de hydrologie van groot salland
TRANSCRIPT
NOTA 694 22 september 1972
Instituut voor Cultuurtechniek en Waterhuishouding \olageningen
ALTERRA, Wageningen Universiteit & Research centr'
Omgevingswetenschappen Centrum Water & Klimaat
Team Integraal Waterhpl·.- '"r
DE HYDROLOGIE VAN GROOT SALLAND
ir. J. Bon
Nota's van het Instituut Z1Jn in principe interne communicatiemiddelen, dus geen officiële publikaties. Hun inhoud varieert sterk en kan zowel betrekking hebben op een eenvoudige weergave van cijferreeksen, als op een concluderende discussie van onderzoeksresultaten. In de meeste gevallen zullen de conclusies echter van voorlopige aard zijn omdat het onderzoek nog niet is afgesloten. Bepaalde nota's komen niet voor verspreiding buiten het Instituut in aanmerking
INLEIDING
HOOFDSTUK I
INHOUD blz.
I, INTERPRETATIE EN CONCLUSIES UIT KAARTMATERIAAL 2
2. ALGEMENE VORM EN HELLING VAN HET GRONDHATERVLAK 4
3. VERGELIJKING VAN OUD KAARTMATERIAAL MET HUIDIGE TOESTAND 5
4. CONSEQUENTIES VAN DE MORFOLOGIE OP DE GRONDHATERSTROMING
EN OP DE HYDROLOGISCHE SITUATIE
5. DE INVLOED VAN DROOGTE OP DE GRONDHATERSTAND EN OP HET
BEEKPEIL
HOOFDSTUK ll
6. RESULTATEN VAN ENKELE LOKALE ONDERZOEKINGEN
7. BEPALING VAN ENKELE HYDROLOGISCHE GROOTHEDEN
8. AFVOERGEGEVENS
9. SAMENVATTING EN CONCLUSIES
IO.LITERATUUR
8
10
13
19
25
31
32
INLEIDING
ALTERRA. Wageningen Un.iversiteit & Research centr
OmgevJngswetenschappen Ceqtrum Water & Klimaat
Teatilintegraal Waterbeheer
Onder Groot-Salland wordt verstaan de grondgebieden van de water
schappen Salland en Bezuiden de Vecht. In Groot Salland is op verschil
lende plaatsen een verkennend hydrologisch onderzoek uitgevoerd, Plaat
selijk is een detailonderzoek verricht om de achtergronden van de afvoe
ren beter te leren kennen en om hydrologische grootheden te bepalen.
Bij de interpretatie van de verzamelde gegevens komen de morfologie,
de bodemkunde en de geologische opbouw ter sprake, die een sterke bin
ding hebben met de hydrologie.
Bestudering van beschikbaar zijnd kaartmateriaal is van belang
voor de keuze van de meetpunten en het trekken van voorlopige conclusies
betreffende de hydrologie van het terrein,
De hoogtekaart toont de hoogteverschillen, de terreinhelling en
-richting. De waterlopenkaart geeft niet alleen de stroomrichting aan,
maar geeft ook een indruk van de dichtheid van de ontwateringsleidingen.
Uit de combinatie van deze twee kaarten zijn diverse conclusies te trek
ken betreffende de hydrologie, die weergegeven zijn in een afgeleide
kaart.
Naast kaartmateriaal zijn waardevolle beschrijvingen over de hydro
logie bekend uit het COLN-onderzoek. Nadere terreinverkenning was nood
zakelijk om de conclusies, welke uit het kaartmateriaal getrokken waren,
te toetsen met de later verzamelde meetgegevens. Dit geldt zowel voor
de globale gegevens van het hele gebied als voor plaatselijk detailon
derzoek.
Het onderzoek is daardoor in twee delen te splitsen:
I een beschrijving van de wijze waarop hydrologische conclusies zijn
getrokken;
II een beschrijving van gegevens en grootheden, welke uit het cijferma
teriaal te verkrijgen zijn.
2
HOOFDSTUK I
I. INTERPRETATIE EN CONCLUSIES UIT KAARTMATERIAAL
In grote trekken wordt Groot-Salland begrensd door de stuwwal in
het oosten, de Vecht in het noorden, in het westen de IJssel, In het
zuiden ligt de grens ongeveer langs de weg Deventer-Holten.
De hoogtekaart (kaart I) laat de vrij smalle stuwwal duidelijk
als hoge rug zien met hoogten van de Holter-berg <: 60 m), de Haarter
berg (! 70 m) en de Hellendcornse berg(! 50 m). Deze grofzandige heu
vels vormen één complex ten zuiden van het kanaal Zwolle-Almelo, dat in
een laagte (! 6,5 m) is gegraven. Ten noorden van het kanaal treft men
nog een stuwcomplex aan met de Lemelerberg (+ 40 m) en de Archamerberg
(! 75 m). De afstand tussen de twee hoge toppen noord en zuid van het
kanaal bedraagt ongeveer 6 km.
Daar de voet van deze stuwwalcomplexen slechts op I à 3 km van de
top af ligt op een hoogte van 12 m +N.A.P. bij Holten in het zuiden tot
7 m bij het genoemde kanaal en in het noordelijke deel ook op ongeveer
7 m hoogte ligt, is op te maken dat aan de voet in normale winterperio
den bij een opbolling van het grondwater in de doorlatende zandige stuw
wal,kwel of drangwater zal optreden en drassige terreinen te vinden zijn,
speciaal langs het kanaal tussen de twee zandrugcomplexen.
Westelijk van de stuwwal strekt zich een vrij vlak zandgebied uit,
dat naar de IJsset in west-noordwestelijke richting afdaalt tot ! 5 m
hoogte bij Deventer en tot + I m bij Windesheim*. Lang·s de IJssel ligt
een kleidek tot enkele kilometers breedte, dat tegen de zandgrond naar
het oosten uitwigt (STICHTING VOOR BODEMKARTERING, 1966),
In dit zandgebied treffen we plaatselijk sterke hoogteverschillen
aan, die op een terrasrand lijken, o.a. ten zuidoosten van Raalte tot
bij Lettele. Oostelijk van deze terrasrandvormige hoogten worden vrij
vlakke terreinen aangetroffen, terwijl aan de westkant de gronden 2 à 4
meter lager liggen. Dit houdt in, dat aan de randen wegzijging kan op
treden en weinig beekjes stromen. Verder oostwaarts zullen grote grond
waterfluctuaties optreden met winterwaterstanden tot dicht onder het
xPlaatsnamen, namen van beken en gebieden staan op kaart 11 aangegeven.
maaiveld. Dit kan tot gevolg hebben dat in de winter in laagten dras
sigheid optreedt en in de zomer kans op verdroging bestaat, vooral als
het profiel leemarm en dun is.
Aan de westzijde zal weer een sterke drangwaterstroom optreden,
waar vingervormig vertakte beken ontspringen, die relatief veel water
afvoeren (fig. la) zoals in de Pleegterweide en Achterweide (fig. lb),
Oude dichtgestoven erosiedalen, die aan de voet van de stuwwal liggen,
ontvangen ook extra drangwater zoals in het Hellendoornse broek en in
het Zuidbroek, ten zuidwesten van Haarle (fig. Ie),
Uit het patroon van de leidingen in de waterlop~nkaart (kaart
II) valt de afvoerricl1ting vast te stellen, Deze is eerst min of meer
westelijk en buigt dan op enkele kilometers van de IJssel noordwaarts
om. Ten zuiden van de lijn Olst - Wasepe - lleeten treft men een groot
aantal parallelleidingen aan, die geen of weinig zijtakken hebben. Dit
wijst op transportleidingen die water vanuit het achterland (bronge
bied) afvoeren, Een combinatie van de hoogtekaart met deze waterlopen
kaart toont aan dat tussen deze leidingen vrij hoge ruggen liggen, die
zich 3 à 4 m boven het beekdal verheffen, waardoor het geheel op een
erosielandschap lijkt. De waterlopenkaart geeft uiteraard de huidige
toestand aan met veel ontkoppelde en samengevoegde leidingen. Hierdoor
wordt de indruk gewekt dat de beken van oorsprong sterk vertakt zijn
geweest, zoals in de omgeving van Lettele, ten noorden van Heino en
Damsholte, Vele koppelleidingen zijn later door ruggen gegraven, zodat
ze water kunnen verliezen. Ze vertroebelen in feite het beeld van de
natuurlijke afvoer, Oorspronkelijk sterk vertakte leidingen liggen ech
ter op plaatsen, die veel drangwater uit de hogere gronden ontvangen
zoals bij Pleegsterweide, in het zuidwesten bij Dijkershoek, in de bo
venloop van de Wesepervloedgraven in de Boxhalterhoek en in de
Reelaarshoek en Raarhoek ten noorden van Raalte.
In het terrein zijn natte gebieden zuidelijk herkenbaar aan de
vrij vele sloten en de geringe bewoning. De grond is voornamelijk als
grasland in gebruik en de begroeiing langs de sloten bestaat uit wilgen
en populieren. Wanneer deze ontbreekt wordt het terrein te dras. De
hogere brede ruggen tussen de beken zijn thans als grasland in gebruik;
hierkomen minder sloten voor. De begroeiing langs bermen en perceels
scheidingen bestaat echter hoofdzakelijk uit grove den en berk, hetgeen
wijst op diepontwaterde gronden, evenals struikheide (BON, 1970).
3
4
Het langs de IJssel liggende kleigebied is ontstaan door afzet
tingen van de IJssel. Het middengedeelte dat het laagst ligt doet aan
een komgebied denken. Ook hier is de meeste grond als grasland in ge
bruik. Er zijn veel sloten en weinig bewoning. Deze wordt meer op de
hogere overwalgronden langs de IJssel aangetroffen en op hogere zand
ruggen, welke van het oosten uit onder de klei wegduiken. Op deze rug
gen wordt dan ook een dun kleidek aangetroffen. De begrenzing van het
kleidek ligt ongeveer bij de Nieuwe Wetering vanaf Broekland naar het
noorden. Naar het zuiden wordt de kleistrook smaller en loopt van Broek
land met een boog om Diepenveen heen naar Deventer. De aansluitende zand
gronden liggen à 1,5 m hoger dan het kleidek en vormen als het ware
een westelijke terrasrand, waar de zelfde situatie zich voordoet als bij
de oostelijke terrasrand, De laagste gronden worden hier tussen de Soest
wetering en Oude wetering aangetroffen. Deze strook moest het water uit
het oostelijk gelegen zandgebied en het drangwater uit de IJssel verwer
ken, waardoor dit gebied als kwelgebied is op te vatten.
Wanneer men deze globale gegevens op een kaart zet, die is afgeleid
uit de kaarten I en II, dan krijgt men een indruk van het gebied, dat
wordt weergegeven in de hydrologische kaart III. Hierin staan de drang
water- of kwelgebieden aangegeven aan de voet van hoger gelegen meer
uitgebreide zandmassa's. Langs de terrasranden en op hoge zandruggen zal
infiltratie plaatsvinden en in het tussengebied zullen grote grondwater
fluctuaties worden aangetroffen.
2. ALGEMENE VORM EN HELLING VAN HET GRONDWATERVLAK
In het COLN-rapport zijn niet alleen kaarten opgenomen van de grond
waterdiepten in de winter en zomer, doch ook vele tabellen met een land
bouwkundige beschrijving (FREEVE, 1958). De verzamelde gegevens van de
grondwaterdiepten geven in dwarsdoorsneden een duidelijk inzicht over de
helling, richting en diepte van het grondwatervlak.
Het grondwatervlak volgt in het algemeen de gemiddelde terreinhel
ling. 01n hiervan een indruk te krijgen is in fig. 2 een oost-west dwars
doorsnede van het gebied getekend, waarin staat aangegeven het verloop
van de gemiddelde winter- en zomerwaterstand tijdens de COLN-periode
1951-1955. Deze doorsnede is aangegeven als raai II en de ligging van deze
raai is op kaart V aangegeven. In de lijn van de zomergrondwaterstand zijn
twee knikken op te merken, die de plaatsen van de terrasrandl!n aange
ven. De oostelijke terrasrand ligt tussen het Boetelerveld en de Ach
terweide ten oosten van het kanaal, en de westelijke terrasrand ligt
bij Broekland. De grote fluctuatie tussen de winter- en de zomergrond
waterstand ten oosten van het kanaal valt hier op (zie ook kaart III).
De raai B in fig. 2 geeft een zuid-noord doorsnede weer. Hier
wordt in het zuiden een waterscheiding geconstateerd tussen de Zand
wetering en de Soestwetering. Het valt op dat het grondwater-vlak in
de zomer onder alle kruisende beken naar het noorden helt. Slechts
een detailonderzoek, waar later nog op wordt teruggekomen, laat zien
dat het opstuwen van de beken weinig invloed uitoefent op de algemene
helling van het grondwatervlak.
In de beide dwarsdoorsneden is met een stippellijn aangegeven hoe
hoog de gemiddelde wintergrondwaterstand kan stijgen wanneer de winter
peilen in de thans verbeterde beken wordt gerealiseerd.
3. VERGELIJKING VAN OUD KAARTMATERIAAL MET HUIDIGE TOESTAND
Oude kaarten kunnen bepaalde aanwijzingen geven over de aard van
het terrein en de hydrologie.
Door de gewijzigde omstandigheden veroorzaakt door beekverbeterin
gen en verandering in landbom<kundig gebruik is de huidige situatie
sterk verschillend van de oorspronkelijke toestand. Over het algemeen
zullen de grondwaterstanden zowel in de zomer als in de winter door men
selijk ingrijpen zijn verlaagd. De vraag is echter of de kans op ver
droging is toegenomen. Hiervoor zal het stuwbeheer nader worden beke
ken •.
De oude topografische kaarten van omstreeks 1880-1890 geven een
goed beeld van de oorspronkelijke hydrologie omdat hierop bouwland,
grasland, loof- en naaldhout, heidevelden en drassige gronden staan aan
gegeven. Op verkleinde schaal zijn deze kaarten samengevat in kaart IV.
In die tijd kwam grasland op de natste gronden voor en bouwland op de
drogere. Niet alleen op de zandgronden, maar ook op de klei. De ondiep
gelegen zandruggen in het kleigebied zijn op de kaart duidelijk waar
neembaar evenals de essen op de ruggen en om de bewoningskernen. Vele
kleine ontginningsakkers hebben thans nog dezelfde vorm en grootte.
Het loofhout op de kleigronden bestond destijds veelal uit popu-
5
6
lierenbossen in wijd~antverband omdat ze tevens als grasland werden
gebruikt. Het hout werd gebruikt voor de klompenindustrie. Het loof
hout op de zandgronden in de beekdalen bestond ook grotendeels uit po
pulierenbos, maar op de hogere gronden langs essen uit eikenhakhout.
Het naaldhout aan de westelijke randen van de heidevelden in het
midden en oostelijke gebied wijzen op droge gronden. Ze liggen hier
juist op de terrasranden of op de slechtste gronden van de ruggen.
De reeds eerder genoemde kwelgebieden komen op deze kaart ook goed
tot uiting als grote grasvlakten met veel vertakte beken.
De heidevelden, soms met verspreide vliegdennen, bestonden veelal
uit struikheide op de droge zandgronden en uit dopheide met buntgras
op de vochtige laagten. Op de heide werden ku~hen schapen geweid ten be
hoeve van de wolindustrie, Ook werd de heide sterk afgeplagd voor de pot
stallen waardoor thans een zeer dun humeus dek is overgebleven op de ar
me droge zandgronden,
Langs de hele westzijde van de stuwwal komt een strook drassige
gronden voor, zowel in de heidevelden als in de graslanden, De laatste
bestonden veelal uit blauwgrasland en hooiland.
De plaatselijke drassigheid is door de beekverbetering wel groten
deels opgeheven, doch doordat het dekzand in laagten zeer fijn is en leem
bevat wordt de bovengrond na regen snel verzadigd. Door de beekverbetering
en de grove zandondergrond daalt de zomergrondwaterstand ruim I m beneden
de vr~gere winterstand (zie fig. 2 raai II tussen leiding 544 en de weg
Deventer-Raalte), In die omgeving worden weinig waterlopen aangetroffen,
hetgeen wijst op diepe zomergrondwaterstanden. Door het slechte onder
houd van de beken in vroegere tijden werd de afvoer door de begroeiing
in de beek sterk geremd, waardoor de grondwaterstand in het voorjaar lan
ger hoog bleef. Hierdoor was het mogelijk om een redelijke hooi-oogst te
krijgen op de humusarme zandgronden. In de winter trad daarentegen veel
wateroverlast op.
De in het zuiden gelegen ruggen tussen de beken zijn door de be
groeiing van naaldhout, heide en bouwland op kaart IV duidelijk zicht
baar en hebben een oostzuidoost - westnoordwestelijke richting. De rug
gen tussen Heino en Dalfsen in het noorden van Groot-Salland hebben een
zuidwest-noordoost richting. Deze stuifruggen zijn vrij jong en hebben
vele beken de oorspronkelijke zuidoost-noordwestelijke stroomrichting ge
blokkeerd, waardoor ze gedwongen'werden naar het westen om te buigen zoals
de Wooldvloedgraven, de Raalter wetering. Ook de benedenloop van de
Darnsbalter wetering werd gedeeltelijk door stuifruggen versperd
(KNIBBE, 1969), Door deze belemmering in de afvoer van de vroegere be
ken ontstonden grote oppervlakten met gleygronden. Deze leiding ligt
in een oud opgevuld Vechtdal (DE JONG, 1955). Op kaart IV is aan de
ligging van de graslanden te zien, dat deze in een zich trechtervor
mig verbredend dal liggen, dat ten noorden van Heino door stuifruggen
is geblokkeerd.
De vroegere begrenzing van het zeer brede Vechtdal lag vanaf de
noordrand van de Archemerberg, oostelijk van Lemelerveld, westelijk
van de Luttenberg, ten oosten van Raalte en sluit daar aan op het bre
de IJsseldal, waarvan de oostrand langs de terrasrand loopt tot
Lettele (DE JONG, 1955),
Op de kaart is ook de gebrekkige afwatering te zien van het Hel
lendoornse broek, dat naar het westen, ten noorden van Luttenburg af
waterde en ook water loosde in een vlak schotelvormig bassin van het
Schanenbroek, zuidoost van Lemele. Thans is de afwatering van het Hel
lendoornse broek naar het noorden gericht en loost op het kanaal Zwol
le-Almelo.
De oppervlakkige afwatering van het Schanenbroek werd sterk belem
merd door iets hogere terreingedeelten oostelijk van het kanaal Raalte
-Lemelerveld. Thans loost het door nieuwe diepe leidingen rechtstreeks
op dit kanaalpand af. Een vrij brede strook gleygronden, welke volgens
mondelinge mededeling van de Stichting voor Bodemkartering vanaf de
Raalter wetering langs de Wooldvloedgraven door het Schanen broek
door loopt tot om de Lemelerberg en langs Lemele geeft aan, dat aldaar
een brede afwateringalaagte lag waardoorheen in vroegere tijden
(Vecht?) water heeft gestroomd. De moerassige gronden op kaart IV aan
gegeven in de laagte tussen de beide hoge stuwwalcomplexen langs het
kanaal Zwolle-Almelo en de grote grasvlakten zouden kunnen wijzen op
een voormalige Vechtarm. Deze waarschijnlijk diepe oude Vechtdalen,
die met grof zand en kleilagen zijn opgevuld, zouden voor rle drinkwa
terwinning mogelijk van belang kunnen zijn.
Het gebied van het waterschap Beneden de Vecht bestaat voor het
grootste deel uit opgevulde Vechtbeddingen, waarover later dekzand en
stuifruggen zijn afgezet. Zo ligt de Marswetering tussen twee stuif
ruggen in. De gebieden van de Vilsterse stukken en Damsholte hebben
7
grote grondwaterfluctuaties, ze zijn vrij vlak en doen denken aan het
Schanenbroek.
Het middengedeelte van het oostelijke terras tussen Schoonh~ten en
Nieuwhe~en is vrij vlak en zonder relief en heeft slechts enkele lei
dingen op grote afstand van elkaar, Het doet sterk denken aan het mid
dengebied van het westelijke terras ten westen en zuidwesten van Raal-
te. Het zou op dezelfde wijze kunnen zijn ontstaan. Het dekzandpakket
is op het oostelijke terras dikker en meer leemhoudend. Grote grond
waterfluctuaties treden ook hier op (fig. 2), Door het hoge leemgehal-
te (KNIBBE, 1969) treedt hier meer oppervlakkige afvoer op. In natte
tijden stijgt het grondwater tot dicht onder het maaiveld. De oude af
watering uit dit gebied liep vroeger in westelijke richting via de Achter
weide, doch is nu noordwaarts gericht.
De stuwwal die op de kaart als een groot heideveld is aangegeven
met enkele boscomplexen en aan de randen oude ontginningsgronden bestaat
voornamelijk uit grove zanden. Deze rug vormt het waterreservoir voor de
voeding van de beken. Door de grote hoogte van het maaiveld boven het
grondwatervlak en de grofheid van het materiaal is dit terrein een uitge
zocht object voor de waterwinning.
4. CONSEQUENTIES VAN DE MORFOLOGIE OP DE GRONDWATERSTROMING EN OP DE
HYDROLOGISCHE SITUATIE
In hoofdstuk II is uiteengezet dat de grondwaterstroom vanaf de stuw
wal naar de IJssel is gericht. In normale winters komen in de talloze
ruggen tussen de beken opbollingen van het grondwater voor, dat zijdelings
naar de dichtstbijzijnde beek of drainagebasis stroomt, Onthoofding van
oude en het koppelen van nieuwe leidingen hebben meer een civiel-techni
sche betekenis in verband met de onderhouds- en aanlegkosten dan een hy
drologische, Soms kan door deze werkzaamheden plaatselijk een versterkte
wegzijging worden gecreëerd, die op een andere plek als kwel kan optre
den, Wanneer de oude leiding in een lemige ondergrond lag en deze door
verdieping de zandondergrond bereikt of door een afleiding door een zan
dige rug wordt gegraven, 'zal daardoor wegzijging in versterkte mate
8
gaan optreden. Enkele voorbeelden zijn de ontkoppeling van de Heinose
vloedgraven ten zuiden van Heino bij meetpunt A, ontkoppelingen in de
bovenloop van de Zandwetering en de Soestwetering in het gebied van
Schoonbeten, in de Witteveen en Schaarse, de verbinding van het Hellen
doornse broek met het kanaal Zwolle-Almelo en enkele andere leidingen
die op het kanaal zijn aangesloten.
Een van de consequenties van het verdiepen van de beken is dat de
benedenste panden van deze leidingen water verliezen door inzijging via
de beekbodem. Deze beken zijn in feite ook ontkoppeld, daar ze voor de
beekverbetering door middel van onderleiders onder het kanaal door het
water naar het westen afvoerden. Op vele van deze westelijke beeklei
dingen kan door middel van schuiven water vanuit het kanaal worden in
gelaten. Deze bodem ligt dicht bij of in de grove zandondergrond. De
bodem van het kanaal zelf is praktisch dichtgeslibt. Vooral in de zo
mer, wanneer deze benedenste beekpanden op kanaalpeil blijven is er
een groot drukverschil tussen het kanaalpeil en de grond1vaterdiepte, In
fig. 3 is aangegeven dat het peil in de leiding boven meetpunt C ten
noorden van Heeten, lager staat dan het kanaalpeil. Het kanaalwater
stroomt continu onder de rubber klepafsluiting door naar het bovengele
gen pand om dit op peil te houden. Dit nieuwe verbeterde leidingstuk
verliest veel water, dat onder het kanaal door naar het westen wordt
afgevoerd. Ook is in deze figuur de knik in de zomergrondwaterstand te
zien, ten oosten van het kanaal, die daar 1,5 m hoger ligt dan die in
het kwelgebied van het Weibroek. In de winter is het drukverschil 2,5
m over 2,5 km.
Getracht is de isohypsen van de wintergrondwaterstand van voor de
verbetering te vergelijken met die van na de verbetering (kaart V). Met
dunne lijnen is de oude toestand van de grondwaterdiepte tijdens de
COLN-periode (1951-1955) weergegeven en met de getrokken lijn de veron
derstelde nieuwe toestand, waarbij rekening is gehouden met de handha
ving van de winterhoogwaterlijn, zoals die ook in de dwarsraaien in fig.
2 zijn weergegeven.
De gearceerde oppervlakten tussen de oude en de nieuwe waterhoog
telijnen geven de verschuiving aan die ontstaan is door de verdieping
van de leiding en het instellen van stuwen.
De grootste verschuivingen vinden plaats in de minst hellende ter
reinen, zoals in het westen en in h< ~ Schonebroek. In beekdalen treedt
de kleinste verschuiving op. Uit:<><~deringen hierop zijn de gebieden ron
dom Luttenberg (aan de voet van een terrasrand), het Hellendoornse
broek, de bovenloop van de Soestwetering (beide kwelgebieden) en aan
9
JO
de voet van de oostelijke terrasrand bij de Soestwetering, de Weseper
vloedgraven en het Weibroek, alle vlakke kwelgebieden. De reeds aanwe
zige kwel in deze gebieden zal worden versterkt, daar de drukverschil
len met de hoger gelegen gronden groter werden, zo onder andere bij de
Oasterbroek waterleiding ten zuid-westen van Luttenberg bij de meetpun
ten Me en Mb.
Daar ook in de zomer door de diepere leiding continu meer water
wordt onttrokken zal in het hoger gelegen achterland het grondwater
peil vooral na een droge winter sterk dalen met alle gevolgen die daar
aan verbonden zijn.
In de stuwwal zal na lange regenperioden een grote opbolling van
het grondwater worden gevormd. Deze is het grootst op die gedeelten,
waar de drainage-afstand het grootst is. Hoe hoger de grondwateropbol
ling is, des te langer houden de aan de voet ontspringende beken water,
Daarom zal na een natte winter in het westelijk zandgebied niet spoedig
verdroging optreden, Na een droge winter en kleine watervoorraad zal de
voortdurende ondergrondse afstroming het debiet in de leidingen sterk
afnemen en geheel stoppen. Het eerst zal dit verschijnsel in het bronge
bied of in de bovenloop optreden, Na twee droge winters en een droge zo
mer zoals in 1971-1972 was de watervoorraad zodanig geslonken, dat de
bovenlopen droog liepen. Deze toestand kwam voor in de streek ten oosten
van Dijkershoek - Nieuw Heeten - Schoonh~ten - Marienheem - Luttenberg
en in de Vilterse stukken.
Een grote droogte of een sterke grondwateronttrekking aan de rand
van de stuwwal geeft kans op verdroging op de arme dun humeuze zandgron
den verder naar het westen, omdat daar de aanvoer van grondwater door
de grove zandondergrond zal verminderen of ophouden, De daling van het
grondwater zal dan niet of nauwelijks door het hoog opzetten van de
stuwen kunnen worden gecompenseerd,
5. DE INVLOED VAN DROOGTE OP DE GRONDWATERSTAND EN OP HET BEEKPEIL
In droge perioden zullen door verdamping en ondergrondse afstro
ming de grondwaterstanden dalen en vele beken geen afvoer meer hebben
of zelfs droog vallen, Op hoge ruggen tussen de beken en op de plateaux
waar de bergingscapaciteit groot is, zal het grondwater blijven dalen
en zich minder· van kleine regenbuien in de zomer aantrekken dan in een
beekdal. De grondwaterfluctuaties zijn op de hoge gronden tussen de
winter- en zomertoestanden veel groter dan in een laag beekdal waar
de bovenzijde van het grondwatervlak begrensd wordt door het maaiveld.
Graslanden op de arme hoge heide-ontginningen zullen in droge tijden
vrij snel aan verdroging lijden.
In september 1959 werd door KNIBBE (1969) een veldopname naar de
verdrogingsteestand van graslanden uitgevoerd. Slechts op twee plekken
werden op de beekdal- of gleygronden een verdroging a~ngetroffen. Wei
nig verdrogend waren alle gleygronden en een groot deel van de lage
humuspadzolen en lage rivierkleigronden. Sterk verdrogend waren de
graslanden op sommige lage en vele humuspodzolen, op vele mengelgron
den (gemengde klei en zandgronden bij het uitwiggend kleidek tegen de
zandgronden) en op sommige hoge rivierkleigronden, Zeer sterk verdro
gend waren de hoge humuspadzolen op de ruggen en andere hog~ zandgron
den en op de hoge rivierkleigronden.
FREEVE (1958) vermeldt in zijn COLN-rapport dat de oppervlakte
percentages met zomergrondwaterstanden dieper dan I m (verdrogingsklas
se I en II) 94% bedraagt, waarvan 52% dieper lag dan 1.40 m beneden
maaiveld.
Al de hierna vermelde gegevens van afvoeren en grondwater hebben
onder invloed gestaan van de droge periode 1970-1972. De gemeten neer
slag in Raalte in het winterhalfjaar 1970-1971 bedroeg slechts 219.8
mm, terwijl als gemiddelde neerslag voor die periode ongeveer 330 mm
gerekend kan worden.
Het ·verloop van de grondwaterdiepte van de oude COLN-buis 339-49
in de Raarhoek ten noorden van Raalte over de jaren 1955-1960 is weer
gegeven in fig. 4(KNIBBE, 1969). Deze buis ligt in een potentieel kwel
gebied, waardoor diepe zomergrondwaterstanden normaal niet voorkomen,
In normale jaren schommelt de grondwaterstand tussen de 80 en 90 cm
beneden maaiveld in de maanden april-juli en voor de rest v~n het jaar
tussen 30 en 40 cm. Bij het uitblijven van de winterregens daalt de
zomerwaterstand dieper tot ongeveer 1.40 m beneden maaiveld zoals in
de jaren 1955 en 1959. Naast deze gegevens is ook ingetekend het verloop
van de waterstand van het jaar 1971-1972. Hoewel de maanden april en
mei 1971 de grondwaterstand dieper was dan in 1959, was in juni door
zware regen en door infiltratie vanuit het kanaal de grondwaterstand
zeer hoog opgelopen, Deze daalde echter snel tot 1.35 m beneden maai-
11
12
veld in september. In januari en februari 1972 waren de peilen weer
dieper dan in 1960, doch de regens in april compenseerden de achter
stand.
In fig. 4a is van deze buis het verloop van het grondwater weer
gegeven over het jaar 1970. Ook toen had een grote regenval in juni een
grote grondwaterstijging tot gevolg. De laagste stand werd eveneens in
september bereikt. In deze figuur is tevens de stand van het beekpeil
en de stuwklephoogte op het meetpunt Ie ingetekend, dat op 150 m van
de buis ligt. In mei vond geen afvoer meer plaats en eind mei was de
bodem droog. Het opzetten van de stuwklep in april was niet voldoende
om midden juli water in de beek te houden. Deze droogte duurde tot
eind december 1970.
Enkele andere voorbeelden van het grondwaterverloop in 1971-1972
zijn in fig. 5 weergegeven, De ligging van vermelde buizen is op kaart
VIII aangegeven, Ook hier zijn de bijbehorende beekpeilen aangegeven.
De bovenste figuur geeft de verandering van het grondwaterpeil aan
van buis 357-36 in de omgeving van de Rameler leiding, ten westen van
Raalte. Het duidelijke verschil tussen het grondwaterpeil en het beek
peil wijst op wegzijging vanuit de leiding. De buis ligt aan de weg
Raalte-Hijhe en ongeveer op de zichtbare ~<aterscheiding tussen twee
stroomgebieden, In plaats van een hoger grondl<aterpeil aan te treffen,
ligt dit lager dan het beekpeil.
In de onderste figuur volgt het grondwatervlak het beekpeil. In
de zomer zijn beide ongeveer gelijk en in de ~<inter is een lichte opbol
ling van de grondwaterspiegel waar te nemen. Door de diepe ligging van
de peilen ten opzichte van het maaiveld bij buis 357-48 dat op 3,77 +
NAP ligt werd door de droogte van 1971 het g msland in het najaar ge
scheurd.
In de zomer 1971 werden verschillende graslanden beregend en vele
hooggelegen grote percelen in het najaar gescheurd en opnieuw ingezaaid.
De zode ~<as door de droogte te hol en te los geworden. De sterk leem
houdende gronden bij Schoonheten en bij Diepenveen hadden evenals de
dik humeuze oude bou~<landen op de ruggen minder last van de droogte
dan de vroeger afgeplagde schrale ontginningsgronden, Om de daling
van het grondwater door ondergrondse verliezen zoveel mogelijk te be
perken, is het noodzakelijk de stuwen in een zo vroeg mogelijk tijd
stip op zomerpeil te brengen (BON, 1971). In 1971 vond dit in Salland
op I april plaats, in 1972 begin maart.
Ondanks het vroeg opzetten van de stuwen in 1971 was de afvoerlo
ze tijd veel groter dan in 1970 (zie kaart VI en Vla). Deze kaarten
werden vervaardigd uit de overzichten van de afvoerloze tijden welke
in fig. 6a en 6b staan aangegeven van al de waarnemingspunten in Groot
Salland. Uit deze kaarten blijkt wel de grote droogtegevoeligheid in
Groot Salland door een tekort aan oppervlaktewater in de zomer. FREEVE
(1958) wijst in het COLN-rapport reeds op de toenemende drûging van
de verdroging door een betere afwatering in verbeterde leidingen. Fig.
4a toonde aan dat in een potentieel kwelgebied ondanks het hoog opzet
ten van de stuwen lange tijd geen afvoer plaats vond.
HOOFDSTUK II
Naast de algemene beschouwingen over kaartmateriaal en veldverken
ningen in het vorige hoofdstuk zullen in dit deel de uitgevoerde plaat
selijke onderzoekingen \vorden besproken, die noodzakelijk waren om de
getrokken conclusies te verantwoorden en om tot meer exacte waarden te
komen betreffende de hydrologische grootheden.
6. RESULTATEN VAN ENKELE LOKALE ONDERZOEKINGEN
Deze onderzoekingen waren bedoeld om een meer gedetailleerd in
zicht te krijgen van:
a) het stromingsbeeld in een kwelgebied bij gestelde stuwen
b) het stromingsbeeld aan weerszijde van een gestuwde leiding
c) de infiltratie vanuit een leiding in een inzijgingsgebied
a) In het gebied van de Raalter wetering, gelegen in de driehoek
Raalte - Heino en kanaal Raalte-·Lemelerveld, heeft een onderzoek
plaats gevonden naar de stroomrichting van het grondwater. Hiervoor
werden 38 grondwaterbuizen geplaatst en met vele beekpeilen waarge
nomen. Uit de globale profielbeschrijvingen van de boorpunten bleek
dat dit kleine gebied van 1380 ha zeer heterogeen is opgebouwd.
Aan de hand van de profielbeschrijving is een indruk verkregen
13
14
van een oud geulenstelsel in het fluviatiele laagterras, dat zich
onder het dekzand bevindt. Van de getekende dwarsraaien welke op
fig. 7 staan aangegeven, zijn een aantal kaartjes gemaakt. Fig. 8
geeft de hoogteligging weer van het grove zand, waarin de geul
van de Lindeterleiding duidelijk opvalt. Deze loopt in de richting
Heino onder de jonge dekzandrug door die de afvoer ervan blokkeerde,
waardoor de Raaiter wetering naar het westen ombuigt.
Fig. 9 geeft de dikte van het dekzandpakket aan, zonder reke
ning te houden met plaatselijke hogere en lagere terreingedeelten.
Fig. 10 geeft de isohypsenkaart aan van de opname van 14 maart 1972.
Tot medio mei waren de waterstanden slechts weinig gedaald en eind
mei was het peil iets hoger dan de ingetekende stand.
Uit de hoogteligging van het grove zand in fig. 8 werd een ver
klaring mogelijk van het verschijnsel dat soms op het meetpunt lb
van de Wooldvloedgraven soms meer, maar meestal minder water werd
afgevoerd dan op het lager legen punt la. Wanneer na een droge
periode, gepaard gaande met diepe grondwaterstanden, flinke regen
buien vallen, 1wrdt veel regenwater oppervlakkig langs punt lb af
gevoerd. Bij nadering van het meetpunt la zakt veel beekwater door
de beekbodem, die hier in de grove zandondergrond ligt. Bij hoog
grondwater was er een sterke grondwaterstroom door het grove zand
en had meetpunt la daardoor veel meer afvoer dan het vlakbij gele
gen punt lb, waar de beekbodem niet in de grove zandondergrond ligt.
Daar dergelijke verschijnselen zich ook elders in Salland voordoen
zou de oorzaak hiervan wel eens identiek kunnen zijn,
Het meetpunt Ie geeft in natte tijden veel afvoer, doch in
droge tijden houdt de afvoer op dit meetpunt eerder op dan die van
de meetpunten la, lb en Id. De oorzaak kan gevonden worden in de
ligging van de leiding tussen t11e.e hoog gelegen grofzandgebieden
met een dunne laag dekzand van minder dan I m dikte (fig. 9),
Het dal in de grove zandondergrond van de Lindeterleiding
is vrij diep. Deze beek heeft zijn oorsprong in het Zuidbroek
ten zuidwesten van Haarle, Het oostelijke deel van de leiding
loost thans op het kanaal Raalte-Lemelerveld. Slechts een smalle
laag gelegen strook gronden ten oosten van het kanaal voert via een
onderleider water af naar het westen, dat afkomstig is van kwelwa
ter uit het er naast gelegen hogere pand van de oude leiding. Langs
meetpunt Jd wordt daardoor lang water afgevoerd. De oude geul is
ten noordwesten van het kasteel 't Reelaer, gelegen bij het meet
punt K, dichtgestoven. De Raalter wetering buigt daardoor naar het
westen om.
Bij de Hooldvloedgraven heeft zich waarschijnlijk hetzelfde
verschijnsel voorgedaan. Deze stroomde vermoedelijk ook in zuidoost
noordwestelijke richting langs de thans aanwezige proefboerderij bij
buis ROS en stuw B. Ook daar wordt in de zandondergrond een dal aan
getroffen.
De Hondemotswetering, die vanaf Raalte in noordwestelijke rich
ting stroomt, voert grotendeels water van de zuiveringsinstallatie
van Raalte af. De wetering ligt in een dun pakket dekzand (fig. 9)
en zal bij hoog grondwater veel drangwater te verwerken hebben ge
had. Uit de isohypsenkaart van fig. JO blijkt dat tussen stuw Za en
Z in de Rondemotswetering wegzijging plaats vindt, maar beneden
strooms van stuw Za drainage wordt aangetroffen,
Het opstuwen van de beken vanaf I maart 197Z geeft reeds een
duidelijke infiltratie vanuit de leidingen aan. Slechts in de omge
ving van de samenvloeiing van de Rondemotswetering en ontkoppelde
Heinose Vloedgrave met de Raalter wetering wordt een drainerende si
tuatie aangetroffen door de lagere ligging van de gronden beneden
stuw J, Een zelfde beeld treft men aan bij het samenkomen van de drie
zijtakken van de Raalter wetering midden in het gebied.
Een indruk van de ligging van de grove zandondergrond en de
hoogte van het grondwater krijgt men uit de dwarsraaien III en C
die elkaar kruisen en zijn weergegeven in fig. IJ. Bij buis 34 in
raai III bij de Rondemotswetering blijkt het grove zand slechts op
30 cm beneden het maaiveld te liggen. Op de punten waar het grond
water thans lager ligt dan de top van het grove zand kan in de zo
mer wegzijging plaatsvinden. Op plekken waar het grove zand dicht
onder maaiveld ligt zullen in de winter bij hoog grondwater drassige
gronden worden aangetroffen.
b) S t u w e f f e c t b ij b e k e n
Een onderzoek naar het stuweffect en de drainage bi.j beken is
op een drietal plaatsen uitgevoerd:
a. bij de Averlose leide op bijna 6 km ten noorden van Deventer
15
16
langs de weg naar Raalte bij meetpunt B
b. bij de Rechterschotsleiding op ongeveer 4 km ten zuiden van Raalte
langs de weg naar Deventer bij meetpunt 4b
c. in de Witteveen en Schaarse bij de meetpunten Ba en 8b, ongeveer
2,5 km ten zuidoosten van Reeten
In al deze gevallen lverd een raai buizen gezet, loodrecht op de
stroomrichting van de beek. Ze werden respectievelijk aangeduid met
raai I, II en III. De situatie van deze raaien staat op kaart V aan
gegeven.
Raai I
In paragraaf 2 werd aan de hand van fig. 2 meegedeeld dat de
stroomrichting van het grondwater naar het noordwesten gericht was
en tevens dat een grondwaterscheiding tussen de Zandwetering en de
Soestwetering aanwezig is. Deze raai I ligt ongeveer 500 m westelijk
van de zuid-noord raai in fig. 1. Het dal van de Averlose leide ligt
tussen twee vrij hoge ruggen (zie fig. 12). Door de droge zomer in
1971 en de daarop volgende droge winter is de te verwachten opbolling
van het grondwater in de ruggen niet opgetreden. Steeds is de helling
van het grondwatervlak naar het noordwesten gericht gebleven.
Uit de ingetekende hoogste en laagste grondwaterstanden blijkt
dat de fluctuatie in de noordelijke rug het kleinst was, namelijk 50
cm tegen 60 cm in het zuiden. De geringere opbolling van het grond
water in de noordelijke rug kan veroorzaakt worden door een grovere
zandondergrond en doordat minder regenwater het grondwatervlek be
reikt door de grotere afstand (grotere bergingscapaciteit) tot het
maaiveld. De invloed van de opstuwing was hier gering en is bijna te
venvaarlozen. Door de geringe aanvoer van water uit het kleine ach
terland (405 ha) was het niet mogelijk het beekpeil hoog op te zet
ten.
Het meetpunt B op 300 m westelijk van de raai gelegen heeft van
april tot eind oktober 1971 geen afvoer gehad. In fig. 13 is dit
weergegeven, evenals de stand van de klephoogte en het grondwater
verloop in buis 2. Het extra hoog opzetten van de stuwklep begin
augustus werd uitgevoerd met het oog op de te verwachten zomerregens,
die echter zijn uitgebleven.
Raai II
Deze raai ligt in een vrij vlak terrein en heeft een zuidwest
noordoost richting (fig. 14), De nieuwe Rechtersschotsleiding is
enkele honderden meters ten zuiden van de ondiepe oude leiding gegra
ven en verzorgt de afvoer van het kwelgebied het Heibroek. De grond
waterfluctuaties zijn ongeveer gelijk aan die van raai I. De hel
ling van het grondwatervlak wordt veroorzaakt door een vlakke rug
ten zuiden van Raalte. In de figuur zijn zowel de grondwaterstanden
ingetekend bij het begin van het onderzoek in juni 1971 als de hoog
ste en de laagste.
In fig. 13 is te zien dat het grondwater bij de me ter, buis
II 9,diep wegzakte en wel meer dan het stuwpeil in vergelijking met
dat van de Averlose leide, Pas nadat de klephoogte eind oktober tot
beneden het beekpeil werd verlaagd, vond weer afvoer plaats.
Raai III
Raai III ligt ten oosten van het kanaal in een gebied met grote
fluctuaties (kaart III) en kruist twee nieuw gegraven leidingen.
Voor de beekverbetering werd het water van de noordelijke leiding in
de richting Reeten afgevoerd naar de Spekhoek. Het brongebied was
een laag gelegen terrein aan de voet van de flank van de stuwwal
ten westen van Nieuw Heeten. Op de kaart IV staan deze gronden ook
als drassig aangegeven.
De laagste grondwaterstanden die in begin november 1971 zijn
voorgekomen zijn ongeveer gelijk aan die van 20 september bij buis
12 in het noorden en aan die van 5 oktober bij buis I in het zuiden
(fig. IS). Dit grondwatervlak van ongeveer 6.50 m NAP in het noor
den en 6.40 m NAP in het zuiden bereikt ongeveer de laagste stand
die kan voorkomen en ligt onder een helling van I : 7000,
De hoogste waargenomen stand van 7.25 m NAP werd in buis 12
gepeild en in buis I was deze 7.19 m NAP. De waargenomen fluctuatie
is hier 75 à 80.cm en dus 20 à 25 cm groter dan bij raai I en II.
De aanwezigheid van de oude doodlopende greppel bij buis 10 en de
oude leiding ten noorden van buis 5 doet vermoeden dat voor de beek
verbetering de grondwaterstand in de winter ruim I m hoger gestaan
heeft dan thans is waargenomen.
Tijdens de aanleg van een aardgasleiding werd bronwater in de
I 7
18
wegsloot bij buis 12 en in de beken gepompt. De peilen op 20 septem
ber 1971 in de buizen waren de beginstanden vlak voor het pompen.
De infiltratie was even voor 27 september begonnen en na enkele da
gen was de invloed merkbaar bij buis 12, 9, 8 en 7 en in de leiding
92 die toen volgepompt werd, nadat deze droog stond. Ook in de bui
zen aan beide zijden van leiding 92.4 werd de infiltratie merkbaar.
De grondwaterpeilen in de buizen tussen de infiltratieleidingen zijn
echter blijven dalen. Na twee weken pompen werden op 5 oktober in
het noordelijke deel van de raai de hoogste grondwaterpeilen waarge
nomen. In het middengedeelte is het grondwater langzaam blijven da
len ondanks een peilverschil van ruim 1.40 movereen afstand van
100 m. In het zuidelijke deel van de raai was ook geen infiltratie
effect merkbaar. Een week na de beeindiging van de bronbemaling om
streeks 8 oktober waren de grondwaterstanden weer tot op het oude
niveau gedaald.
Het effect van het opzetten van een leiding in vrij smalle da
len nadat een droge tijd 1vas ingetreden, zoals hier toevalligerwijs
werd toegepast, is voor de aanliggende hoge gronden zeer gering. De
hellingen van het maaiveld en dat van het grondwatervlak zijn tegen
gesteld. Bij hogere gronden daalt het grondwater ten opzichte van het
NAP-peil.
Op dergelijke gronden, gelegen aan de voet van de heuvelrug,
zouden de stuwen praktisch het hele jaar door op een zo hoog mogelijk
peil gehouden dienen te worden. Slechts na zeer lange regenperioden,
als de opbolling van het grondwater in de heuvelrug zich sterk heeft
ontwikkeld, zal een sterke grondwaterstroom gaan optreden, die aan
de voet van de helling hoge grondwaterstanden kan veroorzaken. De
iets minder doorlatende leemhoudende bovengrond ook op deze ruggen
zal na de voorjaarsregens een indruk kunnen geven van hoge grondwa
terstanden, hetgeen niet het geval behoeft te zijn.
c) I n f i 1 t r a t i e - i n t e n s i t e i t
Ook bij Schoonheten werd voor de aardgasleiding een bronbema
ling toegepast in 1970. In het onderzoeksgebied van de Kon. Ned.
Heidemaatschappij werd bronwater bovenstrooms van meetpunt B inge
pompt. De afvoer werd gemeten en per decade gesommeerd. Hetzelfde
geschiedde ook op het benedenstroomse meetpunt c. Een groot deel van
deze nieuwe leiding loopt evenwijdig aan de terrasrand, zodat
wegzijging door de slootbodem te verwachten was (zie kaart III),
Omtrent de grootte van de wegzijging is een indruk te krij
gen wanneer de afvoeren van deze twee meetpunten tegen elkaar in
een grafiek worden uitgezet zoals in fig. 16. De streeplijn die
bij benadering het verband tussen de afvoeren aangeeft snijdt de
x-as bij 40 000 m3/JO dagen. Op dat punt voert stuw C niets meer
af en verdwijnt gemiddeld 4000 m3 per dag door de natte omtrek.
De afstand tussen de twee meetpunten bedraagt ongeveer 2600 m.
Bij een gemiddelde natte omtrek van 3 m2 geeft dit een wegzlJ
gingsoppervlak van 7800 m2, waardoor 4000 m3 per dag verdwijnt of 3 2 0.5128 m /m .d, of 51,28 mm/d.
Deze sterke wegzijging kan slechts plaatsvinden bij diepe zo
merwaterstanden en een sterk doorlatende ondergrond. Als vergelij
king kan de wegzijgingskegel dienen in fig. IS bij leiding 92. Een
gedeelte van het over stuw B stromende water zal worden weggezo
gen door de bronbemaling die op ongeveer 70 meter van de stuw
stond met filters tussen de 4 en 6 m diepte.
Opgemerkt kan worden, dat in de oude leiding, welke ongeveer
50 m westelijk van de nieuwe leiding ligt, naast de weg Schoon
heeten - Raalte geen druppel water stond tijdens de bronbemaling.
He~ infiltratiewater kwam via de terrasrand als drangwater in de
Achterweide te voorschijn en na een week trad in het bovenste
meetpunt van de Ramelerleiding op meetpunt Sc weer afvoer op.
7. BEPALING VAN ENKELE HYDROLOGISCHE GROOTHEDEN
Uit afvoergegevens en waarnemingen van enkele grondwaterstanden
zijn verschillende hydrologische grootheden te bepalen. Daar het in
het begin van het onderzoek niet de bedoeling was deze in het groot
te gaan bepalen, geven de verzamelde gegevens slechts sporadische
aanwijzingen van de gesteldheid van het gebied. De relatief eenvou
dige methoden kunnen als voorbeeld dienen voor een uitgebreider on
derzoek, temeer daar het verzamelen van afvoer- en grondwaterstands
gegevens toch van direct belang blijft voor de waterschappen, land
bouwinstanties, gemeenten en drinkwatermaatschappijen.
Achtereenvolgens worden de methoden besproken van een drietal
19
20
hydrologische grootheden:
a) j-waarde bepaling
b) ~-waarde bepaling
c) kD-waarde bepaling
a) J - w a a r d e n
Voor de berekening van drainage-afstanden of bepalingen van
topafvoeren wordt veel gebruik gemaakt van j-waarden. Deze waarde
is uitvoerig uiteengezet door DE JAGER (1965). De j-factor is een
begrip dat de snelheid van het leeglopen van een stroomgebied aan
geeft en wordt uitgedrukt in dagen.
Uit de theorie van de grondwaterstroming geldt voor j
• I ~ 12
J =-~2 kD
(I)
waarin ~ = de bergingafactor van de grond
1 = de afstand tussen de drains of leidingen
kD = het product van de doorlatendheid k en de dikte D van
het watervoerend pakket
Daar ook de weerstanden rondom de drains of de bodem van de lei
dingen een rol spelen, werd door ERNST (1963) de formule weergegeven
als
j = ~w (2)
Hierin stelt W de totale drainageweerstanden voor en deze is gelijk
aan
\-1 = + lw (3a)
waarin w de radiale weerstand voorstelt.
Hooghoudt werkt met een vereenvoudigde formule, waarin d de
dikte van de equivalentlaag voorstelt, waarin de lw is opgenomen.
De vereenvoudigde formule wordt dan
\1 = (3b)
Voor de drinkwatervoorziening is het van belang te weten met
welke snelheid een gebied leeg loopt of wordt leeggepompt. Hier
voor is dus niet de hoge topafvoer van een beek van belang, doch
de basis of grondwaterafvoer en wel haar snelheid van daling.
Een eenvoudige methode om deze dalingasnelheid zowel van be
kenafvoer als van het grondwaterpeil te bepalen werd door BON (1967)
toegepast. Het principe berust op de scheiding van de oppervlakte
afvoer en de grondwaterafvoer en is ontwikkeld door KNISEL (1962).
Ze is gebaseerd op de formule van BARNES (1939)
Q = Q zt t 0
( 4)
Hierbij kan worden volstaan met eenmaal daagse waarnemingen. Qt en
Q0
zijn de afvoerintensiteiten, gescheiden door een tijdsinterval
van de lengte t dagen (in dit geval is t = dag). Z is de uitzak
kingscanstante of ontwateringafactor van het grondwaterreservoir
en is gelijk aan de term e-a'in de formule van DE ZEEUW en HELLINGA
( 1958)
Qt Qo -at
e (5)
waarbij j I =- (6)
a
Een voorbeeld van de bepaling van de zakkingscanstante Z voor
een grondwaterbuis en voor een beek is weergegeven in fig. 17a en
17b. In deze figuren zijn diverse uitzakkingsperiaden door een dun
ne lijn met elkaar verbonden. De hellingshoek van de raaklijn door
de meest links gelegen punten geeft de Z-waarde aan van de uitzak
kingssnelheid. (Deze Z-waarde werd in het artikel van Bon als K
waarde aangeduid, doch dit geeft verwarring met het algemene begrip
van de letter K als doorlatendheidsfactor.)
De lijnstukken welke rechts van de Z-lijn liggen hebben een
kleinere hellingshoek en dus een snellere uitzakking. Bij de grond
waterstandsbuis wordt de snellere uitzakking veroorzaakt door de
verdamping, vorst of horizontale afvoer. In de open leiding wordt de
snelle daling van de afvoer veroorzaakt door de snelle topafvoer,
die grotendeels door de oppervlakkige afvoer wordt bepaald.
21
22
Voor de omrekening van de Z-waarde in de j-waarde is gebruik gemaakt
van een omrekeningsgrafiek, gebaseerd op de vergelijkingen 4, 5 en 6,
die in fig. 18 is weergegeven.
Van een 27-tal afvoermeetpunten en 8 grondwaterbuizen is op bo
venvermelde wijze de j-waarden bepaald en op kaart VII bij de betrok
ken punten bijgeschreven, Met twee lijnen is de globale begrenzing
van de j-waarde van 25 en 50 dagen aangegeven.
In het hele middengebied van Groot Salland worden lage j-waarden
voor de grondwaterstroom aangetroffen, Dit wijst op een snellere af
voer door een dichter net van leidingen. De oostzijde langs de heu
velrug wordt gekenmerkt door hoge j-waarden door het ontbreken van lei
dingen. Voor de twee meetpunten, namelijk DD ten westen van Heino en
ii ten noordoosten van Heino werden hoge j-waarden berekend, die waar
schijnlijk veroorzaakt zijn door kwel, bronwater of industriewater.
b) V e r b a n d g r o n d w a t e r d i e p t e - a f v o e r, d e
d r a i n a g e w e e r s t a n d W e n d e ~ - w a a r d e
Wanneer van een afvoermeetpunt en een grondwaterbuis in de na
bijheid ervan de respectievelijke gegevens op een zelfde tijdstip van
de afvoer en grondwaterdiepte bekend zijn, kan tussen deze twee groot
heden de samenhang grafisch worden weergegeven. Hogere grondwater
standen zullen ook grotere afvoeren tot gevolg hebben doordat het
drukhoogteverschil toeneemt. Na zware regens heeft ook oppervlakkige
afstroming plaats, die het beekpeil en de beekafvoer wel beÏnvloeden,
doch het grondwater niet zoals in fig. 17 werd aangetoond.
Worden de gelijktijdige waargenomen grootheden in een grafiek
tegen elkaar uitgezet, dan zal afhankelijk van de oppervlakkige af
voer een stippenzwerm ontstaan met kleine tot grote afwijkingen van
een rechte lijn. Bij sterke oppervlakte-afvoer wordt de spreiding van
de punten groter.
Als voorbeeld is in fig. 19a de afvoer in rum/d van meetpunt 4
van de Rechterschotsleiding (1340 ha) uitgezet tegen de grondwater
diepte in de COLN-buis 357-48. De ligging van deze buis is op kaart
VII aangegeven. Een groep punten met weinig spreiding ligt om een
lijn, die bij benadering het verband tussen de afvoer en de grond
Haterdiepte Heergeeft. Een tweede groep punten Hordt veroorzaakt
door de zomersituatie van 1971 bij gestelde stuwen toen slechts enke-
le malen een geringe afvoer optrad.
Uit de getrokken lijn is af te lezen, dat wanneer de afvoer van
het stroomgebied met I mm vermindert (door droogte, verdamping of
wateronttrekking) het grondwater in de buis ongeveer 260 mm daalt.
De helling van deze lijn geeft de totale weerstand W aan in formule
(2). De W-waarde is hier 260: I = 260. Daar de 'j-waarde van meet
punt 4 bekend is als 20 dagen kan vervolgens de bergingsfactor ~
worden berekend op 0.077.
In fig. 19b zijn de afvoeren uitgezet van de meetpunten I en
Je van de Raaiter wetering tegen de grondwaterstand van de COLN
buis 339-49. Het stroomgebied van meetpunt I bedraagt 1380 ha en van
Je 127 ha. Het grote gebied voert per eenheid van oppervlakte bij
dezelfde grondwaterdiepte minder water af dan het kleine gebied niet
alleen doordat het groter is en meer open waterberging bezit, maar
ook doordat in de benedenloop wegzijging naar de ondergrond plaats
vindt. Ook hier zijn de punten welke beneden de twee lijnen liggen,
die het verband tussen de afvoer en de grondwaterdiepten aangeven,
het gevolg van gestuwde zomerstanden. De berekende bergingsfactoren
verschillen niet veel van elkaar, namelijk 0,057 voor meetpunt I en
0,06 voor meetpunt Ie.
De grondwaterdaling door afvoervermindering of onttrekking van
mm water geeft voor het meetpunt I een daling van 35 cm in de
grondwaterbuis en voor het meetpunt Je van 25 cm. Dit verschil
wordt ook in de hand gewerkt door de ondergrondse verliezen aan weg
zijging. Hoe kleiner de grondwaterdaling is bij afvoervermindering
van I mm, des te gunstiger is het gebied voor de drinkwateronttrek
king, doordat de ondergrondse aanvoer naar het betrokken gebied gro
ter is of sneller plaats vindt.
Voor het meetpunt 3 van de Ramelerleiding ( 1615 ha) is de grond
waterdaling in de COLN-buis 357-36 namelijk maar 20 cm. De bereken
de bergingsfactor bedraagt hier 0,075, welke ongeveer gelijk is aan
die bij meetpunt 4 (zie fig. 19c). De cijfers die bij de punten in
de figuur staan aangegeven wijzen op de maanden, waarin de afvoeren
en waterdiepten zijn opgenomen. Ook hier valt het punt van juni (6)
beneden de lijn en stelt de afvoer voor na een regenbui (zie fig. 5).
Door gebrek aan hoge winterafvoeren in 1971-1972 en aan lange
waarnerningsreeksen van nieuw geplaatste grondwaterbuizen was het niet
23
24
mogelijk voor meerdere punten dergelijke gegevens te produceren.
Met deze methode is aangegeven hoe op betrekkelijk eenvoudige wijze
hydrologische constanten zijn te verkrijgen.
c) B e r e k e n i n g v a n k d - w a a r d e n
Voor de berekening van de kd-waarden kan worden uitgegaan van
gelijktijdige opnamen van de afvoer en de grondwaterdiepte en deze
grafisch uit te zetten zoals in de figuren 19a,b en c is getoond.
Uit de verkregen hellingshoeken is de W weerstandswaarde te be-
palen. Wannee~ deze gevonden waarde van W wordt ingevuld in formu
le 3b (W = 81kd)' dan is de kd-waarde de enige onbekende die kan
worden opgelost. De 1 (lengte tussen de leidingen) is van de kaart
af te lezen.
Voor deze methode zijn geen registrerende meters nodig zoals
voor de berekening van de dagafvoeren. Doch wanneer deze aanwezig
zijn kan niet alleen een scheiding gemaakt worden tussen oppervlak
te-afvoer en basis- of grondwaterafvoer, maar kan van afvoermeetpun
ten de j-waarde berekend worden.
Met behulp van de formule I is de kd-waarde dan ook te bepalen.
Als voorbeeld is genomen de situatie om het meetpunt 4 van de Rech
terschotsleiding en de COLN-buis 357-48. Hiervan zijn bekend j = 20;
~ = 0,077 of 0,08 en 1~ 2000 m (de afstand tot de Ramelerleiding),
Wanneer deze waarden in fot~ule I worden ingevuld krijgt men
20 = 0,08 x 20002
10 kd of
Deze waarde stemt zeer goed overeen met de waarden, die volgens
boormateriaal en geo-electrische methoden worden berekend.
Voor de meetpunten I, Ie en 3 waren de berekende kd-waarden res
pectievelijk 500, 200 en 750 m2/d. Daar de geologische berekeningen
voor deze punten tot veel hogere kd-waarden komen, namelijk ongeveer
1500, 3000 en 1700 en die gebaseerd zijn tot op de diepte van de
glaciale klei, zullen de hierboven gevonden waarden betrekking heb
ben op het bovenste doorlatende pakket tot aan de Eemformatie, zo die
aanwezig is. De overeenkomst tussen de op bovengeno~mde wijze bereken
de kd-waarde van 1600 en ongeveer dezelfde waarde berekend volgens
geologische gegevens, zou doen vermoeden dat de Eemklei aldaar niet
aanwezig is.
8. AFVOERGEGEVENS
Gedurende het afvoeronderzoek in Groot-Salland werden naast inci
dentele afvoermetingen ook continu peilen geregistreerd, die tot dagaf
voeren werden omgerekend. Deze gegevens kunnen verwerkt worden om na
te gaan a) hoe de afvoeren van de diverse beken zich tot elkaar ver
houden en b) hoe groot de absolute afvoeren zijn zowel de basisafvoer
als de totale afvoer.
a) A f v o e r v e r h o u d i n g e n
Om de relaties van de afvoeren van beken in een gebied te ken
nen is het noodzakelijk om in die beken metingen te verrichten. Dit
kunnen incidentele of registrerende peilmetingen zijn, welke later
tot moment- of dagafvoeren worden omgerekend.
De dagafvoeren van verschillende beken kunnen tegen elkaar
worden uitgezet in grafieken. Ook kunnen incidentele afvoermetingen
worden vergeleken met die waar een peilregistratie is geplaatst. Op
deze wijze kan men de topafvoeren van de incidenteel gemeten meet
plaatsen benaderen om b.v. de maatgevende afvoer van de stroomge
bieden te leren kennen (BON, 1968).
Wanneer het niet direct om topafvoeren gaat kunnen ook somma
ties van dagafvoeren b.v. van een decade tegen elkaar worden uitge
zet zoals in de figuren 20a tot en met e. In deze figuren zijn de
decade-afvoeren van diverse meetpunten ui~ezet tegen enkele 'hoofd
meetpunten'. In de figuren 20a tot en met d zijn de afvoeren van de
voornaamste registrerende meetpunten uitgezet tegen de afvoer van
meetpunt 4 van het I.C.W. (kaart II). Vele meetpunten geven een
kleine spreiding te zien ten opzichte van de lijn, die het afvoer
verband van deze punten met het meetpunt 4 weergeeft. Veelal is dit
verband rechtlijnig, soms kromlijnig. Dit hangt af van de bodemkun
dige en geologische opbouw van de stroomgebieden. Ook de spreiding
van de punten heeft hier mede te maken doordat soms naijling plaats
heeft in diep ontwaterde gebieden. Door regen zal een diep ontwaterd
gebied eerst tijd nodig hebben om het grondwatervlak zo hoog op te
25
2ó
zetten, dat de leidingen kunnen gaan afvoeren. Een nat gebied rea
geert direct op de regenval in de vorm van verhoogde afvoer. Ook is
uit de afvoerdiagrammen na te gaan welke van de afvoergebieden het
eerst geen afvoer meer heeft.
Door een extra of onregelmatige toevoer van water zoals door
bronbemaling, zuiveringsinstallaties en industriewater wordt de af
voerverhouding moeilijk vast te stellen, zoals in fig. 20b bij meet
punt DD en in fig. 20c bij de meetpunten GG, JJ en 00. \1anneer de
afvoeren van deze punten tegen die van het meetpunt JJ worden uige
zet zoals in fig. 20c, dan blijkt er wel een verband gevonden te wor
den met de punten GG en 00, doch niet met DD, waar de melkfabriek
van Heino op loost.
De afvoeren van de meetpunten van de Kon. Ned. Heidemaatschappij
(A tot en met G) vertonen een redelijk verband met die van het meet
punt 4 (fig. 20d). Wanneer de afvoeren van deze meetpunten onderling
tegen die van meetpunt b worden uitgezet, wordt ook een goed verband
gevonden, hoewel de spreiding van de punten iets groter is dan wanneer
ze tegen de afvoer van meetpunt 4 worden uitgezet. Het meetpunt 8
(I.C.W.) gelegen ten zuiden van Reeten werd ook tegen het meetpunt B
uitgezet om na te gaan hoe de afvoeren zich verhouden (fig. 20e).
Beide stroomgebieden liggen ten oosten van het kanaal in sterk door
latende gronden. Zowel het verband tussen de afvoer van meetpunt 8 en
B als tussen het meetpunt 8 en 4 is kromlijnig en nijgt naar een li
miet. De geringe afvoer van het meetpunt 8 wordt mede veroorzaakt
door het grote achterland zonder zichtbare afwatering (maximaal waar
genomen 8 mm in 10 dagen).
Door middel van de afvoerverhoudingen is het mogelijk van inci
dentele waarnemingspunten bij benadering een volledig overzicht van
dagafvoeren te krijgen. Hieruit kan dan weer de Z-waarde worden bena
derd en de j-waarde.
Ivanneer een overzicht is verkregen van de afvoerverhoudingen
van een groot gebied is het niet noodzakelijk om al deze meetpunten
te blijven waarnemen wanneer men met deze eenvoudige bewerking genoe
gen neemt. Men kan dan roet enkele 'hoofdroeetpunten' volstaan om b.v.
voor bijzonder hoge afvoeren een redelijke schatting te geven van de
andere meetpunten. De aan te houden registratiepunten kunnen dan zijn:
meetpunt 4, b en JJ; die ook in de grafieken zijn gebruikt.
b) D e b i e t e n v a n d e r e g i s t r e r e n d e m e e t -
punten
Uit de vorige hoofdstukken is wel gebleken dat er gebieden
zijn met wegzijging en kwel (kaart III). Deze gebieden liggen in
min of meer zuid-noord gerichte banen, die zich dwars over de meer
oost-west gerichte stroomgebieden uitstrekken. Hierdoor treft men in
bijna ieder stroomgebied gronden aan met kwel en wegzijging of met
andere woorden lage en hoge gronden ten opzichte van het grondwater
vlak. De berekende afvoeren van de geregistreerde meetpunten zijn
dan ook de resultanten van afvoeren uit heterogene subgebieden, die
ieder voor zich zeer uiteeniepende afvoeren kunnen leveren.
Sommatiecurven afvoer
Om enig idee omtrent deze afvoeren te krijgen, werden sommatie
curven gemaakt van de afvoeren in mm per 10 dagen over de maanden
oktober 1970 tot en met maart 1971. Deze winterperiode is gekozen
omdat in de winter 1969-1970 nog niet alle meetpunten geÏnstalleerd
waren en de winter 1971-1972 te droog was.
Naast deze sommatiecurven van de totale afvoer werden ook som
matiecurven van de minimum maandafvoer ingetekend. Deze minimum of
basisafvoer is berekend uit de laagste dagafvoer vermenigvuldigd
met het aantal dagen van de maand. Als voorbeeld geeft fig. 21a
deze sommatiecurven weer van een drietal stroomgebieden, gelegen ten
westen van het kanaal Deventer-Lemelerveld, te "eten de stroomgebie
den 5 (Wezepervloedgraven), 6(Soestwetering) en RIII (benedenste
stuw van het kanaal Zwolle-Almelo). Al deze drie meetpunten voeren
ook nog water af van gronden gelegen ten oosten van het kanaal (zie
kaart VIII).
Fig. 21b geeft als voorbeeld drie sommatiecurven van stroomge
bieden welke ten oosten van het kanaal liggen, te weten de stroom
gebieden Mb, F en 8. De stroomgebieden Mb en F liggen naast elkaar,
terwijl de afvoeren sterk verschillen. Het afgevoerde water van Mb
en F stroomt langs RIII, terwijl dat van 8 via het kanaal Deventer
Raalte bij Deventer wordt geloosd. Zowel het stroomgebied 8 als F
hebben grote oppervlakten met onzichtbare afwatering, waardoor de
afvoer omgerekend per oppervlakte-eenheid gering is.
In kaart VIII is in ieder stroomgebied de gemiddelde maandaf-
27
28
voer bijgeschreven van het winterhalfjaar 1970-1971. De geringste
afvoer werd berekend voor die stroomgebieden die het diepst zijn
ontwaterd en de grootste oppervlakten bezitten met onzichtbare af
voer. Ze liggen aan de oostzijde van Groot Salland. Het kleine
stroomgebied FF ten noorden van Heino heeft weinig afvoer door de
aanwezigheid van een stuifrug, Het middengebied is vrijwel homogeen
wat de afvoer betreft. Het stroomgebied Mb en het substroomgebied
Me hebben een grote afvoer, die veroorzaakt kan worden door kwel
en de lemige bovengrond. De hoge afvoeren van de stroomgebieden JJ
en DD worden waarschijnlijk door kwel uit het kanaal en door kwel
water van de melkfabriek veroorzaakt. De niet verwachte hoge afvoer
van ii wordt veroorzaakt door bronbemaling van de drinkwaterleiding
maatschappij bij de Archemerberg.
De kaart IX, die de gemiddelde basisafvoer per maand per stroom
gebied aangeeft, vertoont ongeveer hetzelfde beeld als kaart VIII.
De hoge gronden hebben ook nu weer een lage afvoer. De afvoerver
schillen, die tussen de twee kaarten worden vermeld, worden weerge
geven in kaart X en stelt de snelle afvoer voor. Een hoge waarde kan
een aanwijzing zijn voor een dichtere lemige grond of van lage natte
(kwel) gebieden, die weinig berging hebben. Lage waarden geven aan
dat de doorlatendheid van de grond groot is, zoals in het oosten en
het stroomgebied 00 ten westen van Raalte.
Opmerkelijk is hier de relatief lage maandafvoer als de basis
afvoer van de overkoepelende stroomgebieden RI, Ril en RIII. Op RI
lozen de stroomgebieden van de Zandwetering, waarin geen waarnemin
gen zijn verricht, de Soestwetering met de stroomgebieden 6 en 5.
Langs Ril wordt water afgevoerd van de Raalter wetering, Heinosche
Vloedgraven, Hondemotswetering en de aansluitende stroomgebieden 00,
3 en 4 die op de Nieuwe wetering lozen. Langs RIII stroomt water uit
het waterschap Beneden de Vecht ii als uit het waterschap Salland,
LL, F, G, ~fu, D, C en enkele kleine niet gemeten stroomgebieden,
Hoge en lage afvoeren
De verwerking van de meetgegevens in sommatiecurven laat weer
de heterogeniteit van Groot Salland zien. Een grote gemiddelde win
terafvoer en een lage gemiddelde basisafvoer duidt op grote oppervlak
te-afvoer. Een lage winterafvoer en een relatief grote basisafvoer
wijst op een stroomgebied met grote oppervlakten goed doorlatende
gronden, die het regenwater voor een groot deel via de grondwater
stroom doet afvoeren.
Wanneer de gemiddelde totale afvoer in een grafiek wordt uit
gezet tegen de gemiddelde basisafvoer, zoals in fig. 22, blijkt
dat bij een toename van de totale afvoer de basisafvoer evenredig
toeneemt. De rechte lijn door de punten geeft het verband aan tus
sen deze beide afvoeren. De gemiddelde basisafvoer bedraagt onge
veer 0,3 van de gemiddelde totale afvoer. De marge in de gemiddel
de total" afvoer loopt van 12,9 rom/maand bij het meetpunt 8 tot
59,5 rom/maand bij het substroomgebied Me. Uit deze grote marge
blijkt nog eens de heterogeniteit van het gebied. In deze figuur
is ook nog de gemiddelde neerslag van het waarnemingsstation Raalte
ingetekend en de berekende neerslag minus verdamping.
Een zevental stroomgebieden voerden meer af dan het neerslag
overschot, waarvan de stroomgebieden DD, Me en JJ zelfs meer afvoe
ren dan de gevallen neerslag. De mogelijke oorzaken hiervan zijn
reeds vermeld. De verzamelde gegevens over de afvoeren zijn in ta
bel vermeld.
Een droogte-indicatie kan worden aangenomen door de basisafvoer
als percentage van de totale afvoer uit te drukken. Dan springt het
stroomgebied 8 met 77% er wel uit. Stroomgebieden met 70% en meer
basisafvoer zijn DD, CC, d en 00. Toch kan DD niet bepaald droog
genoemd worden door de koelwaterafvoer van de melkfabriek, die als
kwelwater is op te vatten. Wanneer deze koelwaterafvoer buiten be
schouwing wordt genomen zou het mogelijk zijn dat het stroomgebied
DD ook droog kan uitvallen door de ligging in het terrein, Het er
naast liggende stroomgebied FF heeft 'slechts' 6!% basisafvoer,
maar is toch aan de droge kant door de geringe gemiddelde totaalaf
voer van 18,2 rom/maa.nd. Ook het meetpunt c heeft 61% basisafvoer en
ligt in een wegzijgingsgebied. Ook hier is de gemiddelde maandaf
voer laag namelijk I ,45 rom/maand.
Worden de oppervlakten van de stroomgebieden met die van de
afvoeren vergelek&n, dan blijkt ook hier de algemene regel op te
gaan, dat bij een toenemende grootte de afvoer per eenheid van op
pervlakte afneemt, wanneer de gebieden gelijk van opbouw en samen-
29
Tabel 1. Afvoergegevens Groot Salland 1-10-1970 t/m 31-3-1971
mm
Meetp. Ha l:Q tot. l:Q basis Q tot/mnd Q basis/mnd % basis Opname
380 199,9 116 '6 33,3 19,4 58 ICW
3 615 195,9 lil' 5 32,7 18,6 52
4 340 216,5 140,5 36, I 23,4 65
5 2 380 175,3 114' 6 29,2 I 9, I 69
6 I 075 237,6 124,0 39,6 20,7 52
7 2 166 174,8 98,8 29,1 16,5 57
8 2 240 77, I 57,3 12,9 9,6 77
cc 200 224,5 162,7 37,4 27,1 72 POW
DD 725 343,6 249,8 57,3 41 '6 73
FF 750 109,4 65,8 18,2 11 '0 61
GG 410 194,4 87,3 32,6 14,6 45
i i 3 300 161 '7 93, I 27,0 15,5 57
JJ 195 320,2 I 5 I, 9 53,4 25,3 47 LL 410 204,6 87,2 34,1 14,5 43
Mb 840 283,7 163,6 47,3 27,3 58
Me 470 356,9 204,3 59,5 34,0 52
00 715 192,3 136,2 32,0 22,7 70
a 445 21 I, 4 144,1 35,2 24,0 68 KNHM b 395 134,3 64, I 22,4 I 0, 7 48
c 817 87,4 53,2 14' 5 8,9 61
d 610 116' 9 83,2 19,5 13,9 71
f 2 525 112,5 75,0 18,8 12,5 67
g 850 229, I I 5 I, 3 38,0 25,7 68
RI 10 545 169,9 108,8 28,3 18, I 64 RWS
Ril 6 870 165,9 99,7 27,7 16,6 60
Rlll 13 410 116' 8 47,4 19,5 7,9 60
Neerslag EN l:N-Ew N mnd N='E/mnd % E ICW w w
Raalte 314,0 219,8 52,3 36' 6 30
30
stelling zijn (zie fig. 23). Door de heterogeniteit van de stroom
gebieden liggen de punten niet om een gebogen lijn, doch tussen
twee gebogen lijnen. De spreiding is groot en het blijkt uit de
grafiek dat een stroomgebied van 1000 ha zowel 13 als 45 mn/maand
kan afvoeren, maar ook dat een afvoer van 30 mm/maand geleverd kan
worden door een stroomgebied van 300 tot 2000 ha. De gegevens van
de meetpunten RI, Ril en RIII staan niet in deze figuur aangegeven,
omdat ze wegens hun grote oppervlakten niet konden worden ingete
kend.
Wordt de basisafvoer per maand op dezelfde wijze tegen de op
pervlakten uitgezet (fig. 24) dan is te verwachten dat eenzelfde
soort figuur wordt verkregen als fig. 23, gezien het goede verband
tussen de maandafvoer en basisafvoer in fig. 22. Ook in fig. 24
staan de punten RI, Ril en RIII niet ingetekend;
9. SAMENVATTING EN CONCLUSIES
Voordat met een hydrologisch onderzoek in het terrein wordt be
gonnen verdient het aanbeveling eerst uit beschikbaar kaartmateriaal te
trachten conclusies omtrent de hydrologie van het gebied te trekken.
Dit kaartmateriaal kan bestaan uit: hoogtekaarten, kaarten van waterlo
pen, oudetopografische kaarten, bodem- en geologische kaarten, COLN
kaarten enz. Nadat de verkregen gegevens in afgeleide kaarten zijn
vastgelegd, kan dan een veldverkenning volgen om de conclusies te veri
fiëren. Hierbij wordt tevens een keus gedaan omtrent de punten waar
verder waarnemingen zullen worden gedaan aan, al dan niet registrerend
uitgevoerd, afvoeren, beekpeilen en grondwaterstanden. Uit de op deze
plaatsen verzamelde gegevens kunnen dan meer exacte hydrologische
grootheden worden bepaald. Deze werkwijze is gevolgd in het gebied van
Groot Salland.
Uit het onderzoek is wel gebleken, dat het gebied zeer heterogeen
is opgebouwd en in feite kan worden verdeeld in kwelbanen en wegzij
gingsgebieden, die ongeveer loodrecht op de afvoerrichting en stroomge
bieden van de huidige beken staan. De meetpunten bij de uiteinden van
de beken geven daardoor een afvoer die afkomstig is van hydrologisch
geheel verschillende gebieden. Bovendien is het vaak moeilijk het bij
een beek passende stroomgebied vast te stellen.
31
32
De morfologie en de bovenste geologische lagen spelen een belang
rijke rol waardoor in tijden van droogte duidelijk uitkomt waar en hoe
lang de afvoer kan stagneren. Een zorgvuldig stuwbeheer is in een derge
lijk gebied noodzakelijk wil de landbouw in de zomer geen schade onder
vinden van watertekort.
Op enkele uitzonderingen na kan gezegd worden dan de gemiddelde
basisafvoer in het winterhalfjaar 1970-1971 tweederde tot driekwart
van de totale afvoer bedraagt. Zou deze basisafvoer voor de drinkwater
voorziening worden gebruikt, dan zal een diepgaand onderzoek vooraf moe
ten plaatsvinden om vast te stellen waar en hoeveel grondwater nog kan
worden onttrokken zonder al te grote schade te veroorzaken aan de land
bouw.
10. LITERATUUR
AKKER, M.A. v.d., M. KNIBBE, G.C. MAARLEVELD. 1964. Het Sallandse dek
landschap. Tijdschr. Kon. Ned. Aardrk. Gen. LXXI nr. 3
BARNES, B.S. 1939. Structures of discharge recession curves. Trans.
Am. Geoph. Union 20
BON, J. 1967. Afvoer en berging in verband met beek-verbetering, toe
gelicht aan het stroomgebied van de Lunterse beek. VLO, Pudoc,
Wageningen
1968. Gebruik van afvoerverhoudingen bij het bepalen van de
maatgevende afvoer in grote stroomgebieden. Watersch.bel. 53.3
1970. Hydrologische veldkenmerken en interpretatie van kaarten
toegepast op het waterschap Salland. ICW Nota 547
1971. Het stuwbeheer in zandgebieden. ICW Nota 611
ERNST, L.F. 1963. Berekeningen van grondwaterstromingen tussen evenwij
dige open leidingen. Versl. en Meded. Comm. Hydrol. Ond. TNO 8
JAGER, A.W. de. 1965. Hoge afvoeren van enige Nederlandse stroomgebie
den. Thesis Pudoc Wageningen
JONG, J.D. de. 1955. Geologische onderzoekingen in de stmvwallen van
oostelijk Nederland. I Arcbernerberg en Nijverdal. Med. Geol.
Stichting nieuwe serie nr. 8
KNIBBE, ~1. 1969. Gleygronden in het dekzandgebied van Salland. Thesis
Pudoc Wageningen
KNISEL jr., H.G. 1962. Base flow recession analysis for comparison of
drainage basins and geology. Journalof Geoph. Res. Vol. 68.12
FREEVE, J. 1958. De landbouwwaterhuishouding in de provincie Overijs
sel. COLN TNO rapport 5
STICHTING VOOR BODEMKARTERING. 1966. Bodemkaart van Nederland, blad
27 oost Hattem I : 50 000
ZEEUW, J.W. de en F. HELLINGA. 1958. Neerslag en afvoer. Landbk. Tijd
schr. 70
33
~-·::·
' --~~--9 te lijn G n
......... 1,6,11 ~NAP
2 7 12
+ • +. +. , e " ------ 4 9 14
5 10 IS -- --·· ~ I. Hoogtekaart
··~· ;.·
II. Haterlopenkaart met meetpunten
,·~:.~~-4-e·..,_: ......
;""?·~~·,.,.:··
· .. , ... ' .. ·~
\,.··
'., ~ \ ....... : .. '.· ...... -~.;\~~·· .......
. . . )."•"•
· .... ,.t·i •·· // ;~~tL ;: .. ·
.-·'"}~-~~i.~ . ,, ··."'f."
r lew s,:-.<I,A
/"" PV.$ kk, h.:.
p A:IYJ//Y#{I.- .D !...... ___ L_ ... L __ \ _ ___i_.__1•~
t~illill
L:=J E- -j
12"'~
_-_- -.:-::-::-=..-:: <-=--- _.
<.1 o c p ~·•noh-.a(.,
ll<tv,.,{ "f s{.,!~o.nt
----
qro<>dwa.t,,.fl,.duo.t .• 'i'""l
no.t o.l d• ""'
'l'""cl..,o.lu- m<>.t,, c!,op
in1~9•"<J
o.ndi~p <pó<'<h;ntc~
lo;vtl
-
--({~~f c,,'o:~c'"'
III. Hydrologische kaart. Gebieden met ~<egzijging, k~<el, wisselend vochtig--droog
111\llllllllo slud> "fvoor
[::::::::::~ + 1-S WÜcn g .. n ofvoo;f0c~
~ ® 16- .to We. ken !)ten afvoe.r
Wi~;;iii;fHMHe >2o w•kenqeen ofvoor
Y' pompwahn·, z.uivtrinq,inlo:"l ~"3è-8e 6-1o " V gro.(lf ""e.rkz.o.t~mh•cllln
'--'---L-'--'--''"
VI. Kaart afvoerloze periode 1970
+
0 .2Utc.dt afvur
eta ... t..l '"'•"•" L ___ :l + 1-~
L --~_] Ql 6-to
~--··· ·l- " ,. L::::::;:~ ... ". ~
~®1b-2o
lill1llilililliliililll @ 2.' - ~ 0
dllil • Jt . ~40
4 fOmpw,.,h .. ,x.u.iurftHJ,i"L(I.Qt
qra6d' wark aa.~mhui otn
VIa. Kaart afvoerloze periode 1971
VII. j-waarde kaart
le9endc:
~ ltid/;,9 ~nr( pu-lntr;~Jtralte Q',fRs - , 1
. n.f .S ll.., fh /-Vot:n·de
lfsJ'-4 9~"(J.tte/waft,..nplt6-ali~ '" •• /..-aardt. •II!l:._~ COlN·b<<~-'
•••
:~-;: • ' ' '
..t?'O.:.''' o .... ~ .. '''holllu,".,. .. _,..,. P\1o" •"' '""'
~ il:~ ..... ,.~. •• <h1·""' -..._ r•ut .., • ._t ...... t
:' .h,\o. ~t.- •• .._,,\,,I ... J fH4)
..
Sr.J. ............... , S7• ~ ....................... , ... ' i
, .. iL .. »--.... /. ' '
.J[:.:.-... F'••hi<it< ... , ...... , ........ ,. ~, ••
..... trc.. .. t •4 JCv OC(; 'PWS
• • kf'iHl1
• "a.1 RIJ$ l .. v .. kgoprl,,.ol lh••"'1'loio.r}
10-)0IWI""
VIII. Kaart stroomgebieden met gemiddelde maandafvoer (mm)
•I'~"' bfl<~ .. "..t. ~~ ......... ,.\iJoll· u-:...,. .-., ,,..,
~ Jtr ...... ''"''""' , .... , :- ... ~1 ...... t-t ... .t
,' S .. \o. ~~ ... tm")t\:.iufJ fH•J
j;!:..· ........ tcîd.t• .. , .... , .... ot' ,.~ltol
...... f!"l<"i •4 JC~
0 cc ,. .... ~ ... lttfl-\1'1
~ "-• Q 1J5 (.oyhk•• ptlt n<'l l(•••"'1'kfa•lj
Crtmiolofc.l~e b .. a.t)ILfvoer m rn/,.,.."~
.• ' t,
' ., t,
RR ........ ~
Okt'7D t/m m r~ 71
0 • 1CI
10 • '10 ...,,...
t.o -30 _..
~to • ro "''"'
IX. Kaart stroomgebieden met gemiddelde basisafvoer (mm/maand)
••
4~~,. o.,.~ .. ,.~ .• ~n ..... ,.~,,...,. ~~~> '·· 4·•~· ~ln• ..... ,do;ldl't••u
' ...... ~1 ..... t ,. .... t
: h.\. )ln'"'1'bJUÓ$ft .. ,
~:.,· • .,.dt<hid.tr <~-1"'*-l .. o".t' ,.~lt ..
,..,. •• E-r ..... t •4 J<: 'oJ
(>cc ,......, s • t. k Nt{/'1 ..,. 'RI 1IW$ l•vHkupcl,,ul 5hH"'1'~1••1l
~'"I . ' ... '.
5- (0
IO- IS
I$ -10
. . .
x. Kaart stroomgebieden met gemiddelde oppervlakte-afvoer (mm/maand)
Kwelzone __ - -~-~-./""'._.., ,... _.. .... ;;: g r. W. V I a k
".
"-- (--'"
a
b
c
Kwelgebied Hoogtelijnen in m + N.A.P
Erosiedal met kwel
Fig. la,b,c Terreinconfiguraties a. kwelzone, b. kwelgebied, c. erosiedal
A • <
ri----t.
\ \ I
1.--JFt· ~~:
I -:
-1
·• ' \
,-11
I I
' ' ~i ,,
' \ '
\ I
' ., ' \ ' \ \ l ' '
\ \ \ I ' \ \ \ I I I
<'>
I I
'':, \
.tr
' \\
J! I
, .. \
!I li ' Cl " lt I I I I I
-j l! '
I I I
I I I I
\.,.
!
\"t I I ---\. '
] .-< .-<
"' U)
... 0 0 "'j
"@ "' ... u "' ~ u "' 0 0 Q
<!)
"'j
.... " N I "'j
~ 0 z
... l
)
• ,
~\ ..
• •
• I
" ~
• f
' •
"' \
... "
., "'
' ' ~
" '
" "'
'!" "'
j~ '
. ~
" ',
l:i ~ "
~
l·~ "'
-=
.;::::;.,.._ \-
!I ~ C'
... '
,. •
~
' ;
"' ~
\ "
~ \
.-1
j .. .>!
"' 0
" ,D
.L lf ri
•rl ··-
~ ·'~(Tl .~
~
... "' "' "' Q
"' " 0 0
"' "' " r
j <11
n ~
.. . '·
Q
' . \
w.j
•rl .
\ ~
,:: .. \
... :':
~r
:> .:< ~
~
--~t "
\ ---i3~
"' ... '-\
<11
~
' Q
' '\
0 " <.!> ' '\
"' ', \ ,_ ..\
OI)
'" •rl
î ·\
r.. ~
j I
!
•• i4
1•
.. ... oe
.., z ....
"' .,..
I! ..
,.. ...
~
!;! ~
• ':;
l>o • '::
1!1 " D
Mllt.Alv-.Ld bl..liS ~39-.1,9 ,~;.1ó ,., .. NAP
N~· .. cc.
+---+--- %·-·~?~'·'
>ll• '
'
.. ·.. :\j'
~... . . . ' . ... I
I , 1' ~}"*"""'"'•' h.o t#'2Ü i-- I I, r _r I' - - -,·'""':*]' - -- - I - I I
!t~ ... ~ t:l_ I I I I '
• ' I I • I I .JÓ • -- I ' ' \ D
. • I ' ' I ~.. "~ \ I I • '
- -·~ /• lnzi' '' : \ .I i t ,--~~ I 1
\ I oe:+-- ~·.,....!j• _!:.tu::_d •-J!.•i~ 1 ~ z: .. "u" .. l I 1 , -1 1 • "'J''~ \I • \ I I I , r, 'f : \ '\..-...i..- J.c.•,J/ur'"' u...'t!f~dr'•fd 1
'. I ' I I ' '
I \ I I 'fli'D,.,dwa.Üric/,~l"t" ,b ••• .l·~ 3~9-A.':) l""'·'-~..t6-J - I l ,
'1. '
1
···---. I :
,..
~1.0
.",N,IP . ... J,lt:>
•••
....
3,2t:>
••
... I I JI JZI 11T 4 •• •& ""' 1 a •s :u.• ' $ lf' 2.1 1.~ I " "· ·~ '~-"' .) U>
·.. I :
"d ... o: .L.-::c.:· ·.~ . .':o.I. .~ .. .~ . . ~ .•• 1. :"' .• 1 . .. ......
,'"!-..... -. . . · •''.. , , . .
;;r I '' .. -.--~11., ,.., """
J9D
'.1..80
1971
Fig. 4a. Tijdstijghoogte-lijnen buis 339-49 en beekpeil Ie 1971
l/}71 I'J7l-111 /11.4? .s.e• Jr . Jr . 1Z!: 1!lr . JEIJ;t • 1X . 1: . xr . XJI . :t , rr :nr . :N: •
I "'""-:. ~-- m +NA'?
f.1D
~-o ~~0 - ----.
" ' . . ' I \
' ' ' • .. ._ ..
' ·. ' ...
;. ' ' ' '
' ' . ' • '. . .
' . ...... ..·· .. ,. _____ ·- "' --
;· ~~-........... •. • • ,.__peil .Sh.<w 3 'Ro.meler lei cl i""'
~ ..... /
.,.__ qronclwo.-ler pe;l bu.d 357-36 2.0 ... ...
~·-.. : ...... .
', J IS'O
mN.AP
1.,50
1?o
~- 0 tq,o ' ---. '
"'"'-· 'J ', IJ ·,.
·,·..-..... / __ ..
/,
_.._, ----· -· - ,.. .. - .. ""•.,,/"'" ~ .... ;
A . ·-, .....
\
•
f'ai! qronclw-.fcr b,,;~ :lSJ--48
mu: :l.77-m,.. tJA?
,sf .... ..,p•i l 'R e.ehte>.l,ots leid i"'! m~ei P"'"t .t. (}.rook lo.~d)
Fig. 5. Tijdstijghoogte-lijnen grondwater buis 357-36 en 357-48 en bijbehorend beekpeil
mui-P~"'·
A .ll
c n--(j)
I I 11 1 I I . ;, +tilt t r t I I I
F I .'i '1 't 11 I -t --· ++ '• lb 7< !d
!"
<V l-f-··' "-'·•u•i."4 ,<.{& ~...-:/+-- I .~ J.:~4_~c __
® ". Jh
Je .>4
~I® ..... ~ .4. .. , !-+-
4d
@ SÓ
SC
@
(i) 7• I I 7> 7c 7d
1- t -t
+
~ ..... ·~ .,
~·-~.-.
-·-
A/"~e,.~•ztt ~·.1"'/ooltr,. --7c:.~@_rll9ish·o&/• me&é,.,..~,.é
,.
r-+-·· .. -+- 1-'
--'• ···1!._::1·' "'~ .
·t- :!ti"t-T-;1-tl:;t-L. r-.r~, t::::±-_ ·r-t:: •. !
T
lf IJ l t [ J I t l J 11 ! ,I ;I t 111 j i lil j 1-1-ltl 111~- ~~-~~~-~ ~~~~-~oe ~ januari februari maart apni me~
A 2>
" CD '• ib 1<
11 l ; l l dd -
--
~ tt
tift-Bj$ ~ 7•
7b
++++-+-
december
., 7C. 1d 1Q.
r<!•'l" ... N.V. Drulck,.roj "Mercurh••" Worm..,.._
Fig. 6a . Overzicht afvoerloze periode van de meetpunten 1971
·mi, ~~trJ~-tt-+ .. . +· I I rA +-·
D•~-*--~t-~+-1-~-tJ-~--r-t-tr-f-:%>6 I . - ti- •.l
~~ . -I Gf.: . i
Co . ,__ t- ... I~ -~
® ' +- +· -!-+-N6
" ® I - j. t ij -+ I I ill + h-. J.
~ ® I •· o..m ! . ·+ tl--I 1·+-+--·
Jo . ~---f-- ·-· ·-.t'k 1 '
(ti 11 __ c .. -t-f·
I "'• I I I~ !I ·· • __ lf· J-i'i? " I •.
[0 : ·-~ '1"-è···. o.. 'I · . 1
1-
o. -~ --{-! +-H-...
I !::>1 I i! I ·++ +-+--"+-· * · '" ---H--it-+H·+ +rl--1--ll--J,.-+~i---H+-.LJ--ll.··+++-+·
A
t 2!> LL 1-li-:t "
:D . . .. ~ ~~~ l; >::
' 1-lt--
I januar :ebruar m"'" apr I mei N< ~2~ T~.
.1/~<'o~r loztz jOI:r~·ocle"---C!:ll)Je..-..,.,e#&puni
t~-4--IUcL..C .. !H!l.4.:.t.#4o$! 1111! lfi!J .. il.llllllllf ~··1"·•1< I ïf. 11 ; 11 lf'Tl r·r l.ii.C:.K::I.I I .J. ,J,JO;;c !I I : N. .......
® I /A
@
:Ta .. @ "•
ji "'• ,,. l"P
rr I r lil1i!l i lli juni juli
I iji~~~IIII,J I· augustus september oktober n•
21
~~~~~~~iiii~c "11 . ., . .,. ~
::,:;• g ".,. '""'" .. ... :~ ~
december N.V. Drukk ..... lr .MOM'CW"IUS~ w--
Fig. 6b. Overzicht afvoerloze periode van de meetpunten 1971
' '
r, I ' f I
I 14t.• ~'~ 0
-, f
~
,_ -- L b - ---- \ - + .. -
,c, _)_ I -:).-
~. I ~
-- -,:\e
c• - -~ l,OT I I
f\ ..,,.._
' ' \,. ', ... ~ ...... _ 2.1 ,-
1
" ' "
~ ~
•••
'-. ~. _, I
I j - ---- ,_...., ~/ _1- - - - - ~ ""'·- -..J - i-.;.": :: -i"- - - y - - - - I ...._' ' - - -:.--,,- - I I I .. . - - - ,,
''• _ :=p::-- - , . t__.1
1c 1 1-' ·~ _.. .r-:;- - "{ / : \ I I
' . ol ..,_._- ... ., • ' _-...._ \, I I I ---- ,, • J
.,:::-·-I\\'!> \', I ; 1,
)=-;:---:..- I\\ •: / ' ',1--'------·~ I \ \ \ / ' ,-
LI I '~., \. !, ...
I 1 -" W'ê® j _,.. t._ \. -' ' - - -'Jr -'I : ~~""·~•, ~ \ l ~' ... ~ 1 ' '
'· 'i~ 4' : '"..... ' ...,. .._ \ I
I ~.._ ~:::: ...... 1'!1-,.J...-.
I -·
~
:I'-
" I
4
' /
'ia ~ /'
I ~
" \.' I ""
?f--- -; 1_.., \ ;. .-::... - ' 1$ '-. ~,.".. , r ~,.d-
··<" \' l ' ... ; ' \ ' ' ·:-:""•· • \ \ I J
_....· ~"'"" '- \ " I _...."""' J ~ ' ,> I .u-1 ' \
.S!'tnn•Lf~ \ ' \ \ I ' "). \ ' I
.,..,_tl"~"t in t...-.u,., , ·, '::•w:::. .... Jg r .,..'>) ,.,., ... $~-- /1. • ,, À--...L."fl./ -.:4t!~u;"/ ;" ,~ ... 11'/"'f ' ""'-< '.... ~ -·'-~A: .. ,. ' I • ' I '
v~,..J;,.,,..d, ...,~~ ~ " ' /; ' I • '
2. .. ,. c/ -~., \.~ ' -~~ " t/ ' ,_.~,..d...,,ot'#t'rJ,u,·s 1.. /' \.
"
'Jl "
I
,i
~-;:::-_-·_ I
-::*;'-,, ~- -I ' '
---\ J. I
J,;l).;' ·y I .
\ ": \. .. ·;/ u:.
I I I I 1\
I \
' /
I /
/
/
I -1-/
/
/ I
/ /
/
/
/
/
I I
/
I
I
»--- 1\e..c:..i. I ~ /\"- ',
,, ,, ,, /
0 soo '[(:100.,
~~ ..". " / ' V"'~,,,,' "!..•ll'r \ ' '
/ /
I • I '
i,t I "' ' -1 x."" .. ue ' '"
/
I /
Fig. 7. Detailkaart Raalter wetering van buizen en dwarsraaien
I
I I
I
'
I
(\
r, I ' r
"''·""
,
I/ -- - --~--
........ _
'
1
" ' "
~ ~-
... a...----
"
' ' I I r··.
\
2
' "
Sf'"",.ilj·l7
" "
~") " ~·-.
------- -~" J ~- "
0 ,\
'n'J~et;runt in L.c~·~~~,·", 1.~ rrt~é.)of-
~~~~l"uni /" Le<N/n1 _",,~~~~A: .. ,.
v~,..l,..,.cf, -<t:?
%&net wet
1/&Jtt~S~ Iu!
--
' \ \ •:a.l ,. .·,
"' ' ' ' '
.. .. - :.----'
r
\ I
" \
~
"' '" ~·~:..
" ,_,.)4-
·" ;:!
' ' "· " !J r.:;,.,qw,c. te.-,111~/~
hc~'lé~Li9ging g-r"ve-z4ná in,.,"'NAP
3
__!
··' .•' i1\
'
-< -~.--- _____ ,.,.,.. 1•T-
•.-.o _,..-k /' / r . / te""~- I ' J
~~1-
êê . ..
'
--il. ..........
' ' ' '
"' 1\.,o._<>._, :~ '
.,
'
'
' '
' '
/"" ..../- - ;..., - •-s--
I I -- --
-- l ·:ó \ . I_-\
1~ /
I
\ \ \ '- I -.)
"! I
I
\
~ ~'\....._j/ ;,_
I I
I /
3 /
/
I
/
/
- _, '
/'3
0
I
I
-
I
" ,.
I
/ /
' '
I
I
I
I I
"R -.a.l ic.r wc:h:ri"1 Stx! 11>0o-
Fig. 8. Detailkaart Raalter wetering hoogteligging top grove zand
' '
f, I ' I I I ..(~,L 1'10
(\
I' -; -~---
I
_.,. -~ ..... -'
t ' " '
~ ~-
•••
~,
I I
fl.,;".
r··. -I ;.--,, ..,3.._ - -- - :: \ '\. \,--; <.__;;) ..., ,.
'
' '
/
.s~~4,.1f"'
_,~tt.!l'u"t .;" t~••"'n.J -•i..t~k .. ,.
... ~,..-'-,.<"~ --~.,.
2..4-,...c/,w~t
!I ,.t>,.,&Ywo t~..- .bu/~
..--2, del(:,a,.cf dikü 1~ .....
...!
"'
~
-~-- -- ~\e
'-I I - -- -~~~
I_-\
' ' '
" ' ' I ' Xo.<>-. :,.
" \ I
-< 1' T
I
I I -.,.- -
\ I
1.
/
I
/ /
---
).
/ /
/
/
Fig. 9. Detailkaart Raalter wetering dikte dekzandlaag
__ ,
---
/
/ -I-I
/ /
' -
/
/
I
I
/ /
I
I
I
I
/
I
I
"R-.a.lic.r wc.ini"1 0 -s- «<Cll•
I
I
' ' '
(
r, I ' I I
J.~." l>
" ~ ......... _
t
" ' '
-- -,-
'
~
I' - -'--- ~.s -- -r' / ... ~T--
/ -...J_
' j_~-
' \ '
:.\
\. I
\ ,.•» J
' ' ··' .•' i1\ I
-~,-... ,
' '
'-.-,··· ~'
'
' --;.-, , \ \ I
l
1\ I \
'
\
1_-\
I
,., -1 ' ... ' - /' • r ' ' '
,~
~ ~
... -Jó ---s..s
-.S,Nt:~l"''f""
_,.r;.l.f,~u:nl ;" /<t;c'a/1~ -.•i .tuiA;" .. r
v~rJi.•rdl o.;<t
:t ....... cl JJ~t
:J I'"O"".t:T'"""'4 f<t;;-,l.u;~·.$
i.soJ,."J.PII~ ."..,... ,1,.,,1 .. -.d,;,.J-< ,,.. .. nél..,.•lf~r é.o,.,. HA1> .,,...".(.~3-'.n
" ' , I '
' ' I I I; I ' ; I ~ I
'\.! \_-- i . I "- -..•w. -- - .i •ll / ' ......... •' Iu- "· "
' I '\.
I ' I
' ,/ I
' /', \ " ',,/
' . I' I J ' . '
~~~o.. ... L+ \. '-
\ \ '- \
~ I
I
I
I U)
\ 11 .. 'ti ..
4·1\
I
I
I
I
l -/
/
/
/ /
/ /
__ , '
I -,..- ~ '
'"·'" I
I
' '
-; \
/
/ -1-/
•
/ /
/
/
/ /
; I
/
; ;
I
I
I '
I
"'R.a.o.l'ic.r wcdui"1
SDO lCOOrn
Fig. 10. Detailkaart Raaiter wetering isohypsen grondwater 14-3-1972
I I
'. '•
-:: • •
.. • ~
J . ,
• "
I " "'
'"
~ ' " u ;;
J l • • ... ; •
. ~ ~ i ...
•
' I I ' I
< I I
I
•
.. ~
" ~
E
• • •
~
' • ~
~
" •
0
' I
' . .1!
I ' '
~
I '
!l! '
' . ~
" •
' .. 0
' } ~ ~
•
" I
• '
' .. ·~
" 0
. •
~ ·~ :
" I
' ~~ ..
0
' ~ 1'-.~
" ' I
' •• . '
• 1;-o
~
-l' •
' 'Ij
I I
1
"" I
' .. ~
... ~
~.
'
' iJ . I .
I '
' I '
' 0 0
~-·
~
\ '
I '
"' l
I ' '
I ' '
~
I '
' '
~
' "
I '
;_ '
&
l I
' ~
.. I
' ' •I
/.. ' "• '
I ' '
I I
I I I
" I
I 0 0
" I
' ~
' -tn
q-
• I
I ' ' ..
I
I ' '
I I '
0 ~
• ~
I '
• io
' ..
I ' '
. b{)
. ... ~
' I
' ' ' I
' . ' '
' I
I ' .
0 ~
~' I
: n -
.. ..
' ~
~
2 I "'
I I 2!0""4 .. pa,\l
i 1- I
I
~----1-- ---1 ~ 1 I ••••• ' .. , ~--. I , ·. .
\ i' \ ; '•. "~:.ndo
j
... ~···"·. ·....... '· ~ lkl h I ()~ondWc.i•,. ''\ r ', • , .. < ' •• ooqt" ..... ~." . . .. ,, ... ~ -. \ .:'I' ' ... - ... ,,."I ! f I ...• y. '. . ' .,. .. . '"·' ·" •....•
-~-"" ~ - M~~t~.-t; :o:J.
A.,•,..L• c t~.:dc.
I '·"'
-
t
.. I· ., '' .· '"· I ' ~··· ....... - - "·l ~. ;: '~ •. ·-~ ... -- . - . . . .. . , __
'1 '"'"..,,- - - ' I'' : I ' I I ! ••• ,,. " ! . ,. J - ' ·.. • ' I """ '"t''"''L
·~· - - : •• • ' I
- - - - _, ·.,··- •• ' , I'
l - - -~- _, ~-rr·-. I I •
I j I •• :;:_- - c - -' i •. ··- - ~ i , · .• ·---rl •. _ I I - - . ...l I
1
• ~ ·, I . . I ····+·~ ·. I • ! -._ ·'- •• r·-.·· .
I · .• -1-----· ··t·· ..
j *j
.:._.r.o
3.oo
- - :ë'o ""'--; .. Pe.ï.L - -
Hut pu.,r~f .ti b q4o ~~ '1.ccJticr1GJr"f.:s l.a(~Jlh • .,
f:!.W !!.1 J!!""l:!:.,. t-.!,<1 _
I., I'. '"·~S') •, I, IS',U. , . ''"·"-"-
I 1Z l!Z'
'7/
'
-~--~.... ...
..
............ _
·-... --..
-.. ·•. " : 1'-,./ :
~rocdw...,cr ·- .••....• bw.<. lt"q ·.,
, ...
-1--- -----~
I
' \._ I \ ···--.J! ... ___ ......... , ...
•. ... ___ .... ·····-·--~ .•
--~-- I
'·-......... _ -........ .. '"'-.................. ...".
..., ____ ., ..
:<61~.10_17,.1"__.JIJ7 l.t. :l•J:IIS".tL.l".J:<II.t IJ!., ,Z;>_.Jol (, l.l .ZD ft, 1$, .z....l I'$' ;$,.&.J,
Ut: JZ' 2Z = = = :z: )ff WD."'',."_,,...," ..t.l<>. '""'- !2..?!.
Fig. 13. Tijdstijghoogte-lijnen buizen I2 en lis met bijbehorend beekpeil
.. $
... •
l '·
1.
NAP i
ZlliW~ Cjr•ul -·" __ v.
---- ----- -- -
- ·------------
•
·c lJ~\~t, j!/f I t1
r-,. ... .-t.b ..... ~-
-- -r--- r--
-------- ~ ----
••
~ < :; ~
; : ' • •
bwL.
/'
/ .. ~~-:. -'"'·-~.! %1~6 ~'7/
1---r--~ 1p~r.·7t "r-.J -'rz.
7
-~!~~•• L
___ /" .. ,l.b ... i.>
r-
ir.~tc.hie~.$CAoL.s Lc/d/n9
~ ••• 8
q ···~····· i ~
:! . ... Jf ro. - hiJ/) ~ .. ~ .. ,, ' "'·"· • J , ..... l L
<.
4
tD~.~.t -'7% ---r- --
---... , _, .. .(-!. ~.:,_·;;rf !'-.. :~:.-~~~~ ... :'~ ------~----------- --~----~--------- --------- ..
~ ,Q.,. . .. ••• , ..
•
Fig. 14. Raai II stuweffect en grondwaterverloop
~
~~
0 ~:
.;. ~
"_ , ~ ~
.. I
,. ~
~-·
l I )
I N
•
I
I ; ,; ,•
• "6
Y
",.9
" "
" •
' .,,
q -I
~I IO
~
.. -~
' 'I
Vî ,.
I:~ ,.
• 'I
~I :I
~
I''
'" ,:1
~
'" :•
~ : .
• •
.h,h,'h.l-. ...
'" •
" I
.. fl
' '
p.
~ 1;,
~ ~~~ 0 0
f'u_
;fiJ' 7 'p
no
j ~~~;r I:~
..... r<
('I
N W~
...
I '
"' ,.
I '
:> ·'
:I
J.<
"' !:•
' . '-'
'
I '
I <Ij
I•, ' .
~ ,•
"1;..___...-J <l
<>'! .:
0 ·-.
I \
0 ..,
.... ...
I; ~ ' •
"" ~ '
-! •
~ "
<l ' • ~ • •
"' I
' -"' >
'-' ·'
0
"' I
I 4-1 4-1
~ I
'-' 't
• .,
• ,,.
~
•:'i H
H
•:
H
•.· I
-."':.-· '"'
,6
. <Ij
.y-.,, .:1
~
~
~,
' '
V'\
' •,I
' ' '
\ \
! .
r ""
I '
'"' ,,,
r.. .:
·; , .
~
. : .
t: L !
• "
)·
J; ' •
': • •
•• •I. . ' ./ ,,
' '
, ~ ,.' I . '
~
'l -~-- -
;:! ~-~r;;;·· "
" '
'S' ~
.o:.. " "'
• ~ • ~
• •
• "
~ ~
"' 2: 0.
{ ~
.. "-
.,;
\ ~ \ \ \
H
~
H
• \ \
/;'!
~=~. \
1l ~
1=1 .... .. "6
;
<I " .. ~~
::! 0
" ......
s: :..:4
:s :f
• "
\ \ \
d ..s: -T-g :f,
.. ~
~ "
"o
..... -., er
\ \ x ~ 0 ~
~
... 0 00
0 ... 0 (
)
"' 0 ~
0 .., 0 .. 0
çl
'" " '" .c çl 0 0 .c 0 <
f)
'<I
'" ..... .0
'" "" ., "" çl ..... "" . ..., ..... N
"" ~ çl ..... çl
'" "" çl . .... '<I
" _g ,.. ~ '" 0 >
4-< ..: "' b
il ..... IX<
a.
qro".oJwrat~rdl~".J:c buis IJ kNH!f
C"'-mv .$c. J. o&~h Iu. i rn
• t .. uJ .. j: rsd.
••
·~ / ,.,
... ••• , .. •• .. CM-I'POV
0 f.&od
~ ""'"'(t! t .. tci
,
<
b
o./voe.r .si.uwJ:> kNHH .St: hoenheten
/' >scl.
~
b' •·' ,. •.
~
------~. r;,:<J--;-j•t'd
-~ /~
i:~od 0 'l. ;) ... :; 6 7 -"•fd
Fig. 17. Uitzakkingshelling van a) grondwater, b) beekafvoer
I
00
• • "" .... i><
•
• T
'• ..;
m
"' "
" ~
m
..., "
.. ~
.. .. o·
Q
.... o·
o· o·
o·
md:e.•4 ft:3I,-o /,cr.J
IR "" "" I d
2,5
2,0 wintt?--:7o ... '7;
•
i,S
iJl
~s
:!.'"""' mi.,der<>~voer~ 26cm <jr.W.d<>l<nq
•• •
Z.01t't&r'71
• )"A. 1/4
•
• •
• •
j ~ )-< w = 20 d V~ ~bod
)-< , o,oJJ
•• gro11dw. oliep!Q. buis 357-AS
110 120 130 U.o 150 i6o 170 180 cm--mv
Fig. 19a. Verband grondwaterdiepte - afvoer
""ehd., meet pu >rt ie /13/90 h"-) (f 2. 7 h'o.J
lil "" ", I d
~.
""' 2.S4 "'-o 0
"-.._
""' 1P~ '-
i,S~ • ~0 •
i.O.(
0,5 ~
10 10
i mm mind&r c}voet-bij 1"r)C.te:r1• -r ~sem 'ro»dw.elo.lin9 inb .. <~.nq-49
:f ., ~ •• .. ""eetp. ie O-#' z.• .. • ., - .,
me~e•1-• meetpu»i 1c. - 0
0 j: /" w ~ 20d W = 3S'ocl
j :,....IJ= 1Sd
W' = 2sod
)L = o,osr po= o,ob
0""' ~ 0 0
........... """0 • "-o,
~ ""'-0 • , . • .. ....
""'0 ~
~ - 0"-. 0~ • . ·. "o,
• ·,~ • ·::::::.. . • g•o"d. .... dio.~t· bui.s"'3'3-49
• iJö q'o 1ÓO e""'- """ .ao 40 so 60 70
Fig. 19b. Verband grondwaterdiepte - afvoer
met••;; [ 1Q 1 ~ho.) <I' [ ...... ycl
' l,l
1f.
1.
1,S
i,o
o.s
11, 6o
o1
70
... • ~
I mm 171i17cl~,. tt/v;;,e,... _. .20 t!Jn grond wc./1~" á4/./n9
in bc.u~ :>1>7-.:36
,1
o1~17>00nd \ ,>
• • 1
,l
... •ó
8G <}0
. •1
• • •
100 IlO
/•.-#/./= ,,-cf lt/ ~ :loo el
/L = 0,07«"
/ira".JIJt~téfilr &iiöpé' bt.u:S 357- 36 t 1.o t~o c. m- w.v.
Fig. 19c. Verband grondwaterdiepte - afvoer
rnettr ~ { 1Q 1 r ha.) (\'[ ....... yd
' 3,1
1f.
!,S
i,o
os
0
6o 70
1 mm h"1117cll,. 4/v~er _,. 2l> t:,;n gronç/ ~«+•,..da/;"9 <n .bu/.s .7>&]-.:36
.1
.~~mc.oncl \ ,l
.l 1
,l
... •ó
80 '}0
• . ,
• • •
\00 uo
/=~V= ISd
lv' = :J.oa cl
_"«. = o,o 7 s
CrQntdiJtJcéfl,. cliöpi' btu'".5 357- 36 t'J.o \30 Cm-'hl.V.
Fig. 19c. Verband grondwaterdiepte - afvoer
• 10
•o
cv ,pf",...,j,ocl
./(•
10
• •
~0
•
>o
@ I
.• ...
00
®
2
.• 1
10
•
@ ""''k~i.r :.~~ .. lt«.rf
.,.~ .,.l> o"'d.
~tf/ (b'./ • , .
~~"'/ .. / 4 •
/
@
' "'
•
' /
/
' . / ·~-/ "#
•
.' ' '
'
."
,4 h1Ct~,ff;) L-----,,:o:o------:z:ro----'"'-' 1 o J.o 4' mm /loC/ .
A/va~,..,~,_;.. u,.,;,·" 91t,. JC V h7ttlt.t!/f' """Ie-.
A /l'oe; ~·n - m /" e., c/tte4 e/1!
-, ~---
~-·/ . _ .. 1o ff ,.,.,,.,.,/Jee/
Fig. 20a. Afvoerverhoudingen
~
-:r~ '<! ~
·~
.:::.. ~
-t t "
~ ~ ..
.. ~
~
(h
•
~ . I
• •
i~ "
~OI; . •
., ~
•
~
~
• ~ ~
~ ~
~
~
• ~
'-., .. ~~
~
• ~ ..
~ '>)
"'t: ~
~
<s • ..::, G
g
~ ~
• •
• ·~
,. \
... ..__
' ..
. '
' •
' • .
' •
"' • . •
~
• • •
~ "' <1>
• O
f)
'" '"' •
"' •
;:; 0
®
--r®
~
"' ... ., ~ .,
' • " •
~
,, •
" •
•
0
..
i>
' '
4<
•
• •
""
• ·~
"
" • . . . .
.
'· •
;g
~
. . "'
• • •
. •
. O
f)
2 ..... r...
• ' •
~
4 .. '
"' -li®
"
~
r® •
N
""-" " "
• 0
" •
~·
•
·~ •
• •
• •
~
• ~
~
" ·~
~
~
~
2
®~
q
~
..::, ~ "
.. ~
@!
N
• !l
@> m--fiocl
,mmj1t>d 1\'nc.Lk f...i>~"
I
•
•
•
JO
•
•
"'
• • •
•
•
•
•
•
• • ••
• •• • •
•
• •
•
••
•• Q ••
•
•• ;>c
@ •
@)
• l • l•
.: •
• • JO •
... • • 10
• • • •
• :4 '" •• IO
.@ @
J ·// •//'
:JD.
• /~/
• • --- -·-
GZZ> ~-.----,.. •• •• :>o 40
Fig. 20c. Afvoerverhoudingen
• •
•
•
• 1
••
•
IQ
.4/voer .re.rh~ucl/n9en Mell-~,tn-.n.len :i'ov- 4 ('-'-') &n ,..ll.,&",.unÜn f'pp_ ././(7Pv)
IJ? nun)/o&Y.
tp ~-/10 cl
. •
...
----r
~i>
~
---
@ (f ~n,;f;cC/
'l~ <r
~~
2 .....
~
f ~
f Q
' ~
~ ~ '>!
I
• •
<:>.t-•
.~ :-.. •
~~
• •
"'~ •
() ~
~
1: 0
~i ~
" ..
:t ~
~'I} •
~ ::
~ "(S
~ ~
.2 -
• • ~
• • ..
• •
• • ••
!l •
• •
!! •
• .:: <
l)
• bO
• .::
@
Q)
. ... "" " 0 "
,d
... <l)
:> ... <l)
• 0
•• •
0 •
• :>
4-< <>:
• .. •
. ••
"" 0 • •
• 9
• • "'
• •
!! •
. bO
.... •
~
"---. \
• •
'\ 0
.. d
• \~
• •
., . • •
\" . •
~ ~
<S
..., •
0 p
..... •
..::. ~
• ~
@)
t @
E
a-~
10' '?.
~
" ~ ·~ e
• ~
~
1 •• •
~ ~
• •• ••
~
~ ~
~
~ ~~
~~ ~ 1:
"" ~
~
" § ~ ~:I
'I 1:
"' • ~ "
~ ~ ~ ~ ~
0
"
SIIILAII.lJ-.ZJEZtl/lJE!V ZIE J/ECIIT
;.",,.,...,o•~~rll•/v••~'• W•.l/~l.flr """ lr•l k•11••l I••••'• ll•t•/"•'' .. ..,,..,..,..,." .»ev-~"l.t~- kJW.,Û,."#ÜI )( tt•"'•' •• , ................... ...
hl~eépu...,-l ' ."..,. f-7? .lta /IC w) -"' 11 4" " aalt~ ., I .. I "'1-+-.~",--,_:R:;JIZ~,-..,;:_· .;.'":::•::';.•__:;"...;t!..:~:;"-~·'S.:!-1,-::..-=-,-::._· ::._· -1-+-.-.--.-.-.--P-,.--------1
-r---+-+-+--+-- ------ ·--1-----1--+-+---l- ---ji--1--+--+-+--+----------1
--+--il--+-+--+-+--+f-1--------------r---r+--~-r-+~-1--1-~-,~-~---1--
--- -- -------- - ---- --- ---· -- r-- -- --------'-------j
-1-~'--- -- --· ---· -- ----------1 --f-·-+--+-+--1---- --t- -1----lf--- - -··
~~t-+-+-+-~--tr--+-t-+--+i--+1---lf---1--t-t-+-+-+---tr--+-f'~·-----~ ! I - f--+--T-T-T-T~--- . . 1- ' . l i - ' ------·---1--__,·-~·----t--···+_-_--+tl __ ~- -_- -••-- -·~ ,'.t , r Jr-t--_ .-_-_"'-_ -------!
i I i ./ (to{U .. 'Il/
= ' V -! i I J ! .L'
~----+,-__ -+-_--+_-__ ~~---f· -~- ~---:Ir ~- _: ~-- ~~ c--- -- -
_L- - - + -- j - ~ - - -l~ _, - _ -_---_ -- -- ----- __ ;_ __ j__ .. ~- L- -· ----------
: ! ; ! '~---t-1--+-i-+-+-i-t-+-+-!--il--4--~~----11--+, -+-- ~--·---4
I ' ' I ' ' 1---+--+-t--+ + --i-- ,-- - Î . _,_ --- . -~--?'+· ----- ----:---:::;::-:::: -......-.t-.. • .,-®-
-- --1--- -~- 1_- , r- +- - t - / - ;:,V +- - ----------- -- .. f- j ' t· :.. / -+ --- .. ... -------1
""1-_--l __ --_-+--1---.-_l+t-_-_.1---.·_·_+li_--+_-_: ___ +~--·-1· f-7"'-/ __ /_:_---j_l--_·i-·_· .,..'·_· -+""02,0 __ ... _ .. _--_---_-_-_-_-1
- - I i : ! - . . i .. / / j ' - - -. - - -----
1---+--+- ... ~- I • I -- . - j /. . :.~ H!:WP®···--~ I -! , / ~ . ,..,. ... , .. f., .... «J
t - -- l-- -~ / ;_ t / J },// l l -
'"'1-+--+-1--r~-1--;..., 'A--1--t L·_..-~-_j/r--+:--'-*7''7.-L-'_/-ir-i'-+-1' -ir'""""---~----1 , I i ! / ~----;, ! ,.
-+ l 1/! ! - --- r , _- V . ; I • --- -~ :; ;/ r/ - . / ~ - ! - f·~ --· -- -- _-:·~------=
50- -- ..... ~-i- IV_' /-t /):f. ~-L_ -~ --~--~----~------~----- "ili ... ~t~·~·=-- - /j ~J~ i . I ,.;. ' .- . • j- i - - -----·-
- '/.MI I.---+. :' t~ -------···-. .:..;;;~tff ~~ 1> r 11 i 1 · 1 1 . =
,..," '?d 'ft J"" •"" ... ,,
-----
~-
·- ------
...
Fig, 21a, Afvoersommaties winterhalfjaar 1970-1971
SAILA#P-LJEZtiiLJEIV LJE 1/ECfiT
-- .
--1---
11-.lhlijlr "•" 1,,1 t." •• L :z,. "."1.,. -i ...... ,.,. ".td
--- --- ··------~-
,- -·+-· -~- ... -------1 +- ~ --- ---~-----! --r-~-----1
I i : I ---- ';o.j,..,@ - -1-- -~1-+ t- . , ~ /L• - ------
'"H-++-t~---+J_-· __ 1--lt-·-+:+-+~--,-~--~-t----+-1 _-hyt..,~--+:-+·-tt-----1-:---+"-""-----_· _~_-----~---------1 --~ / I i H- . --···-- --··-·-
' I --; -·. •···- t -- ---;_ T --- --- ,~-r --: 1
. t··-··
.... -· . ~-~-t- --i I --~~----+~---~~~---~~----------
I ~ ------- .1-
---1
"' - l - t- . --------~-
---~--
--~r-
.
Fig. 21b. Afvoersommaties winterhalfjaar 1970-1971
Ct f'vt;~er verhou <l/n g iu..c.::un cl.:
9e'"ü:IA"~Lde nu::l.~Vnd~ dl./vottr 12h t.:/1
.t}tt~/e/J'il,./d~ 6a:..s.t'.s -o/vai!r ove,. c/~
""".c:t.•n4'1en ~:~KtcPrr/<f70 c/",. ...,.",era,.l/f7/
i/4n .n?t.ezfpu"lfen /J? % .. LLdr"?c/.
'3.emLd. besi.s er:{·oroe.r
--J-wd ((}1(<'7• ~~- Mrt'rt) .a. '"r-e tpu.l'71el'7 ??.V.S.
St>
40
N-E'"';-4•-"R.,.a.Lh.
30
~0
10
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -,
~~· ~
"'•;
~x o I s 0 ·.::1(/FF. "z. I
c .. l!m:
•cc .o
A "G 0
oo
x• • .i
~· u'
0 0 ' ~q
(,.
<•" ,l• . "iq
.;•'
oM•
!
' ' JJ ,o
'Dl> 0
0MC
lcuh [kwel) •
l v~
l; • .~·
" 0
•
id
,i~;/
id
/( N. 1-/. ft?.
J? l.I. 5./Pyj I.C.!./.
( hoos (wer;-z.~~ inq) J
1 • j · , , ge.wnid.mo.o.Y\d.o. va<2;t"..-f'nl"n.
So io 30 1 40 ISO t 6o 7f> [ 0 1«'7• if~ M ,±'71}
N-i..., ft. Ro.o.lt•
Fig. 22. Verband totale afvoer - basisafvoer
\,A
3.'
l.O ..
iDoo.
I •
• .
••
\ \ •• \
,off'
' '
1 ••
•"
\ .. \ •1
\ \,> \
' '
]l;".;."t!{ J JI.JJe" dt 1'•ül· mnl.•;,,~r/mJJrj (~tiTt~ o/• hrrt7,} '" d'I'PI'',.*I•kl:e
-~ ... i I"~ ,.t .Je V o p V.$'
• KNHIY
... 4" \,
o"'
!;)(( " .. " '
' ,.g Ol't!. ......,_
' ~· -. ~ --•"" l .;,_•,:·
~
-- - OJJ
<> ··- ~ O I~ 2.0 ::l>.:> 40 S'O bO jO _.,.,_ ...
Fig. 23. Samenhang tussen oppervlakte en totale afvoer
h•
j I .. •" I
3.000_
2.,ooo
IPOO
I
.I
• •
I .c \ o''
\ \
d •
~7 I I
b..,' .~ , ....
'
j',,.J",.Ift#il.usl#l,w .e ,,.,,;«. ,bu,~A/rHI"' át --l#•o~lf
(4f17P 7'- Mr/}-/)1", d, "?'"''/•iN
. .
\
•\ > \
\ •1 '\~
' '<>"
·' '
-·'~·"' • .!Cl/ o f'VS .,.. KNII/'f.
' ' ioMio ' ' ' .. 000 o,
•• •"'-
-_.u --
~ --
L-------~c----------.--------------------,--------------------,--~·~"'~·~·~~~i··~···~ tG to .;o 4.0 $0 '" --f.,.....,J,
Fig. 24. Samenhang tussen oppervlakte en basisafvoer