nederlands spreken - handleiding.toets.nl

15
Algemene handleiding met informatie over randvoorwaarden, voorbereiding, afname en beoordeling Nederlands Spreken

Upload: others

Post on 28-Mar-2022

6 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

randvoorwaarden, voorbereiding, afname en
Niets uit deze uitgave mag zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Bureau ICE worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt
door middel van druk, fotokopie, microfilm, computersoftware of op welke wijze dan ook. Het auteursrecht berust bij Bureau ICE. Inbreuk op
het auteursrecht is strafbaar als misdrijf, artikel 31 en 32 van de Auteurswet.
© Bureau ICE
3
Inhoudsopgave
1.2 Betrokkenen 4
1.4 Hulpmiddelen 5
2.1 Algemene instructie 6
2.3 Richtlijnen voor het taalgebruik 6
3. Informatie voor de taalassessor....................................................................... 7
4
1.1 Kader en taken
De toets of het examen meet het taalniveau 1F, 2F of 3F van het Referentiekader taal, waarbij de taak ‘een
monoloog houden’ aan de orde is.
De informatie over elke toets of examen is opgenomen in het boekje voor de kandidaat en de toetsleider of
examenafnemer. Deze boekjes komen beschikbaar met het klaarzetten van de toets of het examen in de TOA.
1.2 Betrokkenen
Betrokkenen Rollen
De examenafnemer /
… treedt op als procesbegeleider: hij1 geeft de kandidaat instructies, fungeert als
publiek en stelt vragen na de presentatie. De toetsleider of examenafnemer kan
tevens optreden als (tweede) taalassessor 2 .
De taalassessor… … is eventueel aanwezig en heeft geen actieve rol tijdens de afname. Hij beoordeelt de kandidaat met het beoordelingsmodel in de TOA.
1.3 Advies voor afname en beoordeling
Om een zo betrouwbaar mogelijke afnamesituatie te creëren, adviseren wij de volgende randvoorwaarden in
acht te nemen:
De kandidaat is tijdig op de hoogte gebracht van het moment van afname, is voldoende geïnformeerd en is in
het bezit van het toets- of examenboekje 3 .
De input voor de toets of het examen is - indien de opdracht dat vraagt - van tevoren goedgekeurd door de
toetsleider of examenafnemer. De toetsleider of examenafnemer maakt hiertoe een inschatting of de input
voor de presentatie voldoende is om het taalniveau van de kandidaat te kunnen beoordelen. De input moet
van voldoende niveau en omvang zijn en voldoende taalproductie uitlokken voor een betrouwbare
beoordeling:
o De input is voldoende om een presentatie te geven van 3 tot 5 minuten op niveau 1F, 4 tot 6 minuten op
niveau 2F of 6 tot 8 minuten op niveau 3F.
Er wordt een opname van de toets of het examen gemaakt. Indien er naast de toetsleider of examenafnemer
een taalassessor bij de afname aanwezig is, is een opname niet noodzakelijk.
De examenafnemer/toetsleider is aantoonbaar deskundig 4 in het afnemen van de toets of het examen en kent
de Referentieniveaus goed.
De taalassessor is aantoonbaar deskundig in het beoordelen van deze toets of dit examen en heeft een
duidelijk beeld bij de te beoordelen beoordelingspunten uit het Referentiekader taal.
1 Er wordt steeds in de mannelijke vorm verwezen naar de betrokkenen. Daar waar ‘hij’ staat, kan natuurlijk ook ‘zij’ worden ge lezen. 2 In het geval dat de taalassessor niet aanwezig is, is het maken van een opname van de toets/het examen verplicht om een
betrouwbare beoordeling te borgen. 3 Het advies is om kandidaten minimaal drie weken voor de afname te informeren over de opdracht. 4 op basis van opleiding en/of training
© Bureau ICE
5
1.4 Hulpmiddelen
De kandidaat mag bij de voorbereiding een woordenboek gebruiken. Tijdens de toets of het examen mag hij
aantekeningen in steekwoorden gebruiken. Daarnaast mag hij presentatiemateriaal (zoals PowerPoint)
gebruiken. Ook hiervoor geldt dat de kandidaat alleen steekwoorden mag gebruiken. Indien een toets/examen
specifieke aanvullende hulpmiddelen vereist, is dat vermeld in het toets-/examenboekje. Ga vooraf na welk
materiaal de kandidaat nodig heeft voor de presentatie en zorg dat dit aanwezig is tijdens de afname.
© Bureau ICE
6
2.1 Algemene instructie
Voor een optimale voorbereiding adviseren wij de volgende werkwijze:
Informeer de kandidaat tijdig over de opdracht die hij gaat uitvoeren. Wanneer de kandidaat de opdracht
krijgt informeert u of de opdracht duidelijk is voor de kandidaat. Als de kandidaat iets niet heeft begrepen,
kunt u dit in uw eigen woorden herformuleren.
Indien de opdracht dit vraagt, levert de kandidaat voorafgaand aan de toets of het examen de gevraagde input
bij u aan. U beoordeelt vervolgens of deze input van voldoende niveau en omvang is voor een betrouwbare
afname en beoordeling.
Indien er geen taalassessor aanwezig is, zorgt u ervoor dat de afname wordt opgenomen en bespreekt u dit
feit met de kandidaat.
Heet de kandidaat welkom.
Leg de kandidaat uit wie het publiek is en dat u (en eventueel de taalassessor) onderdeel bent van dat publiek.
Leg uit hoe de beoordeling in zijn werk gaat.
Geef aan wat de functie is van de opname en/of de aanwezigheid van de taalassessor.
Geef de kandidaat even de tijd om zich voor te bereiden op de opdracht.
Het publiek luistert actief en reageert op de kandidaat naar aanleiding van de spreekopdracht.
Stel na afloop van de presentatie minimaal twee, maximaal vier open vragen aan de kandidaat. U kunt
hiervoor eventueel de voorbeeldvragen bij de opdrachten gebruiken. Het beantwoorden van de vragen hoort
niet bij de spreektijd.
2.3 Richtlijnen voor het taalgebruik
Om te zorgen dat de kandidaat de opdracht zo goed mogelijk kan uitvoeren is het belangrijk dat u begrijpelijk
taalgebruik hanteert. Dat kunt u onder andere doen door:
concrete en veelvoorkomende woorden te gebruiken;
een eenvoudige zinsbouw te hanteren;
expliciet structuur aan te brengen met signaalwoorden;
duidelijk te articuleren;
© Bureau ICE
7
3.1 Algemene instructie
De taalassessor is degene die de toets of het examen beoordeelt. Het is mogelijk dat de
examenafnemer/toetsleider zelf ook de rol van taalassessor vervult, in dat geval is een opname van
de toets of het examen cruciaal. U, als taalassessor, luistert als publiek actief naar de presentatie
van de kandidaat, maar stelt geen vragen. U kunt tijdens de afname eventueel aantekeningen
maken. Het aantekeningenblad voor Spreken is achterin deze handleiding opgenomen.
3.2 Beoordeling
Na afloop van de afname beoordeelt u of de kandidaat spreekvaardigheid op het beoogde niveau
beheerst. Dit doet u met behulp van het rubrics beoordelingsmodel in de TOA. Voor toetsen is ook
het diagnostisch beoordelingsmodel beschikbaar. Na afname staat het beoordelingsmodel gereed
onder het tabblad ‘Toetsen’ en subtabblad ‘Beoordelen’.
De beoordeling bestaat uit drie stappen: als eerste het beoordelen van de precondities, vervolgens
de niveaubepaling en ten slotte het toekennen van een cijfer. Het cijfer wordt bepaald door het
aantal onvoldoende, dan wel voldoende, of goed uitgewerkte aspecten.
3.2.1 Precondities
De precondities zijn de voorwaarden waaraan de toets of het examen van de kandidaat moet
voldoen, voordat u start met de inhoudelijke beoordeling.
Precondities rubrics beoordelingsmodel:
Minimaal 80% van de gevraagde inhoud is gerealiseerd;
De uitingen zijn voldoende te verstaan om de opdracht(en) te kunnen beoordelen;
[1F] De spreektijd bedraagt ongeveer 3 tot 5 minuten.
[2F] De spreektijd bedraagt ongeveer 4 tot 6 minuten.
[3F] De spreektijd bedraagt ongeveer 6 tot 8 minuten.
Wanneer de toets of het examen van de kandidaat niet voldoet aan deze precondities, wordt de
beoordeling afgebroken en is het eindcijfer een 1,0.
Zie bijlage I voor de inhoud van de beoordelingsmodellen.
© Bureau ICE
8
3.2.2 Cijferbepaling
De kandidaat haalt een voldoende als hij alle aspecten uit het Referentiekader op het beoogde
niveau beheerst. De wijze waarop de aspecten zijn uitgewerkt, bepaalt het cijfer. Als een aspect
niet of onvoldoende is uitgewerkt, is dat aspect ‘onvoldoende’. Als de kandidaat laat zien dat hij
een aspect beter beheerst dan de omschrijving, is dat aspect ‘goed’5. Het cijfer wordt bepaald door
het aantal onvoldoende, voldoende en/of goed uitgewerkte aspecten.
Cijfer De kandidaat…
1,0 … voldoet niet aan de precondities, of … heeft alle vijf aspecten onvoldoende uitgewerkt.
2,1 … heeft vier aspecten onvoldoende uitgewerkt.
3,2 … heeft drie aspecten onvoldoende uitgewerkt.
4,3 … heeft twee aspecten onvoldoende uitgewerkt.
5,4 … heeft één aspect onvoldoende uitgewerkt.
6,0 … heeft alle aspecten voldoende, maar geen van de aspecten goed uitgewerkt.
6,8 … heeft één aspect goed uitgewerkt.
7,6 … heeft twee aspecten goed uitgewerkt.
8,4 … heeft drie aspecten goed uitgewerkt.
9,2 … heeft vier aspecten goed uitgewerkt.
10,0 … heeft alle vijf aspecten goed uitgewerkt.
Voor meer informatie over de beoordeling, zie de inhoudelijke handleiding van de TOA op
http://handleiding.toets.nl.
5 Compensatie is alleen toegestaan in de hoogte van het cijfer, nooit van het resultaat. Kortom, een voldoende cijfer
blijft altijd een voldoende, net zoals een onvoldoende cijfer een onvoldoende blijft. Bijvoorbeeld: heeft een kandidaat
drie minscores en twee plusscores gehaald? Dan mag hij die met elkaar compenseren tot één minscore (-3 + 2 = -1).
Maar heeft de kandidaat drie plusscores en twee minscores gehaald? Dan zou hij in theorie één plusscore overhouden
(+3 - 2 = +1), maar met één of meer minscores blijft er altijd één minscore staan en daarmee is het maximaal te behalen cijfer onvoldoende.
9
Inhoud
grammaticale beheersing
© Bureau ICE
10
Voldoende Goed Samenhang
samenhang gebruikt de kandidaat de eenvoudige
voegwoorden correct. Met complexe voegwoorden en
verwijzingen worden nog regelmatig fouten gemaakt.
Samenhang
eenvoudige indeling of opsomming en kan daarbij het
belangrijkste punt duidelijk maken. De kandidaat gebruikt
hiervoor eenvoudige voegwoorden op correcte wijze. Hij
maakt soms nog fouten met complexe voegwoorden en met
verwijzingen.
daar soms nog hulp bij nodig.
Afstemming op doel
herkenbaar is voor de luisteraar.
Afstemming op het publiek
De kandidaat stemt het taalgebruik af op het publiek. Als het
voor de duidelijkheid van de presentatie wenselijk is,
gebruikt hij ondersteunende materialen.
Afstemming op het publiek
De kandidaat kiest op de juiste wijze voor formeel of
informeel taalgebruik. Hij stemt toon en woordgebruik af op
het publiek. Hij kan het publiek, indien nodig, boeien door
middel van voorbeelden of ervaringen.
Woordenschat en woordgebruik
praten over vertrouwde situaties en onderwerpen. Hij zoekt
nog regelmatig naar woorden en varieert weinig in
woordgebruik.
De kandidaat heeft een redelijk goede woordenschat. Dit
laat hij zien door af en toe te variëren in woordgebruik.
Wanneer hij een woord niet paraat heeft, kiest hij voor een
omschrijving.
uitspraakfouten en/of onduidelijke articulatie. Houding,
intonatie en mimiek ondersteunen het gesprokene. De
kandidaat heeft basiskennis van grammatica. Hij formuleert
korte eenvoudige zinnen redelijk correct. Fouten in
complexere zinnen komen nog regelmatig voor.
Vloeiendheid, verstaanbaarheid en grammaticale
beheersing
De kandidaat is goed te volgen en drukt zich gemakkelijk uit.
Af en toe is er een pauze om na te denken. Aarzelingen en
fouten zijn eigen aan gesproken taal en komen dus voor,
maar worden indien nodig hersteld. De kandidaat is duidelijk
verstaanbaar ondanks een eventueel accent, een enkele fout
in intonatie en uitspraak. De kandidaat heeft een redelijke
beheersing van grammatica. Hij formuleert eenvoudige
zinnen correct. Fouten in complexere zinnen komen nog
voor maar worden adequaat verbeterd.
© Bureau ICE
11
Voldoende Goed Samenhang
eenvoudige indeling of opsomming en kan daarbij het
belangrijkste punt duidelijk maken. De kandidaat gebruikt
hiervoor eenvoudige voegwoorden op correcte wijze. Hij
maakt soms nog fouten met complexe voegwoorden en met
verwijzingen.
Samenhang
indien nodig, de opbouw aan het publiek duidelijk maken, en
deze aanhouden. Hij gebruikt correcte voegwoorden en
maakt correct eenvoudige verwijzingen. Fouten kunnen nog
voorkomen in complexe verwijzingen.
herkenbaar is voor de luisteraar.
Afstemming op doel
verschillende spreekdoelen in één voordracht combineren.
Afstemming op het publiek
De kandidaat kiest op de juiste wijze voor formeel of
informeel taalgebruik. Hij stemt toon en woordgebruik af op
het publiek. Hij kan het publiek, indien nodig, boeien door
middel van voorbeelden of ervaringen.
Afstemming op het publiek
punten die vanuit het publiek worden aangedragen.
Woordenschat en woordgebruik
De kandidaat heeft een redelijk goede woordenschat. Dit
laat hij zien door af en toe te variëren in woordgebruik.
Wanneer hij een woord niet paraat heeft, kiest hij voor een
omschrijving.
altijd woorden die passend zijn voor de situatie.
Vloeiendheid, verstaanbaarheid en grammaticale
beheersing
De kandidaat is goed te volgen en drukt zich gemakkelijk uit.
Af en toe is er een pauze om na te denken. Aarzelingen en
fouten zijn eigen aan gesproken taal en komen dus voor,
maar worden indien nodig hersteld. De kandidaat is duidelijk
verstaanbaar ondanks een eventueel accent, een enkele fout
in intonatie en uitspraak. De kandidaat heeft een redelijke
beheersing van grammatica. Hij formuleert eenvoudige
zinnen correct. Fouten in complexere zinnen komen nog
voor maar worden adequaat verbeterd.
Vloeiendheid, verstaanbaarheid en grammaticale
De kandidaat is goed verstaanbaar en kiest in de uitspraak
vrijwel altijd de juiste intonatie. Hij kan lange stukken tekst
produceren in een normaal tempo. Incidentele vergissingen
en kleine fouten zijn eigen aan gesproken taal en komen dus
voor maar zijn niet storend en worden meestal direct
verbeterd. De kandidaat heeft een goede beheersing van
grammatica. Dit laat hij horen door eenvoudige én
complexere zinnen vrijwel altijd correct te formuleren.
© Bureau ICE
12
Voldoende Goed Samenhang
indien nodig, de opbouw aan het publiek duidelijk maken, en
deze aanhouden. Hij gebruikt correcte voegwoorden en
maakt correct eenvoudige verwijzingen. Fouten kunnen nog
voorkomen in complexe verwijzingen.
brengen. Hij gebruikt correcte voegwoorden en maakt
correct complexe verwijzingen, ook in complexe
constructies.
verschillende spreekdoelen in één voordracht combineren.
Afstemming op doel
zonder in verwarring te raken of verwarring te veroorzaken.
Afstemming op het publiek
punten die vanuit het publiek worden aangedragen.
Afstemming op publiek
De kandidaat kan verschillende registers hanteren en heeft
geen moeite om het register aan te passen aan de situatie en
het publiek. Hij houdt contact met het publiek en kan
reageren op verbale en non-verbale signalen van het publiek.
Woordenschat en woordgebruik
altijd woorden die passend zijn voor de situatie.
Woordenschat en woordgebruik
woorden en idiomatische uitdrukkingen die passend zijn
voor de situatie altijd correct.
Vloeiendheid, verstaanbaarheid en grammaticale
De kandidaat is goed verstaanbaar en kiest in de uitspraak
vrijwel altijd de juiste intonatie. Hij kan lange stukken tekst
produceren in een normaal tempo. Incidentele vergissingen
en kleine fouten zijn eigen aan gesproken taal en komen dus
voor maar zijn niet storend en worden meestal direct
verbeterd. De kandidaat heeft een goede beheersing van
grammatica. Dit laat hij horen door eenvoudige én
complexere zinnen vrijwel altijd correct te formuleren.
Vloeiendheid, verstaanbaarheid en grammaticale
De kandidaat is goed verstaanbaar en kan de intonatie
variëren en de juiste nadruk in zinnen leggen ook om fijnere
betekenisnuances uit te drukken. Slechts een begripsmatig
moeilijk onderwerp kan een natuurlijke, vloeiende
taalstroom hinderen. De kandidaat heeft een zeer goede
beheersing van grammatica, fouten zijn zeldzaam en
onopvallend en worden snel verbeterd. Hij hanteert
consequent een hoge mate van grammaticale correctheid
door geen fouten te maken t.a.v. zinsconstructies en
werkwoorden.
13
Voldoende Goed Samenhang
structuur nog niet altijd klopt. Voor de samenhang gebruik je
eenvoudige voegwoorden (zoals en, want, maar) correct.
Met complexe voegwoorden (zoals tenzij, hoewel, terwijl) en
verwijzingen (zoals die, dat, hun, zij) worden nog regelmatig
fouten gemaakt.
duidelijk maken. Je gebruikt hiervoor eenvoudige
voegwoorden (zoals en, want, maar) op correcte wijze. Je
maakt soms nog fouten met complexe voegwoorden (zoals
tenzij, hoewel, terwijl) en met verwijzingen (zoals die, dat,
hun, zij).
Je bereikt het eenvoudige spreekdoel, al heb je daar soms
nog hulp bij nodig.
de luisteraar.
Afstemming op het publiek
Je stemt je taalgebruik af op het publiek. Als het voor de
duidelijkheid van de presentatie wenselijk is, gebruik je
ondersteunende materialen.
Je kiest op de juiste wijze voor formeel of informeel
taalgebruik. Je stemt toon en woordgebruik af op het
publiek. Je kunt het publiek, indien nodig, boeien door
middel van voorbeelden of ervaringen.
Woordenschat en woordgebruik
vertrouwde situaties en onderwerpen. Je zoekt nog
regelmatig naar woorden en varieert weinig in
woordgebruik.
Je hebt een redelijk goede woordenschat. Dit laat je zien
door af en toe te variëren in woordgebruik. Wanneer je een
woord niet paraat hebt, kies je voor een omschrijving.
Vloeiendheid, verstaanbaarheid en grammaticale
en valse starts komen voor. Je bent verstaanbaar, ondanks
een eventueel accent, intonatie- of uitspraakfouten en/of
onduidelijke articulatie. Houding, intonatie en mimiek
ondersteunen het gesprokene. Je hebt basiskennis van
grammatica. Je formuleert korte eenvoudige zinnen redelijk
correct. Fouten in complexere zinnen komen nog regelmatig
voor.
beheersing
Je bent goed te volgen en drukt je gemakkelijk uit. Af en toe
is er een pauze om na te denken. Aarzelingen en fouten zijn
eigen aan gesproken taal en komen dus voor, maar worden
indien nodig hersteld. Je bent duidelijk verstaanbaar
ondanks een eventueel accent, een enkele fout in intonatie
en uitspraak. Je hebt een redelijke beheersing van
grammatica. Je formuleert eenvoudige zinnen correct.
Fouten in complexere zinnen komen nog voor maar worden
adequaat verbeterd.
© Bureau ICE
14
Voldoende Goed Samenhang
duidelijk maken. Je gebruikt hiervoor eenvoudige
voegwoorden (zoals en, want, maar) op correcte wijze. Je
maakt soms nog fouten met complexe voegwoorden (zoals
tenzij, hoewel, terwijl) en met verwijzingen (zoals die, dat,
hun, zij).
oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, overeenkomsten,
vergelijkingen etc.) samenhang aan te brengen. Je
gedachtegang is logisch en consequent, een eventueel
zijspoor is niet hinderlijk. Je kunt, indien nodig, de opbouw
aan het publiek duidelijk maken, en deze aanhouden. Je
gebruikt correcte voegwoorden (zoals en, maar, tenzij,
hoewel) en maakt correct eenvoudige verwijzingen
(bijvoorbeeld De jongen heeft honger. Hij gaat eten.). Fouten
kunnen nog voorkomen in complexe verwijzingen
(bijvoorbeeld Als het ontwerp klaar is, kunt u dat bij ons
inleveren).
de luisteraar.
verschillende spreekdoelen in één voordracht combineren.
Afstemming op het publiek
Je kiest op de juiste wijze voor formeel of informeel
taalgebruik. Je stemt toon en woordgebruik af op het
publiek. Je kunt het publiek, indien nodig, boeien door
middel van voorbeelden of ervaringen.
Afstemming op het publiek
afwijken van een voorbereide tekst en ingaan op punten die
vanuit het publiek worden aangedragen.
Woordenschat en woordgebruik
Je hebt een redelijk goede woordenschat. Dit laat je zien
door af en toe te variëren in woordgebruik. Wanneer je een
woord niet paraat hebt, kies je voor een omschrijving.
Woordenschat en woordgebruik
Je hebt een goede woordenschat. Dit laat je horen door te
variëren in woordgebruik. Je kiest vrijwel altijd woorden die
passend zijn voor de situatie.
Vloeiendheid, verstaanbaarheid en grammaticale
beheersing
Je bent goed te volgen en drukt je gemakkelijk uit. Af en toe
is er een pauze om na te denken. Aarzelingen en fouten zijn
eigen aan gesproken taal en komen dus voor, maar worden
indien nodig hersteld. Je bent duidelijk verstaanbaar
ondanks een eventueel accent, een enkele fout in intonatie
en uitspraak. Je hebt een redelijke beheersing van
grammatica. Je formuleert eenvoudige zinnen correct.
Fouten in complexere zinnen komen nog voor maar worden
adequaat verbeterd.
Je bent goed verstaanbaar en kiest in de uitspraak vrijwel
altijd de juiste intonatie. Je kunt lange stukken tekst
produceren in een normaal tempo. Incidentele vergissingen
en kleine fouten zijn eigen aan gesproken taal en komen dus
voor maar zijn niet storend en worden meestal direct
verbeterd. Je hebt een goede beheersing van grammatica.
Dit laat je horen door eenvoudige én complexere zinnen
vrijwel altijd correct te formuleren.
© Bureau ICE
15
Voldoende Goed Samenhang
oorzaak-gevolg, voor- en nadelen, overeenkomsten,
vergelijkingen etc.) samenhang aan te brengen. Je
gedachtegang is logisch en consequent, een eventueel
zijspoor is niet hinderlijk. Je kunt, indien nodig, de opbouw
aan het publiek duidelijk maken, en deze aanhouden. Je
gebruikt correcte voegwoorden (zoals en, maar, tenzij,
hoewel) en maakt correct eenvoudige verwijzingen
(bijvoorbeeld De jongen heeft honger. Hij gaat eten.). Fouten
kunnen nog voorkomen in complexe verwijzingen
(bijvoorbeeld Als het ontwerp klaar is, kunt u dat bij ons
inleveren).
Samenhang
Je geeft hoofd- en bijzaken inzichtelijk weer. Dit doe je door
met complexere verbanden samenhang aan te brengen. Je
gebruikt correcte voegwoorden en maakt correct complexe
verwijzingen, ook in complexe constructies.
Afstemming op doel
verschillende spreekdoelen in één voordracht combineren.
Afstemming op doel
verwarring te raken of verwarring te veroorzaken.
Afstemming op het publiek
afwijken van een voorbereide tekst en ingaan op punten die
vanuit het publiek worden aangedragen.
Afstemming op publiek
Je kunt verschillende registers hanteren en hebt geen moeite
om het register aan te passen aan de situatie en het publiek.
Je houdt contact met het publiek en kunt reageren op
verbale en non-verbale signalen van het publiek.
Woordenschat en woordgebruik
Je hebt een goede woordenschat. Dit laat je horen door te
variëren in woordgebruik. Je kiest vrijwel altijd woorden die
passend zijn voor de situatie.
Woordenschat en woordgebruik
Je hebt een zeer grote en gevarieerde woordenschat, er zijn
geen merkbare beperkingen. Je kiest woorden en
idiomatische uitdrukkingen die passend zijn voor de situatie
altijd correct.
Je bent goed verstaanbaar en kiest in de uitspraak vrijwel
altijd de juiste intonatie. Je kunt lange stukken tekst
produceren in een normaal tempo. Incidentele vergissingen
en kleine fouten zijn eigen aan gesproken taal en komen dus
voor maar zijn niet storend en worden meestal direct
verbeterd. Je hebt een goede beheersing van grammatica.
Dit laat je horen door eenvoudige én complexere zinnen
vrijwel altijd correct te formuleren.
Vloeiendheid, verstaanbaarheid en grammaticale
Je bent goed verstaanbaar en kunt de intonatie variëren en
de juiste nadruk in zinnen leggen ook om fijnere
betekenisnuances uit te drukken. Slechts een begripsmatig
moeilijk onderwerp kan een natuurlijke, vloeiende
taalstroom hinderen. Je hebt een zeer goede beheersing van
grammatica, fouten zijn zeldzaam en onopvallend en worden
snel verbeterd. Je hanteert consequent een hoge mate van
grammaticale correctheid door geen fouten te maken t.a.v.
zinsconstructies en werkwoorden.
1. Algemene informatie
1.4 Hulpmiddelen
2.1 Algemene instructie
2.3 Richtlijnen voor het taalgebruik
3. Informatie voor de taalassessor
3.1 Algemene instructie