bachelor thesis twitter anneloes bijl 6090966
TRANSCRIPT
Wat doe jij vandaag?
Bachelorthesis Anneloes Bijl
“Wat zijn de motieven om Twitter te
gebruiken en wat doen mensen op Twitter?”
3
Voorwoord
Voor u ligt de bachelorthesis van Anneloes Bijl voor de module „Social Network sites,
videogames en virtuele werelden‟ aan de Universiteit van Amsterdam voor de studie
Communicatiewetenschappen.
Deze thesis gaat over de micro-blogging website Twitter. Door het veelvuldige gebruik van
Twitter voor zowel privé- als zakelijke doeleinden, ben ik erg geïnteresseerd geraakt in de
motieven van mensen om Twitter te gebruiken en wat mensen nou daadwerkelijk doen op
Twitter.
Het lezen van diverse wetenschappelijke empirische onderzoeken heeft mij doen inzien dat er
ontzettend veel uit Twitter gehaald kan worden en dat dit nog lang niet het einde is van de
groei van social media platforms.
Ik hoop dat u, aan de hand van deze literatuurstudie, ook begrijpt wat mensen beweegt om per
dag meerdere updates te plaatsen. Mocht u zelf nog niet actief zijn op Twitter, dan hoop ik
zeker dat u na het lezen van dit onderzoeksverslag snel een account aanmaakt.
Ik wens u veel plezier met het lezen van mijn thesis en tot Tweets!
Utrecht, 21 juni 2011
4
Inhoudsopgave
Inleiding ..................................................................................................................................... 5
1. Theoretisch kader ................................................................................................................. 8
§1.1 Social network sites (SNSs) ........................................................................................... 8
§1.1.1 Gebruikers ............................................................................................................... 8
§1.2 Motivatie ........................................................................................................................ 9
§1.2.1 Motivatie voor SNSs ............................................................................................... 9
§1.3 Marketing ..................................................................................................................... 10
§1.3.1 Electronic Word of Mouth .................................................................................... 10
§1.3.2 Mate van invloed ................................................................................................... 11
§1.4 Privacy en social network sites .................................................................................... 11
2. Methoden ............................................................................................................................. 13
§2.1 Aanpak ......................................................................................................................... 13
§2.2 Resultaat zoekopdracht................................................................................................. 13
3. Resultaten ............................................................................................................................ 15
§3.1 Waarom gebruiken mensen Twitter? ........................................................................... 15
§3.1.1 Motieven ................................................................................................................ 15
§3.2 Wat doen mensen op Twitter? ..................................................................................... 16
§3.2.1 Gebruik .................................................................................................................. 16
§3.3 Marketing en Twitter .................................................................................................... 17
§3.3.1 Electronic Word of Mouth .................................................................................... 17
§3.2.2 Invloed van Twitter ............................................................................................... 18
§3.4 Privacy en Twitter ........................................................................................................ 20
Conclusie ................................................................................................................................. 21
Discussie .................................................................................................................................. 22
Literatuurlijst ......................................................................................................................... 23
5
Inleiding
JackDorsey Just setting up my twttr 10.50 PM Mar 21st, 2006
Op 21 maart 2006 plaatstte Jack Dorsey, medeoprichter van Twitter, het eerste bericht op
deze website (Twitter Inc., 2011). Nu, 5 jaar later, is Twitter niet meer weg te denken uit het
dagelijks leven. Grote actualiteiten, zoals de moord op Osama Bin Laden en de vliegtuigcrash
van Turkish Airlines op Schiphol, werden met Twitter binnen een recordtijd wereldwijd
bekend gemaakt (RTL Nieuws, 2011; The Telegraph, 2009).
Social network sites als Facebook, LinkedIn en (in Nederland) Hyves zijn de afgelopen jaren
sterk toegenomen in populariteit (Gross en Acquisti, 2005; Jansen, Zhang, Sobel &
Chowdury, 2009). Meer dan tweederde van de mensen die online actief zijn, maakt inmiddels
gebruik van social network sites (Heaps, 2009). De drang hebben om ergens bij te horen
speelt hierbij een belangrijke rol (Jansen et al, 2009). Ook het delen van persoonlijke
informatie met bekenden en onbekenden is een motief voor velen om zich aan te sluiten bij
een social network site (Gross en Acquisti, 2005). Het is hierdoor mogelijk om een (nieuw)
netwerk van vriendschappen en relaties op te bouwen. Het is echter niet verplicht om een
„relatie‟ (connectie) te beantwoorden, waardoor het, in een tijd van individualisering, heel
vrijblijvend blijft (Kwak, Lee, Park & Moon, 2010).
Naast social network sites, waarbij het opbouwen van een netwerk centraal staat, spelen ook
weblogs een steeds grotere rol in de samenleving (Schler, Koppel, Argamon & Pennebaker,
2005). Met een weblog wordt volgens Schmidt (Schmidt et al, 2005) en Walker (2003) een
website bedoeld welke regelmatig wordt bijgewerkt met informatie van individuen. Ook
foto‟s en andere multimedia kunnen worden toegevoegd. De inhoud van blogs verschillen van
elkaar, maar worden over het algemeen gebruikt als een online dagboek of een persoonlijk
verslag (Nardi, Schiano & Gumbrecht, 2004). De meeste blogs bevatten dan ook
demografische informatie over de auteur (Schler et al, 2005). Een weblog kan ook gebruikt
worden voor essays en betogen (Ebner & Schiefner, 2008).
In navolging van blogging op weblogs ontstond micro-blogging. Deze vorm van
berichtgeving betreft slechts een gering aantal karakters (Reinhardt, Ebner, Beham & Costa,
6
2009). De korte berichten gaan vaak over het dagelijks leven en zijn bestemd voor vrienden
en andere geïnteresseerden. De micro-blogs zijn te lezen via sms, e-mail of internet. Waar
weblogs wekelijks worden bijgewerkt, kan dagelijks een update verwacht worden via een
micro-blog (Java, Finin, Song & Tseng, 2007). Templeton (2008) ziet micro-blogging als een
beknopte vorm van blogging voor particulieren en bedrijven, waarbij het delen van nieuws,
het updaten van statussen en het voeren van gesprekken centraal staan. Het uitwisselen van
gedachten, ideeën en informatie worden door Ebner en Schiefner (2008) gezien als hoofddoel
van micro-blogging. Wanneer weblogs vergeleken worden met micro-blogs kan
geconcludeerd worden dat micro-blogs flexibeler zijn om te communiceren, aldus McFredies
(2007). Er zijn diverse softwareprogramma‟s die micro-blogging mogelijkheden aanbieden.
Een van deze populairste platforms is Twitter (Java et al, 2007).
Twitter is het snelst groeiende social media platform van het moment. In 2006 startte Jack
Dorsey met dit nieuwe softwareprogramma voor micro-blogging. Dit leverde in 2007 al
94.000 accounts op, wat in 2011 verder is doorgegroeid naar 300 miljoen accounts wereldwijd
(Dutchcowboys, 2011). Ook het aantal actieve accounts nam in 2011 toe met 65% ten
opzichte van 2010 (Twittermania, 2010). In maximaal 140 tekens geeft men gedurende de dag
antwoord op de vraag: „Wat doe jij?‟ (Twitter Inc., 2011).
Het Nederlandse onderzoeksbureau Multiscope heeft in maart 2010 een onderzoek gedaan bij
14.686 Nederlanders om de kennis, houding en het gedrag aangaande social media in kaart te
brengen. Uit dit onderzoek blijkt dat Hyves (90%), Youtube (87%), Twitter (76%) en
Facebook (76%) de meest bekende social media platforms in Nederland zijn. De websites
Hyves en Twitter zijn met 48% en 44% de meest gebruikte websites in Nederland.
Opmerkelijk is dat de respondenten aangeven vooral LinkedIn (33%) en Twitter (26%) in de
toekomst meer te gaan gebruiken (Multiscope, 2010).
Door de populariteit van de social network sites vindt steeds meer onderzoek plaats naar het
gebruik en de motieven. Vanwege het feit dat Twitter wordt gezien als één van de platforms
waarvan de populariteit de komende tijd nog zal toenemen, zal dit onderzoek volledig gericht
zijn op deze micro-blogging website.
In dit onderzoek zal de volgende onderzoeksvraag centraal staan: Wat is er in de literatuur
bekend over de motieven en het gebruik van Twitter?
7
Aan de hand van een literatuuronderzoek, waarbij wetenschappelijke artikelen tegenover
elkaar worden gezet, zal antwoord gegeven worden op bovenstaande onderzoeksvraag.
Aangezien Twitter slechts vijf jaar bestaat, is er nog niet veel empirisch wetenschappelijk
onderzoek gedaan naar het gebruik van Twitter en de motivatie om micro-blogs te plaatsen
via dit platform. Bij het schrijven van dit onderzoeksverslag is er niets bekend over een eerder
uitgevoerde literatuurstudie aangaande Twitter. Dit onderzoek zal dan ook praktisch relevant
zijn, omdat het vernieuwend is en een goed beeld schetst van de huidige kennis over
Twittergebruik.
8
1. Theoretisch kader
In dit hoofdstuk zal een toelichting en achtergrondinformatie worden gegeven op de
begrippen die centraal staan in deze literatuurstudie.
§1.1 Social network sites (SNSs)
Om goed te kunnen begrijpen wat onder een SNS verstaan wordt, zullen twee definities
besproken worden. Via een SNSs kunnen individuen zichzelf presenteren aan de
buitenwereld, worden relaties in kaart gebracht en kunnen contacten met anderen gemaakt of
onderhouden worden (Ellison, Steinfield & Lampe, 2007). Een andere definitie, waarbij
Ellison betrokken is, legt een SNSs uit als een online service welke ervoor zorgt dat
individuen een (semi)publiek profiel kunnen aanmaken, waarbij zij een netwerk kunnen
opbouwen en deze vervolgens kunnen delen met anderen binnen deze webservice (Boyd &
Ellison, 2007).
Dit onderzoek is voornamelijk gericht op het micro-blogging platform Twitter. Deze social
network site, wordt hierbij gezien als de definitie van Ellison, Steinfield en Lampe (2007),
waarbij het onderhouden van contacten centraal staat. In de definitie van Boyd en Ellison,
wordt de nadruk op het onderhouden van contacten via SNSs te weinig gelegd. Op Twitter
geef je in korte berichten van maximaal 140 tekens weer wat je aan het doen bent (Twitter
Inc, 2011).
§1.1.1 Gebruikers
Social network sites worden gebruikt door particulieren (Ellison, Steinfield & Lampe, 2007),
bedrijven (Jansen, Zang, Sobel & Chowdury, 2009; Heaps, 2009) en scholen (Reinhardt,
Ebner, Beham & Costa, 2009; Gross & Acquisti, 2005). Ook internationale sterren als Barack
Obama en Britney Spears maken gebruik van de online platforms, zoals Facebook en Twitter
(Cha, Haddadi, Benevenuto & Gummadi, 2010). Mischaud (2007) geeft de grote
nieuwsorganisaties BBC en CNN als voorbeeld van bedrijven die aan social networking doen.
Over de leeftijd van de gebruikers van de websites is geen eenduidigheid. Humphreys, Gill &
Krishnamurthy (2010) geven aan dat dit social medium afhankelijk is.
Binnen Twitter wordt er onderscheid gemaakt tussen verschillende soorten gebruikers:
9
de actieve gebruiker, de niet-actieve gebruiker en de niet-geregistreerde gebruiker.
Onder actieve gebruikers worden mensen verstaan met een geregistreerd account bij Twitter
en minimaal eenmaal per week een bericht plaatsen op deze micro-blogging website (Twitter
Inc., 2011). Onder de niet-actieve gebruikers worden de mensen verstaan die wel
geregistreerd zijn, maar niet gekenmerkt worden als een actieve gebruiker. Zij zijn wel actief
in het volgen van andere Twitteraars, maar zijn niet actief in het plaatsen van berichten
(Raman, 2010). Met een niet-geregistreerde gebruiker doelt men op personen die wel updates
lezen van anderen, maar zelf geen account beheren.
§1.2 Motivatie
In dit onderzoek zullen de motieven om Twitter te gebruiken besproken worden aan de hand
van het uses & gratification model. Dit model geeft de aanleidingen voor het gebruik van
massamedia weer. Het model dat in 1974 werd herontdekt door Katz, Gurevitch & Haas zal in
dit onderzoek worden gebruikt. Het zoeken naar of het hebben van een behoefte bij een
individu en de manier waarop hier in voorzien wordt door massamedia staat hierbij centraal.
De behoeften waarin massamedia kunnen voorzien, worden in vijf categorieën omschreven
(McQuail).
Zo kunnen zij voorzien in de cognitieve behoefte (cognitive needs), de affectieve behoefte
(affective needs), de persoonlijke behoefte (personal integrative needs), de sociale behoefte
(social integrative needs) en de (ont)spanningsbehoefte (tension release needs).
Onder de cognitieve behoefte wordt de drang naar kennis, informatie en begrip verstaan. De
affectieve behoefte hangt samen met de affectieve attitude, waarbij emoties en gevoelens een
grote rol spelen. De persoonlijke behoefte hangt samen met het verwerven van status en
geloofwaardigheid. Wanneer iemand een massamedium gebruikt, om te communiceren met
anderen, valt dit onder de sociale behoefte. Het verkrijgen van ontspanning door bijvoorbeeld
internet hangt samen met de (ont)spanningsbehoefte (McQuail).
§1.2.1 Motivatie voor SNSs
Mensen worden op social network sites aangemoedigd om persoonlijk gerelateerde informatie
te verspreiden, zoals mentale en fysieke gesteldheid (Krishnamurthy & Wills, 2008). Door
steeds meer mensen worden deze websites ook daadwerkelijk ingezet als manier om te
communiceren en om in contact te blijven met vrienden, familie en collega‟s. (Ellison et al,
10
2007). Volgens het uses & gratifiation model van Katz et al (1974) valt deze vorm van
motivatie onder de sociale behoefte. Het op de hoogte houden van anderen, het vinden van
professionals in bepaalde sectoren en het doen van commerciële transacties worden door
Kleinberg (2008) omschreven als de motieven om SNSs te gebruiken. Hoe groot de
verschillen tussen sommige websites ook zijn, ze bieden nagenoeg allemaal de mogelijkheid
om contacten te onderhouden of nieuwe contacten op te doen (Gross & Acquisti, 2005).
Volgens deze twee wetenschappers worden social network sites dus gebruikt om te
communiceren met anderen, waarbij dus voorzien wordt in de sociale behoefte van mensen.
Wanneer apart gekeken wordt naar blogging als vorm van social network site komen de
volgende vijf redenen, om hierin deel te nemen, naar voren: de dagelijkse activiteiten
bespreken, het geven van meningen, het uiten van gevoelens, het uiteenzetten van ideeën en
het vormen en onderhouden van forums (Nardi, Schiano, Grumbrecht & Swartz, 2004). Ook
hierbij komen de categorieën van Katz et al (1974) uit het uses & gratification model naar
voren.
§1.3 Marketing
Ook bedrijven worden gezien als gebruikers van social network sites. Zij hebben een andere
motivatie dan particulieren om hierin actief te zijn. Krisanic (2008) deed onderzoek naar de
motivatie voor het gebruik van de social network site Facebook. Naast het uses & gratification
model, waarbij ze vooral kijkt naar de motieven van individuen, kijkt ze ook naar de
commerciële mogelijkheden van SNSs. De variabele „shop‟ en „product inquiry‟ dienden
weer te geven of Facebook gebruikt werd door consumenten voor commerciële doeleinden.
Dit leverde geen significant resultaat op, maar toch benadrukt ze dat dergelijke SNSs als
Facebook door bedrijven kunnen worden ingezet als marketingtool. Het versterken van de
naamsbekendheid en het opbouwen van relaties wordt door Heaps (2009) gezien als motieven
voor bedrijven om gebruik te maken van SNSs. Ook het aantrekken van nieuwe consumenten
en het onderhouden van contacten met stakeholders en investeerders worden door haar gezien
als redenen om online te gaan.
§1.3.1 Electronic Word of Mouth
Het doorgeven van kennis en informatie door middel van mond-tot-mond reclame wordt
gezien als één van de meest effectieve manieren om nieuwe consumenten te werven. Wanneer
deze vorm van reclame zich online voordoet, spreekt men van electronic Word of Mouth
11
(eWOM). Jansen et al (2009) zien eWOM als een moeilijk beïnvloedbare manier van
marketing, maar benadrukken wel dat positieve eWOM erg effectief kan zijn. Het vertrouwen
wat mensen hebben in hun social networks spelen hierbij een belangrijke rol. Mensen hechten
namelijk meer waarde aan de adviezen en meningen van hun social network dan van
onbekenden. Hennig-Thurau, Gwinner, Walsh & Gremle (2004) geven de volgende definitie
van eWom:
„Een manier van communiceren, waarbij een potentiële, huidige of een vroegere consument
een statement maakt over een product of merk, welke door veel mensen te lezen is.‟
Deze vorm van marketing is niet dusdanig persoonlijk dat het als de rijkste mogelijkheden
kan worden gezien, maar omdat het onmiddellijk is, een groot bereik heeft en ook in print
weergegeven kan worden, is het een erg effectieve manier van marketing. (Hennig-Thurau et
al, 2004).
§1.3.2 Mate van invloed
Voor bedrijven is het erg interessant om te weten hoe groot de mate van invloed is wanneer
zij actief zijn op SNSs. Op basis hiervan zullen zij de marketingstrategie bepalen.
Cha, Haddadi, Benevenuto & Gummadi (2010) geven drie mogelijkheden weer, waardoor
men op Twitter invloed kan uitoefenen: indegree influence, retweet influence en de mention
influence. Met de „indegree influence‟ wordt gekeken naar het aantal volgers dat een
gebruiker heeft. Als iemand veel volgers heeft wordt er vanuit gegaan dat hierdoor de mate
van invloed toeneemt. Bovendien benadrukken Kwak, Lee, Park en Moon (2010) dat de
frequentie van het plaatsen van berichten ook samenhangt met het aantal volgers. Hoe meer
volgers iemand heeft des te meer berichten er worden geplaatst. Onder de „retweet influence‟
verstaan Cha et al (2010) de frequentie waarmee een bericht van iemand geplaatst wordt door
derden. In deze berichten verschijnt altijd de gebruikersnaam van de oorspronkelijke auteur.
Met de „mention influence‟ wordt gekeken in hoeverre iemand beschikt over invloed om
mensen, door middel van een geadresseerd bericht, mee te krijgen in een conversatie.
§1.4 Privacy en social network sites
De groeiende participatie in social network sites is gepaard gegaan met een sterke
diversificatie en specificatie van deze websites (Gross & Acquisti, 2005). Toch speelt op deze
verschillende platforms het delen van persoonlijke informatie een grote rol. Het gevaar van
12
het verliezen van privacy komt hierbij echter om de hoek kijken (Krishnamurthy & Wills,
2008). Lyon (2001) wijst hierbij vooral op de mogelijke diefstal van identiteit of
discriminatie. De SNSs bieden privacysettings aan, maar gebruikers weten vaak niet op welke
manier ze deze kunnen instellen. Ook zijn ze vaak onvoldoende op de hoogte hoe ze dit op
een dusdanige manier moeten doen, zodat er nog wel gebruik gemaakt kan worden van alle
voordelen die het beheren van een profiel op een dergelijke website oplevert (Krishnamurthy
& Wills, 2008). In gevallen waarbij berichten worden geplaatst die persoonlijk
identificeerbare informatie betreffen, wil men dat alleen een kleine groep mensen hiervan op
de hoogte is. Echter, in sommige gevallen wil men echter juist dat de informatie alleen wordt
gelezen door vreemden en niet door bekenden (Gross & Acquisti, 2005). Vooral het
vermelden van waar en wanneer men zich ergens bevindt zien Humphreys, Gill &
Krishnamurthy (2010) als een gevaar. Door deze informatie te vermelden wordt namelijk ook
duidelijk waar men zich op dat moment niet bevindt. Dit in combinatie met andere
persoonlijke identificeerbare informatie, die op het internet te vinden is kan ervoor zorgen dat
er bijvoorbeeld ingebroken wordt.
Mensen plaatsen vaak persoonlijk identificeerbare informatie zonder dat zij enig idee hebben
wie dit allemaal kunnen lezen. Krishnamurhty en Wills (2008) onderzochten de
privacysettings die mensen hanteren op SNSs. Zij concludeerden dat een geruime
meerderheid (55% - 90%) hun profielinformatie niet heeft afgeschermd en dat zelfs 80% tot
97% hun connecties met andere laat zien. Dat het gebruik van social network sites als
gevaarlijk kan worden gezien en dat hier meer onderzoek naar gedaan dient te worden
benadrukken Gross & Acquisti (2005), Humphreys, Gill & Krishnamurthy (2010) en
Krishnamurth en Wills (2008) in hun onderzoeksrapporten.
13
2. Methoden
Aan de hand van eerder geproduceerde empirische wetenschappelijk artikelen wordt dit
literatuuronderzoek uitgevoerd. De resultaten en conclusies uit de diverse onderzoeken
worden tegenover elkaar uiteengezet om zo tot een eenduidig antwoord te komen op de vraag
welke rol Twitter speelt in de huidige samenleving.
§2.1 Aanpak
Het is belangrijk dat de gebruikte literatuur betrouwbaar is en wetenschappelijk verantwoord.
Niet alle onderzoeken die gedaan zijn omtrent Twitter , kunnen hierdoor representatief
genoemd worden. Om te voorkomen dat er teveel onbruikbare literatuur zou verschijnen is er
geen gebruik gemaakt van zoekmachines als Google en Ilse. Aangezien het hier voornamelijk
gaat om (empirische) wetenschappelijke artikelen, is er gebruik gemaakt van Google Scholar.
Dit betreft een zoekmachine van Google, waarbij uitsluitend gezocht wordt naar
wetenschappelijke onderzoeken.
In deze zoekmachine is gezocht op de volgende onderwerpen:
Twitter, Social Network Sites, Blogging, Micro-blogging en Social Media.
Binnen deze onderwerpen is weer gezocht naar specifieke thema‟s:
Twitter; Tweet, retweet, mentioning, gebruik, motivatie
Social Network Site en Social Media; motivatie, gebruikers, privacy, marketing, bedrijven
Blogging en micro-blogging: definitie, motivatie, gebruikers
§2.2 Resultaat zoekopdracht
Uit deze zoekopdracht kwamen verschillende artikelen naar voren. Deze artikelen waren niet
altijd bruikbaar. Dit had te maken met het feit dat enkele artikelen niet wetenschappelijk
waren en vanwege het feit dat enkele onderzoeken niet empirisch waren.
De kwaliteit van het onderzoek, of het een empirisch onderzoek betrof, de mate van
wetenschappelijk verantwoord en de relevantie van het onderzoek waren de selectiecriteria
voor deze literatuurstudie. Een tiental empirische onderzoeksartikelen vormen de basis van
deze literatuurstudie.
14
Aan de hand van deze samenvattingen worden de diverse onderzoeksverslagen tegenover
elkaar gezet en gesorteerd op basis van de samenhang tussen elkaar. Dit vormt de basis voor
het gehele literatuuronderzoek.
De onderzoeksartikelen zijn gesorteerd op basis van onderwerp en samenhang tussen elkaar.
Van ieder artikel is een samenvatting gemaakt, waardoor er meer overzicht gecreëerd werd
tussen de verschillende onderwerpen die werden belicht. De onderzoeksverslagen zijn
tegenover elkaar gezet en vormen de basis voor deze literatuurstudie.
15
3. Resultaten
In dit hoofdstuk zullen de resultaten uit de onderzoeksartikelen tegenover elkaar worden
uiteengezet. Er zal hierbij gekeken worden naar de motivatie om Twitter te gebruiken aan de
hand van het uses & gratification model en naar het daadwerkelijke gebruik van Twitter,
waarbij ook gekeken wordt naar de privacy en de marketingmogelijkheden.
§3.1 Waarom gebruiken mensen Twitter?
Er kunnen verschillende motieven zijn, waarom mensen participeren aan Twitter. Bij het uses
& gratificationmodel wordt gekeken naar vijf behoeftes, waarin voorzien kan worden. De
cognitieve behoefte, de affectieve behoefte, de persoonlijke behoefte, de sociale behoefte en
de ontspanningsbehoefte.
§3.1.1 Motieven
Uit een studie van Mischaud (2007), waarbij zowel een inhoudsanalyse van 5.767 Tweets
heeft plaatsgevonden als een enquête onder vijf Twittergebruikers, blijkt dat alle respondenten
Twitter gebruiken om mensen te informeren over hun activiteiten. Ook Reinhardt et al (2009)
hebben een enquête gehouden onder Twittergebruikers. Bij dit onderzoek werd aan 41
respondenten gevraagd, waarom zij gebruik maken van Twitter ten tijden van een conferentie.
Bijna 70% van de ondervraagden gaf te kennen dat het delen van informatie en het
communiceren met anderen, hoofdredenen waren om micro-blogs te plaatsen. Nardi et al
(2004) hebben, als voorloper van de micro-blogging platforms, de motivatie van
webloggebruikers onderzocht. Aan de hand van interviews met 23 bloggers, in de leeftijd van
19 – 60 jaar oud, toont 20% aan dat zij een weblog bijhouden omdat anderen hier om
gevraagd hebben. Borau, Ullrich, Feng en Shen (2009) hebben hun onderzoek omtrent Twitter
op een hele andere manier weergegeven. In juni 2007 voerden zij een experiment uit bij 98
studenten die Engelse les volgden. Deze studenten dienden via Twitter in het Engels met
elkaar te communiceren. Doel van dit onderzoek was om te kijken op welke manier Twitter
van positieve invloed kan zijn wanneer het als leermiddel wordt ingezet om Engelse
luistervaardigheden en spreekvaardigheden te bevorderen. Na een periode van zeven weken
werd de studenten gevraagd om een enquête in te vullen. Achteraf gaf 70% van de studenten
te kennen dat zij het makkelijker vinden om in het Engels te communiceren dan voordat zij
via Twitter hun Engelse vaardigheden hadden geoefend. Meer dan de helft van de studenten
16
(62%) bekende ook minder verlegen te zijn om in het Engels te communiceren dan voorheen.
Dit onderzoek toont aan, dat het trainen van communicatieve vaardigheden een zeer
waarschijnlijk motief kan zijn voor het gebruiken van Twitter.
§3.2 Wat doen mensen op Twitter?
Twitter is destijds opgezet, zodat mensen een paar keer per dag een update kunnen geven over
wat zij op dat moment aan het doen zijn. Op deze manier kon er een kijkje gegeven worden in
iemands leven (Twitter Inc., 2011).
§3.2.1 Gebruik
Java et al (2007) hebben een inhoudsanalyse gedaan onder ruim 76.000 gebruikers, die
gezamenlijk hebben gezorgd voor ruim 1.3 miljoen updates in twee maanden tijd. De inhoud
van deze berichten werd geanalyseerd aan de hand van woordgebruik. Dit onderzoek zorgde
ervoor, dat aan de hand van bepaald woordgebruik, kon worden vastgesteld wat de intentie is
van Twittergebruikers om micro-blogs te plaatsen. Het delen van de dagelijkse activiteiten
kwam naar voren als voornaamste onderwerp. Ook het voeren van gesprekken, het delen van
informatie en het vermelden van nieuws waren veel geanalyseerde onderwerpen. Honeycutt
en Herring (2009) hebben ook een inhoudsanalyse gedaan onder ruim 36.000 berichten. Bij
207 van de in totaal 36.000 geanalyseerde berichten werd gekeken naar het onderwerp. In
41% van de gevallen werd er hierbij antwoord gegeven op de vraag; „Wat ben jij aan het
doen?”, in 11% van de gevallen werd er over iemand anders gesproken en in 9% van de
gevallen sprak men over welke medium men gebruikte. Kwak et al (2010) onderzochten in
hoeverre Twitter gezien kon worden als een nieuw nieuwsmedium. Ze gebruikten hiervoor
ruim 20 miljoen Tweets, geplaatst door bijna 2 miljoen gebruikers. Uit deze studie bleek dat
67,6% van de gebruikers niet gevolgd worden door iemand die zijzelf ook volgen. Ze
concludeerden hieruit dat deze gebruikers Twitter gebruiken als informatiebron. Jansen et al
(2009) borduren hier op voort. Zij analyseerden gedurende dertien weken berichten, waarin
50 geselecteerde merken in naar voren kwamen. In 80% van 28.662 Tweets werd geen
waardeoordeel over het merk gegeven. De conclusie die zij hieruit trokken, is dat deze
gebruikers Twitter gebruiken voor algemene informatie, het stellen van vragen en het delen en
zoeken van andere informatie over een bepaald merk. Huberman, Romero & Wu (2008)
hebben 309.740 gebruikers en hun Tweets geanalyseerd om te kijken in hoeverre mensen
direct met elkaar communiceren via Twitter. In 25.4% van de gevallen bleek dat een bericht
17
direct aan iemand anders gericht was. Het communiceren met anderen via Tweets was dus een
voorname bezigheid in deze inhoudsanalyse. Uit een inhoudsanalyse van 5767 berichten van
60 verschillende Twittergebruikers concludeerde Mischaud (2007) dat slechts in 35% van de
berichten antwoord werd gegeven op de vraag: „Wat doe jij vandaag?‟. Verder ging het in
23% van de gevallen wel over de persoon zelf, maar dan meer gericht op het delen van
gevoelens, emoties en gedrag. Met 11% werd het delen, zoeken of het geven van meningen
over nieuwsonderwerpen het derde meest behandelde onderwerp in de berichten.
§3.3 Marketing en Twitter
Uit de literatuur is gebleken, dat social media ook wordt ingezet om marketingdoelen te
verwezenlijken. Diverse onderzoeken hebben aangetoond, waarom juist het gebruik van
Twitter zinvol is voor bedrijven.
Heaps (2009) onderzocht 44 Twitteraccounts die werden beheerd door bedrijven. Al deze
bedrijven gebruikten Twitter, omdat ze hiermee wilden investeren in de relaties met hun
consumenten en stakeholders. Heaps (2009) onderzocht in hoeverre de bedrijven dit medium
gebruikten om deel te nemen aan conversaties. In 48% van de gevallen bleek dat bedrijven in
hun berichten gebruik maakten van mentioning en om berichten te retweeten. Deze mentions
(@replies) bedroegen voornamelijk antwoorden op het gebruik van specifieke producten,
verleenden door middel van deze mentioning service of gaf antwoord op vragen over
werkgelegenheid. De overige 52% gebruikte Twitter vooral om nieuws over de organisatie te
verspreiden. Op basis van deze gegevens adviseerde Heaps (2009) andere bedrijven om
vooral Twitter te gebruiken voor marketingdoeleinden als Public Relations en Investor
Relations. Op deze manier geef je volgens Heaps (2009) een organisatie als transparant en
open weer.
§3.3.1 Electronic Word of Mouth
In 2009 hebben Jansen et al een onderzoeksrapport uitgebracht naar aanleiding van een
inhoudsanalyse van ruim 149.000 berichten op Twitter. Deze berichten waren in dertien
weken verzameld en stonden in relatie tot 50 verschillende merken. De inhoud van de
berichten werden geanalyseerd op basis van de meningen die men gaf over de 50
verschillende merken. Meer dan 60% van deze berichten omvatte een positieve mening over
een merk, 12% was negatief georiënteerd en 12% had een neutraal bericht over een merk
18
geplaatst. De berichten die positieve uitingen betroffen aangaande een merk, werden opgevat
als een positieve electronic Word of Mouth reclame. De 12% negatieve berichten werden,
daarbij beschouwd als negatieve vorm van Word of Mouth reclame. Jansen et al (2009)
hebben vervolgens ook gekeken of enkele deelnemers van het onderzoek hun mening
bijstelden naar mate de weken vorderde. In iets meer dan 60% van de gevallen bleek
inderdaad dat een mening van positief in negatief veranderde en vice versa. De onderzoekers
concluderen dat micro-blogging in het algemeen, en dan met name via Twitter, door bedrijven
als een goede manier kunnen worden ingezet om in direct contact te komen met ontevreden
klanten, om feedback te ontvangen van hun consumenten en om ideeën op te doen waar hun
klanten nou in geïnteresseerd zijn op basis van wat zij plaatsen.
§3.2.2 Invloed van Twitter
Bij de invloed van Twitter wordt vooral gekeken naar wie het bericht plaatst en het aantal
volgers dat men heeft (indegree-influence), hoe vaak het bericht ge-retweet wordt (retweet-
influence) en hoe vaak iemand succesvol iemand anders uitnodigt om in een gesprek te komen
(mention-influence) (Cha et al, 2010).
In het onderzoek van Cha et al (2010) wordt gekeken naar zes miljoen gebruikers. Deze
gebruikers hadden allemaal minstens tien keer een bericht geplaatst. Onder deze gebruikers
vielen onder andere de accounts met de meeste volgers. Dit betroffen nieuwsbronnen, politici,
atleten, acteurs, schrijvers, modellen en musici. Allemaal publieke figuren. De gebruikers met
de meeste retweets waren zakenmensen, nieuwsbronnen en Twittergerelateerde services. De
meeste mentioned berichten waren van toepassing op beroemdheden. Het verband tussen het
aantal volgers, het aantal retweets en het aantal mentions zijn met elkaar gecorreleerd aan de
hand van Spearman‟s Rho. Cha et al (2010) concludeerden dat iemand met veel retweets ook
veel mentions krijgt (.638) wanneer gekeken wordt naar de top tien van de mensen met de
meeste volgers). Wanneer echter de mate van indegree (het aantal volgers) wordt gecorreleerd
met het aantal retweets bij de top tien van meeste volgers, komt daar een Spearman‟s rho van
.122 uit tegenover .549 wanneer gekeken wordt naar alle zes miljoen gebruikers. Ook het
aantal mentions komen in de correlatie niet significant overeen met het aantal volgers. De top
tien procent volgers geeft een Spearman‟s rho weer van .286 tegenover .638 wanneer gekeken
wordt naar alle zes miljoen gebruikers in het onderzoek. De onderzoekers concluderen dat
indegree de mate van populariteit van iemand bepaalt, maar dat het aantal retweets sterk
19
afhankelijk is van de mate van inhoud van een bericht en dat een mention sterk afhangt van de
waarde van iemands naam.
Boyd, Golder & Lotan (2010) hebben juist onderzoek gedaan naar retweets. Zij maakten
gebruik van twee datasets. In dataset een zaten 437.708 gebruikers tegenover 107.116
gebruikers in dataset twee. In dataset een werd de inhoud van alle berichten geanalyseerd in
dataset twee werd alleen gekeken naar de retweets. Via een onofficiële poll werd gevraagd
aan de gebruikers, die een bericht hadden ge-retweet, wat hun motivatie daartoe was. Een
productieve en efficiënte manier van communiceren kwam als hoofdmotief naar voren. Aan
de hand van een inhoudsanalyse van dataset één blijkt dat, de mensen die een bericht
retweeten meer de intentie hebben om verwikkeld te raken in gesprekken en om informatie te
delen dan mensen die niet retweeten. Zij gebruiken Twitter vaak om hun dagelijkse
activiteiten te bespreken. Boyd, Golder & Lotan (2010) benadrukken aan de hand van deze
resultaten dat om een bericht ge-retweet te krijgen het belangrijk is om te zorgen dat de
inhoud dusdanig interessant en effectief is dat andere klakkeloos een bericht overnemen. Ook
tijdens het voeren van gesprekken via Twitter, is de kans groter dat een bericht wordt ge-
retweet dan wanneer men een bericht uit zichzelf plaatst. Ook Nagarajan, Purohit en Sheth
(2010) hebben onderzoek gedaan naar de mate van retweets. Aan de hand van berichten die
over drie verschillende onderwerpen gingen (gezondheidszorg, verkiezingen Irak en een
congres) op vijf verschillende tijdstippen is een dataset van berichten gecreëerd. In totaal
waren dit ruim zestien miljoen berichten. Vooral omtrent de verkiezingen in Irak werden veel
retweets geplaatst 44% tegenover 27% en 24% bij de andere twee onderwerpen. Toch werden
in alle gevallen meer retweets dan mentions geplaatst. Nagarajan et al (2010) concluderen dat
de kans dat een bericht wordt ge-retweet afhangt van de inhoud van het bericht. Hoe
interessanter de inhoud, hoe groter de kans dat het ge-retweet wordt, hoe groter de invloed
wordt van degene die het bericht heeft geplaatst.
Via een studie van Stepanyan, Borau en Ullrich (2010), waarbij gekeken werd naar de
interactie tussen studenten op Twitter, kwam aan het licht dat het gebruik van dit medium ook
van invloed kan zijn op het onderlinge contact tussen studenten. Een inhoudsanalyse van 5256
berichten van 108 deelnemers die verplicht werden actief berichten te plaatsen op Twitter
toonde aan dat studenten met soortgelijke scores sneller met elkaar gingen communiceren dan
met studenten met niet-vergelijkbare scores. Zij tonen aan dat het participeren op Twitter in
een klassikale setting van invloed kan zijn op interactieproces tussen studenten.
20
§3.4 Privacy en Twitter
De basis van een studie van Humphreys, Gill & Krishnamurthy (2010) werd gevormd door
het analyseren van 101.069 Tweets aan de hand van de inhoud. Met dit onderzoek trachtten
zij de privacy van de Twitter gebruikers in kaart te brengen. Deze berichten werden
geanalyseerd op basis van het feit of zij de volgende aspecten wel of niet omvatten: 1)
persoonlijk identificeerbare informatie, 2) informatie waarin ook de locatie werd vermeld, 3)
namen, 4) informatie waarbij ook de tijd of dag van een activiteit bekend wordt gemaakt en 5)
informatie over de gebruiker. Slechts in 0.1% van de gevallen betrof een bericht persoonlijk
identificeerbare informatie als e-mailadres of telefoonnummer. Van de onderzochte berichten
omvatte 12.1% de huidige locatie van een gebruiker. Een naam werd in 22.7% van de
gevallen vermeld, maar dit betrof ook de gebruikersnaam. Informatie, waarbij dag en tijdstip
van een evenement werd vermeld, kwam in 20.1% van de gevallen voor, maar liefst 66% van
de berichten gingen over de gebruiker zelf. In totaal ging ongeveer 3% van de berichten over
de gebruiker zelf in combinatie met locatie en tijd, .01% van de berichten vermeldden locatie
en tijd in combinatie met een naam. Vijftien procent ging over de gebruiker en vermeldde een
tijdstip. Humphreys et al (2010) stellen dat Twitteraars op de hoogte zijn van het feit dat ze
bepaalde gegevens niet dienen bloot te geven. Zij zijn echter niet op de hoogte van het feit,
dat door middel van het plaatsen van berichten, waarbij vermeldt wordt waar men is, ook
indirect vermeld wordt waar men niet is. Volgens de onderzoekers levert dit een gevaar op
voor de gebruiker, omdat op deze manier overvallers en dieven worden gewaarschuwd. Ook
waarschuwen zij voor het feit dat ook derden, zoals marketeers door alle berichtgeving kan
inspelen op jouw persoonlijke informatie.
21
Conclusie
Deze literatuurstudie is gedaan om een beeld te schetsen van de motieven die mensen hebben
om Twitter te gebruiken en om weer te geven wat mensen nou daadwerkelijk op Twitter doen.
Kijkend naar het uses & gratification model van Katz et al (1974) kunnen de motieven in de
resultaten op de volgende manier worden gekoppeld aan de vijf behoeftes. Het informeren
van mensen over hun dagelijkse activiteiten kan mensen voorzien in hun persoonlijke
behoefte, waarbij ze streven naar status en geloofwaardigheid. Ook in de sociale behoefte kan
worden voorzien, omdat gebruikers misschien proberen op deze manier een gesprek te starten.
De motieven, die werden aangedragen door de congresbezoekers, (Reinhardt et al, 2009) (het
delen van informatie en het communiceren met anderen) kan men hebben om in de cognitieve
behoefte te voorzien. De drang naar kennis en informatie is hierbij van belang. Uit het
onderzoek van Borau et al (2009), waarbij studenten werden onderzocht, kwam vooral het
voorzien in de cognitieve behoefte, de affectieve behoefte en de persoonlijke behoefte naar
boven. Zij durven naar aanleiding van het experiment toe te geven dat zij minder verlegen zijn
geworden er werd op deze manier dus voorzien in hun affectieve attitude. De emotie
verlegenheid werd namelijk beïnvloed. Het beïnvloeden van de affectieve attitude kan dus een
motivatie zijn om Twitter te gebruiken.
Uit de onderzoeken kwam naar voren dat Twitter vooral wordt ingezet om de sociale attitude
en de cognitieve attitude te beïnvloeden (Reinhardt et al, 2009; Nardi et al, 2004).
Dat het gebruik van Twitter langzaam verschuift, van het voortdurend op de hoogte houden
van de dagelijkse activiteiten naar een manier om met andere te communiceren, wijzen de
onderzoeken van (Mischaud, 2007), Java et al (2007), Honeycutt en Heriing (2009) en
Huberman et al (2008) uit. Twitter wordt tegenwoordig ook meer ingezet om nieuws te delen
en te verspreiden (Kwak et al, 2010).
Twitter voorziet in de behoefte van mensen om te communiceren met anderen (sociale
attitude) en om kennis te vergaren en te delen (cognitieve attitude).
22
Discussie
Voor deze literatuurstudie is er vooral gezocht naar wetenschappelijke artikelen die volledig
gericht waren op Twitter. Vanwege het feit dat Twitter slechts vijf jaar bestaat, is het aantal
wetenschappelijke onderzoeken summier. Het onderzoeken van de motieven en het gebruik
werd daardoor bemoeilijkt. Uiteindelijk is er voor gekozen, om het onderzoek breder te
trekken door ook te kijken naar de motieven van blogging-websites en andere social network
sites.
De wetenschappelijke artikelen die volledig gefocust waren op Twitter, hadden daarnaast ook
nog het nadeel dat ze weinig raakvlakken met elkaar hadden. Bij het ene onderzoek werd puur
gekeken naar het gebruik van Twitter, terwijl bij het andere onderzoek Twittergebruik ten
tijden van een congres onderzocht was. Uiteindelijk vormde deze onderzoeken indirect wel
verbanden met elkaar welke op het eerste oog misschien niet werden opgemerkt.
De relatie tussen Twitter en de privacy van de gebruikers is anno 2011 erg interessant. In deze
literatuurstudie is slechts één wetenschappelijk onderzoek aangehaald welke volledig
betrekking had op Twitter en de privacy. Een sterk punt van deze literatuurstudie, is dat er
gebruik is gemaakt van verschillende invalshoeken om de motivatie en het gebruik van
Twitter te belichten. De focus is hierbij breed getrokken en heeft zich niet puur gericht op
onderzoeken, waarbij de motivatie om Twitter te gebruiken centraal stonden.
Voor vervolg onderzoek, is het aan te bevelen om Twitter te onderzoeken als onderdeel van
alle social media mogelijkheden. Op deze manier wordt het onderzoek wat breder opgezet.
Aan de hand hiervan zal ook de privacy van social media gebruikers beter onderzocht kunnen
worden. Wanneer er ruimte is om een empirisch onderzoek uit te voeren, zal ik dit ten zeerste
aanbevelen. Zeker, omdat Twitter nog steeds groeiende is en omdat dit medium nog steeds op
uiteenlopende wijze wordt toegepast kan dit erg relevant zijn.
23
Literatuurlijst
Beaumont, C. (2009). Amsterdam plane crash: Twitter, social media, and the anatomy of a
disaster. The Telegraph, 25 februari, 2009. Opgehaald 17 juni, 2011, van
http://www.telegraph.co.uk/technology/twitter/4806238/Amsterdam-plane-crash-Twitter-
social-media-and-the-anatomy-of-a-disaster.html
Borau, K., Ullrich, C., Feng, J. & Shen, R. (2009). Microblogging for Language Learning:
Using Twitter to Train Communicative and Cultural Competence. Lecture Notes in Computer
Science, 5686, 78-87.
Boyd, D., Golder, S. & Lotan, G. (2010). Tweet, Tweet, Retweet: Concersational Aspects of
Retweeting on Twitter. Paper gepresenteerd op de 43rd Hawaii International Conference on
System Sciences, Koloa, Hawaii, 5-8 januari, 2010.
Cha, M., Haddadi, H., Benevenuto, F. & Gummadi, K.P. (2010). Measuring User Influence in
Twitter: The Million Follower Fallacy. Paper gepresenteerd op de Fourth International AAAI
Conference on Weblogs and Social Media, Washington, United States of America, 23-26 mei,
2010.
Ebner, M. & Schiefner, M. (2008). Mircroblogging- more than fun? Paper gepresenteerd op
de IADIS Mobile Learning Conference, Algarve, Portugal, 11-13 april, 2008.
Ellison, N., Steinfeild, C. & Lampe, C. (2007). The benefits of Facebook “friends:” Exploring
the relationship between college students‟use of online social networks and social capital.
24
Journal of Computer-Mediated Communication, 12(4), artikel 1. Opgehaald 18 juni, 2011,
van http://jcmc.indiana.edu/vol12/issue4/ellison.html
Gross, R & Acquisti, A, (2005). Information Revelation and Privacy in Online Social
Networks. Paper gepresenteerd op de the 12th ACM workshop on Privacy in the electronic
society, Alexandria, United States of America, 7-10 november, 2005.
Heaps, D. (2009). Twitter: Analysis of Corporate Reporting Using Social Media. The
Corporate Governance Advisor, 17(6), 18-22.
Hennig-Thurau, T., Gwinner, K.P., Walsh, G. & Gremle, D. (2004). Electronic Word of
Mouth via consumer-opinion platforms: What motivates consumers to articulate themselves
on the Internet? Journal of Interactive Marketing, 18(1), 38-52.
Honeycutt, C. & Herring, S.C. (2009). Beyond micro-blogging: Conversation and
Collaboration via Twitter. Paper gepresenteerd op de 42nd Hawaii International Conference
on System Sciences, Waikoloa, Hawaii, 5-8 januari, 2009.
Huberman, B., Romero, D.M. & Wu, F. (2009). Social networks that matter: Twitter under
the microscope. First Monday, 14, 1-9. Opgehaald 24 maart, 2011, van http://frodo.lib.uic.edu
Humphreys, L., Gill, P. & Krishnamurthy, B. (2010). How much is too much? Privacy issues
on Twitter. Paper gepresenteerd op The annual meeting of the International Communication
Association, Suntec City, Singapore, 21 juni, 2010.
25
Jansen, B.J., Zhang, M., Sobel, K. & Chowdury, A. (2009). Twitter Power; Tweets as
Electronic Word of Mouth. Journal of the American Society for Information Science and
Technology, 60(11), 2169-2188.
Jansen, B.J., Zhang, M., Sobel, K. & Chowdury, A. (2009). Micro-blogging as Online Word
of Mouth Branding. Paper gepresenteerd op het 27th CHI Conference, Boston, Verenigde
States, 4-9 april, 2009.
Java, A., Song, X., Finin, T. & Tseng, B. (2009). Why we Twitter: Understanding micro-
blogging Usage and Communities. Analysis, (5439), 118-138.
Kleinberg, J. (2008). The convergence of social and technological networks. Communications
of the ACM, 51(11), 66-72.
Krisanic, K. (2008). Motivations and impressision management: predictors of social
networking site use and user behavior. University of Missouri-Columbia.
Krishnamurthy, B. & Wills, C. (2008). Characterizing Privacy in Online Social Networks.
Paper gepresenteerd op the SIGCOMM Conference, Seattle, Verenigde States, 18 augustus,
2008.
Kwak,H., Lee, C., Park, H. & Moon, S. (2010). What is Twitter, a social network or a news
media (Elektronische versie). World Wide Web, 1, 591-600.
Lyon, D. (2001). Surveillance society: Monitoring in everyday life. Buckingham: Open
University Press.
26
McFredies, P. (2007). All a-Twitter. IEE Spectrum, p. 84.
McQuail, D. (2005). Mass communication theory: An introduction (5th ed.). London: Sage.
Mischaud, E. (2007). Twitter: Expressions of the Whole Self. Proefschrift, London School of
Economics, London, United Kingdom, 2007.
Nagarajan, M., Purohit, H. & Sheth, A. (2010). A Qualitative Examination of Topical Tweet
and Retweet Practices. Paper gepresenteerd op de Fourth International AAAI Conference on
Weblogs and Social Media, Washington, Verenigde Staten, 23-26, mei 2010.
Nardi, B.A., Schiano, D.J., Gumbrecht, M. & Swartz, L. (2004). Why we blog.
Communications of the ACM, 47(12), 41-46.
Nederlander ‘netwerkt’ 7 uur per maand. (z.d.) Opgehaald 22 maart, 2011,
http://multiscope.pressdoc.com
Onderzoek vijf privacy-intrusive toepassingen. (z.d.) Opgehaald 23 maart, 2011, van
http://www.ecp.nl/sites/default/files/Rapport_enquete_toepassingen_ICT_en_privacy_-
_januari_2010.pdf
Raman, D. (2010). Twitteren met resultaat. Amsterdam: Easy Computing.
27
Reinhardt, W., Ebner, M., Beham, G. & Costa, C. (2009). How People are using Twitter
during Conferences. Paper gepresenteerd op de 5. EduMedia conference, Salzburg,
Oostenrijk, 4-5 mei, 2009.
RTL Nieuws (2011). Bin Laden hot op Facebook en Twitter. Opgehaald 17 juni, 2011, van
http://www.rtl.nl/(/actueel/rtlnieuws/buitenland/)/components/actueel/rtlnieuws/2011/05_mei/
01/buitenland/facebook-en-twitter-ontploffen-door-dood-osama-bin-laden.xml
Schler, J., Koppel, M., Argamon, S. & Pennebaker, J. (2005). Effects of Age and Gender on
Blogging. Paper gepresenteerd op The Twentieth National Conference on Artificial
Intelligence, Pittsburgh, United States of America, 9-13 juli, 2005.
Schmidt, J., Schönberger, K. & Stegbauer, C. (2005). Erkundungen von Weblogs –
Anmerkungen zum Stand der Forschung. kommunikation@gescellschaft, 6(4), 1-20.
Social Media Monitor 3. (z.d.) Opgehaald 3 april, 2011, van
http://www.socialmediamonitor.nl/
Stepanyan, K., Borau, K. & Ullrich, K. (2010). A Social Network Analysis Perspective on
Student Interaction Within the Twitter micro-blogging Environment. Paper gepresenteerd op
de 10th IEEE International Conference on Advanced Learning Technologies, Sousse,
Tunesië, 5-7 juli, 2010.
28
Templeton, M. (2008) micro-blogging Defined. Opgehaald 11 juni, 2011, van
http://microblink.com/2008/11/11/microblogging-defined/
Twitter (z.d.) Opgehaald 8 mei, 2011, van
http://www.twitter.com
Twittermania (z.d.) Opgehaald 10 mei 2011, van
http://www.twittermania.com
Twitter door de grens van 300 miljoen accounts (2011). Opgehaald 20 juni, 2011, van
http://www.dutchcowboys.nl/twitter/22273
Walker, J. (2003). Weblog. Definition for the Routledge Encyclopedia of Narrative Theory.
Opgehaald 14 juni, 2011, van
http://jilltxt.net/archives?blog_theorising?final_version_of_weblog_definition.html