rechte stoelen, rechtschapen burgers

16
[1] 110299_p001_224.indd 1 110299_p001_224.indd 1 28-09-11 15:08 28-09-11 15:08

Upload: wbooks

Post on 24-Jul-2016

218 views

Category:

Documents


2 download

DESCRIPTION

 

TRANSCRIPT

[1]

110299_p001_224.indd 1110299_p001_224.indd 1 28-09-11 15:0828-09-11 15:08

110299_p001_224.indd 2110299_p001_224.indd 2 28-09-11 15:0828-09-11 15:08

110299_p001_224.indd 3110299_p001_224.indd 3 28-09-11 15:0828-09-11 15:08

110299_p001_224.indd 4110299_p001_224.indd 4 28-09-11 15:0828-09-11 15:08

Rechte stoelen, rechtschapen burgers

Wonen volgens ’t Binnenhuis (1900-1929)

110299_p001_224.indd 5110299_p001_224.indd 5 28-09-11 15:0828-09-11 15:08

[6]

110299_p001_224.indd 6110299_p001_224.indd 6 28-09-11 15:0828-09-11 15:08

[7]

Yvonne Brentjens Rechte stoelen, rechtschapen burgers

Wonen volgens ’t Binnenhuis (1900-1929)

Gemeentemuseum Den Haag

110299_p001_224.indd 7110299_p001_224.indd 7 28-09-11 15:0828-09-11 15:08

Voorwoord Een andere kijk op ’t Binnenhuis 11

Inleiding ’t Binnenhuis en ‘heel onze Nederlandsche Cultuur’ 12

Over goede smaak en een lofzang op de krottenwoningEnkele actuele kwesties ten tijde van de oprichting 20

De grondleggers

Architect Hendrik Petrus BerlageHet eerherstel van de ‘Hollandse’ huiskamer 24

Financier Carel Henny Moralisme aan de Scheveningseweg 28

Kunstnijverheidspromotor Willem HoekerPublic relations 32

Boekhandelaar Herman Gerlings Concurrentie in pure vorm 36

Bankier Julius de GijselaarVolkskunst en kapitaal. De ongemakkelijke paradox 40

Ontwerper en zakenman Jac. van den BoschEen impressie van het klantenboek 44

De medewerkers

De medewerkers van ’t Binnenhuis en de kwestieOver bezonnenheid en onbezonnenheid 52

Inhoud

De klanten

Zenuwarts Pieter Bierens de HaanFilosofische gedachten over schoonheid en geluk 56

Effectenmakelaar Johannes Kerkhoven The aristocracy of the money bag 60

Wereldverbeteraar Jacob van ReesZiet een christenanarchistische stoel er anders uit dan een socialistische? 64

Textielfabrikant Cornelis Matthijsen‘Engelse’ stoffen voor Hollandse kamers 68

De familie Fentener van VlissingenInterieurs met erfstukken 72

Zoutzieder François BouvyVan oude en Nieuwe Kunst 78

Organisator Leo Simons Berlage-promotor en bewoner van het huis met het handvat 84

Gloeilampfabrikanten Gerard en Anton PhilipsAmbachtelijke ontwerpen voor elektrische kroonluchters 88 Werkspoor-directeur Maurits TriebelsMarxisme en machinedenkers 92

Floris Verster en Albert VerweyGeldige redenen om niet bij ’t Binnenhuis te kopen 96

Grootgrondbezitter Arnold van Loon De Binnenhuis-definitie van ‘huisraad’ 100 Vakbondsman Henri PolakDe verweten status van een landhuis in Laren 104

Historicus Johan Huizinga Het maatschappelijk verbond van kunst en wetenschap 110

110299_p001_224.indd 8110299_p001_224.indd 8 28-09-11 15:0828-09-11 15:08

De hervormde familie Hofstede de Groot en de katholieke familie Van BesouwVerzuiling in de zondagse kamer 114

Dichter Carel Adama van ScheltemaArmoede inspireert 120

Hingst, Hudig en andere maatschappelijk werkers De woningen van woninghervormers 124

Vlaams literator Emmanuel de BomDe schone schijn van België 130

Armenzorger Louis BlankenbergLiefdadigheid naar Vermogen 136

Assuradeur Jan Everwijn de Graaf Mondriaan en gemeenschapskunst 140

Politicus Florentinus Wibaut De verbetering van de arbeiderswoning 146 De dames van Ons HuisArm en rijk in de Rozenstraat 152

Spoorwegstakers en de H.IJ.S.M. Frederik van Eeden versus Jac. van den Bosch 156

Advocaat Theodore Dentz van Schaick Het verschil tussen ’t Binnenhuis en Van Wisselingh 160

Classicus Ursul Boissevain De restauratie van het verleden 166

Sigarettenfabrikant Johannes van Kerckhof Reconstructie van een interieur 170 Medicus Jacob RotgansLicht, lucht en ruimte 174

Koopman Bernhard Israël Catz De deftig bedoelde Jan Luijkenstraat 178

Kunsthistoricus Willem van der Pluym De moderne woning in kunsthistorisch perspectief 184

Staalmagnaat Paul Wurth Internationale erkenning in Luxemburg 188 Cargadoor Adriaan van HengelHet dogma van de rechte rug 192

Bouwvrouwe Hélène Kröller-Müller Veramerikaniseerde boerenstoelen ter afscheid 196 Rijstpeller Jan Vis De wervingskracht van Onze Kunst 200

Dichter Willem de Mérode De Hollandse Oscar Wilde en zijn kamer 204

De vader van Martin Visser Berlage-stoelen van Jac. van den Bosch 208

Econoom Théodore Limperg Efficiency in Amsterdamse School-stijl 212

NabeschouwingRechte stoelen voor rechtschapen burgers 218

CatalogusBinnenhuis-objecten 225

De klanten van ’t Binnenhuis en hun aankopen 289

Literatuur 363Register op personen 366Colofon 368

110299_p001_224.indd 9110299_p001_224.indd 9 28-09-11 15:0828-09-11 15:08

110299_p001_224.indd 10110299_p001_224.indd 10 28-09-11 15:0828-09-11 15:08

[11]

De afgelopen jaren heeft het Gemeentemuseum Den Haag met de regelmaat van de klok aandacht besteed aan de Nederlandse vormgeving uit de tijd van de art nouveau en art deco. De vele tentoonstellingen en publicaties waren vooral mono-grafisch van aard en beschreven het oeuvre van een ontwerper of fabrikant. In de succesvolle tentoonstelling Berlage Totaal! en de daarbij verschenen publicatie H.P. Berlage (1856-1934). Architect en ontwerper werd de aandacht ook gericht op de clientèle van ’t Binnenhuis, de Amsterdamse interieurzaak waar de ontwerpen van Berlage werden verkocht. Deze clientèle behoorde tot de bovenlaag van de Neder-landse samenleving die hoog was opgeleid en veelal sociaal geëngageerd.

In deze publicatie en tentoonstelling zijn de rollen nu eens omgedraaid en wordt de focus juist op de kopers, de klanten van ’t Binnenhuis gericht. Uitgaande van het klantenboek dat van ’t Binnenhuis bewaard is gebleven, heeft onderzoeker Yvonne Brentjens in opdracht van het Gemeentemuseum Den Haag de tot nu toe nauwe-lijks bekende clientèle van ’t Binnenhuis aan de vergetelheid ontrukt. Omdat van een aantal van hen ook hun aankopen bewaard zijn gebleven, kan in de publicatie en tentoonstelling Rechte stoelen, rechtschapen burgers. Wonen volgens ’t Binnenhuis (1900-1929) een fascinerend beeld worden geschetst van de culturele en intellec-tuele elite van Nederland in de eerste decennia van de twintigste eeuw.

Het Gemeentemuseum Den Haag is Yvonne Brentjens erkentelijk voor de originele en verrassende wijze waarop zij de klantenkring van ’t Binnenhuis in beeld heeft gebracht. Door de idealen van ’t Binnenhuis te toetsen aan de mensen die er koch-ten, toont zij aan in hoeverre deze idealen zijn gerealiseerd. De publicatie schrijft echter niet alleen de geschiedenis van ’t Binnenhuis, maar geeft ook en vooral een indringende kijk op bekende en minder bekende Nederlanders uit die tijd.

Voor de heldere vormgeving van het boek stond Frederik de Wal garant. Onder de bezielende leiding van Carijn Oomkens is de publicatie bij wbooks uitgebracht. Alice de Groot van de afdeling Foto en Vorm heeft samen met collectiemedewer-ker Erna Onstenk de objecten van ’t Binnenhuis uit de collectie van het Gemeente-museum vastgelegd, terwijl Jan Zweerts de voorwerpen in particulier bezit op loca-tie heeft gefotografeerd.

Deze publicatie en tentoonstelling zouden nooit tot stand zijn gekomen dankzij de bereidwillige medewerking van de familieleden en verzamelaars van Binnenhuis objecten. Wij zijn hen zeer erkentelijk voor de loyale wijze waarop zij ons tot hun privédomein toelieten en ruimhartig meewerkten om deze andere kijk op ’t Binnen-huis mogelijk te maken.

Benno Tempel,directeur

VoorwoordEen andere kij k op ’t Binnenhuis

110299_p001_224.indd 11110299_p001_224.indd 11 28-09-11 15:0828-09-11 15:08

[12]

‘Binnenhuisarchitecten weten altij d wat de ideale woning is – dat is de moderne woning. En eeuwen lang is de moderne woning de enige woning geweest die door de beugel kon, het enige houvast.’Gerrit Komrij , 1978.1

110299_p001_224.indd 12110299_p001_224.indd 12 28-09-11 15:0828-09-11 15:08

[13]

Toen de dichter Gerrit Komrij (geb. 1944) in de jaren zeventig zijn schouders ophaalde over het twintigste-eeuwse belang van de Nieuwe Kunst, sprak hij tegen dovemansoren. De aandacht voor Hendrik Petrus Berlage (1856-1934) ‘en zijn volgelingen’ was zelfs groter dan ooit. In vrijwel ieder boek en iedere tentoonstel-ling werd de verbroedering van kunst en ambacht gezien als de grondslag van de moderne vormgeving. Gemeenschapskunst was een uiting geweest van en voor mensen die ‘eerlijk’ wilden wonen, een rationalistische missie met als boegbeeld de architect en meubelontwerper Berlage.2 Met liniaal, loodlijn en winkelhaak had hij dat wat ogenschijnlijk krom was gegroeid weer recht getrokken en zo ook had hij soberheid tot credo verheven. De discussie rond Berlages moderniteit is dertig jaar na Komrij’s badinerende uit-spraak nog altijd springlevend. De toon is alleen veranderd. In kunsthistorische kringen rijpt de gedachte dat van de architect een mythe is gemaakt en begint men zich af te vragen of de Nieuwe Kunst eigenlijk wel het predicaat ‘nieuw’ of ‘modern’ mag dragen. De vroegtwintigste-eeuwse vormgeving wordt door sommigen liever gekenschetst als een retrospectieve periode in de designgeschiedenis. Bij nader inzien zou zij toch te historiserend en te conserverend van karakter zijn geweest. Deze publicatie wil de discussie graag vanuit een breder perspectief voeren, voorbij de ‘rationele’ constructies en ‘functionele’ ornamenten van Berlages meubelen die vanaf 29 september 1900 bij ’t Binnenhuis in Amsterdam te koop waren. Stoelen zijn er immers niet alleen om op te zitten of om stijlprincipes mee te demonstre-ren, het zijn ook dragers van een (collectieve) identiteit. Het boek richt zich daarom vooral op de klanten die de ‘verantwoord’ ontworpen huisraad voor hun woonver-trekken kochten, klanten die net als Berlage naarstig op zoek waren naar nieuw Hol-lands prestige of misschien wel naar zoiets als ‘klassebewuste stoelen’. Ergens in de loop van de twintigste eeuw raakten deze consumenten van de Nieuwe Kunst in de vergetelheid. Niemand die zich nog afvroeg wie die opdrachtgevers nu eigenlijk waren geweest, hoe invloedrijk zij destijds waren en of hun levensstijl ook was zoals hun huisraad.3

’t Binnenhuis, verkooplokaal ‘ter meubileering en versiering van het interieur’ bevond zich op het Rokin 120, iets voorbij het genootschapsgebouw van Arti et Amicitiae en recht tegenover De Nederlandsche Bank.4 In de aanloop naar de ope-ning waren er honderden uitnodigingen verstuurd. De opkomst was groot en het publiek vooral deftig. Insiders spraken van een society gebeuren, een evenement voor de upper ten van Amsterdam.5 Er werden vooraanstaande burgers gesigna-leerd en van het Spui tot aan de Munt stond de straat die middag vol met equipages.6 Eenmaal binnen, in de toonzaal, moet het dringen zijn geweest want groot was het winkelpand niet. Een smal, maar diep huis, vijf verdiepingen hoog, ingeklemd tus-sen twee andere herenhuizen en net breed genoeg voor een etalage. Berlage en zijn compagnons hadden lang nagedacht over een passende naam voor de firma. Uit-hangborden als ‘Het schoone ambacht’ en ‘Nijverheidskunst’ waren overwogen.7 Maar het werd uiteindelijk ’t Binnenhuis. De naam was geniaal in al zijn eenvoud. Bewust of onbewust appelleerde hij aan een roemrijk cultureel verleden: aan de kraakheldere Hollandse binnenkamers zoals Johannes Vermeer (1632-1675) die in

Inleiding’t Binnenhuis en ‘heel onze Nederlandsche Cultuur’1 Komrij 1978, p. 73.2 Het nieuwe beschavingsoffensief was al enkele decennia eerder in gang gezet, maar de contouren tekenden zich pas rond de eeuwwisseling af.3 Een uitzondering vormt het hoofdstuk over de klandizie van ’t Binnenhuis (families Veltman en Krijgsman), in: tent.cat. Haarlem 1976, pp. 19-26.4 Uitnodiging in: Van den Bosch 1937, p. 55. Zie ook p. 47 en 94: zalen op begane grond en eerste verdieping, atelier op derde verdieping, woonhuis van Van den Bosch op tweede verdieping.5 Van den Bosch 1937, p. 54. Recensies opening, in: rkd, Bosch-archief, inv.nr. 71.6 Tent.cat. Haarlem 1976, p. 12.7 Van den Bosch 1937, pp. 47-48.

Leonie Plate-s’Jacob in haar woonkamer aan de Stationsstraat in Alphen aan den Rij n met eetkamerstoel (opus 368) en fauteuil van Jac. van den Bosch, omstreeks 1911, particuliere collectie.

110299_p001_224.indd 13110299_p001_224.indd 13 28-09-11 15:0828-09-11 15:08

[14]

de Gouden Eeuw had vastgelegd, maar ook aan de nederige boerse inkijkjes zoals Larense School-schilders die in 1900 nog krampachtig conserveerden voordat het industriële tijdperk ze definitief van de kaart veegde. In de weken vóór de feestelijke opening was er hard gewerkt aan de inrichting, vooral door de ontwerper en adjunct-directeur Jac. van den Bosch (1868-1948). Voor het opbergen van interieurstoffen was een speciale kast vervaardigd. In de etalage werd een nieuwe achterwand geplaatst en bij de zandstenen haard was een knus zitje gecreëerd. De potsierlijke ornamenten in het plafond waren verwijderd en het stucwerk was volledig vlak gemaakt.8 Twee glas-in-loodramen verenigden de attributen van ‘Kunst’ en ‘Arbeid’.9 Stukje bij beetje was een zo compleet moge-lijk woonassortiment bijeen vergaard, een collectie die bol stond van artistieke zin. Nog lang niet alles, zo erkende Van den Bosch later, was even aangenaam voor het gebruik, ‘maar toch bijna vrij van oude herinneringen; als een jeugdig meisje’.10 De verkoopruimte op de begane grond toonde degelijke eiken fauteuils bekleed met een stevige katoen die door middel van houtsneden was bedrukt. Er waren recht-toe-recht-aan tafels en een haardscherm met kronkelende draak. Op de eer-ste verdieping vonden bezoekers een compleet ingericht vertrek. In vitrines en kasten stonden handgedraaide keramische gebruiksvoorwerpen, vaasjes, beeldjes, koperen en zilveren serviezen. Aan het plafond hingen ambachtelijk gesmede lam-pen. Er waren kunstzinnig bedrukte tafelkleden en kussens. Elders hingen florale

8 Notulen vergadering d.d. 11 december 1899, in: rkd, Bosch-archief, inv.nr. 10.9 Beide paneeltjes zijn bewaard gebleven, particuliere collectie.10 Van den Bosch 1937, p. 57.

Presentatiefoto van ’t Binnenhuis met mahonie bank (opus 769) uit 1908 en kamer-scherm (opus 76bis) uit 1901 van Jac. van den Bosch, batiks van Chris Lebeau en staand gas-lampje (opus 229) van H.P. Berlage, coll. RKD.

110299_p001_224.indd 14110299_p001_224.indd 14 28-09-11 15:0828-09-11 15:08

[15]

cretonnes en zelfs artistieke kinderkleding ontbrak niet in het assortiment. ‘Een man als John Ruskin’, zo schreef een krant daags na de opening, ‘moet zich zoo zijn huizen, aan de kunst gewijd, hebben gedroomd’.11

De euforie rond de oprichting was maar van korte duur. Door een hevig intern conflict tussen directie en medewerkers was van de oorspronkelijke coöperatieve opzet al na een jaar niets meer over. In sterk afgeslankte vorm zette de directie van ’t Binnenhuis haar zelfopgedragen missie voort. Maar anders dan misschien heime-lijk was gedroomd, zouden de relatief kostbare, handmatig vervaardigde producten nooit de grote massa bereiken. De meubelen bleven alleen bereikbaar voor welge-stelde burgers, zoals in dit boek wordt beschreven. In 1915, toen het verkooplokaal er – door de financiële nasleep van een werkplaatsbrand in 1913 en het uitbreken van de oorlog – niet best voor stond, werd een dringend appèl gedaan op het geweten van de meest trouwe en meest kapitaalkrachtige klanten. In een circulaire werden zij op de hoogte gesteld van een zaak die in het belang van volk en vaderland niet kon en niet mocht verdwijnen. De ‘bekeringsijver’ van het eerste uur, de ‘pedagogische nijverheidsrage’ zoals Komrij het in 1978 formuleerde, klonk nog altijd door in deze brief, die eindigde met de retorische vraag:‘’t Binnenhuis beteekent toch niet alleen voor ons, maar voor heel onze Nederland-sche Cultuur, meer dan een gewone “Inrichting tot meubileering der Woning”? Naar bedoeling en resultaat is het geworden het levend protest tegen sleur, leelijk-heid, vervalsching, ondeugdelijkheid in de inrichting van onze huizen. Wij allen die ons niet willen omringd zien, hetzij van louter-echt of nagemaakte voorwerpen van voorleden tijden, hetzij van gewoon fabriekswerk, zouden ’t Binnenhuis al te zeer missen, indien het ons niet meer kon voorzien van zijn weloverwogen, wel-uitgevoerde, oorspronkelijke en smaakvolle, echt Nederlandsche meubelkunst. En zouden wij ons tegenover het komende geslacht en tegenover het Buitenland niet schamen, indien te boek gesteld werd, dat zulk een uiting van Nederlandsch kun-nen, moest worden gestaakt, omdat belangstellenden niet het kleine benoodigde bedrag van vijf en twintig honderd gulden hadden weten bijeen te brengen, om het in stand te houden?’12

De noodkreet van Van den Bosch had aanvankelijk effect. Vanaf 1916 herstelde de omzet van ’t Binnenhuis zich geleidelijk. De ‘rationalistisch’ ontworpen meubelen waren toen comfortabeler en verfijnder dan ooit, maar in de loop van de jaren twin-tig trad onvermijdelijk de verburgerlijking in en in 1929 sloot de zaak definitief zijn deuren.

Terug naar Komrij, die zich in 1978 in zijn essay ‘Is er een klassebewuste stoel? en andere mijmeringen’ boos maakte over architecten en decorateurs die schier gebukt gingen onder de heiligheid van hun taak. Ze vergaten volgens hem iets wezenlijks dat misschien alleen dichters begrijpen, namelijk dat een huis voor de mens zoiets is als een baarmoeder en een fort tegelijk.13 In uiterste frustratie riep Komrij de lezer op om zijn kamers gerust vol te zetten ‘met frutsels en prutsels, met kwikken en

11 Anoniem krantenknipsel, in: rkd, Bosch-archief, inv.nr. 71.12 Van den Bosch 1937, pp. 156-157.13 Komrij 1978, p. 74.

Jac. van den Bosch, eikenhouten stoel (opus 3) met gebatikte bekleding van Chris Lebeau, 1900, coll. Faculteit Bouwkunde, TU Delft, fotograaf Hans Schouten. [zie pagina 225]

110299_p001_224.indd 15110299_p001_224.indd 15 28-09-11 15:0828-09-11 15:08

[16]

strikken, zet voor mijn part in elke hoek een koningsvaren in een emalje pispot, en bewaar vooral de ereplaats voor uw knolbegonia in de afgedankte droogtrommel, ik vind het best. U hebt groot gelijk’.14 Het essay is een aanrader voor elke architect of ontwerper die zichzelf al te serieus neemt. Maar ook menig architectuur- of designhistoricus zou er goed aan doen om het stuk eens grondig te lezen. Al was het alleen maar om niet verblind te raken door het aura van de ‘Schepper’ die hij of zij bestudeert en los te komen van de bene-pen drang om vormgeving alleen maar te willen bestuderen als de uitwerking van functionele eisen en daaruit voortvloeiende compositieschema’s. Alsof dat de enige criteria zijn die vormgeving haar relevantie geven. Het zoeken naar de ‘eeuwig-heidswaarde’ van (commerciële) tendensen die per definitie zo veranderlijk zijn als de seizoenen kan bovendien leiden tot een buitenproportionele kijk op de gebruiks-voorwerpen waarmee we ons omringen. Exemplarisch is de manier waarop tot nu toe met de meubelen uit ’t Binnenhuis is omgesprongen, louter besproken in kunsthistorisch jargon en met veel aandacht voor hun rationalistische en ambachtelijke gehalte. Om die reden ook neemt de winkel aan het Rokin, later aan de Raadhuisstraat 48-50, lange tijd een promi-nente plaats in binnen de geschiedenis van de twintigste-eeuwse vormgeving. Petra Clarijs (1905-1985) spreekt in haar boek Een eeuw Nederlandse woning al in 1941 van een ‘streng-zakelijke Berlage-stijl’ die ook na 1910 nog altijd haar invloed zou doen gelden.15 In het proefschrift van Louis Gans (1930-1991?) uit 1960, getiteld Nieuwe Kunst. De Nederlandse bijdrage tot de Art Nouveau, wordt het initiatief uitgebreid belicht en geprezen als een van de meest geslaagde pogingen van jonge, rationa-listische ontwerpers om hun idealen in de praktijk toe te passen.16 Zes jaar eerder beweert de kunsthistoricus Willem van der Pluym (1879-1960) al dat het wiskundig beredeneerde huisraad de grondslagen legt voor het latere functionalisme. In zijn overzichtswerk Vijf eeuwen binnenhuis en meubels in Nederland uit 1954 trekt hij de lijn van het ‘Berlagiaanse Rationalisme’ rechtstreeks door naar ‘de Nieuwe Zake-lijkheidsbeweging’ van het interbellum.17 De monografische studie H.P. Berlage. Idea and Style. The quest for modern architecture van Pieter Singelenberg (1918-2007) richt zich in 1972 weliswaar op het architectonische oeuvre van Berlage, maar het gewicht dat deze publicatie toekent aan de bouwmeester, heeft ook zijn weerslag op de faam van diens meubelontwerpen en op zijn rol als spil binnen de vormge-vingswereld.18 Enkele jaren later vindt in De Hallen in Haarlem de tentoonstel-ling Jac. van den Bosch en de vernieuwing van ’t Binnenhuis plaats.19 De titel alleen al spreekt boekdelen en behoeft dan ook geen nadere toelichting. Ook de latere Van den Bosch-mono grafie en gelijknamige tentoonstelling in het Drents Museum in Assen en Museum Kempen land in Eindhoven prijzen de invloedrijke rol van de (adjunct)directeur in de moderne interieurkunst in Nederland. ‘Zonder twijfel’, zo valt te lezen in de inleiding, ‘is het voor een niet onbelangrijk deel zijn verdienste geweest dat de Nederlandse kunstnijverheidsproductie uit de eerste decennia van deze eeuw op zo’n hoog peil heeft gestaan en tot ver in het buitenland de aandacht heeft getrokken’.20 In 1998 verschijnt de eerste publicatie die een overzicht geeft van Berlages rol als meubelontwerper: H.P. Berlage (1856-1934). Ontwerpen voor het inte-rieur.21 In deze studie nuanceert Titus M. Eliëns voor het eerst het gangbare beeld van de strengrationele Berlage die bovendien afkerig zou zijn geweest van machi-nes. Zijn verbintenis met ’t Binnenhuis wordt belicht in het hoofdstuk ‘Ontwerpen voor de massa’. De drang om goede en betaalbare producten op de markt te bren-gen, zo stelt Eliëns, kwam voort uit een socialistische levensovertuiging die Berlage met veel van zijn tijdgenoten deelde. In de praktijk echter, zo concludeert hij, kwam van die doelstelling maar weinig terecht, ‘zodat de producten van ’t Binnenhuis hun weg in hoofdzaak naar de beter gesitueerden vonden’.22 Sinds kort wordt de eerbiedwaardige status van de Nieuwe Kunst, en indirect ook die van de Binnenhuis-kamers, steeds vaker in twijfel getrokken. In zijn polemi-sche schrift Sterrenstof. 100 jaar mythologie in de Nederlandse architectuur stelt de Groningse hoogleraar Auke van der Woud in 2008 dat het imago van Berlage al ruim honderd jaar mythische proporties heeft.23 Een gevolg van te eenzijdig en te weinig kritisch architectuurhistorisch onderzoek naar zijn mening. Terecht wijst hij op de gevaren van een ‘verpersoonlijking’ van de kunst- en architectuurgeschiedenis

14 Komrij 1978, p. 81.15 Clarijs 1941, p. 170.16 Gans 1966 (handelseditie, het proefschrift verscheen in 1960).17 Pluym 1954, p. 324.18 Singelenberg 1972.19 Tent.cat. Haarlem 1976.20 Tent. cat. Assen/Eindhoven 1987, p. 7.21 Eliëns 1998.22 Eliëns 1998, p. 40.23 Van der Woud 2008. Zie ook Van der Woud 1997 en Bosma e.a. 2006.

110299_p001_224.indd 16110299_p001_224.indd 16 28-09-11 15:0828-09-11 15:08