niels van der bijl - binnenwerk (2) - university of groningen · 2016. 3. 8. · 1.1 inleiding welk...

28
29 Deel I In het eerste deel van dit proefschrift wordt het Poolse privatiseringsbeleid in de periode 1989 – 1997 geschetst. Er wordt ingegaan op de belangrijkste karakteristieken van dit beleid, op de overwegingen die eraan ten grondslag lagen en op de implementatie van het beleid. Voordat in hoofdstuk II het privatiseringsbeleid van opeenvolgende regeringen wordt beschreven, wordt in hoofdstuk I ingegaan op de ‘erfenissen’ van veertig jaar socialisme.

Upload: others

Post on 16-Aug-2020

0 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

29

Deel I In het eerste deel van dit proefschrift wordt het Poolse privatiseringsbeleid in de periode 1989 – 1997 geschetst. Er wordt ingegaan op de belangrijkste karakteristieken van dit beleid, op de overwegingen die eraan ten grondslag lagen en op de implementatie van het beleid. Voordat in hoofdstuk II het privatiseringsbeleid van opeenvolgende regeringen wordt beschreven, wordt in hoofdstuk I ingegaan op de ‘erfenissen’ van veertig jaar socialisme.

30

31

Hoofdstuk I

DE ‘ERFENISSEN’ VAN HET VERLEDEN: NATIONALISERING, HERVORMING EN

NOMENKLATURA-PRIVATISERING

1.1 INLEIDING Welk effect heeft veertig jaar socialisme op de transformatie van een centraal geleide planeconomie naar een markteconomie? Na de val van het communisme stelden slechts weinigen zich deze vraag. Van Tallinn tot Boekarest meenden hervormers dat zij de toekomst van hun land in eigen hand konden nemen. De val van het communisme werd beschouwd als een unieke gelegenheid om met een schone lei te beginnen. Al snel zou echter blijken dat dit slechts in beperkte mate het geval was. Midden- en Oost-Europa na de val van het communisme was geen tabula rasa waarop naar hartenlust kon worden geschreven. In veel landen bemoeilijkte de inrichting van de politieke instituties de goedkeuring van de benodigde wetgeving. Ook maakten goed georganiseerde belangengroepen bezwaar tegen voorgestelde hervormingsmaatregelen. Niet zelden werden hervormingsgezinde politici en beleidsmakers hierdoor gedwongen hun plannen aan te passen of in zijn geheel overboord te gooien. Vanaf 1991 gaven de ervaringen van hervormers in Polen, Tsjechië en andere landen aanleiding tot een reeks van wetenschappelijke artikelen over de historisch-contextuele dimensie van het transformatieproces. Deze artikelen werden geschreven door auteurs die specifieke kennis hadden van de Midden- en Oost-Europese regio.89 Dit in tegenstelling tot het gros van de westerse adviseurs die direct na de val van het communisme de regio waren binnengestroomd. Een van de bekendste van de bekendste artikelen over de historisch-contextuele dimensie van het transformatieproces werd in 1992 gepubliceerd door Ken Jowitt. In een artikel getiteld The Leninist Legacy betoogde Jowitt dat het logisch was dat de transformatie beïnvloed werd door de ‘erfenis’ van veertig jaar socialisme: het had zowel de sociale en economische structuren, als de gedachtewereld van de gemiddelde Oost-Europeaan gevormd.90 Sinds de publicatie van Jowitt’s artikel hebben velen de invloed van de politieke en

89 L. Czaba, ‘Transition to the market: theory and evidence’ in: H.J. Wagener (ed.), On the theory and policy of systemic

change (Heidelberg 1993) 219-243. 90 Ken Jowitt, ‘The Leninist legacy’ in: Ivo Banac (ed.), Eastern Europe in revolution (Ithaca en Londen 1992) 207-

224.

32

economische erfenissen van het socialisme op het transformatiebeleid bestudeerd. Uit deze onderzoeken kan worden afgeleid dat inzicht in de specifieke erfenissen van het communisme onontbeerlijk is om het hervormingsbeleid van de postsocialistische elites te verklaren. In het kader van dit onderzoek wordt in dit hoofdstuk uitgebreid stilgestaan bij de positie van staatsondernemingen in postsocialistisch Polen. Hierbij wordt gekeken naar de juridische status van de betrokken ondernemingen en de gevolgen van de pogingen van opeenvolgende regeringen om de publieke sector efficiënter te maken. De vragen die de leidraad vormen van dit hoofdstuk zijn:

• welke wetgeving vormde de basis van de nationalisering van productiemiddelen in Polen eind jaren veertig en begin jaren vijftig;

• welk doel dienden de hervormingen die in de periode 1956-1987 werden doorgevoerd en welke logica zat er achter de implementatie van deze hervormingen;

• welke invloed hadden bovengenoemde hervormingen op de positie van insiders; • welke beperkingen legde de gefaseerde overdracht van de macht in 1988 op aan

hervormers in het postsocialistische tijdperk? Dit hoofdstuk kent een chronologische opbouw. Gekozen is voor een onderverdeling in drie perioden. Deze onderverdeling is gebaseerd op de drie fases in betrekkingen tussen Polen en de Sovjetunie. Een aantal Polen-deskundigen heeft gewezen op het feit dat het onmogelijk is de politieke ontwikkelingen in socialistisch Polen te verklaren zonder deze te bezien in het licht van de ontwikkelingen in de relatie tussen Warschau en Moskou.91 Om deze reden bespreekt de tweede paragraaf de periode vanaf de Tweede Wereldoorlog tot en met de dood van Stalin in 1953. Deze periode werd gekenmerkt door de vestiging van de centraal geleide planeconomie in Polen. In deze periode vond het merendeel van de gedwongen collectivisaties van agrarische ondernemingen en de nationalisering van productiemiddelen plaats. In de derde paragraaf worden de verschillende pogingen die na de dood van Stalin door de communisten werden ondernomen om de efficiëntie van de Poolse publieke sector te verhogen besproken. Deze beschrijving eindigt met de rondetafelgesprekken. Dit waren onderhandelingen in 1989 tussen de communisten en de oppositie die resulteerden in de gefaseerde overdracht van de macht. De vierde paragraaf gaat in op het verloop van de onderhandelingen. In de slotparagraaf worden de belangrijkste erfenissen nogmaals op een rijtje gezet.

91 André W.M. Gerrits, The failure of authoritarian change: reform, opposition and geo-political politics in Poland in

the 1980s (Aldershot 1990) 13-16. Norman Davies, God’s playground: a history of Poland (Oxford 2005) 411.

33

1.2 STAATSONDERNEMINGEN EN HET COMMUNISME (1945 – 1955) Het vestigen van een op socialistische leest geschoeid economisch systeem in Polen ging niet zonder slag of stoot. Toen op 20 juli 1944 onder auspiciën van de Sovjetunie de eerste naoorlogse Poolse regering werd gevormd in Lublin was er weinig over van de Poolse economie.92 Het oorlogsgeweld had het land een derde van haar burgers gekost en had haar volledige productiecapaciteit en infrastructuur verwoest. Hierbij kwam dat de Sovjets alles van enige economische waarde confisqueerden en meenamen naar de Sovjetunie ter compensatie voor de door de Duitsers aangerichte verwoestingen. Polen ging een onzekere toekomst tegemoet waarin verschillende groepen met elkaar streden om de macht. Dat de Poolse communisten uiteindelijk zouden zegevieren was in 1944 allerminst een uitgemaakte zaak. In deze paragraaf wordt de ontstaansgeschiedenis van de Poolse communistische partij en haar ontwikkeling gedurende haar eerste jaren besproken. Vervolgens wordt ingegaan op de wijze waarop de communisten er in zijn geslaagd langzaam maar zeker de centraal geleide planeconomie in te voeren. Dit deden zij onder meer door grote delen van landbouw te collectiviseren en alle productiemiddelen te nationaliseren. Deze paragraaf bestaat uit twee delen. Allereerst wordt de periode vóór de verkiezingen van 1947 besproken, de periode waarin onzeker was welke politieke groeperingen de dienst zouden gaan uitmaken. Vervolgens komt de periode na 1947 aan bod, toen duidelijk was dat dit de communisten zouden zijn.

1.2.1 De communistische beweging en staatseigendom vóór 1947 De wortels van het Poolse socialisme reiken tot in de vroege negentiende eeuw. Op dat moment bestond er geen onafhankelijke Poolse staat, maar behoorden de Poolse gebieden toe aan de Habsburgse Dubbelmonarchie, het Russische Rijk en Pruisen. Vanwege deze deling bleef de aanhang van de socialistische beweging tot het einde van de negentiende eeuw beperkt tot een select, elitair gezelschap. In 1892 werd in Parijs de eerste Poolse Socialistische Partij (Polska Partia Socjalistyczna, PPS) opgericht.93 Deze partij streefde naar de onafhankelijkheid van de Poolse gebieden en hing een niet-Marxistische socialistische ideologie aan. Toen Polen na het einde van de Eerste Wereldoorlog onafhankelijk werd koos de Poolse communistische partij (Komunistyczna Partia Polskie, KPP), de partij waarin de PPS was opgegaan, er voor niet deel te nemen aan de verkiezingen die waren uitgeschreven door de leiders van de jonge republiek. De partijtop van de PKK wenste op geen enkele wijze te worden geassocieerd met de instituties

92 Davies, God’s playground, 352. 93 M.K. Dziewanowski, The communist party of Poland: an outline of history II (2e editie; Cambridge 1976) 19-21.

34

van de ‘Bourgeoisie Republiek’. Zij verwachtte dat deze binnen afzienbare tijd zou worden weggevaagd door de socialistische wereldrevolutie. Door deze keuze plaatste de partij zich gedurende het Interbellum in politiek opzicht buitenspel.94 De steun die de partij verleende aan de geslaagde staatsgreep van de nationalist Józef Piłsudski in mei 1926 werd niet beloond. De liquidatie van nagenoeg de gehele partijtop als ‘spionnen’ door geestverwanten in Moskou in 1938 betekende in de praktijk het einde van de PZRP.95 Gedurende de Tweede Wereldoorlog werd de communistische beweging in Polen nieuw leven ingeblazen. Op 20 juli 1944 werd in Lublin onder auspiciën van de Sovjetunie het Poolse Comité voor Nationale Onafhankelijkheid opgericht. Dit Comité bestond volledig uit door Moskou geselecteerde Poolse communisten. In eerste instantie hielp het de Sovjets met het besturen van de op de Duitsers heroverde Poolse gebieden. Al snel ging het Comité echter over in de Voorlopige Regering van de Poolse Republiek (Rząd Tymaczasowy Rzeczypospolitej Polskiej, RTRP).96 Dat de RTPR volledig aan de leiband van Moskou liep, bleek niet alleen uit het vriendschapsverdrag dat zij sloot met de Sovjetunie, maar ook uit haar beleid ten aanzien van de wederopbouw van de economie. Zo vaardigde het Comité op 6 september 1944 een verordening uit waarin werd bepaald dat al het bezit dat was geconfisqueerd door de Duitse bezetter zou worden gebruikt als basis voor de op te bouwen publieke sector. Tevens werd bepaald dat grote landerijen zouden worden verdeeld onder arme boeren.97 De dubieuze legitimiteit van de RTPR zorgde ervoor dat de ‘Poolse kwestie’ een van de agendapunten was op de top van Jalta. Deze top bracht in februari 1945 de leiders van het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en de Sovjetunie bijeen aan de zwarte zee. Tijdens de top uitten Churchill en Roosevelt hun onvrede over de bemoeienissen van de Sovjets in Polen. Ook gaven zij aan het oneens te zijn met de loop van de grenzen van het naoorlogse Polen die Stalin had voorgesteld. Over de grenzen kon tijdens de top geen overeenstemming worden bereikt. Wel werd besloten dat een speciale commissie in het leven zou worden geroepen die een nieuwe Poolse regering moest samenstellen.98 Deze commissie zou bestaan uit hoge ambtenaren uit de drie grote mogendheden. De regering die de commissie in de loop van 1945 samenstelde had als belangrijkste taak het organiseren van nieuwe verkiezingen.99

94 Suzanne S. Lotarski, ‘The Communist takeover in Poland’ in: Thomas T. Hammond (ed.), The anatomy of communist

takeovers (New Haven 1971) 339-367. 95 Dziewanowski, The communist party of Poland, 149-154. 96 Davies, God’s playground, 358. 97 M.H.M. van Hulten, De collectivisatie van de landbouw, 1944-1960 (Amsterdam 1966) 46. 98 Jerzy Lukowski en Hubert Zawadzki, A concise history of Poland (Cambridge 2001) 244-245. 99 Ray Taras, Poland: socialist state, rebellious nation (Boulder en Londen 1986) 44-47.

35

Terwijl de grote mogendheden bezig waren te beslissen over het lot van Polen, braken in de Poolse gebieden gevechten uit tussen verschillende groeperingen. De belangrijkste van deze groepen waren de Poolse Boerenpartij (Polskie Stronnictwo Ludowe, PSL) en de Poolse Arbeiderspartij (Polska Partia Robotnicza, PPR). Ministers van de PPR wisten voor elkaar te krijgen dat de RTPR in 1946 een referendum organiseerde over een aantal ingrijpende maatregelen die bedoeld waren de wederopbouw van het land te vergemakkelijken. Zo werd de bevolking gevraagd in te stemmen met de opheffing van de Senaat, de nationalisering van de economie én de erkenning van de nieuwe grens met Duitsland. Het voorstel ten aanzien van de nationalisering van productiemiddelen was letterlijk gekopieerd uit het politieke programma dat de PPR in 1943 had gepubliceerd.100 Tijdens de campagne in aanloop naar het referendum ging de PPR de straat op met de slagzin “drie keer ja”. De overige politieke partijen, waaronder de PSL, adviseerden de bevolking op een of meerdere vragen “nee” te zeggen. Na het tellen van de stemmen bleek de PPR het referendum te hebben gewonnen. Later bleek dat aanhangers van de PPR alle stembiljetten van tegenstemmers hadden vernietigd.101 Gedurende de periode 1945-1948 vocht de PPR onder leiding van haar eerste Eerste Secretaris, Stanisław Gomułka, om haar machtspositie te consolideren. Groepering na groepering wist zij de niet-communistische oppositie uit te schakelen. Hierbij steunde de partij op de veiligheidstroepen die de Sovjetunie in het land gestationeerd had. Hoewel de PPR op deze manier haar doel wist te bereiken, maakte het de partij niet populair. Een groeiende groep Polen associeerde de PPR met de Sovjetoverheersing van hun land. Dit gebrek aan legitimiteit beperkte de Poolse communisten in hun handelen. Anders dan haar zusterpartijen in andere Oostbloklanden moest de PPR toestaan dat in Polen sociale en politieke organisaties bleven bestaan die op papier onafhankelijkheid genoten. Zo moest de partij schoorvoetend toestaan dat de Democratische Partij (Stronnictwo Demokratyczne, SD) en de Verenigde Boerenpartij (Zjednoczone Stronnictwo Ludowe, ZSL) zitting namen in het parlement. Hiervoor moesten deze partijen wel beloven de leidende rol van de PPR te zullen respecteren.102 Ook op economisch gebied moest de PPR accepteren dat zij niet machtig genoeg was om haar ideeën volledig in de praktijk te brengen. Zo bleven in Polen grote delen van de landbouw, de detailhandel en de dienstensector in particuliere handen. Ook aan ondernemingen die op basis van de wet nationalisatie van essentiële sectoren van de nationale economie103

100 Wiesław Dudek, Od nacjonalizacja do prywatyzacji: aspekty polityczne i ekonomiczno-prawne [Van nationalisering

tot privatisering: politieke en economisch-juridische aspekten] (Katowice 1995) 36. 101 Taras, Poland, 46. 102 Davies, God’s playground, 426-427. 103 Ustawa o przejęciu na własność państwa podstawowych gałęzi gospodarki narodowej [Wet overname door de staat

van essentiele sectoren van de nationale economie], Dziennik Ustaw 1946 nummer 3, positie 17 (3 januari 1946).

36

waren genationaliseerd werd een grote mate van autonomie toegestaan.104 Dit tot ergernis van Moskou, dat aandrong op volledige controle van de staat over staatsondernemingen.

1.2.2 De nationalisering van eigendom De definitieve machtsovername door de communisten kwam na de verkiezingen in 1947. De PPR wonnen deze verkiezingen glansrijk. Hoewel de uitslag overduidelijk vervalst was, verschafte deze verkiezingsoverwinning de partij enige legitimiteit haar partijprogramma te verwezenlijken. Zo werd in 1947 een economisch driejarenplan opgesteld. Dit plan beoogde de wederopbouw van het land en een substantiële verhoging van de levensstandaard van de bevolking. Voor het einde van de drie jaar werd het plan echter vervangen door een nieuw plan. Dit nieuwe plan had een looptijd van zes jaar en voorzag in een sterke groei van de productie van producentengoederen, de collectivisatie van de landbouw én de verdere inperking van het particulier eigendom. Deze doelen kwamen overeen met het door Stalin met ijzeren vuist opgelegde ontwikkelingsplan in de Sovjetunie.105 De invoering van het zesjarenplan betekende een hernieuwde impuls voor het proces van nationalisering. Opvallend was dat veel Polen dit proces van harte ondersteunden. Deze steun kan worden verklaard uit het feit dat veel Polen na de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog geloofde dat de staat de enige was die kon zorgen voor economische groei en ontwikkeling. Daarbij kwam dat op een agrarische samenleving als de Poolse het stalinistische ontwikkelingsmodel een grote aantrekkingskracht had. Staatsondernemingen, zo geloofden velen, schiepen banen voor de vele landarbeiders die door de gedwongen collectivisatie van de landbouw hun baan waren kwijtgeraakt. De communisten maakten van deze steun gebruik om het laatste restje particulier eigendom te onteigenen. Particuliere ondernemers die zich tegen onteigening verzetten werden door middel van extreme fiscale en administratieve maatregelen tot faillissement gedwongen.106

104 Jan Mujzel, ‘Polish economic reforms and the dilemma of privatization’, Comparative economic studies 33, 2 (1991)

29-51. Edward K. Zajicek en James B. Heisler, ‘Economic reforms in Poland: the dilemma of privatization or partition’, International Journal of Politics, Culture and Society 7, 1 (1993) 19-41.

105 Nicolas Spulber, ‘Economic thinking and its application and methodology in Eastern Europe outside of Soviet Russia’, The American Economic Review 46, 2 (1956) 367-379. Marie Lavigne, The economics of transition: from socialist economy to market economy (2e editie; Houndsmills 1999) 50-51. Z.M. Fallenbuchl, ‘The communist pattern of industrialization’, Soviet Studies 21, 4 (1970) 458-484.

106 Mujżel, ‘Polish economic reforms and the dilemma of privatization’, 29-51. Zajicek en Heisler, ‘Economic reforms in Poland’, 19-41.

37

De staatsondernemingen die tijdens de nationalisatiegolf van 1949 ontstonden werden georganiseerd op basis van de wet vorming staatsondernemingen.107 Deze wet voorzag in de toewijzing van iedere staatsonderneming aan een brancheministerie. Deze ministeries waren verantwoordelijk voor alle ondernemingen in een economische sector. Als zodanig hadden zij een beslissende stem in de benoeming van bestuurs- en directieleden en stelden zij productieniveaus vast. Op deze manier ontstond op papier een gesloten productieketen die werd aangestuurd vanuit de centrale overheid. Al snel bleek echter dat een groot aantal ondernemingen moeite had de voorgeschreven productieniveaus te halen. De communisten, toch al niet gecharmeerd van een al te grote mate van inspraak van werknemers, zochten de oorzaak hiervoor in een decreet uit 1945 dat de medezeggenschap regelde. Dit decreet verplichtte iedere onderneming met meer dan twintig werknemers een medezeggenschapsraad op te richten.108 De leden van deze raden was een grote mate van inspraak toegestaan. Zo mochten zij het inkoopbeleid en herstructureringsplannen meebepalen.109 Onder werknemers en de bevolking waren de raden erg populair. Desondanks werden zij in 1949 prompt opgeheven. Terwijl de Poolse communisten druk doende waren hun economische programma uit te voeren, zorgden internationale ontwikkelingen ervoor dat Stalin zijn greep op de communistische partijen van Midden- en Oost Europa wilde verstevigen. Geschrokken van de Westerse reactie op zijn blokkade van Berlijn in 1948 en de openlijke ongehoorzaamheid van Tito’s Joegoslavië, maakte Stalin duidelijk dat de regeringen van de satellietstaten slechts beperkte handelingsvrijheid bezaten. Zo beval hij de Poolse regering Amerikaanse Marshallhulp af te slaan. De in 1947 opgerichte Cominform gebruikte hij steeds vaker om zijn macht te laten gelden.110 In Polen betekende dit dat de positie van de eigengereide Eerste Secretaris van de PPR, Stanisław Gomułka, onhoudbaar werd. Al sinds zijn aantreden pleitte Gomułka voor de ‘Poolse weg naar het socialisme’. Uiteindelijk liepen de spanningen tussen Stalin en Gomułka zo hoog op dat deze laatste in september 1948 onder huisarrest werd geplaatst. Hierop grepen de haviken binnen de PPR hun kans en benoemden Bołesław Bierut

107 Dekret o tworzeniu przedsiębiorstw państwowych [Dekreet inzake de oprichting van staatsondernemingen], Dziennik

Ustaw 1947, nummer 8, positie 42 (3 januari 1947). 108 Dekret o utworzeniu Rad Zakładowych [Dekreet inzake de oprichting van fabrieksraden] , Dziennik Ustaw 1945,

nummer 8, positie 36 (26 januari 1945). 109 W.J. Stankiewicz, ‘Socio-economic changes in post-war Poland’, Political science quarterly 71, 3 (1956) 387-406,

aldaar 389. 110 De Cominform werd opgericht met als doel het uitwisselen van informatie tussen de Europese communistische

partijen. Lid van de Cominform waren de communistische partijen van Bulgarije, Frankrijk, Hongarije, Italië, Joegoslavië, Polen, Roemenië, de Sovjetunie en Tsjecho-Slowakije. De organisatie werd na de dood van Stalin in 1956 opgeheven.

38

als nieuwe Eerste Secretaris van de partij.111 Deze benoeming maakte de weg vrij voor een fusie van de PPR met de opnieuw opgerichte PPS. Deze fusie resulteerde in de oprichting van de Poolse Verenigde Arbeiderspartij (Polska Zjednoczona Partia Robotnicza, PZRP). Onder Bierut streefden het Poolse regime er nadrukkelijk naar om in de pas te lopen met de Sovjetunie. Dit betekende, onder andere, dat hevig werd geïnvesteerd in de zware industrie. Daarnaast werden import en export van goederen beperkt in een poging zelfvoorzienend te zijn. De nationalisering van ondernemingen werd verankerd in de Poolse grondwet. Artikel 7, lid 1 van dit in 1952 aangenomen document bepaalde dat alle productiemiddelen, handelsmiddelen, communicatiemiddelen en kredietverstrekkingsmiddelen publiek bezit zouden zijn. Dit gold eveneens voor alle mijnen, transportmiddelen, banken, fabrieken, handelsondernemingen en staatsboerderijen. De grondwet ging zelfs zo ver dat privaat eigendom expliciet als minderwaardig werd gekwalificeerd.112

1.3 HERVORMINGEN BINNEN HET SYSTEEM (1956 – 1986) De dood van Stalin in 1953 luidde een nieuwe periode in voor Midden- en Oost-Europa. In Polen werd dit zichtbaar na de dood van Bierut tijdens een bezoek aan Moskou in 1956. Bierut’s overlijden ontketende een ware volksopstand die uiteindelijk leidde tot de terugkeer van Stanisław Gomułka op het politieke toneel. Deze wist de gemoederen te bedaren door te beloven de collectivisatie van de landbouw te zullen stoppen, de staatscensuur te versoepelen en het gehate ministerie van interne veiligheid op te heffen.113 Om de tegenvallende economische prestaties te verbeteren kondigde Gomułka direct na zijn aantreden een aantal verregaande hervormingen aan. Deze hervormingen beoogden de efficiëntie van de Poolse publieke sector te verhogen. Al snel bleek dat hiervoor meer nodig zou zijn dan een aantal oppervlakkige hervormingen. De Poolse publieke sector bevond zich in een diepe crisis. De periode 1956-1986 van de Poolse geschiedenis wordt gekenmerkt door een drietal grote socio-politieke crises. De reactie van de Poolse elite op deze crises was steevast dezelfde: de oude leiders werden vervangen en nieuwe economische hervormingen werden aangekondigd. Hierdoor kalmeerden de gemoederen, waarna van de hervormingen weinig tot niets meer terecht kwam. In deze paragraaf wordt dit proces, dat in de literatuur bekend is

111 Dziewanowski, The communist party of Poland, 208-222. 112 Konstytucja Polskiej Rzeczypospolitej Ludowej [Grondwet van de Volkrepubliek Polen], Dziennik Ustaw 1952,

nummer 33, positie 232 (25 juli 1952). 113 Davies, God’s playground, 440-441. Van Hulten, De collectivisatie van de landbouw, 98-102.

39

geworden als de opvolgingscycli, besproken.114 Achtereenvolgens komen de hervormingen onder het bewind van Stanisław Gomułka, Edward Gierek en Wojciech Jaruzelski aan de orde.

1.3.1 Stanisław Gomułka’s economisch revisionisme In eerste instantie had de dood van Stalin weinig effect op het dagelijkse leven in Polen. Willekeurige arrestaties en showprocessen die onder Bierut waren ingevoerd, bleven een alledaags verschijnsel. Dit alles veranderde na het twintigste Partijcongres van de communistische partij van de Sovjetunie in februari 1956. Tijdens dit congres veroordeelde de nieuwe Eerste Secretaris van deze partij, Nikita Krushev, Stalin en Stalinisme. Hoewel de tekst van zijn redevoering niet precies bekend werd, gingen er schokgolven door het hele Oostblok. In Polen liepen de sociale spanningen snel op. Het overlijden van Bierut onder mysterieuze omstandigheden in Moskou een maand later zorgde voor escalatie van de situatie.115 In juni 1956 braken in Poznań rellen uit om ‘brood en vrijheid’. Spontaan werden overal in het land arbeidersraden opgericht.116 Toen de protesten aanhielden realiseerden de Poolse leiders zich dat een verandering van politieke koers zou moeten plaatsvinden om de bevolking tot bedaren te brengen. In dit licht kozen zij de recent vrijgelaten Gomułka tot nieuwe Eerste Secretaris van de PZRP. Toen Moskou lucht kreeg van Gomułka’s aanstaande benoeming dreigde het Polen desnoods met geweld op andere gedachten te zullen brengen. Na crisisberaad trokken de leiders van de Sovjetunie dit dreigement in en stemden zij in met zijn benoeming. Wel bleven zij met argusogen zijn retoriek over de Poolse weg naar het socialisme volgen.117 Wat precies deze Poolse weg naar het socialisme inhield, werd duidelijk tijdens Gomułka’s eerste redevoering voor de Sejm. In deze redevoering veroordeelde hij de misstanden van het Stalinisme.118 Hij beloofde zijn toehoorders dat Polen weer een rechtsstaat zou worden en kondigde aan onmiddellijk een einde te zullen maken aan de gedwongen collectivisatie van de landbouw. Hij wees op de gevolgen van jarenlange incompetentie,

114 Wydra trekt het concept van opvolgingscycli door naar het heden en stelt: “Continuities in Poland’s transition are

neither evolutionary nor linear, but repetitive and ritual like.” Harald Wydra, Continuities in Poland’s permanent transition (Houndsmills 2000) 190-191. Voor het oorspronkelijke gebruik van het concept ‘opvolgingscycli’ zij verwezen naar een artikel van de Amerikaanse politicologe Valerie Bunce. Valerie Jane Bunce, ‘The succession connection: policy cycles and political change in the Soviet Union and Eastern Europe’, The American Political Science Review 74, 4 (1980) 966-977.

115 Dziewanowski, The communist party of Poland, 252-266. 116 Kramer, ‘Polish workers and the post-communist transition, 74. 117 Norman Davies, Heart of Europe: the past in Poland’s present (Oxford en New York 2001) 8-9. 118 Dziewanowski, The communist party of Poland, 267-281.

40

corruptie en obsessie met industrialisatie. Hij spiegelde de leden van de Sejm een ander Polen voor. Een Polen dat weliswaar nog steeds onderdeel was van het Oostblok, Gomułka was een realistisch man, maar dat onafhankelijk kon beslissen over maatschappelijke en economische onderwerpen. Wat dit laatste betreft kondigde hij aan zelfbestuur te zullen invoeren in industriële staatsondernemingen. Dit betekende dat niet langer de industriële brancheministeries maar staatsondernemingen zelf verantwoordelijk zouden zijn voor hun bedrijfsvoering. Arbeidersraden kregen een officiële status en kregen een grote stem in deze bedrijfsvoering.119 Zo zouden zij de directie over de productie- en kostenstructuur mochten adviseren en mochten zij meebeslissen over de organisatie van het werk en investeringen.120 Gomułka hoopte dat de aangekondigde hervormingen zouden leiden tot een vorm van socialisme dat beter was toegesneden op de Poolse verhoudingen. Meer inspraak, hoopte hij, zou de legitimiteit van het regime vergroten en de maatschappelijke onrust doen afnemen. In eerste instantie leek dit het geval te zijn. Al snel werd hij echter geconfronteerd met tegenwerking vanuit zijn eigen partij. Hardliners zagen niks in zijn hervormingen en wisten de invoering van een groot aantal maatregelen tegen te houden of terug te draaien. Zo gebeurde dat de in 1956 opgerichte medezeggenschapsraden in 1958 alweer werden opgeheven.121 De structurele problemen waarmee de Poolse economie te kampen had bleven ondertussen bestaan. In 1960 stagneerde de economische groei dan ook alweer. Hierop drongen vooraanstaande Poolse economen er bij Gomułka op aan ingrijpende maatregelen te nemen. Zij drongen aan op verplaatsing van investeringen van de winning van grondstoffen naar de chemische industrie, op de verdere decentralisatie en op introductie van het marktmechanisme.122 Tevens adviseerden zij Gomułka meer particulier initiatief toe te staan. Hoewel de Eerste Secretaris niet onwelwillend stond tegenover deze adviezen kwam van deze hervormingen niks terecht.123 Tegen het einde van de jaren zestig zat Gomułka stevig in het zadel. Hierdoor was hij in staat in november 1968 zijn herverkiezing tot Eerste Secretaris van de PZRP veilig te stellen. Dit ondanks het feit dat zijn imago was aangetast door het neerslaan van de studentenopstanden, felle antizionistische campagnes die onder zijn leiding hadden plaatsgevonden en de Poolse rol in de invasie van Tsjechoslowakije. Aan Gomułka’s ambtsperiode kwam in 1970 een abrupt

119 Ustawa o radach robotniczych [Wet op de medezeggenschapsraden], Dziennik Ustaw 1956, nummer 53, positie 238

(19 november 1956). 120 Richard F. Staar, ‘New course in communist Poland’, The Journal of Politics 20, 1 (1958) 64-88. 121 Ustawa o samorządzie robotniczym [Wet op de arbeidersraden], Dziennik Ustaw 1958, nummer 77, positie 397 (20

december 1958). 122 Taras, Poland, 102-104. 123 Sean Edward McCluskie, The political economy of privatization in Eastern Europe: the cases of Poland and the

Czech Republic (College Park 1997) 63.

41

einde. In dat jaar besloot de regering de subsidie op voedsel, brandstof en andere levensmiddelen met dertig procent te verlagen. Hiertoe zag zij zich gedwongen door slechte oogsten en tegenvallende industriële productie. Dit besluit werd twee weken later gevolgd door de aankondiging dat de traditionele dertiende maand per direct zou worden afgeschaft. De bevolking reageerde hierop door direct de straat op te gaan. In Gdańsk, Elbląg, Gdynia en Szczecin braken gewelddadige protesten uit. Het bloedbad dat werd aangericht nadat de regering het leger opdroeg de orde te herstellen maakte geen definitief einde aan de demonstraties. Nadat Moskou liet weten de Poolse communisten niet te zullen steunen trad Gomułka af. Hij liet de Poolse economie achter met een gebrekkig functionerend planningsmechanisme en zeer scheve verdeling van de ondernemingsgrootte (zie Tabel 1).

Tabel 1 Werkgelegenheid naar ondernemingsgrootte (percentage van de beroepsbevolking)

Land Minder dan 500 Meer dan 500 Denemarken 62 38 Nederland 56 44 Frankrijk 43 57 Joegoslavië 25 75 DDR 23 77 Sovjetunie 23 77 Polen 19 81 Hongarije 15 85

Noot: Data refereert per land aan een jaar tussen 1974 en 1977 Bron: Z. Roman, ‘Industrial organization in a centrally planned economy:

Hungary’, Paper presented to the 5th EARIE Conference, Nuremberg, September 1978, gevonden in: G. Blazyca, ‘Industrial structure and the economic problems of industry in a centrally planned economy: the Polish case’, The Journal of Industrial Economics 28, 3 (1980) 313-326.

1.3.2 Edward Gierek’s import-led-growth strategie Met het aftreden van Gomułka brak een nieuwe periode in de Poolse politieke geschiedenis aan. Het partijcongres van de PZRP verkoos Edward Gierek tot de nieuwe Eerste Secretaris. In tegenstelling tot Gomułka was Gierek een op het Westen georiënteerd man. De eerste dertig jaar van zijn leven had hij doorgebracht in Frankrijk en België, waardoor hij het Frans beter beheerste dan het Russisch. Een van zijn eerste daden als Eerste Secretaris was het terugroepen van de troepen naar de kazernes. Hierdoor kalmeerden de gemoederen maar werden de oorzaken van de sociale onrust niet weggenomen. Pas nadat de partijtop had beloofd de prijsverhogingen ongedaan te zullen maken keerde de rust definitief terug. De populariteit van de PZRP had een gevoelige deuk opgelopen. Om haar blazoen weer wat op te poetsen beloofde Gierek ieder Pools gezin een huis en een auto. Ook kondigde hij aan het minimumloon en de

42

uitkeringen te zullen verhogen. Duidelijk was dat de regering, om deze beloften te kunnen inlossen, iets zou moeten doen aan haar belabberde financiële positie. Handig inspelend op de periode van ontspanning in de Koude Oorlog wist Gierek toestemming te krijgen van de Sovjets om de economische banden met het Westen aan te halen.124 Om de verhoging van de huishoudelijke consumptie te bereiken, lanceerde Gierek een ambitieus moderniseringsprogramma van de industrie. Forse investeringen in de productiecapaciteit moest er voor zorgen dat de economie efficiënter werd.125 De efficiëntie werden verder gestimuleerd door een aantal structurele aanpassingen aan de manier waarop de economie werd aangestuurd. Het zelfbestuur van staatsondernemingen dat was ingevoerd onder Gomułka had niet het gewenste resultaat opgeleverd. Het coördinatiemechanisme dat ervoor had moeten zorgen dat vraag en aanbod op elkaar werden afgestemd faalde. Om deze reden introduceerde Gierek een nieuwe bestuurslaag tussen de industriële brancheministeries en de individuele staatsondernemingen. Deze tussenlaag werd georganiseerd in de vorm van zogenaamde grote economische organisaties (Wielkie Organizacje Gospodarcze, WOG’s). Deze organisaties kregen verregaande bevoegdheden ten aanzien van het personeels- en loonbeleid van ondernemingen in hun economische sector. Daarnaast waren de WOG’s verantwoordelijk voor de modernisering van de industrie.126 De regering hoopte dat deze maatregelen de administratieve druk op ondernemingen zou verkleinen. WOG’s kregen voorts de zeggenschap over alle grondstoffen in hun sector, alle onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten, de transportmiddelen en buitenlandse handelskantoren.127 Een gevolg van de WOG-hervormingen was dat de aansturing van staatsondernemingen weggenomen werd bij partijleden en kwam te liggen bij de insiders. In eerste instantie leek dit geen probleem. Al gauw begonnen de WOG’s echter beslissingen te nemen die niet strookten met de wensen van de Partij. Hierop besloot Gierek dat een deel van de hervormingen moest worden teruggedraaid. De eerste poging om de decentralisatie terug te draaien in 1974 mislukte. Hierop ontbond Gierek de middelste echelons van de PZRP. Van oudsher waren dit de regionen waarin partijleden het bestuur over en de controle op staatsondernemingen uitoefenden.128 Het ontbinden van deze bestuurslaag zorgde er weliswaar

124 G. Blazyca, ‘Industrial structure and the economic problems of industry in a centrally planned economy: the Polish

case’, The Journal of Industrial Economics 28, 3 (1980) 313-326. 125 David S. Mason, ‘Policy dilemmas and political unrest in Poland’, The Journal of Politics 45, 2 (1983) 397-421,

aldaar 412. 126 Kazimierz Poznański, ‘Economic adjustment and political forces: Poland since 1970’, International Organization 40,

2 (1986) 455-488, aldaar 462. Taras, Poland, 104-105. 127 McCluskie, The political economy of privatization in Eastern Europe, 65. 128 George Kolankiewicz en Paul G. Lewis, Poland: politics, economics and society (Londen 1988) 113-116.

43

voor dat het centrale partijbestuur meer grip kreeg op de lagere echelons van de partij, maar had tegelijkertijd tot gevolg dat de partij haar greep op de insiders verloor. Bovendien verloor de partij haar greep op de nomenklatura-ambtenaren, het middenkader dat namens de partij ondernemingen bestuurde. Zij konden voortaan hun positie ongestraft misbruiken. Hoewel Gierek’s hervormingen in eerste instantie niet leidden tot een verbetering van de efficiëntie van staatsondernemingen, maakte Polen onder zijn leiderschap een lange periode van sterke economische groei door. In de periode van 1970 tot 1977 groeide de Poolse economie met meer dan vijf procent per jaar (zie Tabel 2). Deze groei werd gerealiseerd door een sterke groei van de productie in de industrie en de landbouw. Hierdoor konden de reële lonen meer stijgen dan in was voorzien. Met een gemiddelde jaarlijkse groei van 6,8 procent wist Polen haar relatieve achterstand op Oost-Duitsland en Hongarije, landen die ook gekozen hadden voor een vorm van ‘consumenten-socialisme’, in te lopen.129

Tabel 2 Economische basisindicatoren, 1970-79 (jaarlijkse toename in procenten)

1970 1971 1972 1973 1974 1975 1976 1977 1978 1979 BMP† 5,2 8,1 10,6 10,8 10,4 9,0 6,8 5,0 3,0 -2,3 Industriële productie 8,1 8,5 10,4 11,6 12,0 11,4 9,1 7,6 2,7 -1,7 Landbouwproductie 2,2 8,3 5,4 3,4 -2,9 -8,1 2,0 0,2 7,3 -5,6 Investeringen 4,1 10,2 26,7 27,7 22,3 12,1 -0,9 2,7 -4,0 -15,4 Inflatie - -1,2 0,0 2,6 6,8 3,0 4,7 4,9 8,7 6,7 Reële lonen - 5,7 6,4 8,7 6,6 8,5 3,9 2,3 -2,7 2,4 Reële consumptie - 7,0 8,8 8,6 6,8 11,2 8,6 6,5 1,1 3,3

Noot: † Bruto Materieel Product Bron: Rocznik Statystyczny, Komunikat GUS (Warsaw meerdere jaren), gevonden in: Poznanski, Poland’s

protracted transition, 5.

De economische groei die in de periode 1970-1975 werd gerealiseerd, was indrukwekkend. De cijfers verbergen echter dat de groei grotendeels werd gerealiseerd door import van goederen en diensten. Deze importen werden gefinancierd door buitenlandse leningen (zie Tabel 3).

Tabel 3 Harde valuta handel en schuld, 1970-79 (in miljarden dollars)

1970 1971 1972 1973 1974 1975 1976 1977 1978 1979 Export 1,1 1,3 1,6 2,3 3,5 4,1 4,3 4,7 5,3 6,1 Import 1,0 1,1 1,8 3,6 5,6 6,9 7,0 6,6 7,4 8,2 Handelsbalans 0,1 0,2 -0,2 -1,3 -2,1 -2,8 -2,7 -1,9 -2,1 -2,1 Buitenlandse schuld 2,1 1,1 1,2 2,6 5,2 8,4 12,1 14,9 18,6 23,7

Bron: United Nations, Economic Bulletin for Europe (ECE), vol. 43 (1987) 125, gevonden in: Poznanski, Poland’s protracted transition, 22.

129 Poznański, ‘Economic adjustment and political forces’, 458.

44

Dat het Poolse economische wonder niet op een bestendige basis berustte, werd al snel duidelijk. Toen een internationale oliecrisis in 1973 de olieprijzen sterk deed toenemen, raakten de westerse economieën in een recessie. Hierdoor nam de vraag naar Poolse exportproducten af. Daarnaast zorgden slechte oogsten er in 1975 en 1976 voor dat Polen op grote schaal voedsel moest gaan importeren. De stagnerende export en de immer stijgende import dwongen de regering Gierek tot het nemen van drastische maatregelen. De renteverplichtingen over de staatsschuld drukten steeds zwaarder op de begroting.130 Het verslechterende macro-economische klimaat dwong de regering de subsidie op voedsel en andere basisgoederen ter discussie te stellen. In 1976 kondigde de regering aan deze subsidies te zullen verlagen met 60 procent. Zoals in 1970 braken terstond overal in het land rellen uit. Geconfronteerd met deze maatschappelijke onrust trachtte de regering te redden wat er te redden viel en draaide de subsidieverlagingen terug. Hierdoor nam de onrust af maar werd de begrotingscrisis verergerd. Warschau moest bij Moskou aankloppen voor een extra lening van een miljard roebel.131

1.3.3 Solidarność en het einde van het Gierek-tijdperk De binnenlands politieke situatie was nog steeds gespannen toen in 1979 een tweede internationale oliecrisis uitbrak. Deze zorgde ervoor dat de Poolse betalingsbalansproblemen acuut werden. Gierek zag zich voor de tweede maal genoodzaakt een de subsidie op voedsel en andere basisgoederen te verlagen. In 1979 nam deze subsidie maar liefst een kwart van de begroting voor haar rekening. De aankondiging van de subsidieverlaging in de zomer van 1980 leidde wederom tot rellen. Dit ondanks Gierek’s belofte dat de gelden die zouden vrijkomen gedeeltelijk zouden worden aangewend om het lot van de armen te verlichten.132 Opvallend was dat het niet de armen waren die de straat op gingen. Juist de beter geschoolde en beter verdienende arbeiders gingen de straat op om uiting te geven aan hun onvrede over het financieel-economische en sociale beleid van de regering. Halverwege de maand augustus gingen de arbeiders van de scheepswerf van Gdańsk in staking. Deze staking werd geleid door Lech Wałęsa, een elektricien. Op 31 augustus presenteerde hij de autoriteiten een lijst met 21 eisen. Deze eisen hadden betrekking op de sociale en economische omstandigheden van de arbeiders maar ook op de vrijheid van meningsuiting en het recht op vereniging en

130 Door westerse analisten werd geschat dat Polen in 1973 buitenlandse leningen uit had staan ter waarde van 6 miljard

dollar. De economische crisis die volgde op de oliecrisis van 1973 deed dit bedrag stijgen tot ongeveer 20 miljard dollar, meer dan de buitenlandse schuld van de Sovjetunie. Davies, God’s playground, 471-472.

131 Mason, ‘Policy dilemmas and political unrest in Poland’, 397-421. 132 Ibidem.

45

vergadering.133 De autoriteiten, geschrokken van de golf van sympathie voor de stakers, zagen zich genoodzaakt te onderhandelen. Deze onderhandelingen mondden uit in de officiële erkenning van de vakbond Solidarność.134 Gesterkt door hun succes trachtten de leiders van Solidarność de regering tot meer concessies te bewegen. Een van hun eisen was de legalisering van verschillende vormen van particulier eigendom. Dit was nodig, aldus de Solidarność-top, om het pluralistische karakter van de Poolse economie te herstellen.135 Dit ging de regering veel te ver. Gierek weigerde pertinent te onderhandelen over maatregelen die de kern van het socialistische systeem aantastten. Dergelijke hervormingen, wist hij, zouden onherroepelijk leiden tot een confrontatie met Moskou. Veel Polen waren de eisen van Solidarność echter uit het hart gegrepen. Massaal sloten zij zich aan bij de vakbond, die hierdoor het karakter kreeg van een brede volksbeweging. In haar gloriedagen begin 1981 telde de beweging meer dan tien miljoen leden en had zij vertakkingen in alle lagen van de Poolse maatschappij.136 Ondertussen groeide de legitimiteitscrisis binnen de PZRP. Naarmate meer partijleden zich aansloten bij Solidarność nam de paniek binnen de top van de PZRP toe. Deze realiseerde zich dat de impopulaire Gierek van het politieke toneel zou moeten verdwijnen, wilde men de ontwikkelingen een halt toeroepen. Tijdens het partijcongres in oktober 1980 werd Gierek vervangen door de hervormingsgezinde Stanisław Kania.137 De benoeming van Kania tot Eerste Secretaris van de PZRP betekende de internationalisering van de Poolse opstand.138 Tijdens een speciale bijeenkomst eind 1980 in Moskou werd door de leiders van het Oostblok gesproken over de consequenties van de erkenning van Solidarność in Polen. Besloten werd de ontwikkelingen in Warschau op de voet te volgen. Duidelijk was dat er een richtingenstrijd gaande was binnen de PZRP. Er waren tekenen dat de positie van Kania binnen de PZRP snel verzwakte. Een aantal Poolse haviken hadden zich ontevreden getoond over de concessies die de nieuwe Eerste Secretaris had gedaan aan Solidarność. Zo had hij toegestaan dat de Sejm een nieuwe wet staatsondernemingen aannam.139 Deze wet stond ondernemingen toe kapitaal op te halen door middel van de uitgifte

133 Hartmut Kühn, Das Jahrzehnt der Solidarność: die politische Geschichte Polens 1980-1990 (Berlijn 1999). 134 Ibidem. 135 Mujżel, ‘Polish economic reforms and the dilemma of privatization’, 29-51. 136 Zo richtten ontevreden boeren begin 1980 de ‘plattelands Solidarność’ op. 137 Jerzy J. Wiatr, ‘Poland’s party politics: the extraordinary congress of 1981’, Canadian Journal of Political Science

14, 4 (1981) 813-826. 138 Ibidem. 139 Ustawa o przedsiębiorstwach państwowych [Wet staatsondernemingen], Dziennik Ustaw 1981, nummer 24, positie

122 (25 september 1981).

46

van aandelen en obligaties. Daarnaast verbood de wet de bureaucratie te bemoeien met het dagelijkse bestuur van staatsondernemingen. Slechts onder bepaalde omstandigheden mocht de autonomie van ondernemingen worden geschonden. Zo konden productiedoelstellingen alleen worden opgelegd: i) om te voldoen aan buitenlandse handelsverplichtingen; ii) om de nationale defensieproductie op peil te houden; en iii) in het geval van nationale rampen.140 De haviken waren ook ontevreden over de wet zelfbestuur werknemers.141 Ook deze wet was in 1981 onder druk van Solidarność aangenomen. De wet (her)introduceerde het systeem van medezeggenschap voor grotere staatsondernemingen en garandeerde werknemers een verregaande mate van inspraak. Zo kregen werknemers een stem in de benoeming van de directies van ‘hun’ onderneming, kregen zij het recht productieplannen en het financieel jaarverslag van de onderneming goed te keuren en kregen zij een veto over eventuele privatiseringsplannen.142 De wetgever bepaalde zelfs dat werknemers een vetorecht kregen over beslissingen aangaande hun eigen ontslag. Dit betekende dat individuele werknemers formeel nog wel konden worden ontslagen, maar dat dit in de praktijk onmogelijk was.143 De wet staatsondernemingen en de wet zelfbestuur werknemers pasten geheel binnen het gedachtegoed van Solidarność. De beweging streefde naar een zo groot mogelijke autonomie van staatsondernemingen, zowel op bestuurlijk als op financieel vlak.144 In essentie betekende dit niets minder dan de afschaffing van het systeem van centrale planning en het toestaan van het particulier eigendom van productiemiddelen. De top van Solidarność was zich er echter al te goed van bewust van het feit dat zij dit laatste nooit openbaar kon eisen. Dat zou niet alleen een directe reactie hebben opgeleverd vanuit Moskou, het zou onacceptabel zijn voor de Poolse communisten omdat er een grondswetswijziging voor nodig zou zijn. Naarmate de tijd vorderde, werd de druk op de leiding van Solidarność groter om hardere eisen te stellen aan het regime.145 Wałęsa was hier beducht voor. Van meet af aan hadden de leiders van Solidarność hun eisen aan de PZRP beperkt. Alleen door zelfbeperking, zo was de gedachte, zou kunnen worden voorkomen dat de situatie uit de hand liep en de autoriteiten gedwongen zouden zijn hardhandig in te grijpen.146

140 Balcerowicz, Socialism, capitalism, transformation, 277. 141 Ustawa o samorządzie załogi przedsiębiorstwa państwowego [Wet personeelsbestuur staatsondernemingen] Dziennik

Ustaw 1981, nummer 24, positie 123 (25 september 1981). 142 Dąbrowski, ‘State-owned enterprises under pressure’, 65. 143 S. Ryszard Domański, ‘The quest for ownership: why it was so easy to break communism, and why it is so difficult

to find social consensus’, East European Economics: a journal of translations 32, 2 (1994) 71-94. 144 Alex Pravda, ‘Poland 1980: from premature consumerism to labour solidarity’, Soviet Studies 34, 2 (1982) 167-199. 145 David S. Mason, ‘The Polish party in crisis, 1980-1982’, Slavic Review 43, 1 (1984) 30-45. 146 Om deze reden wordt de Solidarność revolutie van 1980-1981 ook wel de ‘zichzelf beperkende revolutie’ genoemd,.

Jadwiga Staniszkis, ‘Polish peaceful revolution: an anatomy of polarization’, Journal of Peace Research 19, 2

47

1.3.4 Wojciech Jaruzelski’s staat van beleg Niet alleen nam eind 1981 de druk op de leiding van Solidarność toe om grotere concessies te eisen van de communisten. Naarmate de leegloop bij de PZRP grotere vormen aannam, werd ook de druk op Kania groter om actie te ondernemen. Toen hij hiertoe niet bereid bleek, startten ontevreden partijleden een campagne om hem te vervangen. Dit lukte op een extra ingelast partijcongres in oktober 1981. Op dit congres werd Kania vervangen door generaal Wojciech Jaruzelski, die op dat moment premier was.147 Jaruzelski verbrak direct alle contacten met Solidarność. De geest was echter al uit te fles. Verontrust door de aanhoudende revolutionaire stemming in Polen dreigde de leiders van de Sovjetunie Jaruzelski met militair ingrijpen om de socialistische orde te herstellen. Enkele uren voordat de Sovjettanks het land zouden binnenrollen greep Jaruzelski naar het uiterste redmiddel: hij kondigde de staat van beleg af. De staat van beleg duurde 585 dagen. In deze periode wist het Poolse leger de orde te herstellen en werd de top van Solidarność opgepakt of gedwongen onder te duiken. Solidarność werd opgeheven. Concessies die door Kania waren gedaan aan de stakers werden teruggedraaid. Hiermee werd de liberaliseringsgolf effectief stilgelegd.148 In de publieke sector werd het systeem van nomenklatura-benoemingen in ere hersteld. De wet staatsondernemingen en de wet zelfbestuur werknemers werden buiten werking gesteld, maar niet teruggetrokken149 Reden hiervoor was onder andere de populariteit van de opgerichte medezeggenschapsraden. In hoog tempo waren overal in het land 6000 van deze raden opgezet.150 De regering vreesde dat het afschaffen van de raden zou leiden tot grote maatschappelijke onvrede. Hierdoor konden de medezeggenschapsraden uitgroeien tot een belangrijk forum voor de oppositie.151 Het uitroepen van de staat van beleg had de orde in Polen hersteld en had tot gevolg dat een groot deel van de hervormingen werd teruggedraaid. Het had echter niets veranderd aan de benarde financiële positie waarin de regering zich bevond. Deze situatie verslechterde alleen maar nadat het Westen besloot Polen economische sancties op te leggen.152 Deze sancties zorgden er voor dat Jaruzelski inzag dat de Poolse economie zou moeten worden hervormd. Hiertoe kondigde hij midden jaren tachtig een pakket maatregelen aan dat de publieke sector

(1982) 181-195.

147 Wiatr, ‘Poland’s party politics’, 813-826. 148 Mujzel, ‘Polish economic reforms and the dilemma of privatization’, 29-51. Domański, ‘The quest for ownership’,

71-94. 149 Zajicek en Heisler, ‘Economic reforms in Poland’, 19-41. 150 Kramer, ‘Polish workers and the post-communist transition’, 76. 151 Mariusz Mark Dobek, The logic of privatization: lessons from Great Britain and Poland (Londen 1993) 104. 152 Zbigniew M. Fallenbuchl, ‘The Polish economy under martial law’, Soviet Studies 36, 4 (1984) 513-527.

48

efficiënter moest maken. Uiterlijk leken deze op de hervormingen die in 1980/1981 waren afgedwongen door Solidarność. Zo stelde Jaruzelski voor staatsondernemingen een grotere mate van zelfbestuur te gunnen. In de praktijk werd dit zelfbestuur echter sterk ingeperkt door de benoeming van militaire commissarissen in de directies van staatsondernemingen. Ten aanzien van financiële onafhankelijkheid van staatsondernemingen was Jaruzelski onverbiddelijk: Warschau maakte de dienst uit. Jaruzelski’s hervormingen haalden de Poolse economie niet uit het slop. Repressief politieoptreden zorgde er weliswaar voor dat de kolenproductie op peil bleef, het kon niet verhinderen dat de industriële productie substantieel daalde. Hierbij kwam een verslechtering van de handelsbalans. Als gevolg van westerse sancties daalde de Poolse export met ongeveer een kwart. Deze exportdaling werd slechts in beperkte mate opgevangen door een stijging van de export naar Oostbloklanden.153 Nadat in 1983 de staat van beleg was opgeheven deed het regime verwoede pogingen om de economie te revitaliseren. In dit kader reactiveerde het de medezeggenschapsraden zoals voorzien in de wet zelfbestuur werknemers.154 Daarnaast werd een groot aantal industriële brancheministeries en alle WOG’s opgeheven. De belangrijkste hervorming was echter de beslissing om in beperkte mate particulier eigendom toe te staan. Deze beslissing betekende niet direct de privatisering van staatsondernemingen maar het werd burgers voortaan wel toegestaan particuliere vennootschappen op te zetten. Om Moskou niet al te veel te schofferen werd de wetswijziging die hiervoor nodig was omzeild door het weer in gebruik nemen van de uit 1934 stammende Handelswet.155 Het beleid ten aanzien van verliesmakende staatsondernemingen veranderde na de hervormingen van 1983 niet. Jaruzelski was beducht voor de consequenties van het intrekken van de financiële steun aan deze ondernemingen. Wel werd een begin gemaakt met de herstructurering van deze ondernemingen. De economische cijfers laten zien dat het de Poolse economie na het einde van de staat van beleg in 1983 een stuk beter verging (zie Tabel 4). Niet alleen groeide de productie in de industrie en de landbouw weer, ook werden er weer nieuwe investeringen gepleegd. De inflatie, die in 1982 was opgelopen tot boven de honderd procent, werd teruggebracht tot rond de twintig procent. Ten gevolge van een drastische verlaging van de importen verbeterde de handelsbalans. De verlaging van de importen zorgde er ook voor dat de totale buitenlandse schuld niet meer zo sterk steeg als zij dat in het vorige decennium gedaan had (zie Tabel 5).

153 Ibidem. 154 Poznański, Poland’s protracted transition 88. 155 Witold Kasperkiewicz en Wacława Starzyńska, ‘Privatization of state-owned enterprises in Poland’, International

Advances in Economic Research 4, 1 (1998) 16-51.

49

Tabel 4 Economische basisindicatoren, 1980-87 (jaarlijkse toename in procenten)

1980 1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 BMP† -6,0 -12,0 -5,5 6,0 5,6 3,4 4,9 1,9 Industriële productie -0,8 -13,2 -1,5 6,6 5,6 4,1 4,4 3,4 Landbouwproductie -10,7 3,8 -2,8 3,3 5,7 5,9 5,0 -2,3 Investeringen -12,3 -22,3 -12,1 9,4 11,4 6,0 5,1 4,2 Inflatie 9,4 21,2 104,5 21,4 14,8 15,0 17,7 25,2 Reële lonen 3,9 2,3 -24,9 1,2 0,5 3,8 2,6 -3,5 Reële consumptie - -4,0 -24,9 6,5 3,9 2,4 4,9 2,9

Noot: † Bruto Materieel Product Bron: Rocznik Statystyczny, Komunikat GUS (Warsaw 1991), gevonden in: Poznanski, Poland’s

protracted transition, 91.

Tabel 5 Harde valuta handel en schuld, 1980-87 (in miljarden dollars)

1980 1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 Export 7,4 5,0 4,5 4,8 5,3 5,1 5,3 6,2 Import 8,2 5,8 4,3 3,9 3,9 4,0 4,3 5,1 Handelsbalans -0,8 -0,8 0,2 0,9 1,4 1,1 1,0 1,1 Buitenlandse schuld 24,1 25,9 26,3 26,4 26,9 29,3 33,5 39,2

Bron: United Nations, Economic Bulletin for Europe (ECE), vol. 43 (1991) 124, gevonden in: Poznanski, Poland’s protracted transition, 94.

1.4 HERVORMING VAN HET SYSTEEM (1987-1988) De hervormingen die begin jaren tachtig werden geïmplementeerd waren belangrijke stappen in de richting van een pluriforme eigendomsstructuur in Polen. Dit ondanks het feit dat de communisten er alles aan trachten te doen om het systeem van centrale planning in stand te houden. Terugkijkend moet worden geconstateerd dat de vele hervormingspogingen niet het gewenste effect hebben gehad. Ondanks legio nieuwe plannen en substantiële investeringen in de productiecapaciteit van de Poolse industrie kon het systeem van centrale planning niet in stand worden gehouden. De vele hervormingen resulteerden er wel in dat insiders in Polen effectief de dienst uitmaakten in grotere staatsondernemingen. Het aan de macht komen van Michael Gorbatsjov in de Sovjetunie in 1986 stelde de Poolse machthebbers in staat om voor het eerst na te denken over verregaande aanpassing van het economische systeem. Deze gelegenheid grepen zij met beide handen aan. De wet vrijheid economische activiteit 1988 betekende niets minder dan het begin van het einde voor het systeem van centrale planning. In deze paragraaf wordt allereerst de wet economische activiteit besproken. Vervolgens wordt ingegaan op de rondetafelgesprekken tussen de communisten en de oppositie die voorafgingen aan de val van het communisme in 1989.

50

1.4.1 Rakowski’s nomenklatura-liberalisering Met het aan de macht komen van Michael Gorbatsjov in de Sovjetunie veranderde de situatie in Polen wederom. Het door Gorbatsjov ingezette beleid van glasnost (openheid) en perestrojka (hervorming) leidde er toe dat in de Sovjetunie voorzichtige economische hervormingen werden doorgevoerd. Door de Poolse machthebbers werden deze hervormingen opgevat als een signaal dat ook Polen een nieuwe weg kon inslaan. Dit alles leidde er toe dat het land in 1986 lid werd van het IMF en de Wereldbank. Van het lidmaatschap van deze financiële instellingen ging een belangrijke signaalwerking uit. Het betekende echter ook dat de druk op het Poolse regime om nieuwe hervormingen te implementeren groter werd. Om in aanmerking te komen voor internationale leningen waren namelijk buitenlandse reserves nodig. Buitenlandse reserves die alleen konden worden verdiend door de export van producten.156 Om de efficiëntie van de publieke sector te vergroten kondigde de regering van premier Mieczysław Rakowski in 1988 een aantal onorthodoxe hervormingsmaatregelen aan.157 Rakowski had geconstateerd dat de Poolse staatsondernemingen te weinig prikkels hadden om zich te reorganiseren. Ook het investeringsgedrag van de meeste ondernemingen liet veel te wensen over. Hierbij wreekte zich het feit dat de Poolse staat weliswaar formeel eigenaar was van alle ondernemingen, maar dat zij over deze ondernemingen nagenoeg geen controle meer had. Insiders konden noodzakelijke herstructureringsmaatregelen tegenhouden. De regering Rakowski concludeerde dat enige manier om aan deze situatie een einde te maken was om ook andere vormen van eigendom toe te staan. In eerste instantie werd dan besloten de wetgeving ten aanzien van samenwerkingsovereenkomsten tussen Poolse en buitenlandse ondernemingen te liberaliseren.158 De regering hoopte dat hierdoor het investeringsbeleid van de betrokken ondernemingen zou worden gerationaliseerd en dat de buitenlandse partners de Poolse insiders tot het inzicht zouden kunnen brengen dat reorganisatie noodzakelijk was. De liberalisering van de wetgeving ten aanzien van samenwerkingsovereenkomsten was een belangrijke stap in het Poolse transformatieproces. Tussen 1988 en 1990 groeide het aantal partnerschappen van 55 tot 2480.159 Nog belangrijker was echter de invoering van de wet vrijheid economische activiteit.160 Deze wet stond natuurlijke personen, onder bepaalde omstandigheden, toe private vennootschappen op te richten. Deze vennootschappen konden een

156 McCluskie, The political economy of privatization in Eastern Europe, 67-71. 157 Poznański, Poland’s protracted transition, 108. 158 Soltysinski, ‘Privatization in Poland’, 14-15. 159 McCluskie, The political economy of privatization in Eastern Europe, 72. 160 Ustawa o działalności gospodarczej [Wet commerciele activiteiten], Dziennik Ustaw 1988, nummer 41, positie 324

(23 december 1988).

51

deel van de activa van staatsondernemingen overnemen. Dit kon echter alleen als de staatsonderneming in kwestie failliet was verklaard op basis van de wet staatsondernemingen uit 1981. Was dit het geval, dan maakte de wet vrijheid economische activiteit het mogelijk dat werknemers ‘hun’ onderneming konden pachten van de staat. De regering hoopte dat door middel van deze constructies de activa van de Poolse industrie beter zouden worden benut.161 De invoering van de wet vrijheid economische activiteit had verregaande consequenties. Het zette de deur open voor een praktijk die later zou worden aangeduid als nomenklatura-privatisering.162 Insiders, de groepen die het beste geplaatst waren om de waarde van de activa van ‘hun’ onderneming in te kunnen schatten, maakten ten volle gebruik van de mogelijkheden die de nieuwe wet bood. Met name managers van staatsondernemingen richtten in groten getale vennootschappen op waarin zij een deel van de activa van ‘hun’ onderneming onderbrachten. Werknemers, op hun beurt, maakten massaal gebruik van de mogelijkheid om ondernemingen te pachten. Het proces van nomenklatura-privatisering werd versneld nadat de Sejm in februari 1989 de wet staatsondernemingen (1981) amendeerde. Hierdoor hoefden staatsondernemingen voortaan geen faillissementsprocedure meer te doorlopen alvorens hun activa konden worden ondergebracht in private vennootschappen.163 Onder het Poolse publiek heerste veel onvrede over de nomenklatura-privatiseringen. Nog los van de vraag of het wel eerlijk was dat insiders zich op deze manieren verrijkten aan gemeenschapsgoederen, werden nomenklatura-ondernemingen gewantrouwd omdat zij er van werden verdacht er financiële wanpraktijken op na te houden.164 In de media verschenen regelmatig berichten over nomenklatura-ondernemingen die de waarde van hun activa willens en wetens onderwaardeerden om het dividend aan hun aandeelhouders te vergroten. Ondanks publieke verontwaardiging over dergelijke praktijken was de oprichting van nomenklatura-ondernemingen volledig legaal in het licht van de wet vrijheid economische activiteit.165 Daarbij kwam dat vanuit economisch oogpunt de nomenklatura-privatisering niet per definitie slecht was. Onderzoek heeft aangetoond dat de activa van voormalige staatsonderneming in veel gevallen door nomenklatura-ondernemingen efficiënter benut werd.166

161 Zajicek en Heisler, ‘Economic reforms in Poland’, 19-41. 162 Jadwiga Staniszkis, The dynamics of the breakthrough in Eastern Europe: the polish experience (Berkeley 1991) 31-

74. Branko Milanovic, ‘Poland’s quest for economic stabilisation, 1988-91: interaction of political economy and economics’, Soviet Studies 44, 3 (1992) 511-531.

163 Wojciech Bieńkowski, ‘The Bermuda triangle: why self-governed forms work for their own destruction’, Journal of Comparative Economics 16 (1992) 750-762, aldaar 752.

164 Poznański, ‘Privatization of the Polish economy 641-664. 165 Domański, ‘The quest for ownership’, 71-94. 166 Richard J. Hunter Jr. en Leo V. Ryan, ‘A Transitional Analysis of the Polish Economy: After Fifteen Years, Still a

"Work in Progress"’ Global Economy Journal 5, 2 (2005).

52

1.4.2 De rondetafelgesprekken De dramatische macro-economische situatie waarin Polen zich begin 1988 bevond, evenals de publieke verontwaardiging over de nomenklatura-privatiseringen noopten de regering Rakowski tot het indienen van een nieuw hervormingsprogramma. De regering realiseerde zich dat als dit programma alleen een kans van slagen zou hebben als zij gesteund zou worden door de vakbonden. In het bijzonder de steun van de almaar groeiende, maar nog steeds illegale, ‘vakbond’ Solidarność was cruciaal. Dit betekende evenwel dat een dialoog tot stand zou moeten worden gebracht met de leiders van deze beweging. Geen gemakkelijke opgave gelet op het feit dat een deel van de Solidarność-top was ondergedoken nadat een aantal massale stakingen in 1987 de Poolse economie volledig stil hadden stilgelegd.167 Via informele kanalen werd in de zomer van 1988 gepolst of de leiders van Solidarność er voor voelden om verkennende gesprekken te voeren over de voorstellen van de regering. De leiders van Solidarność stonden hier niet negatief tegenover. Zij zagen in dergelijke gesprekken een mogelijkheid om officiële erkenning van hun beweging af te dwingen. Na enkele malen in het geheim gesprekken te hebben gevoerd vond in november 1988 een televisiedebat plaats tussen de leider van Solidarność, Lech Wałęsa en de voorzitter van de staatsvakbond OPZZ (Ogolnopolskie Porozumienie Zwiazkow Zawodowych), Alfred Miodowicz.168 Dit debat, dat door miljoenen Polen rechtstreeks werd gevolg was voor de regering Jaruzelski aanleiding tot het instellen van een rondetafelgesprek tussen de regering, de oppositie en vertegenwoordigers van de katholieke kerk. Tijdens deze gesprekken werd al gauw duidelijk dat er voor Solidarność meer in het vat zat dan officiële erkenning. De economische crisis had de communisten zo tot wanhoop gedreven dat zij tot grote concessies bereid waren in ruil voor de steun van Solidarność. Zelfs volwaardige participatie in de politieke besluitvorming behoorde tot de mogelijkheden.169 Wałęsa en zijn kameraden gingen direct op dit aanbod in. Na lang onderhandelen kwamen zij met de communisten overeen dat nieuwe Sejm-verkiezingen zouden worden gehouden. Het bestaande kiesstelsel zou hierbij volledig aan de kant geschoven. Niet langer zouden alleen de PZRP en de partijen die haar leiding accepteerden, de zogenoemde blokpartijen, mogen deelnemen aan de verkiezingen. Overeengekomen werd dat de oppositie mocht deelnemen aan de verkiezing voor 35 procent van de beschikbare zetels. De overige 65

167 Grzegorz Ekiert, ‘Legacies of struggle and defeat’ in: Richard F. Staar (ed.), Transition to democracy in Poland

(Houndmills 1998) 15-47. 168 Krystyna Schneider, Der Transformationsproceß in Polen: Politische, wirtschaftliche und soziale Domensionen des

Wandels (Bonn 1999) 20-24. 169 Steven Saxonberg, The fall: a comparative study of the end of communism in Czechoslowakia, East Germany,

Hungary and Poland (Amsterdam 2001) 271-283.

53

procent van de zetels bleven gereserveerd voor het communistische blok. Tevens werd afgesproken dat de Senaat weer zou worden opgericht. Deze was in 1951 afgeschaft door de communisten. Alle honderd leden van dit orgaan zouden op basis van vrije verkiezingen worden verkozen.170 Tot slot kwamen de onderhandelaars overeen dat de Sejm een president zou kiezen. De PZRP-top hoopte dat deze president zou functioneren als tegenwicht tegen de Sejm en Senaat.171 Hierbij ging zij er gemakshalve van uit dat de president communist zou zijn. Welke gevolgen had het onderhandelen over de machtsoverdracht voor postsocialistisch Polen? In hun beschouwing van de democratische transities karakteriseren Linz en Stephan de politieke transitie in Polen als een ‘gefaseerde machtsoverdracht’.172 Deze vorm van machtsoverdracht heeft doorgaans tot gevolg dat de oude machthebbers nog geruime tijd in staat zijn invloed uit te oefenen op de politieke ontwikkelingen na de ‘revolutie’. Door te onderhandelen met de oppositie weten de voormalige machthebbers zichzelf een belangrijke rol toe te delen in het postsocialistische tijdperk. In Polen betekende dit dat de communisten nog lange tijd vertegenwoordigd waren in het parlement en dat tot 1991 een communist, generaal Jaruzelksi, president was. In de praktijk konden zij hierdoor, zo gezegd, ‘over hun graf heen regeren’.173 Een ander gevolg van de gefaseerde machtsoverdracht was dat de communisten minder in diskrediet werden gebracht dan hun collega’s elders. Er vond in Polen na de val van het communisme dan ook geen uitgebreide heksenjacht op communisten plaats. Dit maakte het minder onwaarschijnlijk dat zij op een later tijdstip hun rentree zouden maken in de nationale politiek. Tot slot zorgde de gefaseerde machtsoverdracht ervoor dat de oppositie in Polen langer een blok moest vormen dan de politieke oppositie dit andere landen moest doen. Volgens Linz en Stephan betekende dit voor het postsocialistische partijpolitieke landschap dat de spanningen binnen de brede Solidarność-beweging snel opliepen. Nationalisten, katholieken, liberalen en socialisten kwamen steeds vaker tegenover elkaar te staan. Tegen de tijd dat in oktober 1991 de eerste vrije verkiezingen werden gehouden waren er dan ook tientallen partijen die verkondigden de enige echte voortzetting van Solidarność te zijn.174

170 Mark Brzezinski, The struggle for constitutionalism in Poland (Houndsmills 2000) 83. 171 Jaqueline Hayden, ‘Explaining the collapse of communism in Poland: strategic misperceptions and unanticipated

consequences’, Journal of Communist Studies and Transition Politics 17, 4 (2001) 108-129, aldaar 121-122. 172 Juan J. Linz en Alfred Stepan, Problems of democratic transition and consolidation: Southern Europe, South

America, and post-communist Europe (Baltimore MA 1996) 264-266. 173 Een van de voorbeelden hiervan is het feit dat in Polen na de verkiezingen van 1989 geen nieuwe grondwet werd

opgesteld. Dit gebeurde pas in 1991. Dit in tegenstelling tot Tsjechoslowakije waar direct na de val van het communisme een nieuwe grondwet werd aangenomen. Osiatynski, ‘A brief history of the constitution.’

174 Grzegorz Ekiert, ‘Peculiarities of post-communist politics: the case of Poland’, Studies in Comparative Communism, 25, 4 (1992) 341-361.

54

1.5 CONCLUSIE Direct na het einde van de Tweede Wereldoorlog stond niets de communisten in Polen in de weg om alle middelen van productie te nationaliseren. In eerste instantie bleven de nationaliseringen beperkt tot de essentiële sectoren van de economie. Na de verkiezingen van 1947 werd het private eigendom in alle economische sectoren teruggedrongen. Ondernemers die medewerking weigerden aan deze nationaliseringen werden door middel van extreme fiscale en administratieve maatregelen tot faillissement gedwongen. Ten aanzien van medezeggenschap van werknemers waren de Poolse communisten minder consequent: in 1947 werd inspraak per decreet geregeld, twee jaar later werd dit decreet alweer ingetrokken. In Polen betekende de dood van Stalin in 1953 de rehabilitatie van de door Moskou gewantrouwde Gomułka. Direct na zijn benoeming tot Eerste Secretaris in 1956 kondigde deze verregaande economische hervormingen aan. Hiertoe zag hij zich genoodzaakt door de slechte prestaties van de Poolse economie. Van de aangekondigde Poolse weg naar het socialisme kwam het echter niet. Weerstand van haviken binnen zijn eigen partij zorgde er voor dat slechts een beperkt aantal hervormingen werd geïmplementeerd. Nadat Gomułka in 1970 aankondigde de subsidie op voedsel zullen te verlagen braken spontaan rellen uit. Hierop werd Gomułka door de partijtop vervangen door Edward Gierek en was de eerste opvolgingscyclus een feit. Nadat Gierek erin was geslaagd de gemoederen te bedaren kondigde hij een ingrijpende wijziging van het planningssysteem aan. Tevens richtte hij een aantal bureaucratische eenheden op die de administratieve last op de Poolse staatsondernemingen moesten verminderen, de grote economische organisaties. Deze zogenoemde WOG’s slaagden slechts gedeeltelijk in hun missie. Een onvoorzien gevolg van de oprichting van de WOG’s was een verschuiving van de aansturing van de staatsondernemingen. Daar waar traditioneel het middenkader van de Partij de staatsondernemingen aanstuurde, kwam deze aansturing veel nadrukkelijker te liggen bij de insiders van de ondernemingen. Directies en medezeggenschapsraden kregen formeel een belangrijke stem in de dagelijkse bedrijfsvoering van ‘hun’ staatsonderneming. Een poging in 1974 om deze situatie terug te draaien mislukte jammerlijk en zette de deur open voor zelfverrijking door insiders. Onder Gierek maakte Polen een periode van sterke economische groei door. Al snel bleek deze groei echter niet bestendig te zijn. Eind jaren zeventig werd de Poolse economie getroffen door een aantal externe economische schokken. Deze hadden onder meer tot gevolg dat de vraag naar Poolse producten sterk daalde. De Poolse regering, toch al krap bij kas, kreeg moeite om aan haar internationale renteverplichtingen te voldoen. Ten einde raad besloot Gierek, zoals Gomułka een aantal jaren daarvoor, de subsidie op een aantal basisgoederen te verlagen. Wederom braken rellen uit. Deze rellen mondden uit in een landelijke staking geleid door Solidarność. Gierek zag zich genoodzaakt om te onderhandelen met de stakers. Naast de

55

officiële erkenning van Solidarność dwongen de stakers de regering in te stemmen met een wet die werknemers een verregaande mate van zeggenschap gaf. Voordat deze wet goed en wel was ingevoerd kondigde de nieuwe Eerste Secretaris van de Partij, generaal Jaruzelski, echter de staat van beleg af. Hiermee wist hij ternauwernood een invasie door de Sovjetunie en haar bondgenoten af te wenden, maar waren de economische problemen niet verdwenen. Na de opheffing van de staat van beleg in 1983 deed het regime verwoedde pogingen de economie uit het slop te halen. Zo (her)introduceerde het medezeggenschapsraden in staatsondernemingen en hief het een aantal industriële brancheministeries en de WOG’s op. Het aan de macht komen van Michael Gorbatsjov in de Sovjetunie eind jaren tachtig bood het Poolse regime ruimte hervormingen te introduceren die verder gingen dan ooit tevoren. Deze hervormingen leidde tot een eerste golf van privatiseringen. Deze zogenoemde nomenklatura-privatiseringen waren mogelijk door de wet vrijheid economische activiteit. Deze wet bepaalde dat het toegestaan was om onder bepaalde omstandigheden particuliere vennootschappen op te richten. Deze vennootschappen konden de activa van failliet verklaarde staatsondernemingen overnemen. In de periode 1988-1990 werden op basis van deze wet duizenden van dit soort vennootschappen opgericht, voornamelijk door insiders. Het is niet moeilijk om in het bovenstaande de verschillende opvolgingscycli te ontdekken. Deze cycli lijken een karakteristiek element te zijn van de economische en politieke geschiedenis van de Volksrepubliek Polen. Voor deze studie zijn de gevolgen van deze cycli interessant. Zij waren verantwoordelijk voor een groot deel van de erfenissen waarmee hervormers zich na de val van het communisme geconfronteerd zagen. Drie van deze erfenissen springen hierbij het meest in het oog. Allereerst de sterke positie van de insiders in de Poolse staatsbedrijven. Een gevolg van de vele hervormingspogingen was dat insiders, in het bijzonder werknemers, een grote mate van invloed konden uitoefenen op de dagelijkse besluitvorming binnen de staatsondernemingen. Dit strekte zelf zover dat werknemers een veto bezaten ten aanzien van een groot aantal beslissingen, niet in de laatste plaats ten aanzien van de privatisering van ‘hun’ staatsondernemingen. In het volgende hoofdstuk zal blijken dat zij in het postsocialistische tijdperk veelvuldig gebruik hebben gemaakt van dit veto. Hierdoor was het voor opeenvolgende regeringen zeer lastig voortgang te boeken op het privatiseringsdossier. De tweede erfenis die in het oog springt is de enorme weerstand onder de Poolse bevolking tegen de nomenklatura-privatiseringen. Hoewel volstrekt legaal volgens de wet economische activiteit werd het opkopen van de activa van staatsondernemingen door insiders door veel Polen als oneerlijk beschouwd. Staatsondernemingen, zo was de gemiddelde Pool lange tijd voorgehouden, behoorden de gehele Poolse natie toe. Als er al sprake was van de privatisering van deze ondernemingen dan moest de gehele Poolse natie daarvan profiteren, zo was de algemene gedachte. Daar kwam bij dat de nomenklatura-ondernemingen door grote

56

delen van de Poolse bevolking werden verdacht van financiële wanpraktijken. Al tijdens de rondetafelgesprekken was duidelijk dat geen enkele toekomstige Poolse regering, van welke signatuur dan ook, haar ogen kon sluiten voor de nomenklatura-privatiseringen. In het volgende hoofdstuk zal blijken dat het de nieuwe machthebbers er inderdaad veel aan gelegen lag een spoedig einde te maken aan het de nomenklatura-privatiseringen. De derde en laatste erfenis die in het oog springt is hangt samen met de wijze waarop in Polen de overdracht van de macht van de communisten aan de oppositie plaatshad. Deze overdracht was een duidelijk voorbeeld van een gefaseerde machtsoverdracht zoals gedefinieerd door Linz en Stephan. Deze wijze van het overdragen van de macht kenmerkt zich door het feit dat zij tot stand komt als gevolg van een overeenkomst tussen de zittende machthebbers en de oppositie. Zij heeft doorgaans tot gevolg dat de zittende machthebbers nog lange tijd invloedrijke posities kunnen bezetten. In Polen had het rondetafelproces tot gevolg dat de Poolse communisten vertegenwoordigd bleven in de Sejm én dat de eerste Poolse president communist was. Dit zorgde ervoor dat de oppositie, verenigd in de Solidarność-beweging, lange tijd de eenheid moest bewaren. Gelet op de diverse stromingen binnen de beweging geen makkelijke opgave. Daarnaast maakte de machtspositie van de communisten de taak van de eerste niet-communistische regering van Tadeusz Mazowiecki er niet gemakkelijker op. Niet alleen moest Mazowiecki rekening houden met de wensen van de communisten, hij was in eerste instantie zelfs afhankelijk van hun steun om de hervormingsagenda van zijn regering te kunnen verwezenlijken.