branden in de schakeling hiernaast als je deschakelaar sluit?

b De schakelaar wordt gesloten. Je draait lampje 1 los. Blijftlampje 2 branden?

5 De schakeling hiernaast isA een serieschakeling.B een parallelschakeling.

6 a Welke lampjes branden als je schakelaar 1 sluit?

b De schakelaars zijn gesloten. Je draait lampje 1 los. Blijftlampje 2 branden?

7 Omcirkel de juiste woorden.

a De verschillende lampen in huis zijn in serie / parallel geschakeld.

b In een schemerlamp zijn de schakelaar en de lamp in serie / parallelgeschakeld.

lamp

draad

schakelaar geopend

batterij

1 2

+

1

2–

+

schakeling

schakelschemasymbool

1 en 2

nee

1

ja

Page 116: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv116 >> 5 Elektriciteit

Wat ga je maken?Je maakt en onderzoekt een serie- en een paral-lelschakeling.

Wat heb je nodig?• een batterij• 4 snoertjes• 2 lampjes in fittingen

Wat moet je doen?a Bouw de schakeling van schema A uit de

tekening.b Controleer of beide lampjes branden.c Geef, voordat je verder gaat, in de tabel aan

hoe fel beide lampjes branden.d Draai nu lampje 1 los. Hoe branden de lampjes

nu? fel / zwak / niet Zet in de tabel wat je ziet.e Draai lampje 1 weer vast.f Draai nu lampje 2 los en zet in de tabel wat je

ziet.g Herhaal deze proef met de schakeling van

schema B.

Wat is je resultaat?

Wat is je conclusie?

Wanneer je één lampje losdraait in een serie-

schakeling,

Wanneer je één lampje losdraait in een parallel-

schakeling,

In een serieschakeling branden de twee lampjesminder / even fel als bij een parallelschakeling.

5.3 Practicum1 Onderzoek naar serie- en parallelschakeling

1 2

1 2

–+

A

B

–+

schakeling hoe fel brandt het lampje? lampje 1 losgedraaid lampje 2 losgedraaid

A lampje 1: lampje 1: lampje 1:

serie lampje 2: lampje 2: lampje 2:

B lampje 1: lampje 1: lampje 1:

parallel lampje 2: lampje 2: lampje 2:

zwak

zwak

fel

fel

niet

niet

niet

fel

niet

niet

fel

niet

gaan alle lampjes uit

blijft de rest gewoon branden.

Page 117: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 5 Elektriciteit >> 117

Wat ga je maken?Je ontwerpt een schakeling. Daarna maak je entest je de schakeling.

Wat heb je nodig?• een batterij• 6 snoertjes• 2 lampjes met fitting• 2 schakelaars

Wat moet je doen?a Ontwerp (op papier!) een schakeling met twee

lampjes (A en B) en twee schakelaars (I en II).De schakeling moet aan de volgende voor-waarden voldoen:– met schakelaar I zet je lampje A aan en uit.

Lampje B moet blijven branden.– met schakelaar II kun je de lampjes A en B

aan- en uitzetten.b Teken hier het schema van je schakeling.

c Laat het schema door je docent controleren.d Als je docent het schema heeft goedgekeurd,

dan ga je de schakeling van het schemabouwen.

e Controleer of je schakeling aan de eisenvoldoet.

2 Ontwerpen van een schakeling

A

II

I

B

Page 118: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv118 >> 5 Elektriciteit

5.4 Elektromagnetisme1 Mijn antwoord op de introvraag is:

A Nee een spijker is nooit magnetisch.B Nee, een spijker wordt alleen door een magneet magnetisch.C Ja, want de draad om de spijker is een elektromagneet.

2 Je ziet hier vier verschillende manieren waarop twee permanente magnetenmet de polen naast elkaar liggen. Zet een cirkel om de tweetallen die elkaaraantrekken.

3 Trek de verbindingslijntjes tussen de naam en het juiste plaatje

4 Kleur de stoffen die door een magneet aangetrokken worden rood.

5 Kleur de onderdelen die je beslist nodig hebt voor een elektromagneet groen.

A

C

B

D

staafmagneet

hoefijzermagneet

naaldmagneet

ijzeraluminium

magneet spoelverbindingssnoertjes

ijzeren kernspanningsbron

koper

tinchroom hout

zinkplasticnikkel

Page 119: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 5 Elektriciteit >> 119

6 Vul in de tabel op de open plaatsen ja of nee in.

7 Noem drie manieren om een elektromagneet sterker te maken.

1

2

3

8 Waar of niet waar? Omcirkel het juiste antwoord.

a Als een stroom door een spoel gaat, dan werkt de spoel als een magneet. waar / niet waar

b Meer windingen betekent een kleinere magnetische kracht. waar / niet waar

c Een muntstuk van 2 euro wordt aangetrokken door een magneet. waar / niet waar

9 Hieronder staan drie beschrijvingen van een elektromagneet.

Magneet is het sterkst, want

10 Waar of niet waar? Omcirkel het juiste antwoord.

a Een elektromotor zet bewegingsenergie om in elektrische energie. waar / niet waar

b De spoel in een elektromotor is een elektromagneet. waar / niet waar

c In een elektromotor gaat de stroom steeds in dezelfde richting door de spoel. waar / niet waar

11 Kleur de onderdelen die je beslist nodig hebt voor een elektromotor blauw.

eigenschap elektromagneet permanente magneet

altijd magnetisch

heeft noordpool

heeft zuidpool

kun je aan- en uitzetten

Elektromagneet C• 400 windingen• 9 volt• met kern

Elektromagneet B• 400 windingen• 7 volt• met kern

Elektromagneet A• 200 windingen• 7 volt• zonder kern

magneet spoelijzeren voorwerptandwielen

spanningsbron

nee

ja

ja

ja

ja

ja

ja

nee

aantal windingen van de spoel vergroten.

een grotere stroom door de spoel laten gaan.een ijzeren kern in de spoel doen.

C veel windingen èn grote stroom èn een kern.

Page 120: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv120 >> 5 Elektriciteit

Hoe werkt een dynamo?

15 Waar of niet waar? Omcirkel het juiste antwoord.

a Een dynamo zet bewegingsenergie om in elektrische energie. waar / niet waar

b De magneet in een dynamo is een elektromagneet. waar / niet waar

c Je dynamo moet verbonden zijn met het fietsframe. waar / niet waar

d Als je langzaam fietst, dan brandt je licht fel. waar / niet waar

e Door de ijzeren kern in de spoel krijg je meer elektrische stroom. waar / niet waar

16 Kleur de onderdelen die je echt nodig hebt voor een dynamo geel.

17 De zinnen hieronder beschrijven hoe een dynamo werkt. De zinnen staan alleenniet in de juiste volgorde. Als je ze in de juiste volgorde zet vormen de lettersvoor de zinnen een woord.H In de spoel gaat een elektrische stroom lopen.I Het aandrijfwieltje zet de permanente magneet in beweging.C De magneet draait in de spoel.T De elektrische stroom gaat via het draadje naar je lamp.L Het aandrijfwieltje drukt tegen het wiel.

Welk woord ontstaat?

12 Je ziet hier twee tekeningen van een draaibaar naaldmagneetje tussen tweestaafmagneten.Omcirkel de tekening waarin het naaldmagneetje zal gaan draaien.

13 Hier staan weer twee tekeningen van een draaibaar naaldmagneetje tussentwee staafmagneten.Geef met een pijl aan in welke richting het magneetje zal gaan draaien.

14 Je ziet hier drie tekeningen van een draaibaar spoeltje tussen twee permanentemagneten. Door het spoeltje gaat een stroom. Het spoeltje is een elektro-magneet.De polen van de permanente magneten zijn aangegeven.De polen van de elektromagneet staan boven en onder het spoeltje.Geef met pijlen aan in welke richting de drie spoeltjes gaan draaien.

fiets

spoel

V-snaar

magneet

ijzeren voorwerp

spanningsbron

Z N ZN N Z ZN

ZN

ZN

NZ

ZN

Z

N

ZN

Z

N

NZ

N

Z

ZN

LICHT

Page 121: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 5 Elektriciteit >> 121

5.4 Test jezelf1 Stoffen die door een magneet aangetrokken worden zijn

A ijzer en nikkel.B ijzer en koper.C tin en nikkel.D tin en koper.

2 Zijn de beweringen waar of niet waar. Zet een kruisje in de juiste kolom?

3 Alex heeft een draad om een ijzeren schroevendraaier gewikkeld. Er looptgeen stroom door de draad. Hij houdt de zuidpool van een permanente magneet(witte kant) voor de schroevendraaier.

Zet op de op de open plaatsen in de tekst de juiste woorden. Kies uit:[1] elektromagneet / permanente magneet[2] wel / niet[3] elektromagneet / permanente magneet[4] noordpool / zuidpool

De magneet is een [1] .

De schroevendraaier wordt [2] aangetrokken door

de magneet.

Alex laat een stroom door de spoel lopen. De schroevendraaier wordt

nu een [3] .

De schroevendraaier stoot de magneet af.

De punt van de schroevendraaier is een [4] .

4 Omcirkel in de volgende zinnen het juiste schuingedrukte woord.

a Een elektromotor bevat een / geen elektromagneet.

b Een elektromotor bevat een / geen permanente magneet.

c De stroom in de spoel van een elektromotor verandert wel / niet van richting.

5 Vul in de volgende zin op de open plaatsen de juiste woorden in.

Een elektromotor zet energie om in

energie.

bewering waar niet waar

Een permanente magneet kun je aan- en uitzetten.

Een elektromagneet is alleen een magneet als er stroom door de spoel loopt.

Een elektromagneet wordt sterker als de spoel meer windingen heeft.

Een elektromagneet wordt sterker als de stroom door de spoel kleiner wordt.

Een elektromagneet wordt sterker als je de ijzeren kern uit de spoel haalt.

permanente magneet

wel

elektromagneet

zuidpool

elektrische bewegings

Page 122: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv122 >> 5 Elektriciteit

Wat ga je onderzoeken?Je onderzoekt welke invloed een kern, de stroomsterkte en het aantal windin-gen hebben op de sterkte van een elektromagneet.

Wat heb je nodig?• 2 spoelen met verschillend aantal windingen• 1 batterij van 4,5 V of spanningsbron• 1 batterij van 9 V of spanningsbron• snoertjes• ijzeren kern• paperclip• krachtmeter• statief met klem

Wat moet je doen?a Sluit de spoel met de minste windingen aan op 4,5 V.

Als je een statief met een ijzeren plaat als voet hebt, zet de spoel dan niet op de plaat.b Bevestig de paperclip aan de krachtmeter en hang hem net boven de spoel.c Meet de kracht die de krachtmeter aangeeft en noteer je meting.d Doe de kern in de spoel en hang de paperclip net boven de kern.e Meet de kracht die de krachtmeter aangeeft en noteer je meting.f Sluit de spoel nu aan op 9 V.g Meet de kracht die de krachtmeter aangeeft en noteer je meting.h Herhaal dezelfde stappen met de spoel met de meeste windingen.

Wat is je resultaat?

Wat is je conclusie?Een elektromagneet wordt sterker als

• er geen / een kern in de spoel zit.

• de stroomsterkte in de spoel kleiner / groter is.

• het aantal windingen van de spoel kleiner / groter is.

5.4 Practicum1 Onderzoeken sterkte van een elektromagneet

opdracht elektromagneet gemeten kracht (N)

c spoel zonder kern

e spoel met kern

g met extra batterij en daardoor grotere stroomsterkte in de spoel

h spoel met meer windingen zonder kern

spoel met meer windingen met kern

spoel met meer windingen en grotere stroomsterkte

Eigen antwoord.

Eigen antwoord.

Eigen antwoord.

Eigen antwoord.

Eigen antwoord.

Eigen antwoord.

Page 123: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 5 Elektriciteit >> 123

5.5 Elektriciteitsverbruik1 Mijn antwoord op de introvraag is:

A Het reuzenrad rond laten draaien.B Alle lampjes van het reuzenrad laten branden.C De geluidsinstallatie bij het reuzenrad muziek laten afspelen.

2 Op elektrische apparaten staat het vermogen van het apparaat.a Het vermogen geeft de hoeveelheid energie aan die het apparaat

per verbruikt.

b De eenheid van vermogen is .

3 In bron 1 staat het typeplaatje van een broodrooster.Wat is het vermogen van het broodrooster?

4 Waar of niet waar?

5 Op het typeplaatje van een tv staat 100 W. Anke zet de tv op stand-by. Er brandtdan nog een rood lampje. Omcirkel het juiste antwoord.

a Gebruikt de tv op stand-by nog energie? ja / nee

b Is het vermogen bij stand-by 100 W? ja / nee

6 a Hoe heet het meetinstrument wat je hier ziet?

b Wat meet je met dit instrument?

c In welke eenheid meet dit instrument?

d Welke stand geeft de meter aan?

waar niet waar

Als een lamp van 11 watt en een lamp van 60 watt even lang aan staan,dan verbruiken ze evenveel energie.

Als twee precies dezelfde elektrische apparaten even lang aan staan,dan verbruiken ze evenveel energie.

Als een elektrisch apparaat langer aan staat, dan gebruikt hij meer energie.

Als een apparaat een klein vermogen heeft, dan gebruikt hij veel energie in een korte tijd.

seconde

Watt (symbool: W)

850 W

kilowattuurmeter

het elektrisch energieverbruik

kilowattuur

1 3 4 3 4 6 kWh

Page 124: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv124 >> 5 Elektriciteit

7 De familie Slotboom is verhuisd naar een groter huis. Bij aankomst in het nieuwehuis staat de kilowattuurmeter op 112 300 kWh. Precies een jaar later staat demeter op 115 100 kWh.Hoeveel energie heeft de familie Slotboom in dat jaar verbruikt?

8 Vul de ontbrekende woorden in.Om het elektriciteitsverbruik in kWh te berekenen moet je het

in kW vermenigvuldigen met de

in uren.

9 Reken het vermogen van het broodrooster uit bron 1 om van W naar kW.

1 Schrijf het vermogen op in W.

2 Deel door 1000 (kilo = 1000).

3 Het antwoord is het vermogen in kW

10 Voor het bakken van een appeltaart staat een oven met een vermogen van2 kW 1,5 uur aan. Bereken het energieverbruik van het bakken van een appel-taart met de stappen uit ZO DOE JE DAT uit je leerboek.

1

2

3

4

5

11 Hier zie je de elektriciteitsrekening van de familieGroeneboom. Het verbruik van de familie Groeneboomis 3888 kWh. Laat zien hoe je dit verbruik uit de reke-ning kunt halen.

12 Kleur het bedrag dat de familie Groeneboom moetbetalen rood.

13 De verlichting in een winkel brandt per dag 12 uur. Hettotale vermogen is 2500 W. Een kWh kost 19 eurocent.Bereken de kosten per dag.

115 100 kWh – 112 300 kWh = 2800 kWh

vermogentijd

850 W

850/10000,850 kW

2000 W

2 kW

1,5 uur = 1,5 h

2 × 1,5 = 3

energieverbruik is 3 kWh

eindmeterstand – beginmeterstand =

75 974 – 72 086= 3888 kWh

vermogen= 2500 W = 2,5 kW

tijd = 12 h

energieverbruik = vermogen × tijd = 2,5 kW × 12 h = 30 kWh

kosten: energieverbruik (kWh) × kWh – prijs = 30 × 0,19 = € 5,70

Page 125: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 5 Elektriciteit >> 125

14 Je broertje is bang in het donker. Daarom brandt elke nacht 11 uur lang eenlamp van 60 W op de gang.a Hoeveel uur brandt de lamp per jaar?

b Bereken met de zes stappen uit ZO DOE JE DAT in leerboek de kosten per jaarvan het branden van de lamp. Neem aan dat 1 kWh 19 eurocent kost.

1

2

3

4

5

6

ELEKTRICITEIT UIT EEN BATTERIJ

15 Waar of niet waar?

16 Noem twee voordelen van oplaadbare batterijen.

1

2

17 Vul de vragen in.

Hoeveel batterijen gebruik je per jaar?

Gebruik je wegwerpbatterijen? ja / nee

Hoeveel wegwerpbatterijen gebruik je per jaar?

Gebruik je oplaadbare batterijen? ja / nee

Hoeveel oplaadbare batterijen gebruik je per jaar?

Valt er voor jou nog op batterijen te bezuinigen? ja / nee

Zorg jij ervoor dat je batterijen bij het KCA komen? ja / nee

18 Om oplaadbare batterijen op te laden gebruikt de oplader energie uit het stop-contact. Deze energie kost ook geld. Leonie berekent de kosten van energie uitoplaadbare batterijen. Ze houdt geen rekening met de kosten van het opladen.Wat is er volgens jou aan de hand?A De berekening is helemaal fout, omdat de kosten van het opladen niet bere-

kend zijn.B De berekening is goed, omdat haar ouders de kosten van het opladen betalen.C De berekening is ongeveer goed, omdat de kosten van opladen heel klein zijn.

uitspraak waar niet waar

De energie in een batterij is bij alle soorten batterijen gelijk.

Energie uit wegwerpbatterijen is duurder dan uit oplaadbare batterijen.

In een oplaadbare penlight-batterij zit ongeveer 2 kWh energie.

De energie van een oplaadbare batterij is ongeveer even duur als energie uit stopcontact

365 × 11 = 4015 k

60 W = 0,060 kW

4015 k

0,060 × 4015 = 240,9

energieverbruik = 240,9 kWh

240,9 × 0,19 = 45,771

kosten zijn € 45,77

je kunt ze overal mee naar toe nemen

relatief goedkope energiebron

Eigen antwoord.

Eigen antwoord.

Page 126: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv126 >> 5 Elektriciteit

1 Zet de woorden meer, minder en evenveel op de juiste plaats.

a Een mp3-speler gebruikt energie dan een koffiezetapparaat.

b Een spaarlamp van 25 W gebruikt energie dan eengloeilamp van 25 W.

c Een spaarlamp gebruikt bij 2 uur branden energie dan bij 1 uurbranden.

2 Op een apparaat zit het typeplaatje dat je hier zietafgebeeld.Omcirkel in de volgende zinnen het juiste woord.

a De W staat voor watt / vermogen / energieverbruik /

kilowattuur.

b 150 W geeft de juiste spanning voor / de stroom door /

het vermogen van / de hoeveelheid geproduceerd

licht door het apparaat aan.

3 Het vermogen van een wasmachine is 3500 W en vaneen tv 150 W.Vul in:

a Het vermogen van de wasmachine is kW.

b Het vermogen van de tv is kW.

4 Het energieverbruik meet je in A kWB kWhC AhD kAh

5 Een tv met een vermogen van 200 W staat elke avond 3 uur aan.Je gaat uitrekenen wat dat per week kost.1 kWh kost 19 eurocent.

a Wat is het vermogen van de tv in kW? kW

b Wat is het aantal uur dat de tv per week aanstaat? h

c Hoeveel energie verbruikt de tv per week? kWh

d Hoeveel kost het energieverbruik van de tv per week? eurocent

6 1 kWh kost 19 eurocent. Een wasbeurt duurt 1,25 uur. De wasmachine heeft eenvermogen van 3 000 W. Hoeveel kost het elektriciteitsverbruik van 1 wasbeurt?

5.5 Test jezelfin een minuut minder

in een minuut evenveel

meer

3,50,15

0,2

21

4,2

79,8

vermogen = 3000 W = 3,0 kW

tijd = 1,25 h

energieverbruik = vermogen × tijd = 3,0 kW × 1,25 h =3,75 kWh

kosten = energieverbruik (kWh) × kWh – prijs = 3,75 × 0,19 = € 0,71

Page 127: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 5 Elektriciteit >> 127

SPANNING EN SENSATIE

1 In het krantenartikel hiernaast lees je over de stroom-voorziening op een kermis.Wat zou er gebeuren als een attractie op het gewoneelektriciteitsnet zou worden aangesloten?

2 Lees in je leerboek hoe het probleem van vraag 1wordt opgelost.Vul de juiste woorden op de lijnen in.Omdat de kermisattracties niet direct op het gewoneelektriciteitsnet kunnen, installeert een elektrotech-nisch bedrijf speciale voorzieningen.

Bij voorbeeld een .

Dat is een soort grote .

Door een spoel te laten draaien tussen magneten, ont-staat spanning, net zoals bij de dynamo op je fiets.Bij de dynamo op je fiets lever jij de beweging door tetrappen.

Bij een aggregaat wordt de beweging geleverd door een

.

3 a Markeer met een markeerstift in het krantenartikel alle eenheden.b In het krantenartikel staan eenheden voor:

Vul de juiste rondjes.● spanning ❍ snelheid ● energie ● vermogen● stroomsterkte ● tijd ❍ afstand

4 In de laatste alinea van het krantenartikel is een fout gemaakt bij de berekening.Wat heeft de maker van het krantenartikel fout gedaan?A De uitkomst van 70 000 : 3 klopt niet. Er komt een ander getal uit dan 23 333.B Het energieverbruik van de kermis in tien dagen wordt vergeleken met het

energieverbruik in een huishouden in één dag.C 70 000 kWh moet zijn 70 000 kW.D Het energieverbruik van een huishouden in één dag moet zijn: 30 000 kWh.

5 Op reuzenrad Panorama zitten 2 000 gloeilampen van 60 W.Het reuzenrad draait op een avond van 19.00 tot 23.00 uur.De lampen branden ook als het reuzenrad stil staat.Hoeveel energie zetten de lampen van het reuzenrad om?A 12 000 kWhB 0,03 kWhC 480 kWhD 30 kWh

Zwolle - De Zwolse kermisattracties gebrui-ken iedere dag evenveel elektrische energieals een stad als Gouda of Amstelveen.‘Kermissen zijn grootverbruikers’, zegt deexpert.Zou een grote attractie op het gewone elektri-citeitsnet worden aangesloten, dan zou debinnenstad direct zonder stroom zitten. Voordergelijke grote attracties worden extra trans-formatoren geplaatst, die aangesloten zijn ophet hoogspanningsnet en een spanning leverenvan 380 volt.Bij de Zwolse zomerkermis gebeurde dat doorHoman Elektrotechniek uit Mijdrecht, waarplanner Peter Bader voor vier extra transforma-

toren heeft gezorgd: twee van 1260 ampère, éénvan 1500 ampère en één van 1200 ampère.‘Tijdens de topdrukte gebruikt de kermis 950 kW.’

Over tien dagen gerekend schat ik dat er70.000 kWh nodig is. Een huishouden heeftper dag 3 kilowattuur nodig. Dat maakt eeneenvoudige rekensom mogelijk: 70.000gedeeld door 3 is 23.333. Dus de ZwolseKermis gebruikt per dag evenveel energie alseen stad met drieëntwintigduizend huishou-dens: een stad als Gouda, Amstelveen ofSchiedam.

Naar: De Zwolse Courant, augustus 2002.

Evenveel stroom als heel GoudaAchter de schermen van de Zwolse zomerkermis (1)

Dan zal (een deel van) de stad direct zonder

stroom zitten.

aggregaatdynamo

benzine- of dieselmoter

Page 128: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv128 >> 5 Elektriciteit

6 Voor een grote kermis of pretpark worden ook transformatoren aangesloten.Welke uitspraken over een transformator zijn juist?Vul de rondjes voor de juiste uitspraken over een transformator● Een transformator kan een grote spanning omzetten in een kleine spanning.❍ Een transformator is een soort batterij of accu.● Een adapter van je mobiele telefoon is een soort transformator.❍ Een ander woord voor transformator is dynamo.❍ Een transformator werkt alleen op batterijen.● Een transformator heeft net als een elektromagneet windingen.❍ Een aggregaat is precies hetzelfde als een transformator.

7 a Maak de tekening van de transformator hieronder af.b Vul de ontbrekende woorden op de stippellijnen in.c Vul de ontbrekende getallen in de tabel in.

8 In de afbeelding hiernaast staan zeker zes fouten.a Verbeter de fouten.b Omcirkel de gevaarlijke situatie.

9 Waarom wordt zo’n hoge spanning gebruikt voor hettransport van energie?

10 Om welke reden wordt de spanning in huis omgezet ineen lagere spanning?

transformatorhuisje

verdeelkabels

elektricititeits-centrale verdeel-

station

woning

230 V

20windingen

1000windingen

20windingen

230 V 4,6 V

aantalwindingenin de linker spoel

spanninglinker spoel(V)

aantalwindingenin de rechterspoel

spanningrechterspoel(V)

1 000 230 50 11,5

10 000 1500 10 1,5

600 230 12 000 4 600

3833 230 60 3,6Een transformator bestaat uit twee

De spoel met de meeste

windingen levert de spanning.

4,6 V

1000windingen

spoelen

hoogte

dan verlies je minder energie

dat is veel veiliger

hoogspanningskabels

elektriciteitscentrale verdeel-station transformator-

huisje

Page 129: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 5 Elektriciteit >> 129

11 In het najaar van 2005 zat een groot deel van Oost Nederland zonder stroom.Bekijk en lees onderstaand fragment van ‘planet news’.Bedenk een bijschrift bij de foto en schrijf het onder de foto.

12 De mensen op de foto verwijderen aangevroren sneeuw van de hoogspannings-leidingen.a Waarom is het niet goed als er sneeuw op de leidingen ligt?

b Bedenk waarom de schoonmakers geen schok krijgen.

13 Waarom kun je de teslabol uit bron 4 veilig aanraken?A De bol werkt zonder spanning; hij werkt alleen op gas.B Het glas om de bol werkt als isolator.C Het kan alleen veilig als je dikke rubberen zolen onder je schoenen hebt.D De bliksems in de bol gaan van je hand weg, zodra je de bol aanraakt.

De aggregaten zijn aangevoerd en worden aangesloten op detrafohuisjes, aldus een woordvoerster van de gemeente.Zondagochtend hadden alle agrarische bedrijven daardoor weerstroom. Het streven is ook zo snel mogelijk delen vanHaaksbergen aan te sluiten op de noodstroom. Wie wel en nietstroom heeft, is moeilijk voorspelbaar. Als een aggregaat aaneen elektriciteitshuisje wordt gekoppeld, heeft de ene kant vande straat soms wel stroom en de andere kant niet, meldde degemeente.

Essent gaat zondagochtend opnieuw inspecteren of en hoe degeknapte hoogspanningskabel die vrijdag kapot ging, kan wor-den gerepareerd. Zaterdag erkende de energieleverancier eeninschattingsfout te hebben gemaakt door te voorspellen dat destoring zaterdagavond verholpen zou zijn. De veiligheid van demonteurs die de klus moeten klaren, kon echter niet wordengegarandeerd, stelde Essent. Eigen antwoord.

kabels kunnen dan hun warmte niet goed kwijt / kabels worden te zwaar

de schoonmaakkabel is gemaakt van een isolerend materiaal.

Page 130: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv130 >> 6 Licht

licht6

1 2 3

4 5 6

6.1 Zien1 Mijn antwoord op de introvraag is:

A Het licht van de zon wordt door waterdruppels gesplitst in allerlei kleuren.B Het licht wordt minder fel. Daardoor lijkt het alsof de kleur verandert.C Het licht van de zon en de sterren mengen.

2 Wanneer noem je een voorwerp een lichtbron?

3 Je kunt de lichtbronnen verdelen in directe lichtbronnen en in indirecte licht-bronnen.

a Omcirkel wat goed is. Een directe lichtbron geeft zelf licht / weerkaatst licht.

b Geef twee voorbeelden van directe lichtbronnen.

1

2

c Een indirecte lichtbron geeft zelf licht / weerkaatst licht.

d Geef twee voorbeelden van indirecte lichtbronnen.

1

2

4 Schrijf de naam bij de getekende lichtbronnen.

wanneer het licht geeft.

Eigen antwoord.Eigen antwoord.

Eigen antwoord.Eigen antwoord.

kaars fakkel bureaulamp

zon straatlantaarn sterren

Page 131: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 6 Licht >> 131

5 Uit welke zeven kleuren bestaat wit licht?

6 Een regenboog bestaat uit allerlei kleuren.a Uit welke kleuren bestaat een regenboog?

b Teken de kleuren van de regenboog in de juiste volgorde.

binnenkant buitenkant

c Wanneer is een regenboog te zien?

d Alle kleuren in de regenboog vormen samen een of

7 Welke soorten straling kun je niet zien?

en

8 Verbind de woorden die bij elkaar horen met elkaar.

9 Zonlicht bevat ultraviolette straling en infrarode straling.a Hoe merk jij dat ultraviolette straling in zonlicht zit?

b Hoe merk jij dat infrarode straling in zonlicht zit?

10 Een trui heeft een zwarte kleur. Wat gebeurt met de kleuren van het licht datop de trui valt?

11 Als je met rood licht op een wit T-shirt schijnt, dan verandert de kleur van het shirt.a Welke kleuren licht worden door het witte shirt teruggekaatst?

b Welke kleuren licht worden geabsorbeerd door het witte shirt?

spectrum

infrarood

ultraviolet

afstandsbediening

zonnebank

regenboog

rood, oranje, geel, groen, blauw, indigo, violet.

rood, oranje, geel, groen, blauw, indigo, violet.

violet indigo blauw groen geel oranje rood

als de zon schijnt en het regent.kleurenband spectrum

ultraviolet.infrarood

je wordt bruin

je wordt warm

alle kleuren worden geabsorbeerd

normaal gesproken alle kleuren, in dit geval dus alleen rood.

geen enkele kleur.

Page 132: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv132 >> 6 Licht

Kleuren zien bij dieren

13 Leg uit waarom een woelmuis zowel een goede prooi voor de torenvalk als voorde slang is.

14 Verbind de woorden die bij elkaar horen met elkaar.

c Kleur de linker T-shirt geel. Kleur het T-shirt in de juiste kleur als links eenbundel geel licht en rechts een bundel rood licht op het T-shirt schijnt.

12 In de tuin staat een rode roos. De stengel en de bladeren van de roos zijn groen.a Hoe komt het dat je de bloem rood ziet en de bladeren groen?

b Je zet een roos in rood licht. Maak een schets van de roos en kleur de delen inde juiste kleur.

c Je zet de roos nu in blauw licht. Maak een schets van de roos en kleur dedelen in de juiste kleur.

geel T-shirt in geel licht in rood licht

slang

torenvalk

goudvis

infrarood

bij

roos in rood licht roos in blauw licht

ultraviolet

de bloem weerkaatst alleen rood en absorbeert alle andere kleuren

de bladeren weerkaatsen alleen groen en absorberen alle andere kleuren.

de torenvalk ziet ultraviolette straling, oftewel de loopsporen van de woelmuis. De slang ziet infra-

rode straling oftewel de lichaamswarmte van de woelmuis.

roodinkleuren

zwartinkleuren

zwartinkleuren

zwartgeelgeel

Page 133: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 6 Licht >> 133

6.1 Test jezelf1 Waar of niet waar?

Licht komt van een lichtbron. waar / niet waar

Licht van de zon wordt ook wit licht genoemd. waar / niet waar

In witlicht komen de kleuren rood, groen en bruin voor. waar / niet waar

Infrarode straling zie je niet. waar / niet waar

2 Verbind de blokken die bij elkaar horen met elkaar.

3 Omcirkel de goede antwoorden.Uit welke kleuren bestaat een regenboog?

rood bruin oranje

geel groen paars

blauw zwart roze

indigo violet turkoois

4 Infrarood of ultraviolet?

Voel je als warmte op de huid. infrarood / ultraviolet

Wordt gebruikt in een afstandsbediening. infrarood / ultraviolet

Wordt gebruikt in een vliegenvanger. infrarood / ultraviolet

Wordt je bruin van. infrarood / ultraviolet

maan

muur

lamp

directe lichtbron

indirecte lichtbronzon

kaars

Page 134: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv134 >> 6 Licht

Wat ga je onderzoeken?Je gaat onderzoeken met welke kleuren je wit licht kuntmaken.

Wat heb je nodig?• wit karton• cocktailprikker• schaar• passer• kleur potloden

Wat moet je doen?a Teken met je passer een cirkel op wit karton. De cirkel

moet een straal hebben van 5 cm.b Knip de cirkel uit.c Verdeel de cirkel in zeven ongeveer gelijke vlakken.d Geef elk vlak zijn eigen kleur. De kleuren zijn: rood, oranje, geel, groen, blauw,

indigo, violet.e Prik de cocktailprikker met de punt naar beneden door het midden van de

cirkel. Je hebt nu een kleurentol.f Laat de kleurentol draaien.

Wat is je resultaat?Kun je tijdens het draaien de zeven kleuren van elkaar onderscheiden? ja / nee

Wat is je conclusie?Met welke kleuren kun je wit licht maken?Je maakt wit licht met de kleuren

6.1 Practicum1 De kleurentol

rood

oranje

geel

groen

blauw

indigo

violet

rood, oranje, geel, groen, blauw, indigo, violet.

Page 135: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 6 Licht >> 135

6.2 Schaduwen1 Mijn antwoord op de introvraag is:

A Nee, de schaduw van de muis is even groot als de muis.B Ja, als de muis vlak voor de lamp langs loopt.C Ja, als de muis op grote afstand voor de lamp langs loopt.

2 De aarde draait om de zon en de maan draait om de aarde.

a De maan draait om de aarde in dagen.

b Als je alleen de rand van de maan ziet, dan kijk je naar een nieuwe maan. Alsalleen een deel van de linker helft van de maan is verlicht, dan is de maan inhet eerste kwartier.Verbind wat bij elkaar hoort, met elkaar.

3 Tussen twee volle manen verlopen 27 dagen. Elke 29e dag zie je de maan opdezelfde plaats aan de hemel. Leg dat eens uit.

4 Meestal zie je niet de hele maan verlicht, maar alleen een deel.Waardoor komt dat?

volle maan

laatste kwartier

eerste kwartier

nieuwe maan

27

De aarde draait ook nog eens om haar eigen as.

Aan de zonzijde is de maan verlicht. Achter de maan komt geen licht, daar is het donker.

Page 136: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv136 >> 6 Licht

5 Vul in.

Lichtstralen verplaatsen zich langs lijnen. Als een licht-

straal tegen een voorwerp aanschijnt, dan wordt de licht-

straal tegengehouden. Achter het voorwerp kan dan wel / geen licht komen.

Daar ontstaat een .

6 Een haas heeft zich verstopt in zijn leefomgeving. De jachtopziener probeert dehaas te ontdekken. Teken vanuit de haas rechte lijnen naar de cirkel. Langs dezelijnen gaat licht van de haas naar de cirkel toe. Geef met een kleur op de cirkelaan waar de jachtopziener de haas kan zien.

7 Waarom krijg je bij een ondoorzichtig voorwerp wel een schaduw en bij eendoorzichtig voorwerp niet?

8 Je hebt drie lichtbronnen L1, L2 en L3. Voor de lichtbronnen staat een ondoorzich-tig voorwerp. Teken voor elke lichtbron welke schaduw het voorwerp op hetscherm maakt. Gebruik voor elke lichtbron een andere kleur.

scherm

ondoorzichtigvoorwerp

L1

L2

L3

rechteondoorzichtig

schaduw

= haas is zichtbaar

bij een doorzichtig voorwerp worden de lichtstralen niet tegengehouden. Het licht kan ook achter

het voorwerp komen.

rode schaduwgroene schaduw

blauwe schaduw

Page 137: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 6 Licht >> 137

9 Kleur de smiley groen als de zin waar is en de weepy rood als de zin niet waar is.a Een glas heeft geen schaduw. ☺ �b Een schaduw ontstaat als licht wordt tegengehouden. ☺ �c Alleen de zon kan een schaduw maken. ☺ �

10 Schaduwen kun je groter maken en kleiner maken.a Hoe maak je een schaduw groter?

b Hoe maak je een schaduw kleiner?

11 a Laat in de tekeningen zien welk poppetje de grootste schaduw heeft.

b Wanneer is de schaduw van het poppetje het grootst?

– door dichter bij de lichtbron te gaan staan.

– door het scherm verder weg te zetten.

– door verder van de lichtbron te gaan staan.

– door dichter bij het scherm te gaan staan.

als het poppetje dicht bij de lichtbron staat.

rood

groen

Page 138: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv138 >> 6 Licht

12 Een wandelaar passeert een lantaarn. De wandelaar is op verschillende plaatsengetekend.a Teken de schaduwen die van de wandelaar op de straat ontstaan.

b Waar zijn de lange schaduwen, waar de korte?

De lange schaduwen

De korte schaduwen

c Op welke plaats haalt de schaduw de wandelaar in?

13 Geef bij elke schaduw aan waarvan de schaduw kan zijn.

wanneer het poppetje ver van de lichtbron staat

wanneer het poppetje dicht bij de lichtbron staatbij punt A (zie tekening)

A

straatlantaarn fiets skiër / wandelaar

boom skate boarder raam

Page 139: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 6 Licht >> 139

Schimmenspel

18 Wat heb je nodig voor een schimmenspel?

19 Je kunt met je handen allerlei schimmen maken.

Bedenk twee andere schimmen die je met je handen kunt maken.

14 Wanneer maakt de zon bij jou de grootste schaduw?A ’s morgens om 11 uurB om 12 uur op de middagC ’s middags om 4 uur

15 Waar of niet waar?

a De maan draait om de zon. waar / niet waar

b De zon heeft een schaduw. waar / niet waar

c De maan is een lichtbron. waar / niet waar

d Zonsverduisteringen zijn zeldzaam. waar / niet waar

16 De maan is een indirecte lichtbron.

a De maan is geen directe lichtbron, want de maan

b De aarde is een directe / indirecte lichtbron.

c Een satelliet is een directe / indirecte lichtbron.

17 Teken een zonsverduistering.

zon maan aarde

weerkaatst alleen licht/ zendt niet uit zichzelf licht uit

lamp, muur, voorwerpen (handen, wajangpoppen)

Eigen antwoord.

Page 140: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv140 >> 6 Licht

6.2 Test jezelf1 Wel of geen schaduw?

Een glazen colafles zonder etiket. wel / geen

Een voorwerp van doorzichtig plastic. wel / geen

Een blokje hout. wel / geen

2 In welk plaatje is de schaduw het grootst?

3 Vul in op de open plaatsen: maan, aarde, zon, schaduw.

De draait om de .

De draait om de aarde.

Zowel de maan als de aarde hebben een .

Als de schaduw van de maan op de aarde valt, dan is sprake van een

zonsverduistering / maansverduistering.

4 Welke pijl heeft de grootste schaduw?

A B

C D

lamp

scherm

B

A

C

aarde zon

maanschaduw

Pijl A heeft de grootste schaduw

Page 141: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 6 Licht >> 141

Wat ga je onderzoeken?Je gaat onderzoeken hoe licht zich verplaatst.

Wat heb je nodig?• zaklamp• zwart vel papier

Wat moet je doen?a Prik een klein gaatje in het midden van het zwarte vel.b Schijn met de zaklamp tegen het vel papier aan.

Wat is je resultaat?

Schijnt het licht door het gaatje? ja / nee

Worden de andere lichtstralen tegen gehouden? ja / nee

Gaan de lichtstalen om het vel papier heen? ja / nee

Wat is je conclusie?

Licht verplaatst zich

2 Schaduwen

Wat ga je onderzoeken?Je gaat onderzoeken wanneer een schaduw het grootst is.

Wat heb je nodig?• zaklamp

Wat moet je doen?a Maak met de lamp een schaduw van je hand op de muur.b Houd je hand dicht bij de lamp.c Beweeg je hand langzaam dichter naar de muur.d Trek ten slotte je hand weg.

Wat is je resultaat?

Als je je hand dichtbij de lamp houdt, is de schaduw groot / klein.

Als je je hand dichter bij de muur houdt, is de schaduw groot / klein.

Is er nog een schaduw als jij je hand weg trekt? ja / nee

Wat is je conclusie?

Een schaduw is het grootst als

6.2 Practicum1 Verplaatsing van licht

in rechte lijnen

een voorwerp zich dicht bij de

lichtbron bevindt.

Page 142: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv142 >> 6 Licht

Wat ga je onderzoeken?Je gaat onderzoeken of alle voorwerpen een schaduw vormen.

Wat heb je nodig?• koffiekopje• theeglas• lichtbron

Wat moet je doen?a Schijn met de lichtbron op het koffiekopje en kijk of er een schaduw ontstaat.b Schijn met de lichtbron op het theekopje en kijk of er een schaduw ontstaat.

Wat is je resultaat?

Geeft het koffiekopje een duidelijke schaduw? ja / nee

Geeft het theekopje een duidelijke schaduw? ja / nee

Wat is je conclusie?

Doorzichtige voorwerpen geven wel / geen schaduw.

Ondoorzichtige voorwerpen geven wel / geen schaduw.

3 Voorwerpen en schaduw

Page 143: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 6 Licht >> 143

6.3 Spiegelen1 Mijn antwoord op de introvraag is:

A Ja, de spiegel draait links en rechts om.B Nee, de spiegel draait links en rechts en onder en boven om.C Nee, de spiegel draait niets om, maar het spiegelbeeld zit omgekeerd en kijkt

de andere kant op.

2 a Leg in je eigen woorden uit wat verstrooiing betekent.

b Wanneer is er sprake van verstrooiing?

3 Noteer de spiegelwet.

4 a Maak de puzzel.Hoek van inval = hoek van …Het terugkaatsen van licht heet …Als het licht alle kanten terugkaatst, noem je dat …Waarmee meet je de hoek van inval?Hoe heet ‘hoek van inval = hoek van terugkaatsing’?Welke oppervlakken spiegelen?Hoe heet de lijn die je loodrecht op de spiegel tekent?

b Welk woord ontstaat in de grijze kolom?

5 Hieronder zie je drie lichtstralen die op een spiegel vallen en twee teruggekaatstelichtstralen.

a Teken bij elke invallende lichtstraal de teruggekaatste lichtstraal. En bij elketeruggekaatste straal de invallende lichtstraal. Teken de bij elkaar horendestralen in dezelfde kleur.

b Meet bij de bij elkaar horende lichtstralen de hoek van inval en de hoek vanterugkaatsing. Noteer je metingen in de tabel.

licht wordt in alle richtingen terug gekaatst.

bij een ruw oppervlak

de hoek van inval = hoek van terugkaatsing

t e r u g k a a t s i n gs p i e g e l e n

v e r s t r o o i i n gg e o d r i e h o e k

s p i e g e l w e tg l a d d e

l o o d l i j n

71°25° 45°

81°

spiegel

Page 144: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv144 >> 6 Licht

b Meet bij de bij elkaar horende lichtstralen de hoek van inval en de hoek vanterugkaatsing. Noteer je metingen in de tabel.

c Wat is bijzonder als de hoek van inval 0° is?

6Hieronder zie je een huisje. Teken dit huisje in spiegelbeeld.

7 Bekijk de volgende vijf woorden via een spiegel. Welke woorden staan er?

8a Schrijf hieronder je naam in spiegelschrift.

b Controleer met een spiegel of jij je naam goed hebt gespiegeld.

Had je het goed? ja / nee

AUTOMAATANGSTSCHREEUWPOLITIEAMBULANCEFIETSBEL

hoek van inval hoek van terugkaatsing

71

45

25

0

81

71

45

25

0

81

dan draait de lichtstraal gewoon om.

fietsbel ambulance politie

angstschreeuw automaat

Eigen antwoord.

Eigen antwoord.

Page 145: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 6 Licht >> 145

Om een hoekje kijken12 Teken in de tekening van de periscoop de twee spiegels op de juiste plaats en in

de goede stand.Teken ook hoe een lichtstraal van buiten door de periscoop gaat.

13 Kleur het schip dat het oog via de periscoop kan zien. Alleen de spiegels zijngetekend.

9 Leg uit wat met gezichtsveld wordt bedoeld.

10 Ali staat voor de spiegel. In de spiegel ziet hij een stoel, maar zijn bed ziet hij niet.

a Wat valt buiten het gezichtsveld van Ali? de stoel / het bed

b Leg uit.

11 Sake kijkt in de spiegel Laat zien wat zijn gezichtsveld is.

alles wat je via een spiegel kunt zien

Alles wat zich binnen zijn gezichtsbeeld bevindt, kan hij zien.

gezichtsveld

Page 146: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv146 >> 6 Licht

1 Wat betekent verstrooiing?A Het licht wordt niet teruggekaatst.B Het licht kaatst een kant op terug.C Het licht kaatst alle kanten op terug.

2 Hoe ziet een spiegelbeeld van een figuur er uit als je de spiegel links van defiguur houdt?A onderstebovenB links en rechts omgedraaidC achterstevorenD op de kop

3 Hieronder zie je een ruw en een glad oppervlak. Teken hoe de lichtralen opbeide oppervlakken terugkaatsen.

4 Hieronder is de letter F getekend. Teken het spiegelbeeld van F.

5 Esther kijkt in de spiegel.a Teken het spiegelbeeld van Esther.

b Kan Esther haar voeten in de spiegel zien? ja / nee

6.3 Test jezelf

Page 147: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 6 Licht >> 147

Wat ga je onderzoeken?Je gaat onderzoeken hoe een invallende lichtstraal op een spiegel wordt terug-gekaatst.

Wat heb je nodig?• lichtkastje• spiegel• geodriehoek• diafragma met één spleet

Wat moet je doen?a Zet de spiegel op de aangegeven plaats in de tekening.b Laat het licht langs de getekende lijnen op de spiegel vallen.c Teken in kleur hoe het licht terugkaatst. Gebruik voor elke invallende licht-

straal en de bijbehorende teruggekaatste straal dezelfde kleur.d Vul de tabel in.e Vergelijk de hoek van inval (= de hoek tussen de invallende lichtstraal en de

loodlijn op de spiegel) met de hoek van terugkaatsing (= de hoek tussen deteruggekaatste lichtstraal en de loodlijn op de spiegel).

Wat is je resultaat?

Wat is je conclusie?

Bij spiegelen geldt: de hoek van terugkaatsing is kleiner dan / gelijk aan /

groter dan de hoek van inval. Omcirkel wat juist is.

6.3 Practicum1 Spiegelen

1

2

3 45

6

hoek van inval hoek van terugkaatsing

1

2

3

4

5

6

80°

62°

49°

30°

17°

80°

62°

49°

30°

17°

Page 148: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv148 >> 6 Licht

2 Gezichtsveld

Wat ga je onderzoeken?Je gaat onderzoeken of je gezichtsveld groter wordt als je verder van de spiegelaf gaat staan.

Wat heb je nodig?• grote spiegel• digitale camera (eventueel)

Wat moet je doen?a Ga voor de spiegel staan.b Kijk wat je allemaal in de spiegel ziet.c Doe twee stappen naar achteren. Wat zie je nu?d Je mag ook foto’s maken. Vergelijk dan de foto’s met elkaar

Wat is je resultaat?Wat zie je van je omgeving als je vlak voor de spiegel staat?

Wat zie je van je omgeving als je vlak verder van de spiegel af staat?

Wat is je conclusie?Wordt je gezichtsveld groter als je verder van de spiegel staat? ja / nee

Foto van dichtbij Foto van veraf

Eigen antwoord.

Eigen antwoord.

Page 149: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 6 Licht >> 149

6.4 Lenzen1 Mijn antwoord op de introvraag is:

A In de bioscoop wordt een heel grote projector gebruikt.B De afstand tussen de filmprojector en het scherm is erg groot.C In de bioscoop wordt een film gebruikt met grote afbeeldingen erop.

2 Welke twee soorten lenzen zijn er?

3 Noem zes apparaten die een lens hebben.

1 2 3

4 5 6

4 Verbind de juiste blokken met elkaar.

5 Verbind wat bij elkaar hoort met elkaar.

6 Hieronder zie je een bolle en een holle lens. Teken wat er met de lichtstralengebeurt als ze door de lens schijnen.

7 Hoe heet het punt waar alle lichtstralen samen komen na breking in een bolle lens?

8 Wat gebeurt in het brandpunt nadat de lichtstralen samen zijn gekomen?

bolle lens positief

holle lens negatief

holle lens divergeren lichtstralen buigen naar elkaar toe

bolle lens convergeren lichtstralen buigen van elkaar af

bolle lenzen en holle lenzen

Eigen antwoord.

▼▼

▼ ▼▼

brandpunt

in het brandpunt is het net zo heet als de totale hitte die op de bolle lens valt.

Page 150: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv150 >> 6 Licht

9 Hoeveel brandpunten heeft een lens?A éénB tweeC dat ligt aan de lens

10 Waarom wordt een bolle lens ook wel brandglas genoemd?

11 Laat hieronder met een tekening zien hoe een lichtstraal door het midden vaneen bolle lens gaat.

12 Een scherpe afbeelding heet een

13 Wat moet je vaak doen om een scherpe afbeelding te krijgen?A Je moet het scherm even verschuiven.B Je moet de lens even verschuiven.C Je moet het scherm of de lens even verschuiven.

14 Omcirkel het goede woord.

Met een holle / bolle lens kun je een beeld maken.

15 Noem drie apparaten die met een bolle lens een beeld maken.

1 2 3

16 Wat is er behalve een voorwerp, een lens en een lichtbron nog meer nodig vooreen beeld?

17 a Hoe kun je een beeld vergroten?

b Hoe kun je een beeld verkleinen?

18 Kleur de smiley groen bij een goede zin of de weepy rood bij een foute zin.a De afstand tussen lens en voorwerp noem je lensafstand. ☺ �b De film op het doek in de bioscoop is vergroot. ☺ �c De afstand tussen lens en beeld noem je beeldafstand. ☺ �

in het brandpunt is het net zo heet als de totale hitte die op de bolle lens valt. Je kunt met die

hitte in het brandpunt gemakkelijk een papier in brand steken.

een lichtstraal die door het midden van een bolle lens gaat, gaat altijd rechtdoor.

beeld

Eigen antwoord.

een scherm om het beeld op te vangen

door de afstand tussen voorwerp en lens te verkleinen en de afstand tussen lens en scherm te

vergroten.

door de afstand tussen voorwerp en lens te vergroten en de afstand tussen lens en scherm te

verkleinen.

rood

groen

Page 151: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 6 Licht >> 151

19 Een vuurpijl voor een lens. Teken hoe het beeld op het scherm ontstaat.

20 Hieronder zie je twee tekeningen van het ontstaan van een beeld. Omcirkel de

goede tekening.

21 Waarom kun je met een holle lens geen beeld maken?

22 Laat in de tekening zien hoe het beeld van de pijl ontstaat.

23 Odette en Joep hebben een weddenschap. Odette zegt dat het beeld groter wordtals je het voorwerp verder van de lens zet. Joep zegt dat het beeld dan juistkleiner wordt. Laat in de tekening van de vorige vraag zien wie er gelijk heeft.

Odette heeft gelijk / Joep heeft gelijk

+

F F

holle lenzen hebben een divergerende werking

+

F F

beeld wordt dus kleiner

Page 152: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv152 >> 6 Licht

Groot beeld

24 Bedenk welke soort films geschikt zijn om in een imax-zaal te vertonen. Noteerminstens drie titels van deze films. Je mag ook de soort film noteren.

25 Maak een tekening van een imax-zaal. Geef in de tekening de plaats aan vanhet publiek, het scherm en van de projectoren.

26 Maak de zoekpuzzel op de volgende pagina.

Eigen antwoord.

Eigen antwoord.

Page 153: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 6 Licht >> 153

W U N E Z G O O I N F R A R O O D

K E R N S C H A D U W A R E M A C

C V O O R W E R P S A F S T A N D

O N V V E Z H R M K I J K E R G H

N M E O R E O N R P D O O R L D A

E U T O B O L N E U I W I T O V L

R R E R E E R G H P E B O R O N F

E T L W G I T H C I Z R O O D O S

B C O E E R N R S L I A G G L R C

R E I R T I N V A L E N L I I B H

O P V P E S R U G W N D I D J T A

S S C H A D U W K A Z P R N N H D

B T E L O I V A R T L U B I A C U

A L E N S S T R A L I N G T S I W

B L A U W L A A R T S T H C I L E

G N I R E T S I U D R E V S N O Z

L E E G D N A T S F A D L E E B N

ABSORBERENBEELDAFSTANDBLAUWBOLBRANDPUNTBRILCAMERADOORZICHTIGGEELHALFSCHADUW

HOLINDIGOINFRAROODINVALIRISKERNSCHADUWKIJKERLENSLICHTBRONLICHTSTRAAL

LOODLIJNOOGOOGZENUWPUPILROODSCHADUWSCHERMSPECTRUMSPIEGELSTRALING

ULTRAVIOLETVIOLETVOORWERPVOORWERPSAFSTANDWITZIENZONZONSVERDUISTERINGZWART

Streep de woorden die hieronder staan door in de puzzel. De woorden kunnen horizontaal, verticaal, somsdiagonaal en van achteren naar voren staan.De letters die overblijven vormen drie woorden die iets met licht te maken hebben.Welke woorden zijn dat?

1 2 3convergeren divergeren terugkaatsen

Page 154: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv154 >> 6 Licht

1 Welke plaatjes horen bij elkaar?

2 Het apparaat heeft een bolle lens of holle lens?

microscoop bolle lens / holle lens

projector bolle lens / holle lens

camera bolle lens / holle lens

3 Waar of niet-waar?

Met een bolle lens kun je een beeld maken. waar / niet waar

Het beeld van een voorwerp staat altijd op zijn kop. waar / niet waar

Het brandpunt is het punt waar de lichtstralen elkaar snijden. waar / niet waar

Je maakt een scherpe afbeelding door de lens te verschuiven. waar / niet waar

Je maakt een scherpe afbeelding door het scherm te verschuiven. waar / niet waar

4 a Laat in de tekening zien hoe een beeld ontstaat.

b Als je het voorwerp verder van de lens tekent, moet je het beeld

dan groter of kleiner tekenen? groter / kleiner

c Laat dit ook zien in de tekening.

6.4 Test jezelf

+

F F

Page 155: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 6 Licht >> 155

Wat ga je onderzoeken?Je gaat onderzoeken hoe lichtstralen door een bolle en door een holle lens wordengebroken.

Wat heb je nodig?• bolle lens• holle lens• lichtkastje• diafragma met drie spleten

Wat moet je doen?a Schijn met een lichtkastje drie lichtstralen op een bolle lensb Schijn met een lichtkastje drie lichtstralen op een holle lens.

Wat is je resultaat?Teken hieronder hoe de lichtstralen tot de lenzen gaan en hoe de lichtstralen wordengebroken.

Wat is je conclusie?

Bij een bolle lens breken de lichtstralen

Bij een holle lens breken de lichtstralen

6.4 Practicum1 Lichtbreking

Eigen antwoord.

naar elkaar toe (convergerende werking)

van elkaar af (divergerende werking)

Page 156: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv156 >> 6 Licht

Wat ga je onderzoeken?Je gaat de brandpuntsafstand van enkele lenzen bepalen.

Wat heb je nodig?• lichtkastje• twee bolle lenzen van verschillende sterkte• diafragma met drie spleten

Wat moet je doen?a Schijn met een lichtkastje drie lichtstralen op een bolle lens.b Meet de brandpuntsafstand. Noteer de meting in een tabel.c Herhaal dit met de andere bolle lens.d Vergelijk de brandpuntsafstand van elke lens met de bolling van de lens.

Wat is je resultaat?

Wat is je conclusie?

Hoe boller de lens, hoe groter / kleiner de brandpuntsafstand.

3 Vergroting

Wat ga je onderzoeken?Je gaat onderzoeken hoe je een groot beeld maakt.

Wat heb je nodig?• zaklamp• legopop• bolle lens• scherm

Wat moet je doen?a Maak een beeld.b Schuif de lens dichter naar de legopop toe.c Schuif de lens dichter naar het scherm.

Wat is je resultaat?

Als de lens dichterbij de pop staat, dan is het beeld groter / kleiner.

Als de lens dichterbij het scherm staat, dan is het beeld groter / kleiner.

Wat is je conclusie?

Je maakt een groot beeld door:

2 Brandpuntsafstand

lens bolling van de lens brandpuntsafstand(cm)

1

2

Eigen antwoord.

Eigen antwoord.

Eigen antwoord.

Eigen antwoord.

de afstand tussen lens en voorwerp te

verkleinen en de afstand tussen lens en scherm te vergroten.

Page 157: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 6 Licht >> 157

6.5 Filmen met je ogen1 Mijn antwoord op de introvraag is:

A De beeldchip zit er op de kop in.B Dit komt door de lens.C Dit komt door een spiegel in de camera.

2 Wanneer kun je voorwerpen zien?

3 Een doorsnede van het oog. Benoem de onderdelen.

1

2

3

4

5

6

4 Op welk onderdeel uit een camera lijkt jouw iris?A het filmpjeB de lensC het diafragma

5 a Wat doet jouw iris?

b Wanneer is je pupil groot?A bij veel lichtB bij weinig licht

6 Stephanie heeft bruine ogen.

a De kleur van haar iris is

b De kleur van haar pupil is

7 Twee tekeningen van het oog. In het linker oog is al een pupil getekend. Tekenin het rechter oog nu zelf een pupil als er veel meer licht is.

8 Waarvoor dient de oogzenuw?

1

2

3

4

5

6

als lichtstralen van dat voorwerp in je ogen komen

hoornvlies

iris

pupil

lens

netvlies

oogzenuw

meer/minder licht in het oog laten

bruin

zwart

deze brengt de informatie over het beeld naar de hersenen

Page 158: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv158 >> 6 Licht

9 Zet een vinkje voor de goede zinnen.De pupil kan zelf groter en kleiner worden.De pupil wordt groter door de spieren in de iris.De pupil is een gat in de iris.Te veel licht is niet gevaarlijk, maar het kijkt lastig.

10 Het scherpstellen van je ogen heet

11 Verbind de juiste stukken tekst met elkaar.

12 Omcirkel bol of plat als in de beschreven situatie je ooglens bol of plat is.

Je zit op het toilet een strip te lezen. bol / plat

Je ligt op de bank tv te kijken. bol / plat

Je maakt de vragen uit dit activiteitenboek. bol / plat

Je ziet je vriendje aan de andere kant van het plein. bol / plat

13 Waar of niet waar?

Het licht dat op een voorwerp valt, kaatst alle kanten op. waar / niet waar

Op je netvlies ontstaat een beeld. waar / niet waar

Het beeld is kleiner dan het voorwerp. waar / niet waar

Bij het beeld zijn links en rechts omgedraaid. waar / niet waar

De hersenen zorgen voor een ‘normaal’ beeld. waar / niet waar

14 Leg uit hoe in je oog het beeld ontstaat.

Als je naar een voorwerp in de verte kijkt, dan wordt je ooglens platter.

Als je naar een voorwerp dichtbij kijkt, dan wordt je ooglens boller.

✓✓

accommoderen

Licht dat op een voorwerp valt weerkaatst. Een gedeelte gaat naar je ogen. Er ontstaat een beeld

op je netvlies. Door de sterkte van je ooglens aan te passen kun je het beeld scherper krijgen. Dit

noem je accommoderen.

Page 159: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 6 Licht >> 159

De camera, toen en nu

18 Maak hieronder een vergelijking van de overeenkomsten en verschillen tusseneen fotocamera en een digitale camera.

Overeenkomsten

Verschillen

15 Omcirkel wat juist is.

Je oog lijkt wel / niet op een camera. In je oog zitten andere / soortgelijke onder-

delen als in de camera. In de camera bepaalt het diafragma / de lens hoeveel

licht er binnenkomt. In je oog wordt dit bepaalt door het netvlies / de pupil.

Een ander vergelijkbaar onderdeel is de beeldchip / lens en het diafragma / netvlies.

Het beeld dat ontstaat, staat in beide gevallen rechtop / op de kop.

16 Verbind de juiste blokken met elkaar.

17 Waar of niet waar?

a In een camera zit een holle lens. waar / niet waar

b Het beeld dat wordt gevormd, staat op zijn kop. waar / niet waar

c Voor een opname van dichtbij schuift de lens naar buiten. waar / niet waar

regelt de hoeveelheid licht die binnen valt.

hierop verschijnthet beeld. maakt het beeld.

beeldchiplens diafragma

ooglenspupil netvlies

lenzen / diafragma

lichtgevoelige beeldchip en geheugenkaart / filmrolletje

Page 160: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv160 >> 6 Licht

1 Verbind de onderdelen uit de camera met de onderdelen uit het oog die opdezelfde manier werken.

2 Welk begrip hoort bij de uitleg?Kies uit: diafragma, accommoderen, beeldafstand.

Begrip Uitleg

Het scherpstellen van het oog door boller of platter te worden.

Bepaalt de hoeveelheid licht die in decamera binnen valt.

Afstand tussen de lens en de beeldchip.

3 Je maakt een foto van een bloem.Hoe ziet de foto er op het filmpje uit?

4 Vul de open plaatsen in.Gebruik de woorden: dichtbij, ver weg, boller, platter

Je ooglens stelt zich scherp door van vorm te veranderen. Je ooglens kan

namelijk en worden.

Kijk je naar een voorwerp , dan wordt je ooglens boller.

Kijk je naar een voorwerp , dan wordt je ooglens platter.

6.5 Test jezelf

diafragma netvlies

beeldchip ooglens

lens iris

camera oog

A B C D

accommoderen

diafragma

beeldafstand

bollerdichtbij

ver weg

Page 161: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 6 Licht >> 161

Wat ga je onderzoeken?Je onderzoekt hoe het beeld op een beeldchip van een cameraeruit ziet.

Wat heb je nodig?• doos• zwarte verf of zwart papier• overtrek papier• kaars en lucifers

Wat moet je doen?a Haal alle ‘flappen’ van de doos.b Knip in de smalle achterkant van de doos een rechthoekige

opening.c Verf de binnenkant van de doos zwart.d Prik een klein gaatje in het midden van de voorkant van de doos.e Plak op de opening achterop de doos een vel overtrekpapier.f Steek de kaars aan en kijk met je camera obscura naar de brandende kaars.

Wat is je resultaat?Teken hieronder hoe de kaars er uit ziet op over-trekpapier in de camera obscura.

Wat is je conclusie?Hoe ziet het beeld op het filmpje van een camera er uit?

Het beeld dat gevormd is in een camera staat op zijn kop / rechtop.

6.5 Practicum1 Camera obscura

overtrekpapier

naaldstukje zwarttekenpapiermet gaatje

Eigen antwoord.

Page 162: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv162 >> 6 Licht

Wat ga je onderzoeken?Je onderzoekt wat je nodig hebt om een beeld te maken.

Wat heb je nodig?• legopop• felle lamp• bolle lens• scherm

Wat moet je doen?a Schijn met een lamp op een legopop.b Maak met een lens en een scherm een foto.

Wat is je resultaat?Lukt het om een beeld van de legopop op het scherm te krijgen? ja / neeHoe ziet het beeld eruit?

Wat is je conclusie?

Voor het maken van een beeld heb je nodig: een voorwerp,

3 Pupillen

Wat ga je onderzoeken?Je onderzoekt hoe je pupillen werken.

Wat heb je nodig?• jezelf• een klasgenoot• een meetlat

Wat moet je doen?a Laat je buurman een halve minuut in de richting van een lamp kijken.b Schat hoe groot de pupillen zijn.c Je buurman houdt nu de handen een minuut voor zijn ogen. Hij haalt daarna

zijn handen weg.d Schat hoe groot de pupillen zijn.

Wat is je resultaat?

De grootte van de pupil in het volle licht is ongeveer mm.

De grootte van de pupil in het donker is ongeveer mm.

Wat is je conclusie?

In het donker worden je pupillen groter / kleiner.

In het licht worden je pupillen groter / kleiner.

2 Een foto maken

Eigen antwoord.

een lens

een lichtbron en een scherm.

Eigen antwoord.

Page 163: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 6 Licht >> 163

GOOCHELTRUCS ENGEZICHTSBEDROG1 Welke technieken kan een goochelaar op het podium gebruiken om iets te

laten ‘verdwijnen’?A De aandacht afleiden, chemische reacties uitvoeren of filmtrucs toepassen.B Heel snel werken, de aandacht afleiden of spiegels gebruiken.C Filmtrucs toepassen, de aandacht afleiden of spiegels gebruiken.D Hypnose uitvoeren, kaartentrucs gebruiken of dubbele bodems toepassen.

2 In bron 1 zie je hoe een goochelaar een mens gaat doorzagen.Bedenk samen met een klasgenoot wat er in de grote kist zit en hoe de truc gaat.Maak hieronder een schets met bijschriften.

3 Als je het stukje over optische illusies en diepte zien goed leest, welke conclusiekun je dan trekken?A Gezichtsbedrog ontstaat, doordat je zintuigen niet altijd goed werken.B Je hersenen spelen een belangrijke rol bij waarnemen.C Waarnemingen met verschillende zintuigen brengen je hersenen in de war.D Optische illusies ontstaan, doordat je beide ogen nooit precies even scherp zien.

4 Doe de kleurenleestest.a Kleur in het linkerplaatje hieronder de letters van de woorden in de kleur van

het woord. Dus: het woord rood kleur je rood, het woord zwart kleur jezwart, enzovoort.

b Kleur in het rechterplaatje de letters van de woorden in een andere kleur dande kleur van het woord. Bijvoorbeeld: het woord blauw kleur je geel, hetwoord groen kleur je rood, enzovoort. Gebruik geen gelijke kleuren voor ver-schillende namen van kleuren.

rood geel blauwgroen zwart witgeel rood roodgroen wit blauwzwart zwart witgeel rood blauwgroen groen wit

blauw geel roodgeel zwart witgeel wit roodrood wit zwartrood zwart geelgroen rood geelzwart groen wit

Eigen antwoord.

Eigen antwoord.

Page 164: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv164 >> 6 Licht

c Laat een klasgenoot de woorden uit het linker vak zo snel mogelijk hardoplezen.

Jij neemt de tijd op. Het lezen van de woorden duurde seconden.

d Herhaal dit met de woorden uit het rechter vak.

Het lezen van de woorden duurde seconden.

e Verklaar het verschil in tijd.

5 In welk plaatje zijn alle lijnen precies horizontaal?A Alleen in het bovenste plaatje.B Alleen in het onderste plaatje.C In beide plaatjes.

6 a Meet met een liniaal na of je antwoord op vraag 5 goed is.b Maak zelf zo’n zwart-wit patroon op ruitjespapier.

Teken netjes, gebruik een liniaal!c Knip de stroken los en verschuif ze.

Ontwerp op die manier een badkamermuur met tegeltjes.De lijnen moeten zo schuin mogelijk lijken.

7 Bekijk bron 3 van je leerboek. Bekijk de bron de eerste keermet je boek rechtop.De tweede keer draai je het boek op de kop.Wanneer zie je de meeste verschillen tussen de foto’s?A Met het boek rechtop.B Met het boek op de kop.C Het maakt niet uit.

8 Je kunt dit trucje ook doen met een foto van jezelf of bijvoorbeeld een bekendeNederlander.Om dat te doen, moet je eerst goed kijken wat er precies met de foto’s aan dehand is.Wat is er met de foto’s gedaan uit bron 3 gedaan?A Op de tweede foto zijn een mond en ogen van iemand anders geplakt.B Op de tweede foto zijn de mond en de ogen ondersteboven geplakt.C Op de tweede foto zijn de mond en de ogen in spiegelbeeld geplakt.

9 Ben je zeker van je antwoord op vraag 8?Dan kun je nu zo’n plaatje maken van een foto naar keuze!Je kunt de opdracht op de computer doen, met bijvoorbeeld met een tekenprogramma.Je kunt ook twee kopieën van een foto maken en een schaar en lijm gebruiken.

Eigen antwoord.

Eigen antwoord.

Eigen antwoord.

Eigen antwoord.

Eigen antwoord.

Eigen antwoord.

Page 165: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 6 Licht >> 165

10 Wat is de beste verklaring voor het effect van dit trucje?A Je ogen werken minder goed als een afbeelding op de kop staat.B Je bent gewend om een gezicht, en vooral ogen en mond, rechtop te zien.C Je eerste waarneming is altijd beter dan je tweede waarneming.

11 Lees de tekst over 3D-zien.Welke zin over 3D-zien is het beste?A Je kunt 3D-zien, omdat je met je twee ogen een iets ander beeld van hetzelf-

de ziet.B Je kunt nooit 3D-zien als je met één oog kijkt.C 3D-zien bestaat eigenlijk niet. Je zintuigen zijn nu eenmaal zo gebouwd dat

je de wereld om je heen als een plat plaatje ziet.

12 Welke aanwijzingen helpen je bij het 3D zien?

13 Een opdracht over gezichtsbedrog.a Zoek op het internet een mooie site over gezichtsbedrog.

Je kunt als zoekwoorden opgeven: optical illusions of gezichtsbedrog.Zoek niet te lang. Kies een site uit de eerste vijf ‘hits’.

b Kies uit de site van jouw keuze de drie leukste optische illusies.c Maak met behulp van de site van jouw keuze een powerpoint presentatie

van 7 dia’s.De eerste dia is een titeldia met je naam, een titel van je presentatie en drieplaatjes van de drie voorbeelden die je gekozen hebt.Dia 2 is het eerste voorbeeld dat je gekozen hebt. Een titel plus een duidelijkplaatje.Dia 3 is een korte uitleg in eigen woorden van hoe de optische illusie werkt.Dia 4 is het tweede voorbeeld dat je gekozen hebt. Een titel plus een duide-lijk plaatje.Enzovoort.

14 Een opdracht over goocheltrucs.a Je zoekt een mooie en duidelijke site over goocheltrucs.

Kies als zoekwoord goocheltrucs.b Kies uit deze site:

– een goocheltruc die te maken heeft met hoe snel je een truc uitvoert.– een goocheltruc die te maken heeft met het publiek op het verkeerde

been zetten.– een goocheltruc die te maken heeft met spiegels.

c Oefen de drie trucs van opdracht b en voer de trucs voor je klasgenoten uit.d Je zoekt ook een filmpje van het laten verdwijnen van een munt. Speel het

filmpje beeldje voor beeldje af en kijk of je de munt ziet.

– voorwerpen dichtbij hebben een fellere kleur dan voorwerpen in de verte.

– voorwerpen die veraf zijn, lijken kleiner dan voorwerpen die dichtbij zijn.

– evenwijdige lijnen lijken in de verte naar elkaar toe te lopen.

Eigen antwoord.

Eigen antwoord.

Page 166: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv166 >> 7 Krachten

krachten77.1 Soorten krachten1 Mijn antwoord op de introvraag is:

A de zwaartekrachtB de spankrachtC de windkracht

2 Welke krachten werken in de volgende situaties?

De trampoline veert omhoog.

Een appel valt uit de boom.

Je drukt op het pompje van een zeepflesje.

De deur van de koelkast sluit.

Een stuk kauwgom plakt aan je schoenzool.

De wieken van een molen draaien.

Je fiets komt tot stilstand in rul zand.

Een schilderij hangt aan een touwtje.

3 Welke twee krachten spelen een rol bij gewichtheffen?

1

2

4 De eenheid van kracht is de afgekort

5 Als jij op een weegschaal gaat staan, dan geeft de weegschaal kg aan.

De aarde trekt aan jou. De zwaartekracht op jou is: × =

N.

6 Vul de tabel verder in:

7 Op een vlieger werken drie krachten. Welke krachten zijn dat?

, en .

massa zwaartekracht

5 kg

1000 g

100 g

240 g

120 N

veerkracht

zwaartekracht

spierkracht

magnetische kracht

kleefkracht

windkracht

wrijvingskracht

spankracht, zwaartekracht

zwaartekracht

spierkracht

Newton N

Eigen antwoord.

50 N

10 N

1 N

2,4 N12 kg

zwaartekracht windkracht spankracht

Page 167: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 7 Krachten >> 167

8 Trek de juiste verbindingslijntjes tussen de eigenschappen van een pijl en een kracht.

kracht pijl

9 a Hoe groot zijn de krachten F1, F2 en F3?

Schaal: 1 cm stelt 10 N voor. F1Schaal: 1 cm stelt 75 N voor.F3

F2 Schaal: 1 cm stelt 25 N voor.

F1 = N F2 = N F3 = N

b Zet bij de krachten een rode stip bij het aangrijpingspunt van de kracht.

c Teken hieronder twee krachten F4 en F5.F4: Grootte: 200 N, Richting: naar links, schaal: 1 cm stelt 20 N voor.

• (aangrijpingspunt)

F5: Grootte: 50 N, Richting: naar rechts, schaal: 1 cm stelt 5 N voor.(aangrijpingspunt) •

10 Je moet een kast wegduwen.a Op welke manier kun je het best tegen de kast duwen?

❑ A ❑ B ❑ CKruis het juiste hokje aan.

b Wat gebeurt met de kast als je duwt zoals in A, B en C?

In A: De kast

In B: De kast

In C: De kast

11 In de linker tekening duwt Piet met een kracht van 350 N horizontaal tegen de kast.Teken in de tekening de kracht van Pietop de kast. Schaal: 1 cm stelt 100 N voor.

12 In de rechter tekening trekt Piet met een kracht van 150 N horizontaal aan de kast.Teken in de tekening de kracht van Pietop de kast. Schaal: 1 cm stelt 100 N voor.

aangrijpingspunt lengte

grootte richting

richting beginpunt

zal kantelen

zal kantelen

zal verschuiven

49 122,5 82,5

Page 168: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv168 >> 7 Krachten

De populairste sporten bij

jongeren

13 Waar of niet waar? Vul de antwoorden eerst in zonder leerboek. Controleer ze later met de tekst in je leerboek. Zet een vinkje bij elke ware bewering.

a Jongeren van 20 doen meer aan sport dan jongeren van 14.

b Meisjes sporten even vaak als jongens.

c De populairste sporten zijn voetbal, basketbal en skaten.

d Fitness wordt alleen gedaan door volwassenen met kinderen.

e Fietsen is ongezonder dan met de bus of scooter reizen.

14 Sportalfabet.a Schrijf op een blaadje het alfabet van boven naar beneden.b Schrijf achter iedere letter zoveel mogelijk sporten die met die letter beginnen.

15 Schrijf de verschillende krachten in de puzzel hieronder. Om je een beetje te helpen, is al een aantal letters ingevuld.Deze krachten moet je invullen: drukkracht, elektrischekracht, kleefkracht,magnetischekracht, sleepkracht, spankracht, spierkracht, veerkracht, waterkracht,windkracht, wrijvingskracht, zwaartekracht.

Op de grijze balk in het midden ontstaat een woord dat je in deze les hebt geleerd.

Het woord in de grijze balk is:

K R A C H T

K R A C H T

K R A C H T

K R A C H T

K R A C H T

K R A C H T

K R A C H T

K R A C H T

K R A C H T

K R A C H T

K R A C H T

K R A C H T

N

G

G

Eigen antwoord.

Z W A A R T E

K L E E F

W I N D

V E E R

W R IJ V I N G S

S P I E RE L E K T R I S C H E

S L E E P

S P A N

D R U K

M A G N E T I S C H E

W A T E R

AANGRIJPINGSPUNT

Page 169: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 7 Krachten >> 169

7.1 Test jezelf1 Verbind de juiste blokken met elkaar.

2 Bij welke van de volgende sporten is veel spierkracht nodig?Omcirkel het juiste antwoord.

Kogelstoten ja / nee

Dammen ja / nee

Schaken ja / nee

Touwtrekken ja / nee

Wielrennen ja / nee

Boksen ja / nee

3 Brenda mag mee met een boot. Als ze op de loop-plank staat, dan buigt de plank door.Kleur de vakken met de krachten die op Brendawerken als ze op de plank staat.

4 Brenda weegt 45 kg. Hoe groot is de zwaartekracht op Brenda?

5 Je ziet hier een kracht getekend.

a Geef met een stip het aangrijpingspunt van de kracht aan.In de tekening komt 1 cm overeen met 100 N

b Hoe groot is de kracht in de tekening?

6 Op voorwerp A werkt een horizontale kracht naar rechts van 200 N en een ver-ticale kracht van 150 N naar beneden. De stip geeft het aangrijpingspunt van dekrachten aan.Teken de krachten op voorwerp A. Schaal: 1 cm stelt 50 N voor.

A ●

veerkrachtzwaartekracht

spankrachtmagnetische kracht

armpje drukkenzeilbootmatraskabel

veerkrachtspankrachtwindkrachtspierkracht

45 × 10 = 450 N

39 N

Page 170: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv170 >> 7 Krachten

7.2 Krachten meten1 Mijn antwoord op de introvraag is:

A Iedere weegschaal geeft 25 kg aan.B Iedere weegschaal geeft 50 kg aan.C Eén weegschaal geeft 50 kg aan, de andere weegschaal geeft 0 kg aan.

2 Hoe moet je een krachtmeter gebruiken om de zwaartekracht te meten?Omcirkel het juiste antwoord.

Mark houdt de krachtmeter schuin. goed fout

Karin houdt de krachtmeter verticaal. goed fout

Ahmet heeft de krachtmeter opgehangen. goed fout

Chantal kijkt schuin van boven naar de aanwijsstreep. goed fout

Tom slingert het gewichtje aan de meter heen en weer. goed fout

3 Bekijk de figuur.a Wat geven de krachtmeters A, B en C aan?

A = N

B = N

C = N

b Geef de volgende waarden aan op één van deschalen van de krachtmeters.Teken de waarde op de schaal die het meestnauwkeurig is.

0,8 N 45 N 23 N3,7 N 1,1 N 0,65 N

A B C

c De waarde 0,8 N kun je op alle drie krachtmeters intekenen.Op welke krachtmeter heb jij 0,8 N ingetekend? Op krachtmeter A / B / C

d Leg uit waarom je juist die genomen hebt.

0

1

2

3

4

5

6

0

10

20

30

40

50

60

0

0,1

0,2

0,3

0,4

0,5

0,6

0,7

0,8

0,9

2,7

17

0,58

AB

CD

EF

D

B

E

CF

A

Krachtmeter C heeft de grootste nauwkeurigheid.

Page 171: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 7 Krachten >> 171

4 Zet trekkracht en drukkracht in het juiste vak.

5 Bekijk de tabel in bron 2.Kun je aan de tabel zien hoeveel het elastiek uitrekt bij 2,3 N?

ja / nee

6 In een grafiek vergelijk je twee dingen die je kunt meten.Je vergelijkt twee grootheden.

a Welke twee grootheden staan langs de assen in bron 3?

en

b Welke eenheden staan langs de assen?

en

7 Bekijk de grafiek van bron 4. Bij één van de metingen is een fout gemaakt:de uitrekking is verkeerd gemeten.

a Bij welke meting is verkeerd gemeten?

b Waarom moet de lijn van de grafiek niet door dat punt gaan?

c Hoeveel cm had de uitrekking volgens jou moeten zijn?

8 Bekijk de grafiek van bron 4.

a Kun je aan de grafiek zien hoeveel het elastiek uitrekt bij 2,3 N?

ja / nee

b Vul de tabel in.

krachtmeter

––––––––––––––––––––––––

personenweegschaal

––––––––––––––––––––––––

kracht (N) uitrekking (cm)

2

4

3

2,3

Drukkracht Trekkracht

kracht uitrekking

Newton centimeter

De derde meting (1,5 N: 2 cm)

Dan zou je een vreemde ‘knik’ krijgen in de grafiek.

Aflezen in de grafiek: 1,6 cm

1,75

2,94,22,8

Page 172: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv172 >> 7 Krachten

9 Sander onderzoekt de uitrekking van een veer. Hij hangt steedsmeer gewichtjes aan de veer en meet steeds de uitrekking. Eéngewichtje oefent een kracht van 1 N op de veer uit. Op een klad-blaadje schrijft hij de volgende resultaten:

a Zet de metingen van Sander in de tabel.

b Maak van de metin-gen een grafiek. Zetde kracht in N op dehorizontale as van degrafiek. Zet de uitrek-king in cm op de ver-ticale as van de gra-fiek.

c De grafiek teken jemet een liniaal! Als jijdat niet gedaan hebt,moet je dat alsnogdoen.Leg uit waarom jedeze grafiek met een liniaal moet tekenen.

d Hoeveel cm rekt de veer van Sander uit als je er met een kracht van 2,5 N

aan trekt? cm

1 gewichtje 1,5 cm / 2 gewichtjes 2,9 cm / 3 gewichtjes 4,6 cm / 4 gewichtjes 5,8 cm /

5 gewichtjes 7,5 cm

0

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

0

Uitr

ekki

ng (c

m) –>

1

2

Aantal gewichtjes –>

3

4

5

7

6

8

1 2 3 4 5

x

x

x

x

x

aantal gewichtjes uitrekking (cm)1

2

3

4

5

1,5

2,9

4,6

5,8

7,5

De punten staan in een rechte lijn.

3,75

Page 173: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 7 Krachten >> 173

naam massa wrijvingskracht(kg) (N)

10 Bianca wil de wrijvingskracht van skeelersonderzoeken.Ze wil weten hoe de wrijvingskracht verandert, als demassa van het meisje op de skeelers anders is.Met verschillende meisjes op de skeelers, meet ze dewrijvingskracht met een krachtmeter.Bianca noteert de volgende metingen:

a Schrijf de metingen van Bianca in de tabel.

b Maak van demetingen vanBianca een grafiek.Zet de massa in kgop de horizontaleas van de grafiek.Zet de wrijvings-kracht in N op deverticale as van degrafiek.

kleine Els (30 kg) 10 newtonJannie (60 kg) 15 newtonAlice (90 kg) 21 newtonEsther (40 kg) 12 newton

Wrij

ving

skra

cht (

N) –>

Massa (kg) –>0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

2

4

6

8

10

12

14

16

18

20

x

x

x

x

kleine Els

Jannie

Alice

Esther

30

60

90

40

10

15

21

12

Page 174: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv174 >> 7 Krachten

Spierkracht meten

11 Op welke twee manieren kun je de spierkracht van je armspieren meten?

12 Voer de buikspieren-, schouderspieren en beenspierentest uit.Wat zijn jouw resultaten?

buikspieren minuten

schouderspieren minuten

bovenbeenspieren minuten

13 Kun je al je vingers nog bewegen?a Kijk op de foto. Je ziet daar dat twee handen

tegen elkaar liggen, met de middelvingersgekruist.Denk je dat je zo je vingers nog kunt bewegen?A jaB nee, alleen je duimC al je vingers, behalve je ringvingers

b Controleer of je het antwoord op de vorigevraag goed had door zelf de proef te doen.Probeer je vingers een paar centimeter uitelkaar te doen.Lukt dat?

ja / nee

– krachtmeter met een groot meetbereik.

– personenweegschaal tussen je handen indrukken.

Eigen antwoord.

Page 175: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 7 Krachten >> 175

1 Tussen een boot en de wal ligt een loopplank. De loopplank hangt 15 cm bovenhet water.In de tabel staat hoe ver de loopplank doorbuigt bij een bepaalde kracht.

a Maak een grafiek van de doorbuiging van deplank.Langs de horizontale as komt de zwaartekracht.De doorbuiging komt langs de verticale as.

b Bekijk je grafiek.Bij hoeveel newton raakt de plank het water?

Bij N.

c Brenda is 45 kg.Hoe groot is de zwaartekracht op Brenda?

N

d Zal de plank het water raken als Brenda op deplank staat?ja / nee

e Leg je antwoord uit.

2 Anita meet de zwaartekracht op een aantal voorwerpen. Het zwaarste voorwerpdat Anita meet, is 0,3 kg. Anita heeft een krachtmeter met een meetbereik van0 – 1 N.Leg uit of Anita met deze krachtmeter de zwaartekracht op het voorwerp kanmeten.

3 Yannah en Elena willen de uitrekking van een snelbinder onderzoeken.De proef doen ze thuis. Welke van de volgende spullen kunnen Yannah en Elenagebruiken?

voorwerpen om aan de snelbinder te hangensnelbinderthermometer

ophanghaakfluitketelstopwatchmeetlatwekkerweegschaal

7.2 Test jezelf

zwaartekracht doorbuiging(N) (cm)

0 0

100 2

200 5

300 9

400 14

500 20

600 27

0

Door

buig

ing (

cm ) –

>

Zwaartekracht (N) –>

5

10

25

20

15

100 200 300 400 500 600x

x

x

x

x

x

x

420

450

450 N is groter dan 420 N.

De zwaartekracht van het zwaarste voorwerp is 0,3 × 10 = 3N

Nee, de krachtmeter is niet geschikt.

Page 176: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv176 >> 7 Krachten

7.3 Krachten in evenwicht1 Mijn antwoord op de introvraag is:

A in het water van een zwembadB in zeewaterC in beide soorten water evenveel.

2 Het meisje en de jongen uit bron 1 duwen, maar de handen komen niet inbeweging.a Wat kun je nu zeggen over de duwkracht van de jongen en de duwkracht

van het meisje?A De duwkracht van de jongen is groter dan de duwkracht van het meisje.B De duwkracht van de jongen is kleiner dan de duwkracht van het meisje.C De duwkracht van de jongen is even groot als de duwkracht van het meisje.

b Bij welk antwoord uit vraag 2 is er sprake van evenwicht?

Bij A / B / C. Omcirkel het juiste antwoord.

3 Het meisje in bron 2 staat op de loopplank. De zwaartekracht en de veerkrachtzijn in evenwicht. Wat is juist?A De zwaartekracht is iets groter dan de veerkracht.B De zwaartekracht is iets kleiner dan de veerkracht.C De zwaartekracht is even groot als de veerkracht.

4 Wat gebeurt als de veerkracht van de loopplank kleiner is dan de zwaartekrachtvan het meisje?

5 In onderstaande tekening zie je steeds een blokje. Op het blokje werken tweekrachten die met elkaar in evenwicht zijn. Beide krachten hebben hetzelfdeaangrijpingspunt.Eén van deze krachten is getekend.Teken bij elk blokje de kracht die evenwicht maakt met de kracht die is getekend.

Dan buigt de plank verder door.

De krachten zijn even groot maar

tegengesteld gericht.

Page 177: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 7 Krachten >> 177

6 Toen het meisje uit bron 3 op het luchtbed stapte, zakte het luchtbed dieper inhet water.Wat gebeurde er met de zwaartekracht en de opwaartse kracht op het luchtbed?Omcirkel steeds het juiste antwoord.

De zwaartekracht blijft gelijk, de opwaartse kracht blijft gelijk goed fout

De zwaartekracht wordt kleiner, de opwaartse kracht wordt kleiner goed fout

De zwaartekracht wordt groter, de opwaartse kracht wordt groter goed fout

De zwaartekracht wordt groter, de opwaartse kracht wordt kleiner goed fout

De zwaartekracht wordt kleiner, de opwaartse kracht wordt groter goed fout

7 Hiernaast zie je een duiker.De zwaartekracht en de opwaartse kracht op de duiker zijn inde tekening aangegeven. Ze zijn even groot.Dat betekent dat de duikerA drijft.B stijgt.C zinkt.D zweeft.

8 Een blok hout drijft op het water. Op het blok werkt een zwaartekracht van 120 N.

Hoe groot is de opwaartse kracht op het drijvende blok hout? N

9 Een brandende kaars drijft in water. De kaars blijft tijdens het branden drijven.Omcirkel de juiste woorden in de volgende zinnen.

Tijdens het branden wordt de massa van de kaars kleiner / groter.

Tijdens het branden wordt de zwaartekracht op de kaars kleiner / groter.

Tijdens het branden wordt de opwaartse kracht op de kaars kleiner / groter.

10 Je hebt een ballon gevuld met het gas helium. Helium is lichter dan lucht.Wat kun je zeggen van de opwaartse kracht en de zwaartekracht op de ballon? A De zwaartekracht is kleiner dan de opwaartse kracht.B De zwaartekracht is gelijk aan de opwaartse kracht.C De zwaartekracht is groter dan de opwaartse kracht.

11 Hiernaast is een ballon met een kaartje getekend. De ballon en het kaartjezweven.De zwaartekracht op de ballon met kaartje is in de tekening aangegeven.Teken de opwaartse kracht op de ballon.Neem als aangrijpingspunt het punt waar ook de zwaartekracht aangrijpt.

120

Page 178: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv178 >> 7 Krachten

Onder water, boven waterH O O G T E A S S A M K R A C H TG N I S T A A L P R E V R E T A WK I L O G R A M J E S C T IJ G L TL B R E E D T E A L H S D D R U KE E O R E T A W P I W A A R T M ZN S E K R A C H M N O T W E N I TG T H C A R K E T R A A W Z N N GT R O T E R D R IJ V E N I K S I DE A N D E E Z W Z W E V E N A U AIJ Z E R S R T E K R A N C H T M •

14 Streep de volgende woorden weg:aluminium, archimedes, breedte, drijven, druk, hoogte, ijzer, kilogram, kracht,lengte, massa, newton, water, waterverplaatsing, zinken, zwaartekracht, zweven.

Let op: de woorden kunnen van links naar rechts, van boven naar beneden,schuin en omgekeerd staan!De overblijvende letters vormen een zin die met watersport te maken heeft:

15 Welke krachten spelen een rol bij de sport in bron 6?

12 Kan een mens opgetild worden door heliumballonnen?Bij een heliumballon met een inhoud van 3 liter is de opwaartse krachtongeveer 0,01 N groter dan de zwaartekracht. De ballon gaat stijgen.A Hoe groot is de kracht waarmee 1 heliumballon van 3 liter iets op kan tillen?

N

B Hoe groot is de kracht waarmee 100 heliumballonnen iets op kunnen tillen?

N

C Irma weegt 50 kg.

Hoe groot is de zwaartekracht op Irma? × = N.

D Hoeveel heliumbalonnen van 3 liter moet Irma vasthouden om te zweven?

: = heliumballonnen

13 Verbind de ballonnen met lijntjes aan de juiste blokken:

ballonstijgt

de opwaartse krachtis even groot als

de zwaartekracht

ballondaalt

de opwaartse krachtis groter dan

de zwaartekracht

ballonzweeft

de opwaartse krachtis kleiner dan

de zwaartekracht

brander uit brander aan

0,01

1

50 10 500

500 0,01 50 000

Je stijgt als de opwaartse kracht groter is dan de zwaartekracht.

zwaartekracht, opwaartse kracht

Page 179: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 7 Krachten >> 179

1 Twee krachten zijn in evenwicht alsA de krachten even groot zijn en dezelfde richting hebben.B de krachten even groot zijn en een tegengestelde richting hebben.C de krachten verschillen van grootte en richting.D de krachten verschillen van grootte en dezelfde richting hebben.

2 In de tekening is een kracht op een blokje getekend.Teken in de tekening een tweede kracht die evenwicht maakt met de geteken-de kracht.

3 Een blokje hout drijft in een bak met water.Op het blokje werken twee krachten.De krachten zijn in de tekening aangegeven met1 en 2.a Hoe heet kracht 1?

b Hoe heet kracht 2?

c De grootte van kracht 1 is 4 N.Hoe groot is kracht 2?

4 Een man van 100 kg en een kind van 25 kg springen in het zwembad.

a Op wie werkt de grootste zwaartekracht? de man / het kind

b Op wie werkt de grootste opwaartse kracht? de man / het kind

5 Trek de juiste verbindingslijntjes tussen de woorden links en de beschrijvingrechts.

6 Irma zweeft met een luchtballon boven de stad. Ze zet de brander aan. De gas-vlam verwarmt de lucht in de luchtballon extra. Kies het juiste woord.

Door het verwarmen van de lucht in de ballon zal de ballon stijgen / dalen.

de opwaartse kracht is kleiner dan de zwaartekrachtstijgen

zinken

de opwaartse kracht is groter dan de zwaartekrachtzweven

de opwaartse kracht is gelijk aan de zwaartekrachtdrijven

7.3 Test jezelf

1

2opwaartse kracht

zwaartekracht

4 N

Page 180: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv180 >> 7 Krachten

7.4 Hefbomen1 Mijn antwoord op de introvraag is:

A Ze valt dan met haar hoofd naar voren.B Ze valt dan met haar voeten naar achteren.C Ze valt niet, maar blijft in evenwicht.

2 a Wat gebruiken de sporters in bron 1 als hefboom?

b Vul in: Een hefboom heeft altijd een .

3 Noem drie gereedschappen met een hefboom.

1

2

3

4 Je wilt een moer losdraaien met een steeksleutel.a Op welke plaats (A, B of C) heeft jouw

spierkracht op de steeksleutel het meeste effect?

A / B / C

b Leg uit waarom op die plek het effect van de kracht het grootst is.

5 In de tekening zie je twee manieren om een fles te openen met een flesopener.a Bij welke manier moet je op de flesopener duwen?

❑ manier I ❑ manier II

b Met welke letter wordt het draaipunt aangegeven in tekening I?

A / B / C

c Met welke letter wordt het draaipunt aangegeven in tekening II?

A / B / C

6 In de tekening zie je een hefboom. Op 20 cm links van hetdraaipunt werkt een kracht van 2 N.Geef in de tekening aan waar je het andere gewichtje moetplaatsen om evenwicht te maken.

A B C

2N

2N20 cm

2N

20 cm

roeiriem

draaipunt

Eigen antwoord.

Een kracht ver van het draaipunt heeft een groter effect dan een kracht dicht bij het draaipunt.

Page 181: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 7 Krachten >> 181

7 In de tekening liggen damstenen op een liniaal. De liniaal werkt als een hefboom.

Vul in.

Hoeveel stenen staan links van het draaipunt op de liniaal?

Op welke afstand staan de stenen links van het draaipunt? cm.

Hoeveel stenen staan rechts van het draaipunt op de liniaal?

Op welke afstand staan de stenen rechts van het draaipunt? cm.

Aantal stenen links × aantal cm links = × =

Aantal stenen rechts × aantal cm rechts = × =

Wat valt je op?

8 In bron 5 van je leerboek zie je een schematische tekening van een hefboom.a Waarmee wordt het draaipunt in de tekening aangegeven?

b Wat wordt bedoeld met arm?

c Hoe teken je de krachten?

9 In de tekening zie je een wip met een vrouw en een hond

a Teken op de goede plaats de kracht en de arm voor de hond.b Teken op de goede plaats de kracht en de arm voor de vrouw.

c Waar moet je de grootste kracht tekenen? bij de hond / bij de vrouw

d De kleinste arm hoort bij de grootste / kleinste kracht.

20 cm 10 cm

2

20

410

2 20 40

4 10 40

De uitkomst is in beide gevallen hetzelfde.

Met een dikke punt.

De afstand van de kracht tot het draaipunt.

Met pijlen, op de juiste afstand tot het draaipunt.

arm van de hondarm van de vrouw

kracht van dehond

kracht van devrouw

Page 182: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv182 >> 7 Krachten

10 De zwaartekracht op de hond uit vraag 9 is 60 N. De zwaartekracht op devrouw is 800 N.De hond zit 400 cm van het draaipunt. De vrouw zit 30 cm van het draaipunt.Maak hieronder een schematische tekening van de hefboom met de vrouw ende hond.Neem als schaal: 1 cm komt overeen met 100 N.

11 Schrijf de hefboomregel op.

12 Op een hefboom werkt 80 cm links van hetdraaipunt een kracht van 20 N.40 cm rechts van het draaipunt werkt een kracht van 40 N.Bereken met de stappen uit bron 7 of de hefboom in evenwicht is.

1 kracht 1 =

kracht 2 =

arm 1 =

arm 2 =

2 kracht 1 × arm 1 = × =

3 kracht 2 × kracht 2 = × =

4 Welk getal is groter? Het antwoord van 2 is het antwoord van 3.

5 Conclusie: de hefboom is wel / niet in evenwicht.

13 Reken met de gegevens uit vraag 10 uit of de wip met de vrouw en de hond inevenwicht is.Wat is je conclusie?

400 cm30 cm

60 N

800 N

kracht 1 × arm 1 = kracht 2 × arm 2

80

4020

4080 20 1600

40 40 1600

gelijk aan

kracht 1 × arm 1 = 60 × 400 = 2400kracht 2 × arm 2 = 800 × 30 = 2400

ja, de antwoorden zijn hetzelfde, dus er is evenwicht.

Page 183: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 7 Krachten >> 183

hefboom links van het draaipunt rechts van het draaipunt

kracht 1 (N) arm 1 (cm) kracht 2 (N) arm 2 (cm)

a 20 40 10 80

b 45 10 20 25

c 3 100 6 200

d 47 50 94 25

e 1 500 200 2 900 450

f 100 2 1 200

14 In de tabel zie je gegevens van de hefbomen a, b, c, d, e en f.

Bereken voor elke hefboom of er evenwicht is.Kleur de rij groen als er evenwicht is.Kleur de rij rood als er geen evenwicht is.

15 Met een autokrik kun je een auto optillen.Door de krik heb je een minder grote kracht nodig, maar je moet wel

16 a Wat is een voordeel van een vaste katrol?

b Hoeveel vaste katrollen zie je in het toestel voor krachttraining in bron 9?

17 a Wat is een voordeel van een losse katrol?

b Hoeveel losse katrollen zie je in het toestel voor krachttraining in bron 9?

18 Wat is een voordeel van een takel, zoals in bron 10?

19 In de tabel staan de krachten die je met verschillende hulpmiddelen nodig hebtom een last op te tillen.Vul de ontbrekende getallen in.Als voorbeeld is de eerste regel ingevuld.

last (N) vaste katrol (N) losse katrol (N) takel (N)

100 100 50 50

80 80 40 40

500 500 250 250

1000 1000 500 500

groenrood

Een grotere afstand afleggen.

0Dan kun je de richting van de kracht veranderen.

Je kunt met een losse katrol de kracht verdelen over twee touwen.1

Je kunt zware lasten makkelijker optillen.

Page 184: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv184 >> 7 Krachten

Een hefboompuzzel

20 Zet de blokjes zo neer dat er evenwicht ontstaat. Gebruik steeds alle zes blokjes.Het aantal blokjes links en recht mag verschillen. Je mag aan één kant ook blok-jes op meerdere plaatsen zetten. Er zijn al twee voorbeelden voor je ingevuld.

Hoeveel mogelijkheden bedenk jij?

O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O

10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

3 3

1 1 2 2

Eigen antwoord.

Page 185: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 7 Krachten >> 185

1 Welke van de volgende gereedschappen werkt als een hefboom?❑ flesopener, ❑ afstandsbediening, ❑ breekijzer, ❑ grasknipper, ❑ toetsenbord,❑ nijptang, ❑ lipje op blikje, ❑ frisdrank, ❑ steeksleutel, ❑ gieter, ❑ ringsleutel,❑ deurkruk, ❑ steekwagen, ❑ kruiwagen, ❑ balpen

2 Laura en Jack gaan samen op de wip. Laura (12 kg) gaat op 2 m van het draai-punt zitten. Jack (17 kg) gaat op 1 m van het draaipunt zitten.a Maak een schematische tekening van deze situatie.

b Bereken met de hefboomregel of de wip uit vraag 2 in evenwicht is.

c Waar moet Laura heen schuiven zodat Jack omhoog gaat?A naar het draaipunt toeB van het draaipunt af

3 In de tekening zie je een verfblik dat met een schroevendraaier wordt geopend. De schroevendraaier werkt als een hefboom.a Zet een duidelijke stip in de tekening op de plaats van het

draaipunt van de hefboom.b Met kracht 2 op de schroevendraaier veroorzaak je een veel

grotere kracht 1 op de deksel van het verfblik. Dit is mogelijk,omdatA de arm van kracht 1 groter is dan de arm van kracht 2.B de arm van kracht 1 kleiner is dan de arm van kracht 2.C kracht 2 op het handvat van de schroevendraaier werkt.

c Je wilt het verfblik openen met een munt. Jouw krachtmoet nuA groter zijn dan bij de schroevendraaier.B kleiner zijn dan bij de schroevendraaier.C even groot zijn als bij de schroevendraaier.

4 Je wilt een voorwerp erg vast draaien in de bankschroef.Waar moet je je spierkracht laten aangrijpen?A bij AB bij BC bij C

5 Erik tilt een ijzeren balk 2 meter omhoog met een takel.De zwaartekracht op de balk is 800 N.Vul in:

Erik moet aan het touw van de takel trekken met een kracht van N

Erik moet meter touw innemen

7.4 Test jezelf✗✗✗

✗✗ ✗

✗✗

✗✗

Laura 2 m 1 m Jack

170 N120 N

kracht 1 × arm 1 = kracht 2 × arm 2 120 × 2 = 170 × 1 240 ≠ 170 nee geen evenwicht.

400

4

Page 186: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv186 >> 7 Krachten

Je lijf in evenwicht

1 In bron 1 zie je een röntgenfoto van een voet.a Hoeveel botjes tel je op de foto?

b Hoeveel botjes zitten er totaal in je voet?

c Bedenk hoeveel gewrichten in je voet zitten.

2 Kleur in het voetskelet hieronder rood: de botten die op de grond drukken als jestaat en loopt.Kleur groen: de botten die aan het enkelgewricht zitten.

3 Leg in maximaal twee zinnen uit wat men doet op de foto van bron 2.

4 Maak een voetafdruk van je eigen voet op ruitjespapier (hokjes van 1 cm × 1 cm).Ga op je sokken of blote voet op een vel ruitjespapier staan. Teken met potloodde omtrek om je voet. Doe dat alleen voor de delen die op de grond staan! Jekunt je voet ook licht insmeren met bijvoorbeeld vingerverf of waterverf.

a Tel het aantal hokjes. Het oppervlak van één voetzool is cm2.

b Ik weeg kg.

Vermenigvuldig je aantal kg met 10. Je weet dan hoeveel newton zwaarte-kracht op je werkt.

Er werkt × = N zwaartekracht op mij.

c Bereken de druk op de grond als je op twee voeten staat.

Eigen antwoord.

26 botjes

het enkelgewricht (boven je voet), een gewricht onderin je voet, 3 gewrichtjes in elke teen (behalve in de grote teen: daar 2)

roodgroen

Men bekijkt de druk van een voet op een schoenzool.

10

Eigen antwoord.

Eigen antwoord.

Eigen antwoord.

Eigen antwoord. Eigen antwoord.

Page 187: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 7 Krachten >> 187

5 Ontwerp een zool voor een sportschoen die zo goed mogelijk bij de vorm vanjouw voet past.a Teken de zool op papier en knip hem uit.b Op de bovenkant geef je aan op welke plekken de druk op de zool het

grootst is.c Teken het profiel van de onderkant van de zool zo, dat hij geschikt is voor je

favoriete sport.

6 a Zet achter iedere sport hieronder de letter van de schoen die erbij hoort.

b Wat lees je nu van boven naar beneden?

c De naam bij b hoort bij een spier / pees / bot. Omcirkel het juiste antwoord.

d Leg uit waarom bij iedere sport een ander model schoen hoort.

7 Welke uitspraken zijn juist?a Zolen van een sportschoen oefenen een grotere druk

op de vloer uit dan naaldhakken. ☺ �b Het bot van je grote teen drukt sterker op je zool

dan het bot van je kleine teen. ☺ �c Je rekent de druk uit door de kracht te delen door

de oppervlakte. ☺ �d Schoenzolen met noppen oefenen een grotere druk

uit op de grond. ☺ �

surfen

voetbal

ballet

basketbal

paardrijden

atletiek

skaten

flamencodansen

Eigen antwoord.

A

C

H

I

L

L

E

S

ACHILLES

Iedere sport stelt weer andere eisen op het gebied van gewicht, profiel, stevigheid, stijl, etc.

Page 188: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv188 >> 7 Krachten

8 Hiernaast zie je dezelfde grafiek als in bron 3.a Zet de juiste getallen en tekst bij de grafiek.b Lees in de grafiek af hoe groot de maximale

druk op de hiel is.

9 Je houdt je handen ongeveer een halve meter uit elkaar.Je steekt je wijsvingers naar voren.Iemand legt een stevige liniaal op je vingers, zo dat de liniaal niet valt.Je beweegt nu je vingers langzaam naar elkaar toe.a Wat gebeurt er? Omcirkel het juiste antwoord.

A De liniaal valt zodra je handen bewegen.B Je vingers komen bij elkaar precies bij het midden van de liniaal.C Je vingers komen bij elkaar op een plek dicht bij een uiteinde van de liniaal.

b Controleer je antwoord door de proef uit te voeren.

10 Gelukkig valt de kunstschaatster niet. Dat komt, doordat haar schaats-partner haar precies onder haar zwaartepunt ondersteunt.a Geef op de foto haar zwaartepunt aan met een duidelijke stip.b Geef op de foto aan waar de kunstschaatser de grond raakt.c Geef op de foto ook het zwaartepunt van de kunstschaatser aan.

11 Leg uit waarom de fietser op de foto van bron 5 over het koord kan fiet-sen zonder te vallen.

Dru

k (N

/cm

2 ) –>

Tijd (ms) –>

2,5

50

2,0

1,5

1,0

0,5

0 100 150 200

2,0 N/cm2

– Ze proberen het zwaartepunt zo laag mogelijk te houden.

– Met de evenwichtsstokken kunnen ze continue (kleine) even-

wichtsstoringen compenseren.

Hiel Voorvoet

10c

10b

10a

Page 189: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 8 Bewegen >> 189

bewegen88.1 Kracht en beweging1 Mijn antwoord op de introvraag is:

A Veel trainen om heel sterk te worden.B Dure klapschaatsen kopen.C Kracht combineren met een goede techniek en je moet aanleg hebben.

2 Voor beweging is kracht nodig. Welke delen van je lichaam zorgen voor krachtbij het bewegen?

3 Op de zwemmer werken vier krachten. Welke kracht helpt dezwemmer vooruit te komen?A stuwkrachtB opwaartse krachtC zwaartekracht op de zwemmerD weerstand van het water

4 Welke spieren leveren de meeste kracht bij het zwemmen?A buikspierenB borstspierenC beenspieren

5 Hieronder staan belangrijke eigenschappen voor een sporter.Welke eigenschappen kun je door training verbeteren? Kleur derechthoeken met de goede eigenschappen.

6 In de bovenste rij hokken staan vijf soorten krachten.Trek vanuit elke kracht een groene lijn naar de beweging die door de krachtwordt veroorzaakt.

opwaartse kracht

zwaartekracht

weerstand

stuwkracht

Je moet lang zijn. Je moet soepel zijn. Je moet sterk zijn.

Je moet een goede mentaliteit hebben.

Je moet een goede techniek hebben.

Je moet trainenleuk vinden. Je moet slim zijn. Je moet trucjes kennen.

zwaartekracht

varende motorboot

motorkracht

propje schietenmet elastiek

windkracht

struikelenof vallen

waterkracht

zwiependetakken

veerkracht

watermolen

de spieren zorgen voor kracht bij het bewegen

Page 190: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv190 >> 8 Bewegen

7 Bij fitness worden veel apparaten gebruiktom je spieren te trainen.Maak een tekening van een fitnessapparaat,waarmee je je armspieren kunt trainen.Het hoeft geen bestaand apparaat te zijn, jemag ook zelf een apparaat bedenken. Hetapparaat moet worden bediend met één arm.De krachten die nodig zijn om je apparaat telaten werken, geef je aan met een pijl.

8 Een autootje wordt bovenaan op een schuine plank gezet.Als het autootje wordt losgelaten, dan rijdt het naar beneden.Welke kracht zorgt voor de beweging?A veerkrachtB spierkrachtC zwaartekracht

9 In bron 3 van het leerboek zie je een wielrenner, die een tijdrit rijdt. Welketegenwerkende kracht probeert de wielrenner zo klein mogelijk te maken?

10 Welke maatregelen zijn er genomen om de wielrenner zo aërodynamischmogelijk te maken?

1

2

3

4

11 De parachutist in bron 2 valt met grote snelheid. Na enkeleseconden wordt zijn snelheid niet meer groter. Zijn snelheid isconstant.a Maak een schets van de parachutist.

Teken met twee pijlen de krachten op de juiste plaats en inde goede richting.

b Schrijf bij elke pijl de naam van de kracht. Kies uit:zwaartekracht – veerkracht – luchtweerstand – spierkracht

12 Zet een kruisje in de kolom met de kracht die bij de situatie hoort.

situatie luchtweerstand rolweerstand glijweerstand

met auto in een slip raken

met zachte banden fietsen

aërodynamische kleding

parachutespringen

snowboarden

Schets van de parachutist

Tekening van jouw ontwerp

Eigen antwoord.

de luchtweerstand

speciale helm

achterwiel dicht, zonder spaken

gladde kleding

gebogen houding

zwaartekracht

luchtweerstand

Page 191: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 8 Bewegen >> 191

Een automatische parachuteopener

17 Welke krachten spelen een rol in het verhaal over de automatische parachute-opener?

1

2

3

4

5

6

13 Zet een kruisje in de kolom van de kracht die in de situatie werkt.Sommige krachten worden meer dan één keer gebruikt.

14 Een mountainbiker wil stoppen.Wat is de beste manier om snel tot stilstand te komen?A Stoppen met trappen; dan stop je vanzelf.B Remmen; alleen met de rem op het voorwiel.C Remmen; alleen met de rem op het achterwiel.D Remmen; met de rem op het voorwiel én met de rem op het achterwiel.

15 Op een autoracecircuit is naast de baan een grindbak aangelegd. Waarvoordient de grindbak?

16 Hiernaast staat een tekening van een trommelremvan een fiets. In de linker tekening draait het wielvrij rond. In de rechter tekening wordt de remvoeringtegen de trommel aangedrukt, waardoor de wrijvingveel groter wordt.Kleur in de tekening de plaats waar de wrijvingontstaat rood.

situatie luchtweerstand rolweerstand glijweerstand

met de auto slippen

met zachte banden fietsen

speciaal wedstrijdzwempak

parachutespringen

Als een race-auto van de baan raakt, komt deze in de grindbak, de rolweerstand is hier groot,de race-auto stopt makkelijker en veiliger.

luchtweerstand

trekkracht

zwaartekracht

spierkracht

wrijvingskracht

spankracht

Page 192: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv192 >> 8 Bewegen

1 Zet de volgende krachten bij de juiste pijl.zwaartekrachtluchtweerstandmotorkrachtopwaartse kracht

2 Wat is juist?

Een vliegtuig gaat sneller als de motorkracht groter / kleiner is dan de lucht-

weerstand.

Een vliegtuig daalt als de opwaartse kracht groter / kleiner dan het gewicht van

het vliegtuig.

3 Goed of fout?

Een wrijvingskracht kan iets in beweging zetten. goed / fout

Een wrijvingskracht ontstaat door een beweging. goed / fout

Wordt de wrijvingskracht groter, dan wordt de snelheid kleiner. goed / fout

Fietsen zonder wrijvingskrachten is onmogelijk. goed / fout

4 Zet de volgende woorden in de juiste vakken:veerkracht – spierkracht – motorkracht – zwaartekracht

Door training krijg je meer

Vallen komt door de

Een autootje met een veermotor rijdt door

Een scooter beweegt door

5 Wat is de beste manier om snel te stoppen met een scooter?A de motor uitzettenB alleen met de rem op het voorwiel remmenC alleen met de rem op het achterwiel remmenD het gashandel dicht draaienE remmen met beide wielen

8.1 Test jezelf

PH 1

opwaartse kracht

motorkracht

zwaartekracht

luchtweerstand

spierkracht

zwaartekracht

veerkracht

motorkracht

Page 193: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 8 Bewegen >> 193

8.2 Snelheid1 Mijn antwoord op de introvraag is:

A 30 kilometer per uurB 40 kilometer per uurC 50 kilometer per uur

2 Snelheid heeft met twee grootheden te maken.Deze grootheden zijn:

en

3 Vul de ontbrekende gegevens in de tabel in.

4 De Franse hogesnelheidstrein TGV Atlantique heeft een topsnelheid van515 km/h. Voor snelle treinen is dat het wereldrecord. De TGV Atlantique rijdtnormaal met een snelheid van 300 km/h. Waarom rijdt de TGV Atlantique nietaltijd 515 km/h?A Dan gaat de trein snel kapot.B Door de grote luchtweerstand is het rijden met die hoge snelheid te duur.C De meeste mensen durven niet in een trein die zo hard gaat.

5 De gemiddelde snelheid van de TGV Atlantique is 254 km/h. Omcirkel het juistewoord.

Een gemiddelde snelheid is hoger dan / lager dan / even groot als de topsnelheid

6 Waarom is het bij het berekenen van de afstand beter om te rekenen metgemiddelde snelheid dan met snelheid?

7 Snel of langzaam? Zet een kruisje in de kolom onder het woord dat het bestepast bij de situatie.

grootheid eenheid symbool eenheid

afstand meter m

tijd uur h

snelheid kilometer per uur km/h

snel langzaam

Juan rijdt 30 km/h op een fiets.

Valerie loopt in 15 minuten een afstand van 4 km.

Carlo rijdt 30 km/h in een auto.

Aïsha zwemt 100 meter in één minuut.

Dirk loopt in één uur een afstand van 5 km.

afstand tijd

de echte snelheid verandert steeds

Page 194: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv194 >> 8 Bewegen

8 Pauline fietst 135 minuten.Bereken hoeveel uur 135 minuten is. Gebruik de drie stappen uit bron 3 van hetleerboek.

1

2

3

9 Een slak kruipt 7 minuten lang over een pad.Bereken hoeveel seconden dat is. Gebruik de drie stappen uit bron 4 van hetleerboek.

1

2

3

10 Trek de lijntjes van de zin naar het juiste antwoord.

11 Een vliegtuig vliegt met 222 m/s.Reken de snelheid van het vliegtuig om naar km/h. Gebruik de drie stappen uitbron 5 van het leerboek.

1

2

3

12 Een skater gaat met een snelheid van 20 km/h.Bereken de snelheid in m/s. Gebruik de drie stappen uit bron 6 van het leerboek.

1

2

3

13 Achter elke zin staat een antwoord. Kleur de smiley groen bij een goed antwoorden de weapy rood bij een fout antwoord.Maak je berekening op een kladblaadje.

Peter loopt met een snelheid van 4 km/h. 14,4 m/s ☺ �

De snelheid van de auto is 50 km/h. 15 m/s ☺ �

Een raket heeft een snelheid van 2500 km/h. 694,4 m/s ☺ �

Een tennisbal gaat met een snelheid van 25 m/s. 90 km/h ☺ �

Een bus rijdt 103 minuten.

Van school naar huis fietsen duurt 25 minuten.

De bal rolt 0,5 minuten van een helling.

0,4 uur

300 seconden

1,7 uur

Je loopt 5 minuten. 30 seconden

135 minuten

135 : 60 = 2,25

De tijd is 2,25 uur

7 minuten

7 × 60 = 420

De tijd is 420 seconden

snelheid is 222 m/s

222 × 3,6 = 799,2

De snelheid is 799,2 km/h

snelheid is 20 km/h

20 : 3,6 = 5,56

De snelheid is 5,56 m/s

groen

rood

Page 195: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 8 Bewegen >> 195

14 Met welke formule bereken je de gemiddelde snelheid?

15 Een bus legt in 2 uur een afstand van 110 km af.Bereken de gemiddelde snelheid van de bus.Gebruik bij je berekening de vier stappen uit bron 7 van het leerboek.

1

2

3

4

16 Voor het meten van de snelheid heb je twee meetinstrumenten nodig.Kleur het vakje onder de afbeelding van de meetinstrumenten die je nodig hebtgroen.

17 In de sport wordt de snelheid elektronisch gemeten. De starter geeft een start-schot met een startpistool. Waarom gebruikt de starter een startpistool?A Om de sporters te waarschuwen.B Dan weet de starter dat de atleten tegelijk vertrekken.C De atleten horen wanner ze mogen starten en de elektronische tijdmeting

wordt gestart.D De elektronische tijdmeting wordt gestart.

18 Je wilt zelf de gemiddelde snelheid van de weggebruikers in je straat bereke-nen. Zet de volgende handelingen in de juiste volgorde.1 Het traject met strepen op de weg markeren.2 Met een rekenmachine de gemiddelde snelheid uitrekenen.3 Een touw of lint afknippen met een vastgestelde lengte.4 Met een stopwatch de tijd opmeten van een weggebruiker over het traject.5 Met een afgemeten touw of lint een traject uitzetten.

De volgorde van de handelingen is:

dB0

10 2030

Vstopstart

displayreset mode

0 00 00

gemiddelde snelheid = totale afstand : totale tijd

afstand is 110 km = 110 × 1000 = 110.000 m

tijd is 2 uur = 2 × 3600 = 7200 S.

gemiddelde snelheid = totale afstand : totale tijd = 110.000 : 7.200 = 15,3

de gemiddelde snelheid is 15,3 m/s

3 5 1 4 2

Page 196: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv196 >> 8 Bewegen

19 Vul in de tabel de maximumsnelheid in.

20 Tijdens het voetballen begint het te onweren. Na een bliksemflits duurt het10 seconden totdat je het gerommel hoort.Bereken hoeveel kilometer het onweer bij jou vandaan is.

21 Verbind de juiste snelheid met de beschreven situatie.

22 De zon is 149,6 miljoen kilometer van de aarde verwijderd. Het licht van de zongaat met een snelheid van 300 000 km/s door het heelal. Bereken hoeveelseconden het licht er over doet om de aarde te bereiken.

voertuig woonerf in de stad autoweg snelweg andere wegen

scooter 30 km/h 50 km/h 100 km/h 120 km/h 80 km/h

auto 30 km/h 50 km/h 100 km/h 120 km/h 80 km/h

motor 30 km/h 50 km/h 100 km/h 120 km/h 80 km/h

De snelheid van het licht.

De maximum snelheid van de Thalys.

De snelste mens.

De snelheid van het geluid.

De maximumsnelheid van een auto op de snelweg.

40 km/h

343 m/s

320 km/h

300.000 km/s

300 km/h

120 km/hEen slechtvalk die een prooi grijpt.

afstand (km) = tijd (s) : 3 = 10 : 3 = 3,3 km.

Tijd = afstand : snelheid = 149,600.000 km : 300.000 km/s = 499 S

Page 197: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 8 Bewegen >> 197

Mach

23 De topsnelheid van een F-16 straaljager is Mach 1,7. Wat betekent Mach 1,7? A Het vliegtuig vliegt 1,7 keer sneller dan het geluid.B Het geluid gaat 1,7 keer sneller dan het vliegtuig.C Het vliegtuig vliegt 1,7 keer sneller dan het licht.D Het licht gaat 1,7 keer sneller dan het vliegtuig.

24 Als een F-16 straaljager een snelheid heeft van Mach 1, dan gaat het vliegtuigdoor de geluidsbarrière. Hoe groot is de snelheid van het vliegtuig in km/h alshet door de geluidsbarrière gaat?A 343 km/hB 1235 km/hC 300 000 km/hD 1080 miljoen km/h

Page 198: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv198 >> 8 Bewegen

1 Welke maximumsnelheid hoort bij de beschreven situatie?Schrijf de goede oplossing erachter.30 km/h – 50 km/h – 15 km/h – 120 km/h

scooter in woonerf

motor op de snelweg

fietser in dorp

skater in woonerf

2 Joke fietst in een half uur van school naar huis.De afstand van school naar huis is 9 km.De snelheid van Joke is:A 39 km/hB 4,5 km/hC 18 km/h

3 Erben schaatst 500 m in 34 seconden.Zijn gemiddelde snelheid is:A 17 km/hB 17 m/sC 14,7 km/hD 14,7 m/s

4 Zet de onderstaande dieren in volgorde van hun maximumsnelheid. Het lang-zaamste dier komt vooraan.mens – orka – jachtluipaard – olifant – slechtvalk – konijn

5 Gerard rijdt met een snelheid van 30 km/h. Zijn snelheid isA 30 m/sB 8,3 m/sC 0,12 m/sD 12 m/s

6 Zet de volgende grootheden en afkortingen in de tabel.tijd – afstand – snelheid – km/h – m – s

8.2 Test jezelf

grootheid eenheid symbool

meter

seconde

kilometer per uur

30 km/h

120 km/h

50 km/h

15 km/h

olifant – mens – konijn – orka – jachtluipaard – slechtvalk

afstand

tijd

snelheid

m

s

km/h

Page 199: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 8 Bewegen >> 199

8.3 Reactie en remmen1 Mijn antwoord op de introvraag is:

A Bumperkleven is gevaarlijk, want je kunt niet snel genoeg reageren als erwat gebeurt.

B Bumperkleven kost teveel brandstof.C Bumperkleven leidt de aandacht van andere weggebruikers teveel af.

2 Kies bij de volgende uitspraken voor waar of niet waar.

a Als je snel rijdt, dan is je reactietijd groter. waar / niet waar

b Als je snel reageert, dan is je reactieafstand kleiner. waar / niet waar

c De tijd die je nodig hebt om te reageren heet reactietijd. waar / niet waar

d Om de reactieafstand zo klein mogelijk te maken is op veel plaatsen een maximumsnelheid ingesteld. waar / niet waar

e Als je wilt remmen, dan werken je remmen direct. waar / niet waar

3 Dit verkeersbord staat op een afstand van 100 meter van een school.a Wat betekent het bord?

b Waarom staat het bord niet dichter bij de school?

4 Een auto rijdt door een drukke straat. Plotseling steekt een hond de straat over.De chauffeur schrikt. Na één seconde begint de chauffeur te remmen. Het rem-men duurt drie seconden. Vier seconden nadat de hond overstak, staat de autostil. Hoe groot is de reactietijd van de chauffeur?A 1 secondeB 3 secondenC 4 seconden

5 Kies bij de volgende uitspraken voor waar of niet waar.

a Tijdens de reactietijd blijft de snelheid gelijk. waar / niet waar

b De reactieafstand gebruik je om af te remmen. waar / niet waar

c Een snelle reactie betekent een kleine reactietijd. waar / niet waar

6 In de tekst worden zes oorzaken genoemd die de reactietijd beïnvloeden.Zoek ze op en schrijf er op elk papiertje één.

Pas op! Spelende kinderen!

dan ben je te laat met remmen

leeftijdafleiding

medicijnen alcoholdrugs

telefoneren

Page 200: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv200 >> 8 Bewegen

7 Waaraan herken je medicijnen die de rijvaardigheid beïnvloeden?

8 De politie controleert met een blaastest of iemand te veel alcohol in het bloedheeft. De onderzochte persoon krijgt geen bekeuring bijA minder dan 0,5 procent alcohol in het bloed.B minder dan 0,5 promille alcohol in het bloed.C meer dan 0,5 promille alcohol in het bloed.

9 Een mens heeft ongeveer 5 liter bloed (1 L = 1000 mL). Robert drinkt drie flesjesbier. In elk flesje bier zit 15 mL alcohol.a Hoeveel mL alcohol zit in totaal in de drie flesjes?

b Na een tijdje zit 4 mL alcohol in het bloed van Robert. Bereken hoeveelpromille alcohol Robert in zijn bloed heeft. Gebruik de verhoudingstabel.

c Mag Robert aan het verkeer deelnemen?A Ja, want Robert heeft minder dan 0,5 promille alcohol in zijn bloed.B Ja, want Robert heeft meer dan 0,5 promille alcohol in zijn bloed.C Nee, want Robert heeft meer dan 0,5 promille alcohol in zijn bloed.D Nee, want Robert heeft minder dan 0,5 promille alcohol in zijn bloed.

10 Wat is remweg?A De lengte van de remsporen.B De afstand die je nodig hebt om tot stilstand te komen.C De afstand die tijdens het remmen wordt afgelegd.D Een weg waarop je goed kunt remmen.

11 Een woordzoeker.a Zoek onderstaande woorden op in het lettervierkant en streep de letters

door. De woorden staan horizontaal, verticaal of diagonaal.banden – bumper – eenheid – glad – leeftijd – reactie – remmen – rijden –snelheid – sneeuw – sport – stop – tijd

b Als je alle woorden gevonden hebt, dan blijven er nog zes letters over. De zesletters vormen een bekend woord uit het hoofdstuk.

Dat woord is

r e m m e n s r

e e w u e e n s

p g e d e n e t

m l n n e m l o

u a w d h e h p

b d ij t f e e l

g r e a c t i e

s p o r t ij d d

aantal mL alcohol 4 0,8

aantal mL bloed 5000 1000

aan een sticker op de verpakking

3 × 15 = 45 ml alcohol

remweg

Page 201: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 8 Bewegen >> 201

12 Zet de volgende begrippen in de rechthoek waar het begrip bij past.ijzel – gladde banden – hoge snelheid – droge weg – regen – vrachtauto – goedprofiel – woonerf – slippende banden – brede banden – maximum snelheid.

13 In de grafiek zie je hoe lang de remweg van eenauto is bij verschillende snelheden.a Lees in de grafiek af hoe lang de remweg van een

auto is als de auto rijdt met een snelheid van30 km/h.

b Hoe lang is de remweg bij een snelheid van60 m/h?

c Vul het onderstaande schema in.

d Maak de zin af. Als de snelheid 2 × zo groot wordt,

dan wordt de remweg × zo groot.

e Hoe groot is de remweg als de snelheid nog eens verdubbelt tot 120 km/h?

14 In het leerboek staat een regel over de berekening van de stopafstand.Schrijf deze regel hieronder op.

15 Zet de volgende woorden op de juiste plaats in de balken:

korte remweg lange remweg

rem

weg

(m) –>

snelheid (km/h) –>0 20 40 60 80 100 120

0

10

20

30

40

50

60

70

80

90

snelheid remweg

30 km/h m

60 km/h m

stopafstand – remweg – reactieafstand

droge weg

goed profiel

woonerf

brede banden

maximum snelheid

ijzel

gladde banden

hoge snelheid

regen

vrachtauto

slippende banden

5 m

20 m

5

20

4

4 × 20 = 80 m.

stopafstand = reactieafstand + remweg

reactieafstand remweg

stopafstand

Page 202: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv202 >> 8 Bewegen

ABS

19 Vul de letters aan met de juiste woorden:

A B S

16 Zoek de snelheden in de grafiek van bron 4 op en noteer de remweg, de reactie-afstand en de stopafstand in de tabel.

17 Een auto rijdt met een snelheid van 100 km/h. Plotseling ziet de bestuurder85 m voor zich een koe op de weg staan. De bestuurder schrikt en trapt op derem.a Lees in bron 4 af hoe lang de reactieafstand van de bestuurder is.

b Hoeveel meter is de auto van de koe af, als de auto begint te remmen?

c Stopt de auto op tijd voor de koe? Licht je antwoord toe, gebruik de gegevens uit de tabel.

18 Joop rijdt op zijn fiets met een snelheid van 18 km/h.a Controleer dat deze snelheid omgerekend 5 m/s is.

b Een snelheid van 5 m/s betekent dat Joop in één seconde 5 meter aflegt. Jekunt deze snelheid in een verhoudingstabel gebruiken. Een verhoudingstabelpassend bij een snelheid van 5 m/s staat hieronder. Vul de tabel verder in.

c Hoeveel meter legt Joop af, als hij een reactietijd heeft van 0,5 s?

d Bij een snelheid van 18 km/h heeft Joop een remweg van 6 meter.

Hoe groot is de stopafstand van Joop?

snelheid reactieafstand remweg stopafstand(km/h) (m) (m) (m)

30

50

70

100

120

afstand (meter) 5 10 25 2,5 : 5

tijd (seconde) 1 2 5 0,5

8

14

19

28

33

5

14

27

55

79

13

28

46

83

112

28 m

85 – 28 = 57 m

remweg bij 100 km/h ⇒ bron 4: 55 m. 57 – 55 = 2 m vóór de koe stopt de auto.

18 : 3,6 = 5 m/s, klopt.

2,5 m

2,5 + 6 = 8,5 m.

nti lokkeer ysteem

Page 203: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 8 Bewegen >> 203

20 Een advertentie van een automerk.a Wat bedoelt de schrijver met ‘grip op de weg’?

b Waardoor houden de wielen grip op de weg?

c Noem twee redenen waarom ABS extra veilig is voor ‘u en uw medeweg-gebruikers’.

21 In de rechthoeken staan stukjes van woorden. Zet de rechthoekjes in de juistevolgorde. Er ontstaat een woord dat met remmen te maken heeft.

1

2

3

4

5

ABS voor grip op de wegElke auto is standaard voorzien van een antiblokkeer-systeem (ABS). Dit zorgt er automatisch voor dat bijhard remmen de wielen niet blokkeren. Zo houden debanden grip op de weg en blijft uw auto bestuurbaar.Extra veiligheid dus voor u en uw medeweggebruikers.

OKK SYS ANT EM EER IBL TE

MW EG RE

UUR ONB BA EST AR

IP N SL PE

AC RE HT MKR

Hoe goed de auto op de weg ligt.

de wielen blokkeren niet, maar blijven draaien

1 banden houden grip op de weg bij hard remmen

2 auto blijft bestuurbaar

ANT IBL OKK EER SYS TE EM

ANTIBLOKKEERSYSTEEM

RE MW EG

REMWEG

ONB EST UUR BA AR

ONBESTUURBAAR

SL IP PE N

SLIPPEN

RE MKR AC HT

REMKRACHT

Page 204: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv204 >> 8 Bewegen

1 Kies bij de volgende uitspraken voor waar of niet waar.

a Als je snel rijdt, dan is je reactietijd korter. waar / niet waar

b Als je snel reageert, dan is je reactietijd korter. waar / niet waar

c De afstand die je nodig hebt om te reageren heet reactieafstand. waar / niet waar

d Om de reactieafstand te beperken is op veel plaatsen een maximumsnelheid ingesteld. waar / niet waar

2 Welk soort wegdek heeft de langste remweg?A nat betonB nat asfaltC natte klinkers

3 Welk woord moet in het vakje staan voor de goede formule?

reactieafstand + = stopafstand

4 Kleur de smiley groen als de woorden de zin goed afmaken en de weepy roodals de woorden de zin niet goed afmaken.De reactieafstand is afhankelijk van …a het profiel op de banden ☺ �b het reactievermogen van de chauffeur ☺ �c de snelheid van het voertuig ☺ �d de remkracht van het voertuig ☺ �e het merk van de auto ☺ �f het weer ☺ �

5 Een bumperklever rijdt 3 meter achter zijn voorligger. Beide auto’s rijden meteen snelheid van 30 m/s (108 km/h). Plotseling moet de voorste auto remmen.Hoeveel tijd heeft de bumperklever om te reageren zodat de auto niet botst?A 36 secondenB 10 secondenC 1 secondeD 0,1 seconde

6 De remweg van een auto is 12 meter. Als de auto 25 meter voor het stoplicht is,dan springt een stoplicht op rood. Hoe groot is de maximale reactieafstand vande chauffeur? A 37 meterB 13 meterC 300 meterD 2,1 meter

8.3 Test jezelf

REMWEG

groen

rood

Page 205: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 8 Bewegen >> 205

8.4 Veiligheid1 Mijn antwoord op de introvraag is:

A Ze moet beschermende kleding dragen.B Ze moet een valhelm op zetten.C Ze moet niet op de rijweg rijden, maar op het fietspad.

2 In het leerboek worden drie kenmerken genoemd, die tijdens een botsingveranderen.Schrijf deze drie kenmerken op.

1

2

3

3 Je zit in een botsauto op de kermis. Je botst frontaal tegen een andere botsauto.a Beschrijf welke van de drie genoemde kenmerken duidelijk merkbaar zijn.

b Waarom zit er een rubberen stootband om de botsauto?

4 Welke van de volgende uitspraken zijn waar, welke niet waar? Omcirkel hetjuiste antwoord.

a Luchtkussens rond een ijsbaan zorgen ervoor dat een botsing langer duurt. waar / niet waar

b Harde voorwerpen kunnen de kracht van een botsing goed opnemen. waar / niet waar

c Als een botsing langer duurt, is de schade meestal kleiner. waar / niet waar

d Veiligheidsmaatregelen maken de gevolgen van een botsing kleiner. waar / niet waar

e Je trapt tegen een voetbal. De voetbal verandertdaarbij van vorm. waar / niet waar

5 Een helm beschermt je hoofd bijeen val of bij een botsing.a Schrijf bij de linker pijl waar de

schuimlaag voor dient.b Schrijf bij de rechter pijl waar

de harde buitenkant voor dient.

snelheid

richting

vorm

snelheid

Om de tijdsduur van de botsing te vergroten. Hierdoor zijn de veranderingen minder extreem

(en dus veiliger).

Door de schuimlaag

wordt je hoofd min-

der snel afgeremd.

De harde buitenkant

verdeelt de kracht

van de botsing over

de hele helm.

Page 206: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv206 >> 8 Bewegen

6 Welke veiligheidsmaatregelen in de gymzaal zorgen ervoor dat de snelheid bijeen botsing langzaam kan veranderen? Maak de rondjes voor de juiste maat-regelen rood.● dikke mat ❍ trampoline ❍ gewapend glas❍ ijzeren kooi om lamp ● net van een doel ● kunststofvloer

7 Links staan maatregelen die bij een botsing de snelheid langzamer latenveranderen. Rechts staan voertuigen waarbij de maatregelen wordentoegepast. Verbind de juiste maatregel met het voertuig waarbij de maatregelwordt toegepast.

8 In de tekst worden zes voorzieningen genoemd die een auto veiliger maken bijeen botsing.Deze veiligheidsvoorzieningen zijn:

1

2

3

4

5

6

9 Hiernaast zie je een tekening van een pop in een auto.a Kleur in het plaatje alle zichtbare veiligheidsvoorzieningen blauw.b Kleur de delen van de pop die de meeste schade kunnen oplopen

rood.c Kleur de delen van de pop die goed beschermd zijn groen.

10 In een auto neemt de kreukelzone een groot deel van de kracht vande botsing op. Er is ook een deel van de auto dat niet mag indeuken.a Kleur in de tekening de delen die mogen indeuken groen.b Kleur de delen die niet mogen indeuken rood.

zacht dashboard bromfiets

rubberen stootband crossfiets

valhelm auto

schuimrubber om stuur botsauto

dashboard is van zacht kunststof

airbags

veiligheidskooi

kreukelzone

veiligheidsriem

veiligheidsnet rood groen

blauw

blauw

rood

groen

groengroen

rood

Page 207: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 8 Bewegen >> 207

11 Sommige veiligheidsmaatregelen worden niet altijd nageleefd. Houd jij je welaan de afspraken?Waar of niet waar. Omcirkel het juiste antwoord.

a Als ik ga skaten, dan draag ik pols- en kniebeschermers. waar / niet waar

b Op de achterbank van de auto draag ik altijd een gordel. waar / niet waar

c Te hard rijden vind ik niet erg. waar / niet waar

d Als de rem van mijn fiets stuk gaat, fiets ik gewoon verder. waar / niet waar

12 Je woont in een drukke straat. Er gebeurt in jouw straat wel eens een ongeluk.De bewoners van de straat willen dat de gemeente iets aan de situatie doet. Degemeente stelt vier maatregelen voor:– de maximumsnelheid verlagen van 50 km/h naar 30 km/h– de weg versmallen, waardoor auto’s vanzelf langzamer gaan rijden– in de straat op enkele plaatsen een verkeersdrempel aanleggen– een flitspaal plaatsenSchets op de plattegrond hieronder hoe jij de straat zou inrichten. Maak eenkeuze uit de maatregelen.

13 Het aantal dodelijke verkeersslachtoffers is sinds 1975 met de helft gedaald.Hieronder staan vier maatregelen die sinds 1975 zijn ingevoerd.1 maximumsnelheid van 120 km/h op de snelweg2 het verplicht dragen veiligheidsgordel in de auto3 duidelijke verkeersborden volgens Europese richtlijnen4 meer snelheidscontroles, bijvoorbeeld door flitspalenZet de maatregelen in volgorde van invloed op de daling van het aantal ver-keersslachtoffers.

veel invloed weinig invloed

VEILIG SportEN

14 ‘Sporten is gezond.’ Misschien herken je deze uitspraak. Wat vind jij? Is bokseneen gezonde sport? Geef ook de reden waarom je dat vindt.

15 Bij bokswedstrijden worden veiligheidsmaatregelen genomen om blessures tevoorkomen.Noem drie veiligheidsmaatregelen voor de boksers bij een bokswedstrijd.

1

2

3

Omcirkel hieronder je eigen antwoorden.

Eigen antwoord.

2 4 1 3

Eigen antwoord.

veiligheid voor gebit

zachte ondergrond/wanden

handschoenen aan

Page 208: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv208 >> 8 Bewegen

1 Wat gebeurt bij een botsing?Kleur de hokjes voor de juiste antwoorden groen.❑ De snelheid van het botsende voorwerp verandert langzaam.■ De bewegingsrichting van het botsende voorwerp verandert.❑ De kleur van het botsende voorwerp verandert.■ De snelheid van het botsende voorwerp verandert in zeer korte tijd.■ De vorm van het botsende voorwerp verandert.

2 Wat hoort bij elkaar? Verbind de woorden links met wat erbij hoort, rechts.

3 Omcirkel de veiligheidsmiddelen in een personenauto.

scheenbeschermer – oordoppen – airbag – hoofdsteun – valhelm –

veiligheidsriemen – kooiconstructie – verplaatsbare stoel – getint glas – kreukelzone

4 De binnenkant van een valhelm is bekleed met een soort schuim.Dit is gedaan omA de botstijd te vergroten.B de botstijd te verkleinen.C de kracht over de hele helm te verdelen.

5 De buitenkant van een helm bestaat uit een harde laag.Dit is gedaan omA de botstijd te vergroten.B de botstijd te verkleinen.C de kracht over de hele helm te verdelen.

6 Bij veel vechtsporten is het dragen van hoofdbescherming verplicht.Welke functie heeft de hoofdbescherming bij vechtsporten?A De hoofdbeschermers zorgen ervoor dat een wedstrijd langer duurt.B De hoofdbescherming kan indeuken, waardoor de kracht van een klap

vermindert.C Verschillende hoofdbeschermers maakt de sporters herkenbaar.D De sporters dragen de hoofdbescherming voor de sier.

8.4 Test jezelf

valhelm snelheid aanpassen

kreukelzone voorkomt tegen het stuur slaan

airbag voorkomt hersenletsel

sneeuw vertraagt de botsing

Page 209: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 8 Bewegen >> 209

Wat ga je onderzoeken?Je gaat de snelheidsaanduiding van een fietscomputer controleren.

Wat heb je nodig?• een fietscomputer• een fiets• een veilig stukje weg• meetlint• stopwatch• twee pylonen

Wat moet je doen?a Zet een stuk weg af van 50 m.b Markeer de afstand met de twee pylonen.c Plaats een tijdwaarnemer met stopwatch aan het einde van de 50 m.d Begin ruim voor de eerste pylon te fietsen.e Als je voorbij de eerste pylon fietst, dan verander je de snelheid niet meer.f Geef een signaal als je de eerste pylon passeert.g Op dat moment drukt de tijdwaarnemer de stopwatch in.h Meet de tijd die je nodig hebt om 50 m te fietsen.i Tijdens het fietsen lees je de snelheid op de fietscomputer af.j Bereken je snelheid uit de tijd en de 50 m afgelegde weg.k Herhaal de proef 4 ×. Noteer je metingen in de tabel.

Wat is je resultaat?

Wat is je conclusie?De door de computer aangegeven snelheid klopt wel / niet met de gemetensnelheid.

2 Snelheden vergelijken

proef afstand tijd snelheid snelheid op de fietscomputer(m) (s) (m/s) (km/h)

1 50

2 50

3 50

4 50

Page 210: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv210 >> 8 Bewegen

DE LUCHT IN

1 Omcirkel: juist of onjuist.Gebruik bron 2 uit je leerboek en de figuur op deze bladzijde.

a De oppervlakte van de vleugels van de Boeing 747 is groter dan 845 m2. juist / onjuist

b Het vrachtvliegtuig van de Airbus A380 kan meer kg vervoeren dan een Boeing 747. juist / onjuist

c In het vrachtvliegtuig kunnen meer personen wordenvervoerd dan in een Boeing 747. juist / onjuist

d Op het bovenste dek van de Airbus A380 passen 20 bedden achter elkaar. juist / onjuist

e De maximumsnelheid (max.) van de Airbus A380 is groter dan de snelheid van geluid. juist / onjuist

2 a Maak met een scherp potlood en een liniaal ruitjes in de tekening hierboven.Zorg ervoor dat ieder hokje op schaal een afmeting heeft van 10 × 10 m.Begin bij de tekening van de airbus rechtsboven. De afstand tussen de vleugeltips is ongeveer 79,8 m. Dat mag je afronden naar 80 m.Verdeel die afstand dan in precies 8 gelijke stukjes. Zo is ieder stukje 10 m.

b In de tekening zie je een Londense dubbeldekkerbus op schaal getekend.Teken zelf zo goed mogelijk op schaal in de tekening:– het bovenaanzicht van jouw klaslokaal– een voetbalveld– een flatgebouw van acht verdiepingen (neem voor iedere verdieping een

hoogte van 3 m)– een stewardess

3 Bedenk waarom bij een testvlucht van een nieuw vliegtuig geen passagiersmee mogen.

24,1m73m

79,8m

Airbus A380Seating: 555(max 840)

Internal cabinwidth: 6,58m

70,7m19,4m

64,4m

Boeing 747

Seating: 416

Internal cabinwidth: 6,1m

London bus to scale

lokaalflat

stewardess

voetbalveld

te groot risico, eerst moet alles uitgeprobeerd worden

Page 211: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 8 Bewegen >> 211

4 De meeste verkeersvliegtuigen vliegen op een hoogte van 10 km.De lucht is daar veel ijler (dunner) dan op zeeniveau.Wat is de reden dat de vliegtuigen zo hoog vliegen?A Op die hoogte hoeft het vliegtuig niet verwarmd te worden.B De luchtweerstand is daar laag. Dat kost minder brandstof.C Op die hoogte werken de motoren beter.D Op die hoogte vliegen geen vogels, luchtballonnen en straaljagers.

5 Waarom kunnen verkeersvliegtuigen niet nóg veel hoger dan 10 km vliegen?A Dan is er niet genoeg liftkracht voor het vliegtuig.B Boven 10 km is geen lucht meer.C Dan vliegt het vliegtuig in de wolken.D Dan is de afstand tussen start en landing te groot waardoor de vlucht langer

duurt.

6 In de constructie van de Airbus A380 zijn nieuwe materialen gebruikt.

a Welk materiaal is gebruikt voor het grootste gedeelte van de romp?

b Schrijf twee voordelen van dat materiaal op.

c Welk materiaal is gebruikt voor de profielen en de ribben van het vliegtuig?

d Waarom is dit materiaal niet voor alle onderdelen van het vliegtuiggebruikt?

7 Op welke manieren kun je de liftkracht op het vliegtuig groter maken?Kleur de vakjes voor de juiste antwoorden groen.■ door de oppervlakte van de vleugels te vergroten❑ door de vleugels aan de bovenkant zo plat mogelijk te maken❑ door de romp van het vliegtuig langer en dunner te maken❑ door sterkere motoren te gebruiken■ door de snelheid van het vliegtuig groter te maken❑ door zwaardere materialen te gebruiken

8 Tijdens de landing van een vliegtuig klappen er kleppen in de vleugel open.Waarvoor is dat nodig?

9 Sommige vliegtuigen zijn supersonisch. Ze vliegen sneller dan de snelheid vanhet geluid.Bereken de snelheden in het schema hieronder.Kijk ook in EXTRA van paragraaf 2.

snelheid in km/h m/s mach

geluid 1224 340 1

SR-71 straaljager 4651 1292 3,8

Airbus A380 1077 299 0,88

Concorde 2448 680 2

gewoon verkeersvliegtuig 900 250 0,74

glare

glare is sterk en licht

thermoplast

thermoplasten kunnen niet tegen kerosine en olie.

deze kleppen maken het oppervlak van de vleugel groter, op deze manier behoudt het vliegtuig

voldoende liftkracht bij lage snelheid.

Page 212: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv212 >> 8 Bewegen

10 In de tekening zie je vier typen vliegtuigen.Ze vliegen alle vier vanaf Londen naar dezelfdeluchthaven 1200 km verder.De vliegtuigen vertrekken alle vier precies om18.00.Bereken hoe laat de vliegtuigen daar aankomen.

11 Maak de kruiswoordpuzzel.

kruissnelheid 420 km/hmax. vliegtijd: 8 uur

kruissnelheid 180 km/hmax. vliegtijd: 5 uur

kruissnelheid 900 km/hmax. vliegtijd: 10 uur

kruissnelheid 1400 km/hmax. vliegtijd: 6 uur

1

4

5

2

6 7

3

10

16

19

2322

20 21

15

18

14

17

12

13

11

24

98

Van links naar rechts2 De meeste vliegtuigen

zijn gemaakt van het metaal …

3 Nederlandse luchtvaart-maatschappij

5 Hevige bewegingen van lucht

8 Eenheid van kracht9 Sneller dan het geluid11 Laagjes aluminium versterkt

met glasvezel12 Vliegt met een rotor13 Weer met bliksem

en donder14 Zeer snel militair vliegtuig17 Samengesteld uit verschil-

lende onderdelen18 In de … zitten veel meet-

instrumenten.19 1000 kg20 Broers die de eerste vlucht

maakten met een vliegtuigmet een motor erin.

21 Hoog in de lucht is de … lager.22 Tijdens de … gaan kleppen van

de vleugels open.23 In deze stad komt waar-

schijnlijk de grootste luchthaven.

24 Toestel dat een vluchtnabootst, heet een flight …

Van boven naar beneden1 Vogel in reclame voor luchtvaartmaatschappij2 Engels voor lucht3 Brandstof voor vliegtuigen4 Beroep in de luchtvaart6 Kunststof die zacht wordt bij verwarmen7 Passagiersvliegtuig dat sneller vliegt dan het geluid

10 De meeste verkeersvliegtuigen vliegen op ongeveer 10 km …14 Luchthaven van Amsterdam.15 De snelheid van geluid is 1 …16 Kracht die een vliegtuig omhoog brengt

A B

C

D

gemiddelde snelheid = totale tijdtotale snelheid

A 420 = ⇒ ? = 2,86 uur dus A

arriveert om 20:51.?

1200

B 180 = ⇒ ? = 6,67 uur dus B

komt niet aan; kan zo lang niet vliegenC 900 = ⇒ ? = 1,33 uur dus C

arriveert om 19:20.

?1200

?1200

D 1400 = ⇒ ? = 0,86 uur dus D

arriveert om 18:51.?

1200

a l u m i n i u mzwaa

t u r b u l e n t i e

n e w t o n

g l a r e

o n w e e r

c o c k p i t

w r i g h t l u c h t d r u k

l a n d i n g d a l a s

c o n s t r u c t i e

s t r a a l j a g e r

h e l i k o p t e r

s u p e r s o n i s c h

k l m

s i m u l a t o r

s

e

a

d

ssm

a

h

ch

p

o

h

rm

p

a

t

co

co

d

ero

ine

oogte

i

l

ft

r

ch

o n

Page 213: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 9 Stoffen >> 213

stoffen99.1 Stoffen en materialen1 Mijn antwoord op de introvraag is:

A metaalB kunststofC metaal en kunststof

2 Omcirkel de namen van stoffen.

cola – weer – karton – geluk – plastic – liefde – cijfers – water – nagels – klimaat – elektriciteit – beton

3 Hieronder staan voorwerpen en stoffen.Trek een lijn van het voorwerp naar de stof waar het voorwerp van gemaaktkan worden.

4 Noem een verschil en een overeenkomst tussen:

a suiker en zout.

Verschil:

Overeenkomst:

b drinkwater en cola.

Verschil:

Overeenkomst:

c koper en kwik.

Verschil:

Overeenkomst:

5 Omcirkel de stofeigenschappen.

geur – kleur – hoeveelheid – massa – dikte – brandbaarheid – smaak – vorm – fase

6 Leg uit waarom massa geen stofeigenschap is.

baksteen

theekopje

spijker

cd-doosje

pollepel

keramiek

kunststof

glas

metaal

hout

smaakzelfde fase: vast / geur / kleur /…

smaak, kleurzelfde fase: vloeibaar / brandbaarheid /…

fase, kleurzelfde fase: brandbaarheid / doorzichtigheid /…

Een stof kun je niet herkennen aan de massa.

Page 214: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv214 >> 9 Stoffen

7 Drie omschrijvingen van een stof.

Zet onder elke omschrijving om welke stof het volgens jou gaat.

8 Water komt voor in drie verschillende fasen.a Schrijf de fase van het water achter elk weersverschijnsel.

Noteer vast, vloeibaar of gasvormig.

regen

hagel

mist

waterdamp

sneeuw

b Waarom is het belangrijk dat je de temperatuur weet als je het hebt overstofeigenschappen?

9 Hieronder staan voordelen en nadelen van glas.Kleur het rondje van een voordeel groen. Als het een nadeel van glas is, kleurhet rondje dan rood.

– is vast– lost op in water– smelt bij verwarmen– is eetbaar– is wit– heeft geen geur– smaakt zoet

a

– is vloeibaar– is wit– is niet doorzichtig– wordt zuur als het bederft– verandert van smaak bij

verwarmen– is niet giftig

c

– is een gas– heeft geen kleur– wordt gebruikt bij een

verbranding– heeft geen geur– is nodig om te leven

b

verkrijgbaar in elke vorm breekbaar

bestand kan tegen hoge temperaturen

zwaar bestand tegen bijtende stoffen

doorzichtig

suiker melk zuurstof

vloeibaar

vast

vloeibaar

gasvormig

vast

de temperatuur bepaalt de fase van de stof

geleidt geen warmte of elektriciteit

groenrood

Page 215: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 9 Stoffen >> 215

10 Je wilt een nieuwe beker ontwerpen.a Welk materiaal kies je?

b Noteer welke voordelen jouw materiaal heeft.

11 Van welke eigenschappen van een metaal maak je gebruik bij de volgendevoorwerpen?

12 Teken in de vakken de gevarensymbolen voor brandbaar en voor irriterend

13 Wanneer zijn stoffen gevaarlijk?

14 Welke fouten maakt de leerling?

eigenschap van metaal koperdraad in een cola blikje fiets verwarmingelektriciteitskabel

geleidt elektriciteit

makkelijk te vervormen

glimt als het is gepoetst

smelt bij hoge temperaturen

geleidt warmte

gaat niet snel stuk

Brandbaar Irriterend

Eigen antwoord.

Eigen antwoord.

✗ ✗

Als deze bijv. licht ontvlambaar of giftig zijn. Stoffen zijn pas echt gevaarlijk als je er niet goed

mee omgaat.

– drinkt tijdens practicum

– eet tijdens practicum

– beschermbril verkeerd op

– lang haar los

– vlam te hoog

– boterham op tafel

oranje

zwart

Page 216: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv216 >> 9 Stoffen

15 a Geef in de kolommen met een kruisje aan waar jij de genoemde stoffen zouopbergen.

b Als je vindt dat de stof veilig moet worden opgeborgen, welke plek kies jedan? Schrijf die plek in de laatste kolom.

16 Bedenk een gevarensymbool dat waarschuwt voor:geen muziek – niet sms-en – niet rennen – papier bij het oud papierTeken de gevarensymbolen.

keukenkast koelkast veilige plaats

pak zout

fles melk

fles afwasmiddel

pot mayonaise

fles spiritus

schoonmaakazijn

fles bleekwater

blikje cola

pak suikerklontjes

gootsteenontstopper

Geen muziek

Niet rennen Papier bij het oud papier

Niet sms-en

Eigen antwoord.

Eigen antwoord.

Eigen antwoord.

Eigen antwoord.

Page 217: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 9 Stoffen >> 217

De kleur van vuurwerk

17 De volgende stoffen geven een kleur aan vuurwerk als de stof verbrandt. Geefelk hokje de juiste kleur.

18 Bedenk, waarom je een langzaam brandende lont gebruikt bij een vuurpijl.

19 Je gaat een Romeinse kaars maken. Jouw Romeinse kaars moet zeven gekleurdebollen wegschieten. Je mag niet twee keer dezelfde stof achter elkaar gebrui-ken. Geef in het figuur aan welke stoffen jij achter elkaar in de Romeinse kaarszou willen doen. De lijn tussen de kleuren in is een langzaam brandend kruit.

koper

strontium

magnesium

barium

ijzer

aluminium

zwavel

Voor de veiligheid, als je de lont aansteekt heb je nog voldoende tijd om op een veilige plek te gaan

staan.

Eigen antwoord.

blauwwitdiep rood

geeloranjegroen

Page 218: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv218 >> 9 Stoffen

1 Maak de volgende zinnen af.

Alles is gemaakt van

Een ander woord voor stof is

2 Kleur de stofeigenschappen groen

3 Trek een lijn van het materiaal naar de voorwerpen die van het materiaalkunnen worden gemaakt.

4 Met welke beschermmiddelen beschermt een laborant zich tegen gevaarlijkestoffen? Omcirkel zijn beschermingsmiddelen.

brandblusser bril jas open raam rubberen zolen

5 Schrijf naast elk gevarensymbool wat het symbool betekent.

9.1 Test jezelf

smaak massageur vloeibaar

dikte oplosbaarheidlengte brandbaarheid

frisdrankglas hout

lego glas

dakpan keramiek

fiets kunststof

boekenplank metaal

1

2

3

4

5

gevaren- betekenis gevaren- betekenissymbool symbool

giftig

corrosief of bijtend

irriterend

chemisch afval

licht ontvlambaar

stoffenmateriaal

Page 219: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 9 Stoffen >> 219

9.2 Mengsels1 Mijn antwoord op de introvraag is:

A dan ruikt de afwas lekkerB om water en vet te mengenC omdat afwasmiddel beter voor je handen is

2 Welke soort stof kan water en olie mengen?

3 In de figuur is geprobeerd om water en olie te mengen. In welk buisjeis dat gelukt: in de linkerbuis of in de rechterbuis?Omcirkel de buis waarin de olie gemengd is met water.

4 Noem drie mengsels waarin een emulgator zit.

1

2

3

5 Vul de kruiswoordpuzzel in.

1 houdt de lippen soepel2 mengt water en vet3 daar doe je lippenstift op4 geeft de lippenstift een

mooie kleur

6 Waarom moet je de werking van een stof weten, voordat je de stof gebruikt?

1

2 3

4

emulgator

huidcrèmes

pindakaas

mayonaise

e m u l g a t o r

kleu

stof

ippen

v

t

Je moet eerst zeker weten of de stof niet irriteert, schadelijk is, enz.

Page 220: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv220 >> 9 Stoffen

7 Het artikel gaat over niet-natuurlijke lippenstift.

Geef je mening over het artikel in maximaal 50 woorden.

8 Noem drie verschillende soorten shampoos (geen merken).

1

2

3

9 In de tabel staan stoffen die in shampoo zitten. Schrijf achter elke stof dewerking van de stof.

Is uw lippenstift giftig?

Een vrouw slikt gemiddeld in haar leven 2 tot 4 kilo-gram lippenstift of lipgloss in. De in deze productenaanwezige synthetische kleurstoffen, aluminium en teerworden door het lichaam opgenomen en in de organenof in het vetweefsel opgeslagen. Teer kan symptomenals misselijkheid, hoofdpijn, huidproblemen, vermoeid-heid, stemmingswisselingen of andere allergischereacties veroorzaken. Kleurstoffen op basis van teerhebben kanker veroorzaakt bij laboratoriumdieren.Bepaalde kunstmatige kleurstoffen en toegevoegdegeurstoffen in lippenstift kunnen de lippen uitdrogenen gesprongen lippen als gevolg hebben. De huid vande lippen is erg dun en gevoelig en zo'n overgevoelig-heidsreactie is niet zeldzaam. Een ander veelgebruiktingrediënt van lippenstift is BHA. Dit is een conserve-ringsmiddel dat kankerverwekkend is bevonden.

stof functie

keukenzout

conserveringsmiddel

kleurstof

geurstof

zeep

Eigen antwoord.

geurshampoo

elke dag shampoo

anti-roos shampoo

verdikkingsmiddel

voorkomt bederf

shampoo lijkt mooier

ruikt lekker

mengt vet en water

Page 221: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 9 Stoffen >> 221

Waarom moet je

schoonmaakmiddelen niet mengen?

11 Waaraan merk je dat chloorgas vrijkomt als je schoonmaakmiddelen mengt?Omcirkel de juiste antwoorden.A Je ogen beginnen te tranen.B Je krijgt uitslag op je handen.C Het begint lekker te ruiken.D Je ademt moeilijker.

12 Waarom kun je beter de deur open laten als je de wc schoonmaakt metbleekchloor of toiletreiniger?

13 Omcirkel de gevarensymbolen die op een fles bleekchloor moeten staan.

10 Een etiket op een fles shampoo. Schrijf van de grondstoffen de Nederlandsenaam op.

grondstof Nederlandse naam

aqua

sodium pareth sulfate

sodium chloride

parfum

Cl 15985

1 2 3 4 5

water

zeep

keukenzout

geurstof

kleurstof

Ventilatie i.v.m. onstane giftig chloorgas.

Page 222: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv222 >> 9 Stoffen

1 Hoe heet een stof die nodig is om water en olie te mengen?A conserveringsmiddelB conditionerC emulgatorD voedingsmiddel

2 Omcirkel de stoffen die in lippenstift voorkomen.

vet kleurstof conserveringsmiddel smaakstof emulgator verdikkingsmiddel geurstof

3 Omcirkel de stoffen die in shampoo zitten.

vet kleurstof conserveringsmiddel smaakstof emulgator verdikkingsmiddel geurstof

4 In welke tekening is een emulgator gebruikt? Omcirkel A of B.

5 Maak de volgende kruiswoordpuzzel.

9.2 Test jezelf

1

2

4

5 6 7

3

8

10

9

1 deze stof gebruik je bij het afwassen2 verdikkingsmiddel in shampoo3 mengt niet met water4 rood, groen, blauw5 smeer je op je lippen6 mengt water en olie7 zorgt voor een lekker smaakje8 Latijnse naam voor water9 mengt niet met water

10 hoe iets ruikt

A B

l i p p e n s t i f tk

eur

z

e

mulgator

maaksto

f

l

e

k e u k e n z o u t

q u a

v e

g e u

Page 223: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 9 Stoffen >> 223

9.3 Stoffen in voedsel1 Mijn antwoord op de introvraag is:

A Het geeft een kik om iets engs te eten.B In insecten zitten veel eiwitten.C Insecten heb je overal. Je hebt dan nooit honger.

2 Waarom gebruik je zout en kruiden als je vlees bakt?

3 Leg uit hoe je kaas pekelt.

4 Trek een lijn van de omschrijving naar de juiste stof.

5 Welke twee functies heeft zout in voedsel?

6 Wat wordt met concentratie bedoeld?

7 Een stof is giftig alsA de concentratie laag is.B de concentratie hoog is.

8 Wat staat in het drinkwaterbesluit?

het product bederft nu niet zo snel

het product ziet er goed uit

olie en water blijven goed gemengd

ruik jij zo lekker?

mmmm lekker

emulgator

conserveringsmiddel

geurstof

kleurstof

smaakstof

Je gebruikt zout en kruiden om vlees meer smaak te geven.

Het pekelen van kaas gebeurt in een grote bak water waarin veel zout is opgelost. Ook op de boven-

kant van de kaas wordt zout gestrooid.

1. smaakstof

2. conserveringsmiddel

in het drinkwaterbesluit staan de concentraties die stoffen in drinkwater maximaal mogen hebben

de concentratie is de hoeveelheid opgeloste stof per liter water

Page 224: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv224 >> 9 Stoffen

9 In bron 2 staan maximale concentraties van stoffen die in drinkwater kunnenvoorkomen. In drinkwater zit normaal een zeer lage concentratie lood, meestalminder dan 1 microgram (0,001 mg) per liter.Leg uit of lood gevaarlijk is als je water drinkt.

10 Hieronder zie je enkele watermonsters. Kleur de watermonsters rood die nietvoldoen aan de normen van het drinkwaterbesluit.

11 Wat is dosis?

12 In amandelen zit het zeer giftige cyanide. Toch worden amandelen niet verbo-den voor consumptie.Wat kun je hieruit afleiden?

13 In bron 4 staat de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid van vitaminen die je nodig hebt.

a Hoeveel vitamine C moet je dagelijks hebben?

b Hoeveel vitamine B3 moet je dagelijks hebben?

Teveel vitamines zijn slecht voor je gezondheid.

Welke vitamine is het meest gevaarlijk?

c Leg je antwoord uit.

14 In de tabel staat hoeveel milligram vitamineC in een aantal soorten voedsel voorkomt.Een warme maaltijd is samengesteld uit3 gekookte aardappelen, 2 eetlepels groenteen als toetje een glas verse sinaasappelsap.a Hoeveel mg vitamine C krijg je dan

binnen?A 60 mgB 71 mgC 95 mg

b Dit is meer / minder dan de aanbevolen

dagelijkse hoeveelheid. Omcirkel wat juist is.

100 mL 100 mL

Monster 36 mg natrium

15 mg nitraat150 mg sulfaat

100 mL

Monster 4120 mg natrium50 mg nitraat

1000 mg sulfaat

100 mL

Monster 212 mg natrium4 mg nitraat

100 mg sulfaat

soort voedsel gehalte aan vitamine C(mg)

1 sinaasappel (120 gram) 60

1 glas sinaasappelsap (100 mL) 25

1 glas sinaasappelsap met vruchtvlees (100 mL) 36

1 grote lepel gekookte groente (50 gram) 10

1 gekookte aardappel (50 gram) 5

Monster 1120 mg natrium

5 mg nitraat50 mg sulfaat

Er mag maximaal 0,010 mg lood per liter water aanwezig zijn. 0,001 mg ligt onder deze norm.

Je kunt het water dus gewoon drinken.

de dosis is de hoeveelheid van een stof, die je binnen krijgt.

in amandelen zit zo weinig cyanide dat het niet schadelijk is voor de mens

60 mg15 tot 18 mg

D

De maximale dosis is slechts twee keer groter dan de aanbevolen dosis.

Page 225: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 9 Stoffen >> 225

E-nummers

15 Vul de hokjes voor de goede beweringen.■ Hulpstoffen in voedsel worden additieven genoemd.❑ Additieven herken je aan de A-nummers.■ Additieven worden toegevoegd om de eigenschappen van voedsel te

verbeteren.❑ E-nummers bestaan uit vier cijfers.■ Sommige mensen zijn allergisch voor additieven.■ Vegetariërs mogen niet alle additieven eten.

16 Tot welke groep behoren de volgende E-nummers?Trek een lijn naar de juiste groep.

17 Sinds december 2005 moet op voedingsmiddelen vermeld staan of er stoffen inzitten die een allergische reactie kunnen veroorzaken.Waarom is deze aanduiding belangrijk?

c Hoeveel sinaasappels mag je maximaal eten per dag?A 8B 17C dat maakt niet uit, een sinaasappel is altijd gezond

E-961

E-141

E-241

E-420

E-175

E-252

E-967

E-232

E-123

E-951smaakstof

kleurstof

conserveringsmiddel

deze aanduiding is belangrijk voor mensen met een allergie

Page 226: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv226 >> 9 Stoffen

1 Welke bewering is waar? Kleur de smiley groen als de bewering waar is. Als debewering niet waar is, dan kleur je de weepy rood.a Zout kun je gebruiken als smaakstof. ☺ �b Door een conserveringsmiddel bederft voedsel sneller. ☺ �c Een dosis is de hoeveelheid van een stof die in water mag zitten. ☺ �d Vitaminen zijn goed voor je gezondheid. ☺ �e De concentratie geeft aan hoeveel van een stof in één liter

water zit. ☺ �f Een stof is gevaarlijk als de concentratie groot is. ☺ �

2 In spinazie zit een grote hoeveelheid van de stof nitraat. Nitraat op zich is nietzo schadelijk, maar het lichaam zet deze stof om in nitriet. Een teveel aannitriet kan wel schadelijk zijn. Wat kun je zeggen over de dosis voor nitraat inons lichaam?Wat weet je van de concentratie nitriet in ons lichaam?

De dosis nitraat is: De concentratie nitriet is:A klein laagB klein hoogC groot laagD groot hoog

3 Vul de volgende woorden in: dodelijk, dosis (2×), genezend, giftige, hoeveelheid

Een huisarts kan een stof gebruiken als medicijn.

Hij moet hierbij rekening houden met de stof die de

patiënt binnen krijgt, de . Als de te

hoog is, dan is het medicijn niet meer , maar

.

4 Waarom is het verstandig om de drinkwaterkraan eerst een poosje te latenstromen als je terug komt van vakantie?A Dan is het water lekker koel.B De concentratie metaaldeeltjes in het kraanwater wordt dan hoger.C De concentratie metaaldeeltjes in het kraanwater wordt dan lager.D Dan weet je of er verstoppingen in de waterleiding zitten.

5 Verbind met een lijntje wat bij elkaar hoort.

9.3 Test jezelf

dosis

concentratie

additieven

Wat krijg je binnen?

Wat is in het eten gedaan?

Hoeveel zit er in?

giftigehoeveelheid

dosis dosisgenezend

dodelijk

groen

rood

Page 227: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 9 Stoffen >> 227

9.4 Afval1 Mijn antwoord op de introvraag is:

A 100 kgB 300 kgC 1000 kg

2 Zet de soorten afval in de puzzel.gft – glas – kca – metalen – papier – plastic – rest

3 Hieronder zijn afvalproducten genoemd.Zet elk afvalproduct in de tabel bij de juiste groep. Gebruik eventueel BasisBinas.

blik soep – snoeihout – cd-doosje – kapot bord – batterij – pot appelmoes –folders – verpakking van mp3-speler – wijnfles – appelschillen – schrift – oude fietsketting – baksteen – spuitbus

4 In Nederland wonen 16 miljoen mensen. Per jaar produceren we 4,7 miljoen tonafval (1 ton = 1000 kg).a Hoeveel kg afval gooit een Nederlander gemiddeld per jaar weg?

Uitrekenen!A 0,29 kgB 3,4 kgC 290 kgD 340 kg

b Deze hoeveelheid zal in werkelijkheid groter / kleiner zijn want,

P L A S T I C

gft glas kca metalen papier plastic rest

g l a s

kc

e s t

me

alen

pier

ft

cd-doosjewijnfles blik soep

snoeihout batterij folders baksteenpot appel-moes

oude fiets-ketting

appel-schillen spuitbus verpakking

mp3-speler

kapot bord

schrift

gerecycled.

een deel wordt hergebruikt of

schrift

Page 228: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv228 >> 9 Stoffen

5 Kleur de smiley groen als je het afval thuis scheidt. Als de afvalscheiding nietthuis gebeurt, dan kleur je de weepy rood.papier ☺ � kca ☺ �gft-afval ☺ � plastic ☺ �glas ☺ � metalen ☺ �

6 Wat is het verschil tussen hergebruik en recyclen?

7 Verroest ijzer wordt gemengd met ruw ijzer in een hoogoven. Dit mengselwordt gesmolten. Hierdoor krijg je staal.

Dit is een vorm van hergebruik / recycling. Omcirkel het goede antwoord.

8 Hergebruik of recycling? Zet een kruisje in de juiste kolom.

9 Waarom wordt glas apart ingezameld in groen, kleurloos en bruin glas?

10 Welke twee redenen worden genoemd om te gaan hergebruiken en recyclen?

1

2

11 In een hoogoven wordt een mengsel van verroest ijzer en ruw ijzer gesmolten.Hierdoor krijg je staal. Welke reden is voor de hoogoven de belangrijkste om tegaan recyclen?A Het kost minder energie om het mengsel te smelten.B Van de grondstof ijzererts heb je minder nodig.C Verroest ijzer kost bijna niets.

hergebruik recycling

inzamelen van lege flessen frisdrank

compost maken van de warme maaltijd

oud papier inzamelen

flessen gooien in de glasbak

tweedehandskleding

hergebruik: voorwerp wordt opnieuw gebruikt.

recyclen: voorwerp wordt grondstof voor nieuw product.

Bij recycling zal het nieuwe product ook deze kleur kunnen krijgen.

door hergebruik van stoffen krijg je minder afval

door recycling heb je minder grondstoffen nodig.

rood

groengroen

Page 229: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 9 Stoffen >> 229

Computers: recycling en

hergebruik

14 Wat gebeurt tegenwoordig veel met gebruikte computers?A Deze worden verkocht aan andere mensen.B Van meerdere computers wordt één goed werkende computer gemaakt.C Deze gaan allemaal naar de vuilnisbelt.

15 Geef in de tabel aan welke computeronderdelen allemaal kunnen wordengerecycled.Geef ook aan waar het gerecyclede materiaal voor gebruikt kan worden.Je kunt zoeken op het internet.

12 Wat is restafval?

13 Welk afval hoort waar? Zet je woorden in het juiste figuur.reclame folders – plastic – flesje nagellak – oude krant – klokhuis – verfblik –lege chipszak – kartonnen doos – aardappelschillen – batterijen – spuitbushaarlak – piepschuim – activiteitenboek pulsar – gras

PAPIER

GROENECONTAINER

GRIJZECONTAINER

KCA

computeronderdeel hergebruikt voor / gerecycled en dan gebruikt voor

Restafval is afval dat niet kan worden hergebruikt.

flesje nagellakverfblikbatterijenspuitbushaarlak

reclamefoldersoude krantkartonnen doosactiviteitenboek pulsar

plasticlege chipszakpiepschuim

klokhuisaardappelschillengras

Eigen antwoord.

Page 230: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv230 >> 9 Stoffen

1 Wat gebeurt met de verschillende soorten afval?Verbind de juiste blokken met elkaar.

2 Kleur de smiley groen als je de bewering goed is. Als de bewering fout is, dankleur je de weepy rood.a Het inleveren van lege flessen is recycling. ☺ �b Afval uit de grijze container wordt gescheiden in metalen

en restafval. ☺ �c Hergebruik is lastig, omdat afval goed moet worden gescheiden. ☺ �d Bij hergebruik en recycling bespaar je op de grondstof. ☺ �

3 Hergebruik en recycling zijn goed voorA de portemonnee.B het milieu.C zowel het milieu als voor de portemonnee.

4 Wat gebeurt met de warmte die vrijkomt bij de verbranding van afval?A Niets. De warmte verdwijnt in de lucht.B De warmte wordt gebruikt voor het opwekken van elektriciteit.C De warmte wordt gebruikt om het water in de kanalen te verwarmen.

5 Is sprake van recycling of van hergebruik? Omcirkel wat juist is.

a Je kunt het afval nog een keer gebruiken voor hetzelfde product. recyclen / hergebruik

b je gebruikt het afval als grondstof voor een nieuw product. recyclen / hergebruik

9.4 Test jezelf

glas grijze container

appelschillen inzamelen

plastic groene container

groen

rood

Page 231: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv 9 Stoffen >> 231

KLEURSTOFFEN

1 Test wat je al van kleurstoffen weet. Kijk nog niet in je boek!Omcirkel: juist of onjuist.

a Kleurstoffen zijn altijd natuurlijk. juist / onjuist

b In jouw huid zitten cellen die zwarte kleurstof maken. juist / onjuist

c Henna wordt gemaakt van rode bieten. juist / onjuist

d De blauwe kleurstof van jouw spijkerbroek wordt uitblauwwier gemaakt. juist / onjuist

e Een tatoeage verdwijnt na enkele jaren vanzelf weer. juist / onjuist

f Schilders maalden vroeger zelf stenen om verf te maken. juist / onjuist

g In sommige lipsticks zitten gemalen luizen. juist / onjuist

h Je kunt textiel alleen kleuren met synthetische kleurstoffen. juist / onjuist

i Door een reactie met zuurstof kan kleur veranderen. juist / onjuist

2 Controleer je antwoorden van opdracht 1 met behulp van de tekst en foto’s uitje leerboek.

Hoeveel antwoorden had je goed? Ik heb antwoorden goed.

3 De blauwe kleurstof in jouw spijkerbroek is indigo.Welke uitspraak is of welke uitspraken zijn waar over indigo?

I Indigo wordt gewonnen uit planten.II Indigo wordt in een fabriek gemaakt.

III Onze huidcellen produceren indigo.

A alleen I is juistB alleen II is juistC alleen III is juistD I en II zijn juist en III is onjuistE I, II en III zijn juist

4 Als je indigo uit een plant haalt, dan krijg je eerst een gele vloeistof.Waardoor wordt de kleur na een tijdje toch blauw?

5 Noem twee verschillen tussen een tatoeage en een huidversiering als in bron 1.

1

2

6 Wat gebeurt er als je bruin wordt door de zon?A Dan maakt je huid meer melanine.B Dan gaat er minder bloed naar de huid, waardoor de huid er donkerder uitziet.C Dan verdwijnen witte pigmenten uit je huid.D Dan wordt je huid dunner. Dus je ziet beter de donkere spieren onder de huid.

Eigen antwoord.

de gele vloeistof wordt blauw na reactie met zuurstof.

een tatoeage zit in de huid; verdwijnt niet

huidversiering zit op de huid; verdwijnt weer

Page 232: JvB NASK T2 Uitwerkingen

Pulsar 1–2 vmbo-kgt uitwerkingen © 2006 Wolters-Noordhoff bv232 >> 9 Stoffen

7 KleurenspeurtochtJe kent de kleuren rood, geel, blauw en nog veel meer kleuren.Hieronder zie je een palet met namen van kleuren. Hoe de kleuren samen-gesteld zijn, kun je vinden in je leerboek, op verftubes, op de verpakking vankleurshampoo of op internet.Kleur de verfplekken op het palet in de juiste kleur. Soms moet je daarvoor ookkleuren mengen.

8 Op een internetsite over natuurlijke cosmetica staat dat synthetische kleur-stoffen altijd schadelijk zijn voor je gezondheid. Synthetische stoffen zijn nietnatuurlijk.Deze bewering is niet juist.Welke beweringen over synthetische kleurstoffen zijn juist?Kleur de vakjes voor de juiste zinnen groen.❑ Synthetische kleurstoffen zijn van kunststof.❑ Synthetische kleurstoffen zijn van dierlijke oorsprong.■ Sommige synthetische kleurstoffen kunnen een allergische reactie

veroorzaken.❑ Synthetische kleurstoffen zijn soms gemaakt van natuurlijke kleurstoffen.❑ Synthetische kleurstoffen zijn ongeschikt voor textiel, want de kleurstoffen

veranderen tijdens het wassen van de textiel.■ Synthetische kleurstoffen worden gemaakt in een fabriek.■ Er zijn veel meer synthetische kleurstoffen dan natuurlijke kleurstoffen.

9 Je mag alleen goedgekeurde kleurstoffen gebruiken.a Waarom mogen in textiel veel meer kleurstoffen gebruikt worden dan

in voedsel?

b Worden natuurlijke kleurstoffen automatisch goedgekeurd? ja / nee

karmijn

titaan

koper

magenta

mahonieindigo

turkoois

henna

oker

ultramarijncyaan

Voedsel komt in je lichaam.

Eigen antwoord.