deel d spreken - thema 1 thuiskomen -...

16
Deel D Spreken - Thema 1 Thuiskomen Opdracht 1 Geef antwoord. Je ziet een vraag. Geef een reactie met het woord dat tussen haakjes staat. 1. Leven jouw opa en oma nog? (grootmoeder) 2. Kun jij zelf een kast in elkaar zetten? (handig) 3. Waarom doet de stofzuiger het niet? (stekker) Opdracht 2 Geef antwoord. Je neef stelt jou een vraag. Kijk naar de plaatjes. Luister naar je neef en geef een reactie. Gebruik daarbij de plaatjes. “Heb jij huisdieren?” Opdracht 3 Geef antwoord. Je hoort steeds een vraag. Geef een reactie. Gebruik daarbij de plaatjes. 1. Hoe laat begint de bruiloft?

Upload: others

Post on 07-Jan-2020

8 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Deel D Spreken - Thema 1 Thuiskomen Opdracht 1

Geef antwoord.

Je ziet een vraag. Geef een reactie met het woord dat tussen haakjes staat.

1. Leven jouw opa en oma nog? (grootmoeder)

2. Kun jij zelf een kast in elkaar zetten? (handig)

3. Waarom doet de stofzuiger het niet? (stekker)

Opdracht 2

Geef antwoord.

Je neef stelt jou een vraag.

Kijk naar de plaatjes.

Luister naar je neef en geef een reactie. Gebruik daarbij de plaatjes.

“Heb jij huisdieren?”

Opdracht 3

Geef antwoord.

Je hoort steeds een vraag.

Geef een reactie.

Gebruik daarbij de plaatjes.

1. Hoe laat begint de bruiloft?

2. Wat voor kleren dragen Loes en Patrick?

3. Wat gaan Derya en Timon volgende week doen?

Deel D Spreken - Thema 2 Werk zoeken Opdracht 1

Geef antwoord.

Je ziet een vraag. Geef een reactie met het woord dat tussen haakjes staat.

1. Waarom feliciteerde je Daniel? (eindexamen)

2. Heeft je dochter een goed rapport? (cijfer)

3. Vind je het leuk om de foto’s van mijn vakantie te zien? (benieuwd)

4. Hoeveel letters kan je ongeveer gebruiken in een sms-bericht? (maximaal)

Opdracht 2

Stel een vraag.

Je moet volgende week examen doen.

Je bent benieuwd hoe dat precies gaat.

Je vriend Bashir heeft twee weken geleden examen gedaan.

Je belt je vriend op om te vragen of je vriend het examen moeilijk vond en hoelang de deelnemers de

tijd hadden.

Luister naar je vriend en reageer.

“Met Bashir Azouzou.”

Opdracht 3

Vertel.

Je hebt morgen een sollicitatiegesprek.

Een kennis vraagt: “Wat moet je nog allemaal doen?”.

Kijk naar de plaatjes.

Vertel wat je nog moet doen voor je sollicitatiegesprek. Gebruik daarbij de plaatjes.

Deel D Spreken - Thema 3 Vrije tijd Opdracht 1

Geef antwoord.

Je werkt bij de voetbalvereniging.

Meneer Zwart belt op om iets te vragen over een voetbalwedstrijd.

Kijk naar de informatie in de tabel.

Teams Tijd Veld

Amstel Boys - HVV 10.00-11.45 1

Roodzwart - Vitex 12.00-13.45 3

VV Bomenbuurt - ASC 12.30-14.15 4

Luister naar meneer Zwart en reageer. Gebruik daarbij de informatie uit de tabel.

“Hallo, u spreekt met meneer Zwart. Ik wil graag weten hoe laat Vitex morgen tegen Roodzwart moet spelen.”

Opdracht 2

Geef antwoord.

Je ziet een vraag. Geef een reactie met het woord dat tussen haakjes staat.

1. Hoeveel kost een kaartje voor dat museum? (toegang)

2. Ik vind dat die vrouw erg vreemd doet. Wat vind jij? (in de gaten houden)

3. Ik wil je nieuwe huis graag zien, kan dat? (rommel)

Opdracht 3

Geef antwoord.

Je vriendin wil volgende week met je naar het zwembad.

Ze vraagt wanneer je tijd hebt.

Kijk in je agenda.

Luister naar je vriendin en geef antwoord.

“Wanneer heb je tijd om samen te gaan zwemmen?”

Deel D Spreken - Thema 4 Gezondheid Opdracht 1

Stel een vraag.

Je bent bij de huisarts geweest en je hebt medicijnen gekregen.

Je begrijpt de bijsluiter niet en gaat naar de apotheek om informatie te vragen.

Je wilt weten hoe je het medicijn moet innemen en hoe vaak je het medicijn mag gebruiken.

Luister naar de apotheker en reageer.

“Goedemiddag, waarmee kan ik u helpen?”

Opdracht 2

Vertel.

Je hebt gisteren een ongeluk gezien.

Je vertelt aan de politie wat er precies gebeurde.

Gebruik daarbij de volgende plaatjes. En gebruik de verleden tijd.

1.

2.

3.

Opdracht 3

Vertel.

Kijk naar de figuur.

Op welk tijdstip van de dag vallen de meeste verkeersdoden?

Vertel ook waarom dat zo is volgens jou.

Aantal verkeersdoden in Nederland naar tijdstip van ongeluk.

Deel D Spreken - Thema 5 Media Opdracht 1

Geef antwoord.

Je ziet een vraag. Geef een reactie met het woord dat tussen haakjes staat.

1. Waar ben jij heel goed in? (talent)

2. Leeft de vrouw van Willem nog? (weduwnaar)

3. Waarom vond je je vorige werk leuk? (afwisselend)

4. Hoe duur was de entree voor die voorstelling? (bedragen)

Opdracht 2

Geef je mening.

Kijk naar het plaatje.

Wat vind jij van de kleding van deze kinderen?

Geef je mening. Vertel ook waarom je dat vindt. Geef minimaal twee redenen.

Opdracht 3

Geef antwoord.

Je vriend en jij hebben een weekje vrij.

Jullie willen een dagje naar zee.

Kijk naar de weersvooruitzichten hieronder.

Weersvooruitzicht

Wo Do Vr Za Zo Ma

Zonneschijn (%) 50 70 90 70 50 50

Neerslagkans (%) 30 20 0 40 50 50

Temperatuur (°C) 18 20 24 23 20 19

Windkracht (bft) 3 4 2 3 3 2

Luister naar je vriend en geef een reactie. Geef minimaal twee redenen.

“Weet jij wanneer het deze week geschikt weer is om naar het strand te gaan?”

Deel D Spreken - Thema 6 Wonen Opdracht 1

Geef antwoord.

Je ziet een vraag. Geef een reactie met het woord dat tussen haakjes staat.

1. Mis je jouw land? (heimwee)

2. Hoe ziet jouw straat eruit? (nieuwbouw)

3. Weet je hoe je de apparatuur moet installeren? (handleiding)

Opdracht 2

Geef antwoord.

Je bent net verhuisd.

Je praat hierover met een vriend.

Kijk naar de tekening van je nieuwe huis.

Luister naar je vriend en geef een reactie. Gebruik daarbij het plaatje.

“Hoe is je woonkamer ingericht?”

Opdracht 3

Geef antwoord.

Je buurman zorgt op drie manieren voor overlast.

Je hebt al met hem gepraat, maar dat hielp niet.

Daarom bel je nu met de gemeente.

Kijk naar de plaatjes.

Luister naar de medewerkster van de gemeente en geef een reactie. Gebruik daarbij de plaatjes.

“Meldpunt overlast, met Anneke van der Wal. Waarmee kan ik u helpen?”

Deel D Spreken - Thema 7 Reizen Opdracht 1

Geef je mening.

Je ziet een stelling. Wat vind jij? Geef je mening. Vertel ook waarom je dat vindt.

1. Door veel te reizen krijg je meer begrip voor andere culturen.

2. Reizen met de auto is fijner dan met het vliegtuig.

3. Op vakantie wil ik vooral veel rusten.

4. Het is leuk om te moeten reizen voor je werk.

Opdracht 2

Geef advies.

Je collega wil met zijn vrouw op vakantie naar Turkije.

Hij weet nog niet of ze met de auto of met het vliegtuig zullen gaan.

Hij vraagt jou om advies.

Kijk naar de informatie in de tabel.

€ 400,- € 400,- per persoon

2 dagen reistijd 4 uur reistijd

veel bagage 20 kilo bagage per persoon

Geef advies. Gebruik daarbij de informatie uit de tabel. Noem minimaal twee redenen.

Opdracht 3

Geef antwoord.

Je ziet een vraag. Geef een reactie met het woord dat tussen haakjes staat.

1. Weet je al waar je naartoe gaat in de zomer? (reisbureau)

2. Ahmed werkt toch met kinderen? Wat doet hij precies? (begeleider)

3. Kijk je vaak naar een quiz op tv? (dol zijn op)

4. Zijn er veel toeristen in dit hotel? (zakenmannen)

Deel D Spreken - Thema 8 Nederland Opdracht 1

Geef antwoord.

Je ziet een vraag. Geef een reactie met het woord dat tussen haakjes staat.

1. Waar kom je vandaan? (opgroeien)

2. Met wie ga jij naar het feest? (meenemen)

3. Hoe ga je naar Amsterdam? (overstappen)

Opdracht 2

Geef antwoord.

Je hebt Koninginnedag gevolgd op de tv.

Een vriendin vraagt wat de koningin aan had.

Kijk naar de plaatjes.

Luister naar je vriendin en geef een reactie. Gebruik daarbij de plaatjes.

“Wat had de koningin aan?”

Opdracht 3

Vertel.

Je bent eigenaar van een hotel.

Je hebt een nieuwe medewerkster.

Je bent niet tevreden over haar kleding.

Kijk naar de plaatjes.

FOUT GOED

Wat zeg je tegen de nieuwe medewerker?

Opdracht 4

Geef je mening.

Je ziet een stelling. Wat vind jij? Geef je mening. Vertel ook waarom je dat vindt.

1. Prinses Maxima is de leukste vrouw van het koningshuis.

2. Nederland heeft weinig mooie oude steden.

3. Leeuwen in de dierentuin zijn zielig.

4. Iedereen moet groene energie gebruiken.

Deel D Spreken - Thema 9 Dromen Opdracht 1

Geef antwoord.

Je ziet een vraag. Geef een reactie met het woord dat tussen haakjes staat.

1. Houd je van hard werken? (lui)

2. Vind je het vervelend om lang te moeten wachten? (geduldig)

3. Vind je jouw vrienden belangrijk? (waardevol)

Opdracht 2

Geef je mening.

Je ziet een stelling. Wat vind jij? Geef je mening. Vertel ook waarom je dat vindt.

1. Het is mogelijk om de toekomst te voorspellen.

2. Als je je intuïtie volgt, maak je betere keuzes.

3. Dieren die op straat zwerven, zijn gevaarlijk.

Opdracht 3

Geef antwoord.

Je vriendin heeft last van stress op haar werk.

Ze weet niet hoe ze de stress kan verminderen.

Daarom vraagt ze aan jou wat ze moet doen.

Kijk naar de plaatjes.

Luister naar je vriendin en geef een reactie. Gebruik daarbij de plaatjes.

“Ik heb veel last van stress op mijn werk. Wat moet ik doen?”

Deel D Spreken - Thema 10 Verhalen Opdracht 1

Geef antwoord.

Je ziet een vraag. Geef een reactie met het woord dat tussen haakjes staat.

1. Geef je veel geld uit? (zuinig)

2. Ben je geïnteresseerd in politiek? (boeien)

3. Houd je van heel oude meubels? (antiek)

Opdracht 2

Stel een vraag.

Je wilt stripboeken kopen voor je neefje van zes.

Op internet heb je een advertentie gezien.

Lees de advertentie.

Te koop aangeboden: stripboeken (humor)

Ik verkoop mijn serie strips over Ronnie de Rat. De

boeken zien er nog goed uit, want ik ben er zuinig

op geweest.

Ben je geïnteresseerd of heb je een vraag? Bel me

dan op mijn mobiel: 06 – 23 852 497. Over de prijs

kunnen we onderhandelen.

Je hebt een vraag over deze advertentie. Bel de verkoper op en laat een bericht achter op zijn

voicemail.

“Dit is de voicemail van Hans de Groot. Ik ben er even niet, maar laat een bericht en je

telefoonnummer achter, dan bel ik je terug.”

Opdracht 3

Geef antwoord.

Je praat met een vriendin.

Je vertelt aan haar dat je niet graag naar het bos gaat.

Kijk naar de plaatjes.

Je vriendin vraagt: ‘Waarom houd je niet van bossen?’.

Geef een reactie. Gebruik daarbij de plaatjes. Geef minimaal twee redenen.