vvaann vvmmbboo nnaaaarr mmbboo · 2014. 5. 11. · sinds 1 augustus 2013 met een aanstelling als...
TRANSCRIPT
1
Verslag professionaliseringstaak 3.3
Lerarenopleiding VO-flex
Vakgebied Wiskunde
SLB-Docent: Riemke van der Meer
Noordelijke Hogeschool Leeuwarden
locatie Groningen
Studenten: Barbara van der Dussen (239380)
Patrick Oosterhuis (261165)
Henry Polman (251267)
CCCooohhhooorrrttt 222000111111
VVVaaannn VVVMMMBBBOOO nnnaaaaaarrr MMMBBBOOO
2
Inhoudsopgave
1 Inleiding ......................................................................................................... 3
2 De laatste twee jaar op het vmbo ...................................................................... 4
2.1 Beschrijving onderwijs derde en vierde leerjaar vmbo ....................................... 4
2.2 Beschrijving profiel vmbo-leerling. .................................................................. 6
2.3 Beschrijving profiel vmbo-docent. ................................................................... 8
2.4 Voorbereiding van vmbo-leerling op het mbo ...................................................10
3 Het mbo ........................................................................................................11
3.1 De eerste twee jaren op het mbo. ..................................................................13
3.2 Beschrijving profiel mbo-leerling. ...................................................................14
3.3 Beschrijving profiel mbo-docent. ....................................................................16
3.4 Aansluiting van het vmbo naar het mbo ..........................................................18
4 Het vmbo versus het mbo ................................................................................20
4.1 Overeenkomsten en verschillen vmbo - mbo. ..................................................20
4.2 Mbo-vmbo: “dezelfde” leerlingen? ..................................................................22
4.3 De verschillen/overeenkomsten bij de docenten. ..............................................23
4.4 Aandachtspunten overgang vmbo naar mbo. ...................................................23
5 Reflecties .......................................................................................................24
5.1 Henry Polman ..............................................................................................24
5.2 Barbara van der Dussen ...............................................................................25
5.3 Patrick Oosterhuis ........................................................................................25
Slotwoord .........................................................................................................26
Bronvermelding .................................................................................................27
Bijlage A – Plan van aanpak P-taak 3.3 “Van vmbo naar bve” ................................28
Bijlage B - Checklist ...........................................................................................29
3
1 Inleiding
U heeft het verslag opengeslagen over de vergelijking, cq doorgaande kenmerken van
vmbo-leerlingen naar het mbo, die door Barbara van der Dussen, Patrick Oosterhuis en
Henry Polman is gemaakt. We hebben voor het maken van deze opdracht bewust
gekozen om dat in dit samenwerkingsverband te doen:
- Henry heeft al heel wat ervaring op het voortgezet onderwijs: zelfstandig
lesgegeven aan een tweede en derde klas vwo en een eerste klas vmbo-kader. En
sinds 1 augustus 2013 met een aanstelling als docent wiskunde aan een vmbo-
school, waar hij in die hoedanigheid les geeft aan zowel eerste klassen th en
basiskader, tweede klassen (zowel basis, kader als gemengd theoretisch) en aan
derde klassen kader en gemengd theoretisch.
- Barbara heeft een half jaar stage gelopen op het Alfa-college afdeling ICT.
Vervolgens nog een half jaar op het Alfa-college afdeling bouw en infra, waar ze
nu haar grote stage ook plaats laat vinden.
Ze heeft grote affiniteit met de leerlingen van de doelgroep, is in staat een goede
band op te bouwen met deze leerlingen en kan mede door haar achtergrond als
bouwkundige op deze afdeling meer dan alleen maar haar opgedane
wiskundekennis tentoonspreiden.
- Patrick tenslotte heeft op zowel het vmbo als het mbo lesgegeven. Op het mbo
diverse opleidingen van niveau 2, 3 en 4 en op het vmbo aan de klassen 1 tot en
met 4 van bb, kb en tl. Uit dien hoofde heeft hij dus van alle twee soorten
leerlingen een duidelijke indruk van de capaciteiten en leerstijlen.
We hebben onze kennis gebundeld, onze handen ineen geslagen en onze zes schouders
eronder gezet, zodat we tot dit verslag hebben kunnen komen, waarin we inzichtelijk
proberen te krijgen of een vmbo-leerling een duidelijk leerprofiel heeft, met kenmerken
waardoor hij misschien moeilijker door de stof heen komt. En als de vmbo-leerling dit al
heeft, geldt dat dan in dezelfde mate voor de mbo leerling. Dit omdat veel vmbo-
leerlingen na het vmbo doorstromen naar een van de niveaus van het mbo.
Een andere vraag die we proberen te beantwoorden is: hoe is de aansluiting van het
vmbo op het mbo en hoe worden leerlingen op het vmbo voorbereid op het mbo. En als
er al een specifiek leerling-profiel opgesteld kan worden, geldt dan ook dat er bepaalde
competenties van de docenten verwacht worden, of kan elke 2e graads docent lesgeven
aan vmbo- en mbo-leerlingen?
Al met al proberen we dus een beeld te krijgen van de doorlopende leerlijnen en leerling-
profielen vanaf het vmbo tot en met het mbo. Maar ook een beeld van de docent die aan
dergelijke jongeren lesgeeft.
Voor deze opdracht hebben we ons verdiept in meerdere onderzoeken via internet, maar
ook hebben we in gesprekken met collega’s of tussen collega’s, kenmerken opgepikt
waarvan het werkveld zegt: ‘een leerling die aan deze kenmerken voldoet is een
specifieke (v)mbo leerling’. Aan het eind van dit verslag zal voor een ieder duidelijk zijn
of, en zo ja, welke kenmerken dan specifiek aan een vmbo leerling en docent gekoppeld
kunnen worden.
4
2 De laatste twee jaar op het vmbo
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de laatste twee jaar van het vmbo. De
daadwerkelijke voorbereiding op het mbo dus. In eerste instantie wordt een beschrijving
van het onderwijs gegeven in deze twee leerjaren(2.1), waarna een beschrijving zal
volgen over zowel de typische vmbo-leerling(2.2) als een beschrijving van de vmbo-
docent(2.3). Tot slot zal nog kort worden ingegaan op de voorbereiding van de leerlingen
op het mbo(2.4).
2.1 Beschrijving onderwijs derde en vierde leerjaar vmbo
Vanaf de basisschool is er reeds een onderverdeling binnen het voortgezet onderwijs.
Kinderen gaan na de basisschool, afhankelijk van o.a. de uitslag va de Cito-toets en een
advies van de basisschool naar:
Het vmbo(voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs) (4-jarige opleiding)
Het havo(hoger algemeen voortgezet onderwijs) (5-jarige opleiding)
Het vwo(voorbereidend wetenschappelijk onderwijs) (6-jarige opleiding)
Meer dan 60% van de leerlingen in het voortgezet onderwijs blijkt haar schoolcarrière
door te brengen op het vmbo(bron:Handboek voor Leraren, Geerts en van Kralingen).
Binnen het vmbo zijn een viertal leerwegen, te weten:
Basisberoepsgerichte leerweg(bbl/bb of basis)
Kaderberoepsgerichte leerweg(kbl/kb of kader)
Gemengde leerweg(gl)
Theoretische leerweg(tl)
Binnen de eerste twee leerwegen krijgen de leerlingen vaak te maken met zowel theorie
vakken als ook praktijkvakken. Praktijk als Techniek, Verzorging, Koken. Een ideale
leerweg voor leerlingen die erg praktisch zijn ingesteld.
Leerlingen in de tl-route hebben in principe geen praktijkvakken. De gl-route zit meer
tussen de tl-route en de bb/kb-leerwegen in. Niveau gelijk aan tl,maar met een aantal
praktijkuren. In het kader van kosten besparing wordt de gl-route niet op elke vmbo-
school aangeboden.
Het vmbo wordt onderverdeeld in onderbouw(leerjaar 1 en 2) en bovenbouw(leerjaar 3 &
4).
In deze paragraaf beperk ik mij verder tot de bovenbouw, mede omdat deze opdracht
gaat over de overgang van vmbo naar bve/mbo.
In het tweede leerjaar kiest een leerling al een sector of richting waar hij/zij uiteindelijk
examen in wenst te doen. Ook kiest de leerling een leerweg, zoals hierboven genoemd.
Leerlingen in het derde jaar worden dan ook geclusterd per klas of groep naar deze
keuzes. De vier sectoren die zij kunnen kiezen zijn:
zorg en welzijn
techniek
economie
landbouw
Per school kunnen deze sectoren afwijken. Op de school waar ik werk kennen we
bijvoorbeeld de volgende sectoren: Zorg en welzijn(ZW), Sport, Dienstverlening en
Veiligheid(SDV), Techniek(TD), Economie(EC)
Niet alle scholen bieden alle vier sectoren aan bij leerlingen. Vooral de kleinere scholen
zullen zich beperken tot twee sectoren, bijvoorbeeld Zorg en welzijn en Techniek. Binnen
de diverse sectoren heb je te maken met de volgende keuzemogelijkheden:
5
Omdat veel leerlingen praktisch zijn ingesteld, wordt er op het vmbo ook veel gewerkt
met stages. In de onderbouw zijn dit voornamelijk de snuffelstages. In de bovenbouw
heb je te maken met zowel een arbeidsoriënterende stage als met een
beroepsvoorbereidende stage. De eerste is meestal een week of twee en vindt plaats
tijdens het derde leerjaar. De laatste duurt vaak ook twee weken, maar mond nogal eens
uit in een plaatsingsstage. De bedoeling hierbij is dat de leerling een baan vindt in
dienstverband.
Daarnaast komt het binnen het vmbo ook voor dat de laatste twee schooljaren in een
leerwerktraject worden afgelegd. De leerling heeft dan een stageplaats en daarnaast op
bepaalde tijden lessen op school. De rest wordt vanuit de praktijk geleerd. Een dergelijk
traject komt voornamelijk voor binnen de basisberoepsgerichte leerweg.
Uiteindelijk zal de leerling na het vmbo nog doorleren via of het mbo, met een beroeps
begeleidend leerweg-traject(bbl) of een beroeps opleidend leerweg-traject(bol). Veel van
de leerlingen van een gl/tl-traject op het vmbo gaan daarna nog voor een opleiding aan
het havo, om dan door te stromen naar een baan, of een opleiding voor een specifieke
baan. Bij bbl staat de praktijk weer bovenaan en de theorie wat minder. Opleiden in de
praktijk dus, mat aanvullingen via school. Bij bol heeft de leerling weer meer te maken
met de theorie en is ongeveer 20% van de tijd voor stages.
Bronnen: 1 t/m 6
6
2.2 Beschrijving profiel vmbo-leerling.
Kunnen we nu stellen dat er een specifiek profiel is waaraan een vmbo-leerling voldoet?
Worden de leerlingen dan niet over een kam geschoren, wordt er niet een te algemeen
beeld opgeworpen? Aan de hand van diverse stukken op internet en eigen ervaring met
zowel de vmbo als de vwo leerling tracht ik in deze paragraaf een beschrijving te geven
van de gemiddelde vmbo-leerling, mede in de doorkijk naar het mbo.
De eerste stage van de schrijver van dit stuk, was op het vmbo, in de basis en kader
leerweg. In een gesprek met de begeleidende docente gaf ik aan dat ik graag het verschil
zou willen weten tussen lesgeven aan havo/vwo en het vmbo. De eerste opmerking van
mijn begeleidster was: Ik wilde altijd lesgeven aan het havo/vwo. Mijn eerste stage was
dan ook op zo’n school. Halverwege liep ik twee dagen mee op het vmbo en wist het
meteen: dit is wat ik ga doen:Je hebt een directer contact met de leerling, de leerling is
veel directer met zijn opmerkingen, minder geniepig, geeft aan of hij je wel of niet mag
en doet echt alles voor je als je zijn ‘hart hebt gestolen’. Docenten zelf maken dus vaak
een duidelijke keuze om les te geven op het vmbo of om bewust geen les te geven aan
het vmbo.
Deze stelling is ook terug te lezen in verschillende stukken op internet die we voor deze
opdracht hebben bestudeerd.
Allereerst onderzoek van Hiteq, maar ook de blog die een studente van de Hogeschool
Arnhem Nijmegen schreef. Zie voor de volledige links en onderzoeken de bronvermelding
aan het eind van deze paragraaf.
Op basis van deze onderzoeken hebben we de volgende profielschets van de vmbo-
leerling opgesteld:
De leerling wil liever dingen uitproberen dan deze te leren aan de hand van ‘droge
theorie’. Dit in afwijking tot de “generatie Einstein”.
De leerling geeft aan in meer of mindere mate moeite te hebben met lezen en het
verwerken van veel informatie tegelijk. Heeft daarbij ook moeite om de lesstof te
duiden en in contexten te plaatsen. Heeft ook moeite om meerdere dingen naast
elkaar te doen.
De leerling geeft aan behoefte te hebben aan instructie. Zij willen van de docent
horen hoe iets eruit moet zien, welk gereedschap ze daarvoor nodig zijn. Hiermee
laten ze dus weinig tot geen eigen inbreng zien en zijn ze erg op reproductie
gericht. Ook zien ze hierbij graag beelden in plaats van theorie. Een sturende
docent dus, die ze eigenlijk veel voordoet en ze aan het handje mee neemt.
De leerling zoekt persoonlijk contact en vindt het belangrijk dat de docent aardig
is. Zij zoeken docenten die interesse hebben in de leerling als persoon.
Het leefmilieu is vaak al deels bepalend voor de keuze voor een vmbo school. Veel
leerlingen hebben ouders met een lager opleidingsniveau, een technische
achtergrond en vrienden en kennissen in hetzelfde sociaaldemografische en
sociaaleconomische milieu.
Leerlingen werken graag samen, maar met gelijkgestemden(horizontaal
netwerken). En dan gaat het de leerling niet om een beter leerrendement, maar
om het gezellige, het sociale aspect van samenwerken. Om echter beter te
kunnen netwerkleren, zal er ook veel verticaal samengewerkt dienen te worden,
dus met mensen vanuit een andere sociaal demografische en sociaaleconomische
achtergrond. Dus kijkend buiten de kaders.
Tot zover het profiel van de vmbo-leerling zoals het uit onderzoeken naar voren komt.
Ook hebben we de volgende kernwoorden gefilterd uit gesprekken met en door collega’s
over de specifieke kenmerken van een vmbo-leerling:
Neemt geen blad voor de mond,
veelal een zesjescultuur, ook als zij wel meer aan zouden kunnen,
7
creatief, graag met handen bezig,
zoekt bevestiging en duidelijke kaders voor zijn/haar handelen,
hebben regelmatig motivatieproblemen,
zijn gericht op duidelijke scheiding tussen schoolwerk en dingen die ze thuis en in
hun vrije tijd doen,
willen graag gezien en gehoord worden
vraagt om begeleiding en sturing en duidelijke instructies,
sport en vrije tijd gaan voor schoolwerk,
planningsproblemen,
korte spanningsboog,
staat graag klaar met een verklaring als er een of ander probleem is
geconstateerd(bijv PDD-NOS, dyscalculie, dyslexie)
leert graag met beelden.
Daarnaast heb je binnen het vmbo ook nog vaak te maken met de diverse labels die
orthopedagogen en psychologen plakken: PDD-NOS, ADD, ADHD, maar ook sociaal-
emotionele problemen, gescheiden ouders etc. Deze labels laten vaak ook een extra
diepe indruk na bij dergelijke leerlingen, waardoor hun handelswijze nog eens drie keer
over de kop gaat. Al met al heb je met een dus met een zeer breed leerling-profiel te
maken.
Uit zowel de gesprekken als de onderzoeken komen een aantal eigenschappen van de
vmbo-leerling naar boven die, onafhankelijk van elkaar, telkens genoemd worden:
direct, ad rem, neemt geen blad voor de mond
veel begeleiding en sturing nodig
moeite met grotere hoeveelheden informatieverwerking
geen denkers, maar doeners, aanpakkers
heeft behoefte aan erkenning
heeft vaak cognitieve achterstanden met taal en rekenen
heeft vaak moeite met plannen en het overzien van een langere termijn
wil graag gezien worden en heeft een band nodig met de docent
laat zich bij het plannen van zijn toekomst voornamelijk leiden door eigen
beperkingen en kiezen voor zekerheid
vmbo-ers hebben een aardige en toegankelijke leermeester nodig die hen op weg
helpt en begeleidt
een aanpak van laten zien in plaats van vertellen of zelf uitzoeken
Als docent aan een vmbo school herken ik veel van deze kenmerken. Ik wordt bijna
dagelijks geconfronteerd met leerlingen die veel begeleiding nodig zijn, een korte
spanningsboog hebben, snel zijn afgeleid, alles leuk en interessant vinden behalve de
lessen, veel sociaal contact belangrijk vinden, moeite hebben met plannen, wat vaak
blijkt als zeeën toets hebben. Veel leerlingen beginnen pas de dag voor de toets te leren
en laten dan het huiswerk voor de andere vakken liggen. Om nog maar te zwijgen van de
diverse externe labels van PDD-NOS, ADHD enzovoort. Dit vergt van mij als docent een
groot gehalte aan relativering en flexibiliteit. Gelukkig kan ik hier mee omgaan en weet
de leerling ook nog op zijn/haar waarde te schatten en hier mijn aandacht ook op te
richten.
Bronnen: 7 t/m 13
8
2.3 Beschrijving profiel vmbo-docent.
Hiervoor hebben we gezien dat er een bepaald leerling-profiel is op te stellen van de
vmbo-leerling. Maar betekent dit dan ook dat er een specifiek docentprofiel is aan te
maken, of kan echt elke goede docent lesgeven aan leerlingen op het vmbo? Ofwel: de
docenten binnen het vmbo zijn binnen de totale groep docenten van het voortgezet
onderwijs een aparte doelgroep. De leerling op het vmbo vraagt kennelijk iets anders van
een docent dan zijn medeleerlingen op het havo en vwo. Onderzoek op internet en
navraag bij collega's bevestigen dit.
Achtergronden Op internet zijn meerdere onderzoeken gepubliceerd die hier iets over zeggen. Een
tweetal van deze onderzoeken vonden wij interessant om ons daarop meer te focussen
en hieruit een duidelijk docentbeeld te geven voor een vmbo-docent.
Het eerste onderzoek dat wij gebruikten en waarin een mooie samenvatting van de
kernkwaliteiten van een vmbo-docent naar voren komt, is een onderzoek dat door
samenwerking van een aantal scholen met Instituut Archimedes van de Hogeschool
Utrecht is opgesteld met als titel: ‘Professional in beeld’. Uit dit onderzoek kan een
duidelijk docentbeeld gegeven worden voor een vmbo-docent.
1. De vmbo-docent is in staat om een zeer persoonlijke relatie met de leerling te
creëren
2. Hij weet welke zaken voor leerlingen van belang zijn
3. Hij kijkt over de grenzen van zijn vak heen en weet ook de link te leggen met het
toekomstige werk van de leerling. Met andere woorden: hij weet zijn vak te
koppelen aan de toekomst en carrière van de leerlingen
4. Hij kan verbanden leggen met bedrijven, omgeving en onderwijs, om deze binnen
zijn lessen aan elkaar te binden.
Ook het onderzoek van de Universiteit van Utrecht over ‘Het vakmanschap van de docent
vmbo’ geeft een mooi en duidelijk overzicht van, vrijwel dezelfde soort, eigenschappen
weer:
1. Aansluiting bij leerlingen(Pedagogische competentie) – relationeel ben je veel
bezig met de leerling. Je zoekt manieren om leerlingen te bereiken en te
motiveren/stimuleren. Je eigen authenticiteit is hierbij heel belangrijk, omdat je
snel wordt afgerekend op: doe maar gewoon wie je bent, dan doe je al gek
genoeg.
2. (Vak)didactisch aansluiten bij de leerlingen - volgens dit onderzoek gaat bij het
vmbo het didactisch handelen hand in hand met het pedagogisch handelen. Als je
een veilig leerklimaat in je klas hebt, krijg je ook en beter leerproces bij de
leerling. Duidelijkheid bieden in het contact houden met de groep en met de
leerling die dreigt af te haken, storend gedrag etc. Interactie met de leerlingen
staat voorop. Het vakinhoudelijke verdwijnt deels naar de achtergrond, omdat de
docent ook in dient te gaan op sociale en algemene omgangsvormen,
samenwerking, communicatie, planning etc. Dit om de leerling al voor te bereiden
op de latere werksituatie. Didactisch gezien legt een vmbo kort, bondig en
eenvoudig uit, zich bewust van het denkproces van de leerling. Hierdoor biedt hij
de leerling structuur en overzicht.
3. Beroepsgerichtheid - de vmbo-docent weet zijn vak in het perspectief te plaatsen
van het opleiden voor een beroep. Voor theorievakken als Nederlands, Engels en
Wiskunde wordt zoveel mogelijk geïntegreerd in de praktijkvakken. Als docent
moet je dus goed op de hoogte zijn wat er bij de andere vakken van de leerling
verwacht wordt en zul je veelvuldig met mede docenten van andere vakken
dienen te overleggen. Ook moet je als docent weten wat er in zowel
vervolgopleidingen als in het bedrijfsleven verwacht wordt en dit dus in je lessen
inpassen.
4. Doorlopende leerlijnen - als docent-mentor begeleidt je de leerling bij zijn verdere
beroepskeuze. Wat we hiervoor al zagen bij beroepsgerichtheid is het belangrijk
9
dat je weet wat er speelt in het bedrijfsleven en wat de vervolgopleidingen op het
mbo inhouden.
5. Contextgericht werken – om leerlingen te motiveren zal de docent de leerlingen
op praktische wijze moeten laten oefenen met de leerstof. Hierdoor wordt een
vmbo-leerling vaak eerder gemotiveerd, omdat zij dan het nut van het vak zien
en ervaren. Dit contextuele lesgeven kan vaak in praktijklessen worden
nagebootst of worden gegeven in samenwerking met één van de bedrijven waar
de school mee samenwerkt, of door het geven van gastlessen door een ouder of
bedrijf.
Als vmbo-docent moet je dus behoorlijk gericht zijn op de beroepspraktijk van de
leerlingen. Dit sluit goed aan bij het leerling-profiel: gericht op de praktijk, leren door
doen.
Kortom zal een vmbo-docent met een andere blik dienen te kijken naar het onderwijs dat
hij geeft, om op deze wijze goed te kunnen inspelen op de behoeften en leerstijlen die
een vmbo-leerling heeft. Hij dient dus te kunnen uitdagen, maar ook de opdrachten zo
vorm te geven dat zij de leerling stimuleren. Als hij daarnaast ook de eigenschap heeft
dat hij een band met de leerling op kan bouwen, dan ben je in de ogen van de vmbo-
leerling ook vaak een goede docent en doen ze ook hun best om goed te presteren.
Je dient meerdere rollen te vervullen binnen je lessen( ontwerper, coach, expert,
teamplayer) maar ook moet je dus flexibel met de kennisbasis van je vak kunnen
omgaan, zodat je passend onderwijs kunt bieden binnen alle leerwegen van het vmbo.
Heb aandacht voor je leerling, heb geduld met hem, empathie hebben, en flexibel zijn.
Kunnen balanceren tussen ruimte geven en structuur bieden. Inzicht hebben in en gevoel
voor de ontwikkeling van de leerlingen, waarbij afgewisseld wordt in werkvormen met
een sturend of begeleidend karakter.
Maar wat in alle onderzoeken naar voren komt: als je instaat bent een band met de
leerling op te bouwen en daarnaast consequent bent in de les en regels die je stelt, heb
je het als vmbo-docent een stuk makkelijker. Als je daarnaast ook weet te improviseren
en je werkvormen weet aan te passen aan de diversiteit van de leerlingen, draag je dus
zorg voor en passend onderwijs, maar laat je ook zien dat onderzoeken van o.a. Marzano
(2010) over wat werkt in de klas, voor een deel berust op leereffecten. En juist binnen
het vmbo is nog niet geheel duidelijk hoe de leereffecten binnen de diverse leerwegen
het best tot hun recht komen. Ze blijven afhankelijk van en leerlingen en docenten.
Als docent in het vmbo ben ik ervan overtuigd dat een goede relatie met je leerlingen
meehelpt om de leerling meer uit te dagen om zichzelf te overstijgen in zijn
leerprestaties. Hij zal meer voor een docent willen doen die hem ook werkelijk ziet staan,
dan voor een docent die enkel de stof van zijn vak wil doorwerken. Integreren van het
vak in de praktijk binnen gestructureerde lessen. Ook heb ik ervaren dat je als docent in
het vmbo niet te veel aan een eigen patroon van lesgeven moet vastzitten. Natuurlijk
moet je wel de jaarplanning halen, maar omdat je te maken hebt met een zeer grote
diversiteit van de leerlingen, elk met eigen profielen, maar over het algemeen wel met de
wens om gezien te worden en gewaardeerd te worden, komt het nogal eens voor dat je
je lessen dient aan te passen. Vooral in het begin van je carrière. Maar door te je in te
leven in de belevingswereld van de leerlingen en door te relativeren, is werken binnen
het vmbo ook een prachtig, uitdagend en afwisselend.
Bronnen:14 t/m 17
10
2.4 Voorbereiding van vmbo-leerling op het mbo In de laatste twee jaren op het vmbo hebben veel vmbo-scholen specifieke dagen/weken
om de leerlingen voor te bereiden op het mbo. Maar ook worden leerlingen bijgestaan
door decanen en loopbaanbegeleiders/studiebegeleiders en mentoren. Dit om de leerling
zo goed mogelijk te helpen en te sturen in zijn eigen keuze voor vervolgonderwijs.
Decaan
De decaan op het vmbo begeleidt de leerling bij zijn of haar beroepskeuze en keuze voor
een vervolgopleiding. Hiertoe weet de decaan veel van de vervolgopleidingen, wat deze
inhoud maar ook hoe de lesindeling gaat en wat de leerling zelf moet doen. In
persoonlijke gesprekken met de leerlingen worden deze laatste daarop gewezen. Ook
worden er voorlichtingsdagen gegeven en bezocht, waardoor de leerling zich een
algemeen beeld kan vormen van de vervolgopleiding.
Loopbaan Oriëntatie Begeleiding
Op de school waar ik werkzaam ben, houden een drietal collega’s zich bezig met de
loopbaan oriëntatie begeleiding. Hierin begeleiden ze de leerling in de vele facetten van
de loopbaan. Van het trainen van sollicitatieactiviteiten tot het bezoeken van diverse
bedrijven en het lopen school maatschappelijke stages. Op deze laatste manier komen de
leerlingen in aanraking met de werkvloer en kunnen ze zelf ervaren hoe het is om deel
uit te maken van de werkvloer en wat er voor komt kijken.
Ook worden er diverse tests afgenomen, waarin o.a. getest wordt waar de leerling
bijvoorbeeld sterk in is, of waar zijn valkuilen liggen. Dit gebeurt al vanaf het tweede
leerjaar.
Daarnaast wordt leerlingen in voornamelijk het vierde jaar meer vrijheid geboden om
zelfstandiger met de lesstof om te gaan, om hen op deze wijze reeds te laten wennen
aan de wijze van leren op het mbo. De betreffende vakdocent, maar ook de mentor,
helpt de leerling daarbij om beter om te gaan met zijn eigen planning. Ook ouders
worden betrokken bij dit proces. Dit omdat veel vmbo-leerlingen hun ouders als
referentiekader zien voor hun eigen vervolgstudie en beroepskeuze. Ondanks dergelijke
werkwijzen op vmbo-scholen leert de ervaring dat veel van deze leerlingen nog steeds
moeite hebben tijdens de eerste jaren op het mbo met dit ‘vrije’ systeem van lesgeven.
Hoewel zij vaak welwillend zijn, is het voor veel leerlingen die van het vmbo komen
moeilijk om zelfstandig deze vrijheden het hoofd te bieden. Deels kan dit worden
verklaard uit het feit dat vmbo-leerlingen veel waarde hechten aan het reproduceren van
taken en opdrachten, moeite hebben met plannen en zich vaak enkel kunnen richten op
één taak of verantwoordelijkheid tegelijk. Ook is een leerling, zo hebben we hiervoor
gezien, meer gericht op het hier en nu en weet zij minder goed om te gaan met de
langere termijnen.
Verder nemen veel vmbo-scholen deel aan zogenaamde beroepsoriëntatiedagen of
beroepenweken. Tijdens deze dagen kunnen de leerlingen kennis maken met de diverse
beroepen die er binnen de diverse sectoren zijn. Ook worden er, veelal regionaal,
zogenaamde vmbo carrousels opgezet. Doel hierbij is om, middels voorbereiding op de
scholen de leerlingen kennis te laten maken met de diverse beroepen, zodat ze een
bewustere keuze kunnen maken voor de vervolgopleiding. Aansluitend bij het cognitieve
van de vmbo-leerling, wordt in deze zgn carrousels veel beeldmateriaal gebruikt.
Wel staat of valt de keuze altijd met de inzet van de leerling zelf. Onderzoek van Dr. M.
Kuijpers, dr. F. Meijers & drs A. Winters (Loopbaanleren in de overgang van vmbo naar
mbo, december 2009) laat ook zien dat leerlingen die een opleiding volgen aan het mbo
aangeven dat hun eigen inzet tijdens de voorbereiding op het vmbo beter had gekund.
Ook werd in dit onderzoek aangegeven dat de leerlingen vinden dat de docenten in het
mbo minder geïnteresseerd zijn in de schoolprestaties van de leerlingen op het vmbo.
Bronnen: 15 t/m 17.
11
3 Het mbo
Het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) leidt studenten op voor een beroep. Na een
mbo-opleiding kunnen studenten ook doorstromen naar een vervolgopleiding in het mbo
of het hoger beroepsonderwijs (hbo).
Regionale opleidingencentra (ROC's), agrarische opleidingscentra (AOC en vakscholen
verzorgen de opleidingen in het mbo. ROC’s hebben een breed opleidingenaanbod voor
verschillende beroepssectoren. AOC’s leiden op voor beroepen in de groene sector,
bijvoorbeeld als hovenier. Vakscholen verzorgen opleidingen voor een bijzonder
beroepenveld, bijvoorbeeld in het havenbedrijf.
Er zijn ook particuliere instellingen die mbo-opleidingen aanbieden. Deze instellingen
krijgen geen geld van de overheid. De kosten zijn voor studenten daardoor hoger.
Het mbo kent 4 niveaus waarop een opleiding kan worden gevolgd. Hieronder wordt
schematisch weergegeven waar deze opleiding globaal voor opleiden en wat de
vooropleiding moet zijn.
Studenten kunnen kiezen uit een beroepsopleidende leerweg (bol) en een
beroepsbegeleidende leerweg (bbl). Bij de bbl werken studenten 3 of 4 dagen per week
in een bedrijf. De rest van de week volgen zij lessen op school. Bij de bol brengen
studenten meer tijd op school door. Zij brengen wat zij geleerd hebben in de praktijk
tijdens stages. De stage vormt 20% tot maximaal 60% van de opleiding.
Uit een recent rapport “De staat van het onderwijs, onderwijsverslag 2012/2013” van de
onderwijsinspectie komt onder andere naar voren dat de motivatie van de Nederlandse
leerlingen wereldwijd het laagst te noemen is.
82% van de leerlingen van het voortgezet onderwijs blijkt onvoldoende actief betrokken
bij de school waar ze op zitten.
Een angstig gegeven voor beginnende docenten als wij zelf zijn.
12
Als we nu eens kijken naar het percentage van leerlingen dat op het mbo een diploma
haalt, komen we tot de volgende conclusie:
Het hoogste percentage gediplomeerden bevindt zich in de categorie niveau 4.
De categorieën van de niveaus 3 en 4 komen redelijk met elkaar overeen, met dat
verschil dat er meer leerlingen die instromen op niveau 3 met diploma de school
verlaten, zij het op een lager niveau.
Het hoogste percentage ongediplomeerden bevindt zich in de categorie niveau 1.
Toch moet ik hierbij aantekenen dat het percentage gediplomeerden is toegenomen
vergeleken bij vorig jaar. (nu 77%, tegen 74% een jaar eerder).
Slechts 12% van alle mbo-opleidingen voldoet aan alle kwaliteitseisen.
Deze kwaliteit is de afgelopen tien tot vijftien jaar nagenoeg op hetzelfde niveau
gebleven.
De onderwijsinspectie noemt terecht dat een versterking van die kwaliteit op zijn plaats
is, en het imago van het beroepsonderwijs ten goede zal komen.
Om dit te bereiken zal volgens de inspectie in de lessen meer rekening moeten worden
gehouden met de verschillende leerbehoefte van studenten, en dat er meer gewerkt
moet worden aan een proactieve loopbaanbegeleiding.
Nevenstaande
afbeelding geeft
aan hoe het
gesteld is met de
motivatie van de
gemiddelde leerling
in Nederland voor
wat betreft de
lessen.
Me dunkt dat hier
een mooie
uitdaging voor ons
als aankomend
docent is
weggelegd.
13
3.1 De eerste twee jaren op het mbo.
In de eerste twee jaar wordt hard gewerkt de leerlingen om te vormen van een
middelbare school-mentaliteit naar een professional.
Er worden klassikale lessen gegeven, waarbij er instructies worden gegeven, de
leerlingen zelf aan het werk gaan en huiswerk meekrijgen en er profwerken worden
afgenomen.
Daarnaast zijn er veel projecturen, met name van de vakgerichte lessen. De leerlingen
moeten binnen een periode van een paar weken tot maanden bepaalde opdrachten
afronden. Denk hierbij in de techniek bijvoorbeeld aan programmeren, bouwtekeningen
maken, het ontwerpen van een viaduct en dergelijke.
Er wordt een beroep gedaan op hun zelfredzaamheid, waarbij uiteraard altijd een docent
aanwezig is om op terug te vallen.
De structuur van de lessen en het beoordelen van de opgedane kennis/kunde zijn dus
enigszins anders dan op het voortgezet onderwijs.
Daarnaast is de sfeer vaak een stuk “losser”. De deur van het lokaal staat vaak open, de
leerlingen kunnen binnen de grenzen van het redelijke in- en uitlopen en mogen (met
name in de blok- en projecturen) naar buiten om een sigaretje te roken of even wat
koffie te gaan halen.
Er wordt beduidend meer gepraat in de lessen omdat er vaak veel samenwerking vereist
wordt/ontstaat.
Al met al is dit nogal een cultuuromslag te noemen ten opzichte van het voortgezet
onderwijs, waar toch veel strenger met bepaalde gedragsregels om wordt gegaan.
14
3.2 Beschrijving profiel mbo-leerling.
De mbo-leerling is een leerling die bij binnenkomst gemiddeld 16 jaar oud is, en bij
verlaten van de studie rond de 20-21 jaar.
We hebben dus te maken met rasechte pubers.
We weten inmiddels een heleboel van deze leeftijdsgroep.
Zo zijn de hersenen van deze jongeren nog niet uitgegroeid voor hun 23e, en zijn er nog
diverse eigenschappen “in de maak”.
Eigenschappen waar de puber in grote mate gebruik van maakt zijn:
Moeilijk kunnen plannen van activiteiten. Dit is een lastig punt voor beginnende mbo leerlingen. Ze worden geacht veel
zelfstandiger te werk te gaan dan zij in het verleden gewend waren. Waar er op het
vmbo (en ook nog op het mbo) huiswerk werd gegeven dat binnen een week af moest
zijn en proefwerken werden opgegeven waar een langere periode aan gewerkt werd en
die minstens een week van te voren bekend waren, krijgt de leerling nu ook te maken
met het zogenaamde projectonderwijs. Hierin is het kunnen plannen van activiteiten
belangrijk.
Moeite hebben met het overzien van langere termijn. Dit heeft zeker te maken met voorgaand punt. Gevolg hiervan kan echter zijn dat
leerlingen sneller afstromen omdat ze de grote lijn in een opleiding niet kunnen zien.
“Als ik nou niveau 3 ga doen in plaats van niveau 4, hoef ik niet meer zo hard te
werken.” Of, op kortere termijn; “ik ga dit kwartaal niets meer aan wiskunde doen, dat
haal ik volgend kwartaal wel weer op.”
Mede door de korte spanningsboog die leerlingen op deze leeftijd nog hebben, heeft het
Alfa-college besloten vanaf volgend jaar een lesuur maar 30 minuten te laten duren,
tegen 45 minuten die er momenteel voor staan.
Ontdekken/uitproberen Jongeren in deze leeftijdsfase zijn nog volop aan het ontdekken en uitproberen.
Het mooie is dat deze mensen volop in de groei zijn, en er nog veel onontdekte gebieden
voor ze open liggen. Zowel op sociaal gebied, als emotioneel, maatschappelijk, spiritueel,
op het gebied van sexualiteit, en intellectueel gezien.
Deze jongeren zijn dus niet uitsluitend bezig zich intellectueel en maatschappelijk te
ontwikkelen (welke eigenschappen uiteraard gunstig zijn voor een leerling), ze krijgen te
maken met hormonale ontwikkelingen; leeftijdsgenoten worden ineens op een andere
manier “aantrekkelijk”.
Ze komen in aanraking met externe stimuli. De groepsdruk is doorgaans in deze
leeftijdscategorie groot, en het experimenteren met drank en drugs wordt bij uitstek op
deze leeftijd beoefend. Dit heeft mede te maken met onzeker en beïnvloedbaar gedrag
dat ook bij de leeftijd hoort.
Deze factoren beïnvloeden een leerling uiteraard in grote mate.
Afzetten tegen ouders of ander gezag Juist door je af te zetten tegen het heersende gezag kun je ontdekken wat je eigen
normen en waarden in het leven zijn. Ook hierin is groepsgedrag zeker een belangrijke
factor.
Gevolg van dit afzetten kan zijn eigenwijs gedrag, een grote mond hebben, dwars en
betweterig zijn. Allemaal eigenschappen waar een medemens (en dus ook een docent)
niet per definitie op zit te wachten.
Onderzoekend en leergierig De eerdere eigenschap ontdekken/uitproberen heeft uiteraard ook een positieve kant.
Leerlingen op het mbo zijn dan ook best onderzoekend en leergierig. Wel is daarbij
belangrijk of de leerling op dit moment al een “juiste” keuze heeft gemaakt.
15
Aangezien deze leerlingen al op 14-15 jarige leeftijd een sector hebben moeten kiezen
komt het erg vaak voor dat zij een keuze hebben gemaakt die niet meer overeenkomt
met de voorkeuren van het moment dat ze op het mbo binnenkomen. (Zie ook de eerste
afbeelding van 3.4). De ervaring leert dat hoe verder de leerling op het mbo is (hoe
hoger de klas) hoe gemotiveerder hij/zij is binnen dat vakgebied en dus om de opleiding
af te maken. We hebben het hier over mbo leerlingen van de eerste en tweede klas, en
daar komt het helaas te vaak voor dat ze de opleiding vroegtijdig verlaten, al dan niet
om een andere opleiding te beginnen.
Leerlingen in deze leeftijd zijn nog zo jong dat ze goed in staat zijn stof tot zich te
nemen, en bezitten vaak een grote mate van flexibiliteit.
Toekomstgericht denken Deze leeftijd brengt ook met zich mee dat er toekomstgericht gedacht (moet) word(-t)(-
en). De leerlingen maken een keuze welke opleiding ze willen volgen met voor ogen een
beroep waar ze later in willen functioneren.
Over het algemeen kunnen we zeggen dat de leerlingen van de eerste klassen binnen het
mbo nog erg jong en speels zijn in hun gedrag, niet goed gewend aan zelfstandig leren,
slecht kunnen plannen en zeer ongeconcentreerd werken.
Ze zijn doorgaans te jong als ze een keuze moeten maken en hebben nog geen feeling
met hun toekomst, waardoor ze vaak geen idee hebben waar ze de opleiding voor doen,
en vaak ongeconcentreerd bezig zijn op school, en slecht de activiteiten plannen.
Maar mits er een goede opleidingskeuze gemaakt is, en de leerling op een niet al te
“storende” manier door zijn of haar pubertijd komt, houden we over het algemeen in de
derde en vierde klas leuke gemotiveerde leerlingen over.
Ook een belangrijk punt is dat op het mbo bij de niveaus 3 en 4 is de eerste en tweede
klas met name te kampen hebben met leerlingen met gedragsproblemen. Dat dit in de
hogere klassen minder aan de orde is zou te maken hebben met het feit dat deze
jongeren de opleiding mogelijk niet afmaken, of afstromen
16
3.3 Beschrijving profiel mbo-docent.
De mbo-docent dient de volgende competenties te beheren: Organisatorische competentie
De docent is in staat om een ordelijke en taakgerichte omgeving te creëren en daarmee
de leerlingen structuur aan te reiken.
Inter-persoonlijke competentie
De docent is in staat aansluiting te vinden bij de leerlingen en kan daardoor een
boodschap overbrengen.
Reflectie en ontwikkeling
De docent is in staat kritisch na te denken over de eigen beroepsopvatting en de
professionele deskundigheid die nodig is.
Pedagogisch competentie
De docent is in staat er voor te zorgen dat de leerlingen weten dat ze erbij horen,
welkom zijn en gewaardeerd worden, zodat wordt bevorderd dat leerlingen zich verder
kunnen ontwikkelen.
Vakinhoudelijke en didactische competentie
De docent is in staat een omgeving zodanig in te richten dat de leerprocessen worden
uitgelokt die nodig zijn om de beoogde leerresultaten te bereiken. Meer specifiek voor
het beroepsonderwijs geldt dat een docent in staat moet zijn tot het inrichten van een
omgeving die de ontwikkeling van de persoonlijke bekwaamheid van leerlingen in sterke
mate stimuleert; en dan in het bijzonder met het accent op het beroepsmatig
functioneren, de persoonlijke ontwikkeling en de ontwikkeling van diens
beroepsidentiteit.
Toch is er een duidelijk verschil tussen lesgeven op de niveaus 1&2 en de niveaus 3&4.
De docent op de niveaus 1 & 2 moet met name een krachtige leeromgeving creëren,
structuur kunnen bieden, een veilige leeromgeving en sfeer kunnen creëren, kunnen
communiceren met de doelgroep, hij moet bevlogenheid en affiniteit met de doelgroep
hebben en geduld kunnen opbrengen. Dit met name omdat er in de niveaus 1 en 2 meer
leerlingen zitten met gedragsproblemen.
In alle onderzoeken kom ik tegen dat met name de inter-persoonlijke relatie een
belangrijke voorwaarde is voor de betrokkenheid van de leerlingen bij het onderwijs en
daarmee voor betere resultaten of succes.
Onderstaande figuur geeft de mate van leerbaarheid en mate van belangrijkheid van de
competenties en persoonlijkheidskenmerken weer.
17
De Inspectie van het Onderwijs heeft in 2013 de volgende resultaten gepubliceerd:
18
3.4 Aansluiting van het vmbo naar het mbo
Binnen de vier leerwegen die het vmbo aanbiedt (basisberoepsgerichte leerweg,
kaderberoepsgerichte leerweg, gemengde leerweg en theoretische leerweg) krijgen de
leerlingen te maken met een sector waarin zij examen doen.
Deze sectoren zijn:
Zorg en welzijn
Techniek
Economie
Landbouw
Daarnaast kunnen scholen programma’s aanbieden met combinaties van programma’s of
afdelingen uit andere sectoren.
Binnen een sector kunnen verschillende afdelingen bestaan. De sector techniek heeft
bijvoorbeeld de afdelingen bouw, metaal en elektrotechniek.
Elke afdeling heeft één of meerdere vakken die de leerling moet kiezen.
Logisch zou zijn dat een leerling die op het vmbo de sector techniek heeft gekozen, als
vervolgopleiding op het mbo óók voor een opleiding binnen de techniek zou kiezen. Dit is
niet helemaal juist. De oorzaak hiervan ligt mede in de leeftijd van de leerling waarop
hij/zij de sectorkeuze op het vmbo moet maken.
Hieronder een overzicht van de doorstroom zoals die plaatsvond in het eindexamenjaar
vmbo 2007-2008 en het eerste jaar mbo 2008-2009:
Opvallend is dat in de sector zorg en welzijn relatief de meeste leerlingen kiezen voor
doorstroom in dezelfde sector, waar bijvoorbeeld de leerlingen die op het vmbo techniek
als sector hadden, op het mbo voornamelijk voor de sector economie kiezen.
Dan hebben we nog te maken met de verschillende opleidingsniveaus. De doorstroom
van
vmbo bb -> mbo niveau 1 of 2
vmbo kb -> mbo niveau 2 of 3
vmbo gl -> mbo niveau 3 of 4
vmbo tl -> mbo niveau 3 of 4
(zie volgende afbeelding)
19
Tot zover de cijfers.
De ervaring leert dat veel leerlingen die het vmbo verlaten hebben moeite hebben met
het “vrije” systeem van lesgeven op het mbo.
Zo ligt de verantwoordelijkheid voor een groot deel nu bij de leerling.
Een leerling op het mbo heeft bijvoorbeeld de plicht om 80% van de tijd aanwezig te zijn.
Dat is heel wat anders dan de 100% aanwezigheidsplicht op het vmbo.
De lessen op het mbo zijn voor een groot deel projectmatig, waarbij de leerling zelf zijn
of haar tijd moet indelen om over de loop van een langere periode een project te kunnen
afronden.
Bronnen: 18 t/m 26.
20
4 Het vmbo versus het mbo
4.1 Overeenkomsten en verschillen vmbo - mbo.
In de carrièrelijn ‘van klimrek tot werkplek’ komt het mbo na het vmbo. Heel logisch,
maar houden de overeenkomsten hiermee op?
Nee, ze hebben grotendeels dezelfde leerlingen en hebben te maken met dezelfde
problematiek betreffende gedrag- leerstoornissen. Daarnaast zijn de klassen groot en
hierdoor zijn de 5 rollen van de docent (gastheer, presentator, didacticus, pedagoog en
afsluiter) ontzettend belangrijk.
De verschillen zijn er ook. Het vmbo leidt op naar een goede aansluiting op het vervolg.
Iets wat het mbo ook deels doet, maar het merendeel gaat voor een startkwalificatie en
dus de arbeidsmarkt.
De leerlingen zijn ouder, dit geeft weer andere specifieke problemen. Daarnaast zijn de
lessen meer gericht op het later uit te oefenen vak dan op algemene vormende zaken.
Doordat ik de afgelopen jaren op beide schooltypen actief was heb ik de verschillen en
overeenkomsten zelf aan den lijve ondervonden. Twee zaken zijn me wel heel erg
opgevallen. Ook de manier hoe de scholen hiermee omgaan was opvallend. Niet zo zeer
de docenten, want die willen het beste voor hun leerlingen, maar de middelen die tot hun
beschikking staan.
Uitval In de voorgaande paragrafen is het begrip ‘cultuuromslag’ al meerdere malen genoemd.
Van kind naar puber en van puber naar professional. Het zijn grote stappen in slechts 2x
4 jaar. Een nieuw begrip dat hierbij hoor is ‘uitval’. Beide schooltypen hebben hiermee te
maken. Heel vervelend voor de leerling, alhoewel hij dit nog niet zo ervaart. Maar
scholen worden hier door het ministerie verantwoordelijk voor gehouden.
Het vmbo kan als laatste redmiddel de ouders van de leerling en de schoolinspectie nog
inzetten om de uitval tegen te gaan. Uiteraard nadat instrumenten als extra
begeleidingslessen, externe ondersteuning door professionals of Rebound-achtige
instituten niet meer helpen. Uitval betekent hier dan van theoretische leerweg naar
kader- of basisberoeps of zelfs naar pro overgaan om daar dan een vmbo-diploma te
halen zodat er een startkwalificatie is voor een vervolgopleiding.
Voor een mbo instelling zijn de ouders en de schoolinspectie vaak niet eens in beeld. De
wet schrijft voor dat alle informatie bij 18+ via de leerling loopt. Leerlingen kunnen vrij
eenvoudig verdrinken in de vrijheden op school en de perspectief van de arbeidsmarkt
dat die steun ook bij 18+ wenselijk is. Veelal is die steun er ook wel en er ‘lekt’ wel eens
informatie met als doel om de leerling weer op de juiste weg te krijgen. De wet loopt
heel duidelijk tot 18 jaar en daarna is het afgelopen. Er is echter nog een vangnet voor
het mbo, namelijk de Bijstandswet. Veel gemeenten sturen leerlingen, in het kader van
deze wet, terug naar school om daar alsnog een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt
te gaan halen. Is de leerling 21+ dan houdt ook deze optie op te bestaan. Het moge
duidelijk zijn dat deze constructies voor de motivatie van de leerling funest zijn.
21
Keten
Scholen zijn net mensen die constant vooruit kijken naar het volgende doel. Dat is ook
een essentie van het leren. Hierbij proberen ze een steeds betere naam te krijgen om zo
nog meer leerlingen te verkrijgen waardoor de toekomst voor de school weer een stukje
zekerder wordt. Kwaliteiten moeten beter en de administraties dienen op orde te zijn. Dit
soort processen vinden allemaal plaats binnen de ‘eigen’ gelederen van de school.
Op het mbo vindt de laatste tijd een strengere selectie op instroom plaats, om zo een
betere aansluiting op vervolgopleidingen en diplomering te verkrijgen. Tevens hoopt men
om hiermee de vervelende uitval terug te dringen. De algemeen vormende vakken zoals
Nederlands, Engels en Rekenen/Wiskunde worden steeds belangrijker voor veel mbo
opleidingen. Leerlingen kunnen hierop geweigerd worden.
Het vmbo heeft hier ook mee te maken. De eerste selectie is op basis van een Cito toets
en een wens van de ouders bij de plaatsing van de leerling. Het eerste jaar is dan
belangrijk om te kijken of de plaatsing een juiste is. Gestuurd door allerlei onderzoeken
zijn er vanuit het ministerie meerdere projecten opgezet om de kwaliteit van het
onderwijs ophoog te krijgen. Maar ook hier blijven de projecten veelal binnen de school.
Het vmbo is hierdoor meer en meer naar een theoretische leerweg gegaan. Iets wat de
leerlingen juist weer niet ligt, met allerlei motivatie problemen ten gevolge. Uiteraard
horen de algemeen vormende vakken bij de opleiding maar de ‘hands-on’ vakken zijn in
de verdrukking geraakt. En deze zijn juist weer zo belangrijk voor die motivatie en
vorming van de leerling naar zijn latere werkplek.
Voor die aansluitingen zijn er meerdere onderzoeken en experimenten gestart. Echter de
meeste waren kortdurend. Een nieuw langdurig traject is sinds 2013 gestart en is vast
gelegd in het ‘Ontwerpbesluit experimenten doorlopende leerlijnen vmbo-mbo 2014-
2022.
Het hoofddoel is om meer leerlingen met een mbo diploma uit te laten stromen. Er zijn
hiervoor twee leerroutes waarmee vmbo scholen kunnen werken: Vakmanschaps- en
Technologieroute.
een vakmanschapsroute voor de basisberoepsgerichte en kaderberoepsgerichte
leerweg, gericht op het eindniveau mbo 2 (zowel bol als bbl).
een technologieroute voor de gemengde en theoretische leerweg, gericht op het
eindniveau mbo 4 in de richting techniek (zowel bol als bbl).
Scholen kunnen binnen de experimentele leerroutes een samenhangend programma
aanbieden en flexibel omgaan met de examinering. Een deel van de vmbo-vakken in de
vakmanschapsroute (sectorvakken en beroepsgericht vak) hoeft niet geëxamineerd te
worden. Beide schooltypen zullen bij deze leerroutes betrokken zijn en er zal een nauwe
onderlinge samenwerking noodzakelijk zijn.
22
Opvallend is echter dat de VO-raad niet positief is over dit experiment. Het experiment
zou te lang duren en het voegt niets toe aan de reeds bestaande experimenten.
Daarnaast vindt de VO-raad het jammer dat de technologieroute niet voor alle sectoren
in het vmbo openstaat. Ook in bijvoorbeeld de gezondheidszorg is er immers sprake van
een dreigend tekort aan vakmensen.
Mijn persoonlijke mening is dat dit experiment juist heel erg kan bijdragen aan het
verbeteren van motivatie problemen en dat de langere looptijd helemaal niet bezwaarlijk
is. Het geeft de scholen en de docenten de mogelijkheid om te evalueren, te verbeteren
om zo de leerling beter te begeleiden naar een mbo diploma.
4.2 Mbo-vmbo: “dezelfde” leerlingen?
‘Dezelfde’ voor het overgrote deel wel. Echter door de hogere leeftijd zijn er andere
aspecten waar de leerlingen mee kampen. Zaken als de naderende arbeidsmarkt, liefdes,
woonruimte, financiën en ook gezinsuitbreidingen zijn zaken waar een vmbo leerling niet
mee bezig zijn.
Wat blijft zijn zaken als:
Een no-nonsens leerling, direct en sociaal emotioneel en cognitief,
Liever lui dan moe, ‘een zesje is genoeg toch?’,
Behoefte aan structuur en relatie, moeite met plannen,
Behoefte aan positieve aandacht, laag zelfbeeld,
Er zijn ook zaken die in de loop der jaren veranderen. Enkele aspecten zijn:
Motivatie toeneemt, door gerichter onderwijs,
Achterstanden verdwijnen, door meer vakgericht aan taal en rekenen te werken,
Motivatie
De opleiding aan het mbo is veelal een keuze die door de leerling is gemaakt. Het is een
keuze gebaseerd op een beeld dat de leerling heeft van zijn ‘eigen’ toekomst en hoe hij
zichzelf denkt te zien over enkele jaren. Dit is een enorme stimulans voor zijn motivatie.
Het algemene karakter van het vmbo was hier vaak een stoorzender en deze is nu
verdwenen.
Wat dan weer tegenvalt is dat de algemene vakken zoals de talen en het
rekenen/wiskunde herhalingen zijn waar ze niet op zitten te wachten. Het is dan ook aan
de docenten de taak om hier op in te spelen door vakgericht met deze vakken om te
gaan.
Capaciteit Door de keuze die de leerling maakt voor zijn mbo opleiding blijkt de capaciteit veelal wel
aanwezig te zijn. De capaciteit is ook sterk afhankelijk van het zelfbeeld dat leerlingen
hebben. Door een positieve benadering is hier in veel gevallen een enorme boost te
halen.
Ook zijn de eindkwalificaties voor de algemeen vormende vakken niet hoger dan het
vmbo. Zo zal een leerling voor Nederlands en Rekenen het vmbo verlaten met een 2F
(commissie Meijerink) kwalificatie. En die is voor het mbo exact hetzelfde. De capaciteit
van de leerling neemt niet zo zeer toe maar door de selectie van opleiding zijn de
verschillen minder.
23
4.3 De verschillen/overeenkomsten bij de docenten.
Als docent ben je een duizendpoot. Je bent gastheer, presentator, didacticus, pedagoog
en afsluiter zowel in het vmbo als in het mbo. Maar wel in verschillende gradaties. Zo is
een mbo docent minder gastheer en pedagoog en meer presentator en een
vaktechnische didacticus. Een ander groot verschil is de meer coachende rol die je als
mbo docent hebt.
Door de aard van de opleiding, zelfredzaamheid, de ‘lossere’ sfeer en het meer onderling
samenwerken is de docent niet de leider maar juist de coach. Wel heeft hij de taak om
de voortgang te monitoren en zo alsnog te sturen. Maar de leerling moet het
voornamelijk zelf doen. Dit is een heel groot verschil die niet alleen door de leerlingen
wordt ervaren maar ook door de docenten zelf.
4.4 Aandachtspunten overgang vmbo naar mbo.
Op onderwijsgebied worden die deels vanuit het ministerie al geïnitieerd en daarnaast
zijn er ook al veel samenwerkingsverbanden tussen vmbo en mbo scholen. Het meest
recente experiment zijn de vakmanschap- en technocolleges.
Daarnaast is het mbo druk doende om samen met het bedrijfsleven de diverse
opleidingen te actualiseren zodat deze een betere aansluiting hebben op de behoefte van
de arbeidsmarkt. Zo weet ik dat de opleiding voor automonteur samen met importeurs
‘merkenklassen’ aan het opzetten zijn, en is de opleiding voor beveiliger bezig met de
bedrijven om het onderdeel evenementbeveiliger te moderniseren. Vakken als
groepsgedrag en maatschappijleer doen hier hun intrede.
Maar waar echt een behoefte aan is, en ik weet dit uit eigen ervaring, is een
antecedenten verslag van de leerling vanaf het voortgezet onderwijs. De huidige
wetgeving verbiedt het om deze informatie door te geven aan de vervolgopleiding in
verband met privacy. Deze informatie kan inderdaad belemmerend werken voor de
leerling. Echter nu wordt er zoveel tijd en middelen opnieuw ingezet terwijl sommige
handelingen in een eerder stadium geen werkend effect hadden. Dit is zonde van het
geld en inzet van de medewerkers en docenten, maar werkt uiteindelijk zeer frustrerend
voor de leerling wanneer hij ‘alles weer opnieuw kan gaan vertellen’.
Hier is volgens mij een ‘Gouden Slag’ te maken in een ieders voordeel.
Bronnen:27, 28.
24
5 Reflecties
5.1 Henry Polman
Een opdracht die veel vooronderzoek vergt. Je kunt hem niet zomaar even maken,
zonder je op de vele terreinen van de onderwijskolom in te lezen. Gelukkig kan ik ook
putten uit eigen waarnemingen, door mijn deeltijdfunctie in het schoolseizoen 2012 –
2013 en mijn aanstelling op een vmbo-school in het schoolseizoen 2013 – 2014.
Je hoort dan veel tijdens de lunch- en koffiepauzes, maar ook tijdens de team- en
rapportvergaderingen.
Zelf heb ik een voorkeur om les te geven aan het voortgezet onderwijs. Het maken van
deze opdracht heeft mij niet op andere gedachten kunnen brengen. Lesgeven aan het
mbo zie ik, mede gezien de gesprekken daarover met Barbara en Patrick, mijzelf nog niet
doen. Geef mij maar de leerling op het voortgezet onderwijs, ondanks het feit dat je deze
wat meer moet corrigeren en wat vaker moet uitleggen en hen bij de hand moet nemen.
Tijdens de uitwerking van deze opdracht kwam ik ook ergens een voorbeeld tegen dat
aangaf om alles wat je op het bord schrijft, ook uit te spreken. Een ander voorbeeld was
om meer met beelden te werken. Ik denk dat ik deze laatste twee meer ga toepassen.
Wat ik daarnaast geleerd heb door deze opdracht is dat mijn kennis van het vak voor de
vmbo-leerling al veel te veel is. Ik ga snel uit van bepaalde denkstappen, die dergelijke
leerlingen dus niet bezitten of zelfs ook maar inzien. Meer linken aan de praktijk dus. En
met mijn achtergrond vanuit meerdere beroepen zou dat dus minder moeilijk moeten
zijn, waardoor ik de lesstof dus veel inzichtelijker kan maken voor de leerling en er voor
hem beelden bij kan geven, zoals ook uit het onderzoek van de Hogeschool Utrecht naar
voren kwam. Nu ik vanuit meerdere onderzoeken heb gezien dat linken aan de praktijk
beter kan op het vmbo, wil ik, nadat ik mijn opleiding heb afgerond, mijn oude idee toch
gaan uitvoeren: Leerlingen zoeken uit gedurende een bepaalde periode wat wiskunde in
de directe omgeving inhoud, hoe het verweven zit in banen van ouders, vrienden van
ouders en familieleden. Over één van deze banen met gebruik van wiskunde zal dan een
presentatie gemaakt dienen te worden die in de klas wordt gepresenteerd. In één jaar
zullen zo circa 20 a 25 verschillende beroepen, waarin wiskunde van belang is, de revue
passeren. Toch wil ik ook proberen vast te houden aan mijn eigen idee over de
zelfstandigheid van het leren van de leerling. Ik wil proberen dit in mijn lessen nog
duidelijker aan te duiden, mede gericht op de vervolgopleidingen van de diverse
leerlingen na het vmbo, waar toch ook meer zelfstandigheid gevraagd wordt.
In het onderzoek wordt de ideale praktijk geschetst, die op veel scholen nog niet is
bereikt. Maar toch kunnen we er wel ons voordeel mee doen in onze dagelijkse
lespraktijk op de scholen waar wij werken. Wiskunde is voor veel leerlingen een saai en
verplicht vak. Met de voorbeelden zoals hiervoor genoemd hoop ik het vak boeiender
voor de leerling te maken en te laten merken dat het geïntegreerd is in heel veel
beroepssituaties. Dat is wel de toegevoegde waarde zoals ik deze uit het werken aan dit
verslag heb gehaald.
De samenwerking met zowel Barbara als Patrick is goed verlopen. We gingen in deze
voor het leerrendement en niet voor de gezelligheid. Hierin blijken we dus wel te
verschillen van de leerlingen waar we (deels) les aan geven. We hebben in eerste
instantie samen doorgesproken hoe we een en ander zouden oppakken. Daarna hebben
we een plan van aanpak met een verdeling van de onderdelen gegeven, dat mede
gebaseerd was op de werkvelden waarin we of werkzaam zijn of stage liepen. Ook de
verdere samenwerking per mail verliep goed. We waren een goede aanvulling op elkaars
stuk, maar ook kritisch en behulpzaam naar elkaar. Ook tijdens andere opdrachten
hebben we al samengewerkt, hetgeen te merken was in de samenwerking bij deze
opdracht. Vaak hadden we aan een half woord of halve zin genoeg om te begrijpen hoe
de ander dacht.
25
5.2 Barbara van der Dussen
Voor deze opdracht heb ik geput uit vele bronnen van het internet, mijn eigen ervaringen
binnen het mbo en uit de gesprekken met mededocenten op het mbo.
Mij viel zelf op dat ik ondanks dat dit niet binnen mijn opdracht viel, ik ook al het
onderwijs op het mbo aan het vergelijken was met het onderwijs op het VO.
Zelf heb ik een grote voorkeur voor het geven van les op het mbo, aangezien de
doelgroep me erg aanspreekt. Helemaal binnen mijn eigen vakgebied; de bouwkunde. Ik
heb gemerkt dat ik tijdens de ingelaste projecturen die ik voor mijn rekening heb
genomen de jongens ook op weg kon helpen met het tekenen in Autocad (digitaal
tekenprogramma). De jongens waren daar erg verbaasd over en een aantal wilde pas
wat van me aannemen toen ik vertelde dat ik van huis uit bouwkundige ben.
Ik vond het erg fijn om te merken dat ik voor deze leerlingen dus een meerwaarde had.
Ik steeg in hun achting, aangezien ik niet “slechts” een wiskunde-docent in spe was, en
tegelijkertijd kon ik ze vertellen dat ik juist door deze wiskunde zo ver ben gekomen in
de bouwkunde.
Een mooi voorbeeld lijkt me van hoe je de praktijk wat meer de school in kunt brengen.
Kortom, ik heb dit als een leuke opdracht ervaren, waarbij de samenwerking met Patrick
en Henry als goed genoemd kan worden. We hebben eerder al veel samengewerkt, en
we vullen elkaar mooi aan, helemaal binnen deze opdracht, waar we allemaal een stuk
voor onze rekening konden nemen.
5.3 Patrick Oosterhuis
Omdat ik in beide schooltypen werkzaam ben geweest en nog ben was dit een hele leuke
opdracht. Ik ben begonnen met lesgeven in het mbo en ik nam natuurlijk een heleboel
ervaring vanuit het bedrijfsleven mee. Het aansturen van projectteams en overleggen
met diverse mensen was mij niet vreemd. Dit sloot voor een over groot deel ook mooi
aan bij hoe een mbo docent les geeft. Hij is immers meer een coach.
Momenteel werk ik op een vmbo school als wiskundedocent en verneem heel duidelijk
het verschil. Wanneer ik niets zeg dan doen de leerlingen niets.
Bijvoorbeeld, ‘Pak je boek en sla het open op pagina 54 voor som 22.’, dan zal het ook
daadwerkelijk worden gedaan. Dat ik daarna niet verder kan, omdat ik vergeten ben te
zeggen dat ze ook hun schrift, pen, rekenmachine hadden moeten pakken en hun tas op
de grond zetten, is mijn eigen schuld. Je moet echt alles ‘voorkauwen’. In het begin had
ik hier grote moeite mee en mijn verwachtingspatroon van deze leerlingen lag veel te
hoog.
Met deze opdracht heb ik hier nog eens stevig over na zitten te denken en kom ik tot een
conclusie dat ik misschien wel mijn eigen voorbereidende handelingen hardop moet gaan
uitspreken zodat ook de leerlingen dit gaan doen. Meer als een automatisme naar mezelf
toe om het maar niet te vergeten.
Ik weet me ook nog heel goed te herinneren dat ik in de eerste weken op het vmbo
geschreeuwd heb om weer terug te gaan naar het mbo. Maar door mijn eigen gedrag aan
te passen en mezelf strikter aan regeltjes te houden heb ik toch meer en meer mijn
werkplek binnen het vmbo gevonden.
In de opmerking van mijn co-auteuren kan ik me helemaal vinden. We hebben al enkele
opdrachten samen gedaan en ik vind samenwerken veel leuker dan alleen. Het vak van
een docent is al vaak een ‘one man job’ en je collega’s zie je vaak alleen maar in de
koffiekamer.
26
Slotwoord
We zijn aan het eind van dit verslag. Een verslag dat we begonnen met de opmerkingen
om te trachten voor onszelf inzichtelijk te krijgen of een vmbo-leerling een duidelijk
leerprofiel heeft, met kenmerken waardoor hij misschien moeilijker door de stof heen
komt. En als de vmbo-leerling dit al heeft, geldt dat dan in dezelfde mate voor de mbo
leerling. Dit omdat veel vmbo-leerlingen na het vmbo doorstromen naar een van de
niveaus van het mbo.
We denken dat we, gezien de diverse onderzoeken die er over dit onderwerp hebben
plaatsgevonden, kunnen concluderen dat een vmbo-leerling inderdaad een bepaald
leerling-profiel heeft. Een leerling-profiel dat mede bepaald wordt door de omgeving
waarin de leerling zich bevindt en hoe zijn eigen zelfbeeld is. Een beeld ook dat in veel
onderzoeken versterkt wordt. Een beeld waaruit blijkt dat deze leerlingen steeds op zoek
zijn naar een positieve benadering en waardering. En een beeld dat uitgaat van het
praktijkgerichte van deze leerlingen.
Een andere vraag die we wensten te beantwoorden is: hoe is de aansluiting van het
vmbo op het mbo en hoe worden leerlingen op het vmbo voorbereid op het mbo.
Geconcludeerd kan worden dat er al veel in gang is gezet. Wel zijn wij van mening dat er
nog veel werk verzet kan en moet worden. Op het vmbo en op het mbo.
Te denken valt onder andere aan een betere en warmere overdracht van leerling-
gegevens, zodat leerlingen niet tussen wal en schip komen in de hulp die zij gewend zijn
op het vmbo(denk hierbij aan LGF-voorzieningen en dergelijke).
Ook zijn wij van mening dat de vmbo-leerling door een positieve benadering en een meer
uitdagende benadering op het vmbo meer uit zich zelf kan halen. Dus een hogere
zelfredzaamheid te weeg brengt, waardoor de aansluiting met het mbo minder
problematisch verloopt. Als docenten en ouders dienen we er echter wel voor te zorgen
dat we de leerling reeds in het derde leerjaar op de goede leerweg(bb,kb, gl, tl) hebben,
zodat de leerling zich ook echt kan gaan richten op de doorgaande leerlijn naar het mbo.
Naar het mbo toe kan ook geconcludeerd worden dat er wellicht meer mogelijkheden
geboden kunnen worden aan leerlingen vanuit het vmbo om een dagdeel mee te lopen,
om met vakdocenten van praktijkvakken op het vmbo doorlopende leerlijnen op te zetten
en tips te geven hoe hun lessen nog meer praktisch zijn in te richten. Op deze wijze
kunnen we gezamenlijk wat doen om de overgang van het vmbo naar het mbo soepeler
te laten verlopen.
De laatste vraag die we wensten te beantwoorden was: En als er al een specifiek
leerling-profiel opgesteld kan worden, geldt dan ook dat er bepaalde competenties van
de docenten verwacht worden, of kan elke 2e graads docent lesgeven aan vmbo- en
mbo-leerlingen?
Ja, voor een docent aan het vmbo en mbo gelden een aantal andere indicatoren in zijn
competentie. Het vergt onder andere een andere benadering van de leerling. Een
positieve, leerling gerichte houding, die niet geënt is op een afrekencultuur, maar meer
op een relatieopbouwende cultuur. Vanuit deze persoonlijke relatie kun je dan de leerling
zo zien uit te dagen, dat hij het prettig gaat vinden om dingen zelfstandig uit te voeren,
zelfstandig te plannen en ook zelfstandig uit te zoeken. Dat hij leert netwerken ook in de
verticale kolom. Begin daar zo mogelijk al in het tweede leerjaar mee, maar minimaal in
het derde leerjaar.
Als je als docent op deze wijze met je vak wilt en kunt bezig zijn, zijn wij ervan overtuigd
dat elke 2e graads-docent les kan geven aan (v)mbo-leerlingen.
Winsum, Hoogezand en Ommen, 1 mei 2014
27
Bronvermelding Deze bronvermelding is in volgorde van de paragrafen van dit verslag.
1. http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/voortgezet-onderwijs/vraag-en-
antwoord/wat-is-een-sector-in-het-vmbo.html
2. http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/voortgezet-onderwijs/vraag-en-
antwoord/welke-stages-zijn-er-in-het-vmbo.html
3. http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/voortgezet-onderwijs/vraag-en-
antwoord/wat-is-een-leerweg-in-het-vmbo.html
4. http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/voortgezet-onderwijs/voorbereidend-
middelbaar-beroepsonderwijs-vmbo
5. http://www.govmbo.nl/leerwegen-in-het-vmbo
6. http://www.govmbo.nl/sectoren
7. http://www.hiteq.org/HT/Hiteq-Home/Wat-doet-
Hiteq/Publicaties/Overzicht/Publicatie-overzicht-Kenmerkend-vmbo
8. http://p2g.presentations2go.eu/p2gplayer/player.aspx?path=CVI2010/2010/04/1
5/1/video_post.wmv&mediaType=recordings
9. http://blog.han.nl/leraarworden/2010/11/24/vmbo-een-wereld-van-verschil-
leraar-worden-engels-han-hogeschool/
10. ‘Generatie Einstein bestaat niet….. op het vmbo’, Decaan & Mentor, jaargang 7,
nummer 6, 06-2009
11. ‘Naar een kern en keuzeprogramma vmbo Techniek’, Stichting Platforms vmbo
(SPV), april 2011
12. ‘Kenmerkend vmbo, mbo, havo en vwo’, een overkoepelende publicatie van
onderzoeken onder ouders en leerlingen, Hiteq en Platvorm Beta techniek,
november 2010.
13. ‘Kenmerkend vmbo’, een vergelijkend onderzoek naar de kenmerken van vmbo-
leerlingen en de generatie Einstein, Hiteq ism Platvorm Beta Techniek, Kenteq en
Procesmanagement mbo 2010, 3e ongewijzigde druk, oktober 2009
14. http://portal.ou.nl/web/leren/actueel/-/asset_publisher/AgB5/content/id/1820985
15. ‘Vakmanschap van de vmbo-docent in beeld’, resultaat van een onderzoek naar
het handelen van de vmbo -docent, M. van Laarschot & W. Heusdens, Hogeschool
Utrecht
16. ‘Het vmbo dichtbij’, Wat doen (goede) vmbo-docenten goed, een onderzoek voor
de praktijk, gepresenteerd op het Symposium tijdens de Onderwijsresearchdagen
2013 in Brussel, door Martijn van Schaik, NCOI Research Centre.
17. ‘Handboek Effectief Opleiden’, Dr. M. Kuijpers, dr. F. Meijers & drs A. Winters,
december 2009)
18. www.onderwijsinspectie.nl
19. http://onderzoekonderwijs.net/2014/04/16/motivatie-is-ons-werk/
20. http://ecabo4.r-
i.nl/sites/default/files/arbeidsmarktonderzoek/Kengetallen_vmbo_mbo_Ad_hbo.pd
f
21. http://www.canonberoepsonderwijs.nl/2_1303_Doorstroomroutes_in_en_rond_he
t_mbo.aspx
22. http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/voortgezet-onderwijs/vraag-en-
antwoord/wat-is-een-sector-in-het-vmbo.html
23. www.cbs.nl
24. http://hoge-partners.nl/wp-content/hersenstichting_ouders_en_pubers.pdf
25. http://www.kohnstamminstituut.uva.nl/rapporten/beschrijving/ki872.htm#.U1z2r
Pl_uSo
26. http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/middelbaar-
beroepsonderwijs/opleidingen-niveaus-en-leerwegen-in-het-mbo
27. Geerts, G., Kralingen, van R., Handboek voor Leraren, 2011, uitgeverij Coutinho,
28. meerdere artikelen, www.vo-raad.nl,
28
Bijlage A – Plan van aanpak P-taak 3.3 “Van vmbo naar bve”
Barbara van der Dussen
Patrick Oosterhuis
Henry Polman
Aangezien we een groep zijn die qua werkveld mooi verdeeld is over het vmbo en het
mbo (Henry werkt op het VO, Patrick heeft werkervaring op het vmbo en het mbo,
Barbara loopt stage op het mbo), zien we deze P-taak als volgt voor ons:
Henry onderzoekt op zijn school het volgende:
Beschrijft het onderwijs in het derde en vierde jaar van het vmbo.
Beschrijft het profiel van de vmbo-leerling.
Beschrijft het profiel van de Vmbo-docent.
Hoe worden leerlingen voorbereid op het mbo?
Denk hierbij aan profielkeuze, voorlichtingen op het mbo, zelfstandig leren leren,
meeloopdagen etc.
Barbara onderzoekt op haar school het volgende:
Beschrijft het onderwijs in de eerste twee jaren op het mbo.
Beschrijft het profiel van de mbo-leerling.
Beschrijft het profiel van de mbo-docent.
Hoe verloopt de aansluiting van het vmbo naar het mbo?
Denk hierbij aan de zelfredzaamheid van leerlingen, hoe sluit de stof aan, is de opleiding
wat de leerlingen ervan verwacht hadden etc. Ook de verandering van het “beschermde”
vmbo naar deze nieuwe opleidingsvorm wordt onder de loep genomen.
Patrick gaat in zijn werkveld na wat hem opviel tussen de beide opleidingsvormen.
Beschrijft de overeenkomsten en verschillen in het onderwijs op het vmbo en het mbo.
Zijn de leerlingen van het mbo nog “dezelfde” als die op het vmbo? Waarin zitten
eventuele veranderingen?
Beschrijft de verschillen/overeenkomsten in de docenten op het vmbo en het mbo.
Kunnen we op het vmbo of het mbo (indien nodig) nog maatregelen nemen om de
eventueel door ons geconstateerde problemen weg te nemen of te laten verminderen?
Ten slotte geven we elk aan in welk onderwijsgebied we het liefst zouden willen werken,
en waarom.
Maart, 2014
29
Bijlage B - Checklist
Professionaliseringstaak BF3.3
Naam Van VMBO naar BVE
Vmbo = Voorbereidend Middelbaar Beroeps Onderwijs
Bve = Beroeps- en Volwassenen Educatie (mbo)
Competenties Alle competenties
Taakomschrijving
Je stelt zelf een professionaliseringstaak samen waarmee je de volgende
specifieke doelen wilt behalen. Je kunt:
aangeven op welke manieren het onderwijs in de jaren 3 en 4 van het vmbo en in het bve-veld vorm krijgt;
je beschrijft hierbij de sectoren en de opleidingen, maar ook voor het mbo de toelatingseisen en uitstroomniveaus
overeenkomsten en verschillen aangeven tussen het vmbo en het
bve aangeven over welke eigenschappen een vmbo-leerling en een
bvecursist moet beschikken om met succes een opleiding te volgen (het profiel van de vmbo-leerling en het profiel van een bve-cursist)
aangeven over welke specifieke kennis en vaardigheden een vmbo-leraar en een bve-docent moet beschikken (het profiel van
een vmbo-leraar en een bve-docent) aangeven in hoeverre je beschikt over de kennis en vaardigheden
om succesvol in het vmbo en/of bve te functioneren gemotiveerd aangeven in welk onderwijsgebied (vmbo of bve) je
het liefst wilt werken
Verantwoording
Als tweedegraads leraar ben je bevoegd om zowel in het vmbo als in het bve les
te mogen geven. Je krijgt door deze taak een goed beeld van beide
onderwijsgebieden, waardoor je kunt motiveren waarom je het liefst in welk
gebied wilt werken.
Als leraar dien je een goed beeld te hebben van de doorgaande lijn vmbo – bve:
een vmbo-leraar moet weten wat de leerlingen te wachten staat in het mbo en
een bve-docent moet weten wat de voorgeschiedenis van de cursisten is.
Werkwijze
Je werkt alleen of in twee- of drietallen. Bij voorkeur per tweetal.
Je maakt een plan van aanpak waarin je activiteiten en je werkwijze beschrijft,
die ervoor zorgen dat je de doelen van deze taak behaalt. Dit plan laat je (voor
je begint met de uitvoering) goedkeuren door een begeleidende BF3 - docent.
Een paar suggesties:
Je loopt enkele dagen mee op een vmbo en/of bve-school (ROC)
Je neemt interviews af met vmbo-leerlingen, vmbo-leraren, bve-
cursisten, bve-docenten
Je vergaart informatie over enkele vmbo-scholen en bve-scholen via
websites en bezoeken
…
De studenten voeren ergens in de perioden 1, 2 en/of 3 de taak uit, parallel aan
30
de module BF3.
Bronnen
Schoolboeken voor derde en vierde klas VMBO
Bve-cursusmateriaal
Kerndoelen vmbo en kerndoelen bve (websites)
Websites ROC’s
Competenties
Vakbladen
Producteisen
Een verslag (ongeveer tien A4’tjes) met daarin in elk geval:
Je goedgekeurde plan van aanpak
Gedane activiteiten en verslaglegging hiervan
Aantonen dat de doelen zijn behaald
Omvang 3 EC (of meer)
Begeleiding Op afspraak met een BF3 – docent
Beoordeling
Van jullie begeleider krijg je uiteindelijk feedback op de punten die bij de
producteisen zijn vermeld.
De schriftelijke reactie van jullie begeleider bestaat daarin dat hij aangeeft op
welke punten je je onvoldoende, voldoende, goed of zeer goed hebt
verantwoord. Je neemt de feedback van je begeleider in elk geval op in je
portfolio.