jvb nask2 t3 uitwerkingen

72
Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 1 © Noordhoff Uitgevers bv 1 1 Stoffen 1.1 Stoffen herkennen 2 stofeigenschappen 3 D 4 kleur, geur 5 a Verschil: kleur, geur, smaak, etc. Overeenkomst: beide zijn vloeibaar. b Verschil: dichtheid, kleur, ijzer is magnetisch; koper niet. Overeenkomst: beide zijn vast, ze geleiden elektriciteit en warmte. 6 Elke stof kan een massa van 10 gram hebben. Aan de massa kun je dus niet herkennen welke stof het is. Annemarie heeft gelijk. 7 geur, kleur, brandbaarheid, smaak 8 ruiken kleurenblind zien doofheid horen verkoudheid 9 gezichtbedrog 10 Ik zie allemaal cirkels. Wanneer je een passer zou gebruiken, zul je merken dat hier alleen maar cirkels zijn getekend. Door het gebruik van verschillende kleuren en achtergronden zie je in de tekening spiralen. 11 laboratoriumjas Beschermt tegen stoffen die opspatten of tegen stoffen die op de werktafel liggen. bril Beschermt tegen opspattende stoffen. handschoenen Beschermt tegen gevaarlijke (bijtende, irriterende, giftige) stoffen. haarelastiek Zorgt ervoor dat je haar niet in de vlam van de brander komt.

Upload: kingboko

Post on 05-Jul-2015

9.724 views

Category:

Documents


6 download

TRANSCRIPT

Page 1: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 1

© Noordhoff Uitgevers bv 1

1 Stoffen 1.1 Stoffen herkennen 2 stofeigenschappen

3 D

4 kleur, geur

5 a Verschil: kleur, geur, smaak, etc. Overeenkomst: beide zijn vloeibaar.

b Verschil: dichtheid, kleur, ijzer is magnetisch; koper niet. Overeenkomst: beide zijn vast, ze geleiden elektriciteit en warmte.

6 Elke stof kan een massa van 10 gram hebben. Aan de massa kun je dus niet herkennen welke stof het is. Annemarie heeft gelijk.

7 geur, kleur, brandbaarheid, smaak

8 ruiken kleurenblind zien doofheid

horen verkoudheid

9 gezichtbedrog

10 Ik zie allemaal cirkels. Wanneer je een passer zou gebruiken, zul je merken dat hier alleen maar cirkels zijn getekend. Door het gebruik van verschillende kleuren en achtergronden zie je in de tekening spiralen.

11

laboratoriumjas Beschermt tegen stoffen die opspatten of tegen stoffen die op de werktafel liggen.

bril Beschermt tegen opspattende stoffen.

handschoenen Beschermt tegen gevaarlijke (bijtende, irriterende, giftige) stoffen.

haarelastiek Zorgt ervoor dat je haar niet in de vlam van de brander komt.

Page 2: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 1

© Noordhoff Uitgevers bv 2

12 Wanneer je eet of drinkt, kunnen (schadelijke) stoffen in je lichaam komen. Deze schadelijke stoffen liggen op tafel of zitten aan je handen.

13 Ze eet tijdens het practicum. Haar laboratoriumjas is niet dicht. Ze heeft haar lange haren niet samengebonden. Ze drinkt. Er ligt brood op de tafel. Ze heeft geen bril op terwijl een stof uit het bekerglas spat.

14 Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord. a Een reageerbuis mag je niet verder vullen met vloeistof

dan voor 1/3e deel. b Tijdens het verhitten van een reageerbuis moet je de opening

op jezelf richten. ☺ c Om je vingers niet te branden gebruik je een reageerbuisknijper. d Je mag een beetje stof uit een potje schudden. ☺ e Na gebruik van een stof moet je het potje afsluiten. f Als je iets knoeit, ruim je dat na afloop van het practicum op. ☺ g Stoffen op je handen moet je direct afwassen. h Doe tijdens een proef alleen wat in het voorschrift staat. i Je kunt je tas overal in het lokaal neerzetten. ☺

15

aanwezig? Waar in het lokaal?

nooddouche

oogdouche

brandblusser

branddeken

Eigen antwoord

16 Een stof kan worden opgenomen via de huid. Dat veroorzaakt problemen als een stof gevaarlijk of giftig is.

17 Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord. 1 Erik leest eerst het practicumvoorschrift goed door. 2 Voordat hij de proef uitvoert, haalt hij alle benodigdheden op. 3 Omdat hij gewoon water verwarmt, doet Erik geen jas aan en geen bril op. ☺ 4 Erik doet de reageerbuis halfvol water. ☺ 5 Erik steekt de brander op de juiste manier aan. 6 Erik gebruikt een reageerbuisknijper. 7 Erik verwarmt het reageerbuisje in de gele vlam. ☺ 8 Na de proef zet Erik het buisje in het reageerbuisrekje. 9 Erik beantwoordt de vragen in het activiteitenboek.

10 Na de proef ruimt Erik de spullen op en zet alles weer terug waar hij het gehaald heeft.

11 Erik maakt de tafel schoon met een doek.

Page 3: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 1

© Noordhoff Uitgevers bv 3

1.1 Test jezelf

1 a Stoffen herken je aan de stofeigenschappen. Bijvoorbeeld geur, kleur, smaak en brandbaarheid.

b Je kunt niet altijd vertrouwen op je zintuigen. c Tijdens een proef moet je jezelf beschermen. Draag altijd

een jas. Bind je lange haren op als je met vuur werkt. Voordat je iets verwarmt, zet je een veiligheidsbril op.

d Je doet veilig practicum als jij je houdt aan de veiligheidsvoorschriften. Doe geen andere proeven dan de proeven die je moet doen. Veilig werken betekent ook dat je weet waar de noodvoorzieningen zijn.

2 Voorbeelden van goede antwoorden zijn: geur, kleur, smaak, brandbaarheid, dichtheid, geleidbaarheid, oplosbaarheid.

3 gezichtsbedrog

4 Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord. a Mensen nemen waar met hun zintuigen. b In de scheikunde mag je proeven. ☺ c Als je een proef doet, hoef je niet beschermd te worden. ☺ d Een bril beschermt tegen opspattende stoffen. e Tijdens een practicum moet je altijd de veiligheidsregels kennen.

5 1 Ze dragen een laboratoriumjas. 2 Ze dragen een veiligheidsbril. 3 Ze gebruiken een reageerbuisknijper.

6 a voor 1/3e gevuld. b spatel / lepel c moet je je handen meteen wassen. d voorschrift e ruim je alles netjes op.

1.2 Zuivere stoffen en mengsels

2 a twee of meer stoffen door elkaar. b één stof.

3 lucht, sinaasappelsap, wijn, bier, ranja, beton

4 B

Page 4: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 1

© Noordhoff Uitgevers bv 4

5

6 C

7 C 8

9 a smeltpunt b … verdampen … temperatuur …

10 a na 20 minuten b 15 minuten

Het smelten begint na 20 minuten. Na 35 minuten is alles gesmolten. c 52 °C d Waarschijnlijk paraffine.

52 °C is gelijk aan 325 K (zie tabel 1). Uit tabel 15 kun je dan bij smeltpunt aflezen welke stof het is.

e zie volgende pagina. Het is dezelfde stof; dus is het smeltpunt hetzelfde. De tijdsduur van het gehele proces is waarschijnlijk langer dan in de tekening. De warmteafgifte per tijdseenheid is meestal kleiner dan bij verwarmen.

Page 5: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 1

© Noordhoff Uitgevers bv 5

11

temperatuur elektrisch signaal grafiek

temperatuur- sensor

computer

12

smeltpunt stolpunt mengsel

kooktraject smelttraject zuivere stof

kookpunt stoltraject

13 a + b

c Zeewater is een mengsel, want de temperatuur verandert

tijdens het bevriezen. d Het stoltraject van zeewater is -1 °C tot -5 °C.

Page 6: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 1

© Noordhoff Uitgevers bv 6

1.2 Test jezelf

1 a Een mengsel bestaat uit twee of meer stoffen door elkaar. Een zuivere stof bestaat uit één stof.

b Je maakt een temperatuur-tijd-diagram. Bij een zuiver stof blijft de temperatuur bij een faseovergang gelijk. Deze temperatuur heet smeltpunt, stolpunt of kookpunt.

c Een mengsel heeft een smelttraject, stoltraject of kooktraject. Bij de faseovergangen smelten en koken neemt de temperatuur langzaam toe. De temperatuur neemt langzaam af tijdens het stollen.

2 smeltpunt, één soort molecuul, suiker

3 smelttraject, twee soorten moleculen, ranja

4 a smeltpunt. b mengsel c temperatuur d temperatuursensor

5

1.3 Mengsels

2 a helder b kleur

3 B

4 De oplosbaarheid van een stof is het aantal gram van een stof dat maximaal in één liter water kan oplossen.

5 … vloeistoffen … beter … … gassen …oplosbaarheid … temperatuur

6 D

7 Ja … het mengsel is helder.

Page 7: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 1

© Noordhoff Uitgevers bv 7

8 a

: 1000 × 100

water 1 L (= 1000 mL) 1 mL 100 mL

ijzersulfaat 156 g 0,156 g 15,6 g

: 1000 × 100

Je kunt maximaal 15,6 gram ijzersulfaat oplossen in 100 mL water.

b

: 1000 × 450

water 1 L (= 1000 mL) 1 mL 450 mL

ijzersulfaat 156 g 0,156 g 70,2 g : 1000 × 450

Je kunt maximaal 70,2 gram ijzersulfaat oplossen in 450 mL water.

c

: 156 × 80

water 1000 mL 6,41 mL 512,8 mL

ijzersulfaat 156 g 1 g 80 g : 156 × 80

Je hebt minimaal 512,8 mL water nodig om 80 g ijzersulfaat te kunnen oplossen.

9 a Een suspensie is altijd troebel. b Een suspensie is niet altijd gekleurd ☺

Een suspensie is altijd gekleurd.

c Een emulsie is een vaste stof die niet goed mengt met een vloeistof. ☺ Een emulsie is een vloeistof die niet goed mengt met een vloeistof.

d Een suspensie ontmengt als je de suspensie een poosje laat staan. e Een emulsie heeft altijd een kleur. f Een emulgator helpt water en olie met elkaar mengen. g Als je een suspensie een poosje laat staan, zakt de vloeistof naar de bodem. ☺

Als je een suspensie een poosje laat staan, zakt de vaste stof naar de bodem.

10 a een kleinere dichtheid heeft dan water. 1 cm3 olie is minder zwaar dan 1 cm3 water.

b gekleurd

vaste stof + vloeistof ontmengt suspensie

vloeistof + vloeistof zakt naar de bodem

emulsie troebel olie drijft bovenop

Page 8: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 1

© Noordhoff Uitgevers bv 8

12 D 13

legering gemende metalen toepassing brons koper en tin munten, beelden, kerkklokken messing koper en zink waterkranen soldeer tin en lood metalen solderen

14 a

mengsel omschrijving

schuim Schuim is een gasvormige stof dat niet oplost in een vloeibare stof.

nevel Nevel is een vloeibare stof die fijn verdeeld is in een gasvormige stof.

rook Rook is een vaste stof gemengd met een gasvormige stof.

suspensie Een suspensie is een vaste stof die niet oplost in een vloeibare stof.

emulsie Een emulsie is een vloeibare stof die niet oplost in een vloeibare stof. b

mengsel voorbeeld schuim de schuimkraag op bier in een glas, slagroom nevel mist rook smog suspensie krijt in water; zand in water emulsie melk, mayonaise, advocaat, yoghurt, mosterd

1.3 Test jezelf

1 a Oplossingen zijn heldere mengsels van een oplosmiddel met een andere stof. Een oplossing kan kleurloos of gekleurd zijn. De oplosbaarheid geeft aan hoeveel gram stof maximaal oplost in 1 liter water.

b Een suspensie is een mengsel van kleine deeltjes van een vaste stof en water. Een emulsie is een mengsel van twee vloeistoffen die niet in elkaar oplossen. Voor een emulsie is een emulgator nodig. Een suspensie en een emulsie zijn altijd troebel en gekleurd.

c Een legering is een mengsel van twee metalen. Schuim is een fijn verdeeld gas in een vloeistof. In rook zweven kleine vaste deeltjes in een gas. Een nevel is een vloeistof die fijn verdeeld is in een gas.

2 helder, soms een kleur, stof opgelost in oplosmiddel

3 altijd gekleurd, vaste stof zinkt naar de bodem, troebel

Page 9: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 1

© Noordhoff Uitgevers bv 9

4 schuim een mengsel van twee metalen nevel een gas verdeeld in een vloeistof

legering vaste deeltjes verdeeld in een gas rook een vloeistof fijn verdeeld in een gas 5 a Een emulsie ontmengt na verloop van tijd. Hierbij ontstaan

twee vloeistoflagen. Romano heeft gelijk.

b emulgator c Voorbeelden van juiste antwoorden zijn: mayonaise,

mosterd, melk, yoghurt, advocaat 1.4 Mengsels scheiden

2

3 a 1 Vouw het filter twee maal dubbel. 2 Zet de trechter in de reageerbuis. 3 Doe het filter in de trechter. Plak het filter vast. 4 Schenk een beetje troebel water op het filter. 5 Wacht tot het water door het filter is gezakt. 6 Herhaal de laatste twee stappen. b filter

4 1 suspensie 2 filter met residu 3 filtraat

5 a Zout kun je oplossen in water. b Suiker lost niet op in water. ☺ c Een oplossing is helder. d Door filtreren scheid je de opgeloste stoffen van het water. ☺ e Het residu gaat door het filter. ☺ f Het filtraat is altijd helder. g Vaste deeltjes hebben een grotere dichtheid dan water

en zinken naar de bodem. h Je moet eerst afschenken en dan gaan bezinken. ☺ i Cola is een voorbeeld van een suspensie. ☺ j Door een verschil in stofeigenschappen kun je een mengsel

scheiden.

Page 10: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 1

© Noordhoff Uitgevers bv 10

6 kookpunt

7 ... koken. … vaste stof … residu (zout).

8 a A b B

9 Zie de figuur hiernaast.

10 a ja b nee c ja d nee Het water verdampt in de lucht. Je zou het water dan moeten opvangen. Waterproductie uit zeewater gebeurt door destillatie.

11 a destilleren b indampen c filtreren / indampen Indampen duurt veel langer.

12

13 … fracties. … fracties … kooktraject. … fractie …mengsel … … lager …

14 D L I D E S T I L L A A T B R R O R W Z

W U Y F I L T R A A T N E K N I Z E B Q

N E R E R T L I F I N D A M P E N S M N

L O V P F K W W J H K W V Q G V M I H Z

A D W P D D E S T I L L E R E N F D P R

E I Z U J F A N E K N E H C S F A U Y P

Page 11: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 1

© Noordhoff Uitgevers bv 11

1.4 Test jezelf

1 a Een suspensie kun je scheiden door gebruik te maken van het verschil in deeltjesgrootte. Ook kun je een suspensie scheiden door gebruik te maken van de dichtheid van de deeltjes. Dit heet bezinken en afschenken.

b Bij indampen maak je gebruik van het verschil in kookpunt. De stof met het laagste kookpunt verdampt eerst. Bij indampen scheid je een vloeistof van een opgeloste vaste stof.

c Bij destilleren vang je de vloeistof op die het eerst kookt. Deze vloeistof heet het destillaat. Bij destilleren maak je ook gebruik van het verschil in kookpunt.

2 filtreren verschil in kookpunt, vloeistof wordt opgevangen indampen verschil in deeltjesgrootte destilleren verschil in kookpunt, de vloeistof verdwijnt

3 a niet waar b waar c waar d waar Een oplossing wordt meestal ingedampt.

4 condenseren, verdampen

5 a Zie de figuur hiernaast. b Zie figuur. c Zie figuur.

1.5 Extraheren en adsorberen

2 C 3 a De juiste volgorde is: P Je doet water bij een mengsel van zand en zout. R Je laat het zout oplossen. I Je filtreert het mengsel. M Je dampt de oplossing in. A Je haalt het zand van het filter en het zout uit de indampschaal. b PRIMA

4 Wanneer je jood en zout met alcohol mengt, lost het jood op. Als het zout eruit gefilterd is, dan is het jood nog opgelost in de alcohol. Je moet dus indampen om de vaste stof jood in handen te krijgen. Jannie heeft gelijk.

Page 12: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 1

© Noordhoff Uitgevers bv 12

5 Er wordt water in de zoutlaag geperst. Het zout lost op in het water. Het zoute water wordt omhoog gepompt. Daarna wordt het zoute water (pekel) ingedampt. Het water verdampt en het zout blijft achter.

6 Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord. a Je kunt water of alcohol als extractiemiddel gebruiken. b Als je alcohol bij het mengsel doet, dan lost het zout op. ☺ c Je doet water bij het mengsel. Daarna filtreer je het mengsel.

Het zout blijft dan op het filter achter. ☺ d Als je na de scheiding het opgeloste zout gaat indampen,

dan is het zout het extract.

7 Bij extraheren doe je een vloeistof bij een mengsel van twee vaste stoffen. Van de twee stoffen in het mengsel lost de ene stof wel op en de andere niet. Het oplosmiddel heet extractiemiddel. Het ontstane mengsel wordt daarna gefiltreerd. Na indampen van het filtraat houd je het extract over.

8 Sjakira doet water bij (fijngemalen) rozenblaadjes. Ze laat de geurstoffen oplossen. Ze filtreert het mengsel. Daarna dampt ze de oplossing in. Op het filter liggen de rozenblaadjes. Het extract is haar parfum.

9 a Het adsorptiemiddel bindt de opgeloste stof aan het oppervlakte van het adsorptiemiddel.

b Norit adsorbeert de schadelijke stof in je maag en in je darmen.

10 C

11 … norit … geurstof … … adsorptiemiddel … … hechten …

12 extractiemiddel koffie

filter water

extract koffiefilter

Page 13: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 1

© Noordhoff Uitgevers bv 13

13

14 a Een rondje is kleurloze cola. Een zwart puntje is kleurstof. Een zwart driehoekje is koolstof.

b In situatie 1 heb je de gewone cola. c In situatie 2 wordt koolstof bij de cola gevoegd. De kleurstof

hecht zich aan de koolstof. d In situatie 3 wordt het mengsel gefiltreerd. De koolstof met

aangehechte koolstof blijft achter op het filter (residu). De kleurloze cola zit in het bekerglas (filtraat).

1.5 Test jezelf

1 a Bij extraheren scheid je twee vaste stoffen door de ene stof op te lossen en de andere niet. Je gebruikt daarbij een extractiemiddel. Bij extraheren maak je gebruik van een verschil in oplosbaarheid. Na extraheren moet je meestal filtreren en indampen.

b Bij adsorberen verwijder je een kleine hoeveelheid vervuilende stof uit een mengsel. Adsorberen lukt alleen als de ene stof zich beter hecht aan het adsorptiemiddel dan de andere stof. Na adsorptie moet je altijd filtreren.

2 water, zand en zout, filtreren, indampen

3 a adsorberen b koolstof / actieve kool c c – a – b d Nee, de kleurstof hecht zich aan het oppervlakte van het

adsorptiemiddel. Als het hele oppervlakte vol zit met kleurstof, moet je het adsorptiemiddel op het filter vervangen.

Page 14: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 1

© Noordhoff Uitgevers bv 14

4 extraheren kookpunt

filtreren deeltjesgrootte

bezinken / afschenken aanhechting

absorberen oplosbaarheid

destilleren dichtheid

Examentraining

1 B

2 B

3 B

4 D

5 Voorbeelden van goede antwoorden zijn: - Hij had een laboratoriumjas aan moeten doen. - Hij moet een veiligheidsbril dragen. - De rondbodemkolf op de achtergrond is niet afgesloten. - Op de tafel ligt een onafgeschermde vaste stof. Deze moet

eerst worden opgeruimd of opgeborgen. - hij moet handschoenen aan doen. De stoffen zijn gevaarlijk

(gaten in kleren en plekken op zijn handen). - De huisdieren mogen niet aanwezig zijn.

6 B

7 A

8 C

9 B

10 B

11 A

12 B

13 A

14 B

Page 15: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 2

© Noordhoff Uitgevers bv 1

2 Goed en veilig schoon 2.1 Soorten water 2 zoet water oppervlaktewater

zeewater

zout water regenwater

grondwater

3 a

IJs op de bergen en sneeuw erboven en de wolk waaruit het sneeuwt rood kleuren. Water in rivieren, in de zee, in de wolken waaruit het regent en als regen blauw kleuren. Wolken waaruit geen regen of sneeuw valt, geel kleuren.

b condenseren c rijpen d smelten 4 Het aardoppervlak bestaat uit meer zeeën en oceanen dan

land. Alleen op het land komt zoet water voor. 5 … oppervlaktewater … grondwater.

… drinkwater.

… drinkwater.

… regenwater …

… grondwater.

… oppervlaktewater.

… zeewater …

… regenwater.

Page 16: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 2

© Noordhoff Uitgevers bv 2

6 herken je aan gebruik je voor soort water

komt uit de kraan drinken, wassen, koken drinkwater water in slootjes, beekjes, meren, kanalen en rivieren

sproeiwater, maak je drinkwater van, viswater, water in natuurgebieden

oppervlaktewater

water in zeeën en oceanen

scheepvaart, viswater zeewater

is in de grond weggezakt

sproeiwater, de productie van drinkwater

grondwater

7 Het zwartgemaakte hokje geeft aan dat de bewering goed is

(hokje groen gekleurd). Het open hokje geeft aan dat de bewering fout is

(hokje rood gekleurd). In Nederland wordt drinkwater gemaakt uit zeewater en

grondwater. Regen die in sloten terechtkomt, heet oppervlaktewater. Zeewater is zout water. Water dat verdampt, komt uiteindelijk weer in zee terecht.

8 voedselbereiding, douchen, wassen, koffie en thee, afwassen,

toiletgebruik 9 voedselbereiding 0,01 x 132 L = 1 L douchen 0,36 x 132 L = 48 L

wassen 0,15 x 132 L = 20 L koffie en thee 0,04 x 132 L = 5 L afwassen 0,02 x 132 L = 3 L toiletgebruik 0,30 x 132 L = 40 L

10 Bij wassen wordt water gebruikt als spoelmiddel om vuil en zeepresten te verwijderen. Water is ook een oplosmiddel voor het wasmiddel.

11 a, b en c eigen antwoord 12 a Industriewater wordt niet gedronken, dus levert het ook

geen gevaar op voor de mens b 1 Industriewater is beter voor het milieu. 2 Industriewater is goedkoper dan drinkwater. c 1 Als koelwater, bijvoorbeeld in een elektriciteitscentrale.

2 Als spoelwater, bijvoorbeeld om flessen schoon te spoelen.

Page 17: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 2

© Noordhoff Uitgevers bv 3

13 N Z Z S M R D G Z D T Q P R R I R F Z G L G D K B B A R C E D R P J T Z E V L R F L X H W E X T I G E G I W D D T F Q O O O C Y E K U N U N A W T J F V A J Q N K O E L W A T E R I K Z A T G L W J T D O P P E R V L A K T E W A T E R N B V W Y Z L H M T R F F G I Y A E E H E O F A R E T A W L A V F A N S A T A R G C L T R E T A W E I R T S U D N I E Z E D Z E S C H O O N S P O E L E N I V R R G R R K P H A F Q U Y N U X B D S C T Q V J E

schoonspoelen afvalwater industriewater drinkwater koelwater oppervlaktewater regenwater zeewater grondwater

2.1 Test jezelf

1 a Voorbeelden van zoet water zijn drinkwater, regenwater,

grondwater en oppervlaktewater. Zeewater is zout water.

b Belangrijke functies van water zijn oplosmiddel en spoelmiddel.

c Industriewater wordt gebruikt als spoelwater en als koelwater.

2 Industriewater wordt niet door mensen gebruikt om

bijvoorbeeld te drinken, dus levert het ook geen gevaar op voor de gezondheid als het niet dezelfde kwaliteit heeft als drinkwater

3 Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord. a De hoeveelheid zeewater neemt af door verdamping. b Water wordt als oplosmiddel gebruikt bij het zetten van koffie. c De industrie heeft vaak een eigen watervoorziening. d Industriewater is duurder dan drinkwater. ☺

Page 18: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 2

© Noordhoff Uitgevers bv 4

4 a

b Door de warmte van de zon verdampt water. Hoog in de lucht condenseert de waterdamp. Er ontstaan wolken. Uit de wolken valt regen. De regen komt via rivieren weer in de zee.

5

zoet water zout water

grondwater zeewater

oppervlaktewater

drinkwater

regenwater

2.2 Reinigen en verzorgen 2 a Water is niet geschikt als oplosmiddel voor olie. b Water is wel geschikt als oplosmiddel voor zeep. 3 a Volle melk is een mengsel van water en vet. b Emulsies zijn: mayonaise, yoghurt, halvarine, braadboter en koffiemelk 4 Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord.

a Water en olie mengen goed. ☺ b Een emulsie bestaat uit water, vet en een emulgator. c In voedsel komen ook emulgatoren voor. d Zeep is een emulgator.

Page 19: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 2

© Noordhoff Uitgevers bv 5

5

6 a Laila b Zeep wordt gemaakt door vet (of olie) een lange tijd met

soda te laten koken. Door het koken verdwijnt het vet (of olie) en de soda. Er ontstaat zeep en glycerine.

7 a Een zeep waarbij niet al het vet tijdens het koken is verdwenen.

b vet, soda, water

8 nodig voor het maken van natuurlijke zeep zeep

soda

ontstaat bij het maken van natuurlijke zeep glycerine

vet

9 Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord.

a Alle zeep heeft een reinigende en verzorgende werking. ☺ b Synthetische zeep wordt gemaakt van olie uit aardolie. c Als vet en soda een lange tijd samen koken, dan ontstaat er zeep. d In natuurlijke zeep zitten altijd grondstoffen van dieren. ☺

10

hydrofiel hydrofoob 11 … kop ….

… vet.

… vet … vet … staart.

… kop … hydrofiel.

… staart … hydrofoob.

Page 20: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 2

© Noordhoff Uitgevers bv 6

12

13 zin 1 en zin 2 zijn juist, dus beide zinnen groen kleuren

14 hydrofiel bang voor water staart hydrofoob houdt van water kop 15 Door de emulgerende werking van het wasmiddel wordt vet

weggespoeld bij het wegspoelen van het water. 16

emulgerend

tandpastazeep oplossend

krijt schurend

pepermuntolie reinigend

verzorgend 17 A

18 Dan wordt er te veel geschuurd, dit is niet goed voor je

tanden. 19 Een tandpasta zonder zeep schuurt alleen de tanden, maar

reinigt ze niet. Voor een schoon gebit is zeep echt nodig.

2.2 Test jezelf

1 a Een emulsie maak je door water en vet (of olie) te mengen

met een emulgator. b Zeep maak je door vet of olie een lange tijd met soda te

koken. c In een wasmiddel zitten zeepmoleculen.

De staart van een zeepmolecuul is hydrofoob. De staart dringt in het vet. De kop van een zeepmolecuul is hydrofiel en richt zich naar het water. Hierdoor kunnen het vet en het water mengen.

d Tandpasta heeft een reinigende en schurende werking.

Page 21: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 2

© Noordhoff Uitgevers bv 7

2 Zeep is een emulgator en kan olie en water mengen. De bewerking van Arnout is onjuist

3 1 zeep 2 afwasmiddel 3 wasmiddel 4 A 5 a soda en vet een lange tijd te koken.

b kaliumhydroxide en vet een lange tijd te koken.

6 verzorgend, emulgerend, reinigend 7

2.3 Goed en veilig schoon 2 a 7 b maagsap c gootsteenontstopper, ammonia, bleekmiddel 3 zeep

zuur sodawater

basisch appel

citroen

ammonia

4 a De kleur van de rodekool wordt mooi rood. b kleiner dan 7 5 5, 2, 4, 3, 1 6 Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord.

a Met pH-papier kun je alleen zien of de stof zuur is. ☺ b Rodekoolsap is een indicator. c Rodekoolsap is en nauwkeuriger indicator dan pH-papier. ☺

Page 22: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 2

© Noordhoff Uitgevers bv 8

7

licht ontvlambaar De stof prikt in je ogen en op je huid. Inademen kan gevaarlijk zijn.

irriterend Het product brandt snel.

corrosief De stof is slecht voor het milieu.

giftig Maakt je ziek en kan dodelijk zijn.

chemisch afval De stof tast je huid en kleren aan.

8 Beide zinnen zijn juist. Ze worden dus groen gekleurd. 9

10 a 1 veiligheidsbril op 2 handschoenen aan 3 schort voor b Een ontkalkingsmiddel is zuur. Zure stoffen zijn bijtend. 11 aceton 12 D

13 a Tijdens het bijvullen kan de spiritus vlam vatten door de

warmte van de spiritusbrander. b Als de spiritus in een hete brander op is, gebruik je een

andere (koude) brander. Er is nu geen gevaar bij het vullen.

Page 23: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 2

© Noordhoff Uitgevers bv 9

14 Beide beweringen zijn goed. Beide hokjes groen kleuren.

15 Zodat de arts precies weet wat het kind gedronken heeft en

welke gevaren er dus zijn. 16

2.3 Test jezelf

1 a Sommige schoonmaakmiddelen zijn zuur, andere zijn

basisch. b Aceton, spiritus en wasbenzine zijn brandbare

oplosmiddelen. Zure en basische schoonmaakmiddelen tasten je huid, ogen en kleding aan.

2 … zuur …

… pH …

… zuurder ….

Basen …

… neutraal …

… pH-papier …

… indicator …

3 corrosief 4

5 B

Page 24: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 2

© Noordhoff Uitgevers bv 10

6 a een hoog keukenkastje b Dat is een veilige plaats waar de kinderen niet bij kunnen. 2.4 Drinkwater 2 Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord.

a In Nederland komt drinkwater uit de kraan. b In sommige landen komt drinkwater uit een fles. c Overal ter wereld is voldoende schoon drinkwater. ☺

3

: 1,5 × 0,6

prijs 1,5 1 0,60 volume 1000 667 400

: 1,5 × 0,6

Voor de prijs van 1 liter Spa blauw kun je 400 liter drinkwater drinken.

4

: 1,5 × 0,90

prijs 1,5 1 0,90 volume 1000 667 600

: 1,5 × 0,90

Voor de prijs van 1 liter Hollandse Bron kun je 600 liter drinkwater drinken.

5 Bronwater heeft een andere smaak.

Bronwater drinken is trendy (hot). Bronwater heeft een merk (voor merkgevoelige mensen).

6 grondwater, oppervlaktewater 7 5 Het water wordt in een reinwaterkelder of een watertoren

opgeslagen. 3 Het afgegoten water wordt gefiltreerd. 4 Met ultraviolette straling en het gas ozon worden bacteriën

gedood. 1 De vaste deeltjes bezinken. 2 Het water wordt afgegoten.

8 a Door bezinken scheid je de grootste hoeveelheid vaste stof

in het water af. b filtratie bezinken

Page 25: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 2

© Noordhoff Uitgevers bv 11

9 drinkwaterbesluit Het drinkwater wordt hier onderzocht. waterleidingbedrijf Maakt drinkwater uit oppervlaktewater en grondwater. laboratorium Hierin staan de eisen van drinkwater. watertoren Het drinkwater wordt hier opgeslagen. 10 Drinkwater in Nederland is neutraal van smaak en geur en

bevat geen ziektekiemen. In derdewereldlanden heeft drinkwater vaak een smaak en geur en bevat het water ziektekiemen.

11 a 3 liter b

: 12 × 132

volume 12 1 132 tijd 3 0,25 33

: 12 × 132

Zaïra moet dan 33 uur lopen.

c douchen, wassen, toilet doorspoelen, koken, afwassen 13

Page 26: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 2

© Noordhoff Uitgevers bv 12

2.4 Test jezelf 1 a In Nederland komt schoon drinkwater uit de kraan. b Drinkwater wordt in Nederland gemaakt uit

oppervlaktewater en grondwater. In een waterleidingbedrijf wordt het water gezuiverd.

c De oppervlakte van de aarde bestaat voor 70% uit water. Slechts een klein percentage hiervan is geschikt voor het maken van drinkwater.

2 bezinken: De vaste deeltjes zakken naar de bodem.

filtreren: De grote vaste deeltjes blijven achter in het filter.

3 132 4 4 x 150 = 600 L per dag. 600 L = 0,6 m3 365 dagen x 0,6 m3 = 210 m3 Kosten 210 m3x € 1,50 = € 315,- 5 Ziektekiemen zijn zo klein dat ze gemakkelijk door de

openingen van het zandfilter kunnen glippen. De ziektekiemen worden dus niet door een zandfilter uit het water verwijderd.

Examentraining 1 C 2 handschoenen aan, bril op, schort voor 3 C 4 B 5 C 6 residu: etiketten van de bierflesjes filtraat: soda-oplossing 7 1 Er is minder soda-oplossing nodig. 2 De warmte wordt hergebruikt. 8 suspensie

Page 27: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 2

© Noordhoff Uitgevers bv 13

9

10 a nee

b Rodekoolsap kan alleen aangeven óf het zuur is, maar niet hóe zuur. Alle oplossingen zijn zuur, dus ze zal geen verschillende waarnemingen kunnen doen.

Page 28: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 3

© Noordhoff Uitgevers bv 1

3 Reacties 3.1 Reacties herkennen 2 De beginstoffen zijn verdwenen. Er zijn nieuwe stoffen

ontstaan. 3 Beatrice heeft gelijk, want een deel van de alcohol is

verdwenen. Er is een zure stof ontstaan.

4 Bij a, b, d, e, g, h en j is sprake van een reactie. Het woord dat ontstaat, is reactie.

5 Er zijn nieuwe stoffen ontstaan. chemische reactie De stoffen voor een gebeurtenis zijn gelijk aan de stoffen erna. De beginstoffen zijn verdwenen. geen chemische reactie De stoffen voor een gebeurtenis zijn anders dan de stoffen erna. De beginstoffen zijn nog steeds aanwezig.

6 vuur, rook, warmte, lichtflits, knal, geur

7 reactieverschijnselen practicum 1 practicum 2 practicum 3 practicum 4 gasbellen X geur kleurverandering X X knal licht X vuur en rook X warmte X X

8 Jan ruikt een schroeilucht en er is een zwarte plek te zien.

9 C

10 warmte

brand knal

aardappelen koken geur

rotje aansteken kleurveranderingen

ontstaan van gassen

11 Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord.

a Bij het verbranden van hout ontstaan nieuwe stoffen. ☺ b Bij het bakken van brood treedt een reactie op. ☺ c Bij het aanzetten van een knoop ontstaan nieuwe stoffen. d Vuur, kleurverandering en het ontstaan van geuren zijn reactieverschijnselen. ☺

Page 29: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 3

© Noordhoff Uitgevers bv 2

12 a eieren+ boter + bakmeel + suiker cake b rauwe aardappelen gare aardappelen c benzine + zuurstof water en koolstofdioxide d magnesiumlint + zuurstof witte stof e kaliumjodide-oplossing + loodnitraatoplossing gele stof 13 a alcohol + gist druivensap + gas b gist + meel + water + vet + zout brood + lekker ruikend gas c hout + zuurstof water + koolstofdioxide + brandlucht + as 14 verse melk zure melk 15 a kruit b een knal, een lichtflits, rook en een geur c Die zijn verdwenen in de lucht. 16 C 3.1 Test jezelf

1 a Bij een chemische reactie verdwijnen stoffen en ontstaan nieuwe stoffen.

b vuurverschijnselen, kleurverandering, het ontstaan van gassen en het ontstaan van warmte

c in een reactieschema

2 a het schroeien van haar

b het knippen van papier

c het verbranden van aardgas

d het bakken van brood

e het rotten van een appel

f het branden van een zaklamp

g ijzer vijlen

h het scheuren van een lap stof

i een gasexplosie

j het breken van porselein

3 a In 2, 5, 6 en 7 staat een reactieverschijnsel. b Er treden reactieverschijnselen op. Daarom is er sprake van een reactie.

4 C

Page 30: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 3

© Noordhoff Uitgevers bv 3

3.2 Fasen en faseovergangen

2 Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord. a Het smelten van ijs. ☺ b Het stollen van frituurvet. ☺ c Het bakken van een ei. d Het braden van vlees. e Het condenseren van waterdamp. ☺ f Het branden van een lucifer. g Het rotten van een appel. h Het verscheuren van papier. ☺ i Het verbranden van papier. j Het verdampen van alcohol. ☺ k Van water ijsblokjes maken. ☺

3 Het gebroken glas is nog steeds glas. Achmed heeft gelijk.

4 a smelten b stollen c verdampen

5 Bij verdampen ontstaan geen andere stoffen. Daarom is verdampen geen chemische reactie.

6 er geen nieuwe stoffen ontstaan.

7

8 D

9 Bij verdampen van zeewater ontstaan geen nieuwe stoffen.

10 De opgeloste kalk wordt door indampen vast. Er ontstaan geen nieuwe stoffen. Daarom is er geen sprake van een reactie.

11 Het zwartgemaakte hokje staat voor een juist antwoord. van vast naar vloeibaar van vloeibaar naar gas van gas naar vloeibaar van vloeibaar naar vast

Page 31: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 3

© Noordhoff Uitgevers bv 4

12

13 a Bij het destilleren van aftershave ontstaan geen nieuwe stoffen.

Daarom is er geen sprake van een chemische reactie. b Water heeft hoogste kookpunt, omdat alcohol het eerst is

verdampt. 14 a water

b nee c Omdat er tijdens het koken van water ook al wat azijnzuur

verdampt.

3.2 Test jezelf

1 a Bij het koken van water ontstaat waterdamp. Waterdamp is dezelfde stof als water. Een faseovergang is geen reactie.

b Er ontstaan geen nieuwe stoffen. Je kunt de oplossing terugkrijgen door de ingedampte stof weer op te lossen.

c Bij destilleren ontstaan geen nieuwe stoffen. 2

3 a nee b Vloeibaar glas is dezelfde stof als vast glas.

4 Het kaarsvet verwarmen is geen reactie. De suiker verwarmen is wel een chemische reactie.

Page 32: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 3

© Noordhoff Uitgevers bv 5

5 Door zout op te lossen en daarna in te dampen. Na in dampen heb je weer zout.

6 a Marion b Het water is verdampt en het wasgoed is niet veranderd.

3.3 Reacties om je heen

2 a Reactieproducten (pijltje uit - rode cirkel) zijn: koolstofdioxide water onbruikbare stoffen Beginstoffen (pijltje in - groene cirkel) zijn: zuurstof koolhydraten vetten eiwitten water

b water

3 a Er ontstaat een nieuwe stof. Daarom is er sprake van een reactie. b Er ontstaat een nieuwe stof. Daarom is er sprake van een reactie. c suiker, custard en melk d karamelvla e Bij het koken gaan de bacteriën dood. f de houdbaarheidsdatum

4 Bejaarde mensen hebben minder weerstand en worden gauw ziek als ze bedorven producten zouden eten die ontstaan door reacties in de keuken.

5 B

6 Het zwartgemaakte hokje geeft aan dat er sprake is van een reactie (hokje groen gekleurd). Het open hokje geeft aan dat er geen reactie is (hokje rood gekleurd)

Het verkleuren van kleding. Het verkleuren van gordijnen door UV-stralen. Kleurstoffen oplossen in heet water. Het bruin worden van geschilde aardappelen. Het donker worden van de glazen in een bril in zonlicht.

7 Dit wasmiddel zal weinig bleekmiddel bevatten, want anders zal de zwarte kleur snel verbleken.

8 De broekjes en de shirtjes zouden dan niet allemaal dezelfde kleur hebben door verschillende mate van verbleken van de kleur.

Page 33: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 3

© Noordhoff Uitgevers bv 6

9 C

10 bontwasmiddel veel bleekmiddel wasmiddel voor de witte was weinig bleekmiddel 11

c h l o o r b l e e k m i d d e l a z i j n z o n l i c h t u v - s t r a l e n m i l i e u

h a a r v e r f

Het woord is reactie. 12 verse melk zure melk

13 bacteriën bestrijdingsmiddelen onkruid ontsmettingsmiddelen ongedierte schimmels

14 a … bacteriën … b … onkruid … ongedierte. c … bacteriën … schimmels ...

15 Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord. a Het hard worden van beton. b Het ontkalken van een koffiezetapparaat. c Het ontsmetten van zwembadwater met chloor. d Een schoonmaakmiddel oplossen in water. ☺

16 Voordeel: Onkruid en ongedierte gaan dood. Nadeel: Het is tijdelijk schadelijk voor het milieu.

17 Bij hoge temperaturen bederft voedsel eerder.

Page 34: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 3

© Noordhoff Uitgevers bv 7

18 N N T G T R E T A W B E E E H I N E S T R H I N R K C P E I J O F R D J E E I S M U R I E N D I V L L D E G MT S N M Z R B V I C I C E I T C A E R U D L A D R Z A N D S E E I B L G R B E T O N V E B O N T W A S E N O U T H C I L T I W I E C

De overblijvende letters vormen het woord

bestrijdingsmiddelen.

3.3 Test jezelf 1 a Bij voedselbereiding treden vaak reacties op.

Bij voedselbederf ontstaan schadelijke stoffen. b Kleuren veranderen door inwerking van bleekmiddel en zonlicht. c Beton wordt hard door de reactie tussen cement, water en lucht.

Bestrijdingsmiddelen doden onkruid en ongedierte. Ontsmettingsmiddelen doden schimmels en bacteriën.

2 Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord. a Het bruin worden onder een zonnebank. b Het verkleuren van papier door UV-licht. c Het oplossen van kleurstoffen in heet water. ☺ d Het bruin worden van geschilde appels.

3 a kalk, zand en water b het mengen van de grondstoffen c Er ontstaat een nieuwe stof. d De specie maakt de stenen aan elkaar vast. e Beton wat nog niet hard is, bevat het meeste water.

4 In een meer zitten meer bacteriën. Bacteriën kunnen je ziek maken. Daarom word je eerder ziek als je in een meer zwemt.

5 gipspoeder + water gips

Page 35: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 3

© Noordhoff Uitgevers bv 8

3.4 Onderzoek naar stoffen

2 D

3 Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord. a water zuurstof + waterstof b zuurstof + water waterstofperoxide ☺ c koperchloride koper + chloor d waterstofperoxide water + zuurstof e rauwe aardappel gare aardappel ☺ f gare aardappel zwarte stof + stinkend gas

4 Het zwartgemaakte hokje geeft aan dat de bewering waar is (hokje groen gekleurd). Het open hokje geeft aan dat de bewering fout is (hokje rood gekleurd).

Bij elke reactie ontstaat er meer dan één reactieproduct. Bij elke ontledingsreactie ontstaat er meer dan één

reactieproduct. Een ontledingsreactie heeft altijd één beginstof. Alle stoffen zijn te ontleden.

5 a toestel van Hoffman b om het water geleidend te maken c waterstof en zuurstof d waterstof

6 a thermolyse b waterstof en zuurstof

7 thermolyse ontleding door warmte

elektrolyse ontleding door licht

fotolyse ontleding door elektriciteit

8 nikkel en chloor

9 Het zwartgemaakte hokje geeft aan dat de gebeurtenis een thermolyse is (hokje groen gekleurd). Het open hokje geeft aan dat de gebeurtenis geen thermolyse is (hokje rood gekleurd).

Het indampen van een zoutoplossing. Het verschroeien van haar. Het koken van aardappelen. Het aanbranden van aardappelen. Het smelten van ijs. Het verbleken van kleuren bij wassen.

10 Het stuur hangt in een bad met een oplossing van chroomchloride. Op de oplossing van chroomchloride wordt electrolyse toegepast waarbij het stuur de negatieve elektrode is.

Page 36: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 3

© Noordhoff Uitgevers bv 9

11 a waterstof b 1 Je vangt het gas op in een lege reageerbuis.

2 Je zorgt ervoor dat het gas niet ontsnapt. 3 Je steekt het gas aan.

12 C

13 a Met een teststrookje. b De mens heeft 5 liter bloed.

Dat is 5 kg, of te wel 5000 g. In bloed mag 0,1% glucose voorkomen. 0,1% van 5000 g is 5 gram

c D

14

wat je doet waarneming stof

Je houdt een gloeiend houtje in een reageerbuis.

Het houtje gaat branden. zuurstof

Je houdt een vlammetje bij de reageerbuis met het gas.

Je hoort een knal. waterstof

Zoutzuur bij de stof doen.

Er ontstaat een gas. kalk

Je doet een teststrookje in urine.

Er treedt een verkleuring op.

glucose

3.4 Test jezelf

1 a Bij ontledingsreacties ontstaan uit één beginstof twee of meer reactieproducten.

b Je kunt stoffen ontleden door thermolyse, elektrolyse en fotolyse.

c Stoffen in bloed en urine kun je aantonen met teststrookjes. Waterstof kun je aantonen door het aan te steken. Je hoort dan een knalletje. Zuurstof kun je aantonen met een gloeiend stukje hout. Het houtje gaat branden. Kalk is aan te tonen met zoutzuur. Er ontstaan dan een gas.

Page 37: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 3

© Noordhoff Uitgevers bv 10

2 a - c

d Het water in de middelste buis stijgt. e Door zuurstof in een buis op te vangen en er een gloeiende

houtspaander in te doen. De gloeiende houtspaander vlamt dan op.

f Er ontstaat dan in beide buizen een mengsel van waterstof en zuurstof.

3 Zij heeft hiermee waterstof aangetoond. 4

beginstof reactieproduct(en) te ontleden door

water waterstof + zuurstof electrolyse

ijzerchloride oplossing ijzer + chloor electrolyse

suiker koolstof + brandbaar gas thermolyse

witte krant gele krant fotolyse

3.5 Bouw van stoffen

2

Page 38: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 3

© Noordhoff Uitgevers bv 11

3 calcium = Ca goud = Au koolstof = C waterstof = H broom = Br tin = Sn stikstof = N fluor = F 4 K = kalium Ne = neon I = jood Fe = ijzer Hg = kwik Mg = magnesium O = zuurstof Pb = lood 5 A 6 a nee b ja c ja 7 Het zwartgemaakte hokje geeft aan dat de stof een niet-

ontleedbare stof is (hokje groen gekleurd). Het open hokje geeft aan dat de stof ontleedbaar is (hokje rood gekleurd).

waterdamp waterstof zuurstof koperoxide goud

8 Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord. a Een ontleedbare stof heet een verbinding. b Nikkelchloride is een verbinding van nikkel en chloor. c Elke verbinding kun je weergeven met een kommaformule. d De kommaformule van water is H,O.

9 a een verbinding van koper en chloor Cu, Cl b water H,O c een verbinding van koolstof, zuurstof en waterstof C,H,O d een verbinding van kalium, aluminium, zwavel en zuurstof K,Al,S,O 10 Mg,O 11 Ni + Br is een mengsel van nikkel en broom.

Nikkelbromide is een verbinding. Een verbinding noteer je met een kommaformule.

Page 39: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 3

© Noordhoff Uitgevers bv 12

12 water K,I

koperchloride Cu,Cl

waterstofchloride Mg,O

magnesiumoxide H,O

kaliumjodide H,Cl

13 Stap 1: Schrijf de beginstoffen en de reactieproducten op.

beginstof: koperchloride - reactieproducten: koper en chloor

Stap 2: Schrijf het reactieschema op in woorden.

koperchloride koper + chloor

Stap 3: Zoek de symbolen op van elke stof die in het reactieschema voorkomt.

Cu, Cl Cu en Cl

Stap 4: Schrijf nu het reactieschema op in symbolen.

Cu,Cl Cu + Cl

Stap 5: Controleer of elk symbool vóór de pijl ook na de pijl voorkomt.

klopt

14 Stap 1 beginstoffen: ijzer, water en zuurstof reactieproduct: roest

Stap 2 ijzer + water + zuurstof roest Stap 3 Fe H,O O Fe,H,O Stap 4 Fe + H,O + O Fe,H,O Stap 5 klopt

15 Cu + Cl Cu,Cl Al,O Al + O C,H + O H,O + C,O 16 Al,Cl Al + Cl C,H,O H,O + C,H H + Cl H,Cl C,H,O C,H,O + C,O 17 Het zwartgemaakte hokje geeft aan dat het reactieschema juist

is (hokje groen gekleurd). Het open hokje geeft aan dat het reactieschema niet juist is (hokje rood gekleurd).

Ca,C,O Ca + O C,H,O + O C,O + H,O Fe,S,O Fe + O

Page 40: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 3

© Noordhoff Uitgevers bv 13

3.5 Test jezelf 1 a Alle niet-ontleedbare stoffen kun je weergeven met één

symbool. b Met een kommaformule geef je aan uit welke niet-

ontleedbare stoffen een verbinding is opgebouwd. c Je schrijft een reactieschema in symbolen als je de stoffen in

het reactieschema in woorden vervangt door symbolen of kommaformules.

2 H = waterstof Pb = lood C = koolstof O = zuurstof Cl = chloor Br = broom N = stikstof Pb = lood Mg = magnesium Fe = ijzer 3

naam koolstofdioxide water alcohol suiker

formule C,O H,O C,H,O C,H,O 4 Stap1 beginstoffen: kalium en chloor

reactieproduct: kaliumchloride Stap 2 kalium + chloor kaliumchloride Stap 3 K Cl K,Cl Stap 4 K + Cl K,Cl Stap 5 Voor en na de pijl klopt het. 5 a Ag + O Ag,O b Mg,O Mg + O c C,H,O C + H + O Examentraining 1 A

2 Ca,O

3 1 beginstoffen: kalium + zuurstof – reactieproduct: kaliumoxide 2 kalium + zuurstof kaliumoxide 3 K O K,O 4 K + O K,O 5 Aan beide zijden van de pijl staan dezelfde elementen.

4 B

5 Al,O

6 Al,O Al + O

7 B

Page 41: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 3

© Noordhoff Uitgevers bv 14

8 A

9 B

10 A

11 1 koolstof + zuurstof koolstofdioxide 2 C O C,O 3 C + O C,O 4 Aan beide zijden van de pijl staan dezelfde elementen.

12 1 beginstoffen: water en koolstofdioxide reactieproducten: glucose en zuurstof

2 water + koolstofdioxide glucose + zuurstof 3 H,O C,O C,H,O O 4 H,O + C,O C,H,O + O 5 Aan beide zijden van de pijl staan dezelfde elementen.

13 C

14 C

15 B

16 B

17 C

18 1 beginstoffen: waterstof en roest reactieproducten: ijzer en water

2 waterstof + roest ijzer + water 3 H Fe,O Fe H,O 4 H + Fe,O Fe + H,O 5 Aan beide zijden van de pijl staan dezelfde elementen.

Page 42: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 4

© Noordhoff Uitgevers bv 1

4 Verbranding 4.1 Verbrandingsverschijnselen 2 a licht, zwarte rook, gloeiende deeltjes (= vonken) en vlammen b warmte 3 waterdamp

roet vast

rook

koolstofdioxide vloeibaar

as

vlammen gasvormig

vonken

4 Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord. a In rook komen gloeiende vaste deeltjes voor. ☺ b In de rook die uit fabrieksschoorstenen komt, kan

waterdamp zitten. c Als je een lucifer afstrijkt, dan ruik je de geur van zwaveloxide.

Zwaveloxide ontstaat door een chemische reactie. d Het belangrijkste reactieproduct bij een verbranding is warmte. ☺ e Bij een verbranding kan geen waterdamp ontstaan, want dan dooft

de brand. ☺ f Een brand is een ongewenste verbranding waarbij je vuur ziet.

5 a/b/c

d gasvormig kaarsvet e gloeiend gas

6 a Het bewijst dat het gas in de kern nog niet gloeit. Pas als je aan het einde van het buisje een lucifer houdt, gaat het gloeien.

Page 43: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 4

© Noordhoff Uitgevers bv 2

b

7 roet

8

soort vlam roet? te zien? geluid

geel ja ja nee

blauwe vlam nee nee weinig

ruisende vlam met kern nee nee (alleen de kern) veel

9 Omdat er dan onvolledige verbranding plaatsvindt. Daarbij ontstaat het zeer giftige koolstofmonoxidegas.

10 a De luchttoevoer helemaal open doen en de gasknop flink open. b kleiner c zwarte roetaanslag

11 Het branden van hout is een onvolledige verbranding.

12 A

13 v v e r r b v b r r t e o r o a o l n u b r a n d o n a d i i b n s g s k u r s

m r v e r e e w u e a a s c h i n e e n l n j n s e l v g d v d t w a r m l d e e i m h t e o a n v l n a n c t w m a l e g l o e i e n r a g i v k k e l l b m i n g n r e k t e m

verbrandingsverschijnsel warmteontwikkeling

Page 44: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 4

© Noordhoff Uitgevers bv 3

4.1 Test jezelf

1 a roet, vlammen, licht, vonken, warmte, rook, waterdamp en as b Een vlam is een gloeiend gas. c Bij een gele vlam ontstaat roet. 2 a I, II, III, V, VI b IV, VII, VIII c IV, VII

3 B

4 D

5 Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord. a Rook bestaat uit gloeiende gassen. ☺ b De rook die uit fabrieksschoorstenen komt, kan onder andere

bestaan uit vonken. ☺ c Als er brand is, dan ruik je een brandgeur.

Deze geur ontstaat door een chemische reactie. d Het belangrijkste reactieproduct bij een verbranding is vuur. ☺ e Een brand is een gewenste verbranding. ☺ f Bij een brandende kerstster zie je vonken. Deze vonken zijn

gloeiende vaste deeltjes. g In de vlam van een waxinelichtje zit roet.

4.2 Branden en blussen

2 a de minimale temperatuur die een stof nodig heeft om te gaan branden

b 1 brandstof 2 zuurstof 3 ontbrandingstemperatuur

3 Je moet het papier zo warm maken dat het zijn ontbrandingstemperatuur bereikt. Het papier vat dan vlam.

4 B

5 a De zuurstof is opgeraakt. b minder dan de helft c Het water stijgt maar een beetje.

De hoeveelheid zuurstof neemt af; en er komt wat koolstofdioxide bij. Koolstofdioxide lost voor een deel op in water.

6 C

Page 45: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 4

© Noordhoff Uitgevers bv 4

7 Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord. a Bij de vorming van koperchloride uit koper en chloor zie je een vuur-

verschijnsel. Dit betekent dat deze reactie een verbranding is. ☺ b Een brandbare stof heeft altijd een lage ontbrandingstemperatuur. ☺ c Alle brandbare stoffen die je moet aansteken, hebben een

ontbrandingstemperatuur die hoger is dan kamertemperatuur. d ‘Het vuur brandt’, is niet juist, je moet zeggen ‘de brandbare stof brandt’. e Zuurstof is een voorbeeld van een brandstof. ☺ f De lucht om ons heen bestaat voor het grootste deel uit zuurstof. ☺ g Voor een verbranding heb je alleen een brandbare stof nodig. ☺

8 a / e / f

b temperatuur c brandstof d zuurstof 9 a 1 brand 2 blusdeken 3 zuurstof 4 as 5 schuim 6 poeder 7 zand b blussen 10 a De brand wordt groter, want benzine drijft op water. Het

brandoppervlak wordt groter en de brand neemt toe. b poederblusser, koolstofdioxideblusser of sproeischuimblusser 11 a Een koolstofdioxideblusser verdrijft alle zuurstof in het lokaal

waardoor je bewusteloos kunt raken. b de ontbrandingstemperatuur 12 a Het hete vet spat met het water alle kanten op. Er ontstaat

een groot brandoppervlak waar veel zuurstof bij kan. Er ontstaat een steekvlam.

b Je doet een deksel of een vochtige doek op de pan.

1b r a n d

2b l u s d e k e n

3z u u r s t o f

4a s

5s c h u i m 6p o e d e r 7z a n d

lichtrood kleuren (e)

blauw kleuren (f)

Page 46: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 4

© Noordhoff Uitgevers bv 5

13 Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord. a Een brand blus je altijd met water. ☺ b Bij het blussen met schuim verlaag je de temperatuur. c Als je een schoteltje met brandende spiritus afdekt met een plaat

karton, dan dooft de vlam. ☺ d Als je een vlam uitblaast, dan verlaag je de temperatuur van de vlam. ☺ e Een steekvlam in een barbecue kun je doven met schuim. f Als je blust met koolstofdioxide, dan wordt de temperatuur

van de brand hoger. ☺ 4.2 Test jezelf 1 a Voor een verbranding zijn nodig: een brandbare stof,

zuurstof en een temperatuur die minstens gelijk is aan de ontbrandingstemperatuur van de stof.

b Met koolstofdioxide, zand, schuim, poeder en een blusdeken zorg je dat geen zuurstof bij de brandende stof komt. Met water, koolstofdioxide of zand verlaag je de temperatuur van de brand.

c Bij een gasbrand draai je de gaskraan dicht. Bij de meeste andere branden zijn water en zand geschikte blusmiddelen. Bij een benzine- of oliebrand gebruik je schuim, koolstofdioxide of een blusdeken.

2 a nee b Een verbranding is een reactie met zuurstof, maar op de zon

is geen zuurstof!

3 geen van beide; witte fosfor brandt pas bij 50 °C en rode fosfor bij 435 °C.

4 zuurstof

5 blusdeken

koolstofdioxide temperatuurverlaging

poeder

schuim zuurstoftoevoer afsluiten

water

zand

Page 47: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 4

© Noordhoff Uitgevers bv 6

6 Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord.

a Een oliebrand blus je met water. ☺

b Bij het blussen met schuim verhoog je de temperatuur. ☺

c Een gasvlam doof je als je de gaskraan dicht doet.

d Als je een vlam uitblaast, dan verminder je de zuurstoftoevoer.

e Een steekvlam in een barbecue kun je doven met een branddeken. ☺

f Een benzinebrand kun je doven met poeder.

g Als je blust met koolstofdioxide, dan wordt de zuurtoevoer verminderd.

4.3 Brandstoffen en verbrandingsproducten

2 1 benzine 2 spiritus 3 aardgas 4 kaarsvet 5 diesel 3 a N,O b C,O Pb,O H,O Mg,O Al,O S,O 4 a C,H (l) b waterdamp: H,O (g) daarna wordt de waterdamp water: H,O (l) c C,O (g) 5 aardgas, benzine, kerosine 6 Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord.

a LPG is een koolwaterstof. Als je LPG verbrandt, dan ontstaat LPG-oxide. ☺

b Waterstofoxide is een andere naam voor water. c De kommaformule van LPG is C,H. d Brandstoffen worden voor energiewinning gebruikt.

7 a koolstof, zuurstof b koolstofdioxide c C,O (g) 8 a stap 1: zuurstof

koolstofdioxide stap 2: zuurstof - koolstofdioxide stap 3: C,H; zuurstof: O ;

koolstofdioxide: C,O ; water: H,O stap 4: C,H + O C,O + H,O Stap 5: Links: C, H en O; rechts: C, H en O b vakken met LPG of C,H dezelfde kleur;

vakken met zuurstof of O dezelfde kleur; vakken met koolstofdioxide of C,O dezelfde kleur; vakken met water of H,O dezelfde kleur.

Page 48: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 4

© Noordhoff Uitgevers bv 7

9 1 waterstof en zuurstof; waterdamp

2 waterstof (gas) + zuurstof (gas) water (gas) 3 H (g) , O (g) , H,O (g) 4 H (g) + O (g) H,O (g) 5 Links: H en O; rechts: H en O 10 a koolstof (vast) + zuurstof (gas) koolstofdioxide (gas) C (s) + O (g) C,O (g) b propaan (gas) + zuurstof (gas) water (gas) +

koolstofdioxide (gas) C,H (g) + O (g) H,O (g) + C,O (g) c slaolie (vloeibaar) + zuurstof (gas) water (gas) +

koolstofdioxide (gas) C,H,O (l) + O (g) H,O (g) + C,O (g) 11 C,O (g) + S,O (g)

12 ijs = H,O (s) water = H,O (l) waterdamp = H,O (g)

13 a vloeibaar b opgelost 14 a Omdat het naast het element O niet 1 maar 2 andere

elementen heeft. b alcohol (vloeibaar) + zuurstof (gas) koolstofdioxide (gas) +

water (gas) c C,H,O (l) + O (g) C,O (g) + H,O (g)

15 a / b

c kaarsvet (g) + zuurstof (g) koolstofdioxide (g) + water (g)

C,H,O (g) + O (g) C,O (g) + H,O (g)

Page 49: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 4

© Noordhoff Uitgevers bv 8

16 k o o l w a t e r s t o f x f

r e a c t i e s c h e m a v e r b r a n d i n g s e e

4.3 Test jezelf

1 a Bij een verbranding ontstaan oxiden. b Hoe je reactieschema's opstelt voor een verbranding staat in

bron 2. c (s) = vast; (l) = vloeibaar; (g) = gasvormig; (aq) = opgelost in

water

2 Zwavelzuur bevat naast O niet één maar twee symbolen.

3 aluminium (vast) + zuurstof (gas) aluminiumoxide (vast) Al (s) + O (g) Al,O (s) 4 a benzine, LPG of diesel b aan de voorkant van de auto c uitlaatpijp d benzine (vloeibaar) + zuurstof (gas) koolstofdioxide (gas)

+ water (gas) C,H (g) + O (g) C,O (g) + H,O (l)

5 Pb,S en Pb,S,O

6 vast; gasvormig; opgelost in water

4.4 Aantonen van verbrandingsproducten 2

3 a Een reagens is een stof die je gebruikt om een bepaalde stof aan te tonen.

b wit kopersulfaat

Page 50: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 4

© Noordhoff Uitgevers bv 9

4 a helder kalkwater b koolstofdioxide; C,O (g) c Ontstaat bij de verbranding van aardgas koolstofdioxide? d Nee, want helder kalkwater is een reagens op

koolstofdioxide.

5 a A b blazen bij Q c zie tekening hiernaast d nee e Dan zuig je lucht door het heldere kalkwater en gaat er geen

uitgeademde lucht doorheen. Je zult dan geen troebeling waarnemen.

6 a Onderzoeksvraag: Ontstaat bij de verbranding van aardgas

koolstofdioxide? Onderzoeksplan: Zet de brander aan. Houd een erlenmeyer

boven de brander en vang de gassen op. Voeg helder kalkwater toe en kijk wat er gebeurt.

b Het heldere kalkwater wordt troebel. c Bij de verbranding van aardgas ontstaat koolstofdioxide. 7 a B, D, C, E, F, A b B c geen enkele d Bij de verbranding van butagas ontstaan koolstofdioxide en

water. 8 a wit kopersulfaat b water c om de waterdamp te laten condenseren d helder kalkwater e koolstofdioxide: C,O(g) f troebeling

9 o n d e r z o e k s v r a a g o n d e r z o e k s p l a n w a k a l k w a t e r g k o o l s t o f d i o x i d e e n r k o p e r s u l f a a t

Page 51: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 4

© Noordhoff Uitgevers bv 10

4.4 Test jezelf

1 a Water toon je aan met wit kopersulfaat. Het kopersulfaat wordt dan blauw.

b Koolstofdioxide toon je aan met kalkwater. Het kalkwater wordt dan troebel en wit.

c Onderzoeksvraag en onderzoeksplan bedenken; plan uitvoeren; resultaten en conclusie opschrijven.

d Of de formule van een brandstof C,H is, onderzoek je door de stof te verbranden. Je probeert daarbij water en koolstofdioxide aan te tonen.

2 a Hij doet enkele druppels alcohol op een horlogeglas waarop

wit kopersulfaat ligt. b Het witte kopersulfaat blijft wit. 3 a De waterdamp condenseert tot water. b Het witte kopersulfaat wordt blauw. c ja d troebeling van het kalkwater 4 Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord.

a Je toont water aan met blauw kopersulfaat. ☺ b Als de formule van een stof C,H,O is, dan is de stof verbrand. ☺ c Als je zuurstof verbrandt, dan ontstaat waterdamp . ☺ d Na het onderzoeksplan bedenk je de onderzoeksvraag. ☺ e Terpentine en benzine kun je van elkaar onderscheiden met

behulp van wit kopersulfaat. ☺ f In de lucht die we inademen, zit minder koolstofdioxide

dan in de lucht, die we uitademen.

4.5 Verbranding, milieu en gezondheid

2 a

b edelgassen c In ingeademde lucht zit 21% zuurstof en in uitgeademde

lucht 16%. In ingeademde lucht zit 0,03% koolstofdioxide en in

uitgeademde lucht 4%.

Page 52: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 4

© Noordhoff Uitgevers bv 11

3 koolstof (vast) + zuurstof (gas) koolstofdioxide (gas) + water (gas) + koolstofmonooxide (gas) + roet (vast)

C (s) + O (g) C,O (g) + H,O (g) + C,O (g) + C (s) 4 a Koolstofmonooxide heeft geen kleur en ook geen geur. b 1 Er was geen afvoer naar buiten toe; de

verbrandingsgassen konden niet weg. 2 Er was geen verse luchttoevoer, waardoor er onvolledige

verbranding plaats vond. c aan een gele vlam 5

koolstofdioxide koolstofmonoxide

bijna niet giftig zeer giftig

maakt kalkwater troebel maakt kalkwater niet troebel

6 1 gele vlam 2 er ontstaat roet

7 Anders staan de monteurs de hele dag in de schadelijke uitlaatgassen.

8 Het zwartgemaakte hokje staat voor een juiste zin. Koolstofdioxide is een brandbaar gas. In de uitlaatgassen van een auto zit koolstofmonooxide. Bij de volledige verbranding van papier houd je koolstof over. Koolstofmonooxide is een giftig gas. Een volledige verbranding is verbranding met onvoldoende zuurstof. Bij gele vlammen ontstaat roet.

9 a C,O en H,O en S,O b C,O en S,O 10 a / b C,O (g); N,O (g); S,O (g) c koolstofdioxiden d Door de groei van industrie en vervoer. Hierdoor is er meer

verbranding van koolwaterstoffen. e stikstofoxiden f door mestinjectie, het gebruik van naverbranders in ovens,

het gebruik van katalysatoren in auto’s, het gebruik van zwavelarme brandstoffen

Page 53: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 4

© Noordhoff Uitgevers bv 12

11

a Het gebruik van zwavelarme brandstoffen kan bijna niet beter. b de procentuele afname en toename 12 Deze stoffen tasten de luchtwegen aan. 13 a Zwaveldioxide en stikstofoxiden lossen op in regendruppels

en vormen zwavelzuur en salpeterzuur. b 1 Bossen worden aangetast. 2 Planten en dieren sterven. 3 Aantasting van gebouwen en beelden. 14 zwavelhoudende brandstoffen zoals: steenkool, bruinkool en

sommige aardolieproducten 15 C,H (l) geeft bij verbranding alleen C,O (g) en geen

zwaveloxiden. 16 Bij de verbranding van waterstof ontstaat alleen wateroxide,

water. 17 a temperatuurstijging, broeikaseffect b 1 toegenomen uitstoot van C,O (g) 2 natuurlijke ontwikkeling c nee d in de laatste 20 jaar 18 a chloorfluorkoolwaterstoffen b Cl, F, C, H c CFK’s breken de ozonlaag af. 19 In zonlicht zit UV-straling, deze soort straling vergroot de kans

op huidkanker.

Page 54: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 4

© Noordhoff Uitgevers bv 13

20 a het verwijderen van zwavel b Op het land wordt de concentratie zwaveloxiden gauw te

hoog; op zee is meer ruimte. Daarom blijft de concentratie zwaveloxiden op zee laag.

21 a erin: onverbrande verbrandingsgassen en ongebruikte zuurstof eruit: koolstofdioxide en water b C,H (g) + O (g) H,O (g) + C,O (g) 22 a allerlei kleine deeltjes die in de lucht zweven b voor een deel natuurlijk, voor een deel door roet en PAK’s c hart- en luchtwegaandoeningen, luchtwegklachten

23 a de maximaal aanvaardbare concentratie (een bepaalde hoeveelheid per m3 lucht)

b eigen antwoord c eigen antwoord d In 2004 was de concentratie fijnstof bijna overal (veel) lager

dan in 2002. e 1 Er zijn meer roetfilters in de uitlaten van dieselauto’s

gemonteerd. 2 In 2002 was het gedurende een lange tijd droog. De

gemiddelde maximum temperatuur was in de zomer van 2002 (22,4 °C) hoger dan in 2004 (21,4 °C). De gemiddelde minimum temperatuur was 14,0 °C resp. 13,0 °C. Zie bijvoorbeeld http://wxgr.nl/Grn/weer_02.htm en http://wxgr.nl/Grn/weer_04.htm.

4.5 Test jezelf 1 a Anders ontstaan roet en het giftige koolstofmonooxide.

b Zwaveldioxide en stikstofoxiden veroorzaken luchtverontreiniging. Zwaveldioxide en stikstofoxiden tasten de luchtwegen aan en veroorzaken zure regen. De toenemende uitstoot van koolstofdioxide versterkt mogelijk het broeikaseffect.

c Cfk’s (chloorfluorkoolwaterstoffen) tasten de ozonlaag aan. Dat is schadelijk voor de gezondheid, omdat dan meer schadelijke UV-straling de aarde bereikt.

d Door brandstoffen te ontzwavelen en door een katalysator in de auto te gebruiken, ontstaan schonere verbrandingsproducten.

e door roetfilters in dieselmotoren in te bouwen

2 a C,H,O(s) b koolstofdioxide en water (C,O en H,O)

c omdat teer roet bevat en roet wijst op koolstof dat niet kon verbranden. Dus is er een onvolledige verbranding.

Page 55: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 4

© Noordhoff Uitgevers bv 14

3 a koolstofdioxide, water en zwaveloxide (C,O (g), H,O (g) en S,O (g))

b Bij verbranding ontstaan C,O (broeikaseffect) en S,O (aantasting luchtwegen, zure regen).

4 C

5 onverbrande gassen motoren

Cfk’s zure regen

stikstofoxiden ozonlaag

zwaveldioxide autokatalysator Examentraining 1 zuurstof en ontbrandingstemperatuur 2 roet = vast;

vlammen = gasvormig; vonken = vast

3 C 4 A 5 C 6 A 7 C 8 A 9 B 10 C 11 a Dan is de vlam goed zichtbaar. b De hoeveelheid koolstofdioxide wordt groter.

De hoeveelheid zuurstof wordt kleiner. 12 a Zit er koolstofdioxide in de bubbels van sinas? b - Verwarm de sinas zodat het gas vrijkomt. - Vang het gas op in een omgekeerde erlenmeyer. - Zet de erlenmeyer op tafel en voeg helder kalkwater toe. - Schud de erlenmeyer. c Door de koolstofdioxide wordt het heldere kalkwater troebel.

Page 56: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 4

© Noordhoff Uitgevers bv 15

13 a Anders had het echtpaar het gas wel geroken en zich in veiligheid gebracht.

b Aan aardgas is een geurstof toegevoegd. c Koolstofmonooxide verlaagt de zuurstofopname in het bloed,

waardoor er kans op verstikking is. d Wanneer de vlam te weinig zuurstof krijgt, ontstaat een

onvolledige verbranding. e stikstofoxiden N,O (g) en zwaveloxiden S,O (g) 14 a koolstofdioxide b B c wit kopersulfaat d C

Page 57: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 5

© Noordhoff Uitgevers bv 1

5 Productieprocessen 5.1 Producten

2 a afhankelijk van de keuze van de leerling b De eis dat het product niet schadelijk mag zijn voor de

gezondheid.

3 a in de Warenwet b bijvoorbeeld welke conserveringsmiddelen in een product

mogen zitten en hoeveel ervan

4 B

5 Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord. a Suiker kan bederven. ☺ b In vruchtenjam zit het conserveringsmiddel suiker. c In huishoudjam zit maximaal twee keer zoveel suiker als vruchten. d In huishoudjam zit het conserveermiddel zwaveldioxide. ☺ e Elk product heeft dezelfde producteisen. ☺

6 a Ja b In vruchtenjam mag maximaal 1,4 keer zoveel suiker als

vruchten zitten. In de aardbeienjam zit 1000 g / 750 g = 1,33 keer zoveel suiker als vruchten. Dus mag deze jam vruchtenjam heten.

7 A de totale massa = 100 g, massa% suiker = 20 g / 100 g x 100% = 20%

8 a massa gevraagde stof massa% = massa totaal

x 100%

b 500 massa% = 530 x 100% = 94,3%

9 a B

1,5 massa%zout = 60 x 100% = 2,5%

b 11 massa% betekent: 11 gram van de 100 gram : 100 × 60 pinda’s 100 1 60 vet 11 0,11 6,6 : 100 × 60

In 60 g pinda’s zit 6,6 g vet.

Page 58: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 5

© Noordhoff Uitgevers bv 2

10 a

vruchtensap vol% aantal mL in 1,5 liter spa-fruit

appelsap 8 120

zwarte bessensap 6 90

bosvruchtensap 4 60

vlierbessensap 2 30

totaal aan vruchtensap 20 300 b D

1,5 L = 1500 mL; 1500mL – 300 mL = 1200 mL

11

drank inhoud fles in mL

aantal mL alcohol

vol% alcohol in %

whisky 750 304 40,5

tequila 1000 380 38

rum 600 480 80 12 a

drank aantal mL alcohol per glas

jenever 14 (40 x 35) / 100

bier 12,5 (250 x 5) / 100

wijn 13 (100 x 13) / 100

sherry 14 (70 x 20) / 100

b In elk glas zit wel ongeveer evenveel alcohol.

5.1 Test jezelf 1 a De eisen waaraan een product moet voldoen, zijn afhankelijk

van het gebruik. Bij een juist gebruik mag een product geen gevaar opleveren voor de gezondheid.

b Het massapercentage bereken je met de volgende formule. mgevraagde stof massa% = mtotaal

x 100%

c Het volumepercentage bereken je op de volgende manier. Vgevraagde stof volume% = Vtotaal

x 100%

Page 59: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 5

© Noordhoff Uitgevers bv 3

2 product voorbeelden van producteisen tandpasta De tandpasta moet goed schoonmaken.

De tandpasta moet de tanden sterker maken. De tandpasta moet goed ruiken en smaken. De tandpasta moet gemakkelijk uit de tube komen.

drinkwater Drinkwater moet kleurloos en geurloos zijn. Drinkwater moet helder zijn. Drinkwater mag geen vieze smaak hebben. In drinkwater mogen geen schadelijke bacteriën zitten.

kunststof kerstboom De kunststof kerstboom moet gemakkelijk op te zetten zijn. De kunststof kerstboom mag niet licht ontvlambaar zijn.

metalen speelgoedauto De metalen speelgoedauto mag geen scherpe hoeken of randen hebben. De wielen van de metalen speelgoedauto moeten goed draaien. De deuren van de metalen speelgoedauto moeten open kunnen.

lamp De lamp moet voldoende licht geven. De lamp moet een mooie vormgeving hebben. De lamp moet je kunnen dimmen.

3

70 massa%vet = 450 x 100% = 15,6%

4 C 5 Het volumepercentage alcohol in breezer is 6%. In 100 mL

Breezer zit dus 6 mL alcohol. Dit is de volumeverhouding.

: 100 × 330 Breezer 100 1 330 alcohol 6 0,06 19,8 : 100 × 330

In een flesje Breezer zit 19,8 mL alcohol.

Page 60: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 5

© Noordhoff Uitgevers bv 4

5.2 Een productie voorbereiden

2 In een recept voor een productieproces staat: - hoe een product wordt gemaakt, - welke grondstoffen je nodig hebt en - welke afvalstoffen ontstaan tijdens de productie.

3 bier

mout grondstof

gerst tussenproduct

hop eindproduct

suiker 4 C 5 6 1 de druk

2 de temperatuur 3 het gebruik van een katalysator

7 a waterstofperoxide (vloeibaar) water (vloeibaar) + zuurstof

(gas) b H,O (l) H,O (l) + O (g) c ontleding

katalysator 8 Een katalysator is een stof die de reactie versnelt, maar niet wordt verbruikt. 9

De voorbereiding van een productieproces

De voorbereiding van een appeltaart bakken

Wat wil je maken? appeltaart Hoeveel wil je maken? één Welke stoffen heb je nodig?

bloem, boter, ei, zout, suiker, appels

Welke handelingen moet je uitvoeren?

Het deeg maken door de grondstoffen te mengen. Het bakblik invetten en bekleden met deeg. De appels schillen, klokhuizen verwijderen en in partjes snijden. De partjes door de suiker halen en in het bakblik doen. Het bakblik met mengsel in de oven zetten. De taart bakken bij een temperatuur van 170 °C.

Welke reactie treedt op? bloem + boter + ei + zout + suiker + appels → appeltaart Welke afvalstoffen ontstaan?

eierschaal, appelschillen en klokhuizen

Zijn er gevaren bij het productieproces

Je kunt je snijden aan het mes. Je kunt je handen branden aan het hete blik. Er zou brand kunnen ontstaan.

moutbereiding extractie brouwen gisten

Page 61: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 5

© Noordhoff Uitgevers bv 5

10 A 11 1 Je hoeft dan minder te zuiveren.

2 Je hebt minder grondstoffen nodig. 12 a B

b : 6 × 17 stikstof 28 4,67 79,3 waterstof 6 1 17 : 6 × 17

Delen door 6. 28 : 6 × 17 = 79,3 17 kg waterstof reageert met 79,3 kg stikstof.

13 a Dit betekent dat 112 gram ijzer reageert met 96 gram zwavel.

b : 112 × 200 ijzer 112 1 200 zwavel 96 0,857 171,4 : 112 × 200

Je hebt 171,4 kg zwavel nodig als je 200 kg ijzer wilt laten reageren.

c : 96 × 200 ijzer 112 1,17 234 zwavel 96 1 200 : 96 × 200

Bij berekening b zie je dat voor 200 kg ijzer ruim 170 kg zwavel nodig is. Voor 300 kg ijzer is dat ruim 1,5 x 170 = 255 kg zwavel. Dat is meer dan er is. Daarom ga je alle zwavel laten reageren. Je hebt 234 kg ijzer nodig om te laten reageren met 200 kg zwavel. Je hebt over: 300 – 233,3 = 66,7 kg ijzer. De overmaat ijzer is dus 66,7 kg.

14 Bij overmaat van een grondstof in een productieproces heb je

te veel van een stof en moet je meer zuiveren. Het productie-proces wordt hierdoor duurder.

Page 62: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 5

© Noordhoff Uitgevers bv 6

5.2 Test jezelf 1 a Een productieproces is de manier waarop een product wordt

gemaakt. b Een productieproces wordt beïnvloed door de temperatuur,

de druk en de aanwezigheid van een katalysator. c Bij de juiste massaverhouding verspil je geen grondstoffen

en hoef je minder te zuiveren. d Voor het uitrekenen hoeveel je van elke grondstof moet

nemen, gebruik je een verhoudingstabel. 2 Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord.

a Wat wil je maken? b Welke reactie vindt plaats? c Welke handelingen moet je uitvoeren? d Welke mensen heb ik nodig tijden de productie? ☺ e Welke stoffen ontstaan bij een reactie? f Welke gevaren kunnen optreden bij het productieproces?

3 1 Je hoeft minder grondstoffen te gebruiken.

2 Je hoeft minder te zuiveren. 4

ijzer : zwavel = 112 : 96 28 g reageert met 6 g stikstof : waterstof = 28 : 6 2 g reageert met 16 g zilver : chloor = 108 : 35,5 112 ton reageert met 96 ton waterstof : zuurstof = 4 : 32 216 mg reageert met 71 mg

5 Overmaat betekent dat één van de beginstoffen te veel is. 6 a 140 kg koperoxide reageert met 21 kg koolstof.

: 80 × 140 koperoxide 80 1 140 koolstof 12 0,15 21 : 80 × 140

b 30 kg koolstof reageert met 200 kg koperoxide.

: 12 × 30 koperoxide 80 6,67 200 koolstof 12 1 30 : 12 × 30

c De stof koolstof is in overmaat. d Van deze stof heb je 30 – 21 = 9 kg te veel.

Page 63: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 5

© Noordhoff Uitgevers bv 7

5.3 Een productie schematisch weergeven 2 aanvoer van stoffen

blok stappen in het productieproces pijl

afvoer van stoffen

3 a + b

grondstoffen deeg hete cake afgekoelde cake

mengen bakken afkoelen

4

schoon water

aardappels geschilde aardappelen

schone aardappelen

gesneden aardappelen

schillen wassen snijden

schillen vies water

olie

grondstoffen voorgebakken patat

afgebakken patat

voorbakken afbakken

afgewerkte olie

5 a bauxiet

b In 100 g bauxiet zit 50 gram aluminiumoxide. : 100 × 1 500 000 bauxiet 100 1 1 500 000 aluminiumoxide 50 0,50 750 000 : 100 × 1 500 000

Uit 1500 ton bauxiet kun je 750 000 kg aluminiumoxide halen. Een andere manier van berekenen is: 50% van 1 500 000 kg = (50/100) x 1 500 000 kg = 750 000 kg aluminiumoxide.

Page 64: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 5

© Noordhoff Uitgevers bv 8

6 a Aluminiumoxide los je op in gesmolten kryoliet. b B

7 a aluminiumoxide aluminium + zuurstof

b Al,O Al + O 8 a en c (en vraag 9)

b 1 Er zit veel koolstof in cokes. 2 Er zit veel ijzeroxide in ijzererts.

9 Zie de tekening in de uitwerking van vraag 8. 10 1 giftig

2 kleurloos 3 geurloos

11

zuurstof

ruw ijzer

vloeibaar ruw ijzer

vloeibaar staal

vast staal staalplaat

verhitten

verbranden

afkoelen

walsen

koolstofmono-

oxide

Page 65: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 5

© Noordhoff Uitgevers bv 9

12 a A Het massapercentage is ook een massaverhouding. In 100 g schroot

zit 10 g ijzeroxide. : 100 × 260 000 schroot 100 1 260 000 ijzeroxide 10 0,1 26 000 : 100 × 260 000 Een andere manier om het uit te rekenen is: 10% van 260 000 kg = (10/100) x 260 000 kg = 26 000 kg aluminiumoxide.

b : 26 × 520 000 ijzeroxide 26 1 520 000 koolstof 9 0,346 90 000 : 26 × 520 000

Je kunt met 520 000 kg ijzeroxide 90 000 kg koolstof uit ruw ijzer verwijderen.

13 a Oud ijzer wordt gerecycled. Hierdoor spaar je grondstoffen

uit. b Ruw ijzer bestaat uit ijzer en koolstof. Als je teveel zuurstof

inblaast, reageert behalve koolstof ook ijzer met zuurstof. Je krijgt dan weer ijzeroxide.

5.3 Test jezelf 1 a In een blokschema geef je een productie schematisch weer. b Aluminium maak je door elektrolyse van opgelost

aluminiumoxide. Aluminiumoxide komt uit het erts bauxiet. c In een hoogoven wordt uit ijzererts ijzer gemaakt door

verhitting met cokes. 2

1% koolstof moeilijk te bewerken

5% koolstof staal breekbaar

zeer hard ruwijzer walsen

gemakkelijk te bewerken gietijzer 3 Een blokschema is een schematische weergave van een productieproces. 4 C 5 1 koolstof (s) + zuurstof (g) → koolstofdioxide (g)

2 koolstofdioxide (g) + koolstof (s) → koolstofmonooxide (g) 3 ijzeroxide (s) + koolstofmonooxide (g) → ijzer (s) + koolstofdioxide (g)

Page 66: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 5

© Noordhoff Uitgevers bv 10

6 Het zwartgemaakte hokje staat voor een goede bewering (groen kleuren).

In een blokschema stelt een pijl een stap uit het productieproces voor.

Bij de productie van aluminium wordt aluminiumoxide opgelost in heet water.

Bij de productie van aluminium maak je gebruik van elektrolyse.

Cokes bevat veel koolstof. De temperatuur is boven in een hoogoven het hoogst. Bij de productie van staal uit ruw ijzer is extra veel zuurstof nodig.

Bij de productie van staal uit ruw ijzer ontstaat koolstofdioxide.

Staal kun je beter bewerken dan ruw ijzer. Gietijzer is een ander woord voor staal.

5.4 Een productie testen 2 Je moet eerst kijken of het productieproces wel lukt. 3 C 4 C 5 In plaats van een proeffabriek wordt in een fabriek een testproductielijn gemaakt. 6 Voorbeelden van eisen aan een productieproces:

1 Je moet een goed recept hebben. 2 Je moet zo min mogelijk grondstoffen gebruiken en afvalstoffen produceren. 3 Het proces moet zo snel mogelijk verlopen. 4 Het proces moet veilig zijn. 5 Het proces moet zo goedkoop mogelijk zijn. 6 Het product en het productieproces moeten milieuvriendelijk zijn. 7 Het product moet aan de producteisen voldoen. 8 Het product moet van constante kwaliteit zijn.

7

productie-eis belangrijk niet zo belangrijkHet productieproces moet snel verlopen. De kleur van de balpen. Het productieproces moet milieuvriendelijk zijn. Het aantal dat geproduceerd moet worden. Het proces moet veilig verlopen.

Page 67: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 5

© Noordhoff Uitgevers bv 11

8

9 Voorbeelden van mogelijke oorzaken zijn:

1 Het recept is niet goed. 2 De handelingen zijn niet op de juiste manier uitgevoerd. 3 De massaverhouding van de grondstoffen is niet goed. 4 De temperatuur was niet goed.

10 D 11 C 12 Je haalt de laatste fouten eruit. 13 a, b en c Eigen antwoord.

Kijk niet alleen naar het eindproduct, maar ook naar hoe het proces verlopen is.

14 a en b Voorbeelden van goede antwoorden zijn:

doelgroep kleine kinderen (0-7 jaar) jongeren (12-18 jaar) ouderen (40-50 jaar) 1 barbiepop 2 auto

1 scooter 2 mobiele telefoon

1 auto 2 huis

bekend maken door / in: 1 speelgoedbrochure 2 televisie

bekend maken door / in: 1 showroom 2 folders / internet

bekend maken door / in: 1 tijdschriften / folders / televisie 2 makelaarskrant / internet

Page 68: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 5

© Noordhoff Uitgevers bv 12

5.4 Test jezelf 1 a Opschalen betekent groter maken b Bij het testen ga je na of de productie goed verloopt. c Bij de evaluatie wordt het product en de productie

beoordeeld. Je evalueert om de laatste foutjes eruit te halen en van de gemaakte fouten te leren.

d Een product wordt bekend door reclame. 2 Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord.

a Bij het opschalen maak je het product in een steeds grotere hoeveelheid. b Bij een grotere hoeveelheid gaat de reactie sneller. ☺ c Een laboratorium heet ook wel een testproductielijn. ☺ d In een recept staat hoe je een product maakt. e Als je minder grondstoffen gebruikt, is dat slecht voor het milieu. ☺ f Als het product een constante kwaliteit heeft, betekent dat altijd

dat het product goed is. ☺ g Een evaluatie van een productieproces doe je om van je fouten te leren. h Je kunt een product bekend maken door reclame te maken.

3 E 4 Voorbeelden van goede antwoorden zijn:

1 Het brandstofverbruik is te hoog. 2 De auto komt niet door de verschillende tests heen. 3 De auto wordt te duur, omdat het product aanpassen te

kostbaar wordt. 5 Het zwartgemaakte hokje staat voor een goede bewering

(groen kleuren). Reclame maken. Een fabriek bouwen. Een enquête onder de klanten houden. Laboratoriumonderzoek. Evaluatie van het productieproces. Testen in een testproductielijn.

5.5 Een product onderzoeken 2 Eigen antwoord.

Op een etiket staat wat in het product zit en hoelang het product houdbaar is. In een bijsluiter staan behalve de ingrediënten en houdbaarheid ook nog de werking, de bijwerkingen en hoe je het product moet gebruiken.

3 a A

b citroenzuur

Page 69: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 5

© Noordhoff Uitgevers bv 13

4 a paracetamol b A c E-485 d verdikkingsmiddel

5 C 6 E Onderzoeksvraag maken.

V Lijst benodigdheden maken. A Werkwijze maken. L Materialen verzamelen. U Proef uitvoeren. A Waarnemingen en resultaten noteren. T Resultaten verwerken in een tabel en een grafiek. I Geef de conclusie. E Onderzoek evalueren. Het woord dat gezocht wordt, is: EVALUATIE

7 Het zwartgemaakte hokje staat voor een goede reden (groen

kleuren). Doet het product waarvoor het gemaakt is? Voor welke leeftijd is het product geschikt? Verkoopt het product goed? Welke stoffen zitten in het product? Is het product goed voor het milieu? Is het product veilig? Van welke kleuren kun je het product maken? Hoe lang is het product houdbaar? Is het productieproces goed verlopen? Zitten stoffen die op het etiket staan in het product?

8 B 9 a Hoeveel suikers zitten in 100 mL AA-drink?

b Volgens het etiket: 12,5 g per 100 mL. c In het product zitten minder suikers dan op het etiket staat,

namelijk 11 g. 10 Anders kun je niet een betrouwbaar antwoord geven. 11 poster, website, verslag, spreekbeurt, PowerPoint-presentatie 12 a Bijvoorbeeld of het verslag er netjes uitziet, het taalgebruik,

of er plaatjes zijn gebruikt. b Bijvoorbeeld of er duidelijk en hard genoeg wordt gesproken,

of er alleen wordt voorgelezen, kijkt degene ook de klas in, praat degene op één toon.

13 Eigen antwoord.

Eis een goede argumentering.

Page 70: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 5

© Noordhoff Uitgevers bv 14

5.5 Test jezelf 1 a De samenstelling van een product staat op het etiket of de

bijsluiter. b De samenstelling van een product onderzoek je door een

productonderzoek uit te voeren. c Een conclusie is altijd het antwoord op de onderzoeksvraag. d De belangrijkste onderdelen van een presentatie zijn de

onderzoeksvraag, de werkwijze, de resultaten en de conclusie. Bij de evaluatie van een onderzoek bekijk je op welke manier de onderzoeksvraag is beantwoord.

2 Het zwartgemaakte hokje staat voor een goed onderdeel (groen kleuren).

houdbaarheid bereidingsvoorschrift fabrikant ingrediënten streepjescode hoeveelheid naam van het product

3 a Additieven zijn stoffen die worden toegevoegd aan

voedingsmiddelen om het product te verbeteren. b

eiwit

kleurstof voedingsstof

water additief

conserveermiddel

bindmiddel

c Je ziet dat aan de letter E die voor de stof staat. 4 Bij een productonderzoek onderzoek je de samenstelling van een product. 5 a een antwoord op de onderzoeksvraag

b je onderzoeksresultaten

Page 71: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 5

© Noordhoff Uitgevers bv 15

Examentraining 1 a C

b B c B d

: 100 × 500 000 000 sojabonen 100 1 500 000 000 sojaolie 18 0,18 90 000 000 : 100 × 500 000 000

De fabriek kan jaarlijks 90 miljoen kg sojaolie produceren. e Nee, de hexaan kan door destillatie weer teruggewonnen

worden. De hexaan kan daardoor opnieuw worden gebruikt.

2 In 40 g koffie zit 52 mg cafeïne. 40 g = 40000 mg

mgevraagde stof massa% = mtotaal x 100%

52 massa% = 40000 x 100% = 0,13 %

Het massapercentage cafeïne in deze koffie is 0,13%. In cafeïnevrije koffie mag maximaal 0,10% zitten. Deze koffie voldoet dus niet aan de norm van de Warenwet voor cafeïnevrije koffie.

3 a een smelttraject.

Je hebt te maken met een mengsel van kunststoffen. Een mengsel heeft altijd een smelttraject.

b een onvolledige verbranding. Er ontstaat onder andere koolstofmonooxide

c D

Page 72: JvB NASK2 T3 Uitwerkingen

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 5

© Noordhoff Uitgevers bv 16

4 11 procent 12 katalysator 13 productieproces 14 gerst en hop 15 blokschema 16 bauxiet 17 hoogoven 18 gietijzer 19 opschalen 10 additieven 11 conserveringsmiddel 12 evaluatie 13 conclusie 14 etiket 15 beginstof 16 massaverhouding