1
STAPPENPLAN
GRAMMATICUS
2
STAPPENPLAN OVERZICHT VERVOEGING WERKWOORDEN
Stap 1: Persoon
of enkelvoud of meervoud
Stap 2: Tijd of tegenwoordige tijd of verleden tijd
Stap 3: Soort werkwoord of haben/sein/werden of modaal hulpwerkwoord of zwak werkwoord of sterk werkwoord
3
STAPPENPLAN OVERZICHT UITGANGEN I.V.M. ZELFSTANDIGE NAAMWOORDEN
Stap 1: Naamval
of er is een voorzetsel of er is een bepaald werkwoord of je moet ontleden
Stap 2: Groep of der - Gruppe of ein - Gruppe of nichts - Gruppe of persoonlijke voornaamwoord (dan geen stap 3)
Stap 3: Geslacht of mannelijk of vrouwelijk of onzijdig of meervoud
4
WERKWOORDEN
STAP 1: PERSOON
enkelvoud: stam + GEEL
meervoud: stam + GROEN
5
WERKWOORDEN
STAP 1: PERSOON
enkelvoud: stam + GEEL
6
WERKWOORDEN
STAP 1: PERSOON
meervoud: stam + GROEN
7
WERKWOORDEN
STAP 2: TIJD
tegenwoordige tijd: LICHTBLAUW
8
WERKWOORDEN
STAP 2: TIJD
verleden tijd: donkerblauw
9
WERKWOORDEN
STAP 3: SOORT WERKWOORD
zijn hebben worden/zullen
10
WERKWOORDEN
STAP 3: SOORT WERKWOORD
mogen kunnen ...
11
WERKWOORDEN
STAP 3: SOORT WERKWOORD
zwak: standard
12
WERKWOORDEN
STAP 3: SOORT WERKWOORD
zwak: stam op -d of -t
13
WERKWOORDEN
STAP 3: SOORT WERKWOORD zwak: stam op -s of -ß of -z
vervoeging zoals standard, maar:
du: stam + t: du reist du heißt du tanzt X
14
WERKWOORDEN
STAP 3: SOORT WERKWOORD sterk: standard
15
WERKWOORDEN
STAP 2: SOORT WERKWOORD sterk: met a-Umlaut
16
WERKWOORDEN
STAP 3: SOORT WERKWOORD sterk: met e/i-Wechsel
17
WERKWOORDEN
STAP 3: SOORT WERKWOORD sterk: met a-Umlaut en e/i-Wechsel (alle tijden)
18
WERKWOORDEN
met a-Umlaut
------------------------------------------------------------------
met e/i-Wechsel
STAP 3: SOORT WERKWOORD
19
WERKWOORDEN
STAP 3: SOORT WERKWOORD
du er/sie/es (tegenw.tijd)
20
WERKWOORDEN
STAP 3: SOORT WERKWOORD
klinkerveranderingverleden tijd
21
WERKWOORDEN
STAP 3: SOORT WERKWOORD
klinkerveranderingvoltooid deelwoord
22
STAPPENPLAN OVERZICHT UITGANGEN I.V.M. ZELFSTANDIGE NAAMWOORDEN
Stap 1: Naamval
of er is een voorzetsel of er is een bepaald werkwoord of je moet ontleden
Stap 2: Groep of der - Gruppe of ein - Gruppe of nichts - Gruppe of persoonlijke voornaamwoord (dan geen stap 3)
Stap 3: Geslacht of mannelijk of vrouwelijk of onzijdig of meervoud
23
UITGANGEN
STAP 1: NAAMVALhet is: óf
voorzetsel bepaalt de naamval
24
UITGANGEN
STAP 1: NAAMVAL voorzetsels met de Genitiv
25
UITGANGEN
STAP 1: NAAMVAL voorzetsels met de Dativ (altijd)
26
UITGANGEN
STAP 1: NAAMVAL
voorzetsels met de Akkusativ (altijd)
27
UITGANGEN
STAP 1: NAAMVAL voorzetsels met de Dativ of Akkusativ
28
UITGANGEN
STAP 1: NAAMVAL tijdsbepaling: Dativ
--------------------------------------
klokje
29
UITGANGEN
STAP 1: NAAMVAL plaatsbepaling: je bent er al: Dativ
--------------------------------------
puntje
30
UITGANGEN
STAP 1: NAAMVAL plaatsbepaling: je bent er nog niet,
je moet er nog komen: Akkusativ
--------------------------------------
pijltje
31
UITGANGEN
STAP 1: NAAMVAL
geen tijds- of plaatsbepaling werkwoord met
vast voorzetsel bepaalt naamval:
...Dativindien niet dan...
-----------------------
32
UITGANGEN
STAP 1: NAAMVAL
geen tijds- of plaatsbepaling werkwoord
met vast voorzetsel bepaalt naamval:
indien niet dan...
Akkusativ
-----------------------
33
UITGANGEN
STAP 1: NAAMVALhet is: óf
speciaal werkwoord bepaalt de naamval:
34
UITGANGEN
STAP 1: NAAMVAL werkwoorden met de Nominativ
(koppelwerkwoorden)
35
UITGANGEN
STAP 1: NAAMVAL
werkwoorden met de Dativ
36
UITGANGEN
STAP 1: NAAMVAL
werkwoorden met de Akkusativ
37
UITGANGEN
STAP 1: NAAMVALhet is: óf
functie van woord bepaalt de naamval:
ontleden
38
UITGANGEN
STAP 1: NAAMVALhet is: óf
Nominativ: onderwerp: hij
39
UITGANGEN
STAP 1: NAAMVALheet is: óf
Genitiv: van hem
40
UITGANGEN
STAP 1: NAAMVALhet is: óf
Dativ: meewerkend voorwerp: voor/aan hem
41
UITGANGEN
STAP 1: NAAMVALhet is: óf
Akkusativ: lijdend voorwerp: hem tijdsbepaling zonder voorzetsel
42
UITGANGEN
STAP 2: GROEPhet is: óf
der-Gruppe
43
UITGANGEN
STAP 2: GROEPhet is: óf
ein-Gruppe
44
UITGANGEN
STAP 2: GROEPhet is: óf
nichts-Gruppe
45
UITGANGEN
STAP 2: GROEPhet is: óf
persoonlijk voornaamwoord (dan is er geen stap 3 meer)
46
UITGANGEN
STAP 3: GESLACHThet is: óf
mannelijk
47
UITGANGEN
STAP 3: GESLACHThet is: óf
vrouwelijk
48
UITGANGEN
STAP 3: GESLACHThet is: óf
onzijdig
49
UITGANGEN
STAP 3: GESLACHThet is: óf
meervoud
50
UITGANGEN
TOEPASSING
het bestemwoord: GROEN het bijvoeglijk naamwoord: GEEL het zelfst. naamw.: ZWART
51
UITGANGEN
TOEPASSING
het bestemwoord: GROEN
52
UITGANGEN
TOEPASSING
het bijvoeglijk naamwoord: GEEL
53
UITGANGEN
TOEPASSING het zelfstandige naamwoord: ZWART
Genitiv mannelijk en onzijdig: (e)s Dativ meervoud: (e)n
54
RESE-NESE SCHEMA
m v o mv
Nominativ ein R E ein S E
Genitiv S+s R S+s R
Dativ M R M N+n
Akkusativ N E ein S E