de invloed van overnames op de kapitaalstructuur · 2011. 2. 19. · beschrijvende statistieken in...
TRANSCRIPT
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE
ACADEMIEJAAR 2009 – 2010
DE INVLOED VAN OVERNAMES OP DE
KAPITAALSTRUCTUUR
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van
Master in de Toegepaste Economische Wetenschappen
Barbara Cambron
Michiel De Meyer
onder leiding van
Prof. dr. ir. Sophie Manigart
Charlotte Feys
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE
ACADEMIEJAAR 2009 – 2010
DE INVLOED VAN OVERNAMES OP DE
KAPITAALSTRUCTUUR
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van
Master in de Toegepaste Economische Wetenschappen
Barbara Cambron
Michiel De Meyer
onder leiding van
Prof. dr. ir. Sophie Manigart
Charlotte Feys
I
PERMISSION
Ondergetekenden verklaren dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of
gereproduceerd worden, mits bronvermelding.
Barbara Cambron en Michiel De Meyer
II
WOORD VOORAF
Vooreerst willen we een aantal mensen bedanken die ons geholpen hebben bij het tot stand brengen
van deze masterproef.
We willen onze promotor, Prof. dr. ir. Sophie Manigart, hartelijk bedanken om ons de mogelijkheid te
bieden dieper in te gaan op dit interessant onderwerp, het geven van heel nuttige tips en het
aanscherpen van onze kritische ingesteldheid.
In de tweede plaats willen we onze contactpersoon Mevr. Charlotte Feys (assistent aan de vakgroep
Accountancy en Bedrijfsfinanciering) hartelijk bedanken voor haar advies en haar bereidheid om ons
onmiddellijk te helpen als we een probleem ondervonden.
We willen dr. Tom Vanacker, Prof dr. Olivier De Jonghe en Prof. dr. Patrick Van Kenhove bedanken
voor de tips die ze gaven met betrekking tot het statistisch en econometrisch aspect van deze
masterproef.
Vervolgens wensen we ook de heer Jan De Klerck te danken. Via zijn nuttige tips gaf hij ons meer
inzicht in een mogelijke verklaringen met betrekking tot het fenomeen van de „nul-kapitaalstructuur‟.
Dit werk zou eveneens onmogelijk zijn geweest zonder de steun en aanmoediging van onze ouders en
familie.
Als laatste willen we ook onze vrienden bedanken die ons doorheen onze masterproef met raad en
daad bijstonden.
Barbara Cambron en Michiel De Meyer
mei 2010
III
INHOUDSOPGAVE
LIJST VAN TABELLEN ................................................................................................................... IV
INLEIDING ........................................................................................................................................... 1
DEEL 1: LITERATUURSTUDIE EN HYPOTHESEOPBOUW ..................................................... 3
1 Overnames: soorten, motieven en de invloed op de kapitaalstructuur ........................................ 3
2 Convergentiegedrag van de kapitaalstructuur ............................................................................. 7
3 Hypotheseopbouw ....................................................................................................................... 9
3.1 Invloed van overnames op het aandeel van financiële schulden ......................................... 9
3.2 Invloed van overnames op de interne schuldfinanciering ................................................. 10
3.3 Convergentiegedrag van de kapitaalstructuur ................................................................... 10
DEEL 2: DATA, VARIABELEN EN MODELOPBOUW .............................................................. 11
1 Dataverzameling ........................................................................................................................ 11
2 Definiëring van de variabelen ................................................................................................... 12
2.1 Afhankelijke variabelen ..................................................................................................... 12
2.2 Onafhankelijke variabelen ................................................................................................. 13
2.3 Controlevariabelen ............................................................................................................ 14
3 Modelopbouw ............................................................................................................................ 17
3.1 Modelopbouw met betrekking tot de kapitaalstructuur ..................................................... 17
3.2 Modelopbouw met betrekking tot interne schuldfinanciering ........................................... 18
3.3 Modelopbouw met betrekking tot het convergentiegedrag van de kapitaalstuctuur ......... 19
DEEL 3: BESCHRIJVENDE STATISTIEK EN CORRELATIEMATRIX ................................. 20
1 Beschrijving steekproef ............................................................................................................. 20
2 Beschrijving van de kapitaalstructuur ....................................................................................... 20
3 Beschrijving van interne schuldfinanciering ............................................................................. 22
4 Beschrijving van het convergentiegedrag van de kapitaalstructuur .......................................... 23
5 Correlatiematrix ......................................................................................................................... 24
DEEL 4: HET FENOMEEN VAN DE ‘NUL-KAPITAALSTRUCTUUR’ ................................... 25
DEEL 5: EMPIRISCHE RESULTATEN ......................................................................................... 28
1 Invloed van geografische- en activiteitendiversificatie op de kapitaalstructuur........................ 28
2 Interne schuldfinanciering en overnames .................................................................................. 31
2.1 Meer interne schuldfinanciering na de overname .............................................................. 31
2.2 Invloed van activiteitenfocus op de omvang van interne schuldfinanciering .................... 32
3 Convergentiegedrag van de kapitaalstructuur ........................................................................... 36
4 Econometrische beginselen met betrekking tot de regressies ................................................... 37
ALGEMEEN BESLUIT ..................................................................................................................... 38
BRONNENLIJST ................................................................................................................................... i
BIJLAGEN ............................................................................................................................................ v
IV
LIJST VAN TABELLEN
Tabel 1: Dimensies van overnames volgens de aard van de activiteit en de geografische ligging ... 4
Tabel 2: Voorwaarden waaraan de steekproefelementen moeten voldoen. .................................... 12
Tabel 3: Beschrijvende statistieken van de kapitaalstructuur van overgenomen ondernemingen. . 21
Tabel 4: Beschrijvende statistieken van de interne schuldfinanciering bij overgenomen
ondernemingen. ................................................................................................................. 23
Tabel 5: Beschrijvende statistieken van het verschil tussen de kapitaalstructuur van de
overnemer en de overgenomen onderneming. .................................................................. 23
Tabel 6: Schematische voorstelling van de kapitaalstructuur van voor en na de overname. .......... 25
Tabel 7: Beschrijving van het totale aantal overnames per overnamejaar en het aantal overnames
dat een „nul-kapitaalstructuur‟ aanneemt na overname. ................................................... 26
Tabel 8: Absoluut en relatief aantal overgenomen ondernemingen die een „nul-kapitaalstructuur‟
aanneemt twee jaar na overname. Twee jaar na overname wordt opgesplitst in twee
perioden (pre- en post notionele intrestaftrek). ................................................................. 27
Tabel 9: OLS regressie van kapitaalstructuur. ................................................................................ 30
Tabel 10: OLS regressie van interne schuldfinanciering (deel a: geen gegevens van de
overnemende onderneming). ............................................................................................. 34
Tabel 11: OLS regressie van interne schuldfinanciering (deel b: met gegevens van de
overnemende onderneming). ............................................................................................. 35
Tabel B1: Definiëring van de gebruikte variabelen. ......................................................................... viii
Tabel B2: Aantal overnames per jaar. ................................................................................................ ix
Tabel B3: Leeftijd van de overgenomen ondernemingen bij overname. ............................................ ix
Tabel B4: Absolute (Gedeelte A) en relatieve (Gedeelte B) aantallen van de verschillende
soorten overnames. ............................................................................................................. x
Tabel B5: Land van overnemer. .......................................................................................................... x
Tabel B6: Rechtsvorm van de binnenlandse overgenomen ondernemingen. ..................................... xi
Tabel B7: Beschrijvende statistieken van de kapitaalstructuur van overgenomen ondernemingen
(op basis van percentielen)................................................................................................ xii
Tabel B8: Beschrijving van de variabele financiële schulden op de totale activa. ............................ xii
Tabel B9: Beschrijvende statistieken van de kapitaalstructuur van overgenomen ondernemingen
van overnames met betrekking tot respectievelijk geografische focus/diversificatie en
activiteitenfocus/diversificatie op het twee-digit US SIC niveau. ................................... xiii
Tabel B10: Beschrijvende statistieken van de interne schuldfinanciering van overgenomen
ondernemingen van overnames met betrekking tot respectievelijk activiteitenfocus
en -diversificatie op het twee-digit US SIC niveau. ......................................................... xiv
Tabel B11: Invloed van overnames op de interne schuldfinanciering van overgenomen
ondernemingen. .............................................................................................................. xxiii
Tabel B12: Statistisch onderzoek van het convergentiegedrag van de kapitaalstructuur van de
overgenomen onderneming op basis van de Wilcoxon test. .......................................... xxiv
1
INLEIDING
Overnames en fusies vervullen een belangrijke rol in onze hedendaagse maatschappij. Sanchez &
Heene, 2004 stellen dat overnames of fusies een gevolg zijn van de normale groeistrategie die
ondernemingen doorstaan. Wanneer ondernemingen op het punt komen waarbij ze intern niet verder
kunnen groeien, biedt een overname of een fusie soelaas.
Men kan overnames en fusies dan ook niet wegdenken in het ondernemingslandschap. De uitgebreide
literatuur over dit onderwerp bevestigt dan ook deze stelling. Echter, deze literatuur concentreert zich
hoofdzakelijk op onderwerpen zoals operationele en financiële performantie van de betrokken
ondernemingen na overname (Rumelt, 1974; Singh & Montgommery, 1987; Mørck, Shleifer &
Vishny, 1990; etc.). Deze masterproef zal de bestaande literatuur met betrekking tot fusies en
overnames op verschillende manieren aanvullen.
Ten eerste onderzoeken we enkel overnames. Fusies worden niet opgenomen in ons werkstuk.
Daarnaast zullen we, in tegenstelling tot de literatuur, ons enkel toespitsen op de kapitaalstructuur.
Vervolgens zullen we enkel overgenomen ondernemingen na overname onderzoeken. De bestaande
literatuur voert hoofdzakelijk onderzoek naar de invloed van overnames op overnemende
ondernemingen.
Tenslotte beperken we dit onderzoek tot de Belgische context. Eveneens constateren we dat het
onderzoek van overnames in een Belgische context schaars is. Aan de hand van deze aspecten willen
wij met ons werkstuk een nieuwe visie werpen op de bestaande literatuur.
Uitgaande van bovenstaande uitgangspunten zullen we de volgende onderzoeksvraag doorheen ons
werkstuk hanteren: Wat is de invloed van overnames op de kapitaalstructuur van Belgische,
overgenomen bedrijven?
Deze onderzoeksvraag wordt bekeken vanuit drie verschillende perspectieven.
Als eerste wordt de invloed van verschillende soorten overnames op de kapitaalstructuur van de
overgenomen onderneming onderzocht. Hierbij wordt nagegaan of de kapitaalstructuur na overname
verschillend is indien de overname respectievelijk een activiteitenfocus of een activiteitendiversificatie
volgt. In dezelfde lijn wordt nagegaan of de kapitaalstructuur na overname verschillend is indien de
overname respectievelijk een geografische focus of geografische diversificatie volgt.
Een tweede invalshoek is het bestaan van interne schuldfinanciering. Een aantal auteurs (Bhide, 1990;
Hubbard & Palia, 1999; etc.) geven aan dat overnames interne kapitaalmarkten creëren (wat leidt tot
het gebruik van interne schuldfinanciering). Daarenboven wordt onderzocht of overgenomen
ondernemingen uit overnames met een activiteitenfocus meer beroep doen op interne
schuldfinanciering in vergelijking met overgenomen ondernemingen uit overnames met een
2
activiteitendiversificatie. Dit wordt onderzocht omdat overnames met een activiteitenfocus
gekenmerkt worden door minder informatieasymmetrieën binnen de ondernemingsgroep (Scharfstein
& Stein, 2000).
Ten derde wordt de invloed van de kapitaalstructuur van de overnemende onderneming op de
overgenomen onderneming nagegaan. Hierbij wordt onderzocht of de kapitaalstructuur van de
overgenomen onderneming convergeert naar de kapitaalstructuur van de overnemende onderneming.
In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van een steekproef van 414 Belgische overgenomen
ondernemingen. De overnames die worden opgenomen dateren van de periode van 1 januari 1999 tot
en met 31 december 2006.
Het verklaren van de hypothesen gebeurt op twee manieren. Bij de voor- en na studies wordt gebruik
gemaakt van Wilcoxon toetsen. Het vergelijken van de impact van verschillende overnamestrategieën
op de kapitaalstructuur gebeurt op basis van een lineaire (OLS) regressie.
Hoewel dit onderzoek tot een aantal interessante resultaten leidt, moeten we deze toch met de nodige
voorzichtigheid benaderen.
Ondanks het feit dat het proces van de dataverzameling nauwkeurig wordt doorlopen, treedt er een
steekproefvertekening (sample selection bias) op. Dit heeft als belangrijke beperking dat de externe
validiteit in dit onderzoek erg laag is.
In deel één starten we dit onderzoek met een overzicht van de relevante literatuur in verband met ons
onderwerp. Op basis van dit literatuuronderzoek worden onze hypothesen gevormd. De beschrijving
van de data, de variabelen en de modelopbouw worden in deel twee besproken. Vervolgens worden de
beschrijvende statistieken in deel drie uiteengezet. Eveneens wordt heel kort de correlatiematrix
toegelicht. Het bestuderen van de beschrijvende statistieken resulteert in de vaststelling dat veel
bedrijven na de overname geen financiële schulden meer aanhouden. In deel vier wordt geprobeerd om
dit fenomeen te verklaren. Vervolgens worden de empirische resultaten met betrekking de hypothesen
in deel vijf besproken. Deze studie eindigt met een conclusie, enkele beperkingen en richtlijnen voor
verder onderzoek.
3
DEEL 1: LITERATUURSTUDIE EN HYPOTHESEOPBOUW
1 Overnames: soorten, motieven en de invloed op de kapitaalstructuur
Lubatkin (1983) wijst op het probleem dat fusies en overnames in de financiële literatuur (zeker vóór
1983) als een homogeen begrip aanzien worden. Daarom is het noodzakelijk te verduidelijken wat het
verschil is tussen beiden.
Bij een fusie smelten de betrokken partijen samen tot één juridische entiteit die alle activiteiten en
verplichtingen op zich neemt. Bij overnames daarentegen blijven de twee juridische entiteiten bestaan
(Vandenhove, 2001). Bijgevolg kan na de overname een onderscheid gemaakt worden tussen de
overnemer en de overgenomen onderneming. Omdat dit onderzoek de kapitaalstructuur van
overgenomen ondernemingen onderzoekt, spitsen we ons enkel toe op overnames.
Lubatkin (1983) haalt aan dat er vanuit de strategisch management literatuur verschillende types van
overnames bestaan. Hij vindt dat verschillende types van overnamestrategieën een invloed hebben op
het bestaan van synergieën. In de (strategisch management) literatuur wordt een onderscheid gemaakt
op basis van de overeenstemming van de kernactiviteiten (Salter & Weinhold, 1979), de geografische
ligging van de overnemer en de overgenomen onderneming (De Long, 2001), gerelateerde en niet
gerelateerde overnames (Chatterjee, 1986), horizontale en verticale overnames (Peck & Temple, 2002;
Lubatkin, 1983), etc.
Twee van de bovenvermelde overnametypes of –strategieën worden in dit onderzoek opgenomen.
Ten eerste wordt een onderverdeling gemaakt tussen overnames die al dan niet een activiteitenfocus
volgen (Singh & Montgomery, 1987; Mørck, Shleifer & Vishny, 1990). Overnames waarbij de
overnemer en de overgenomen onderneming dezelfde activiteiten hebben, worden gedefinieerd als
overnames met een activiteitenfocus. Wanneer de betrokken partijen verschillende activiteiten hebben
worden ze gedefinieerd als overnames met een activiteitendiversificatie (Singh & Montgomery, 1987;
Mørck et al., 1990).
Ten tweede wordt op basis van De Long (2001)1 een onderscheid gemaakt naargelang de geografische
ligging van de overgenomen en de overnemende onderneming. Overnames waarbij de overgenomen
en overnemende onderneming in dezelfde staat of hetzelfde land gelegen zijn, worden gedefinieerd als
binnenlandse overnames of als overnames met een geografische focus. Indien de overnemende en
overgenomen onderneming in verschillende staten of landen gelegen zijn, wordt gesproken over
1 De Long (2001) deelt overnames in op basis van twee criteria. Een eerste criterium is de overeenstemming
van de geografische ligging van de betrokken partijen. Een tweede indeling gebeurt op basis van de
overeenstemming van de activiteiten van de partijen. Hierbij opteert hij om de benadering van Mørck et al.
(1990) te volgen.
4
grensoverschrijdende overnames of overnames die een geografische diversificatie volgen. De Long
(2001) vindt dat een dergelijk onderscheid zinvol is omdat er verschillende reguleringen zijn in
verschillende staten en landen. Hoewel zijn onderzoek fusies en overnames van banken in de
Verenigde Staten behandelt – en het onderzoeksobject klaarblijkelijk verschillend is – kan deze
onderverdeling toch geëxtrapoleerd worden naar ons onderzoek, omdat het criterium van deze
onderverdeling niet specifiek met het onderwerp verbonden is.
Deze twee overnamestrategieën zullen doorheen dit onderzoek gebruikt worden. Een combinatie van
deze twee strategieën leidt tot vier verschillende soorten overnames die in tabel 1 worden geïllustreerd.
Deze vier verschillende soorten overnames zijn: zuivere focus (activiteitenfocus gecombineerd met
geografische focus), activiteitenfocus gecombineerd met geografische diversificatie,
activiteitendiversificatie gecombineerd met geografische focus en zuivere diversificatie
(activiteitendiversificatie gecombineerd met geografische diversificatie).
Aard van de activiteit
= ≠
Geo
gra
fisc
he
lig
gin
g =
Zuivere focusstrategie
Diversificatie van aard van de activiteiten
Geografische focus (= binnenlandse overname)
≠
Focus van aard van de activiteiten
Zuivere diversificatiestrategie Geografische diversificatie
(=grensoverschrijdende overname)
Tabel 1: Dimensies van overnames volgens de aard van de activiteit en de geografische ligging
De beslissing om al dan niet een overname door te voeren, wordt gedreven door tal van motieven:
diversificatie, interne schuldfinanciering, vergroten van marktmacht, schaal- en bereikeconomieën,
etc. (Peck & Temple, 2002; Sanchez & Heene, 2004). Hieronder worden enkel de motieven besproken
die relevant zijn voor dit onderzoek, meer bepaald diversificatie en interne schuldfinanciering.
Een eerste motief om een overname door te voeren is diversificatie. Dit kan zowel voor de overnemer
als voor de overgenomen onderneming verschillende voordelen bieden (Peck & Temple, 2002).
Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de voordelen van activiteitendiversificatie en
geografische diversificatie.
Ten eerste zal activiteitendiversificatie het ondernemingsrisico verminderen (Amihud & Lev, 1981;
Aggarwal & Samwick, 2003). Ondernemingen die betrokken zijn bij een fusie of overname, hebben
schulden die niet alleen meer beschermd worden door de activiteiten en activa van één van de partijen
maar door een combinatie van beiden (Lewellen, 1971). Wanneer overgenomen en overnemende
ondernemingen actief zijn in verschillende industrieën die niet perfect met elkaar gecorreleerd zijn,
zullen ook hun winsten en kasstromen niet perfect gecorreleerd zijn (Lewellen, 1971). Bijgevolg
stabiliseert een dergelijke activiteitendiversificatie de inkomstenstroom van de betrokken
5
ondernemingen en vermindert aldus het financieel risico. Dit leidt uiteindelijk tot een lagere kost van
externe financiering en doet de schuldcapaciteit toenemen (Lewellen, 1971; Ghosh & Jain, 2000). Uit
Ghosh & Jain (2000) blijkt dat de schulden inderdaad belangrijker worden binnen de kapitaalstructuur
als gevolg van een toename van de schuldcapaciteit. Dit diversificatievoordeel wordt door Lewellen
(1971) gedefinieerd als het herverzekeringseffect of „co-insurance effect’. Ondernemingen binnen
eenzelfde industrie hebben een kasstroom- en winstpatroon die hoog gecorreleerd zijn en kunnen niet
genieten van een diversifiërend effect (Lewellen, 1971). Kort gesteld zal diversificatie van activiteiten
leiden tot meer stabielere inkomstenstromen die niet meer onderhevig zijn aan de volatiliteit van één
soort activiteit alleen. De inkomstenstroom zal bijgevolg afhankelijk zijn van de volatiliteit van de
combinatie van activiteiten bij de overnemer en de overgenomen onderneming.
Daarenboven worden managers naar activiteitendiversificatie gedreven, daar dit naast het
ondernemingsrisico ook het persoonlijk risico van de manager vermindert (Amihud & Lev, 1981). Het
persoonlijke risico van de manager is namelijk heel sterk verbonden met het ondernemingsrisico
omdat de persoonlijke voordelen van de manager gekoppeld zijn aan het overleven van de
onderneming (Amihud & Lev, 1981). Bijgevolg zal een manager opteren om de activiteiten van de
onderneming zo te diversifiëren dat het ondernemingsrisico afneemt (Amihud & Lev, 1981).
Ten tweede heeft een geografische diversificatie of een grensoverschrijdende overname ook enkele
voordelen ten opzichte van een geografische focus. Eiteman, Stonehill & Moffet (2001) stellen dat
internationale diversificatie kan leiden tot een daling van het financieel risico van ondernemingen en
bijgevolg de schuldcapaciteit kan verhogen. Ondernemingen betrokken bij een geografisch
gediversifieerde overname zijn mogelijk niet meer gebonden aan de variabiliteit van één geografische
markt. Bijgevolg worden stabielere kasstromen gegenereerd die minder afhankelijk zijn van de lokale,
regionale of nationale schommelingen.
Seth, Song, & Pettit (2002) stellen dat grensoverschrijdende overnames unieke waardecreërende
componenten bezitten. Hun empirisch onderzoek toont aan dat diversificatievoordelen zoals
risicovermindering optreden bij geografische gediversifieerde overnames maar niet bij geografisch
gefocuste overnames.
Naast diversificatie als motief om overnames door te voeren, is het ontstaan van interne
kapitaalmarkten en bijgevolg het verstrekken van interne schuldfinanciering een tweede motief. Dit
tweede motief wordt in dit onderzoek opgenomen om twee redenen. Ten eerste stellen Verschueren &
Deloof (1999) dat de toegang tot een interne kapitaalmarkt een belangrijke invloed uitoefent op de
financieringswijze en dus op de kapitaalstructuur van een Belgische onderneming. Ten tweede stellen
Bhide (1990) en Hubbard & Palia (1999) dat als gevolg van overnames interne kapitaalmarkten
gegenereerd kunnen worden.
6
Managers van ondernemingen gevestigd in een perfecte kapitaalmarkt staan indifferent ten opzichte
van de financieringswijze van de onderneming (Modigliani & Miller, 1958). Bijgevolg zal de
ondernemingsleiding in een perfecte kapitaalmarkt indifferent zijn tussen de financiering via een
interne of externe kapitaalmarkt. Eén van de assumpties van een perfecte kapitaalmarkt is de
afwezigheid van asymmetrische informatie (Myers, 1984; Myers & Majluf, 1984). Echter, in een
Belgische context is het bestaan van deze assumptie onrealistisch (Verscheuren & Deloof, 1999). Bij
het bestaan van asymmetrische informatie kunnen interne kapitaalmarkten met interne
schuldfinanciering een substituut vormen voor een niet efficiënt werkende externe kapitaalmarkt
(Hubbard & Palia, 1999; Verschueren & Deloof, 1999; Buysschaert, Deloof & Jegers, 2003).
Asymmetrische informatie ontstaat omdat verschaffers van externe financiering veelal over minder
informatie beschikken dan de ondernemingsleiding (Myers & Majluf, 1984). Door het bestaan van
asymmetrische informatie zullen externe verschaffers voor dit tekort aan informatie een extra kost
toerekenen aan de onderneming om hun middelen ter beschikking te stellen (Myers & Majluf, 1984).
Verschueren & Deloof (1999) stellen dat de kapitaalmarkten in België, net zoals in vele andere
continentale Europese landen, onderontwikkeld zijn. La Porta, Lopez-De-Silanes, Shleifer & Vishny
(1996) beweren eveneens dat België een slecht ontwikkelde kapitaalmarkt heeft. Een oorzaak hiervan
is de slechte bescherming van de investeerders (La Porta et al., 1996). In La Porta, Lopez-De-Silanes,
Shleifer & Vishny (1997) wordt opnieuw gewezen op de minder goede werking van de externe
kapitaalmarkt in België2
. Bijgevolg kan asymmetrische informatie een invloed hebben op de
kapitaalstructuur van een Belgische onderneming.
Heyman, Deloof & Ooghe (2008) stellen daarenboven dat België gezien kan worden als een omgeving
die bestaat uit vele kleine, niet beursgenoteerde ondernemingen. De ondernemingen die we in ons
onderzoek opnemen zijn hoofdzakelijk niet beursgenoteerde ondernemingen. Dit kan eveneens een
aanleiding geven voor het bestaan van asymmetrische informatie en ervoor zorgen dat moeilijker
geleend kan worden via de externe kapitaalmarkten (Heyman et al., 2008).
Deloof (1998) stelt dat interne kapitaalmarkten – en dus interne schuldfinanciering – in veel opzichten
waarde creëren binnen de onderneming, bijvoorbeeld door een daling van de financieringskost
(Deloof, 1998). Gertner, Scharfstein & Stein (1994) stellen dat ondernemingen de kosten, verbonden
aan asymmetrische informatie, kunnen verminderen door te lenen op de interne kapitaalmarkt. Door
middel van een interne kapitaalmarkt worden deze informatieasymmetrieën beperkt (Deloof, 1998;
Verschueren & Deloof, 1999). De (moeder)onderneming bezit namelijk meer informatie over de
lenende dochteronderneming in vergelijking met verschaffers van externe financiering (Deloof, 1998).
2 Deze vaststelling gebeurt op een indirecte wijze. La Porta et al. (1997) maken namelijk een onderscheid
tussen vier soorten rechtssystemen namelijk het Angelsaksische, Duitse, Scandinavische en Franse systeem.
Hierbij wordt België geclassificeerd onder het Franse systeem, wat volgens hen de zwakste kapitaalmarkten
heeft.
7
Bijgevolg kan de moederonderneming financiële middelen ter beschikking stellen aan een lagere
financieringskost.
Echter, sommige auteurs stellen dat interne kapitaalmarkten niet in alle situaties even efficiënt zullen
werken (Rajan, Servaes & Zingales, 2000; Scharfstein & Stein, 2000). Buysschaert et al. (2003) en
Kolasinski (2009) stellen dat er nog altijd geen eenduidig antwoord kan worden gegeven op de vraag
of interne kapitaalmarkten al dan niet waarde creëren.
Een voorwaarde opdat interne kapitaalmarkten efficiënter zouden werken dan de externe
kapitaalmarkten is dat zowel de overnemende en overgenomen onderneming gelijkaardige activiteiten
uitvoeren (Rajan et al., 2000). Rajan et al. (2000) en Scharfstein & Stein (2000) stellen dat het
onmogelijk is om alle kenmerken van de verschillende divisies te kennen, waardoor de allocatie van
interne schulden niet optimaal verloopt. Dit probleem kan worden opgelost indien de onderneming een
activiteitenfocus volgt aangezien elke ondernemingstak dezelfde kenmerken heeft. Bijgevolg kan de
manager van een onderneming een beter overzicht hebben over de financieringsprojecten. Indien de
activiteiten van een onderneming gediversifieerd zijn, daalt het overzicht van de manager over de
verschillende divisies, waardoor de informatieasymmetrieën tussen de manager en de divisies groter
worden (Rajan et al., 2000; Scharfstein & Stein, 2000). Sanchez & Heene (2004) stellen dat
gediversifieerde ondernemingen, in vergelijking met gefocuste ondernemingen, meer
informatieasymmetrieën hebben waardoor de voordelen van de interne kapitaalmarkten niet ten volle
benut kunnen worden.
2 Convergentiegedrag van de kapitaalstructuur
Managers gedragen zich niet altijd rationeel. Veel onderzoek vanuit de psychologische wereld wordt
verricht naar de oorzaak waarom managers zich niet gedragen volgens de economische theorieën
(Scharfstein & Stein, 1990; Bikhchandani, Hirshleifer & Welch, 1998; Filbeck, Gorman & Preece,
1996; etc.). Eén van deze onderzoeksstromen onderzoekt het groep- en imitatiegedrag bij managers.
Baanbrekend onderzoek in dit domein wordt verricht door Scharfstein & Stein (1990). Zij stellen dat
managers onder bepaalde omstandigheden de investeringsbeslissingen van andere managers kopiëren
en met andere woorden hun eigen persoonlijke informatie over de situatie negeren. Oorzaak hiervan is
te vinden bij het feit dat managers veel belang hechten aan hun reputatie op de arbeidsmarkt. Minder
goede investeringen zullen namelijk minder snel bekritiseerd worden wanneer de markt ervaart dat
meerdere managers deze investeringsbeslissing hebben genomen. Deze minder goede beslissingen,
worden dan gemakkelijker toegeschreven aan een onvoorspelbare factor in de markt en niet zozeer aan
de capaciteiten van de managers (Scharfstein & Stein, 1990).
8
Groep- en imitatiegedrag kunnen dan wel irrationeel overkomen voor een buitenstaander, voor een
manager in een onderneming is dit niet het geval. Iedere investeringsbeslissing gaat gepaard met heel
veel alternatieven en opties (Sanchez & Heene, 2004). Uit deze set van alternatieven moet een
manager het beste alternatief proberen te kiezen. Deze keuze zal ondersteund moeten worden door het
analyseren van ieder alternatief. Echter, dit is een tijdrovend proces en gaat gepaard met (hoge) kosten
(Sanchez & Heene, 2004). Het is daarom interessanter voor een manager om te berusten op de
informatie van anderen om zo deze kosten te vermijden (Scharfstein & Stein, 1990). Psychologen zijn
tot de conclusie gekomen dat mensen vooral het gedrag van experten gaan imiteren (Bikhchandani et
al., 1998).
Deze gedragstheorieën worden toegepast op de kapitaalstructuur van ondernemingen in het onderzoek
van Patel, Zeckhauser & Hendricks (1991). Eén van de onderzoeksvragen in hun studie gaat na of
ondernemingen dit groepsgedrag toepassen met betrekking tot hun schuldgraad (Debt-to-equity ratio).
Dit onderzoek concludeert dat ondernemingen op basis van groepsgedrag inderdaad naar de
industrieratio convergeren. De auteurs stellen namelijk dat het free-rider effect met betrekking tot het
gebruiken van informatie van anderen, eigen is aan de menselijke natuur.
Filbeck et al. (1996) bekritiseren voorgaand onderzoek. Deze auteurs vinden namelijk geen significant
resultaat van het feit dat het groepsgedrag van managers kan leiden tot het convergeren van de
kapitaalstructuur naar een industrieratio. Desondanks gaan zij toch verder met onderzoek in dezelfde
lijn. In hun werk wordt niet gesproken over groepsgedrag van managers maar wel over imitatiegedrag.
Wanneer bedrijven hun kapitaalstructuur opstellen, wordt rekening gehouden met een afruil tussen
allerhande voor- en nadelen van een bepaalde combinatie van eigen vermogen ten opzichte van
schuldfinanciering (Bradley, Kim & Jarrell, 1984). Het onderzoek naar deze optimale combinatie
vraagt veel tijd en inzet. Ondernemingen zullen dan ook meestal zelf deze moeite niet doen maar
zullen de leider in hun industrie imiteren. Aangezien deze onderneming de leider is, wordt verwacht
dat zij welbepaalde capaciteiten bezit die haar de leiderspositie oplevert (Filbeck et al., 1996). Daar de
ondernemingswaarde wordt beïnvloed door de financieringsbeslissing (Bradley et al., 1984), wordt
deze leiderspositie mede mogelijk gemaakt door het kiezen van een juiste combinatie van eigen
vermogen ten opzichte van vreemd vermogen. De resultaten in het onderzoek van Filbeck et al. (1996)
geven inderdaad aan dat er met betrekking tot de kapitaalstructuur - weliswaar een zwak - bewijs is
van het convergentiegedrag van de kapitaalstructuur van ondernemingen naar de kapitaalstructuur van
de leider.
9
3 Hypotheseopbouw
3.1 Invloed van overnames op het aandeel van financiële schulden
Geografisch gediversifieerde of grensoverschrijdende overnames kunnen genieten van
diversificatievoordelen die niet terug te vinden zijn bij geografisch gefocuste overnames (Eiterman et
al., 2001). Een voordeel dat deze auteurs aanhalen, is dat geografisch gediversifieerde overnames niet
meer gebonden zijn aan de variabiliteit van één geografische markt waardoor het financieel risico daalt
en de schuldcapaciteit toeneemt. Ghosh & Jain (2000) stellen dat als gevolg van een toename van de
schuldcapaciteit, de schuldfinanciering na de overname een relatief belangrijker aandeel in de
kapitaalstructuur aanneemt. Het begrip „relatief‟ is belangrijk in de context van het onderzoek van
Ghosh & Jain (2000) alsook in dit onderzoek. Er wordt namelijk niet gekeken naar een absolute
stijging (of daling) van de financiële schulden maar naar een relatieve stijging van de financiële
schulden binnen de kapitaalstructuur (die bestaat uit financiering via financiële schulden en eigen
vermogen).
Met andere woorden veronderstellen we dat het relatieve aandeel van financiële schulden binnen de
kapitaalstructuur groter zal zijn bij overgenomen ondernemingen uit een geografisch gediversifieerde
overname in vergelijking met overgenomen ondernemingen uit een geografische gefocuste overname.
Dit leidt tot hypothese 1a.
Hypothese 1a:
Een geografisch gediversifieerde overname leidt, in vergelijking met een geografisch gefocuste
overname, tot een relatief groter aandeel financiële schulden binnen de overgenomen onderneming.
Via activiteitendiversificatie daalt het financieel risico van de ondernemingen en stijgt hun
schuldcapaciteit (Lewellen, 1971; Ghosh & Jain, 2000). Dit voordeel is hoofdzakelijk te vinden bij
overnames waarbij overgenomen en overnemende ondernemingen zich in verschillende industrieën
bevinden (Lewellen, 1971). Ten tweede verminderen managers het ondernemingsrisico (evenals hun
persoonlijk risico) door een onderneming te leiden die gevestigd is in verschillende industrieën
(Amihud & Lev, 1981; Aggarwal & Samwick, 2003).
Deze stellingen leiden tot hypothese 1b.
Hypothese 1b:
Een activiteitendiversifiërende overname leidt, in vergelijking met een overname met activiteiten-
focus, tot een relatief groter aandeel financiële schulden binnen de overgenomen onderneming.
10
3.2 Invloed van overnames op de interne schuldfinanciering
Een grote hoeveelheid auteurs stellen dat door overnames interne kapitaalmarkten kunnen worden
gegenereerd (Bhide, 1990; Gertner et al., 1994; Hubbard & Palia, 1999; Verschueren & Deloof, 1999;
Buysschaert et al., 2003).
Dit gegeven leidt rechtstreeks tot hypothese 2a waarin wordt gesteld dat de interne schuldfinanciering,
relatief gezien, een belangrijkere financieringsbron zal zijn voor de overgenomen ondernemingen na
de overname.
Hypothese 2a:
Na de overname bezit de overgenomen onderneming een relatief groter aandeel interne
schuldfinanciering.
Het al dan niet efficiënt werken van de interne kapitaalmarkt hangt af van de industrie waarin de
overgenomen en overnemende onderneming actief zijn. Het voordeel verbonden aan het gebruik van
interne schuldfinanciering is de afwezigheid van informatieasymmetrieën met externe partijen
(Gertner et al., 1994; Deloof, 1998; Verschueren & Deloof, 1999). De verdeling van de financiering
binnen een ondernemingsgroep zal het meest efficiënt verlopen wanneer ook hier de asymmetrische
informatie het laagst is. Dit zal hoofdzakelijk zo zijn wanneer zowel de overgenomen als de
overnemende ondermening actief zijn in dezelfde industrie (Sanchez & Heene, 2004; Ranjan et al.,
2000, Scharfstein & Stein, 2000). Dit leidt tot hypothese 2b.
Hypothese 2b:
Een overname met activiteitenfocus leidt, in vergelijking met een activiteitendiversifiërende
overname, tot een relatief groter aandeel interne schuldfinanciering.
3.3 Convergentiegedrag van de kapitaalstructuur
Managers worden bij beslissingen met betrekking tot de kapitaalstructuur gedreven door het gedrag
van succesvolle ondernemingen (Patel et al., 1991; Filbeck et al., 1996; Bikhchandani et al., 1998).
Wanneer een vergelijking wordt gedaan tussen overgenomen en overnemende ondernemingen kan
worden gesteld dat de overnemende onderneming de leiderspositie vervult. Bijgevolg zal de
overgenomen onderneming, de kapitaalstructuur van de overnemer als maatstaf gebruiken voor hun
eigen kapitaalstructuur. We stellen dat de overgenomen onderneming de financieringsbeslissing van
de overnemende onderneming zal imiteren. Met andere woorden zal de kapitaalstructuur van de
overgenomen onderneming na de overname convergeren naar de kapitaalstructuur van de overnemer.
Hypothese 3:
Na de overname zal de kapitaalstructuur van de overgenomen onderneming convergeren naar de
kapitaalstructuur van de overnemende onderneming.
11
DEEL 2: DATA, VARIABELEN EN MODELOPBOUW
1 Dataverzameling
De gegevens van dit onderzoek worden verkregen door te steunen op verschillende databanken. De
steekproefbepaling gebeurde op basis van de databank Zephyr. Bijkomende gegevens worden
verkregen via de databanken Amadeus en Belfirst. Bijlage 1 geeft een overzicht van de manier waarop
de data voor dit onderzoek worden verkregen.
Om de externe validiteit van de resultaten te garanderen, zijn de opgenomen overgenomen
ondernemingen in dit onderzoek aan een aantal voorwaarden onderworpen. Een beknopte
omschrijving wordt weergegeven in tabel 2.
Enkel ondernemingen die voor 100% zijn overgenomen, worden in de steekproef opgenomen. Hierbij
geldt dat de overnemer voor overname ofwel geen participatie had in de overgenomen onderneming,
ofwel een participatie aanhield die kleiner was dan 10%. In Art.13, Wetboek Vennootschapsbelasting,
worden ondernemingen die (rechtstreeks of onrechtstreeks) 10% of meer dan 10% van het
aandelenkapitaal of het maatschappelijk kapitaal van andere ondernemingen bezitten, gedefinieerd als
„deelnemingen‟ (Van Acker, 2008). Bijgevolg bestaat de steekproef enkel uit overnames waarbij voor
de overname, geen deelname of duurzame verbondenheid bestond. Indien de participatie voor
overname van de overnemende partij hoger was dan 9,99%, bestaat de kans dat de overnemende partij
al voor de overname een rechtstreekse of onrechtstreekse invloed had op de kapitaalstructuur van de
overgenomen onderneming (Van Acker, 2008). Bijgevolg is het mogelijk dat in dergelijke gevallen
het effect van de overname op de kapitaalstructuur niet volledig opgespoord kan worden. Door middel
van deze restrictie wordt geprobeerd om dit te vermijden.
De overgenomen ondernemingen worden beperkt tot de Belgische context. Er worden geen
geografische restricties voor de overnemende partij opgelegd. In overeenstemming met de literatuur
over de kapitaalstructuur worden enkele sectoren uitgesloten waarin de overgenomen en overnemende
ondernemingen actief zijn. Zo worden de activiteiten met betrekking tot verzekeringen en financiële
dienstverleningen evenals overheidsbedrijven uitgesloten. Dit wordt gedaan omdat deze sectoren een
specifieke kapitaalstructuur hebben.
Het tijdskader van de overnames wordt beperkt. De overnames in de steekproef werden afgerond in de
periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2006.
Overgenomen ondernemingen hebben de rechtsvorm van een Naamloze vennootschap (N.V.) of een
Besloten Vennootschap met Beperkte Aansprakelijkheid (B.V.B.A.). Dit wordt gedaan teneinde de
homogeniteit tussen grensoverschrijdende en binnenlandse overnames te garanderen.
12
Als laatste geldt dat de overgenomen onderneming minstens één keer een jaarverslag heeft ingediend
over de periode twee en één jaar voor de overname. Hetzelfde geldt over de periode één en twee jaar
na de overname.
Na het opleggen van bovenstaande voorwaarden vormt de steekproef 414 observaties.
(i) De overgenomen onderneming wordt voor 100% overgenomen;
(ii) De participatie van de overnemende partij mag niet hoger zijn dan 9,99% voor de overname;
(iii) De overgenomen ondernemingen zijn Belgisch;
(iv) De overgenomen onderneming en overnemende onderneming zijn NIET actief in de
verzekering- en bancaire sector;
(v) De overnameprocedure wordt voleindigd in de tijdsperiode van 01/01/1999 tot en met
31/12/2006;
(vi) De overgenomen onderneming is een N.V. of B.V.B.A.;
(vii) De overgenomen onderneming moet minstens één keer een jaarverslag hebben ingediend over
de periode twee en één jaar voor de overname;
(viii) De overgenomen onderneming moet minstens één keer een jaarverslag hebben ingediend over
de periode één en twee jaar na de overname.
Tabel 2: Voorwaarden waaraan de steekproefelementen moeten voldoen.
2 Definiëring van de variabelen
2.1 Afhankelijke variabelen
Een beknopte beschrijving van de afhankelijke variabelen wordt weergegeven in bijlage 2.
De afhankelijke variabele van hypothese 1 is de kapitaalstructuur na overname. Deze variabele meet in
welke mate de financiële schulden een relatief groter aandeel aannemen in de kapitaalstructuur. De
kapitaalstructuur wordt gedefinieerd als de financiële schulden op de som van de financiële schulden
en het eigen vermogen. Raghuram & Zingales (1995) besteden in hun onderzoek aandacht aan de
voor- en nadelen van verschillende berekeningswijzen van de kapitaalstructuur en schuiven deze
definitie als de beste maatstaf naar voor. Hierbij geldt dat hoe groter de waarde van de
kapitaalstructuur is, hoe groter het relatief aandeel van de financiële schulden binnen de
kapitaalstructuur. Echter, bovenstaande berekeningswijze heeft enkele nadelen in het geval van een
negatief eigen vermogen. Dit is het geval wanneer bovengestelde ratio een waarde aanneemt groter
dan één of kleiner dan nul3. Daarom wordt enkel het interval [0,1] geïnterpreteerd. Bijgevolg wordt als
robuustheidsonderzoek geopteerd om een tweede variabele te definiëren, namelijk de financiële
schulden op de totale activa (Raghuram & Zingales, 1995; Lemmon, Roberts & Zender, 2008).
3 Indien de ratio een waarde aanneemt kleiner dan nul dan betekent dit dat de overgenomen onderneming een
negatief eigen vermogen aanhoudt, waarbij de waarde van het eigen vermogen groter is dan haar financiële
schulden. Dit betekent niet dat het totaal van de activa negatief is, daar men ook nog niet-financiële schulden
in beschouwing moet nemen.
13
De afhankelijke variabele van hypothese 2, de interne schuldfinanciering, wordt gedefinieerd als de
schulden aan verbonden ondernemingen op de totale activa. De term „schulden aan verbonden
ondernemingen‟ bevat dezelfde componenten als het onderzoek van Verschueren & Deloof (1999).
Echter, er moet gewezen worden op een beperking bij het gebruik van deze ratio. De component
„schulden aan verbonden ondernemingen‟ maakt namelijk geen onderscheid tussen financiële en
operationele schulden (Verschueren & Deloof, 1999).
In dit onderzoek worden de schulden aan verbonden ondernemingen geschaald op de totale activa. Dit
gebeurt om vertekening te vermijden door bijvoorbeeld de grootte van de onderneming. Er wordt
gekozen om te schalen op de totale activa. Dit omdat andere alternatieven (winst, omzet) minder
relevant zijn in de context van dit onderzoek. Daarenboven omvat deze component operationele en
financiële elementen, net zoals de teller.
De afhankelijke variabele van hypothese 3 is (𝐾𝑎𝑝𝑖𝑡𝑎𝑎𝑙𝑠𝑡𝑟𝑢𝑐𝑡𝑢𝑢𝑟𝑖,𝑛+2 − 𝐾𝑎𝑝𝑖𝑡𝑎𝑎𝑙𝑠𝑡𝑟𝑢𝑐𝑡𝑢𝑢𝑟𝑗 ,𝑛+1)2
met i en j als respectievelijk het overgenomen en overnemend bedrijf en n het jaar van overname. Er
wordt gekwadrateerd omdat op deze manier het volledig effect van de overname kan worden gemeten.
Indien men dit niet doet, zouden positieve en negatieve afwijkingen elkaar kunnen opheffen waardoor
een (beperkt) vertekend of zelfs geen effect wordt waargenomen. Daarnaast geldt dat in de berekening
de kapitaalstructuur van de overgenomen onderneming twee jaar na de overname wordt opgenomen,
terwijl voor de overnemende onderneming één jaar na overname wordt genomen. Dit wordt gedaan
om de causaliteit met betrekking tot het imitatiegedrag te garanderen. Op deze manier kan een
uitspraak gedaan worden over de mate waarin de kapitaalstructuur van de overgenomen onderneming
al dan niet convergeert naar de kapitaalstructuur van de overnemer.
2.2 Onafhankelijke variabelen
Een beknopte beschrijving van de onafhankelijke variabelen wordt weergegeven in bijlage 2.
Met betrekking tot de onafhankelijke variabelen wordt in de eerste plaats gebruik gemaakt van een
aantal dummyvariabelen en ermee verband houdende interactietermen. Deze onafhankelijke
variabelen worden gebruikt voor hypothese 1a, hypothese 1b en hypothese 2b.
Er wordt gebruik gemaakt van een dummyvariabele die de waarde één aanneemt indien de
overgenomen onderneming dezelfde US SIC code heeft als de overnemer, en nul indien dit niet zo is.
Van deze dummyvariabele bestaan er drie varianten naargelang een activiteitenfocus op het vier- ,
drie- of twee- digit US SIC niveau.
14
Daarnaast wordt er gebruik gemaakt van een dummyvariabele die de waarde één aanneemt indien de
overnemende onderneming een binnenlandse onderneming is en er dus sprake is van een geografische
focus. Deze neemt waarde nul aan indien dit niet het geval is.
Daarnaast wordt ook gebruik gemaakt van drie interactietermen (die tevens dummyvariabelen zijn),
door bovenstaande twee dummyvariabelen met elkaar te combineren. Een eerste interactieterm neemt
de waarde één aan voor alle binnenlandse overnames met een activiteitendiversificatie, en nul indien
dit niet zo is. Een tweede interactieterm neemt de waarde één aan voor alle geografisch
gediversifieerde overnames met een activiteitenfocus, en nul indien dit niet het geval is. De derde
interactieterm neemt de waarde één aan voor alle overnames die een zuivere diversificatiestrategie
volgen, en nul indien dit niet het geval is.
De onafhankelijke variabele van hypothese 2a is de interne schuldfinanciering voor overname. Dit
wordt op dezelfde manier berekend als de afhankelijke variabele, enkel het jaar verschilt (cf. supra p.
13). Er wordt geopteerd om deze variabele één jaar voor overname te bekijken. Om de robuustheid
van het onderzoek te garanderen wordt eveneens de waarde van deze variabele twee jaar voor
overname onderzocht.
De onafhankelijke variabele voor hypothese 3 wordt op dezelfde manier berekend als de afhankelijke
variabele van hypothese 3 (cf. supra p. 13). De kapitaalstructuur wordt voor overname genomen om zo
het verschil in kapitaalstructuur voor de overname als onafhankelijke variabele te hebben. Hierbij
wordt de kapitaalstructuur van de overgenomen onderneming één jaar voor overname genomen en de
kapitaalstructuur van de overnemende onderneming twee jaar voor overname. Dit wordt weergegeven
door (𝐾𝑎𝑝𝑖𝑡𝑎𝑎𝑙𝑠𝑡𝑟𝑢𝑐𝑡𝑢𝑢𝑟𝑖,𝑛−1 − 𝐾𝑎𝑝𝑖𝑡𝑎𝑎𝑙𝑠𝑡𝑟𝑢𝑐𝑡𝑢𝑢𝑟𝑗 ,𝑛−2)2.
2.3 Controlevariabelen
In de multivariate analyse worden een aantal controlevariabelen opgenomen die kort worden
toegelicht. In bijlage 2 wordt een beknopte voorstelling gegeven van deze variabelen.
C1. Kapitaalstructuur 1 jaar voor de overname:
Voor het testen van hypothese 1 wordt de kapitaalstructuur 1 jaar voor overname als controlevariabele
beschouwd. De berekeningswijze is dezelfde als de afhankelijke variabele van hypothese 1 enkel het
jaar verschilt (cf. supra p. 12).
15
C2. Interne schuldfinanciering 1 jaar voor de overname:
Voor het testen van hypothese 2b wordt de interne schuldfinanciering 1 jaar voor overname als
controlevariabele beschouwd. De berekeningswijze is dezelfde als voor de afhankelijke variabele van
hypothese 2 enkel het jaar verschilt (cf. supra p. 13).
C3. Grootte:
De grootte van de overgenomen onderneming wordt berekend als de natuurlijke logaritme van het
totaal van de activa (Titman & Wessels, 1988; Chkir & Cosset, 2003 en Verschueren & Deloof, 1999).
De grootte van de onderneming zal namelijk een invloed uitoefenen op de mogelijkheid om externe
schuldfinanciering aan te trekken (Frank & Goyal, 2008; Titman & Wessels, 1988). Deze
controlevariabele heeft een positieve invloed zowel op de kapitaalstructuur (Titman & Wessels, 1988)
als op de interne schuldfinanciering (Kolasinski, 2009).
C4. Onderpandwaarde:
De onderpandwaarde van de overgenomen onderneming wordt berekend als de som van de materiële
vaste activa en de voorraden op de totale activa (Chen, Lensink & Sterken, 1998; Frank & Goyal,
2008; Lemmon et al., 2008). Banken beschouwen de onderpandwaarde als een criterium om de
externe schuldfinanciering te bepalen. Banken zijn meer geneigd om leningen toe te staan wanneer ze
weten dat deze gewaarborgd zijn door onderpand. Het onderpand wordt geliquideerd als de
onderneming niet meer in staat is haar betalingsverplichtingen te voldoen. Op deze manier verkrijgen
verstrekkers van financiële schulden alsnog een gedeelte van hun geld terug (Frank & Goyal, 2008).
Deze variabele heeft zowel op de kapitaalstructuur (Chen et al., 1998, Frank & Goyal, 2008) als op de
interne schuldfinanciering (Desai, Foley & Hines, 2004; Kolasinski, 2009) een positieve invloed.
C5. Immateriële vaste activa:
De omvang van de immateriële vaste activa van de overgenomen onderneming wordt berekend als de
verhouding van de immateriële vaste activa op de totale activa (Titman & Wessels, 1988).
Ondernemingen met een grote hoeveelheid immateriële vaste activa zullen moeilijker leningen
verkrijgen van kapitaalverstrekkers omdat immateriële activa leiden tot toekomstige inkomsten, die
weliswaar onzeker zijn (Titman & Wessels, 1988). Uit voorzorg zullen kapitaalverstrekkers minder
grote leningen toestaan aan dergelijke ondernemingen in vergelijking met ondernemingen met zekere
instroom van inkomsten (Titman & Wessels, 1988). Titman & Wessels (1988) veronderstellen een
negatieve impact op de kapitaalstructuur.
16
C6. Schuldonafhankelijke belastingsafremmers:
De schuldonafhankelijke belastingsafremmers (non-debt tax shields) van de overgenomen
onderneming worden gedefinieerd als de som van de afschrijvingen en waardeverminderingen op de
totale activa (Titman & Wessels, 1988; Kolasinski, 2009). Deze schuldonafhankelijke
belastingsafremmers kunnen beschouwd worden als een substituut voor de voordelen die verbonden
zijn aan de externe schuldfinanciering (Titman & Wessels, 1988). Hoe groter deze
schuldonafhankelijke belastingsafremmers worden hoe minder de onderneming geneigd is om een
schuldfinanciering aan te gaan. De belastingsvoordelen van externe schuldfinanciering vormen immers
geen motief meer voor het aangaan van schulden. De onderneming kan namelijk volop genieten van
de belastingsvoordelen met betrekking tot de schuldonafhankelijke belastingsafremmers. Deze
schuldonafhankelijke belastingsafremmers hebben bijgevolg een negatieve impact op de
schuldfinanciering (Titman & Wessels, 1988; Frank & Goyal, 2008).
C7. Winstgevendheid:
De winstgevendheid van de overgenomen onderneming wordt gedefinieerd als het operationeel
resultaat op de totale activa (Titman & Wessels, 1988; Chen et al., 1998; Raghuram & Zingales, 1995;
Chkir & Cosset, 2003; Lemmon et al., 2008). De invloed van winstgevendheid op de
schuldfinanciering is niet eenduidig te bepalen. Deze kan een negatieve invloed hebben (Myers &
Majluf, 1984) of een positieve invloed (Bradley et al., 1984).
C8. Kasstroom:
Bij het toetsen van hypothese 2b worden drie variabelen met betrekking tot de kasstroom opgenomen.
De kasstroom van de overgenomen onderneming wordt gedefinieerd als de kasstroom na interesten en
belastingen (Frank & Goyal, 2003). Om vertekening overheen verschillende ondernemingen te
vermijden, wordt deze variabele geschaald op de totale activa van de onderneming.
Daarnaast wordt de volatiliteit van de kasstroom gedefinieerd als de standaardafwijking van de
kasstroom van de overgenomen onderneming over een periode van drie jaar4 (Lemmon et al., 2008).
Deze variabele zal namelijk een indicatie geven over het operationeel risico waarmee de onderneming
geconfronteerd wordt en heeft een negatieve invloed op de interne schuldfinanciering (Kolasinski,
2009).
De kasstroom van de overnemende onderneming wordt eveneens opgenomen, daar deze kasstromen
een bron zijn om interne financiering te verkrijgen via interne kapitaalmarkten (Buysschaert et al.,
2003). Het verwachte verband is positief.
4 Deze drie jaar omvatten één en twee jaar voor overname en één jaar na de overname. Het jaar van overname
wordt doelbewust niet opgenomen. Indien een onderneming slechts voor twee jaar gegevens bezit, wordt
hiervan de standaardafwijking genomen. Elke overgenomen onderneming heeft voor minstens twee van
bovenvermelde jaren gegevens. Dit is een direct resultaat van de afbakening van de steekproef (Zie vii en viii
in tabel 1)
17
C9. Relatieve grootte:
De relatieve grootte wordt opgenomen als controlevariabele voor interne schuldfinanciering
(Kolasinski, 2009). Deze wordt gedefinieerd als de totale activa van de overgenomen onderneming op
de totale activa van de overnemende onderneming. Zowel de teller als de noemer bevatten gegevens
van één jaar voor de overname. Deze variabele zal een indicatie geven over de invloed die de
overgenomen onderneming kan uitoefenen op de overnemer (Kolasinski, 2009).
C10. Overnamejaren:
Voor de overnamejaren worden dummyvariabelen berekend. Op deze manier wordt gecontroleerd op
specifieke jaarelementen. Om niet in de dummyval te lopen wordt geen dummy opgenomen voor het
overnamejaar 2006.
C11. Industrie
Er wordt op sector van de overgenomen onderneming gecontroleerd. Dit gebeurt op het één-digit US
SIC niveau, waarbij aan de één-digit US SIC Sector 3 geen dummyvariabele wordt toegekend5. Er
wordt voor een één-digit US SIC indeling gekozen omdat anders minimum 48 dummyvariabelen
nodig zijn (49 verschillende klassen op het twee-digit niveau). Verschillende industrieën zullen
gekenmerkt worden door een verschillende nood aan externe schuldfinanciering (Titman & Wessels,
1988).
3 Modelopbouw
3.1 Modelopbouw met betrekking tot de kapitaalstructuur
Er wordt gebruik gemaakt van een meervoudige OLS-regressie voor het testen van hypothesen 1a en
1b omdat het model gradueel wordt opgebouwd. In deze regressies wordt nagegaan welke invloed
overnames met een activiteitenfocus en geografische focus hebben op het relatief aandeel van
schuldfinanciering in de kapitaalstructuur van overgenomen ondernemingen in vergelijking met
overnames die niet voldoen aan bovenstaande criteria. In de eerste plaats worden de
controlevariabelen gradueel toegevoegd (M1.1-M1.3). Vervolgens wordt het ongecombineerde effect
van de onafhankelijke variabelen opgenomen (M1.4). Als laatste wordt het gecombineerde effect van
de onafhankelijke variabelen toegevoegd (M1.5). In onderstaande regressies geeft „N‟ het jaar van
overname weer.
Van (M1.4) en (M1.5) bestaan telkens drie varianten naargelang het US SIC digit niveau van de
activiteitenfocus.
5 Op deze manier wordt de dummyval ontlopen.
18
KapitaalstructuurN+2 = β0 + β1KapitaalstructuurN-1 (M1.1)
KapitaalstructuurN+2 = β0 + β1KapitaalstructuurN-1 + β2ControlevariabelenN+1 (M1.2)
KapitaalstructuurN+2 = β0 + β1KapitaalstructuurN-1 + β2ControlevariabelenN+1 + β3Overnamejaar +
β4Overgenomen_sector (M1.3)
KapitaalstructuurN+2 = β0 + β1KapitaalstructuurN-1 + β2ControlevariabelenN+1 + β3Overnamejaar +
β4Overgenomen_sector + β5Activiteitenfocus + β6Binnenlandse_overnames (M1.4)
KapitaalstructuurN+2 = β0 + β1KapitaalstructuurN-1 + β2ControlevariabelenN+1 + β3Overnamejaar +
β4Overgenomen_sector + β5Activiteitendiversificatie_en_binnenlands +
β6Activiteitenfocus_en_grensoverschrijdend + β7Zuivere_diversificatie (M1.5)
De opgenomen controlevariabelen zijn: grootte, onderpandwaarde, immateriële vaste activa,
schuldonafhankelijke belastingsafremmers, en winstgevendheid. Al deze variabelen zijn variabelen
van de overgenomen onderneming.
3.2 Modelopbouw met betrekking tot interne schuldfinanciering
Hypothese 2a wordt getoetst door middel van een voor- en na studie. Bijgevolg wordt gebruik
gemaakt van een niet-parametrische gepaarde test6.
Hypothese 2b wordt op basis van een meervoudige OLS-regressie getest. In deze regressies wordt
nagegaan welke invloed overnames met een activiteitenfocus hebben op de interne schuldfinanciering
van overgenomen ondernemingen in vergelijking met overnames die een activiteitendiversificatie
volgen. De regressies van het type M2.1 – M2.3 geven regressies weer waarin controlevariabelen
gradueel worden toegevoegd. De regressies van het type M2.4 beschrijven het onafhankelijk effect van
beide onafhankelijke variabelen, terwijl de regressies van het type M2.5 het gecombineerde effect van
beide variabelen meten. In onderstaande regressies geeft „N‟ het jaar van overname weer.
Van (M2.4) en (M2.5) bestaan telkens drie varianten afhankelijk van het US SIC digit niveau van de
activiteitenfocus.
6 De afhankelijke variabele is niet normaal verdeeld waardoor geen gebruik wordt gemaakt van een gepaarde t-
test.
19
Interne_schuldfinancieringN+2 = β0 + β1Interne_schuldfinancieringN-1 (M2.1)
Interne_schuldfinancieringN+2 = β0 + β1Interne_schuldfinancieringN-1 + β2ControlevariabelenN+1+
β3binnenlandse_overnames (M2.2)
Interne_schuldfinancieringN+2 = β0 + β1Interne_schuldfinancieringN-1 + β2ControlevariabelenN+1 +
β3binnenlandse_overnames + β4Overnamejaar + β5Overgenomen_sector
(M2.3)
Interne_schuldfinancieringN+2 = β0 + β1Interne_schuldfinancieringN-1 + β2ControlevariabelenN+1 +
β3binnenlandse_overnames + β4Overnamejaar + β5Overgenomen_sector +
β6activiteitenfocus + (M2.4)
Interne_schuldfinancieringN+2 = β0 + β1Interne-SchuldfinancieringN-1 + β2ControlevariabelenN+1 +
β3Overnamejaar + β4Overgenomen_sector + β5activiteitendiversificatie_
en_binnenlands + β6Activiteitenfocus_en_ grensoverschrijdend +
β7Zuivere_diversificatie (M2.5)
De controlevariabelen met betrekking tot de overgenomen onderneming zijn: grootte,
onderpandwaarde, immateriële vaste activa, schuldonafhankelijke belastingsafremmers, kasstroom,
kasstroomvolatiliteit en winstgevendheid. In model M2.2 tot en met M2.4 wordt ook de variabele
„geografische focus‟ opgenomen.
Daar enkel een beperkt aantal overnemende ondernemingen beschikbare financiële gegevens7 hebben,
worden bovenstaande regressies twee maal uitgevoerd. De a versie bevat enkel gegevens van de
overgenomen onderneming. In versie b worden twee extra controlevariabelen met betrekking tot de
overnemende onderneming opgenomen. De overnemende onderneming heeft namelijk een belangrijke
invloed op het gebruik van interne schuldfinanciering (Kolasinski, 2009). Bijgevolg wordt hun
kasstroom opgenomen (Buysschaert et al., 2003). Als laatste wordt ook de relatieve grootte van de
overgenomen onderneming ten opzichte van de overnemende onderneming opgenomen (Kolasinski,
2009).
3.3 Modelopbouw met betrekking tot het convergentiegedrag van de kapitaalstuctuur
Hypothese 3 wordt getoetst door middel van een voor- en na studie. Bijgevolg wordt gebruikt gemaakt
van een niet-parametrische gepaarde test8.
7 Slechts 266 overnemende bedrijven hebben beschikbare gegevens, waarvan een beperkt aantal buitenlandse
bedrijven (52). 8 De afhankelijke variabele is niet normaal verdeeld waardoor geen gebruik wordt gemaakt van een gepaarde t-
test.
20
DEEL 3: BESCHRIJVENDE STATISTIEK EN CORRELATIEMATRIX
1 Beschrijving steekproef
De steekproef bevat hoofdzakelijk overnames in de periode 2004-2006 (72,22% van de totale
steekproef). Hierbij geldt dat het jaarlijks aantal overnames met een geografische focus groter is dan
het jaarlijks aantal geografisch gediversifieerde overnames (behalve in 1999, 2000 en 2003)9.
Van de 414 overgenomen ondernemingen hebben 11,59% of 48 ondernemingen een leeftijd tussen 1
en 4 jaar. 35,02% van de overgenomen ondernemingen hebben een leeftijd tussen 1 en 9 jaar10
.
Indien overnames worden onderverdeeld op basis van activiteitenfocus en –diversificatie dan geldt dat
36,41% van de overnames een activiteitenfocus volgen op het vier-digit US SIC niveau. Dit aantal
neemt toe tot 44,64% (57,86%) op het drie-digit (twee-digit) US SIC niveau11
.
Van alle overnames worden 44,89% Belgische ondernemingen door een overnemer met een
maatschappelijke zetel in het buitenland overgenomen. Slechts 8,23% van deze overnames hebben een
overnemer waarvan de maatschappelijke zetel buiten Europa gelegen is12
. Het merendeel van de
overnemers buiten Europa gelegen, zijn in de Verenigde Staten gevestigd13
.
Met betrekking tot de rechtsvorm van de overgenomen onderneming geldt dat 85,51% het statuut van
een N.V. bezit14
.
Slechts 7 van de 414 overgenomen ondernemingen zijn beursgenoteerd. Dit is in overeenstemming
met de bevindingen van Heyman et al. (2008) (cf. supra p. 6).
2 Beschrijving van de kapitaalstructuur
In tabel 3 wordt de evolutie van de kapitaalstructuur van de overgenomen onderneming weergegeven
en dit zowel voor als na de overname. Het jaar van overname wordt weergegeven door “N”.
Ondernemingen met een negatief eigen vermogen in een bepaald jaar worden niet opgenomen in
onderstaande tabel.
9 Zie Tabel B2 bijlage 3
10 Zie Tabel B3 bijlage 3
11 Zie Tabel B4 bijlage 3
12 Zie Tabel B4 bijlage 3
13 Zie Tabel B5 bijlage 3
14 Zie Tabel B6 bijalge 3
21
Kapitaal-
structuur
N Gemiddelde
Std.
Afwijking Min. Max.
Kwartielen
Geldig Ontbrekend 25 50 75
N+2 278 136 0,253 0,294 0,000 0,980 0,000 0,110 0,479
N+1 338 76 0,274 0,306 0,000 0,994 0,000 0,146 0,485
N 329 85 0,299 0,298 0,000 0,994 0,004 0,223 0,520
N-1 351 63 0,371 0,304 0,000 0,974 0,048 0,358 0,612
N-2 350 64 0,375 0,305 0,000 0,998 0,063 0,370 0,638
Tabel 3: Beschrijvende statistieken van de kapitaalstructuur van overgenomen ondernemingen.
Uit tabel 3 kunnen twee belangrijke tendensen worden afgeleid. Allereerst stijgt het aantal
overgenomen ondernemingen die geen financiële schulden of een „nul-kapitaalstructuur‟ aanhouden
na de overname tot meer dan 30% (voor de overname bedroeg dit ongeveer een grote 10%)15
. Deze
toename is significant (p < 0,01). Omwille van het specifiek karakter van deze „nul-kapitaalstructuur‟,
wordt hierop dieper ingegaan in een volgend deel (cf. infra p. 25).
Ten tweede is de gemiddelde kapitaalstructuur na de overname lager in vergelijking met de
kapitaalstructuur voor de overname. Met andere woorden daalt het relatief aandeel van de financiële
schulden in de kapitaalstructuur. Aangezien de gegevens niet normaal verdeeld zijn, wordt enkel een
uitspraak gedaan over de mediaan16
. De mediaan van de ratio kapitaalstructuur daalt sterk na de
overname (0,37 voor overname; 0,11 na overname). Daarenboven is deze daling significant (p <
0,01)17
. De kapitaalstructuur blijft twee jaar na overname significant lager in vergelijking met voor de
overname als op de „nul-kapitaalstuctuur‟ gecontroleerd wordt (p < 0,01)18
.
Deze tendensen zijn ook terug te vinden bij het onderzoeken van de ratio financiële schulden op totale
activa. Net geen 40% van de ondernemingen bezitten twee jaar na de overname een „nul-
kapitaalstructuur‟ terwijl dit een kleine 20% is voor de overname. Het fenomeen van de „nul-
kapitaalstructuur‟ is ook hier waarneembaar. De mediaan daalt ook hier sterk van 0,18 twee jaar voor
de overname naar 0,04 twee jaar na de overname19
.
Vervolgens wordt in tabel B9 in bijlage 4 de invloed op de kapitaalstructuur nagegaan van de
overnamestrategieën geografische focus/diversificatie en activiteitenfocus/diversificatie. Luik A
vergelijkt de kapitaalstructuur van overgenomen ondernemingen uit overnames met een geografische
focus en een geografische diversificatie. Luik B vergelijkt de kapitaalstructuur van overgenomen
ondernemingen uit overnames met een activiteitenfocus en activiteitendiversificatie.
15
Deze tendens is in de eerste plaats afleidbaar indien het 25% kwartiel wordt bekeken van tabel 2. Tabel 2
wordt in tabel B7 van bijlage 4 weergegeven op basis van de percentielen, waardoor deze tendens duidelijker
waarneembaar is. 16
De mediaan wordt in de tabel weergegeven in de voorlaatste kolom of het tweede kwartiel (50%). 50% van de
gegevens hebben een waarde lager dan deze waarde. 17
De kapitaalstructuur voor- en na de overname wordt beschouwd als twee gepaarde steekproeven, daar in deze
studie de kapitaalstructuur van dezelfde ondernemingen, voor- en na de overname, wordt vergeleken. De
voor- en na studie bestond er in de kapitaalstructuur twee jaar na overname te vergelijken met één jaar voor
overname. Hiervoor wordt een Wilcoxon-test gebruikt. 18
Dit wordt gecontroleerd door alle ondernemingen met een „nul-kapitaalstructuur‟ één jaar voor en twee jaar
na de overname te verwijderen. 19
Deze gegevens worden in tabel B8 in bijlage 4 weergegeven.
22
De dalende kapitaalstructuur is terug te vinden bij beide focus- en diversificatiestrategieën.
Na de overname is de mediaan van de kapitaalstructuur van overgenomen ondernemingen uit
geografisch gefocuste overnames merkbaar lager in vergelijking met de kapitaalstructuur van
overgenomen ondernemingen uit geografisch gediversifieerde overnames. Echter, voor de overname
bestond er ook al een verschil tussen beide overnamestrategieën. Het effect van de overname wordt
gemeten door het verschil in de kapitaalstructuur van een onderneming te bepalen voor en na de
overname20
. Dit wordt weergegeven in deel 3 en 4 van luik A.21
De daling van de kapitaalstructuur
blijkt sterker te zijn bij geografisch gediversifieerde overnames (mediaan deel 3 > mediaan deel 4)
maar niet significant (p > 0,10) 22
. Met andere woorden daalt het relatief aandeel van de financiële
schulden in de kapitaalstructuur sterker bij overnames met een geografische diversificatie.
De mediaan van de kapitaalstructuur na de overname uit een overname met een activiteitenfocus is
hoger in vergelijking met een overname met activiteitendiversificatie (zie deel B van tabel B9).
Opnieuw geldt dat deze trend al aanwezig was voor de overname. Het effect van de overname wordt
gemeten door het verschil in kapitaalstructuur te nemen voor en na de overname. Dit gebeurt op
dezelfde manier als hierboven aangehaald. De daling van de kapitaalstructuur verloopt ongeveer gelijk
als we activiteitendiversificatie en activiteitenfocus met elkaar vergelijken23
.
3 Beschrijving van interne schuldfinanciering
In tabel 4 wordt de evolutie van de interne schuldfinanciering van de overgenomen onderneming
weergegeven en dit voor en na de overname. Het jaar van overname wordt weergegeven door “N”. De
gemiddelde interne schuldfinanciering is groter na overname in vergelijking met deze voor de
overname24
. De mediaan van de interne schuldfinanciering stijgt na de overname, hoewel dit maar heel
beperkt is (van 0,000 naar 0,004). Het 75% kwartiel stijgt sterk over de periode van N-2 tot N+2. Zo is
het 75% kwartiel in N+2 gelijk aan 0,20 waar dit in N-1 en N-2 slechts een kleine 0,03 is.
20
Het verschil wordt berekend door de kapitaalstructuur twee jaar na de overname te verminderen met één jaar
voor de overname. 21
Zie tabel B9 bijlage 4. 22
Deze hypothese wordt getest door gebruik te maken van een Mann-Whitney U test. Deze test gaat na of de
verdeling van beide groepen verschillend zijn. Als afhankelijke variabele wordt het verschil van de
kapitaalstructuur twee jaar na overname en één jaar voor overname genomen. Dit wordt gedaan om het effect
van de overname te meten en de gepaardheid van de gegevens te garanderen. De afhankelijke variabele is niet
normaal verdeeld. 23
Zie deel 7 en 8 van tabel B9 in bijlage 4 24
Daar ook hier de gegevens niet normaal verdeeld zijn, mogen geen conclusies worden getrokken uit het
gemiddelde.
23
N Gemiddelde
Std.
Afwijking Min. Max.
Kwartielen
Geldig Ontbrekend 25 50 75
Deel A: Interne schuldfinanciering algemeen
N+2 324 90 0,134 0,217 0,000 0,874 0,000 0,004 0,202
N+1 387 27 0,125 0,216 0,000 0,973 0,000 0,000 0,179
N 384 30 0,100 0,202 0,000 0,975 0,000 0,000 0,085
N-1 402 12 0,075 0,174 0,000 0,951 0,000 0,000 0,028
N-2 385 29 0,078 0,180 0,000 0,983 0,000 0,000 0,027
Deel B: Enkel ondernemingen die in de jaren N-1 en N-2 GEEN interne financiering hadden
N+2 200 214 0,091 0,188 0,000 0,874 0,000 0,000 0,082
N+1 242 172 0,089 0,192 0,000 0,973 0,000 0,000 0,033
Tabel 4: Beschrijvende statistieken van de interne schuldfinanciering bij overgenomen ondernemingen.
In tabel B10, bijlage 5 wordt een onderscheid gemaakt tussen overnames met een activiteitenfocus en
een activiteitendiversificatie. Hoofdzakelijk overgenomen bedrijven die betrokken zijn bij
activiteitendiversificatie houden relatief meer interne schuldfinanciering aan25
.
4 Beschrijving van het convergentiegedrag van de kapitaalstructuur
Om het convergentiegedrag van de kapitaalstructuur van de overgenomen onderneming naar de
kapitaalstructuur van de overnemende onderneming na te gaan, wordt het verschil vergeleken tussen
de kapitaalstructuur van de overnemer en de overgenomen onderneming voor en na de overname.
Hoe lager de waarde van de afhankelijke variabele, hoe kleiner het verschil in kapitaalstructuur van de
overgenomen en overnemende onderneming en hoe dichter de kapitaalstructuur van de betrokken
ondernemingen bij elkaar liggen. Een lagere waarde van de afhankelijke variabele na overname geeft
aan dat de kapitaalstructuur van de overgenomen onderneming convergeert naar deze van de
overnemende onderneming.
N Gemiddelde
Std.
Afwijking Min. Max.
Kwartielen
Geldig Ontbrekend 25 50 75
Deel A: ∆ kapitaalstructuur van overgenomen en overnemende onderneming algemeen ∆ Kapitaalstructuur
nadien 160 254 0,174 0,218 0,000 0,960 0,014 0,076 0,259
∆ Kapitaalstructuur voordien
191 223 0,159 0,194 0,000 0,831 0,010 0,079 0,241
Deel B: ∆ kapitaalstructuur van overgenomen en overnemende onderneming zonder ‘nul-kapitaalstructuur’ ∆ Kapitaalstructuur
nadien zonder „nul-kapitaalstructuur‟
92 322 0,152 0,201 0,000 0,848 0,014 0,059 0,234
∆ Kapitaalstructuur
voordien zonder „nul-kapitaalstructuur‟
128 286 0,164 0,189 0,000 0,826 0,021 0,086 0,248
Tabel 5: Beschrijvende statistieken van het verschil tussen de kapitaalstructuur van de overnemer en de
overgenomen onderneming.
Tabel 5 toont geen overheersende trend. Het gemiddeld verschil tussen de kapitaalstructuur van de
overnemer en de overgenomen onderneming is groter na overname (Deel A). Als de „nul-
25
Dit is significant op het twee-digit en drie-digit US SIC niveau (p < 0,10) maar niet op het vier-digit US SIC
niveau. Dit wordt getest door middel van een Mann-Whitney U test. Hierbij is de afhankelijke variabele het
verschil van de interne schuldfinanciering twee jaar na overname en de interne schuldfinanciering één jaar
voor overname. Op deze manier worden de gegevens gepaard.
24
kapitaalstructuur‟ van zowel de overnemer als de overgenomen onderneming niet worden opgenomen,
dan neemt de afhankelijke variabele een kleinere waarde aan na de overname (Deel B). De mediaan is
een meer aanvaarde maatstaf voor de interpretatie van de gegevens26
. De mediaan in deel A is voor en
na de overname ongeveer gelijk. Indien de nulwaarden niet worden opgenomen, is de mediaan van het
verschil van de kapitaalstructuur kleiner na de overname, wat een indicatie is van het
convergentiegedrag. Als laatste wensen we op te merken dat tabel 5 weinig waarnemingen bevat als
gevolg van het ontbreken van veel gegevens van de overnemende onderneming27
.
5 Correlatiematrix
In bijlage 6 worden vier Pearson correlatiematrices weergegeven. De correlatiematrices in deel A en B
vertegenwoordigen hypothese 1, respectievelijk op het vier-digit en twee-digit US SIC niveau. De
correlatiematrices in deel C en D vertegenwoordigen hypothese 2b, respectievelijk op het vier-digit en
twee-digit US SIC niveau. De correlatiematrix van het drie-digit US SIC niveau wordt niet
opgenomen daar de coëfficiënten en significantieniveaus gelijkaardig zijn.
Geen van de controlevariabelen zijn sterk met elkaar gecorreleerd in deel A en B. De onafhankelijke
variabelen daarentegen zijn wel sterk met elkaar gecorreleerd. Zo merken we in deel B een sterk
negatieve significante correlatie (-0,662) tussen de variabele activiteitenfocus (O1) en de variabele
binnenlandse overnames met een activiteitendiversificatie (O3) (p < 0,01). De variabele
binnenlandse/grensoverschrijdende overname (O2) is sterk negatief gecorreleerd (-0,673) met de
variabele grensoverschrijdende overnames met een activiteitenfocus (O4) (p < 0,01). Gelijkaardige
correlaties worden in de andere delen ook gevonden.
In deel C en D merken we een sterk negatieve significante correlatie op tussen de winstgevendheid
(C7) en de standaarddeviatie van de kasstroom (C8.1). Er treedt een sterk positieve significante
correlatie op tussen de winstgevendheid (C7) en de kasstroom van de onderneming (C8.2).
Opnieuw worden ook sterk significante correlaties opgemerkt tussen de onafhankelijke variabelen.
De sterke correlaties tussen de onafhankelijke variabelen wordt verholpen door twee verschillende
regressies te ontwikkelen (M1.4 en M1.5). Daarbij wordt het afzonderlijke en gezamenlijk effect van
de onafhankelijke variabelen in verschillende regressies nagegaan. Indien dit niet wordt gedaan, is de
Variance Inflating Factor (VIF) groter dan tien.
Voor de controlevariabelen bestaat er geen probleem omdat de VIF telkens kleiner is dan tien.
26
De gegevens zijn niet normaal verdeeld waardoor we de mediaan in beschouwing nemen. 27
Slechts 266 overnemende bedrijven hebben beschikbare gegevens, waarvan een beperkt aantal buitenlandse
bedrijven (52).
25
DEEL 4: HET FENOMEEN VAN DE ‘NUL-KAPITAALSTRUCTUUR’
Bij de analyse van de kapitaalstructuur in het beschrijvend gedeelte, is duidelijk geworden dat een deel
van onze steekproef na de overname een „nul-kapitaalstructuur‟ of geen financiële schulden heeft. In
totaal zijn er 52 of (15,2%) overgenomen ondernemingen die gemiddeld28
voor de overname een „nul-
kapitaalstructuur‟ hebben (zie tabel 6). Het aantal overgenomen ondernemingen die na de overname
gemiddeld29
een „nul-kapitaalstructuur‟ aanneemt, bedraagt 25,2% (n=86).
Kapitaalstructuur VOOR Overname
Kapstruc = 0 0 < Kapstruc ≤ 1 Totaal
Ka
pit
aa
lstr
uct
uu
r N
A
Ov
ern
am
e Kap
stru
c
= 0
Aantal 31 55 86
% van Voor Overname 59,60% 19,00% 25,20%
% van het Totaal 9,10% 16,10% 25,20%
0 <
Kap
stru
c
≤ 1
Aantal 21 234 255
% van Voor Overname 40,40% 81,00% 74,80%
% van het Totaal 6,20% 68,60% 74,80%
To
taal
Aantal 52 289 341
% van Voor Overname 100,00% 100,00% 100,00%
% van het Totaal 15,20% 84,80% 100,00%
Tabel 6: Schematische voorstelling van de kapitaalstructuur van voor en na de overname.
Om de significantie van de verschillen na te gaan, wordt gekozen voor een McNemar Test30
. Na de
overname nemen significant (p < 0,01) meer overgenomen ondernemingen een „nul-kapitaalstructuur‟
(= geen financiële schulden) aan. De groep overgenomen ondernemingen met een „nul-
kapitaalstructuur‟ na overname (n=86) bestaat uit significant meer overgenomen ondernemingen die
voor de overname geen „nul-kapitaalstructuur‟ aanhielden (p < 0,01).
Als sensitiviteitsanalyse wordt het bovenstaande herhaald door de kapitaalstructuur twee jaar na
overname te vergelijken met één en twee jaar voor de overname. Daarnaast wordt ook getest met de
afhankelijke variabele financiële schulden op totale activa. Dezelfde significante bevindingen doen
zich voor (p < 0,01).
Enkel de 55 ondernemingen die na de overname een „nul-kapitaalstructuur‟ hebben terwijl dit
voordien niet het geval was, worden vanaf dit punt verder onderzocht. Voor het testen van eventuele
verschillen wordt gebruik gemaakt van een Chi kwaadraattest31
.
Overnames met een activiteitenfocus leiden niet tot significant meer overgenomen ondernemingen die
een „nul-kapitaalstructuur‟ aannemen twee jaar na de overname32
(p > 0,10). Dit geldt zowel op vier-,
drie- als twee-digit US SIC niveau.
28
Kapitaalstructuur VOOR = gemiddelde van kapitaalstructuur in N-1 en N-2. 29
Kapitaalstructuur NA overname = gemiddelde van kapitaalstructuur in N+1 en N+2. 30
Deze test is geschikt voor het testen van twee gepaarde steekproeven (voor- en na studie) waarbij de
afhankelijke variabele nominaal geschaald is. 31
Er worden twee onafhankelijke steekproeven met elkaar vergeleken, namelijk activiteitenfocus en
activiteitendiversificatie, waarbij de afhankelijke variabele een nominaal meetniveau kent. Vervolgens wordt
hetzelfde gedaan voor geografisch gefocuste en geografisch gediversifieerde overnames. 32
Hierbij heeft de overname twee jaar na overname een „nul-kapitaalstructuur‟, terwijl dit één jaar voor
overname niet het geval was.
26
Er kan dus niet worden besloten dat overnames met activiteitenfocus een invloed hebben op het
aannemen van een „nul-kapitaalstructuur‟ van de overgenomen onderneming.
Significant meer overgenomen ondernemingen uit binnenlandse overnames nemen twee jaar na
overname een „nul-kapitaalstructuur‟ aan, terwijl ze één jaar voor overname een dergelijke structuur
niet hadden (p < 0,05). De Cramer‟s V waarde bedraagt 0,14 wat wijst op een relatief zwakke invloed.
Dezelfde resultaten worden gevonden voor overgenomen ondernemingen die één jaar na overname
een „nul-kapitaalstructuur‟ aanhouden, terwijl dit één jaar voor overname niet het geval is.
Binnenlandse overnames hebben een licht positieve invloed op het aannemen van een „nul-
kapitaalstructuur‟ na overname.
Ook andere drijfveren, los van een overname of overnamestrategieën kunnen een „nul-
kapitaalstructuur‟ veroorzaken. Het is zelfs mogelijk dat een overname geen enkele of slechts een
beperkte rol speelt in het beschreven fenomeen. Indien het effect volledig te wijten zou zijn aan
overnames, zou men verwachten dat het relatief aantal overgenomen ondernemingen dat een „nul-
kapitaalstructuur‟ aanneemt na overname, constant is overheen de volledige periode.
Met andere woorden zouden de percentages in de laatste kolom van tabel 7 voor elk jaar benaderend
gelijk moeten zijn.
Jaar overname #Overnames / Jaar
(1)
# Kapitaalstructuur NA overname
=0 EN Kapitaalstructuur VOOR
overname ≠ 0 (2)
Jaarlijks # ‘nul-
kapitaalstructuur’ op
totale overnames (2)/(1)
1999 1 0 0,00%
2000 14 2 14,29%
2001 7 0 0,00%
2002 23 3 13,04%
2003 49 2 4,08%
2004 80 16 20,00%
2005 78 13 16,67%
2006 89 19 21,35%
TOTAAL 341 55
Tabel 7: Beschrijving van het totale aantal overnames per overnamejaar en het aantal overnames dat een „nul-
kapitaalstructuur‟ aanneemt na overname.
De percentages verschillen significant overheen de jaren (p < 0,01)33
. De „nul-kapitaalstructuur‟ doet
zich hoofdzakelijk voor vanaf het overnamejaar 2004. Dit doet vermoeden dat overnames niet het
volledige effect verklaren, en dat er andere oorzaken aan de basis van de „nul-kapitaalstructuur‟
liggen.
Een mogelijke verklaring kan de invoering van de notionele intrestaftrek zijn. Op 30 juni 2005 werd
de wet van 22 juni 2005 met betrekking tot de notionele intrestaftrek in het Belgisch Staatsblad
33
Dit wordt gecontroleerd door middel van een Chi kwadraattest.
27
gepubliceerd (Wet tot invoering van een belastingsaftrek voor risicokapitaal). De notionele
intrestaftrek treedt in werking met ingang van het boekjaar 200634
.
De „nul-kapitaalstructuur‟ komt significant meer voor in de overnamejaren 2004-2006 (p < 0,05)35
.
Het boekjaar twee na overname is dan gesitueerd in de periode 2006-2008 (zie tabel 8). Het boekjaar
2006 is het startjaar van de notionele intrestaftrek. De Cramer‟s V heeft een waarde van 0,15 wat
opnieuw wijst op een relatief zwakke invloed. Sensitiviteitsanalyses leveren dezelfde resultaten op.
N+2= 2001-2005 N+2= 2006-2008 Totaal
Aantal Percentage Aantal Percentage Aantal
Kapstruc Na Overname =0 en
Kapstruc Voor ≠0 7 9,09% 48 22,64% 55
KapStruc Na Overname ≠0 en
Kapstruc Voor Overname ≠0 70 90,91% 164 77,36% 234
Totaal 77 100,00% 212 100,00% 289
Tabel 8: Absoluut en relatief aantal overgenomen ondernemingen die een „nul-kapitaalstructuur‟ aanneemt twee
jaar na overname. Twee jaar na overname wordt opgesplitst in twee perioden (pre- en post notionele
intrestaftrek).
De notionele intrestaftrek kan slechts een gedeeltelijke verklaring bieden voor de „nul-
kapitaalstructuur‟. Ze kan enkel maar een verklaring geven waarom de kapitaalstructuur daalt maar
niet waarom deze nul wordt36
. Deze verklaring is met andere woorden tentatief en onderhevig aan
beperkingen aangezien we niet kunnen verklaren waarom ondernemingen helemaal geen financiële
schulden hebben37
. Er zijn dus nog andere drijfveren voor het aannemen van een „nul-
kapitaalstructuur‟.
34
Belgisch Staatsblad: 30 juni 2005. 35
Dit wordt gecontroleerd door middel van een Chi kwadraattest. 36
Als gevolg van de notionele intrestaftrek is nu ook het (gecorrigeerd) eigen vermogen voor een deel
aftrekbaar. Hierdoor is het mogelijk dat ondernemingen hun financiële schulden laten dalen om optimaal te
kunnen genieten van het aftrekbaar bedrag op het eigen vermogen. 37
De mediaan van de kapitaalstructuur bedraagt voor de overname 0,17.
28
DEEL 5: EMPIRISCHE RESULTATEN
1 Invloed van geografische- en activiteitendiversificatie op de kapitaalstructuur
Tabel 9 (cf. infra p. 30) geeft de regressies weer die in dit onderdeel worden besproken. De
afhankelijke variabele in de eerste regressie is de kapitaalstructuur van de overgenomen onderneming
twee jaar na de overname38
.
De kapitaalstructuur één jaar voor de overname heeft een significant positieve invloed van ongeveer
0,0250 op de kapitaalstructuur na overname (p < 0,10)39
. De kapitaalstructuur voor overname heeft dus
een positieve invloed op het relatief aandeel van de schuldfinanciering in kapitaalstructuur. Dit is in
overeenstemming met Lemmon et al. (2008). Zij stellen dat de kapitaalstructuur in het verleden een
determinant is voor de kapitaalstructuur in de toekomst. Dit noemen ze het permanent aspect van de
kapitaalstructuur.
De onderpandwaarde heeft een significant positieve invloed op het relatief aandeel van
schuldfinanciering in de kapitaalstructuur (p < 0,01). De toename van onderpand is economisch
significant40
. Dit is in overeenstemming met Chen et al. (1998) die stellen dat er meer externe
financiering aangewend kan worden als ondernemingen meer onderpand aanhouden.
De winstgevendheid heeft een negatief effect op het relatief aandeel van schuldfinanciering in de
kapitaalstructuur twee jaar na overname. Dit effect is significant in M1.4 op het twee-digit US SIC
niveau en M1.5 op het vier-digit US SIC niveau (p < 0,10)41
. In de andere gevallen is de coëfficiënt
net niet significant op het 10% significantieniveau. De significant negatieve impact is een indicatie die
in lijn ligt met de pikordetheorie. Hierbij kan worden verwezen naar Heyman et al. (2004), die stellen
dat Belgische niet beursgenoteerde ondernemingen gekenmerkt worden door hoge
informatieasymmetrieën. Daar de coëfficiënt niet significant is in elke regressie, moet deze bemerking
toch met enige voorzichtigheid worden benaderd.
Immateriële vaste activa hebben een negatief doch niet significant effect op het relatief aandeel van
schuldfinanciering in de kapitaalstructuur (p > 0,10). Het teken van de coëfficiënt is in tegenstelling
met Titman & Wessels (1988), die stellen dat door de afwezigheid van onderpand, schuldfinanciering
beperkt wordt.
Overgenomen ondernemingen uit geografisch gefocuste overnames hebben een negatief effect op het
relatief aandeel van schuldfinanciering in de kapitaalstructuur. Dit relatief aandeel ligt 0,0554; 0,0549
38
De afhankelijke variabele kapitaalstructuur mag geen negatief eigen vermogen aanhouden. 39
In regressie M1.1 en M1.3 is deze variabele significant op het 5% niveau. 40
Dwight & O‟Donnell (2006) stellen dat er geen algemene definitie of methode bestaat om de economische
significatie na te gaan. In dit onderzoek wordt de economische significantie nagegaan door middel van:
(coëfficiënt van de verklarende variabele * standaardafwijking van de afhankelijke variabele /
standaardafwijking van de onafhankelijke variabele). 41
Dit is enkel zo vanaf regressie M1.4.
29
en 0,054142
in vergelijking met overnames uit geografisch gediversifieerde overnames (respectievelijk
in regressie M1.4 4digit, M1.4 3digit en M1.4 2digit). Dit is in lijn met hypothese 1a, doch het effect is
net niet significant (p > 0,10). Bijgevolg wordt hypothese 1a verworpen op het 10%
significantieniveau
Overgenomen ondernemingen met een activiteitenfocus hebben een relatief aandeel van
schuldfinanciering in de kapitaalstructuur die 0,0296; 0,0357 en 0,0418 hoger ligt in vergelijking met
activiteitendiversifiërende overnames (respectievelijk op vier-, drie- en twee-digit US SIC niveau). Dit
is evenwel niet significant (p > 0,10). Hypothese 1b veronderstelt het tegengestelde effect. Bijgevolg
wordt hypothese 1b verworpen op het 10% significantieniveau.
Het combinerend effect van de verklarende variabelen wordt weergegeven in de regressies M1.5. Geen
enkele combinatie van overnames heeft een significant effect op het relatief aandeel van
schuldfinanciering in de kapitaalstructuur 43
.
De R2 schommelt rond de 24% als de verklarende variabelen worden opgenomen. Regressie M1.2 met
controlevariabelen zonder jaar- en sectordummies heeft een aangepaste R² (adjusted R²) van 17,16%.
Wanneer we de jaardummies en sectordummies opnemen, daalt deze aangepaste R² naar 15,58%.
Vanaf regressie M1.4 worden de verklarende variabelen opgenomen. Dit laat zich ook merken in de
aangepaste R². De aangepaste R² stijgt licht als de verklarende variabelen worden opgenomen (zowel
in M1.4 als M1.5).
Het aantal steekproefelementen bedraagt hoogstens 277 observaties. Twee redenen verklaren waarom
er geen 414 steekproefelementen worden opgenomen. Ten eerste hebben niet alle ondernemingen
gegevens twee jaar na overname. In de tweede plaats hebben een aantal ondernemingen twee jaar na
de overname een negatief eigen vermogen. Bovendien daalt het aantal steekproefelementen nog verder
tot uiteindelijk 262 observaties worden overgehouden. Dit komt door het feit dat ze geen gegevens
hebben voor één welbepaalde variabele.
42
Dit is niet weinig daar de afhankelijke variabele elke waarde tussen nul en één kan aannemen, nul en één
inbegrepen. 43
Grensoverschrijdende overnames met een activiteitenfocus hebben een significant positief effect op de
kapitaalstructuur van de overgenomen ondernemingen (p < 0,10).
30
***, **, * verwijst naar het significantieniveau op respectievelijk 0,01; 0,05 en 0,10.
De waarden tussen haakjes geven de standaardfout of „standard errors‟ weer.
Tabel 9: OLS regressie van kapitaalstructuur.
OLS REGRESSIE HYPOTHESE 1 (AFHANKELIJKE VARIABELE = DE KAPITAALSTRUCTUUR 2 JAAR NA OVERNAME
(M1.1) (M1.2) (M1.3) (M1.4) 4digit (M1.4) 3digit (M1.4) 2digit (M1.5) 4digit (M1.5) 3digit (M1.5) 2digit
Constante 0,2396*** 0,0086 -0,0011 0,0525 0,0508 0,0471 0,0217 0,0032 0,0279
(13,3528) (0,0756) (0,0972) (0,1056) (0,1055) (0,1057) (0,1044) (0,1049) (0,1033)
Controlevariabelen
Kapitaalstructuur N-1 0,0333** 0,0253* 0,0261** 0,0248* 0,0252* 0,0248* 0,0249* 0,0254* 0,0249*
(2,4470) (0,0136) (0,0132) (0,0132) (0,0132) (0,0132) (0,0132) (0,0132) (0,0132)
Grootte 0,0149 0,0174* 0,0137 0,0136 0,0132 0,0137 0,0143 0,0131
(0,0091) (0,0089) (0,0093) (0,0092) (0,0093) (0,0093) (0,0093) (0,0093)
Onderpandwaarde 0,4428*** 0,4628*** 0,5039*** 0,5007*** 0,5045*** 0,5025*** 0,4900*** 0,5002***
(0,0804) (0,0737) (0,0765) (0,0765) (0,0764) (0,0768) (0,0770) (0,0770)
Immateriële vaste activa 0,0601 0,1113 0,2022 0,1943 0,1940 0,2086 0,1940 0,1929
(0,2239) (0,2333) (0,2672) (0,2671) (0,2669) (0,2687) (0,2668) (0,2673)
Schuldonafhankelijke belastingsafremmers
0,0059 0,0436 0,0047 0,0031 -0,0035 0,0063 0,0202 0,0024
(0,2483) (0,2722) (0,2753) (0,2749) (0,2751) (0,2759) (0,2750) (0,2758)
Winstgevendheid -0,1050 -0,1082 -0,1232 -0,1257 -0,1307* -0,1216* -0,1136 -0,1257
(0,0816) (0,0756) (0,0769) (0,0768) (0,0773) (0,0772) (0,0774) (0,078)
Jaardummies Nee Nee Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja
Sectordummies Nee Nee Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja
Verklarende variabelen
Activiteitenfocus 0,0296 0,0357 0,0418
(0,0370) (0,0363) (0,0374)
Geografische focus -0,0554 -0,0549 -0,0541
(0,0364) (0,0364) (0,0365)
Activiteitendiversificatie en geografische focus
-0,0203 0,0056 -0,0252
(0,0503) (0,0494) (0,0502)
Activiteitenfocus en geografische
diversificatie
0,0682 0,1046* 0,0690
(0,0594) (0,0643) (0,0474)
Zuivere diversificatie 0,0278 0,0228 0,0087
(0,0543) (0,0533) (0,0548)
N 277 271 271 262 262 262 262 262 262
R² 0,0213 0,1900 0,2183 0,2391 0,2401 0,2411 0,2394 0,2450 0,2418
Adjusted R² 0,0178 0,1716 0,1558 0,1691 0,1702 0,1712 0,1659 0,1730 0,1686
31
De robuustheid van bovenstaande resultaten wordt op diverse manieren gegarandeerd.
In de allereerste plaats wordt de afhankelijke variabele (kapitaalstructuur twee jaar na overname van de
overgenomen onderneming) vervangen door dezelfde variabele, waarbij alle ondernemingen met een
„nul-kapitaalstructuur‟ worden verwijderd. In de tweede plaats wordt de afhankelijke variabele (en eerste
controlevariabele „kapitaalstructuurN-1‟) op een andere manier berekend. Hiervoor worden de financiële
schulden op de totale activa genomen (Rajan & Zingales, 1995) en alle overgenomen ondernemingen met
een ratio groter dan 1 verwijderd. Vervolgens wordt ook de afhankelijke variabele „kapitaalstructuur twee
jaar na overname‟ vervangen door de afhankelijke variabele „kapitaalstructuur één jaar na overname‟.
Daarnaast moet worden opgemerkt dat geen van bovenstaande controlevariabelen gegevens bevat van de
overnemende onderneming. Wanneer de relatieve grootte van de overgenomen onderneming in
vergelijking met de overnemende onderneming wordt opgenomen, daalt het aantal waarnemingen
hierdoor sterk tot 194 waarnemingen. Vervolgens wordt alles gecontroleerd op vier-, drie- en twee-digit
US SIC niveau. Als laatste robuustheidtest worden de 7 beursgenoteerde ondernemingen verwijderd uit
de steekproef.
De resultaten verkregen uit de sensitiviteitsanalyse zijn in overeenstemming met de resultaten hierboven
besproken, behalve als de beursgenoteerde ondernemingen buiten beschouwing worden gelaten. In dat
geval stijgt het aandeel van de financiële schulden significant met 0,065 als de overname geografisch
gediversifieerd is (p < 0,10). Hypothese 1a kan men met andere woorden niet verwerpen als de
beursgenoteerde ondernemingen buiten beschouwing worden gelaten.
2 Interne schuldfinanciering en overnames
2.1 Meer interne schuldfinanciering na de overname
Er wordt nagegaan in welke mate de overgenomen onderneming na de overname meer gebruik zal maken
van interne schuldfinanciering in vergelijking met voor de overname. De verhouding van interne
schuldfinanciering op de totale activa wordt voor en na de overname met elkaar vergeleken. Het uitvoeren
van een voor- en na studie impliceert het gebruik van gepaarde data omdat de variabele van eenzelfde
onderneming voor de overname wordt vergeleken met na de overname. Om dit te testen wordt gebruik
gemaakt van een Wilcoxon Test. De resultaten hiervan worden weergegeven in bijlage 7.
Na de overname maken de overgenomen ondernemingen significant meer gebruik van interne
schuldfinanciering (p < 0,01). Vervolgens wordt een onderscheid gemaakt tussen bedrijven die voor de
overname al dan niet interne schuldfinanciering hebben. De resultaten tonen aan dat na de overname
beide groepen significant meer interne schulden aanhouden (p < 0,01). Hypothese 2a kan niet worden
verworpen op het 1% significantieniveau.
32
2.2 Invloed van activiteitenfocus op de omvang van interne schuldfinanciering
De invloed van activiteitenfocus op de omvang van interne schuldfinanciering wordt nagegaan in tabel 10
en tabel 11 (infra p. 34 en 35). De constante is bijna in elke regressie negatief en significant (hoewel dit
op een wisselend significantieniveau is). Echter, het is onmogelijk dat een overgenomen onderneming een
negatieve waarde aanneemt voor de variabele interne schuldfinanciering.
De grootte van de overgenomen onderneming heeft een significant positief effect op de interne
schuldfinanciering die ze verkrijgt (p < 0,01). Deze coëfficiënt is eveneens economisch significant.
De kasstroom van de overgenomen onderneming heeft een negatief doch niet significant effect op het
verkrijgen van interne schuldfinanciering.
De volatiliteit van de kasstroom heeft in het a-gedeelte van de regressies een significant negatief effect op
het verkrijgen van (meer) interne schuldfinanciering (p < 0,01). Dit is in overeenstemming met wat
Kolasinski (2009) stelt. Wel moet gewezen worden op het relatief beperkt effect dat schommelt rond -1%,
waardoor de economische relevantie in vraag kan worden gesteld. De invloed van deze variabele is in het
b-gedeelte volledig tegengesteld. De coëfficiënt is positief maar niet significant (p > 0,10).
De winstgevendheid heeft een positief significant effect van ongeveer 0,05 in het a-gedeelte (p < 0,05).
Dit betekent dat overgenomen ondernemingen die winstgevender zijn, meer kunnen lenen via interne
kapitaalmarkten. Net zoals bij de volatiliteit van de kasstroom verandert dit teken in het b-gedeelte en
krijgt het een negatief doch niet significant effect.
In het b-gedeelte heeft de relatieve grootte een positief significant effect op het twee- en vier-digit US SIC
niveau (met een p-waarde van respectievelijk p < 0,10 en p < 0,05). Op het drie-digit US SIC niveau
wordt eenzelfde doch niet significant effect gevonden. Dit betekent dat als de overgenomen onderneming
groter is, dit in meer interne schudfinanciering resulteert. Opnieuw wordt gewezen op de beperkte impact
van deze variabele en wordt de economische relevantie in vraag gesteld.
Geografisch gefocuste overnames hebben een negatief effect op de interne schuldfinanciering, doch is in
geen enkele regressie significant.
De verklarende variabele activiteitenfocus heeft een negatief effect op interne schuldfinanciering. Dit
effect is niet significant in het a-gedeelte (p > 0,10), maar wel in het b-gedeelte (p < 0,05). Dit is in
tegenstelling met hypothese 2b. Hypothese 2b wordt bijgevolg verworpen.
Het combinerend effect van de verklarende variabelen wordt weergegeven in M2.5 in deel a en deel b.
Deel a geeft weer dat deze drie combinaties een significant positieve invloed hebben op de interne
schuldfinanciering. De coëfficiënt van elk van deze drie variabelen is gelijkaardig. De referentiecategorie
33
(zuivere focus) houdt minder schulden aan in vergelijking met de andere drie combinaties. In deel b leidt
enkel een activiteitendiversificatie met geografische focus tot een significant positief effect op de
schuldfinanciering. Het combinerend effect toont dus – net zoals het individueel effect (M2.4) – aan dat
activiteitenfocus niet leidt tot een relatief groter aandeel van interne schuldfinanciering binnen de
kapitaalstructuur. Deze resultaten zijn robuust overheen de drie- en vier-digit US SIC niveaus.
De R2 ligt rond de 20% in deel a en rond de 25% in deel b. De aangepaste R
2 verbetert na toevoeging van
de verklarende variabelen. Dit betekent dat de toevoeging van de verklarende variabelen effectief leidt tot
een model met meer verklaringskracht.
Er moet worden gewezen op het feit dat drie variabelen uit de regressie verdwenen, meer bepaald de
sectordummies met US SIC code 0 en 9 en overnamejaar 1999. Via onderzoek naar de oorzaak hiervan
wordt vastgesteld dat deze klassen niet veel observaties hebben (respectievelijk 1, 2 en 1 overname). Daar
gegevens voor deze enkele variabelen niet aanwezig zijn, worden deze variabelen uit de regressie
verwijderd.
Het aantal steekproefelementen bedraagt hoogstens 311 observaties in deel a. Een aantal ondernemingen
hebben twee jaar na de overname geen gegevens en worden dus niet opgenomen. Het aantal
steekproefelementen daalt verder tot uiteindelijk 301 observaties worden overgehouden. Dit komt door
het feit dat ze geen gegevens hebben voor één welbepaalde variabele.
In het b-gedeelte is de steekproefgrootte veel lager als gevolg van het weinig aantal gegevens bij de
overnemende ondernemingen. De steekproefgrootte in de modellen M2.4 en M2.5 daalt sterk tot 141
waarnemingen. Dit is slechts 36% van de initiële steekproef44
.
De robuustheid van bovenstaande resultaten wordt op diverse manieren gegarandeerd door de
afhankelijke variabele te vervangen. Zo wordt de afhankelijke variabele „interne schuldfinanciering twee
jaar na overname‟ vervangen door de afhankelijke variabele „interne schuldfinanciering één jaar na
overname‟. Vervolgens wordt de interne schuldfinanciering als afhankelijke variabele gebruikt waarbij de
overnames met een „nul-kapitaalstructuur‟ worden verwijderd. Vervolgens wordt gecontroleerd op het
vier-, drie- en twee-digit US SIC niveau zoals hierboven al aangegeven. Als laatste worden de
beursgenoteerde ondernemingen buiten beschouwing gelaten. Telkens worden dezelfde bevindingen
vastgesteld.
44
Daarom wordt nagegaan of er „sample selection bias‟ is. Dit wordt gedaan op basis van een Mann-Whitney U test
omdat de opgenomen variabelen niet normaal verdeeld zijn. Er wordt gecontroleerd op basis van de interne
schuldfinanciering, grootte, onderpandwaarde, immateriële vaste activa, schuldonafhankelijke
belastingsafremmers, kasstroom, kasstroomvolatiliteit, winstgevendheid en geografische focus of diversificatie.
Hieruit blijkt dat de overgenomen ondernemingen opgenomen in de regressies significant groter, winstgevender
en geografisch gefocust zijn. Er is met andere woorden sprake van „sample selection bias‟ wat betekent dat de
resultaten van regressie 2b niet of beperkt generaliseerbaar zijn.
34
OLS REGRESSIE HYPOTHESE 2 (AFHANKELIJKE VARIABELE = INTERNE SCHULDFINANCIERING 2 JAAR NA OVERNAME)
(M2.1) (M2.2a) (M2.3a) (M2.4a) 4 digit (M2.4a) 3 digit (M2.4a) 2 digit (M2.5a) 4 digit (M2.5a) 3 digit (M2.5a) 2 digit
Constante 0,1100*** -0,1239*** -0,1243** -0,1072* -0,1010 -0,1006 -0,1911*** -0,2043*** -0,1878*** (8,8013) (0,0473) (0,0607) (0,0627) (0,0622) (0,0627) (-0,0629) (0,0618) (-0,0618)
Controlevariabelen
Interne schuldfinanciering N-1 0,3272** 0,1933 0,2023* 0,1912* 0,1913* 0,1966* 0,1909 0,1868 0,1970*
(3,0304) (0,1070) (0,1033) (0,1031) (0,1027) (0,1031) (0,1043) (0,1034) (0,1049)
Grootte 0,0293*** 0,0301*** 0,0297*** 0,0295*** 0,0300*** 0,0297*** 0,0298*** 0,0297***
(0,0062) (0,0068) (0,0068) (0,0068) (0,0067) (0,0069) (0,0068) (0,0068)
Onderpandwaarde 0,0593 0,0737 0,0723 0,0777 0,0723 0,0702 0,0688 0,0661
(0,0517) (0,0554) (0,0568) (0,0573) (0,0572) (0,0574) (0,0578) (0,0571)
Immateriële vaste activa -0,0014 -0,0490 -0,0296 -0,0284 -0,0343 -0,0027 -0,0105 -0,0264
(0,1010) (0,1017) (0,1144) (0,1155) (0,1175) (0,1215) (0,1190) (0,1175)
Schuldonafhankelijke belastingsafremmers 0,0008 0,0157 0,0167 0,0042 0,0144 0,0206 -0,0073 0,0142
(0,0413) (0,0445) (0,0447) (0,0462) (0,0445) (0,0448) (0,0490) (0,045)
Kasstroom -0,0641 -0,0733 -0,0710 -0,0667 -0,0607 -0,0758 -0,0691 -0,0638
(0,0475) (0,0489) (0,0484) (0,0490) (0,0490) (0,0492) (0,0497) (0,0497)
Std.afwijking kasstroom -0,0112*** -0,0138*** -0,0130*** -0,0129*** -0,0132*** -0,0114** -0,0115** -0,0126 ***
(0,0037) (0.0045) (0,0049) (0,0047) (0,0046) (0,0048) (0,0046) (0,0046)
Winstgevendheid 0,0392* 0,0515** 0,0546** 0,0508** 0,0515** 0,0569** 0,0536** 0,0537**
(0,0178) (0,0213) (0,0212) (0,0211) (0,0212) (0,0217) (0,0217) (0,0219)
Geografische focus -0,0203 -0,0347 -0,0366 -0,0377 -0,0381
(0,0237) (0,0255) (0,0260) (0,0256) (0,0258)
Jaardummies Nee Nee Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja
Sectordummies Nee Nee Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja
Verklarende variabelen
Activiteitenfocus -0,0327 -0,0425 -0,0397
(0,0267) (0,0263) (0,0292)
Activiteitendiversificatie en geografische focus
0,0640** 0,0839*** 0,0691*
(0,0309) (0,0313) (0,0691)
Activiteitenfocus en geografische
diversificatie
0,0829* 0,0896** 0,0659*
(0,0435) (0,0395) (0,0659)
Zuivere diversificatie 0,0756** 0,0831** 0,0718*
(0,0324) (0,0323) (0,0719)
N 317 311 311 301 301 301 301 301 301 R² 0,0593 0,1479 0,1842 0,1887 0,1922 0,1907 0,1941 0,2015 0,1954
Adjusted R² 0,0563 0,1224 0,1169 0,1182 0,1220 0,1204 0,1208 0,1289 0,1222
***, **, * verwijst naar het significantieniveau op respectievelijk 0,0 ; 0,05 en 0,10.
De waarden tussen haakjes geven de standaardfout of „standard errors‟ weer.
Tabel 10: OLS regressie van interne schuldfinanciering (deel a: geen gegevens van de overnemende onderneming).
35
OLS REGRESSIE HYPOTHESE 2 VERVOLG (AFHANKELIJKE VARIABELE = INTERNE SCHULDFINANCIERING 2 JAAR NA OVERNAME)
(M2.1) (M2.2b) (M2.3b) (M2.4b) 4 digit (M2.4b) 3 digit (M2.4b) 2 digit (M2.5b) 4 digit (M2.5b) 3 digit (M2.5b) 2 digit
Constante 0,1100*** -0,1215 -0,2206 -0,1598 -0,1650 -0,1558 -0,2727** -0,2900** -0,2751** (8,8013) (0,1174) (0,1358) (0,1370) (0,1361) (0,1359) (0,1214) (0,1224) (0,1203)
Controlevariabelen
Interne schuldfinanciering N-1 0,3272** 0,1409 0,0774 0,0599 0,0740 0,1016 0,0510 0,0712 0,0986
(3,0304) (0,1339) (0,1368) (0,1358) (0,1354) (0,1357) (0,1380) (0,1363) (0,1369)
Grootte 0,0217** 0,0272** 0,0263** 0,0270** 0,0247** 0,0269** 0,0270** 0,0248**
(0,0110) (0,0114) (0,0113) (0,0113) (0,0113) (0,0114) (0,0113) (0,0113)
Onderpandwaarde 0,1241* 0,1289 0,1082 0,1082 0,0978 0,1082 0,1078 0,0977
(0,0690) (0,0695) (0,0712) (0,0710) (0,0711) (0,0715) (0,0712) (0,0714)
Immaterialiteit 0,1301 0,1182 0,1708 0,1385 0,1283 0,1501 0,1209 0,1136
(0,1714) (0,1750) (0,1934) (0,1923) (0,1919) (0,1999) (0,2043) (0,2036)
Schuldonafhankelijke belastingsafremmers 0,0039 -0,0004 0,0236 -0,0172 0,0119 0,0232 -0,0161 0,0122
(0,1241) (0,1269) (0,1262) (0,1253) (0,1249) (0,1266) (0,1258) (0,1254)
Kasstroom -0,0211 -0,0288 -0,0503 -0,0364 -0,0273 -0,0483 -0,0363 -0,0275
(0,0935) (0,0936) (0,0933) (0,0928) (0,0926) (0,0938) (0,0932) (0,0930)
Std.afwijking kasstroom 0,0624 0,1084 0,0838 0,0876 0,0762 0,0859 0,0863 0,0755
(0,1079) (0,1091) (0,1088) (0,1082) (0,1082) (0,1093) (0,1087) (0,1087)
Winstgevendheid 0,0043 -0,0177 -0,0047 -0,0121 -0,0119 -0,0064 -0,0124 -0,0122
(0,0559) (0,0579) (0,0576) (0,0572) (0,0570) (0,0580) (0,0574) (0,0572)
Relatieve grootte 0,0010 0,0014 0,0016* 0,0090 0,0016** 0,0015* 0,0013 0,0016**
(0,0009) (0,0009) (0,0009) (0,0009) (0,0009) (0,0009) (0,0009) (0,0009)
Kasstroom overnemer 0,1101 0,0848 0,0628 0,0485 0,0493 0,0626 0,0455 0,0467
(0,1352) (0,1380) (0,1376) (0,1373) (0,1368) (0,1380) (0,1383) (0,1378)
Geografische focus 0,0026 -0,0121 -0,0339 -0,0394 -0,0238
(0,0639) (0,0664) (0,0668) (0,0668) (0,0660)
Jaardummies Nee Nee Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja
Sectordummies Nee Nee Ja Ja Ja Ja Ja Ja Ja
Verklarende variabelen
Activiteitenfocus -0,0783** -0,0866** -0,0957** (0,0349) (0,0358) (0,0368)
Activiteitendiversificatie en geografische
focus
0,0734* 0,0804** 0,0935**
(0,0371) (0,0372) (0,0383)
Activiteitenfocus en geografische diversificatie
0,0103 0,0266 0,0135
(0,0895) (0,0827) (0,0810)
Zuivere diversificatie 0,1374 0,1476 0,1383
(0,1009) (0,1149) (0,1136)
N 317 152 152 149 149 149 149 149 149 R² 0,0593 0,1220 0,2505 0,2574 0,2621 0,2673 0,2583 0,2625 0,2676
Adjusted R² 0,0563 0,0530 0,0805 0,1137 0,1193 0,1254 0,1076 0,1127 0,1186
***, **, * verwijst naar het significantieniveau op respectievelijk 0,01; 0,05 en 0,10.
De waarden tussen haakjes geven de standaardfout of „standard errors‟ weer.
Tabel 11: OLS regressie van interne schuldfinanciering (deel b: met gegevens van de overnemende onderneming).
36
3 Convergentiegedrag van de kapitaalstructuur
Er wordt nagegaan of de kapitaalstructuur van de overgenomen onderneming na overname zal
convergeren naar de kapitaalstructuur van de overnemende onderneming. Omdat we te maken hebben
met een voor- en na studie, waarbij het verschil in kapitaalstructuur van de overgenomen en
overnemende onderneming, twee maal wordt bekeken (voor en na de overname), hebben we te maken
met gepaarde gegevens. Bijgevolg wordt geopteerd voor een Wilcoxon test (zie bijlage 8, tabel B12).
De resultaten van deze test geven aan dat de kapitaalstructuur van de overgenomen onderneming na de
overname significant divergeert van de kapitaalstructuur van de overnemende onderneming (p < 0,10).
Dit is in tegenstelling met hypothese 3 en bijgevolg wordt hypothese 3 verworpen.
Toch dient vermeld te worden dat het aantal observaties dat hiervoor wordt gebruikt, beperkt is (N=
123). Daarenboven zijn de gebruikte overnames meestal binnenlandse overnames, waardoor dit niet
overeenkomstig is met onze steekproef. Na het uitvoeren van een „sample selection bias‟ test45
, blijkt
dat er sample selection bias optreedt, wat ertoe leidt dat onze gegevens niet kunnen worden
gegeneraliseerd naar onze steekproef en de populatie.
Er wordt gecontroleerd voor het fenomeen van de „nul-kapitaalstructuur‟ door de nulwaarden van de
kapitaalstructuur niet op te nemen. Wanneer dit wordt gedaan valt dit significant verschil weg. De
robuustheidtesten met de afhankelijke variabele financiële schulden op totale activa tonen eveneens
geen significante verschillen. Bijgevolg kunnen we concluderen dat dit divergerend effect niet
veralgemeend mag worden.
Er moet worden opgemerkt dat de gebruikte variabele om deze hypothese te testen niet alleen toelaat
dat de kapitaalstructuur van de overgenomen onderneming verandert, maar eveneens een wijziging
van de kapitaalstructuur van de overnemende onderneming in beschouwing neemt. Daar de
kapitaalstructuur van de overnemende onderneming als gevolg van de overname kan wijzingen
(Ghosh & Jain, 2000), wordt hiervoor gecontroleerd en dit door de kapitaalstructuur van de overnemer
zowel voor als na overname constant te houden ten opzicht van de kapitaalstructuur één jaar voor
overname. Dezelfde niet significante resultaten worden verkregen.
45
Deze test is gelijkaardig aan deze beschreven in voetnoot 36. Precies dezelfde bevindingen worden
vastgesteld.
37
4 Econometrische beginselen met betrekking tot de regressies
Om de betrouwbaarheid van de resultaten te garanderen, worden een aantal voorwaarden onderzocht.
De voorwaarden om lineaire regressie te doen worden onderzocht:
Het model is goed gespecificeerd: de verwachtingswaarde van de residuen is nul
In de eerste plaats wordt voor iedere regressie afzonderlijk een ANOVA uitgevoerd waarbij gekeken
wordt of het regressiemodel goed gespecificeerd is (de zogenaamde “goodness of fit”). Dit is telkens
significant op het 5% of zelfs 1% niveau, wat betekent dat ons model goed gespecificeerd is.
Geen heteroscedasticiteit
Hiervoor wordt in de eerste plaats een visuele test uitgevoerd door de gestandaardiseerde verwachte
residuen uit te zetten tegenover de gestandaardiseerde effectieve residuen. Indien een vermoeden van
heteroscedasticiteit bestaat, wordt telkens een White test uitgevoerd om na te gaan in welke mate het
vermoeden gegrond is. Indien er sprake is van heteroscedasticiteit wordt een White correctie
uitgevoerd.
Geen correlatie van de residuen:
Er wordt nagegaan in welke mate de residuen met elkaar gecorreleerd zijn. Dit gebeurt op basis van
twee testen namelijk een Durbin Watson statistiek en een “Serial Correlation LM” test. Bij deze laatste
test wordt vijf jaar in de tijd teruggegaan. Er wordt hierbij geen enkel probleem vastgesteld.
Daarnaast worden ook nog andere zaken onderzocht:
Er wordt voor multicollineariteit gecontroleerd in de correlatiematrix (Bijlage 6). Uiteindelijk wordt
multicollineariteit gecontroleerd door middel van de „Variance Inflating Factor‟ (VIF). Dit blijkt
nergens op te treden omdat de VIF nergens groter is dan tien, wat betekent dat er geen problemen is
met betrekking tot multicollineariteit.
Er wordt nagegaan of onze residuen normaal verdeeld zijn. Dit wordt via een Kolmogorov Smirnov
Test nagegaan en blijkt niet zo te zijn. Indien we dit op een plot uitzetten, is de normaliteit bijna
voldaan, waardoor dit geen ernstige problemen oplevert.
38
ALGEMEEN BESLUIT
In dit onderzoek wordt een dieper inzicht verkregen in de invloed van overnames op de
kapitaalstructuur van overgenomen ondernemingen. Er wordt gebruik gemaakt van een steekproef van
414 Belgische overgenomen ondernemingen waarbij de overnametransactie werd afgerond tussen 1
januari 1999 en 31 december 2006.
Dit onderzoek probeert de literatuur op een aantal punten aan te vullen. In de allereerste plaats wordt
een onderzoek gedaan naar de overgenomen onderneming terwijl bestaande literatuur zich focust op
de overnemende onderneming. Daarenboven wordt de kapitaalstructuur onderzocht van deze
ondernemingen, wat in de literatuur nog niet werd onderzocht. De meeste bestaande literatuur van
overnames is Angelsaksisch van aard terwijl dit voor dit onderzoek niet geldt.
In dit onderzoek worden drie zaken met betrekking tot de kapitaalstructuur van de overgenomen
ondernemingen onderzocht.
In de allereerste plaats wordt de invloed van verschillende overnamestrategieën op de kapitaalstructuur
van overgenomen ondernemingen onderzocht. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen overnames
waarbij de maatschappelijke zetel van de overgenomen en overnemende onderneming in hetzelfde of
in een verschillend land gelegen zijn. Hierbij wordt gesproken van respectievelijk geografische focus
en geografische diversificatie. Er wordt eveneens een onderscheid gemaakt tussen overnames waarbij
de overgenomen en overnemende onderneming dezelfde activiteiten hebben of met andere woorden
een activiteitenfocus volgen.
In de tweede plaats wordt onderzocht in welke mate overgenomen ondernemingen na de overname
(meer) gebruik maken van interne schuldfinanciering. Hierbij wordt eveneens nagegaan wat de
invloed is van een overname met een activiteitenfocus op het gebruik van interne schuldfinanciering.
Ten derde wordt nagegaan in welke mate de kapitaalstructuur van de overgenomen onderneming
convergeert naar de kapitaalstructuur van de overnemende onderneming.
Overnames met een geografische diversificatie leiden tot een toename van het relatief aandeel van
schulden binnen de kapitaalstructuur, doch dit is niet significant. Anderzijds is dit wel significant als
de beursgenoteerde ondernemingen buiten beschouwing worden gelaten. Overnames met een
activiteitendiversificatie leiden niet tot een toename van het relatief aandeel van financiële schulden
binnen de kapitaalstructuur (= een stijging van deze kapitaalstructuur).
Met andere woorden heeft geen van bovenstaande overnamestrategieën een verschillende invloed op
de kapitaalstructuur van de overgenomen onderneming.
39
Na de overname zullen overgenomen ondernemingen meer gebruik maken van schuldfinanciering. Dit
is in overeenstemming met Bhide (1990) en Hubbard & Palia (1999). Indien wordt nagegaan wat de
invloed is van een overname met een activiteitenfocus op het gebruik van interne schuldfinanciering,
dan wordt een significant negatieve invloed opgemerkt. Dit is in tegenstelling met wat wordt
vooropgesteld in onze hypothese maar kan in overeenstemming worden gebracht met de onenigheid
die heerst omtrent het diversificatie-effect en interne schuldfinanciering.
Overgenomen ondernemingen zullen na de overname niet convergeren naar de kapitaalstructuur van
de overgenomen onderneming. Er wordt eerder een divergerend effect gevonden.
Doorheen deze studie wordt op een merkwaardig fenomeen gebotst. Zo heeft ongeveer 30% van de
overgenomen onderneming na overname geen financiële schulden in de kapitaalstructuur of een
zogezegde „nul-kapitaalstructuur‟. De oorzaak van dit fenomeen blijft evenwel onduidelijk. Er kan
worden gesteld dat het aantal ondernemingen met een „nul-kapitaalstructuur‟ significant toeneemt na
de overname en dat dit fenomeen hoofdzakelijk opduikt bij overgenomen ondernemingen uit
geografisch gefocuste overnames. Daarnaast wordt nagegaan in welke mate andere factoren los van
enige overname een rol spelen. Hierbij wordt vastgesteld dat dit fenomeen hoofdzakelijk optreedt
vanaf het overnamejaar 2004. De periode twee jaar na de overname situeert zich vanaf 2006 wat het
startjaar van de notionele intrestaftrek is.
Het verband tussen het groot aantal ondernemingen die een „nul-kapitaalstructuur‟ hebben en het
bestaan van de notionele intrestaftrek is onderhevig aan een aantal beperkingen. Ten eerste wordt
louter tentatief een verband gelegd tussen het jaaraspect en de notionele intrestaftrek. Ten tweede
verklaart de notionele intrestaftrek de dalende trend van het relatieve aandeel van de financiële
schulden binnen de kapitaalstructuur maar nooit waarom deze financiële schulden tot nul gereduceerd
worden. Bijgevolg wordt verondersteld dat nog andere factoren een invloed hebben die hier niet
onderzocht zijn.
Er moet aandacht worden besteed aan vier beperkingen met betrekking tot dit onderzoek.
In de eerste plaats is de externe validiteit van dit onderzoek laag. Daar de steekproef bestaat uit
overgenomen Belgische ondernemingen mogen bovenstaande conclusies enkel binnen de Belgische
context gegeneraliseerd worden.
In de tweede plaats worden geen gegevens verkregen van de overnemende ondernemingen met een
maatschappelijke zetel buiten het Europees grondgebied. Bijgevolg biedt dit enkele nadelen met
betrekking tot de resultaten van het convergentiegedrag van de kapitaalstructuur. Er wordt hierop
getest door middel van een „sample selection bias‟ test. Hieruit blijkt dat de overgenomen
ondernemingen die opgenomen worden om deze hypothese te toetsen inderdaad significant verschillen
40
van de overgenomen ondernemingen die niet worden opgenomen. Dit zou kunnen leiden tot een
mogelijke vertekening van de resultaten.
In de derde plaats kan de definiëring van de verklarende variabele activiteitenfocus en
activiteitendiversificatie verfijnd worden. In dit onderzoek wordt hiervoor een dummy gekozen.
Kolasinski (2009) onderzoekt de gelijkenis van de activiteiten door middel van de correlatie van de
kasstromen van de overnemer en de overgenomen onderneming (evenals andere
dochterondernemingen). In dit onderzoek wordt geopteerd niet te kiezen voor een dergelijke aanpak
omdat dit leidt tot gegevensverlies en de generaliseerbaarheid van onze gegevens zou reduceren.
In laatste instantie bevat de berekeningswijze van de interne schuldfinanciering zowel operationele als
financiële schulden. Op basis van de beschikbare databanken kan geen onderscheid gemaakt worden
tussen beide componenten.
Daar ons onderzoek stuit op een aantal beperkingen is verder onderzoek met betrekking tot dit
onderwerp aangewezen. Men kan de steekproef uitbreiden door overgenomen ondernemingen te
nemen die hun maatschappelijke zetel hebben op het Europese grondgebied. Op deze manier zal de
externe validiteit toenemen tot het Europese grondgebied.
Daarnaast wordt gebruik gemaakt van de overnamestrategieën activiteitenfocus/diversificatie en
geografische focus/diversificatie. Er bestaan daarnaast nog vele andere indelingen en een opname van
dergelijke strategieën kan leiden tot meer verfijnde resultaten.
Als laatste stellen we dat het fenomeen van de „nul-kapitaalstructuur‟ (de afwezigheid van financiële
schulden binnen de kapitaalstructuur) veel bijkomend onderzoek vraagt. Deze studie biedt geen
antwoord op de vraag of het bestaan van deze „nul-kapitaalstructuur‟ veroorzaakt wordt door de
overnametransactie. Er heerst een vermoeden dat andere factoren aan de bron van dit fenomeen liggen.
i
BRONNENLIJST
Aggarwal R.K. & Samwick A.A., 2003, Why do managers diversify their firms? Agency reconsidered,
Journal of Finance, Vol. 58, pp. 71-118.
Amihud Y. & Baruch L., 1981, Risk reduction as a managerial motive for conglomerate mergers, Bell
Journal of Economics, Vol. 12, pp. 605-618.
Belgisch Staatsblad, wet van 22 juni 2005 tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal,
Belgisch Staatsblad, WIB 92, 30 juni 2005
Bhide A., 1990, Reversing corporate diversification, Journal of Applied Corporate Finance, Vol. 3,
pp. 70-81.
Bikhchandani S. & Hirshleifer D., Welch I., 1998, Learning from the Behavior of Others: Conformity,
Fads, and Informational Cascade, The Journal of Economic Perspectives, 12, pp. 151-170.
Bradley M., Jarrell G.A & Kim H., 1984, On the existence of an optimal capital structure: theory and
evidence, Journal of Finance, Vol. 39, pp. 857-878.
Buysschaert A., Deloof M. & Jegers M., 2003, Ondernemingsgroepen en interne kapitaalmarkten: een
literatuuroverzicht, working paper, pp. 1-31.
Chatterjee S., 1986, Types of Synergy and Economic Value: The Impact of Acquisitions on Merging
and Rival Firms, Strategic Management Journal, Vol. 7, pp. 119-139.
Chen L.H., Lensink R. & Sterken E., 1998, The Determinants of Capital Structure: Evidence from
Dutch Panel Data, University of Groningen, The Netherlands, pp. 1-33.
Chkir I. & Cosset J., 2003, The effect of international acquisitions on firm leverage, Journal of
Financial Research, Vol. 26, pp. 501-516.
De Long G.L., 2001, Stockholder gains from focusing versus diversifying bank mergers, Journal of
Financial Economics, Vol. 59, pp. 221-252.
Deloof M., 1998, Internal capital markets, bank borrowing and financing constraints: evidence from
Belgian firms, Journal of Business Finance & Accounting, Vol. 25, pp. 945-968.
ii
Desai M.A., Foley F. & Hines J.R., 2004, A multinational perspective on capital structure choice and
internal capital markets, Journal of Finance, Vol. 59, pp. 2451-2487.
Dwight S. & O‟Donnell S., 2006, Evaluating the statistical and economic significance of statistical
evidence in employment discrimination cases, Employment and labor update, URL : <
http://www.lorman.com/newsletters/article.php?article_id=440&newsletter_id=96&category_id=8 >.
15/05/2010)
Eiteman D.K., Stonehill A.I. & Moffett M.H., 2001, Multinational Business Finance, Ninth Edition,
Boston Addison Wesley Publishing Company.
Filbeck G., Gorman R. & Preece D., 1996, Behavioral Aspects of the Intra-Industry Capital Structure
Decision, Journal of Financial And Strategic Decisions, 9, pp. 55-67.
Frank M.Z. & Goyal V.K, 2008, Trade-off and Pecking Order Theories of Debt, Handbook of
Corporate Finance: Empirical Corporate Finance, Vol. 2, Ch. 12, pp. 1-86.
Gertner R.H., Scharfstein D.S. & Stein J.C., 1994, Internal versus external capital markets, The
Quarterly Journal of Economics, Vol. 109, pp. 1211-1230.
Ghosh A. & Jain P.C., 2000, Financial leverage changes associated with corporate mergers, Journal of
Corporate Finance, Vol. 6, pp. 377-402.
Gujarati D.N, 2003, Basic Econometrics, Boston (Mass.) : McGraw-Hill higher education, pp. 1-1002.
Heyman D., Deloof M & Ooghe H., 2008, The Financial Structure of Private Held Firms, Small
Business Economics, Vol. 30, pp. 301-313.
Hubbard R.G. & Palia D., 1999, A reexamination of the conglomerate merger wave in the 1960s: an
internal capital markets view, Journal of Finance, Vol. 54, pp. 1131-1152.
Kolasinski, A.C., 2009, Subsidiary debt, capital structure and internal capital markets, Journal of
Financiel Economics, Vol. 94, pp. 327-343.
La Porta R., Lopze-de-silanes F., Shleifer A. & Vishny R.W., 1996, Law and Finance, The Journal of
Political Economy, Vol. 106, pp. 1113-1155.
iii
La Porta R., Lopze-de-silanes F., Shleifer A. & Vishny R.W., 1997, Legal Determinants of External
Finance, Journal of Finance, Vol. 52, pp. 1131-1150.
Lemmon M.L., Roberts M.R. & Zender J.F., 2008, Back to the Beginning: Persistence and the Cross-
Section of Corporate Capital Structure, Journal of Finance, Vol. 63, pp. 1575-1608.
Lewellen W.G., 1971, A pure financial rationale for the conglomerate merger, Journal of Finance,
Vol. 26, pp 521-537.
Lubatkin M., 1983, Mergers and the Performance of the Acquiring Firm, The Academy of
Management Review, Vol. 8, pp. 218-225.
Manigart S., Feys C., Vanden Bussche S. & Buysse R., 2009, Vergelijking van de
performantie van Vlaamse onafhankelijke ondernemingen en overgenomen ondernemingen,
Onderzoeksproject in opdracht van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV).
Modigliani F. & Miller M.H., 1958, The Cost of Capital, Corporation Finance and The Theory of
Investment, American Economic Review, 48, pp. 261-297.
Mørck R., Shleifer A. & Vishny R.W., 1990, Do managerial objectives drive bad acquisitions?,
Journal of Finance, Vol. 45, pp. 31-48.
Myers S.C., 1984, The Capital Structure Puzzle, Journal of Finance, Vol. 39, pp. 575-594.
Myers S.C. & Majluf, 1984, Corporate financing and investment decisions when firms have
information that investors do not have, Journal of Financial Economics, Vol. 13, pp. 187-221.
Patel J., Zeckhauser R. & Hendricks D., 1991, The Rationality Struggle: Illustrations from Financial
Markets, The American Economic Review, 81, pp. 232-236.
Peck S. & Temple P, 2002, Mergers and Acquisitions: Critical Perspectives on Business and
Management, Routledge, pp. 1-485.
Raghuram G.R. & Zingales L., 1995, What do we know about capital structure? Some evidence from
international data, Journal of Finance, Vol. 50, pp. 1421-1460.
iv
Rajan R., Servaes H. & Zingales L., 2000, The cost of diversity: the diversification discount and
inefficiënt investment, Journal of Finance, Vol 55, pp. 35-80.
Rumelt R.P., 1974, Strategy, Structure and Economic Performance, Division of Research, Harvard
University, Boston.
Salter M.S., Malcom S. & Weinhold W.A., 1979, Diversification though Acquisition: Strategies for
Creating Economic Value, The Free Press, New York.
Sanchez R. & Heene A., 2004, The new strategic management: organization, competition, and
competence, J. Wiley & Sons, pp. 1-309.
Seth A., Song K.P. & Pettit R.R., 2002, Value creation and destruction in cross-border acquisitions: an
empirical analysis of foreign acquisitions of U.S. firms, Strategic Management Journal, Vol. 23, pp.
921-940.
Singh H. & Montgomery C.A., 1987, Corporate Acquisition strategies and economic performance,
Strategic Management Journal, Vol. 8, pp. 377-386.
Scharfstein D.S. & Stein J.C., 1990, Herd Behavior and Investment, The American Economic Review,
80, pp. 465-479.
Scharfstein D.S. & Stein J.C., 2000, The dark side of internal capital markets: divisional rent-seeking
and inefficient investment, Journal of Finance, Vol. 55, pp. 2537-2564.
Titman S. & Wessels R., 1988, The determinants of capital structure choice, Journal of Finance, Vol.
43, pp. 1-19.
Van Acker C., Ondernemingsrecht 2008, 2008, Larcier, pp. 1-181.
Vandenhove P., 2001, Directe investeringen in het buitenland (DIB). De investeringsstroom vanuit en
naar België, Federaal Planbureau working paper 6-01, december 2001, pp. 1-48.
Verschueren I. & Deloof M., 1999, Intragroup Debt, Intragroup Guarantees, and the Capital Structure
of Belgian Firms, Working paper, pp. 1-27.
v
BIJLAGEN
Bijlage 1: Geraadpleegde databanken .................................................................................................... vi
Bijlage 2: Bespreking van de variabelen .............................................................................................. viii
Bijlage 3: Beschrijving van de steekproef .............................................................................................. ix
Bijlage 4: Beschrijvende statistiek met betrekking tot de kapitaalstructuur.......................................... xii
Bijlage 5: Beschrijvende statistiek met betrekking tot de interne schuldfinanciering .......................... xiv
Bijlage 6: Correlatiematrices ................................................................................................................. xv
Bijlage 7: Statistisch onderzoek met betrekking tot de interne schuldfinanciering ............................ xxiii
Bijlage 8: Convergentiegedrag van de kapitaalstructuur .................................................................... xxiv
vi
Bijlage 1: Geraadpleegde databanken
De steekproef wordt samengesteld aan de hand van drie databanken. Via de Zephyrdatabank van
Bureau van Dijk worden de overgenomen ondernemingen geselecteerd die in de periode van 1999-
2006 een overname hebben afgerond. Voor deze lijst van ondernemingen worden de financiële
gegevens van de Belgische en buitenlandse ondernemingen afgehaald uit respectievelijk Belfirst en
Amadeus.
1. Zephyrdatabank
Hieronder wordt kort besproken welke stappen in Zephyr zijn doorlopen.
Om te voldoen aan de voorwaarde met betrekking tot de situering van de overnames wordt gebruik
gemaakt van het criterium ‘Geography-country’. Daar dit onderzoek enkel Belgische overgenomen
ondernemingen in beschouwing neemt, wordt hier enkel een voorwaarde opgelegd voor de locatie.
Voor de categorie „Target‟ wordt „Belgium‟ gekozen. M.b.t. de overnemende ondernemingen wordt
geen voorwaarde opgelegd. Een onderscheid tussen binnenlandse en grensoverschrijdende deals46
wordt gemaakt door het aanvinken van de vakjes ‘Domestic deals’ en ‘Cross border deals’.
Hierbij worden 6648 deals verkregen. Deze bestaan uit 3280 binnenlandse (domestic deals) en 3368
grensoverschrijdende deals (cross border deals).
Een aantal activiteiten worden in ons onderzoek niet opgenomen. Zowel de overgenomen als
overnemende ondernemingen die actief zijn in gereguleerde sectoren (US SIC Code 4900-4999) en
financiële sectoren (US SIC Code 6000-6999) worden verwijderd. De US SIC classificatie wordt
gebruikt om volledige vergelijkbaarheid te garanderen tussen binnenlandse en buitenlandse
ondernemingen.
Hierbij worden 5713 deals verkregen, waarvan 2802 binnenlandse en 2911 grensoverschrijdende
deals.
Het tijdskader overspant de periode 1 januari 1999 tot en met 31 december 2006. Dit wordt
aangegeven bij ‘Time period’. Hierbij wordt eveneens het vak ‘completed deals’ aangevinkt.
2782 deals, waarvan 1552 binnenlandse en 1230 grensoverschrijdende deals worden overgehouden.
‘Deal type = Acquisition’ wordt gekozen teneinde de enkel de overnames over te houden.
Hierbij verkrijgen we 1565 overnames, waarvan 850 binnenlandse en 715 grensoverschrijdende
overnames.
Als laatste wordt de begin- en eindparticipatie vastgelegd. Bij ‘percentage of stake’ wordt bij ‘Search
by initial stake’ minimum 0% en maximum 9,99% ingevuld. Vervolgens wordt bij ‘Search bij final
stake’ minimum 100% en maximum 100% ingevuld.
Uiteindelijk worden 765 overnames, waarvan 438 binnenlandse en grensoverschrijdende overnames
behouden.
46
Onder deals wordt verstaan: overnames, fusies, etc.
vii
2. Belfirst databank
Om de financiële gegevens op te vragen van deze steekproef van 765 overnames wordt naar Belfirst
gegaan. Ook worden een aantal voorwaarden opgelegd.
De ondernemingen die door een natuurlijk persoon werden overgenomen, worden uit de steekproef
verwijderd. Hierdoor vermindert het aantal overnames met 34 en worden 731 overnames behouden,
waarvan 412 binnenlandse en 319 grensoverschrijdende overnames.
Vervolgens wordt voor elke overgenomen onderneming, waarvan het BvDep-nummer niet
beschikbaar is, de BVDep-nummers opgezocht door middel van Belfirst, de site van Unizo, de site van
de Kruispuntbank van Ondernemingen en de site van de Nationale Bank van België. De overgenomen
ondernemingen waarvoor geen BvDep-nummer is gevonden, worden verwijderd uit de dataset. 571
overnames, waarvan 336 binnenlandse en 235 grensoverschrijdende overnames worden
overgehouden.
Als laatste worden enkel de overgenomen ondernemingen die de rechtsvorm van een B.V.B.A. of van
een N.V. hebben, overgehouden. Dit leidt tot 553 ondernemingen waarvan 322 binnenlandse en 231
buitenlandse ondernemingen.
Overgenomen ondernemingen die gedurende de twee en één jaar na de overname geen gegevens
beschikbaar hebben, worden uit de dataset verwijderd. Analoog worden bedrijven die één en twee jaar
voor overname geen gegevens hebben eveneens verwijderd.
De uiteindelijke steekproef bedraagt 414 overnames waarvan 229 binnenlandse en 185
grensoverschrijdende overnames.
Van de 229 binnenlandse overnemers worden in Belfirst slechts 207 overnemende ondernemingen
gevonden.
3. Amadeus databank
De financiële gegevens m.b.t. de Europese overnemende ondernemingen worden geraadpleegd via de
Amadeus databank van Bureau van Dijk. De buitenlandse overnemers die gevestigd zijn buiten
Europa worden niet opgenomen, daar hiervoor geen databanken beschikbaar zijn. Veel bedrijven zijn
in Amadeus niet terug te vinden. Er is ook een grote groep ondernemingen die in beide jaren na de
overname of in de twee jaren voor de overname geen gegevens hebben. Er worden slechts 52
Europese overnemende ondernemingen gevonden met bruikbare gegevens.
viii
Bijlage 2: Bespreking van de variabelen
Naam Omschrijving
Kapitaalstructuurt Financiële schuldent/ (Financiële schuldent + Eigen vermogent)
Kapitaalstructuurt
(Robuustheid)
Financiële schuldent / Totale activat
Interne schuldfinancieringt Schulden aan verbonden ondernemingent / Totale activat
∆ Kapitaalstructuur
overgenomen-overnemer in het
jaar t
(Kapitaalstructuur overgenoment – Kapitaalstructuur overnemert-1)2
Groottet Natuurlijke logaritme van de totale activat
Onderpandwaarde van de
activat
(Materieel vaste activat + voorradent) / Totale activat
Aandeel immaterieel vaste
activat
Immaterieel vaste activat / Totale activat
Schuldonafhankelijke
belastingsafremmerst
(Afschrijvingent+ Waardeverminderingent) / Totale activat
Winstgevendheidt Operationeel resultaatt / Totale activat
Kasstroomt kasstroom na interest en belastingent / Totale activat
Volatiliteit van de kasstroom Standaardafwijking van de kasstroom van de overgenomen
onderneming in drie perioden (twee jaar voor de overname, één jaar
voor de overname en één jaar na de overname)
Relatieve grootte Totaal activa van de overgenomen onderneming (één jaar voor
overname) / Totaal van de activa van de overnemende onderneming
(één jaar voor overname)
Activiteitenfocus Dummyvariabele die waarde één aanneemt als de US SIC code van
de overgenomen en overnemende onderneming gelijk zijn (hiervan
bestaan drie varianten: gelijk op het twee-digit US SIC niveau, drie-
digit US SIC niveau en vier-digit US SIC niveau)
Overname met binnenlandse
overnemer
Dummy variabele die de waarde één aanneemt als de
maatschappelijke zetel van de overnemer in België gesitueerd is.
Binnenlandse overnames met
activiteitendiversificatie
Dummyvariabele die de waarde één aanneemt voor alle overnames
met een activiteitendiversificatie en een binnenlandse overnemer
(opnieuw drie varianten)
Grensoverschrijdende
overnames met
activiteitenfocus
Dummyvariabele die de waarde één aanneemt voor alle overnames
met een activiteitenfocus en een grensoverschrijdende overnemer
(opnieuw drie varianten)
Zuivere diversificatie Dummy variabele die de waarde één aanneemt voor alle overnames
met een activiteitendiversificatie en een grensoverschrijdende
overnemer (opnieuw drie varianten)
Jaareffecten Dummyvariabele voor het jaar van overname
Industrie-effecten Dummyvariabele op het één- digit US SIC niveau
Tabel B1: Definiëring van de gebruikte variabelen.
ix
Bijlage 3: Beschrijving van de steekproef
Tabel B2 geeft een overzicht van het jaarlijks aantal overnames in de gebruikte steekproef. Er wordt
een onderscheid gemaakt tussen binnenlandse en grensoverschrijdende overnames.
JAAR AANTAL
BINNENLAND
AANTAL GRENS-
OVERSCHRIJDEND
AANTAL
TOTAAL % TOTAAL
1999 0 1 1 0,24%
2000 8 9 17 4,11%
2001 6 3 9 2,17%
2002 14 12 26 6,28%
2003 31 31 62 14,98%
2004 56 44 100 24,15%
2005 53 42 95 22,95%
2006 61 43 104 25,12%
Totaal 229 185 414 100,00%
Tabel B2: Aantal overnames per jaar.
Tabel B3 geeft een overzicht van de leeftijd van de overgenomen ondernemingen op het moment van
de overname.
LEEFTIJD AANTAL
BINNENLAND
%
BINNENLAND
AANTAL GRENS-
OVERSCHRIJDEND
% GRENS-
OVERSCHRIJDEND
TOTAAL
AANTAL
%
TOTAAL
[0,5[ 24 10,43% 24 12,97% 48 11,59%
[5,10[ 59 25,65% 38 20,54% 97 23,43%
[10,15[ 44 19,57% 25 13,51% 69 16,67%
[15,20[ 21 9,13% 29 15,68% 50 12,08%
[20,25[ 27 11,74% 10 5,41% 37 8,94%
[25,30[ 11 4,78% 13 7,03% 24 5,80%
[30,35[ 10 4,35% 13 7,03% 23 5,56%
[35,40[ 8 3,48% 4 2,16% 12 2,90%
[40,45[ 4 1,74% 8 4,32% 12 2,90%
[45,50[ 5 2,17% 5 2,70% 10 2,42%
[50,55[ 7 3,04% 2 1,08% 9 2,17%
[55,60[ 2 0,87% 5 2,70% 7 1,69%
[60,65[ 1 0,43% 1 0,54% 2 0,48%
[65,70[ 1 0,43% 1 0,54% 2 0,48%
[70,75[ 0 0,00% 2 1,08% 2 0,48%
[75,80[ 2 0,87% 1 0,54% 3 0,72%
[80,85[ 0 0,00% 1 0,54% 1 0,24%
[85,90[ 0 0,00% 2 1,08% 2 0,48%
[90,95[ 0 0,00% 0 0,00% 0 0,00%
[95,100[ 1 0,43% 1 0,54% 2 0,48%
[100,105[ 2 0,87% 0 0,00% 2 0,48%
Totaal 229 100,00% 185 100,00% 414 100,00%
Tabel B3: Leeftijd van de overgenomen ondernemingen bij overname.
x
Tabel B4 maakt een onderscheid tussen verschillende soorten overnames. Hierbij wordt allereerst een
onderscheid gemaakt op basis van activiteitenfocus (=) en activiteitendiversificatie (≠). Dit gebeurt op
het vier-, drie- en twee-digit US SIC niveau. In de tweede plaats wordt een onderscheid gemaakt op
basis van de geografische locatie van maatschappelijke zetel van de overnemer.
Aard van de activiteit
Vier-digit niveau Drie-digit niveau Twee-digit niveau
= ≠ TOTAAL = ≠ TOTAAL = ≠ TOTAAL
Deel A: Absoluut Binnenlands 81 140 221 94 127 221 124 97 221
Grensoverschrijdend 65 115 180 85 95 180 108 72 180
- Europa 57 90 147 72 75 147 91 56 147
- Niet België/ Europa 8 25 33 13 20 33 17 16 33
TOTAAL 146 255 401 179 222 401 232 169 401
Deel B: Relatief (%)
Binnenlands 20,20 34,91 55,11 23,44 31,67 55,11 30,92 24,19 55,11
Grensoverschrijdend 16,21 28,68 44,89 21,20 23,69 44,89 26,93 17,96 44,89
- Europa 14,21 22,44 36,66 17,96 18,70 36,66 22,69 13,97 36,66
- Niet België/ Europa 2,00 6,23 8,23 3,24 4,99 8,23 4,24 3,99 8,23
TOTAAL 36,41 63,59 100,00 44,64 55,36 100,00 57,86 42,14 100,00
Tabel B4: Absolute (Gedeelte A) en relatieve (Gedeelte B) aantallen van de verschillende soorten overnames.
Tabel B5 geeft een overzicht van de grensoverschrijdende overnames. De indeling gebeurt op basis
van de geografische ligging van de maatschappelijke zetel van de overnemende onderneming.
Landcode Land Aantal %
AT Oostenrijk 2 1,08%
AU Australië 1 0,54%
CA Canada 4 2,16%
CL Chili 1 0,54%
CN China 1 0,54%
DE Duitsland 9 4,86%
DK Denemarken 2 1,08%
ES Spanje 2 1,08%
FI Finland 2 1,08%
FR Frankrijk 33 17,84%
GB Verenigd Koninkrijk 22 11,89%
IE Ierland 8 4,32%
IN India 4 2,16%
IT Italië 5 2,70%
LU Luxemburg 2 1,08%
NL Nederland 55 29,73%
NO Noorwegen 1 0,54%
RU Rusland 1 0,54%
SE Zweden 7 3,78%
US Verenigde Staten 22 11,89%
n.a. Niet bekend 1 0,54%
Totaal
185 100,00%
Tabel B5: Land van overnemer.
xi
Tabel B6 geeft een overzicht van de rechtsvorm van de overgenomen ondernemingen.
RECHTSVORM Aantal OVERGENOMEN
ondernemingen
% OP
TOTAAL
B.V.B.A 60 14,49%
N.V. 354 85,51%
Totaal 414 100,00%
Tabel B6: Rechtsvorm van de binnenlandse overgenomen ondernemingen.
xii
Bijlage 4: Beschrijvende statistiek met betrekking tot de kapitaalstructuur
N
Gemiddelde Std.
Afwijking Min. Max.
Percentielen
Geldig Ontbrekend 10 20 30 40 50 60 70 80 90
N+2 278 136 0,253 0,294 0,000 0,980 0,000 0,000 0,000 0,022 0,110 0,250 0,403 0,531 0,757
N+1 338 76 0,274 0,306 0,000 0,994 0,000 0,000 0,004 0,057 0,146 0,279 0,415 0,586 0,785
N 329 85 0,299 0,298 0,000 0,994 0,000 0,000 0,020 0,099 0,223 0,352 0,474 0,603 0,757
N-1 351 63 0,371 0,304 0,000 0,974 0,000 0,003 0,106 0,229 0,358 0,458 0,568 0,693 0,814
N-2 350 64 0,375 0,305 0,000 0,998 0,000 0,008 0,110 0,228 0,370 0,479 0,587 0,692 0,821
Tabel B7: Beschrijvende statistieken van de kapitaalstructuur van overgenomen ondernemingen (op basis van percentielen).
N
Gemiddelde Std.
Afwijking Min. Max.
Percentielen
Geldig Ontbrekend 10 20 30 40 50 60 70 80 90
N+2 330 84 0,174 0,234 0,000 0,985 0,000 0,000 0,000 0,009 0,043 0,142 0,242 0,356 0,558
N+1 394 20 0,177 0,233 0,000 0,973 0,000 0,000 0,002 0,026 0,057 0,122 0,243 0,355 0,566
N 387 27 0,196 0,228 0,000 0,988 0,000 0,000 0,009 0,046 0,108 0,189 0,280 0,387 0,528
N-1 403 11 0,233 0,230 0,000 0,998 0,000 0,001 0,045 0,111 0,173 0,251 0,347 0,420 0,574
N-2 387 27 0,237 0,227 0,000 0,969 0,000 0,004 0,042 0,110 0,180 0,268 0,349 0,445 0,569
Tabel B8: Beschrijving van de variabele financiële schulden op de totale activa.
xiii
Kapitaal-
structuur
N Gemiddelde
Std.
Afwijking Min. Max.
Kwartielen
Geldig Ontbrekend 25 50 75
Luik A: Geografische focus en geografische diversificatie
Deel 1: Geografische focus
N+2 149 80 0,232 0,290 0,000 0,980 0,000 0,080 0,424
N+1 181 48 0,249 0,290 0,000 0,979 0,000 0,134 0,444
N 176 53 0,300 0,306 0,000 0,994 0,003 0,197 0,575
N-1 191 38 0,351 0,298 0,000 0,954 0,050 0,325 0,608
N-2 192 37 0,361 0,301 0,000 0,979 0,063 0,326 0,613
Deel 1: Geografische diversificatie
N+2 129 56 0,276 0,298 0,000 0,980 0,000 0,163 0,502
N+1 157 28 0,302 0,323 0,000 0,994 0,000 0,172 0,577
N 153 32 0,298 0,290 0,000 0,978 0,004 0,247 0,491
N-1 160 25 0,394 0,310 0,000 0,974 0,032 0,407 0,652
N-2 158 27 0,392 0,310 0,000 0,998 0,069 0,403 0,653
Deel 3: Verschil kapitaalstructuur( N+2)-(N-1) Geografische focus
(N+2)-(N-1) 133 96 -0,093 0,0354 -0,890 0.980 -0,316 -0,052 0,090
Deel 4: Verschil kapitaalstructuur( N+2)-(N-1) Geografische diversificatie
(N+2)-(N-1) 118 67 -0,1 0,321 -0,932 0,777 -0,272 -0,055 0,038
Luik B: Activiteitenfocus en activiteitendiversificatie
Deel 5: Activiteitenfocus op twee-digit
N+2 157 75 0,263 0,298 0,000 0,980 0,000 0,129 0,502
N+1 199 33 0,286 0,309 0,000 0,990 0,000 0,169 0,529
N 181 51 0,307 0,285 0,000 0,994 0,024 0,258 0,514
N-1 196 36 0,396 0,304 0,000 0,954 0,092 0,408 0,646
N-2 193 39 0,388 0,297 0,000 0,979 0,089 0,391 0,633
Deel 6: Activiteitendiversificatie op twee-digit
N+2 112 57 0,244 0,295 0,000 0,925 0,000 0,072 0,473
N+1 127 42 0,262 0,310 0,000 0,994 0,000 0,124 0,468
N 136 33 0,3 0,318 0,000 0,986 0,000 0,194 0,567
N-1 144 25 0,358 0,301 0,000 0,974 0,038 0,334 0,619
N-2 146 23 0,376 0,312 0,000 0,998 0,054 0,374 0,651
Deel 7: Verschil kapitaalstructuur( N+2)-(N-1) Activiteitenfocus op twee-digit
(N+2)-(N-1) 141 91 -0,107 0,338 -0,932 0,980 -0,284 -0,060 0,062
Deel 8: Verschil kapitaalstructuur( N+2)-(N-1) Activiteitendiversificatie op twee-digit
(N+2)-(N-1) 102 67 -0,096 0,345 -0,890 0,925 -0,284 -0,056 0,057
Tabel B9: Beschrijvende statistieken van de kapitaalstructuur van overgenomen ondernemingen van overnames met
betrekking tot respectievelijk geografische focus/diversificatie en activiteitenfocus/diversificatie op het twee-digit
US SIC niveau.
xiv
Bijlage 5: Beschrijvende statistiek met betrekking tot de interne
schuldfinanciering
Tabel B10: Beschrijvende statistieken van de interne schuldfinanciering van overgenomen ondernemingen van
overnames met betrekking tot respectievelijk activiteitenfocus en -diversificatie op het twee-digit US SIC niveau.
N Gemiddelde
Std.
Afwijking Min. Max.
Kwartielen
Geldig Ontbrekend 25 50 75
Deel 1: Activiteitenfocus (twee-digit US SIC)
N+2 180 52 0,118 0,206 0,000 0,813 0,000 0,004 0,149
N+1 219 13 0,112 0,191 0,000 0,868 0,000 0,002 0,173
N 212 20 0,085 0,177 0,000 0,850 0,000 0,000 0,078
N-1 224 8 0,082 0,187 0,000 0,951 0,000 0,000 0,036
N-2 214 18 0,098 0,201 0,000 0,983 0,000 0,000 0,083
Deel 2: Activiteitenfocus (twee-digit US SIC) met in N-1 en N-2 GEEN interne financiering
N+2 107 125 0,079 0,178 0,000 0,813 0,000 0,000 0,042
N+1 134 98 0,084 0,175 0,000 0,868 0,000 0,000 0,046
Deel3: Activiteitendiversificatie (twee-digit US SIC)
N+2 134 35 0,162 0,234 0,000 0,874 0,000 0,009 0,266
N+1 155 14 0,151 0,252 0,000 0,973 0,000 0,000 0,234
N 159 10 0,126 0,236 0,000 0,975 0,000 0,000 0,161
N-1 165 4 0,067 0,156 0,000 0,884 0,000 0,000 0,023
N-2 158 11 0,051 0,134 0,000 0,683 0,000 0,000 0,006
Deel 4: Activiteitendiversificatie (twee-digit US SIC) met in de jaren N-1 en N-2 GEEN interne financiering
N+2 86 83 0,113 0,205 0,000 0,874 0,000 0,000 0,146
N+1 100 69 0,101 0,218 0,000 0,973 0,000 0,000 0,041
xv
Bijlage 6: Correlatiematrices Deel A: Pearson Correlatiematrix met betrekking tot hypothese 1: 4 Digit US SIC
Deel A (1/2) A1 C1 C3 C4 C5 C6 C7 C10.1 C10.2 C10.3 C10.4 C10.5 C10.6 C10.7
A1: kapitaalstructuur N+2 1,000
C1: kapitaalstructuur N-1 0,146** 1,000
C3: Grootte N+1 0,151** 0,150*** 1,000
C4: Onderpandwaarde N+1 0,404*** 0,105** 0,160*** 1,000
C5: Immateriële activa N+1 -0,029 0,013 -0,016 -0,133*** 1,000
C6: Belastingsafremmers N+1 0,107 -0,049 -0,187*** 0,031 0,066 1,000
C7: Winstgevendheid N+1 -0,082 0,095 0,084 0,020 -0,006 -0,300*** 1,000
C10.1: Overnamejaar 2005 -0,031 0,014 -0,020 -0,010 -0,079 0,013 -0,035 1,000
C10.2: Overnamejaar 2004 0,017 -0,106** -0,057 -0,030 0,040 -0,031 0,010 -0,308*** 1,000
C10.3: Overnamejaar 2003 0,073 0,041 0,033 0,008 -0,069 0,055 -0,025 -0,229*** -0,237*** 1,000
C10.4: Overnamejaar 2002 -0,052 0,022 0,040 0,021 -0,001 0,048 -0,003 -0,141*** -0,146*** -0,109** 1,000
C10.5: Overnamejaar 2001 0,015 0,010 -0,042 0,026 0,042 -0,005 -0,005 -0,081 -0,084 -0,063 -0,039 1,000
C10.6: Overnamejaar 2000 -0,046 0,050 0,063 -0,003 0,055 0,009 0,028 -0,113** -0,117** -0,087 -0,054 -0,031 1,000
C10.7: Overnamejaar 1999 -0,011 0,009 0,003 0,080 -0,015 0,018 0,017 -0,027 -0,028 -0,021 -0,013 -0,007 -0,010 1,000
C11.1: US SIC 0 0,059 0,006 0,052 -0,008 0,011 -0,006 0,001 -0,027 -0,028 0,117** -0,013 -0,007 -0,010 -0,002
C11.2: US SIC 1 0,011 0,014 -0,021 0,127** -0,064 -0,029 -0,008 0,053 -0,093 0,010 0,091 -0,032 -0,044 -0,010
C11.3: US SIC 2 0,003 0,065 0,198*** 0,059 0,003 -0,041 0,007 -0,030 0,105** -0,019 -0,017 0,017 0,094 -0,023
C11.4: US SIC 4 0,068 0,058 0,022 -0,038 -0,083 -0,003 0,001 -0,062 -0,013 0,046 -0,051 0,007 0,056 -0,016
C11.5: US SIC 5 0,040 -0,081 -0,031 0,056 -0,055 -0,030 0,033 0,033 0,020 -0,032 0,080 -0,064 -0,022 -0,021
C11.6: US SIC 7 -0,116 -0,091 -0,215*** -0,195*** 0,159*** 0,128*** -0,070 0,013 -0,018 -0,019 -0,014 0,085 -0,080 -0,032
C11.7: US SIC 8 -0,063 0,036 -0,098** 0,013 -0,004 -0,033 0,007 0,025 0,016 -0,039 -0,034 0,022 0,036 -0,014
C11.8: US SIC 9 .a -0,005 0,036 -0,017 0,003 0,001 0,021 -0,038 0,042 -0,029 -0,018 -0,010 -0,014 -0,003
O1: Activiteitenfocus -0,003 0,036 -0,046 -0,064 -0,001 0,025 0,027 0,007 -0,037 0,006 -0,010 0,040 -0,048 -0,038
O2: Binnenlandse overnames -0,076 0,022 -0,283*** 0,045 -0,049 0,090 -0,059 0,005 0,008 -0,045 -0,008 0,034 -0,034 -0,055
O3: Binnenlands/Activiteitendiversificatie -0,037 0,003 -0,176*** 0,070 -0,051 0,043 -0,052 0,049 -0,007 -0,038 0,020 0,045 0,011 -0,037
O4: Grensoverschrijdend/Activiteitenfocus 0,055 0,020 0,100** -0,036 -0,025 -0,036 0,049 0,058 -0,064 0,018 0,022 0,082 0,014 -0,022
O5: Zuivere Diversificatie 0,041 -0,042 0,234*** -0,006 0,054 -0,071 0,027 -0,060 0,046 0,034 -0,010 -0,090 0,040 0,079
Deze tabel geeft de Pearson correlatiecoëfficiënten weer.
** verwijst naar significant op 0,05 niveau (2zijdig),
*** verwijst naar significant op 0,01 niveau (2zijdig)
.a verwijst naar het ontbreken van de correlatiecoëfficiënt.
xvi
Vervolg Deel A (2/2) C11.1 C11.2 C11.3 C11.4 C11.5 C11.6 C11.7 C11.8 O1 O2 O3 O4 O5
C11.1: US SIC 0 1,000
C11.2: US SIC 1 -0,010 1,000
C11.3: US SIC 2 -0,023 -0,099** 1,000
C11.4: US SIC 4 -0,016 -0,070 -0,153*** 1,000
C11.5: US SIC 5 -0,021 -0,092 -0,201*** -0,141*** 1,000
C11.6: US SIC 7 -0,032 -0,138*** -0,302*** -0,211*** -0,279*** 1,000
C11.7: US SIC 8 -0,014 -0,060 -0,130*** -0,091 -0,121** -0,181** 1,000
C11.8: US SIC 9 -0,003 -0,015 -0,033 -0,023 -0,030 0,108** -0,019 1,000
O1: Activiteitenfocus -0,038 -0,039 0,033 0,042 -0,066 0,164*** 0,021 0,094 1,000
O2: Binnenlandse overnames -0,055 -0,023 0,039 -0,019 0,054 0,080 0,026 -0,007 0,006 1,000
O3: Binnenlands/Activiteitendiversificatie -0,037 -0,007 -0,020 -0,034 0,092 0,002 0,010 -0,052 -0,554*** 0,661*** 1,000
O4: Grensoverschrijdend/Activiteitenfocus -0,022 -0,030 -0,050 0,034 -0,038 0,120** 0,004 0,065 0,581*** -0,487*** -0,322*** 1,000
O5: Zuivere Diversificatie 0,079 0,049 -0,013 -0,009 -0,027 -0,177*** -0,034 -0,045 -0,480*** -0,703*** -0,464*** -0,279*** 1,000
Deze tabel geeft de Pearson correlatiecoëfficiënten weer.
** verwijst naar significant op 0,05 niveau (2zijdig),
*** verwijst naar significant op 0,01 niveau (2zijdig)
.a verwijst naar het ontbreken van de correlatiecoëfficiënt.
xvii
Deel B: Pearson Correlatiematrix met betrekking tot hypothese 1: 2 Digit US SIC
Deel B (1/2) A1 C1 C3 C4 C5 C6 C7 C10.1 C10.2 C10.3 C10.4 C10.5 C10.6 C10.7
A1: kapitaalstructuur N+2 1,000
C1: kapitaalstructuur N-1 0,146** 1,000
C3: Grootte N+1 0,151** 0,150*** 1,000
C4: Onderpandwaarde N+1 0,404*** 0,105** 0,160*** 1,000
C5: Immateriële activa N+1 -0,029 0,013 -0,016 -0,133*** 1,000
C6: Belastingsafremmers N+1 0,107 -0,049 -0,187*** 0,031 0,066 1,000
C7: Winstgevendheid N+1 -0,082 0,095 0,084 0,020 -0,006 -0,300*** 1,000
C10.1: Overnamejaar 2005 -0,031 0,014 -0,020 -0,010 -0,079 0,013 -0,035 1,000
C10.2: Overnamejaar 2004 0,017 -0,106** -0,057 -0,030 0,040 -0,031 0,010 -0,308*** 1,000
C10.3: Overnamejaar 2003 0,073 0,041 0,033 0,008 -0,069 0,055 -0,025 -0,229*** -0,237*** 1,000
C10.4: Overnamejaar 2002 -0,052 0,022 0,040 0,021 -0,001 0,048 -0,003 -0,141*** -0,146*** -0,109** 1,000
C10.5: Overnamejaar 2001 0,015 0,010 -0,042 0,026 0,042 -0,005 -0,005 -0,081 -0,084 -0,063 -0,039 1,000
C10.6: Overnamejaar 2000 -0,046 0,050 0,063 -0,003 0,055 0,009 0,028 -0,113** -0,117** -0,087 -0,054 -0,031 1,000
C10.7: Overnamejaar 1999 -0,011 0,009 0,003 0,080 -0,015 0,018 0,017 -0,027 -0,028 -0,021 -0,013 -0,007 -0,010 1,000
C11.1: US SIC 0 0,059 0,006 0,052 -0,008 0,011 -0,006 0,001 -0,027 -0,028 0,117** -0,013 -0,007 -0,010 -0,002
C11.2: US SIC 1 0,011 0,014 -0,021 0,127** -0,064 -0,029 -0,008 0,053 -0,093 0,010 0,091 -0,032 -0,044 -0,010
C11.3: US SIC 2 0,003 0,065 0,198*** 0,059 0,003 -0,041 0,007 -0,030 0,105** -0,019 -0,017 0,017 0,094 -0,023
C11.4: US SIC 4 0,068 0,058 0,022 -0,038 -0,083 -0,003 0,001 -0,062 -0,013 0,046 -0,051 0,007 0,056 -0,016
C11.5: US SIC 5 0,040 -0,081 -0,031 0,056 -0,055 -0,030 0,033 0,033 0,020 -0,032 0,080 -0,064 -0,022 -0,021
C11.6: US SIC 7 -0,116 -0,091 -0,215*** -0,195*** 0,159*** 0,128*** -0,070 0,013 -0,018 -0,019 -0,014 0,085 -0,080 -0,032
C11.7: US SIC 8 -0,063 0,036 -0,098** 0,013 -0,004 -0,033 0,007 0,025 0,016 -0,039 -0,034 0,022 0,036 -0,014
C11.8: US SIC 9 .a -0,005 0,036 -0,017 0,003 0,001 0,021 -0,038 0,042 -0,029 -0,018 -0,010 -0,014 -0,003
O1: Activiteitenfocus 0,032 0,081 0,036 -0,068 -0,012 -0,008 0,060 -0,067 -0,015 0,100** -0,042 0,086 -0,032 -0,059
O2: Binnenlandse overnames -0,076 0,022 -0,283*** 0,045 -0,049 0,090 -0,059 0,005 0,008 -0,045 -0,008 0,034 -0,034 -0,055
O3: Binnenlands/Activiteitendiversificatie -0,022 -0,007 -0,130** 0,091 -0,015 0,065 -0,079 0,091 -0,026 -0,080 0,088 -0,039 0,004 -0,028
O4: Grensoverschrijdend/Activiteitenfocus 0,101 0,057 0,236*** -0,024 0,007 -0,050 0,058 0,000 -0,048 0,082 0,046 0,034 0,020 -0,030
O5: Zuivere Diversificatie -0,017 -0,096 0,098 -0,014 0,032 -0,061 0,011 -0,015 0,049 -0,038 -0,044 -0,067 0,037 0,107**
Deze tabel geeft de Pearson correlatiecoëfficiënten weer.
** verwijst naar significant op 0,05 niveau (2zijdig),
*** verwijst naar significant op 0,01 niveau (2zijdig)
.a verwijst naar het ontbreken van de correlatiecoëfficiënt.
xviii
Vervolg Deel B (2/2) C11.1 C11.2 C11.3 C11.4 C11.5 C11.6 C11.7 C11.8 O1 O2 O3 O4 O5
C11.1: US SIC 0 1,000
C11.2: US SIC 1 -0,010 1,000
C11.3: US SIC 2 -0,023 -0,099** 1,000
C11.4: US SIC 4 -0,016 -0,070 -0,153*** 1,000
C11.5: US SIC 5 -0,021 -0,092 -0,201*** -0,141*** 1,000
C11.6: US SIC 7 -0,032 -0,138*** -0,302*** -0,211*** -0,279*** 1,000
C11.7: US SIC 8 -0,014 -0,060 -0,130*** -0,091 -0,121** -0,181** 1,000
C11.8: US SIC 9 -0,003 -0,015 -0,033 -0,023 -0,030 0,108** -0,019 1,000
O1: Activiteitenfocus 0,043 -0,108** 0,128** 0,048 -0,180*** 0,159*** -0,007 0,060 1,000
O2: Binnenlandse overnames -0,055 -0,023 0,039 -0,019 0,054 0,080 0,026 -0,007 -0,039 1,000
O3: Binnenlands/Activiteitendiversificatie -0,028 0,018 -0,100** -0,052 0,129*** -0,029 0,016 -0,040 -0,662*** 0,510*** 1,000
O4: Grensoverschrijdend/Activiteitenfocus 0,082 -0,077 -0,010 0,023 -0,135*** 0,068 -0,023 0,037 0,518*** -0,673*** -0,343** 1,000
O5: Zuivere Diversificatie -0,023 0,118** -0,052 -0,004 0,087 -0,172*** -0,010 -0,033 -0,548*** -0,518*** -0,264** -0,284*** 1,000
Deze tabel geeft de Pearson correlatiecoëfficiënten weer.
** verwijst naar significant op 0,05 niveau (2zijdig),
*** verwijst naar significant op 0,01 niveau (2zijdig)
.a verwijst naar het ontbreken van de correlatiecoëfficiënt.
xix
Deel C: Pearson Correlatiematrix met betrekking tot hypothese 1: 4 Digit US SIC
Deel C (1/3) A2 C2 C3 C4 C5 C6 C7 C8.1 C8.2 C8.3 C9 C10.1 C10.2
A2: Interne schuldfinanciering N+2 1,000
C2: Interne schuldfinanciering N-1 0,244*** 1,000
C3: Grootte N+1 0,339*** 0,275*** 1,000
C4: Onderpandwaarde N+1 0,086 -0,061 0,160*** 1,000
C5: Immateriële activa N+1 -0,015 0,009 -0,016 -0,133*** 1,000
C6: Belastingsafremmers N+1 -0,047 -0,062 -0,187*** 0,031 0,066 1,000
C7: Winstgevendheid N+1 -0,073 0,022 0,136*** 0,055 0,000 -0,333*** 1,000
C8.1: stddev. Kasstroom overgenomen onderneming -0,045 -0,037 -0,197*** -0,077 -0,008 0,408*** -0,615** 1,000
C8.2: Kasstroom overgenomen onderneming -0,023 0,006 0,084 0,020 -0,006 -0,300*** 0,877** -0,518** 1,000
C8.3: Kasstroom overnemer -0,116 0,007 0,001 0,008 -0,038 -0,030 0,364** -0,235** 0,022 1,000
C9: Relatieve grootte 0,192*** 0,120 0,261*** 0,012 0,003 0,008 -0,024 -0,006 0,014 -0,133 1,000
C10.1: Overnamejaar 2005 -0,018 -0,023 -0,020 -0,010 -0,079 0,013 -0,013 0,001 -0,035 0,037 -0,007 1,000
C10.2: Overnamejaar 2004 0,033 0,042 -0,057 -0,030 0,040 -0,031 -0,017 -0,031 0,010 -0,122 -0,018 -0,308*** 1,000
C10.3: Overnamejaar 2003 -0,084 0,015 0,033 0,008 -0,069 0,055 -0,043 0,038 -0,025 0,027 -0,016 -0,229*** -0,237***
C10.4: Overnamejaar 2002 0,059 -0,020 0,040 0,021 -0,001 0,048 0,018 -0,023 -0,003 0,014 -0,035 -0,141*** -0,146***
C10.5: Overnamejaar 2001 -0,010 -0,060 -0,042 0,026 0,042 -0,005 -0,006 -0,011 -0,005 0,009 -0,022 -0,081 -0,084
C10.6: Overnamejaar 2000 -0,015 0,047 0,063 -0,003 0,055 0,009 0,013 0,009 0,028 0,010 -0,021 -0,113** -0,117**
C10.7: Overnamejaar 1999 -0,034 -0,021 0,003 0,080 -0,015 0,018 0,017 -0,012 0,017 0,004 .a -0,027 -0,028
C11.1: US SIC 0 0,013 0,020 0,052 -0,008 0,011 -0,006 0,000 -0,013 0,001 .a .a -0,027 -0,028
C11.2: US SIC 1 -0,075 -0,058 -0,021 0,127** -0,064 -0,029 0,002 -0,039 -0,008 0,012 -0,029 0,053 -0,093
C11.3: US SIC 2 0,068 0,079 0,198*** 0,059 0,003 -0,041 0,032 -0,053 0,007 0,031 -0,061 -0,030 0,105**
C11.4: US SIC 4 -0,045 0,099** 0,022 -0,038 -0,083 -0,003 0,024 -0,035 0,001 0,023 -0,025 -0,062 -0,013
C11.5: US SIC 5 0,047 -0,048 -0,031 0,056 -0,055 -0,030 0,013 -0,037 0,033 0,030 0,012 0,033 0,020
C11.6: US SIC 7 -0,088 -0,061 -0,215*** -0,195*** 0,159*** 0,128*** -0,062 0,164** -0,070 0,044 -0,053 0,013 -0,018
C11.7: US SIC 8 0,052 -0,089 -0,098** 0,013 -0,004 -0,033 -0,054 0,001 0,007 -0,251*** 0,001 0,025 0,016
C11.8: US SIC 9 .a -0,024 0,036 -0,017 0,003 0,001 0,019 -0,017 0,021 0,001 0,138** -0,038 0,042
O1: Activiteitenfocus -0,109 -0,013 -0,046 -0,064 -0,001 0,025 0,013 0,054 0,027 0,048 0,042 0,007 -0,037
O2: Binnenlandse overnames -0,148*** -0,131*** -0,283*** 0,045 -0,049 0,090 -0,063 0,102** -0,059 -0,031 -0,003 0,005 0,008
O3: Binnenlands/Activiteitendiversificatie -0,013 -0,103** -0,176*** 0,070 -0,051 0,043 -0,040 0,020 -0,052 -0,062 -0,080 0,049 -0,007
O4: Grensoverschrijdend/Activiteitenfocus 0,054 0,042 0,100** -0,036 -0,025 -0,036 0,053 -0,046 0,049 0,017 -0,037 0,058 -0,064
O5: Zuivere Diversificatie 0,126** 0,121** 0,234*** -0,006 0,054 -0,071 0,028 -0,078 0,027 0,024 0,056 -0,060 0,046
Deze tabel geeft de Pearson correlatiecoëfficiënten weer.
** verwijst naar significant op 0,05 niveau (2zijdig),
*** verwijst naar significant op 0,01 niveau (2zijdig)
.a verwijst naar het ontbreken van de correlatiecoëfficiënt.
xx
Deel C (2/3) C10.3 C10.4 C10.5 C10.6 C10.7 C11.1 C11.2 C11.3 C11.4 C11.5 C11.6 C11.7 C11.8
C10.3: Overnamejaar 2003 1,000
C10.4: Overnamejaar 2002 -0,109** 1,000
C10.5: Overnamejaar 2001 -0,063 -0,039 1,000
C10.6: Overnamejaar 2000 -0,087 -0,054 -0,031 1,000
C10.7: Overnamejaar 1999 -0,021 -0,013 -0,007 -0,010 1,000
C11.1: US SIC 0 0,117** -0,013 -0,007 -0,010 -0,002 1,000
C11.2: US SIC 1 0,010 0,091 -0,032 -0,044 -0,010 -0,010 1,000
C11.3: US SIC 2 -0,019 -0,017 0,017 0,094 -0,023 -0,023 -0,099** 1,000
C11.4: US SIC 4 0,046 -0,051 0,007 0,056 -0,016 -0,016 -0,070 -0,153*** 1,000
C11.5: US SIC 5 -0,032 0,080 -0,064 -0,022 -0,021 -0,021 -0,092 -0,201*** -0,141*** 1,000
C11.6: US SIC 7 -0,019 -0,014 0,085 -0,080 -0,032 -0,032 -0,138*** -0,302*** -0,211*** -0,279*** 1,000
C11.7: US SIC 8 -0,039 -0,034 0,022 0,036 -0,014 -0,014 -0,060 -0,130*** -0,091 -0,121** -0,181*** 1,000
C11.8: US SIC 9 -0,029 -0,018 -0,010 -0,014 -0,003 -0,003 -0,015 -0,033 -0,023 -0,030 0,108** -0,019 1,000
O1: Activiteitenfocus 0,006 -0,010 0,040 -0,048 -0,038 -0,038 -0,039 0,033 0,042 -0,066 0,164*** 0,021 0,094
O2: Binnenlandse overnames -0,045 -0,008 0,034 -0,034 -0,055 -0,055 -0,023 0,039 -0,019 0,054 0,080 0,026 -0,007
O3: Binnenlands/Activiteitendiversificatie -0,038 0,020 0,045 0,011 -0,037 -0,037 -0,007 -0,020 -0,034 0,092 0,002 0,010 -0,052
O4: Grensoverschrijdend/Activiteitenfocus 0,018 0,022 0,082 0,014 -0,022 -0,022 -0,030 -0,050 0,034 -0,038 0,120** 0,004 0,065
O5: Zuivere Diversificatie 0,034 -0,010 -0,090 0,040 0,079 0,079 0,049 -0,013 -0,009 -0,027 -0,177*** -0,034 -0,045
Deel C (3/3) O1 O2 O3 O4 O5
O1: Activiteitenfocus 1,000
O2: Binnenlandse overnames 0,006 1,000
O3: Binnenlands/Activiteitendiversificatie -0,554*** 0,661*** 1,000
O4: Grensoverschrijdend/Activiteitenfocus 0,581*** -0,487*** -0,322*** 1,000
O5: Zuivere Diversificatie -0,480*** -0,703*** -0,464*** -0,279*** 1,000
Deze tabel geeft de Pearson correlatiecoëfficiënten weer.
** verwijst naar significant op 0,05 niveau (2zijdig),
*** verwijst naar significant op 0,01 niveau (2zijdig)
.a verwijst naar het ontbreken van de correlatiecoëfficiënt.
xxi
Deel D: Pearson Correlatiematrix met betrekking tot hypothese 1: 2 Digit US SIC
Deel D (1/3) A2 C2 C3 C4 C5 C6 C7 C8.1 C8.2 C8.3 C9 C10.1 C10.2
A2: Interne schuldfinanciering N+2 1,000
C2: Interne schuldfinanciering N-1 0,244*** 1,000
C3: Grootte N+1 0,339*** 0,275*** 1,000
C4: Onderpandwaarde N+1 0,086 -0,061 0,160*** 1,000
C5: Immateriële activa N+1 -0,015 0,009 -0,016 -0,133*** 1,000
C6: Belastingsafremmers N+1 -0,047 -0,062 -0,187*** 0,031 0,066 1,000
C7: Winstgevendheid N+1 -0,073 0,022 0,136*** 0,055 0,000 -0,333*** 1,000
C8.1: stddev. Kasstroom overgenomen onderneming -0,045 -0,037 -0,197*** -0,077 -0,008 0,408*** -0,615** 1,000
C8.2: Kasstroom overgenomen onderneming -0,023 0,006 0,084 0,020 -0,006 -0,300*** 0,877** -0,518** 1,000
C8.3: Kasstroom overnemer -0,116 0,007 0,001 0,008 -0,038 -0,030 0,364** -0,235** 0,022 1,000
C9: Relatieve grootte 0,192*** 0,120 0,261*** 0,012 0,003 0,008 -0,024 -0,006 0,014 -0,133 1,000
C10.1: Overnamejaar 2005 -0,018 -0,023 -0,020 -0,010 -0,079 0,013 -0,013 0,001 -0,035 0,037 -0,007 1,000
C10.2: Overnamejaar 2004 0,033 0,042 -0,057 -0,030 0,040 -0,031 -0,017 -0,031 0,010 -0,122 -0,018 -0,308*** 1,000
C10.3: Overnamejaar 2003 -0,084 0,015 0,033 0,008 -0,069 0,055 -0,043 0,038 -0,025 0,027 -0,016 -0,229*** -0,237***
C10.4: Overnamejaar 2002 0,059 -0,020 0,040 0,021 -0,001 0,048 0,018 -0,023 -0,003 0,014 -0,035 -0,141*** -0,146***
C10.5: Overnamejaar 2001 -0,010 -0,060 -0,042 0,026 0,042 -0,005 -0,006 -0,011 -0,005 0,009 -0,022 -0,081 -0,084
C10.6: Overnamejaar 2000 -0,015 0,047 0,063 -0,003 0,055 0,009 0,013 0,009 0,028 0,010 -0,021 -0,113** -0,117**
C10.7: Overnamejaar 1999 -0,034 -0,021 0,003 0,080 -0,015 0,018 0,017 -0,012 0,017 0,004 .a -0,027 -0,028
C11.1: US SIC 0 0,013 0,020 0,052 -0,008 0,011 -0,006 0,000 -0,013 0,001 .a .a -0,027 -0,028
C11.2: US SIC 1 -0,075 -0,058 -0,021 0,127** -0,064 -0,029 0,002 -0,039 -0,008 0,012 -0,029 0,053 -0,093
C11.3: US SIC 2 0,068 0,079 0,198*** 0,059 0,003 -0,041 0,032 -0,053 0,007 0,031 -0,061 -0,030 0,105**
C11.4: US SIC 4 -0,045 ,099* 0,022 -0,038 -0,083 -0,003 0,024 -0,035 0,001 0,023 -0,025 -0,062 -0,013
C11.5: US SIC 5 0,047 -0,048 -0,031 0,056 -0,055 -0,030 0,013 -0,037 0,033 0,030 0,012 0,033 0,020
C11.6: US SIC 7 -0,088 -0,061 -0,215*** -0,195*** 0,159*** 0,128*** -0,062 0,164** -0,070 0,044 -0,053 0,013 -0,018
C11.7: US SIC 8 0,052 -0,089 -0,098** 0,013 -0,004 -0,033 -0,054 0,001 0,007 -0,251*** 0,001 0,025 0,016
C11.8: US SIC 9 .a -0,024 0,036 -0,017 0,003 0,001 0,019 -0,017 0,021 0,001 0,138** -0,038 0,042
O1: Activiteitenfocus -0,100 0,042 0,036 -0,068 -0,012 -0,008 0,069 0,007 0,060 0,004 0,075 -0,067 -0,015
O2: Binnenlandse overnames -0,148*** -0,131*** -0,283*** 0,045 -0,049 0,090 -0,063 0,102** -0,059 -0,003 -0,031 0,005 0,008
O3: Binnenlands/Activiteitendiversificatie 0,044 -0,086 -0,130** 0,091 -0,015 0,065 -0,079 0,041 -0,079 -0,059 -0,087 0,091 -0,026
O4: Grensoverschrijdend/Activiteitenfocus 0,105 0,122** 0,236*** -0,024 0,007 -0,050 0,073 -0,070 0,058 -0,050 0,024 0,000 -0,048
O5: Zuivere Diversificatie 0,079 0,042 0,098 -0,014 0,032 -0,061 0,000 -0,055 0,011 0,086 0,017 -0,015 0,049
Deze tabel geeft de Pearson correlatiecoëfficiënten weer.
** verwijst naar significant op 0,05 niveau (2zijdig),
*** verwijst naar significant op 0,01 niveau (2zijdig)
.a verwijst naar het ontbreken van de correlatiecoëfficiënt.
xxii
Deel D (2/3) C10.3 C10.4 C10.5 C10.6 C10.7 C11.1 C11.2 C11.3 C11.4 C11.5 C11.6 C11.7 C11.8
C10.3: Overnamejaar 2003 1,000
C10.4: Overnamejaar 2002 -0,109** 1,000
C10.5: Overnamejaar 2001 -0,063 -0,039 1,000
C10.6: Overnamejaar 2000 -0,087 -0,054 -0,031 1,000
C10.7: Overnamejaar 1999 -0,021 -0,013 -0,007 -0,010 1,000
C11.1: US SIC 0 0,117** -0,013 -0,007 -0,010 -0,002 1,000
C11.2: US SIC 1 0,010 0,091 -0,032 -0,044 -0,010 -0,010 1,000
C11.3: US SIC 2 -0,019 -0,017 0,017 0,094 -0,023 -0,023 -0,099** 1,000
C11.4: US SIC 4 0,046 -0,051 0,007 0,056 -0,016 -0,016 -0,070 -0,153*** 1,000
C11.5: US SIC 5 -0,032 0,080 -0,064 -0,022 -0,021 -0,021 -0,092 -0,201*** -0,141*** 1,000
C11.6: US SIC 7 -0,019 -0,014 0,085 -0,080 -0,032 -0,032 -0,138*** -0,302*** -0,211*** -0,279*** 1,000
C11.7: US SIC 8 -0,039 -0,034 0,022 0,036 -0,014 -0,014 -0,060 -0,130*** -0,091 -0,121*** -0,181*** 1,000
C11.8: US SIC 9 -0,029 -0,018 -0,010 -0,014 -0,003 -0,003 -0,015 -0,033 -0,023 -0,030 0,108** -0,019 1,000
O1: Activiteitenfocus 0,100** -0,042 0,086 -0,032 -0,059 0,043 -0,108** 0,128** 0,048 -0,180*** 0,159*** -0,007 0,060
O2: Binnenlandse overnames -0,045 -0,008 0,034 -0,034 -0,055 -0,055 -0,023 0,039 -0,019 0,054 0,080 0,026 -0,007
O3: Binnenlands/Activiteitendiversificatie -0,080 0,088 -0,039 0,004 -0,028 -0,028 0,018 -0,100** -0,052 0,129*** -0,029 0,016 -0,040
O4: Grensoverschrijdend/Activiteitenfocus 0,082 0,046 0,034 0,020 -0,030 0,082 -0,077 -0,010 0,023 -0,135*** 0,068 -0,023 0,037
O5: Zuivere Diversificatie -0,038 -0,044 -0,067 0,037 0,107** -0,023 0,118** -0,052 -0,004 0,087 -0,172*** -0,010 -0,033
Deel D (3/3) O1 O2 O3 O4 O5
O1: Activiteitenfocus 1,000
O2: Binnenlandse overnames -0,039 1,000
O3: Binnenlands/Activiteitendiversificatie -0,662*** 0,510*** 1,000
O4: Grensoverschrijdend/Activiteitenfocus 0,518*** -0,673*** -0,343*** 1,000
O5: Zuivere Diversificatie -0,548*** -0,518*** -0,264*** -0,284*** 1,000
Deze tabel geeft de Pearson correlatiecoëfficiënten weer.
** verwijst naar significant op 0,05 niveau (2zijdig),
*** verwijst naar significant op 0,01 niveau (2zijdig)
.a verwijst naar het ontbreken van de correlatiecoëfficiënt.
xxiii
Bijlage 7: Statistisch onderzoek met betrekking tot de interne schuldfinanciering
Deel A: Significantieniveaus op basis van de Wilcoxon test
(N+2) – (N-1)
(N+2 met geen interne
schuldfinanciering één jaar
voor overname) – (N-1)
(N+2) - (N-2) (N+1) - (N-1)
(N+1 met geen interne
schuldfinanciering één jaar
voor overname) – (N-1)
(N+1) – (N-2)
Z -5,532a -7,961a -5,022a -4,819a -7,866a -4,176a Asymp. Sig. (2-tailed) ,000 ,000 ,000 ,000 ,000 ,000
a. Gebaseerd op negatieve rangen.
Deel B: Gemiddelde Rangen
N Gemiddelde Rang Som van de rangen
(N+2) – (N-1)
Negatieve Rangen 61a 94,83 5784,50 a. N+2 < N-1
Positieve Rangen 143b 105,77 15125,50 b. N+2 > N-1
Gelijke Rangen 125c c. N+2 = N-1
Totaal 329
(N+2 met geen interne
schuldfinanciering één jaar voor
overname) – (N-1)
Negatieve Rangen 0d 0,00 0,00 d. N+2 Wanneer N-1 = 0 < N-1
Positieve Rangen 84e 42,50 3570,00 e. N+2 Wanneer N-1 = 0 > N-1
Gelijke Rangen 116f f. N+2 Wanneer N-1 = 0 = N-1
Totaal 200
(N+2) – (N-2)
Negatieve Rangen 59g 100,58 5934,00 g. N+2 < N-2
Positieve Rangen 141h 100,47 14166,00 h. N+2 > N-2
Gelijke Rangen 117i i. N+2 = N-2
Totaal 317
(N+1) - N-1)
Negatieve Rangen 74j 102,70 7600,00 j. N+1 < N-1
Positieve Rangen 146k 114,45 16710,00 k. N+1 > N-1
Gelijke Rangen 161l l. N+1 = N-1
Totaal 381
(N+1 met geen interne
schuldfinanciering één jaar voor
overname) - (N-1)
Negatieve Rangen 0m 0,00 0,00 m. N+1 wanneer N-1 = 0 < N-1
Positieve Rangen 82n 41,50 3403,00 n. N+1 wanneer N-1 = 0 > N-1
Gelijke Rangen 160o o. N+1 wanneer N-1 = 0 = N-1
Totaal 242
(N+1) - (N-2)
Negatieve Rangen 79p 100,75 7959,50 p. N+1 < N-2
Positieve Rangen 138q 113,72 15693,50 q. N+1 > N-2
Gelijke Rangen 146r r. N+1 = N-2
Totaal 363
Tabel B11: Invloed van overnames op de interne schuldfinanciering van overgenomen ondernemingen.
xxiv
Bijlage 8: Convergentiegedrag van de kapitaalstructuur
Deel A: Significantieniveau op basis van de Wilcoxon test
(Kapitaalstructuuri, n-1 - Kapitaalstructuurj, n-2)² -
(Kapitaalstructuuri, n+2 - Kapitaalstructuurj, N+1)²
Z -1,910a
Asymp. Sig.
(2-tailed) 0,056
a. Gebaseerd op positieve rangen
Deel B: Gemiddelde Rangen
N Gemiddelde Rang Som van de Rangen
(Kapitaalstructuuri, n-1 - Kapitaalstructuurj, n-2)² -
(Kapitaalstructuuri, n+2 - Kapitaalstructuurj, N+1)²
Negatieve Rangen 68a 66,16 4499,00
Positieve Rangen 54b 55,63 3004,00
Gelijke Rangen 1c
Totaal 123
a. (Kapitaalstructuuri, n-1 - Kapitaalstructuurj, n-2)² < (Kapitaalstructuuri, n+2 - Kapitaalstructuurj, N+1)²
b. (Kapitaalstructuuri, n-1 - Kapitaalstructuurj, n-2)² > (Kapitaalstructuuri, n+2 - Kapitaalstructuurj, N+1)²
c. (Kapitaalstructuuri, n-1 - Kapitaalstructuurj, n-2)² = (Kapitaalstructuuri, n+2 - Kapitaalstructuurj, N+1)²
Tabel B12: Statistisch onderzoek van het convergentiegedrag van de kapitaalstructuur van de overgenomen
onderneming op basis van de Wilcoxon test.