cocreatie 2.0 en virtueel buurtonderzoek
TRANSCRIPT
Co-creatie 2.0Strategische kansen voor de innovatieve politiepraktijk
Drs. Ellis Jeurissen en Drs. Richard Vriesde
2 Co-creatie 2.0
ColofonAfstudeerscriptie Strategische Leidinggevende Leergang 8. Tekst: Drs. Ellis Jeurissen en Drs. Richard VriesdeOntwerp: 20-02 Vormgevers, Eindhoven
Begeleider: Prof. dr. V.J.J.M. BekkersPolitieacademie, Warnsveld (oktober 2012)
Voorwoord
Moed is de rode draad in onze thesis. Niet alleen de moed die nodig is voor het strategisch leiderschap van
de politieorganisatie om te accepteren dat met de komst van de netwerksamenleving alles anders is
geworden en strategische interventies nodig zijn. Maar ook de moed die nodig is om de samenwerking met
burgers in deze nieuwe wereld te omarmen en vanuit gelijkwaardigheid vorm te geven. Dat betekent dat de
burger meebeslist, meedenkt en co-creëert vanuit verschillende (tijdelijke) netwerken en rollen, face-to-face
en steeds vaker virtueel middels sociale media.
Wij moesten zelf ook de nodige moed verzamelen om vanuit de theorie co-creatie en sociale media bij de
kop te pakken en te vertalen naar een zinvolle betekenis voor de politiepraktijk. Wij weten inmiddels wat het
betekent om vanuit theoretische inzichten te schrijven over een betrekkelijk nieuw onderwerp waar nog niet
zoveel praktijkonderzoek naar gedaan is. Hoe je jezelf moet blijven uitdagen om dat voor elkaar te krijgen.
Je moet kritiek van je scriptiebegeleider omarmen. Jezelf openstellen voor de mening van anderen. Je eigen
visies durven loslaten voordat je ze weer verstevigd met de theoretische inzichten die je hebt opgedaan.
Het schrijven van deze scriptie, eigenlijk onze hele studieperiode, is één groot co-creatieproces geweest.
Wij zien deze eindversie van onze scriptie als een tussenstap in een continu proces van co-creatie. Wij
nodigen iedere lezer uit de inhoud van deze scriptie te verrijken, te verbeteren, aan te vullen en onze
conclusies en aanbevelingen te delen. Wij zien deze scriptie niet als ons eigendom. We stellen onze scriptie
dan ook graag voor iedereen toegankelijk op www.criminaliteitswijzer.nl/wiki/index.php.
Wij danken onze korpschefs Simone Steendijk en Henk van Essen voor deze geboden ontwikkelkans en
onze collega’s voor hun steun en begrip. Victor Bekkers danken wij voor zijn begeleiding en de manier
waarop hij ons van het voetstuk haalde als wij weer trots een hoofdstuk inleverden, maar ons er ook weer
op wist te krijgen. Thuis, met onze gezinnen, hebben we vaak te weinig aan co-creatie gedaan. Zeker de
laatste maanden waren pittig. Wij danken onze partners en kinderen voor hun geduld met ons!
Tot slot dragen wij deze scriptie op aan de burgers die deel hebben genomen aan onze focusgroep sessies:
Marie-José Swart, Anne Wolters, Coby Span, Hans Horsten, Ton van Eijk, Martien Aarts en Rob Bongenaar.
Zij staan symbool voor wat co-creatie in wezen is: samen werken aan een betere samenleving op basis van
wederzijds vertrouwen en gelijkwaardigheid.
Ellis Jeurissen Richard Vriesde
Politie Brabant Zuid-Oost Politie Haaglanden
Voorwoord 3
4 Co-creatie 2.0
Inhoudsopgave
Samenvatting 9
1 Inleiding 171.1 Aanleiding 18
1.2 Probleemstelling 20
1.2.1 Doelstelling 20
1.2.2 Centrale onderzoeksvraag 20
1.2.3 Deelvragen 20
1.3 Maatschappelijke en theoretische relevantie 22
1.4 Aard van het onderzoek en theoretische positionering 23
1.5 Onderzoeksopzet 24
2 Buurtonderzoek 1.0 252.1 Inleiding 27
2.2 Omvang en ontwikkeling woninginbraken 27
2.2.1 Mogelijke verklaring dalende trend 28
2.3 Aanpak woninginbraken 30
2.3.1 Dader factoren 31
2.3.2 Situationele gerelateerde factoren en slachtoffervatbaarheid 32
2.3.3 Kenmerken aanpak woninginbraken 32
2.4 De functie van het buurtonderzoek 35
2.4.1 De traditionele aanpak 35
2.4.2 Uitvoering van het buurtonderzoek 36
2.5 Effectiviteit van het buurtonderzoek bij woninginbraken 37
2.5.1 Factoren voor een effectieve aanpak van buurtonderzoek 38
2.6 Conclusies 41
3 Co-creatie en sociale media 433.1 Inleiding 45
3.2 Wat is co-creatie? 45
3.3 Motieven van co-creatie 46
3.4 Co-creatie als een vorm van innovatie 47
3.4.1 Factoren van (sociale) innovatie 49
3.5 Co-creatie als een vorm van coproductie 52
3.5.1 Kenmerken van coproductie 52
3.5.2 Factoren van coproductie 53
3.6 Co-creatie als een vorm van interactieve beleidsvoering 56
3.6.1 Motieven voor interactieve beleidsvoering 57
3.6.2 Factoren van interactieve beleidsvoering 58
3.7 Sociale media 61
3.7.1 Inleiding 61
3.7.2 Wat verstaan we onder sociale media? 62
Inhoudsopgave 5
3.7.3 Verschillende vormen van sociale media 62
3.7.4 Categorisering van sociale media 65
3.7.5 Factoren van sociale media 68
3.8 Leiderschap 72
3.8.1 Kenmerken van leiderschap 72
3.8.2 Strategisch politieleiderschap 72
3.8.3 Co-creatie en leiderschap 73
3.9 Conclusies 74
4 Co-creatie binnen de politie 774.1 Inleiding 79
4.2 Praktijkvoorbeelden 80
4.2.1 Informeren 80
4.2.2 Raadplegen 82
4.2.3 Adviseren 83
4.2.4 Co-produceren 84
4.2.5 (Mee)beslissen 87
4.3 Kansen voor de politie 88
4.3.1 Crowdsourcing 89
4.3.2 Strategisch belang sociale media 90
4.3.3 Inzetbaarheid sociale media 91
4.4 Factoren sociale media 91
4.5 Leerervaringen 94
4.6 Conclusies 94
5 Theoretisch kader en onderzoeksstrategie 975.1 Inleiding 99
5.2 Theoretisch kader 99
5.2.1 Inleiding 99
5.2.2 Theoretisch kader stapsgewijs 100
5.2.3 Onderzoeksmodel 104
5.3 Onderzoeksstrategie 105
5.3.1 Inleiding 105
5.3.2 Aard van het onderzoek 105
5.3.3 Methode van onderzoek 108
5.3.4 Technieken van onderzoek 110
5.3.5 Betrouwbaarheid en geldigheid 112
5.4 Werkwijze 114
5.5 Conclusie 115
6 Onderzoek 1176.1 Inleiding 119
6.2 Interviews interne en externe stakeholders 120
6.2.1. Inleiding 120
6.2.2 Bewustzijn 120
6 Co-creatie 2.0
6.2.3 Vermogen 124
6.2.4 Proces 127
6.2.5 Moed 132
6.3 Deelconclusie interviews 135
6.4 Focusgroepen 138
6.4.1 Inleiding 138
6.4.2 Opzet focusgroepen 140
6.5 Focusgroepsessie I 141
6.5.1 Workshop 1 141
6.5.2 Workshop 2a 142
6.5.3 Workshop 2b 143
6.6 Focusgroepsessie II 144
6.6.1 Inleiding 144
6.6.2 Workshop 3 147
6.6.3 Analyse Workshop 3a 148
6.6.4 Analyse Workshop 3b 150
6.6.5 Workshop 4 153
6.7 Deelconclusie Focusgroepsessies 157
6.8 Algehele conclusie empirisch onderzoek 158
7 Conclusies en aanbevelingen 1637.1 Inleiding 165
7.2 Beantwoording deelvragen 165
7.2.1 Deelvraag 1 165
7.2.2 Deelvraag 2 167
7.2.3 Deelvraag 3 168
7.2.4 Deelvraag 4 171
7.2.5 Deelvraag 5 172
7.2.6 Deelvraag 6 175
7.2.7 Deelvraag 7 177
7.3 Beantwoording centrale vraag 178
7.4 Aanbevelingen 180
7.5 Reflectie op het onderzoek 182
Bijlagen 185
Literatuurlijst 203
Voetnoten 210
Inhoudsopgave 7
8 Co-creatie 2.0
Samenvatting
Een meerderheid van de burgers ziet het opsporen van strafbare feiten als belangrijkste politietaak en is
volgens het Centraal Planbureau (2004) niet tevreden met de resultaten die worden geboekt. Kijken we
naar het aantal woninginbraken, dan is deze ontevredenheid te begrijpen. Het aantal geregistreerde
woninginbraken steeg in 2010 met 10 procent, terwijl de geregistreerde criminaliteit totaal in 2010 met vijf
procent gedaald is ten opzichte van 2009. De pakkans na een woninginbraak is met 7 procent betrekkelijk
klein. Het is van essentieel belang dit aan te pakken. Een effectieve opsporing raakt namelijk de legitimiteit
van de politie en daarmee de rechtsstaat.
De geregistreerde criminaliteit is voor een belangrijk deel gebaseerd op informatie van burgers en veel
minder op opsporingsactiviteiten van de politie zelf. Zo blijkt uit onderzoek dat het op heterdaad aanhouden
van verdachten in 70 tot 80% van de gevallen gebeurt na een melding van burgers. Minister Opstelten wil
komende jaren een verhoging van de pakkans met 25 procent realiseren door onder andere de
heterdaadkracht te bevorderen. Woninginbraken vallen onder de categorie High Impact Crime aangezien
de weerslag die het heeft op slachtoffers groot is. Het terugdringen van woninginbraken en de stijging van
het oplossingspercentage is een van de landelijke prioriteiten van de Nationale Politie. De Raad van
Korpschefs heeft co-creatie met burgers als hefboom voor verandering aangemerkt en ziet in de
(informatie)technologie mogelijkheden om de opsporingsketen effectiever te maken en de burger als
opsporingsambtenaar te betrekken bij de opsporing.
Deze thesis onderzoekt de mogelijkheid om de rol van de burger te vergroten bij de aanpak van
woninginbraken door een betere en effectievere benutting van het buurtonderzoek dat van oudsher wordt
ingezet als middel bij de opsporing van woninginbrekers. Daarbij wordt specifiek gekeken naar de resultaten
van de traditionele aanpak van buurtonderzoek en naar de hedendaagse toepassingen op het gebied van
co-creatie 2.0. In deze thesis onderzoeken wij aan de hand van Bason’s Ecosysteem model welke condities
mogelijkerwijs van invloed zijn op de inzet van sociale media in de co-creatie met burgers ter ondersteuning
van de opsporing van woninginbraken, waarbij aandacht wordt gevraagd voor innovatie van het
buurtonderzoek als opsporingsinstrument.
Vanuit deze doelstelling komen wij tot de volgende onderzoeksvraag:
Wat is de strategische betekenis van co-creatie 2.0 voor de opsporing van woninginbraken,
in het bijzonder voor de rol van het buurtonderzoek, en wat vraagt dit van
strategisch politieleiderschap?
Door de (informatie)technologie zijn mensen tegenwoordig vrijwel altijd en overal hyper connected via allerlei
vormen van sociale media, waardoor de kennis en ervaring van mensen veel gemakkelijker kan worden
gedeeld, waardoor nieuwe kennis ontstaat. Voor de politie biedt dit kansen om de opsporing te
professionaliseren en burgers slimmer te betrekken bij die opsporing. Binnen de Nederlandse politiekorpsen
is een aantal initiatieven ontwikkeld. SMS-Alert en Burgernet zijn hier bekende voorbeelden van, evenals
een internet game voor het oplossen van cold cases en het Twitter account @depolitiezoekt. Op het snijvlak
van de kansrijke toepassing van sociale media, onze professionele irritatie over de daling van het
oplossingspercentage bij woninginbraken en de strategische notie van de burger als opsporingsambtenaar
is de passie voor dit onderzoek ontstaan.
Samenvatting 9
Door het toenemende gebruik van sociale media zorgen openheid en het niet-hiërarchische en decentrale
karakter van online participatie voor een ongekende emancipatie van burgers. Deze genetwerkte horizontale
samenleving staat nu haaks op de verticaal en hiërarchisch georganiseerde politie organisatie. Dat maakt
de aansluiting tussen burgers en de politie moeilijker en vraagt om een andere rol en positie van dienders
en leidinggevenden. Er zijn strategische interventies nodig om die aansluiting te blijven vinden en te
verstevigen. Om die reden wordt onderzocht in hoeverre strategisch politieleiderschap een rol dient te
vervullen in het creëren van deze aansluiting.
Een herontwerp van het buurtonderzoek, op grond van co-creatie 2.0, is een fundamentele breuk met het
verleden en dat betekent een veranderingsproces dat eisen stelt aan de wijze waarop dit veranderingsproces
plaatsvindt. Bovendien zoekt deze vorm van buurtonderzoek nadrukkelijk de dialoog met burgers via multi-
channeling en dat heeft gevolgen voor een andere positionering van de politie. Dit is een strategisch
vraagstuk. Het traditionele individuele leiderschapsmodel wordt vervangen door leiderschap als een collectief
proces door mensen gezamenlijk, via co-creatie, over de grenzen van afzonderlijke organisaties en landen
heen. Door in te zoomen op het instrument buurtonderzoek willen we onderzoeken hoe we co-creatie en
sociale media kunnen verbinden en hoe dit bijdraagt aan de totstandkoming van een herontwerp van het
buurtonderzoek, waarbij de burger coproducent is.
Dit onderzoek is beschrijvend en verklarend van aard, omdat het conditionele aspecten beschrijft en
onderzoekt. Daarnaast is het een ex ante evaluatie, waarbij we meer inzicht willen verkrijgen over de condities
waaronder een herontwerp van het traditionele buurtonderzoek kan plaatsvinden. Wij hebben daarbij gebruik
gemaakt van een mix van onderzoeksmethoden. In dit onderzoek wordt naast een literatuuronderzoek, een
casestudy en het houden van interviews voor het empirisch gedeelte tevens gebruik gemaakt van
focusgroepen als kwalitatieve onderzoeksmethode met een participatief karakter. Dit is feitelijk een interview
met meerdere respondenten tegelijkertijd. Er zijn een groot aantal interviews gehouden binnen Politie
Haaglanden met interne en externe stakeholders op tactisch, strategisch en operationeel niveau met
expertise op het gebied van handhaving, opsporing, communicatie en intelligence. Daarnaast werden er
interviews gehouden met slachtoffers van woninginbraken in het stedelijk gebied van Zoetermeer en
focusgroepsessies gehouden met burgers uit Asten binnen Politie Brabant-Zuid-Oost. De focusgroepen
zijn samengesteld uit tactisch en strategisch leidinggevenden van de politie, street-level cops, burgers,
slachtoffers en experts op het gebied van co-creatie en sociale media. De keuze van respondenten is
gebaseerd op aanwijzingen verkregen vanuit landelijke en regionale contactnetwerken waaronder
stakeholders van politie Brabant-Zuid-Oost, politie Haaglanden, Gemeente Den Haag, Gemeente
Zoetermeer, Gemeente Asten, Politieacademie, TU Delft en TNO.
De theoretische relevantie van dit onderzoek is gelegen in een nadere verkenning van de theoretische
achtergronden die achter het begrip co-creatie en sociale media schuilgaan. Co-creatie lijkt vooral een
populair wetenschappelijk begrip, waarbij het de vraag is hoe zich dit verhoudt tot andere populair-
wetenschappelijke begrippen zoals sociale innovatie en sociale netwerken om de kloof tussen de burger en
overheid te dichten. Door meer theoretische achtergrondkennis te vergaren over co-creatie en dit begrip
nader uit te diepen in haar betekenis, wordt getracht een scherper beeld te construeren hoe de politie hier
met de inzet van sociale media invulling aan kan geven en wat daarvan de toegevoegde waarde is. Door de
theoretische inzichten vervolgens te toetsen aan empirisch verzamelde kennis over co-creatie en de
toepassing van co-creatie binnen de politiepraktijk, ontstaan naar verwachting nieuwe kennisinzichten die
een mogelijke bijdrage kunnen leveren aan verdere theorieontwikkeling en implementatievraagstukken.
10 Co-creatie 2.0
Samenvatting 11
Co-creatie betekent letterlijk ‘samen creëren’, maar dat is als definitie van het begrip ontoereikend. Co-
creatie refereert in haar meest basale vorm aan het creëren van iets door meer dan één persoon. Von Hippel
(1988), Prahalad en Ramaswamy (2004) beargumenteren dat waarde in de commerciële sector, in
toenemende mate wordt ‘gecocreëerd’ door bedrijven en consumenten samen.
Bekende voorbeelden, naast Wikipedia, zijn Linux en Lego Factory. ‘Open innovatie’ is een term die later
ontstond en die sterk met co-creatie verbonden is; een term die het openstaan voor de externe invloeden
en de creatieve kansen van transparantie benadrukt (Chesbrough 2003). In de studie van Bekkers & Meijer
(2010) over co-creatie in de publieke sector laten de onderzoekers doorklinken dat het mooie aan de term
co-creatie is dat de overheid niet langer centraal staat. Bij participatie ‘mogen’ burgers meedoen, bij co-
creatie is er juist sprake van gelijkwaardigheid en laten burgers de overheid meedoen. Wanneer we het
concept co-creatie naar de publieke sector vertalen, dan zijn het niet de commerciële producten die in
wisselwerking tussen bedrijven en consumenten tot stand komen. Bij co-creatie in de publieke sector gaat
het om de inbreng van belanghebbende partijen in agendering, ontwikkeling en uitvoering van
overheidsbeleid waarbij getracht wordt zoveel mogelijk in te spelen op de behoeften, wensen en vragen van
burgers, bedrijven of maatschappelijke organisaties (Bovaird 2007; Alford 2009; Bekkers & Meijer 2010).
Vergroten van de legitimiteit van beleidBekkers en Meijer (2011) stellen dat co-creatie ertoe kan bijdragen dat de overheid responsiever wordt en
zich dus meer bewust is van de wensen en voorkeuren die binnen de samenleving leven ten aanzien van
bepaalde vraagstukken en ontwikkelingen. Een grotere responsiviteit voor wat er in de samenleving speelt,
zou de gepercipieerde kloof tussen burgers enerzijds en politici en de overheid anderzijds kunnen verkleinen
(Koppenjan & Klijn 2004:366). De legitimiteit van de overheid heeft daarnaast ook baat bij een versterking
van het draagvlak voor het beleid dat ze ontwikkelt, uitvoert en handhaaft (Bekkers & Meijer 2010:24). Het
gebruik van web 2.0, of te wel sociale media ter ondersteuning van co-creatie, kan de legitimiteit op
verschillende manieren versterken.
Om innovatie in de publieke sector te leiden, betoogt Bason (Bason 2010:22), zijn er vier samenhangende
en elkaar versterkende dimensies te onderscheiden. De combinatie van die dimensies is noodzakelijk voor
een geïntegreerde aanpak van de implementatie van innovatie in de publieke sector. Deze vier dimensies
zijn Moed, Bewustzijn, Vermogen en Co-creatie als proces, met elk hun belemmerende en bevorderende
factoren. Als voornaamste kritische factor voor (sociale) innovatie noemen we dan ook:
Wisselwerking Moed, Bewustzijn, Vermogen en Co-creatie als proces Net als in een natuurlijk ecosysteem, zijn de vier dimensies van dit innovatie ecosysteem onderling van elkaar
afhankelijk en kan de ene dimensie niet tot wasdom komen zonder de andere (Bason 2010:23). Het Innovatie
Ecosysteem biedt een geïntegreerde manier van kijken naar de innovatie inspanningen binnen de publieke
sector, en omvat de meest belangrijke afhankelijkheidsrelaties die een innovatieklimaat kan belemmeren of
bevorderen. Essentieel in een ecosysteem is, dat onderdelen van dat ecosysteem op elkaar worden
afgestemd maar ook afgestemd worden op de omgeving. De factor wederzijdse afhankelijkheid creëert de
noodzaak tot praktische samenwerking. Daarnaast is het van belang dat partijen streven naar een
gemeenschappelijke beeldvorming, wat niet impliceert dat betrokken partijen het op alle fronten met elkaar
eens moeten zijn. Het streven naar een open klimaat is een belangrijke factor om de wederzijdse
afhankelijkheden tussen partijen te zien en te onderkennen.
Het innovatie ecosysteem van de publieke sector (Bason)
Systematisch zijn 37 factoren vanuit de literatuur in beeld gebracht die van invloed kunnen zijn op de
condities die gesteld dienen te worden om middels co-creatie met behulp van sociale media te komen tot
een herontwerp van het buurtonderzoek (2.0). De relevante factoren zijn aan de hand van de zeven
onderzoeksvelden innovatie, coproductie, interactieve beleidsvoering, sociale media, buurtonderzoek,
leiderschap en praktijkvoorbeelden vanuit de politiesfeer geïnventariseerd. Vanuit deze inventarisatie zijn
vervolgens per onderzoeksveld de afzonderlijke factoren geclusterd naar de vier dimensies Moed, Bewustzijn,
Vermogen en Proces van Bason’s Ecosysteem model. De dynamiek die ontstaat door de wisselwerking
tussen deze vier dimensies (die tegelijkertijd geactiveerd zullen moeten worden om veerkracht te vergroten)
is van belang, omdat een veerkrachtige politieorganisatie in staat is verandering aan te kunnen en
tegelijkertijd in staat is resultaten te behalen op alle vier de dimensies.
Sociale mediaBinnen ons onderzoeksveld hebben wij kunnen constateren dat er geen duidelijke overeenstemming is in
de wijze van categoriseren van sociale media. De bekeken sociale middelen zijn Twitter, Wiki, Twitter,
YouTube, Hyves, Facebook, webblogs en sociale netwerken. De technische middelen zijn onder meer RSS
feed, widget, API en social bookmarking. Deze middelen worden vrij veel gebruikt en vertegenwoordigen
slechts een deel van alle sociale media. De toegevoegde waarde van sociale media is op voorhand niet
altijd even duidelijk. Ook wordt aan de sociale media soms teveel invloed toegedicht. De effecten van sociale
media zijn slecht meetbaar. Aan de hand van de TNO eParticipatieladder hebben wij praktijkvoorbeelden
geclassificeerd van een lage tot een zeer hoge participatiegraad, als het gaat om co-creatie met burgers.
Gaat het om de participatiegraad dan gaat het in de lichtste vorm om burgers te informeren en in de hoogste
graad om burgers mee te laten beslissen.
Het belang van sociale media voor de Nationale Politie is te verbinden aan haar strategische visie en missie.
De nodale oriëntatie strategie sluit goed aan bij de gebiedsgebonden aanpak en onderkent de burger als
een belangrijke partner voor de politie. In december 2010 verscheen de nieuwe strategie-aanpak criminaliteit.
Om de criminaliteit aan te pakken wordt vanuit de co-creatie gedachte een drietal rollen toegeschreven aan
burgers. De benoemde rollen zijn de baas in eigen wijk (aanpak veelvoorkomende criminaliteit VVC); de
12 Co-creatie 2.0
moed
vermogen
bewustzijn co-creatie
leiderschapwie?
besefwat?
proceshoe?
structuurwaar?
burger als rechercheur (aanpak high impact crime) en de burger als moreel ondernemer (aanpak
ondermijning). De huidige mogelijkheden van sociale media, zoals Twitter, You Tube en Facebook kunnen,
zoals praktijkvoorbeelden ons aantonen, ingezet worden binnen alle drie niveaus van criminaliteit. Dat biedt
mogelijkheden om burgers vanuit de drie verschillende rollen hier middels co-creatie meer bij te betrekken.
Het geheel overziend, lijken de nadelen verbonden aan sociale media beperkt en de toegevoegde waarde
groot. Daarbij is een van de meest belangrijkste factoren het terugkoppelen van informatie aan de burger
om de betrokkenheid en het veiligheidsgevoel te verhogen. Dit zal tevens de kans vergroten dat burgers de
volgende keer ook weer bereid zijn om zich in te spannen.
Sociale cohesie en probleemwijkenUit een casestudy die we hebben onderzocht bij Politie Haaglanden in het verzorgingsgebied Zoetermeer
is gebleken dat het toepassen van co-creatie en sociale media in een probleemwijk gecompliceerder ligt.
Voor het ontwerpen van een buurtonderzoek 2.0 middels co-creatie en sociale media in een probleemwijk,
waarin de sociale cohesie laag is, is het zaak om eerst de samenwerking tussen burger en politie te
bevorderen met het winnen van vertrouwen. Uit de analyse blijkt dat respondenten zich herkennen in het
beeld dat de lokale bevolking in een buurt eerst bereid moeten zijn alert en oplettend te willen zijn door
goed met elkaar in verbinding te staan. Daarvoor is het essentieel dat er terugkoppeling plaatsvindt via korte
lijnen naar de politie. Voor het vertrouwen tussen burgers en politie kan dit unaniem volgens alle
respondenten niet zonder face-to-face contact. Sociale media kan drempelverlagend werken, maar voor
echt contact en verbinding met de lokale buurt en omgeving in het bijzonder binnen een probleemwijk is
fysiek contact tussen politie en burgers een belangrijke kritieke factor. Sociale cohesie is om die reden als
38e factor toegevoegd.
Van buurtonderzoek 1.0 naar 2.0Uit ons onderzoek blijkt dat buurtonderzoek 1.0 over het algemeen niet veel opsporingsinformatie oplevert
en de effectiviteit van een buurtonderzoek in de huidige vorm binnen de politiepraktijk niet zo groot is. De
effectiviteit van een buurtonderzoek kan naar verwachting aanzienlijk worden vergroot om middels co-creatie
en social media breder buurtonderzoek te doen waarbij ook buurtvrijwilligers of een interventieteam worden
betrokken. Hun zichtbare aanwezigheid in de wijk en contacten met burgers zijn een factor van belang in
het vergroten van de kans op het verkrijgen van relevante informatie. Uit ons onderzoek is voorts gebleken
dat van een buurtonderzoek een belangrijke preventieve werking kan uitgaan. Door het contact dat wordt
gemaakt tussen burger en politie ontstaat er een dialoog waarbij meer zaken aandacht krijgen dan louter
het misdrijf bij de buren. In de interactie tussen de politie met de burger ontstaat er kennelijk een grotere
mate van bewustwording. Dit kan leiden tot een verhoogde waakzaamheid en alertheid bij buurtbewoners.
Hierdoor kan de bereidheid om verdachte omstandigheden aan de politie te melden als motiverende factor
toenemen. Dit heeft onszelf de prangende vraag doen stellen, of je de doelstelling van het buurtonderzoek
(namelijk bewijsvergaring) niet om zou moeten draaien, waarbij de primaire focus komt te liggen op preventie
met secundair een bijvangst als het gaat om opsporingsindicaties. Uit ons onderzoek is tevens naar voren
gekomen dat de aansturing van het informatie- en opsporingsproces vanuit politieleiderschap als factor
belangrijke aandacht verdient in relatie tot de effectiviteit van een buurtonderzoek.
Sociale strategie en leiderschap Niet iedere burger is een participerende burger en niet iedereen is even thuis in de technologische
mogelijkheden van sociale media. De digitale kloof en de manier waarop deze overbrugd kan worden is een
Samenvatting 13
van de belangrijke factoren. Er dient bij voorkeur een evenwichtige mediamix opgesteld te worden, die uit
zowel online als offline participatiemogelijkheden bestaat. Het uitwerken, onderhouden en verzekeren van
een duidelijke ‘multi-channel aanpak’ is belangrijk. Naast de vaardigheden van gebruik en de mate waarin
de burger open staat voor technologische toepassingen en sociale media omarmt is het adaptievermogen
van belang.
Een succesvolle toepassing van co-creatie 2.0 vraagt boven alles om regie op het proces. Om het proces
in goede banen te leiden wordt vaak gebruik gemaakt van een moderator. De moderator moet worden
beschouwd als een ‘procesmanager’ die het proces van co-creatie 2.0 in goede banen moet leiden. Dit
vraagt om een managementstrategie die zich daarop toespitst. Co-creatie 2.0 managen als een proces van
institutionele innovatie is daarmee een belangrijke factor. Een van de meest cruciale succesfactoren is dan
ook de mate waarin de organisatie die co-creatie 2.0 wenst in te zetten een strategisch plan van aanpak
heeft, ook wel sociale strategie genoemd. Op basis van de onderzoeksresultaten is een belangrijke conditie
dat de rol van buurtonderzoek in de aanpak van woninginbraken door middel van co-creatie met behulp van
sociale media wordt vormgegeven in een open klimaat. Een algemene sfeer van openheid (vertrouwen en
betrokkenheid) waarin contact en informatie-uitwisseling tussen, politie, partners en andere
belanghebbenden min of meer gewoon is. Een open relatie met de omgeving is van cruciaal belang om het
ecosysteem in balans te houden.
De genetwerkte horizontale samenleving staat haaks op de verticaal en hiërarchisch georganiseerde
politieorganisatie. Een succesvolle toepassing van co-creatie 2.0 heeft gevolgen voor de vraag of (en in
welke mate) er strategische interventies nodig zijn op het gebied van leiderschap. Co-creatie stelt bijzondere
eisen aan leiderschap en met name aan politieleiderschap, want co-creatie kent een horizontale logica,
doordat burgers veel meer bij besluitvorming worden betrokken en zo op een meer gelijkwaardiger hoogte
komen te staan met de politieorganisatie.
Leiderschap echter, heeft een veel meer verticale logica, die kan botsen met de aspecten van interactieve
beleidsvorming. Als leiders gewend zijn om in traditionele, voorspelbare situaties te werken, bestaat de kans
dat zij moeite krijgen met het werken in een meer dynamische omgeving. Daar zijn andere vaardigheden
voor nodig. Maar tegelijkertijd blijven ook de ‘oude’ vaardigheden belangrijk, zoals technische en procedurele
kennis.
Waar doorslaggevend leiderschap zich meer richt op het behalen van resultaat, probeert faciliterend
leiderschap zich meer op consensus met de omgeving te richten. Faciliterend leiderschap vereist meer
subtiliteit gecombineerd met contextgevoeligheid, relativeringsvermogen en overwicht
De plaats van de strategische politieleiders is veranderd door de opkomst van burgerparticipatie. Zij krijgen
te maken met zowel de eisen van doorslaggevend leiderschap (het snel maken van duidelijke beslissingen)
en de eisen van faciliterend leiderschap (het bereiken van consensus en het betrekken van de omgeving).
Wij concluderen dat bij co-creatie politie en burgers gezamenlijk werken aan een oplossing die voor beide
partijen waarde creëert. Hierachter zit de idee dat de burger de veiligheid krijgt die hij verdient en waaraan
hij zelf meewerkt. Wat dit van het strategisch politieleiderschap vraagt is Moed. Kernwoorden daarbij zijn:
durf, lef, visie, snel kunnen schakelen, hitteschild en faciliterend leiderschap. Essentieel is het besef dat
nodig is om te onderkennen dat strategische leiders zelf ook onderdeel uitmaken van het proces en daarmee
een kritische factor zijn voor het welslagen van initiatieven op gebied van co-creatie en sociale media. De
mate waarin het dynamische karakter van co-creatie onderkend wordt en de wijze waarop strategisch
besluiten worden genomen over de inrichting van de organisatie die daarvoor nodig is kan van
14 Co-creatie 2.0
doorslaggevende betekenis zijn. Het is belangrijk is om de vier elementen van Bason’s Ecosysteem model
op elkaar af te stemmen. De wisselwerking tussen Moed, Bewustzijn, Vermogen en Co-creatie als proces
is uit het empirisch gedeelte van ons onderzoek als een van de belangrijke kritieke factoren voor het
strategisch leiderschap gebleken.
Met het oog op de komst van de Nationale Politie doen wij 8 aanbevelingen:
Aanbeveling 1 Operationaliseer op alle niveaus de competentie “omgevingsbewustzijn” en faciliteer gericht
de ontwikkeling van deze competentie. Alle medewerkers vormen immers de interface met de buitenwereld.
Aanbeveling 2 Formuleer een strategisch alliantieplan met uitganspunten en criteria voor het aangaan van
externe samenwerkingsverbanden. Investeer vervolgens in het opbouwen van persoonlijke relaties op
strategisch alliantie niveau.
Aanbeveling 3 Faciliteer in een uitmuntende ICT-infrastructuur, die open systeem samenwerking bevordert
waar mogelijk. Hierdoor ontstaat er sneller toegang tot het internet en de sociale media. Hiermee wordt ook
een open leerklimaat bevorderd.
Aanbeveling 4 Verken de mogelijkheden van co-creatie middels sociale media (co-creatie 2.0) verder en
creëer een kennisplatform met burgers, experts, politieleidinggevenden en street level cops.
Aanbeveling 5 Stimuleer proeftuinen om dit proces van co-creatie verder te verkennen, door de
implementatie van de pilot buurtonderzoek 2.0 in drie wijken bij drie verschillende korpsen te gaan
ontwikkelen.
Aanbeveling 6 Stimuleer de doorontwikkeling van buurtonderzoek 2.0 middels co-creatie via sociale media
en maak gebruik van de wisdom of crowds. Maak aan de hand van de uitkomsten van dit onderzoek een
business case voor een herontwerp van buurtonderzoek 2.0 en schrijf als Nationale Politie een battle uit
voor the crowd.
Aanbeveling 7 Ontwikkel een sociale innovatie visie en strategie gericht op dynamisch managen, flexibel
organiseren, slimmer werken en talentontplooiing, gericht op interne en externe samenwerking met behoud
van verscheidenheid van opvattingen, visies en waarden.
Aanbeveling 8 Stimuleer in leiderschapsprogramma’s de balans tussen doorslaggevend en faciliterend
leiderschap op alle drie de managementlagen, maar met name op operationeel en tactisch niveau. De
medewerker van de toekomst heeft geen leider nodig die hem direct aanstuurt, maar eerder een zichtbare
leider die weet wanneer hij onzichtbaar moet of kan zijn.
We sluiten met deze scriptie niets af. Co-creatie 2.0, buurtonderzoek 2.0, de burger als opsporings-
ambtenaar, de horizontalisering van de maatschappij... Het zijn allemaal eigentijdse thema’s die mede de
toekomst van de Nationale Politie gaan bepalen. Onze passie voor de onbegrensde mogelijkheden van co-
creatie 2.0 eindigt nu niet, maar begint pas!
Samenvatting 15
16 Co-creatie 2.0
Inleiding
18 Co-creatie 2.0
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Een meerderheid van de burgers ziet het opsporen van strafbare feiten als belangrijkste politietaak en zijn
volgens het Centraal Planbureau (2004) niet tevreden met de resultaten die worden geboekt. Kijken we
naar het aantal woninginbraken, dan is deze ontevredenheid te begrijpen. Het aantal geregistreerde
woninginbraken steeg in 2010 met tien procent, terwijl de geregistreerde criminaliteit totaal in 2010 met
vijf procent gedaald is ten opzichte van 2009. De pakkans na een woninginbraak is met zeven procent
betrekkelijk klein. Het is van essentieel belang dit aan te pakken. Een effectieve opsporing raakt namelijk de
legitimiteit van de politie en daarmee de rechtsstaat.
De geregistreerde criminaliteit is voor een belangrijk deel gebaseerd op informatie van burgers en veel
minder op opsporingsactiviteiten van de politie zelf. Zo blijkt uit onderzoek dat het op heterdaad aanhouden
van verdachten in 70 tot 80% van de gevallen gebeurt na een melding van burgers. Minister Opstelten is
voornemens om tijdens zijn bewindsperiode een verhoging van de pakkans met 25 procent te realiseren
door onder andere de heterdaadkracht te bevorderen. De Raad van Korpschefs heeft al eerder de co-creatie
met burgers als hefboom voor verandering aangemerkt en ziet in de (informatie)technologie mogelijkheden
om de opsporingsketen effectiever te maken en de burger als opsporingsambtenaar te betrekken bij de
opsporing.
Door de (informatie)technologie zijn mensen tegenwoordig vrijwel altijd en overal hyper connected via allerlei
vormen van sociale media, waardoor de kennis en ervaring van mensen veel gemakkelijker kan worden
gedeeld, waardoor nieuwe kennis ontstaat. Voor de politie biedt dit kansen om de opsporing te
professionaliseren en burgers slimmer te betrekken bij die opsporing. Binnen de Nederlandse politiekorpsen
is een aantal initiatieven ontwikkeld. SMS-Alert en Burgernet zijn hier bekende voorbeelden van, evenals
een internet game voor het oplossen van cold cases en het Twitter account @depolitiezoekt.
Deze thesis onderzoekt de mogelijkheid om de rol van de burger te vergroten bij de aanpak van
woninginbraken door een betere en effectievere benutting van het buurtonderzoek dat van oudsher wordt
ingezet als middel bij de opsporing van woninginbrekers. Daarbij wordt specifiek gekeken naar de resultaten
van de traditionele aanpak van buurtonderzoek en naar de hedendaagse toepassingen op het gebied van
co-creatie 2.0. Onderzocht wordt of -en op welke manier- dit kan leiden tot een gevalideerd re-design van
het buurtonderzoek, dat we gemakshalve buurtonderzoek 2.0 noemen.
Het concept van co-creatie werd al in 2000 geïntroduceerd door Prahalad en Ramaswamy. Het is van
oorsprong een samenwerkingsvorm waarin het genereren en realiseren van wederzijdse toegevoegde
waarde tussen organisaties en haar klanten plaatsvindt door het delen van kennis en ervaring die beter
aansluiten op de behoefte van de betrokken belanghebbende partijen. Inmiddels wordt co-creatie ook
toegepast in de beleidsontwikkeling door de overheid voor de ontwikkeling van nieuwe diensten of
beleidsinstrumenten. De opkomst van sociale media op het internet heeft gezorgd voor een grote toename
van co-creatie, vanwege de tijd-en plaatsonafhankelijkheid. Ook maakt het internet voor groeperingen
mogelijk om zich sneller en eenvoudiger te verenigen in zogenaamde communities. Co-creatie betreft in de
1 Inleiding 19
context van deze thesis het interactief via het web ontwikkelen van een nieuw opsporingsinstrument, namelijk
een herontwerp van het traditionele buurtonderzoek.
Op het snijvlak van de kansrijke toepassing van sociale media, onze professionele irritatie over de daling
van het oplossingspercentage bij woninginbraken en de strategische notie van de burger als opsporings-
ambtenaar is de passie voor dit onderzoek ontstaan.
1.2 Probleemstelling
1.2.1 DoelstellingIn deze thesis willen we onderzoeken welke condities mogelijkerwijs van invloed zijn op de inzet van sociale
media in de co-creatie met burgers ter ondersteuning van de opsporing van woninginbraken, waarbij vooral
aandacht wordt gevraagd voor de rol van het buurtonderzoek als opsporingsinstrument. Wanneer er in deze
thesis gesproken wordt over middels sociale media, dan wordt dit gemakshalve aangeduid als co-creatie
2.0. Door het toenemende gebruik van sociale media zorgen openheid en het niet-hiërarchische en
decentrale karakter van online participatie voor een ongekende emancipatie van burgers. Deze genetwerkte
horizontale samenleving staat nu haaks op de verticaal en hiërarchisch georganiseerde politie organisatie.
Dat maakt de aansluiting tussen burgers en de politie moeilijker en vraagt om een andere rol en positie van
dienders en leidinggevenden. Er zijn strategische interventies nodig om die aansluiting te blijven vinden en
te verstevigen. Om die reden wordt onderzocht in hoeverre strategisch politieleiderschap een rol dient te
vervullen in het creëren van deze aansluiting. Dit onderzoek is beschrijvend en verklarend van aard, omdat
het conditionele aspecten beschrijft en onderzoekt. Daarnaast is het een ex ante evaluatie, waarbij we meer
inzicht willen verkrijgen in de condities waaronder een mogelijk herontwerp van het traditionele
buurtonderzoek kan plaatsvinden.
1.2.2 Centrale onderzoeksvraagVanuit deze inleiding en doelstelling komen wij tot de volgende onderzoeksvraag:
Wat is de strategische betekenis van co-creatie 2.0 voor de opsporing van woninginbraken, in het
bijzonder voor de rol van het buurtonderzoek, en wat vraagt dit van strategisch politieleiderschap?
1.2.3. DeelvragenOm tot een gefaseerde beantwoording van de onderzoeksvraag te komen, is er een aantal deelvragen
geformuleerd.
1. Welke factoren zijn van invloed op de effectiviteit van de aanpak van buurtonderzoek bij de
opsporing van woninginbraken?
Buurtonderzoek is in alle korpsen een standaard onderdeel van de aanpak bij woninginbraken. Onderzocht
wordt wat er in protocollering is vastgelegd en welke processtappen er door de diender op straat genomen
moeten worden.
Indien mogelijk wordt aangetoond wat het effect van het huidige buurtonderzoek is op onder andere het
oplossingspercentage en wat mogelijke kritische succes- en faalfactoren zijn.
20 Co-creatie 2.0
2. Wat is co-creatie en welke rol spelen sociale media daarbij?
Het concept van co-creatie werd al in 2000 geïntroduceerd door Prahalad en Ramaswamy. Het is van
oorsprong een samenwerkingsvorm waarin het genereren en realiseren van wederzijdse toegevoegde
waarde tussen organisaties en haar klanten plaats vindt door het delen van kennis en ervaring die beter
aansluiten op de behoefte van de betrokken belanghebbende partijen. Inmiddels wordt co-creatie ook
toegepast in de beleidsontwikkeling door de overheid voor de ontwikkeling van nieuwe diensten of
beleidsinstrumenten. De opkomst van sociale media op het internet heeft gezorgd voor een grote toename
van co-creatie, vanwege de tijd-en plaatsonafhankelijkheid. Ook maakt het internet het voor groeperingen
mogelijk om zich sneller en eenvoudiger te verenigen in zogenaamde communities. Co-creatie betreft in de
context van deze thesis het interactief via het web ontwikkelen van een nieuw opsporingsinstrument, namelijk
een herontwerp van het traditionele buurtonderzoek. Om hier aanbevelingen voor te kunnen doen is de
volgende vraag relevant:
3. Welke factoren zijn van invloed op de succesvolle toepassing van co-creatie 2.0?
Als co-creatie 2.0 mogelijk de bouwsteen is voor het herontwerp van een effectiever buurtonderzoek, dan
is het van belang een inschatting te kunnen maken wat de factoren zijn bij de inzet ervan. Co-creatie stelt
eisen aan een organisatie, eisen die vaak niet passen bij de traditionele, hiërarchische politiecultuur en zeker
niet bij de strafrechtelijke kant van het politiewerk.
Is co-creatie, waarbij de regie en beslissingsbevoegdheid worden gedeeld en soms uit handen worden
gegeven, een optie voor de politie als het gaat om opsporing van daders? Om antwoord te kunnen geven
op deze vraag, is de volgende deelvraag van belang:
4. Welke vormen van co-creatie 2.0 vinden nu plaats binnen de politie en wat zijn relevante factoren?
Co-creatie 2.0 kent vele verschijningsvormen en doelen. Ook de mate van participatie verschilt en is
afhankelijk van de toepassing en het beoogde resultaat. Omdat er in deze thesis specifiek gekeken wordt
naar vormen van co-creatie op het gebied van opsporing belichten we een aantal co-creatie initiatieven in
de korpsen en wordt bekeken welke ervaringen hier zijn opgedaan.
5. Onder welke -theoretisch te verwachten- condities kan de rol van buurtonderzoek in de aanpak
van woninginbraken worden vormgegeven door middel van co-creatie 2.0?
Op basis van de verkregen theoretische inzichten wordt een onderzoeksmodel gepresenteerd dat de
samenhang tussen de verschillende theoretische deelvragen in beeld brengt. Dit model maakt duidelijk wat
de theoretisch te verwachten condities zijn waaronder een op co-creatie gebaseerd herontwerp van
buurtonderzoek kans van slagen heeft. Aan de hand van dit theoretisch kader zal de onderzoeksstrategie
worden bepaald, om te kunnen bepalen in hoeverre die theoretische verwachtingen in de praktijk ook als
zodanig worden herkend.
1 Inleiding 21
6. In hoeverre zijn de factoren die eerder zijn onderscheiden feitelijk aanwezig in de praktijk op grond
waarvan een mogelijk herontwerp van buurtonderzoek kan plaatsvinden?
De vorige deelvraag had vooral betrekking op het in kaart brengen van de condities waarvan we verwachten
dat deze belangrijk zijn voor een herontwerp van het buurtonderzoek, waarbij co-creatie met burgers door
middel van sociale media een belangrijk rol speelt. Bovenstaande deelvraag heeft vooral betrekking op de
empirische toetsing van die condities. Daarnaast wordt verondersteld dat de noodzakelijke condities dermate
ingrijpen in de organisatie, dat deze van invloed zijn op leiderschap. Dat leidt tot de laatste deelvraag:
7. Welke eisen stelt een vernieuwde aanpak van buurtonderzoek aan strategisch politieleiderschap?
Het vertalen van strategische noties naar operationele uitvoerbaarheid en haalbaarheid, met meer effect in
de samenleving vraagt om een andere kijk op het politiewerk. De inzet van co-creatie 2.0, leidt ook tot een
andere kijk op leiderschap. Een herontwerp van het buurtonderzoek, op grond van co-creatie 2.0 is een
fundamentele breuk met het verleden en dat betekent een veranderingsproces dat eisen stelt aan de wijze
waarop dit veranderingsproces plaatsvindt. Bovendien zoekt deze vorm van buurtonderzoek nadrukkelijk de
dialoog met burgers via multi-channeling en dat heeft ook gevolgen voor een andere positionering van de
politie en dat is een strategisch vraagstuk. Het traditionele individuele leiderschapsmodel wordt vervangen
door leiderschap als een collectief proces door mensen gezamenlijk, via co-creatie, over de grenzen van
afzonderlijke organisaties en landen heen. Zonder een al te grondige literatuuronderzoek (het onderwerp is
een thesis op zich waard) gaan we nader in op de consequenties van dit collectieve proces voor strategisch
politieleiderschap.
1.3 Maatschappelijke en theoretische relevantie
Woninginbraken vallen onder de categorie High Impact Crime, want de weerslag die het heeft op slachtoffers
is groot. Het terugdringen van woninginbraken en de stijging van het oplossingspercentage is een van de
landelijke prioriteiten van de Nationale Politie. Uit een nog vertrouwelijk rapport van het Korps Landelijke
Politiediensten blijkt dat de directe schade door inbraken ruim 193 miljoen euro bedraagt op jaarbasis. Het
fenomeen woninginbraken is een belangrijk landelijk politiethema geworden en staat hoog op de politieke
agenda. Door breed te kijken wat er maatschappelijk gezien aan gedaan kan worden om woninginbraken
terug te dringen en de pakkans van daders te vergroten is de focus in deze thesis gericht op het doorbreken
van de traditionele manier van denken door de inzet van co-creatie en sociale media.
De opkomst van co-creatie 2.0 heeft voor een toename van co-creatie projecten gezorgd. We kennen al
verschillende initiatieven binnen de politie organisatie op het gebied van sociale media, maar co-creatie
staat nog in de kinderschoenen. Het gebruik van co-creatie 2.0 is nog onvoldoende onderzocht evenals de
mogelijke toepassing en effecten daarvan op de opsporing.
Door in te zoomen op het instrument buurtonderzoek willen we onderzoeken hoe we co-creatie en sociale
media kunnen verbinden en hoe dit bijdraagt aan de totstandkoming van een herontwerp van het
buurtonderzoek, waarbij de burger coproducent is.
De theoretische relevantie is gelegen in een nadere verkenning van de theoretische achtergronden die achter
het begrip co-creatie en sociale media schuilgaan. Co-creatie lijkt vooral een populair wetenschappelijk
22 Co-creatie 2.0
begrip, waarbij het de vraag is hoe zich dit verhoudt tot andere populair-wetenschappelijke begrippen zoals
sociale innovatie en sociale netwerken om de kloof tussen de burger en overheid te dichten. Door meer
theoretische achtergrondkennis te vergaren over co-creatie en dit begrip nader uit te diepen in haar
betekenis, wordt getracht een scherper beeld te construeren hoe de politie hier met de inzet van sociale
media invulling aan kan geven en wat daarvan de toegevoegde waarde is. Door de theoretische inzichten
vervolgens te toetsen aan empirisch verzamelde kennis over co-creatie en de toepassing van co-creatie
binnen de politiepraktijk, ontstaan naar verwachting nieuwe kennisinzichten die een mogelijke bijdrage
kunnen leveren aan verdere theorieontwikkeling en implementatievraagstukken.
1.4 Aard van het onderzoek en theoretische positionering
Deze thesis is een ex ante evaluatie. Ex ante onderzoek heeft tot doel de mogelijke consequenties van een
ontwerp (planvorming en vormgeving) op voorhand kritisch te bediscussiëren en te evalueren. In een ex ante
evaluatie is er naast aandacht voor de verwachte effecten, ook veel aandacht voor onverwachte en
onvoorziene effecten. Dit ex ante onderzoek is gebaseerd op een benadering die sterke verwantschap heeft
met vierde generatie evaluatieonderzoek, zoals onder meer beschreven door Guba & Lincoln (1989) en
Abma (1996). Kenmerkend voor vierde generatie onderzoek is, dat partijen proberen - door middel van
dialoog- een gemeenschappelijk beeld te krijgen over nut en noodzaak van bepaalde maatregelen. Het kan
ook zijn dat partijen de gevonden condities waaronder een mogelijke aanpak succesvol zou kunnen zijn,
vooraf evalueren. Het is een interactief proces van oordeelsvorming tussen groepen wiens wensen,
voorkeuren en belangen worden geraakt door de evaluatie. Dit proces kan uitmonden in consensus, maar
is ook geslaagd wanneer het persoonlijk inzicht en wederzijds begrip zijn toegenomen. Het vierde-generatie-
evaluatie onderzoek kent daarmee een sociaal-constructivistische grondslag.
In het sociaal-constructivistische perspectief is beleid de uitkomst van een proces, dat al redenerend door
de betrokken actoren wordt gevormd. Zij creëren als het ware ieder hun eigen werkelijkheid. In het sociaal-
constructivisme wordt gekeken hoe de betrokken actoren omgaan met meervoudige en divergerende
betekenisconstructies, èn of en hoe deze verschillende betekenisgevingen elkaar al dan niet beïnvloeden.
Factoren vanuit het sociaal-constructivistisch perspectief voor geslaagd beleid zijn onder andere dat
beleidsprocessen worden gedragen door actoren en organisaties met uiteenlopende visies/perspectieven
op de beleidsdoelen en op de gewenste organisatie van beleid.
1.5 Onderzoeksopzet
Na deze inleiding worden de deelvragen opeenvolgend uitgewerkt. Om te kunnen bepalen welke factoren
van belang zijn bij een herontwerp van buurtonderzoek door middel van co-creatie -waarbij sociale media
worden ingezet- is het belangrijk om te verkennen welke inzichten al vergaard zijn. De beantwoording van
de deelvraag over de effectiviteit van de aanpak van het buurtonderzoek krijgt gestalte door de nadere
bestudering van wetenschappelijke inzichten en de protocollering van het buurtonderzoek. Vervolgens
worden de theoretische inzichten op grond van literatuuronderzoek beschreven met betrekking tot de
factoren die van invloed zijn op een implementatie van co-creatie 2.0. Daarna worden experimenten op dit
gebied die al plaatsvinden binnen de politie organisatie nader beschouwd. Vervolgens wordt er een
theoretisch kader gepresenteerd dat getoetst wordt in de stad Zoetermeer en het korps Haaglanden. Daarna
1 Inleiding 23
worden er op grond van de analyse aanbevelingen gedaan en condities geduid voor een succesvol
buurtonderzoek 2.0. Daarbij wordt ook gekeken naar de rol van politieleiderschap om die aanbevelingen en
condities goed te laten landen.
Illustratie 1: Onderzoeksopzet
Ten behoeve van een systematische opbouw en inventarisatie en een eenduidig overzicht van relevante
factoren worden deze per hoofdstuk genummerd van tot .1 37
24 Co-creatie 2.0
Hoofdstuk 2Buurtonderzoek 1.0
Hoofdstuk 1Inleiding Probleemstelling
Hoofdstuk 7Conclusies en aanbevelingen
Hoofdstuk 5Onderzoeksmodel & Theoretisch kader
Hoofdstuk 6Onderzoek
Hoofdstuk 3Co-creatie en Social Media
Hoofdstuk 4Co-creatie binnen
de politie
Buurtonderzoek 1.0
26 Co-creatie 2.0
2 Buurtonderzoek 1.0
2.1 Inleiding
Het aantal woninginbraken1 is stijgende. Dat is een zorgwekkende ontwikkeling, omdat de impact van een
woninginbraak op slachtoffers groot is. Het raakt de fysieke en persoonlijke levenssfeer van mensen en kan
het subjectieve gevoel van veiligheid ernstig aantasten. Het feit dat iemand in hun huis is geweest, aan hun
spullen heeft gezeten en hun eigendommen heeft gestolen, maakt mensen boos en verdrietig. Zij voelen
zich opeens onveilig in hun eigen woning. De grote impact van het delict in combinatie met de hoge aantallen,
maakt een probleemgerichte aanpak noodzakelijk om zo de stijging om te buigen in een daling.
Om antwoord te kunnen geven op onze centrale onderzoeksvraag is het van belang om eerst te analyseren
hoe de traditionele manier van werken (1.0) bij de aanpak van woninginbraken middels buurtonderzoek eruit
ziet en wat de effectiviteit daarvan is. In dit tweede hoofdstuk staat om die reden de eerste deelvraag uit
onze probleemstelling centraal;
Deelvraag 1: Welke factoren zijn van invloed op de effectiviteit van de aanpak van buurtonderzoek
bij de opsporing van woninginbraken?
Om tot een antwoord op deze deelvraag te komen worden de navolgende vier stappen gezet. In de eerste
stap wordt aan de hand van wetenschappelijke literatuur en bronnen beschreven hoe het fenomeen
woninginbraken er vandaag de dag uitziet en welke trends we daarin kunnen ontdekken met betrekking tot
omvang en ontwikkeling. Daarbij wordt vooral gekeken naar karakteristieken van daders, slachtoffers en
situationele factoren. In de tweede stap wordt gekeken naar de aanpak van woninginbraken in het algemeen
en de relevante kenmerken. In de derde stap wordt beschreven wat de rol is van buurtonderzoek bij
woninginbraak, hoe dit wordt uitgevoerd, welke eventuele soorten kunnen worden onderscheiden en welke
kenmerkende factoren van belang zijn. In de vierde en laatste stap wordt ingezoomd op de factoren die van
belang zijn en die de effectiviteit van de aanpak van buurtonderzoek bij woninginbraak bepalen, aan de hand
van evaluatieonderzoek binnen de dagelijkse politiepraktijk. Vervolgens worden aan de hand van de verkregen
inzichten aan het slot van dit hoofdstuk enkele conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan..
2.2 Omvang en ontwikkeling woninginbraken
Om een beeld te geven van het fenomeen woninginbraken en de omvang en ontwikkeling daarvan wordt
gebruik gemaakt van de wetenschappelijke onderzoeksgegevens van het Ministerie van Veiligheid en Justitie
(de Waard 2011), gebaseerd op twee bronnen. De eerste is het aantal door de politie geregistreerde
woninginbraken. De andere bron is de zogenaamde slachtofferenquête. Hier wordt door geïnterviewden
aangegeven of en hoe vaak men in het afgelopen jaar slachtoffer is geworden van woninginbraken.
Wanneer gekeken wordt naar het totaal aantal geregistreerde woninginbraken vanaf 1980 dan blijkt het
volgende (zie grafiek 1). Vanaf 1980 is er gedurende de periode tot 1995 sprake van een sterke stijging
van het aantal woninginbraken. De piek ligt in het jaar 1994 met bijna 124.000 woninginbraken. Ten opzichte
van 1980 met 53.000 woninginbraken is er in dat jaar sprake van een stijging van meer dan 230%.
2 Buurtonderzoek 1.0 27
28 Co-creatie 2.0
Vervolgens is er sinds 1995 sprake is van een alsmaar dalende trend. Ten opzichte van 1994 is er in 2009
sprake van een forse daling met 41%. In de jaren 2008 en 2009 is er echter wel sprake van lichte stijging
ten opzichte van 2007. Het niveau in 2009 ligt echter onder dat van 1982. De dalende trend bij
woninginbraken is ook internationaal waarneembaar (Tavares & Thomas 2010;58). Zo is het aantal
woninginbraken in het Verenigd Koninkrijk met meer dan 55% gedaald in 2008 ten opzichte van 1995. In
Duitsland is in deze periode sprake van een daling met 49%, in Frankrijk met 30% en in Italië met 28%.
Ook gegevens uit de slachtofferenquête tonen een zelfde soort ontwikkeling aan (zie grafiek 1). Volgens
deze gegevens blijkt dat slachtofferschap van woninginbraken sinds 1995 fors afneemt. Uit de beschikbare
literatuur is een groot aantal mogelijke verklaringen voor de daling te destilleren. Het empirische bewijs is
tot nu toe echter mager te noemen. Onlangs hebben Vollaard, Brakel en Versteegh (2009) een trendanalyse
gemaakt naar woninginbraken over de periode 1980 - 2008 en die laat het volgende beeld zien.
Grafiek 1: Woninginbraken 1980-2009 Grafiek 2: Woninginbraken per 100 particuliere huishoudens, 1980 - 2009
Bron: Ministerie van Justitie (2011) analyse gegevens CBS (2010), WODC (2011) en IVM (2010)
Uit deze analyse blijkt dat sinds 1980 de gelegenheid om in te breken bijzonder sterk is toegenomen. Zo is
het aantal particuliere huishouden in de periode 1980 - 2009 met ruim 2.3 miljoen toegenomen (van 5
miljoen naar 7,3 miljoen). Rekening houdend met deze groei, dan ziet de daling van het aantal woninginbraken
er nog opvallender uit. Wanneer het piekjaar 1994 vergeleken wordt met 2009, dan is er sprake van een
daling met 47% gerelateerd aan het aantal particuliere huishoudens (zie grafiek 2). Een belangrijke vraag is
wat de mogelijke verklaringen zijn voor de hier boven beschreven daling.
2.2.1 Mogelijke verklaringen dalende trendWaarom is het niveau van woninginbraken gedaald? Het antwoord op deze vraag bestaat uit een combinatie
van vele factoren. De wetenschappelijke verklaringen die door Jaap de Waard (2011) in zijn onderzoek
gebruikt worden om de groei te verklaren kunnen ook gebruikt worden om de daling te verklaren.
Een aantal van die factoren heeft rechtstreeks te maken met de aanpak vanuit de politiepraktijk. Zoals meer
geavanceerde toepassingen van criminaliteitsanalyse en een gerichte selectieve daderaanpak. Denk hierbij
aan de minderjarige doorstromers, veelplegersaanpak en persoonsgerichte aanpak. Daarnaast zijn ook
maatschappelijke factoren van belang zoals verzadiging van de consumptiemarkt voor luxe goederen
(aftopping van de helingmarkt) en steeds goedkopere luxe consumptiegoederen (het Mediamarkteffect)
waardoor de afzet op de (amateuristische) helingmarkt is ingestort (Wellsmith & Burrell 2005). Kijken we
naar specifieke dadergroepen dan zien we in de literatuur (Bennett & Durie 1999) verwijzingen naar een
verschuiving in (drug)verslaving, wat een verschuiving naar andere delicten betekent. Harddruggebruik
vergroot namelijk de drang naar het verkrijgen van cash geld, dus berovingen van personen wat een afname
van woninginbraken tot gevolg heeft. Bovendien is er landelijk gezien een belangrijke afname van het aantal
heroïne- en cocaïneverslaafden en dat betekent een afname vanuit deze dadergroepen. Studies naar de
ontwikkeling van het aantal heroïneverslaafden laten zien dat deze groep al lange tijd weinig jonge instroom
kent. Het is een losersdrug geworden, met weinig aantrekkingskracht op jongeren (Van Laar et al, 2007:78).
Kritische vraag is waar de afname van het aantal heroïne- en cocaïneverslaafden toe geleid heeft en welke
veranderingen wij kunnen constateren op het gebied van de veiligheidszorg.
In de politiestudie ‘The Best of Three Worlds’ (Versteegh, van der Plas, Nieuwstraten, 2010; 161-181) wordt
vastgesteld dat vanaf de jaren zeventig zich over de hele wereld verschillende innovaties op het gebied van
veiligheidszorg hebben ontrold. In de periode dat in Nederland onder het adagium ‘Kennen en gekend
worden’ de rapportage ‘politie in verandering’ (1974) verscheen, is in de Angelsaksische landen ‘Community
Policing’ (COP) geïntroduceerd. Een goede relatie met de burger wordt in veel landen beschouwd als de
allerbelangrijkste succesfactor van effectieve veiligheidszorg. In de jaren negentig is in de Verenigde Staten
en het Verenigd Koninkrijk Intelligence Led Policing ingevoerd met haar nadruk op adequate veiligheids-
informatie en veiligheidsanalyses. Daarbij speelt ook de aanspreekbaarheid van de politie op haar acties
ofwel ‘accountability’ een rol (Walker, S. 2007). Accountability impliceert zowel wat de politie doet, als hoe
zij presteert. Bij de Nationale Politie zijn in de afgelopen jaren meer intelligente sturingscomponenten op
basis van prestatie-indicatoren toegevoegd aan het vernieuwingsreportoire. Zo is door meer informatie-
gestuurd te werken de aandacht voor woninginbraken verbeterd en meer gefocust op de ‘nieuwe’ veelpleger.
Deze is vaker dan voorheen niet verslaafd aan harddrugs, is jonger dan voorheen en is ook vaak van
allochtone (met name van Marokkaanse of Poolse) afkomst (Versteegh et al. 2010;175 en van Mantgem
2010). Daarbij heeft de ‘nieuwe’ veelpleger vaak minder antecedenten dan de traditionele heroïneverslaafde
‘draaideurcrimineel’. In een werkdefinitie van deze politiestudie wordt de ‘nieuwe’ veelpleger gekarakteriseerd
als een relatief jonge crimineel die zich niet vanwege zijn verslavingsproblematiek, maar vanwege andere
motieven zoals geldelijk gewin, prestige, kick etcetera meestal in wisselend groepsverband systematisch
schuldig maakt aan (middelzware) vormen van criminaliteit. De gerichte aandacht vanuit de politie voor deze
nieuwe doelgroep heeft ertoe bijdragen dat de pakkans is vergroot, waar bovendien een preventieve werking
vanuit gaat in het tegengaan van misdrijven. Deze aanpak verklaart mede een verdere daling van het aantal
woninginbraken.
Daarnaast valt een daling te verklaren door de effecten van de criminaliteitspreventieve aanpak die
langzamerhand doorwerken, waarbij de reikwijdte van maatregelen toeneemt, zoals het Bouwbesluit en
Keurmerk Veilig Wonen (Vollaard, Brakel & Versteegh 2009). Bovendien neemt door de toegenomen
samenwerking van overheid en bedrijfsleven en de uitvoering van een aantal gerichte programma’s op gebied
van preventie en repressie de effectiviteit van de aanpak van woninginbraken toe. Ook is er een toename
van de preventiebereidheid en het preventiebewustzijn van burgers als slachtoffer. Hierdoor wordt de
effectiviteit van preventieve maatregelen vergroot. Kijken we naar hoe slachtoffers omgaan met preventie,
dan zien we op basis van slachtofferenquêtegegevens (Huys 2010; 64-68), dat de Nederlandse bevolking
sinds 1993 steeds meer bewust is van het risico op slachtofferschap van woninginbraken. Dat heeft zich
vertaald in een toegenomen preventiebereidheid zoals uit grafiek 3 blijkt.
2 Buurtonderzoek 1.0 29
Grafiek 3: Trends in preventiebereidheid onder de Nederlandse bevolking, 1993- 2009
Bron: Ministerie van Justitie (2011) analyse preventiegegevens
Nu er enig inzicht is verkregen in de factoren die een dalende trend van woninginbraken kunnen verklaren
wordt er nader ingegaan op een aantal factoren, die van invloed zijn op een effectieve aanpak van
woninginbraken.
2.3 Aanpak woninginbraken
Ondanks een forse daling sinds 1995 van het totaal geregistreerde niveau van woninginbraken met ruim
41% is het oplossingspercentage van woninginbraken niet spectaculair gestegen. In 2005 was er een
oplossingspercentage van 12%. In 2010 en afgelopen jaar is dit rond de 7% blijven schommelen (Min.
Veiligheid en Justitie, SBO/DGRR; 2011). Om de operationele slagkracht te vergroten is het bij de vorming
van de Nationale Politie belangrijk aandacht te besteden aan woninginbraken. Het significant vergroten van
het oplossingspercentage zegt namelijk iets over de kwaliteit van het politiewerk in relatie tot het handelend
en presterend vermogen. De landelijke doelstelling van de Minister die op het gebied van de verdachtenratio
bij woninginbraken (High Impact Crime) is vastgesteld, bedraagt 25%. Dit wordt een nieuwe doelstelling
om de pakkans van daders te vergroten in verhouding tot het aantal inbraken dat plaatsvindt. Juist bij het
delict woninginbraken is niet alleen de materiële, maar ook de immateriële schade groot, namelijk het
persoonlijk leed en de emotionele gevoelens van pijn, verdriet en onveiligheid. Om die reden is het
noodzakelijk om de preventie en opsporing van woninginbraken blijvend hoge prioriteit te geven. Om goed
inzicht te kunnen hebben in welke factoren van invloed zijn op een effectieve aanpak om het
oplossingspercentage te vergroten, worden hieronder een aantal daarvan onder de loep genomen. Op basis
van een indeling naar dader, situatie en slachtoffer, kunnen de navolgende onderzoekbevindingen met
betrekking tot het oplossingspercentage bij woninginbraken worden vermeld (Cromwell et al. 1991).
30 Co-creatie 2.0
!!!!!!!!!!!!!!!!
2.3.1 Dader factorenOver het algemeen genomen schat de dader de pakkans en daarmee de strafkans zeer laag in.
Dadergroepen laten zich grosso modo in twee groepen indelen: gelegenheid inbrekers en chronische
inbrekers. De kans gestraft te worden speelt in de overwegingen van de inbreker nauwelijks een rol. Een
afschrikwekkende werking gaat hier dus niet echt vanuit. Daar staat tegenover dat -als de pakkans toeneemt
door de intensiteit van een buurtonderzoek- dit een positief effect heeft. Hierdoor kan een eventueel
verschuivings- of verplaatsingseffect optreden. Omdat de inbreker weet dat de politie actief is, kan dit het
gedrag van de inbreker beïnvloeden door een ander gebied op te zoeken. Een andere factor die van belang
is, is hoe een inbreker ooit begonnen is. De inbraakcarrière start vaak al op zeer jeugdige leeftijd. Volgens
onderzoek begint de helft van de inbrekers vóór het 14e levensjaar (Dinitz & Huff, 1988; Vaughn, et al, 2008;
Plicht 2010). De meeste daders zijn opportunistische inbrekers die vooral profiteren van de gelegenheid
tot het succesvol en eenvoudig plegen van het delict. Kenmerkend is een gebrek aan planning, weinig
expertise en een niet calculerende, impulsieve aanpak (Rehm & Servay 1989; Schwaner, 2000; Schneider
2005). Er wordt vaak met andere inbrekers gewerkt (Hochstetler, 2001). In tegenstelling tot wat veelal wordt
aangenomen, bestaat er een aanzienlijke groep actieve inbrekers die nog nooit voor het delict inbraak zijn
gearresteerd. Volgens Amerikaans onderzoek (Wright, et al. 1991) plegen deze nooit gepakte inbrekers
bijna twee maal zo veel delicten als de inbrekers die wel ooit gearresteerd zijn. Dit betekent dat een inbreker
die nog nooit gepakt is, zich kennelijk ongeremd voelt en met een hogere frequentie door blijft gaan tot deze
wellicht tegen de lamp loopt. In het onderzoek van Bernasco (2008) wordt geconcludeerd dat ook de
omgeving waar een inbreker vroeger woonde van belang is. Kooistra (2009) stelt daar een scherpere
conclusie tegenover en zegt dat daders eerder doelwitten kiezen in de huidige of voormalige omgeving, dan
in gebieden waar ze nooit geleefd hebben. Als het gaat om daderfactoren zijn er mede op basis van het
onderzoek door Oude Alink (2010) naar woninginbraak en daderkenmerken een aantal te noemen:
• Leeftijd
• Nationaliteit
• Geslacht
• Pakkans
• Ervaring
• Gelegenheid
• Bekendheid omgeving
• Afstand tot pleegplaats
Opvallende resultaten uit laatstgenoemd onderzoek zijn de bevindingen over het inbreken in een voormalig
of huidig woonadres. Nederlandse bekende verdachten reisden gemiddeld verder tot hun doelwit dan de
bekende verdachten met een niet-Nederlandse nationaliteit. De woonomgeving van de inbreker, de mentale
kaart, zal bij bekende verdachten een rol spelen bij het kiezen van pleeglocaties. De wijze waarop en de
sterkte van deze invloed is uit de geraadpleegde literatuur moeilijk te omschrijven. Wel is hieruit naar voren
gekomen dat naar daderschap bezien gelegenheidsinbrekers in de meerderheid zijn. Naar daden bezien
blijken de chronische inbrekers verantwoordelijk te zijn voor een aanzienlijk deel van het totaal. Zo blijkt uit
onderzoek dat 10% van de gepakte daders verantwoordelijk is voor bijna 60% van het totaal aantal
woninginbraken (Dinitz & Huff, 1988). Chronische inbrekers hebben een ‘voorspelbaar’ keuzepatroon bij
de selectie van woningen (Nee & Meenaghan 2006). Bovendien worden veel inbraken gepleegd in de
nabijheid van huisadres van de inbreker, vaak binnen een straal van 800 meter (Bernasco 2010; Townsley
& Sidebottom 2010). Naast dadergerichte zijn er ook situationele factoren die van invloed zijn op de
vatbaarheid van woninginbraken.
2 Buurtonderzoek 1.0 31
2.3.2 Situationele gerelateerde factoren en slachtoffervatbaarheidVaak is de woning buitengewoon eenvoudig binnen te dringen. In een aanzienlijk aantal gevallen geschiedt
dit in niet afgesloten panden. Woonblokken, waar bij uitstek vaak wordt ingebroken, worden gekenmerkt
door een hoge woondichtheid, de aanwezigheid van cafés en bars, een- en tweepersoonshuishoudens,
leegstand en de nabijheid van andere inbraakgevoelige panden. Naast deze situationele factoren spelen
ook slachtoffer gerelateerde factoren een rol.
De afwezigheid van de bewoner is de belangrijkste factor voor slachtoffervatbaarheid (Bennett, 1995;
Bennett & Durie 1999; Tseloni, et al, 2004). Na een eerste geslaagde inbraak is er een verhoogde kans op
herhaald slachtofferschap, vooral in het eerste half jaar na de inbraak. Volgens onderzoek (Chenery, Holt &
Pease, 1997; Robinson 1998; Morgan 2002; Weisel et al. 2002; Bowers & Johnson, 2005; Short et al.
2009) is de kans op hernieuwd slachtofferschap meer dan vier maal zo hoog als de kans op het eerste
slachtofferschap. Nieuwkomers in een wijk lopen daarnaast een sterk verhoogde kans op slachtofferschap.
Dit geldt vooral voor jonge, zelfstandig wonende nieuwkomers en studenten die veel uithuizig zijn. Bovendien
zijn slachtoffer en dader vaak bekenden van elkaar (Catalano, 2010). Bewoners die geen relaties
onderhouden met buren en bewoners in de directe omgeving lopen tevens een verhoogde kans op inbraak
(Ekblom 1996; Anderson et al. 1995).
Uit deze grote variëteit van factoren blijkt al dat het belangrijk voor het verkrijgen van een behoorlijk inzicht
in de situatie en de selectie van effectieve maatregelen is, om te weten hoe de kans op een woninginbraak
kan worden verkleind en tegelijkertijd de pakkans van daders kan worden vergroot. Daarbij is het van belang
goed inzicht te hebben op de lokale situatie, want die kan sterk verschillen. Zo kan er bijvoorbeeld sprake
zijn van een inbraak ten gevolge van een hoge concentratie van bij elkaar wonende, alleenstaande, werkende
jongeren die nauwelijks preventieve maatregelen hebben getroffen en waarbij de daders gelegenheids-
inbrekers zijn die tot de nabije kring van bekenden horen. De vraag hierbij is, in hoeverre een burger als
potentieel slachtoffer zich voldoende bewust is van zijn of haar woon- en leefomgeving om de juiste
preventieve maatregelen te kunnen nemen.
2.3.3 Kenmerken aanpak woninginbrakenDe (preventieve) aanpak van woninginbraken staat sinds begin jaren ‘80 van de vorige eeuw volop in de
belangstelling binnen de Nationale Politie. Dit is niet verwonderlijk. Juist bij dit delict blijkt dat niet alleen de
materiële schade voor het slachtoffer groot is, maar ook de immateriële. Zo blijkt uit gegevens van het
Centrum Criminaliteitspreventie en Veiligheid dat 19% van de slachtoffers geestelijke of emotionele schade
heeft ondervonden na een woninginbraak (Lamet & Wittebrood 2009). Om die reden wordt door de politie
steeds meer aandacht geschonken aan de gevoelsbeleving van slachtoffers bij de aanpak van
woninginbraken. De serieuze aandacht voor de rol van het slachtoffer bij het opnemen van aangiften en het
doen van buurtonderzoek is een wezenlijke. Het beginpunt van de politie is meestal een melding van het
publiek via de meldkamer (112) van een geconstateerde woninginbraak. De manier waarop de politie op
dergelijke meldingen reageert en activiteiten onderneemt is bepalend voor hoe ze in contact komt met
slachtoffers en wat ze direct te weten komt over de zaak. Door de incidentgerichte benadering en opvolging
kan worden afgeleid dat de politie en daarmee ook de recherche, in hoge mate een reactieve organisatie is.
Binnen de politie wordt met het oog op evaluatie in de praktijk het nodige interne onderzoek gedaan naar
bepaalde opsporingsmethoden & technieken, maar ontbreekt het aan een systematisch wetenschappelijk
empirisch onderzoek als het gaat om woninginbraken en buurtonderzoek. Het literaire werk
32 Co-creatie 2.0
‘Rechercheportret’, over dilemma’s in de opsporing van De Poot et al (2004; 138) ontrafelt de manier waarop
de recherche de informatie waarmee zij in zaken wordt geconfronteerd zodanig probeert te combineren dat
de dader gevonden kan worden. Dit boek is gebaseerd op intensief onderzoek bij zes verschillende
politieregio’s. Ondanks dat een systematische wetenschappelijke basis ontbreekt, vormt deze studie samen
met interne politie evaluaties het onderzoekskader. Vanuit dit kader wordt gekeken naar de beoordeling van
een zaak als het gaat om de ernst en de traditionele aanpak van woninginbraken. Daarmee kennen de
uitkomsten weliswaar een beperkte wetenschappelijke waarde, maar zijn de gevonden indicaties wel
betekenisvol voor de beroepspraktijk.
Ernst van de zaak
Afhankelijk van de ernst van een woninginbraakzaak wordt er wel of niet verdere opvolging gegeven na een
melding om nader forensisch sporenonderzoek of buurtonderzoek te doen (De Poot et al, 2004:36). Bij
pogingen tot inbraak is het in de praktijk vaak lastig om op grond van het verhaal van een slachtoffer of
getuige te bepalen of er daadwerkelijk sprake is geweest van een misdrijf. Bij dit soort zaken is de
probleemsituatie vaak niet ernstig genoeg in verhouding tot de investering die moet worden gedaan om de
zaak eenduidig te kunnen interpreteren of op te lossen. Meestal worden deze zaken slechts geregistreerd.
Daarmee houden de concrete acties op. Als echter na verloop van tijd blijkt dat de gebeurtenis niet op
zichzelf stond, bijvoorbeeld omdat er meer soortgelijke pogingen of geslaagde woninginbraken met een
zelfde modus operandi worden gepleegd en de dader dus vermoedelijk meerdere slachtoffers maakt, kan
alsnog gerichte actie worden ondernomen waarbij alle informatie uit de verschillende zaken worden gebruikt.
Overigens zijn in de praktijk de criteria aan de hand waarvan woninginbraakzaken moeten worden
beoordeeld, niet altijd helder en ontbreekt er landelijk een eenduidig kader·.
Woninginbrakenteams
Bij veel korpsen kan er aanleiding zijn indien er sprake is van een lange reeks van woninginbraken in bepaalde
hotspot wijken om probleemgericht te werk te gaan (De Poot et al, 2004). Dit kan zich in veel gevallen
vertalen naar woninginbrakenteams die door veel korpsen zijn opgericht. Voorheen werd relatief weinig
capaciteit besteed aan het oplossen van woninginbraken. Door de toegenomen politiek-bestuurlijke aandacht
en prestatiedruk op dit onderwerp wordt door veel korpsen extra inspanning geleverd bij het oplossen van
woninginbraken. Door een informatiegestuurde aanpak wordt er vanuit het informatieproces binnen de politie
strakker gestuurd op woninginbraken. Door systematisch verschillende incidenten met elkaar in verband te
brengen, kan men gemakkelijker tot oplossingen komen. Dit levert belangrijke input voor woninginbraken-
teams. Daarnaast wordt door woninginbrakenteams zowel kwalitatief als kwantitatief extra inspanning
geleverd door de politie bij het doen van buurtonderzoek.
Aanpak jeugdgroepen
In een aantal korpsen, zoals Haaglanden is de opsporing van daders (een aanpak gericht op hot groups en
hot shots) vaak een bovenlokale aangelegenheid die de lokale aanpak van de woninginbraken op een hot
spot moet versterken. Het zijn vooral de zogenaamde hot groups die zorgen voor relatief veel criminaliteit
en overlast (Versteegh, DSP groep; van Dijk, van den Handel, 2011:183). Voor wat betreft de deelname
aan groepscriminaliteit geldt een algemene criminologische wetmatigheid: hoe jonger de verdachte des te
groter de kans dat delicten samen met anderen worden gepleegd. Op basis van politiegegevens en
onderzoek vanuit de politiepraktijk wordt het aandeel van de jeugdcriminaliteit, waarbij sprake is van meer
dan één dader geschat op zo’n 40% tot zelfs ruim 90% (Hakkert et al. 1998, Weerman 2001 en Junger-
Tas et al. 2008). Door in te zetten op de aanpak van leden van een criminele jeugdgroep in Schilderswijk-
2 Buurtonderzoek 1.0 33
West (Delftselaan) is recentelijk in Haaglanden het aantal woninginbraken in die wijk met ruim 40%
verminderd in 2011 ten opzichte van 2010 (Versteegh 2011). Hoewel dit soort cijfers zoals eerder
opgemerkt geen wetenschappelijke empirische basis kennen, blijkt er in de praktijk verwijzend naar deze
politiegegevens aantoonbaar effect merkbaar. Om de slagkracht van de politie te vergroten bij de aanpak
van jeugdgroepen wordt er steeds meer tussen verschillende disciplines samengewerkt. Zo gaan opsporing
en handhaving steeds meer hand in hand bij de aanpak van daders en dadergroepen die lokaal
verantwoordelijk worden gehouden voor woninginbraken in hun eigen buurt. In een groepsgericht en
zogenaamd ‘interventieteam’ werken recherche, wijkagenten en surveillanten zeer nauw samen met elkaar.
De groepsaanpak richt zich dan op de gehele groep jongeren. Dat is effectiever dan een aanpak die alleen
gericht is op de kernleden of harde kern. Terwijl de harde kern wordt afgestraft, worden de meelopers in de
richting van school, werk en zinvolle vrije tijdsbesteding geduwd (Schaafsma 2010).
Buurtinterventieteams
Om de alertheid van burgers te verhogen en de pakkans van daders te vergroten bij de bestrijding van
woninginbraken zijn in veel korpsen initiatieven genomen om te komen tot buurtinterventieteams. Om de
leefbaarheid en veiligheid te vergroten en de onrust van bewoners weg te nemen in buurten waar veel wordt
ingebroken, kan een buurtinterventieteam uitkomst bieden (De Jong & De Swart, 2005). Hierbij verenigen
buurtbewoners, gemeente en politie zich in een gestructureerde samenwerking (netwerk) waarbinnen
uitwisseling van informatie plaatsvindt. De bewoners zijn alert binnen hun (woon)omgeving. Signaleren zij
verdachte personen of ongewenste situaties dan maken zij hiervan melding bij de plaatselijke politie. Deze
onderzoekt de zaak en laat de aangesloten buurtbewoners weten wat het resultaat van het onderzoek is
geweest. Zowel positief als negatief. In steeds meer gevallen wordt hiervoor door de politie gebruik gemaakt
van internet mogelijkheden, zoals Burgernet en mobiele communicatietechnologie, zoals SMS-alert. Als er
in de buurt is ingebroken of er is een verdachte situatie dan ontvangen Burgernetdeelnemers een
ingesproken bericht op hun telefoon of een tekstbericht per sms met het verzoek uit te kijken naar een
duidelijk omschreven persoon of voertuig. De actie dient ter ondersteuning van de noodhulp en loopt parallel
met een reguliere noodhulpactiviteit. Ook maken verscheidene korpsen gebruik van Mail-alert (Opsporing
belicht, 2011:347) een vorm van direct mailing om burgers per e-mail bij opsporingsonderzoeken te
betrekken. Het doel is om informatie te krijgen wat van belang kan zijn in een specifiek opsporingsonderzoek.
De praktijk wijst namelijk uit dat mensen hun mail niet altijd direct (kunnen) lezen en de reactietijd dus vaak
langer is dan bij een sms. Daarom wordt mail-alert vaak gebruikt als aanvulling op het fysieke buurtonderzoek,
met als voordeel dat men niet hoeft te wachten totdat de burger thuis is. In woonwijken, buurten of
gemeenten waar een buurtinterventieteam wordt opgestart groeit de solidariteit en het saamhorigheids-
gevoel waardoor de sociale cohesie wordt versterkt.
In de volgende paragraaf wordt ingegaan op de rol van het buurtonderzoek en de aanpak daarbij als het
gaat om de communicatie en het in verbinding staan met burgers.
34 Co-creatie 2.0
2.4 De functie van het buurtonderzoek
Het doen van buurtonderzoek is een vast onderdeel van het proces ‘diefstal uit woning’ (Mulders & Hoogland
2010). De idee daarachter is tweeledig. Op de eerste plaats hoopt de politie van buren opsporingsindicaties
en/of andere informatie te verkrijgen die kan helpen om het delict op te lossen. Het doel is dan verhoging
van het oplossingspercentage. Op de tweede plaats gaat het om het alert maken en waarschuwen van
naburige bewoners. Criminaliteitsanalyses hebben aangetoond dat een woning waar eerder een inbraak (of
poging daartoe) heeft plaatsgevonden, maar ook woningen in de buurt een verhoogd risico lopen op een
volgende inbraak. Dit wordt aangeduid met termen en begrippen als ‘herhaald slachtofferschap’ en
‘besmettelijkheid van woninginbraken’ (Kleemans 2001, Lopez 2007, Peeters et al. 2011). Door
buurtbewoners te informeren, alert te maken en preventietips te geven, wordt beoogd een deel van deze
vervolgdelicten te voorkomen. Doelen zijn dan preventie en vergroting van de heterdaadkracht.
2.4.1 De traditionele aanpakZoals in het boek ‘Rechercheportret’, over dilemma’s in de opsporing door van De Poot et al (2004: 138)
wordt beschreven, wordt bij (ernstige) misdrijven doorgaans een buurtonderzoek verricht rond de plaats
van het delict. Traditioneel gezien worden bij misdrijven die in of bij woningen zijn gepleegd - en dat zijn de
meeste - de bewoners van omliggende straten bezocht met de vraag of ze wat gezien hebben. Dat is in de
eerste plaats van belang om te achterhalen of er mogelijk getuigen zijn: van het misdrijf, van verdachte
personen, auto’s of andere verdachte situaties. Daarnaast is het buurtonderzoek zinvol om zich al vrij snel
een beeld te kunnen vormen van het slachtoffer. Dat is vooral nodig als het slachtoffer niet meer leeft of als
het slachtoffer niet in staat is een verklaring af te leggen.
Passantenonderzoek
In ‘Rechercheportret’ (de Poot et al. 2004:138 ev) wordt een passantenonderzoek beschreven als een
bijzondere vorm van buurtonderzoek. Dit bestaat eruit dat men op een voor het onderzoek relevante plek
voorbijgangers ondervraagt of hen iets bijzonders is opgevallen op het vermoedelijke tijdstip van het misdrijf.
Een dergelijk passanten onderzoek wordt meestal gedaan op datzelfde tijdstip een dag of een week later.
Op die manier probeert de recherche getuigen te vinden die bijvoorbeeld op weg naar hun werk gewoonlijk
langs die plek komen. Of een passantenonderzoek al dan niet uitgevoerd wordt, is afhankelijk van de wijze
en de omvang waarmee een buurtonderzoek wordt uitgevoerd.
Het proces van een buurt- en passanten onderzoek geeft in grote lijnen de stappen aan die moeten worden
gezet bij het voorbereiden, uitvoeren en afronden daarvan en ziet er als volgt uit:
2 Buurtonderzoek 1.0 35
Fase Stappen
Voorbereiding Beantwoorden 5 kernvragen:- Is er voldoende startinfo?- Wat is de personele inzet?- Waar wordt het buurt/passantenonderzoek gehouden?- Wanneer wordt het buurt/passantenonderzoek gehouden?- Wat is de materiële inzet?
Maken werkplan uitvoeringMaken werkplan afrondingMaken draaiboek (bij grootschalig buurt/passantenonderzoek)Houden briefing (bij grootschalig buurt/passantenonderzoek)
Uitvoering • Conform het werkplan uitvoering• Bij onvoorziene situaties:- Evalueren gegevens- Werkplan bijstellen- Vervolgen conform bijgesteld werkplan
Afronding Conform het werkplan afrondingBij onvoorziene situaties:- Evalueren gegevens- Werkplan bijstellen- Vervolgen conform bijgesteld werkplan
Tabel 1: Procesbeschrijving buurt- en passantenonderzoek Bron: Politieacademie (2011)
2.4.2 Uitvoering van het buurtonderzoekEen buurtonderzoek heeft meestal slechts zin als dat tijdig en grondig gebeurt. In een buurtonderzoek is de
recherche echter op zoek naar het soort informatie dat getuigen snel vergeten, zoals een vreemde auto die
ten tijde van het misdrijf in de straat stond of een buurtbewoner die van zijn routine afweek (Wolters, 2002).
Dus, hoe eerder getuigen in de buurt ondervraagd worden, hoe beter het is. Dat heeft nog een ander
voordeel: hoe eerder de recherche met behulp van die getuigen een - grove - reconstructie kan maken van
wat zich heeft afgespeeld, hoe eerder het onderzoek zich kan richten op de - voor dat moment - meest
belangrijke zoeklijnen (Rechercheportret; opsporingsmethoden, h2). Het tijdstip van de inbraak is bepalend
voor het tijdstip van uitvoeren van het buurtonderzoek. Het buurtonderzoek vindt bij voorkeur meteen - bij
het opnemen van de aangifte - plaats door de eenheid ter plaatse. Wanneer dit niet mogelijk is - door
onvoldoende capaciteit of onwenselijk tijdstip - vindt overdracht plaats. Het buurtonderzoek gebeurt dan de
volgende dag door de surveillancedienst op het exacte tijdstip van de woninginbraken of tussen 17.00 en
21.00 uur om de meeste trefkans te hebben.
Tactische aansturing
Als de tactische aansturing door leidinggevenden of operationele coördinatie door medewerkers van de
recherche van een buurtonderzoek tekort schiet, kan niet alleen belangrijke informatie gemist worden, maar
kan het buurtonderzoek ook misinformatie opleveren, dat soms voor veel extra onnodig werk zorgt (Tankeren
& Prins 2011; politie Haaglanden) Het buurtonderzoek moet eveneens zorgvuldig gedaan worden, omdat
op voorhand in veel gevallen niet duidelijk is welke informatie van belang zal blijken in het verdere onderzoek.
Het buurtonderzoek levert niet vaak direct concrete aanwijzingen over daders en het gepleegde misdrijf op.
36 Co-creatie 2.0
De nuttige getuigen verklaren bijvoorbeeld over personen of auto’s die zij zagen. Dit kan mogelijk pas veel
later waardevol blijken te zijn. Om die reden wordt bij een buurtonderzoek geen fijne zeef gehanteerd bij het
schiften van de informatie die wel of niet belangrijk lijkt, maar wordt juist zoveel mogelijk genoteerd.
De grondigheid waarmee het buurtonderzoek wordt verricht, verschilt van onderzoek tot onderzoek. Soms
krijgt het maar weinig aandacht. Een rechercheur kan zich al tevreden stellen als een persoon in een woning
gehoord is. Andere huisgenoten dienen dan zelf de politie te bellen als zij ook nog wat willen verklaren.
Indien mensen niet thuis zijn, wordt een woning al snel overgeslagen; slechts bij uitzondering gaat men nog
een keer langs of pakt men de telefoon. Als het onderzoek vordert en zich op andere onderwerpen richt,
dreigt vaak het gevaar dat het buurtonderzoek wat in het slop raakt. Adressen waar de politie geen gehoor
krijgt, komen dan vaak helemaal niet meer aan bod. Uit informatie verkregen via een praktijkcasus (De Poot
et al 2004;138ev) werd volgens de analist zo’n 30% van de buurtgenoten niet gehoord. Dat werd bevestigd
door de mutaties in het journaal: in dat onderzoek waren er weinig processen-verbaal van het
buurtonderzoek, maar wel veel korte mutaties met teksten als ‘die en die gehoord, niet ter zake doende’.
Waan van de dag
De hectiek van het dagelijkse politiewerk dragen ertoe bij dat grondigheid het nog wel eens dreigt af te
leggen tegen tijdigheid. Uit diverse intern georiënteerde onderzoeken in de politiepraktijk (Tankeren & Prins
2011; De Poot et al 2004;145ev; Versteegh, P. et al. 2010) is gebleken dat het doen van buurtonderzoek
kwalitatieve en kwantitatieve beperkingen kent. Zo zijn in kwalitatieve zin verantwoordelijkheden en
werkwijzen bij een buurtonderzoek in veel gevallen niet vastgelegd. Mede daardoor vindt er onvoldoende
sturing plaats en is er sprake van diversiteit in de uitvoering. In kwantitatieve zin kan een uitgebreid
buurtonderzoek enorm veel werk opleveren. Door de ‘waan van de dag’ zijn capaciteits-problemen vaak
reden om buurtonderzoeken niet of beperkt uit te voeren. Daarnaast bestaat er bij collega’s ontevredenheid
over de ZIP-map2 vanwege onjuiste, overbodige en ontbrekende formulieren. Dit samen vormt aanleiding
om de huidige aanpak van het buurtonderzoek kritisch onder de loep te nemen in relatie tot de effectiviteit
daarvan. Wij doen dat aan de hand van praktijkcasussen.
2.5 Effectiviteit buurtonderzoek bij woninginbraken
In deze paragraaf wordt ingegaan op de effectiviteit van buurtonderzoek bij woninginbraken. Om deze vraag
te beantwoorden maken we zoveel mogelijk gebruik van resultaten uit evaluatieonderzoek. Er is tijdens dit
onderzoek niet gebleken dat er een systematisch beleidsevaluatieonderzoek naar de aanpak van
woninginbraken bestaat. Wel staat vanuit de landelijke programmasturing door de Raad van Korpschefs op
dit onderwerp de evaluatie van pilotonderzoeken in de belangstelling. Om die reden hebben wij ons
voornamelijk gericht op uitkomsten van een evaluatieonderzoek in Leidschendam-Voorburg (Tankeren & Prins
2011) en praktijkervaringen in de korpsen Haaglanden en Brabant Zuid-Oost.
Op basis van de praktijkervaring in deze twee verschillende en ver van elkaar afgelegen verzorgingsgebieden
(stedelijk vs. landelijk gebied), constateren wij dat de uitvoering van een buurtonderzoek als het gaat om
het verkrijgen van relevante opsporingsinformatie, beperkte waarde heeft. Terwijl dit een van de belangrijkste
hoofddoelstellingen van het hedendaagse buurtonderzoek is. In veel meer gevallen zijn er in de praktijk van
een buurtonderzoek getuigenverklaringen over personen die helemaal niets opleveren. In die zin heeft het
buurtonderzoek aldus een zeer beperkte waarde. Gelet op de inspanning in mens en middelen die daar
vaak tegenover moet worden gesteld voor uitvoering, is dit niet effectief te noemen. Gelet op de
2 Buurtonderzoek 1.0 37
eensluidende aard van deze bevindingen in beide korpsen, gaan wij er vanuit dat dit ook geldt voor de
andere regiokorpsen. Ondanks dat het buurtonderzoek in de praktijk objectief gezien ten aanzien van
opsporingsindicaties niet veel oplevert vinden veel politiemensen dat het buurtonderzoek wel belangrijk is.
Los van het verkrijgen van opsporingsindicaties wordt daarbij veelal verwezen naar het feit dat burgers niet
snel uit zichzelf iets melden en de politie vaak informatie moet halen. Daarnaast laat de politie met een
buurtonderzoek ook zien dat zij een woninginbraak serieus neemt. De preventieve kant van een
buurtonderzoek of de stelling dat de burger ook moet meehelpen, blijft bij politiemensen zo blijkt in de praktijk
vaak onbelicht.
2.5.1 Factoren voor een effectieve aanpak van buurtonderzoekOm tot een effectieve aanpak van woninginbraken te komen, dient allereerst gekeken te worden naar factoren
die bepalend zijn voor een effectieve aanpak van een buurtonderzoek. Beiden zijn immers onlosmakelijk met
elkaar verbonden, waarbij een effectieve aanpak van woninginbraken sterk afhankelijk is van wat een
buurtonderzoek oplevert.
Het slachtoffer en buren
Het slachtoffer en buren vormen een eerste aangrijpingspunt voor gerichte inspanningen om middels
buurtonderzoek woninginbraken terug te dringen. Een belangrijke nevendoelstelling van een buurtonderzoek
is aangever en buren bewustmaken van de verhoogde kans op volgende woninginbraken in de buurt
(besmettingsgevaar en herhaald slachtofferschap). Door hen te bevragen en alert te maken om de
waakzaamheid in de buurt te vergroten middels buurtonderzoek kan het herhaald slachtofferschap worden
voorkomen, mits het bereik groot genoeg is in de buurt en dit niet beperkt blijft tot naaste buren. Indien
bekend is wanneer in een bepaalde tijdspanne en waar binnen een geografisch gebied ergens verhoogd
risico bestaat voor een woninginbraak, kan de politie daar, onmiddellijk nadat een inbraak bekend is
geworden, op drie manieren op inspelen (Peeters, Elffers et al. 2011). Dat uit zich in waarschuwen op de
volgende wijze:
Waarschuwen
• Waarschuwen van de bevolking door huis aan huis bezoek of flyeren met waarschuwing: ‘u loopt een
verhoogd risico, let goed op’, eventueel gecombineerd met preventieadviezen ‘sluit ramen en deuren’
• Beroep op de waakzaamheid van de bevolking (‘als u iets verdachts ziet, bel ons meteen op nummer...)’
• Verhoogde politiesurveillance in het betreffende gebied (hotspot-policing)
Wanneer men de bevolking wil inlichten over verhoogd risico (1) en preventietips (2) wil geven, kan volgens
de onderzoekers Peeters et al. dit goed gecombineerd worden met buurtonderzoek. In combinatie met
verhoogde politiesurveillance (3) kan het effect van een buurtonderzoek worden versterkt.
Buurtvrijwilligers of buurtinterventieteam
Wil besmetting worden tegengegaan, dan kan de effectiviteit naar de inzichten van Peeters et al. (2011) en
Van Dijk et al. (2011), worden vergroot om breder buurtonderzoek te doen. Door onder meer veel meer te
flyeren dan alleen de paar woningen die nu bezocht worden in het kader van buurtonderzoek. Gezien de
beperkte capaciteit is het in de praktijk vaak ondoenlijk voor de surveillance of voor de wijkagent om een
heel woonblok of een hele flat te flyeren. In sommige gevallen wordt de oplossing gezocht bij de inzet van
buurtvrijwilligers of een buurtinterventieteam. Hun zichtbare aanwezigheid in de wijk en contacten met
1
2
3
38 Co-creatie 2.0
burgers vergroten het verkrijgen van informatie en de waakzaamheid, waardoor de effectiviteit van een
buurtonderzoek wordt vergroot.
Aansturing (leiderschap)
Een ander aangrijpingspunt vormen afspraken over de wijze van uitvoeren van een buurtonderzoek. De
doelgerichtheid van een buurtonderzoek ontbreekt vaak in de operationele politiepraktijk (doelstelling, tijdstip,
door wie, waar, wel/geen herbezoek). Ook over de mankracht die nodig is om een buurtonderzoek in zijn
volle omvang goed te kunnen doen, zijn vaak geen harde afspraken gemaakt. Door het ontbreken van
afspraken en gebrek aan motivatie wordt er niet of nauwelijks gestuurd op het doen van buurtonderzoek
waardoor de uitkomsten vaak onvoldoende of zeer beperkt van waarde zijn (Tankeren & Prins 2010). Ook
worden wijkagenten in veel gevallen te weinig in het proces betrokken, ondanks de wetenschap dat deze
een grote bron van informatie kunnen zijn. De mate waarin vooraf afspraken zijn gemaakt door
leidinggevenden over de doelstelling en wijze van uitvoeren van een buurtonderzoek is een kritische factor
voor de effectiviteit daarvan als het gaat om de uitkomsten. De doelgerichtheid dient zowel betrekking te
hebben op het verkrijgen van opsporingsindicaties als preventie.
Informatieverwerking
Een andere kritische factor betreft de informatieverwerking bij een buurtonderzoek (Mulder & Hoogland
2010). Na afloop van een buurtonderzoek is de registratie van meldingen en de uitkomst van eventuele
herbezoeken in de politie informatiesystemen essentieel voor de effectiviteit daarvan. Informatie uit de
aangifte die nuttig is bij buurtonderzoek wordt regelmatig slecht overgedragen (vluchtroute, signalement
daders, tijdstip inbraak, zijde binnenkomst, enzovoort). Daarnaast wordt informatie van en voortkomend uit
het buurtonderzoek vaak niet goed verwerkt en gedeeld. Vanuit de infodesk worden resultaten van
buurtonderzoek weinig teruggekoppeld, wat afbreuk doet aan het inzien van het nut van buurtonderzoek.
De mate waarin informatie wordt gedeeld door de verschillende disciplines (noodhulp, handhaving,
opsporing, wijkzorg, informatie) is van invloed op de effectiviteit van een buurtonderzoek. Wil er sprake
kunnen zijn van een succesvolle opsporing of het tegengaan van woningbraken is een gedetailleerde en
zorgvuldige snelle digitale informatie-uitwisseling tussen alle belanghebbenden actoren essentieel. De
infodesk vervult daarin een cruciale rol.
Positionering wijkagent
De mate waarin wijkagenten in een buurtonderzoek of het proces daaromheen worden betrokken is
eveneens als kritische factor bepalend voor de effectiviteit van een buurtonderzoek (Tankeren & Prins 2010).
Dit, vanwege hun vele contacten met burgers en informatiepositie in de wijk. De relevante informatie die
wijkagenten hebben en verkrijgen naar aanleiding van een buurtonderzoek dient op een adequate wijze in
het informatieproces te worden verwerkt om tot de gewenste effectiviteit te komen.
Opsporingsindicaties
De mate waarin naar aanleiding van buurtonderzoek opsporingsindicaties kunnen worden verkregen is als
kritische factor essentieel (Poot, Bokhorst et al. 2004). In de praktijk blijkt veelal dat buurtonderzoeken en
de herbezoeken van de wijkagent niet snel informatie opleveren die aanknopingspunten bieden voor de
opsporing. De opsporingsindicaties zijn vaak te beperkt. Bovendien is in de politiepraktijk vaak onbekend of
achteraf, nadat een buurtonderzoek heeft plaatsgevonden, als gevolg van flyers en de bezoeken meldingen
met opsporingsindicatie zijn binnengekomen. Dit wordt namelijk in heel veel gevallen niet geregistreerd.
Naast het feit dat veel mensen niet thuis zijn tijdens een buurtonderzoek is een veel gehoorde verklaring dat
4
5
6
7
2 Buurtonderzoek 1.0 39
burgers gewoonweg geen informatie hebben en er gebrek is aan voldoende sociale controle in hun buurt.
Het wel of niet kunnen verkrijgen van opsporingsindicaties is daarmee een belangrijke kritische factor.
Neveneffecten
Een kritische factor voor de effectiviteit van een buurtonderzoek is ook de mate waarin er neveneffecten
kunnen optreden. Een negatief effect kan zijn dat een buurtonderzoek het onveiligheidsgevoel kan versterken.
Buurtbewoners worden immers geconfronteerd met een misdrijf in hun eigen omgeving. Een positief effect
kan zijn dat een buurtonderzoek het vertrouwen in de politie versterkt (politieacademie; 2012).
Buurtbewoners merken immers dat de politie woninginbraken aanpakt. Deze mogelijke effecten van
buurtonderzoek kunnen van invloed zijn op de mate waarin de burger informatie geeft over de zaak waarnaar
het buurtonderzoek wordt ingesteld of totaal andere zaken waarop het buurtonderzoek zich niet direct richt.
Om die reden zijn er ook andere factoren te benoemen, die mede bepalend zijn voor de effectief van een
buurtonderzoek. In een praktijkonderzoek hebben Mulder & Hoogland (2010), stilgestaan bij het nut van
een buurtonderzoek als het gaat om het opleveren van informatie over andere zaken die niet eerder bij de
politie bekend waren. Het feit dat geheel andere misdrijven kunnen worden opgelost door opsporings-
informatie die tijdens een buurtonderzoek ongevraagd wordt aangedragen door burgers is van meerwaarde
voor de effectiviteit. Daarnaast kan ook het imago van de politie erdoor versterkt worden.
Preventie
Naast factoren die de effectiviteit van een buurtonderzoek rechtstreeks beïnvloeden, kan ook gekeken
worden naar factoren die indirect van invloed zijn. Een kritische factor die indirect kan bijdragen aan een
effectieve aanpak van woninginbraken middels een buurtonderzoek is gelegen in preventieve maatregelen
(Peeters, Elffers et al. 2011). Door de buurt middels buurtonderzoek alerter en bewuster te maken van de
kans op slachtofferschap, kan het nemen van preventieve maatregelen worden gestimuleerd. Buren kunnen
hierdoor aangemoedigd worden meer preventieve maatregelen te nemen en alerter te worden wat de kans
om slachtoffer te worden van woninginbraak verkleind. Omdat het verkrijgen van opsporingsindicatie voorop
staat, worden veelal enkel buren die zicht hebben op de woning van het slachtoffer benaderd. De reikwijdte
van een buurtonderzoek beperkt zich vaak tot enkele huizen direct gelegen rond een plaats delict waar een
woninginbraak heeft plaatsgevonden. Het traditionele buurtonderzoek kent daardoor een beperkte
effectiviteit als het gaat om de reikwijdte van de gehele buurt waar wordt ingebroken.
Preventieve maatregelen komen bij een buurtonderzoek aldus maar beperkt aan bod. Uit wetenschappelijke
literatuur (Peeters et al. 2011; Van Dijk et al. 2011) zijn maatregelen af te leiden die effectief kunnen bijdragen
aan de terugdringing van woninginbraken door situationele preventie. Bij situationele preventie gaat men
ervan uit dat misdrijven - zoals woninginbraak - zich voordoen wanneer de volgende elementen samenkomen:
(a) een gemotiveerde dader, (b) een geschikt doel en (c) een gebrek aan controle of preventie. Situationele
preventie op hot spots waar veel wordt ingebroken, zoals wordt aanbevolen in de literatuur wordt doorgaans
niet meegenomen in de opzet van een buurtonderzoek. Hier liggen de nodige kansen om de effectiviteit van
een buurtonderzoek te vergroten. De effectiviteit van een buurtonderzoek kan ook worden vergroot door
slim te opereren en beter aan te sluiten bij wat in de literatuur (Kop, van der Wal, Snel 2011; 346-349)
bekend is over veelbelovende nieuwe, snelle communicatie methoden, zoals Twitter, SMS alert en Burgernet.
8
9
40 Co-creatie 2.0
2.6 Conclusies
In dit hoofdstuk stond de vraag centraal; ‘Welke factoren zijn van invloed op de effectiviteit van de aanpak
van buurtonderzoek bij de opsporing van woninginbraken?’
Uit de analyse van relevante literatuur en andere schriftelijke bronnen blijkt dat buurtonderzoeken over het
algemeen niet veel opsporingsinformatie opleveren. In veel meer gevallen zijn er in de praktijk van een
buurtonderzoek getuigenverklaringen over personen die helemaal niets opleveren. Desondanks is het doen
van buurtonderzoek wel belangrijk. Dit komt omdat burgers niet snel uit zichzelf iets melden en de politie
daardoor genoodzaakt is informatie te halen. Daarnaast verschilt de grondigheid waarmee het buurt-
onderzoek wordt gedaan van onderzoek tot onderzoek.
Het geheel overziend kan geconcludeerd worden dat de effectiviteit van een buurtonderzoek in de huidige
vorm binnen de politiepraktijk niet zo groot is. Om die reden is het interessant om te kijken of er nieuwe
vormen van buurtonderzoek mogelijk zijn, waarbij burgers intensiever participeren en er ook gebruik wordt
gemaakt van nieuwe media. De mogelijkheden die vormen van co-creatie bevorderen en nieuwe media
kunnen bieden wordt in het volgende hoofdstuk verkend.
2 Buurtonderzoek 1.0 41
42 Co-creatie 2.0
Co-creatie en sociale media
44 Co-creatie 2.0
3 Co-creatie en sociale media
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de volgende deelvragen:
Wat is co-creatie en welke rol spelen sociale media daarbij?
Welke factoren zijn van invloed op de succesvolle toepassing van co-creatie 2.0?
Wat betekent dit voor strategisch leiderschap?
Zoals we in de inleiding hebben geconstateerd is het concept van co-creatie al in 2000 geïntroduceerd
door Prahalad & Ramaswamy (2000). Het is van oorsprong een samenwerkingsvorm waarin het genereren
en realiseren van wederzijdse toegevoegde waarde tussen organisaties en haar klanten plaats vindt door
het delen van kennis en ervaring die beter aansluiten op de behoefte van de betrokken belanghebbende
partijen. Co-creatie bij de overheid, of tussen een overheidsinstantie en burger, bouwt voort op het concept
van interactieve beleidsontwikkeling en burgerparticipatie (Bekkers & Meijer 2010). In dit hoofdstuk wordt
het begrip co-creatie en zijn verschillende verschijningsvormen geduid. Daarnaast worden aan de hand van
literatuuronderzoek de factoren verkend die van belang zijn bij co-creatie.
Co-creatie heeft door de opkomst van sociale media een extra impuls gekregen, omdat hierdoor co-creatie
niet langer tijd- en plaatsgebonden is. Om de toepasbaarheid van co-creatie 2.0 te kunnen duiden is het
van belang eerst aan de hand van literatuurstudie het begrip sociale media te beschrijven en diverse
aanverwante begrippen in te kaderen.
Door het toenemende gebruik van sociale media zorgen openheid en het niet-hiërarchische en decentrale
karakter van online participatie voor een ongekende emancipatie van burgers. Deze genetwerkte horizontale
samenleving staat nu haaks op de verticaal en hiërarchisch georganiseerde politieorganisatie. Dat maakt
de vraag relevant welke belemmerende en bevorderende factoren van invloed zijn op een succesvolle
toepassing van co-creatie 2.0. Dit heeft ook gevolgen voor de vraag of (en in welke mate) er strategische
interventies nodig zijn op het gebied van leiderschap.
3.2 Wat is co-creatie?
Co-creatie betekent letterlijk ‘samen creëren’, maar dat is als definitie van het begrip ontoereikend. Co-
creatie refereert in haar meest basale vorm aan het creëren van iets door meer dan één persoon. Von Hippel
(1988), Prahalad en Ramaswamy (2004) beargumenteren dat waarde in de commerciële sector, in
toenemende mate wordt ‘gecocreëerd’ door bedrijven en consumenten samen. In het bedrijfsleven werd
co-creatie aan het einde van de vorige eeuw gebruikt om het innovatieproces bij een aantal bedrijven te
beschrijven, deels tot stand gekomen door de ontwikkeling van sociale media en web 2.0 (interactieve
internet technologieën). Deze bedrijven lieten namelijk hun klanten actief mee ontwerpen en meebeslissen
over wat er aan producten op de markt zou komen. Bekende voorbeelden, naast Wikipedia, zijn Linux en
Lego Factory. ‘Open innovatie’ is een term die later ontstond en die sterk met co-creatie verbonden is; een
term die het openstaan voor de externe invloeden en de creatieve kansen van transparantie benadrukt
(Chesbrough 2003).
3 Co-creatie en sociale media 45
In de studie van Bekkers & Meijer (2010) over co-creatie in de publieke sector laten de onderzoekers
doorklinken dat het mooie aan de term co-creatie is dat de overheid niet langer centraal staat. Bij participatie
‘mogen’ burgers meedoen, bij co-creatie is er juist sprake van gelijkwaardigheid en laten burgers de overheid
meedoen. Wanneer we het concept co-creatie naar de publieke sector vertalen, dan zijn het niet de
commerciële producten die in wisselwerking tussen bedrijven en consumenten tot stand komen. Bij co-
creatie in de publieke sector gaat het om de inbreng van belanghebbende partijen in agendering,
ontwikkeling en uitvoering van overheidsbeleid waarbij getracht wordt zoveel mogelijk in te spelen op de
behoeften, wensen en vragen van burgers, bedrijven of maatschappelijke organisaties (Bovaird 2007; Alford
2009, Bekkers & Meijer, 2010).
Ideologisch zijn er twee bronnen te onderkennen in het denken over co-creatie. Enerzijds is er het neoliberale
denken over het betrekken van individuele klanten bij productieprocessen (Alford 2009). Anderzijds kan het
communitarisme als wortel van het denken over co-creatie worden onderkend (Bovaird 2007). Daarbij staat
niet zozeer het betrekken van individuele klanten, maar eerder het betrekken van gemeenschappen van
burgers bij de productie van publieke diensten centraal (Bekkers & Meijer 2010).
3.3 Motieven voor co-creatie
De toegevoegde waarde van co-creatie die door Web 2.0 ondersteund wordt maken Bekkers en Meijer
(2011) inzichtelijk door rekening te houden met de motieven van zowel de overheid als de burger. Zij
onderscheiden daarbij een tweetal overheidsmotieven en een drietal burgermotieven: de overheidsmotieven
zijn kwaliteitsverbetering en het vergroten van de legitimiteit van beleid.
Kwaliteitsverbetering
Allereerst zijn er de motieven die samen kunnen worden gebracht onder de noemer ‘kwaliteitsverbetering’.
Waarbij tegelijkertijd moet worden opgemerkt dat er niet zoiets bestaat als een objectieve maatstaf voor
(inhoudelijke) kwaliteit, maar dat het beter is om te spreken over een bandbreedte voor kwaliteit (De Bruijn
& Ten Heuvelhof 2001: 201). In een aantal gevallen beschikken overheden over onvoldoende kennis en
expertise om beleid te implementeren. Burgers en experts of professionals kunnen soms een voorsprong in
informatie hebben en de overheid wil daar graag toegang toe krijgen (De Bruijn & Ten Heuvelhof, 2001:194).
Een ander motief wat met kwaliteitsverbetering verband houdt, is de mogelijkheid tot inhoudelijke verrijking
(Pröpper & Steenbeek 2001:34). Teisman (1997) ziet co-creatie dan ook als een mogelijkheid om een
proces van creatieve concurrentie op gang te brengen.
Vergroten van de legitimiteit van beleid
Bekkers en Meijer (2011) stellen dat co-creatie ertoe kan bijdragen dat de overheid responsiever wordt en
zich dus meer bewust is van de wensen en voorkeuren die binnen de samenleving leven ten aanzien van
bepaalde vraagstukken en ontwikkelingen. Een grotere responsiviteit voor wat er in de samenleving speelt,
zou de gepercipieerde kloof tussen burgers enerzijds en politici en de overheid anderzijds kunnen verkleinen
(Koppenjan & Klijn 2004:366). De legitimiteit van de overheid heeft daarnaast ook baat bij een versterking
van het draagvlak voor het beleid dat ze ontwikkelt, uitvoert en handhaaft (Bekkers & Meijer 2010:24). Het
gebruik van web 2.0, of te wel sociale media ter ondersteuning van co-creatie, kan de legitimiteit op
verschillende manieren versterken. De grote diversiteit aan meningen en visies die wordt geuit op blogs en
fora, kan worden gebruikt als ‘maatschappelijke antenne’ (Meijer, Burger & Ebbers 2009). Sociale media
bieden ook mogelijkheden om grote groepen burgers tegen relatief lage kosten te bereiken. Hierdoor, zo
46 Co-creatie 2.0
stellen Bekkers en Meijer (2010), zou de participatie kunnen worden uitgebreid van usual suspects naar
een meer representatief segment van de bevolking.
In de literatuur worden verschillende burgermotieven onderscheiden om (al dan niet) via het web te
participeren in het publieke domein (Frissen 2008: Alford 2009; Bekkers & Meijer 2010).
In het algemeen kunnen de motieven van burgers worden gegroepeerd in drie soorten van belangen: het
publieke belang, het groepsbelang of het individueel belang.
Literatuurstudie wijst uit dat co-creatie geworteld is in - voor deze thesis - drie relevante benaderingen. In
de volgende paragrafen behandelen we aan de hand van een literatuuronderzoek de verschillende
benaderingen en de factoren die een rol spelen bij:
• Co-creatie als een vorm van innovatie
• Co-creatie als een vorm van coproductie en
• Co-creatie als een vorm van interactieve beleidsvoering.
3.4 Co-creatie als een vorm van innovatie
Om co-creatie als een vorm van innovatie nader uit te werken is het van belang kort stil te staan bij de
oorsprong van innovatie en de manier waarop het denken over innovatie zich heeft ontwikkeld.
De term innovatie werd al gebruikt door Schumpeter (1934) die succesvolle innovatie omschreef als een
ondernemerschap. Het gaat daarbij om de wil en het vermogen dat nieuwe combinaties of mogelijkheden
ook daadwerkelijk worden doorgezet en volwaardig kunnen concurreren. Innovatie wordt vaak geassocieerd
met iets nieuws, en de mate van nieuwheid is in de literatuur vaak bediscussieerd (Fagerberg 2005). Bij
innovatie is er in ieder geval sprake van een discontinuïteit met het bestaande (Osborn & Brown 2005).
Na de oorlog tot in de jaren tachtig, werd innovatie vooral gezien als een taak van de organisatie zelf, vaak
ondergebracht in een research and development-afdeling, waar vanuit het perspectief van de producent
nieuwe of vernieuwde producten of diensten ontstonden. Kern van dit gesloten model was, dat bedrijven
zelf ideeën genereerden, deze vervolgens uitwerkten in research & development-afdelingen en producten
ontwikkelden de resultaten op eigen kracht, tot aan de marktintroductie. Zij vertrouwden daarvoor volledig
op eigen kracht en middelen en hielden bijvoorbeeld hun octrooien geheim, zowel binnen als buiten de eigen
organisatie (Chesbrough 2003, Baldwin & von Hippel 2010).
Open Innovatie
Henry Chesbrough (2003) constateerde in de jaren ‘80 dat bedrijven in toenemende mate andere methoden
en modellen hanteerden om tot innovaties te komen. In Amerika nam hij de trend waar dat externe kennis
steeds vaker gezien werd als een belangrijke bron voor innovatie en werden er verschillende trajecten buiten
de onderneming geïnitieerd om innovatie te bereiken of te versnellen. Hij introduceerde de term open
innovatie.
Open innovatie vindt plaats in netwerken, waarin specialisatie, samenwerking en kennisdeling voorop staan,
in plaats van solitair te opereren om zo kennis, creativiteit en competenties van buiten de onderneming te
betrekken voor het eigen innovatieproces. Bedrijven worden steeds vaker tot open innovatie gedreven door
internationale concurrentie en kortere productencyclus (Hoekstra 2004), maar ook doordat er grotere
onderlinge afhankelijkheden zijn ontstaan: gezamenlijk optrekken is noodzaak geworden. Een voorbeeld is
de mobiele telefonie branche waar leveranciers van toestellen, netwerken en applicaties gecombineerde
producten op de markt zetten. De dynamiek die ontstaat door de wisselwerking tussen organisaties pleit er
3 Co-creatie en sociale media 47
voor om innovatie te bestuderen vanuit het perspectief van een ecologie (Bason 20100). Er ontstaan
interdependenties tussen (publieke) organisaties, waardoor ook de interne processen van een publieke
organisatie op het gebied van context, strategie, organisatiecultuur en leiderschap tegelijkertijd geactiveerd
zullen moeten worden om veerkracht te vergroten. Deze veerkracht is in een ecologisch innovatiesysteem
van belang, omdat een veerkrachtige organisatie in staat is verandering aan te kunnen en tegelijkertijd in
staat is resultaten te behalen. De veerkracht bepaalt ook de mate van zelforganisatie en de mogelijkheid om
het leer- en adaptievermogen van organisaties te vergroten (Bason 2010:30).
Von Hippel (2005) trekt deze observaties verder door en constateert een toenemende inbreng van klanten
(gebruikers, consumenten) bij innovatie. De inspiratie voor vernieuwingen komt volgens von Hippel voor
70% van klanten en eindgebruikers, voor 15% van leveranciers en voor slechts 15% van R&D-afdelingen
(Von Hippel 2005). Gebruikers zijn daarbij niet alleen een bron van inspiratie, maar verbeteren vaak zelf
producten met ingrepen die door fabrikanten kunnen worden overgenomen en dit blijken bovendien de
meest succesvolle innovaties te zijn. Von Hippel spreekt daarom over democratisering van innovatie, omdat
gebruikers zelf innoveren en op deze manier consumeren wat ze zelf hebben bedacht. Von Hippel (2005)
introduceerde daarom de term lead user. Het gaat dan om die gebruikers die voorop lopen en die producten
bedenken die anderen die anderen in commerciële producten kunnen omzetten. Daardoor is er sprake van
een paradigma shift: de consumer wordt prosumer: consument en producent tegelijkertijd (Prahalad &
Ramaswamy 2004); bloggers, hackers, knutselaars, kunstenaars en participanten in (virtuele) communities
produceren ongevraagd in groepsverband samen iets nieuws. De concurrent is niet langer een innoverend
bedrijf, maar kan ook een klant zijn, die zijn expertise deelt met anderen. Het gevolg is dat basisregels voor
de concurrentiestrijd ingrijpend zijn gewijzigd.
Sociale Innovatie
De Nederlandse regering (kabinet-Balkenende II) voerde in 2003 het Nederlandse Innovatie Debat, omdat
de Nederlandse economie zwak is in het toepassen van nieuwe kennis en het creëren van technologische
innovaties. Echter innovatie is niet altijd en niet uitsluitend op technologie gericht (Volberda et al, 2005).
Het Nederlandse Innovatie Debat, leidde tot een Innovatie Essay waarin gepleit werd voor niet-
technologische determinanten van innovatie (Volberda & van den Bosch, 2004), zoals innovatieve
organisatieprincipes en dynamische managementvaardigheden. Sociale innovatie wordt gedefinieerd als:
“het ontwikkelen van nieuwe managementvaardigheden (dynamisch managen), het hanteren van innovatieve
organisatieprincipes (flexibel organiseren) en het realiseren van hoogwaardige arbeidsvormen (slimmer
werken en talentontplooiing) om het concurrentievermogen en de productiviteit te verbeteren” (Volberda et
al., 2005). Om dit te kunnen bereiken is het nodig dat relevante belanghebbende partijen worden betrokken;
vandaar dat sociale innovatie in het verlengde ligt van open innovatie.
Sociale innovaties zijn dus innovaties die een meer significante impact hebben op de relatie tussen de
technologieën en de kenniscomponenten, die door andere partijen worden ingebracht dan op de technologie
zelf (Henderson & Clark, 1990).
De noodzaak van (sociale) innovatie in de publieke sector
Wanneer we het concept innovatie naar de publieke sector vertalen, is het de vraag of (en zo ja in welke
mate) de noodzaak van (sociale) innovatie ook in de publieke sector speelt. Bason (2010) stelt dat de
noodzaak juist zeer acuut is en noemt daarbij drie belangrijke maatschappelijke ontwikkelingen en zeven
drijvende krachten.
Op de eerste plaats leven we in een eeuw van wicked problems (Bason 2010:9), waarin problemen zo
48 Co-creatie 2.0
complex zijn (verouderende samenleving, criminaliteit, chronische gezondheidsproblemen) dat het vraagt
om een transformatie van bestaande organisatiestructuren, processen en competenties, omdat deze niet
meer aansluiten bij de participatieve netwerkmaatschappij. Ten tweede ziet hij de kansen die nieuwe
technologie (zoals sociale media) biedt om burgerparticipatie te organiseren, waardoor nieuwe vormen van
waardecreatie in de publieke sector kan plaats vinden. Op deze manier wordt het gemakkelijker om relevante
kennis en ervaring in het innovatieproces binnen te sluizen.
Als derde noemt Bason de economische crisis die ook de publieke sector raakt. Enerzijds wordt de publieke
sector gedwongen tot kostenbesparende maatregelen zodat de efficiency toeneemt, anderzijds verwacht
de steeds mondige burger een verzorgingsstaat die echter niet langer meer betaalbaar is. Ondanks de
financiële crisis moeten er voorzieningen gecreëerd worden, juist als de samenleving vergrijsd, maar op een
andere manier. Daarvoor wordt er in toenemende mate een beroep gedaan op andere partijen dan de
overheid. (Bason 2010:12).
3.4.1 Factoren van (sociale) innovatieOm innovatie in de publieke sector te leiden, betoogt Bason (2010:22), zijn er vier samenhangende en
elkaar versterkende dimensies te onderscheiden. De combinatie van die dimensies is noodzakelijk voor een
geïntegreerde aanpak van de implementatie van innovatie in de publieke sector. Deze vier dimensies zijn
Moed, Bewustzijn, Vermogen en Co-creatie als proces, met elk hun belemmerende en bevorderende
factoren. Als kritische factor voor (sociale) innovatie noemen we dan ook:
De wisselwerking tussen Moed, Bewustzijn, Vermogen en Co-creatie als proces
Net als in een natuurlijk ecosysteem, zijn de vier dimensies van dit innovatie ecosysteem onderling van elkaar
afhankelijk en kan de ene dimensie niet tot wasdom komen zonder de andere (Bason 2010:23). Het Innovatie
Ecosysteem biedt een geïntegreerde manier van kijken naar de innovatie inspanningen binnen de publieke
sector, en omvat de meest belangrijke afhankelijkheidsrelaties die een innovatieklimaat kan belemmeren of
bevorderen. De vier dimensies worden in het kort nader toegelicht. Essentieel in een ecosysteem is, dat
onderdelen van dat ecosysteem op elkaar worden afgestemd maar ook afgestemd worden op de omgeving.
Een open relatie met de omgeving is van cruciaal belang om het ecosysteem in balans te houden (zoals we
hierboven ook zagen bij de beschrijving van open systeeminnovatie van Chesborough). Concluderend
kunnen we stellen dat, gegeven een bepaalde maatschappelijke uitdaging en de zoektocht om daar een
antwoord op de vinden, het belangrijk is om in dit zoek- en leerproces (dat innovatie heet) die vier elementen
op elkaar af te stemmen, teneinde nieuwe ‘combinaties’ te kunnen vinden.
10
3 Co-creatie en sociale media 49
Illustratie 2: De wisselwerking tussen de kritische factoren
in het Innovatie Ecosysteem volgens Bason (2010:23)
Bewustzijn
Het succes van innovatie in de publieke sector is volgens Bason mede afhankelijk van de mate waarin
medewerkers betrokken zijn bij innovatie. Als nieuwe ideeën aangedragen kunnen worden door iedere
medewerker en dit wordt gestimuleerd door het management, dan neemt het innovatieve bewustzijn in de
organisatie toe. Een voorbeeld hiervan is het fysieke platform LEF van het Ministerie van Verkeer en
Waterstaat, waar medewerkers worden uitgedaagd innovatieve ideeën aan te dragen en uit te werken. Zo
ontstaat er innovatie-bewustheid waar kennisontwikkeling, kennisoverdracht, dialoog en communicatie het
innovatie bewustzijn aanwakkeren (Bason 2010:39).
Vermogen
Het innovatievermogen van een organisatie speelt zich af op vier niveaus: Context, Strategie (beide extern
gericht) Organisatie en Mensen & Cultuur (intern gericht) met elk hun kansen en belemmeringen. In welke
mate een organisatie over innovatief vermogen beschikt is vaak context gedreven. In een sterk politiek
gedreven context, waarbij de organisatie gebonden is aan opgelegde kaders op het gebied van wet-en
regelgeving, administratieve raamwerken en/of weinig financiële ruimte heeft, zal het innovatieve vermogen
lager zijn dan bij niet politiek gedreven organisaties (Bason 201; Osborne & Brown 2005). In een
organisatiecultuur waar leren en fouten maken mag en waar diversiteit en processen iteratief tot stand
komen, ontstaat innovatieve ruimte. Een keerzijde kan zijn dat de ontwikkelruimte niet in verhouding staat
tot de resultaatverplichting van een organisatie, daarom is een strategische planning die de
ontwikkelcapaciteit en resultaatgerichtheid in balans houdt een kritische factor voor Innovatie.
Moed
In een innovatieve organisatie is er op alle managementniveaus de moed nodig om innovatie te leiden. In de
literatuur wordt leiderschap binnen innovatieve organisaties vaak benoemd als een taak van iedereen (Kanter
2006; Patterson et al,2009), omdat innovatie afkomstig kan zijn uit alle lagen van de organisatie. Bason
spreekt daarom ook niet over managementfuncties, maar rollen. Vier belangrijke managementrollen die ruimte
geven aan een ecosysteem zijn de visionair die een visie kan neerzetten, de enabler die ruimte creëert voor
vrije denkers en innovatieprocessen, de 360 graden innovator, die zowel binnen als buiten de organisatie
50 Co-creatie 2.0
moed
vermogen
bewustzijn co-creatie
leiderschapwie?
besefwat?
proceshoe?
structuurwaar?
mensen aan elkaar verbindt en de kennisingenieur die kennis en expertise ontwikkelt en cultiveert en de
strategie weet te vertalen naar de werkvloer (Bason 2010:250).
Co-creatie als proces
Het innovatieproces wordt vaak beschouwd als een black box maar kan aangestuurd worden als een helder,
systematisch proces door middel van co-creatie. Door een juiste combinatie van ontwerp denken,
burgerbetrokkenheid, meten en leren en de orkestratie van het co-creatieproces is de publieke sector in
staat betere oplossingen te creëren die meerwaarde kan hebben voor de gemeenschap. Daarvoor zijn zeven
processtappen van belang: Framen, Weten, Analyseren, Samenvatten, Creëren, Verspreiden en Leren.
Om van co-creatie een succes te maken, stelt Bason (200 142 e.v.) dat er vier credo’s zijn die het innovatieve
denken in een organisatie kunnen verbeteren: innovatieve ideeën en concepten als een experiment opzetten,
continue de status quo ter discussie stellen, de burger op zijn merites beoordelen en zeer concreet zijn.
Critici beweren dat co-creatie te arbeidsintensief is, er onrealistische verwachtingen worden gewekt en dat
burger-dictators gaan ontstaan: de burger bepaalt wat er gebeurd (Bason et al, 2009).
Belemmerende factoren Sleutelfactoren Bevorderende factorenvoor co-creatie voor co-creatie voor co-creatie
Geen herkenning van Ontwerp denken Opleiden in ontwerp denkenontwerpdenken
Ontwerpprincipes institutionaliserenGebrek aan ontwerp- vaardigheden Werven van ontwerp vaardigheden
Geen betrokkenheid van Burgerbetrokkenheid Burgers en organisaties betrekkenburgers of bedrijven
Weinig ervaringen en methodes Nieuwe middelen en methoden voor betrokkenheid inzetten
Geen kennis of middelen Orkestratie Methoden en middelen om innovatie van co-creatie te bevorderen
Gebrek aan een platform Innovatie labs bouwen als platform
Geen overzicht op potentieel Meten & leren Ken je innovatie cijfers
Gebrek aan feedback van Verbeter continue het innovatie processen innovatieproces
Gebrek aan leren van resultaten Drijf de organisatie performance aan
Tabel 2: Factoren voor co-creatie (Bason)
De conclusie die we kunnen trekken is dat gegeven voorgaande overwegingen co-creatie kansen kan bieden
om het innovatieve vermogen van een organisatie te vergroten. Het voordeel is dat co-creatie ervoor zorgt
dat de betrokken partijen meer en eerder betrokken zijn bij de zoektocht naar nieuwe ideeën en oplossingen.
Niet alleen wordt hierdoor meer ruimte geboden voor de inbreng van wensen, ideeën en voorkeuren, voor
de inbreng van meer en andere kennis en informatie, maar ook omdat op deze manier meer draagvlak wordt
gerealiseerd. Hierdoor kunnen oplossingen worden aangedragen die wellicht meer en beter aan de
behoeften van afnemers voldoen (Bason 2010: 34).
3 Co-creatie en sociale media 51
3.5 Co-creatie als een vorm van coproductie
In de literatuur treffen we verschillende definities van coproductie aan. Elinor Ostrom zegt hierover: “By
coproduction, I mean the process through which inputs used to produce a good or service are contributed
by individuals who are not “in” the same organization (..) Coproduction implies that citizens can play an
active role in producing public goods and services of consequence to them” (1996:1073). Tops (1999)
duidt coproductie als verzamelterm aan: “burgers, betrokkenen, belanghebbenden laten mee-produceren
in de totstandkoming van beslissingen”.
Bekkers (2007) definieert coproductie als volgt: “Kenmerkend voor de coproductie van beleid is dat
(wederzijds) afhankelijke partijen in een netwerk op grond van een proces van wederzijdse beeldvorming
(dat gestalte krijgt door middel van overleg, ruil en onderhandeling) komen tot een gemeenschappelijke
definitie van het probleem en daarop voortbouwende aanpakken, waardoor een gezamenlijke beleidspraktijk
ontstaat” (Bekkers 2007:208).
3.5.1. Kenmerken van coproductieWat maakt een proces tot coproductie? Daarvoor dient een viertal componenten aanwezig te zijn:
Wederzijds afhankelijkheid
Wederzijdse afhankelijkheid creëert de noodzaak tot praktische samenwerking (Baudoin & Hendriks 1998).
Organisaties streven naar verwezenlijking van eigen doelen om hun belangen daarmee te dienen, toch is
men er tegelijkertijd van bewust dat men daarbij afhankelijk is van andere partijen (bijvoorbeeld voor
hulpmiddelen, steun en legitimatie). Organisaties zijn vaak tot elkaar veroordeeld omdat ze afhankelijk zijn
van andere organisaties (Bekkers, 1996). Als elke partij beschikt over eigen specifieke hulpbronnen die
noodzakelijk kunnen zijn om tot een oplossing van het vraagstuk te komen, ontstaan er prikkels voor
samenwerking. Wederzijdse afhankelijkheid is hiermee een voorwaarde voor interactie tussen betrokken
actoren. Procesbegeleiding (bij voorkeur door een moderator) moet erop gericht zijn actoren bewust te
maken van hun afhankelijkheden om zo de bereidheid tot samenwerking te bewerkstelligen. Het scheppen
van een open klimaat van informatie-uitwisseling over probleempercepties, oplossingsrichtingen en belangen
bevordert de kans op wederzijds vertrouwen. In een netwerk van coproductie behoort geen van de actoren
de absolute macht in handen te hebben: besluitvorming wordt gekenmerkt door een zekere relativering van
hiërarchie (Tops, 1999). Er mag dus geen sprake zijn van een partij die zijn wil aan anderen oplegt of kan
opleggen. Partijen behoren in de onderhandeling gelijkwaardig aan elkaar te zijn. Hoewel geen van de
actoren bij voorbaat een doorslaggevende rol heeft in het proces, kan er wel sprake zijn van verschillen in
invloed en macht (formele machtspositie). Voor een procesbegeleider is het dan zaak dat alle belangen op
tafel komen, zodat elkaars standpunten duidelijk worden. “Vertrouwen is vaak een voorwaarde voor het
vermogen van partijen om de wederzijdse afhankelijkheden die hen verbinden ook daadwerkelijk te zien en
te onderkennen” (Bekkers 2007:217).
Gemeenschappelijke beeldvorming
Partijen kunnen problemen op een verschillende manier interpreteren en definiëren, daarom is het belangrijk
om de taal, symboliek, de percepties en perspectieven van betrokkenen te verbinden (Tops, 1996). Dat
coproductie een gemeenschappelijke beeldvorming vereist, impliceert niet dat betrokken partijen het op alle
fronten met elkaar eens moeten zijn. Vooral bij aanvang van het proces is het van belang dat alle betrokkenen
hun opvattingen kenbaar kunnen maken, zonder dat er al direct sprake is van een hiërarchische ordening.
Wanneer hiervoor onvoldoende ruimte ter beschikking wordt gesteld bestaat het gevaar dat partijen zich in
52 Co-creatie 2.0
de loop van het proces niet meer kunnen vinden in het project omdat er in hun ogen afgeweken wordt van
de oorspronkelijke probleemdefiniëring. Tops (1999) wijst op het belang van gemeenschappelijke
beeldvorming en dat partijen in het uiteindelijke resultaat iets van hun gading moet kunnen terugvinden.
Een gezamenlijke beleidspraktijk
Een derde component van coproductie is de ontwikkeling van een gezamenlijke beleidspraktijk. Er wordt in
dit onderdeel van het proces door betrokken actoren gehandeld: zij zetten gezamenlijk initiatieven of
ontwikkelingen in gang (Tops, 1999), actief zowel als passief. Passief handelen, kan zich manifesteren
wanneer een actor geen gebruik maakt van hindermacht. Dit komt erop neer dat een partij het beleid niet
dwarsboomt (ook niet in een later stadium). Actoren kunnen in staat zijn om een proces te blokkeren wanneer
zij in het bezit zijn van een belangrijke en onvervangbare machtsbron (Klijn & Koppenjan, 2004: 47). Om te
voorkomen dat processen een vrijblijvend karakter hebben is het zaak om het proces in de vorm van een
gezamenlijke beleidspraktijk te institutionaliseren. De gemeenschappelijke beeldvorming wordt dan als het
ware geconcretiseerd. Zo kunnen overheidsinstanties een belangrijke rol vervullen bij het faciliteren en
inrichten van een gezamenlijke beleidspraktijk door het inrichten van besluitvormingsarrangementen- en
trajecten.
Wederzijds voordeel behalen
Coproductie is een open proces waardoor deze randvoorwaarden veel meer aanwezig zijn dan bij een
gesloten proces, dat veel meer gekenmerkt worden door zero-sum situaties waarbij het voordeel van de
ene partij ten koste gaat van het voordeel van de andere partij (Bekkers, 1996). Zeker in situaties waarin er
sprake is van een Nimby situatie (Not in my backyard). De gedupeerde burgers (bijv. als er een opvangtehuis
voor drugsverslaafden in hun buurt komt), zullen de uiteindelijke vestiging altijd als een verlies zien (Bekkers
2007:221). De Bruijn en Ten Heuvelhof (2004:65) spreken niet over een zero-sum situatie maar over een
win-lose situatie en de ‘verliezers’ zullen hun verlies proberen te voorkomen.
Er zijn een aantal strategieën te benoemen om zero-sum situaties om te buigen naar wederzijds voordeel:
‘win-win’ situaties. Om wederzijdse afhankelijkheid te herkennen moeten actoren open staan voor elkaars
belangen zonder daarbij het eigenbelang uit het oog te verliezen. Dat kan door de belangen en doelen van
partijen met elkaar te combineren (doelvervlechting), door package deals te sluiten zodat er op een punt
wellicht verlies geleden wordt, maar dat dit op een ander vlak gecompenseerd wordt (compensatie), door
de problematiek vanuit een ander denkkader te bekijken zodat er een nieuwe dynamiek ontstaat (re-framing)
of door toeval (Bekkers 2007).
3.5.2 Factoren van coproductieZojuist hebben we de belangrijkste componenten van coproductie benoemd. Maar wat maakt coproductie
al dan niet succesvol? We benoemen een aantal factoren:
Open Klimaat
Eerder zagen we dat vertrouwen een belangrijke voorwaarde is om de wederzijdse afhankelijkheden tussen
partijen te zien en te onderkennen. Het is verstandig dat overheidsorganisaties bereid zijn te investeren in
een open klimaat waardoor partijen zich betrokken voelen. Maatschappelijke partijen en actoren moeten als
volwaardige gesprekspartner erkend worden om het draagvlak voor het beleid te vergroten (Tops, 1999).
Openheid duidt ook op de mate waarin relevante waarden in de samenleving op adequate wijze zijn
gepresenteerd in besluitvorming (Teisman1997: 21).
11
3 Co-creatie en sociale media 53
Dit vertrouwen kan bereikt worden door het scheppen van een open klimaat van informatie-uitwisseling. In
het netwerk van coproductie heeft geen van de actoren de ultieme macht in handen: besluitvorming wordt
gekenmerkt door een zekere relativering van hiërarchie (Tops, 1999). Er mag dus geen sprake zijn van een
partij die zijn wil volledig aan anderen kan opleggen. Partijen zijn in de onderhandeling gelijkwaardig aan
elkaar ondanks de aanwezigheid van een projectleider of procesregisseur. Hoewel geen van de actoren bij
voorbaat een doorslaggevende rol heeft in het proces, kan er wel sprake zijn van verschillen in invloed en
macht (formele machtspositie).
Gelijkwaardige machtsverhoudingen
Om betrokkenheid bij het beleid te verkrijgen en te behouden is het noodzakelijk dat discussies en
onderhandelingen plaats vinden op basis van gelijkwaardigheid. Een gelijke machtsverhouding tussen
actoren kan bijdragen aan het behouden van commitment tijdens het proces. Gelijkwaardigheid moet niet
alleen doorklinken in de gemeenschappelijke beeldvorming en de totstandkoming van de gezamenlijke
beleidspraktijk, maar ook in uitvoeringsprocessen om actoren te binden aan het realiseren van doelstellingen.
(Tops 1999).
De kwaliteit van de onderlinge verhoudingen
Vertrouwen is vaak een voorwaarde voor het vermogen van partijen om de wederzijdse afhankelijkheden die
hen verbinden te zien en te onderkennen. Partijen moeten namelijk in staat zijn om te erkennen dat ze elkaar
nodig hebben en in staat zijn om vanuit de inhoud een bepaald vraagstuk te definiëren waar iedereen zich
in herkent. (Bekkers 2007, Tops 1999). Indien er op voorhand al ingegraven posities of denkkaders ontstaan
als gevolg van percepties die men ten opzichte van elkaar hanteert, kunnen er impasses in de besluitvorming
ontstaan. Vaak leidt dit tot ‘wij- zij’- gedrag. Op zich hoeft dat niet verkeerd te zijn. Meestal is daar een
geschiedenis aan vooraf gegaan, maar het ‘wij-zij’ denken kan ook de zaak verharden en leiden tot een
loopgravenoorlog. Het is dan ook van belang dat de procesmanager deze percepties vroegtijdig herkent en
tracht deze te ‘ontdooien’ zodat dit het proces niet in gevaar brengt (Bekkers 2007:217).
Selectie van stakeholders
De selectie van stakeholders is een belangrijk onderdeel bij het vormen van het netwerk. Bekkers
onderscheidt hierbij vier selectiecriteria (Bekkers, 1996). Ten eerste de representativiteit van de in het geding
zijnde belangen. Ten tweede de gezaghebbendheid: achterbannen moeten overtuigd worden en partijen
moeten daarom in staat zijn steun te mobiliseren. Als derde criteria wordt de diversiteit van belangen
genoemd. Vertegenwoordiging van alle kritische belangen is van belang met speciale aandacht voor de
relatief ‘zwakke belangen’. Het vierde en laatste criteria is de toonaangevendheid van een actor. De arena
van actoren kan in de loop van het proces van samenstelling veranderen. Bekkers (1996) wijst erop dat
coproductie gedeeltelijk een open proces moet zijn omdat in een gesloten proces de kans bestaat dat
partijen zich te veel afsluiten van de buitenwereld. Toch levert een te open proces ook gevaar op voor het
bereiken van consensus als gevolg van een opeenstapeling van belangen.
12
13
14
54 Co-creatie 2.0
Dominante eigen logica
Bij de zoektocht naar geschikte actoren voor coproductie bestaat het gevaar van de dominante eigen logica.
Daarvan is sprake als een overheidsorganisatie (al dan niet bewust) op zoek gaat naar actoren die dezelfde
taal spreken en daarmee in feite ‘veilige gesprekspartners’ zijn (Tops,1999:215). Op deze manier kan de
eigen logica van deze overheidsorganisatie gaan domineren in de gezamenlijke beeldvorming en
beleidspraktijk waardoor actoren die deze logica niet delen gaan afhaken in het proces. Teisman e.a. (2004)
wijzen daarbij op de verkokerde overheid die het vanuit het oude ‘piramide’ denken nog steeds moeilijkheden
ondervindt om de touwtjes uit handen te geven.
Beheersing van het dynamische proces
Beleidsprocessen zijn in zekere zin onvoorspelbaar en gevoelig voor invloeden van buitenaf. Processen in
netwerken verlopen niet altijd rationeel. Toch is de aansturing vaak gericht op beheersbaarheid,
voorspelbaarheid en planbaarheid. Dit botst vervolgens met de werkelijkheid waarin er veelal sprake is van
onvoorspelbaarheid en emoties tussen betrokkenen die soms hoog kunnen oplopen. “Een omstandigheid
die soms in een proces van coproductie voor problemen kan zorgen is het sterk uit elkaar lopen van de inzet
en beleving van de betrokken professionals en bestuurders aan de ene kant en de betrokken burgers aan
de andere kant” (Tops, 1999:217). Oorzaak hiervan is vaak de dynamiek van de eigen besluitvorming. In dit
verband speelt de eigen dynamiek van politieke besluitvorming waarin ‘sprake is van een complexe
combinatie van concurrentie, samenwerking, profileringsdrift en slagvaardigheid’ (Tops, 1999: 218),
bijvoorbeeld ook een grote rol op de beheersing van het dynamische proces.
De politiek kan in processen van coproductie een bedreigende factor zijn, die de voortgang van het proces
in belangrijke mate kan verstoren. Het horizontale karakter van coproductie staat dan op gespannen voet
met het inhoudelijke primaat van de politiek (Teisman, 2004: 29). In processen van coproductie is het van
belang rekening te houden met de verschillende (politieke) belangen en percepties die ten aanzien van de
problematiek leven. Coproductie is in principe een vorm van onderhandeling tussen partijen, maar de politiek
kan wel de uitkomst van dit onderhandelingsproces bepalen (Bekkers, 1996).
Onevenredige verdeling van kosten
Als laatste faalfactor noemen we de onevenredige verdeling van financiële verplichtingen. Om wederzijds
vertrouwen te wekken moet zoveel mogelijk voorkomen worden dat de ene partij de kosten draagt en de
andere partij alleen de baten. Aan de ene kant staat de discussie over “wie doet wat en wie betaalt wat”
een vruchtbaar coproductieproces in de weg, aan de andere kant kan het onderwerp ook niet vermeden
worden. Indien er eerst consensus ontstaat over noodzaak en nut en er een klimaat van wederzijds
vertrouwen en respect is, heeft een verdere discussie over taken rollen verantwoordelijkheden en kosten
meer kans van slagen (Bekkers 2007:217).
De conclusie die we kunnen trekken is dat gegeven voorgaande overwegingen co-creatie kansen kan bieden
door het organiseren van samenspel tussen organisaties en (belangen)groepen. Door middel van overleg
en het verkennen van een probleem ontstaat er inzicht en kunnen wederzijdse belangen worden afgewogen
om tot een probleemdefinitie te komen waarin alle partijen zich herkennen. Vervolgens kan de
probleemdefinitie leiden tot het benoemen van het wederzijds voordeel. Als het co-creatieproces gebaseerd
is op basis van een open klimaat, ontstaat er vertrouwen en is er ruimte voor een gezamenlijke beleidspraktijk.
16
17
15
3 Co-creatie en sociale media 55
3.6 Co-creatie als een vorm van interactieve beleidsvoering
Volgens Tops (1999) is coproductie een bestuursstijl die voortkomt uit de veranderingen tussen bestuur en
samenleving in de jaren negentig, waar de overheid intelligent op heeft gereageerd. Om het vertrouwen van
de burger in de overheid begin jaren negentig te herstellen werden pogingen ondernomen om burgers een
meer prominentere rol in lokale besluitvorming te geven. Nieuwe methoden voor burgerparticipatie werden
ontwikkeld, waaronder interactieve beleidsvorming. ‘Een van de gedachten achter deze interactieve
beleidsvorming is dat de overheid niet zelf de probleemdefinitie moet bepalen, maar dat zij al in dat eerste
stadium naar de maatschappij moet proberen te luisteren’ (Bovens e.a., 2001). Inhoudelijk bouwt co-creatie
voort op de idee van interactieve beleidsontwikkeling en op de idee van coproductie van beleid. Edelenbos
(2000) omschrijft interactieve beleidsvoering als:
‘Het vroegtijdig betrekken van burgers en andere belanghebbenden bij de vormgeving van beleid, waarbij
in openheid en op basis van gelijkwaardigheid en onderling debat problemen in kaart worden gebracht en
oplossingen worden verkend die van invloed zijn op het uiteindelijke politieke besluit’(Edelenbos, 2000; 39).
Tops, Depla en Manders (1996) voegen hieraan toe dat het uiteindelijke doel het creëren van een
gezamenlijke beleidspraktijk is op grond van de onderkenning van wederzijdse afhankelijkheid.
Alvorens nader in te gaan op de motieven van interactieve beleidsvoering en de factoren, beschrijven we
aan de hand van de literatuur de kenmerken van het burgerparticipatieproces.
Het burgerparticipatieproces
Burgerparticipatie kent verschillende gradaties en burgers kunnen diverse rollen toebedeeld krijgen. Welke
rol dit is, kan afhankelijk zijn van de context van het project, in het bijzonder de mate van complexiteit en de
randvoorwaarden. Over de meest geschikte vorm, gradatie en de procesbegeleiding van burgerparticipatie
wordt in de literatuur uitvoering geschreven (Edelenbos 1998,2000,2006; Pröpper en Steenbeek 1999 en
Thomas 1995). Een zorgvuldig doorlopen burgerparticipatieproces op zich is een belangrijke factor voor
het welslagen van interactieve beleidsvorming. Procesmatig succes laat zich afmeten in termen van
bevredigende besluitvorming: is de interactie tussen betrokkenen soepel verlopen? Daarbij dient opgemerkt
te worden dat procesmatig succes een noodzakelijke, maar geen voldoende voorwaarde voor inhoudelijk
succes is (Tops, 1999).
Als wordt besloten burgers te betrekken bij de interactieve beleidsvoering, hebben organisaties verschillende
vormen om uit te kiezen. Van deze verschillende vormen verschilt de mate van participatie en dus de rol van
burgers. Deze vormen of gradaties kunnen in een soort continuüm worden gezet zodat er een zogenaamde
participatieladder ontstaat. Hoe hoger op de ladder, hoe meer invloed de burger krijgt bij het
besluitvormingsproces (Edelenbos, 2006). Naast deze gradaties onderscheiden Pröpper en
Steenbeek(1999:51) verschillende bestuursstijlen: de gesloten autoritaire stijl, de open autoritaire stijl, de
consultatieve stijl, de participatieve stijl, de delegerende stijl, de samenwerkende stijl en de faciliterende
stijl. Tot slot kennen de uitkomsten van burgerparticipatieprocessen ook een oplopende schaal van eenzijdig
genomen beslissingen tot beslissingen die de uitkomsten zijn van een gelijkwaardig en democratisch proces
(Thomas 1995).
56 Co-creatie 2.0
Illustratie 3: De elementen van burgerparticipatie: Participatievorm (Edelenbos), Bestuursstijl (Pröpper) en Uitkomsten (Thomas).
3.6.1 Motieven van interactieve beleidsvoeringAan de keuze van interactieve beleidsvoering liggen in elkaars verlengde drie motieven ten grondslag
(Pröpper & Steenbeek 1998; Edelenbos 2000; Bekkers 2007; Tops 1999):
Het dichten van de kloof tussen burger en overheid
Het bieden van nieuwe mogelijkheden van beïnvloeding, die verder gaan dan de klassieke, reeds vertrouwde
manieren van politieke en juridische beïnvloeding zoals verkiezingen, (raadgevende) referenda en inspraak
bieden mogelijkheden om de kloof tussen overheid en burgers te dichten.
Een probleem in de coproductie van beleid is dat de goed georganiseerde belangen en gevestigde
organisaties doorgaans beter worden gehoord dan de ongeorganiseerde belangen, waardoor deze
groepering (veelal burgers) per definitie zwakker staan (Bekkers 2007:226). Interactieve beleidsvorming
wordt ingezet om de kloof tussen burger en bestuur te verkleinen en het draagvlak voor (nieuw) beleid te
vergroten (Bekkers 2007).
In het geval van interactieve beleidsvoering wordt aan burgers een actieve rol gegeven in de ontwikkeling
van beleid. Interactieve beleidsvoering beoogt de kloof te dichten tussen burger en bestuur, het draagvlak
te vergroten doordat de betrokkenheid de weerstand doet afnemen en de kwaliteit van het beleid te
vergroten, zodat er ruimte is voor andere perspectieven op de problematiek. Dit gaat veel verder dan
inspraak, want er is sprake van een oplopende schaal van beïnvloeding (Bekkers 1999):
1. Interactieve informatieverschaffing
2. Interactief genereren van ideeën
3. Coproductie van beleid
4. Beleidsbepaling
5. (digitale) participatie
3 Co-creatie en sociale media 57
geen betrokkenheid
consulteren
informeren
adviseren
coproduceren / co-creatie
zelfbeheer
autonomebeslissing
publiekebeslissing
faciliterendebestuursstijl
autoritairebestuursstijl
Het vergroten van draagvlak
Overheden worstelen in toenemende mate met de vraag hoe zij contact kunnen maken met burgers op een
dusdanige manier dat sprake is van een betekenisvolle interactie en communicatie tussen beiden (Bekkers
& Meijer 2010). Wanneer relevante partijen in een vroeg stadium bij de beleidsvorming zijn betrokken, neemt
doorgaans het draagvlak voor bepaalde beslissingen en aanpakken toe. Deze betrokkenheid vertaalt zich
doorgaans in minder weerstand gedurende de uitvoering zowel bij interne als externe actoren. Maar
overheidsinstanties staan dan wel voor de opgave om de voorkeuren van burgers met de eigen voorkeuren
te verbinden. Hoe meer er geluisterd wordt naar de burger, hoe meer het overheidsdoel en de beleidsagenda
(onbewust) daardoor worden beïnvloed.
Het is echter niet altijd duidelijk onder welke voorwaarden politici en bestuurders zich gehouden voelen aan
de uitkomsten van de discussie. Interactieve beleidsvoering raakt namelijk de bestaande routines, procedures
en werkwijzen binnen de ambtelijke organisatie. Ze kost veel tijd en inspanning en vergt vaak grote
investeringen die ten koste gaan van andere onderwerpen (Bekkers & Meijer 2010:62). Dit kan in sommige
gevallen leiden tot een situatie waarin experimenten met vormen van interactieve beleidsvorming vooral
eenmalig zijn, of snel een vroegtijdige dood sterven. Dit leidt dan weer opnieuw tot een sceptische houding
en kan leiden tot afhaakgedrag bij zowel de beleidsmakers als de burgers (Edelenbos et al, 2001).
Toename van de kwaliteit van beleid
Sinds de jaren negentig is de aandacht voor publieke dienstverlening sterk toegenomen (Van Duivenboden
& Lips, 2001). Deze groeiende aandacht wordt toegeschreven aan de opkomst van New Public Management
als zijnde een dominante managementopvatting binnen de publieke sector (Hood 1991; Noordegraaf,
2008), maar ook aan de ontevredenheid van burgers over de kwaliteit van de publieke dienstverlening, die
vooral werd gestuurd door bureaucratische regels (Bekkers, Meijer 2010; 83). Andere ervaringen, andere
vormen van deskundigheid kunnen worden ingebracht waardoor een verrijking van de probleemdefinitie
ontstaat. Creativiteit en originaliteit wordt hierdoor gestimuleerd en versterken het probleemoplossend
vermogen van het beleidsproces (Edelenbos, 2006).
3.6.2 Factoren van interactieve beleidsvoering Om interactieve beleidsvoering succesvol toe te kunnen passen worden in de literatuur een aantal factoren
beschreven, die van invloed zijn op (digitale) interactieve beleidsvoering.
Regie op het proces
Het managen van een succesvol burgerparticipatieproject vraagt om regie op het proces. Dat gebeurt door
het ontwikkelen van een procesarchitectuur die aangeeft hoe het proces verloopt, en welke regels hierbij
gehanteerd worden. Een belangrijke regel is dat duidelijk is hoe de uitkomsten van het proces van
interactieve beleidsvoering wordt gekoppeld aan het beleidsproces. Om het proces in goede banen te leiden
wordt vaal gebruik gemaakt van een moderator. De moderator moet worden beschouwd als een
‘procesmanager’, die het proces van interactieve beleidsvoering in goede banen leidt (De Bruijn et al. 2002).
De rol van de moderator in het debat is van cruciaal belang, evenals de wijze waarop ambtenaren en politici
zich in het debat willen manifesteren en hoe de mediator daar vervolgens op anticipeert (Edelenbos et al,
2001; Bekkers, 2004). Moderators dienen ook over inhoudelijke kennis te beschikken. Zo ontstaat er een
evenwichtige balans tussen de inbreng van kennis en worden de belangen van alle partijen behartigd
(Bekkers & Meijer 2010:90-158).
18
58 Co-creatie 2.0
Daarnaast is het van belang dat er een zorgvuldige selectie van actoren plaatsvindt, die representatief is.
Het meenemen van representativiteit bij de selectie van participanten dient de doelen: draagvlak vergroten
en democratiseren van de besluitvorming. Bij de factoren van interactieve beleidsvoering komen we op
representativiteit terug. Edelenbos (2000: 105) deelt actoren in zes categorieën en pleit voor een
representatie in alle zes categorieën.
• Actoren met politiek-bestuurlijke functies
• Actoren met ambtelijke functies
• Actoren met maatschappelijke functies
• Actoren met (technisch-)wetenschappelijke functies
• Private partijen
• Individuele burgers, wel of niet georganiseerd
Als het doel is draagvlak te creëren, wordt vaak de voorkeur gegeven aan een representatieve groep, zodat
de mening van de groep overeen komt met die van de politici die het besluit uiteindelijk moeten maken. Wil
men vooral een inhoudelijke verrijking van het proces, dan is het meer van belang om variëteit onder de
stakeholders te bewerkstelligen. (Edelenbos, 2000)
Tussentijdse bijstellingen in het proces
Interactieve processen sluiten niet altijd aan op formele ambtelijke, bestuurlijke en politieke processen
(Edelenbos e.a., 2003). Dit kan consequenties hebben voor de uitvoering, omdat dan blijkt dat resultaten
van interactieve processen onvoldoende doorwerken in de eindbeslissing of vervolgproces (Edelenbos e.a.,
2003: 1). Projecten kunnen lange doorlooptijden hebben en bijzonder complex van aard zijn. Die complexiteit
wordt niet alleen bepaald door de inhoud van het project maar veeleer door de participatie van vele
betrokkenen, aanwezigheid van vele belangen en de gevolgen voor meerdere doelgroepen. Deze
complexiteit is bekend, maar in de voorfase van beleid vaak nog niet helemaal te overzien. De complexiteit
openbaart zich dan in de uitvoering wanneer er meerdere beleidsdoelen in samenhang moeten worden
uitgevoerd. Daarom is het vaak onmogelijk en onwenselijk om al in de voorfase van het traject beleid tot in
detail te bepalen. Zelfs tijdens de uitvoering is nog genoeg aan beleidsinvoering te doen. Het betekent vaak
dat er veranderingen moeten worden aangebracht in de organisatie van betrokkenen. De projectorganisatie
moet als het ware ingebed worden in de organisatie en denkwijze van betrokkenen. De fases van het
beleidsproces overlappen elkaar. Zo kan al begonnen zijn aan een deel van de uitvoering, terwijl er
tegelijkertijd weer andere veranderingen worden ingevoerd (Coolsma & Herweijer, 2000). Zo kunnen vooraf
opgestelde doelen in de loop van de tijd bijgesteld moeten worden als gevolg van ontwikkelingen binnen of
buiten het netwerk. Het is niet onvoorstelbaar dat er tijdens de uitvoering een herdefiniëring van het probleem
of de doelstellingen plaatsvindt omdat er zich nieuwe kansen of tegenslagen voordoen (De Bruijn & Ten
Heuvelhof, 1999: 83). Daarmee moet de beleidsuitvoering ook gezien worden als een continu leerproces
waarbij doeleinden en oplossingen zich geleidelijk ontwikkelen (Coolsma & Herweijer, 2000).
Procesarchitectuur van digitale interactie
Uit veel digitale discussies blijkt dat er niet altijd voldoende wordt nagedacht over de procesarchitectuur
die aan een digitale discussie ten grondslag dient te liggen (Edelenbos, 2000). In een procesarchitectuur
worden verwachtingen geëxpliciteerd over de rollen en posities die zowel beleidsmakers als burgers innemen
20
19
3 Co-creatie en sociale media 59
in het debat, en worden spelregels geëxpliciteerd ten aanzien van het verloop van de discussie, evenals
over de wijze waarop de resultaten van de digitale discussie worden meegenomen in het beleidsproces.
Als factoren voor digitale discussies noemen Bekkers & Meijer (2010:61) in het bijzonder de volgende
elementen:
• Status van het debat - gebrekkige of onduidelijke relatie met het beleidsvormingsproces
• Selectie en representativiteit van de deelnemers - tegenvallende deelname van vrouwen, belangen-
groeperingen, politici en ambtenaren; versterking van de positie van de bekende ‘insprekers’
• Tijdsperspectief - tijdsdruk waaronder het debat moet plaatsvinden
• Mate van interactiviteit - lage mate van interactiviteit; veel inventarisatie en reproductie van meningen en
standpunten; geen feitelijke discussie gericht op gemeenschappelijke beeldvorming
• Kwaliteit van bijdragen - Wisselend en niet altijd bruikbaar voor het beleidsproces; er zit soms nogal wat
‘ruis’ tussen.
Representativiteit van de participatie en de participatie paradox
Met representativiteit binnen burgerparticipatie, gaat het erom een goede afspiegeling van de burgers mee
te laten praten over het beleid. Zo kan een kleine groep participanten verwoorden wat een grotere groep
burgers vindt. Pröpper en Steenbeek (1999) bespreken in hun werk een aantal selectiecriteria waarmee
rekening gehouden kan worden bij de selectie van participanten. Met betrekking tot representativiteit van
de participanten is het volgens hen belangrijk te letten op een spreiding van participanten wat betreft
kenmerken als leeftijd, geslacht, opleiding, inkomen, bevolkingsgroep, woongebied e.d. (1999: 105). Dit
blijkt echter gemakkelijker gezegd dan gedaan. In de praktijk blijkt het moeilijk een representatieve groep
burgers bij het beleidsproces te betrekken. Wanneer representativiteit slechts in geringe mate gerealiseerd
wordt, kan verwacht worden dat deze doelen niet of in beperkte mate bereikt worden. In de praktijk blijkt
namelijk dat het vooral hoogopgeleide en mondige burgers zijn die op projecten van burgerparticipatie
afkomen. Er wordt ook wel van een ‘interactie-elite’ gesproken. Elite, omdat slechts een beperkte groep
burgers (die vaak toch al politiek dan wel maatschappelijk actief was) deelneemt (Edelenbos &
Monnikhof,2001:219).
Hartman spreekt van een participatie paradox: ‘hoe meer mogelijkheden zich te laten horen in het publieke
debat, hoe groter de kloof tussen burgers die daarvan gebruikmaken en zij die dat niet kunnen’ (Hartman in
Van Stokkom, 2006:51). Bij burgerparticipatie is dus een bepaalde groep burgers sterk vertegenwoordigd.
Echter, bepaalde andere groepen worden veelal in de participatie gemist. Groepen waarvan bekend is dat
ze vaak sterk ondervertegenwoordigd zijn, zijn vrouwen, jongeren, etnische minderheden en lage opgeleiden
(Wille, 2001:100). De selectiviteit die zich in de deelname aan projecten van burgerparticipatie voordoet,
staat het bereiken van representativiteit in de weg.
Van de Peppel en Prummel (2000) hebben onderzoek gedaan naar de factoren die deelnamebereidheid
aan projecten van interactieve beleidsvoering beïnvloeden. Zij stellen dat de participanten altijd al interesse
in de (lokale) politiek hadden en al deelnamen aan traditionele participatievormen. Een onevenredig groot
aantal politiek geïnteresseerde en/ of actieve burgers komen op projecten van burgerparticipatie af, maar
zij representeren niet alle burgers.
Verwachtingen die worden gekoesterd ten aanzien van de mate waarin burgers bereid en in staat zijn om
daadwerkelijk te participeren, dienen realistisch te zijn (Bekkers & Meijer 2010). Zo heeft Schudson (1998)
gewezen op het feit dat burgers zich gedragen als monitorial citizens. Hun actieve betrokkenheid bij politiek,
beleid en bestuur is relatief laag. Ze worden gekenmerkt door een latente betrokkenheid, die kan omslaan
21
60 Co-creatie 2.0
in een grote mate van actieve betrokkenheid indien vitale belangen in het geding zijn. Onderzoek van Berman
(1997) laat zien dat burgers in veel gevallen een cynische houding hebben ten aanzien van dit soort
initiatieven, waarin wantrouwen de boventoon voert. Dit heeft onder meer te maken met de verwachtingen
die burgers hebben. Verder blijkt dat burgers een afweging maken tussen de proceskosten (tijd, energie)
die hiermee gemoeid zijn en de verwachtingen omtrent de benutting van de resultaten van hun participatie
(Bekkers & Meijer 2010:63).
Politieke druk
Politieke druk kunnen zowel positief als negatief werken (Bekkers 2007). Als de kritiek toeneemt, kan dit
leiden tot twijfel, als de politieke druk ontbreekt, kan dit stimulerend werken, want er is dan veelal ruimte
voor onverstoorde onderhandelingen zonder politieke interventies en media aandacht. Te veel politieke druk
kan leiden tot versterking van ingenomen posities. Politieke betrokkenheid daarentegen, wordt in de theorie
beschreven al een absolute succesfactor, want dat leidt vaak tot meer steun, het overtuigen van sceptici.
(Bekkers 2007:219).
Als er sprake is van politieke druk, dan kan deze invloed hebben op de factor tijd. Immers, als het proces
(om politieke redenen) haast heeft, heeft dit gevolgen voor het proces van interactieve besluitvorming. Het
is van wezenlijk belang of men politiek gezien echt rekening wil houden met de uitkomsten van het proces
en er dient een zekere doorwerking te zijn van de input vanuit burgers in de uitkomsten.
We hebben gezien dat een belangrijk overheidsmotief voor interactieve beleidsvorming het vergroten van
de legitimiteit van beleid is en dat dit kan bijdragen aan een meer responsieve overheid. Een overheid, die
zich meer bewust is van de wensen en voorkeuren die binnen de samenleving leven ten aanzien van bepaalde
vraagstukken en ontwikkelingen. Niet altijd beschikt de overheid namelijk over voldoende kennis en expertise
om beleid te implementeren en in dat geval maakt de publieke sector steeds frequenter gebruik van de
voorsprong op informatie van burgers en experts of professionals. Burgers, bedrijven en maatschappelijke
organisaties worden daardoor coproducenten in de vorming en uitvoering van beleid via een participatie-
proces. Succes is echter niet altijd verzekerd. Niet alle problemen lenen zich voor interactieve beleidsvorming
en de mate van participatie is niet altijd even representatief. De responsiviteit van de overheid kan onder
druk komen door conflicterende belangen, politieke druk of tijdsdruk. Maar juist een responsieve overheid
wekt vertrouwen en zal mogelijk tot meer representatieve participatie leiden.
Een van de mogelijkheden die overheden ter beschikking staan om vormen van interactieve beleidsvorming
te faciliteren zijn sociale media.
3.7 Sociale media
3.7.1 InleidingDeze paragraaf bevat een weergave van de resultaten van literatuuronderzoek naar sociale media om
antwoord te kunnen geven op de tweede deelvraag:
Welke factoren zijn van invloed op de succesvolle toepassing van co-creatie 2.0?
Daarvoor is het van belang eerst te verkennen hoe sociale media zijn ontstaan en wat de specifieke
kenmerken van sociale media zijn. Vervolgens wordt aan de hand van een wetenschappelijke verkenning
22
3 Co-creatie en sociale media 61
van diverse onderzoeken gezocht naar de kritische toepassing en de effecten van gebruik van sociale media
bij co-creatie aan de hand van (praktijk)evaluatieonderzoek. Er wordt tevens literatuuronderzoek gedaan
vanuit een bedrijfseconomische en politiek-bestuurlijke invalshoek naar virtual communities en de effecten
van beproefde co-creatie projecten middels sociale media. Aan het einde van het hoofdstuk worden kritische
succes-en faalfactoren op een rij gezet.
3.7.2 Wat verstaan we onder sociale media?Aan het eind van de twintigste eeuw was er sprake van een informatierevolutie (Van Dijk et al, 2000). De
convergentie van telecommunicatie en computers leidde tot een andere vorm van communicatie, zeker toen
het internet in de jaren negentig een publieksvoorziening werd en de overgang van Web 1.0 naar Web 2.0
een feit werd. Web 2.0 is een metafoor voor een verzameling van toepassingen die ook wel worden
aangeduid als het sociale web, sociaal omdat de inhoud van de communicatie tussen mensen een
gemeenschappelijk product is als gevolg van hun interactie en het over en weer delen van kennis en
informatie (Bekkers et al, 2008). Uit de resultaten van ons literatuuronderzoek blijkt dat een eenduidige
wetenschappelijke definitie van sociale media ontbreekt. Uit de verschillende definities komen wel een aantal
gemeenschappelijke kenmerken naar voren. Volgens Van Berlo (2008) zijn dit; open, sociaal en gebruiker
centraal. Voor onze onderzoeksvraagstelling gebruiken wij de definitie van Frissen. Sociale media is een
verzamelnaam voor online communicatievormen, online technieken en sociale netwerken, waarbij
samenwerking tussen gebruikers en het delen van informatie door gebruikers centraal staan (Frissen
2008:45). Onder sociale media wordt specifieker verstaan: platforms die gebruik maken van Web 2.0
technologie op internet, waar gebruikers zich kunnen organiseren, samenwerken, vriendschappen
onderhouden, delen, ruilen, handelen en creëren. Deze platforms zijn open en toegankelijk en decentraal
georganiseerd, er is een actieve inbreng van gebruikers mogelijk en alles wat er op die platforms gebeurt
wordt maximaal geëxploiteerd (Van Berlo 2008). Sociale media laat zich verder kenmerken door (Frissen
2008):
User generated content de gebruiker maakt en bewerkt de inhoud
Real time veel gebruikers zorgen 24/7 voor aanpassingen en toevoegingen, en er is een
toenemende constante bereikbaarheid
Persoonlijk sociale media brengen mensen met elkaar in contact
Interactief de interactie komt van de gebruiker en de producent van content en is een
ontmoetingsplek waar interactief gecommuniceerd wordt
Subjectief bronnen zijn diffuus en dus is niet alle inhoud gevalideerd
3.7.3 Verschillende vormen van sociale media Binnen het onderzoeksveld is geen duidelijke overeenstemming in de wijze van categoriseren van sociale
media. Om die reden is gezocht naar een voor dit onderzoek bruikbare indeling. Dit heeft geleid tot een
indeling in sociale en technische middelen. De technische middelen zijn de meer fundamentele, gedeeltelijk
zichtbare ICT tools die het mogelijk maken (faciliteren) om aan sociale behoeften te voldoen. De sociale
middelen zijn vaak zichtbare platforms waarop interactie en het delen van diverse soorten content plaatsvindt.
De bekeken sociale middelen zijn Twitter, Wiki, Twitter, YouTube, Hyves, Facebook, webblogs en sociale
netwerken. De technische middelen zijn onder meer de RSS feed, widget, API en social bookmarking. Deze
middelen worden vrij veel gebruikt en vertegenwoordigen slechts een deel van alle sociale media. Hieronder
beperken wij ons voor het doel van ons onderzoek tot de sociale middelen en worden een aantal
verschillende vormen van sociale media nader toegelicht.
62 Co-creatie 2.0
Uit een verkennend onderzoek naar de mogelijkheden van het betrekken van burgers bij de opsporing via
sociale media in het korps Gelderland-Zuid (van den Bogaard 2010) zijn diverse sociale middelen
geïnventariseerd. Daarnaast is voor een overzicht van bruikbare mogelijkheden van sociale middelen gebruik
gemaakt van de visie en kennis over het gebruik van sociale media van TNO in de sector Openbare Orde
en Veiligheid.
Blog
Een blog, een verkorting van de term weblog, is een verslag of beschrijving van iets om te delen met anderen,
die daar vervolgens op kunnen reageren (Van Berlo, 2009). Feitelijk is een blog een digitale column, waarbij
reacties voor iedereen zichtbaar zijn. Op blogger.com kan een blog aangemaakt worden. De berichten op
een blog (blog posts) worden meestal op datum gesorteerd. Blog posts kunnen eenvoudig naar andere
blogs doorverwijzen. Op die manier wordt er een netwerk of een community gecreëerd rond specifieke
onderwerpen. Een blog kan ook als doel hebben om tot nieuwe ideeën en oplossingen voor specifieke
onderwerpen te komen. Indien dit het doel is dan is de blog een middel om tot co-creatie te komen. Een
voorbeeld hiervan is de blog van de krant NRC Next. Op dit blog (nextlab) wordt burgers gevraagd om
oplossingen aan te dragen voor maatschappelijke knelpunten.
Wiki
Een Wiki is een ander voorbeeld van een online platform waar mensen tekstueel kunnen samenwerken om
tot een collectief resultaat te komen. Het grote verschil met een blog is dat bij een Wiki gebruikers elkaars
ingebrachte informatie kunnen aanpassen. De lezer wordt op deze manier dus tegelijkertijd schrijver (Shirky,
2008). Het inbrengen en aanpassen van informatie rondom een thema gaat verder totdat er een soort van
consensus ontstaat. Op deze manier kan van alle expertise, kennis en creativiteit die aanwezig is op de
wereld gebruik worden gemaakt. Alle wijzigingen worden opgeslagen en kunnen dus altijd achteraf bekeken
worden. De gemeente Smallingerland heeft de Wiki op een innovatieve manier toegepast. Op de website
www.wijbouweneenwijk.nl wordt iedereen uitgenodigd om mee te denken over het ontwerp van een nieuwe
woonwijk.
Twitter is een innovatieve wijze om tekst te delen met elkaar. Twitter is een dienst waarmee je berichten van
maximaal 140 tekens (20 minder dan bij een Sms-bericht) naar anderen kunt sturen. Met een tweet laat je
aan anderen zien wat je aan het doen bent. Twitter heeft Google Maps ingebouwd, waardoor het mogelijk
is om te bekijken vanaf welke locatie een tweet werd verzonden. Twitter wordt al door veel overheids-
instanties voor meerdere doeleinden gebruikt. Onderzoek (Twirus 2010) naar de demografische kenmerken
van Twitteraars toont aan dat de gemiddelde Twitteraar jonger wordt. Nederland heeft gemiddeld gezien de
meeste Twitteraars in vergelijking met andere landen. Dat blijkt uit een onderzoek van Comsore in 2011
(Veltman 2011). Nederland komt hierin naar voren als een land waar een sterke groei plaatsvindt als het
gaat om sociale media-gebruikers. Twitter toonden in 2011 in vergelijking met 2010 een groei van
respectievelijk 67 procent maandelijkse unieke gebruikers. Wat betreft de penetratie van Twitter voert
Nederland de wereldlijst aan met 26,8 procent.
Beeld en geluid delen
Er bestaan diverse platforms voor het delen van beelden en muziek. Op Flickr en Picasa kunnen online foto’s
met elkaar gedeeld worden. Op YouTube en Vimeo is het mogelijk om een eigen digitaal filmpje rechtstreeks
op het internet te plaatsen. Ook opgenomen audio kan gedeeld worden. Indien aan de beschikbaar gestelde
3 Co-creatie en sociale media 63
audio tevens een RSS feed is gekoppeld, wordt ook wel gesproken over podcasting. Wordt aan beschikbaar
gestelde video een RSS feed gekoppeld dan heet dit vodcasting. Op moderne mobiele telefoons is het
mogelijk om digitale audio- en videobestanden te downloaden. Een voorbeeld van een (particuliere) website
waarop foto’s online gedeeld kunnen worden is www.mybikelane.com. Op deze website kunnen fietsers
zelf gemaakt foto’s van op fietspaden geparkeerde voertuigen uploaden en voorzien van relevante informatie
zoals tijdstip en locatie. Vervolgens komt deze informatie bij betrokken overheidsinstanties terecht. In België
is dit initiatief overgenomen en omgevormd tot www.foutparkeerders.be
Sociale netwerken
Sociale media creëren een online netwerk van mensen, zoals netwerken van vrienden (Hyves, Facebook),
connecties (linkedIn), of volgers (Twitter) en fans (likers in Facebook). Sociale netwerken zoals de meest
jonge telg in deze familie Google Buzz, hebben een nieuwe manier gecreëerd om online te communiceren
en informatie te delen. Sociale netwerksites geven de mogelijkheid om een profiel aan te maken. Dit profiel
bestaat meestal uit een naam, een eigen profielfoto en andere persoonlijke informatie. Dit profiel kan
gekoppeld worden aan andere profielen: je vrienden. Bij de meeste sociale netwerksites moeten beide
gebruikers bevestigen dat ze hun profielen aan elkaar willen linken. Op deze manier ontstaan groepen
‘vrienden’. Het gemiddelde aantal vrienden ligt onder de zestig, terwijl de mediaan (meest voorkomende
aantal vrienden in een groep) vijf is (Shirky, 2008). Bij de meeste sites zijn er ook privacy instellingen
waarmee je kunt controleren wie wat van je profiel te zien krijgt. Aangezien de nadruk op communicatie ligt,
bieden sociale netwerksites meerdere manieren aan waarop contacten kunnen worden onderhouden. Dit
kan door berichtjes uit te wisselen in de stijl van e-mail, maar ook door bijvoorbeeld groepen te creëren die
interesses delen, video’s te uploaden, of door middel van forumdiscussies. Veel content sharing sites bieden
een beperkte vorm van sociaal netwerken aan. Een nieuwe trend hier is de integratie van sociale netwerken
met mobiele telefonie. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van het aantal unieke gebruikers
van de vier meest populaire sociale netwerken in Nederland van de afgelopen drie jaar.
dec jul jan Groei % totaal NL2008 2009 2010 (2009-2010) (2010)
Unieke bezoekers 11812 12007 12653 -0.56% 100%bezoekers(x1000)
Hyves 5783 7110 7572 6.50% 59,84%
Facebook 794 1892 3302 74,52% 26,10%
Partyflock 682 1168 1075 -7,96% 8,50%
Myspace 605 830 704 -15,18% 5,56%
Tabel 3: De vier meest populaire sociale netwerken in Nederland (2008-2010) Bron: comScore.com
Social bookmarking
Social bookmarking maakt het mogelijk om je eigen favorieten op een online site te zetten en te delen met
anderen. Aan de favoriete sites kunnen tags en notities worden toegevoegd. Sites zoals YouTube en Hyves
bieden dit expliciet aan. Door gebruikmaking van tags zijn later clusters van favorieten over hetzelfde
onderwerp gemakkelijk terug te vinden. Tagging is ergens een label op plakken, waardoor trefwoorden
ontstaan. Als meerdere mensen trefwoorden kunnen toekennen aan een object en deze trefwoorden
64 Co-creatie 2.0
bovendien onderling ook zichtbaar zijn, dan wordt dit social tagging genoemd. Door tags visueel te maken
in een tagcloud is het mogelijk om in een oogopslag te zien welke onderwerpen populair zijn. Tags kunnen
in de vorm van een hashtag (#) ook gebruikt worden bij het versturen van een tweet (Twitterbericht).
3.7.4 Categorisering sociale mediaHet aantal toepassingsmogelijkheden van sociale media is enorm en laat zich niet eenvoudig opsommen. In
de literatuur zijn er verschillende manieren voor te vinden om deze te categoriseren. Slot en Frissen (2007)
kwamen op basis van een indeling in gebruikersrollen tot de volgende vijf rolcategorieën: consumeren,
creëren, delen, faciliteren, communiceren. Iedere rolcategorie wordt vervolgens door Slot en Frissen verder
ingedeeld in subrollen (zie tabel 4).
Rolcategorie Subrollen
Consumeren Lezen, kijken, luisteren, downloaden, kopen, spelen (games), zoeken
Creëren Verpersoonlijken, content produceren, bijdragen
Delen Publiceren, uploaden, zenden naar groep
Faciliteren Taggen, aanbevelen, filteren, inschrijven (RSS), kanaal verstrekken
Communiceren Boodschap sturen, commentaar geven, beoordelen, chatten
Tabel 4: Gebruikersrollen sociale media
Een andere indeling die beter aansluit bij onze onderzoeksvraag is de indeling van Stocker, Dösinger, Saed
en Wagner (2007). Zij kwamen vanuit een bedrijfsoogpunt beredeneerd tot een indeling in sociale,
technische en bedrijfsaspecten. Het sociale aspect geeft hierbij aan dat sociale media een uiting zijn van
de behoefte van mensen tot sociale interactie met gelijkgezinden die op het internet nu eenmaal makkelijker
te vinden zijn dan in het echte leven. Dit sociale contact heeft het karakter van een conversatie. De inhoud
van dit gesprek kan vele vormen aannemen: woorden, beeld, tekst, muziek en voorkeuren kunnen met elkaar
uitgewisseld worden. Met andere woorden: er wordt content gedeeld. Het technische aspect duidt op het
ontstaan van gemakkelijk te gebruiken tools waardoor aan deze sociale behoeften tegemoet gekomen kan
worden. Het bedrijfsaspect tot slot duidt op de nieuwe mogelijkheden voor bedrijven om op een meer
efficiënte en meer effectieve manier bedrijfsdoelen te behalen. Dit bedrijfsaspect vertegenwoordigt de vraag
wat het doel van de inzet van de toepassing is. Dit aspect geeft aan dat de andere twee categorieën als
een middel gezien kunnen worden om een doel te behalen.
Los van consumeren kunnen burgers en bedrijven ook actief worden bevraagd via sociale media. Dit creëert
user generated content (Frissen 2008) - informatie gegenereerd door burgers en andere belanghebbenden
zoals bedrijven. Naast de mogelijkheid vragen te stellen aan de massa bieden sociale media de kans op
een dialoog of multiloog. Door gericht vragen te stellen aan de massa of een zeker doel na te streven bij het
voeren van een dialoog kan op deze wijze content worden geproduceerd. Hierdoor ontstaat er een vorm
van co-creatie. In relatie tot co-creatie leiden sociale media tot twee verschijnselen die we gelet op onze
onderzoeksvraagstelling nader onder de loep willen nemen: virtual communities en wisdom of crowds.
3 Co-creatie en sociale media 65
Virtual communities
Sociale media brengen niet alleen burgers en organisaties met elkaar in contact, maar ook burgers onderling
waardoor virtuele gemeenschappen kunnen ontstaan. Zo leggen consumenten steeds vaker met elkaar
contact via het internet (De Valck 2005). Elektronische discussieforums, nieuwsgroepen, e-maillijsten,
chatrooms en weblogs bieden consumenten, waar dan ook ter wereld, de mogelijkheid om hun kennis,
ervaringen en meningen te delen. Er zijn virtual communities in vele soorten en maten: variërend in onderwerp
van triviaal tot zeer serieus, variërend in toegankelijkheid van open tot zeer gesloten, variërend in redactie
van streng tot helemaal niet gecensureerd, en variërend van opgericht met winstoogmerk tot het
onbaatzuchtig delen van kennis. Virtual communities worden bovendien geïnitieerd door bedrijven en
individuen, professionals en amateurs, kenners en kwanselaars (De Valck et al. 2005). Kortom, het veld is
breed en omvangrijk. Howard Rheingold, geestelijk vader van de term virtual community, heeft een van de
eerste belangwekkende boeken over communities geschreven (The virtual Community 1993). Een virtual
community kan worden gedefinieerd als ‘een groep mensen die een algemeen iets hebben en met elkaar in
contact zijn via het internet en die zichzelf zien als een gedefinieerde groep’.
Community platform: doelen en functionaliteiten
Het creëren van een eigen community kost veel tijd en energie, maar het grote voordeel is dat men de
zeggenschap over inhoud en organisatie in eigen handen heeft (De Valck et al. 2005). De meeste bekende
classificatie van virtual communities is afkomstig van Hagel en Armstrong (1997). Zij onderscheiden
communities naar het doel dat ze dienen, namelijk: communities of interest (informatie), communities of
fantasy (recreatie), communities of relationships (relatie) en communities of transaction (transactie). Het is
van belang de gewenste doelen en de daarvoor benodigde functionaliteiten met elkaar in overeenstemming
te brengen. Virtual communities zijn ontstaan uit de behoefte te communiceren. De meest gangbare
classificatie van community-leden is die van poster versus lurker, dat wil zeggen, leden die actief bijdragen
aan de inhoud van de community versus leden die alleen maar lezen wat anderen bijgedragen hebben
(Rheingold 1993; Hagel & Armstrong 1997).
Volgens Rheingold (1993) ontstaan virtual communities als het ware vanzelf daar waar mensen de
beschikking hebben over interactieve communicatienetwerken. Deze technologisch-deterministische visie
is naar het inzicht van De Valck (2005) een utopie gebleken in de huidige netwerksamenleving waarin er
een overdaad is aan communicatiemogelijkheden. Het toevoegen van een chatroom of een discussieforum
aan een corporate website heeft naar de opvatting van De Valck niet automatisch tot gevolg dat er gebruik
van wordt gemaakt, laat staan dat er een community-gevoel tussen deelnemers ontstaat. Deze notie neemt
in belang toe aangezien gebruikers door de toepassing van Web 2.0 technologie naast een ontvangende,
ook een participerende rol hebben gekregen. Het passieve karakter van televisiekijken -lean backward- maakt
plaats voor actiever mediagebruik -lean forward-(Huysmans en Haan, 2010). Dat maakte van consumenten
vooral ook coproducenten (Boulos & Wheelert 2007). Vraag rijst daarbij hoe hier door de burger als
consument invulling aan wordt gegeven en wat de drijfveren zijn om dat te doen. Om daar meer inzicht in te
krijgen wordt vanuit een meervoudig perspectief gekeken naar enkele voorbeelden van virtual communities.
Vanuit een bedrijfseconomische en politiek-bestuurlijke invalshoek worden deze nader geanalyseerd.
Een goed voorbeeld vanuit een community blik zien we op culinair gebied. SmulWeb is Nederlands grootste
virtual community. Het succes van SmulWeb zit in de toewijding van leden die een passie hebben voor
koken en lekker eten en dat met elkaar delen als hechte gemeenschap. Voor marketeers vormen dit soort
virtual communities een potentiele bron van waardevolle informatie. Immers, de bijdragen van de leden geven
66 Co-creatie 2.0
vaak zeer gedetailleerd inzicht in consumptiepatronen, wensen en behoeften en de symbolische betekenis
die wordt toegekend aan de consumptieactiviteit en haar producten (De Valck, Van Bruggen en Wieringa
2005). Anders dan met traditionele methoden zoals interviews en enquêtes stelt het de marketeer in staat
om de conversaties tussen consumenten in een natuurlijke, realtime setting te observeren. Bovendien kunnen
zij ook actief deelnemen in communities. Ook kan deze groep geconsulteerd worden als het gaat om nieuwe
productontwikkeling en gebruikstips. Op die manier kunnen via virtual communities relaties ontstaan die
breder, dieper en sterker zijn dan relaties die enkel transactiegericht zijn als het gaat om een-op-een
communicatie.
De Valck, Van Bruggen en Wierenga (2003) hebben onderzoek gedaan naar de determinanten en effecten
van de invloed die uitgaat van virtual communities op het consumptiebeslissingsproces van consumenten.
Over het algemeen neemt men aan dat slechts 20% van de community-leden bijdragen levert, terwijl 80%
alleen maar leest wat anderen hebben toegevoegd. Deze onderzoekers zijn de eersten die empirisch
aantonen dat community-invloed aanzienlijk is, vooral in de fase van het zoeken naar informatie en afwegen
van alternatieven (De Valck 2005). Hennig-Thurau et al (2004) hebben onderzocht wat consumenten
motiveert om bijdragen te leveren aan opinieplatforms. De belangrijkste reden is de wens om anderen met
hun kennis en ervaring te helpen. Hennig-Thurau concluderen dat, om het aantal bijdragen aan de community
te verhogen community-managers (moderators) vooral moeten wijzen op het nut van bijdragen voor anderen,
zijnde zowel consumenten als het bedrijf. Daarnaast gaat het erom het eigen voordeel van de consument te
benadrukken, zoals een verhoogde sociale status, erkenning van expertise en wederkerigheid wanneer zij
zelf op zoek zijn naar informatie of advies. Het onderzoek van De Valck, Van Bruggen en Wierenga (2003)
brengt verder aan het licht dat de belangrijkste determinanten van community invloed gelijk zijn aan die van
interpersoonlijke beïnvloeding in de traditionele context. Dat wil zeggen dat naarmate leden een sterkere
band hebben met de community en naarmate ze de community vaker bezoeken (ze zich vaker in haar
invloedssfeer bevinden) community-invloed op het beslissingsproces toeneemt. Bedrijven en organisaties
die willen participeren in online discussies tussen community leden zullen moeten openstaan voor een echte
dialoog (Oostveen 2001).
Daarnaast zijn er maatschappelijke ontwikkelingen die samenhangen met het bestaan van virtual
communities, zoals actie voeren. Groepen mensen kunnen een andere (maatschappelijke) invloed en druk
uitoefenen dan een individu (Shirky). Binnen een groep kan er sprake zijn van een gedeeld bewustzijn, dat
houdt in dat de groep een inzicht heeft in de situatie en tevens ook weet wie binnen de groep dat beseft
ook heeft. Het gedeelde bewustzijn kan zorgen voor collectieve actie wanneer er een bepaald niveau is
bereikt (iedereen weet dat iedereen weet, dat allen dat weten). De sociale media techniek heeft met zijn
opkomst meer en betere mogelijkheden gegeven aan groepen om tot een gedeeld bewustzijn te komen. In
de literatuur wordt verwezen naar het toenemend belang van internet voor sociale bewegingen en
protestacties (Bennett 2003; van de Donk 2004; Mac Caughey and Ayers 2004; Garrett 2006). De
mogelijkheden voor mensen om zich te groeperen zijn met sociale media volgens Shirky (2008) aanzienlijk
verbeterd en daarmee ook hun effectiviteit om hun doelen te bereiken.
Wisdom of crowds
De term wisdom of the crowd is in 2004 geïntroduceerd door James Surowiecki. In dit boek beargumenteert
hij dat grote groepen mensen onder de juiste omstandigheden tot betere beslissingen en inzichten kunnen
komen dan de slimste individuen. Surowiecki laat zien dat onafhankelijkheid en diversiteit essentiële factoren
zijn om tot wisdom te kunnen komen. Als er teveel interactie is tussen mensen raakt wijsheid verloren omdat
3 Co-creatie en sociale media 67
we elkaar dan gaan napraten en minder kritisch nadenken. De samenstelling van de groepen fluctueert
(Surowiecki 2004:52). Deze gebruikers groeperen zich om een bepaald thema en de content wordt door
de gebruikers zelf gegenereerd en er is onderling sprake van co-creatie (de Bijl, T., 2011:14). Surowiecki
noemt vier voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om een massa goed te laten functioneren. Om te
beginnen moet de diversiteit van de leden die de massa vormen zo groot mogelijk zijn. Daarnaast dient de
massa een gedecentraliseerde structuur te hebben. Niemand zou de positie moeten hebben om vanuit een
centraal punt het standpunt van de massa te bepalen, maar er moet natuurlijk wel een standpunt komen.
Daarom dient er een bottom-up arrangement te zijn zodat alle meningen van de massa worden
samengevoegd tot één besluit. Als laatste moeten de leden van de massa onafhankelijk van elkaar zijn. In
Nederland zijn een aantal organisaties actief waarbij de co-creatievraag kan worden uitbesteed door middel
van sociale media. Tot nu toe worden deze crowdsourcing-omgevingen voornamelijk gebruikt door profit
organisaties. In Nederland zijn Redesignme en BattleofConcepts beproefde platforms. Toch zijn op dit
moment slechts 10% van alle gebouwde co-creatieplatforms door Redesignme succesvol gebleken
(RedesignMe, 2011). BattleofConcepts heeft meer dan 20.000 innovators vanuit verschillende disciplines
aan zich weten te binden en voorziet in een behoefte om innovatie en out of the box concepten uit te
besteden aan duizenden geregistreerde oplossers met een diverse achtergrond. Dit biedt enerzijds
mogelijkheden om ook binnen de non-profit sector tot vormen van co-creatie middels dergelijke concepten
te komen. Anderzijds stellen wij de kritische vraag; ‘hoe komt het dat er zo relatief weinig co-creatie platforms
succesvol zijn gebleken?’ en ‘wat kan daarin verbeterd worden?’. Nader onderzoek in die richting lijkt ons
meer dan de moeite waard om kritische factoren van dit soort nieuwe innovatieve concepten scherp in beeld
te krijgen.
De Valck (2005) wijst erop dat virtual communities niet zondermeer succesvol en nuttig zijn. Het vereist
inspanning om ze te creëren, te onderhouden, te exploiteren en om er informatie aan te onttrekken. Dit
betekent dat er bij co-creatie 2.0 rekening gehouden moet worden met de manier waarop community-leden
hun bijdragen leveren of zich kunnen onttrekken aan de community (via databases, discussieforums,
chatrooms etc.). Een gedegen monitoringsstrategie en kennis van de interactiedynamieken tussen
community-leden is noodzakelijk om als bedrijf of organisatie hier gericht iets mee te willen.
3.7.5 Factoren van sociale mediaOverheden en burgers hebben allerlei motieven om co-creatie 2.0 vorm te geven (Bekkers 2010). In de
praktijk lopen ze echter tegen verschillende barrières aan. In deze paragraaf worden aan de hand van
verschillende deelstudies de factoren in beeld gebracht die bij co-creatie en sociale media een rol spelen.
Daarbij wordt een onderscheid gemaakt naar bestuurlijk-organisatorische, juridische en technische factoren.
Digitale kloof
Door gebruik te maken van nieuwe communicatiemiddelen kunnen burgers meer invloed uitoefenen op de
publieke opinie en op de overheid (Keymolen et al. 2010:35-36). Naast het participeren in toepassingen
opgezet door burgers, is het ook mogelijk om als overheid zelf met content te komen. Het is daarom
belangrijk inzicht te hebben in de relaties tussen overheid en burgers. Als die door co-creatie verandert kan
dat consequenties hebben met betrekking tot de rollen die beide hebben in een sociale media omgeving.
Echter, niet iedere burger is een participerende burger en niet iedereen is even thuis in de technologische
23
68 Co-creatie 2.0
mogelijkheden van sociale media. De digitale kloof en de manier waarop de technologische ontwikkelingen
gevolgd en geadopteerd worden door de maatschappij zijn beiden zowel aan de kant van de overheid als
die van het individu van belang.
Multi-channeling
Door de sociale netwerken wordt de groep van insiders steeds hechter, de groep van outsiders vindt dankzij
internet eveneens gelijkgestemden en keert zich daarmee af van de politiek en de overheid (Aalberts &
Kreijveld, 2011:13). De idee dat het insluiten van mensen verwezenlijkt kan worden door een beleid dat zich
focust op het verschaffen en verhogen van de materiële toegang tot ICT is naar de mening van Van Dijk
(2005) volledig achterhaald. Er zijn, wat Van Dijk noemt, afwisselende gebruikers. Dit zijn gebruikers die de
ene keer wel en dan weer niet online zijn en zich op verschillende momenten, op verschillende plaatsen en
via verschillende media toegang verschaffen tot het internet. Er is niet langer sprake van een tweespalt wat
betreft toegang. Toegang kan variëren tussen een volledig gebrek aan toegang tot 24/7 toegang. Verschillen
in gebruik gaan niet noodzakelijk gepaard met digitale of sociale uitsluiting (van Dijk, 2005; Selwyn, 2004).
Een artikel kan gelezen worden in papieren vorm of in digitale versie. In dat geval is er geen sprake van
uitsluiting. Er dient bij voorkeur een evenwichtige mediamix opgesteld te worden, die uit zowel online als
offline participatiemogelijkheden bestaat.
De combinatie is als belangrijke factor gewenst om iedereen te kunnen bereiken. Het uitwerken,
onderhouden en verzekeren van een duidelijke “multi-channel-human-computer communication as well as
computer mediated human-to-human communication, leading to enhanced eParticipation of citizens in the
advancing democratic process” is belangrijk (Hauptman, 2008:5).
Adaptievermogen
Naast de vaardigheden van gebruik en de mate waarin de burger open staat voor technologische
toepassingen en sociale media omarmt is het adaptievermogen van belang. Dit geldt zowel voor het individu
als de organisatie. In de literatuur vinden we vele adaptie modellen waarbij naast de rol van de gebruiker
ook de mate van intentie een rol speelt. Een veel gebruikt en toegepast model is het UTAUT model (Unified
Theory of Acceptance and Use of Technology) van Venkantesh e.a. De intentie om een technologie toe te
passen hangt af van de verwachte prestaties, verwachte inspanning, sociale invloed en faciliterende
condities. Wanneer de verwachte voordelen van gebruik groter zijn dan zal de intentie om de sociale media
te gebruiken ook groter zijn. De ‘verwachte inspanning’ geeft aan hoe moeilijk, dan wel makkelijk, het is voor
de gebruiker om te leren hoe de nieuwe technologie werkt. Buiten deze twee eigenschappen van de
technologie is ‘sociale invloed’ belangrijk. ‘Sociale invloed’ staat voor de invloed die collega’s en andere
belangrijke personen hebben op de gebruiker van de technologie. De faciliterende condities representeren
de invloed van de organisatie. Het gaat hierbij om zaken als steun van het management. Geslacht, leeftijd,
ervaring en vrijwilligheid van gebruik zijn ook van invloed op de intenties van gebruik en vormen daarmee
een kritische factor.
25
24
3 Co-creatie en sociale media 69
Moderatie
Zoals we in dit hoofdstuk hebben kunnen vaststellen zorgt het verbindend vermogen van het internet ervoor
dat nieuwe organisatie- en samenwerkingsvormen ontstaan, maar dat virtuele communities niet zondermeer
succesvol en nuttig zijn. Het vereist inspanning om ze te creëren, te onderhouden, te exploiteren en om er
informatie aan te onttrekken. Dit betekent dat er bij coproductie middels sociale media rekening gehouden
moet worden met de manier waarop content gebruikers hun bijdragen leveren of zich kunnen onttrekken
aan de community. In veel literatuur wordt benadrukt dat het gebruik van sociale media door overheden
lastig verloopt, maar wanneer het gaat om co-creatie liggen er ook belangrijke barrières aan de kant van
burgers. Daar bij lijkt het niet zozeer om technische beperkingen te gaan, als wel om gebrek aan interesse
(Bekkers & Meijer; 2010). De sleutel tot succes van initiatieven ligt dan ook vooral bij moderatie om interesse
van burgers te behouden en te kanaliseren. Bekkers en Meijer stellen dat de moderator moet worden
beschouwd als een ‘procesmanager’, die het proces van co-creatie 2.0 in goede banen moet leiden. De
procesmanager moet erop letten dat partijen betrokken worden bij het proces, de inhoud van het proces
bewaken, regels bewaken en zorgen dat er resultaten worden geboekt (vergelijk De Bruijn et al, 2000). Dit
vraagt om een managementstrategie die zich daarop toespitst. Bovaird (2007:858) geeft aan dat er een
nieuw ethos nodig is voor de publieke dienstverlening, waarin de rol van professionals is om coproductie
aan te moedigen en te ondersteunen. Co-creatie 2.0 te managen als een proces van institutionele innovatie
(Bekkers & Meijer 2010) is daarmee een belangrijke factor.
Sociale strategie
Optimisme over de politieke en ambtelijke toepassing van sociale media wordt breder gedeeld (Shirky,
2008; Surowiecki, 2004). Zo spreekt van Berlo (2009) over een Overheid 2.0, stelt Simons (2010) dat
crowdsourcing een belangrijke rol kan spelen in het werk van ambtenaren, voorspellen Leadbeater en
Cottam (2007) een user generated state, ziet Noveck (2009) een collaborative democracy ontstaan en
stellen Winograd en Hais (2008) dat sociale media een politieke omwenteling in de Verenigde Staten zullen
veroorzaken die de politiek fundamenteel zal veranderen (Aalberts & Kreijveld 2011:14). Een van de meest
cruciale factoren is de mate waarin de organisatie die sociale media wenst in te zetten een strategisch plan
van aanpak heeft, ook wel Sociale strategie genoemd (Kerkhofs et.al 2011).
Spanning tussen anarchie en bureaucratie
De veranderingen in de verbindingen tussen overheid en samenleving - van contacten met traditionele
groepen naar contacten met open, dynamische netwerken - leiden tot spanningen binnen overheids-
organisaties (Bekkers & Meijer 2010). De samenleving kan worden getypeerd als een anarchistisch bolwerk,
waarin al dan niet georganiseerde vormen van gemeenschapsbinding samenkomen. Een willekeurige
overheidsorganisatie kan veelal worden getypeerd als een bureaucratie. De bureaucratische structuur van
overheidsorganisaties past bij een omgeving die stabiel en eenvoudig is, maar voldoet minder wanneer de
omgeving gefragmenteerd en dynamisch is (Mintzberg 1983). Dit betekent dat verwacht kan worden dat
de veranderingen in de externe oriëntatie op sociale media gebied vragen om aanpassingen binnen
overheidsorganisaties.
28
27
26
70 Co-creatie 2.0
Technische factoren
Uit de literatuurstudie valt op dat er niet of nauwelijks sprake is van technologische faalfactoren. De
technologische mogelijkheden die bij de toepassing van sociale media kunnen worden gecreëerd, zijn enorm.
De grootste uitdaging voor overheden is om zinvol gebruik te maken van deze ruime mogelijkheden. In
technologisch opzicht dient een organisatie te kunnen beschikken over een adequate technische internet
infrastructuur. Voor openbare orde en veiligheidsdiensten betekent dit in technologisch opzicht goed
beveiligde voorzieningen om vanuit de eigen bedrijfsomgeving in verbinding te staan met de virtuele
buitenwereld via internet. Ook blijkt uit de visie van TNO over sociale media dat de hoeveelheid data die
sociale media genereert en alsmaar toeneemt goed gemonitord dient te worden. Daarvoor zijn softwaretools
nodig waarin algoritmen zijn ontwikkeld die zijn afgestemd op de taal en ‘slang ‘ die in sociale media worden
gebruikt, en grote hoeveelheden data automatisch kunnen omzetten in geanalyseerde brokken bruikbare
informatie. Tools voor datamining om sociale media goed te kunnen analyseren is een essentiële factor,
evenals voldoende digitale opslagcapaciteit en bandbreedte om interactief effectief te kunnen monitoren
en interacteren.
Juridische factoren
De lastigste barrières in de onderzochte vormen van co-creatie met Web 2.0 door Bekkers & Meijer
(2010:158) liggen op juridisch terrein. Opvallend in hun deelonderzoeken was dat vooral de politie relatief
gemakkelijk over deze barrières heen stapte. Het grotere belang van het reduceren van criminaliteit werd
beschouwd als een voldoende legitimatie voor het schenden van de privacy van nog niet veroordeelde
burgers. Vooral in het geval van www.overvallersgezocht.nl worden daarbij de grenzen van de wet opgezocht.
Een belemmerende factor is tevens dat de invloed van sociale media binnen de samenleving groot is en
juridische effecten kent. Sociale media heeft de potentie om de privacy van gebruikers ervan danig te
ondermijnen (bangalijst, niet gevalideerde persoonsgegevens). Wet- en regelgeving zijn niet altijd
toegesneden op alle situaties en jurisprudentie is schaars. Privacy is in dit verband een heet hangijzer waar
zorgvuldig mee dient te worden omgegaan.
Overschatting invloed
De toegevoegde waarde van sociale media is op voorhand niet altijd even duidelijk. Ook wordt aan de
sociale media soms teveel invloed toegedicht: Een opstand tegen de regering van Moldavië in 2009 is wel
de Twitterrevolutie genoemd omdat een website gebruikt werd voor het plannen van protestacties. Daar is
kritiek op gekomen. Men vond dat het toeschrijven van revoluties aan sociale media een brug te ver was,
omdat er ten tijde van de opstand in Moldavië zeer weinig Twitter accounts in dat land actief waren. De
effecten van sociale media zijn slecht meetbaar, burgers zullen door nieuwe technologische mogelijkheden
niet plotseling ander gedrag vertonen en de rol van sociale media lijkt sterk contextafhankelijk (Aalberts &
Kreijveld 2011: 29).
Ook bij het effect en het gebruik van sociale media geldt de 90-9-1 regel van Nielsen (2006): In bijna alle
online communities is 90% van de gebruikers een passieve volger, 9 procent van de gebruikers draagt een
beetje bij en slechts 1 procent van alle gebruikers is verantwoordelijk voor bijna alle activiteiten in de
community. Dat betekent dat de mate van participatie van grote invloed is op het uiteindelijke effect en
daarmee de meest belangrijke factor is.
31
30
29
3 Co-creatie en sociale media 71
3.8 Leiderschap
3.8.1 Kenmerken van leiderschapMet betrekking tot het begrip leiderschap wordt een groot aantal definities gehanteerd. Stoker en Kolk
(2003) definiëren leiderschap als: “het beïnvloeden van het gedrag van (een groep) medewerkers, door een
persoon die ten opzichte van die medewerkers een formele positie inneemt. Dit beïnvloeden van gedrag
gebeurt door gebruik te maken van bepaalde leiderschapsstijlen, eigenschappen en motieven en door het
uitvoeren van verschillende activiteiten”(Stoker & Kolk, 2003). Volgens Robbins betreft leiderschap het
proces om anderen (binnen en buiten de organisatie) te beïnvloeden tot samenwerking om doelstellingen
te verwezenlijken (2003:314).
Van Loon (2006) vult deze twee definities verder aan met de context waarin een leider opereert. Zijn definitie
luidt: “het vanuit een visie van de leider dingen gedaan krijgen voor, door en met mensen binnen de context
van de organisatie in het maatschappelijk krachtenveld” (van Loon, 2006).
3.8.2. Strategisch politieleiderschapBoin (et al. 2003) omschrijft strategisch politieleiderschap als het optreden en handelen van hooggeplaatste
politiefunctionarissen voor zover dat is gericht op structurele en duurzame (verbetering van de
organisatorische) kwaliteit in het politiekorps. Deze kwaliteit van het korps hangt mede af van de relatie die
de politie heeft met haar omgeving, de burgers. Hiermee ontstaan twee dimensies in het strategisch
politieleiderschap: het richting geven aan het korps en het inbedden van het korps in de maatschappelijke
politieke context.
Om hier op een verantwoorde manier invulling aan te geven worden drie kernfuncties voor strategisch
leidinggevenden gegeven die de basis vormen voor effectief leiderschap:
• De beleidsmatige functie: het formuleren en uitdragen van een visie op de realiseerbare doelen van de
organisatie;
• De organisatorische functie: het ontwerpen van een organisatiepatroon waarin medewerkers hun werk
effectief en efficiënt kunnen verrichten;
• De diplomatieke functie: Het bewaken van relaties met belanghebbende partijen die van essentieel
belang zijn voor de legitimiteit van een publieke organisatie.
Vooral de diplomatieke functie, die uitgaat van het bewaken van relaties, geeft aan dat interactie met de
omgeving of samenleving ter beïnvloeding van de beeldvorming cruciaal is voor een strategische politie
leidinggevende. De belangrijkste symbolische waarde en daarmee ook de belangrijkste taak van de politie
is “er simpelweg zijn” (Frissen, 2007). Hierin ligt ook de verwachting van de burger verscholen.
Immers, de burger is een belanghebbende partij die van essentieel belang is voor het gezag van de politie.
Om op de hoogte te zijn van de feitelijke omstandigheden, gevoelens en opvattingen van burgers en daar
scherp op te kunnen sturen, is de interactie tussen politie en samenleving van groot belang.
Aan de ene kant heeft de strategische politieleider te maken met een organisatie waar de interne cohesie
gewaarborgd moet zijn om te voorkomen dat ze ten prooi valt aan allerlei grillen vanuit de samenleving waar
op geacteerd moet worden. Maar het gevaar daarbij is dat de politieorganisatie te veel op zichzelf is gericht
en als instituut wegdrijft van haar omgeving.
Aan de andere kant trekt de omgeving aan de organisatie omdat die allerlei eisen aan de politie stelt en
invloed wil hebben op de koers van de politie (Boverman et al 2011).
72 Co-creatie 2.0
De politie heeft juist in deze tijd te maken met nog meer uitdagingen die zich op hetzelfde moment in
verschillende onderdelen manifesteren. De Ruijter (2011)) noemt in dit verband met name het toenemend
wickedness karakter van de samenleving, de groeiende nadruk op doelmatigheid en doeltreffendheid van
de kant van verschillende politiek-maatschappelijke groeperingen en de centralisatie. Onder deze druk dreigt
risico-mijding en een terugkeer naar of behoud van een hiërarchische structuur en cultuur van de politie-
organisatie.
De wereld van nu vraagt om politieleiders die bereid en in staat zijn om risico’s te nemen. Ze moeten kunnen
accepteren dat ze niet in control zijn en ze moeten kunnen loslaten terwijl ze wel worden afgerekend op
prestaties van hun ondergeschikten (de Ruijter 2011).
Het vereist evenwichtskunst van strategisch leidinggevenden en impliceert de volgende eisen aan strategisch
politieleiderschap om de relatie met de omgeving vorm te geven (Boin e.a.,2003):
• Zorg dat de geïnteresseerde buitenwacht een adequaat beeld van de organisatie heeft;
• Leg uit wat de visie inhoudt en laat zo veel zien als mogelijk over het feitelijk functioneren van de organisatie;
• Onderhoud structureel contacten met betrokkenen en geïnteresseerden in het politieke, maatschappelijke,
bestuurlijke, wetenschappelijke en mediakringen;
• Geef fouten toe, leg uit hoe en waarom deze zijn ontstaan en welke lessen de organisatie eruit zal trekken.
3.8.3 Co-creatie en leiderschapCo-creatie stelt bijzondere eisen aan leiderschap en met name aan politieleiderschap. Co-creatie kent
namelijk een horizontale logica, doordat burgers veel meer bij besluitvorming worden betrokken en zo op
een meer gelijkwaardige hoogte staan met de overheid.
Leiderschap echter, heeft een meer verticale logica, die wel eens kan botsen met de aspecten van
interactieve beleidsvorming. De spanning hiertussen vormt een uitdaging voor bestuurders van nu (Hendriks
en Tops, 2000). Als leiders gewend zijn om in traditionele, voorspelbare situaties te werken, bestaat de kans
dat zij moeite krijgen met het werken in een meer dynamische omgeving. Daar zijn namelijk andere
vaardigheden voor nodig. Maar tegelijkertijd blijven ook de ‘oude’ vaardigheden belangrijk, zoals technische
en procedurele kennis.
Daardoor is er volgens Hendriks en Tops een nieuwe opvatting over leiderschap nodig. In deze context
onderscheiden zij twee vormen van leiderschap: doorslaggevend leiderschap en faciliterend leiderschap,
die elk hun eigen kenmerken kennen.
Deze balans tussen doorslaggevend en faciliterend leiderschap zien wij als een belangrijke factor voor een
succesvolle implementatie van cocreatie door middel van sociale media.
Doorslaggevend leiderschap Faciliterend leiderschap
Waarden daadkracht, durf en duidelijkheid consensus, compromis en consultatie(de drie d’s) (de drie c’s)
Handelingsmodellen wikken en beschikken schikken en plooien
Benadering van beleid instrumenteel, productgericht interactionistisch, coproductiefen bestuur
Tabel 5: Co-creatie en kernwaarden leiderschap (Hendriks en Tops)
37
3 Co-creatie en sociale media 73
Waar doorslaggevend leiderschap zich meer richt op het behalen van resultaat, probeert faciliterend
leiderschap zich meer op consensus met de omgeving te richten. Faciliterend leiderschap vereist daarom
meer subtiliteit gecombineerd met contextgevoeligheid, relativeringsvermogen en overwicht (Hendriks en
Tops, 2000).
De plaats van de strategische politieleiders is veranderd door de opkomst van burgerparticipatie. Zij krijgen
te maken met zowel de eisen van doorslaggevend leiderschap (het snel maken van duidelijke beslissingen)
en de eisen van faciliterend leiderschap (het bereiken van consensus en het betrekken van de omgeving).
Dit type leiderschap is wellicht minder aansprekend voor politieleiders dan doorslaggevend leiderschap,
maar veel meer in overeenstemming met de verwachtingen en waarden van de huidige consensus-
democratie.
3.9 Conclusie
De wederzijdse afhankelijkheid van organisaties heeft door de afgelopen decennia heen een toenemende
noodzaak tot praktische samenwerking gecreëerd, zowel in de profit als in de non-profit sector. Organisaties
streefden vroeger naar de verwezenlijking van eigen doelen, maar zijn steeds vaker tot elkaar veroordeeld.
Ook wicked problems, waarin problemen zo complex zijn dat het vraagt om een transformatie van bestaande
organisatiestructuren, processen en competenties (aangezien deze niet meer aansluiten bij de participatieve
netwerkmaatschappij) hebben samenwerkingsverbanden versterkt.
Om wederzijdse afhankelijkheid te herkennen, is het wenselijk dat actoren open staan voor elkaars belangen
zonder daarbij het eigenbelang uit het oog te verliezen. Dat kan door de belangen en doelen van partijen
met elkaar te combineren of door de problematiek vanuit een ander denkkader te bekijken zodat er een
nieuwe dynamiek ontstaat, zolang er maar sprake blijft van wederzijds voordeel voor alle partijen.
In dit theoretisch hoofdstuk hebben we verschillende vormen van wederzijdse samenwerking verkend aan
de hand van de begrippen innovatie, coproductie en interactieve beleidsvorming.
Co-creatie bij de overheid, of tussen een overheidsinstantie en burger, bouwt voort op het concept van
interactieve beleidsontwikkeling en burgerparticipatie. Co-creatie heeft door de opkomst van sociale media
een extra boost gekregen, omdat hierdoor co-creatie niet langer tijd- en plaatsgebonden is. Cocreatie maakt
inmiddels een onlosmakelijk onderdeel uit van de moderne maatschappij.
Wat kan co-creatie betekenen voor de politieorganisatie? De politie heeft juist in deze tijd te maken met
nog meer uitdagingen die zich op hetzelfde moment in verschillende onderdelen manifesteren. Naast het
eerder genoemde wickedness karakter van de samenleving dreigt risicomijdend gedrag en terugkeer naar
de hiërarchische structuur en cultuur, juist nu de samenleving vraagt om politieleiders die bereid en in staat
zijn om risico’s te nemen. Als leiders gewend zijn om in traditionele, voorspelbare situaties te werken, bestaat
de kans dat zij moeite krijgen met het werken in een meer dynamische omgeving. Daar zijn namelijk andere
vaardigheden voor nodig. Maar tegelijkertijd blijven ook de ‘oude’ vaardigheden belangrijk, zoals technische
en procedurele kennis. Dat vereist evenwichtskunst van strategisch leidinggevenden.
Daarnaast hebben we gezien dat de lenigheid van een organisatie bepalend is voor een succesvol co-
creatieproces. De mate waarin Moed, Vermogen en Bewustzijn aanwezig zijn in een organisatie bepalen
mede het succes of falen van het co-creatieproces.
74 Co-creatie 2.0
In totaal hebben we 23 factoren benoemd die het succes van (vormen van) co-creatie 2.0 in de publieke
sector positief dan wel negatief beïnvloeden. Daarnaast hebben we in hoofdstuk 2 negen factoren benoemd
voor een effectieve aanpak van het buurtonderzoek bij woninginbraken.
Dat leidt tot de vraag in hoeverre co-creatie 2.0 zou kunnen passen binnen de politieorganisatie, immers
deze heeft als ambitie de burger te gaan betrekken bij het opsporingsproces door middel van co-creatie. In
het volgende hoofdstuk wordt bekeken in welke mate er binnen de politie organisatie al sprake is van co-
creatie 2.0.
3 Co-creatie en sociale media 75
76 Co-creatie 2.0
Co-creatie binnen de politie
78 Co-creatie 2.0
4 Co-creatie binnen de politie
4.1 Inleiding
Naast de televisie en schrijvende pers worden media als internet, zoals Buurtlink, Stop de criminaliteit en
mobiele telefonie, zoals SMS alert steeds vaker door de politie benut ter verkrijging van relevante informatie
van burgers. Volgens de onderzoekers Kop et. al (2011) bleef de politie tot voor kort met name investeren
in de meer klassieke opsporingsmiddelen en was er in eerste instantie sprake van terughoudendheid. De
Poot et. al (2004) concludeerden dat de recherche aan het begin van deze eeuw steeds meer te maken
krijgt met media die willen berichten over specifieke misdrijven. De politie ziet de media in het algemeen
vooral als hinderlijk. Matt Tapp, een Brits communicatiespecialist die onder andere bekend is van het
onderzoek naar de moord op Holly en Jessica uit Soham in 2002, is er van overtuigd dat een goede
communicatiestrategie bij de opsporing meer effect heeft dan de inzet van honderden agenten (Slot, 2010).
In de communicatie met het publiek om aandacht te vragen voor het mee helpen oplossen van misdrijven
via de media, nemen het aantal in te zetten mogelijkheden door de politie middels de komst van ‘nieuwe’
media zoals mobiele telefonie en het internet sterk toe (Kop, van der Wal, Snel 2011; 337). Vanuit dit
perspectief richten wij onze focus in dit hoofdstuk vooral op de nieuwe mogelijkheden met sociale media
die de politie zelf heeft ontwikkeld aan de hand van onze vierde deelvraag:
Welke vormen van co-creatie 2.0 vinden nu plaats binnen de politie en wat zijn relevante factoren?
Sociale media bieden rechtstreeks en op grote schaal toegang tot de burger. Het is dus mogelijk de ogen,
oren en kennis van burgers in te zetten voor meer veiligheid. Er wordt binnen de politie volop
geëxperimenteerd met sociale media. Dat is goed, want dit brengt de dilemma’s, kansen en onmogelijkheden
van sociale media aan het licht. Co-creatie 2.0 kent vele verschijningsvormen en doelen. Ook de mate van
participatie verschilt en is afhankelijk van de toepassing en het beoogde resultaat.
In dit hoofdstuk kijken wij naar de aard van de participatie en nemen de feitelijke uitkomsten daarvan onder
de loep. Vanuit de literatuur en op basis van het raadplegen van open bronnen via internet zijn wij op zoek
gegaan naar aantoonbare voorbeelden.
In paragraaf 4.2 analyseren wij enkele praktijkvoorbeelden van initiatieven die de politie of anderen zelf
hebben ondernomen om tot een vorm van co-creatie te komen in samenwerking met burgers. Dit doen wij
aan de hand van de participatieladder van Edelenbos en Monnikhof (2001). In paragraaf 4.3 beschrijven
we de kansen die er voor de politie zijn om optimaal gebruik te maken van de technologische communicatie
mogelijkheden in relatie tot co-creatie. Daarbij wordt ook nader ingegaan op het begrip crowdsourcing en
de mogelijkheden voor de opsporingspraktijk. In paragraaf 4.4 wordt stilgestaan bij de succes- en
faalfactoren bij de inzet van sociale media in de politiesfeer. Vervolgens sluiten we dit hoofdstuk
samenvattend af met een aantal conclusies voor het welslagen.
4 Co-creatie binnen de politie 79
4.2 Praktijkvoorbeelden
Om systematisch en gestructureerd een overzicht te krijgen van de participatiegraad van sociale media
initiatieven die de politie of anderen hebben ontwikkeld in de politiesfeer wordt dit gerangschikt naar de
eParticipatieladder van TNO. Deze eParticipatieladder is gebaseerd op het werk van Edelenbos (2001),
zoals wij die in hoofdstuk 3 hebben beschreven en waarin vijf niveaus van participatie worden onderscheiden.
Bij elk van de vijf treden, zoals we hebben kunnen vaststellen, ligt het doel van de interactie tussen overheid
en burger anders en het doel wordt telkens hoger naarmate het level of engagement stijgt. Aan de hand van
de TNO eParticipatieladder hebben wij vervolgens de praktijkvoorbeelden geclassificeerd van een lage tot
een zeer hoge participatiegraad als het gaat om co-creatie met burgers. Gaat het om de participatiegraad
dan gaat het in de lichtste vorm om burgers te informeren en in de hoogste graad om burgers mee te laten
beslissen.
Illustratie 4: de eParticipatieladder Bron: TNO
4.2.1 InformerenDe huidige penetratiegraad van sociale media laat zien dat een groot aantal burgers via het internet te
bereiken is. Volgens een rapport van het Sociaal Planbureau uit 2010 loopt Nederland op kop voor wat het
gebruik van internet betreft. Sommige groepen - bijvoorbeeld jongeren of doven - zijn via de sociale media
waarschijnlijker beter te bereiken dan via de traditionele communicatiekanalen zoals radio en televisie. Alle
korpsen hebben een eigen internetwebsite waar zij burgers informeren over het werk van de politie en
belangrijke nieuwsfeiten uit de regio.
www.politie.nl
De belangrijkste website waar burgers voor informatie terecht kunnen is de officiële website van de Nationale
Politie www.politie.nl met informatie over de organisatie, nieuws, politieberichten, tips en een veel gestelde
80 Co-creatie 2.0
Burger op stoel of schootBurger als dienstaanbieder, waakhond, handhaver
ProducerenCreëren, organiseren, bijdragen, produceren, aanpassen
Wederzijds delenDebatteren, discussiëren, publiceren, aanpassen
Burgers raadplegenReviewen, commentaar, stemmen, chat, polls
Burgers informerenBekijken, volgen, lezen, luisteren, lezen, downloaden, zoeken, kopen
meebeslissen
coproduceren
adviseren
raadplegen
informeren
plek op eParticipatieladder
vragenlijst (FAQ). Vanuit deze website kan men ook ‘doorklikken’ naar de eigen politieregio voor meer lokale
actuele berichtgeving. Via deze website is het tevens mogelijk digitaal aangifte te doen. Op de website van
Regiopolitie Haaglanden hebben burgers een link naar www.hoeveiligismijnwijk.nl. Dit is een website met
actuele informatie over bijvoorbeeld het aantal woninginbraken, fietsendiefstallen en berovingen in de regio
Haaglanden op buurtniveau. Het geeft de burger tevens uitleg over hoe criminaliteitscijfers tot stand komen
en hoe in de aanpak criminaliteit samen voorkomen en bestreden kan worden. Hier wordt aangegeven dat
preventie bijna nooit een zaak van de politie alleen is en dat veel maatregelen die criminaliteit voorkomen
door burgers zelf genomen moet worden, meestal samen met gemeenten, bedrijven, woningcorporaties,
horeca en scholen. Aangegeven wordt wat de politie doet en wat burgers zelf kunnen doen bij
vermogensdelicten, geweldsdelicten en overlast.
Overige politionele sites
Mogelijk elkaar beconcurrerende burgerinitiatieven zijn www.politie.startpagina.nl (onderdeel Sanoma Media
Netherlands groep) en www.politie.eigenstart.nl, die elke burger zelf kan samenstellen met tientallen links
naar binnen- en buitenlandse politiewebsites, regiokorpsen, wijkteams, criminaliteit, regiokorpsen,
hulpverlening, wetgeving, forensische onderwerpen, justitie verwijzingen etc. Hyperlinks verwijzen zowel
naar officiële politiewebsites zoals ‘mijn wijk’ en informele door burgers ontwikkelde websites zoals ‘tegen
zinloos geweld’. Het ontsluiten en toegankelijk maken van relevante informatie in de politiesfeer wordt op
deze wijze door burgers bevorderd. De keerzijde is dat bij zoeken via dergelijke sites niet op voorhand
duidelijk is of je op een officiële politiewebsite terecht komt.
AMBER Alert
Steeds meer regiokorpsen bedienen zich als tweede voorbeeld van SMS-alerts om belangrijke
boodschappen door te geven aan het grote publiek of specifieke doelgroepen. AMBER Alert is hier een
goed voorbeeld van (Kop et al. 2011; 339). Dit is een landelijke waarschuwing die de politie uitstuurt bij
urgent geachte kindervermissingen en - ontvoeringen. Met het AMBER Alert systeem kan de politie bij de
ontvoering of vermissing van een kind snel een enorme groep mensen informeren via verschillende
informatiekanalen. Zo kunnen we via de officiële AMBER Alert website en die van www.rijksoverheid.nl
vaststellen dat tegenwoordig AMBER alerts verspreid worden via een e-mail of pop-up bericht via PC,
iPhone of iPad, mobiel, website, beeldkrant, reclamescherm of sociale media (via Hyves, Twitter, Facebook,
Live Messenger). De Verenigde Staten had als eerste land een AMBER Alert Plan (per staat uitgerold sinds
1996, landelijk in 2003). De naam komt van het Amerikaanse negenjarige meisje Amber Hagerman, dat op
13 januari 1996 werd ontvoerd en vermoord. Haar dood leidde tot de totstandkoming van dit systeem.
AMBER Alert is een geregistreerde merknaam waarvan AMBER met hoofdletters wordt geschreven. In de
VS is dit een acroniem van America’s Missing: Broadcast Emergency Response.
Amber Alerts kunnen alleen worden geplaatst door het landelijk bureau vermiste personen van het Korps
Landelijke politiediensten (KLPD) en is volledig geprotocolleerd. Daarmee ligt de regie en de productie in
handen van de overheid. Er moet namelijk als belangrijke voorwaarde kunnen worden aangenomen dat er
sprake is van direct gevaar voor het leven van het kind of dat er een directe vrees bestaat dat het kind ernstig
lichamelijk of psychisch letsel oploopt. Hoewel bij iedere vermissing van een kind er een risico voor dat kind
optreedt, is dat volgens de richtlijnen onvoldoende om daarvoor een AMBER Alert in te zetten. Het gebruik
van AMBER Alerts bij minder risico opleverende vermissingen zou het speciale effect van het systeem
wegnemen.
4 Co-creatie binnen de politie 81
Burgers ontvangen een AMBER Alert (gratis) als er sprake is van de volgende omstandigheden:
• Het vermiste kind moet jonger zijn dan 18 jaar;
• Er moet direct gevaar bestaan voor het leven van het kind of een directe vrees voor ernstig letsel;
• Er voldoende informatie is over het slachtoffer, een mogelijke ontvoerder of een gebruikte auto, zodat met
een AMBER Alert de kans vergroot wordt dat het kind gelokaliseerd kan worden;
• Het AMBER Alert moet zo snel mogelijk na de ontvoering of vermissing worden gebruikt.
• Voor personen van 18 jaar en ouder wordt geen AMBER Alert verzonden, ook niet als ze in geestelijk
opzicht functioneren op een leeftijdsniveau van onder de 18 jaar. Als dat nodig is, zal op andere wijze voor
een dergelijke vermissing aandacht gevraagd worden.
Om het publiek ook daadwerkelijk te vragen om hulp is het nodig dat voor een AMBER Alert een foto van
het ontvoerde of vermiste kind beschikbaar is. Ook is het mogelijk een merk, type en (gedeeltelijk) kenteken
van een auto te gebruiken. De kracht van AMBER Alert is gelegen in de onmiddellijke en alle media
omvattende manier waarop het publiek gevraagd wordt om mee te helpen het ontvoerde of in ernstig gevaar
verkerende kind terug te vinden. Dat betekent dat AMBER Alerts zo snel mogelijk na het moment van
ontvoering of vermissing moeten worden uitgezonden.
AMBER alert kan worden gezien als een minimalistische vorm van co-creatie waarbij de burger in eerste
instantie geïnformeerd wordt, maar vooral ook geactiveerd wordt op zoek te gaan naar een vermist kind in
de hoop op voldoende response als het gaat om burgertips, die kunnen bijdragen aan het oplossen van
misdrijven. Of het nu gaat om kind vermissingen, gestolen voertuigen of het signalement van zakkenrollers,
de mogelijkheden om publiek middels SMS-alerts en sociale media te informeren zijn legio en worden in de
politiepraktijk ook voor diverse doeleinden toegepast.
4.2.2 Raadplegen
Rellen in Rotterdam
Hoe sociale media als opsporingsstrategie kan worden ingezet om het grote publiek te raadplegen ten
behoeve van de aanhouding van relschoppers, dient als voorbeeld de casus van de politie en het OM in
Rotterdam. Een groep van 50 hooligans bestormde vorig jaar het Maasgebouw bij het voetbalstadion. De
aanwezige politie moest de groep met getrokken pistool weren. Het OM heeft toen foto’s van twee verdachte
relschoppers die op zaterdag 17 september 2011 betrokken waren bij de rellen bij het Fijenoordstadion
gepubliceerd op billboards in het centrum van Rotterdam (AD 3 oktober 2011). De maatregel werd een
tijdje uitgesteld omdat zich enkele relschoppers meldden bij de politie. Burgemeester Ahmed Aboutaleb
van Rotterdam kondigde via de media vooraf aan dat de foto’s van relschoppers die zich nog niet gemeld
hadden bij de politie op grote schermen in de stad gepubliceerd zouden worden. De twee foto’s die daarop
gepubliceerd werden stonden ook al een tijdje op de website van de politie. Daar waren in totaal zes
verdachten te zien. Voor zover bekend bij het Openbaar Ministerie was het de eerste keer dat in Nederland
digitale billboards werden ingezet bij de opsporing van verdachten.
www.dadergezocht.nl
Een ander voorbeeld bij het raadplegen van publiek komt van Regiokorps Groningen. Dit korps maakte eind
januari 2011 bekend dat er acht zaken zijn opgelost dankzij de inzet van YouTube. Dat is bijna de helft van
de zeventien zaken die op YouTube zijn gezet. Het korps concludeert dat het plaatsen van de filmpjes op
internet daarmee een van de sterkste middelen is om samen met burgers criminelen op te sporen. Steeds
82 Co-creatie 2.0
meer regio’s hebben een eigen website en vaak ook nog een bijzondere website ernaast, zoals de Friese
opsporingssite www.dadergezocht.nl. Op deze site vind je uitvoerige beschrijvingen van onderzoeken en
foto’s, filmpjes zijn te bekijken op het YouTube-kanaal van politie Fryslân. Groningen heeft ook een eigen
YouTube-kanaal. Hier kunnen burgers participeren door de filmpjes te bekijken en eventuele
opsporingsinformatie door te geven aan de politie. Op landelijk niveau bestaat de website
www.nationaleopsporingslijst.nl met een digitaal tipformulier.
Mail-alert
Ook maken verscheidene korpsen gebruik van Mail-alert: dit is een middel om burgers per e-mail bij
opsporingsonderzoeken te betrekken. Het is in wezen een vorm van direct mailing. Het doel is om informatie
te krijgen wat van belang kan zijn in een specifiek opsporingsonderzoek. Het verschil met bijvoorbeeld SMS-
alert is dat Mail-alert niet wordt gebruikt voor heterdaadsituaties. De praktijk wijst namelijk uit dat mensen
niet altijd direct (kunnen) lezen en de reactietijd dus vaak langer is dan bij een sms. Daarom wordt Mail-alert
meestal ingezet in de vervolgfasen van het opsporingsonderzoek. Het wordt vaak gebruikt als aanvulling op
het fysieke buurtonderzoek, met als voordeel dat men niet hoeft te wachten totdat de burger thuis is.
Deelname gebeurt op vrijwillige basis.
4.2.3 Adviseren
De korpsen ondernemen steeds meer initiatieven om te gaan Twitteren. Twitter bestaat pas sinds 2006 en
is daarmee een relatief jong medium. Langs deze virtuele weg worden steeds meer adviezen gegeven. Zo
wordt in Haaglanden bij grootschalige evenementen via Twitter aan het publiek advies gegeven hoe bepaalde
druktes te vermijden door bijvoorbeeld alternatieve looproutes te Twitteren. Ook in steeds meer andere
korpsen wordt met behulp van tweets informatie verstrekt, zoals de aankondiging van alcoholacties,
bekendmaken resultaten van onderzoeken, maar ook het geven van preventieadviezen en het bedanken van
het publiek voor informatie of verkregen tips. Politie Haaglanden heeft verschillende websites en Twitter-
kanalen en heeft voorop gelopen met een speciale site voor jongeren www.therulez.nl om hen goed te
informeren en met allerlei adviezen bij te staan. Omgekeerd kunnen burgers ook op deze tweets reageren
en daarmee de politie informeren of (on)bedoeld advies verstrekken. De interactie die middels interactieve
vormen van sociale media tot stand kan komen tussen politie en burgers, geeft burgers een mogelijkheid
over verstrekte informatie wat te vinden en dit publiekelijk uit te dragen. Deze reacties kunnen als een basale
vorm van advies worden gezien als het gaat om de meningsvorming en de publieke opinie rondom
onderwerpen waarover in de politiesfeer wordt getwitterd.
Door haar wijkagenten te laten Twitteren wordt blijkens onderzoek van de universiteit Twente (Veltman 2011)
bij Regiopolitie Groningen in meerdere behoeften voorzien. Het slechts eenzijdig onttrekken van informatie
uit de samenleving biedt aldus de onderzoeker geen basis voor actieve en betrokken burgers. Twitter maakt
het Regiopolitie Groningen mogelijk om direct in contact te staan met burgers, maar ook om op transparante
wijze verslag te doen van datgene wat er zich in wijken afspeelt. Hierdoor krijgt het wederzijds delen en
discussiëren over bepaalde veiligheidssituaties in de wijk aandacht. Uit dit onderzoek is tevens gebleken
dat volgers van twitterende wijkagenten, mede dankzij het feit dat zij een twitterende wijkagent volgen, vaker
op eigen initiatief informatie verstrekken aan de politie of wijkagent. Uit interviews kwam nadrukkelijk naar
voren dat men zich als burger (mede)verantwoordelijk voelt voor de veiligheid en leefbaarheid in de wijk,
maar ook dat men bewust is dat de politie niet alle problemen alleen aan kan pakken. Hoeveel burgers
4 Co-creatie binnen de politie 83
uiteindelijk door twitterende wijkagenten worden bereikt is op voorhand moeilijk te zeggen en afhankelijk
van meerdere factoren. Via Twitter leren de politie en burgers elkaar in ieder geval (beter) kennen. Daarnaast
blijkt uit de business case van de politie Groningen (Boer, 2009a) het streven om de veiligheidsbeleving en
beeldvorming van burgers te vergroten. Communicatie en samenwerking via Twitter is daarmee tevens een
middel met een verder liggend doel.
www.buurtlink.nl
Als het gaat om het louter adviseren van burgers via sociale media in de richting van de politie zijn wij geen
pregnante voorbeelden tegengekomen waar dat aantoonbaar uit blijkt. Noemenswaardig is wel het bestaan
van de website www.buurtlink.nl. Buurtlink is een burgerinitiatief van stichting Buurtlink, een onafhankelijke
organisatie zonder winstoogmerk, die als doel heeft de sociale cohesie in buurten te bevorderen. De stichting
wil met dit online platform het buurtgevoel in Nederland versterken. Zij menen dat hierdoor de leefbaarheid
verbetert en dat mensen zich meer thuis zullen voelen in hun woonomgeving. Daar moet een preventieve
werking vanuit gaan als het gaat om veiligheid. Buurtlink is er voor alle buurtbewoners in Nederland. Aan de
hand van een postcode, tref je actuele nieuwsberichten, foto’s en berichten uit die wijk. Buurtlink tracht de
politie ook zoveel mogelijk hieraan deel te laten nemen. Op Buurtlink kunnen wijkagenten in contact komen
met buurtbewoners. Zo kunnen wijkagenten een eigen weblog krijgen op de website. Op deze manier
kunnen wijkagenten buurtbewoners op de hoogte houden van allerlei zaken. Bewoners kunnen vervolgens
reageren op de berichten en foto’s van de wijkagenten. Ook kunnen wijkagenten in de weblog links plaatsen
naar websites die interessant zijn voor burgers. Daarnaast kan de politie Buurtlink gebruiken om de hulp
van wijkbewoners in te roepen bij het oproepen van verdachten van strafbare feiten. Het is voorstelbaar dat
de politie via deze wijze ook buurtbewoners om advies kan vragen bij de aanpak van veiligheidsproblemen.
Omgekeerd is het voorstelbaar dat buurtbewoners de mogelijkheden van deze website benutten om de
politie ongevraagd van advies te voorzien door het rechtstreekse contact met wijkagenten. Door interactief
tussen burgers en wijkagenten te communiceren over veiligheidsproblemen in de wijk die ertoe doen is het
mogelijk dat burgers invloed uitoefenen op de totstandkoming van een veiligheidsaanpak. Wij beschikken
niet over brongegevens die dit laatste kan bevestigen of aantonen. Ieder bericht dat op Buurtlink wordt
geplaatst door een wijkagent gaat mee in de Buurtmail. Dit is de wekelijke nieuwsbrief van Buurtlink waarin
de laatst geplaatste berichten en nieuwtjes uit de eigen buurt staan.
4.2.4 Coproduceren
Buurt Informatie Netwerk (BIN)3
Beduidend verder gaat het initiatief van politie Brabant-Noord in samenwerking met de gemeente Uden in
2007 vanwege de verontruste stijging van het aantal woninginbraken in nieuwbouwwijk Uden-Zuid. Hier is
in gezamenlijkheid gekomen tot een Buurt Informatie Netwerk (BIN) via internet. De situatie in Uden-Zuid
was enigszins bijzonder aangezien het een nieuwbouwwijk betrof met veel tweeverdieners, waar overdag
nauwelijks sprake was van enige sociale controle. Mede daardoor ontbrak het ook aan onderlinge cohesie.
Deze aspecten moesten bij een mogelijke oplossing betrokken worden. Politie Brabant-Noord heeft daarop
gekeken naar hoe de Zuiderburen het in België doen. Daar sloeg men al medio 2000 de handen ineen met
de ontwikkeling van een Buurt Informatie Netwerk. België telt inmiddels ruim 450 van deze netwerken. Hierbij
verenigen buurtbewoners, gemeente en politie zich in een netwerk waarbinnen uitwisseling van gegevens
plaatsvindt. De bewoners worden via een website en het versturen van SMS berichten alert gemaakt op
verdachte omstandigheden binnen hun (woon)omgeving. Signaleren zij verdachte personen of ongewenste
situaties, dan maken zij hiervan melding aan de plaatselijke politie. Deze onderzoekt de zaak en laat de
84 Co-creatie 2.0
aangesloten buurtbewoners altijd weten wat het resultaat van het onderzoek is geweest. Uit ter beschikking
gestelde gegevens over de opzet en aanpak van het BIN project in Uden-Zuid en een evaluatiemeting van
politie Brabant-Noord in 2007 als vervolg op een nulmeting in 2006 is gebleken dat het terugkoppelen van
resultaat een belangrijk gegeven is om burgers enthousiast en betrokken te houden. Uit de rapportage blijkt
tevens dat de meeste inwoners de wijkagent kennen en dat het vertrouwen in de politie is gegroeid.
Burgemeester Kersten van Uden ging in 2007, vergezeld van enkele ambtenaren, medewerkers van de politie
en een aantal buurtbewoners naar Lochristie nabij Gent en liet zich aldaar binnen de gemeente informeren.
Betrokken buurtbewoners hebben zich samen met politie en gemeente een oordeel kunnen vellen of een
dergelijk netwerk ook voor Uden-Zuid van groot nut kon zijn. Daarmee zijn burgers al in een vrij vroeg stadium
betrokken geraakt bij de besluitvorming. Deze vroegtijdige participatie kan als een vorm van advisering
worden gezien in de beleidscyclus om te komen tot een vernieuwde veiligheidsaanpak door de overheid.
Het BIN project in Brabant-Noord is een gestructureerde samenwerking van burgers in een bepaald gebied
onder aansturing van een wijkbewoner in de rol van coördinator. In overleg en in samenspraak met de politie
wordt wederzijds informatie uitgewisseld. Ook hier hebben burgers in interactie met de politie de
mogelijkheid invloed te hebben op een plan van aanpak in de bestrijding van woninginbraken in hun buurt.
Zowel het meedenken over een vooraf bepaald plan van aanpak als het aansturen van dit netwerk door een
wijkbewoner als coördinator is te beschouwen als een vorm van co-creatie in de betekenis van
coproduceren. De leidende gedachte achter een buurtinformatienetwerk is dat dit de solidariteit en het
saamhorigheidsgevoel moet vergroten evenals het veiligheidsgevoel. Tevens is het oogmerk vanuit de politie
erop gericht om het plegen van strafbare feiten in samenwerking met buurtbewoners te voorkomen.
Burgernet
Een ander voorbeeld en initiatief waarbij burgers actief betrokken worden bij de veiligheid in hun buurt en
bijdragen aan de opsporing is Burgernet. Dit begon als een telefonisch netwerk van burgers en ondernemers
met de politie om op urgente momenten effectiever te kunnen opsporen. Eind 2008 is het experiment in
Nieuwegein uitgebreid naar acht gemeenten verspreid over vijf politieregio´s: Gouda in de politieregio
Hollands Midden, Ede in de politieregio Gelderland-Midden, Leeuwarden en Dantumadiel in de politieregio
Friesland, Delft in de politieregio Haaglanden en de gemeenten Breukelen en Maarsen (later gefuseerd tot
Stichtse Vecht) en De Ronde Venen in de politieregio Utrecht. Na de geslaagde pilot in de negen gemeenten
heeft de minister in eind 2009 besloten Burgernet landelijk uit te rollen. Burgernet is inmiddels actief in alle
politieregio´s en in een groot aantal gemeenten. In maart 2012 is Burgernet met 800.000 deelnemers actief
in meer dan 300 gemeenten.
Via een (telefonisch) communicatiesysteem en tegenwoordig ook Twitter kunnen burgers die zich hebben
aangemeld bij net gepleegde misdrijven of andere dringende gebeurtenissen direct worden geïnformeerd.
De centralist van de meldkamer van de politie start, na een melding van bijvoorbeeld een inbraak of een
vermist kind, een Burgernetactie. Dit gebeurt op basis van een goede beschrijving van de gezochte persoon.
De Burgernetdeelnemers krijgen een ingesproken bericht via de (mobiele) telefoon of een tekstbericht per
SMS met het verzoek uit te kijken naar deze persoon of een voertuig. Dit kan vanuit de eigen woning, op
straat of vanaf de werkplek. Zo kunnen burgers direct behulpzaam zijn bij de opsporing van bijvoorbeeld
dader(s), een voertuig of een vermist kind. Na afloop van de Burgernetactie ontvangen alle deelnemers een
bericht over de resultaten van de actie. Hoewel de telefoon de belangrijkste technologie is bij Burgernet, is
er ook een website en wordt in toenemende mate gebruik gemaakt van Twitter. De website dient vooral voor
de aanvullende terugkoppeling van informatie naar de gebruikers en andere belangstellenden. Op de website
worden de laatste acties vermeld. Er staat waar een actie heeft plaatsgevonden, wat het doel was van de
4 Co-creatie binnen de politie 85
actie, wat het resultaat is, en hoeveel mensen eraan heeft deelgenomen. Bovendien kan men via de
startpagina doorklikken om meer specifieke informatie te krijgen. De burger wordt via Burgernet op directe
wijze betrokken bij de orde en veiligheid door als eerste ter plekke, dingen te zien en hulp te verlenen of een
bijdrage te leveren aan de opsporing. Ondanks dat de site (nog) geen interactief onderdeel heeft, in die zin
dat er door burgers content aan de site kan worden toegevoegd, biedt Burgernet veel mogelijkheden tot
participatie en co-creatie met de burger in de rol van wijkagent of rechercheur.
Burgernet is ontstaan vanuit de wens om de overheid op een directe manier burgers in te zetten ten behoeve
van hun eigen veiligheid en de veiligheid in hun leefomgeving. Het Burgernetconcept gaat uit van
samenwerking van gemeente, politie en burgers. Ze dienen zich gelijkwaardige partners te voelen die
gezamenlijk een optimale bijdrage leveren aan de veiligheid. Zij hebben ieder hun eigen rol en
verantwoordelijkheid op het gebied van veiligheid. Vander Vijver et al. (2009:4) hebben systematisch de
effecten van 192 Burgernetacties in negen pilotgemeenten geëvalueerd. De bijdrage aan de opsporing -
zowel van vermiste personen als van criminelen - bleek aanzienlijk. In bijna 10% van de gevallen is sprake
van een harde relatie. Uit het onderzoek bleek overigens ook dat in 68% van de gevallen geen informatie
wordt ontvangen. Er is dus geen sprake van een ‘wondermiddel’. De evaluatie in Nieuwegein wijst er ook
op dat Burgernet een bijdrage levert aan de versterking van het vertrouwen in de overheid (Nieuwegein,
document 2006-031): 25% van de deelnemers heeft meer vertrouwen in de politie, 16% heeft meer
vertrouwen in de gemeente. De conclusie dat Burgernet het vertrouwen verbetert, wordt ook bevestigd in
de landelijke evaluatie van de Stuurgroep Burgernet (2009).
Volgens de site van Burgernet is gemiddeld 10 procent van de burgernetacties succesvol afgesloten. Ook
volgens onderzoekers Kop et.al. heeft een burgernetactie belangrijke positieve neveneffecten. Het versterkt
het vertrouwen van de burger in de gemeente en politie en vergroot het veiligheidsgevoel. Vandaar ook dat
de nazorg bij burgernet acties belangrijk is. De deelnemers worden voor zover mogelijk op de hoogte
gebracht van de resultaten van de actie.
Inzet van burgers bij opsporingsactiviteiten
Burgers kunnen via sociale media gevraagd worden om mee te denken in opsporingsonderzoeken.
Voorbeelden waarbij de sociale media ingezet worden als opsporingsstrategie om burgers daar nauwer bij
te betrekken zien we in Web 2.0 toepassingen. Web 2.0 ontwikkelingen hebben gezorgd voor nieuwe, meer
interactieve vormen en nieuwe toepassingsmogelijkheden van het internet. Openheid is een basiskenmerk
van Web 2.0 (Bekkers & Meijer 2010; 149): de inbreng van gebruikers wordt getoond, zodat iedereen van
alles op de hoogte is. Het voordeel van openheid is dat dit een stimulans kan zijn voor burgers om effectief
bij te dragen aan het oplossen van misdrijven. Als burgers volledige informatie krijgen van de politie kunnen
zij hier adequaat op reageren. Door samenwerking op internet kan gedeelde informatie en kennis leiden tot
andere c.q. betere inzichten of oplossingen. Er kunnen niet alleen gerichte vragen gesteld worden aan het
publiek, ook kunnen nieuwe zienswijzen in opsporingsonderzoek ontstaan door interactief kennis te
vermeerderen (wisdom of the crowds principe). Opsporing Verzocht, Burgernet en sites als
www.politieonderzoeken.nl zijn voorbeelden van initiatieven waarbij de politie (in samenwerking met anderen)
een netwerk van burgers en ondernemers inschakelt om effectiever te kunnen opsporen. Door een onderzoek
zo volledig mogelijk op het internet te plaatsen en het publiek in te schakelen probeert de recherche tot
nieuwe aanknopingspunten te komen. Op de website www.politieonderzoeken.nl wordt dit bijvoorbeeld
gedaan voor lopende Teams Grootschalige Opsporing (TGO) en onopgeloste moordzaken (Coldcases).
Hier komen onderzoeken aan de orde zoals de volgende.
86 Co-creatie 2.0
De gewelddadige dood van Johannes Bernardus PottZeist - Amalia van Solmslaan - zondag 19 juni 2011
Aan het eind van de middag werd in een huis aan de Amalia van Solmslaan (nr. 19) in Zeist het
levenloze lichaam van de 80-jarige bewoner, de heer Pott aangetroffen.
Op deze site stelt de politie specifieke vragen waarop het onderzoeksteam nog geen antwoord heeft weten
te vinden. Dit kan ook via @durftevragen op Twitter.
Amsterdam-Amstelland lanceerde begin 2011 de site www.depolitiezoek.nl. Brabant-Noord bestrijdt woning-
inbraken met behulp van de site www.samentegeninbrekers.nl.
Scenario-denken
Ondanks deze positieve ontwikkelingen is het de vraag hoe de politie het publiek geboeid en betrokken
weet te houden. Volgens een recent uitgevoerd haalbaarheidsonderzoek door politie Noord- en Oost
Gelderland ligt het antwoord hierop in de mogelijkheden serious internetgames te ontwikkelen voor de
opsporing. De social game die politie Noord- en Oost-Gelderland wil ontwikkelen moet duurzaam zijn en
eenvoudig dupliceerbaar, dus op termijn toepasbaar voor geheel politie Nederland. Essentieel uitgangspunt
bij de ontwikkeling is dat in de game meerdere misdrijven tegelijkertijd verwerkt kunnen worden, zonder een
heel nieuwe spelontwerp te hoeven bouwen. De interactieve bijdrage van de burger in de game moet kunnen
leiden tot nieuwe zienswijzen binnen onderzoeken en tot beantwoording van onderzoeksvragen. De game
is een plek waar de burger gevraagd wordt te reflecteren op aannames of veronderstellingen van de politie
aangaande het misdrijf. Door gebruik te maken van visualisatie en simulatietechnieken biedt de game ook
kansen voor het meedenken in hypothesen en scenario’s. Hiermee wordt het mogelijk de burger als
opsporingsambtenaar mee te laten denken over strategieën in delicten waar men niet specifiek op zoek is
naar een dader, maar naar alternatieve scenario’s zoals bij de aanpak van drugszaken. De burger
transformeert virtueel gezien door deelname aan een dergelijke game van consument tot producent. Daarmee
is deze ontwikkeling te kenschetsen als een van de meest vergaande vormen van co-creatie op dit moment.
4.2.5 (Mee)beslissenHet initiatief door burgers genomen om de besluitvorming te beïnvloeden in een opsporingsactiviteit komt
het beste tot uitdrukking in het voorbeeld van Maurice de Hond in de Deventer moordzaak.
www.mauricedehond.nl
Vanaf eind 2005 maakt Maurice de Hond zich sterk voor heropening van de ‘Deventer moordzaak’ via zijn
website www.mauricedehond.nl. De Deventer moordzaak is de naam die gegeven wordt aan de rechtszaak
na de moord op de weduwe Wittenberg in 1999 te Deventer. De zaak nam een onverwachte wending toen
het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch alsnog tot een veroordeling kwam wegens moord. In 2006 besloot
het Openbaar Ministerie tot nieuw onderzoek naar het bewijsmateriaal, dat evenwel niet leidde tot andere
conclusies dan die de rechters al eerder hadden getrokken. Het bijzondere aan deze zaak is dat Maurice de
Hond via zijn website oproepen deed aan het publiek mee te denken en mee te werken in deze strafzaak
om tegenbewijs te verzamelen. Zo waren er burgers die zich bezig hielden met het door Justitie naar de bij
de plaats van het misdrijf aangetroffen briefjes en het vergelijkend handschriftonderzoek dat in het kader
van het oriënterend onderzoek is verricht. Volgens het schriftkundigenechtpaar Waiszvisz is de partner van
De Jong de schrijfster van twee briefjes die de politie schijnbaar op een dwaalspoor moesten brengen
4 Co-creatie binnen de politie 87
Volgens De Hond is fiscalist Ernest Louwes ten onrechte veroordeeld voor de moord op de weduwe
Jacqueline Wittenberg. Hij startte via zijn website een eigen onderzoek en leverde in januari 2006 zijn
bevindingen in bij het Openbaar Ministerie (OM). Niet Louwes maar de klusjesman van de weduwe, Michaël
de Jong heeft volgens De Hond de moord begaan. In juni 2006 maakte het OM na vier maanden eigen
onderzoek bekend de gegevens aan de kant te schuiven en geen redenen te zien de zaak te heropenen.
Het onderzoeksrapport van het OM werd ondanks aandringen van De Hond niet vrijgegeven. De Jong had
in november 2006 een kort geding aangespannen tegen De Hond. De uitslag was dat De Hond Michaël de
Jong niet meer in het openbaar mocht aanwijzen als de dader van moord. De rechter noemde het
onrechtmatig dat De Hond doorging met beschuldigen. Hij moest de zaak aan OM en rechter laten en kreeg
een voorwaardelijke celstraf van twee maanden, wegens smaad. De Hond is te ver doorgeschoten, aldus
de rechter. ‘De Hond heeft duidelijk grenzen overschreden om aandacht voor zijn acties te genereren’.
Het bij voortduring aanwijzen van De Jong als dader heeft desondanks uiteindelijk tot gevolg gehad dat
Maurice de Hond door de rechter is veroordeeld zijn smaad te staken op straffe van een dwangsom. De
Jong en zijn vriendin hebben tevens een civielrechtelijke zaak lopen tegen De Hond. Hierin veroordeelde de
rechtbank te Amsterdam hem op 25 april 2007 wegens smaad tot het betalen van € 120.000
schadevergoeding. Het hoger beroep in deze zaak is in oktober 2008 behandeld, en in april 2009 gelastte
de rechter De Hond tot een schadevergoeding van € 45.000 aan De Jong en zijn vriendin. Interessant is
dat in dit eigen onderzoek van Maurice de Hond via internet ongevraagd de publieke taak wordt
overgenomen door burgers door zelfstandig onderzoek te doen naar een moordzaak. Dit roept wel weer
nieuwe vragen op. De veranderingen in de verbinding tussen overheid en samenleving naar contacten met
open, dynamische netwerken kunnen leiden tot spanningen binnen overheidsorganisaties met de vraag hoe
hiermee om te gaan.
4.3 Kansen voor de politie
Met deze voorbeelden uit de praktijk hebben we zicht gegeven op de mogelijkheden van sociale media voor
de politie in zowel beperkte als uitgebreide vorm zodat sprake is van co-creatie. De nieuwe vormen van co-
creatie die door overheden worden ontwikkeld kunnen worden beschouwd als een antwoord op patronen
van fragmentatie en individualisering (Bekkers & Meijer 2010: 166). Traditionele groepen, zoals kerkelijke
groepen, vakbonden en politieke partijen verliezen daardoor aan betekenis. Ontwikkelingen van
individualisering en fragmentatie leiden tot de vraag hoe overheden, in casu de politie, contact kunnen maken
met (groepen van) burgers. Dat roept nu de vraag op hoe overheden verbinding kunnen leggen met burgers
die zich los hebben gemaakt van traditionele verbanden. In zijn beschouwing over de betekenis van het
internet voor de samenleving spreekt Castells (2001) over networked individualism. Met deze term wil
Castells aangeven dat er weliswaar sprake is van individualisering, maar dat dat dit niet betekent dan
individuen zich niet organiseren. Deze nieuwe organisatievormen hebben een netwerkkarakter. Ze zijn opener
en dynamischer dan de traditionele verbanden. Individuen kunnen eenvoudig in en uit de netwerken stappen
en ze zijn ook verbonden met meerdere netwerken. De vraag die daarmee verbonden is, is welke kansen er
zijn voor de politie hierop in te spelen in het zoeken naar verbinding met burgers.
Opsporing is traditioneel de taak van de politie. De laatste jaren maakt zij daarbij steeds meer gebruik van
de kennis en betrokkenheid van burgers. Burgers participeren graag in politieonderzoeken omdat het
enerzijds voldoening geeft betrokken te mogen zijn bij het oplossen van ernstige misdrijven. Anderzijds
88 Co-creatie 2.0
spelen spanning en sensatie ook een grote rol bij de motivatie om mee te denken (Kop et al. 2011: 361).
Beunders & Muller schrijven in 2005 al dat de politie de media intensiever zou moeten inschakelen bij haar
werk. In een tijd waarin capaciteit bij de politie een schaars goed is en de oplossingspercentages laag zijn
biedt het inzetten van nieuwe media volgens Kop et al. (2011: 350) uitkomst. Op relatief eenvoudige wijze
kan de politie op grote schaal de burger benutten als bron van informatie, kennis en ideeën. Daarnaast
kunnen andere media worden ingezet voor diverse andere doelen, zoals het veroorzaken van ruis en het
uitlokken van reacties in bepaalde kringen. Bollen (2010) merkt op dat de nieuwe media de politie voor
nieuwe uitdagingen plaatsen. Waar vroeger een buurtonderzoek veel informatie kon opleveren, moet de
jongere generaties nu benaderd worden via sociale netwerken zoals Hyves en Facebook. De politie is daarop
nog onvoldoende ingericht. Bollen zegt hierover ‘Het weinige dat de recherche in de nieuwe media aan
onderzoek doet stijgt maar zelden boven het goed bedoelde uit’. Dat tij begint volgens Kop et al. (2011:342)
te keren. Steeds vaker raadplegen rechercheteams sociale mediasites zoals in dit hoofdstuk uit de
praktijkvoorbeelden is gebleken om een beeld te krijgen van slachtoffers, verdachten en hun sociale
omgeving. Burgers mee laten denken in het oplossen van misdrijven is een volgende stap en groeiproces.
Een toepassing daarvoor is Crowdsourcing. De eerste experimenten met crowdsourcing zijn volgens Kop
et al. 2011: 350) bemoedigend. Als het gaat om potentiele kansen voor de politie gaan we hier iets dieper
op in.
4.3.1 Crowdsourcing
Onderzoek ZuiderdiepGroningen - Rosse buurt
Vastgebonden aan handen en voeten werd hij gevonden in de rosse buurt van Groningen:
Niklaas ‘Nico’ Leeuwe. Vermoord.
Politie Groningen probeert de zaak op een bijzondere manier op te lossen: met scenario’s die iedereen kan
insturen via het crowdsourcing -project ‘Onderzoek Zuiderdiep’. Rondom de plek waar Nico Leeuwe werd
gevonden zijn veel bordelen. politie Groningen denkt daarom niet dat getuigen staan te trappelen om contact
op te nemen en wil met dit crowdsourcing-project ‘de drempel’ zien te verlagen. Om precies te weten wat
dit betekent gaan we nader in op dit begrip.
Crowdsourcing kan beschouwd worden als een vorm van co-creatie en is een Engelstalig neologisme,
gebruikt om een recente ontwikkeling aan te duiden, waarin organisaties (overheid, bedrijven, instituten) of
personen gebruik maken van een grote groep niet vooraf gespecificeerde individuen (professionals,
vrijwilligers, geïnteresseerden) voor consultancy, innovatie, beleidsvorming en onderzoek. Hoewel
crowdsourcing niet noodzakelijk via het internet hoeft te gebeuren, is dit wel de meest gebruikte manier. De
crowdsourcing-filosofie kwam begin 21e eeuw op gang, ten tijde van het web 2.0, onder meer door het
boek The Wisdom of Crowds van James Surowiecki (2004). De wisdom of crowds wordt vaak gezien als
het fenomeen dat een grote groep gewone burgers in staat is om een betere inschatting of beslissing te
nemen dan een of enkele experts. Het is een ontwikkeling die voortvloeit uit de eerdere ontwikkeling van
user-generated content. De term werd het eerst gebruikt door Jeff Howe en ontstond uit een samenvoeging
van de term outsourcing met crowd, het Engelse woord voor menigte. Howe, journalist van beroep
publiceerde het artikel The Rise of Crowdsourcing in het populair wetenschappelijke tijdschrift Wired
Magazine. Crowdsourcing is naar de definitie van Howe het uitbesteden (outsourcen) van bedrijfstaken aan
het publiek (crowd). Irma Borst die in 2010 promoveerde op haar proefschrift Understanding crowdsourcing
4 Co-creatie binnen de politie 89
aan de Erasmus Universiteit van Rotterdam gebruikt de definitie van crowdsourcing zoals Jeff Howe deze
ooit als eerste formuleerde ‘Crowdsourcing is het uitbesteden van bedrijfsactiviteiten aan vrijwilligers die
via het internet daartoe worden opgeroepen’.
Crowdsourcing projecten lijken sterk op opensource-projecten zoals Linux en Mozilla. Het publiek wordt
direct bij de processen van organisaties betrokken. Crowdsourcing gaat uit van organisaties die uiteindelijk
baat hebben bij de verbeteringen, ideeën of het werk van de community. De bijdragen kunnen beloond
worden maar dit hoeft niet per sé met geld te zijn. Microblogging diensten zoals Twitter worden ook als
hulpmiddel gezien voor het oplossen van korte vragen middels crowdsourcing. In Nederland gebruikt men
de hashtag #dtv (durf te vragen) om vragen te stellen aan de Twittergemeenschap. De totstandkoming van
Wikipedia wordt eveneens als een crowdsourcing project gezien. Crowdsourcing kan een effectieve
recherchestrategie zijn, maar dat gaat niet vanzelf. Communicatieadviseur Romkes geeft een aantal
voorwaarden voor succesvolle crowdsourcing-acties, die veel in literatuur over dit onderwerp terugkomen.
Volgens Romkes is crowdsourcing meer dan alleen ideeën genereren. Het is bouwen aan een community.
Vertaald naar de politie zou dit wel eens community policing 2.0 kunnen zijn.
“Zou het kunnen zijn dat hij eens een meisje heeft geholpen die gedwongen werd in de prostitutie en dat
de vrouwenhandelaar wraak heeft genomen? Heb het zelf eens meegemaakt met een Thais meisje dat later
is neergeschoten in Thailand door haar vrouwelijke pooier.”
In de onderhavige casus vraagt politie Groningen burgers om hulp bij het oplossen van dit misdrijf via een
politiewebsite en daagt hen uit een hypothese (veronderstelling) over de toedracht van het misdrijf scenario
in te leveren. Na goedkeuring door rechercheurs plaatst de politie de aangeleverde scenario’s terug op de
site en betrekt ze zoveel mogelijk in hun onderzoek. Daarnaast is de politie gebaat met alle informatie van
burgers die mogelijk van belang kan zijn in dit moordonderzoek. Op basis van dit laatste voorbeeld en het
onderzoek naar de andere voorbeelden die in dit hoofdstuk de revue hebben gepasseerd kan worden
vastgesteld dat de kansen en mogelijkheden voor de politie om sociale media in te zetten legio zijn om het
handelend en oplossend vermogen van de politie te kunnen vergroten. Dat stelt ons de vraag in hoeverre
sociale media strategisch van belang is voor de politie.
4.3.2 Strategisch belang sociale media Het belang van sociale media voor de Nationale Politie is te verbinden aan haar strategische visie en missie.
De visie van de Nationale Politie is beschreven in het rapport dat in 2005 door de Raad van
Hoofdcommissarissen werd uitgebracht onder de hoofdtitel ‘Politie in Ontwikkeling’ en ondertitel ‘Visie op
de politiefunctie’. In dit rapport (Welten et al. 2005) kunnen we lezen dat de naam is afgeleid van een
zoektocht van de Nationale Politie naar het ‘eigen beginsel van beweging’ dat een proces is van permanente
interactie tussen de politie en haar omgeving. Een van de nieuwe noties is dat de alerte aanwezigheid van
de politie op de hoofdinfrastructuren van zowel de fysieke als virtuele wereld een belangrijke bijdrage kan
leveren aan meer veiligheid en aan het terugdringen van criminaliteit. Deze nodale oriëntatie strategie sluit
goed aan bij de gebiedsgebonden aanpak en onderkent de burger als een belangrijke partner voor de politie.
Dat biedt mogelijkheden de rol van burgers hier middels co-creatie meer bij te betrekken. Bekkers & Meijer
(2010;24) stellen dat co-creatie ertoe kan bijdragen dat de overheid responsiever wordt en zich dus meer
bewust is van de wensen en voorkeuren die binnen de samenleving leven ten aanzien van bepaalde
vraagstukken en ontwikkelingen. Ideologisch kan bij co-creatie in de politiesfeer enerzijds gekeken worden
naar individuele burgers (Alford 2009) en anderzijds het betrekken van gemeenschappen van burgers
(Bovaird 2007), zoals een wijk bij het vergroten van de sociale veiligheid.
90 Co-creatie 2.0
Bovendien kunnen Web 2.0 toepassingen de legitimiteit van de politie op verschillende manieren versterken.
De grote diversiteit aan meningen en visies die wordt geuit op blogs en fora, kan door de politie worden
gebruikt als ‘maatschappelijke antenne’. Het is om die reden van belang een goede relatie met burgers te
onderhouden en hen serieus te nemen. Het betrekken van de burger bij opsporingstaken via sociale media
is hiertoe een mogelijkheid. Wanneer de sociale media gebruikt worden om burgers te betrekken bij
opsporingstaken, is er sprake van co-creatie (Kop et. al. 2011). Burgers worden dan immers betrokken bij
een uitvoeringstaak van de politie. Verwacht kan worden dat een juiste inzet van sociale media op deze
manier een bijdrage levert aan de co-creatie van veiligheid doordat de informatiepositie van de politie wordt
versterkt. Een opsporingsstrategie waarin sociale media ingebed zijn, kan leiden tot een toename in het
aantal ogen, oren en versterking van denkkracht.
4.3.3 Inzetbaarheid sociale mediaIn december 2010 verscheen de nieuwe strategie-aanpak criminaliteit. Om de criminaliteit aan te pakken
wordt vanuit de co-creatie gedachte een drietal rollen toegeschreven aan burgers. De benoemde rollen zijn
de baas in eigen wijk (aanpak veelvoorkomende criminaliteit VVC); de burger als rechercheur (aanpak High
Impact Crime) de burger als moreel ondernemer (aanpak ondermijning). De huidige mogelijkheden van
sociale media, zoals Twitter, You Tube en Facebook kunnen, zoals de eerder genoemde praktijkvoorbeelden
ons aantonen, ingezet worden binnen alle drie niveaus van criminaliteit. Dit palet aan sociale media kan voor
meerdere opsporingsdoeleinden worden gebruikt, kan met elkaar worden geïntegreerd en elkaar versterken.
Geadviseerd wordt te kiezen voor een select aantal sociale media zodat het voor de burger eenduidig is en
dus overzichtelijker (Van der Vijver 2009). In een studie die door Kop, van der Wal & Snel (2011) is gedaan
naar strategieën in de opsporingspraktijk, waarbij zij zich tevens hebben gericht op sociale media als
communicatie- en opsporingsmiddel komen een viertal opsporingsdoeleinden aan de orde.
Opsporingsdoeleinden waar ook onze praktijkvoorbeelden aantonen dat sociale media voor ingezet kunnen
worden zijn:
• Getuigenoproepen bij heterdaad
• Getuigenoproepen buiten heterdaad
• Oproepen voor beeldmateriaal
• Inzet van burgers bij opsporingsactiviteiten
Twitter wordt van alle sociale media op dit moment wellicht het meest omarmd door de politie. Er zijn al
meer dan 400 Twitteraccounts in gebruik (Kop et al.) Variërend van accounts op korpsniveau, twitterende
wijkagenten, overvallen-, woninginbraken- en milieuteams en (plaatsvervangend) korpschefs. Door de
snelheid en het grote bereik is Twitter wellicht het meest geschikt om te gebruiken bij heterdaadsituaties. In
de situaties waarin SMS alert en/of Burgernet ingezet kan worden, kan tegelijkertijd ook een Tweet-alert
worden verzonden en gebeurt dat in sterk toenemende mate door de politie.
4.4 Factoren van sociale media binnen de politie
Het geheel overziend levert de inzet van sociale media in de politiesfeer niet zonder meer succes op. Aan
de hand van literatuuronderzoek en wetenschappelijk georiënteerde onderzoeksverslagen (Van der Vijver et
al. 2009; Veltman 2011; van den Bogaard 2010; Cramer 2011) zijn een aantal kritische kanttekeningen te
plaatsen. In een verkennend onderzoek naar nieuwe digitale verbindingen tussen overheid en burger door
4 Co-creatie binnen de politie 91
Bekkers en Meijer (2010) worden een aantal relevante factoren benoemd. Ook in een meer uitgebreide
studie over strategieën in de opsporingspraktijk (Kop et al. 2011; 353), komt de aandacht voor sociale
media als communicatiemiddel in de opsporing aan de orde aan de hand waarvan een aantal factoren kunnen
worden afgeleid.
Factoren voor het inzetten van sociale media kunnen aan de hand van het literatuuronderzoek worden
onderscheiden in vijf categorieën, te weten; motiverende, organisatorische, financiële, juridische/bestuurlijke
en criminogene factoren.
Motiverende factoren
Allereerst gaan we in op motiverende factoren. Alford (2009) geeft aan dat burgers mee kunnen werken
aan co-creatie uit overwegingen van persoonlijk belang, maar ook uit sociale of normatieve overwegingen.
Deze motieven en de mogelijkheden die sociale media hiervoor kan bieden werken we hieronder uit.
• Burgers worden vooral gedreven door een gevoel van burgerplicht (van der Vijver 2009)
• Burgers zullen meer geneigd zijn om te participeren in opsporingsonderzoeken als de problematiek hen
raakt of dicht bij hen staat (van den Bogaard 2010).
• Sociale media zullen dus zoveel mogelijk wijkgericht ingezet moeten worden en betrekking hebben op
problemen die leven onder de plaatselijke bevolking, zoals bij woninginbraken het geval is (Kop et al.
2011).
• De wijkagent kan hierin als tussenschakel fungeren en burgers op de hoogte houden van initiatieven op
het gebied van burgerparticipatie en van de wijze waarop de samenwerking verloopt (Kop et al. 2011).
• Het soort initiatief dat in gebruik genomen wordt, moet afgestemd zijn op de (online) communicatie-
behoefte van de burger (Kop et al. 2011).
• Door meer feitelijkheden over de wijk en voor onderzoeken beschikbaar te stellen raken burgers meer
betrokken (van den Bogaard 2010).
• Het ervaren van een zekere spanning en opwinding (sensatie) om onderdeel te kunnen uitmaken van de
opsporing (Bekkers & Meijer 2010; 136).
Criminogene factoren
Net als een groot deel van de bevolking nemen criminelen ook deel aan sociale netwerken op het internet
(van den Boogerd; 2011). Dit betekent dat zij ook mee kunnen kijken naar de communicatie die tussen
burgers en de politie plaatsvindt. Een ander nadeel is dat de politie ook bewust op het verkeerde been kan
worden gezet door kwaadwillenden.
32
33
92 Co-creatie 2.0
Organisatorische factoren
Organisatorisch gezien, kan het feit dat burgers via sociale media, zoals Twitter over allerlei zaken met de
politie willen communiceren voor de politie kostbaar zijn (Kop et. al 2011:360), in termen van:
• Reageren op deze berichten kost veel tijd en capaciteit;
• Veel van deze berichten zijn ‘ruis’: ze bevatten weinig relevante informatie;
• Veel van deze berichten zouden eigenlijk op een andere wijze moeten worden gemeld aan de politie
(Veltman 2011).
Om succes te kunnen hebben met een initiatief lijkt een multi-channel benadering eveneens belangrijk
(Bekkers & Meijer 2010). Handhavers en toezichthouders kunnen er niet van uitgaan dat een internetsite uit
zichzelf aandacht genereert. Belangrijke vraag die hier bij ons rijst is in hoeverre de politie gericht keuzes
dient te maken ten aanzien van de kanaalsturing, gericht op het stimuleren van het gebruik van bepaalde
communicatiekanalen door burgers.
Kop et al. (2011: 351) wijst er op dat de markt niet overvoerd dient te raken door allerlei sites, alerts en
andere initiatieven. Coördinatie is dus gewenst. Daarnaast moet er voldoende capaciteit in mens en middelen
zijn om iets met de informatiestromen te doen anders drogen ze op. Het inzetten van sociale media vraagt
dus om personele capaciteit, die vaak schaars is en daarmee een afbreukrisico kan vormen.
Financiële en technologische factoren
De kosten gemoeid met sociale media kunnen eveneens een faalfactor vormen (Kop et. al. 2011). De kosten
van sociale media kunnen bij inkrimpende budgetten vroeg of laat een doorslaggevende rol spelen via welk
kanaal te communiceren. Dit stelt de vraag in hoeverre kosten zijn te beïnvloeden. Kostenbesparing door
gebruik te maken van Twitter (gratis) lijkt een groot voordeel ten opzichte van de relatief dure SMS- en
gesproken berichten. Een andere manier om de kosten van deze berichten te verlagen is door gebruik te
maken van gratis berichtendiensten zoals Whatsapp. De aangekondigde bezuinigingen voor de komende
jaren, met name in de richting van de politie is een wezenlijke factor om betaalde sociale media diensten te
kunnen blijven faciliteren en vooral uit te breiden.
Juridische en Bestuurlijke factoren
Verschillen in bestuurlijke verantwoordelijkheden voor bijvoorbeeld Burgernetacties kunnen een verschil
maken en een afbreukrisico vormen als het gaat om draagvlak en reikwijdte. Speelt bijvoorbeeld de gemeente
een grotere of een kleinere rol? Deze verschillen in uitgangssituatie maken dat korpsen niet simpelweg
oplossingen van elkaar over kunnen nemen. De verschillende oplossingen hebben verschillende voor- en
nadelen en sluiten verschillend aan bij startsituatie. Korpsen dienen te onderzoeken welke wijze van inzet
van sociale media, zoals Twitter en SMS-alert het beste aansluit bij de lokale (bestuurlijke) situatie.
Het spanningsveld tussen het oplossen van misdrijven en het beschermen van de privacy is een klassiek
spanningsveld binnen de rechtswetenschap. Publiceren van gegevens van verdachten kan al snel discussie
of vragen oproepen (Bekkers & Meijer 2010:128). Om juridische problemen te voorkomen dienen
protocollen te worden opgesteld. Daarnaast is modereren van sociale media sites een belangrijke factor
om juridische problemen te voorkomen.
35
36
34
4 Co-creatie binnen de politie 93
4.5 Leerervaringen
De in dit hoofdstuk benoemde praktijkvoorbeelden laten het nut inzien van het toepassen van sociale media
als opsporingscommunicatiemiddel. Het geheel aan kritische succes- en faalfactoren overziend zijn de
nadelen aan dit middel beperkt en lijkt de toegevoegde waarde groot. Er is meerwaarde in termen van het
bereiken van burgers, het verkrijgen van additionele informatie voor de opsporing en het vergroten van het
vertrouwen van burgers in de politie. Vanuit de literatuurstudie naar de inzet van sociale media binnen de
opsporing (Kop et al. 2011) zijn aanvullend enkele specifieke aandachtspunten te plaatsen binnen de
politiesfeer die het lerend vermogen kunnen vergroten. Dit is vanuit het gedachtegoed van een lerende
organisatie een belangrijk aspect als het gaat om ervaring kunnen opdoen met sociale media in een complexe
omgeving waar op voorhand niet duidelijk is waar de organisatie met dit onderwerp precies naar toe wil
(Swieringa & Wierdsma 1990).
Onderzoek (Kop et. al. 2011: 361) wijst uit dat vooral concrete inbraken en vernielingen burgers lijken te
mobiliseren. In Helmond en omstreken heeft het woninginbrakenteam Peelland (naast een eigen Twitter
account) de beschikking over een pagina waar actuele woninginbraken geografisch worden gevisualiseerd.
Bovendien wordt op deze pagina extra informatie weergegeven zoals de modus operandi en aanhoudingen
die hebben plaatsgevonden. Dit laatste is een belangrijk leerpunt om aan burgers terug te koppelen om hun
betrokkenheid te blijven stimuleren en het veiligheidsgevoel van burgers te verhogen.
Dit zal tevens de kans vergroten dat zij de volgende keer ook weer bereid zijn om zich in te spannen. Een
gunstig neveneffect van deze openheid binnen opsporingsonderzoeken is volgens de onderzoekers de
verwachting dat politiemedewerkers hierdoor ook meer betrokken zullen raken.
Een ander belangrijk leerpunt dat vrijwel in alle onderzoeken naar het gebruik van sociale media binnen de
politiesfeer naar voren komt (Bogaard 2010, Kop et al. 2010, Veltman 2011) is het evalueren van en
(structureel) experimenten met sociale media. Op deze wijze kan lering worden getrokken uit opgedane
ervaringen hoe sociale media het beste kan worden ingezet binnen het veiligheidsdomein. Indien de politie
zichzelf als professionele en lerende organisatie wil profileren, zal ook enige landelijke sturing moeten gaan
plaatsvinden met betrekking tot de sociale media (van den Boogerd 2011). Hiermee wordt voorkomen dat
de huidige situatie van gedifferentieerde toepassing van sociale media tussen korpsen in stand blijft en krijgt
de Nationale Politie naar buiten toe één herkenbaar gezicht (huisstijl).
4.6 Conclusies
Op basis van ons exploratieve onderzoek van de verschillende sociale media initiatieven in de politiesfeer
kunnen we nu antwoord geven op de centrale vraag van dit hoofdstuk:
Welke vormen van co-creatie 2.0 vinden nu plaats binnen de politie en wat zijn relevante factoren?
Naast de televisie en schrijvende pers worden media als internet, zoals Buurtlink, Stop de criminaliteit en
mobiele telefonie, zoals SMS alert steeds vaker door de politie benut ter verkrijging van relevante informatie
van burgers. Sociale media bieden rechtstreeks en op grote schaal toegang tot de burger. Co-creatie 2.0
binnen de politiesfeer kent aan de hand van geïnventariseerde voorbeelden vele verschijningsvormen en
94 Co-creatie 2.0
doelen. Ook de mate van participatie verschilt en is afhankelijk van de toepassing en het beoogde resultaat.
De sociale media zorgen ervoor dat fysieke afstanden geen enkel obstakel meer vormen, zij zijn makkelijk te
overbruggen. De mogelijkheid om sociale media in te zetten biedt de politie nieuwe kansen om de participatie
van burgers te bevorderen en daarmee het handelend en oplossend vermogen te vergroten. Burgers kunnen
via sociale media gevraagd worden om mee te denken in opsporingsonderzoeken. Voorbeelden waarbij de
sociale media ingezet worden als opsporingsstrategie om burgers daar nauwer bij te betrekken zien we
voornamelijk in Web 2.0 toepassingen. Web 2.0 ontwikkelingen hebben gezorgd voor nieuwe, meer
interactieve vormen en nieuwe toepassingsmogelijkheden van het internet. Aan de hand van de TNO
eParticipatieladder, gebaseerd op het participatiemodel van Edelenbos (2006), hebben wij verschillende
praktijkvoorbeelden geclassificeerd van een lage tot een zeer hoge participatiegraad als het gaat om co-
creatie met burgers. Naast het feit dat de burger als partner kan fungeren, kan de burger ook als klant en in
de meeste vergaande vorm van co-creatie als producent voor de politie optreden. Het is dus mogelijk in
verschillende vormen van co-creatie de ogen, oren en kennis van burgers in te zetten voor meer veiligheid.
Relevante factoren voor de toepassing van sociale media in de politiesfeer zijn gelegen in;
• Motiverende
• Organisatorische
• Financiële
• Criminogene
• Juridische en bestuurlijke factoren
Zo zullen burgers meer geneigd zijn te participeren in opsporingsonderzoeken als de problematiek hen raakt
of dicht bij hen staat. Daarnaast dient het sociale media initiatief afgestemd te zijn op de communicatie-
behoefte van de burger. Het kunnen ervaren van een zekere spanning en opwinding (sensatie) is evenzeer
van belang voor de burger om mee te doen. Daarnaast dient de politie zich voldoende bewust te zijn van
kwaadwillenden die hen op het verkeerde been willen zetten. Aangezien burgers via sociale media, zoals
Twitter over allerlei zaken met de politie kunnen en mogelijk willen communiceren, lijken een multi-channel
benadering en het modereren van sociale media als factoren belangrijk. Door het gebruik van bepaalde
communicatiekanalen door burgers te stimuleren en sociale media toepassingen te coördineren kan
wildgroei worden voorkomen. Ook dient er aandacht te zijn voor verschillen in bestuurlijke verantwoordelijk-
heden als het gaat om draagvlak en reikwijdte en de kosten gemoeid met betaalde vormen van sociale media
bij inkrimpende budgetten. De mate waarin sociale media kunnen worden gemodereerd, om juridische
problemen te voorkomen gelet op het spanningsveld tussen het oplossen van misdrijven en het beschermen
van de privacy, is eveneens een essentiële factor.
Het geheel overziend, lijken de nadelen verbonden aan sociale media beperkt en de toegevoegde waarde
groot. Daarbij is een van de meest belangrijkste factoren het terugkoppelen van informatie aan de burger
om de betrokkenheid en het veiligheidsgevoel te verhogen. Dit zal tevens de kans vergroten dat burgers de
volgende keer ook weer bereid zijn om zich in te spannen.
4 Co-creatie binnen de politie 95
De factoren van de hoofdstukken 2 tot en met 4 levert de volgende inventarisatie aan factoren op:
Tabel 6: Relevante factoren hoofdstuk 2 tot en met 4 (Referentietabel)
nr D Kritische factor Begrip
1 P Het slachtoffer en buren
2 B Waarschuwen
3 B Buurtvrijwilligers of buurtinterventieteam
4 M Aansturing (leiderschap)
5 P Informatieverwerking
6 B Positionering wijkagent
7 P Opsporingsindicaties
8 B Neveneffecten
9 B Preventie
10 B De wisselwerking tussen Moed, Bewustzijn, Vermogen en Co-creatie als proces
11 V Open Klimaat
12 V Gelijkwaardige machtsverhoudingen
13 V De kwaliteit van de onderlinge verhoudingen
14 V Selectie van stakeholders
15 V Dominante eigen logica
16 V Beheersing van het dynamische proces
17 P Onevenredige verdeling van kosten
18 P Regie op het proces
19 P Tussentijdse bijstellingen in het proces
20 P Procesarchitectuur van digitale interactie
21 V Representativiteit van de participatie en de participatie paradox
22 M Politieke druk
23 V Digitale kloof
24 P Multi-channeling
25 V Adaptievermogen
26 P Moderatie
27 M Sociale strategie
28 M Spanning tussen anarchie en bureaucratie
29 P Technische factoren
30 P Juridische factoren
31 B Overschatting invloed
32 B Motiverende factoren
33 P Criminogene factoren
34 P Organisatorische factoren
35 P Financiële en technologische factoren
36 P Juridische en Bestuurlijke factoren
37 M Balans doorslaggevend en faciliterend leiderschap
96 Co-creatie 2.0
Buurtonderzoek 1.0
Co-creatie als sociale innovatie
Coproductie
Interactievebeleidsvoering
Sociale media
Co-creatie binnen de politie
Leiderschap
Theoretisch kaderen onderzoeksstrategie
98 Co-creatie 2.0
5 Theoretisch kader en onderzoeksstrategie
5.1. Inleiding
Op basis van de in hoofdstuk 2, 3 en 4 verkregen theoretische inzichten wordt in dit hoofdstuk een
onderzoeksmodel gepresenteerd dat de samenhang tussen de verschillende theoretische deelvragen in
beeld brengt. Aan de hand van dit theoretisch kader zal de onderzoeksstrategie worden bepaald. De
volgende deelvraag staat daarbij centraal:
Onder welke -theoretisch te verwachten- condities kan de rol van buurtonderzoek in de aanpak van
woninginbraken worden vormgegeven door middel van Co-creatie 2.0?
Deze thesis is een ex ante evaluatieonderzoek. In paragraaf 5.2 wordt het doel van ex ante onderzoek nader
toegelicht. Allereerst wordt het theoretisch kader beschreven en beredeneerd en komen we tot een
conceptueel onderzoeksmodel. Vervolgens worden de gekozen onderzoekstechnieken onderbouwd. In
paragraaf 5.3 volgt de uitleg over de onderzoeksstrategie. De operationalisatie van het theoretisch kader
komt tot uitdrukking in het analysekader in paragraaf 5.4. Het hoofdstuk wordt afgesloten met de conclusies
in paragraaf 5.5.
5.2 Theoretisch kader
5.2.1 InleidingIn de voorgaande hoofdstukken zijn op basis van literatuuronderzoek een aantal theoretische inzichten over
co-creatie en sociale media nader verkend. Dit heeft geresulteerd in een systematisch opgebouwd overzicht
van relevante factoren die onder bepaalde omstandigheden kunnen worden aangemerkt als een kritische
succes- of faalfactor (zie tabel 6). De kennis over de relevante begrippen, de factoren en theorieën zijn van
belang om nader te kunnen onderzoeken hoe deze van invloed zijn op condities en voorwaarden voor een
vernieuwd buurtonderzoek 2.0. Om tot beantwoording van de centrale onderzoeksvraag te komen, is bovenal
inzicht in de relatie tussen de verschillende factoren een vereiste.
In hoofdstuk 2 zijn de factoren beschreven voor een effectief buurtonderzoek (1.0), waarin we hebben
geconstateerd dat buurtonderzoeken over het algemeen niet veel opsporingsinformatie opleveren en dat
de effectiviteit van een buurtonderzoek in de huidige vorm binnen de politiepraktijk niet zo groot is. Vanuit
dit oogpunt bezien is het interessant te onderzoeken of, en zo ja hoe, een buurtonderzoek 2.0 zou kunnen
bijdragen aan de inhoudelijke doelen voor het fenomeen woninginbraken, namelijk het vergroten van het
veiligheidsgevoel en het vergroten van de kwaliteit van de opsporing van woninginbrekers, door het vergroten
van het oplossend vermogen en het tegengaan van nieuwe woninginbraken.
Een relevante vraag hierbij is of dit buurtonderzoek 2.0 mogelijk door middel van co-creatie tot stand zou
kunnen komen, zodat er een nieuw beleidsinstrument ontstaat dat niet alleen vanuit de logica van de politie
organisatie tot stand komt.
5 Theoretisch kader en onderzoeksstrategie 99
Het redeneerpatroon om te komen tot een onderzoeksmodel wordt toegelicht aan de hand van een
stapsgewijze uiteenzetting aan de hand van visualisaties, gerelateerd aan de onderzoeksvraag die in dit
hoofdstuk centraal staat. Deze samenhang zal beredeneerd worden in sub paragraaf 5.2.2 en komt
vervolgens tot uitdrukking in het conceptueel model in sub paragraaf 5.2.3.
5.2.2 Theoretisch kader stapsgewijs
Stap 1: Inventarisatie kritische factoren
Allereerst zijn systematisch de gevonden factoren vanuit de literatuur in beeld gebracht. Door de factoren
per onderzoeksveld te groeperen is een eerste ordening ontstaan.
Vanuit deze inventarisatie zijn vervolgens per onderzoeksveld de afzonderlijke factoren geclusterd naar de
vier dimensies Moed, Bewustzijn, Vermogen en Proces van Bason’s Ecosysteem model.
De dynamiek die ontstaat door de wisselwerking tussen deze vier dimensies (die tegelijkertijd geactiveerd
zullen moeten worden om veerkracht te vergroten) is van belang, omdat een veerkrachtige politieorganisatie
in staat is verandering aan te kunnen en tegelijkertijd in staat is resultaten te behalen op alle vier de
dimensies. Op alle zeven deelgebieden van het theoretische deel van deze thesis zijn de factoren te clusteren
naar deze vier dimensies. Dit leidt tot de eerste stap in het redeneermodel dat als volgt gevisualiseerd wordt:
Illustratie 5: Clustering kritische factoren
Stap 2: Ordening factoren per onderzoeksveld
De relevante factoren zijn aan de hand van de zeven onderzoeksvelden innovatie, coproductie, interactieve
beleidsvoering, sociale media, buurtonderzoek, leiderschap en praktijkvoorbeelden vanuit de politiesfeer
geïnventariseerd, zoals onderstaande visualisatie laat zien:
100 Co-creatie 2.0
co-creatieinnovatie
co-creatiecoproductie
interactieve beleidsvoering
social media
politiesfeer
kritische succesfactoren
Moed
Bewustzijn
Proces
Vermogen
M
B P
V
Illustratie 6: Groepering factoren per onderzoeksveld
Stap 3: Clustering factoren naar Bason’s Ecosysteem model
Om de relevante factoren te kunnen clusteren tot een van de vier dimensies van Bason’s Ecosysteem model
hebben we eerst vier ambities gedefinieerd per dimensie. Vervolgens zijn deze factoren logischerwijs
gekoppeld aan die definities als zijnde bouwstenen om die ambitie te kunnen verwezenlijken. Vanuit deze
opbouw zijn vervolgens per onderzoeksveld de afzonderlijke factoren geclusterd naar de vier dimensies
Moed, Bewustzijn, Vermogen en Proces.
Ambitie van Bewustzijn
Als ambitie is de dimensie Bewustzijn als volgt geformuleerd: De politieorganisatie is zich bewust van de
veranderende omgeving en ziet de noodzaak voor een innovatief landschap. Managers en medewerkers zijn
in staat om zelfstandig te reflecteren op hun eigen werkwijzen en zijn bereid continue te vernieuwen en te
verbeteren met burgers, ketenpartners en experts buiten de eigen organisatie. We staan in verbinding met
experts buiten de eigen organisatie. We maken gebruik van al opgedane ervaringen vanuit wetenschappelijke
discipline. We zijn een lerende organisatie die ook wil leren van niet-professionals en onderkennen de waarde
van wisdom of crowds.
Ambitie op Vermogen
Als ambitie is de dimensie Vermogen als volgt geformuleerd: De politieorganisatie heeft de vrijheid om te
innoveren zolang de politieke en juridische context dit toelaat en heeft een duidelijke innovatiestrategie met
lange termijn doelstellingen en faciliteert de middelen om die strategie te bereiken. We hebben een strategie
voor hoe we in de praktijk werken met innovatieve co-creatie processen. We hebben een innovatie portfolio
dat wij actief beheren. Wij zijn georganiseerd op een zodanige manier dat we zorgen voor open systeem
samenwerking met andere actoren bij de overheid, het bedrijfsleven en het (wetenschappelijk) onderwijs.
Wij verwachten een proactieve houding van mensen middels een pro-innovatie cultuur, zowel als het gaat
om het omarmen van ideevorming als om de uitvoering van nieuwe oplossingen.
Ambitie op Proces
Als ambitie is de dimensie Proces als volgt geformuleerd: De politieorganisatie beschikt over de benodigde
5 Theoretisch kader en onderzoeksstrategie 101
InnovatieBalans tussen
Moed,BewustzijnVermogenen Proces
CoproductieOpen klimaat (kwaliteit)
Gelijkwaardige machtsver-houdingen
Selectie stakeholdersDynamiek besluitvormingDominante eigen logicaBeheersing procesVerdeling kosten
PolitiesfeerMotivatie
Criminogene factorenFinancieel en technologisch
Juridisch en bestuurlijk
LeiderschapBalans
DoorslaggevendFaciliterend leiderschap
BuurtonderzoekWaarschuwenPreventie
InformatieverwerkingNeveneffectenAansturing
Positionering wijkagentOpsporingsindicatiesBuurtvrijwilligers
Buren
Social MediaDigitale kloofInfoverwerkingMulti-channelingAdaptievermogen
Moderatie Sociale strategieOverschatting
Hierarchie vs anarchieTechniekJuridisch
Interactieve beleidsvoeringTussentijdse bijstellingen
RepresentativiteitParticipatie paradoxProcesarchitectuur
Politieke druk
102 Co-creatie 2.0
competenties om het proces van co-creatie vorm te geven. We hebben een expliciet proces voor co-creatie
op zijn plaats, en de methoden en het proces zelf wordt gecodificeerd, zodat iedereen in onze organisatie
deze leren kennen en gebruiken. Wij beschikken over de juiste meet-en leerprocessen zodat we in staat zijn
om te onderscheiden wanneer onze innovatie-inspanningen slagen en wanneer niet. En vervolgens hier van
leren als ze falen.
Ambities van Moed
Als ambitie is de dimensie Moed als volgt geformuleerd: Onze leidinggevenden, van strategisch tactisch en
operationeel niveau belichamen de waarden en vaardigheden die naar onze mening essentieel zijn voor de
toekomst van onze organisatie. Onze leidinggevenden hebben de moed om innovatieprocessen te leiden
van hun respectievelijke niveaus.
Op basis van een nadere begripsomschrijving (zie bijlage 1; operationalisering analysekader) van de set
van 37 factoren is een logische ordening aangebracht naar de indeling van de vier dimensies (Moed,
Bewustzijn, Vermogen en Proces) van Bason’s Ecosysteem model. Vanuit deze exercitie is de volgende
indeling tot stand gekomen. Tussen haakjes staan de nummers die corresponderen met de overeenkomstige
factoren opgesomd in referentietabel 6.
Illustratie 7: Factoren geclusterd naar Bason’s Ecosysteemmodel
Stap 4: Relatie met buurtonderzoek 2.0
De factoren die geclusterd zijn naar Bason’s Ecosysteem model zijn vanuit deze theorie beredeneerd van
invloed op de condities om tot een herontwerp van het buurtonderzoek bij woninginbraken te komen middels
het proces van co-creatie. Nu de factoren in beeld zijn gebracht is het interessant empirisch te onderzoeken
in welke mate ze al dan niet herkend en erkend worden door verschillende actoren bij het proces van co-
creatie binnen de politie en specifiek het buurtonderzoek 2.0. De vierde stap om te komen tot het
onderzoeksmodel ziet er als volgt uit:
Proces • Slachtoffer en buren (1)• Informatieverwerking (5)• Opsporingsindicaties (7)• Selectie van stakeholders (14)• Onevenredige verdeling kosten (17)• Tussentijdse bijstellingen (19)• Procesarchitectuur digitale interactie (20)• Multi-channeling (24)• Moderatie (26)• Technische factoren (29)• Juridische factoren (30)• Criminogene factoren (33)• Organisatorische factoren (34)• Financiële en technologische factoren (35)• Juridische en bestuurlijke factoren (36)Vermogen
• Open klimaat (11)• Gelijkwaardige machtsverhoudingen (12)• Kwaliteit onderlinge verhoudingen (13)• Dominante eigen logica (15)• Beheersing dynamisch proces (16)• Participatieparadox (21)• Digitale kloof (23)• Adaptievermogen (25)
Moed • Aansturing leiderschap (4)• Regie op het proces (18)• Politieke druk (22)• Sociale strategie (27)• Spanning tussen anarchie en(hiërarchie bureaucratie (28)• Doorslaggevend en faciliterend leiderschap (37)
Bewustzijn• Waarschuwen (2)• Buurtvrijwilligers (3)• Positionering wijkagent (6)• Neveneffecten (8)• Preventie (9)• Wisselwerking Moed, Bewustzijn, Capaciteit (10)• Overschatting invloed (31)• Motiverende factoren (32)
kritische succesfactoren
Illustratie 8: Factoren van invloed op condities buurtonderzoek 2.0
Stap 5: Doel en richting bepalen
In de vijfde stap is vanuit de onderzoeksstrategie een vertaalslag gemaakt naar de doelstellingen waarop
het proces van co-creatie om te komen tot een herontwerp van een buurtonderzoek 2.0 zich op richt en
waar de condities die daarvoor nodig zijn invloed op hebben. Hierbij zijn twee clusters van doelstellingen te
onderscheiden. Enerzijds is dit gericht op het behalen van inhoudelijke doelen, namelijk het vergroten van
het veiligheidsgevoel door de kloof tussen burger en politie te verkleinen en de kwaliteit van het
opsporingsonderzoek te vergroten. Anderzijds is dit gericht op procesmatige doelen, waaronder het
vergroten en versterken van het wederzijds voordeel en de wederzijdse afhankelijkheid.
Illustratie 9: Richtinggevende doelstellingen co-creatie buurtonderzoek 2.0
5 Theoretisch kader en onderzoeksstrategie 103
Moed
Bewustzijn
Proces
Vermogen
co-creatiebuurtonderzoek
2.0
M
B P
V
co-creatiebuurtonderzoek
2.0
inhoudelijke doelen
vergrotenveiligheidsgevoel
vergrotenkwaliteit opsporing
vergrotenwederzijds voordeel
vergrotenwederzijdse
afhankelijkheid
procesmatige doelen
Stap 6: Relatie naar leiderschap
Nadat onderzoeksdoel en richting met dit onderzoeksmodel bepaald zijn, gaat het tot slot om de vraag welke
invloed een herontwerp van het buurtonderzoek 2.0 heeft voor politieleiderschap. Om deze samenhang
inzichtelijk te maken wordt in de zesde en laatste stap daartussen een relatie gelegd.
Illustratie 10: Samenhang strategisch leiderschap en co-creatie buurtonderzoek 2.0
5.2.3 OnderzoeksmodelAan de hand van het redeneerpatroon in afzonderlijke stappen uiteengezet in de vorige subparagraaf komen
we hieronder visueel tot de weergave van het complete onderzoeksmodel
Illustratie 11: Onderzoeksmodel
104 Co-creatie 2.0
co-creatiebuurtonderzoek
2.0
strategisch politieleiderschap
inhoudelijke doelen
procesmatige doelen
politieleiderschapco-creatie
buurtonderzoek2.0
inhoudelijke doelen
vergrotenveiligheidsgevoel
vergrotenkwaliteit opsporing
vergrotenwederzijds voordeel
vergrotenwederzijdse
afhankelijkheid
procesmatige doelen
kritische succesfactoren
M
B P
V
Op basis van dit onderzoeksmodel wordt empirisch onderzocht in hoeverre de factoren die vanuit de theorie
zijn geïnventariseerd en geclusterd naar Bason’s Ecosysteemmodel herkenbaar aanwezig zijn en van invloed
zijn op de voorwaarden en condities die nodig zijn om te komen tot een vernieuwd ontwerp buurtonderzoek
2.0 middels co-creatie. Waarbij het tot slot de vraag is wat dat vraagt van politieleiderschap.
5.3 Onderzoeksstrategie
5.3.1 InleidingIn deze paragraaf staat de strategie voor het empirisch onderzoek centraal. De onderzoeksstrategie is de
overkoepelende opzet of logica van het onderzoek. Binnen een gekozen onderzoeksstrategie kunnen
meerdere methoden van onderzoek worden ingezet (Van Thiel,2010). Idealiter hangt de keuze voor een
strategie af van het onderwerp van onderzoek, de stand van de wetenschap ten aanzien van het onderwerp
en het doel van onderzoek (Van Thiel, 2010: 64). Van Thiel onderscheidt vier dominante onderzoeks-
strategieën: het experiment, de enquête, de casestudy en het onderzoek van bestaand materiaal. Gezien
de centrale onderzoeksvraag, het relatief jonge onderzoek domein van sociale media en co-creatie en het
feit dat het hier om een ex ante evaluatieonderzoek gaat, ligt de keuze voor één hoofdstrategie niet voor de
hand. Ook het gebruik van statistische technieken om de informatie van een groot aantal respondenten
kwantitatief te analyseren is minder vanzelfsprekend (Van Thiel,2010: 68). In dit onderzoek zal daarom
gebruik worden gemaakt van een combinatie van methoden, ook wel mixed method design genoemd (Van
Thiel, 2010). Het ontwerp van deze combinatie van methoden en technieken wordt verduidelijkt in de
navolgende subparagrafen.
5.3.2 Aard van het onderzoekIn de uitvoering van beleid wordt het succes van een beleidsprogramma bepaald. Om een systematisch
oordeel te kunnen geven over de kwaliteit van het beleid, is een proces van evaluatie noodzakelijk (Bekkers
2007). De evaluatie van beleid dient doorgaans twee doelen: evalueren als voorwaarde voor leren om de
kwaliteit van beleid te verbeteren met het oog op de toekomst en het evalueren om verantwoording af te
leggen over de geboekte resultaten. We bespreken in het kort een drietal vormen van evaluatie, te weten ex
post, ex ante en onderhandelende evaluatie.
Ex post
In een ex post evaluatie wordt het beleid onderzocht dat op dat moment in uitvoering is, dan wel uitgevoerd
is. In het eerste geval wordt ook wel gesproken van een tussentijdse evaluatie. De term ex post evaluatie
wordt veelal gebruikt als synoniem voor (beleids)effectevaluatie, omdat het evalueren van beleidseffecten
de meest voorkomende vorm is. Immers, de mate waarin de beoogde maatschappelijke effecten worden
bereikt is de uiteindelijke lakmoesproef van het beleid (Grimmius & Oostdijk 2004).
Ex post evaluatieonderzoek richt zich primair op de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid. Daarbij
wordt ervan uitgegaan dat evaluatieonderzoek kan voortbouwen op informatie die al beschikbaar is over de
mate waarin doelen en voorgenomen beleidsprestaties zijn gerealiseerd (ook wel de mate van doelbereiking
genoemd). Als deze informatie ontbreekt, zal dit aspect ook onderdeel moeten uitmaken van de vraagstelling
van het onderzoek.
5 Theoretisch kader en onderzoeksstrategie 105
Kort samengevat staan bij het ex post evalueren van beleid vier vragen centraal:
1 Is er sprake van doelbereiking?
2 Is het beleid doeltreffend?
3 Is het beleid doelmatig (kosteneffectief)?
4 Is het beleid doelmatig uitgevoerd?
Het is echter niet eenvoudig om de doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid en de beleidsuitvoering
aan te tonen. De doelmatigheid van de beleidsuitvoering geeft de relatie tussen middelen en prestaties
(output) weer en beoordeelt de mate waarin een dienst doelmatig met de middelen omgaat. De
doelmatigheid van beleid behelst meer dan dat. Hier worden de middelen tegen de effecten afgezet.
Daardoor kan de vraag gesteld worden of de effecten wel opwegen tegen de kosten. Doelmatigheids-
gegevens zijn vaak al beschikbaar door de aanwezigheid van reguliere prestatiegegevens over de kosten
en kwaliteit van prestaties. Evaluatieonderzoek ex post kan dus worden beschouwd als aanvulling op
reguliere prestatiegegevens over de doelmatigheid (handreiking ministerie van Financiën 2003).
Ex post evaluatieonderzoek richt zich dus voornamelijk op de realisatie van de doelstellingen als gevolg van
het gevoerde beleid.
Ex ante
Ex ante betekent vooraf. Het is de tegenligger van ‘ex post’, achteraf. Ex ante onderzoek heeft tot doel de
consequenties van de planvorming en vormgeving van een ontwerp kritisch te bediscussiëren en te evalueren
en gaat normaliter vooraf aan de invoering van een beleidsinterventie.
In een ex ante evaluatie is er naast aandacht voor de verwachte effecten, ook veel aandacht voor onverwachte
en onvoorziene effecten (Hoogewerf & Herweijer 2003).
De centrale vraag van een ex ante evaluatie is namelijk: welke resultaten zou een beleidsprogramma kunnen
behalen? Een ex ante evaluatie ontrafelt de plannen, legt de veronderstelde (werkzame) mechanismen bloot,
gaat na of de plannen consistent in elkaar zitten en toetst ze aan voorhanden wetenschappelijke kennis.
Ook worden mogelijke neveneffecten gesignaleerd. Een ex ante evaluatie kan gebruikt worden bij de
beslissing of de plannen het waard zijn om mee door te gaan. Als er belangrijke ‘weeffouten’ in een concept
zitten, kan besloten worden tot bijstelling of afgelasting (van Oyen-Houben & Leeuw 2010).
Bij ex ante evaluaties bestaan de empirische gegevens niet uit feitelijke condities en effecten, maar uit te
verwachten condities en effecten, omdat het over toekomstig uit te voeren beleid gaat. Ten eerste kan gebruik
worden gemaakt van empirisch onderbouwde ervaringen met en resultaten van eerder uitgevoerd beleid. In
feite vormen op deze manier de resultaten van ex post effectiviteitsanalyses van eerder uitgevoerd beleid
de input voor de ex ante effectiviteitsanalyse.
Ten tweede kunnen, vóór daadwerkelijke invoering van nieuw beleid, verschillende beleidsalternatieven
experimenteel ingezet worden. Door experimenten uit te voeren worden op kleine, gecontroleerde schaal
empirische gegevens verzameld, voor gebruik in de ex ante evaluatie. Ook met gebruik van empirische
gegevens uit het verleden, zoals hierboven beschreven, blijven ex ante evaluaties betrekking hebben op een
toekomstige situatie. Belangrijk is dus dat de gehanteerde gegevens een betrouwbare en bruikbare
inschatting zijn voor resultaten in de toekomst. Hoogerwerf (1984) benadrukt dat de wetenschappelijke
literatuur over beleidsevaluaties aannemelijk heeft gemaakt dat het falen van veel beleid (lees: het niet
bereiken van de beleidsdoeleinden) gedeeltelijk valt te verklaren uit het feit dat het beleid nogal eens op
onjuiste veronderstellingen is gebaseerd. Dat kan ertoe bijdragen dat de doeleinden van het beleid met de
gekozen instrumenten niet worden bereikt of dat onnodig hoge kosten worden gemaakt (Hoogerwerf
1984:493). Door vooraf (ex-ante) de causale relaties van de beleidsalternatieven in kaart te brengen en af
te wegen zal de slagingskans van het beleid toenemen.
106 Co-creatie 2.0
Vierde generatie evaluatieonderzoek
Evaluatieonderzoek tracht van oudsher op systematische wijze, de verwachte kosten en effecten van
alternatieven met elkaar te vergelijken, teneinde tot een gefundeerde keuze voor één van de alternatieven te
komen. Guba en Lincoln (1989) onderscheiden in dit verband drie generaties in de historische ontwikkeling
van het evaluatieonderzoek, te weten ‘meten’ (1e generatie), ‘beschrijven’ (2e generatie) en ‘beoordelen’
(3e generatie). Meten was vooral gericht op het technische proces van data vergelijking. De 2e generatie
‘beschrijven’ richtte zich naast de cijfermatige onderbouwing ook op de patronen en de zwakte en sterkte
van bepaalde omstandigheden en zocht naar verbanden tussen omstandigheden en resultaten. In de jaren
zestig werd het belangrijker gevonden om niet alleen naar de interne standaarden te kijken, maar derde
partijen er meer bij te betrekken en werd de onderzoeker meer beoordelaar. Als voorbeeld noemen de
schrijvers voorbeelden uit de onderwijsevaluaties door de jaren heen om die evolutie te duiden. Het meten
van de prestaties van leerlingen uitgedrukt in rapportcijfers (1e generatie), vervolgens het in verband brengen
van die prestaties met interne factoren zoals de manier van lesgeven (2e generatie), naar het vragen van
meningen van andere partijen zoals de ouders en de leraren van de vervolgopleidingen (3e generatie).
Volgens Guba en Lincoln hebben deze drie generaties hun beste tijd gehad, omdat er consensus wordt
verondersteld terwijl dat in een plurale samenleving vaak niet het geval is en daardoor ontstaat een eenzijdig
vertekend beeld.
Belanghebbenden worden slechts benaderd als informatieverstrekkers en er vindt vaak geen gesprek plaats
met de belanghebbenden. Vanuit het oogpunt van de kwaliteit en acceptatie van bevindingen is het echter
onverstandig om voorbij te gaan aan de (ervarings)deskundigheid van belanghebbenden (Abma 1996). Op
basis van deze kritiek komen de auteurs met een vierde generatie van evaluatieonderzoek: ‘onderhandelen’:
een interactief proces van oordeelsvorming tussen groepen wier belangen worden geraakt door de evaluatie.
Dit proces kan uitmonden in consensus, maar is ook geslaagd wanneer het persoonlijk inzicht en wederzijds
begrip zijn toegenomen (Guba & Lincoln 1989; Abma 1996). Het dialogische proces dat de auteurs voor
ogen staat kan alleen functioneren als de bereidheid tot deelname, veranderen en het delen van macht
aanwezig zijn bij alle actoren zodat evalueren een responsief proces wordt.
De erkenning dat we leven in een onderhandelings- en netwerksamenleving waarin actoren wederzijds
afhankelijk zijn en macht diffuus verspreid is, heeft geleid tot experimenten met interactieve
beleidsvormingsprocessen. De rol van de overheid verschuift van centrale actor die stuurt op inhoud naar
die van proces facilitator. Vierde-generatie-evaluaties geven betrokkenen ook een stem in de evaluatie en
sluiten daarmee goed aan bij deze ontwikkelingen, omdat belanghebbenden niet alleen een stem krijgen in
de beleidsvorming maar ook in de evaluatie daarvan.
Samenvattend kunnen we stellen dat ex ante onderzoek toekomstgericht is, waarbij de te verwachten
effecten van beleidsvoornemens inzichtelijk worden gemaakt en beoordeeld. Op basis van deze evaluatie
kan het op te stellen of te actualiseren beleid aangepast worden, waardoor de kwaliteit verbetert.
De conclusies van een ex ante evaluatie zijn geen rocket-science en moeten soms omkleed worden met
reserves. De interventie is immers nog niet toegepast en de toets vindt alleen plaats op basis van een
voornemen. Maar met een goede beleidsevaluatie vooraf kunnen tijd en menskracht bespaard worden en
kan er een reële inschatting gemaakt worden over de te verwachten factoren en voorwaardelijke condities.
Dit hoeft echter niet noodzakelijkerwijs te leiden tot één uitkomst en consensus. Op de technische aspecten
van deze responsieve manier van evalueren komen we in de volgende paragraaf terug.
5 Theoretisch kader en onderzoeksstrategie 107
5.3.3 Methode van onderzoekIn deze thesis bestaat de methode van onderzoek uit een casestudy. Een casestudy is een onderzoek waarbij
de onderzoeker probeert om een diepgaand en integraal inzicht te krijgen in een of enkele tijdruimtelijke
begrensde objecten of processen (Verschuren en Doorewaard, 2007). In het geval van dit onderzoek is een
casestudy geschikt omdat het een gedetailleerd inzicht kan geven in de huidige participatie-initiatieven in
een wijk, de mate waarin het buurtonderzoek 1.0 wordt vormgegeven en ervaren en hoe zowel politieleiders,
street level cops en burgers factoren van co-creatie 2.0 beoordelen.
In deze casestudy wordt een kwalitatieve analyse toegepast, omdat er gezocht wordt naar motieven,
werkwijzen en ervaringen met co-creatie 2.0, maar ook om de haalbaarheid van een co-creatieproces te
toetsen bij bewoners van een wijk en de daar werkende politiemedewerkers en hun leidinggevenden.
De casestudy heeft als doel om de theoretische inzichten over de inzet van co-creatie 2.0 te toetsen aan de
praktijk. Het nadeel van de onderzoeksmethode casestudy is de geringe generaliseerbaarheid van de
uitkomsten. In het geval van dit onderzoek bestaat er een redelijke kans dat de resultaten uit deze casestudy
niet zonder meer geldig zijn voor alle casussen. Naarmate men minder gevallen bestudeert, is het moeilijker
om de bevindingen van toepassing te verklaren op gelijke gevallen (Verschuren en Doorewaard, 2007). De
casus wordt immers in de eigen context onderzocht. Daarbij moet opgemerkt worden dat generalisatie ook
niet het doel van de casestudy is. Dit onderzoek heeft een exploratief karakter, vanwege het feit dat er tot
op heden nog weinig onderzoek verricht is op dit gebied van co-creatie 2.0.
Casestudy Hotspotwijk ‘Buytenwegh’ in Zoetermeer
De selectie van de casus voor deze thesis is door een strategische steekproeftrekking (in tegenstelling tot
een aselecte steekproef) tot stand gekomen. Bij een strategische steekproeftrekking is niet het toeval, maar
de doelstelling leidraad bij het vaststellen van de casus. Het doel van het strategisch selecteren van cases
is dat niet halverwege de dataverzameling blijkt dat de case geen antwoord kan geven op de
onderzoeksvragen (Yin 2003). Naar aanleiding van de theoretische verkenning zijn we bewust op zoek
gegaan naar een wijk waarbij er zoveel mogelijk factoren aanwezig zijn die het mogelijk maakt een ex ante
onderzoek uit te kunnen voeren, waarbij naast de te verwachten effecten, ook veel aandacht voor
onverwachte en onvoorziene effecten is. We maken hierbij bewust de strategische keuze om niet op zoek
te gaan naar draagvlak voor een specifieke vooraf geconstrueerd concept voor Buurtonderzoek 2.0, maar
juist op zoek te gaan naar de voorwaarden voor de verrijking van het proces van co-creatie.
Daardoor is het meer van belang om een wijk te kiezen met een variëteit aan stakeholders waarvan onbekend
is wat de participatiegraad is, maar waar er wel sprake is van de noodzaak voor de inhoudelijke doelen
(vergroten van veiligheidsgevoel en het vergroten van de kwaliteit van de opsporing) en de procesmatige
doelen (vergroten van wederzijds voordeel en wederzijdse afhankelijkheid) vanwege de hoge concentratie
van woninginbraken.
Op basis van deze strategische steekproeftrekking is gekozen voor de stad Zoetermeer en in het bijzonder
de wijk Buytenwegh.
Gemeente Zoetermeer
Binnen Haaglanden is de gemeente Zoetermeer een representatief lokaal verzorgingsgebied, waarin zowel
stedelijke problematiek als die van de buitengebieden samenkomen. Zoetermeer telt 122.370 inwoners
(Onderzoek & Statistiek; Gemeente Zoetermeer 2012). Ook gelet op de sociale bevolkingsgroep
samenstelling is Zoetermeer een omgevingsgebied, waarin zowel in multicultureel opzicht als in
leeftijdsopbouw en sociale structuur alle zinvol te onderscheiden categorieën, zoals jong en oud, laag en
108 Co-creatie 2.0
hoog opgeleid, uitkeringsgerechtigd versus modaal en bovenmodaal voorkomen. Zo bestaat de bevolking
uit 24% jongeren (0-19jr), 62% volwassenen (20-64jr) en 14% ouderen (65 plussers). Er zijn 3.957
werklozen.
De gemeente Zoetermeer wil bovendien voorop lopen op ICT-gebied. De plannen van de gemeente met
ICT zijn vastgelegd in het programma Zoetermeer ICT-stad. Dit concentreert zich op ICT-projecten op het
gebied van zorg, onderwijs, bedrijfsleven, samenleving en infrastructuur. Dit uit zich in het mogelijk maken
van een betaalbare, snelle digitale infrastructuur voor het Zoetermeerse bedrijfsleven, scholen en
zorginstellingen, maar bijvoorbeeld ook in projecten op het gebied van onderwijs, zoals de Academie voor
ICT & Media, ICT projecten op scholen en ICT-toepassingen binnen de zorg. Zoetermeer was ook de eerste
gemeente met een second life website voor haar inwoners.
Hotspotwijk Buytenwegh
In de laatste maanden van 2010 en de eerste maanden van 2011 steeg het aantal inbraken in Zoetermeer
zeer fors. Vooral de wijken Seghwaert en Buytenwegh waren het doelwit van woninginbrekers. De
infrastructuur van deze wijken is zodanig, dat inbrekers redelijk onzichtbaar hun gang kunnen gaan en dat
maakt deze wijken kwetsbaar voor inbraken. Daarbij blijft de kwaliteit van hang- en sluitwerk achter bij andere
wijken (Project bestrijden diefstal/inbraak uit woningen Gemeente Zoetermeer 2011-2012). Om die reden
is bureau Zoetermeer afgelopen jaar actief aan de slag gegaan om het aantal woninginbraken in
hotspotwijken, zoals Buytenwegh terug te dringen.
De selectie van de wijk Buytenwegh is tot stand gekomen op basis van kwantitatieve Basisvoorziening
Handhavingssysteem (BVH) gegevens afkomstig van de afdeling Analyse en Research van politie
Haaglanden. Buytenwegh bestaat uit 9.883 inwoners (O&S Gemeente Zoetermeer peiljaar 2011). De
gemiddelde leeftijd in deze wijk is 39 jaar gelijk aan die van heel Zoetermeer. 21% is van niet-Westerse
afkomst (allochtoon). In totaal zijn er 4.559 woningen, waaronder 37% koophuizen en 63% huurwoningen.
De gemiddelde WOZ-waarde bedraagt 180.629 Euro. Met betrekking tot het opleidingsniveau (hoogst
voltooide opleiding 18 jaar en ouder) is dit evenredig verdeeld en nagenoeg en gelijk aan het gemiddelde
van Zoetermeer, met laag 32%, Midden 33% en hoog 32%. Het aantal werkzoekenden bedraagt 4%. Ten
aanzien van het huishoudinkomen is er wel een significant verschil met het gemiddelde van Zoetermeer. Het
gemiddelde netto inkomen per maand ligt met 47% aanzienlijk hoger dan het gemiddelde van Zoetermeer
(37%).
Politieproces
Daarnaast is de keuze voor deze wijk tot stand gekomen op basis van intern verkregen informatie van de
portefeuillehouder woninginbraken van politie Haaglanden om tot een verbeteraanpak van het
buurtonderzoek in hotspotwijken te komen. Ondanks de korpsprioriteit op woninginbraken kent het
korpsbeleid in de uitvoering kwalitatieve en kwantitatieve beperkingen. Verantwoordelijkheden en werkwijzen
zijn niet vastgelegd, waardoor er onvoldoende richting wordt gegeven en er diversiteit is in de uitvoering.
Capacitaire problemen worden eveneens genoemd om buurtonderzoeken niet of beperkt uit te voeren.
Genoemde beperkingen zorgen er mogelijk voor dat er kansen blijven liggen om het oplossingspercentage
te verhogen (meer daders pakken en meer zaken oplossen). Een casestudy van dit gebied kan naar
verwachting een aantal belangrijke knelpunten blootleggen om vervolgens het proces van woninginbraken
middels een vernieuwd ontwerp van het buurtonderzoek te kunnen verbeteren.
5 Theoretisch kader en onderzoeksstrategie 109
Politie aanpak
Als korps richt politie Haaglanden zich op delicten die een grote impact hebben op mensen: woninginbraak
en diefstal uit woning zijn sinds 2010 door de korpsleiding als korpsprioriteit benoemd. Het betreft
zogenaamde high impact delicten. Deze vormen van criminaliteit hebben een grote negatieve invloed op de
eigen veiligheidsbeleving van het slachtoffer en zorgen ook voor onveiligheidgevoelens in de betreffende
buurten.
De samenwerking voor de uitvoering wordt gezocht met partners in de wijken zoals het wijkmanagement-
team, woningcorporaties, team handhaving en wijkstewards. Het goed uitvoeren van een buurtonderzoek is
een van de speerpunten en een belangrijk instrument om vanuit de omgeving opsporingsindicaties te
vergaren. Daarnaast biedt buurtonderzoek in de visie van politie Haaglanden de mogelijkheid om inwonenden
te informeren dat er is ingebroken, hen te alerteren en te motiveren een bijdrage te leveren aan
heterdaadkracht en tips te geven om meer inbraken in de buurt (besmettelijkheid) te voorkomen. Dit vereist
een goede interactie tussen burgers en politie. De vraag is of dat in voldoende mate in de praktijk gebeurt.
Gelet op het belang dat de bureauleiding van Zoetermeer hecht aan een nadere analyse om tot een
verbeterd concept van een buurtonderzoek 2.0 te komen, passend binnen deze tijdgeest wordt alle
medewerking verleend. Met dit onderzoek binnen de hotspotwijk ‘Buytenwegh’ is dan ook een lokaal
strategisch veiligheidsbelang gemoeid.
5.3.4 Technieken van onderzoekHet theoretisch kader en gepresenteerde onderzoeksmodel lenen zich dus voor een mix van onderzoeks-
methoden. Er is getracht om voor de factoren en veronderstelde relaties uit het onderzoeksmodel passende
methoden te selecteren. In deze subparagraaf worden de methoden achtereenvolgens geïntroduceerd en
toegelicht. De voor- en nadelen van de verschillende technieken worden ook benoemd.
Interviews
De eerste techniek die gebruikt zal worden is het interview. De intern stakeholders die worden geïnterviewd
zijn 6 functionarissen van het korps Haaglanden op drie niveaus (tactisch, strategisch en operationeel) met
expertise op het gebied van handhaving, opsporing, communicatie en intelligence. Daarnaast worden er zes
streetlevel cops geïnterviewd die werkzaam zijn in Zoetermeer. De dertien externe stakeholders die worden
geïnterviewd in Zoetermeer zijn slachtoffers van woninginbraken, wijkbewoners, buurtvrijwilligers en
gemeentelijke bestuurders. Deze selectie van doelgroepen is tot stand gekomen op basis van literatuur-
onderzoek waarbij deze actoren als belanghebbende partij relevant zijn te noemen.
De interviews zullen een semigestructureerd karakter hebben, waarbij de interviewer het gesprek zal leiden
met behulp van een interviewhandleiding. In deze handleiding zullen de onderwerpen worden opgenomen
waarover vragen gesteld worden en mogelijk een aantal voorgeformuleerde vragen staan (Van Thiel, 2010:
109). Aan de hand van het analysekader zal een zogenaamde topiclijst worden samengesteld. De factoren
uit de theorie zullen betrokken worden in het gesprek. De veronderstelde relaties uit het onderzoeksmodel
worden hierdoor met behulp van deze methode in samenhang beschouwd.
Een groot voordeel van deze methode is de flexibele manier om informatie te verzamelen. Zo kunnen er
tijdens het gesprek aanvullende (verdiepings)vragen worden gesteld om een gegeven antwoord beter te
begrijpen. Een belangrijk nadeel is gelegen in de complexiteit. Een goed interview vereist de nodige
vaardigheden en gesprekstechnieken van de interviewer. Daarnaast kost een interview veel tijd. Dit geldt
ook voor de analyse van de antwoorden (Van Thiel 2010: 108).
110 Co-creatie 2.0
Focusgroepen
Als tweede techniek is gekozen voor het gebruik van twee focusgroep sessies. Dit is feitelijk een interview
met meerdere respondenten tegelijkertijd. Een focusgroep heeft het karakter van een open discussie over
een re-design van buurtonderzoek 2.0 onder leiding van een gespreksmoderator (Van Thiel, 2010). De
focusgroep zal samengesteld worden uit tactisch en strategisch leidinggevenden van de politie, street-level
cops, burgers en experts op het gebied van co-creatie en sociale media. Aan de hand van de resultaten uit
de interviews zal er een eerste concept worden gepresenteerd van hoe een buurtonderzoek 2.0 zou kunnen
worden vormgegeven. Dit concept wordt gepresenteerd aan de leden van de focusgroep. De verbanden
uitgedrukt in het onderzoeksmodel worden bediscussieerd en de uitkomsten van de andere
onderzoeksmethode geanalyseerd.
Een belangrijk voor- of nadeel van deze techniek is dat de uitkomsten van de discussie beïnvloed worden
door de groepsdynamica. Dit kan zowel een positief (contextualiserend) als negatief (verstorend) effect
hebben en daarmee dus ongewenst invloed uitoefenen op de onderzoeksuitkomst (Van Thiel, 2010: 112).
Daarom is besloten om met gemengde groepen te werken. In dit onderzoek wordt naast het literatuur-
onderzoek en het houden van interviews voor het empirisch gedeelte tevens gebruik gemaakt van
focusgroepen als kwalitatieve onderzoeksmethode met een participatief karakter. Dit is een speciale techniek
(van Thiel 2010: 112) waarbij op gestructureerde wijze sprake is van een open discussie over een specifiek
onderwerp met respondenten, onder leiding van een gespreksmoderator, meestal de onderzoeker zelf (Flick
2002: 120; Robson 2002: 284).
Respondenten
In ons onderzoek hebben wij de keuze gemaakt om een viertal soorten respondenten in focusgroep sessies
te laten deelnemen. Het gaat hierbij om:
1 Experts op het gebied van co-creatie en sociale media
2 Politieleidinggevenden en streetlevel cops
3 Ketenpartners
4 Burgers en slachtoffers van woninginbraken
De keuze van deze vier verschillende groepen respondenten is gebaseerd op de aard van het onderwerp
woninginbraken en het doen van buurtonderzoek, waarbij de politie enerzijds een afhankelijkheidsrelatie kent
met burgers en anderzijds met ketenpartners. Bij de ontwikkeling van een vernieuwd concept op basis van
co-creatie en het verkennen van innovatieve mogelijkheden middels sociale media is de politie mede
afhankelijk van kennis en expertise van externe deskundigen.
De keuze van respondenten ‘sec’ is gebaseerd op aanwijzingen verkregen vanuit landelijke en regionale
contactnetwerken waaronder stakeholders van politie Brabant Zuid-Oost, politie Haaglanden, Gemeente
Den Haag, Gemeente Asten, Politieacademie, TU Delft en TNO.
Responsiviteit
De kracht van deze focusgroep sessies is gelegen in het erkennen van verscheidenheid en actieve
betekenisgeving en inbreng van diverse groepen belanghebbenden en vraagt om een responsieve
benadering. Immers, aan de hand van de erkende factoren wordt bij de focusgroep geëvalueerd of en in
welke mate een herontwerp van buurtonderzoek 2.0 bijdraagt aan de procesmatige en inhoudelijke doelen
uit het onderzoek analyse model.
5 Theoretisch kader en onderzoeksstrategie 111
De focusgroep krijgt hierdoor de status van responsive evaluation en is een 4e generatie evaluatiemethode,
waarbij er geen definitief ontwerp vastgesteld hoeft te worden.
Een responsieve benadering van het evalueren van beleid gaat zoals in de vorige paragraaf beschreven uit
van beleid als een complex fenomeen dat uiteenlopende, en soms conflicterende, betekenissen heeft voor
belanghebbenden. Verschillen vormen hier het uitgangspunt. Welke issues de belanghebbenden raken,
wordt pas meestal gaandeweg het onderzoek meer duidelijk en is niet op voorhand te voorspellen. Het gaat
om het idee dat iedereen moet worden gehoord en hun werkelijkheid moet dienen als basis van een
onderhandelingsproces met diegenen die betrokken zijn bij een bepaald beleid. Belanghebbenden worden
actief als partners betrokken bij de opzet van het herontwerp buurtonderzoek 2.0.
Selectie
Er zullen twee focusgroep sessies op een dag worden gehouden, waarbij iedere focusgroep bestaat uit
een evenredig aantal politieleiders, politie uitvoerders, burgers op het gebied van co-creatie en sociale
media. De groep wordt voor 50% samengesteld uit mensen die eerder zijn geïnterviewd, aangevuld met
mensen in vergelijkbare functie of omstandigheid die we niet hebben geïnterviewd en met wie we niet eerder
over het onderwerp buurtonderzoek 2.0 en co-creatie hebben gesproken. Vandaar dat ook leidinggevenden
en medewerkers uit Brabant Zuid-Oost zijn uitgenodigd, evenals burgers uit dit verzorgingsgebied.
Daarnaast wordt iedere focusgroep aangevuld met tenminste twee experts op het gebied van co-creatie
2.0. Hiermee wordt er enerzijds door een gedeelte van de focusgroep onbevooroordeeld gekeken naar de
factoren van buurtonderzoek en sociale media en krijgen we ook inzicht in de mogelijke consequenties voor
een herontwerp in een meer rurale omgeving dan Zoetermeer en in een kleiner korps. Zo willen we bias en
groupthink trachten te voorkomen.
Moderatie
De focusgroepen zullen geleid worden door een externe moderator. Bij responsieve evaluatie is de evaluator
een procesmanager in plaats van een expert die demonstreert. Bij responsieve evaluatie moet de moderator
beschikken over deskundigheid op verschillende gebieden zoals interpersoonlijke en onderhandelings-
vaardigheden en is het van belang dat hij creatief conflicten kan hanteren. Daarnaast moet hij bekwaam zijn
met kwalitatieve onderzoeksmethoden en beschikken over een groot inlevingsvermogen. De rol van de
onderzoeker is dus niet die van een expert of rechter, maar die van een facilitator, bemiddelaar,
veranderkundige en tolk. Het verlaten van de afstandelijke waarnemersrol mag echter niet worden verward
met een onkritische houding; de evaluator neemt uitspraken van respondenten niet aan voor feiten, maar
beschouwt ze als constructies en stelt kritische vragen om achterliggende waarden te traceren (Abma,
1997). Een beperking van responsief evalueren is dat evaluatoren minder grip hebben op het verloop van
het onderzoek; in vergelijking met een vooraf opgestelde design is er een stuk minder controle. Uitkomsten
zijn vooraf niet voorspelbaar.
5.3.5 Betrouwbaarheid en geldigheidBetrouwbaarheid en geldigheid zijn belangrijke criteria voor wetenschappelijk onderzoek en essentieel om
steekhoudende conclusies te kunnen verbinden aan het onderzoek (Van Thiel, 2010: 57).
Betrouwbaarheid
De betrouwbaarheid van onderzoek wordt bepaald door de elementen nauwkeurigheid en consistentie.
Het element nauwkeurigheid stelt bovenal eisen aan de meetinstrumenten die ingezet worden. In dit
onderzoek zal bij de samenstelling van de vragenlijst rekening moeten worden gehouden met dit element.
112 Co-creatie 2.0
De keuze voor semi-gestructureerd interviews (met half-open vragen), betekent dat er geen standaard-
waarden te definiëren zijn (Van Thiel, 2010).
Betrouwbaarheid wil ook zeggen dat de onderzoeksresultaten zo min mogelijk van toeval afhankelijk mogen
zijn. Die toevalligheden kunnen bepaald worden door de situatie, de interviewer, de observator, de lijst of in
de geïnterviewde zelf. Om factoren waarop weinig invloed op uit te oefenen is, zoals de gemoedstoestand
van de geïnterviewden, te ondervangen zijn de semigestructureerde interviews afgenomen in rustige
afgesloten ruimtes waarbij alleen de geïnterviewde(n) aanwezig waren. De interviews zijn opgenomen en in
transcript uitgewerkt en ter goedkeuring voorgelegd aan de respondenten. De interviewer heeft zich bij alle
interviews zoveel mogelijk hetzelfde opgesteld (rustig, open houding) en de stappen op gelijke wijze
doorlopen. Als eerste is steeds een korte inleiding gegeven en de bedoeling van het interview uitgelegd.
Daarna zijn de vragen doorlopen en tot slot werd het interview afgesloten met een korte samenvatting en
het bedanken van de geïnterviewde(n). Daar waar mogelijk zijn dezelfde vragen gesteld om de homogeniteit
te vergroten. Op deze manier is gepoogd een zo’n controleerbaar mogelijke situatie te creëren. Dit onderzoek
is volgens logische stappen opgebouwd en die stappen zijn te controleren en reproduceerbaar.
Geldigheid
De geldigheid of validiteit van onderzoek behelst een tweetal hoofdvormen: interne en externe validiteit.
Interne validiteit betreft de geldigheid van het daadwerkelijke onderzoek. De keuze om meerdere methoden
en technieken van onderzoek te gebruiken komt de interne validiteit van dit onderzoek ten goede. De
verschillende methoden maken het mogelijk de uitkomsten te vergelijken en met elkaar te confronteren. Dit
gebruik van meerdere methoden wordt ook wel ‘triangulatie’ genoemd. Deze combinatie van meerdere
technieken en verschillende bronnen voorkomt eenzijdigheid en maakt tevens de kans op bias kleiner (Van
Thiel, 2010: 61).
Een tekortkoming wat betreft de interne validiteit zou het fenomeen sociaal wenselijke antwoorden kunnen
zijn. Om de kans hierop te verkleinen is per casus niet alleen de leidinggevende geïnterviewd, maar ook de
street level cop. Dit heeft grotendeels als doel om informatie van het eerste interview van strategisch en
tactisch leidinggevenden (over beleid, proces, visie, leiderschap en strategie) in zekere mate te toetsen op
werking in de praktijk. In de casestudy is verder getracht om objectiviteit te behouden door structuur aan te
brengen in de analyse.
De externe validiteit betreft de generaliseerbaarheid van het onderzoek. De scope van actoren binnen één
politiegebied beperkt de mate waarin op basis van het onderzoek algemeen geldende uitspraken over de
probleemstelling gedaan kunnen worden. De combinatie of mix van methoden en de samenstelling van de
focusgroep (die in dit geval ook bestaat uit leden van een andere politieregio) verstevigt echter de
mogelijkheid van analytische generaliseerbaarheid (Van Thiel, 2010; Bekkers e.a., 2009).
In dit empirisch onderzoek maken we gebruik van een casestudy. We realiseren ons terdege dat op basis
van één enkel geval geen conclusies getrokken kunnen worden met betrekking tot de geldigheid van de
theorie in andere situaties, ofwel statistische generalisatie is in geval van dit empirisch onderzoek niet
mogelijk. De casestudy die deel uit maakt van dit empirisch onderzoek is dan ook bedoeld als illustratie van
de theorie. Hoogstens kunnen op basis van de empirische resultaten uitspraken gedaan worden met
betrekking tot de theorie. Er is dan sprake van analytische generalisatie (Yin 2003).
5 Theoretisch kader en onderzoeksstrategie 113
5.4 Werkwijze
Aan de hand van het theoretisch kader en met behulp van het conceptueel model van het Ecosysteem kan
een werkwijze worden vastgesteld. De werkwijze garandeert de uniformiteit in het onderzoek en zorgt dat
de onderzoeksresultaten systematisch met elkaar in verband kunnen worden gebracht, hetgeen essentieel
is gezien de combinatie van onderzoeksmethoden en de te onderzoeken perspectieven (politieorganisatie
en burgers, intern en extern). Hieronder volgt de uitwerking van het analysekader.
Illustratie 12: Richtinggevende werkwijze
Deel 1 Analyse van optimale condities
Met behulp van het theoretisch kader van optimale condities kan worden onderzocht of en in welke mate
deze condities aanwezig zijn. Het kader bevat condities op proces en inhoudsniveau, op organisatie en
individueel niveau. Alle factoren zijn geoperationaliseerd. Aan de hand van deze analyse en operationalisering
wordt de interview vragenlijst samengesteld voor de interviews die als bijlage is toegevoegd.
Deel 2: Interviews met interne en externe stakeholders
De interviews worden gesplitst in twee categorieën, te weten interne en externe stakeholders.
De interne stakeholders zijn verdeeld in twee categorieën, te weten leidinggevenden en street level cops.
De externe stakeholders zijn verdeeld in burgers/slachtoffers enerzijds en gemeenteambtenaren anderzijds.
Intern: - Street level cops die buurtonderzoek uitvoeren
- Operationeel leidinggevende die het proces aanstuurt
- Tactisch leidinggevende met resultaatverantwoordelijkheid
- Communicatiedeskundige
- Portefeuillehouder Woninginbraken
- Strategisch leidinggevenden op het gebied van intelligence en opsporing
Extern: - Slachtoffers van woninginbraken
- Bewoners van een hot spot wijk
- Burgers die deel uitmaken van buurtinterventieteams
- Ambtenaren integrale veiligheid gemeente
Er zijn twee aparte vragenlijsten gemaakt (intern en extern), die als bijlage zijn toegevoegd.
114 Co-creatie 2.0
DEEL 1Analyse van optimale
condities voor co-creatiedoor sociale media generieken Buurtonderzoek 2.0 in
het bijzonder
DEEL 2Interviews met burgers en
politiemedewerkersHaaglanden/Zoetermeer
DEEL 3Focusgroep burgers, politiemedewerkers en
experts regio Haaglanden & Brabant ZO
Deel 3: Focusgroep
In de focusgroep zitten inwoners van Zoetermeer en personeelsleden van het korps Haaglanden, die mogelijk
ook al eerder meegewerkt hebben aan de hierboven genoemde interviews. Daarnaast worden de
focusgroepen gemengd met inwoners en personeelsleden van het verzorgingsgebied/korps Brabant Zuid-
Oost om vooringenomenheid en groupthink te voorkomen. Er vinden twee focusgroep sessies plaats.
Burgers, politiemedewerkers, politie leidinggevenden en experts gaan onder leiding van een moderator de
implicaties van een herontwerp Buurtonderzoek 2.0 bespreken. Observanten brengen vervolgens in beeld
in hoeverre de eerder vastgestelde factoren positief dan wel negatief uitvallen. Daarna worden de deelnemers
gevraagd ook het eigen doorlopen proces met elkaar te evalueren. Aan de focusgroep nemen respondenten
deel die geïnterviewd zijn, aangevuld met mensen in dezelfde rol of functie, die niet eerder geïnterviewd zijn
en ook niet uit de regio Haaglanden komen. Ook zullen experts op het gebied van sociale media en co-
creatie deelnemen aan de focusgroep. Het doel van de bijeenkomst is niet om tot een eenduidig eindoordeel
te komen, maar de impact van co-creatie 2.0 vanuit verschillende invalshoeken te belichten.
Bij de samenstelling van de focusgroep wordt de volgende verdeling nagestreefd:
20% streetlevel cops
20% leidinggevenden politie
20% experts (communicatie, sociale media, co-creatie)
30% burgers/slachtoffers/buurtinterventie teamleden
10% ketenpartner gemeente
5.5 Conclusie
In dit hoofdstuk is het antwoord op de vraag onder welke theoretisch te verwachten condities de rol van het
buurtonderzoek kan worden vormgegeven door co-creatie 2.0, geconceptualiseerd. Dit heeft geresulteerd
in een theoretisch kader, dat door middel van gevisualiseerde redeneerstappen tot stand is gekomen.
Aansluitend is stilgestaan bij de onderzoeksstrategie, de daaruit volgende keuze voor een combinatie van
methoden en technieken van onderzoek en de werkwijze. De richting en inrichting van het empirisch
onderzoek is hiermee gewaarborgd.
5 Theoretisch kader en onderzoeksstrategie 115
116 Co-creatie 2.0
Onderzoek
118 Co-creatie 2.0
6 Onderzoek
6.1 Inleiding
In het voorgaande hoofdstuk is de onderzoeksstrategie beschreven die ten grondslag ligt aan het empirisch
onderzoek. Dit hoofdstuk volgt het redeneermodel van de vier geformuleerde ambities van Moed, Vermogen,
Bewustzijn en Proces en de daaraan gekoppelde 37 factoren, uitgewerkt in vier delen:
A Het toetsen van de factoren bij interne actoren door middel van semigestructureerde interviews
(politieleidinggevenden en street level cops);
B Het toetsen van de factoren bij externe actoren door middel van semigestructureerde interviews ((burgers,
slachtoffers en ketenpartners);
C Focusgroep sessie I met actoren uit de categorieën A en B, aangevuld met experts op het gebied van
sociale media, co-creatie, communicatie en de wetenschap, die aan de slag gaan met de opbrengsten
uit de interviews;
D Focusgroep sessie II met actoren uit de categorieën A en B, aangevuld met experts op het gebied van
sociale media, co-creatie, communicatie en de wetenschap, die voortborduren op de opbrengsten van
focusgroep I.
De volgende deelvragen staan bij de uitwerking centraal:
6. In hoeverre zijn de condities die eerder zijn onderscheiden feitelijk aanwezig in de praktijk op
grond waarvan een mogelijk herontwerp van buurtonderzoek kan plaatsvinden?
En:
7. Welke eisen stelt een vernieuwde aanpak van buurtonderzoek aan strategisch politieleiderschap?
Allereerst hebben we de factoren geoperationaliseerd in het analysekader (Bijlage 1) en vervolgens twee
vragenlijsten samengesteld voor de interviews. Een vragenlijst voor de interne actoren, onderverdeeld in
leidinggevenden en street level cops (Bijlage 2) en een vragenlijst specifiek voor de externe actoren,
onderverdeeld in burgers/slachtoffers uit een hotspotwijk en stakeholders (gemeente, politie, buurt-
interventieteams) in de hotspotwijk (Bijlage 3).
De vragen zijn gericht gesteld aan de hand van de thema’s buurtonderzoek 1.0, innovatie, coproductie,
interactieve beleidsvoering, sociale media, leiderschap en co-creatie als proces. Het doel daarvan is te
achterhalen of, en zo ja in welke mate, de respondenten de uit de theorie gevonden factoren (h)erkennen.
Tijdens de interviews worden alle 37 factoren besproken en wordt getracht in kaart te brengen welke
factoren door de respondenten worden aangemerkt als zijnde stimulerende, belemmerende of niet relevante
factoren (enablers, blockers en non-issues).
In de verwerking en de analyse van het empirisch materiaal, zijn de al dan niet aanwezige (h)erkenningen
van de factoren geclusterd volgens de dimensies Bewustzijn, Vermogen, Proces en Moed.
Mede op basis van de tussentijdse onderzoeksresultaten uit de interviews zijn vervolgens de focusgroep-
sessies inhoudelijk voorbereid ter empirische toetsing van de voorlopige deelconclusies zoals samengevat
in paragraaf 6.3.
6 Onderzoek 119
6.2 Interviews interne en externe stakeholders
6.2.1 InleidingIn de verwerking van de antwoorden is gekeken naar de mate waarin interne actoren (bestaande uit
leidinggevenden en street level cops) en externe actoren (bestaande uit stakeholders in de hotspotwijk en
de burgers/slachtoffers) de factoren uit de theorie (h)erkennen en al dan niet van belang achten voor de
politiepraktijk. Daarbij is zowel gekeken naar de mogelijke verschillen die er bestaan vanuit het perspectief
leidinggevenden ten opzichte van het perspectief van de street level cops. Ook is gekeken of, en in welke
mate, de respondenten de factoren wel of niet relevant achten in de realisatie van de ambities. Tenslotte
hebben we ook geanalyseerd of respondenten bepaalde factoren in het geheel niet relevant vinden en of er
nieuwe factoren ter sprake zijn gebracht die niet uit de theorie naar voren zijn gekomen. Alleen de gegevens
die door twee of meerdere respondenten ter berde zijn gebracht zijn in de analyse verwerkt. Het is van
belang te melden dat we ons tijdens de interviews zowel gericht hebben op het brede concept van Co-
creatie 2.0 als ook op de specifieke mogelijke toepassing daarvan voor Buurtonderzoek 2.0 teneinde
woninginbraken terug te dringen. Daarbij is buurtonderzoek 2.0 ook vergeleken met de (on)mogelijkheden
van buurtonderzoek 1.0. Het interne en het externe perspectief zijn per factor met elkaar vergeleken. Per
dimensie wordt eerst de reactie van de respondenten op de factoren genoemd. Vervolgens wordt tijdens
de focusgroep sessies verder onderzocht welke factoren het meest kritisch zijn.
6.2.2 Bewustzijn
BEWUSTZIJN
Waarschuwen Preventie
Buurtvrijwilligers of buurtinterventieteam De wisselwerking tussen Moed, Bewustzijn, Vermogen en Co-creatie als proces
Positionering wijkagent Overschatting invloed
Neveneffecten Motiverende factoren
Waarschuwen / Preventie
De interne actoren waren het unaniem eens met de conclusie uit hoofdstuk 2 dat het buurtonderzoek 1.0
geen substantiële bijdrage levert aan het oplossen van woninginbraken en zijn het ook eens met het feit dat
het desondanks een instrument is dat moet blijven worden ingezet, vanwege de preventie die er van uit
gaat. Unaniem is men ook van mening dat preventie een gezamenlijke taak is van met name gemeenten,
woningbouwcoöperaties en de burger zelf, maar dat de politie zich niet aan die taak moet onttrekken. Alle
respondenten zien het buurtonderzoek als een belangrijk contactmoment waar een preventieve werking
vanuit gaat. De meerderheid van de respondenten geeft aan dat het aantal pogingen inbraak toeneemt en
trekt de voorzichtige conclusie dat er een link is tussen de preventieve werking van het buurtonderzoek en
deze toename. Doorvragend echter geven de leidinggevenden aan dat het proces van buurtonderzoek 1.0
slecht is geborgd en dat er onvoldoende wordt gestuurd op zingeving. De street level cops erkennen dit.
Doorvragend over de kwaliteit van het buurtonderzoek zijn vrijwel alles burgers echter erg tevreden over de
wijze waarop de politie in Zoetermeer buurtonderzoeken uitvoert en naar hun gevoel alles in het vermogen
stelt zaken op te lossen. Een kleine minderheid vindt dat de politie onvoldoende inspanning levert met de
2
3
9
10
31
328
6
2 9
120 Co-creatie 2.0
informatie die wordt aangedragen of op de verkeerde momenten zichtbaar aanwezig is.
Verreweg het grootste deel van de externe actoren geeft aan dat van het buurtonderzoek een
waarschuwende werking uit gaat waardoor de buurt alerter wordt. De signaalfunctie die daar vanuit kan
gaan wordt daarmee onderkend. Opvallend is dat bij een tweetal burgers die wonen in het wat slechtere
deel van de hotspotwijk Buytenwegh ernstige twijfels bestaan of hun buren en buurtgenoten hier iets mee
doen. De bewoners die in een wat beter deel van diezelfde hotspotwijk wonen zijn daar een stuk positiever
over. In dit verband is opgemerkt dat sociale controle belangrijk is. Vrijwel alle externe actoren zijn het er op
dit punt mee eens dat naarmate het onderling contact groter is, bewoners meer en beter op elkaar letten.
De conclusie uit hoofdstuk 2 (dat het buurtonderzoek 1.0 geen substantiële bijdrage levert aan het oplossen
van woninginbraken) wordt in de praktijk verschillend ervaren. Bijna de helft van de externe actoren weet
niet wat het resultaat van een buurtonderzoek oplevert, maar zou dat wel graag willen weten om gemotiveerd
te blijven om informatie aan te leveren. Dit zijn voornamelijk burgers. De anderen zijn de mening toegedaan
dat het buurtonderzoek niet veel oplevert voor de politie. Dit zijn vooral de ketenpartners vanuit de gemeente.
Buurtvrijwilligers of buurtinterventieteams
Door de samenwerking met buurtinterventieteams en buurtvrijwilligers ontstaat er een olievlek en hoeft de
politie niet langer initiator van preventie te zijn, wat veelal nog wel het geval is. Politie Haaglanden zet haar
politievrijwilligers en volontairs vaak in bij buurtonderzoek, herkenbaar in uniform. Daarmee wordt dure
capaciteit bespaard en is de politie toch zichtbaar in de wijk. De burger wordt zo mede ingezet als handhaver.
Zowel leidinggevenden als street level cops hebben de volontairs genoemd al de meest ultieme vorm van
co-creatie van dit moment. Twee leidinggevenden en een wijkagent (die deze volontairs veelal rechtstreeks
aansturen) hebben aangegeven deze volontairs met diverse achtergronden en niveaus te zien als waardevolle
aanvulling op de politiecapaciteit, omdat ze andere inzichten meebrengen en van buiten naar binnen denken.
De mate waarin er gebruik gemaakt wordt van buurtinterventieteams is erg wijkafhankelijk. Daar waar de
criminaliteit laag is en daar waar hij heel hoog is, zijn vaak beiden wijken waar burgerparticipatie niet of
nauwelijks op gang komt. De sociale cohesie in een wijk bepaalt in grote mate de participatiegraad, is de
mening van 10 van de 12 respondenten.
Vier van de externe actoren ziet het uitvoeren van een buurtonderzoek niet zuiver als een politietaak. Volgens
sommige burgers en vertegenwoordigers van de gemeente kun je hier ook mensen vanuit de eigen wijk
voor inzetten. Opvallend is dat van alle geïnterviewde burgers en slachtoffers men wel eens van een
buurtinterventieteam heeft gehoord, maar niemand daadwerkelijk iemand kende of daarmee contact heeft
gehad. Alle burgers (op één na) hebben geantwoord dat een buurtinterventieteam nodig is in een wijk waar
relatief weinig wordt ingebroken en dat vooral de buurt zelf oplettend en waakzaam moet zijn. Opmerkelijke
constatering is dat zelfs in een hotspotwijk als Buytenwegh waar relatief veel wordt ingebroken in vergelijking
met de rest van Zoetermeer weinig mensen het concept van WAS (Wijk en Agent Samen) kennen of daaraan
meedoen. Ook wordt afhankelijk van waar men in deze wijk woont de eigen lokale situatie over het algemeen
als relatief ‘veilig’ ervaren. Doorvragend wanneer men met een inbraakgolf te maken heeft ziet men wel
voordelen van een buurtinterventieteam of intensievere samenwerkingsvormen van burgers in de wijk, zoals
het WAS concept. Vanuit gemeente en politie worden buurtvrijwilligers als waardevolle aanvulling op de
politiecapaciteit gezien en op het andersdenkend vermogen. Vanuit politiezijde is aangegeven dat men aan
de slag wil met de inzet van speciaal daarvoor op te leiden politievolontairs voor het doen van
buurtonderzoek. De intrinsieke motivatie van vrijwilligers om een buurtonderzoek goed te doen en uit te
voeren speelt daarbij ook een rol van betekenis. Dit in vergelijking met politiemedewerkers die het naast al
hun andere taken erbij moeten doen zo is geconstateerd.
3
6 Onderzoek 121
Positionering wijkagent
Alhoewel de rol van de wijkagent door alle respondenten als cruciaal wordt gezien (de uitdrukking “de spin
in het web” is door iets meer dan de helft van de respondenten genoemd), wordt die rol belangrijker geacht
in de nazorg dan in de afhandeling van een woninginbraak op zich. Door zoveel verantwoordelijkheid bij de
wijkbrigadier neer te leggen ontstaat er geen gezamenlijke focus op de problematiek en wordt het
buurtonderzoek afgedaan als een taak van een enkel diender. De wijkagenten zelf zijn echter van mening
dat zij wel degelijk verantwoordelijk zijn voor het hele proces van afhandeling, het bewaken van de kwaliteit
en de terugkoppeling naar de slachtoffers en de buurt.
De rol van de wijkagent wordt door alle externe actoren als belangrijk gezien. Opvallend is wel dat alle
burgers die zijn geïnterviewd de wijkagent zelf niet kennen. Zijn of haar rol wordt in de praktijk wel door
vrijwel alle externe actoren als essentieel gezien. Door vrijwel alle burgers wordt aangegeven dat het face-
to-face contact met de wijkagent belangrijk is. Doorvragend heeft men daarbij het beeld dat als er gebeld
wordt dat de wijkagent dan ook direct moet komen.
Neveneffecten
Geen enkele respondent ziet negatieve neveneffecten in het doen van buurtonderzoek. Dat het
buurtonderzoek na een hausse aan woninginbraken leidt tot onveiligheidsgevoelens wordt gezien als een
achterhaalde manier van denken. Nu er zo veel bekend is over besmettingsgevaar en de kans op herhaald
slachtofferschap is waarschuwen zeer belangrijk geworden. Vier van de zes leidinggevenden en drie van de
vier street level cops refereerden aan wetenschappelijke onderzoeken op dit gebied. Belangrijke
neveneffecten bij het buurtonderzoek zijn voor de externe actoren het nemen van preventieve maatregelen
en een waardevol contactmoment met politiemensen. Zoals een van de burgers het noemde ‘sla je hierbij
twee vliegen in een klap’. Het waakzaam maken van de buurt met een verhoogde pakkans voor daders als
ze in de buurt gesignaleerd worden wordt meerdere malen als een van de voordelen benoemd. Ook het
effect op andere vormen van misdrijven in de buurt zoals diefstallen uit auto’s, vernielingen en bedrijfs-
inbraken wordt bij het goed uitvoeren van een buurtonderzoek zowel door burgers, als stakeholders vanuit
de gemeente als een belangrijk neveneffect benoemd.
Negatieve neveneffecten in het doen van buurtonderzoek wordt door niemand genoemd. De externe actoren
zijn het er unaniem over eens dat het buurtonderzoek misschien bij sommige buurtbewoners wel
onveiligheidsgevoelens kan oproepen, maar dat de verwachting is dat iedereen eerder waakzamer wordt
en veiligheidsmaatregelen neemt waardoor het onveiligheidsgevoel in de praktijk afneemt. Burgers lijken
door dit unanieme antwoord een stuk weerbaarder dan op basis van de theorie in hoofdstuk 2 bij negatieve
neveneffecten op dit punt wordt verondersteld.
Motiverende factoren
De respondenten hebben allen aangegeven dat de meest motiverende factor voor burgers om vergaande
participatie met de politie aan te gaan eigenbelang is. Hoe dichterbij de problematiek of criminaliteit is, des
te eerder zal een burger (tijdelijk) participeren. Naarmate de dreiging, het gevaar afneemt zal de interesse
in welke vorm van participatie evenredig afnemen, zo is de overtuiging. Daarnaast kan grote verontwaardiging
en vergaande media aandacht de participatie ook versterken. Het recente voorval waarbij heel Nederland
meehielp via sociale media om de signalementen te verspreiden van de overvallers die een juwelier uit Den
Haag hebben gedood werd door 80% van de respondenten als voorbeeld aangehaald.
De burgers hebben aangegeven dat de motivatie om mee te doen vooral te maken heeft met hoe zij de
8
32
6
122 Co-creatie 2.0
veiligheidssituatie in de eigen buurt ervaren en wat zij daar zelf aan kunnen doen. Opvallend is dat niemand
daar zelf kennelijk nog het initiatief toe genomen had. Doorvragend of men bereid is om mee te doen als
daar naar gevraagd zou worden, antwoordde vrijwel alle respondenten bevestigend. Hoe dichter de
criminaliteit of problematiek in de eigen buurt of wijk wordt ervaren, des te eerder zal een burger (tijdelijk)
participeren. Naarmate de dreiging, het gevaar in de directe omgeving afneemt zal de interesse in welke
vorm van participatie evenredig afnemen, zo is de overtuiging. Dat burgers vooral worden gedreven door
een gevoel van burgerplicht (van der Vijver 2009) en burgers meer geneigd zijn om te participeren in
opsporingsonderzoeken als de problematiek hen raakt of dicht bij staat (van den Bogaard 2010), wordt
daarmee in de praktijk herkend.
Overschatting invloed
Over de slagingskans van buurtonderzoek 2.0 liepen de meningen ook niet sterk uiteen. Zowel interne als
externe respondenten zien voordelen in de 24/7 mogelijkheden en voorzien dat sociale media een enorme
vlucht gaan nemen en dat het gebruik alleen maar zal toenemen. Waar men absoluut niet in geloofd is de
inrichting van een buurtonderzoek 2.0 specifiek voor woninginbraken. Men ziet meer in een breder opgezet
buurtonderzoek waar veiligheid en leefbaarheid samengebracht worden op meerdere aspecten dan alleen
criminaliteit.
Opvallend is dat tijdens de interviews er veel nadruk ligt op handhaving, toezicht en preventie. Zelfs na
hulpvragen wordt de link naar Opsporing onvoldoende gelegd. Aangezien in het theoretisch model een van
de inhoudelijke doelen ook het verhogen van de kwaliteit van de opsporing is, wordt dit nader uitgediept in
de focusgroepsessies.
Over de slagingskans van buurtonderzoek 2.0 liepen de meningen niet heel ver uiteen, maar waren er wel
verschillen als het gaat om de verwachtingen. Bijna de helft van de burgers twijfelt over de slagingskans
met sociale media in probleemwijken waarbij de sociale cohesie laag is. Ook vanuit de gemeente wordt dit
gezien als een kritisch punt. Daar waar burgers wonen in de kern van een probleembuurt zoals Buytenwegh
zien zij geen directe toegevoegde waarde. Het face-to-face contact en het telefonisch contact rechtstreeks
met de politie worden door alle burgers belangrijk gevonden. In het wijkgedeelte waar de situatie aanmerkelijk
beter is zien burgers wel kansen voor sociale media, maar blijven zij wijzen op het belang van zowel fysiek
(face-to-face) en bij voorkeur telefonisch contact naast sociale media. Burgers zien als het gaat om snelheid
de telefoon als een beter middel dan sociale media vanwege het rechtstreekse contact en de wisselwerking.
Daarentegen wordt vanuit de stakeholders vanuit de gemeente sociale media gezien als een belangrijke
aanvulling op de bestaande mogelijkheden. Het buurtonderzoek beperkt zich nu ernstig in reikwijdte als het
gaat om een enkele straat met een beperkt aantal woningen.
Vanuit de gemeente wordt geen enkel risico op overschatting gezien. Daar stelt men zich op het standpunt
dat je negatieve ervaringen alleen maar kan opdoen door er daadwerkelijk mee aan de slag te gaan.
De wisselwerking tussen Moed, Bewustzijn, Vermogen en Co-creatie als proces
Deze vragen omtrent de wisselwerking bleken lastig te beantwoorden. Drie van de vier street level cops
gaven aan geen mening te hebben over de samenhang tussen de dimensies. Het concept van co-creatie
2.0 sprak alle leidinggevenden aan, maar zij voorzagen in de helft van de gevallen grote problemen op het
gebied van Vermogen. In de volgende paragraaf komen we daar op terug. Acht van de twaalf respondenten
hebben aangegeven dat we onvoldoende gebruik maken van de expertise van buiten.
Opvallend was dat vier van de zes leidinggevenden zich hardop af hebben gevraagd of co-creatie wel als
31
10
6 Onderzoek 123
een proces gezien moet worden c.q. ingericht moet worden. Zij vroegen zich af of de horizontale samenleving
niet eerder gebaat is bij maatwerk en een projectmatige aanpak van co-creatie.
Geen enkele burger kon deze vraag beantwoorden. Ook voor de stakeholders vanuit de gemeente bleek
dit een moeilijke opgave. Vanuit de stakeholder aan de kant van de wetenschap kwam het antwoord dat dit
sterk afhangt van de actor die aan zet is. Stimulerend, actief, ‘meedenkend’ leiderschap lijkt daarin belangrijk.
Co-creatie wordt door hen gezien als een innovatief proces: er wordt immers iets gecreëerd. Vanuit die
optiek wordt een balans tussen enerzijds creatief (divergerend) en anderzijds structuur (convergerend)
belangrijk gevonden. Anders blijft het ‘zweven’. Openheid, bereidheid tot het delen van ervaring, kennis en
resultaten en het zorgdragen voor vertrouwen tussen partners zijn daarbij de issues die genoemd zijn. Het
concept van co-creatie 2.0 sprak alle respondenten wel aan. De kritische vraagstellingen bleken voor de
meeste respondenten te abstract geformuleerd om daar een goed antwoord op te krijgen.
6.2.3 Vermogen
VERMOGEN
Open klimaat Beheersing van het dynamische proces
Gelijkwaardige machtsverhoudingen Representativiteit van de participatie en de participatie paradox
De kwaliteit van de onderlinge Digitale kloof verhoudingen
Dominante eigen logica Adaptievermogen
Open Klimaat
Een open klimaat kenmerkt zich in de ogen van respondenten door het delen van informatie met derden en
het delen van kennis met elkaar. Bij een open klimaat hoort een lerende organisatie waar je fouten mag
maken en waar transparantie is. Bij de vraag of er sprake is van een open klimaat geeft de helft van de
interne actoren (evenredig verdeeld tussen leidinggevenden en street level cops) daar een positief antwoord
op. De andere helft geeft aan dat dat open klimaat er niet is.
Een open klimaat kenmerkt zich volgens een aantal externe actoren door de bereidheid tot het delen van
ervaringen, kennis en resultaten. Ook het werken aan voldoende vertrouwen en het vermogen tot luisteren
en ervaren zijn genoemd. Daarbij is steun vanuit de organisatie (hoog) belangrijk, evenals dat er voldoende
tijd wordt vrijgemaakt voor het proces (vrij geroosterd). Daarnaast zien respondenten goede ondersteuning
in (mensen en middelen) als een belangrijke voorwaarde. Zowel vanuit gemeentelijke en wetenschappelijke
zijde wordt aangegeven dat expertise van buiten ook erg stimulerend kan zijn in co-creatie, b.v. als facilitator,
aanjager, generatie van ideeën die typisch niet uit een politieorganisatie komen.
Beheersing van het dynamische proces
Vier van de twaalf interne respondenten hadden geen mening over het dynamische proces. De overige acht
zijn van mening dat er geen planmatige organisatie van het co-creatieproces nodig is, zeker niet in een fase
van leren, innoveren en ontwikkelen.
11
16
11 16
12 21
13
15 25
23
124 Co-creatie 2.0
Zeven van de twaalf externe actoren vonden deze vraag lastig te beantwoorden en hadden hier geen mening
over. Door drie externen is aangegeven dat het belangrijk is eerst voldoende draagvlak te creëren vanuit alle
partijen. De manier waarop je hier het aangrijpingspunt in kan vinden verschilt van beginnen met het
intakeproces, tot het beginnen met een goed geregisseerde startcasus, in een omgeving waar draagvlak
vanuit alle partijen is. Na slagen van de startcasus, kan dit dan langzaam uitgerold worden naar ‘moeilijkere’
omgevingen. Door zowel respondenten vanuit de gemeente als burgers wordt aangegeven dat de regie bij
de politie of gemeente moet liggen. Door twee respondenten van de gemeente wordt aangegeven dat de
lokale politiek een bijdrage kan leveren als het gaat om druk uitoefenen dat iets in een bepaalde richting
moet gebeuren. Op dit moment is co-creatie 2.0 geen issue. Vanuit de wetenschappelijke stakeholder is de
mening toegedaan dat het dynamisch proces vrij onafhankelijk van politieke besluitvorming kan worden
opgezet, mits draagvlak aanwezig is op hoog niveau in de politieorganisatie.
Gelijkwaardige machtsverhoudingen / De kwaliteit van de onderlinge verhoudingen
Met name de leidinggevenden zijn van mening dat gelijkwaardigheid nodig is om open te staan voor de
mening van anderen, zeker als er meegedacht wordt door burgers over concepten van dienstverlening, zoals
bijvoorbeeld het buurtonderzoek 2.0. Daar waar de burger daadwerkelijk meebeslist gaat het vaak om een
gezamenlijk probleem. De machtsverhoudingen staan onder druk daar waar er sprake is van een gebrek
aan sociale cohesie of als er discrepantie is tussen de perceptie van een probleem.
De respondenten vanuit de gemeente zijn van mening dat er sprake dient te zijn van gelijke verhoudingen
bij het betrekken van burgers in het proces van co-creatie. De burgers hebben hier geen duidelijk antwoord
op gegeven. Wel vonden twee burgers dat het belangrijk is dat de politie initiatief neemt samen met de
gemeente. Twee andere burgers waren de mening toegedaan dat vooral de invloed vanuit de gemeente zou
moeten plaatsvinden om tot gelijke inbreng te komen. Doorvragend lijken sommige burgers er minder
problemen mee te hebben dat de politie of gemeente regie neemt en haar stempel drukt, zolang er maar
voldoende ruimte is voor inbreng en zij het gevoel hebben serieus genomen te worden. Dit beeld bevestigd
dat een bepaalde mate van gelijkwaardigheid nodig is om open te staan voor de mening van burgers. In
buurten waar de kwaliteit van de onderlinge verhoudingen laag is, zal ook de bereidheid tot co-creatie laag
zijn, zo is de algehele verwachting van alle respondenten, intern en extern.
Representativiteit van de participatie en de participatie paradox
Elf van de twaalf interne actoren hebben de representativiteit van de participatie aangegeven als een van
de meest essentiële factoren. Zij geven aan ernstig te twijfelen of de participatie van burgers zal toenemen
door het gebruik van sociale media en technologie. Met name de street level cops geven aan dat de burgers
die samenwerken met de politie het type burger is dat ook sociale media omarmt en zal toepassen, maar de
burger die nu niet participeert nu, zal dat naar verwachting ook niet gaan doen als de technologische
mogelijkheden toenemen.
Door verschillende externe actoren worden ouderen en digibeten als meest kwetsbare groepen gezien.
Paradoxaal is door een van de respondenten aangegeven dat dit juist de groepen zijn die vaak over tijd en
informatie beschikken. Om hen te stimuleren zijn incentives nodig, daar zijn de meeste externe actoren het
wel over eens. Een suggesties die daarbij is gedaan is het geven van een cursus of opleiding. De groep
ouderen is naar de mening van politievertegenwoordigers ook vanuit een ander perspectief van belang als
het gaat om het overdag kunnen waarnemen van verdachte omstandigheden. Hun deelname zou om die
reden extra moeten worden gestimuleerd. Een tweetal burgers geeft daarentegen aan dat het investeren in
ouderen op hoge leeftijd niet veel zin heeft. Alle twaalf externe actoren zijn het er unaniem over eens dat te
allen tijde rekening dient te worden gehouden met mensen zonder internet.
12
21
13
6 Onderzoek 125
Digitale kloof
De digitale kloof wordt ook als cruciale factor gezien. Opvallend is dat de oudere politiemedewerkers allen
denken dat de jongeren volop participeren in de sociale media, maar dat blijkt niet het geval te zijn. Tijdens
de interviews blijkt dat slecht drie respondenten passief gebruik maken van LinkedIn, Facebook of Twitter.
De helft geeft aan het gevoel te hebben de boot te missen en overweegt aan te sluiten. Een enkeling geeft
aan niets met sociale media te hebben. Twee mensen geven aan dat ze gezien hun functie bij de politie een
bepaalde anonimiteit nastreven buiten hun werk en daarom niet actief zijn op sociale media.
Allen verwachten echter dat interactieve toepassingen alleen maar zullen toenemen en zijn van mening dat
de politie daar beter op moet aansluiten. Drie leidinggevenden geven aan dat de kloof tussen de haves en
de have nots gedicht kan worden door eigen jonge collega’s in staat te stellen hun kennis over te dragen.
Alle respondenten zijn van mening dat we als politieorganisatie achterlopen bij de technologische
ontwikkelingen en dat we daar veel meer in moeten investeren zowel in geld, middelen, opleiding als
personeel.
De digitale kloof wordt unaniem door alle externe respondenten niet als groot probleem gezien. Zowel alle
burgers als stakeholders vanuit de gemeente geven aan dat internet tegenwoordig overal is, ook mobiel. En
dat er een steeds groter wordende groep jongeren, maar ook ouderen hiermee om weet te gaan. Opvallend
is dat de twee relatief jongere burgers (dertigers) het bestaan ervan kennen, maar zelf niet actief zijn op
sociale media. Ook drie oudere bewoners (45, 67, 76) zijn bekend met het bestaan van sociale media maar
zien niet direct het nut om dit zelf te gaan gebruiken. Vanuit de stakeholders van de gemeente Zoetermeer
wordt de kloof vrijwel niet ervaren. Zorgen over groepen die misschien uitgesloten zouden kunnen worden
zijn er naar de mening van alle respondenten altijd, want de 100% dekking is er nooit, maar dat zijn beperkte
zorgen kunnen we vaststellen in de praktijk. Met de ambitie ICT stad van Nederland te willen zijn heeft de
gemeente Zoetermeer de nodige ervaring met het digitaal loket en andere vormen van digitale
dienstverlening die in de praktijk geen beletsel zijn voor mensen om hier gebruik van te maken. In die zin
bestaat bij alle externe respondenten een vrij positief beeld over het gebruik van internet door een brede
massa binnen de samenleving. Doorvragend naar specifiek het gebruik van sociale media ziet het beeld er
anders uit en blijken zeven van de twaalf externe respondenten zelf geen ervaring te hebben met sociale
media. Van de vijf respondenten die gebruik maken van sociale media, zoals Hyves, Facebook, LinkedIn of
Twitter zijn er drie heel actief en twee vrij passief door vooral anderen te volgen. Vanuit hun functie bij de
politie geven vier aan een bepaalde anonimiteit na te streven buiten hun werk en daarom niet actief te zijn
op sociale media.
Dominante eigen logica
Twee leidinggevenden vinden het een zwaktebod als de politie wisdom of crowds moet inschakelen. De
andere leidinggevenden noemen tal van voorbeelden waarbij de expertise van andere partners al lang
gebruikt wordt en vinden dat we daar nog verder in moeten gaan door partners te zoeken die buiten het
eigen blikveld van ketenpartners vallen, zoals TNO, Siemens maar ook designers en filosofen worden
genoemd. Vier leidinggevenden geven aan dat de uitstraling dat de politie het allemaal wel beter weet, ons
geen goed heeft gedaan en dat een vragende houding past in de huidige maatschappij. De agenten op
straat zijn gewend om projecten op straat te draaien met burgers: Burgers in Blauw, de vrijwillige politie,
volontairs, de samenwerking met buurtinterventieteams worden allen genoemd als vormen van burger-
participatie waarbij het niet alleen uitvoeren is, maar ook meedenken. Zowel leidinggevenden als street level
cops zien de dominante eigen logica, die wel herkend wordt, vervagen. Vier respondenten van de politie
hebben de cultuur benoemd als een belemmering voor het vervangen van dominante logica’s. Zij pleiten
23
15
126 Co-creatie 2.0
voor cultuurinterventies, want het belang om dit te veranderen wordt door hen als belangrijk aangemerkt.
Dit wordt gezien als een proces van een lange adem. Ook de persoonlijke aandacht voor de burger als
slachtoffer en het zich daarin kunnen verplaatsen (om vervolgens die informatie te verkrijgen die voor het
politiewerk weer belangrijk is voor de vervolgstap) blijkt een belangrijk kritiekpunt in de praktijk van alledag.
Voor de vijf burgerrespondenten was deze vraag moeilijk en niet te beantwoorden. Vanuit de twee
respondenten vanuit de gemeente is aangegeven dat het vaak gaat om samenspraak. Door hen wordt
opgemerkt dat zij een cultuurverandering zien bij de politie. De politie wordt als minder terughoudend en
ook steeds opener ervaren. Dat wordt als positief gezien, ook als het gaat om het gebruik van sociale media.
25 Adaptievermogen
De respondenten zien de voordelen van co-creatie 2.0 vooral in de gebiedsgebonden, incidentgerichte
politiepraktijk. Door de snelheid, de maatschappij die 24/7 online is (zeker in de toekomst) moet de
politieorganisatie de kansen benutten, zeker op het terrein van heterdaadkracht. Alle interne respondenten
verwachten dat dit zowel het adaptievermogen intern als extern zal vergroten.
Vrijwel alle externe respondenten zien voordelen in het gebruik van sociale media middels co-creatie in
combinatie met het doen van fysiek buurtonderzoek. Door verschillende van hen wordt aangegeven dat in
wijken waar de bewoners relatief jong zijn en hoogopgeleid het adaptievermogen in voldoende mate
aanwezig is. De verwachting dat sociale media belangrijke tijdwinst oplevert (24/7) en daarmee een groter
bereik in de wijk of lokale buurt mogelijk is, maakt het volgens de respondenten kansrijk. Daarbij bestaat bij
de respondenten een positief verwachtingsbeeld om ook de minder bekwame buurtgenoten mee te nemen
in de beweging en zo nodig het gebruik van sociale media aan te leren. Opvallend is dat oudere burgers
daar vrij positief over zijn en dit ook nauwelijks als hinderpaal zien, behalve als men de leeftijd van 80 heeft
bereikt, aldus een van de betrokkenen.
6.2.4 Proces
PROCES
Het slachtoffer en buren Moderatie
Informatieverwerking Technische factoren
Opsporingsindicaties Juridische factoren
Selectie van stakeholders Criminogene factoren
Onevenredige verdeling van kosten Organisatorische factoren
Tussentijdse bijstellingen in het proces Financiële en technologische factoren
Procesarchitectuur van digitale interactie Juridische en bestuurlijke factoren
Multi-channeling
Het slachtoffer en buren
De respondenten vinden unaniem dat het bewust maken van burgers omtrent besmettingsgevaar en
herhaald slachtofferschap een taak is van ketenpartners en de politie, maar dat deze niet noodzakelijkerwijs
261
295
307
3314
3417
3519
3620
24
1
6 Onderzoek 127
door de politie uitgevoerd hoeft te worden. De fysieke zichtbare politie in een wijk bij buurtonderzoek wordt
wel als belangrijk gekenmerkt, omdat ook alle respondenten aangeven fysiek contact tussen politie en
burgers meer belangrijk te vinden dan virtueel contact.
Informatieverwerking
Met name leidinggevenden zien de informatieverwerking als een belangrijke factor. De kwaliteit van de
informatie die na het buurtonderzoek 1.0 verwerkt wordt is vaak inhoudelijk onvoldoende, er wordt
onvoldoende doorgevraagd bij de burger en te vaak treffen de dienders burgers niet thuis. Wil een burger
later (na het moment van buurtonderzoek) informatie kwijt aan de politie, dan is dat proces niet goed
geborgd. Indien het proces geautomatiseerd zou worden en burgers kunnen realtime informatie over hun
buurt en verdachte omstandigheden melden bij de politie, wordt gevreesd voor de verwerkings-
mogelijkheden, zowel technisch (data opslag) al fysiek. Een virtueel realtime buurtonderzoek 2.0 suggereert
24/7 bereikbaarheid en afhandeling. Leidinggevenden vrezen voor een overload aan informatie en een te
laag absorptievermogen. Dienders daarentegen zien kansen bij het werk op straat en vragen zich af of het
eigenstandig raadplegen van open bronnen (naast de aansturing door het realtime intelligence center) niet
gewoon mogelijk moet zijn. Maar ook zij vrezen in all gevallen voor een overload aan informatie en meer
ontevredenheid bij burgers over de trage responsetijd. Binnen de politie zijn respondenten kritisch ten
aanzien van het eigen proces. Alle respondenten van politiezijde zien dat er verbeteringen mogelijk zijn. Als
het gaat om sociale media wordt aangegeven dat de kennis hierover bij de infodesk aanwezig is, maar
beperkt is. Daarnaast wordt onderkend dat niet alle informatie die bekend is ook even goed wordt benut.
Enerzijds heeft dat te maken met de hoeveelheid informatie die moet worden verwerkt, anderzijds heeft dat
te maken met hoe het proces is ingericht. Het werken met informatiegerichte opdrachten heeft naar de
mening van een van de respondenten tot een duidelijke verbeteringen geleid. Zowel binnen het
informatieproces als binnen het opsporingsproces dienen naar de mening van meerdere respondenten
vanuit de politie voldoende digitaal onderlegde medewerkers voor deze nieuwe taken te worden vrijgesteld.
Vrijwel alle externe respondenten hechten veel waarde aan een goede informatieverwerking en zien dit als
een kritische succesfactor. Burgers vinden het belangrijk dat de politie wat met de gegeven informatie doet
en dat ook terugkoppelt aan hen. Respondenten vanuit de gemeente geven aan dat zij geen zicht hebben
op de informatie bij de politie, maar wel het vertrouwen dat zij het juiste ermee doen. Met betrekking tot
sociale media wordt aangegeven dat het belangrijk is dat er ten behoeve van de verwerking van die informatie
voldoende capaciteit wordt vrijgemaakt.
Opsporingsindicaties
Alle interne respondenten beamen dat de opsporingsindicaties laag zijn bij buurtonderzoek, maar zijn
unaniem van mening dat stoppen geen optie is. Door de street level cops beter te richten en ze aan te sturen
op doorvragen is men er van overtuigd dat er meer uit te halen is, aldus 5 van de 6 leidinggevenden. De
street level cops geven echter aan dat zoveel mensen aangeven niks gezien te hebben, dat dat zeer
demotiverend werkt. Alle interne respondenten geven aan dat technologie en sociale media laagdrempelig
kan werken en dat de actiebereidheid tot participatie toe kan nemen, als dat bij de politie ook het geval is.
Het gevaar bestaat dat mensen nog minder bereid zijn elkaar aan te spreken en dat er op een anonieme
snelle manier veel non-informatie richting politie gaat die vervolgens weer uitgefilterd moet worden (is door
5 respondenten genoemd).
Burgers hebben onvoldoende zicht op wat een buurtonderzoek oplevert. Dat geven ook de stakeholders
van de gemeente aan. Via het concept Wijk-en-Agent-Samen (WAS) wordt hen dat wel bekend. De waarde
7
5
128 Co-creatie 2.0
van een buurtonderzoek wordt in de praktijk ook afgemeten aan de ernst van het feit. Al naar gelang de
ernst en de impact van het feit (een woning- of reeks van inbraken) wordt het buurtonderzoek kleinschalig
of grootschalig aangepakt. Volgens een aantal respondenten liggen er door gebruik te maken van sociale
media mogelijkheden om de effectiviteit van het buurtonderzoek 1.0 op dit punt aanzienlijk te verbeteren.
Selectie van stakeholders
Streetlevel cops met uitzondering van de wijkagenten hebben geen zicht op de stakeholders in het proces.
De wijkagenten noemen veelal de bekende partners in het veiligheidsdomein zoals gemeente,
buurtinterventie teams, de eigen vrijwillige politiemedewerkers, woningbouwcorporaties en het Openbaar
Ministerie. De leidinggevenden vinden dat wij stakeholders in de publieke sector zouden moeten zoeken en
noemen organisaties zoals Shell, TNO en Siemens. Ook vinden zij dat politiemensen veel vaker zouden
moeten werken vanuit andere bedrijven en dat we de politiekennis ook veel vaker aan zouden moeten bieden
aan andere sectoren, zodat er reciprociteit ontstaat waar meerdere partijen baat bij hebben (drie van de zes
leidinggevenden vinden dit).
Onevenredige verdeling van kosten
Over de kosten zijn geen uitspraken gedaan, behalve dan dat men geen zicht op out of pocket kosten. Wel
is door vijf van de twaalf interne respondenten gezegd dat investeren in de wijk en burgers door de inzet
van capaciteit, in welke vorm dan ook, uiteindelijk winst oplevert, omdat het bijdraagt aan de toename van
het vertrouwen van de burger in de politie.
Drie van de vijf burgers geven aan zelf mee te willen betalen aan een verbeterde dienstverlening bij een
buurtonderzoek 2.0 indien dit daadwerkelijk tot de mogelijkheden zou behoren. Voorwaarde die een van de
respondenten daarbij stelt is dat het dan niet om slechts een paar inbraken in de buurt moet gaan, maar om
een substantiële bijdrage om de gehele veiligheid in de buurt te vergroten. In combinatie met cameratoezicht
blijkt een andere respondent eerder bereid te betalen. Opvallend is daarmee de constatering dat ondanks
het betalen van belasting sommige burgers kennelijk bereid zijn om in het kader van het vergroten van hun
eigen veiligheid in de wijk mee te betalen aan innovatieve ontwikkelingen die leiden tot een betere kwaliteit
van dienstverlening door de politie of toezichthouders. Een onevenredige verdeling van kosten belemmert
kennelijk de burger niet om mee te doen. Hoe actoren als de gemeente en politie dit zien, is niet uit de
analyse van deze vraagstelling op te maken.
Tussentijdse bijstellingen in het proces / Procesarchitectuur van digitale interactie /
Technische factoren
Slechts drie interne respondenten hadden een mening over deze factoren. Twee respondenten wijzen op
de zorg voor de infrastructuur van de politie die een massaal gebruik van sociale media niet aan zou kunnen
en daar ook niet voor geschikt is momenteel. Een andere respondent wijst op een tekort aan kennis binnen
de politieorganisatie om met dergelijke nieuwe ICT vraagstukken om te gaan. Wat door de respondenten
nodig wordt geacht zijn gebruiksvriendelijke systemen die goed aansluitend bij de status van het proces en
van hoge kwaliteit zijn. Daarnaast wordt het van belang geacht de bijdragen van eenieder te bewaken om
de vertrouwensband niet te schaden. Dit betekent 24/7 online, 24/7 ondersteuning aanwezig als dit nodig
is en resultaten direct delen. Ter verbetering van het proces is door een respondent aangegeven eventueel
ranking-systemen toe te voegen die het mogelijk maken kwalitatief goede bijdragen ‘bovenaan’ te plaatsen.
Daarbij dient ook rekening gehouden te worden met de tijdelijkheid (vluchtigheid) van informatie en relevantie
daarvan die in de loop van de tijd kan afnemen (‘aging’ mechanisme voor informatie).
Slechts vier van de twaalf externe respondenten hebben op deze vraag geantwoord. Vanuit
17
19 20
29
14
6 Onderzoek 129
wetenschappelijke hoek is aangegeven dat als partijen elkaar niet kennen de vertrouwensrelatie die niet
bestaat bij aanvang, maar wel nodig is in het proces, moeilijk wordt opgebouwd. Een beperkt aantal
bijeenkomsten kan veel bijdragen aan het opbouwen van die vertrouwensrelatie. Met digitale middelen wordt
door een van de respondenten verondersteld dat dit ook kan, maar dat daar wel veel aandacht en effort dan
voor nodig is. Als het gaat om de techniek wordt dit door alle externe respondenten als een belangrijke
kritische succesfactor gezien met de nodige risico's.
Multi-channeling
Unaniem gaven de respondenten aan dat het gebruik van sociale media overschat wordt en dat andere
vormen van communicatie (folders, media, radio tv) net zo belangrijk zijn, zeker voor de ouderen. Daarnaast
geven alle respondenten aan dat face to face contact de beste manier is voor co-creatie. Ook komt bij deze
kritische factor de sociale cohesie weer ter sprake. In wijken waar de sociale cohesie laag is, zo
veronderstellen negen van de twaalf respondenten, zullen communicatie en participatie altijd laag ontwikkeld
zijn en zal multi-channeling daar niet aan bijdragen.
Moderatie
De street level cops vonden het moeilijk hun mening te geven over moderatie. De leidinggevenden echter,
gaven aan dat moderatie een wezenlijke factor is. Zij geven aan dat er sprake moet zijn van een ambassadeur
op hoog niveau, die vervolgens wel het proces zoveel mogelijk faciliteert. Moderatie, zo geeft ruim de helft
van de respondenten aan, is eerder begeleiden dan sturen.
Daarnaast wordt vanuit politiezijde door leidinggevenden aangegeven dat het belangrijk is het proces
levendig te houden door mensen te blijven motiveren, activeren en het nieuw te ontwikkelen product constant
te optimaliseren. Dat vereist naar de mening van een aantal respondenten goed leiderschap, waarbij de
juiste koers wordt vastgehouden en verantwoordelijkheden bij betrokken partijen wordt neergelegd, daar
waar die thuis hoort.
Drie van de vijf burgers zien vooral een rol voor de burgemeester weggelegd voor regie op het proces
verwijzend naar de taak van de gemeente op het gebied van Veiligheid. Daarbij onderkennen een tweetal
externe respondenten ook de rol van de buurtvereniging en buurtpreventieteams in het proces. Een van de
vijf burgers ziet een duidelijke regierol voor de politie weggelegd. De mening waar de regie op het proces
moet liggen is daarmee verdeeld. Vanuit wetenschappelijke hoek wordt gekeken naar de politie als trekker
of een onafhankelijke derde partij, zoals TNO. Vanuit de gemeente en de politie geven respondenten aan
dat het belangrijk is dat er duidelijk regie zit op het proces en verwijst men naar elkaar. Wel zijn alle
respondenten het erover eens dat er duidelijke afspraken moeten worden gemaakt op managementniveau
van de betrokken partijen. Vanuit wetenschappelijke hoek wordt door een respondent aangegeven dat het
belangrijk is dat op het proces een zeer ervaren procesmanager zit die de politieorganisatie goed kent.
Juridische / Bestuurlijke factoren / Criminogene factoren
Zowel de privacy aspecten als ook het feit dat de crimineel op sociale media actief is, worden beide als de
minst relevante van de 37 factoren gezien. Ondanks de beperkingen van de Wet op de Politiegegevens
(WPG) en privacywetgeving dient dit niet direct als een hinderpaal te worden gezien. Volgens de
respondenten liggen er nog steeds veel openingen op dat gebied. Ook hier wordt de mediahype rondom
de daders van de overval op de juwelier weer aangehaald, waarbij het OM besloot de identiteit van de
daders prijs te geven en de snelle opsporing belangrijker achtte dan de privacy van de daders. Het zijn in
de ogen van de respondenten dit soort momenten en incidenten, die de burger en politie en OM dichter bij
24
26
30 36 33
130 Co-creatie 2.0
elkaar brengt. Vrijwel alle respondenten noemen spontaan dit voorbeeld als een keerpunt van wat wel kan
in plaats van wat niet kan. Dat de crimineel ook op sociale media actief is, wordt totaal niet relevant geacht,
omdat daar ook allang plannen van aanpak voor in ontwikkeling zijn binnen de politie (zoals GOBI: Gebruik
Open Bronnen internet en 23 opsporingsdingen). Bestuurlijk gezien geeft bijna de helft van de respondenten
aan dat co-creatie met gemeentelijke bestuurders al een ver gevorderd traject is, zowel op het gebied van
leefbaarheid als veiligheid. Het lokale bestuur wordt nu al als een betrouwbare partner gezien in de creatie
van nieuwe beleidsinstrumenten.
De afscherming van de eigen privacy speelt bij een beperkt aantal externe respondenten wel een rol als het
gaat om criminelen die mee kunnen kijken via sociale media. Het eventueel anoniem kunnen melden (of het
werken met inlogaccounts en wachtwoorden) wordt daarbij als oplossing voorgesteld. Unaniem worden
door alle respondenten de voordelen groter geacht dan de nadelen. Ondanks dat criminelen mee kunnen
kijken via sociale media en daar een zeker risico mee is gemoeid, zijn verreweg de meeste respondenten de
mening toegedaan daar niet bang voor te zijn. Zowel burgers als externe stakeholders hebben daarbij de
opvatting dat het ook positief kan uitwerken als waarschuwing. Daarbij valt uit de reacties de redenering op
te maken dat als ze het gevoel krijgen dat er op hen gelet wordt, ze ook wel uitkijken wat ze doen. Daarmee
is de veronderstelling dat dit positief van invloed is op hun gedrag, waar een preventieve werking vanuit
gaat. Alle respondenten zijn het erover eens dat het belangrijk is om jezelf bewust te zijn van wat wordt
gecommuniceerd. Privacy en vertrouwelijkheid zijn makkelijk geschaad.
Organisatorische factoren
Alle respondenten zijn van mening dat de politie organisatie zich slecht voorbereid op massale toepassing
van co-creatie middel sociale media. Een respondent noemt als voorbeeld dat Twitter nu vijf jaar bestaat en
dat de politie er sinds anderhalf jaar pas echt mee bezig is en dan ook nog zeer gefragmenteerd. Massaal
gebruik zouden we nu nog niet aankunnen zeggen negen van de twaalf respondenten, omdat we intern nog
gebrek aan kennis en technische infrastructuur hebben. Drie respondenten, allen tactisch leidinggevenden,
zijn optimistischer. Zij zien om zich heen een kleine groep leidinggevenden en medewerkers die een
voortrekkersrol vervullen en in staat zouden moeten worden gesteld een strategie voor de lange termijn te
ontwikkelen om zowel intern als extern te kunnen door ontwikkelen. Een respondent vanuit politiezijde verwijst
naar het GOBI project waarbij slechts vijf mensen zijn opgeleid, met de opmerking ‘dat is typisch politie:
we leiden te weinig op’. Door drie respondenten wordt gewezen op het belang van het verder uit leren.
Waarbij tevens wordt verwezen naar de tijd die er veelal binnen de politie niet voor is. Een andere respondent
ziet naast tijd ook voldoende geld als een knelpunt binnen de politieorganisatie. Door vier respondenten
wordt tevens verwezen naar het belang van actieve leidinggevenden op sociale media gebied. Een van de
respondenten merkte daar over op “als mensen merken dat de top er niet achter staat of er helemaal niets
mee heeft dan zakt het enthousiasme snel weg. Juist waar het gaat om sociale media, juist waar het gaat
om het doorbreken van regels”. Deze vier respondenten zien een duidelijke rol voor het leidinggevenden
weggelegd om het voortouw te nemen in co-creatie en sociale media ontwikkelingen.
Zeven van de twaalf externe respondenten kunnen niet goed overzien hoe de politieorganisatie is voorbereid
op het massaal gebruik van sociale media middel co-creatie. De bezorgdheid is groot of de politie het
allemaal wel aankan. Vier respondenten denken niet dat de organisatie er al helemaal klaar voor is.
34
6 Onderzoek 131
Financiële en technologische factoren
Iets meer dan de helft van de respondenten geeft aan dat het co-creatie proces veel tijd zal kosten, maar
wel uiteindelijk weer tijd zal opleveren, zeker als daar snelle technologie voor wordt gebruikt. Ondanks de
nadruk op de operatie bij de vorming van de Nationale Politie, verwacht niemand dat er meer tijd zal gaan
komen voor face to face contact met de burger. Alhoewel de wijkagenten alle vormen van sociale media
zelf als onpersoonlijk ervaren, merken zij wel dat de volgers door Twitter meer dan anders beter op de hoogte
zijn van het werk van een wijkagent.
Bijna alle interne en alle externe respondenten hebben geen zicht op de technologische consequenties van
een massale uitrol van co-creatie 2.0, maar geven wel aan dat de systemen van de politie verouderd zijn en
dat er weinig vertrouwen is in de kennis die daarover in huis is.
6.2.5 Moed
MOED
Aansturing (leiderschap) Sociale strategie
Regie op het proces Spanning tussen anarchie en bureaucratie
Politieke druk Balans doorslaggevend en faciliterend leiderschap
Aansturing (leiderschap)
Opvallend is dat de leidinggevenden op alle drie de niveaus (strategisch, tactisch, operationeel) aangeven
dat ze zelf onvoldoende sturen op het proces woninginbraken. Ook vinden ze dat zij onvoldoende sturen op
de zingeving van de diender op straat bij het afwerken van een buurtonderzoek. Slechts één operationeel
leidinggevende gaf concreet aan dat hij persoonlijk de street level cops en volontairs van de politie
begeleidde in het uitvoeren van buurtonderzoek 1.0. De street level cops daarentegen geven aan dat ze
niet worden aangestuurd op de uitvoering en dat ze zelf bepalen of en in welke omvang het buurtonderzoek
plaats vindt en vinden ook dat ze dat zelf ter plekke moeten kunnen bepalen. Drie van de vier street level
cops geven aan dat het juist een uitgelezen kans is om de burger ook over andere zaken in de wijk (aan) te
spreken.
Wie het proces van woninginbraken en het doen van buurtonderzoek moet aansturen is een lastige vraag
gebleken voor veel externe respondenten. Burgers hebben daar geen zicht op. Vanuit de respondenten
vanuit de gemeente is gewezen op het belang van de opleiding van agenten en de wijkagent om een
buurtonderzoek goed uit te kunnen voeren. Ook wordt door meerdere externe respondenten verwezen naar
die taak van de gemeente als het gaat om veiligheid en leefbaarheid in de wijk.
Regie op het proces
De respondenten zijn verdeeld over de procesbegeleiding van sociale media en regie op het proces. De
helft van de leidinggevenden vindt het nog veel te vroeg daar over na te denken en pleit voor een
experimenteerfase, waarin zo min mogelijk gereguleerd wordt. De andere helft pleit voor een duidelijke
managementstrategie waarbij juist wel procesmatig te werk wordt gegaan, waarbij ook een lange termijn
visie nodig is om te zorgen dat we de huidige achterstand inlopen. Vanwege de verdeeldheid van de
4
18
35
4
18
22
27
28
37
132 Co-creatie 2.0
respondenten over processturing versus projectmatige aanpak wordt in de focusgroepsessie deze factor
nader uitgediept. De medewerkers (street level cops) hebben geen mening over deze factor.
Politieke druk
Met name omdat co-creatie een relatief nieuw begrip is binnen de publieke sector hebben de respondenten
onvoldoende zicht op de politieke houding ten aanzien van co-creatie. Wel verwijzen vier leidinggevenden
naar het ontwerpplan Nationale Politie waar begrippen als heterdaadkracht, de burger als opsporings-
ambtenaar, burgerparticipatie en co-creatie genoemd zijn. Op basis daarvan achten zij het politieke klimaat
rijp voor innovatieve co-creatie concepten.
Er bestaat bij externe respondenten een wisselend beeld over de rol van de politiek bij co-creatie 2.0. Vanuit
de respondenten van de gemeente wordt aangegeven dat dit nu geen issue is. Vanuit wetenschappelijke
hoek is geopperd dat het zelfs een voordeel kan zijn als de politiek zich niet direct bemoeit met initiatieven
op dit vlak en wordt de geruisloze totstandkoming van Burgernet als een goed veerbeeld daarvan genoemd.
Aangezien co-creatie een relatief nieuw begrip is voor veel respondenten hebben zij onvoldoende zicht op
de politieke houding ten aanzien van dit onderwerp. Wel wordt vanuit de gemeentelijke stakeholders
verwezen naar de mogelijkheid vanuit de politiek om druk uit te oefenen als daar vanuit de politieorganisatie
vraag naar is.
Sociale strategie
Alle street level cops zeggen niet te weten of er een strategische visie op het gebied van co-creatie en
sociale media bestaat. Twee daarvan geven aan dat dat wel een onderdeel zou moeten zijn van de
communicatiestrategie. Alle leidinggevenden geven aan zeker te weten dat er geen visie of strategie is op
dit gebied. Zeven van de twaalf respondenten geeft aan dat een co-creatie en sociale media strategie
onderdeel zou moeten zijn van een communicatie strategie, terwijl de anderen juist aangeven dat die strategie
verder moet gaan dan communicatie alleen.
Hoe de politie in de toekomst omgaat met sociale media en de horizontale netwerksamenleving moet volgens
hen uitgewerkt worden naar wat het betekent voor alle politieprocessen (opsporing, real time intelligence
en handhaving werden met name genoemd), het personeelsbeleid en leiderschap. Een leidinggevende
omschrijft co-creatie 2.0 zelfs als “een sociologisch fenomeen waarop we als samenleving nog geen visie
hebben”. Alle leidinggevenden achten de tijd nu niet rijp voor het vormgeven van deze sociale strategie
vanwege de reorganisatie die in dit stadium nog erg gericht is op de verticale inrichting. Maar, zo geven ze
aan, vanuit een extern perspectief is de tijd is er wel rijp voor.
Burgers hebben deze vraag niet goed kunnen beantwoorden. Respondenten van de gemeente verwijzen
vooral naar het belang van een goede visie achter het geheel. Wat wil je met co-creatie en sociale media
bereiken als het gaat om veiligheid in een buurt? Door twee respondenten wordt gewezen op het belang
van experimenten en het faciliteren van middelen. Mensen moeten daarbij opgeroepen worden om te gaan
co-creëren zowel intern als extern. Vanuit wetenschappelijke zijde wordt door een van de respondenten
aangegeven dat het strategisch gezien slim is om te beginnen bij de politie omdat daar de kloof op dit
onderwerp wel eens groter zou kunnen zijn dan bij burgers. Alle respondenten zijn het er unaniem over eens
dat co-creatie 2.0 in ieder geval met elkaar moet worden gedaan vanuit de samenwerkingsgedachte.
Spanning tussen anarchie en bureaucratie
De respondenten vanuit de politie geven aan dat zij nog geen klimaat hebben die co-creatie met burgers op
alle fronten toestaat. Hoe lang dat nog gaat duren is volgens sommigen heel afhankelijk van of je nu ook de
27
8
22
6 Onderzoek 133
kans pakt binnen de organisatie om op sleutelposities mensen te zetten die wel daar handen en voeten aan
kunnen geven.
Alle respondenten op twee na zien de spanning tussen de bureaucratische structuur (hiërarchie) van de
politieorganisatie en de gefragmenteerde sociale media omgeving (anarchie) als een kritische factor.
Driekwart geeft aan de politie nog steeds te zien als een bolwerk dat niet graag informatie deelt en
onvoldoende gebruik maakt van wisdom of crowds. Het toegeven dat je anderen nodig hebt, omdat je het
zelf niet weet wordt door sommigen omschreven als een ‘zwaktebod’ , ‘een brevet van onvermogen’ of ‘het
failliet van onze organisatie’. Het merendeel ziet de cultuur binnen de politie wel veranderen en zeggen zelf
persoonlijk wel open te staan voor co-creatie met derden. Twee leidinggevenden geven aan dat de
bureaucratie nog te sterk aanwezig is binnen de politiecultuur en vinden dat we nog onvoldoende het
potentieel van onze eigen mensen aanboren en pleiten voor een traject van interne co-creatie. Daarbij
noemen ze twee voorbeelden: ontschotting tussen handhaving en opsporing en de kennisoverdracht van
jonge medewerkers aan de ouderen op het gebied van webtechnologie en sociale media.
De street level cops die samen met volontairs en buurtinterventieteams samenwerken, zien al lang de
voordelen van samenwerking en samen beslissen op straat. “Volontairs hebben samen zoveel kennis van
andere organisaties en hebben zoveel andere ervaringen, daar doe ik dagelijks mijn voordeel mee”, licht een
wijkagent toe.
De spanning tussen de bureaucratische structuur (hiërarchie) van de politieorganisatie en de
gefragmenteerde sociale media omgeving (anarchie) wordt heel wisselend ervaren door de twaalf externe
respondenten. De vijf burgers hebben hier geen mening over. Twee respondenten vanuit de gemeente geven
aan dat het vooral ligt aan het soort organisatie waar je werkt en hebben geen zicht op de politieorganisatie.
De respondent vanuit wetenschappelijke hoek ziet wel een enorme belemmering. Volgens zijn mening gaat
dit dwars overal doorheen en creëert co-creatie 2.0, vooral bij succes, automatisch weerstand. Om die
reden is er vanuit de politie en overheid draagvlak nodig, hoog opgehangen in de organisatie. Om weerstand
te voorkomen geven twee respondenten aan dat het belangrijk is om zoveel mogelijk mensen op vrijwillige
basis en degenen die het echt kunnen en het voor het werk moeten doen, daarmee te laten werken. Dat
kan een spanning opleveren, maar hoeft niet volgens meerdere respondenten zolang mensen maar goed
opgeleid en begeleid worden. Daarbij wordt als praktijkvoorbeeld door een respondent verwezen naar
wijkmanagers, de voorposten van het stadhuis die nu ook zelf twitteren met hun wijkpost en daar een cursus
in hebben gehad, waarna het gebruik in de praktijk vrij automatisch tot stand is gekomen.
Balans doorslaggevend en faciliterend leiderschap
We hebben alle leidinggevenden gevraagd naar hun persoonlijke voorkeursstijl. Iedereen geeft aan een
faciliterende leider te zijn. Daarbij zeggen vier van de zes dat hun eigen stijl ook resultaatgericht is en dat de
combinatie van beide stijlen bij voorkeur in een leidinggevende verenigd moet zijn. Deze mensen zijn echter
schaars erkent men en daarom is het van belang om teams te vormen waarin zowel doorslaggevende als
faciliterende leidinggevenden deelnemen. De street level cops geven aan dat de meeste leidinggevenden
een doorslaggevende stijl hebben en dat er onvoldoende faciliterende leidinggevenden zijn binnen de politie.
Die mening zijn ook de leidinggevenden toegedaan.
Vanuit politie respondenten wordt een zorgpunt gezien bij de plannen voor de Nationale Politie waarin vooral
een hiërarchische organisatie ontstaat. Daarbij wordt tevens opgemerkt dat een participatieve of een
directieve stijl ook heel sterk afhankelijk is van de taakvolwassenheid van een medewerker. Het goed in
positie brengen van senior medewerkers en aanspreken op hun rol en verantwoordelijkheid in het werkproces
37
134 Co-creatie 2.0
rondom co-creatie en sociale media en het doen van buurtonderzoek wordt door meerdere van de
respondenten vanuit de politie als belangrijk gezien. Naast een open stijl, waarbij politiemedewerkers de
ruimte krijgen om volop te experimenteren hoort volgens sommigen ook af en toe een directieve stijl in de
trant van: “je gaat nu dit buurtonderzoek virtueel doen.”
Opvallend is dat burgers niet direct een antwoord hebben op de vraag wat co-creatie 2.0 vraagt van
politieleiderschap. Doorvragend vertrouwen de vijf burgers op de politie als professionele organisatie met
voldoende vertrouwen in het leiderschap. Twee respondenten zien voordelen bij de totstandkoming van een
Nationale Politie, waarbij vooral het maximaal delen van kennis en informatie als belangrijke kritische
succesfactor wordt gezien. Ook de strakke sturing, waarbij geen sprake meer is van koninkrijkjes wordt door
meerdere burgers als belangrijk gezien. Nagenoeg alle burgers hebben aangegeven het belangrijk te vinden
dat de politie initiatieven blijft nemen burgers attent te maken op onveiligheidssituaties en te stimuleren dat
burgers zelf ook alert worden. Vanuit de gemeente geven respondenten het belang aan van verschillende
leiderschapsstijlen en dat er verschillen zijn tussen mensen. Zoals een van de respondenten stelt: “We zijn
niet allemaal gelijk. De ene kan mensen beter enthousiasmeren, kan een grotere schare achter zich krijgen,
kan met mooiere ideeën komen dan een ander.”
Aan het eind van elk interview is gevraagd de drie meest dominante factoren te benoemen die cruciaal zijn
in een co-creatie proces middels sociale media met het concept van buurtonderzoek 2.0 als voorbeeld. Uit
deze samenvatting komen de volgende vijf factoren als meest relevant naar voren:
1 De digitale kloof
2 Overschatting van invloed sociale media
3 Representativiteit van de participatie en de participatie paradox
4 Informatieverwerking (technologisch en mentaal)
5 Leiderschap
Uit de interviews is verder naar voren gekomen dat er een 38e factor aan de set van 37 toegevoegd zou
moeten worden, namelijk de sociale cohesie van een wijk. Deze omgevingsfactor werd bij alle actoren telkens
genoemd en bepaalt in de ogen van zowel leidinggevenden als street level cops in grote mate de
slagingskans van co-creatie in het algemeen en buurtonderzoek 2.0 in het bijzonder. De omgevingsfactor
sociale cohesie wordt in de focusgroepsessies nader verkend.
6.3 Deelconclusies interviews
Na de analyse van de interviews blijkt, dat zowel de interne als de externe factoren sociale cohesie
aanmerken als een kritische succesfactor voor de mogelijkheden van co-creatie en het slagen van
buurtonderzoek 2.0. Het onderwerp is bij vrijwel alle respondenten spontaan aan de orde gekomen en heeft
ons doen besluiten hier in de focusgroepsessies extra aandacht aan te besteden. We hebben deze 38e
factor echter in dit stadium niet gekoppeld aan de vier dimensies van het ecologisch model van Bason,
omdat het hier gaat om een omgevingsfactor die van invloed zou kunnen zijn op meerdere dimensies. Wel
wordt deze 38e factor ter empirische toetsing meegenomen in de focusgroepsessies.
Omdat we in de focusgroepsessies niet alle 37 factoren aan de orde kunnen laten komen heeft de analyse
van de interviews geleid tot een clustering van 15 factoren die prominent in de interviews naar voren zijn
gekomen. Deze hebben weer geleid tot een top vijf van bevorderende factoren (enablers), een top vijf van
6 Onderzoek 135
belemmerende factoren (blockers) en een vijftal factoren die door de respondenten als niet of minder relevant
werden beschouwd (non-issues).
Enablers
De meest genoemde bevorderende factoren vallen in de dimensies Proces (P) en Vermogen (V). De
respondenten zijn van mening dat het Vermogen word bevorderd doordat de kwaliteit van de onderlinge
verhoudingen verbetert door co-creatie. Ze zijn van mening dat dit mogelijk is doordat er zowel binnen als
buiten de politie steeds meer begrip ontstaat voor elkaars logica en dat de bereidheid om open te staan
voor de mening van anderen toeneemt. Ook neemt de politie steeds vaker een lerende houding aan. Binnen
de dimensie Proces zien de actoren de meeste kansen vanwege de technische mogelijkheden om 24/7
informatie te pushen naar burgers, zodat de opsporingsindicaties toenemen en de heterdaadkracht
bevorderen. Het gebruik van sociale media samen met andere communicatievormen zien de actoren als een
grote kans om door multi-channeling meer mensen te bereiken. Daarbij wordt prominent aangegeven dat
persoonlijk contact nog steeds de meet belangrijke is. Tot slot wordt moderatie genoemd als enabler. Het
proces van co-creatie heeft een aanjager nodig met visie en strategie, die het proces in goede banen leidt.
De top 5 van enablers ziet er alsvolgt uit:
1 De kwaliteit van de onderlinge verhoudingen verbetert door co-creatie (V, 13)
2 Opsporingsindicaties (heterdaadkracht bevorderen) (P, 7)
3 Er is steeds meer draagvlak om de logica van derden te omarmen (V, 12)
4 Sociale media geven de mogelijkheid om nog meer multi-channeling toe te passen (P, 24)
5 Goede moderatie is belangrijk. Aanjager die leidt vanuit strategie en visie (P, 26)
Blockers
De meest genoemde bevorderende factoren vallen in de dimensies Moed (M), Proces en Vermogen. De
respondenten zien twee belemmerende factoren binnen de dimensie Moed. Het ontbreken van een sociale
strategie, waarbij er een visie op co-creatie 2.0 is geformuleerd ervaren zij als een gemis om er vorm en
inhoud aan te geven. Daarnaast herkennen zij de bevindingen uit de literatuur dat er sprake is van spanning
tussen de hiërarchische, verticaal ingerichte politieorganisatie en de fluïde genetwerkte samenleving die
met name door sociale media sterk aan het veranderen is.
Binnen de dimensie Proces zien de respondenten vooral belemmeringen ten aanzien van het technologisch
absorptievermogen, zowel op het terrein van de technische infrastructuur als de fysieke beperkingen om
alle informatie die tot ons komt te verwerken.
Als het gaat om de dimensie Vermogen dan worden de digitale kloof en de participatie paradox beiden als
blockers aangemerkt. Met name het feit dat mensen van veertig jaar en ouder in de ogen van de
respondenten nog onvoldoende aanhaken bij webtechnologische mogelijkheden belemmert de massale
uitrol van sociale media, zowel intern als extern. Daarnaast zijn alle respondenten er van overtuigd dat
participatie niet zal toenemen door sociale media: een inactieve niet participerende burger zal niet actiever
gaan worden door sociale media, zo is de algemene overtuiging.
De top 5 van blockers ziet er alsvolgt uit:
1 Geen visie op co-creatie 2.0 (ontbreken van Sociale Strategie) (M, 27)
2 Digitale kloof (V, 23)
3 Hiërarchie/Anarchie (M, 28)
4 Technologisch absorptievermogen (V, 23)
5 Participatie paradox (V, 21)
136 Co-creatie 2.0
Non-issues
De meest genoemde niet relevante factoren vallen in de dimensies Moed, Proces en Bewustzijn (B). Binnen
de dimensie Moed wordt politieke druk weliswaar herkend, maar men is van mening dat dat er nou eenmaal
bij hoort en dat het geen reden zou moeten zijn om co-creatie niet toe te passen. Binnen de dimensie Proces
zijn de financiële consequenties in de categorie van non-issues terecht gekomen omdat 98% van de
respondenten aangegeven heeft geen zicht te hebben op de kosten voor de technische infrastructuur binnen
de politieorganisatie, dan wel dat webtechnologie gratis is en dus niet meer dan een internetverbinding kost.
Daarbij werden de criminogene factoren (de crimineel kijkt mee op 2.0) ook als niet relevant beschouwd,
omdat dat nu eenmaal een gegeven is bij alle communicatievormen en webtechnologie juist extra kansen
biedt de crimineel op te sporen, hoe moeilijk dat soms ook is. Tot slot werden privacy issues als niet relevant
aangemerkt. Privacy is weliswaar een groot goed, maar daar waar de veiligheid in het gedrang is, is er sprake
van een shift zowel bij politie, justitie als burgers. De media hype rondom de doodgeschoten juwelier in Den
Haag ten tijde van de interviews en het feit dat alle respondenten uit dit verzorgingsgebied komen, kan
mogelijk deze uitkomst beïnvloed hebben.
Binnen de dimensie Bewustzijn kwam de factor neveneffecten naar voren, vooral vanwege het neveneffect
van onveiligheid creëren. Juist door de aantoonbare wetenschappelijke onderzoeken naar besmettings-
gevaar, achten politiemensen het juist van groot belang de burger te waarschuwen, omdat alertheid en extra
preventie leidt tot minder inbraken en meer pogingen. De burgers verwachten juist alle openheid van politie
en willen weten wat er speelt en gespeeld heeft in hun eigen woonomgeving.
1 Politieke druk (M, 22)
2 Financiële consequenties (P, 35)
3 De crimineel kijkt mee op 2.0 -criminogene factoren- (P, 33)
4 Privacy issues (P, 36)
5 Creëren van onveiligheid - als neveneffect (B, 8)
Daarnaast hebben de uitwerking en eerste analyse van de interviews de volgende vragen opgeleverd, die
uitgediept dienen te worden tijdens de focusgroepsessies:
• In hoeverre worden de enablers, blockers en non-issues herkend door de respondenten uit de focusgroep
en kan dit leiden tot een top 5 van meest kritische factoren?
• In hoeverre hebben de politie leidinggevenden een goed beeld van het concept co-creatie en de impact
die het heeft op de politieorganisatie? Zou men anders gaan denken over projectmatige aanpak versus
processturing, na consultatie van wetenschappers en experts? *)
• In hoeverre staat de omgevingsfactor sociale cohesie buurtonderzoek 2.0 in de weg en is de focusgroep
in staat de haalbaarheid in te schatten en blockers om te zetten in enablers?
• In hoeverre ziet de focusgroep kansen voor kwaliteitsverbetering in de opsporing? Zou dit beeld
veranderen indien de expertise vanuit opsporing, sociale media, wetenschap en burgers, en handhaving
gedeeld wordt?
• Welk beeld hebben externen over leiderschap en leiderschapsontwikkelingen binnen de politie en welke
adviezen formuleren interne en externe actoren met elkaar?
6 Onderzoek 137
6.4 Focusgroepen
6.4.1 Inleiding Bij de opzet is gekozen voor twee focusgroepsessies uit wisselende samenstelling waarin burgers,
slachtoffers, politiemedewerkers, politieleidinggevenden en externe partners vanuit gemeente, bedrijfsleven
en wetenschap participeren.
Bij de uitwerking van de opdrachten voor de focusgroepsessies wordt belangrijke aandacht besteedt aan
de beantwoording van de zes kernvragen, die vanuit de analyse van de interviews zoals genoemd in
hoofdstuk 6.3 naar voren zijn gekomen. Hierbij is de focus vooral gericht op de vraag in hoeverre relevante
factoren die zich laten vertalen naar enablers, blockers en non-issues herkend worden door de respondenten
in de praktijk.
Daarnaast zijn wij op basis van de interviews tot de ontdekking gekomen dat er nog een vijftal
onduidelijkheden zijn die nader onderzoek vergen en die we mee willen nemen naar de focusgroepsessies
I en II. Deze laten zich samenvatten in onderstaande illustratie:
Illustratie 13: Spanningsvelden onderzoeksanalysemodel
138 Co-creatie 2.0
politieleiderschapco-creatie
buurtonderzoek2.0
inhoudelijke doelen
vergrotenveiligheidsgevoel
vergrotenkwaliteit opsporing
vergrotenwederzijds voordeel
vergrotenwederzijdse
afhankelijkheid
procesmatige doelen
kritische succesfactoren
1
3
4
5
2
M
B P
V
We signaleren vijf kritische punten in het onderzoeksanalysemodel, in bovenstaande illustratie weergegeven
als bliksemflitsen. In Focusgroepsessie I zijn de bliksemflitsen 1, 2, 4 en 5 behandeld.
1 De 37 factoren gevonden factoren uit de theorie zijn op basis van onze eigen analyse teruggebracht naar
vijf enablers, vijf blockers en vijf non-issues. De vraag is nu welke van deze factoren als meest kritisch
kunnen worden aangemerkt, of er verschillen van inzichten bestaan tussen de vier groeperingen (experts,
politiemedewerkers, ketenpartners en burgers) en of het mogelijk is in de focusgroep tot consensus te
komen over de top 5 van meest kritische factoren. Daarnaast vonden we de dominant genoemde nadruk
op sociale cohesie in de wijk reden genoeg deze nader te onderzoeken in de focusgroepen, omdat alle
respondenten deze omgevingsfactor als cruciaal hebben aangemerkt. In de tweede workshop van de
ochtendsessie hebben we de helft van de focusgroep na laten denken over (on)mogelijkheden van co-
creatie en buurtonderzoek 2.0 in een wijk met een geringe mate van sociale cohesie door middel van een
presentatie aan de groep.
2 De uitkomsten van de interviews leverden een vraag op ten aanzien van de procesmatige doelen. Het
wederzijds voordeel van co-creatie werd wel gezien door de burgers, maar de politieleidinggevenden
vroegen zich af of dit wederzijds voordeel wel op een procesmatige manier gehaald kon worden. Daarom
is een aantal leden van de focusgroep aan de slag gegaan met de discrepantie tussen processturing en
projectmatige aansturing, omdat er aanzienlijke verschillen werden geconstateerd tussen de theorie en
de politiepraktijk. Het dilemma dat na de interviews op tafel kwam, was dat volgens de theorie van Bason
co-creatie om een organisatie vraagt dat zijn ecosysteem op orde heeft en dus in balans is en daar hoort
processturing bij.
De politie leidinggevenden echter, gaven in de interviews aan dat de processtappen juist haaks staan op
de horizontalisering en processturing een verticale antwoord is op een horizontale vraag. Zij pleitten eerder
voor een projectmatige manier van organiseren. De vraag aan de groep was om met 5 adviezen te komen
voor de nationale politie hoe hier mee om te gaan. (Focusgroepsessie I, workshop 2b)
4. De uitkomsten van de interviews leverden een vraag op ten aanzien van de inhoudelijke doelen. Uit de
interviews bleek ook dat de voordelen van co-creatie en buurtonderzoek 2.0 vooral gekoppeld werden
aan preventie, signaleren en adviseren en dat er nog onvoldoende aandacht is geweest voor de kwaliteit
van de opsporing. Deze verdieping is gedaan door beide focusgroepen expliciet te vragen naar de kansen
en belemmeringen met betrekking tot het verhogen van pakkans/vergroten heterdaadkracht en niet alleen
te focussen op handhaving. Om dat te bereiken zijn de deelnemers met expertise in de opsporing in beide
focusgroepsessies evenredig verdeeld over de groepen.
5 De uitkomsten van de interviews leverde nog geen beeld op van eisen die de horizontale genetwerkte
samenleving van politieleiderschap eist en wat het belang is van de factoren binnen de dimensie Moed.
Ook vonden we het empirisch materiaal (zes interviews) nog te beperkt. Vandaar dat we er voor gekozen
hebben strategisch politie leiderschap onderdeel te laten zijn van beide focusgroepsessies. In de eerste
focusgroepsessie is gevraagd om met maximaal drie adviezen te komen voor Leiderschapsontwikkeling
bij de Nationale Politie.
6 Onderzoek 139
6.4.2 Opzet focusgroepen De opzet van de focusgroepen bestaat uit twee afzonderlijke deelsessies met ieder een eigen
onderzoeksdoelstelling en uitkomst. De eerste focusgroepsessie (I) heeft vooral een divergerend en
explorerend karakter om zo breed mogelijk naar relevante condities in de praktijk te kijken om een zo
compleet mogelijk beeld te kunnen krijgen. De tweede focusgroepsessie (II) heeft vooral een convergerend
karakter om vanuit een brede startpositie tot een beperkt aantal focusonderwerpen te komen die als
belangrijke conditie ertoe doen. Om die reden staan de focusgroepsessies in relatie tot elkaar, waarbij de
output van de eerste focusgroepsessie als input dient voor de tweede focusgroepsessie.
Hieronder volgt een kort overzicht van de focusgroepsessies, de doelstellingen van de workshop en de
specifieke aandachtspunten.
Focusgroepsessie I
• Workshop 1 Toetsen en divergeren van de uitkomsten kritische factoren uit theorie
• Workshop 2a Toetsen en exploreren van de uitkomsten interviews en relevante factoren die niet uit de
theorie zijn gekomen
• Workshop 2b Processturing versus projectsturing en Leiderschap, waarbij aandacht voor:
1 Het belang van sociale cohesie in de wijk
2 De discrepantie tussen procesmatige aansturing en projectmatige/incidentele aansturing
3 Wat dit vraagt van politieleiderschap
Focusgroepsessie II
• Workshop 3a Het convergeren van de uitkomsten van de factoren uit de theorie en interviews naar
een concrete en realistische praktijkcasus.
• Workshop 3b Aan de hand van casuïstiek ‘Hotspot probleemwijk’ kritische factoren herontwerp
buurtonderzoek 2.0 toetsen en eventuele blokkades opheffen
• Workshop 4 Uitdiepen wat co-creatie 2.0 vraagt van strategisch leiderschap in een horizontale
genetwerkte 2.0 samenleving, waarbij aandacht voor:
1 Het belang van faciliterend versus doorslaggevend leiderschap (visie en strategie)
2 De rol van leiderschap gebaseerd op de 4 dimensies van Bason’s Ecosysteemmodel (procesmatig)
3 Externe oriëntatie en ontwikkeling leiderschapscompetenties met oog op de toekomst (competentie)
De antwoorden van de afzonderlijke respondenten en experts worden in workshopsessies samengevat en
geanonimiseerd en daarna teruggekoppeld aan alle deelnemers. Deze terugkoppeling leidt tot nieuwe acties
waarna minimaal een tweede en eventueel nog een derde ronde kan plaatsvinden. Zowel de eerste als de
tweede focusgroepsessie wordt afgesloten met een plenaire groepsdiscussie om zoveel mogelijk tot
overeenstemming te komen van de onderzoeksbevindingen. Er wordt ingezoomd op de meest relevante
condities in de praktijk op basis van de vijf meest kritische factoren die wij in ons theoretisch onderzoek
hebben kunnen vaststellen. Doel aan het eind van de eerste focusgroep sessie is dat de respondenten
uiteindelijk tot overeenstemming komen over de (vijf) meest en (vijf) minst belangrijke condities om tot een
vernieuwd ontwerp van een buurtonderzoek 2.0 te komen.
140 Co-creatie 2.0
Beoogde doelstellingen focusgroepen
• Toetsen bij stakeholders, experts, politievertegenwoordigers, burgers en slachtoffers aanwezigheid
relevante factoren vanuit theorie in de praktijk die wezenlijk van invloed zijn op condities bij herontwerp
buurtonderzoek 2.0
• Verdiepingsslag maken op nieuwe of andere inzichten ten aanzien van factoren die uit de interviews zijn
gekomen en die om opheldering vragen
• Gedetailleerde reacties en input verkrijgen van relevante condities op een vernieuwd concept
buurtonderzoek 2.0
• Gericht informatie verzamelen over de behoeften van stakeholders en burgers en slachtoffers aan de hand
van praktijk casuïstiek gerelateerd aan een concreet vernieuwd concept buurtonderzoek 2.0
• Nagaan welke wijziging of bijstelling in relevante condities nodig is om een vernieuwd concept voor een
buurtonderzoek 2.0 verder te ontwikkelen.
6.5 Focusgroepsessie I
6.5.1 Workshop 1
Workshop 1 had tot doel: Het verkennen en exploreren van de uitkomsten van de factoren uit de theorie en
de interviews.
Allereerst hebben we de respondenten gevraagd afzonderlijk, zonder onderlinge discussie uit de vijftien
factoren van paragraaf 6.4 hun eigen top 5 van kritische factoren samen te stellen. De vijf punten konden
gegeven worden aan slechts vijf van de vijftien factoren, waarbij iedereen vrij was te kiezen uit de enablers,
blockers en non-issues. Een factor die bijvoorbeeld als non-issue uit de interviews is gekomen, kon door de
individuele respondent uit de focusgroepsessie juist als enabler of blocker worden gezien. Tijdens het invullen
van de lijst mochten de deelnemers niet met elkaar overleggen, maar wel verduidelijkingsvragen stellen aan
de procesbegeleider. Er is niet aan de deelnemers medegedeeld welke factoren bij welke dimensies
geclusterd zijn.
Politie individueel gescoord
Er werden door de individuele medewerkers van de politie geen factoren benoemd binnen de dimensie
Bewustzijn. Als enablers noemden zij Opsporingsindicaties (P, 7) en multi-channeling (P, 24). Als blockers
technologisch absorptievermogen (P, 29) de digitale kloof (V, 23) en hiërarchie/anarchie (M, 28).
Burgers individueel gescoord
Er werden bij de respondenten van de burgers geen factoren benoemd binnen de dimensie Moed.
Zij kozen vier enablers te weten opsporingsindicaties (P, 7), de kwaliteit van de onderlinge verhoudingen
(B,13), draagvlak voor logica derden (V, 15) en multi-channeling (P, 24). Daarnaast noemden zij als blocker
de digitale kloof (V, 23).
Externen individueel gescoord
De groep externen bestond uit experts op het gebied van sociale media, communicatie en co-creatie en
wetenschappers. Ze scoorden op alle vier de dimensies. Zij kozen drie enablers te weten draagvlak voor
logica derden (V, 15), moderatie (P, 26) en de kwaliteit van de onderlinge verhoudingen (B, 13).
Daarnaast noemden zij als blockers hiërarchie/anarchie (M,28) en technologisch absorptievermogen (P, 29).
6 Onderzoek 141
Ketenpartners individueel gescoord
Ook hier werd op alle vier de dimensies gescoord, waarbij opgemerkt dient te worden dat de score
gebaseerd is op één respondent. Deze koos drie enablers, te weten Kwaliteit van de onderlinge
verhoudingen (B, 13), Opsporingsindicaties (P, 7) en Moderatie (P, 26) en twee blockers namelijk Hiërarchie/
anarchie (M,28) en de Participatie paradox (V,21).
Collectief, na overleg
Vervolgens werden de resultaten plenair besproken en kwam er na discussie consensus over de top 5 van
de focusgroep. Er werd vanuit het collectief niet gescoord op de dimensie Bewustzijn. Het scoren op alle
vier de dimensies maakte geen onderdeel uit van de opdracht. Dit leidde uiteindelijk tot de volgende
gezamenlijke top 5:
• Opsporingsindicaties (P, 7) enabler
• Hiërarchie/anarchie (M, 28) blocker
• Technologisch absorptievermogen (P, 29) blocker
• Draagvlak voor logica derden (V, 15) enabler
• Moderatie (P, 26) blocker
6.5.2 Workshop 2aWorkshop 2a had als doel: het verkennen en exploreren van de uitkomsten interviews die niet uit de theorie
zijn gekomen. Zoals in de inleiding aangegeven ging het hier om de omgevingsfactor sociale cohesie in een
wijk. Wij vroegen de helft van de focusgroep, na te denken over dit onderwerp. Er werd bewust gekozen
voor een groepssamenstelling van burgers, street level cops en operationeel leidinggevenden met
gebiedsgebonden politiezorg taken, communicatie experts en leidinggevenden in het domein Opsporing.
Zij gingen een uur met elkaar in discussie en kregen de volgende hulpvragen mee:
1 Wat bepaalt de sociale cohesie in een wijk?
2 Wat maakt een wijk geschikt of ongeschikt voor co-creatie?
3 Wat maakt een wijk geschikt of ongeschikt voor buurtonderzoek 2.0?
4 Hoe kun je in een wijk participatie beïnvloeden?
5 Welke communicatievormen werken wel en niet?
6 Wat moet de politie anders doen?
7 Welke tips geeft u de politie mee?
Resultaten
De groep presenteerde na afloop de volgende resultaten.
Voor co-creatie in een wijk, waarin de sociale cohesie laag is, begint de samenwerking tussen burgers en
politie met het winnen van vertrouwen. Daarvoor is het essentieel dat er terugkoppeling plaatsvindt en dat
dat via korte lijnen plaatsvindt. Alhoewel de techniek vaak korte termijnen bevorderd (een email of tweet is
gauw verstuurd), gaat het juist bij het winnen van vertrouwen via face to face contact. Sociale media kan
werken, maar niet als daardoor er geen persoonlijk contact meer is tussen politie en burgers. De aandacht
voor de burger is belangrijk om vertrouwen te winnen. Er zal een balans gevonden moeten worden tussen
de belangen van de politie en die van de burger en daarvoor is regelmatig, liefst persoonlijk, contact nodig.
Het beste is om per thema te bekijken of het gebrek aan sociale cohesie wel een issue is in de wijk. De
sociale cohesie kan ook opeens toenemen als iets de wijk echt raakt, bijvoorbeeld bij een ernstig misdrijf of
een hausse aan inbraken.
142 Co-creatie 2.0
De tips die de groep meegeeft aan de politie:
• Organiseer capaciteit; het is belangrijk dat er opvolging komt en dat politiemensen zichtbaar aanwezig
zijn in de wijk. (P, 34)
• Geef kaders aan voor de dienders op straat, maar in beperkte mate, geeft vrijheid en ruimte om relaties
met burgers op te bouwen. Verplaats mensen niet te snel. Kennen en gekend worden is belangrijk en
bevordert vertrouwen. (P, 34)
• Stimuleer faciliterend leiderschap, zodat die professionele handelingsruimte gewaarborgd is. (M, 37)
6.5.3 Workshop 2b Processturing versus Projectsturing en Leiderschap
Processturing versus Projectsturing
Workshop 2b had als doel het verkennen en exploreren van de uitkomsten uit de interviews die afwijken van
de theorie zijn gekomen.
De discrepantie tussen procesmatige aansturing en projectmatige/incidentele aansturing, was een afwijking.
De leidinggevenden gingen in gesprek met experts op het gebied van co-creatie, sociale media, Burgernet
en wetenschappers.
Zij kregen de volgende opdracht mee: Bediscussieer de volgende (tegen)stellingen en kom met maximaal
vijf adviezen voor de Nationale Politie.
Stelling 1 Co-creatie 2.0 vraagt om een organisatie dat zijn ecosysteem op orde heeft en dus in
balans is en daar hoort processturing bij volgens het ecologisch model van Bason.
Stelling 2 “Welnee”, kwam uit de interviews met leidinggevenden, “je moet het daar toepassen
waar het werkt en dus projectmatig inzetten. Het is een kwestie van doen!”
De groep presenteerde na afloop de volgende adviezen aan de Nationale Politie:
Co-creatie 2.0 vraagt om een procesaansturing. Door de vele factoren die van invloed zijn is het wel degelijk
van belang aan een organisatie te werken die ecologisch in balans is. Dat neemt echter niet weg dat je niet
hoeft te wachten tot die balans er is. Maar afwijking op alle vier de dimensies maakt innovatieve
ontwikkelingen wel moeilijk. Daarvan is echter geen sprake.
De groep is er van overtuigd dat er genoeg Vermogen in de politie organisatie zit en dat er veel meer gekeken
moet worden naar wat er wèl aanwezig is binnen de vier dimensies. Dat moet dan vervolgens veel beter
uitgenut worden dan nu het geval is. Maar aangezien de politie organisatie al achter loopt en de
ontwikkelingen enorm hard gaan, zullen er op alle vier de dimensies strategische interventies nodig zijn,
waarbij zowel korte termijn successen als lange termijn doelstellingen nodig zijn om de innovatie energie
vast te houden. De groep gaf adviezen per dimensie:
Proces 1 Check meer en vaker de verwachtingen van de burger. Werk aan binding. (P, 34)
2 Deel meer en vaker successen en resultaten. Niet in cijfers, maar geef er context aan
en maak duidelijk wat de bijdrage van anderen is geweest. (P, 34)
Bewustzijn 3 Er is veel informatie, kennis en kunde aanwezig. Begin niet opnieuw, maar deel intern!
Co-creatie moet binnen beginnen. (B, 10)
Moed 4 Maak waar wat je beloofd. Procesopvolging van hoog tot laag!
(Leading by example) (M, 37)
Vermogen 5 Creëer een lerende context, niet alleen intern maar leer samen met burgers,
organisaties etc. (V, 11)
6 Onderzoek 143
Leiderschap
De tweede opdracht die deze groep kreeg, betrof de leiderschapsontwikkeling. Na een korte uitleg over de
verschillen tussen doorslaggevend en faciliterend leiderschap werd even stilgestaan bij de ontwikkeling van
de Nationale Politie en de horizontale genetwerkte samenleving. De groep werd gevraagd met maximaal
drie adviezen voor leiderschapsontwikkeling binnen de Nationale Politie te komen.
De groep kwam tot de conclusie dat er op sommige gebieden niets mis is met doorslaggevend leiderschap.
Daar waar crisismanagement is vereist bij grootschalig optreden, grootschalige verstoringen van de
openbare orde en maatschappelijke onrust is het essentieel en laat de politie organisatie zien waar het goed
in is en dat doorslaggevend leiderschap succesvol kan zijn.
Dat neemt niet weg dat de politie organisatie zich ook wel kwetsbaar op mag stellen, daar waar zaken
complex worden en acute interventies niet direct noodzakelijk zijn. Je kwetsbaarheid tonen, andere experts
om advies vragen, openstaan voor andere denkramen gebeurt nog onvoldoende, alhoewel de groep wel
van mening is dat het toeneemt, die openheid. De groep formuleert de volgende adviezen:
1 Stimuleer verbindend leiderschap op alle niveaus (strategisch, operationeel en tactisch), maar vooral
op tactisch en operationeel niveau. Maak dat concreet op alle niveaus, met meetbare doelstellingen en
faciliteer ontwikkelruimte. (M, 37)
2 Binnen co-creatie is iedereen expert, dus organiseer horizontale participatie, weer met meetbare
doelstellingen, daar is niets mis mee en kan makkelijk samen gaan met resultaatsturing. Onderzoek
waarom dingen wel goed gaan en buit dat uit. Vergeet daarbij de externe partners en je burgers niet, durf
los te laten. De buurt bestuurt, niet de politie. (M, 37)
3 De competentie Omgevingsgerichtheid dient meer verdieping te krijgen in ontwikkeling van
medewerkers en leidinggevenden. Een leidinggevende behoort een netwerker pur sang te zijn en een
open mind te hebben. In selectie dient het vermogen tot omgevingsgerichtheid een kritische competentie
te zijn voor bevordering- en aanname beleid. (M, 37)
6.6 Focusgroep II
6.6.1 Inleiding Op basis van de opbrengsten uit focusgroep I heeft de aandacht in focusgroep II zich voornamelijk
geconcentreerd op de bliksemflitsen 1, 3, 4 en 5 uit het onderzoeksanalysemodel.
Hieruit komt samengevat het volgende beeld naar voren:
1 Door het toenemende gebruik van sociale media zorgen openheid en het niet-hiërarchische karakter van
online participatie voor een ongekende emancipatie van burgers.
2 Deze genetwerkte horizontale samenleving staat nu haaks op de verticaal en hiërarchisch georganiseerde
politie organisatie.
3 Dat maakt de aansluiting tussen burgers en de politie moeilijker en vraagt om een andere rol en positie
van dienders en leidinggevenden.
4 Er zijn strategische interventies nodig om die aansluiting te blijven vinden en te verstevigen deze zullen
beschreven worden in een herontwerp van het buurtonderzoek (2.0) middels co-creatie en sociale media.
144 Co-creatie 2.0
Illustratie 13: Spanningsvelden onderzoeksanalysemodel
We signaleren vijf kritische punten in het onderzoeksanalysemodel, in bovenstaande illustratie weergegeven
als bliksemflitsen. In de focusgroep II sessie heeft de nadruk gelegen op de bliksemflitsen 1, 3, 4 en 5.
1 De 37 factoren gevonden factoren uit de theorie zijn op basis van onze eigen analyse teruggebracht naar
vijf enablers, vijf blockers en vijf non-issues. De vraag welke van deze factoren als meest kritisch kan
worden aangemerkt in een samen te stellen top 5 werd uitgewerkt in Focusgroep 1. Hieruit zijn twee
belemmerende factoren gekomen, waarbij in later workshop 3 de vraag is gesteld wat er voor nodig is
om deze belemmeringen op te heffen om tot een haalbaar concept van een buurtonderzoek 2.0 te komen.
Op basis van verschillen in inzicht tussen de vier groeperingen (experts, politiemedewerkers, ketenpartners
en burgers) is vervolgens gekeken of het mogelijk is om tot een gedeelde opvatting te komen over de
vraag; hoe met de vijf kritische factoren uit focusgroep I om te gaan als het gaat om een probleemwijk
met een hotspot van woninginbraken en wat daarvoor nodig is gebaseerd op het theoriemodel van Bason.
3 Vanwege de sterk prominente rol van de factor sociale cohesie in de wijk, hebben wij deze nader
onderzocht in de focusgroepen, aangezien alle respondenten deze omgevingsfactor als cruciaal hebben
aangemerkt. De uitkomsten van de interviews in de casestudy ‘Zoetermeer’ leverde een vraag op ten
aanzien van de inhoudelijke doelen in een probleemwijk als het gaat om vergroten van de kwaliteit van de
opsporing en heterdaadkracht, vanwege een vermeend gebrek aan sociale cohesie in de wijk. We hebben
drie verschillende deelgroepen na laten denken over de belemmerende en stimulerende factoren in een
wijk met een geringe mate van sociale cohesie aan de hand van een op de werkelijkheid gebaseerde
casestudy ‘Astmeer’ casus.
6 Onderzoek 145
politieleiderschapco-creatie
buurtonderzoek2.0
inhoudelijke doelen
vergrotenveiligheidsgevoel
vergrotenkwaliteit opsporing
vergrotenwederzijds voordeel
vergrotenwederzijdse
afhankelijkheid
procesmatige doelen
kritische succesfactoren
1
3
4
5
2
M
B P
V
4 De uitkomsten van de interviews leverde een vraag op ten aanzien van de inhoudelijke doelen. Uit de
interviews bleek dat de voordelen van co-creatie en buurtonderzoek 2.0 vooral gekoppeld werden aan
preventie, signaleren en adviseren. Daarnaast is uit de interviews gebleken dat het aantal
opsporingsindicaties naar verhouding laag is, gelet op de inspanning die daar middels een buurtonderzoek
voor moet worden geleverd. Daar staat tegenover dat elke opsporingsindicatie die (in)direct leidt tot een
dader als hoog wordt gekwalificeerd. Deze uitkomst leverde een vraag op hoe het ideale buurtonderzoek
er in een 2.0 variant uit zou moeten komen te zien rekening houdend met een realistisch en haalbaar
scenario voor de toekomst. De vraag aan de groep was om een droombeeld te schetsen voor de Nationale
Politie.
5 De uitkomsten van de interviews leverden nog geen beeld op van eisen die de horizontale genetwerkte
samenleving van politieleiderschap eist en wat het belang is van de factoren binnen de dimensie Moed.
Ook vonden we het empirisch materiaal (zes interviews) nog te beperkt. Vandaar dat we er voor gekozen
hebben strategisch politie leiderschap onderdeel te laten zijn van beide focusgroepsessies. In de eerste
focusgroepsessie is gevraagd om met maximaal drie adviezen te komen voor Leiderschapsontwikkeling
bij de Nationale Politie. In de tweede focusgroepsessie is de focus gericht geweest op een drietal
dimensies die voor het strategisch leiderschap op basis van de uitkomsten van de interviews van belang
zijn. Het gaat hier om: strategische visie, processturing en competentie-ontwikkeling. Verdeeld over drie
verschillende groepen zijn deze onderwerpen afzonderlijk aan de orde geweest.
Hoger liggende doelstelling van focusgroepsessie I en II, die in elkaars verlengde liggen is om op basis van
de uitkomsten van dit empirisch onderzoek te komen tot een daadwerkelijk herontwerp van een
buurtonderzoek 2.0 middels co-creatie en sociale media.
Focusgroepsessie IIStakeholders - Dynamisch groepsproces - Toetsen analysemodel
Illustratie 14: Toetsen analysemodel focusgroepsessie II
146 Co-creatie 2.0
Burgers en slachtoffersvan woninginbraken
Leidinggevenden Politieen street level cops
vernieuwdbuurtonderzoek 2.0
Ketenpartners
Expertsco-creatie ensociale media
Van de 37 factoren zijn als uitkomst in de focusgroep I sessie als het gaat om blockers binnen de top 5
prioritering twee meest belemmerende factoren aangemerkt. Het gaat hier om:
Factor M, 28 - Hiërarchie/anarchie - spanning tussen hiërarchie van de politieorganisatie en de dynamische
sociale media omgeving.
Factor V, 25 - Technologisch absorptievermogen - de politie is qua technische infrastructuur niet klaar
voor massale 2.0 toepassingen en de mens krijgt al die informatie en prikkels niet meer verwerkt.
In focusgroepsessie II wordt nader op deze twee belemmerende factoren ingegaan met de vraag wat nodig
is deze blockers op te heffen. We komen hieronder aan de hand van een casus op het antwoord van deze
vraag terug.
6.6.2 Uitkomsten workshop 3 - Casus ‘Astmeer’In deze workshop kregen de deelnemers de individuele opdracht zich aan de hand van een op de
werkelijkheid gebaseerde praktijk casus ‘Astmeer’ uit te spreken over de haalbaarheid en slagingskans van
een vernieuwd buurtonderzoek 2.0 middels co-creatie en sociale media in een probleemwijk (zie bijlage).
De casus Astmeer is gebaseerd op de casestudy Zoetermeer, waarbij fictief slechts een beperkt aantal
elementen aan de realiteit zijn toegevoegd. Het gaat hier om de toevoeging van het bestaan van drie
(criminele) jeugdgroepen en een multiculturele bevolkingssamenstelling met een groter aandeel allochtone
bevolkingsgroepen dan in de werkelijke situatie. Dit is gedaan om het contrast met een gemiddelde woonwijk
nog wat te vergroten en ook in perspectief te kunnen plaatsen van grootstedelijke problematiek. Deze
opdracht had tot doel om op basis van de intuïtie van deelnemers en de verschillende inzichten die bestaan
tussen de vier groeperingen (experts, politiemedewerkers, ketenpartners en burgers) significante verschillen
te ontdekken als het gaat om de perceptie van factoren die positief dan wel negatief van invloed kunnen
zijn. Om die reden werd de deelnemers naast het inschattingspercentage tevens gevraagd een meest
motiverende factor (enabler) en belemmerende factor te benoemen (blocker).
De drie groepen werden gemengd verdeeld, met eerst een individuele opdracht.
Individuele opdracht:
1 Hoe schat u de slagingskans in dat een vernieuwd ontwerp van een buurtonderzoek middels co-creatie
en sociale media in deze probleemwijk gaat werken? (10, 20, 30... 100%)
2 Noem een meest motiverende (stimulerende) factor (enabler)
3 Noem een meest belemmerende factor (blocker)
Groepsopdracht:
1 Hoe kunnen de twee blockers uit de focusgroepsessie I worden opgeheven en wat is daarvoor nodig?
2 Beschrijf het beeld dat u heeft van een vernieuwd ontwerp buurtonderzoek 2.0 en deel dat plenair met
de hele groep.
Hulpvragen:
3 Waar liggen de aangrijpingspunten (enablers) ? En waar liggen de knelpunten (blockers)?
(maximaal vijf aangrijpingspunten en maximaal vijf knelpunten benoemen)
4 Welke factoren uit de lijst van vijftien (in de ochtend) vormen een directe bedreiging of blokkade?
5 Hoe kunnen de blokkades worden opgeheven en wat is daarvoor nodig? (maximaal vijf blockers uitwerken)
6 Gegeven de vijf condities van de ochtendsessie die als ‘cruciaal’ zijn benoemd, aan welke voorwaarden
dient een goed herontwerp Buurtonderzoek 2.0 te voldoen? En wat mist u dan nog? (maximaal vijf
belangrijke factoren benoemen)
6 Onderzoek 147
6.6.3 Analyse uitkomsten Workshop 3aWorkshop 3 had tot doel: het convergeren van de uitkomsten van de factoren uit de theorie en de interviews
naar een concrete en realistische praktijkcasus ‘Astmeer’.
Allereerst hebben we de respondenten gevraagd in een individuele opdracht hun slagingskans in te schatten
als het gaat om co-creatie binnen een probleemwijk, waarbij iedereen vrij was te kiezen uit de enablers,
blockers en non-issues die hij of haar zich voor kon stellen. Tijdens het invullen van de lijst mochten de
deelnemers niet met elkaar overleggen, maar wel verduidelijkingsvragen stellen aan de procesbegeleider.
Er is niet aan de deelnemers medegedeeld welke factoren bij welke dimensies geclusterd zijn.
De hieronder genoemde percentages zijn individueel benoemde inschattingpercentages. Vanwege het
relatief lage aantal respondenten kunnen hier geen kwantitatief betrouwbare onderzoeksgegevens aan
worden ontleend. Wel geven de individuele scores en het gezamenlijke beeld daarover per categorie (burger,
politie, externen, ketenpartners) in kwalitatieve zin een zekere indicatie hoe de opvatting is over de
slagingskans. De daaraan verbonden waarde ‘gemiddeld’ wijst op een gezamenlijke uitkomst met een
slagingskans van boven de 50%. De waarde ‘hoog’ wijst op een hoge slagingskans, uitgaande van een
rekenkundig gemiddelde van 60% of hoger. De waarde ‘laag’ die overigens niet voorkomt wijst op een lage
slagingskans, uitgaande van een rekenkundig gemiddelde van 40% of lager. De waarde ‘sterk verdeeld’
wijst op een gezamenlijk beeld waarin de uitkomsten sterk uiteen lopen van een individueel gescoorde zeer
lage tot zeer hoge slagingskans. Alleen onder de respondenten van de politie blijkt deze grote verdeeldheid
in het beeld te bestaan. Interessant was daarbij voor ons de vraag hoe het met deze verdeeldheid zit en
waar kenmerkende verschillen zijn gerelateerd aan de vier dimensies van het ecosysteemmodel van Bason.
De verdere analyse van de uitkomsten komt hieronder aan de orde.
Top 10 politie, individueel gescoord
Er werden bij de politie geen factoren benoemd binnen de dimensie Bewustzijn. Zij kozen voor zes blockers,
namelijk de aansturing (M, 4), gelijkwaardige machtsverhoudingen (V, 12), technische succesfactoren
(P, 29), criminogene factoren (P, 33) leiderschap (M, 37) en sociale cohesie (V, 38). Als enablers werd
gekozen voor informatieverwerking (P, 5), opsporingsindicaties (P, 7), open klimaat (V, 11) en adaptie-
vermogen (V, 25). De gemiddelde slagingskans kwam rekenkundig neer op 54%. Het laagst genoemde
percentage was 20% en de hoogste 80%.
Top 5 Burgers, individueel gescoord
Er werden bij de burgers geen factoren benoemd binnen de dimensie Moed en Bewustzijn. Zij kozen voor
vijf blockers, namelijk open klimaat (V, 11), de digitale kloof (V, 23), organisatorische factoren (P, 34) en
sociale cohesie (V,38). Als enabler werd gekozen voor de kwaliteit van de onderlinge verhoudingen (V, 13).
De gemiddelde slagingskans werd geschat op 50%. De laagste was 40% en de hoogste 60%.
Top 6 Externen, individueel gescoord
Er werd bij de respondenten van de externen geen factoren benoemd binnen de dimensie Moed en
Bewustzijn. Zij kozen voor twee blockers, namelijk sociale cohesie (V, 38) en criminogene factoren (P, 33).
Als enablers werd gekozen voor de selectie van stakeholders (V, 14), het Adaptievermogen (V, 25) de
Procesarchitectuur (V, 20) en technische succesfactoren (P,29). De gemiddelde slagingskans werd geschat
op 54%. De laagste was 35% en de hoogste 82%.
148 Co-creatie 2.0
Top 3 ketenpartners, individueel gescoord
Er werd bij de ketenpartners alleen op de dimensie Vermogen gescoord. Zij kozen voor drie enablers, te
weten de kwaliteit van de onderlinge verhoudingen (V,13), de dominante eigen logica (V,15) en de
participatie paradox (V,21). De gemiddelde slagingskans werd geschat op 70%. De laagste was 65% en
de hoogste 75%.
Kijken we naar alle stimulerende factoren die door de respondenten zijn genoemd, dan komen we tot de
slotsom dat er om co-creatie 2.0 binnen een probleemwijk aan te pakken tien aangrijpingspunten (enablers)
te benoemen zijn die vooral liggen binnen de dimensies Proces en Vermogen van Bason’s ecosysteem
model.
1 Informatieverwerking (P, 5)
2 Opsporingsindicaties (P, 7)
3 Open Klimaat (V, 11)
4 Kwaliteit van de onderlinge verhoudingen (V, 13)
5 Selectie van stakeholders (V, 14)
6 Dominante eigen logica (V, 15)
7 Procesarchitectuur (V, 20)
8 Participatie paradox (V, 21)
9 Adaptievermogen (V, 25)
10 Technische succesfactoren (P, 29)
Kijken we naar alle belemmerende factoren die door de respondenten zijn genoemd, dan komen we tot de
slotsom dat er negen kritieke factoren (blockers) zijn te benoemen waarmee bij de ontwikkeling van een
buurtonderzoek 2.0 in een probleemwijk rekening gehouden dient te worden in het ontwerp.
1 Aansturing (M,4)
2 Open klimaat (V,11)
3 Gelijkwaardige machtsverhoudingen (V,12)
4 Digitale Kloof (V,23)
5 Organisatorische factoren (P,34)
6 Technische succesfactoren (P,29)
7 Criminogene factoren (P,33)
8 Leiderschap (M,37)
9 Sociale cohesie (V,38)
Kijken we naar het totaal van stimulerende en belemmerende factoren dan is het opvallend dat beide
opsommingen elkaar vrijwel uitsluiten, op de factor ‘open klimaat’ na. Deze factor wordt door respondenten
zowel als een positief aangrijpingspunt (enabler) gezien als een blocker en daarmee belemmerende factor.
Dat deze factor in beide opsommingen voorkomt kan duiden op beide kanten van een medaille waarbij
enerzijds positief en anderzijds negatief tegen het belang van een dergelijke factor kan worden aangekeken.
Feit blijft dat het hier kennelijk om een kritieke factor gaat, waarbij het van belang is om er ruim aandacht
aan te schenken wil co-creatie 2.0 bij de ontwikkeling van een buurtonderzoek 2.0 in een probleemwijk enig
kans van slagen hebben.
6 Onderzoek 149
6.6.4 Analyse uitkomsten Workshop 3b
Over de vraag ‘Wat is nodig om de blockers uit Focussessie I om te buigen naar enablers?’ binnen de
context van een probleemwijk zoals ‘Astmeer’ zijn onderstaande twee belemmerende factoren nader onder
de loep genomen door drie afzonderlijke deelgroepen.
Belemmerende factor [1] (M,28) - Hiërarchie/anarchie - spanning tussen hiërarchie van de politie-
organisatie en de dynamische sociale media omgeving.
Deze blocker kan enabler worden door:
• Problematiek buitenwereld centraal stellen; kijk naar waar de behoeften liggen op probleemthema’s die
burgers en de maatschappij belangrijk vinden
• Bewustwording intern/extern bevorderen; werk aan bewustwording door van hoog tot laag door de gehele
organisatie, betrek daarbij ook de strategische en ketenpartners met aandacht voor burgers op de eerste
plaats
• Belemmerende regelgeving aanpassen; draag zorg voor de invloed op het aanpassen van regelvorming
die nu vaak te belemmerend wordt ervaren zoals de Privacywetgeving
• Bewustwording en leiderschap bij politie, politiek en OM te bevorderen; laat strategische leiders inzien
hoe belangrijk het is een strategische koers op dit onderwerp uit te zetten
• Afrekencultuur stopzetten; kom tot een andere vorm van resultaatsturing waarbij ook initiatieven op gebied
van co-creatie 2.0 worden beloond ongeacht de opbrengst in harde resultaatdoel-stellingen gebaseerd
op ‘oud’ denken (streepjescultuur).
• Hiërarchie geen rol van betekenis te laten spelen binnen 24 uurs acties; laat zoveel mogelijk beslissings-
invloed over aan een brede laag in de uitvoeringsorganisatie (24/7) als het gaat om beslissingen die binnen
een termijn van 24u moeten worden genomen, vertrouw daarbij op de rol van operationeel leidinggevenden
in de aansturing en de discretionaire bevoegdheid van street level cops.
• 24/7 informatieoverdracht mogelijk maken om direct te kunnen reageren; richt de geautomatiseerde
werkprocessen zodanig in dat informatie verkregen via social media 24/7 aangenomen en doorgezet kan
worden ten behoeve van opvolging, ook bij iemands afwezigheid.
• Hiërarchie gebruiken om verandering in cultuur op elk niveau te laten landen; gebruik bewust het dwingend
karakter van de hiërarchische aansturing om soms tegen de interne weerstand in te gaan of mogelijkheden
te creëren die vragen om gezaghebbende invloed bij strategische ketenpartners of het bestuur om mee
te gaan in de beweging.
Belemmerende factor [2] (V,25) - Technologisch absorptievermogen - de politie is qua technische
infrastructuur niet klaar voor massale 2.0 toepassingen en de mens krijgt al die informatie en prikkels niet
meer verwerkt.
Deze blocker kan enabler worden door:
• Aangaan relatiemanagement met burger; stem betrokkenheid af op doelgroepen in de wijk, ontdek hoe
relatienetwerken in elkaar zitten en sluit aan bij communities die al bestaan
• Excellente communicatie organiseren; afgestemd op doelgroepen op inhoud en betrekkingsniveau, spreek
dezelfde taal en zoek aansluiting bij themaonderwerpen die leven in de wijk bij buurtbewoners
• Iedereen een taak te geven; benut vooral jongere en enthousiaste mensen binnen de eigen organisatie
en daarbuiten om van daaruit voldoende trekkracht en beweging te organiseren.
150 Co-creatie 2.0
• Virtueel en fysiek toegang bieden tot publieke diensten; zorg voor een hybride dienstverlening, waarbij
zowel virtueel als fysiek contact kan bestaan in het relatiebeheer.
• Durf nieuwe technologie te gebruiken; schroom niet om social media technologie die vandaag al werkt en
direct ingezet kan worden daarvoor te benutten, wees niet te afwachtend en leer vanuit de opgedane
ervaring.
• Meerdere communicatie kanalen beschikbaar stellen; besef dat meerdere communicatiekanalen gebruikt
moeten worden om alle denkbare doelgroepen te kunnen bereiken.
• Per kanaal diverse deskundigen aan bod laten; afhankelijk van het onderwerp en het gebruikte kanaal de
juiste deskundigen een rol geven in de communicatie
• Maatwerk (lokaal/juiste schaalniveau) bieden voor specifieke doelgroepen zoals burgers, wijkagenten,
opsporingsambtenaren etc.; differentieer naar functionele doelgroepen (intern/extern) en toepassings-
mogelijkheden op landelijke, regionale of juist lokale schaal. Gaat het om het thema woninginbraken, dan
is de impact vooral op een relatief klein lokaal gebied voelbaar en is het van belang op het juiste lokale
niveau aansluiting te zoeken met de gewenste doelgroep(en).
Synthese
Voor het ontwerpen van een buurtonderzoek 2.0 middels co-creatie en sociale media in een probleemwijk,
waarin de sociale cohesie laag is, is het zaak om eerst de samenwerking tussen burger en politie te
bevorderen met het winnen van vertrouwen. Uit de analyse blijkt dat respondenten zich herkennen in het
beeld dat de lokale bevolking in een buurt eerst bereid moet zijn alert en oplettend te willen zijn door goed
met elkaar in verbinding te staan. Daarvoor is het essentieel dat er terugkoppeling plaatsvindt via korte lijnen
naar de politie. Voor het vertrouwen tussen burgers en politie kan dit unaniem volgens alle respondenten
niet zonder face-to-face contact. Sociale media kan drempelverlagend werken, maar voor echt contact en
verbinding met de lokale buurt en omgeving in het bijzonder binnen een probleemwijk is fysiek contact
tussen politie en burgers een belangrijke kritieke factor.
Gebleken is ook dat in een probleemwijk een meerderheid van de respondenten van mening is dat de
gemeenschappelijke problematiek kan zorgen voor een bindende factor. Een woninginbrakengolf in de wijk
of een groot aantal vernielingen of diefstallen uit auto’s kan de sociale binding in de wijk versterken doordat
dit belang vrijwel iedere burger in de wijk raakt. Daarnaast is de vraag aan de orde gekomen of er wel echt
sprake is van een lage sociale cohesie in een probleemwijk. De sociale binding tussen verschillende etnische
groepen in de wijk kan er wel zijn, maar op een andere manier vorm en inhoud krijgen en hoeft zich niet te
beperken tot de lokale buurt. Het voorbeeld van een Antilliaanse groep die een sterke onderlinge sociale
band kent, maar waarbij de contacten zich niet beperken tot het lokale en eerder regionaal van aard zijn
werd daarbij illustratief genoemd. Er zal om die reden kritisch naar problematische themaonderwerpen in
de wijk moeten worden gekeken. Ook zal afzonderlijk per wijkverzorgingsgebied beoordeeld moeten worden
of het gebrek aan sociale cohesie wel aan de orde is in de wijk. Het kan namelijk zijn dat er wel sociale
cohesie bestaat, alleen binnen bijvoorbeeld etnische groepen in leefgemeenschappen anders vorm krijgt
dan de traditionele burenhulp.
In een advies aan de strategische leiders van de Nationale Politie zijn de navolgende 10 aandachtspunten
genoemd om de slagingskans van een vernieuwd buurtonderzoek 2.0 in een probleemwijk middels co-
creatie en sociale media te vergroten. Deze aandachtspunten zijn te herleiden naar de set van 37 factoren
waarin de respondenten zich klaarblijkelijk herkennen.
6 Onderzoek 151
Sociale cohesie
Kijken we naar het belang dat respondenten hebben toegekend aan de factor ‘Sociale cohesie’ zoals dat
uit de interviews en focusgroepsessies naar voren is gekomen, dan kunnen we dit als een belangrijke
maatschappelijke contextvariabele beschouwen. Durkheim (1858-1917) ontleende het begrip aan de
natuurkunde om nieuwe vormen van sociale integratie en samenhang in de samenleving te duiden. Sociale
relaties zijn losser geworden en meervoudig. Mensen hebben meer keuzemogelijkheden en zijn selectiever
geworden.
De set van 37 factoren wordt om die reden door ons uitgebreid met een 38e factor. Sociale cohesie valt
naar de omschrijving van de begrippen die gebruikt worden in het ecosysteem van Bason het beste onder
te brengen onder de dimensie Vermogen; dit speelt zich namelijk af op vier niveaus: Context, Strategie,
Organisatie en Mensen & Cultuur met elk hun kansen en belemmeringen. Hier gaat het vooral om het besef
wat de betekenis is om co-creatie 2.0 toe te passen binnen de context van een probleemwijk waarin de
sociale cohesie aantoonbaar, gelet op de uitkomsten van de interviews en focussessies, een kritieke factor
van belang is.
Sociale cohesie (38e factor)
1 Vertrouwen burgers vergroten (V,11); het gaat hier om een algemene sfeer van openheid te creëren
waarin contact en informatie-uitwisseling tussen bestuur, politie partners, burgers en andere
belanghebbenden min of meer gewoon is.
2 Terugkoppeling korte lijnen (V, 13) ; er dient geen kostbare tijd verloren te gaan in de uitwisseling van
informatie tussen burgers en politie. Daarbij is het van belang te onderkennen dat er sprake is van een
wederzijdse afhankelijkheid waarbij partijen op elkaar aangewezen zijn en die elkaar verbindt.
3 Sociale cohesie per thema (V, 38) ; zoek aansluiting bij probleem thema’s die er in de wijk in de ogen
van buurtbewoners toe doen. Houd daarbij rekening met de sociale structuur en opbouw van de wijk
die voor elk gebied anders kan zijn. Zoek aansluiting bij zowel de fysieke als virtuele leefgemeenschappen
die er bestaan en probeer die als het even kan met elkaar te verbinden.
4 Aandacht - burger is belangrijk (P, 1) ; neem de burger serieus en besteedt voldoende tijd en aandacht
aan het fysieke contact. Hier ligt een belangrijk aangrijpingspunt om woninginbraken terug te dringen
door hen bewust te maken van besmettingsgevaar en herhaald slachtofferschap.
5 Balans prioriteiten politie - burger (V, 15) ; draag er zorg voor dat de burger invloed heeft op de
prioriteitskeuzen van de politie en dat er sprake is van eenzelfde probleemperceptie bij de aanpak van
belangrijke onderwerpen, zoals woninginbraken die er volgens buurtbewoners toedoen.
6 Sociale media kan niet zonder fysiek contact (P, 24) ; alle respondenten geven unaniem aan dat er naast
social media mogelijkheden voor de burger altijd behoefte zal zijn aan fysiek contact in het bijzonder na
ingrijpende gebeurtenissen, waaronder bijvoorbeeld een woninginbraak met grof geweld.
7 Lage drempel voor burgers (V, 12) ; zorg ervoor dat burgers ondanks verschillen in formele machtspositie
zich gelijkwaardig voelen en bereidheid tonen mee te doen door de drempel zo laag mogelijk te houden
8 Capaciteit organiseren (P, 34) ; herken tijdig organisatorische factoren die van belang zijn, zoals de
capaciteitssterkte die nodig is om opvolging te kunnen geven aan zaken die (massaal) via sociale media
worden gemeld, maar waar de organisatie nog niet op berekend is.
9 Kaders waarbinnen vrijheid (P, 36) ; wees helder en duidelijk over wat medewerkers wel en niet mogen
communiceren via sociale media. Geef op hoofdlijnen kaders aan, waarbinnen voldoende vrijheid bestaat
en creativiteit de ruimte kan krijgen op basis van vertrouwen. Durf er vooral iets van te vinden, uitgaande
van een lerende organisatie.
152 Co-creatie 2.0
10 Faciliterend leiderschap (M,3 7) ; ondersteun genomen initiatieven en faciliteer dit waar het noodzakelijk
en gewenst is. Draag vanuit het faciliterend leiderschap zorg voor voldoende verbinding tussen burgers,
politie en externe partners bij het totstandkomen van initiatiefvoorstellen om met co-creatie 2.0 van de
kant te gaan.
Uit de discussies vanuit deze focusgroepsessie is naar voren gekomen dat bewoners zich in probleemwijken
ondanks het gebrek aan sociale cohesie doorgaans wel emotioneel betrokken voelen bij hun woonomgeving,
maar dit slechts omzetten in concrete actie wanneer ze er zelf baat bij hebben en geen angst hebben voor
represailles uit de buurt. Een gezamenlijke vijand, dreiging of doel kunnen de buurtbinding bevorderen, al is
het maar tijdelijk. Kortom, mensen zetten zich wel in voor hun buurt, maar vooral als het eigenbelang betreft.
Opvallend is dat de drie aandachtspunten die gemeenschappelijk door alle respondenten als meest cruciaal
zijn benoemd (1, 2 en 4) ook hier gaat om factoren binnen de dimensies Vermogen en Proces van het
Ecosysteem model van Bason. Het handelen vanuit faciliterend leiderschap binnen de dimensie Moed hoort
daar als beste optie voor het strategisch leiderschap bij.
6.6.5 Uitkomsten workshop 4De uitkomsten van de interviews leverde zoals eerder geconstateerd nog geen beeld op van eisen die de
horizontale genetwerkte samenleving van politieleiderschap eist en wat het belang is van de factoren binnen
de dimensie Moed. Om die reden heeft de vraag centraal gestaan wat de netwerksamenleving vraagt van
het strategisch politieleiderschap, mede met het oog op de vorming van een Nationale Politieorganisatie
die zich kenmerkt door een sterk hiërarchische opbouw en aansturing.
Co-creatie en leiderschap - Groep 1 (Visie en strategie)
Op basis van de uitkomsten uit de ochtendsessie en de opbrengsten van de interviews is in deze sessie de
dialoog aangegaan met de respondenten over de vraag welk advies meegeven moet worden aan de top
van de Nationale Politie om co-creatie 2.0 mogelijk te maken. De navolgende vijf adviezen zijn daarbij tot
stand gekomen:
Adviezen aan de Nationale Politie
1 Draag zorg om dit ‘geel’ proces ‘blauw’ te laten landen (M, 18); bij geeldruk denken weet je niet wat er
van te voren uitkomt (De Caluwe 2006: 69-76), want dat is bij co-creatie deel van het onderhandelingsspel
tussen burgers, politie en ketenpartners. Rekening dient gehouden te worden met het conglomeraat van
belangen, partijen en actoren en (verborgen) macht. Vervolgens dient de uitkomst toepasbaar gemaakt
te worden voor een politieorganisatie waarin het blauwdruk denken domineert en een combinatie van het
denken in ‘beste oplossingen’ en ‘geplande aanpakken’ zich bij voorkeur dient te vertalen naar best
practices.
2 Focus op buitenwereld (V, 11); draag zorg voor de focus naar buiten en een sfeer van openheid en
vertrouwen waarin contact en informatie-uitwisseling tussen politie, burgers en ketenpartners en andere
belanghebbenden min of meer gewoon is.
3 Bevorderingsbeleid (mix) (M, 28); kijk goed naar het bevorderingsbeleid en geef jonge ambitieuze
leidinggevenden en medewerkers een kans zich volop te ontplooien middels co-creatie en sociale media
los van hiërarchische structuren waar bevordering op basis van leeftijd en anciënniteit veelal dominanter
aanwezig zijn dan op basis van talent en netwerkend werken kwaliteiten.
6 Onderzoek 153
4 a. Leider (strategisch/tactisch) is onderdeel van team (faciliteren) (M,37); besef dat de strategisch leider
onderdeel is van een team. Niemand kan het alleen en er is ook binnen het leiderschap sprake van
wederzijdse afhankelijkheid tussen alle niveaus (strategisch/tactisch/operationeel). Het goed onderhouden
van deze verbinding is een belangrijke taak voor het strategisch leiderschap. Dat geldt ook voor het
onderhouden van externe netwerkrelaties op strategisch niveau met partners en belanghebbende actoren.
b. Wijkagent op zijn niveau (street level cop) (B,6) ; draag zorg voor een duidelijke positionering van de
wijkagent in het onderhouden van netwerkrelaties om de eigen strategische en operationele
informatiepositie te versterken.
5 Wees Strategisch Hitteschild (B,10); draag zorg voor een goede afstemming in het besluitvormingsproces
om te komen tot afstemming en ontwikkeling van co-creatie als proces. Voorkom dat struikelblokken
binnen dit dynamisch proces leiden tot knelpunten in de operationele aansturing en uitvoering. Sta voor
de medewerkers en hun goedbedoelde initiatieven ook als dit onverhoopt onvoorziene negatieve gevolgen
kan hebben.
Co-creatie en leiderschap (Procesmatig)
De uitkomsten van focusgroepsessie I en de interviews leverden een vraag op ten aanzien van de
procesmatige doelen. Opvallend is het beeld dat onder de politieleidinggevenden in tegenstelling tot externe
partners en ketenpartners betrekkelijk weinig tot geen aandacht is voor de procesmatige aansturing. Eerder
prevaleert de neiging om te komen tot een projectmatige aansturing binnen de politie op dit onderwerp.
Volgens de theorie van Bason gaat het bij co-creatie om een organisatie dat zijn ecosysteem op orde heeft
en in balans is en daar hoort processturing bij. In deze workshopsessie is om die reden kritisch gekeken
naar de manier van organiseren en inrichten van het proces en wat dat vraagt van strategisch leiderschap.
De vraag aan de groep was om met vijf adviezen te komen voor de Nationale Politie met het oog op de
procesmatige inrichting en wat dat van strategisch leiderschap vergt.
Adviezen Nationale Politie
1 Stel in voldoende mate faciliteiten beschikbaar (P, 34); draag zorg voor voldoende geld, middelen en
menskracht om co-creatie 2.0 mogelijk te maken wetende dat de organisatie daar nog niet op berekend
of ingericht is.
2 Besef en werk ernaar toe dat de buurt zelf bestuurt 24/7 (M, 18); onderken het vermogen van een eigen
buurt of wijk om aandacht te geven aan onderwerpen die er voor bewoners toedoen. Werk ernaar toe
dat dit vermogen wordt aangesproken en de buurt in beweging komt via sociale media. Een rol weggelegd
voor een procesmanager (moderator) is daarbij onmisbaar om partijen met elkaar te verbinden en op
gelijke vlieghoogte te brengen. Denk er goed over na wie deze rol het beste kan vervullen, dat kan iemand
vanuit de politie zijn maar ook een burger of ketenpartner.
3 Risicomanagement (P, 14); kijk goed naar wat stakeholders waaronder ketenpartners, maar ook buurt-
organisaties en buurtverenigingen nodig hebben. Draag zorg voor een lerende organisatie waarin fouten
maken mag in het opdoen van nieuwe ervaringen middels co-creatie en sociale media. Besef dat er altijd
enig risico is verbonden aan het ontdekken van nieuwe mogelijkheden. Probeer deze risico’s te beperken
door te weten wat er zich afspeelt in de ontwikkeling op dit terrein en het proces zonodig vroegtijdig bij
te stellen.
4 Cultuurverandering (M, 28); het ontdekken van de mogelijkheden van co-creatie 2.0 vraagt om creativiteit
en professionele ruimte van medewerkers. Hier past geen afrekencultuur veelal gebaseerd op
kwantitatieve normstellingen, zoals de bonnenquota als exponent van de hiërarchisch en bureaucratische
structuur van de politieorganisatie. De horizontaal georiënteerde netwerksamenleving vraagt om een
154 Co-creatie 2.0
ander kwalitatief sturingsconcept, waarbij het meer gaat om het bereiken van bepaalde effecten binnen
de samenleving die de veiligheid moeten vergroten of bevorderen op korte dan wel langere termijn in
nauwe samenwerking met partners en belanghebbende actoren (burgers). Dit denken brengt een
cultuurverandering met zich mee door alle strategische en tactische lagen van de organisatie.
5 Heldere taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden (P, 36); ondanks dat er bij de ontwikkeling van
co-creatie 2.0 veel behoefte is aan handelingsvrijheid, is er ook behoefte aan duidelijkheid over wat wel
en niet mag of gewenst is op bestuurlijk of juridisch terrein. Tijdig duidelijkheid verschaffen over taken,
verantwoordelijkheden en bevoegdheden in de samenwerking met partners is om die reden belangrijk.
Co-creatie en leiderschap (Competentie)
Op basis van de theoretische inzichten en uitkomsten van de interviews is gebleken dat er een zeker belang
gemoeid is met de vorming en opleiding van mensen om te kunnen omgaan met nieuwe technologische
mogelijkheden. Naast het feit dat de politie qua technische infrastructuur niet klaar is voor massale 2.0
toepassingen, speelt ook de vraag in hoeverre de mens al die informatie en prikkels kan verwerken. Het
adaptievermogen (V, 25) ofwel de mate waarin het individu en de organisatie op basis van verwachte
voordelen en inspanning die daarvoor nodig is (positief of negatief) gebruikt maakt van nieuwe technologie
is daarbij aan de orde. De vraag is wat co-creatie vraagt van het strategisch leiderschap om competentie-
ontwikkeling van mensen binnen, maar heel nadrukkelijk ook buiten de organisatie als we denken aan burgers
mogelijk te maken. De vraag ook hier was aan de groep om met minimaal vijf adviezen te komen voor de
Nationale Politie.
Adviezen aan de Nationale Politie
1 Sturend vermogen bevorderen (M, 4); maak heldere afspraken over de wijze van uitvoering en doel-
gerichtheid van co-creatie en sociale media activiteiten waarbij een beroep wordt gedaan op de
taakvolwassenheid van iedere medewerker.
2 Snel kunnen schakelen (P, 19) ; onder alle omstandigheden van hoog tot laag snel kunnen schakelen is
belangrijk. Strategische keuzen op gebied van co-creatie en sociale media moeten op relatief korte termijn
worden bepaald en kunnen geen maanden of jaren duren. Dit vraagt om een hele korte termijn cyclus in
de strategische planningshorizon op dit onderwerp.
3 Visie hebben (M, 27); sociale media in het politiewerk wordt steeds belangrijker en heeft een nieuwe
dimensie aan het politievak toegevoegd die vanuit een strategische visie niet genegeerd kan en mag
worden. Het is van belang doel en richting op dit onderwerp te bepalen op basis van een strategisch
plan waarbij co-creatie 2.0 in relatie wordt gebracht met nieuwe ontwikkelingen in het vergroten van de
veiligheid.
4 Klantgericht denken (V,13); er valt nog een wereld te winnen om zich bij ieder incident te kunnen
verplaatsen in de rol van de burger als slachtoffer. Vanuit het klantgericht denken is het van belang burgers
als meest belanghebbende partij te onderkennen en met hun behoeften en individuele belangen rekening
te houden in het aanbod van sociale media mogelijkheden en het eventueel maken van prioriteitskeuzen
daarin.
5 Wees innovatief (V,23) ; de samenleving is divers, zowel intern als extern heb je daarmee te maken. Draag
er zorg voor dat de digitale kloof kleiner wordt door de early adopters een rol te geven in het uitleren van
kennis naar de minder digitaal begaafden. Stimuleer innovatieve ontwikkelingen op gebied van co-creatie
en sociale media om vandaaruit belangrijke kennis en ervaring op te doen en dat binnen de organisatie
verder uit te leren.
6 Onderzoek 155
6 Marketing (V, 15); speel in op de behoefte die leeft onder de mensen en pas de eigen dienstverlening via
sociale media daarop aan. Kom in nauwe samenwerking met burgers en ketenpartners tot een
gemeenschappelijke beeldvorming over wat nodig is ten aanzien van een bepaalde problematiek die
speelt lokaal in de wijk. Staat het onderwerp te veraf van mensen dan gaat dit hen niet raken, weten ze
hun eigen belang eraan te verbinden dan is de kans op succes het grootst zo is de verwachting van
vrijwel alle respondenten.
7 Ambassadeurs (M, 18); draag er zorg voor dat er voldoende politievertegenwoordigers zijn die in hun rol
als procesaanjager co-creatie 2.0 een push kunnen geven. Investeer in mensen die deze rol aan kunnen
evenals in mensen die de rol van procesmanager (moderator) op zich kunnen nemen met voldoende
inhoudelijke kennis en een relatief onafhankelijke en vertrouwenwekkende positie in het samenspel met
burgers en partners.
Uit de variëteit van adviezen die zijn gegeven valt op te maken dat er per strategisch onderwerp (visie &
strategie, procesinrichting, competentieontwikkeling) geen eenduidig antwoord valt te geven op de vraag
welke factoren van belang zijn voor het strategisch leiderschap. Elke factor lijkt er, afhankelijk van de situatie
en wat men wil bereiken, toe te doen. Dit betekent dat er veel meer naar het onderwerp en de context
gekeken zal moeten worden om te kunnen bepalen welke factor van belang is en in hoeverre deze als ‘kritiek’
valt te bestempelen. De aangereikte adviezen op de verschillende onderwerpen maken in ieder geval wel
duidelijk waar de aandacht naar uit dient te gaan en welke factoren daarbij een cruciale rol van betekenis
spelen.
Het geheel overziend komen de adviezen voor het strategisch leiderschap van de Nationale Politie
gerelateerd aan Bason’s Ecosysteem model in de kern neer op:
Moed 1 Handel vanuit een visie (M, 27) en bevorder het sturend vermogen op co-creatie 2.0
initiatieven, werk ernaar naartoe dat burgers zelf besturen (M, 18). Laat vanuit de
dialoog en interactie tussen politie, burgers en partners een cultuurverandering tot
stand brengen (M, 28). Besef dat strategische leiders zelf ook onderdeel zijn van de
horizontale relatie naar een team en daarmee het proces.
Proces 2 Stel voldoende faciliteiten beschikbaar (P, 34), heb oog voor afbreukrisico’s (P, 14),
draag zorg voor heldere taken en bevoegdheden en schakel snel! (P, 19).
Bewustzijn 3 Er is veel informatie, kennis en kunde aanwezig. Breng de wijkagent goed in positie
(B,6) en wees hitteschild naar de uitvoering (B, 10)
Vermogen 4 Focus op de buitenwereld (V, 11), bevorder het klantgericht denken (V, 13). Creëer
een lerende context, waarin meer vanuit een marketing strategie sociale media
diensten worden aangeboden samen met burgers (V, 15).
Vertalen wij deze adviezen naar de door de respondenten herkenbare factoren overeenkomstig de clustering
binnen Bason’s Ecosysteem model, dan dient de aandacht vanuit het strategisch leiderschap zich vooral te
richten op de hieronder staande clustering van factoren, weergegeven in de volgende illustratie.
156 Co-creatie 2.0
Illustratie 15: Het belang van de dimensies
vanuit strategisch leiderschap bezien.
6.7 Deelconclusie Focusgroepsessies
Naar aanleiding van ons onderzoek en de analyse van de gegevens kunnen we stellen dat alle 37 factoren
de haalbaarheid van co-creatie in het algemeen en buurtonderzoek 2.0 beïnvloeden en dat ze onderling van
elkaar afhankelijk zijn. Alle 37 factoren zoals die in de theorie naar voren zijn gekomen worden door de
interne en externe respondenten in de praktijk in meer of mindere mate herkend. Daarmee is nog niet gezegd
dat deze factoren allemaal even relevant of kritisch zijn. Dit hangt sterk af van de omgeving en het doel en
de richting die met co-creatie wordt nagestreefd. In die zin kan worden geconcludeerd dat de 37 factoren
afhankelijk van de omstandigheid al dan niet als kritiek kunnen worden aangemerkt.
Naast deze 37 factoren, wordt de omgevingsfactor sociale cohesie als kritische factor beschouwd.
In het algemeen kan gesteld worden dat ons onderzoek heeft uitgewezen dat er meer in kansen dan in
bedreigingen wordt gedacht (verhouding 60%-40%) als het gaat om de mogelijkheden die co-creatie met
behulp van sociale media biedt. De externe actoren zijn daarover iets positiever dan de interne, maar dat
kan verklaard worden doordat de externe respondenten minder zicht hebben op de interne organisatie van
de politie.
Opvallend is dat de externe stakeholders gelijkmatiger scoren over de vier dimensies dan de interne. De
interne respondenten hebben dominanter gescoord op de dimensies Moed, Proces en Vermogen. De
externe respondenten waren eerder gericht op de dimensies Proces en Vermogen. Dat kan verklaard
worden, doordat externe stakeholders weinig zicht hebben op politieleiderschap, althans ze hebben
regelmatig aangegeven daar geen zicht op te hebben.
In het algemeen is er erg laag gescoord op de dimensie Bewustzijn. Een directe verklaring is daar niet voor
te vinden. Wat indirect mee kan spelen is dat de meeste factoren van de dimensie Bewustzijn te maken
hadden met de factoren die het buurtonderzoek 1.0 al dan niet succesvol maken. Zowel de interne als de
externe stakeholders (h)erkenden de voor-en nadelen van buurtonderzoek 1.0 tijdens de interviews. Daardoor
6 Onderzoek 157
Proces • Selectie van stakeholders (14)• Tussentijdse bijstellingen (19)• Organisatorische factoren (34)• Juridische en bestuurlijke factoren (36)
Vermogen • Open klimaat (11)• Kwaliteit onderlinge verhoudingen (13)• Dominante eigen logica (15)• Digitale kloof (23)
Moed • Aansturing leiderschap (4)• Regie op het proces (18)• Politieke druk (22)• Sociale strategie (27)• Spanning tussen anarchie en(hiërarchie bureaucratie (28)• Doorslaggevend en faciliterend leiderschap (37)
Bewustzijn • Positionering wijkagent (6)• Wisselwerking Moed, Bewustzijn, Capaciteit (10)
was de dimensie Bewustzijn in de rest van het onderzoek ook minder prominent aanwezig dan de andere
drie. Dat heeft de uitkomsten zeker beïnvloed.
Voor wat betreft buurtonderzoek 2.0 acht men de slagingskans in een wijk met meerdere problematieken
op dit moment gemiddeld 57%. De kansen en mogelijkheden worden in de ogen van de stakeholders voor
70% bepaald door de dimensie Vermogen en voor 30% door de dimensie Proces. Als de belemmerende
factoren opgeheven moeten worden dan vraagt dit voor 23% interventies binnen de dimensie Moed, voor
44% interventies op het gebied van Vermogen en zullen er voor 33% interventies op het Proces gedaan
moeten worden.
De genoemde percentages geven slechts een indicatie van de stemverhoudingen en hieraan kunnen geen
statistisch betrouwbare uitspraken over gedaan worden. Wel kan in kwalitatieve zin worden opgemerkt dat
zelfs onder de meest moeilijke omstandigheden een ruime meerderheid kansen ziet om middels co-creatie
en sociale media tot een geslaagd herontwerp van een buurtonderzoek 2.0 te komen. Kritische factoren die
van belang zijn om aandacht te geven en bepalend zijn voor de condities van een goed herontwerp liggen
daarbij vooral op het gebied van Vermogen en Proces.
6.8 Algehele conclusie empirisch onderzoek
Uit ons onderzoek is gebleken dat alle 37 factoren die in de theorie worden genoemd in de praktijk van
invloed kunnen zijn op de condities die nodig zijn om een tot een herontwerp van buurtonderzoek 2.0 te
komen middels co-creatie en de inzet van sociale media. Uit het empirisch onderzoek is bovendien een
nieuwe factor ‘sociale cohesie’ naar voren gekomen die als omgevingsfactor van grote invloed kan zijn op
de condities die nodig zijn om tot een vernieuwd ontwerp van een buurtonderzoek 2.0 te kunnen komen.
Wij beschouwen deze als 38e factor. Deze factor speelt vooral een rol zodra de sociale omgeving te
kenmerken valt als een probleemwijk of probleembuurt.
Na toetsing van alle 38 factoren vanuit de 4 dimensies (Bewustwording, Proces, Vermogen, Moed) van
Bason’s Ecosysteemmodel is gebleken dat niet aan alle factoren evenveel gewicht kan worden toegekend
en dat er een kenmerkend verschil bestaat tussen de factoren die als belemmerend (blocker) worden ervaren
en de factoren waarin een zekere stimulans van uit gaat (enablers). Daarmee zijn deze factoren respectievelijk
negatief en positief van invloed op de condities die nodig zijn om te komen tot een geslaagd herontwerp
buurtonderzoek 2.0.
Over factoren die nauwelijks verschil uit maken (non-issues) kan op basis van onze onderzoeksbevindingen
niet veel gezegd worden aangezien is gebleken dat afhankelijk van de omstandigheden een factor zowel
belemmerend als stimulerend kan werken. Daarmee heeft elke factor in potentie zowel een positieve als
negatieve werking afhankelijk van de situationele context en het speelveld van de actoren die aan zet zijn.
Een factor die er ogenschijnlijk bij een vernieuwd ontwerp van een buurtonderzoek 2.0 nu niet toe doet
(non-issue), kan onder andere situationele omstandigheden er mogelijk wel toe doen. Dit maakt alle 37
factoren uit de theorie voor de praktijk in beginsel relevant als het gaat om invloed op condities die nodig
zijn om te komen tot een herontwerp.
158 Co-creatie 2.0
Enablers
De meest genoemde bevorderende factoren vallen in de dimensies Proces en Vermogen. Uit de
onderzoeksresultaten is gebleken dat het Vermogen wordt bevorderd doordat de kwaliteiten van de
onderlinge verhoudingen verbetert door co-creatie. Binnen de dimensie Proces worden de meeste kansen
gezien vanwege de technische mogelijkheden om 24/7 informatie te pushen naar burgers, zodat de
opsporingsindicaties toenemen en dit de heterdaadkracht kan bevorderen. Ook wordt moderatie veelvuldig
genoemd als enabler. Het proces van co-creatie heeft daarmee duidelijk een aanjager nodig met visie en
strategie, die het proces in goede banen leidt.
Blockers
De meest genoemde belemmerende factoren vallen in de dimensies Moed, Proces en Vermogen. Er
worden voornamelijk twee belemmerende factoren binnen de dimensie Moed in de praktijk onderkend. Het
ontbreken van een sociale strategie, waarbij er een visie op co-creatie 2.0 is geformuleerd wordt in de
praktijk als gemis ervaren om er vorm en inhoud aan te geven. Daarnaast worden de bevindingen uit de
literatuur herkend dat er sprake is van spanning tussen de hiërarchische, verticaal ingerichte politieorganisatie
en de fluïde genetwerkte samenleving die met name door sociale media sterk aan het veranderen is. Binnen
de dimensie Proces worden vooral belemmeringen gezien ten aanzien van het technologisch
absorptievermogen, zowel op het terrein van de technische infrastructuur als de fysieke beperkingen om
alle informatie die tot ons komt te verwerken. Als het gaat om de dimensie Vermogen dan kunnen de digitale
kloof en de participatie paradox beiden als blockers worden aangemerkt. Daarnaast kunnen we vaststellen
dat de participatie niet zal toenemen door sociale media: een inactieve niet participerende burger zal niet
actiever gaan worden door sociale media, zo is de algemene overtuiging van alle respondenten.
Non-issues
De meest genoemde niet relevante factoren vallen in de dimensies Moed, Proces en Bewustzijn. Binnen
de dimensie Moed wordt politieke druk wordt weliswaar herkend, maar de algemene opvatting is dat dit
erbij hoort en dat het beperkt van invloed is. Binnen de dimensie Proces gaat het voornamelijk om financiële
consequenties. Hier kunnen geen harde conclusies aan worden verbonden omdat gebleken is dat er over
het algemeen vrij weinig zicht is op de kosten voor de technische infrastructuur binnen de politieorganisatie.
Bovendien is veel web technologie vrij toegankelijk en blijven de kosten daarin volgens velen beperkt. Ook
criminogene factoren (de crimineel kijkt mee op 2.0) worden als niet relevant beschouwd, omdat dit nu
eenmaal een gegeven is bij alle communicatievormen en web technologie juist extra kansen biedt de
crimineel op te sporen, hoe moeilijk dat soms ook is. Tot slot werden privacy issues als niet relevant
aangemerkt. Privacy is weliswaar een groot goed, maar daar waar de veiligheid in het gedrang is, is er
duidelijk sprake van een shift zowel bij politie, justitie als burgers. Bij Bewustzijn kwam de factor
neveneffecten als non-issue naar voren, vooral vanwege het neveneffect van onveiligheid creëren. De burger
blijkt uit ons onderzoek veel bewuster met informatie over onveiligheidssituaties om te gaan, dan door de
politie vaak wordt aangenomen als het gaat om de zorg voor het aanwakkeren van onveiligheidsgevoelens.
Bezien we het vraagstuk wat een herontwerp buurtonderzoek 2.0 vraagt van strategisch politieleiderschap,
dan hebben wij kunnen vaststellen dat er ook andere kritische factoren in beeld komen vanuit de vier
dimensies Bewustzijn, Proces, Vermogen, Moed die bepalend zijn voor het kunnen scheppen van de juiste
condities.
Gaat het zuiver om het leiderschap dan zijn er 5 kritieke factoren te benoemen vanuit de dimensie Moed die
6 Onderzoek 159
ertoe doen. Het gaat hier om aansturing van het leiderschap, regie houden op het proces, omgaan met
politieke druk, handelen vanuit een sociale strategie en het kunnen omgaan met de spanning tussen enerzijds
de anarchistische netwerkorganisatie en anderzijds eigen hiërarchische bureaucratische lijnorganisatie. Hoe
vervolgens persoonlijk invulling gegeven wordt aan de factor doorslaggevend en faciliterend leiderschap
speelt daarin een cruciale rol. Vanuit een heldere visie dient het sturend vermogen op co-creatie initiatieven
te worden bevorderd, waarbij er naar toe gewerkt wordt dat burgers zoveel mogelijk zelf sturen. Vanuit de
dialoog tussen politie, burgers en partners dient een cultuurverandering tot stand te worden gebracht, vanuit
het besef dat strategische leiders zelf ook onderdeel zijn van de horizontale relaties in het proces.
Kijken we naar de overige drie dimensies dan dient de aandacht vanuit het strategisch leiderschap vooral
vanuit Bewustzijn gericht te zijn op de factoren die van invloed zijn op een juiste positionering van de
wijkagent en wisselwerking tussen Moed, Bewustzijn, Vermogen en Co-creatie als proces. Vanuit de
dimensie Vermogen gaat het om het scheppen van een open klimaat met aandacht voor de kwaliteit van
onderlinge verhoudingen waarbij ieder een gelijkwaardige inbreng heeft. Daarbij dient zoveel mogelijk afstand
te worden genomen van de dominant aanwezige eigen logica door meer de focus te hebben op de
buitenwereld en logica van burgers en partners toe te laten. Door een lerende context te creëren, waarin
meer vanuit een marketing strategie sociale mediadiensten worden aangeboden samen met burgers kan
co-creatie worden bevorderd. Vanuit het Proces bezien zijn het vooral de organisatorische, juridische en
bestuurlijke factoren die een rol spelen. Naast een juiste selectie van stakeholders en tussentijdse
bijstellingen in het proces als de omstandigheden daar om vragen, betekent het in de praktijk ook het
beschikbaar stellen van voldoende faciliteiten, oog hebben voor heldere taken en bevoegdheden en vooral
snel kunnen schakelen.
Het geheel aan onderzoeksresultaten overziend kunnen wij vaststellen dat het geloof in co-creatie 2.0 er is.
Het geloof in buurtonderzoek 2.0 ook. De grootste geloofsovertuiging hebben we gevonden in de dimensie
Vermogen. De stakeholders zien en ervaren dat de kwaliteit van de onderlinge verhoudingen toeneemt, dat
de machtsverhoudingen veranderen en dat men steeds meer open staat voor de logica van de ander. Dit
wordt verklaard doordat bijna driekwart van de actoren heeft aangegeven zowel in de interviews als bij het
scoren in de focusgroepsessies dat er een kentering is waar te nemen in de samenleving en dat er steeds
meer wederzijds begrip ontstaat voor elkaars denkramen. Daarvan is de samenwerking in de focussessies
exemplarisch te noemen.
Samenvattend kan gesteld worden dat het ecologisch model voor het welslagen van co-creatie en
buurtonderzoek 2.0 nog onderhoud nodig heeft. Onderstaande illustratie geeft visueel weer welke dimensies
dominant zijn genoemd in ons empirisch onderzoek en in welke mate ze zich tot elkaar verhouden. Het zegt
nog niets over de kwaliteit van de vier dimensies en de mate waarin ze “op orde” zijn. Het geeft wel een
beeld over waar voor het grootste deel de belangen liggen als het gaat om de condities die nodig zijn.
160 Co-creatie 2.0
Illustratie 16: Visuele weergave ecologisch model na empirisch onderzoek
6 Onderzoek 161
Moed
Vermogen
Bewustzijn Proces
162 Co-creatie 2.0
Conclusies en aanbevelingen
164 Co-creatie 2.0
7 Conclusies & aanbevelingen
7.1 Inleiding
In hoofdstuk 1 is geschetst dat de geregistreerde criminaliteit voor een belangrijk deel gebaseerd is op
informatie van burgers en veel minder op opsporingsactiviteiten van de politie zelf. Zo blijkt uit onderzoek
dat het op heterdaad aanhouden van verdachten in 70 tot 80% van de gevallen gebeurt na een melding
van burgers. In de plannen voor de Nationale Politie worden ambities uitgesproken over de verhoging van
de pakkans door onder andere de heterdaadkracht te bevorderen. Zo is de pakkans na een woninginbraak
(7%) betrekkelijk klein. De effectieve opsporing van daders door middel van een betere samenwerking met
de burgers past in de huidige ambitie van de Nationale Politie. De Raad van Korpschefs heeft al eerder de
co-creatie met burgers als hefboom voor verandering aangemerkt en ziet in de (informatie)technologie
mogelijkheden om de opsporingsketen effectiever te maken en de burger als opsporingsambtenaar te
betrekken bij de opsporing.
In de (informatie)technologie ziet men mogelijkheden om de opsporingsketen effectiever te maken, want
mensen lijken tegenwoordig vrijwel altijd en overal hyper connected te zijn, waardoor de kennis en ervaring
van mensen veel gemakkelijker kan worden gedeeld. De vraag die we in dit licht hebben gesteld is hoe de
politie co-creatie, en meer specifiek, buurtonderzoek 2.0 kan gebruiken om die heterdaadkracht te vergroten.
Vervolgens is onderzocht wat de toepassing van co-creatie en buurtonderzoek 2.0 impliceert voor strategisch
politieleiderschap.
In dit laatste, afsluitende hoofdstuk wordt een antwoord gegeven op de uit de probleemstelling herleide
centrale onderzoeksvraag:
Wat is de strategische betekenis van co-creatie 2.0 voor de opsporing van woninginbraken, in het
bijzonder voor de rol van het buurtonderzoek, en wat vraagt dit van strategisch politieleiderschap?
Om deze vraag te beantwoorden worden de opgedane inzichten en bevindingen kort weergegeven en
conclusies verbonden aan de onderzoeksresultaten. In paragraaf 7.2 worden de antwoorden op de
deelvragen beschreven en in paragraaf 7.3 wordt antwoord gegeven op de centrale onderzoeksvraag.
Tenslotte worden in de laatste paragraaf 7.4 aanbevelingen gedaan, die volgen uit de conclusies.
7.2 Beantwoording deelvragen
7.2.1 Deelvraag 1
Welke factoren zijn van invloed op de effectiviteit van de aanpak van buurtonderzoek bij de opsporing
van woninginbraken?
7 Conclusies en aanbevelingen 165
Voor de beantwoording van deze deelvragen is literatuuronderzoek verricht. De uitkomsten van dit onderzoek
zijn gedeeld in hoofdstuk 2.
Het doen van buurtonderzoek is een vast onderdeel van het proces ‘diefstal uit woning’. De idee daarachter
is tweeledig. Op de eerste plaats hoopt de politie van buren opsporingsindicaties en/of andere informatie
te verkrijgen die kan helpen om het delict op te lossen. Het doel is dan verhoging van het oplossings-
percentage. Op de tweede plaats gaat het om het alert maken en waarschuwen van naburige bewoners.
Criminaliteitsanalyses hebben aangetoond dat een woning waar eerder een inbraak (of poging daartoe)
heeft plaatsgevonden, maar ook woningen in de buurt een verhoogd risico lopen op een volgende inbraak.
Dit wordt aangeduid met termen en begrippen als ‘herhaald slachtofferschap’ en ‘besmettelijkheid van
woninginbraken’. Door buurtbewoners te informeren, alert te maken en preventietips te geven, wordt beoogd
een deel van deze vervolgdelicten te voorkomen. Doelen zijn dan preventie en vergroting van de
heterdaadkracht. De mate waarin wijkagenten in een buurtonderzoek of het proces daarom heen worden
betrokken is een kritische factor en mede bepalend voor de effectiviteit van een buurtonderzoek. De
effectiviteit van een buurtonderzoek kan worden vergroot door een breder buurtonderzoek waarbij ook
buurtvrijwilligers of een interventieteam aan deelnemen. Hun zichtbare aanwezigheid in de wijk en contacten
met burgers zijn een factor van belang in het vergroten van de kans op het verkrijgen van relevante informatie.
Een andere kritische factor betreft de informatieverwerking bij een buurtonderzoek. Een buurtonderzoek
heeft meestal slechts zin als dat tijdig en grondig gebeurt. Hoe eerder getuigen in de buurt ondervraagd
worden, des te beter het is. Als de tactische aansturing door leidinggevenden of operationele coördinatie
door medewerkers van de recherche van een buurtonderzoek tekort schiet, kan niet alleen belangrijke
informatie gemist worden, maar kan het buurtonderzoek ook misinformatie opleveren, dat soms voor veel
extra onnodig werk zorgt. Het buurtonderzoek levert niet vaak direct concrete aanwijzingen over daders en
het gepleegde misdrijf op. De grondigheid waarmee het buurtonderzoek wordt verricht, is per onderzoek
verschillend. Soms krijgt het maar weinig aandacht. De hectiek van het dagelijkse politiewerk dragen ertoe
bij dat grondigheid het nog wel eens dreigt af te leggen tegen tijdigheid. De mate waarin opsporings-
indicaties worden verkregen is als factor essentieel. Uit de analyse van relevante literatuur en andere
schriftelijke bronnen blijkt dat buurtonderzoeken over het algemeen niet veel opsporingsinformatie opleveren
en de effectiviteit van een buurtonderzoek in de huidige vorm binnen de politiepraktijk niet zo groot is.
Een kritische factor voor de effectiviteit van een buurtonderzoek is ook de mate waarin er neveneffecten
kunnen optreden. In negatieve zin kan het gaan om het versterken van onveiligheidsgevoelens door het doen
van buurtonderzoek. In positieve zin kan het gaan om het opleveren van informatie over zaken die niet eerder
bekend waren bij de politie en waar andere misdrijven mee kunnen worden opgelost.
Uit het literatuuronderzoek is voorts gebleken dat van een buurtonderzoek ook een preventieve werking kan
uitgaan en is dit eveneens een factor van belang. Door het contact dat wordt gemaakt tussen burger en
politie ontstaat er een dialoog waarbij meer zaken aandacht krijgen dan louter het misdrijf bij de buren. In de
interactie tussen de politie met de burger ontstaat er kennelijk een grotere mate van bewustwording hoe
men zich tegen bijvoorbeeld woninginbraken beter kan beveiligen en waar men in de buurt op kan letten om
slachtofferschap te voorkomen. Dit kan leiden tot een verhoogde waakzaamheid en alertheid bij
buurtbewoners, waarbij ook het eigen belang in het geding is als het gaat om woninginbraken in de directe
omgeving. Hierdoor kan de bereidheid om verdachte omstandigheden aan de politie te melden als
motiverende factor toenemen.
166 Co-creatie 2.0
Dit heeft onszelf de prangende vraag doen stellen, of je de doelstelling van het buurtonderzoek namelijk
bewijsvergaring niet om zou moeten draaien, waarbij de primaire focus komt te liggen op preventie met
secundair een bijvangst als het gaat om opsporingsindicaties. Om die reden is gekeken of er nieuwe vormen
van buurtonderzoek mogelijk zijn, waarbij burgers intensiever participeren en er ook gebruik wordt gemaakt
van nieuwe media. Uit de interviewgesprekken en focusgroepsessies is gebleken dat er bij vrijwel alle
respondenten een groot geloof bestaat in de ontwikkeling van een vernieuwd concept buurtonderzoek 2.0
middels co-creatie en sociale media.
Uit de literatuur is tevens naar voren gekomen dat de aansturing van het informatie- en opsporingsproces
vanuit het politieleiderschap als factor belangrijke aandacht verdient in relatie tot de effectiviteit van een
buurtonderzoek. De doelgerichtheid van een buurtonderzoek ontbreekt vaak. Vooral de vragen hoe een
buurtonderzoek goed kan worden uitgevoerd, wat er met de ingewonnen informatie gedaan wordt en hoe
deze veredeld wordt ten behoeve van het opsporingsproces zijn daarbij van belang. Dit vraagt het nodige
van leiderschap.
7.2.2 Deelvraag 2
Wat is co-creatie en welke rol spelen sociale media daarbij?
Voor de beantwoording van deze deelvragen is literatuuronderzoek verricht. De uitkomsten van dit onderzoek
zijn gedeeld in hoofdstuk 3.
Co-creatie tussen een overheidsinstantie en burgers, bouwt voort op het concept van interactieve
beleidsontwikkeling en burgerparticipatie. Open innovatie is een term die later ontstond en die sterk met
co-creatie verbonden is; een term die het openstaan voor de externe invloeden en de creatieve kansen van
transparantie benadrukt. Bij participatie ‘mogen’ burgers meedoen, bij co-creatie is er juist sprake van
gelijkwaardigheid en laten burgers de overheid meedoen. Bij co-creatie in de publieke sector gaat het om
de inbreng van belanghebbende partijen in agendering, ontwikkeling en uitvoering van overheidsbeleid
waarbij getracht wordt zoveel mogelijk in te spelen op de behoeften, wensen en vragen van burgers,
bedrijven of maatschappelijke organisaties.
Co-creatie kan ertoe bijdragen dat de overheid responsiever wordt en zich dus meer bewust is van de
wensen en voorkeuren die binnen de samenleving leven ten aanzien van bepaalde vraagstukken en
ontwikkelingen. Co-creatie is geworteld in drie relevante benaderingen.
1 Co-creatie als een vorm van innovatie
Co-creatie kan kansen bieden om het innovatieve vermogen van een organisatie te vergroten. Hierdoor
kunnen oplossingen worden aangedragen die wellicht meer en beter aan de behoeften van burgers
voldoen.
2 Co-creatie als een vorm van coproductie
Kenmerkend voor de coproductie van beleid is dat (wederzijds) afhankelijke partijen in een netwerk op
grond van een proces van wederzijdse beeldvorming (dat gestalte krijgt door middel van overleg, ruil en
onderhandeling) komen tot een gemeenschappelijke definitie van het probleem en daarop voortbouwende
aanpakken, waardoor een gezamenlijke beleidspraktijk ontstaat.
7 Conclusies en aanbevelingen 167
3 Co-creatie als een vorm van interactieve beleidsvoering.
In het geval van interactieve beleidsvoering wordt aan burgers een actieve rol gegeven in de ontwikkeling
van beleid. Interactieve beleidsvoering beoogt de kloof te dichten tussen burger en bestuur, het draagvlak
te vergroten doordat de betrokkenheid de weerstand doet afnemen en de kwaliteit van het beleid te
vergroten, zodat er ruimte is voor andere perspectieven op de problematiek.
Sociale media
Co-creatie heeft door de opkomst van sociale media een extra impuls gekregen, omdat hierdoor co-creatie
niet langer tijd- en plaatsgebonden is. Sociale media is een verzamelnaam voor online communicatievormen
en - technieken en sociale netwerken, waarbij samenwerking tussen gebruikers en het delen van informatie
door gebruikers centraal staan. Het gaat in de praktijk om platforms die gebruik maken van Web 2.0
technologie op internet, waar gebruikers zich kunnen organiseren, samenwerken, vriendschappen
onderhouden, delen, ruilen, handelen en creëren. Door het toenemende gebruik van social media zorgen
openheid en het niet-hiërarchische en decentrale karakter van online participatie voor een ongekende
emancipatie van burgers. Het gebruik van Web 2.0, of te wel sociale media ter ondersteuning van co-creatie,
kan de legitimiteit op verschillende manieren versterken. De grote diversiteit aan meningen en visies die
wordt geuit op blogs en fora, kan worden gebruikt als maatschappelijke antenne. Sociale media bieden ook
mogelijkheden om grote groepen burgers tegen relatief lage kosten 24/7 te bereiken en brengt de politie
in contact met een meer representatief segment van de bevolking. Hierdoor ontstaat er een vorm van co-
creatie in de vorm van virtual communities en wisdom of crowds. Virtuele communities zijn echter niet
zondermeer succesvol en nuttig. Het vereist inspanning om ze te creëren, te onderhouden, te exploiteren
en om er informatie aan te onttrekken. Met de term wisdom of crowds wordt bedoeld dat grote groepen
mensen, onder de juiste omstandigheden, tot betere beslissingen en inzichten kunnen komen dan de slimste
individuen. Onafhankelijkheid en diversiteit zijn essentiële factoren om tot wisdom te kunnen komen. Deze
gebruikers groeperen zich om een bepaald thema en de content wordt door de gebruikers zelf gegenereerd
en er is onderling sprake van co-creatie.
7.2.3 Deelvraag 3
Welke factoren zijn van invloed op de succesvolle toepassing van co-creatie 2.0?
Voor de beantwoording van deze deelvragen is literatuuronderzoek verricht. De uitkomsten van dit onderzoek
zijn gedeeld in hoofdstuk 3.
Vanuit de literatuurstudie hebben wij in totaal 23 factoren (factor 10 t/m 22 in relatie tot co-creatie en factor
23 t/m 31 in relatie tot sociale media en factor 37 in relatie tot strategisch leiderschap) geïndiceerd die het
succes van (vormen van) co-creatie 2.0 in de publieke sector positief dan wel negatief beïnvloeden (zie
referentietabel 6). Om zicht te krijgen op de factoren die co-creatie succesvol maken door middel van sociale
media hebben we aansluiting gezocht bij de ecologische innovatie theorie van Christian Bason, die als basis
heeft gediend voor het ecologisch model van co-creatie van deze thesis.
De dynamiek die ontstaat door co-creatie heeft ervoor gepleit om dit proces te bestuderen vanuit het
perspectief van een ecologie (Bason 2010). Er ontstaan interdependenties tussen organisaties, burgers,
ondernemingen, ketenpartners e.a., waardoor ook de interne processen van een publieke organisatie op
168 Co-creatie 2.0
het gebied van context, strategie, organisatiecultuur en leiderschap tegelijkertijd geactiveerd zullen moeten
worden om veerkracht te vergroten.
Deze veerkracht is in een ecologisch innovatiesysteem van belang, omdat een veerkrachtige organisatie in
staat is verandering aan te kunnen en tegelijkertijd in staat is resultaten te behalen. De veerkracht bepaalt
ook de mate van zelforganisatie en de mogelijkheid om het leer- en adaptievermogen van organisaties te
vergroten.
Om co-creatie in de publieke sector te leiden zijn er vier samenhangende en elkaar versterkende dimensies
te onderscheiden. De combinatie van die dimensies is noodzakelijk voor een geïntegreerde aanpak van de
implementatie van co-creatie in de publieke sector. Deze vier dimensies zijn:
Illustratie 17: 4 dimensies Bason’s Ecosysteem model
Bewustzijn heeft betrekking op medewerkersparticipatie. Als nieuwe ideeën aangedragen
kunnen worden door iedere medewerker en dit wordt gestimuleerd door het
management, dan neemt het innovatieve bewustzijn in de organisatie toe.
Vermogen speelt zich af op vier niveaus: Context, Strategie, Organisatie en Mensen & Cultuur
met elk hun kansen en belemmeringen. Een strategische planning die de
ontwikkelcapaciteit en resultaatgerichtheid in balans houdt is van belang.
Moed is in een organisatie, waar co-creatie kansrijk wil zijn, op alle managementniveaus
nodig om innovatie te leiden. In de literatuur wordt leiderschap binnen innovatieve
organisaties vaak benoemd als een taak van iedereen.
Co-creatie als Proces door een juiste combinatie van ontwerp denken, burgerbetrokkenheid, meten en
leren en de orkestratie van het co-creatie proces is de publieke sector in staat betere
oplossingen te creëren die meerwaarde kennen hebben voor de gemeenschap.
7 Conclusies en aanbevelingen 169
Moed
Vermogen
Bewustzijn Proces
Om co-creatie succesvol te kunnen laten zijn is van belang dat er een wisselwerking is tussen Moed,
Bewustzijn, Vermogen en Co-creatie als proces. Net als in een ecosysteem zijn de vier dimensies onderling
van elkaar afhankelijk en kan de ene dimensie niet tot wasdom komen zonder de andere.
De factor wederzijdse afhankelijkheid creëert de noodzaak tot praktische samenwerking. Daarnaast is het
van belang dat partijen streven naar een gemeenschappelijke beeldvorming, dat niet impliceert dat betrokken
partijen het op alle fronten met elkaar een moeten zijn. Het streven naar een open klimaat is een belangrijke
factor om de wederzijdse afhankelijkheden tussen partijen te zien en te onderkennen. Daarnaast is het
noodzakelijk dat discussies en onderhandelingen plaats vinden op basis van gelijkwaardigheid. Een gelijke
machtsverhouding tussen actoren kan bijdragen aan het behouden van commitment tijdens het proces. De
kwaliteit van de onderlinge verhoudingen is daarmee een kritische succesfactor. Ook de selectie van de
juiste stakeholders is een belangrijke factor bij het vormen van het netwerk. Bij de zoektocht naar geschikte
actoren bestaat het gevaar van de dominante eigen logica die moet worden vermeden. Processen in
netwerken verlopen niet altijd rationeel. Toch is de aansturing vaak gericht op beheersbaarheid,
voorspelbaarheid en planbaarheid. Dit botst vervolgens met de werkelijkheid waarin er veelal sprake is van
onvoorspelbaarheid en emoties tussen betrokkenen die soms hoog kunnen oplopen. In processen van co-
creatie met de inzet van sociale media is het van belang rekening te houden met de verschillende (politieke)
belangen en percepties die ten aanzien van een bepaalde problematiek leven.
Een faalfactor kan de onevenredige verdeling van financiële verplichtingen zijn. Om wederzijds vertrouwen
te wekken moet zoveel mogelijk voorkomen worden dat de ene partij de kosten draagt en de andere partij
alleen de baten. Uit de literatuurstudie valt op dat er niet of nauwelijks sprake is van technologische
faalfactoren. De lastigste barrières in de onderzochte vormen van co-creatie met social media liggen op
juridisch terrein. Wet- en regelgeving zijn niet altijd toegesneden op alle situaties en jurisprudentie is schaars.
Privacy is in dit verband een heet hangijzer waar zorgvuldig mee dient te worden omgegaan.
Niet iedere burger is een participerende burger en niet iedereen is even thuis in de technologische
mogelijkheden van sociale media. De digitale kloof en de manier waarop deze overbrugd kan worden is een
van de belangrijke factoren. De participatiekloof vormt een probleem als blijkt dat de belangen van de burgers
die niet participeren op geen enkele manier behartigd worden of indien gereageerd wordt uit onvrede.
Verschillen in gebruik gaan niet noodzakelijk gepaard met digitale of sociale uitsluiting. Er dient bij voorkeur
een evenwichtige mediamix opgesteld worden, die uit zowel online als offline participatiemogelijkheden
bestaat. De combinatie is als belangrijke factor gewenst om iedereen te kunnen bereiken. Het uitwerken,
onderhouden en verzekeren van een duidelijke multi-channel-aanpak is belangrijk. Naast de vaardigheden
van gebruik en de mate waarin de burger open staat voor technologische toepassingen en sociale media
omarmt is het adaptievermogen van belang. Dit geldt zowel voor het individu als de organisatie. Geslacht,
leeftijd, ervaring en vrijwilligheid van gebruik zijn ook van invloed op de intenties van gebruik en vormen
daarmee een kritische factor.
Een succesvolle toepassing van co-creatie 2.0 vraagt boven alles om regie op het proces. Om het proces
in goede banen te leiden wordt vaak gebruik gemaakt van een moderator. De moderator moet worden
beschouwd als een ‘procesmanager’ die het proces van co-creatie 2.0 in goede banen moet leiden. Dit
vraagt om een managementstrategie die zich daarop toespitst. Co-creatie 2.0 te managen als een proces
van institutionele innovatie is daarmee een belangrijke factor. Een van de meest cruciale succesfactoren is
170 Co-creatie 2.0
dan ook de mate waarin de organisatie die co-creatie 2.0 wenst in te zetten een strategisch plan van aanpak
heeft, ook wel sociale strategie genoemd.
De conclusie die we kunnen trekken is dat co-creatie 2.0 succesvol kan zijn door het organiseren van een
goed samenspel tussen organisaties en (belangen)groepen. Door middel van overleg en het verkennen van
een probleem ontstaat er inzicht en kunnen wederzijdse belangen worden afgewogen om tot een
probleemdefinitie te komen waarin alle partijen zich herkennen. Vervolgens kan de probleemdefinitie leiden
tot het benoemen van het wederzijds voordeel en daarmee het succes als het gaat om toepassings-
mogelijkheden.
7.2.4 Deelvraag 4
Welke vormen van co-creatie 2.0 vinden nu plaats binnen de politie en wat zijn relevante factoren?
Voor de beantwoording van deze deelvraag zijn open bronnen geraadpleegd en collega’s binnen de
verschillende korpsen benaderd. De uitkomsten van dit onderzoek zijn gedeeld in hoofdstuk 4.
Opsporingscommunicatie kent binnen de politie vele verschijningsvormen. Naast de televisie en schrijvende
pers worden media als internet, zoals Buurtlink, Stop de criminaliteit en mobiele telefonie, zoals SMS Alert
steeds vaker door de politie benut ter verkrijging van relevante informatie van burgers. Sociale media bieden
rechtstreeks en op grote schaal toegang tot de burger. Er wordt binnen de politie inmiddels volop
geëxperimenteerd met sociale media. Dat is goed, want dit brengt de dilemma’s, kansen en onmogelijkheden
van sociale media aan het licht. Aan de hand van de participatieladder hebben we gekeken naar de
verschillende participatie initiatieven op het gebied van sociale media en geïnventariseerd in welke mate er
sprake is van participatie. Via de kwalificaties informeren, raadplegen, adviseren, coproduceren en
(mee)beslissen zijn de verschillende initiatieven in kaart gebracht. Voorbeelden van de meest uitgebreide
vorm (meebeslissen), zijn echter nog niet aangetroffen binnen de politieorganisatie. Voorbeelden waarbij de
sociale media ingezet worden als opsporingsstrategie om burgers daar nauwer bij te betrekken zien we
voornamelijk in Web 2.0 toepassingen zoals www.politieonderzoeken.nl en www.samentegeninbrekers.nl.
Naast het feit dat de burger als partner kan fungeren, kan de burger ook als klant en in de meeste vergaande
vorm van co-creatie als producent voor de politie optreden. Het is dus mogelijk in verschillende vormen van
co-creatie de ogen, oren en kennis van burgers in te zetten voor meer veiligheid.
Relevante factoren voor de toepassing van sociale media in de politiesfeer zijn gelegen in;
• Motiverende
• Organisatorische
• Financiële
• Criminogene
• Juridische en bestuurlijke factoren
Uit het literatuuronderzoek is gebleken dat burgers meer geneigd zijn te participeren in opsporings-
onderzoeken als de problematiek hen raakt of dicht bij hen staat. Daarnaast dient het sociale media initiatief
afgestemd te zijn op de communicatiebehoefte van de burger. Het kunnen ervaren van een zekere spanning
en opwinding (sensatie) is evenzeer van belang voor de burger om mee te doen. Daarnaast dient de politie
zich voldoende bewust te zijn van kwaadwillenden die hen op het verkeerde been willen zetten. Aangezien
7 Conclusies en aanbevelingen 171
burgers via sociale media, zoals Twitter over allerlei zaken met de politie kunnen en mogelijk willen
communiceren, is een multi-channel benadering en het modereren van sociale media als factor belangrijk.
Door het gebruik van bepaalde communicatiekanalen door burgers te stimuleren en sociale media
toepassingen te coördineren kan wildgroei worden voorkomen. Ook dient er aandacht te zijn voor verschillen
in bestuurlijke verantwoordelijkheden als het gaat om draagvlak en reikwijdte en de kosten gemoeid met
betaalde vormen van sociale media bij inkrimpende budgetten. De mate waarin sociale media kunnen worden
gemodereerd, om juridische problemen te voorkomen gelet op het spanningsveld tussen het oplossen van
misdrijven en het beschermen van de privacy, is eveneens een essentiële factor.
Het belang van sociale media voor de Nationale Politie is te verbinden aan haar strategische visie en missie.
Een van de noties is dat de alerte aanwezigheid van de politie op de hoofdinfrastructuren van zowel de
fysieke als virtuele wereld een belangrijke bijdrage kan leveren aan meer veiligheid en aan het terugdringen
van criminaliteit. Co-creatie 2.0 binnen de politiesfeer kent aan de hand van geïnventariseerde voorbeelden
vele verschijningsvormen en doelen. Ook de mate van participatie verschilt en is afhankelijk van de
toepassing en het beoogde resultaat. De mogelijkheid om sociale media in te zetten biedt de politie nieuwe
kansen om de participatie van burgers te bevorderen en daarmee het handelend en oplossend vermogen
te vergroten.
De bestaande voorbeelden hebben ook inzicht gegeven in de motieven van burgers. Zo zijn burgers meer
geneigd te participeren in opsporingsonderzoeken als de problematiek hen raakt of dicht bij hen staat. Het
kunnen ervaren van een zekere spanning en opwinding (sensatie) is evenzeer van belang voor de burger
om mee te doen. Aangezien burgers via sociale media, zoals Twitter over allerlei zaken met de politie kunnen
en mogelijk willen communiceren, lijkt een multi-channel benadering en het modereren van sociale media
als factor belangrijk.
De mate waarin sociale media kunnen worden gemodereerd (om juridische problemen te voorkomen gelet
op het spanningsveld tussen het oplossen van misdrijven en het beschermen van de privacy) is eveneens
een essentiële factor gebleken.
Het geheel overziend, lijken de nadelen verbonden aan sociale media beperkt en de toegevoegde waarde
groot. Daarbij is een van de meest belangrijkste factoren het terugkoppelen van informatie aan de burger
om de betrokkenheid en het veiligheidsgevoel te verhogen. Dit zal tevens de kans vergroten dat burgers de
volgende keer ook weer bereid zijn om zich in te spannen.
7.2.5 Deelvraag 5
Onder welke -theoretisch te verwachten- condities kan de rol van buurtonderzoek in de aanpak van
woninginbraken worden vormgegeven door middel van co-creatie 2.0?
In hoofdstuk 5 is het antwoord op deze vraag geconceptualiseerd in het onderzoeksanalysemodel.
172 Co-creatie 2.0
Illustratie 11: Onderzoeksanalysmodel
Op basis van dit onderzoeksmodel kan worden afgeleid dat alle 37 factoren die vanuit de theorie zijn
geinventariseerd op enigerlei wijze van invloed zijn op de condities die noodzakelijk zijn om te komen tot
een herontwerp voor buurtonderzoek 2.0. in de aanpak van woninginbraken.
Door deze 37 factoren vervolgens te ordenen en linken aan de vier dimensies van Bason’s Ecosysteem
model kunnen er vier samenhangende en elkaar versterkende dimensies worden onderscheiden. De
combinatie van die dimensies is noodzakelijk voor een geïntegreerde aanpak van de implementatie van co-
creatie met behulp van sociale media in de publieke sector. Deze vier dimensies zijn Moed, Bewustzijn,
Vermogen en Co-creatie als Proces, met elk hun belemmerende en bevorderende factoren.
Illustratie 7: Factoren geclusterd naar Bason’s Ecosysteemmodel
7 Conclusies en aanbevelingen 173
politieleiderschapco-creatie
buurtonderzoek2.0
inhoudelijke doelen
vergrotenveiligheidsgevoel
vergrotenkwaliteit opsporing
vergrotenwederzijds voordeel
vergrotenwederzijdse
afhankelijkheid
procesmatige doelen
kritische succesfactoren
Proces • Slachtoffer en buren (1)• Informatieverwerking (5)• Opsporingsindicaties (7)• Selectie van stakeholders (14)• Onevenredige verdeling kosten (17)• Tussentijdse bijstellingen (19)• Procesarchitectuur digitale interactie (20)• Multi-channeling (24)• Moderatie (26)• Technische factoren (29)• Juridische factoren (30)• Criminogene factoren (33)• Organisatorische factoren (34)• Financiële en technologische factoren (35)• Juridische en bestuurlijke factoren (36)Vermogen
• Open klimaat (11)• Gelijkwaardige machtsverhoudingen (12)• Kwaliteit onderlinge verhoudingen (13)• Dominante eigen logica (15)• Beheersing dynamisch proces (16)• Participatieparadox (21)• Digitale kloof (23)• Adaptievermogen (25)
Moed • Aansturing leiderschap (4)• Regie op het proces (18)• Politieke druk (22)• Sociale strategie (27)• Spanning tussen anarchie en(hiërarchie bureaucratie (28)• Doorslaggevend en faciliterend leiderschap (37)
Bewustzijn• Waarschuwen (2)• Buurtvrijwilligers (3)• Positionering wijkagent (6)• Neveneffecten (8)• Preventie (9)• Wisselwerking Moed, Bewustzijn, Capaciteit (10)• Overschatting invloed (31)• Motiverende factoren (32)
M
B P
V
Net als in een natuurlijk ecosysteem hebben we vanuit de literatuur kunnen concluderen dat de vier
dimensies van dit innovatie ecosysteem onderling van elkaar afhankelijk zijn en de ene dimensie niet tot
wasdom kan komen zonder de andere. Het Innovatie Ecosysteem biedt een geïntegreerde manier van kijken
naar de innovatie inspanningen binnen de publieke sector, en omvat de meest belangrijke afhankelijkheids-
relaties die een innovatieklimaat kan belemmeren of bevorderen. Essentieel in een ecosysteem is, dat
onderdelen van dat ecosysteem op elkaar worden afgestemd maar ook afgestemd worden op de omgeving.
Op basis van deze inzichten is een belangrijke theoretisch te verwachten conditie dat de rol van
buurtonderzoek in de aanpak van woninginbraken door middel van co-creatie met behulp van social media
wordt vormgegeven in een open klimaat. Een algemene sfeer van openheid (vertrouwen en betrokkenheid)
waarin contact en informatie-uitwisseling tussen, politie, partners en andere belanghebbende min of meer
gewoon is. Een open relatie met de omgeving is van cruciaal belang om het ecosysteem in balans te houden.
Daarbij speelt ook het gegeven dat het belangrijk is om in dit zoek- en leerproces (dat innovatie heet) die
vier elementen op elkaar af te stemmen, teneinde nieuwe ‘combinaties’ te kunnen vinden.
Vanuit de dimensie Bewustzijn zijn het vooral de factoren die van invloed zijn op de condities die de
de mate waarin burgers en medewerkers gemotiveerd zijn en betrokken worden bij innovatie stimuleren. Als
nieuwe ideeën aangedragen kunnen worden door iedere medewerker en dit wordt gestimuleerd door het
management, dan neemt het innovatieve bewustzijn in de organisatie toe. Deze conditie is vanuit de theorie
beredeneerd noodzakelijk om vorm en inhoud te kunnen geven aan een vernieuwde rol van het
buurtonderzoek.
Het innovatievermogen van een organisatie speelt zich af op vier niveaus: Context, Strategie (beide extern
gericht) Organisatie en Mensen & Cultuur (intern gericht) met elk hun kansen en belemmeringen. In welke
mate een organisatie over innovatief vermogen beschikt is vaak context gedreven. Vanuit de dimensie
Vermogen zijn op basis van de theorie vooral condities van belang die van invloed zijn op de beheersing
van het dynamisch proces en het adaptievermogen van de organisatie. Daarnaast is vanuit deze invalshoek
aandacht nodig voor de kwaliteit van de onderlinge verhoudingen om vanuit burgers, stakeholders, partners
wederzijdse afhankelijkheden te onderkennen en oog te hebben voor het bereiken van hun eigen doelen en
belangen. Daarbij is het van belang dat intern bij de veranderende rol van het buurtonderzoek aandacht
wordt besteed aan het bereiken van inhoudelijke doelen, zoals het vergroten van het veiligheidsgevoel en
het vergroten van de kwaliteit van de opsporing. In de externe samenwerking met burgers en partners is
vooral aandacht nodig voor het bereiken van procesmatige doelen, zoals het vergroten van het wederzijds
voordeel en het vergroten van de wederzijdse afhankelijkheid. Dit zijn theoretisch te verwachten noodzakelijke
condities om de rol van buurtonderzoek in de aanpak van woninginbraken vorm te kunnen gegeven door
middel van co-creatie met behulp van social media.
Er is op alle managementniveaus de moed nodig om innovatie te leiden. In de literatuur wordt leiderschap
binnen innovatieve organisaties vaak benoemd als een taak van iedereen, omdat innovatie afkomstig kan
zijn uit alle lagen van de organisatie. Vanuit de dimensie Moed is vooral de aansturing vanuit het leiderschap,
vanuit een zekere strategie waarbij regie wordt gehouden op het proces als te verwachten conditie bepalend
om doel en richting te kunnen geven aan de veranderende rol van het buurtonderzoek. Hoe vanuit het
leiderschap om kan worden gegaan met de spanning tussen enerzijds de bureaucratische structuur
(hiërarchie) van de betrokken overheidsorganisatie en anderzijds gefragmenteerde (anarchie) en dynamische
sociale media omgeving is daarbij als conditie evenzeer van belang op basis van de theoretische inzichten.
174 Co-creatie 2.0
Het innovatieproces wordt vaak beschouwd als een black box maar kan aangestuurd worden als een helder,
systematisch proces door middel van co-creatie. Door een juiste combinatie van ontwerp denken,
burgerbetrokkenheid, meten en leren en de orkestratie van het co-creatieproces is de publieke sector in
staat betere oplossingen te creëren die meerwaarde kan hebben voor de gemeenschap. Om de rol van
buurtonderzoek in de aanpak van woninginbraken op een andere manier vorm te geven door co-creatie met
behulp van social media en daarvan een succes te kunnen maken is op basis van de theorie een belangrijke
conditie vanuit de dimensie Proces gelegen in het goed kunnen ‘moderaten’ van dit proces. De aanwezigheid
van een procesmanager (moderator) om het proces van co-creatie 2.0 bij een herontwerp van het
buurtonderzoek in goede banen te leiden vanuit een managementstrategie is daarbij een te verwachten
noodzakelijke conditie. Door de vele factoren die van invloed zijn is het van belang aan een organisatie te
werken die ecologisch in balans is.
7.2.6 Deelvraag 6
In hoeverre zijn de factoren die eerder zijn onderscheiden feitelijk aanwezig in de praktijk op grond
waarvan een mogelijk herontwerp van buurtonderzoek kan plaatsvinden?
Naar aanleiding van ons literatuuronderzoek en de analyse van de gegevens uit de interviewgesprekken en
focussessies kunnen we stellen dat er een verschil zit in de potentie waarin factoren de haalbaarheid van
co-creatie in het algemeen en buurtonderzoek 2.0 kunnen beïnvloeden en dat ze onderling van elkaar
afhankelijk zijn. Uit een nadere analyse van de onderzoeksresultaten uit de interviews en focussessies blijken
aantoonbare verschillen te bestaan tussen factoren die als belemmerend, bevorderend of als niet relevant
worden beschouwd (non-issues).
Uit de resultaten van de interviews kunnen wij opmaken dat door respondenten alle 37 factoren die in de
theorie worden genoemd in meer of mindere mate door respondenten worden herkend in de praktijk. Naast
deze factoren, wordt ook de omgevingsfactor ‘sociale cohesie’ als kritische factor beschouwd evenals de
relationele factor ‘Vertrouwen’. Deze factoren spelen vooral een rol zodra de sociale omgeving te kenmerken
valt als een probleemwijk of probleembuurt. In het empirisch gedeelte van ons onderzoek bij de focusgroepen
hebben wij deze factoren meegenomen ter toetsing, waaruit blijkt dat deze in de praktijk feitelijk aanwezig
zijn. Het onderzoeksanalysemodel zou om die reden uitgebreid moeten worden met deze twee
laatstgenoemde factoren. Waarbij ‘sociale cohesie’ in Bason’s Ecosysteem model ondergebracht kan
worden binnen de dimensie Vermogen gelet op de (maatschappelijke) context die van belang is en
‘Vertrouwen’ binnen de dimensie Bewustzijn gelet op de mate waarin burgers zich betrokken en serieus
genomen voelen.
Het belang dat aan de factoren in de praktijk wordt toegekend als het gaat om hun betekenis op grond
waarvan een mogelijk herontwerp van buurtonderzoek kan plaatsvinden verschilt sterk per factor. Uit de
resultaten van de interviews hebben wij een clustering kunnen maken van vijftien factoren die prominent in
de interviews naar voren zijn gekomen. Deze hebben geleid tot een top (vijf) bevorderende factoren
(enablers), een top vijf van belemmerende factoren (blockers) een een vijftal factoren die door respondenten
als niet of minder relevant werden beschouwd (non-issues).
7 Conclusies en aanbevelingen 175
Enablers
De meest genoemde bevorderende factoren vallen in de dimensies Proces en Vermogen. Uit de
onderzoeksresultaten is gebleken dat het Vermogen wordt bevorderd doordat de kwaliteiten van de
onderlinge verhoudingen verbetert door co-creatie. Binnen de dimensie Proces worden de meeste kansen
gezien vanwege de technische mogelijkheden om 24/7 informatie te pushen naar burgers, zodat de
opsporingsindicaties toenemen en dit de heterdaadkracht kan bevorderen. Ook wordt moderatie als een
belangrijke conditie gezien. Het proces van co-creatie heeft daarmee duidelijk een aanjager nodig met visie
en strategie, die het proces in goede banen leidt.
Blockers
De meest genoemde belemmerende factoren vallen in de dimensies Moed, Proces en Vermogen. Er
worden voornamelijk twee belemmerende factoren binnen de dimensie Moed in de praktijk onderkend. Het
ontbreken van een sociale strategie, waarbij er een visie op co-creatie 2.0 is geformuleerd wordt in de
praktijk als gemis ervaren om er vorm en inhoud aan te geven. Daarnaast wordt herkend dat er sprake is van
spanning tussen de hiërarchische, verticaal ingerichte politieorganisatie en de fluïde genetwerkte
samenleving die met name door sociale media sterk aan het veranderen is. Binnen de dimensie Proces
worden vooral belemmeringen gezien ten aanzien van het technologisch absorptievermogen, zowel op het
terrein van de technische infrastructuur als de fysieke beperkingen om alle informatie die tot ons komt te
verwerken. Als het gaat om de dimensie Vermogen dan kunnen de digitale kloof en de participatie paradox
beiden als blockers worden aangemerkt.
Non-issues
De meest genoemde niet relevante factoren vallen in de dimensies Moed, Proces en Bewustzijn. Binnen
de dimensie Moed wordt politieke druk wordt weliswaar herkend, maar de algemene opvatting is dat dit
erbij hoort en dat het beperkt van invloed is. Binnen de dimensie Proces gaat het voornamelijk om financiële
consequenties. Hier kunnen geen harde conclusies aan worden verbonden omdat gebleken is dat er over
het algemeen vrij weinig zicht is op de kosten voor de technische infrastructuur binnen de politieorganisatie.
Ook criminogene factoren (de crimineel kijkt mee op 2.0) worden als niet relevant beschouwd, omdat dit nu
eenmaal een gegeven is bij alle communicatievormen en de algemene opvatting is dat web technologie juist
extra kansen biedt de crimineel op te sporen, hoe moeilijk dat soms ook is. Tot slot werden privacy issues
als niet relevant aangemerkt. Privacy is weliswaar een groot goed, maar daar waar de veiligheid in het
gedrang is, is er duidelijk sprake van een shift zowel bij politie, justitie als burgers. Bij Bewustzijn kwam de
factor neveneffecten als non-issue naar voren, vooral vanwege het neveneffect van onveiligheid creëren. De
burger blijkt uit ons onderzoek veel bewuster met informatie over onveiligheidssituaties om te gaan, dan
door de politie vaak wordt aangenomen als het gaat om de zorg voor het aanwakkeren van onveiligheids-
gevoelens.
Na toetsing van deze ingeperkte set van kritische factoren in de focusgroepen vanuit de vier dimensies
(Bewustwording, Proces, Vermogen, Moed) van Bason’s Ecosysteemmodel is gebleken dat niet aan alle
factoren evenveel gewicht kan worden toegekend en dat er afhankelijk van de situationele context verschillen
bestaan waarin deze factoren positief danwel negatief van invloed zijn op de condities die nodig zijn om te
komen tot een geslaagd herontwerp buurtonderzoek 2.0.
Kijken we naar de meest complexe situatie om een herontwerp van buurtonderzoek binnen een probleemwijk
middels co-creatie en de inzet van social media mogelijk te maken dan kan op basis van de uitkomsten van
de focusgroepen worden vastgesteld dat er drie belangrijke belemmerende factoren zijn. Vanuit de dimensie
176 Co-creatie 2.0
Moed is deze gelegen binnen de factor hiërarchie/anarchie waarbij de spanning tussen enerzijds de
hiërarchie van de politieorganisatie en anderzijds de dynamische sociale media omgeving centraal staat.
Vanuit de dimensie Vermogen is deze gelegen in het technologisch absorptievermogen, waarbij kan worden
vastgesteld dat de politie qua technische infrastructuur niet klaar is voor massale 2.0 toepassingen.
Daarnaast speelt ‘sociale cohesie’ als conditionele factor een belangrijke rol, omdat in probleemwijken waar
de sociale cohesie laag is, het zaak is dat eerst de samenwerking tussen politie en burger dient te worden
bevorderd om het vertrouwen te kunnen winnen van die burger. Fysiek contact tussen politie en burger is
daar ook bij van belang als kritieke factor van vertrouwen.
Gaat het om factoren die van invloed zijn op de aansturing van het geheel dan zijn er vijf kritieke factoren
vanuit de focusgroepsessies te benoemen vanuit de dimensie Moed die ertoe doen. Het gaat hier om
aansturing vanuit leiderschap, regie houden op het proces, omgaan met politieke druk, handelen vanuit een
sociale strategie en het kunnen omgaan met de spanning tussen enerzijds de anarchistische
netwerkorganisatie en anderzijds eigen hiërarchische bureaucratische lijnorganisatie. Hoe persoonlijk
invulling gegeven wordt aan de factor doorslaggevend en faciliterend leiderschap speelt daarin een cruciale
rol. Vanuit een heldere visie dient het sturend vermogen op co-creatie initiatieven te worden bevorderd,
waarbij er naar toe gewerkt wordt dat burgers zoveel mogelijk zelf sturen. Vanuit de dialoog tussen politie,
burgers en partners dient een cultuurverandering tot stand te worden gebracht, vanuit het besef dat
strategische leiders zelf ook onderdeel zijn van de horizontale relaties in het proces.
Welke eisen dat stelt aan strategisch leiderschap beantwoorden we in de volgende deelvraag.
7.2.7 Deelvraag 7
Welke eisen stelt een vernieuwde aanpak van buurtonderzoek aan strategisch politieleiderschap?
De theoretische beantwoording van deze deelvraag is beschreven in hoofdstuk 3, de empirische
beantwoording staat beschreven in hoofdstuk 5.
Zoals in hoofdstuk 1 beschreven hebben we de stelling ingenomen dat de genetwerkte horizontale
samenleving haaks staat op de verticaal en hiërarchisch georganiseerde politieorganisatie staat. Een
succesvolle toepassing van co-creatie 2.0 heeft gevolgen voor de vraag of (en in welke mate) er strategische
interventies nodig zijn op het gebied van leiderschap.
Co-creatie stelt bijzondere eisen aan leiderschap en met name aan politieleiderschap, want co-creatie kent
een horizontale logica, doordat burgers veel meer bij besluitvorming worden betrokken en zo op een meer
gelijkwaardiger hoogte komen te staan met de politieorganisatie.
Leiderschap echter, heeft een veel meer verticale logica, die wel eens kan botsen met de aspecten van
interactieve beleidsvorming. Als leiders gewend zijn om in traditionele, voorspelbare situaties te werken,
bestaat de kans dat zij moeite krijgen met het werken in een meer dynamische omgeving. Daar zijn namelijk
andere vaardigheden voor nodig. Maar tegelijkertijd blijven ook de ‘oude’ vaardigheden belangrijk, zoals
technische en procedurele kennis.
In hoofdstuk 3 zijn de noties doorslaggevend en faciliterend leiderschap verkend.
Waar doorslaggevend leiderschap zich meer richt op het behalen van resultaat, probeert faciliterend
leiderschap zich meer op consensus met de omgeving te richten. Faciliterend leiderschap vereist daarom
meer subtiliteit gecombineerd met contextgevoeligheid, relativeringsvermogen en overwicht.
7 Conclusies en aanbevelingen 177
De plaats van de strategische politieleiders is veranderd door de opkomst van burgerparticipatie. Zij krijgen
te maken met zowel de eisen van doorslaggevend leiderschap (het snel maken van duidelijke beslissingen)
en de eisen van faciliterend leiderschap (het bereiken van consensus en het betrekken van de omgeving).
Uit het empirisch gedeelte van ons onderzoek is gebleken dat met doorslaggevend leiderschap niets mis is.
Daar waar crisismanagement is vereist bij grootschalig optreden, grootschalige verstoringen van de
openbare orde en maatschappelijke onrust is het essentieel en laat de politie organisatie zien waar het goed
in is en dat doorslaggevend leiderschap succesvol kan zijn. Ook bij het aansturen van nieuwe ontwikkelingen
en bevorderen van nieuwe initiatieve op gebied van co-creatie en sociale media kan doorslaggevend
leiderschap een positieve rol van betekenis spelen om zaken op gang te brengen.
Dat neemt niet weg dat de politie organisatie zich ook wel kwetsbaar op mag stellen, daar waar zaken
complex worden en acute interventies niet direct noodzakelijk zijn. En veel meer gebruik kan maken van de
logica van een ander.
In het empirisch onderzoek is meerdere malen de term verbindend leiderschap genoemd op alle niveaus
(strategisch, operationeel en tactisch), maar vooral op tactisch en operationeel niveau. Daarmee wordt
verbindend vermogen zowel intern als extern bedoeld. De competentie omgevingsbewustzijn is aantoonbaar
en meer dan gemiddeld ontwikkeld in een ideaal ecosysteem van co-creatie: iedereen is expert en de leider
doet een stap terug.
De leiders van de toekomst schakelen moeiteloos tussen doorslaggevend en faciliterend leiderschap en
staan in verbinding met binnen-en buitenwereld. Want intern, zo is ons duidelijk geworden, valt er ook nog
veel te co-creëren.
7.3 Beantwoording centrale vraag
De hoofdvraag kan beantwoord worden door de deelvragen in samenhang te zien.
Wat is de strategische betekenis van co-creatie 2.0 voor de opsporing van woninginbraken, in het
bijzonder voor de rol van het buurtonderzoek, en wat vraagt dit van strategisch politieleiderschap?
De politie is voor de opsporing van daders van misdrijven vaak afhankelijk van de burger. Dat is eigenlijk
nooit anders geweest, burgerparticipatie bij het politiewerk is van alle tijden. Binnen de politie wordt
voortdurend geexperimenteerd met innovatieve manieren om de burger bij het oplossen van misdrijven te
betrekken zo is gebleken uit de vele praktijkvoorbeelden die er zijn. Co-creatie is zo’n specifieke vorm van
burgerparticipatie die in haar meest ultieme vorm veel verder gaat en het roer uit handen neemt van de
politieleider zelf. Het vertalen van dit soort strategische noties naar operationele uitvoerbaarheid en
haalbaarheid, met meer effect in de samenleving vraagt een andere kijk op het politiewerk. De inzet van co-
creatie 2.0, vraagt zoals wij uit de beantwoording van de deelvragen 3 en 4 hebben kunnen opmaken een
andere kijk op leiderschap. Een herontwerp van het buurtonderzoek, op grond van co-creatie 2.0 is een
fundamentele breuk met het verleden en dat betekent een veranderingsproces dat eisen stelt aan het
strategisch leiderschap over de wijze waarop dit veranderingsproces dient plaats te vinden. Dat vraagt zoals
we in de beantwoording van de vragen 5, 6 en 7 hebben kunnen zien om een strategie-aanpak die voortkomt
uit een visie waar de organisatie op dit onderwerp naar toe wil groeien. Uit ons empirisch onderzoek is
gebleken dat die visie op dit momenteel ontbreekt binnen de Nationale Politie.
178 Co-creatie 2.0
Woninginbraken vallen onder de categorie High Impact Crime, aangezien de weerslag die het heeft op
slachtoffers groot is. Het terugdringen van woninginbraken en de stijging van het oplossingspercentage is
een van de landelijke prioriteiten van de Nationale Politie en staat hoog op de politieke agenda. Uit de
beantwoording van deelvraag 1 en op basis van de uitkomsten van het empirisch gedeelte van ons
onderzoek hebben wij kunnen vaststellen dat van het doen van buurtonderzoek een belangrijke preventieve
werking uit kan gaan. Het levert in de praktijk dus meer op dan waar het voor bedoeld is als het gaat om het
verkrijgen van opsporingsindicaties, wat vaak ook achteraf gezien tegenvalt. Co-creatie 2.0 kan het
buurtonderzoek opwaarderen tot een interactief veiligheidsinstrument dat tot veel meer in staat, zoals het
voorkomen en tegengaan van misdrijven waarbij tevens de pakkans op daders wordt vergroot. Het geloof
in co-creatie 2.0 is er. Het geloof in buurtonderzoek 2.0 ook. De grootste geloofsovertuiging hebben we
gevonden in de dimensie Vermogen.
Deze strategische notie moet beredeneerd vanuit de dimensie Bewustzijn van Bason’s Ecosysteem model
eerst worden onderkend om er vervolgens naar te kunnen handelen. Wil je de opzet van een buurtonderzoek
middels co-creatie en sociale media veranderen, dan gaat dit niet vanzelf en vereist dit van het strategisch
leiderschap een heldere visie, waarbij vooral veel aandacht uit dient te gaan naar het inhoud en vormgeven
van dit proces vanuit de dimensie Vermogen en het ‘moderaten’ daarvan vanuit de dimensie Proces.
Bovendien zoekt een nieuwe Web 2.0 vorm van buurtonderzoek bij woninginbraken nadrukkelijk de dialoog
met burgers via multi-channeling en dat heeft ook gevolgen voor een andere positionering van de politie. Dit
is een strategisch vraagstuk dat is een strategisch vraagstuk. Het traditionele individuele leiderschapsmodel
wordt vervangen door leiderschap als een collectief proces door mensen gezamenlijk, via co-creatie, over
de grenzen van afzonderlijke organisaties en politieregio’s heen. De opkomst van co-creatie 2.0 kan leiden
tot een toename van het aantal initiatieven, waarbij het de vraag is hoe die processen komende jaren worden
aangestuurd. Daarmee is dit eveneens een strategisch vraagstuk.
Wat dit van het strategisch politieleiderschap vraagt is Moed. Kernwoorden daarbij zijn: Durf, lef, visie, snel
kunnen schakelen, hitteschild en faciliterend leiderschap. Essentieel is het besef dat nodig is om te
onderkennen dat strategische leiders zelf ook onderdeel uitmaken van het proces en daarmee een kritische
factor zijn voor het welslagen van initiatieven op gebied van co-creatie en sociale media. De mate waarin
het dynamische karakter van co-creatie onderkend wordt en de wijze waarop strategisch besluiten worden
genomen over de inrichting van de organisatie die daarvoor nodig is kan van doorslaggevende betekenis
zijn. Het is belangrijk om de vier elementen van Bason’s Ecosysteem model op elkaar af te stemmen. De
wisselwerking tussen Moed, Bewustzijn, Vermogen en Co-creatie als proces is uit het empirisch gedeelte
van ons onderzoek als een van de belangrijke kritieke factoren voor het strategisch leiderschap gebleken.
Samenvattend, kunnen wij concluderen dat bij co-creatie politie en burgers gezamenlijk werken aan een
oplossing die voor beide partijen waarde creëert. Hierachter zit het idee dat de burger de veiligheid krijgt
die hij verdient en waaraan hij zelf meewerkt. Co-creatie kenmerkt zich door een vergaande vorm van
samenwerking waarbij burgers steeds meer invloed hebben op de aanpak van criminaliteit. In onze thesis
hebben wij ons gericht op het traditionele buurtonderzoek en welke condities van belang zijn om te komen
een 2.0 variant middels co-creatie en gebruik van sociale media. Het contact van de politie met burgers
tijdens een buurtonderzoek is traditioneel informerend en zendend, dus veelal eenrichtingsverkeer. Dit is
anno 2012 achterhaald, de politie heeft nu nieuwe kansen en mogelijkheden haar effectiviteit te vergroten
om op een andere manier zowel fysiek als virtueel in contact te treden met burgers.
7 Conclusies en aanbevelingen 179
Co-creatie
Uit de interviews en focussessies is naar voren gekomen dat co-creatie in de praktijk een manier van
samenwerken met burgers is, waarin je accepteert dat je wederzijds afhankelijk bent, elkaar nodig hebt, en
dat er verschillen zijn die je wederzijds respecteert. Het gaat erom de traditionele hiërarchische manier van
denken te doorbreken. Om dit te kunnen doen is het van belang om vanuit een horizontaal gedachtegoed
te weten hoe de ander denkt en welke belangen in het geding zijn om met elkaar tot een zekere oplossing
te komen. Daarbij is de dialoog essentieel voor co-creatie. Tijdens de interactie vindt het proces plaats. Bij
een overleg heeft ieder een ander beeld. Het is van belang bestaande verschillen te herkennen en erkennen.
Daarnaast is uit het empirisch onderzoek naar voren gekomen dat in het co-creatie proces mensen het
gevoel moeten hebben serieus genomen te worden. Het creëren van een veilige omgeving voor burgers,
politiemedewerkers en externe partijen om vrijelijk te kunnen communiceren met elkaar is belangrijk voor
het wederzijds vertrouwen. Het dient op een machtsvrije basis te gebeuren. Mensen hoeven het ook niet
met elkaar eens te worden. Veel belangrijker is dat mensen met verschillen kunnen omgaan en met elkaar
gaan handelen om het over de uitvoering eens te worden. Er moet een pragmatische instelling zijn.
7.4 Aanbevelingen
De aanbevelingen zijn gekoppeld aan de eerder geformuleerde ambities van de dimensies Bewustzijn,
Vermogen, Vermogen en Moed uit hoofdstuk 5.
BewustzijnAls ambitie is de dimensie Bewustzijn als volgt geformuleerd:
De politieorganisatie is zich bewust van de veranderende omgeving en ziet de noodzaak voor een innovatief
landschap. Managers en medewerkers zijn in staat om zelfstandig te reflecteren op hun eigen werkwijzen
en zijn bereid continue te vernieuwen en te verbeteren met burgers, ketenpartners en experts buiten de
eigen organisatie. We staan in verbinding met experts buiten de eigen organisatie. We maken gebruik van
al opgedane ervaringen vanuit wetenschappelijke discipline. We zijn een lerende organisatie die ook wil
leren van niet-professionals en onderkennen de waarde van wisdom of crowds.
Aanbeveling 1 Operationaliseer op alle niveaus de competentie ‘omgevingsbewustzijn’ en faciliteer
gericht de ontwikkeling van deze competentie. Maak het een cruciaal onderdeel van de
selectie procedure, opbouw van portfolio’s en leiderschapsontwikkeling. Alle
medewerkers vormen immers de interface met de buitenwereld.
Aanbeveling 2 Formuleer een strategisch alliantieplan met uitganspunten en criteria voor het aangaan
van externe samenwerkingsverbanden. Definieer een aantal relevante thema’s waarop
kennis, mensen en mogelijkheden gescout worden in de “buitenwereld” en ontwikkel
een visie op de afwisseling, uitwisseling en samenwerking met eigen experts in
combinatie met het betrekken van andere kennisinstellingen en virtual communities.
Investeer vervolgens in het opbouwen van persoonlijke relaties op strategisch alliantie
niveau.
180 Co-creatie 2.0
Vermogen Als ambitie is de dimensie Vermogen als volgt geformuleerd:
De politieorganisatie heeft de vrijheid om te innoveren zolang de politieke en juridische context dit toelaat
en heeft een duidelijke innovatiestrategie met lange termijn doelstellingen en faciliteert de middelen om die
strategie te bereiken. We hebben een strategie voor hoe we in de praktijk werken met innovatieve co-creatie
processen. We hebben een innovatie portfolio dat wij actief beheren.
Wij zijn georganiseerd op een zodanige manier dat we zorgen voor open systeem samenwerking met andere
actoren bij de overheid, het bedrijfsleven en het (wetenschappelijk) onderwijs. Wij verwachten een proactieve
houding van mensen middels een pro-innovatie cultuur, zowel als het gaat om het omarmen van ideevorming
als om de uitvoering van nieuwe oplossingen.
Aanbeveling 3 Faciliteer in een uitmuntende ICT-infrastructuur, die open systeem samenwerking
bevordert waar mogelijk. Hierdoor ontstaat er sneller toegang tot het internet en de
sociale media. Zo kunnen medewerkers bestaande samenwerkingsverbanden
eenvoudiger onderhouden en zijn ze in staat om interactieve burgerparticipatie en co-
creatie vanuit het virtuele netwerk zelf te initiëren en er in te participeren. Hiermee wordt
ook een open leerklimaat bevorderd.
Aanbeveling 4 Verken de mogelijkheden van co-creatie 2.0 verder en creëer een kennisplatform met
burgers, experts, politieleidinggevenden en street level cops en houdt zicht op nieuwe
ontwikkelingen, niet alleen ingegeven vanuit techniek maar vanuit verscheidene
denkramen en met het oog op de factoren uit dit onderzoek.
ProcesAls ambitie is de dimensie Proces als volgt geformuleerd:
De politieorganisatie beschikt over de benodigde competenties om het proces van co-creatie vorm te geven.
We hebben een expliciet proces voor co-creatie op zijn plaats en de methoden en het proces zelf worden
gecodificeerd, zodat iedereen in onze organisatie deze leren kennen en gebruiken. Wij beschikken over de
juiste meet-en leerprocessen zodat we in staat zijn om te onderscheiden wanneer onze innovatie-
inspanningen slagen en wanneer niet. En vervolgens hier van leren als ze falen.
Aanbeveling 5 Stimuleer proeftuinen om dit proces van co-creatie verder te verkennen, door de
implementatie van de pilot buurtonderzoek 2.0 in drie wijken bij drie verschillende
korpsen te gaan ontwikkelen. De korpsen en de wijken kennen een verschillend
ecologisch innovatieklimaat, waar tenminste één van de dimensies op orde is. Als
voorbeeld: één korps waar de leiding co-creatie faciliteert en aanmoedigt, één korps
met een hoog bewustzijn, één korps met vernieuwingsdrang.
Aanbeveling 6 Stimuleer de doorontwikkeling van buurtonderzoek 2.0 middels co-creatie via sociale
media en maak gebruik van de wisdom of crowds. Maak aan de hand van de uitkomsten
van dit onderzoek een business case voor een herontwerp van buurtonderzoek 2.0 en
schrijf als Nationale Politie een battle uit voor the crowd. Analyseer vervolgens de
kwaliteit van de kennis en veredel die met eigen expertise om tot een valide eindproduct
te komen.
7 Conclusies en aanbevelingen 181
Moed Als ambitie is de dimensie Moed als volgt geformuleerd:
Onze leidinggevenden, van strategisch tactisch en operationeel niveau belichamen de waarden en
vaardigheden die naar onze mening essentieel zijn voor de toekomst van onze organisatie. Onze
leidinggevenden hebben de moed om innovatieprocessen te leiden van hun respectievelijke niveaus.
Aanbeveling 7 Ontwikkel een sociale innovatie visie en strategie gericht op dynamisch managen, flexibel
organiseren, slimmer werken en talentontplooiing, gericht op interne en externe
samenwerking met behoud van verscheidenheid van opvattingen, visies en waarden.
Medewerkers (met een verscheidenheid aan disciplines, subculturen, afkomst, sekse
en leeftijds-categorieën) wordt niet langer opgedragen wat gedaan moet worden, maar
hebben invloed. Zo kunnen zij uitdrukking geven aan hun eigenheid, omdat ze de kans
hebben de toekomst mede vorm te geven.
Naast diversiteit in kenniswerkers zijn vooral competenties nodig voor samenwerking
over interne schotten en externe grenzen heen. Externe co-creatie begint met interne
co-creatie.
Aanbeveling 8 Stimuleer in leiderschapsprogramma’s de balans tussen doorslaggevend en faciliterend
leiderschap op alle drie de managementlagen, maar met name op operationeel en
tactisch niveau. De medewerker van de toekomst heeft geen leider nodig die hem direct
aanstuurt, maar eerder een zichtbare leider die weet wanneer hij onzichtbaar moet of
kan zijn.
Leiderschap (zeer zeker ook operationeel leiderschap) is verschoven van ‘ik vertel je wat
je moet doen’ naar ‘ik vertel je wat je moet opleveren’ (resultaatsturing), naar ‘ik vertel je
wat belangrijk is’ (sturen op waarden). Mits consistent vertaald zijn waarden een sterk
sturingsmechanisme ook voor het winnen van vertrouwen bij de externe omgeving.
7.5 Reflectie op het onderzoek
Er is met veel passie en volharding aan dit onderzoek gewerkt. Terugkijkend op het proces willen wij een
aantal kanttekeningen plaatsen.
Allereerst zijn de begrippen co-creatie en sociale media relatief jonge begrippen waarover nog maar weinig
wetenschappelijk materiaal voor handen is. Onze zoektocht naar empirisch materiaal heeft veel tijd gekost.
Door co-creatie uit te diepen langs de lijnen van coproductie, interactieve beleidsvorming en innovatie
ontstond er een ander probleem: de selectie van literatuur, de verdieping in zoveel verschillende thema’s en
dit vervolgens terugbrengen tot hoofdstuk drie heeft enorm veel tijd gekost.
Deze vertraging heeft ons doen besluiten geen virtuele onderzoekstechniek toe te passen (zoals bijvoorbeeld
een online battle), omdat we het empirisch belang van twee focusgroepsessie waarin feitelijk werd
gecocreëerd van groter belang vonden. We staan achter de gemaakte keuze, maar sluiten niet uit alsnog
een battle uit te gaan schrijven, omdat we nog steeds professioneel nieuwsgierig zijn naar een herontwerp
buurtonderzoek 2.0 gemaakt door de wisdom of crowds.
182 Co-creatie 2.0
Voor wat betreft de interviews hebben we er onvoldoende bij stil gestaan dat co-creatie 2.0 en de
(on)mogelijkheden van buurtonderzoek 2.0 lastige onderwerpen zijn voor veel mensen. Door het lage gebruik
van sociale media en de beperkte technologische kennis van de meeste respondenten was het afnemen
van de interviews hard werken, ondanks de operationalisering van alle begrippen en factoren. Achteraf
gezien hadden we beter de 37 factoren terug kunnen brengen naar een kleiner aantal en ze afzonderlijk
kunnen wegstrepen tegen elkaar of clusteren.
Wij zijn aangenaam verrast door de rijkheid van het empirisch materiaal dat uit de focusgroep sessie is
gekomen. De opkomst was 100% en de diversiteit van de respondenten leverde verschillende denkramen
en dus veel diversiteit op. Onze ambities lagen dermate hoog dat er een behoorlijke tijdsdruk op de
uitkomsten van de workshops heeft gelegen. De vraag is of dat de antwoorden heeft beïnvloed. Wij denken
zelf van niet, de respondenten gaven wel aan het heel interessante onderwerpen te vinden en hadden graag
langer door willen praten. We hebben juist voor korte ophaalsessies gekozen en voor een frisse nieuwe
groep ‘s-middags, omdat langer praten niet noodzakelijkerwijs andere inzichten oplevert. De vraag blijft of
dit een goede keuze is geweest.
We sluiten met deze scriptie niets af. Co-creatie 2.0 buurtonderzoek 2.0, de burger als opsporings-
ambtenaar, de horizontalisering van de maatschappij.... Het zijn allemaal eigentijdse thema’s die mede de
toekomst van de Nationale Politie gaan bepalen. Onze passie voor de onbegrensde mogelijkheden van co-
creatie 2.0 eindigt nu niet, maar begint pas!
7 Conclusies en aanbevelingen 183
184 Co-creatie 2.0
Bijlagen
186 Co-creatie 2.0
Bijlagen 187
Bijlage 1: Operationalisering analysekader
BUURTONDERZOEK 1.0
1 P Het slachtoffer en buren Slachtoffer en buren eerste aangrijpingspunt omwoninginbraken terug te dringen is door hen bewust temaken (besmettingsgevaar en herhaald slachtofferschap).
2 B Waarschuwen Inlichten over verhoogd risico en verstrekken preventietipsmet beroep doen op waakzaamheid (als u iets verdachtsziet, bel meteen...).
3 B Buurtvrijwilligers of Inzet buurtvrijwilligers al dan niet in georganiseerdbuurtinterventieteam (team)verband om zichtbare aanwezigheid in wijk en
informatief contact burgers te vergroten.
4 M Aansturing (leiderschap) Afspraken maken over wijze van uitvoering endoelgerichtheid buurtonderzoek en beschikbare mankracht.
5 P Informatieverwerking Mate van juiste registratie meldingen, aangiften enverwerking uitkomsten buurtonderzoek in politiesystemenmet modus operandi en daderindicaties.
6 B Positionering wijkagent Mate waarin wijkagenten in buurtonderzoek of het procesdaaromheen worden betrokken en hun informatiepositiewordt benut.
7 P Opsporingsindicaties Mate waarin naar aanleiding van een buurtonderzoekopsporingsindicaties kunnen worden verkregen.
8 B Neveneffecten Mate waarin neveneffecten kunnen optreden vertrouwen in politie, onveiligheidsgevoel, informatie ofoplossen andere zaken, imago politie).
9 B Preventie Mate waarin burgers worden gestimuleerd preventievemaatregelen te nemen en alerter te worden.
CO-CREATIE/SOCIALE INNOVATIE
10 B De wisselwerking tussen Planmatige organisatie van het besluitvormingsproces Moed, Bewustzijn, Vermogen om te komen tot afstemming en ontwikkeling van co-en Co-creatie als proces creatie als proces. Mate waarin het dynamisch karakter van
co-creatie erkend wordt.
CO-CREATIE/COPRODUCTIE
11 V Open Klimaat Aanwezigheid van een algemene sfeer van openheid(vertrouwen en betrokkenheid) waarin contact en informatieuitwisseling tussen, bestuur, politie, partners, burgers enandere belanghebbenden min of meer gewoon is.
12 V Gelijkwaardige machts- Ondanks verschillen in formele machtspositie voelen verhoudingen burgers en partners zich gelijkwaardig ten opzichte van
elkaar tijdens onderhandelingen en discussies.
13 V De kwaliteit van de Vermogen van partijen om wederzijdse afhankelijkheden onderlinge verhoudingen die hen verbinden te zien en onderkennen vanwege het feit
dat actoren op elkaar aangewezen zijn, omdat partijen zelfbepaalde hulpmiddelen (geld, macht, expertise, steun) nietbezitten en andere partijen wel voor het bereiken van(eigen) doelen en belangen.
188 Co-creatie 2.0
14 P Selectie van stakeholders Sleutelfiguren (meest relevante organisaties enbelanghebbenden) zijn van doorslaggevend belang omaandacht te besteden aan hub belangen en percepties.
15 V Dominante eigen logica Het netwerk van actoren wordt gevormd door personen diemin of meer dezelfde percepties ten aanzien van hetprobleem hanteren en dezelfde taal spreken, waardoor deeigen logica van de overheidsorganisatie domineert in degemeenschappelijke beeldvorming en actoren die dezelogica niet delen afhaken in het proces.
16 V Beheersing van het Mate van planmatige organisatie en besluitvorming dynamische proces rondom coproductie als netwerkproces waarbij bij voorbaat
rekening gehouden met onzekerheden en de verschillende(politieke) belangen.
17 P Onevenredige verdeling Aanwezigheid van voldoende financiële middelen van kosten tussen de ene en andere partij om doeleinden te realiseren.
CO-CREATIE/INTERACTIEVE BELEIDSVORMING
18 M Regie op het proces Aanwezigheid van een procesmanager (moderator) metvoldoende inhoudelijke kennis en een relatief onafhankelijkeen vertrouwenwekkende positie met als taak ervoor tezorgen dat alle partners zich in het proces blijven herkennenen die een belangrijke rol speelt in geval van impasses ofconflicten om het proces weer in goede banen te leiden.
19 P Tussentijdse bijstellingen Tijdige herkenning om te komen tot tussentijdse in het proces bijstellingen in het interactieve proces als de
omstandigheden daar om vragen (uitkomsten onvoldoendeaansluiting op formele ambtelijke, bestuurlijke en politiekeprocessen).
20 P Procesarchitectuur van Aanwezigheid procesarchitectuur die aansluit bij digitale communicatie verwachtingen van rollen en posities deelnemers, waarbijover en weer rekening gehouden wordt met status van het debat,
representativiteit deelnemers, tijdsperspectief, mate vaninteractiviteit en kwaliteit van bijdragen.
21 V Representativiteit van de Mate waarin deelnemers een goede afspiegeling participatie en de participatie vormen en gerepresenteerd worden als paradox belanghebbende partij met vooral aandacht voor
‘ongehoorde’ groepen (vs. interactie-elite).
22 M Politieke druk Mate waarin politieke druk een positieve of negatieveuitwerking kan hebben op de beoogde doelstellingen
SOCIALE MEDIA
23 V Digitale kloof Mate waarin tussen overheid en burgers digitaalgecommuniceerd kan worden om iedereen te bereiken.
24 P Multi-channeling Mate waarin digitale dan wel ‘offline’ media-kanalen moetenworden gebruikt om tot een representatieve participatie vanbelanghebbende partijen te komen.
25 V Adaptievermogen Mate waarin het individu en de organisatie op basis vanverwachte voordelen en inspanning die daarvoor is (positiefof negatief) gebruik maakt van nieuwe technologie.
26 P Moderatie Aanwezigheid van een procesmanager (moderator) omproces van co-creatie 2.0 in goede banen te leiden vanuiteen managementstrategie.
Bijlagen 189
27 M Sociale strategie Mate waarin het toepassingsgebruik van sociale mediavoortkomt uit een strategisch plan van aanpak.
28 M Spanning tussen anarchie In hoeverre past de bureaucratische structuur en bureaucratie (hiërarchie) van de betrokken overheidsorganisatie bij een
gefragmenteerde (anarchie) en dynamische sociale mediaomgeving.
29 P Technische factoren Aanwezigheid adequate technische infrastructuur (goed beveiligde ‘open’ en massieve internetverbinding)met voldoende opslagcapaciteit en datamining- enanalysetools.
30 P Juridische factoren Aanwezigheid privacy kader met waarborgen tegenschending daarvan.
31 B Overschatting invloed Mate waarin sprake is van een kritischbeoordelingsvermogen ten aanzien van de participatiegraaden het gebruik van diverse sociale media functionaliteiten(Twitter, Facebook, Hyves, Blogs etc.) alsmede detoegevoegde waarde daarvan.
CO-CREATIE EN SOCIALE MEDIA -POLITIE SPECIFIEK-
32 B Motiverende factoren Mate waarin burgers worden gedreven door een gevoel vanburgerplicht, hun wijkproblematiek herkennen en/of eenzekere spanning en opwinding ervaren de opsporingbehulpzaam te zijn.
33 P Criminogene factoren Aanwezigheid van criminelen die deelnemen aan socialemedia netwerken en bewust kwaad handelen in deinteractie.
34 P Organisatorische factoren Tijdige herkenning en omgang met zaken die (massaal) viasociale media worden gemeld, maar waar de organisatieniet op berekend is of anders op is ingericht.
35 P Financiële en technologische Aanwezigheid van adequate technische infrastructuur en factoren voldoende financiële middelen om doeleinden te realiseren.
36 P Juridische en bestuurlijke Tijdig duidelijkheid over verschillen in bestuurlijke factoren verantwoordelijkheden (gemeente, politie, OM, partners
etc.) bij startsituatie en protocollen om juridische (privacy)problemen te voorkomen.
LEIDERSCHAP
37 M Balans doorslaggevend en Partners komen gezamenlijk overeen wat de aard van faciliterend leiderschap het probleem is dat moet worden opgelost
(gemeenschappelijke beeldvorming), welke oplossingen erzijn en welke afhankelijkheden er bestaan. Vanuitfaciliterend leiderschap bewerkstelligen om taal, symboliek,percepties en perspectieven van betrokken burgers enpartners met elkaar te verbinden via consensus, compromisen consultatie (de drie c’s).
190 Co-creatie 2.0
Bijlage 2: Vragenlijst deel AInterviewvragenlijst Interne Actoren
NR D POLITIE LEIDINGGEVENDEN POLITIE STREETLEVEL COPSInterviewvragen Interviewvragen
BUURTONDERZOEK 1.0
1 P P1.1 Op welke wijze wordt het C1.1 Wat zijn uw ervaringen bij het doen van buurtonderzoek gebruikt om de slachtoffers buurtonderzoeken omwonenden te wijzen op besmettings- C1.2 Welke informatie geef je ter plekke aan gevaar en herhaald slachtofferschap? burgers over preventie, slachtofferhulp en P1.2 Waar ziet u het eerste aangrijpingspunt verloop van het onderzoek?om woninginbraken terug te dringen?
2 B P2.1 Welke voordelen ziet u in het C2.1 Welke voordelen ziet u in het buurtonderzoek? buurtonderzoek?P2.2 Welke nadelen? C2.2 Welke nadelen?P2.3 In hoeverre kan hier een signaalfunctie C2.3 In hoeverre gaat er een signaalfunctievanuit gaan? van uit?
C2.4 Hoe reageren de burgers in hetalgemeen?
3 B P3.1 Welke rol spelen buurtvrijwilligers of C3.1 In hoeverre bent u bekend met buurtinterventieteams in de wijk en welk buurtvrijwilligers of heeft u contact met ledenbelang hecht u daar aan? van het buurtinterventieteam? P3.2 Met welke ketenpartners in uw wijk/ C3.2 Hoe verhoudt het terugdringen van gebied/korps heeft de politie samenwerkings- woninginbraken zich tot de taak van burgersverbanden op het gebied van zelf?woninginbraken?
4 M P4.1 Hoe beoordeelt u de operationele C4.1 Weet u hoe er door uw leidinggevendenaansturing van de uitvoerders van sturing wordt gegeven aan dit proces en welkebuurtonderzoek? (keten)partners hierbij zijn betrokken? Wat vindt u specifiek tactische sturingstaken?fenomeen woninginbraken zich op moetenrichten in uw ogen?P4.2 Hoe verhoudt zich deze taak tot het C4.2 Wat is in uw ogen een politie specifiekeketenproces? taak bij woninginbraken en wat zeker niet? P4.3 Hoe geeft u zelf sturing aan het proces? C4.3 Welke samenwerkingsvormen ziet u of zijn
naar uw mening noodzakelijk?
5 P P5.1 Hoe beoordeelt u de kwaliteit van de C5.1 Hoe beoordeelt u de kwaliteit van de informatie bij de verwerking in politie informatie bij de verwerking vanof andere systemen? buurtonderzoekgegevens in politiesystemen? P5.2 Waar ziet u knelpunten en wat kan C5.2 Waar ziet u knelpunten?verbeterd worden?
C5.3 Wat kan verbeterd worden?
6 B P6.1 Welke rol speelt de wijkagent in het C6.1 Kennen de burgers in uw wijk deproces woninginbraken bij het doen van wijkagent/buurtbrigadier en welke rol speeltbuurtonderzoek? deze?S6.2 Welke randvoorwaarde(n) is (zijn) nodig C6.2 Hoe wordt het contact onderhouden?voor een optimale informatie uitwisseling tussen politiemedewerkers en de wijkagent?Tussen de wijkagent en ketenpartners?Hoe belangrijk acht u de functie van buurt-brigadier m.b.t. het buurtonderzoek?
Bijlagen 191
C6.3 Welke randvoorwaarde is nodig?C6.4 hoe vindt er uitwisseling plaats tussenwijkagent en andere politiemedewerkersonderling?
7 P P7.1 In hoeverre bent u het eens met onze C7.1 In hoeverre is het doen van bevinding dat een buurtonderzoek nauwelijks buurtonderzoek in de huidige vorm nuttigbijdraagt aan de opsporing? en noodzakelijk? P7.2 In hoeverre kan het verkrijgen van C7.2 In hoeverre kan het verkrijgen vanopsporingsgegevens verbeterd worden? opsporingsgegevens verbeterd worden?In hoeverre bent u van mening dat we met het buuronderzoek 1.0 beter kunnen stoppen?
C7.3 In hoeverre kan in deze buurt via socialemedia gecommuniceerd worden?C7.4 Welke voor- en nadelen ziet u hieraan als het gaat om opsporingsinformatie?
8 B P8.1 In welke mate versterkt het C8.1 Welke positieve of negatievebuurtonderzoek onveiligheidsgevoelens neveneffecten ziet u bij het doen vanbij mensen denkt u? buurtonderzoek in de huidige vorm?In hoeverre weegt dit op tegen het voordeel dat het vertrouwen wekt in de politie als de politie zichtbaar in de wijk is? P8.2 Hoe zou u door vernieuwde vormen van C8.2 Wat zou u in een vernieuwde vorm willenbuurtonderzoek het vergroten van het effectueren?vertrouwen en het verkleinen van onveilig-heidsgevoelens beter kunnen beïnvloeden?
9 B P9.1 In hoeverre hoort het geven van C9. 1 In hoeverre speelt preventie een rol bij preventietips een onderdeel van het doen van buurtonderzoek?buurtonderzoek te zijn?P9.2 Wat is daarvoor nodig? C9.2 Hoe uit zich dit?
C9.3 Wat is daarvoor nodig?
CO-CREATIE.SOCIALE INNOVATIE
10 B P10.1 Welke leiderschapsaspecten acht C10.1 Bent u bekend met het begrip co-creatieu van belang? en welke condities daaraan worden gesteld?P10.2 In hoeverre acht u het van belang dat C10.2 Wat zijn voor u voorwaarden voorer een innovatief klimaat is? samenwerking met de politie, gemeenten en
buurtpartners binnen de context waarin uwerkzaam bent?
P10.3 Wat verstaat u daar onder? C10.3 Op welk niveau moet co-creatieplaatsvinden in uw ogen (landelijk, regionaal,lokaal) en waarom?
P10.4 Welke strategie hanteert de politie-organisatie op het gebied van vergaande vormen van participatie?P10.5 In hoeverre staat de ontwikkelruimte in verhouding tot resultaatsturing?
CO-CREATIE/COPRODUCTIE
11 V P11.1 Wat verstaat u onder een open klimaat? C11.1 Wie zijn voor u relevante actoren?P11.2 Wat zijn voor u voorwaarden voor C11.2 Wat zijn voor u voorwaarden voor (open) samenwerking? (open) samenwerking?P11.3 Wie zijn dan voor u relevante actoren C11.3 Wie zijn dan voor u relevante actoren inin de buurt / gemeente of stadsdeel / politie / de buurt / gemeente of stadsdeel / politie /externe partners externe partners?P11.4 Hoe belangrijk acht u de inbreng C11.4 Hoe belangrijk acht u de inbreng van nietvan niet politiemensen? politiemensen?P11.5 In welke mate staat de politie-organisatie open voor de inbreng van derden denkt u?
192 Co-creatie 2.0
12 V P12.1 Hoe beoordeelt u de gelijkwaardigheid C12.1 Hoe beoordeelt u de gelijkwaardigheidtussen burgers en de politie indien met tussen burgers en de politie indien metpartners wordt samengewerkt? partners wordt samengewerkt?
13 V P13.1 Hoe beoordeelt u de C13.1 Hoe beoordeelt u de gelijkwaardigheid tussen burgers en de gelijkwaardigheid tussen burgers en de politie politie indien met partners wordt indien met partners wordt samengewerkt? samengewerkt?P13.2 Wanneer is volgens u een dergelijk C13.2 Wanneer is volgens u een dergelijk proces geslaagd? proces geslaagd?Mogelijke hulpvraag Mogelijke hulpvraagS13.3 Hoe zou u omgaan met B13.3 Hoe zou u omgaan met tegengesteldetegengestelde belangen? belangen?
14 P P14.1 Wie zijn voor u de meest belangrijke C14.1 Wie zijn voor u de meest belangrijkestakeholders en waarom? sleutelfiguren en waarom?S14.2 Welke type burgers en partners B14.2 Welke type burgers en partners zou uerbij betrekken?zou u erbij betrekken? B14.2 Ziet u voor uzelf een rol weggelegd?S14.2 Ziet u voor uzelf een rol weggelegd?
15 V P15.1 In welke mate kennen actoren/ C15.1 In welke mate kennen actoren/burgers/politiemensen elkaars logica? burgers/politiemensen elkaars logica? P15.2 In welke mate is er draagvlak om C15.2 In welke mate is er draagvlak omproblemen samen aan te pakken? problemen samen aan te pakken?P15.3 Op welke fronten zou de politie de touwtjes wat meer uit handen moeten geven?
16 V P16.1 Wat is er naar uw mening nodig om B16.1 Wat is er naar uw mening nodig om gripgrip op het proces van samenwerking tussen op het proces van samenwerking tussenburgers en de politie en partners te komen? burgers en de politie met partners te komen?S16.2 Welke (regie)rol kunt u daarbij B16.2 Welke (regie)rol kunt u daarbijonderscheiden en voor wie ziet u die onderscheiden en voor wie ziet u dieweggelegd? weggelegd?S16.3 In hoeverre doorkruist politieke besluitvorming de kansen voor co-creatie?
17 P P17.1 In hoeverre speelt de beschikbaarheid C17.1 Heeft u inzicht in de kosten voor co-over budgetten een rol om gemeenschap- creatie door middel van sociale media voor depelijke doeleinden middels co-creatie politie?te realiseren?
CO-CREATIE/INTERACTIEVE BELEIDSVORMING
18 M P18.1 Wat is er naar uw mening nodig om C18.1 Wat is er naar uw mening nodig om gripgrip op het proces van samenwerking tussen op het proces van samenwerking tussenburgers en de politie met partners te krijgen? burgers en de politie met partners te krijgenS18.2 Hoe ziet de samenwerking tussen C18.2 Hoe ziet de samenwerking tussenburgers met de politie op het gebied van burgers met de politie op het gebied vanwoninginbraken er volgens u het beste uit? woninginbraken er volgens u het beste uit?P18.3 Wat betekent dat voor de C18.3 Wat betekent dat voor deorganisatie van dit proces? representativiteit voor uw buurt?
19 P P19.1 Welk beeld heeft u bij interactie C19.1 In welke mate moeten er voorzieningendie digitaal verloopt? worden getroffen om zaken bij te (kunnen)
stellen? P 19.2 Wat zijn de voor en nadelen ten C19.2 Wat is daarvoor noodzakelijk?opzichte van face to face interactie?
C19.3 Ziet u een rol voor de politiekweggelegd?
Bijlagen 193
20 P P20.1 Met welke condities dient rekening C20.1 Met welke condities dient rekeninggehouden te worden bij de inrichting van gehouden te worden bij de inrichting van een systemen voor digitale interactie? systeem om via sociale media te
communiceren?C20.2 Welke mogelijkheden/middelen heeft uvoor interactie met burgers middels socialemedia?
21 V P21.1 In hoeverre worden bij co-creatie C21.1 In hoeverre zijn er in uw buurt bewoners,burgers onbedoeld uitgesloten? die al snel zullen afhaken of niet gehoord
worden?P21.2 Wat is ervoor nodig dit risico uit C21.2 Wat is er voor nodig die groep(en) tete sluiten? kunnen bereiken?P21.3 Wat beweegt burgers in uw ogen om tot participatie over te gaan?
22 M P22.1 In hoeverre heeft de politiek invloed C22.1 In hoeverre heeft de politiek invloed opop co-creatie doelstellingen en hoe wordt co-creatie doelstellingen en hoe wordt ditdit beoordeeld? beoordeeld?P.22.2 In hoeverre is er politiek gezien ruimte voor co-creatie processen tussen burgers en politie?
SOCIALE MEDIA
23 V P23.1 Hoe is het gesteld met de toepassing C23.1 In hoeverre bent u zelf een gebruiker vanvan sociale media (werk gerelateerd) sociale media?van uw medewerkers?P23.2 Welke kansen ziet u voor het gebruik C23.2 Welke kansen ziet u voor het gebruik vanvan sociale media? sociale media?
24 P P24.1 Wat is uw mening over sociale media C24.1 Wat is uw mening over sociale media inin relatie tot andere (traditionele) manieren relatie tot andere (traditionele) manieren van communicatie)? van communicatie)? P24.2 En van uw ketenpartners en C24.2 En van collega’s op de werkvloer?buurtvrijwilligers?P24.3 Iedereen altijd online. Ook de crimineel. C24.3 Iedereen altijd online. Ook de crimineel.Welke impact heeft dit op uw werk? Welke impact heeft dit op uw internet gedrag?
25 V P25.1 Welke voor- en nadelen ziet u in het C25.1 Welke voor- en nadelen ziet u in hetomgaan met sociale media? omgaan met sociale media? P25.2 Hoe gaan sociale media zich in de C25.2 Hoe gaan sociale media zich in detoekomst ontwikkelen en P25.3 Wat betekent toekomst ontwikkelen en wat betekent dit voordit voor u en uw organisatie? u en uw collega’s?
26 P P26.1 Wat acht u noodzakelijk om het C26.1 Wat acht u noodzakelijk om het proces van co-creatie 2.0 in goede proces van co-creatie 2.0 in goedebanen te leiden? banen te leiden?
27 M P27.1 Wat is strategisch gezien nodig om C27.1 Wat is er volgens u nodig om in uw korpshet toepassingsgebruik van sociale media het toepassingsgebruik van sociale media tete bevorderen? bevorderen?
28 M P28.1 In hoeverre speelt de eigen C28.1 In hoeverre speelt de organisatie-organisatiestructuur een (belemmerende) rol structuur een (belemmerende) rol bijbij het optimaal gebruik van sociale media het optimaal gebruik van sociale media dat zichdat zich kenmerkt door fragmentatie? kenmerkt door fragmentatie?
29 P P29.1 In hoeverre is de technische C29.1 Welke technische factoren spelen een infrastructuur van de politieorganisatie klaar doorslaggevende rol?voor grootschalig sociale media beleid?P29.2 Hoe verhoudt zich deze toename tot de informatieverwerking/absorptie vermogen?
194 Co-creatie 2.0
30 P P30.1 Welke privacy issues acht u relevant? C30.1 Welke juridische factoren acht urelevant?
31 B P31.1 In welke mate schat u de kans in dat C31.1 In welke mate schat u de kans in dat Buurtonderzoek 2.0 middels sociale media Buurtonderzoek 2.0 middels sociale media kanskans van slagen heeft? van slagen heeft?P31.2 Waar zit de toegevoegde waarde? C31.2 Waar zit de toegevoegde waarde?31.3 Hoe schat u het gemiddelde sociale media gebruik van burgers in op dit moment en gaat dat veranderen in de nabije toekomst denkt u?
CO-CREATIE EN SOCIAL MEDIA -POLITIE SPECIFIEK-
32 B P32.1 Welke motiverende factoren ziet u C32.1 Wat motiveert u of uw collega’s om mee voor burgers om met sociale media te doen met sociale media?mee te doen?P.32.2 Wat zal mensen bewegen om actief mee et doen met interactieve burger-participatie projecten? P32.3 Wanneer denkt u dat burgers afhaken?
33 P P33.1 Niet alleen brave burgers kijken mee C33.1 Welke dreigingen ziet u als het gaat omop internet, maar ook de crimineel. buurtonderzoek via sociale media?Welke nadelen ziet u daarin?P33.2 Welke voordelen?
34 P P34.1 In hoeverre denkt u dat de politie is C34.1 In hoeverre denkt u dat de politie voorbereid op co-creatie 2.0 organisatie erop is voorbereid?
P34.2 Wat is nodig om massaal C34.2 Wat is nodig om massaal gebruik aan te gebruik aan te kunnen? kunnen?
35 P P35.1 In welke mate past Co-creatie door C35.1 In welke mate past Co-creatie door middel van Social Media bij de politiecultuur middel van Social Media bij de cultuur van de cultuur? politie organisatie?P35.2 Welke (on)mogelijkheden ziet u? C35.2 Welke (on)mogelijkheden ziet u? (organisatorisch, juridisch, technisch, (organisatorisch, juridisch, technisch, financieel) financieel)
36 P P36.1 Welke juridische en bestuurlijke C36.1 Welke juridische en bestuurlijkefactoren spelen een rol om tot uitvoering factoren spelen een rol om tot uitvoeringover te kunnen gaan? over te kunnen gaan?
LEIDERSCHAP
37 M P37.1 Wat is uw eigen voorkeurstijl? C37.1 Welke leiderschapsstijl verwacht u vanuw direct leidinggevende?
P37.2 Acht u een andere stijl ook van belang? C37.2 Acht u eventueel een andere stijl ook vanbelang als het gaat om Co-creatie 2.0 metburgers en partners in de veiligheidsketen?
P37.3 Hoe ervaart u de relatie tussen de C37.3 Hoe ervaart u de relatie tussen de horizontale netwerksamenleving en de horizontale netwerksamenleving en de verticaleverticale Politieorganisatie in uw leiderschap? Politieorganisatie in uw dagelijks leven?P37.4 Wat vergt dit van de toekomstige C37.4 Wat vergt dit denkt u van de toekomstigeontwikkelingen van politieleiderschap? ontwikkelingen van politieleiderschap?
Bijlagen 195
Bijlage 3: Vragenlijst deel BInterviewvragenlijst Externe Actoren
NR D STAKEHOLDERS HOTSPOTWIJK BURGERS EN SLACHTOFFERS (GEMEENTE, POLITIE, HOTSPOTWIJKBUURTINTERVENTIETEAM)Interviewvragen Interviewvragen
BUURTONDERZOEK 1.0
1 P S1.1 Op welke wijze wordt het buurt- B1.1 Wat zijn uw persoonlijke ervaringen bij het onderzoek gebruikt om de slachtoffers en doen van buurtonderzoek door de politie?omwonenden te wijzen op besmettings-gevaar en herhaald slachtofferschap?S1.2 Waar ziet u het eerste aangrijpings- B1.2 Welke informatie krijgt u over preventie, punt om woninginbraken terug te dringen? slachtofferhulp en verloop van het onderzoek?
2 B S2.1 Welke voordelen ziet u in het B2.1 Welke voordelen ziet u in het buurtonderzoek? buurtonderzoek?S2.2 Welke nadelen? B2.2 Welke nadelen?S2.3 In hoeverre kan hier een signaalfunctie B2.3 In hoeverre gaat er een signaalfunctie vanvanuit gaan? uit?
B2.4 Hoe reageren uw buren in het algemeen?
3 B S3.1 Welke rol spelen buurtvrijwilligers B3.1 In hoeverre bent u bekend met of buurtinterventieteams in de wijk en buurtvrijwilligers of heeft u contact met ledenwelk belang hecht u daar aan? van het buurtinterventieteam? S3.2 Met welke ketenpartners in uw wijk/ B3.2 Hoe verhoudt het terugdringen vangebied/korps? Heeft uw organisatie woninginbraken zich tot de taak van uzelf, samenwerkingsverbanden op het gebied omwonenden en buurtgenoten?van woninginbraken?
4 M S4.1 Hoe beoordeelt u de operationele B4.1 Weet u hoe er door de politie of gemeenteaansturing van de uitvoerders van sturing wordt gegeven aan dit proces en welkebuurtonderzoek? (keten)partners hierbij zijn betrokken?Wat vindt u specifiek tactische sturingstaken?Waar zou de strategische sturing rondom het fenomeen woninginbraken zich op moeten richten in uw ogen?S4.2 Hoe verhoudt zich deze taak B4.2 Wat is in uw ogen een politie specifieketot het ketenproces? taak bij woninginbraken en wat zeker niet?S4.3 Hoe geeft u zelf sturing aan B4.3 Welke samenwerkingsvormen ziet u of zijnhet proces? naar uw mening noodzakelijk?
5 P S5.1 Hoe beoordeelt u de kwaliteit van B5.1 Hoe beoordeelt u de kwaliteit van dede informatie bij de verwerking in politie informatie bij de verwerking vanof andere systemen? buurtonderzoekgegevens in politiesystemen?S5.2 Waar ziet u knelpunten en wat kan B5.2 Waar ziet u knelpunten?verbeterd worden?
B5.3 Wat kan verbeterd worden?
196 Co-creatie 2.0
6 B S6.1 Welke rol speelt de wijkagent in B6.1 Kent u en de bewoners in uw wijk dehet proces woninginbraken bij het doen wijkagent/buurtbrigadier en welke rol speelt van buurtonderzoek? deze?S6.2 Welke randvoorwaarde is nodig B6.2 Hoe wordt het contact onderhouden?voor een optimale informatie uitwisseling tussen uw organisatie, politiemedewerkers en de wijkagent?S6.3 Tussen de wijkagent en ketenpartners? B6.3 Welke randvoorwaarde is nodig?S6.4 Hoe belangrijk acht u de functie van B6.4 hoe vindt er uitwisseling plaats tussen buurtbrigadier m.b.t. het buurtonderzoek? wijkagent en bewoners onderling?
7 P S7.1 In hoeverre In hoeverre bent u het B7.1 In hoeverre is het doen van buurtonderzoekeens met onze bevinding dat een buurt- in de huidige vorm nuttig en noodzakelijk?onderzoek nauwelijks bijdraagt aan de opsporing? S7.2 In hoeverre kan het verkrijgen van B7.2 In hoeverre kan het verkrijgen van opsporingsgegevens verbeterd worden? opsporingsgegevens verbeterd worden?S7.3 In hoeverre bent u van mening dat B7.3 In hoeverre kan in deze buurt via sociale we met het buuronderzoek 1.0 beter media gecommuniceerd worden?kunnen stoppen?
B7.4 Welke voor- en nadelen ziet u hieraan alshet gaat om opsporingsinformatie?
8 B S8.1 In welke mate versterkt het buurt- B8.1 Welke positieve of negatieveonderzoek onveiligheidsgevoelens bij neveneffecten ziet u bij het doen vanmensen denkt u? buurtonderzoek in de huidige vorm?S8.2 In hoeverre weegt dit op tegen het B8.2 Wat zou u in een vernieuwde vorm willenvoordeel dat het vertrouwen wekt in de effectueren?politie als de politie zichtbaar in de wijk is? S8.3 Hoe zou u in door vernieuwde vorm van buurtonderzoek het vergroten van het vertrouwen en het verkleinen van onveiligheidsgevoelens beter kunnen beïnvloeden?
9 B S9.1 In hoeverre hoort het geven van B9. 1 In hoeverre speelt preventie naar uwpreventietips een onderdeel van buurt- mening een rol bij het doen vanonderzoek te zijn? buurtonderzoek?S9.2 Wat is daarvoor nodig? B9.2 Hoe uit zich dit?
B9.3 Wat is daarvoor nodig?
CO-CREATIE /SOCIALE INNOVATIE
10 B Voor co-creatie als proces is een geïntegreerde aanpak nodig. In hoeverre acht u de volgende factoren van belang?S10.1 Welke leiderschapsaspecten acht u B10.1 Bent u bekend met het begrip co-creatievan belang? en welke condities daaraan worden gesteld?S10.2 In hoeverre acht u het van belang B10.2 Wat zijn voor u voorwaarden voordat er een innovatief klimaat is? samenwerking met de politie, gemeenten en
buurtpartners binnen de context waarin uwoont?
S10.3 wat verstaat u daar onder? B10.3 Op welk niveau moet co-creatieS10.3 Welke strategie hanteert de plaatsvinden in uw ogen (landelijk, regionaal,politieorganisatie op het gebied van lokaal) en waarom?vergaande vormen van participatie?
Bijlagen 197
S10.4 In hoeverre staat de ontwikkelruimte in verhouding tot resultaatsturing?
CO-CREATIE/COPRODUCTIE
11 V S11.1 Wat verstaat u onder een open B11.1 Wie zijn voor u relevante actoren?klimaat?S11.2 Wat zijn voor u voorwaarden B11.2 Wat zijn voor u voorwaarden voor (open)voor (open) samenwerking? samenwerking?S11.3 Wie zijn dan voor u relevante B11.3 Wie zijn dan voor u relevante actoren inactoren in de buurt gemeente of de buurt gemeente of stadsdeel/politie/externestadsdeel/politie/externe partners? partners?S11.4 Hoe belangrijk acht u de inbreng B11.4 Hoe belangrijk acht u de inbreng van nietvan niet politiemensen? politiemensen?S11.5 In welke mate staat de politie-organisatie open voor de inbreng van derden denkt u?
12 V S12.1 Hoe beoordeelt u de gelijkwaardig- B12.1 Hoe beoordeelt u de gelijkwaardigheidheid tussen burgers en de politie indien tussen burgers en de politie indien met partnersmet partners wordt samengewerkt? wordt samengewerkt?
13 V S13.1 Hoe beoordeelt u de gelijkwaardig- B13.1 Hoe beoordeelt u de gelijkwaardigheidheid tussen burgers en de politie indien tussen burgers en de politie indien met partnersmet partners wordt samengewerkt? wordt samengewerkt?S13.2 Wanneer is volgens u een B13.2 Wanneer is volgens u een dergelijkdergelijk proces geslaagd? proces geslaagd?Mogelijke hulpvraag: Mogelijke hulpvraag:S13.3 Hoe zou u omgaan met B13.3 Hoe zou u omgaan mettegengestelde belangen? tegengestelde belangen?
14 P S14.1 Wie zijn voor u de meest belangrijke B14.1 Wie zijn voor u de meest belangrijkestakeholders en waarom? sleutelfiguren en waarom?S14.2 Welke type burgers en partners B14.2 Welke type burgers en partners zou u zou u erbij betrekken? erbij betrekken?S14.2 Ziet u voor uzelf een rol weggelegd? B14.2 Ziet u voor uzelf een rol weggelegd?
15 V S15.1 In welke mate kennen actoren/ B15.1 In welke mate kennen actoren/ burgers/politiemensen elkaars logica? burgers/politiemensen elkaars logica? S15.2 In welke mate is er draagvlak om B15.2 In welke mate is er draagvlak omproblemen samen aan te pakken? problemen samen aan te pakken?S15.3 Op welke fronten zou de politie de touwtjes wat meer uit handen moeten geven?
16 V S16.1 Wat is er naar uw mening nodig B16.1 Wat is er naar uw mening nodig om gripom grip op het proces van samenwerking op het proces van samenwerking tussentussen burgers en de politie met partners burgers en de politie met partners te komen?te komen?S16.2 Welke (regie)rol kunt u daarbij B16.2 Welke (regie)rol kunt u daarbijonderscheiden en voor wie ziet u die onderscheiden en voor wie ziet u dieweggelegd? weggelegd?S16.3 In hoeverre doorkruist politieke besluitvorming de kansen voor co-creatie?
198 Co-creatie 2.0
17 P S17.1 In hoeverre speelt de beschikbaar- B17.1 Heeft u inzicht in de kosten voor co-heid over budgetten een rol om gemeen- creatie door middel van sociale media voor deschappelijke doeleinden middels co-creatie politie?te realiseren?
B17.2 Zou u voor een verbeterdedienstverlening via sociale media zelf kostenover hebben?
CO-CREATIE/INTERACTIEVE BELEIDSVORMING
18 M S18.1 Wat is er naar uw mening nodig om B18.1 Wat is er naar uw mening nodig om gripgrip op het proces van samenwerking tussen op het proces van samenwerking tussenburgers en de politie met partners te krijgen? burgers en de politie met partners te krijgen?S18.2 Hoe ziet de samenwerking tussen B18.2 Hoe ziet de samenwerking tussenburgers met de politie op het gebied van burgers met de politie op het gebied vanwoninginbraken er volgens u het beste uit? woninginbraken er volgens u het beste uit?S18.3 Wat betekent dat voor de B18.3 Wat betekent dat voor deorganisatie van dit proces? representativiteit voor uw buurt?
19 P S19.1 Welk beeld heeft u bij interactie B19.1 In welke mate moeten er voorzieningendie digitaal verloopt? worden getroffen om zaken bij te (kunnen)
stellen?S19.2 Wat zijn de voor en nadelen ten B19.2 Wat is daarvoor noodzakelijk?opzichte van face to face interactie?
B19.3 Ziet u een rol voor de politiekweggelegd?
20 P S20.1 Met welke condities dient rekening B20.1 Met welke condities dient rekeninggehouden te worden bij de inrichting van gehouden te worden bij de inrichting van eensystemen voor digitale interactie? systeem om via sociale media te
communiceren?B20.2 Welke mogelijkheden/middelen heeft uwvoor interactie met burgers middels socialemedia?
21 V S21.1 In hoeverre worden bij co-creatie B21.1 In hoeverre zijn er in uw buurt bewoners,burgers onbedoeld uitgesloten? die al snel zullen afhaken of niet gehoord
worden.S21.2 Wat is ervoor nodig dit risico uit B21.2 Wat is er voor nodig die groep(en) tete sluiten? kunnen bereiken?S21.3 Wat beweegt burgers in uw ogen om tot participatie over te gaan?
22 M S22.1 In hoeverre heeft de politiek invloed B22.1 In hoeverre heeft de politiek invloed opop co-creatie doelstellingen en hoe wordt co-creatie doelstellingen en hoe wordt ditdit beoordeeld? beoordeeld?S22.2 In hoeverre is er politiek gezien ruimte voor co-creatie processen tussen burgers en politie?
Bijlagen 199
SOCIALE MEDIA
23 V S23.1 Hoe is het gesteld met de B23.1 In hoeverre bent u zelf een gebruiker toepassing van sociale media (werk van sociale media?gerelateerd) van uw medewerkers?S23.2 Welke kansen ziet u voor B23.2 Welke kansen ziet u voor het gebruik het gebruik van sociale media? van sociale media?
24 P S24.1 Wat is uw mening over sociale B24.1Wat is uw mening over sociale media inmedia in relatie tot andere (traditionele) relatie tot andere (traditionele) manieren vanmanieren van communicatie)? communicatie).S24.2 En van uw ketenpartners en B24.2 En van collega’s op de werkvloer?buurtvrijwilligers?S24.3 Iedereen altijd online. Ook de B24.3 Iedereen altijd online. Ook de crimineel.crimineel. Welke impact heeft dit op uw Welke impact heeft dit op uw internet gedrag?werk?
25 V S25.1 Welke voor- en nadelen ziet u in B25.1 Welke voor- en nadelen ziet u in het het omgaan met sociale media? omgaan met sociale media?S25.2 Hoe gaan sociale media zich in de B25.2 Hoe gaan sociale media zich in de toekomst ontwikkelen en toekomst ontwikkelen en wat betekent dit P25.3 Wat betekent dit voor u en uw voor u en uw collega’s?organisatie?
26 P S26.1 Wat acht u noodzakelijk om het B26.1 Wat acht u noodzakelijk om het proces van co-creatie 2.0 proces van co-creatie 2.0 in goedein goede banen te leiden? banen te leiden?
27 M S27.1 Wat is strategisch gezien nodig B27.1 Wat is er volgens u nodig om in uw korpsom het toepassingsgebruik van sociale het toepassingsgebruik van sociale media temedia te bevorderen? bevorderen?
28 M S28.1 In hoeverre speelt de eigen B28.1 In hoeverre speelt de organisatiestructuur een (belemmerende) organisatiestructuur een (belemmerende)rol bij het optimaal gebruik van sociale rol bij het optimaal gebruik van socialemedia dat zich kenmerkt door fragmentatie? media dat zich kenmerkt door fragmentatie?
29 P S29.1 In hoeverre is de technische B29.1 Welke technische factoren spelen eeninfrastructuur van de politieorganisatie klaar doorslaggevende rol?voor grootschalig sociale media beleid?S29.2 Hoe verhoudt zich deze toename tot de informatieverwerking/absorptie vermogen?
30 P S30.1 Welke privacy issues acht u relevant? B30.1 Welke privacy factoren acht u relevant?
31 B S31.1 In welke mate schat u de kans in dat B31.1 In welke mate schat u de kans in datBuurtonderzoek 2.0 middels sociale media Buurtonderzoek 2.0 middels sociale mediakans van slagen heeft? kans van slagen heeft?S31.2 Waar zit de toegevoegde waarde? B31.2 Waar zit de toegevoegde waarde?S31.3 Hoe schat u het gemiddelde sociale media gebruik van burgers in op dit moment en gaat dat veranderen in de nabije toekomst denkt u?
200 Co-creatie 2.0
CO-CREATIE EN SOCIAL MEDIA -POLITIE SPECIFIEK-
32 B S32.1 Welke motiverende factoren ziet u B32.1 Wat motiveert u of uw collega’s om meevoor burgers om met sociale media mee te te doen met sociale media?doen? S32.2 Wat zal mensen bewegen om actief mee te doen met interactieve burger-participatie projecten?S32.3 Wanneer denkt u dat burgers afhaken?
33 P S33.1 Niet alleen brave burgers kijken mee B33.1 Welke dreigingen ziet u als het gaat omop internet, maar ook de crimineel. buurtonderzoek via sociale media?Welke nadelen ziet u daarin?S33.2 Welke voordelen?
34 P S34.1 In hoeverre denkt u dat de politie B34.1 In hoeverre denkt u dat de politieis voorbereid op co-creatie 2.0? organisatie erop is voorbereid?
S34.2 Wat is nodig om massaal gebruik B34.2 Wat is nodig om massaal gebruik aanaan te kunnen? te kunnen?
35 S35.1 In welke mate past Co-creatie B35.1 In welke mate past Co-creatie door middel van Social Media bij de door middel van Social Media bij decultuur van de politie organisatie?? cultuur van de politie organisatie?S35.2 Welke (on)mogelijkheden ziet u? B35.2 Welke (on)mogelijkheden ziet u? (organisatorisch, juridisch, technisch, (organisatorisch, juridisch, technisch,financieel) financieel)
36 S36.1 Welke juridische en bestuurlijke B36.1 Welke juridische en bestuurlijkefactoren spelen een rol om tot uitvoering factoren spelen een rol om tot uitvoeringover te kunnen gaan? over te kunnen gaan?
LEIDERSCHAP
37 M S37.1 Wat is uw eigen voorkeurstijl? B37.1 Welke leiderschapsstijl verwacht u vande politie?
S37.2 Acht u een andere stijl ook B37.2 Acht u eventueel een andere stijl ook vanvan belang? belang als het gaat om co-creatie 2.0
met burgers en partners in deveiligheidsketen?
S37.3 Hoe ervaart u de relatie tussen B37.3 Hoe ervaart u de relatie tussen dede horizontale netwerksamenleving en horizontale netwerksamenleving en de verticalede verticale Politieorganisatie in uw Politieorganisatie in uw dagelijks leven?leiderschap?S37.4 Wat vergt dit van de toekomstige B37.4 Wat vergt dit denkt u van de toekomstigeontwikkelingen van politieleiderschap? ontwikkelingen van politieleiderschap?
Bijlage 4: Lijst van respondentenInterviews
Nr Naam Functie/rol
1 Gerard Anker Leidinggevende Tactisch Niveau
2 Monique Ankersmit Portefeuillehouder woninginbraken
3 Johan Bodrij Leidinggevende Tactisch Niveau/Expert Burgerparticipatie
4 Randy Charite Street Level Cop/Agent Noodhulp
5 Priscilla Van Delft Street Level Cop/Wijkagent
6 Martin Donga Street Level Cop/Wijkagent
7 Paul Entken Leidinggevende Strategisch Niveau
8 Luit Kuipers Leidinggevende Tactisch Niveau Informatieorganisatie
9 Frans Van Der Meer Leidinggevende Operationeel Niveau
10 Petra Thomissen Leidinggevende Tactisch Niveau Communicatie
11 Maaike Wagemakers Street Level Cop/Agent Noodhulp
12 Rob Versloot Street Level Cop / Wijkagent
13 Patrick Van Domburg Wethouder Veiligheid
14 Peter Colignon Wijkmanager
15 Alexander Verbraeck Hoogleraar Systeemkunde
16 Robin Rotteveel Ondernemer / Slachtoffer
17 Bianca Eckhardt Administratief Medewerker
18 Jannegie Fortuin Street Level Cop / Wijkagent
19 Ton Harmsen Leidinggevende Operationeel Opsporing
20 Bas Van Nugteren Street Level Cop / Opsporing
21 Riet Woudenberg Buurtbewoner / Slachtoffer
22 Willem Remmerswaal Buurtbewoner / Slachtoffer
23 Ria Oosschot Bestuurslid Buurthuis / Slachtoffer
24 John Van Der Zalm Leidinggevende Tactisch Niveau/Expert Preventie
25 Serpil Ibraimovic Buurtbewoner / Slachtoffer
Focusgroepsessies
Ochtendsessie1 Enrique Alonso Gemeente Den Haag
2 Monique Ankersmit Portefeuillehouder Woninginbraken
3 Ab Boes SGBO High Impact Delicten
4 Ellen Boverman Strategisch Leidinggevende
5 Edwin Claassens Expert Communicatie/Social Media
6 Leon Cramer Hoofd Tactiek Regionale Recherche
7 Jim De Koning Operationeel Leidinggevende
8 Arnout De Vries TNO Social Media
9 Gertie Driedonks Projectleider Burgernet
10 Ruud Elderhorst Chef Digitale Opsporing
11 Terry Houben Tactisch Leidinggevende Territoriaal
12 Dries Klessens Tactisch Leidinggevende Territoriaal
Bijlagen 201
13 Luit Kuipers Bureauchef Regionale Informatie
14 Martijn Manders Hoofdagent
15 Aniek Prins Vertrouwenspersoon Haaglanden
16 Jan Leenen Communicatie / Sociale media politie
17 Guus Schouten Gemeente Den Haag
18 Mieke Van Tankeren Adviseur Kwaliteit en Innovatie
19 Arnold Van Binsbergen Social Media Expert
20 Hans Van Den Broek Wetenschappelijk Onderzoeker Behavioural and Societal Sciences
21 Frans Van Der Meer Chef Handhaving Zoetermeer
22 Ton Van Eijk Burger en Slachtoffer Wi Ton van Eijk
23 Gerrit Van Zanten Buurtbrigadier
24 Rob Versloot Wijkagent Zoetermeer
25 Peter Versteegh Onderzoeker/Leidinggevende Staf Kd
26 Jetze Visser Tactisch Leidinggevende Opsporing
27 Jan Vlijm Bureauchef
28 Ben Vollaard Onderzoeker / Misdaadeconoom Universiteit Tilburg
29 Anne Wolters Inwoner Eindhoven
30 Hans Horsten Inwoner Utrecht
Middagsessie1 Martien Aarts Burger Asten
2 Geert Annevelink IVB Ambtenaar Deurne
3 Ab Bachofner Teamchef Burgerparticipatie
4 Rob Bongenaar Inwoner Asten
5 Edwin Claassens Expert Communicatie/Social Media
6 Leon Cramer Hoofd Tactiek Regionale Recherche
7 Arnout De Vries TNO Social Media
8 Marielle Den Hengst Lectoraat Politieacademie
9 Leon Engbersen Student Master Policing/Teamleiding Bureau Informatie
10 Jannegie Fortuin Wijkagent Zoetermeer
11 Ton Harmsen Opsporing Zoetermeer
12 Karin Kistemaker Analist Veiligheidsinformatie Politie Zeeland
13 Henry Koper Projectleider Gobi
14 Jan Leenen Communicatie politie
15 Adwin Mols Netwerkinspecteur
16 Diny Schrijver Politie Rotterdam-Rijnmond
17 Hans Smit Projectleider Woninginbraken
18 Coby Span Burger Asten
19 Annemarie Strooper Operationeel Leidinggevende
20 Marie-José Swart Burger Asten
21 John Van Der Zalm Adviseur Adviespunt Veiligheid
22 Dory Van Houts IVB Ambtenaar Asten
23 Paul Van Min Projectleider Keurmerk Veilig Ondernemen Gemeente Den Haag
24 Rob Versloot Wijkagent Zoetermeer
202 Co-creatie 2.0
LiteratuurlijstAAalberts, C. en Kreijveld, M. (2011) Veel gekwetter, weinig wol. De inzet van sociale media door overheid, politiek en burgers.SdU, Den Haag.
Abma, T A., (1996) Responsief evalueren, DelftAbma, T.A., R.J. in ‘t Veld (deel I), (2001) Handboek Beleidswetenschap, Boom, AmsterdamAgre, P. (2002) Real-time politics: The internet and the political process. The Information Society 18(5):311-31.Alford, J. (2002). Defining the client in the public sector: a social-exchange perspective. Public Administration Review 62(3),334-337.
Alford, J. (2009), Engaging Public Sector Clients, From Service Delivery to CoProduction,Houndmills/Basingstoke Palgrave McMillanArnstein, S. (1969), A Ladder of Citizen Participation, Journal of the American Planning Association, Vol. 35, No. 4, July1969, p.216-224
BBaarda, D.B. & Goede, M.P.M., de (2001). Basisboek methoden en technieken: handleiding voor het opzetten en uitvoerenvan onderzoek, Groningen: Stenfert Kroese. Baldwin, C., von Hippel, E. (2010). Modeling a Paradigm Shift:From Producer Innovation to User and Open CollaborativeInnovation. MIT Sloan School of Management Working Paper # 4764-09. Harvard Business School Finance Working Paper
No. 10-038.
Bason, C. (2010) Leading Public Sector Innovation, Co-Creating For A Better Society. Policy Press Baudoin, T. & Hendriks, F. (1998). Succesvolle coproductie van beleid. De metamorfose van De Witte Dame. In:Bestuurskunde, 6, pp 250-260.
Bekkers, V.J.J.M., Beunders, H. , Edwards, A. Moody, R. (2011) New Media, Micromobilization, and Political Agenda Setting:Crossover Effects in Political Mobilization and Media Usage, The Information Society, 27:4, 209-219Bekkers, V.J.J.M. (1996). Coproductie in het milieubeleid: op zoek naar een nieuwe sturingsconceptie. In:Bestuurswetenschappen, 3, pp. 177-194.
Bekkers, V.J.J.M. & Homburg, V. (2007). The Myths of E-Government: Looking Beyond the Assumptions of a New and BetterGovernment. The Information Society 23(5), 373-382.Bekkers, V.J.J.M. & Meijer, A. (2010). Co-creatie in de publieke sector. Een verkennend onderzoek naar nieuwe, digitaleverbindingen tussen overheid en burger. Den Haag: Boom Juridische uitgevers.Beijers, W.M.E.H., Elffers H, Kemp van der J.J., Peeters M.P., (2011). Evidence based aanpak van Woninginbraken. PolitieAmsterdam Amstelland.
Bennett, T., Durie, L. (1999). Preventing residential burglary in Cambridge: from crime audits to targeted strategies. Policingand Reducing Crime Unit, Research and Development and Statistics Directorate, London: Home Office.
Berlo, D., van (2009) Ambtenaar 2.0 beta, Actiepunten om te werken aan een overheid 2.0. Den Haag Media Groep. Bijl, de T. (2011). Handboek Sociale media voor Branche- & Beroepsverenigingen. S2B Services BV.Blom, E. (2009). Handboek communities. De kracht van sociale netwerken. Utrecht: A.W. Bruna uitgevers.
Bernasco, W. (2007), Is woninginbraak besmettelijk? Tijdschrift voor Criminologie, nummer 49, 137-52.Bernasco, W. (2008). Them Again? Same-Offender Involvement in Repeat and Near Repeat Burglaries. European Journal ofCriminology, 5(4), 411-431.
Bernasco, W. (2010). A Sentimental Journey to Crime; Effects of Residential History on Crime Location Choice. Criminology,48, 389-416
Bennett, T. Durie, L. (1999). Preventing residential burglary in Cambridge: from crime audits to targeted strategies. Policingand Reducing Crime Unit, Research and Development and Statistics Directorate, London: Home Office.
Bennett, W. L. (2003). Communicating global activism: Strengths and vulnerabilities of networked politics. Information,Communication & Society 6(2):143-68.
Bogaard, N. van den (2010). Sociale media in de opsporing. Een verkennend onderzoek naar de mogelijkheden van hetbetrekken van burgers bij de opsporing via sociale media in het korps Gelderland-Zuid. Recherchekundige thesis,Politieacademie.
Boin, R.A., Torre, E.J. van der & Hart P. ‘t. (2003). Blauwe Bazen. Apeldoorn: politie en Wetenschap
Bovaird, T. (2007). Perspectives on Performance and Accountability. Beyond Engagement and Participation: User andCommunity Coproduction of Public Services. In Public Administration Review sept/oct.Boverman, E., Duijn van L., de Graaf, P., Ritzema J. (2011). Politie, Twitter en Gezag. Afstudeerscriptie StrategischLeidinggevende Leergang 7. Politieacademie.
Bijlagen 203
Bowers, K. , Johnson, S. (2005). Using Publicity for Preventing purposes, in Nick Tilley (Ed.) Handbook of Crime Prevention:Theory, policy and Practice. London.
Bruijn, H. de & E. ten Heuvelhof (19910. Sturingsinstrumenten voor de overheid. Leiden/Antwerpen: Stenfert Kroese.BZK ministerie (2007). 100%, een onderzoek naar het vertrouwen van burgers in de politie. Ministerie van BinnenlandseZaken en Koninkrijksrelaties, Den Haag.
CCatalano, S. (2010). Victamization during household burglary. Washington DC: US bureau of statistics
Castells, M. (1996). The Information Age: Economy, Society and Culture. Cambridge: Blackwell.Chadwick, A. (2006). internet politics. States, citizens and new communication technologies. New York: Oxford UniversityPress.
Chesbrough, H. (2003). Open innovation: The new imperative for creating and profitng from Technology. Harvard BusinessSchool Press, Cambridge, MA.
Chesbrough, H. (2006a). Open Innovation: The New Imperative for Creating and Profiting from Technlogy. Boston: HarvardBusiness School Press.
Chesbrough, H. (2006b). Open Business Models: How to Thrive in the New Innovation Landscape. Boston: HarvardBusiness School Press.
Chenery, S., Holt S.J., Pease, K. (1997); Biting Back II: Reducing Repeat Victimisation in Huddersfield. Crime Detection andPrevention Series, Paper 82.
Centraal Bureau voor de Statistiek (2011). Integrale Veiligheidsmonitor 2010, Den Haag: Grafimedia.Centrum Versterking Opsporing (2010). Nieuw concept voor de opsporing, De BiltCobb, R., and C. Elder. (1972) Participation in American politics: The dynamics of agenda-building. Baltimore, MD: JohnsHopkins University Press.
Coolsma, C. & Herweijer, M. (2002). Het ontwerpen van de uitvoering. In: Edwards, A. & Schaap, L. Vaardigheden voor depublieke sector, pp. 111-145, Bussum. Coutinho.
Cromwell, P. et al., (1991); Breaking and entering: An ethnographic analysis of burglary. Thousand Oaks: Sage.
DDanish Ministry of Finance (2005) Better Innovation in the in the Public Sector, Copenhagen: Ministry of Finance.Dinitz, S. en Huff C.R. (1988). The Figgie Report. Part VI The resources of Crime. The Criminal report. Richmond VA.Dijkstra, J & PP Feld (2011) Gedeeld Leiderschap in eigen beheer uitgegevenDuivenboden, van H., Lips M. (2002) CRM in de publieke sector: naar een klantgerichte elektronische overheid. Artikelgeraadpleegd op 10 mei 2012.
EEdelenbos, J. (1998). Procesbegeleiding van interactieve beleidsvorming. In: Bestuurskunde, Interactief bestuur, jaargang 7,nr 7 p.309-316.
Edelenbos, J. (2000) Proces in vorm, procesbegeleiding van interactieve beleidsvorming over lokale ruimtelijke projecten.Utrecht: Lemma.
Edelenbos, J., A. Domingo, P. Klok & J. van Tatenhove (2006). Burgers als beleidsadviseurs, een vergelijkend onderzoek naaracht projecten van interactieve beleidsvorming bij drie departementen. Amsterdam: Instituut voor publiek en politiek.Edelenbos, J., E.H. Klijn, M. Kort en M. van Twist (2007) Project- versus procesmanagement in PPS- projecten: welke stijllevert het meest op?, in: Bestuurskunde, jrg. 16, 2007, nr. 1, pp.66-80.Edwards, A. (2001). Interactieve beleidsvorming en de instituties van het lokale bestuur. In: Edelenbos, J & R. Monnikhof(red). Lokale interactieve beleidsvorming. Utrecht: Lemma Eggers, W.D & Singh S.K (2009). The Public Innovator’s Playbook, Winnipeg: Deloitte Research and Harvars Ash Center for
Democratic Governance and Innovation.
Ekblom, P., Law, H., Sutton, M. (1996a). Safer Cities and domestic burglary. HORS 164. London: Home Office.Eklom, P (1996b) ‘Towards a Discipline of Crime Prevention: A Systematic Approach to its Nature, Range and Concepts’ inBennett T (ed) Prevention Crime and Disorder: Targeting Strategies and Responsibilities, Cambridge: Institute of Criminology.
Engbersen, L.J.A. (2009). Operationele strategie, Woninginbraak district 5. politie Amsterdam.
FFagerberg, J., Mowerey, D. & Nelson R. (2005). The Oxford Handbook of Innovation. Oxford: Oxford University Press. Frissen, P. (2009) Gevaar verplicht. Over de noodzaak van aristocratische politiek. Van Gennip. Amsterdam.Frissen, V., Staden, M., van, Huijboom, N., Kotterink, B., Huveneers, S., Kuipers, M. & Bodea, G. (2008). Naar een ‘usergenerated state’? De impact van nieuwe media voor overheid en openbaar bestuur. TNO rapport. Delft: TNO ICT. Fu, P. P. en Yukl, G. (2000) Perceived effectiveness of influence tactics. In: Leadership Quarterly, 11.
204 Co-creatie 2.0
GGarrett, R. K. (2006). Protest in an information society: A review of literature on social movements and new ICTs. Information,Communication & Society 9(2):202-24.
Graham, S. (2005). Strategies for networked cities. In: Albrechts, L., Mandelbaum, S.J. (eds.), The network society: a newcontext for planning, pp. 95-109. Routledge Oxon.
Greene, J.V & Abma. T.A, (2002) Responsive Evaluation, John Wiley & Sons Inc.
Gross, T. (2002). E-Democracy and Community Networks. Berlin,German National Research Center for InformationTechnology.
Guba, E.G & Lincoln, Y.S (1989) Fourth Generation Evaluation, SAGE Publications Inc.
HHaan, de, J. (2003). Sociale ongelijkheid en ICT. In: J. de Haan en J. Steyaert (red.), Jaarboek ICT en samenleving 2003. Desociale dimensie van technologie, pp. 21- 46. Amsterdam: Boom. Hagel, J. III, A. Armstrong, (1995), Real profits from virtual communities, The McKinsey Quarterly, No 3.Hakkert, A., Wijk, A.Ph. van, Ferwerda, H.B. Eijken A.W.M. (1998). Groepscriminaliteit, Stafbureau Informatie, DirectiePreventie, Jeugd en Sanctiebeleid, Den Haag, Ministerie van Justitie.
Handel, C. van den, Nauta, O., Soomeren, P. van, & Amersfoort, P. van (2009). Hoe doen ze het toch? Modus OperandiWoninginbraak. Eindrapportage. Amsterdam: DSP-groep.Heijden, H. van der & S. Bochhah (2011) De Werkelijkheid van morgen Uitgeverij Kidsgids.Henderson, R.M. en K.B. Clark, (1990), Architectural Innovation: the Reconfiguration of Existing Product Technologies andthe Failure of Estabished Firms. Administrative Science Quarterly, 35, 9-3.Hendriks, F & P.W. Tops (2000). Leiderschap in een consensusdemocratie. Tussen meeslepen en motiveren. In:Bestuurskunde, jaargang 9, nr 6 p 254-265.
Hippel, E. von, The Sources of Innovation, Oxford University Press (1988)Hippel, E. von, Democratizing Innovation, Cambridge (2005)Hoogerwerf., A. (1984). Beleid beurst op veronderstellingen. (p. 493). In: Acta Politica.Huys, H.W.J.M. (2010), Criminaliteit en slachtofferschap, hoofdstuk 3. (red.) Kalidien, S.N., Heer-de Hochstetler, A. (2001) Opportunities and Decisions: internactional dynamics in robbery and burglary groups, Volume 39,Issue 3, p737-764
Hood, C. (1991). A public management for all seasons? In: Public Administration, I:3-19.
JJenkins, H. (2008). Confronting the challenges of participatory culture: Media education for the 21st century. MacArthurFoundation.
Jong, de S., de Swart, S. (2005). Binding met de buurt, buurtinterventieteams, Gouda, Expertisecentrum voor jeugd,samenleving en ontwikkeling.
Junger-Tas et al. (2008). Achtergronden van jeugddelinquentie en middelengebruik. Utrecht, Verwey-Jonker Instituuut.
KKanter, R Moss (2006) Innovation: The Classis Traps. Harvard Business Reviwe, November, 73-83.Kaplan, A.M. & Heanlein, M. (2009). Users of the world, unite. The challenges and opportunities of sociale media. BusinessHorizons, 53, 59-68.
Kaplan, A.M. & Haenlein, M. (2010) Uitdagingen en kansen rond social media. Management Executive, 8(3), 18-19. Kerkhofs, S., Beerthuyzen, M., Planken, M. & Adriaanse, J. (2010). Social Marketing Strategie. Tilburg, The Netherlands: Pondres BV.
Keymolen, E., Van Den Berg, B., Prins, C. & Frissen, V. (2010). Vertrouwen in Hybride Ketens. Alliantie Vitaal Bestuur, TNO &TILT.
Kooistra, T. (2009). East, west, former homes are second best: a study on the effect of residential history on commercialrobbers’ crime location choices. Utrecht: politie academie.Koppenjan, J. & Klijn, E.H. (2004). Managing uncertainties in networks. London: Routledge. Kleemans, E.R. (2001). Repeat Burglary Victimization. Results of Empirical Research in The Netherlands. In: G. Farrell & K.Pease (eds.) Repeat Victimization. Crime Prevention Studies 12, 53-68. Mensey: Criminal Justice Press.
Klerks, P. (2009). Visie op opsporing. Politieacademie: Lectoraat Criminaliteitsbeheersing & Recherchekunde.Korthals Altes, H.J., & Soomeren, P. van (1989). Modus operandi woninginbraken. Den Haag: Bureau Landelijke CoördinatorVoorkoming Misdrijven.
Koning de, N. en Van den Broek, T. (2011). Co-creatie bij de overheid: experimenteer met beleid. TNO rapport.Kop, N., Klerks, P. (2009). Intelligence gestuurd politiewerk. Apeldoorn: Politieacademie. Kop, N., Wal, van der R., Snel G. (2011), Opsporing belicht, Over strategieën in de opsporingspraktijk, Apeldoorn, LectoraatCriminaliteits beheersing & Recherchekunde, Politieacademie.
Bijlagen 205
Kuijvenhoven (2005) Van strohalm tot strategie. Een onderzoek naar ervaringen met opsporingsberichtgeving viaelektronische media. Verkenning in het kader van het Programma politie en Wetenschap. Bureau Kuijvenhoven, Vlaardingen.Kuijvenhoven, van Laere, E. (2003) [email protected]. Een onderzoek naar ervaringen van wijkagenten met een website en mete-mail. Verkenning in het kader van het Programma politie en Wetenschap, Programma politie & Wetenschap, Apeldoorn.
LLamet, W., Wittebrood, K. (2009). Nooit meer dezelfde. Gevolgen van misdrijven voor slachtoffers. Den Haag: SociaalCultureel Planbureau.
Lange, N.E, , Rosmalen, M.M.(red. 2010) , Criminaliteit en Rechtshandhaving 2010. Ontwikkelingen en samenhangen. DenHaag, WODC , CBS, Raad voor de rechtspraak.
Leadbeater,C. & Cottam,H. (2007). The user-generated state: public services 2.0. Online op www.charlesleadbeater.netGeraadpleegd op 6 mei 2012.
Loon, E.J.P. van (2006). Het geheim van de leider. Zoektocht naar de essentie. Assen: Koninklijke van Gorcum.López, M.J.J. (2007). Besmettelijke woninginbraken. RCM advies. Programmabureau politie en Wetenschap.
Loyens, K. & Van de Walle, S. (2006). Participatie voor iedereen? Wenselijkheid en haalbaarheid van gelijke participatie in deconsultatie over het federaal plan duurzame ontwikkeling. Onderzoeksrapport voor het Instituut van de Overheid aan deKatholieke Universiteit Leuven, Leuven.
MMalone, T.W (2004). The Future of Work: How the New Order of Business Will Shape Your Organization, Your ManagementStyle, and Your Life. Harvard Business Scholl Press, Boston, USA.Morgan, F. (2002), Resource distrubution in a repeat burglary intervention. Crime Prevention and Community Safety: Anintrenational Journal, vol. 4, no 3, pp 23-36
Macintosh, A. (2006). eParticipation in Policy-making: the Research and the Challenges. In Cunningham, P. & Cunningham,M. (Eds.), Exploiting the Knowledge Economy: Issues, Applications, Case Studies. Amsterdam: IOS Press.Macintosh, A. & Whyte, A. (2006, september). Evaluating how eParticipation changes local democracy. Paper gepresenteerdvoor eGovernment Workshop, London.
McCaughey, M., and M. Ayers. (2003). Cyberactivism: Online activism in theory and practice. New York: Routledge.Meijer, A. , Thaens, M., Brans, M. (2009) Barrières overwinnen voor Overheid 2.0 [To Overcome Obstacles for Government2.0], in: Automatiseringsgids 47/2009, pp. 28-29Meijer, A., Thaens, M. Grimmelikhuijsen, S., Siep, P., Fictorie D., (2011) Social Media and Police performance, Researchproject. Samenwerkingsverband Universiteit Utrecht, Erasmus Universiteit en Center for Public Innovation.Ministerie van Financiën (2003). Directie begrotingszaken. Handreiking evaluatieonderzoek ex ante. Een praktisch handvatvoor de opzet en uitvoering van evaluatieonderzoek ex ante. Mulder, E. & Hoogland, S. (2010). Proces Diefstal uit woning. Versie 2.0 (intern document politie Haaglanden).
NNAO, National Audit Office (2009). Achieving innovation i central government organisations. London.Nauta, O. (2005). Liever geen inbrekers? Het politiekeurmerk werkt. Secondant, 19(1), 30-34.Nationale Ombudsman de (2009). We gooien het de inspraak in, Rapportnummer 2009/180.
Noordegraaf, M. (2008). Management in het Publieke Domein. Issues, instituties en instrumenten. Uitgeverij Coutinho.Nee, C. & Meenaghan, A. (2006). Expert decision making in burglars. British Journal of Crminology, 46, 935-949.Nielsen, J. (2006). Participation Inequality: Encouraging more users to Contribute. Jacob Nielsens’s Alertbox,www.useit.com/alertbox/participation_inequality.html (geraadpleegd op 12-2-2012.
OOppelaar, J. & Wittebrood, K. (2006). Angstige burgers? De determinanten van gevoelens van onveiligheid onderzocht. DenHaag: Sociaal en Cultureel planbureau.
O’Reilly, T. (2005). What is Web 2.0? http://oreilly.com/web2/Osborne, D. & Gaebler T. (1992), Reinventing government. Reading: Addison Wesley.
Osborne, S.P. & Brown, K. (2005). Managing change and innovation in public service organizations. Routledge. Ostrom. E. (1978). Citizen Participation and Policing: What do we know? In: Non Profit and Voluntary Sector Quarterly. SanFransisco Jossey-Bass
Ostrom, E. (1996). Crossing the Great Divide: Coproduction, Synergy, and Development. In: World development, Vol. 24.
No6, pp 1073-1087.
Oude Alink, A. (2010), Woninginbraak en daderkenmerken, Een onderzoek naar woninginbraken in Enschede en depersoonskenmerken van bekende verdachten van woninginbraak. Universiteit Twente, Faculteit Bestuurskunde.
206 Co-creatie 2.0
PPankowska, M. (2009). Virtual Communities and eMunicipalities as Innovations. In Barry, C. et al. (Eds.), Information SystemsDevelopment: Challenges in Practice, Theory, and Education, Vol. 1 pp. 369-378). Berlin: Springer-Verlag.
Patterson, F., Kerrin, M., Gatto-Rissard, G., Coan P, (2009). Hard Facts, Dangerous Half Truths and Total Nonsense: Profitingfrom Evidence-based Management. Boston: Harvard Business School Press.Peeters, M.P., Elffers, van der Kemp, J.J. & Beijers, W.M.E.H. (2011). Evidence-based aanpak van woninginbraak. afdelingStrafrecht & Criminologie, Vrije Universiteit van Amsterdam.
Poot, de C.J., Bokhorst, R.J. van Koppen, P.J., Muller, E.R. (2004) Rechercheportret, over dilemma’s in de opsporing,opsporen en bewijs. Alphen aan den Rijn, COT, WODC.
Pink, Daniel H. (2009) Een compleet nieuw brein. waarom de rechterhelft van ons brein ons succesvoller maakt. BusinessContact.
Plicht van der, D. (2010) Dat móet een Oost-Europeaan geweest zijn. Een kwantitatieve analyse naar verbanden tusseninbraak- en daderkenmerken. Scriptie Master of Criminology aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid, Universiteit Leiden.Prahalad, C.K en Ramaswamy V (2002) The Co-Creation Connection Companies spent the 20th century managingefficiencies. They must spend the 21st century managing experiences. Geraadpleegd 12-02-2012 http://www.strategybusiness.com/article/18458?gko=f472b
Prahalad, C.K. & Ramaswamy, V. (2004). Co-Creating Unique Value With Customers. Harvard Business School PublishingPröpper, I., & D. Steenbeek (1999). De aanpak van interactief beleid: elke situatie is anders. Bussum: Coutinho
RRaad van Korpschefs (2011) Strategie aanpak Criminaliteit 2011-2015.Raad voor het Openbaar Bestuur (2005). Burgers betrekken, een handleiding voor burgerparticipatie. Robbins, S. (2003). Organizational Behavior. Upper Saddle River, (New Jersey), PearsonPrentice Hall.Robinson, M. B. (1998) Burglary revictimization, the time period of heigthened risk. British journal of Criminology, vol. 38, no.1 p 78-87
Ruijter, de A. (2010) (2011) Politieleiderschap, Gewoon bijzonder of bijzonder gewoon? Lectorale rede politie academieApeldoorn.
Raad voor het Openbaar Bestuur (2005). Burgers betrekken, een handleiding voor burgerparticipatie. Reeves, B. Malone Th.W, T. O’Driscol (2008) Leadership’s Online Labs. (2008)Harvard Business Review, Volume 86 Issue5.
Rehm, Jurgen & Servay (1989) Wohnungseinbruch aus der Sicht der Täter, Wiesbaden, Bundeskriminalamt.
SSafko, L. (2010). The social media Bible. Tactics, tools and strategies for business success. Innovative Thinking, John Wiley &
Sons, Hoboken New Yersey.
Schaafsma, H. (2010). De buurt is bang. Knelpunten in de opsporing van criminele jeugdgroepen, Amsterdam, SWP.
Scott,J. (1998) Seeing like a state. New Haven.: Yale University Press.Schalks, J.M.A. (2011). Burgerparticipatie en Vertrouwen. In: Openbaar Bestuur. Geraadpleegd op 6 mei 2011 viahttp://www.onderzoekcentrumdrechtsteden.nl
Shirky, C.(2008). Iedereen. Hoe digitale netwerken onze contacten, samenwerking en organisaties veranderen. Amsterdam:Business Contact.
Simons, R. (2010). Crowdsourcen voor ambtenaren: uitgangspunten voor de inzet van crpwdsourcen bij de overheid. DenHaag: Ministerie van LNV. Geraadpleegd via www.ambtenaar20.nl op 10 mei 2012.
Slot, M. and Frissen, V.A.J. (2007). Users in the ‘golden’ age of the information society’. Observatorio Journal, 3, 201-224. Spaan, A., (2012). Woninginbraken, de aanpak van balansverstoringen, verbeteren van politie Processen. VTS politieNederland.
Steen van der M, van der Spek, J en van Twist M, Figureren in het verhaal van de ander. Over gezagsdragers in beeld. 2010NSOB.
Steen, M. van der & M. van Twist (2008) Op weg naar de Doe het Zelf Democratie, van burgerparticipatie naaroverheidsparticipatie? iov Commissie Lenstra.Steen, M. van der & M. van Twist. (2010) Veranderende vernieuwing: op weg naar vloeibaar bestuur NSOB.Steyaert,J. (2003). Digitale kansen voor lokaal sociaal beleid. In: Veldheer, V., Nieuwenhuizen, van den, P., Schoorl, A.,Sprinkhuizen, A., Stevens, P. (red.), Lokaal sociaal beleid. Den Haag: Elsevier.
Stocker, A., Dösinger, G., Saed, A. & Wagner, C. (2007). The Three Pillars of Corporate Web 2.0. A Model for Definition.Proceedings of I-Media, 85-92.
Stoker, J.J. & Kolk N.J. (2003) Grip op leiderschap. Toegankelijke modellen en praktische inzichten. Deventer: Kluwer.Stokkom van, B. en van den Brink, G. (2010) De heerlijke nieuwe wereld van lokale veiligheid. Scenario’s politie enburgerschap 2020. Apeldoorn, Politieacademie.
Bijlagen 207
Surowiecki, J. (2004). The Wisdom of Crowds. Abacus: London. Swieringa, J & Wierdsma A.F.M. (1990), Op weg naar een lerende organisatie, Wolters Noordhoff Management.
TTankeren, M. , Prins, A. (2011) Evaluatie pilot buurtonderzoek, Voorburg-Leidschendam. politie Haaglanden. Tapscott, D. & Williams, A.D. (2008). Wikinomics. Hoe samenwerking door iedereen met iedereen alles verandert.
Amsterdam: Business Contact.
Tavares, C., Thomas, G. (2010) Statistics in focus, Population and social conditions, Crime and Criminal Justice. EuropeanUnion (Vol. 58).
Teisman, G.R. e.a. (2004). State of the art coproductie. stip studie. Erasmus Universiteit Rotterdam: Centrum voor PubliekManagement.
Termeer, C.J.A.M. Van Sturing naar Configuratiemanagement. Uitgeverij Lemma UtrechtThomas, J.C. (1995). Public Participation in Public Decisions. New skills and strategies for Public Managers. San Fransisco:Jossey-Bass Publishers.
Tops, P.W. (1999). Coproductie als bestuursstijl. Ervaringen en vuistregels. In: Bestuurswetenschappen, 3, pp 201-225.Tops, P.W. (1996). Verhalen over coproductie: de praktijk van politieke en bestuurlijke vernieuwing in Noord-Brabantsegemeenten. Tilburg: Katholieke Universiteit Brabant. Townsley, M., Sidebottom, A, (2010). All offenders are equal, but some ar more equal. Criminology, Vol 48 issue 3, 897-917.Tseloni, A. Wittebrood, K., Farrell G., Pease K. (2004), Burglary victimisation in England and Wales, the United States andThe Netherlands: A cross national comparative test of Routine Activities and Lifestyle Theories. British Journal of Criminology,44, 66-91.
VValck, K. de (2005). Virtual Communities of Consumption: Networks of Consumer Knowledge and Companionship. DoctoralThesis Erasmus Research Institute of Management (ERIM)
Venkatesh, V., Morris, M. G., Davis, G. B., & Davis, F. D. 2003. User Acceptance ofInformation Technology: Toward a Unified View. MIS Quarterly, 27(3), 425-478.Versteegh, P. van der Plas, Th., Nieuwstraten, H, (2010), Best of Three Worlds. politie Haaglanden, Apeldoorn (p. 161-181).Versteegh, P., Dijk, B. van, Handel, van den C. DSP groep (2011). Hot spot aanpak in vier stappen. politie Haaglanden, pag183-186.
Versteegh, P. (2011) Analyse & Researchgegevens. politie HaaglandenVolberda, H.W. en Van Den Bosch, F. A. J. (2004) Rethinking the Dutch Innovation Agenda: Management and OrganizationMatter Most. Innovation Essay 2004, www.minez.nl.Volberda, H.W. en Van den Bosch, F.A.J. (2005a) Ruim baan voor de Nederlandse Innovatie Agenda: Naar nieuwemanagementvaardigheden en innovatieve organisatieprincipes. M&O, Tijdschrift voor Management en Organisatie, 59(1): 41-63.
Volberda, H.W. en Van den Bosch, F.A.J. (2005b) Why management matters most. European Business Forum, 22: 36-41.Volberda, H & Bosma M (2011). Innovatie 3.0 Slimmer Managen, Organiseren En Werken. Mediawerf.Vollaard, B., Brakel, J. van den & Versteegh, P. (2009). Veelbelovende verklaringen voor de daling van de veel voorkomendecriminaliteit na 2002. Apeldoorn: politie en Wetenschap.
WWaard, de J., Berghuis B. (2010), Wat werkt? Een systematisch overzicht van recent verschenen evaluaties / synthesestudiesbinnen de kennisdomeinen situationele criminaliteitspreventie, politiezorg en strafrechtelijke interventies. Den Haag, Ministerievan Justitie, DGRR, afdeling Strategische Beleidsontwikkeling.
Walgrave, S., van Aelst, P. (2006) The contingency of the mass media’s political agenda setting power: Towards a preliminarytheory. Journal of Communication 56:88-109.Walker, Stephen P. (2007), Accounting, auditing & Accountability Journal. Vol. 20 No. 2 pp. 210-236Weerman, F.M. (2001) Samenplegen, Over criminele samenwerking en groepsvorming. Nijmegen: Ars Aequi Libri.Weisel, D. L. et al. (2002) Hot dots in Hot Spots: Examining Repeat Victimization for Residential Burglary in Three Cities,Final Report. https://www.ncjrs.gov/pdffiles1/nij/grants/193808.pdf
Wellsmith, M. , Burrell, A. (2005) The influence of Purchase Price and Ownership Left on Theft Targets: The example ofDomestic Burglar. British Journal of Criminology, 45:741-764.Wierdsma, A.F.M. (2000). Leidinggeven aan co-creërend veranderen; balanceren tussen broosheid en maakbaarheid.Nyenrode University Press, The Netherlands Business School.
Wierdsma, A.F.M. (2000) Co-creatie van samenwerking : handelen met behoud van verscheidenheid. In: Vraagsturing &zorgketens Amstelveen: Stichting Sympoz. 2000.
208 Co-creatie 2.0
Wierdsma, A. & Wierdsma A.F.M. (2005). Co-creatie in verandering. Eburon uitgeverij.Wierdsma, A.F.M. (2006) Methodiek voor collectieve competentieverhoging : een context voor cocreërend veranderen. In: M& O: Tijdschrift voor Management en Organisatie 251-269.
Wilsem, J. van, K. Wittebrood en N.D. de Graaf (2003). Buurtdynamiek en slachtofferschap van criminaliteit: een studie naarde effecten van sociaal-economische stijging, daling en stabiliteit in Nederlandse buurten. Mens & Maatschappij.Winograd,M. & Hais, M.B. (2008): Millenial makeover: MySpace, YouTube and the future of American politics. NewBrunswick,NJ.: Rutgers University Press.
Wright, S. & Street, J. (2007). Democracy, deliberation and design: the case of online discussion forums. New Media &Society 8(5), 849-869.
YYukl, G (2006) Leadership in organizations. Sixth edition. New Jersey, Pearson Education.
Geraadpleegde sites
www.battleofconcepts.nl
www.buurtlink.nl
www.dadergezocht.nl
www.depolitiezoekt.nl
www.foutparkeerders.be
www.foutparkeerders.be
www.hoeveiligismijnwijk.nl.
www.keesromkes.nl/featured/crowdsourcing
www.mauricedehond.nl
www.mybikelane.com
www.mybikelane.com
www.nationaleopsporingslijst.nl
www.onderzoekzuiderdiep.nl
www.politie.nl
www.politieonderzoeken.nl
www.redesignme.nl
www.rijksoverheid.nl
www.samentegeninbrekers.nl
www.therulez.nl
www.wijbouweneenwijk.nl
www.wired.com/wired/archive/14.06/crowds.html
Bijlagen 209
Voetnoten
1 Woninginbraak vertaalt zich in statistieken naar ‘Diefstal uit woning’ (CBS categorie R213) en bestaat uit
meerdere delict typen: eenvoudige diefstal, diefstal d.m.v. braak, overige diefstal d.m.v. braak, overige
gekwalificeerde diefstallen, diefstal met geweld, inclusief de poging daartoe. Het voorval moet zijn gepleegd
in een als woning in gebruik zijnde besloten ruimte en de direct daarmee in verbinding staande overige
besloten ruimten. Volgens de Standaardclassificatie misdrijven van het Centraal Bureau voor de Statistiek
(2005).
2 ZIP staat voor ‘Zaak Incident Procedure’ behelst een uitgebreide vragenlijst ten behoeve van het horen
van slachtoffers van woninginbraken, waarbij gerichte vragen worden gesteld over opsporingsindicaties,
slachtoffergegevens, woonomstandigheden, ontvreemde goederen etc.
3 Het buurtinformatienetwerk is medio 2000 in België ontwikkeld als reactie op series inbraken en de
behoefte aan burgerinitiatief. Inmiddels bestaan er in België al 400 actieve BIN’s. politie Brabant-Noord
(Uden-Zuid) is sinds 2007 het eerste netwerk in Nederland, waarbij het concept, oa door toepassing van
SMS alert verder is ontwikkeld.
210 Co-creatie 2.0