tegen de medezeggenschapsraad van het vechtdal … 10012019.pdf · integratieopdracht niet de...
TRANSCRIPT
beschikkingGERECHTSHOF AMSTERDAMONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.241.836/01 0K
beschikking van de Ondernemingskamer van 10januari 2019
inzake
de stichting
STICHTING VECHTDAL COLLEGE,
gevestigd te Hardenberg,
VERZOEKSTER,
advocaat: mr. J. Streefkerk, kantoorhoudende te Amsterdam,
tegen
DE MEDEZEGGENSCHAPSRAAD VAN HET VECHTDAL COLLEGE,
gevestigd te Hardenberg,
VERWEERDER,
advocaat: mr. H.R.T.M. van Ojen, kantoorhoudende te Nijmegen.
zaaknummer 200.241.836/0; 0K - 2-
1. Het verloop van het geding
1.1 In het vervolg zal verzoekster worden aangeduid als de Stichting en verweerder als de MR.
1.2 De Stichting is bij op 29 juni 201$ ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen
verzoekschrift, met producties, in beroep gekomen tegen de uitspraak van de Landelijke
Commissie voor Geschillen Wms (hierna: de commissie) van 30 mei 2018 met nummer
107952, voor zover gewezen tussen de MR als verzoeker en de Stichting als verweerster. In
deze uitspraak heeft de commissie kort gezegd geoordeeld dat het besluit van 20 juli 2017 met
betrekking tot de wijziging van het beleid in de duurzame samenwerking van het Vechtdal
College met de Landstede Groep niet in stand kan blijven en de Stichting de verplichting
opgelegd geen handelingen te verrichten ter uitvoering van het besluit. De Stichting heeft de
Ondernemingskamer verzocht de bestreden uitspraak te vernietigen en de voorzieningen te
treffen die de Ondernemingskamer in het belang van de Stichting en het Vechtdal College
geraden acht.
1.3 De MR heeft bij op 9 oktober 2018 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen
verweerschrift met producties de Ondernemingskamer primair verzocht de Stichting niet-
ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de MR verzocht het beroep ongegrond te verklaren.
1.4 Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van
1 november 2018. Bij die gelegenheid hebben de advocaten de standpunten van de
onderscheiden partijen toegelicht aan de hand van - aan de Ondernemingskamer en de
wederpartij overgelegde - aantekeningen en wat de Stichting betreft, onder overlegging van
een op voorhand aan de Ondernemingskamer en de wederpartij gezonden nadere productie.
Partijen en hun advocaten hebben vragen van de Ondernemingskamer beantwoord en
inlichtingen verstrekt.
2. De vaststaande feiten
2.1 De Stichting vormt het bevoegd gezag van het Vechtdal College, een school voor voortgezet
onderwijs met locaties in Hardenberg, Ommen en Dedemsvaart.
2.2 Op 21 maart 2013 heeft de Stichting de MR gevraagd om advies en instemming ter zake van
het voorgenomen besluit “Versterking van het Vechtdal College door samenwerking met de
Stichtingen van de Landstede-groep”, waarbij de Stichting onderdeel zou worden van de
zaaknummer 200.241.836/01 0K -3 -
Stichting Bestuur Landstede Groep (hierna: Landstede Groep), waartoe meerdere
onderwijsstichtingen behoren die elk het bevoegd gezag vormen voor een of meer scholen.
Het voorgenomen besluit houdt onder meer het volgende in:
“De samenwerking krijgt gestalte door het benoemen van de bestuurders van deLandstedegroep, als Cottege van Bestuur van het Vechtdal College (verder te noemen “debestuurders”).Het Vechtdal College:-behoudt hierbij zijn zelfstandigheid zoals die zich uit in
* eigen Statuten die ongewijzigd blijven bij aanvaarding van dit besluit* eigen brinnummer 02UX* eigen MR
-verkrjgt onder brinnummer O2UX bekostiging; alle gelden van de bekostiging komenten goede aan het Vechtdat College zoals zal blijken uit de Vechtdal College-begrotingendie door de bestuurders worden vastgesteld. (...)
Samenvatting van de toelichting op de keuze(...)De zorg dat de samenwerking leidt tot “opgaan in een grote groep” of “verlies aanautonomie” C..) behoeft (...) echter ook niet groot te zijn, aangezien de Stichting Vechtdal.College zelfstandig blt)ft, zijn eigen geldstroom behoudt en een zelfstandige MR heeft diezich uitspreekt over het beleid ten aanzien van het Vechtdal College. Samenwerking, diemoet leiden tot voordelen voor allen, houdt in dat het Vechtdal College in zekere mate inhet gareel van de Landstede groep moet lopen. Maar de mate waarin dat gebeurt issteeds een beslissing van de school zelf. (...)“
2.3 De MR heeft positief geadviseerd over en ingestemd met het voorgenomen besluit tot
samenwerking. Sindsdien valt het bestuur van en het toezicht op het Vechtdal College onder
de verantwoordelijkheid van het college van bestuur van de Landstede Groep, dat een
personele unie vormt met het college van bestuur van de Stichting. De aansturing van de drie
locaties van het Vechtdal College valt onder de verantwoordelijkheid van de op die locaties
aangestelde directeuren, die samen het Directieteam vormen.
2.4 Op 5 november 2014 heeft het Directieteam aan de MR voor zover van belang het volgende
geschreven:
“Vanafi juli 2013 is het CvB Landstede ook ons CvB. We zijn gestart in een bijzondereconstructie (vaker omschreven als status aparte) die is vastgelegd in een startdocument(...) in het voorjaar van 2013. Na anderhalfjaar maken we de balans op.(...)De eerder genoemde status aparte hebben we leren waarderen als een soortGeuzennaam. Die aparte status betrofmet name de bijzondere positie ten opzichte van deoverige scholen van Landstede en (niet in het minst) de serviceorganisatie. C..)Enkele voorbeelden:- onsfinancieel beleidsplan met een eigen allocatie-systematiek geldt nog steeds;- er is geen verplichte afname van diensten bij Landstede en dus ook geen verplichtebijdrage in de kosten ervan;- een nieuw directiesta tuut werd opgesteld en geeft grote mate van zelfstandigheid (...)Hoe verder?Wat ons betreft gaan we op de ingeslagen weg verder. Ruimte voor ontwikkeling is erzeker. (...) Maar dat alles gebaseerd op een besturingsfilosofie waar we ons allen wel bijvoelen: maximaal decentraal, zonder dat dat apart is.”
zaaknummer 200.241.836/01 0K- 4-
2.5 Op 20 juli 2017 heeft S. Raghoebar, bestuurssecretaris van het college van bestuur van de
Stichting, aan M. Nij Bijvank, lid van het Directieteam, voor zover van belang het volgende
geschreven:
“Hierbij ook nog even via de e-maiÏ de terugkoppeling uit het CvB overleg van 18-7-201 7ten aanzien van de integratieopdracht aan de projectdirecteur bedrz)fsvoering VechtdalCollege (Le. Edwin Jan Babois).InhoudelijkHet CvB wil graag dat de basis voor de opdracht van Edwin Jan gestoeld is op desynergie-opdracht die C..) destijds heeft geschreven. (...) Het kader van de opdracht isdaarmee niet de overeenkomst uit 2013, maar de oude synergie-opdracht en alles watdaarna in beleidsmatige afspraken is vervat. Te hanteren uitgangspunten zijn:
1. Vervolg op de ovk 2013; namelijk het beleid dat voortschrjdend is vastgesteld (...)3. Vervolg opfase; uit de synergie-opdracht (...), uitvoering van de opdracht van het CvBnaar aanleiding van opdrachten van de accountant en RvT.4. Het Vechtdal College doet volwaardig mee binnen de Groep en dat houdt in dat het nieteen cafetaria model is. Mee doen is met alle plussen/lusten en minnen/lasten.
In de opdracht aan Edwin Jan ziet het CvB het opstellen van een projectpÏan terugkomendie in ieder geval de volgende onderdelen bevat:A. Uiteenzetting van de opdracht en te integreren onderdelen (...)F. Communicatieplan metformele momenten medezeggenschap (...)“
2.6 In september 2017 is de MR om advies gevraagd ter zake van het voorgenomen nieuwe
functieprofiel voor een directeur voortgezet onderwijs van het Vechtdal College, waarin is
opgenomen dat - anders dan voorheen - niet de directeur van het Vechtdal College, maar het
directieheraad 0V, het overlegorgaan van alle directeuren van de Landstede Groep, beslist
samen met het college van bestuur van de Stichting over de van de Landstede Groep af te
nemen diensten.
2.7 Op 29 september 2017 heeft de MR aan M. Nij Bijvank, voor zover van belang het volgende
geschreven:
“Op 22 septemberjl. heeft u ons medegedeeld opdracht van het College van Bestuur tehebben ontvangen om de Medezeggenschapsraad (MR) mee te nemen in een aantalvanuit het College van Bestuur in gang gezette ontwikkelingen. Deze ontwikkelingenbetreffen, zo begrijpt de MR althans, dat het Vechtdal College voortaan volledig mee dientte gaan doen binnen de Landstede Groep en dat er geen sprake meer zal zijn van hetcafetariamodet of de status aparte. (...) Van u begrepen wij dat er een document zou zijnwaarin een “synergieopdracht” staat geformuleerd. (...) Uw mededeling heeft bij de MRveel vragen opgeroepen. De MR legt hierbij de volgende vragen en verzoeken aan u, danwel het College van Bestuur voor:
2.8 Op 4 oktober 2017 heeft het College van Bestuur van de Stichting laten weten dat het verwacht
de tweeëntwintig door de MR gestelde vragen eind oktober/begin november 2017 te zullen
beantwoorden.
zaaknummer 200.241.836/01 0K- 5 -
2.9 De MR heeft op 31 oktober 2017 een verzoekschrift ingediend bij de commissie waarin - kort
gezegd en voor zover hier nog van belang - wordt verzocht te bepalen dat de Stichting de
uitvoering van het besluit tot verdere integratie van het Vechtdal College in de Landstede
Groep dient te staken, de daartoe strekkende opdracht aan de directeur bedrijfsvoering van
het Vechtdal College dient in te trekken en te bepalen dat de Stichting bij afweging van de
betrokken belangen in redelijkheid niet tot het besluit heeft kunnen komen.
2.10 In de (aangepaste) begroting van de Stichting voor 2018 bedraagt de afdracht van het Vechtdal
College aan de Landstede Groep € 490.527, waar de afdracht over 2017 nog € 247.100
bedroeg. Voor de jaren 2019 tot 2023 zal de afdracht volgens die begroting jaarlijks € 848.177
gaan bedragen.
2.11 Nadat partijen geprobeerd hebben een minneljke oplossing te bereiken heeft de commissie op
30 mei 2018 uitspraak gedaan. De commissie heeft onder meer het volgende overwogen:
“Verzoekers hebben gesteld dat sprake is van een besluit van het bevoegd gezag totverdergaande integratie van het Vechtdal College in de Landstede Groep. (...)Het besluit tot verdergaande integratie van het Vechtdal College in de Landstede Groep isnaar het oordeel van de Commissie C..) te beschouwen als een besluit over deaangelegenheid genoemd in artikel ii lid 1 onder d Wms: ‘het aangaan, verbreken ofbelangrijk wijzigen van een duurzame samenwerking met een andere instelling, dan welvaststelling of wijziging van het beleid ter zake’, waarvoor de MR op grond van artikel 22
aanhefonder d van het medezeggenschapsreglement adviesrecht heeft.Met het besluit tot verdergaande integratie wordt immers de samenwerking tussen hetVechtdal College en de Landstede Groep beleidsmatig verder vormgegeven en ingevuld.In de samenwerkingsovereenkomst van 2013 is een aantal afspraken vastgelegd, waarinonder meer is aangegeven dat het Vechtdal College zijn zelfstandigheid behoudt en datalle gelden van de bekostiging ten goede komen aan het Vechtdat College. (...)De achtergrond voor de afspraken, zo is ter zitting gebleken, was de wens van de MR tentijde van het overleg over de op te starten samenwerking, om maximale decentralisatie tebewerkstelligen. Deze wens was mede ingegeven vanuit de gevoelde noodzaak tebewaken dat de kosten die verbonden zijn aan de samenwerking voor het VechtdalCollege overzichtelijk en beheersbaar zouden zijn.
In de integratieopdracht zoals verwoord in de e-maiÏ van 20juli2017 is een vijftaluitgangspunten geformuleerd. Punt 4 luidt: “Het Vechtdal College doet volwaardig meebinnen de Groep en dat houdt in dat het niet een cafetaria model is. Meedoen is met alleplussen/lusten en minnen/lasten”. Voorts is in de e-mail aangegeven dat het kader van deintegratieopdracht niet de overeenkomst uit 2013 is. Hetfeit dat het bevoegd gezag op 20
juli 2017 heeft aangegeven dat het Vechtdal College volwaardig mee zal doen binnen deLandstede Groep alsmede hetfeit dat de bijdrage van het Vechtdal College aan deLandstede Groep het komende schooljaar naar verwachting substantieel hoger zaluitvallen, maken naar het oordeel van de Commissie dat met het besluit een wijziging inhet beleid ten aanzien van de duurzame samenwerking tussen het Vechtdal College en deLandstede Groep is bewerkstelligd. Dat met het besluit niet een integratie binnen deLandstede Groep is beoogd, zoals het bevoegd gezag heeft betoogd, kan het gevat zijn,maar dat laat onverlet dat sprake is van een wijziging in het beleid ten aanzien van deduurzame samenwerking.
zaaknummer 200.241.836/01 0K- 6 -
Over deze wijziging had het bevoegd gezag op grond van artikel 22 aanhefonder d vanhet medezeggenschapsreglement de MR om advies moeten vragen. Dat is niet gebeurdwaarna de MR het geschil binnen de in artikel 34 lid 3 Wms gestelde termijn van zesweken aan de Commissie heeft voorgelegd. Aldus is het adviesgeschil ten aanzien van debeleidswijziging in de duurzame samenwerking ontvankelijk.(...)De Commissie moet overeenkomstig artikel 34 lid 4 Wms beoordelen of het bevoegd gezagbij het niet volgen van het advies van de MR bij afweging van de betrokken belangen nietin redelijkheid tot zijn voorstel heeft kunnen komen. Hierover overweegt de Commissiedat het op zich niet onbegrijpelijk is dat het bevoegd gezag de in 2013 in gang gezettesamenwerking tegen het licht wenst te houden. Echter, de integratieopdracht gaat verderdan dat omdat daarin is aangegeven dat uitgangspunt is dat het Vechtdal Collegevolwaardig meedoet binnen de Landstede Groep. Dat standpunt verdraagt zich niet metde samenwerking en de uitgangspunten zoals beschreven in het document van 21 maart2013 waarop de MR destijds positiefheeft geadviseerd. Het is niet onwaarschijnlijk dat inde uitvoering van de integratieopdracht stappen gezet worden die hiermee strijdig zijn entot een onomkeerbare situatie leiden. De zorgen die de MR hierover heeft, acht deCommissie reëel.Het lag op de weg van het bevoegd gezag om voorafmet de MR overleg te voeren over deintegratieopdracht. Alles overziende oordeelt de Commissie dat het bevoegd gezag bij hetniet volgen van het advies van de MR bij afweging van de betrokken belangen niet inredelijkheid tot zijn voorstel (te lezen als besluit) heeft kunnen komen en dat het betrokkenbesluit niet in stand kan blijven. De Commissie zal het bevoegd gezag conform het verzoekvan de MR de verplichting opleggen na te laten handelingen te verrichten of te doenverrichten ter uitvoering van de integratieopdracht ofonderdelen daarvan.
5. BESLISSINGOp grond van bovenstaande overwegingen oordeelt de Commissie dat:- het verzoek van de MR tot behandeling van het adviesgeschil met betrekking tot dewijziging van het beleid in de duurzame samenwerking van het Vechtdal College met deLandstede Groep ontvankelijk en gegrond is. De Commissie spreekt daarbij uit dat hetbesluit van 20juli 2017 niet in stand kan blijven en legt het bevoegd gezag de verplichtingop na te laten handelingen te verrichten of te doen verrichten ter uitvoering van hetbesluit of onderdelen daarvan (...).“
3. De gronden van de beslissing
3.1 De Stichting verzoekt in deze procedure de uitspraak van de commissie te vernietigen en te
bepalen dat met de e-mail van 20 juli 2017 geen sprake is geweest van besluitvorming
waarover de MR krachtens de Wms een adviesrecht heeft. Zij legt daaraan ten grondslag dat in
de gegeven omstandigheden (i) geen sprake is geweest van besluitvorming over een nadere
invulling van de samenwerking, (ii) geen wijziging van de samenwerking aan de orde is en (iii)
de adviesrechten van de MR worden nageleefd.
3.2 De MR heeft verweer gevoerd. De Ondernemingskamer zal hieronder waar nodig op dit
verweer ingaan.
zaaknummer 200.241.836/01 0K -7-
3.3 Ingevolge artikel 3 Wms is aan een school voor voortgezet onderwijs, zoals het Vechtdal
College, een medezeggenschapsraad verbonden. In artikel ii, lid 1 onder d, Wms is bepaald
dat de medezeggenschapsraad vooraf in de gelegenheid wordt gesteld advies uit te brengen
over elk door het bevoegd gezag te nemen besluit met betrekking tot het aangaan, verbreken of
belangrijk wijzigen van een duurzame samenwerking met een andere instelling, dan wel
vaststelling of wijziging van het beleid ter zake. In artikel 22 onder d van het
medezeggenschapsreglement van het Vechtdal College is eenzelfde bepaling opgenomen. Op
grond van artikel 34 lid 3 Wms kan de medezeggenschapsraad in het geval het bevoegd gezag
ten onrechte geen advies heeft gevraagd een geschil voorleggen aan de commissie. De
medezeggenschapsraad verstrekt daarbij het advies dat zou zijn gegeven indien advies zou zijn
gevraagd. Voor de behandeling van het geschil geldt het advies als niet (geheel) gevolgd. De
commissie beoordeelt of het bevoegd gezag bij het niet (geheel) volgen van het advies bij
afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot zijn voorstel heeft kunnen komen
(lid 5) en doet vervolgens uitspraak of het betrokken besluit al dan niet in stand kan blijven en
kan daarbij aan het bevoegd gezag de verplichting opleggen geen handelingen te (doen)
verrichten ter uitvoering van het besluit (lid 6).
3.4 De MR heeft allereerst aangevoerd dat de Stichting niet ontvankelijk is in haar verzoek omdat
zij daarbij geen belang heeft, nu zij ook zelf stelt dat de uitgangspunten van de in 2013
afgesproken samenwerking ongewijzigd zijn gebleven. De Ondernemingskamer volgt de MR
daarin niet. De Stichting heeft voldoende toegelicht dat zij belang heeft bij een beoordeling
van de vraag of ten deze al dan niet sprake is van een adviesplichtig besluit, teneinde haar
toekomstig beleid daarop te kunnen afstemmen.
3.5 Daarmee wordt toegekomen aan de kern van het onderhavig geschil, te weten de vraag of in
dit geval sprake is geweest van een door de Stichting genomen besluit dat een belangrijke
wijziging meebrengt van (het beleid ter zake van) de samenwerking met de Landstede Groep.
3.6 Anders dan de Stichting betoogt is voor de vraag of sprake is (geweest) van een besluit van de
Stichting niet van doorslaggevend belang of al dan niet is voldaan aan formele vereisten voor
besluitvorming. Een door de Stichting genomen besluit kan ook een meer feitelijk karakter
hebben en het bestaan daarvan kan worden afgeleid uit de concrete omstandigheden van het
geval.
3.7 In dit geval is tussen partijen niet in geschil dat bij de totstandkoming van de samenwerking in
2013 het uitgangspunt was dat het Vechtdal College binnen de Landstede Groep een
bijzondere positie zou innemen, in die zin dat het Vechtdal College zijn eigen geldstroom en
een zelfstandige MR zou behouden. Het Vechtdal College zou weliswaar in zekere mate in het
gareel van de Landstede Groep moeten lopen, maar de mate waarin dat zou gebeuren zou een
zaaknummer 200.241.836/0 1 0K - 8 -
eigen beslissing van de school zelf blijven. In de jaren daarna hebben partijen deze bijzondere
positie — ook wel ‘status aparte’ genoemd — onder meer vormgegeven door jaarlijks te bezien
of en in hoeverre ten behoeve van het Vechtdal College gebruik gemaakt zou worden van de
door de Landstede Groep aangeboden facilitaire diensten (het ‘cafetariamodel’). Volgens de
Stichting is naar aanleiding van het door de Inspectie van het Onderwijs gehanteerde
toezichtkader en herhaalde adviezen van accountant KPMG in loop der tijd behoefte ontstaan
aan een verdere afstemming van de ondersteunende taken binnen het Vechtdal College op
door de serviceorganisatie van de Landstede Groep aangeboden diensten. Uit het e
mailbericht van 20juli 2017 blijkt dat het college van bestuur van de Stichting op ;8 juni 2017
heeft besloten onderzoek te laten verrichten naar een verdere integratie van het Vechtdal
College in de Landstede Groep. Blijkens het e-mailbericht was het kader van de
integratieopdracht niet de overeenkomst uit 2013 en gold als uitgangspunt: “Het Vechtdal
College doet volwaardig mee binnen de Groep en dat houdt in dat het niet een cafetaria
model is. Mee doen is met alle plussen/lusten en minnen/tasten.”
3.8 De Ondernemingskamer is met de commissie van oordeel dat uit de hiervoor genoemde gang
van zaken blijkt dat de Stichting voorafgaand aan het e-mail bericht van 20 juli 2017 het
besluit had genomen dat de wijze waarop de in 2013 overeengekomen samenwerking met de
Landstede Groep was vormgegeven, niet zou worden voorgezet. De Ondernemingskamer volgt
de Stichting niet in haar betoog dat slechts sprake is geweest van een min of meer vrijblijvende
opdracht om de mogelijkheden van een toekomstige verdere integratie te verkennen; dat
voorafgaand aan het verstrekken van die opdracht geen besluitvorming omtrent de daarbij te
hanteren uitgangspunten zou hebben plaatsgevonden is, mede gelet op de tekst van opdracht,
eenvoudigweg niet aannemelijk. De Ondernemingskamer wordt in dit oordeel gesterkt door de
omstandigheid dat, zoals de MR onbetwist heeft aangevoerd, de (voorlopige) begroting voor
2018 voorziet in een forse toename van de afdracht van het Vechtdal College aan de Landstede
Groep en door het feit dat het in september 2017 voorgestelde functieprofiel voor de directeur
voortgezet onderwijs voorziet in een wijziging van de beslissingsbevoegdheid dienaangaande.
Onder deze omstandigheden moet worden aangenomen dat de Stichting op enig moment véér
20 juli 2017 heeft besloten tot een verdere integratie van het Vechtdal College in de Landstede
Groep, waarbij anders dan voorheen, niet meer de vrijheid zou bestaan om jaarlijks te bezien
of en in hoeverre ten behoeve van het Vechtdal College gebruik gemaakt zou worden van de
door de Landstede Groep aangeboden diensten.
3.9 Anders dan de Stichting meent, heeft de commissie niet geoordeeld dat het e-mailbericht van
de bestuurssecretaris van 20 juli 2017 zélf moet worden aangemerkt als een besluit van de
Stichting. De commissie heeft slechts vastgesteld dat uit de in dat e-mailbericht geformuleerde
uitgangspunten voor het te verrichten onderzoek naar een verdere integratie moet worden
zaaknummer 200.241.836/0 t 0K -9-
afgeleid dat de Stichting een daartoe strekkend besluit had genomen. De Ondernemingskamer
is verder met de commissie van oordeel dat dit besluit zodanig afwijkt van het tot dan toe — in
aansluiting op de in de overeenkomst van 2013 neergelegde uitgangspunten — gevoerde beleid,
dat het moet worden aangemerkt als een besluit tot een belangrijke wijziging van het beleid ter
zake van een duurzame samenwerking met een andere instelling. Dit betekent dat de Stichting
op grond van het bepaalde in artikel ii, lid 1 onder d, Wms en artikel 22, onder d van het
medezeggenschapsreglement, de MR vooraf in de gelegenheid had moeten stellen daarover
advies uit te brengen en dat zij dit ten onrechte niet heeft gedaan.
3.10 De Ondernemingskamer stelt ten slotte vast dat de Stichting geen zelfstandige bezwaren heeft
aangevoerd tegen de beslissing van de commissie dat het besluit niet in stand kan blijven,
noch tegen de aan de Stichting opgelegde verplichting na te laten handelingen te verrichten of
te doen verrichten ter uitvoering van het besluit of onderdelen daarvan.
3.11 De slotsom is dat het beroep tegen de uitspraak van de commissie zal wordt verworpen.
4. De beslissing
De Ondernemingskamer:
verwerpt het beroep tegen de uitspraak van de Landelijke Commissie voor Geschillen Wms
van 26 februari 2018.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.W.H. Vink, voorzitter, mr. J. den Boer en mr. A.J. Wolfs,
raadsheren, en drs. C. Smits-Nusteling en prof. dr. mr. S. ten Have, raden, in tegenwoordigheid van
mr. M.A. Sterk en A. el Bably, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de
Ondernemingskamer van 10januari 2019.
‘6