de zwakke weggebruiker - ghent university library · wam-wet ! aantal woorden: 51 173 !!!!!...
TRANSCRIPT
-
DE ZWAKKE WEGGEBRUIKER EVALUATIE VAN DE TOEPASSING VAN ARTIKEL 29BIS WAM-WET Aantal woorden: 51 173 Anne-Sophie De Jaegher Studentennummer: 01302068 Promotor: Prof. dr. Philip Traest Commissaris: dhr. Nicolas De Nil Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Rechten Academiejaar: 2017 - 2018
-
-
Woord vooraf Toen ik vijf jaar geleden mijn rechtenopleiding aanving, had ik nooit kunnen denken dat het einde zo snel in zicht zou zijn. Het waren vijf intensieve jaren met kleine geluksmomentjes, maar ook grote hindernissen. Hoe dan ook, de jaren zijn letterlijk voorbijgevlogen. Binnenkort studeer ik met enige trots af als master in de rechten. Deze thesis vormt dan ook de bekroning op mijn werk. De laatste maanden stonden alleen maar in het teken van het schrijven van deze masterproef. Daarom zou ik graag alle personen bedanken die op één of andere manier meegeholpen hebben aan de realisatie van mijn masterproef. Vooreerst gaat mijn dank uit naar mijn promotor dr. Philip Traest en commissaris Nicolas De Nil. Ik zou hen graag bedanken voor hun waardevolle begeleiding en feedback. Graag wil ik ook mijn ouders bedanken voor hun onvoorwaardelijke steun, liefde en begrip. Ze stonden gedurende deze vijf jaar steeds trouw aan de zijlijn om te supporteren. Kort nadat ik vorig jaar mijn thesisonderwerp had gekozen, is mijn papa plots overleden. Deze thesis draag ik dan ook in het bijzonder op aan mijn papa, die zeker en vast ontzettend fier zou zijn. ‘Niet gaan, dat bestaat niet'. Mijn doorzettingsvermogen heb ik dan ook aan hem te danken. Ook mijn mama verdient het om in de bloemetjes te worden gezet. Ze heeft me verzorgd zoals alleen mama’s dat kunnen doen. Ze moedigde me aan wanneer ik het even niet meer zag zitten, zorgde ervoor dat ik in een stille omgeving kon werken en vrolijkte mijn pauzes op met gebabbel en gebak. Ze nam de tijd om niet alleen naar mijn vele hersensspinsels te luisteren, maar ook om mijn thesis na te lezen. Dank je wel, mama! Mijn vriend Simon wil ik bedanken voor de vele motiverende berichtjes en de technische hulp. Tot slot wil ik ook graag Evert Van Oost bedanken om kritisch mijn thesis te willen nalezen, alsook Jasper De Decker om de lay-‐out helemaal op punt te stellen.
-
-
Inhoudstafel
INLEIDING .............................................................................................................. 1
1. Historische achtergrond en doelstelling ............................................................ 3 A. Ontstaansgeschiedenis .................................................................................. 3 B. De intrede van artikel 29bis WAM-‐wet .......................................................... 4 C. Reparatiewet van 13 april 1995 ..................................................................... 5 D. Wet van 19 januari 2001 ................................................................................ 6 E. Openbare orde karakter ................................................................................ 6
2. Algemene tendens naar een meer objectievere vergoedingsplicht ..................... 7
DEEL 1. ALGEMEEN TOEPASSINGSGEBIED VAN ARTIKEL 29BIS WAM-‐WET .............. 8
1.1. Inleiding ............................................................................................................ 8 1.2. Essentiële voorwaarden ................................................................................... 8 1.2.1. Algemeen .................................................................................................. 8 1.2.2. Verkeersongeval ........................................................................................ 8 (i) Invulling in artikel 601bis Ger.W. ............................................................... 9 (i) Invulling in artikel 29bis WAM-‐wet ......................................................... 10 (iii) Opzettelijk veroorzaakt verkeersongeval ................................................ 11
1.2.3. De plaats van het ongeval ....................................................................... 13 (i) Privéterrein .............................................................................................. 13
1.2.4. Motorrijtuig ............................................................................................. 14 (i) Motorrijtuig dat niet aan spoorstaven is gebonden ................................ 14 (ii) Motorrijtuig dat wel aan spoorstaven is gebonden ................................. 15
1.2.5. Betrokkenheid van het motorrijtuig ........................................................ 19 1.3. Tussentijds besluit: algemeen toepassingsgebied .......................................... 19
DEEL 2. VERGOEDINGSGERECHTIGDEN EN – PLICHTIGEN ...................................... 21
2.1. De vergoedingsgerechtigden en de uitgeslotenen ......................................... 21 2.1.1. Wie zijn vergoedingsgerechtigd? ............................................................ 21 (i) Zwakke weggebruikers ............................................................................ 21 (ii) Bestuurders van elektrische fietsen en speed pedelecs .......................... 22 (iii) Passagiers ................................................................................................ 23
2.1.2. Rechthebbenden ..................................................................................... 23 (i) Bestuurder ............................................................................................... 24 (ii) Werkgevers en rechtspersonen .............................................................. 25
2.1.3. Slachtoffer van een arbeidsongeval ........................................................ 27 2.1.4. Uitsluitingsgronden ................................................................................. 27 (i) Wettelijke uitsluiting van de bestuurder van het motorrijtuig en zijn rechthebbenden ............................................................................................. 27 a) Bestuurder ........................................................................................... 28 b) Complex verkeersongeval .................................................................... 30 c) Bestuurder van een zelfrijdende wagen .............................................. 32 d) Bestuurder in zijn hoedanigheid van rechthebbende .......................... 33 e) Bewijslast ............................................................................................. 35
(ii) Het gewild ongeval ................................................................................. 36
-
a) Van ‘onverschoonbare fout’ naar ‘ongeval en gevolgen gewild’ ......... 37 b) Waar een wil is, is geen vergoeding ..................................................... 39 c) Geen vergoeding voor de rechthebbenden van het slachtoffer .......... 39 d) Evaluatie .............................................................................................. 40
(iii) Ongewild, maar toch uitgesloten ........................................................... 40 2.1.5. Tussentijds besluit: vergoedingsgerechtigden ........................................ 41
2.2. De vergoedingsplichtigen ............................................................................... 42 2.2.1. Betrokkenheid van een motorrijtuig ....................................................... 42 (i) Algemeen principe ‘rol bij het ongeval’ .................................................. 42 (ii) Verband tussen het voertuig en het ongeval ......................................... 43 (iii) Verschillende bij het ongeval betrokken motorrijtuigen ....................... 45
2.2.2. Verkeersongeval met een motorrijtuig dat niet aan spoorstaven is gebonden ............................................................................................................ 45 (i) WAM-‐verzekeraar ................................................................................... 45 (ii) BGWF ...................................................................................................... 46 (iii) De Staat en de openbare instellingen ..................................................... 47
2.2.3. Verkeersongeval met een aan spoorstaven gebonden motorrijtuig ....... 47 2.2.4. Pluraliteit van de vergoedingsplichtigen: tot wie dient het slachtoffer zich te wenden? ......................................................................................................... 48 2.2.5. Regresvordering tussen vergoedingsplichtigen ....................................... 49 2.2.6. Subrogatierecht van de ‘derde-‐betaler’ tegen de vergoedingsplichtige . 51 (i) Subrogatierecht van het ziekenfonds ...................................................... 52 (ii) Subrogatierecht van de arbeidsongevallenverzekeraar .......................... 53 (iii) Subrogatierecht van de particuliere ziektekostenverzekeraar ................ 54
2.2.7. Subrogatierecht van de verzekeraar en het Belgisch Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds tegen de aansprakelijke derde of zijn verzekeraar ......... 55 (i) De ‘aansprakelijke derde’ ........................................................................ 55 a) Algemeen ............................................................................................. 55 b) Een slachtoffer is aansprakelijk ............................................................ 55 c) De aansprakelijke derde is een verwant van het slachtoffer ............... 57
(ii) Omvang van het subrogatierecht ........................................................... 57 a) Een derde is alleen aansprakelijk voor het ongeval ............................. 58 b) Het slachtoffer is mede aansprakelijk voor de door hem geleden schade ......................................................................................................... 59 c) De bestuurder van de betalende WAM-‐verzekeraar is, samen met een derde, aansprakelijk voor het ongeval ....................................................... 59 d) Modaliteiten van de uitoefening van het subrogatoir verhaalsrecht .. 60
2.2.8. Tussentijds besluit: vergoedingsplichtigen .............................................. 61
DEEL 3. DE VERGOEDBARE SCHADE ...................................................................... 63
3.1. Schade voortvloeiend uit lichamelijke letsels of overlijden ........................... 63 3.1.1. Morele schade ......................................................................................... 64 3.1.2. Schade bij weerkaatsing .......................................................................... 66 3.1.3. Esthetische schade .................................................................................. 67
3.2. Functionele protheses .................................................................................... 67 3.3. Kledijschade .................................................................................................... 69 3.4. Tussentijds besluit: vergoedbare schade ........................................................ 71
-
DEEL 4. DE VERGOEDINGSREGELING VOOR ZWAKKE WEGGEBRUIKERS IN RECHTSVERGELIJKEND PERSPECTIEF ..................................................................... 73
4.1. Nederland ........................................................................................................ 73 4.1.1. Motorrijtuig ............................................................................................. 74 4.1.2. Op een voor het verkeer openstaande weg rijden .................................. 74 4.1.3. Eventuele ontsnappingsroutes in hoofde van de automobilist ............... 75 (i) Positie van de slachtoffers jonger dan veertien jaar ............................... 75 a) Opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid ..................................... 75
(ii) Positie van de slachtoffers van veertien jaar en ouder .......................... 77 a) Overmacht ........................................................................................... 77 b) Eigen schuld van de benadeelde .......................................................... 78
4.1.4. Vergoedbare schade ................................................................................. 79 a) Smartengeld ......................................................................................... 80
4.1.5. WA-‐ autoverzekering ............................................................................... 81 4.1.6. Tussentijds besluit: Nederland ................................................................. 82
4.2. Frankrijk ........................................................................................................... 83 4.2.1. Spoorvoertuigen ...................................................................................... 83 4.2.2. Slachtoffers .............................................................................................. 84 (i) Slechts één motorrijtuig is betrokken ..................................................... 84 (ii) Meerdere motorrijtuigen zijn betrokken ................................................ 85 a) De bestuurder-‐slachtoffer heeft geen fout begaan ............................. 85 b) De bestuurder-‐slachtoffer heeft een ‘eenvoudige’ fout begaan (faute simple) ........................................................................................................ 85 c) De bestuurder-‐slachtoffer heeft een onverschoonbare fout begaan (faute inexcusable) ..................................................................................... 86
4.2.3. Uitsluitingsgronden ................................................................................ 86 (i) La faute inexcusable ............................................................................... 87 a) Algemeen ............................................................................................. 87 b) Exclusieve oorzaak ............................................................................... 88 c) Categorie van extra beschermde slachtoffers ...................................... 88 d) Praktijk ................................................................................................ 88
(ii) La faute volontaire .................................................................................. 89 4.2.4. Toekomst van de Loi Badinter ................................................................. 89 (i) Uitbreiding tot spoorvoertuigen .............................................................. 90 (ii) Onverschoonbare fout ............................................................................. 91 (iii) De eenvoudige fout begaan door de bestuurder-‐slachtoffer .................. 92
4.2.5. Assurance responsabilité civile ................................................................ 93 4.2.6. Tussentijds besluit: Frankrijk .................................................................... 93
BESLUIT ................................................................................................................ 95
-
-
1
Inleiding 1. ‘Zoveel zwakke weggebruikers raakten in uw gemeente gewond in het verkeer’.1 Deze krantenkop werd gepubliceerd als ultieme noodkreet toen afgelopen jaar in oktober 2017 maar liefst drie fietsers op twee weken tijd slachtoffer werden van een dodelijk verkeersongeval. Een trieste blik op de kaart leert ons dat ook Gent tot één van de slechtste leerlingen van de klas behoort.
Bron: De Sutter, N. (2017, 20 oktober) Zoveel zwakke weggebruikers raakten in uw gemeente gewond in het verkeer, Het Nieuwsblad. Geraadpleegd via: http://www.nieuwsblad.be/cnt/dmf20171020_03143208 Traditioneel wordt de derde zondag van november de Internationale Herdenkingsdag voor Verkeersslachtoffers gehouden. Het hoeft geen betoog dat zwakke weggebruikers de grootste groep verkeersslachtoffers vormen. Dit valt onder meer te verklaren door de toename van het aantal motorvoertuigen op de Belgische wegen. Echter wordt nog veel te weinig stilgestaan bij het leed dat een verkeersongeval – soms zelfs levenslang – aan verkeersslachtoffers en hun familie berokkent. Dit blijkt uit een nieuwe Europese studie MyLAC (My Life After The Crash) waarin verkeerslachtoffers uit 20 Europese landen werden bevraagd. Bedoeling was om de vele implicaties die verkeersongevallen teweeg brengen, in kaart te brengen en dit op zowel medisch, psychologisch, sociaal als economisch vlak2. De MyLAC-‐ studie toont nog maar eens het belang van een goed uitgewerkte vergoedingsregeling aan. 1 N. DE SUTTER, “Zoveel zwakke weggebruikers raakten in uw gemeente gewond in het verkeerd”, Het Nieuwsblad, 20 oktober 2017. Geraadpleegd via: 2 P. GHYSENS, “Na de crash bots je op zoveel andere dingen”, Het Nieuwsblad, 21 november 2016, (3) 4.
-
2
2. Centraal in deze thesis staat de vraag of en in welke mate zwakke weggebruikers voldoende bescherming genieten. De automatische vergoedingsregeling, zoals bepaald in het huidig geldende artikel 29bis WAM-‐wet, zal in deze bijdrage uitvoerig worden toegelicht en geëvalueerd. Met het oog op een duidelijk inzicht in de betrokken regeling, worden de verschillende aspecten ervan op thematische wijze behandeld. Ook de talrijke rechtspraak, waartoe de toepassing van deze regeling aanleiding heeft gegeven, wordt – met het oog op de praktijk – met de nodige aandacht bestudeerd. In deze bijdrage wordt van een kort historisch overzicht vertrokken. Er wordt pas echt van start gegaan in deel 1 waar een beschrijving van de algemene toepassingsvoorwaarden en -‐modaliteiten wordt gegeven. Daarna komen in deel 2 achtereenvolgens de vergoedingsgerechtigden – en plichtigen aan bod. Uitgaande van die bevindingen, wordt in deel 3 stilgestaan bij de kern van artikel 29bis WAM-‐wet, zijnde de vergoedbare schade. Uiteraard kan ook een bondige bespreking van de vergoedingsstelsels in Nederland en Frankrijk niet ontbreken. Dit beknopt rechtsvergelijkend onderzoek komt aan bod in deel 4.
-
3
1. Historische achtergrond en doelstelling 3. Op 1 januari 1995 maakte de lang verwachte regeling betreffende de vergoeding van zwakke weggebruikers bij verkeersongevallen zijn intrede. Deze automatische vergoedingsregeling, vervat in artikel 29bis WAM-‐wet, valt vandaag niet meer weg te denken uit ons huidige rechtssysteem. Alvorens hierop dieper in te gaan, wordt kort even stil gestaan bij de historische achtergrond en de dubbele doelstelling van deze regeling.
A. Ontstaansgeschiedenis 4. Aanvankelijk werd de schadevergoedingsregeling bij verkeersongevallen volledig beheerst door het gemeen aansprakelijkheidsrecht, meer bepaald door de artikelen 1382-‐1386bis BW. Ingevolge deze bepalingen rustte de bewijslast van een fout begaan door een andere weggebruiker steeds op de schouders van het verkeersslachtoffer of zijn rechthebbenden3. Uit een onderzoek van het Belgisch Verbond van Verzekeraars (BVVO, nu Assuralia) in 1968 bleek evenwel dat ingevolge het toen geldende aansprakelijkheidsregime een aanzienlijk deel van de verkeersslachtoffers geen schadevergoeding kon bekomen. Vanuit die bezorgdheid ontstond in de jaren tachtig een beweging ter bescherming van voetgangers en fietsers bij aanrijdingen met motorrijtuigen4. Het hoofddoel bestond erin om zwakke weggebruikers in elk geval te vergoeden voor hun lichamelijke letsels die ze hadden opgelopen bij het verkeersongeval, ook indien ze zelf een fout hadden begaan, maar evengoed wanneer de bestuurder van het betrokken motorrijtuig geen fout kon worden verweten5. 5. Bij het vormgeven van artikel 29bis WAM-‐wet liet de Belgische wetgever zich voornamelijk inspireren door de Franse Wet Badinter van 5 juli 19856. Op dat ogenblik verschilde het Franse recht betreffende verkeersschade nochtans sterk van de Belgische regeling, in die zin dat in Frankrijk een risicoaansprakelijkheid op grond van artikel 1384, eerste lid Code Civil gold7. Dit impliceerde dat de betrokkenheid van een motorvoertuig bij een verkeersongeval in principe al voldoende was. Het belang
3 C. VAN SCHOUBROECK, A. DE GRAEVE en T. MEURS, “Artikel 29bis WAM-‐Wet” in C. VAN SCHOUBROECK, A. DE GRAEVE en T. MEURS, Verzekeringen. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, IV. WAM, Mechelen, Kluwer, losbl., (78) nr. 1. 4 P. JADOUL, “Introduction” in P. JADOUL en B. DUBUISSON, L’indemnisation des usagers faibles de la route, Brussel, Larcier, 2002, 11. 5 H. BOCKEN, I. BOONE en M. KRUITHOF, Inleiding tot het schadevergoedingsrecht. Buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht en andere schadevergoedingsstelsels, Brugge, die Keure, 2014, (249) nr. 403. 6 Loi no 85-‐677 du 5 juillet 1985 tendant à l’amélioration de la situation des victimes d’accidents de la circulation et à l’accélération des procédures d’indemnisation; D. PHILIPPE en M. MEYSMANS, “De betrokkenheid van het motorrijtuig in de nieuwe wet tot bescherming van de zwakke weggebruikers”, TPR 1995, 405. 7 S.P. DE HAAS en T. HARTLIEF, Verkeersaansprakelijkheid. Vergoeding van personenschade in Europees perspectief, Deventer, Kluwer, 1998, 25.
-
4
van de Wet Badinter zat dan ook vooral in het feit dat het aantal verweermiddelen waarover bestuurders beschikten om aan aansprakelijkheid te ontsnappen, sterk werd gereduceerd 8 . Zo kon de bestuurder de eigen fout van de zwakke weggebruiker enkel nog inroepen bij een onverschoonbare fout of bij opzet9. 6. Geïnspireerd door Frankrijk, wou de Belgische wetgever een gelijkaardige bescherming invoeren voor voetgangers en fietsers. Oorspronkelijk werd de regeling in het parlement voorgesteld als een objectieve aansprakelijkheidsregel voor ongevallen met motorrijtuigen, een zogenaamd artikel 1385bis BW10. Gelet op het feit dat de vergoedingsplichtige niet de bestuurder, maar zijn WAM-‐verzekeraar is, besloot men evenwel om geen aansprakelijkheidsregel, maar een wettelijke, aanvullende persoonsverzekering met indemnitair karakter in te voeren11. Laat u echter niet misleiden, want hoewel de vergoedingsregeling geënt is op de aansprakelijkheidsverzekering uit de WAM-‐wet, staat ze los van het aansprakelijkheidsrecht. In tegenstelling tot vroeger hoeft het slachtoffer immers niet meer aan te tonen dat iemand aansprakelijk is voor het ongeval. Deze zienswijze werd ook door het Hof van Cassatie bevestigd12. Het betreft hier dus een van elk foutbegrip losgekoppelde verplichting tot schadevergoeding.
B. De intrede van artikel 29bis WAM-‐wet 7. Een eerste versie van artikel 29bis WAM-‐wet werd uiteindelijk bij wet van 30 maart 199413 ingevoerd door toevoeging van een hoofdstuk Vbis ‘Vergoeding van bepaalde slachtoffers van verkeersongevallen’ in de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen (hierna: WAM-‐wet)14. Deze nieuwe regel omvat een bijzonder vergoedingssysteem voor letselschade geleden door bepaalde verkeersslachtoffers, zijnde voetgangers en
8 H. BOCKEN, I. BOONE en M. KRUITHOF, Inleiding tot het schadevergoedingsrecht. Buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht en andere schadevergoedingsstelsels, Brugge, die Keure, 2014, (249) nr. 403. 9 Art. 3 Loi Badinter. 10 Wetsvoorstel van 13 oktober 1989 houdende invoering van de objectieve risico-‐aansprakelijkheid voor gemotoriseerde verkeersdeelnemers bij aanrijdingen met voetgangers of fietsers, ingediend door J. ANSOMS, Parl.St. Kamer 1989-‐90, nr. 47-‐926/1, 6; wetsvoorstel houdende invoering van de objectieve risico-‐aansprakelijkheid voor gemotoriseerde verkeersdeelnemers ten overstaan van de voetgangers en fietsers, alsmede ten overstaan van de slachtoffers die op het tijdstip van het ongeval worden vervoerd, ook ter uitvoering van een overeenkomst, ingediend door J. ANSOMS, Parl.St. Kamer 1991-‐92, nr. 48-‐286/1, 3 en 6. 11 H. BOCKEN en I. GEERS, “De vergoeding van letselschade en schade door overlijden bij verkeersongevallen. Belgisch recht”, TPR 1996, (1202) nr. 1. 12 Cass. 19 maart 2004, T.Verz. 2004, 500. 13 Wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen, BS 31 maart 1994. 14 L. BREWAEYS en G. MEYNS, “De vergoeding van de zwakke weggebruiker” in E. BREWAEYS, Bestendig Handboek Verkeer. Deel V., Mechelen, Kluwer, losbl., (395) nr. 8800.
-
5
fietsers. De oorspronkelijke doelstelling van de wetgever was tweeledig15. Vooreerst was er uiteraard de bekommernis om de zwakke weggebruikers. Daarnaast speelden bij de invoering echter ook budgettaire overwegingen een rol. Gezien de nieuwe regeling toeliet om de uitgaven die niet verhaald konden worden op een aansprakelijke derde16 ten laste te leggen van de WAM-‐verzekeraars, werd het zwaartepunt verschoven van de ziekteverzekeraars naar de WAM-‐verzekeraars. Dit impliceerde een substantiële besparing, daar de uitgaven van de verplichte ziekte-‐ en invaliditeitsverzekering aanzienlijk verminderden 17 . Samenvattend kan dus worden gesteld dat de wetgever een dubbel doel nastreefde: enerzijds kaderde de vergoedingsregeling voor bepaalde verkeersslachtoffers indirect in een globaler plan tot sanering van de sociale zekerheid18 en anderzijds poogde men het lot van verkeersslachtoffers te verbeteren.
C. Reparatiewet van 13 april 1995 8. Ingevolge talrijke vergetelheden en onvolmaaktheden die de oorspronkelijke tekst vertoonde en de daarmee gepaard gaande interpretatieproblemen, werd artikel 29bis WAM-‐wet integraal vervangen door de zogenaamde ‘Reparatiewet’ van 13 april 199519 . Ingevolge deze wetswijziging werd het toepassingsgebied van de regeling uitgebreid tot passagiers van een motorrijtuig 20 , zodat voortaan het vergoedingssysteem van toepassing is op alle slachtoffers die geen bestuurder zijn. De wetgever maakte daarenboven ook een einde aan de heersende onzekerheid omtrent het subrogatoir verhaalsrecht door uitdrukkelijk te bepalen dat de verzekeraar en het Belgisch Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds weldegelijk in de rechten van het slachtoffer kunnen treden tegen de in gemeen recht aansprakelijke derden21.
15 J. BOGAERT, Tien jaar praktijk artikel 29bis WAM 1989. De regeling ten voordele van zwakke weggebruikers, Mechelen, Kluwer, 2004, (13) nr. 14. 16 Ratio legis hierachter is dat het slachtoffer meestal zelf geheel of gedeeltelijk aansprakelijk is voor het verkeersongeval. 17 H. BOCKEN EN I. GEERS, “De vergoeding van letselschade en schade door overlijden bij verkeersongevallen. Belgisch recht”, TPR 1996, (1202) nr.1. 18 B. TUERLINCKX, “Artikel 29bis W.A.M.-‐ Wet: toepassing in de praktijk na de wetswijziging van 13 april 1995”, TPR 1996, (5) nr. 1. 19 Art. 1 wet van 13 april 1995 tot wijziging van artikel 29bis en tot opheffing van artikel 29ter van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, BS 27 juni 1995. 20 Arbitragehof 18 september 2002, nr. 130/2002, RW 2002-‐03, 1016. 21 G. JOCQUE en I. BOONE, “Het verhaal van de W.A.M.-‐ verzekeraar voor zijn uitgaven op grond van artikel 29bis W.A.M.”, VAV 2005, (84) nr. 5.
-
6
D. Wet van 19 januari 2001 9. De regeling werd een laatste maal gewijzigd bij wet van 19 januari 200122, onder impuls van het ingediende wetsvoorstel van kamerlid J. ANSOMS23. Ingevolge deze wetswijziging werd de vergoedingsregeling op vier belangrijke punten fundamenteel gewijzigd. Vooreerst wenste men een wettelijk gevolg te geven aan een arrest van het (toenmalige) Arbitragehof van 15 juli 199824 dat de uitsluiting uit artikel 29bis WAM-‐wet van aan spoorstaven gebonden voertuigen strijdig achtte met het grondwettelijk discriminatieverbod. Ingevolge deze rechtspraak wordt de in artikel 29bis WAM-‐wet opgenomen vergoedingsregeling voortaan ook toegepast op een verkeersongeval waarbij een spoorvoertuig betrokken is. Ten tweede wou men de rechtszekerheid verhogen door een einde te maken aan bepaalde interpretatieproblemen die gaandeweg waren ontstaan. Zo diende het concept ‘onverschoonbare fout’ plaats te maken voor een nieuwe uitsluitingsgrond25. Ten derde werden enkele inhoudelijke en tekstuele verbeteringen aangebracht. Zo werd artikel 29bis, §1, eerste lid WAM-‐wet verduidelijkt door eraan toe te voegen dat een verkeersongeval zich voordoet ‘op de plaatsen bedoeld in artikel 2, §1 WAM-‐wet’. De laatste wijziging heeft tot slot betrekking op de te vergoeden schade. Zo wordt van nu af aan naast letselschade, ook de geleden kledijschade van het slachtoffer vergoed, terwijl voorheen alle stoffelijke schade van vergoeding uitgesloten was26.
E. Openbare orde karakter 10. Het Hof van Cassatie stelt uitdrukkelijk dat artikel 29bis WAM-‐wet de openbare orde raakt en het bijgevolg niet mogelijk is om er bij overeenkomst van af te wijken27. Hieruit volgt dat de vergoedingsregeling, zoals bepaald door artikel 29bis WAM-‐wet, ambtshalve moet worden ingeroepen door de rechter, zelfs indien de partijen hun vordering hierop niet hebben gesteund28.
22 Wet van 19 januari 2001 tot wijziging van diverse bepalingen betreffende de regeling inzake automatische vergoeding van de schade, geleden door zwakke weggebruikers en passagiers van motorrijtuigen, BS 21 februari 2001. 23 Wetsvoorstel van 29 oktober 1999 tot verbetering van de regeling inzake automatische vergoeding van de schade, geleden door zwakke weggebruikers en passagiers van voertuigen, ingediend door J. ANSOMS, J. VANDEURZEN, T. VAN PARYS en S. VERHERSTRAETEN, Parl.St. Kamer 1999-‐00, nr. 50-‐210/1. 24 Arbitragehof 15 juli 1998, nr. 92/98, RW 1999-‐00, 38; E. BREWAEYS, “De juridische odyssee van de zwakke weggebruiker”, Juristenkrant 2002, afl. 58, 5. 25 R. VAN GYSEL en F. GLORIEUX, “Vijf jaar rechtspraak: artikel 29bis W.A.M. 1995-‐2000”, TAVW 2000, (170) 172. 26 C. VAN SCHOUBROECK, A. DE GRAEVE en T. MEURS, “Artikel 29bis WAM-‐Wet” in C. VAN SCHOUBROECK, A. DE GRAEVE en T. MEURS, Verzekeringen. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, IV. WAM, Mechelen, Kluwer, losbl., (81) nr. 5. 27 Cass. 17 mei 2000, T.Verz. 2001, 495. 28 Pol. Brussel 17 september 2002, Verkeersrecht 2002, 359.
-
7
2. Algemene tendens naar een meer objectievere vergoedingsplicht 11. Zoals reeds eerder aangehaald, vormde artikel 29bis WAM-‐wet in 1994 de aanzet tot een meer objectievere vergoedingsplicht. Men ging – of beter gezegd – men gaat er doorgaans nog steeds van uit dat de zwakke weggebruiker altijd in zijn recht is, altijd voorrang heeft en altijd vergoed wordt, ongeacht de omstandigheden waarin het verkeersongeval heeft plaatsgevonden29. In deze tendens kadert ook het nieuwe artikel 29ter WAM-‐wet30, dat het beruchte (oud) artikel 19bis-‐11, §2 WAM-‐wet31 vervangt. Dit artikel wentelt de vergoedingsverplichting met betrekking tot alle door de onschuldige slachtoffers geleden schade af op de betrokken verzekeraars, wanneer de aansprakelijkheid voor het ongeval onmogelijk kan worden vastgesteld32. Ingevolge deze nieuwe bepaling wordt het toepassingsgebied van de vergoedingsplicht sterk ingeperkt. Zo zullen voortaan enkel onschuldige slachtoffers en hun rechthebbenden op wie met zekerheid geen aansprakelijkheid rust, aanspraak kunnen maken op vergoeding. Daarentegen konden op grond van het oude, zogenaamde ‘kettingbotsingartikel’ niet alleen de onschuldige slachtoffers, maar ook de potentieel aansprakelijke bestuurders vergoeding verkrijgen33. Concreet komt het er nu op neer dat zelfs de eigenaar, niet-‐bestuurder van het voertuig, zal moeten aantonen dat de eigenlijke bestuurder van zijn voertuig het ongeval klaarblijkelijk niet heeft veroorzaakt, om zodoende vergoeding van zijn voertuigschade te kunnen bekomen. Kortom betreft artikel 29ter WAM-‐wet een soort van objectief vergoedingssysteem, daar het los staat van enige aansprakelijkheid. Het onschuldige slachtoffer van een ongeval heeft immers recht op vergoeding van zijn schade, ook wanneer er geen aansprakelijke kan worden aangeduid, en dit lastens de verzekeraars van de betrokken motorrijtuigen.
29 E. VAN DEN HOUT, “De verplichtingen van de zwakke weggebruiker: het gasmeterlaanvonnis”, T.Verz. 2003, 460. 30 Dit artikel werd ingevoerd door de wet van 31 mei 2017 tot wijziging van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, BS 12 juni 2017. 31 Dit artikel werd opgeheven door artikel 15 van de Wet van 31 mei 2017, maar blijft van toepassing op verkeersongevallen die zich hebben voorgedaan voor 22 juni 2017. 32 K. GEUKENS, “Benadeelde persoon. Artikel 19-‐11, §2 WAM-‐wet: botsing tussen wetgever en hoogste rechtscolleges”, NJW 2018, (5) nr. 14. 33 X, “Wet op verzekering BA-‐auto gewijzigd. Artikel 19bis -‐11 §2 opgeheven”, T.Verz. 2017, 358.
-
8
Deel 1. Algemeen toepassingsgebied van artikel 29bis WAM-‐wet
1.1. Inleiding 12. De huidige versie van artikel 29bis WAM-‐wet impliceert een foutloze vergoedingsplicht in hoofde van de WAM-‐verzekeraar van een voertuig dat betrokken is in een verkeersongeval, voor alle schade ingevolge lichamelijke letsels (met inbegrip van schade aan functionele protheses) of overlijden, alsook kledijschade van zowel zwakke weggebruikers als inzittenden van het voertuig en hun rechthebbenden34. Deze definitie bevat grosso modo drie luiken, die achtereenvolgens in deze thesis aan bod zullen komen. Vooreerst wordt in deel 1 het algemeen toepassingsgebied, alsook de toekenningsvoorwaarden van artikel 29bis WAM-‐wet besproken. Vervolgens wordt in deel 2 dieper ingegaan op de vergoedingsgerechtigden, alsook op degenen die tot vergoeding gehouden zijn. Tot slot wordt in deel 3 de vergoedbare schade behandeld.
1.2. Essentiële voorwaarden
1.2.1. Algemeen 13. Artikel 29bis WAM-‐wet bepaalt dat de regeling van toepassing is ‘bij een verkeersongeval waarbij een of meer motorrijtuigen betrokken zijn, op de plaatsen bedoeld in artikel 2, §1 WAM-‐wet’.35 Hieruit vloeit voort dat de vergoedingsregeling slechts van toepassing is indien aan de volgende vier noodzakelijke voorwaarden is voldaan: 1) een verkeersongeval; 2) een motorrijtuig; 3) betrokkenheid van het motorrijtuig bij het verkeersongeval; 4) op de plaatsen bedoeld in artikel 2, §1 WAM-‐wet. Deze toepassingsvoorwaarden zullen hieronder achtereenvolgens worden besproken.
1.2.2. Verkeersongeval 14. De omschrijving van het begrip ‘verkeersongeval’ in de WAM-‐wet is problematisch. Gezien er geen eensluidende definitie van het begrip bestaat, dient
34 P. TRAEST, Wegverkeerrecht. Deel VII. Hoofdstuk IV: artikel 29bis WAM-‐wet, Gent, Docunet, 2017-‐2018, (250) nr. 554. 35 L. BREWAEYS en G. MEYNS, “De vergoeding van de zwakke weggebruiker” in E. BREWAEYS, Bestendig Handboek Verkeer. Deel V., Mechelen, Kluwer, losbl., (395) nr. 8830.
-
9
de omschrijving ervan gezocht te worden in de talrijke rechtspraak en rechtsleer, die evenwel vaak een andere invulling aan het begrip geven36.
(i) Invulling in artikel 601bis Ger.W. 15. Een belangrijke bron van inspiratie is vooreerst de rechtspraak die is ontstaan naar aanleiding van de interpretatie van artikel 601bis van het Gerechtelijk Wetboek37. Ingevolge dit artikel werd de politierechter exclusief38 bevoegd voor schade ontstaan uit een verkeersongeval. Inzake bevoegdheidsgeschillen moet dus worden uitgegaan van het begrip ‘verkeersongeval’, zoals opgenomen in artikel 601bis Ger.W. Het begrip ‘verkeersongeval’ kan algemeen omschreven worden als ‘elk ongeval op de openbare weg veroorzaakt door het niet opvolgen van de verkeersregels, door de toestand van de weg, het vervoermiddel of de weggebruiker’.39 Volgens professor J. LAENENS dient het begrip ‘verkeersongeval’ trouwens zeer ruim geïnterpreteerd te worden 40 , zeker ook in het kader van de materiële bevoegdheid van de politierechter41. Ook het Hof van Cassatie lijkt deze opvatting te volgen. Volgens het Hof heeft het begrip ‘verkeersongeval’ immers betrekking op zowel een wegverkeersongeval waarbij voetgangers en dieren of middelen van vervoer te land, die de openbare weg gebruiken, betrokken zijn, als op een ongeval dat zich heeft voorgedaan op terreinen die openstaan voor het publiek en deze die niet openbaar zijn, maar wel openstaan voor een bepaald aantal personen42. In een later stadium preciseert het Hof van Cassatie bovenstaande definitie door eraan toe te voegen dat een verkeersongeval in de zin van artikel 601bis Ger.W. ‘verband moet houden met de risico’s van het wegverkeer’43. Dit zijn de risico’s waaraan men zelf blootstaat of waaraan men anderen gaat blootstellen wegens het gebruik van de weg om zich te verplaatsen. Wanneer dergelijk risico zich voordoet, is er sprake van een verkeersongeval. Men veronderstelt immers dat minstens één van de bij het ongeval betrokken partijen (personen/voertuigen) gebruik maakt van de weg met het oog op een verplaatsing44. Anders gezegd, impliceert deze regel dat minstens één betrokkene zich aan het voortbewegen was op de openbare weg of op
36 S. PANIS, “Snelheidswedstrijden voor motorrijtuigen en het begrip ‘verkeersongeval’ in artikel 29bis WAM”, TBBR 2008, (633) nr. 1. 37 L. BREWAEYS, “Het begrip verkeersongeval: blijvende bron van betwisting”, VAV 2013, (3) 17. 38 Cass. 27 februari 1997, RW 1997-‐98, 676. 39 Vred. Asse 17 juli 1995, Verkeersrecht 1996, 75. 40 J. LAENENS, “Wet van 11 juli 1994 betreffende de politierechtbanken”, T.Vred. 1995, 8. 41 Cass. 27 augustus 2002, NJW 2002, 423; Rb. Verviers 14 februari 2006, TBBR 2008, 140. 42 Cass. 26 september 2001, Arr.Cass. 2001, 1548. Hoewel het in casu om de uitlegging van het begrip ‘verkeersongeval’ in de zin van artikel 138,6°bis Sv. ging, kan deze interpretatie getransponeerd worden naar artikel 601bis Ger.W; Cass. 27 augustus 2002, NJW 2002, 423. 43 Cass. 6 februari 2009, RW 2010-‐11, 145. 44 Rb. Antwerpen 28 mei 2010, RW 2011-‐12, 1857; Arrondrb. 25 juni 2001, JLMB 2001, 1362.
-
10
private terreinen die toegankelijk zijn voor het publiek of slechts voor een zeker aantal personen die het recht hebben om er te komen45. De vraag is echter of het oogmerk verplaatsing uit deze definitie ook een vereiste zal zijn in het kader van artikel 29bis WAM-‐wet. 16. De duiding van het begrip ‘verkeersongeval’ in de zin van artikel 601bis Ger.W. kan in vele gevallen gewoonweg getransponeerd worden naar artikel 29bis WAM-‐wet46. Evenwel zou het te kort door de bocht zijn om er zomaar van uit te gaan dat deze definitie steeds, in elk omstandigheid, naar analogie kan worden toegepast. Uit het enkele feit dat een schadegeval geen verkeersongeval is in de zin van artikel 601bis Ger.W. kan immers niet automatisch worden afgeleid dat het ook geen zou zijn in de zin van artikel 29bis WAM-‐wet47.
(i) Invulling in artikel 29bis WAM-‐wet 17. Algemeen mag worden aangenomen dat het begrip ‘verkeersongeval’ ook in het kader van artikel 29bis WAM-‐wet ruim dient te worden geïnterpreteerd 48. Het Hof van Cassatie preciseert nader dat het begrip ‘verkeersongeval’ in de zin van artikel 29bis WAM-‐wet beoordeeld moet worden in het licht van de artikelen 2, §1 en 3, §1 van dezelfde wet49 . Artikel 2, §1 WAM-‐wet bepaalt dat voertuigen die willen deelnemen aan het verkeer op plaatsen zoals aangeduid in de eerste paragraaf, gedekt moeten zijn door een verplichte aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen. In artikel 3, §1 WAM-‐wet ligt dan weer het principe van de automatische schadeloosstelling vervat. Deze bepalingen moeten op hun beurt uitgelegd worden overeenkomstig de interpretatie die door het Benelux-‐Gerechtshof werd gegeven aan de artikelen 2, §§1 en 3 van de Gemeenschappelijke bepalingen horende bij de Benelux-‐Overeenkomst50. 18. Wat maakt nu van een ongeval een verkeersongeval? Vooreerst moet er een verkeerssituatie voorhanden zijn. Hierbij zijn 2 elementen – beide opgenomen in artikel 2, §1 WAM-‐wet – van belang, met name (1) de deelneming van het motorrijtuig aan het verkeer en (2) de aanwezigheid van het voertuig op de plaatsen zoals omschreven in paragraaf 1 van dit artikel (infra). Onder ‘deelname aan het verkeer’ wordt verstaan ‘het gebruik dat een voertuig maakt van een verkeersweg
45 S. PANIS, “Het belang van het begrip verkeersongeval”, RW 2010-‐11, (334) nr. 8. 46 S. PANIS, “Het belang van het begrip verkeersongeval”, RW 2010-‐11, (334) nr. 1. 47 Rb. Antwerpen 28 mei 2010, RW 2011-‐12, 1857. 48 C. VAN SCHOUBROECK en T. MEURS, “Vergoedingsregeling voor verkeersongevallen met motorrijtuigen (Artikel 29bis WAM-‐wet)” in C. VAN SCHOUBROECK en T. MEURS, Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, losbl., (105) nr. 35. 49 Cass. 5 december 2003, RW 2006-‐07, 402; L. BREWAEYS, “Het begrip verkeersongeval: blijvende bron van betwisting”, VAV 2013, (3) 17. 50 Gemeenschappelijke bepalingen van 24 mei 1966 behorende bij de Overeenkomst betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, BS 21 mei 1976.
-
11
om een persoon of zaak van de ene plaats naar de andere te brengen’.51 Een ongeval is pas een verkeersongeval wanneer het zich heeft voorgedaan tijdens de deelname aan het verkeer, zoals bedoeld in artikel 29bis WAM-‐wet52. Daarenboven is ook vereist dat de schade wordt veroorzaakt op een wijze die karakteristiek is voor schadeveroorzaking in het verkeer53. 19. Evenwel kan en mag uit dit ruime toepassingsgebied geen vrijgeleide worden afgeleid. Er is namelijk geen sprake van een verkeersongeval, wanneer de schade voortvloeit uit een gedraging van de vervoerde goederen of uit handelingen die door het transport worden vereist. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de situatie waarbij de vingers van een arbeider gekneld raken tussen de schuifdeur van zijn eigen bestelwagen ingevolge een onhandigheid54. Ook de schade opgelopen bij het laden en lossen van een vrachtwagen kan bezwaarlijk beschouwd worden als een verkeersongeval, gezien deze verrichting op zichzelf losstaat van de deelneming van het voertuig aan het verkeer. Het ongeval houdt immers geen verband met de wegverkeersrisico’s, tenzij natuurlijk zou blijken dat ook schade werd toegebracht aan een andere weggebruiker55. 20. In de marge kan nog worden meegegeven dat een motorrijtuig dat op het ogenblik van het ongeval tevens als machine wordt gebruikt, weldegelijk als ‘een deelnemer aan het wegverkeer’ kan worden aangemerkt en dus een verkeersongeval kan veroorzaken56. De materie ‘motorrijtuig gebruikt als werktuig’ wordt in deze thesis evenwel niet behandeld. 21. Tot slot vormen ook snelheidswedstrijden een bijzondere problematiek. Gelet op het bestek van deze bijdrage wordt echter niet ingegaan op deze kwestie.
(iii) Opzettelijk veroorzaakt verkeersongeval 22. De vraag of de automatische vergoedingsregeling ook van toepassing is bij opzettelijk veroorzaakte schadegevallen door de bestuurder van een motorrijtuig, kan sinds de wetswijziging van 19 januari 2001 bevestigend worden beantwoord57. De wetgever bepaalt immers uitdrukkelijk in artikel 29bis, §1, eerste lid, laatste zin
51 Cass. 6 januari 2012, T.Verz. 2012, 350. 52 Pol. Oudenaarde 13 december 2004, VAV 2005, 111; S. PANIS, “Snelheidswedstrijden voor motorrijtuigen en het begrip ‘verkeersongeval’ in artikel 29bis WAM”, TBBR 2008, (633) nr. 7. 53 Beneluxhof 23 oktober 1984, nr. A 83/2, Visser/Centraal Beheer Schadeverzekering, RW 1984-‐85, 1010. 54 Rb. Brussel 2 oktober 2006, T.Pol. 2008, 40. 55 Pol. Brugge 16 juni 2010, RW 2011-‐12, 668. 56 L. BREWAEYS en G. MEYNS, “De vergoeding van de zwakke weggebruiker” in E. BREWAEYS, Bestendig Handboek Verkeer. Deel V., Mechelen, Kluwer, losbl., (395) nr. 8835. 57 E. BREWAEYS, “Les accidents de la circulation provoqués intentionellement”, Verkeersrecht 2000, 140-‐141; M. STERKENS, “Het geval van het ‘opzettelijk verkeersongeval’”, TAVW 2011, (218) nr. 3.
-
12
WAM-‐wet dat de vergoedingsregeling ‘ook van toepassing is indien de schade opzettelijk door de bestuurder werd veroorzaakt’. Deze toevoeging dient trouwens als een interpretatieve bepaling, ter bevestiging van de bestaande regeling, te worden beschouwd 58. Volgens het Hof van Cassatie is een schadegeval opzettelijk veroorzaakt ‘wanneer de verzekerde wetens en willens een daad stelt of zich ervan onthoudt en zijn risicodragende handelswijze een redelijkerwijze voorzienbare schade aan een derde veroorzaakt’.59 Evenwel is niet vereist dat de verzekerde tevens de bedoeling had de schade te veroorzaken zoals ze zich heeft voorgedaan60. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een opzettelijk veroorzaakte aanrijding. Er dient evenwel te worden opgemerkt dat een bijzonder roekeloos rijgedrag vanwege de bestuurder op zich genomen nog niet het opzettelijke karakter bewijst61. De wil om schade te veroorzaken moet immers aanwezig zijn geweest. 23. De ratio legis hierachter sluit aan bij de initiële doelstelling die de wetgever voor ogen had, met name dat schade geleden door zwakke weggebruikers steeds – dus ook bij opzet – vergoedbaar moet zijn. Dergelijk ongeval is immers in de perceptie van het slachtoffer ook een verkeersongeval 62 . Deze stelling wordt ook onderschreven door de politierechtbank te Luik. Aanleiding tot het vonnis was een zaak waarin, vanop een brug, stenen werden gegooid naar een voorbijrijdend voertuig, waardoor de inzittenden gewond raakten. De politierechtbank oordeelde dat ‘zelfs ingeval de schade het gevolg is van opzet in hoofde van een andere persoon dan de bestuurder van het betrokken motorrijtuig, de passagiers van dit voertuig aanspraak maken op vergoeding’.63 24. In dit kader heeft het Benelux Gerechtshof trouwens beslist dat de WAM-‐verzekeraar het opzet van zijn verzekerde niet als exceptie kan tegenwerpen aan de benadeelde en dus gehouden is om het slachtoffer te vergoeden64. Hier anders over oordelen, zou het doel (zijnde garantie op schadevergoeding) immers voorbijgaan. De uitspraak heeft aldus tot gevolg dat de uitkering van de vergoeding versneld kan gebeuren65 en het slachtoffer van een opzettelijk schadegeval dus niet in de kou blijft staan66.
58 T. PAPART, “Champ d’application de l’article 29bis: véhicule automoteur, accident de la circulation, implication: essai de définition” in P. JADOUL en B. DUBUISSON, L’indemnisation des usagers faibles de la route, Brussel, Larcier, 2002, (91) 92. 59 Cass. 12 februari 2008, RW 2010-‐11, 284. 60 J.L. FAGNART, “La notion de sinistre intentionnel. L’harmonie retrouvée” (noot onder Cass. 24 april 2009, AR C.07.0471.N), T.Verz. 2010, (43) nr. 11. 61 J. MUYLDERMANS, “Schadegeval. Begrip opzettelijk veroorzaakt. Verhaalsvordering vanwege de verzekeraar” (noot onder Pol. Brugge 21 juni 2012), VAV 2012, 401-‐402. 62 J. BOGAERT, Tien jaar praktijk artikel 29bis WAM 1989. De regeling ten voordele van zwakke weggebruikers, Mechelen, Kluwer, 2004, (83) nr. 67. 63 Pol. Luik 21 juni 2000, Verkeersrecht 2000, 370. 64 Beneluxhof 19 februari 1988, nr. A 87/4, Volksverzekering/ Van Hyfte, RRD 1988, 399. 65 De vergoeding is dan immers niet meer het gevolg van een strafrechtelijk vonnis: wetsvoorstel van 29 oktober 1999 tot verbetering van de regeling inzake automatische
-
13
25. Tot slot dient nog te worden opgemerkt dat – niettegenstaande het slachtoffer weliswaar vergoed zal worden door de verzekeraar – deze laatste over een regresrecht beschikt tegen de bestuurder voor de totaliteit van de uitgaven overeenkomstig artikel 25, 2°, a) van de modelpolis van 14 december 199267.
1.2.3. De plaats van het ongeval 26. De automatische vergoedingsregeling geldt enkel voor verkeersongevallen die gebeurd zijn op plaatsen bedoeld in artikel 2, §1 WAM-‐wet, zijnde de openbare weg en terreinen die toegankelijk zijn voor het publiek, dan wel voor een zeker aantal personen die het recht hebben om er te komen 68 . Net zoals het begrip verkeersongeval, wordt ook dit begrip ruim geïnterpreteerd. Zo vallen ongevallen op carpool parkings, in pretparken, op bouwplaatsen69, op de parking van rusthuizen70 en warenhuizen, op de binnenplaats van een boerderij die regelmatig gebruikt wordt door klanten71, op het fiets-‐ of het voetpad allemaal onder de toepassing van artikel 29bis WAM-‐wet72. Ongevallen in de lucht of op het water worden daarentegen uit het toepassingsgebied geweerd.
(i) Privéterrein 27. Vroeger bestond er heel wat onduidelijkheid omtrent de vraag of onder ‘terrein’ ook privéterrein kon worden begrepen73. Voor de wetswijziging van 2001 gold de automatische vergoedingsregeling namelijk niet ingeval verkeersongevallen plaatsvonden op privéterrein74. Het Arbitragehof boog zich over deze problematiek en oordeelde dat artikel 29bis WAM-‐wet, zoals van toepassing onder de wet van 13 april 1995, in die zin geïnterpreteerd dat ongevallen op een privéterrein worden uitgesloten van de vergoedingsregeling, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet
vergoeding van de schade, geleden door zwakke weggebruikers en passagiers van voertuigen, Parl.St. Kamer, 1999-‐00, nr. 50-‐210/1, 5. 66 C. VAN SCHOUBROECK en T. MEURS, “Vergoedingsregeling voor verkeersongevallen met motorrijtuigen (Artikel 29bis WAM-‐wet)” in C. VAN SCHOUBROECK en T. MEURS, Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, losbl., (105) nr. 36. 67 Modelovereenkomst van 14 december 1992 voor de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, BS 3 februari 1993. 68 Cass. 7 februari 2011, AR C.10.0147.N, T.Verz. 2011, 301. 69 Rb. Bergen 17 april 2008, VAV 2008, 278. 70 Pol. Brugge 6 juni 2008, RW 2009-‐10, 1236. 71 Bergen 15 september 2009, T.Verz. 2010, 311. 72 C. VAN SCHOUBROECK en T. MEURS, “Vergoedingsregeling voor verkeersongevallen met motorrijtuigen (Artikel 29bis WAM-‐wet)” in C. VAN SCHOUBROECK en T. MEURS, Bijzondere overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, losbl., (105) nr. 39. 73 L. DONNET, “L’application de l’article 29bis de la loi du 21 novembre 1989 pour les accidents survenus en terrains privés”, RRD 2002, 335-‐342. 74 Rb. Dendermonde 5 maart 2009, T.Verz. 2010, 192.
-
14
schendt75. Het Hof van Cassatie sprak zich eveneens uit over de interpretatie van het begrip ‘terreinen die toegankelijk zijn voor een zeker aantal personen die het recht hebben er te komen’. Ingevolge de wetswijziging van 2001 werd immers duidelijk dat een verkeersongeval zich enkel kan voordoen ‘op de plaatsen bedoeld in artikel 2, §1 WAM-‐wet’. Het Hof oordeelde dat het plaatsen betreft die ‘hoewel zij privé zijn, ze voortdurend toegankelijk zijn voor bepaalde categorieën van personen, zoals aangestelden, klanten, leveranciers, bezoekers of passanten’.76 Ingevolge dit arrest stond de deur op een kier om privéterreinen in het toepassingsgebied op te nemen. Het verlossende antwoord kwam uiteindelijk in 2007 toen het Hof van Cassatie stelde dat ook een privéterrein onder het toepassingsgebied kan vallen, ‘mits het toegankelijk is voor een aantal personen die het recht hebben om er te komen’.77 Gezien artikel 29bis WAM-‐wet zeer restrictief geïnterpreteerd dient te worden, zal de vergoedingsregeling evenwel niet van toepassing zijn op strikt privéterrein78. Artikel 29bis WAM-‐wet zal dus niet kunnen worden toegepast wanneer het ongeval weliswaar gebeurt op een privaat terrein, maar dat terrein slechts alleen toegankelijk is voor de eigenaar en voor personen die er met zijn toestemming mogen komen79. Indien daarentegen een privéterrein toegankelijk is voor een zeker aantal personen die het recht hebben om er te komen (bv. het eigen personeel), kan artikel 29bis WAM-‐wet wel worden toegepast80. Het komt er dus op aan goed uit te maken aan welke categorie van personen toegang wordt verschaft.
1.2.4. Motorrijtuig 28. Onder het begrip ‘motorrijtuig’ in de zin van artikel 29bis WAM-‐wet wordt begrepen: ‘Ieder rij-‐ of voertuig bestemd om zich over de grond te bewegen en door een mechanische kracht kan worden gedreven, ongeacht of het aan spoorstaven is gebonden of niet’.81
(i) Motorrijtuig dat niet aan spoorstaven is gebonden 29. Aan het begrip ‘motorrijtuig dat niet aan spoorstaven is gebonden’, komt de betekenis van artikel 1 WAM-‐wet toe. Volgens dit artikel heeft het begrip ‘motorrijtuig’ betrekking op een rij-‐of voertuig dat bestemd is om zich over de grond te bewegen en dat door een mechanische kracht kan worden aangedreven, zonder
75 Arbitragehof 6 november 2002, nr. 158/2002, Verkeersrecht 2003, 94; N. ESTIENNE, “Questions choisies en matière d’indemnisation des usagers faibles de la route”, RGAR 2004, (13 893) 13 894. 76 Cass. 12 oktober 2005, VAV 2006, 532. 77 Cass. 13 april 2007, Arr. Cass. 2007, 776. 78 Pol. Brugge 5 september 2002, Verkeersrecht 2003, 49. 79 Rb Brugge 21 juni 2007, RW 2008-‐09, 1442; Pol. Hoei 21 december 2016, T.Pol. 2007, 84. 80 W. JUNGBLUTH, “Het begrip verkeersongeval”, T.Verz. 2016, 458-‐459. 81 C. VAN SCHOUBROECK, A. DE GRAEVE en T. MEURS, “Artikel 29bis WAM-‐Wet” in C. VAN SCHOUBROECK, A. DE GRAEVE en T. MEURS, Verzekeringen. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, IV. WAM, Mechelen, Kluwer, losbl., (78) nr. 24.
-
15
aan spoorstaven te zijn gebonden. Ook de door de Koning bepaalde aanhangwagens die speciaal gebouwd zijn om aan een motorrijtuig te worden gekoppeld met het oog op vervoer van personen en zaken, vallen hieronder. Er dient evenwel te worden opgemerkt dat niet alle motorrijtuigen die door een mechanische kracht worden aangedreven onder het toepassingsgebied van artikel 29bis WAM-‐wet vallen. Zo is een rolstoel met eigen aandrijving weliswaar een motorrijtuig in de zin van artikel 1 WAM-‐wet, maar wordt deze rolstoel toch uitdrukkelijk uitgesloten door artikel 29bis, §3 WAM-‐wet. Dit impliceert dat een elektrische rolstoelgebruiker, net zoals een gewone rolstoelgebruiker, geen bestuurder, maar een zwakke weggebruiker is die bijgevolg kan genieten van de foutloze schadevergoedingsplicht.
(ii) Motorrijtuig dat wel aan spoorstaven is gebonden 30. Vooreerst kan worden gesteld dat het begrip ‘aan spoorstaven gebonden motorrijtuig’ meer inhoudt dan enkel de treinen, trams of metro’s die voor het openbaar vervoer worden ingezet. Zo valt ook een rondrijdend treintje in een pretpark onder deze noemer82. 31. Rond deze ‘aan spoorstaven gebonden motorrijtuigen’ is de laatste jaren heel wat te doen geweest, hetgeen dan ook geleid heeft tot een overvloed aan rechtspraak83.
Oorspronkelijk kon het slachtoffer van een verkeersongeval waarbij een trein of tram betrokken was, geen aanspraak maken op de automatische vergoedingsregeling vervat in artikel 29bis WAM-‐wet. De enige mogelijkheid waarover de benadeelde beschikte om vergoeding te bekomen voor de geleden schade, was beroep doen op het gemeen recht. Een keerpunt kwam er toen het Arbitragehof naar aanleiding van een ongeval met een tram oordeelde dat het onderscheid tussen motorrijtuigen al naar gelang zij wel of niet aan spoorstaven waren gebonden, ongrondwettig was84. Enkele jaren later, toen een tiener op een spoorwegovergang door een trein werd gevat en ter plaats overleed, bevestigde het Hof zijn rechtspraak door te zeggen voor recht dat ‘artikel 29bis WAM-‐wet, zoals van toepassing onder de wet van 13 april 1995, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt, in zoverre het treinen uitsluit van het vergoedingsstelsel wanneer zij van de openbare weg gebruik maken of de openbare weg geheel of gedeeltelijk kruisen en in zoverre het in die gevallen niet in een vergoedingsplichtige partij voorziet’.85 Onder impuls van deze rechtspraak werd de vergoedingsregeling van artikel 29bis WAM-‐
82 L. BREWAEYS en G. MEYNS, “De vergoeding van de zwakke weggebruiker” in E. BREWAEYS, Bestendig Handboek Verkeer. Deel V., Mechelen, Kluwer, losbl., (395) nr. 8811. 83 M. FERRON, “L’évolution de la jurisprudence de la Cour constitutionnelle en matière d’application de la RCO aux véhicules sur rails”, VAV 2013, 21-‐24. 84 Arbitragehof 15 juli 1998, nr. 92/98, RW 1999-‐00, 338. 85 Arbitragehof 10 december 2003, nr. 158/2003, VAV 2004, 195.
-
16
wet bij wet van 19 januari 2001 uitgebreid tot verkeersongevallen waarbij aan spoorstaven gebonden motorrijtuigen zijn betrokken86.
32. Hoewel niet ontkend kan worden dat de wetswijziging heeft bijgedragen tot een verhoogde rechtszekerheid87, heeft de wetgever toch enkele steken laten vallen. Zo werd de omschrijving van het begrip ‘motorrijtuig’ in artikel 29bis, §3 WAM-‐wet niet aangepast aan de uitbreiding van het toepassingsgebied. Deze definitie verwijst immers zonder meer naar het begrip ‘motorrijtuig’, zoals omschreven in artikel 1 WAM-‐wet waarin nochtans ‘aan spoorstaven gebonden motorrijtuigen’ uitdrukkelijk zijn uitgesloten88. Deze vergetelheid heeft echter ook consequenties voor wat de interpretatie van het begrip ‘bestuurder van het motorrijtuig’ betreft. Een strikte lezing zou ertoe kunnen leiden dat de bestuurder van een spoorvoertuig niet onder de uitsluitingsgrond van artikel 29bis, §2 WAM-‐wet valt en aldus wél aanspraak zou kunnen maken op de automatische vergoedingsregeling 89 . Men mag echter aannemen dat de wetgever de bestuurder van een spoorvoertuig op dezelfde wijze heeft willen behandelen als de bestuurder van een niet aan spoorstaven gebonden motorrijtuig, zodoende geen van beide bestuurders vergoeding kan bekomen op grond van artikel 29bis WAM-‐wet. 33. Bovendien heeft de wetgever ook nagelaten om in artikel 29bis, §1, lid 2 WAM-‐wet te verwijzen naar ‘de plaatsen bedoeld in artikel 2, §1 WAM-‐wet’, zoals dit wel het geval is in lid 190. Dit heeft tot gevolg dat de vergoedingsregeling inzake verkeersongevallen met trams en treinen niet beperkt is tot ongevallen die voorvallen op de openbare weg, de terreinen toegankelijk voor het publiek of voor een zeker aantal personen die het recht hebben om er te komen91. Kort gezegd komt het erop neer dat ook ongevallen met spoorvoertuigen op terreinen die volledig zijn afgesloten van de plaatsen bedoeld in artikel 2, §1 WAM-‐wet onder het toepassingsgebied vallen. Hierdoor genieten zwakke weggebruikers die slachtoffer worden van een verkeersongeval met een spoorvoertuig een ruimere bescherming dan zij die het slachtoffer worden van een ongeval met een gewoon motorrijtuig. Volgens het Hof van Cassatie vormt dit verschil in behandeling, dat trouwens een bewuste keuze van de wetgever was92, geen probleem. Naar aanleiding van een 86 Zie artikel 29bis, §1, lid 2 WAM-‐wet; Arbitragehof 7 juni 2006, nr. 93/2006, RW 2006-‐07, 1149. 87 Cass. 20 december 2007, AR C.07.0227.N, VAV 2008, 106; Cass. 5 juni 2008, Arr.Cass. 2008, 1437; Cass. 29 september 2011, RW 2013-‐14, 577. 88 N. ESTIENNE, “Questions choisies en matière d’indemnisation des usagers faibles de la route”, RGAR 2004, 13 894. 89 L. BREWAEYS en G. MEYNS, “De vergoeding van de zwakke weggebruiker” in E. BREWAEYS, Bestendig Handboek Verkeer. Deel V., Mechelen, Kluwer, losbl., (395) nr. 8811. 90 I. BOONE, “Vergoeding van persoonsschade bij verkeersongevallen waarbij een trein betrokken is: Grondwettelijk Hof steekt stok tussen de wielen”, VAV 2012, (66) nr. 1. 91 Arbitragehof 7 juni 2006, nr. 93/2006, RW 2006-‐07, 1149; D. WUYTS, “Vergoeding van persoonsschade bij verkeersongevallen waarbij een spoorvoertuig betrokken is: de saga vervolgt”, NJW 2014, 457. 92 Verslag namens de commissie over het wetsvoorstel tot verbetering van de regeling inzake automatische vergoeding van de schade, geleden door zwakke weggebruikers en
-
17
ongeval dat een passagier overkwam toen hij uit een trein op het perron stapte, oordeelde het Hof namelijk dat ‘artikel 29bis, §1, lid 2 WAM-‐wet doelt op ‘elk verkeersongeval waarbij een aan spoorstaven gebonden voertuig betrokken is, ongeacht de plaats waar het ongeval zich voordoet’.93 Artikel 29bis WAM-‐wet is dus niet alleen van toepassing op ongevallen die zich voordoen op plaatsen waar een spoorvoertuig gebruik maakt van de openbare weg of deze kruist94. 34. Wie echter dacht dat ingevolge de rechtspraak van het Hof van Cassatie deze problematiek op het juiste spoor zat, komt echter bedrogen uit. Vraag blijft immers of dit verschil in behandeling wel verenigbaar is met het grondwettelijk niet-‐discriminatieverbod. Het Grondwettelijk Hof oordeelde in die zin dat artikel 29bis, §1, lid 2 WAM-‐wet slechts mag worden toegepast wanneer het verkeersongeval zich voordoet op een plaats die niet volledig afgezonderd is van het verkeer op de plaatsen bedoeld in artikel 2, §1 WAM-‐wet (eigen onderlijning) 95 . De verantwoording hiervoor is de volgende: daar waar het risico veroorzaakt door een spoorvoertuig bij het rijden op plaatsen die niet volledig afgezonderd zijn van de plaatsen bedoeld in artikel 2, §1 WAM-‐wet vergelijkbaar is met het risico dat wordt veroorzaakt door andere voertuigen, is het risico veroorzaakt door een trein die op een volledig afgezonderde spoorweg rijdt wezenlijk verschillend van het eerst bedoelde risico. 35. Hoewel er voor de motivering van bovenstaand arrest wel iets te zeggen valt, kunnen hierbij toch enkele kritische bedenkingen worden gemaakt. Vooreerst beoogde de wetgever om zwakke weggebruikers een betere bescherming te verlenen wat de vergoeding van hun letselschade betreft. Ingevolge dit arrest wordt de bescherming echter gereduceerd. Nochtans maakt de omstandigheid dat een spoorvoertuig op het ogenblik van het ongeval ‘in eigen bedding’ rijdt, afgescheiden van het wegverkeer, eigenlijk geen verschil uit wat de impact op de letsels betreft. Bovendien mag men niet vergeten dat de vergoedingsregeling ook van toepassing is op treinpassagiers die letsels oplopen, bijvoorbeeld doordat de trein hard remt. Er kan bezwaarlijk worden geargumenteerd dat het risico voor deze passagiers wezenlijk verschillend is naargelang de plaats waar de trein rijdt96. Toch wordt ingevolge bovenstaand arrest de toepassing van artikel 29bis WAM-‐wet bij verkeersongevallen waarbij een trein betrokken is, afhankelijk gemaakt van de vraag of de trein op een spoorweg rijdt die al dan niet volledig is afgezonderd van het verkeer op de plaatsen bedoeld in artikel 2 WAM-‐wet. passagiers van voertuigen, Parl.St. Kamer 1999-‐00, nr. 50-‐210/005, 11; Cass. 30 september 2010, RGAR 2010, nr. 14 698. 93 Cass. 11 januari 2010, RGAR 2010, nr. 14 697; I. BOONE, “Treinongeval in ‘eigen bedding’: Hof van Cassatie aanvaardt bevoegdheid politierechtbank en toepassing artikel 29bis WAM”, NJW 2010, (198) 199. 94 Antwerpen 7 november 2007, T.Vred. 2008, 254; Rb. Luik 3 september 2008, VAV 2009, 354. 95 GwH 8 maart 2012, nr. 35/2012, T.Verz. 2012, 222, noot J. MUYLDERMANS. 96 P. COLSON, “L’arrêt de la Cour constitutionnelle du 8 mars 2012: un arrêt qui ne tient pas la route?”, JLMB 2012, (1992) nr. 12.
-
18
36. Hoe zit het nu concreet met plaatsen volledig afgezonderd van de rest van het verkeer? Het Hof van Cassatie en het Grondwettelijk Hof lijken het spoor immers bijster te zijn. Naar aanleiding van enkele prejudiciële vragen heeft het Grondwettelijk Hof evenwel zijn zienswijze bijgesteld. Zo oordeelde het Hof in 2013 dat ‘het feit dat een aan spoorstaven gebonden motorrijtuig zich bevindt op een plaats die volledig afgezonderd is van de rest van het verkeer, geen enkel gevolg heeft voor het risico dat het voertuig inhoudt voor de passagiers die zich daarbinnen bevinden’.97 Een jaar later bevestigde het Hof zijn rechtspraak en voegde er nog aan toe dat er derhalve geen enkele redelijke verantwoording bestaat om treinpassagiers, betrokken bij verkeersongevallen die zich voordoen in eigen bedding, uit te sluiten van de vergoedingsregeling98. Ofschoon op dit punt een einde lijkt te zijn gekomen aan de problematiek, zijn daarmee nog niet alle vragen van de baan. 37. In 2015 krijgt deze saga nog een vervolg door een arrest van 28 mei, dat uiteindelijk het werkelijke sluitstuk van deze problematiek vormt. Na de kwestie van de treinpassagiers rees immers een nieuwe vraag, namelijk of personen