ckv e oek - ckvbroklede.weebly.com · overzicht ckv blok onderwerp kunsten p.o. inleverdatum p.o....
TRANSCRIPT
CKV
B
lok
6. E
ige
n o
nd
erz
oe
k
RS
G B
rok
led
e
RSG Broklede
Schepersweg 6a, 3621JK Breukelen
Ontwikkeld door Lotte van der
Velden
Blok 6. Eigen onderzoek 1
Inhoud
Inhoudsopgave p. 1
Overzicht CKV p. 2
Studiewijzer blok 6 p. 3
Hoofdstuk 1. Onderwerp en onderzoeksvraag p. 5
Hoofdstuk 2. Onderzoeksopzet en inleiding p. 10
Hoofdstuk 3. Onderzoeken p. 15
Hoofdstuk 4. Bronvermelding p. 17
Bronvermelding p. 23
Opdrachtendossier p. 24
P.O. 6 Eigen onderzoek p. 24
Doorlopende opdracht kunstportfolio p. 27
Doorlopende opdracht culturele activiteiten p. 28
Bijlage 1. Werkblad Onderzoeksopzet p. 29
Blok 6. Eigen onderzoek 2
Overzicht CKV
Blok Onderwerp Kunsten P.O. Inleverdatum
P.O.
1. Cultuur en
identiteit in kunst
Alle kunstvormen Zelfportret kunst
en cultuur
Maandag 02-
10-2017
2. Analyse van
kunst
Theater Analyse en
maakopdracht
theater en dans
Maandag 13-
11-2017
3. Moraal en religie
in kunst
Blog, vlog of podcast Analyseopdracht
moraal in kunst
Maandag 18-
12-2017
4. Kunst van het
overtuigen
Reclame Reclame Maandag 12-
02-2018
5. Kunstproductie Film Filmproductie Maandag 09-
04-2018
6. Onderzoek van
kunst
Alle kunstvormen Eigen onderzoek Maandag 04-
06-2018 en
presentaties in
week 23, 24 en
25
Dit jaar heb je geleerd over kunst en cultuur en hopelijk flink wat nieuwe
inzichten opgedaan. Wellicht is je interesse door sommige dingen gewekt, door
andere aspecten wat minder. In dit blok krijg je de kans om je eigen interesses
verder uit te diepen: je gaat ze namelijk omzetten in een eigen onderzoek.
Hierbij zal je ook de nodige onderzoeksvaardigheden leren.
Blok 6. Eigen onderzoek 3
Studiewijzer P.O. 61
Week Datum Onderwerp In de les Huiswerk
16 16-04-18 P.O. 5 Film en
P.O. 6 Eigen
onderzoek
PRESENTATIES P.O. 5
• Introductie P.O. 6
• Herinnering culturele
activiteiten en
kunstportfolio
17-04-18 P.O. 5 Film en
P.O. 6 Eigen
onderzoek
PRESENTATIES P.O. 5
• Hoofdstuk 1.
Onderwerp en
onderzoeksvraag
Vóór 23 april:
Opdrachten
hoofdstuk 1 inclusief
onderwerp en
onderzoeksvraag
voor je eigen
onderzoek
17 23-04 P.O. 6 Eigen
onderzoek
• Hoofdstuk 2.
Onderzoeksopzet
Vóór 24 april:
onderzoeksopzet
m.u.v. inleiding af
24-04 P.O. 6 Eigen
onderzoek
• Hoofdstuk 2.
Inleiding
Vóór 26 april:
inleveren
onderzoeksopzet en
inleiding
18 MEIVAKANTIE
19
20 15-05 P.O. 6 Eigen
onderzoek
• Zo nodig verbeteren
onderzoeksopzet
• Werken aan eigen
onderzoek: hulp met
methode in de klas
18-05 P.O. 6 Eigen
onderzoek
• Hoofdstuk 4.
Bronvermelding en
opmaak.
Vóór 25 mei: data
onderzoek verzamelt
21 22-05 CKV Denktank • Enquête CKV
• Denktank: hoe in te
richten CKV
25-05 P.O. 6 Eigen
onderzoek
• Uitwerken eigen
onderzoek in de les
Vóór 29 mei:
onderzoek uitgewerkt
eerste versie met
bronvermelding
22 29-05 P.O. 6 Eigen
onderzoek
• Uitleg presentatie
• Werken aan
presentatie
01-06 Kunstportfolio en
culturele
activiteiten
• Werken aan
kunstportfolio en
culturele activiteiten
5 juni: Deadline
P.O. 6
11 en 12 juni:
Deadlines
kunstportfolio en
culturele
activiteiten
23 05-06 SECTIE DAG GEEN LES
08-06 P.O. 6 Eigen
onderzoek
PRESENTATIES P.O. 6
1 De studiewijzer kan mogelijk gewijzigd worden. Volg voor data en huiswerk altijd je docent op.
Blok 6. Eigen onderzoek 4
24 12-06 P.O. 6 Eigen
onderzoek
PRESENTATIES P.O. 6
15-06 P.O. 6 Eigen
onderzoek
PRESENTATIES P.O. 6
25 19-06 P.O. 6 Eigen
onderzoek
PRESENTATIES P.O. 6
26 26-06 Mentoruur • Reflectie jaar
• Afscheids-BBQ
plannen
29-06 TOETSWEEK 2
27 TOETSWEEK 2
28 LESVRIJ
29 ZOMERVAKANTIE
Blok 6. Eigen onderzoek 5
1. Onderwerp en onderzoeksvraag
Voor P.O. 6 ga je een eigen onderzoek uitwerken. Je werkt individueel of met 1
medeleerling. Het onderzoek heeft betrekking op een onderwerp dat te maken heeft met
een algemene kunstvorm, een specifiek kunstwerk, en/ of cultuur. Je kiest zelf het
onderwerp en de onderzoeksvraag, maar overlegt dit wel met je docent.
Om dit onderzoek te volbrengen, gaat je docent je meenemen door de stappen
van het onderzoeksproces. We beginnen met het vaststellen van een onderwerp en
onderzoeksvraag, daarna maken we een onderzoeksopzet, vervolgens verzamel je je
data, en dan werk je het onderzoek uit. Je eindigt met het maken van een academische
bronvermelding. Ook presenteer je het onderzoek, waarvoor je tevens hulp krijgt.
In dit hoofdstuk richten we ons op het vaststellen van een onderwerp en een
onderzoeksvraag. We beginnen met enkele voorbeelden, zodat je begrijpt welke richting
we op willen.
Voorbeelden van onderwerpen en onderzoeksvragen
Voorbeeld 1
Heeft de serie Breaking Bad een negatieve invloed op de manier waarop jongeren
met drugs omgaan?
Kunstuiting: Breaking Bad
Voorbeeld 2
Hoe kan een food festival op Broklede eraan bijdragen dat mensen met
verschillende culturele achtergronden meer aandacht krijgen op school?
Cultuur: culturele minderheden
Voorbeeld 3
Op welke manier kan een film spannender gemaakt worden door het gebruik van
specifieke geluidstechnieken?
Kunstvorm: film
Voorbeeld 4
Hoe portretteert de serie Stranger Things de jaren 80?
Kunstuiting: Stranger Things
Voorbeeld 5
Waarom is de baanbrekende en controversiële mode van Lady Gaga belangrijk
geweest voor onze huidige maatschappij?
Kunstuiting: mode van Lady Gaga
Blok 6. Eigen onderzoek 6
Voorbeeld 6
Hoe veranderen artiesten zoals Todrick Hall en RuPaul het beeld van gender en
seksualiteit?
Cultuur: gender en seksualiteit
Kunstvorm: performance art
Voorbeeld 7
Hoe bewust is de bewuste mode van de H&M?
Kunstvorm: mode
Voorbeeld 8
Hoe zien we de architectuurstijl van Gerrit Rietveld terug in hedendaags Utrechtse
sociale woningbouw?
Kunstvorm: architectuur
Kunstuiting: Gerrit Rietveld architectuur
Voorbeeld 9
Hoe kan een Shakespeare voorstelling zoals Othello interessant gemaakt worden
voor jongeren?
Kunstvorm: theater
Kunstuiting: Othello van William Shakespeare
Voorbeeld 10
Waarom zouden kunstvakken een prominente(re) rol moeten innemen in het
curriculum van een middelbare school?
Kunstvorm: kunsteducatie
Voorbeeld 11
Is het een positieve ontwikkeling dat Instagram’s Influencers zoveel invloed
hebben?
Cultuur: sociale media
Blok 6. Eigen onderzoek 7
Opdracht 1. Brainstormen
Je ziet dat er een breed scala aan onderwerpen en onderzoeksvragen mogelijk is.
Misschien kun je door de bomen zelfs het bos niet meer zien. We gaan daarom beginnen
met stapje 1: brainstormen. Gebruik je dummy om te beginnen met het opschrijven van
dingen die jij interessant vindt: specifieke artiesten of kunstuitingen, een bepaalde
kunstvorm, culturele en sociale ontwikkelingen, noem maar op. Gebruik steeds één of
een paar woorden. Als je al wat vragen kan bedenken, kun je die ook opschrijven.
Hulpmiddelen voor deze opdracht
1. Kijk goed naar de voorbeelden hierboven. In overleg met je docent mag je ook
één van deze voorbeelden gebruiken.
2. Blader door je oude CKV werkboeken. Hierin staan in de meeste werkboeken
enkele onderzoeksideeën vermeldt in tekstvakken in de kantlijn. De oude
werkboeken vindt je ook op ckvbroklede.weebly.com bestanden werkboeken
4Vc.
Opdracht 2. Samenwerken
A. Loop door de klas en buig je over het werk van medeleerlingen heen. Misschien
doe je zelf wat ideeën op, misschien kun jij tips en ideeën aan anderen geven.
Bovendien zie je of er medeleerlingen zijn die dezelfde interesses hebben als jij.
B. Kom terug bij je eigen plek. Hebben mensen dingen toegevoegd die voor jou
interessant zijn, of wil je zelf nieuwe onderwerpen toevoegen?
C. Bepaal of je alleen aan de slag wil, of met iemand wil samenwerken. In dat laatste
geval kies je een werkpartner uit, en maak je de resterende opdrachten samen.
Opdracht 3. Onderwerp
A. Bepaal nu wat het onderwerp van jouw onderzoek wordt.
B. Bedenk of dit past bij een kunstvorm, een kunstuiting, een bepaald cultureel
element of meerdere van deze opties.
C. Omschrijf kort wat je precies gaat onderzoeken aan dit onderwerp.
Onderzoeksvraag
Onderzoeksvragen zijn de vragen die je in je werkstuk beantwoordt terwijl je onderzoek
doet. De belangrijkste onderzoeksvraag is de hoofdvraag. Hierop geef je antwoord in je
werkstuk door onderzoek te doen. De deelvragen zijn de onderzoeksvragen die je helpen
de hoofdvraag te beantwoorden. Je begint nu met het vaststellen van je hoofdvraag.
Een goede onderzoeksvraag is duidelijk, vrij van waardeoordelen en bovendien
specifiek. Bij specifiek moet je eraan denken dat de hoofdvraag beperkt is. Kijk dus
bijvoorbeeld nog eens naar het volgende voorbeeld:
‘Hoe bewust is de bewuste mode van de H&M?’
Als de vraag ‘Hoe bewust is bewuste mode?’ was geweest, was deze veel te algemeen.
Veel bedrijven zijn op dit moment bezig met vormen van bewuste mode en ze verschillen
erg van elkaar in aanpak. Breng dat maar eens in kaart in enkele weken! Je kunt de
vraag hierboven zelfs nog specifieker maken, bijvoorbeeld door hem als volgt te
herformuleren:
‘Hoe milieubewust is de H&M Conscious kledinglijn?’
Blok 6. Eigen onderzoek 8
Daarnaast, als toekomstige academicus, is het belangrijk dat je jouw eigen mening je
onderzoek niet laat beïnvloeden. Je vraag moet dan ook waardevrij zijn. Kijk bijvoorbeeld
naar het verschil tussen de volgende vragen:
‘Hoe kan een Shakespeare voorstelling zoals Othello interessant
gemaakt worden voor jongeren?’ (waardevrij)
‘Hoe kan een saaie Shakespeare nog enigszins interessant gemaakt
worden voor jongeren?’ (niet waardevrij, je geeft namelijk een duidelijk
oordeel over een bepaalde kunstuiting)
‘Heeft de serie Breaking Bad een negatieve invloed op de manier waarop
jongeren met drugs omgaan?’ (waardevrij)
‘Hoe heeft de serie Breaking Bad ervoor gezorgd dat jongeren aan drugs
verslaafd geraakt zijn?’ (niet waardevrij, je gaat er namelijk al vanuit
dat Breaking Bad een negatieve invloed op drugsgebruik heeft gehad)
Om je te helpen een geschikte onderzoeksvraag te kiezen, is het van belang dat je je
twee dingen afvraagt:
1. Hoe en wat wil ik onderzoeken?
2. Waarom is een bepaald onderzoek relevant?
Manier van onderzoeken
Je hebt veel verschillende soorten onderzoeksvragen. Door voor een bepaald soort
onderzoeksvraag te kiezen bepaal je ook meteen welk type onderzoek je gaat doen. Uit
de onderzoeksvraag rolt ook een methode van onderzoek (bijvoorbeeld een interview of
een literatuuronderzoek). Kijk nog maar eens terug naar enkele van de voorbeelden
hierboven.
Bij bijvoorbeeld voorbeeld 8, over de stijl van Gerrit Rietveld, is het meest
waarschijnlijk dat je je vraag gaat proberen te beantwoorden door literatuuronderzoek te
doen: je gaat bronnen lezen die je kunnen helpen om je vragen te beantwoorden. Bij
voorbeeld 1, over drugsgebruik en Breaking Bad, zou je echter bijvoorbeeld ook enquêtes
onder Breaking Bad-kijkende scholieren kunnen houden om hen te vragen wat zij van
drugs vinden na het kijken van de serie. Bij voorbeelden als de filmtechnieken of de
theatervoorstelling kun je nog praktischer aan de slag, door bijvoorbeeld films of
theatervoorstellingen te analyseren of zelfs zelf iets te maken en daarin bepaalde
technieken uit te proberen.
Wat wil jij gaan doen? Hoe ga jij data, of informatie, verzamelen om je vraag te
beantwoorden? Dit kan belangrijk zijn bij het opstellen van een onderzoeksvraag.
Relevantie
Voor elk onderzoek geldt dat het belangrijk is dat het onderzoek relevant is. Dit geeft
namelijk aan of je onderzoek nut heeft. Maar voor wie moet zo’n onderzoek nou relevant
zijn? Denk hierbij aan bijvoorbeeld:
1. Jezelf: het onderwerp past bij jou en je vindt dit interessant. Als je bijvoorbeeld
helemaal niets met mode hebt, is het onderzoeken van de kledingstijl van Lady
Gaga wellicht niet zo’n goed idee.
Blok 6. Eigen onderzoek 9
2. Je opleiding: het onderwerp sluit aan bij het vak CKV en/ of bij jouw opleiding als
geheel. Zo kun je bijvoorbeeld onderzoek doen naar de chemische stoffen die
gebruikt worden om schilderijen in het Rijksmuseum te conserveren.
3. Een bedrijf: een bedrijf of bedrijfstak zou mogelijk baadt kunnen hebben bij jouw
onderzoek. Je kunt bijvoorbeeld kijken naar de manier waarop een bepaalde
kunstenaar of kunstenaarstak meer bezoekers zou kunnen trekken, of wat voor
kunst aansluit bij de wensen van het publiek.
4. Wetenschappelijke relevantie: jouw onderzoek vult een gat in de
wetenschappelijke kennis op of vult wetenschappelijke kennis aan, bijvoorbeeld
doordat je de geschiedenis en filosofie van artiest Herman Brood verder wil
uitdiepen en aanvullen met filosofische inzichten.
5. Maatschappelijke relevantie: jouw onderzoek heeft toegevoegde waarde voor de
maatschappij. Bijvoorbeeld een vraag naar de manier waarop we de leefbaarheid
van Breukelen kunnen verbeteren door meer kunst in parken of op straat te
plaatsen, of door kunst goedkoper te maken voor mensen met een lager inkomen.
Later in je academische carrière zal je ontdekken dat je papers en scripties al deze
boxjes moeten aanvinken. Voorlopig is het voldoende dat je onderzoek in ieder geval
voor jezelf, en daarnaast voor één andere bron interessant is.
Opdracht 4. Onderzoeksvraag
A. Bepaal op welke manier jij graag onderzoek zou willen doen.
B. Bedenk waarom wat jij wil onderzoeken relevant zou kunnen zijn.
C. Formuleer nu een onderzoeksvraag.
D. Kijk goed naar je onderzoeksvraag en controleer of die specifiek genoeg en
waardevrij is. Als dit niet het geval is, werk je vraag dan bij.
Blok 6. Eigen onderzoek 10
2. Onderzoeksopzet en inleiding
In het vorige hoofdstuk heb je een geschikt onderwerp en daaraan gekoppelde
onderzoeksvraag uitgezocht. In dit hoofdstuk ga je dit onderwerp verder uitwerken in
een onderzoeksopzet. Als onderdeel van die opzet schrijf je ook alvast de inleiding voor
je onderzoek.
Opdracht 1. Start onderzoeksopzet
In bijlage 1 vindt je de onderzoeksopzet. Het is bij elk onderzoek belangrijk dat je begint
met een onderzoeksopzet. Een goede voorbereiding is namelijk het halve werk! Begin
door stap 1-4 in te vullen. Deze heb je immers in het vorige hoofdstuk al uitgezocht.
Deelvragen
De deelvragen zijn de subvragen van je hoofdvraag. Je kunt de hoofdvraag meestal niet
in één keer beantwoorden en met behulp van de deelvragen beantwoord je de
hoofdvraag stap voor stap. De kenmerken van een goede deelvraag komen vrijwel
geheel overeen met de kenmerken van een goede hoofdvraag. Maar daarnaast heeft een
deelvraag nog andere kenmerken:
De deelvragen zijn minder complex dan de hoofdvraag.
Je stelt alleen deelvragen op die je per se nodig hebt om je hoofdvraag te
beantwoorden.
Je hebt voor een kleinschalig onderzoek meestal 2-3 deelvragen nodig.
De deelvragen staan in een logische volgorde. Door de eerste deelvraag te
beantwoorden kun je aan de slag met de tweede deelvraag.
Opdracht 2. Deelvragen
Stel deelvragen op voor je onderzoek. Controleer of de deelvragen voldoen aan de
hierboven genoemde kenmerken. Vul ze in bij stap 5 van je onderzoeksopzet.
Hypothese
In bèta onderzoek en sociaal onderzoek wordt met hypothese vaak verwezen naar een
verwachte stelling die je gaat bewijzen of juist ontkrachten. Ze komen dan vaak in plaats
van deelvragen en moeten de hoofdvraag bewijzen.
Een hypothese kun je echter ook gebruiken om verwachtingen of voorspellingen
te doen: wat denk jij dat er uit je onderzoek zal komen? Dit is niet altijd relevant. Bij de
vraag ‘Waarom zouden kunstvakken een prominente(re) rol moeten innemen in het
curriculum van een middelbare school?’ zou een hypothese je bijvoorbeeld alleen maar in
de weg zitten, want dan probeer je al antwoord te geven op de hoofdvraag. Bij de vraag
‘Heeft de serie Breaking Bad een negatieve invloed op de manier waarop jongeren met
drugs omgaan?’ kan een hypothese daarentegen handig zijn, omdat het je kan helpen
gerichte enquêtes op te zetten.
Opdracht 3. Hypothese
Bepaal of een hypothese geschikt is voor je onderzoek. Als dat zo is, bedenk dan wat je
hypothese(s) zijn en vul ze in bij stap 6 van je onderzoeksopzet. Laat deze stap open als
je geen hypotheses doet.
Blok 6. Eigen onderzoek 11
Methode
In de methode beschrijf je hoe je antwoord gaat geven op je onderzoeksvraag. De meest
gebruikelijke methoden die je op je onderzoek kunt toepassen zijn:
Dataverzameling
In principe zijn alle hieronder genoemde methodes voorbeelden van dataverzameling.
‘Data’ omvat namelijk alle vormen van hoeveelheden informatie. Maar in dit geval wordt
verwezen naar het verzamelen van concrete data. Zo kan je voor het beantwoorden van
de vraag ‘Hoe portretteert de serie Stranger Things de jaren 80?’ bijvoorbeeld aan aantal
afleveringen van Stranger Things bekijken, en dan aanvinken hoe vaak bepaalde
elementen, zoals een Walkman, Walkie Talkie of andere elementen voorkomen.
Vermeldt in de opzet van je methode:
- Wat voor data ga je verzamelen? Gebruik zo mogelijk een schema.
Experiment
Bij het experiment ga je zelf iets uitproberen. Dit hoeft geen scheikundige proef te zijn.
Zo kun je voor de vraag ‘Op welke manier kan een film spannender gemaakt worden
door het gebruik van specifieke geluidstechnieken?’ bijvoorbeeld zelf een spannende
filmscène opnemen, en dan verschillende geluidstechnieken toepassen op die scène.
Vervolgens laat je de scène zien aan een groep mensen en vraag je hen wat zij het
spannendst vonden.
Vermeldt in de opzet van je methode:
- Hoe zit je proef in elkaar?
- Welke verschillende proeven ga je doen?
Observatie
Voor observatieonderzoek verzamel je gegevens door feitelijk gedrag te observeren.
Onder observeren wordt kijken, luisteren en beoordelen verstaan. Zo kun je voor de
deelvraag ‘Hoe kan een Shakespeare voorstelling zoals Othello interessant gemaakt
worden voor jongeren?’ bijvoorbeeld besluiten om de huidige Othello voorstelling van het
Nationale Theater te bezoeken. Onder observatie kan ook het afnemen van een interview
vallen, zoals een interview met de afdeling educatie van het Nationaal Theater of hun
voorstelling Othello.
Vermeldt in de opzet van je methode duidelijk:
- Wat ga je observeren? Voeg een observatieschema toe.
- Wie ga je interviewen? Wat worden de interviewvragen?
Literatuuronderzoek
Literatuuronderzoek is een methode om bestaande kennis over je onderwerp of
probleemstelling te verzamelen. Deze kennis vind je in verschillende bronnen, zoals
wetenschappelijke tijdschriftartikelen, boeken, papers, scripties en archiefmateriaal.
Goed literatuuronderzoek leidt niet tot een simpele opsomming of samenvatting
van alle beschikbare gegevens, maar tot een kritische bespreking van de meest relevante
informatie.
Vermeldt in de opzet van je methode duidelijk:
- De bronnen die je verwacht te gebruiken;
Blok 6. Eigen onderzoek 12
- Waar je de bronnen gaat vinden.
Enquêtes
Met massaonderzoek, oftewel een surveyonderzoek, probeer je door middel van een
enquête inzicht krijgen in en een overzicht te krijgen van bepaalde economische,
sociologische of psychologische of andere variabelen binnen je doelgroep.
Om een beeld te kunnen krijgen van de gehele populatie, maar niet de gehele
populatie te hoeven enquêteren, wordt binnen deze onderzoeken vaak gebruikgemaakt
van een steekproef. Dit is een kleinere groep respondenten die de populatie
vertegenwoordigt. Voor de vraag ‘Heeft de serie Breaking Bad een negatieve invloed op
de manier waarop jongeren met drugs omgaan?’ kun je bijvoorbeeld enquêtes onder
jongeren afnemen, maar die enquêtes houden onder alle jongeren van de hele wereld
gaat wat lastig worden.
Vermeldt in de opzet van je methode duidelijk:
- Wie is de doelgroep? Onder wie ga je de enquête afnemen?
- Welke vragen komen er in de enquête?
In werkelijkheid zal je waarschijnlijk meer dan één methode door elkaar gebruiken. Zo
zal bijna elk onderzoek beginnen met een kort literatuuronderzoek. Vaak past bij elke
deelvraag wel een andere methode.
Voor de vraag ‘Hoe kan een food festival op Broklede eraan bijdragen dat mensen
met verschillende culturele achtergronden meer aandacht krijgen op school?’ kun je
bijvoorbeeld beginnen met literatuuronderzoek naar de manier waarop food festivals in
het algemeen bijdragen aan het bijeenbrengen van mensen met verschillende culturele
achtergronden. Daarna kan je een interview houden met het schoolhoofd om uit te
zoeken wat voor mogelijkheden er zouden zijn voor een dergelijk festival op Broklede.
Belangrijk is dat je in de beschrijving van je methode duidelijk vermeld welke methode je
toepast op welke (deel)vraag.
Opdracht 4. Methode
Vul stap 7 van de onderzoeksopzet, de methode, in. Maak hierbij al eventueel
enquêtevragen, observatieschema of interviewvragen.
Bronnen
Je gaat tevens al enkele bronnen vermelden. Voor je onderzoek moet je minimaal 2, bij
literatuuronderzoek als belangrijk deel van je onderzoek minimaal 4, bronnen gebruiken.
Bronnen met een academische waarde kunnen zijn:
1. Krantenartikelen
2. Artikelen in een academisch tijdschrift
3. Boeken of hoofdstukken in boeken
4. Academische artikelen
5. Documentaires
6. Interviews
7. Informatie van betrouwbare websites
8. Podcasts of vlogs
9. Encyclopedie of woordenboek
10. Etc.
Blok 6. Eigen onderzoek 13
Bepaal of de bron betrouwbaar is voor je hem selecteert. Een betrouwbare bron heeft
meestal een overzichtelijke opmaak, en is formeel en waardevrij geschreven. De bron
heeft een auteur en datum. Soms is er een expert of ervaringsdeskundige aan het woord.
Zo is Wikipedia geen betrouwbare bron, omdat de artikelen vaak geen auteur of datum
hebben: iedereen zou het op elk moment hebben kunnen schrijven. Een interview met
een manager of directeur van een bedrijf is betrouwbaar, maar een ‘anonieme bron’ in
een roddelblad is dat niet. Twijfel je over de betrouwbaarheid van de bron? Vraag dan
advies aan je docent.
Opdracht 5. Bronnen
Vermeld alvast enkele bronnen die je wil gaan gebruiken bij stap 8 van je
onderzoeksopzet. Je hoeft, zeker als je literatuuronderzoek als voornaamste methode
van onderzoek gaat doen, nog niet al je bronnen te beschrijven.
Opdracht 6. Planning
Maak in stap 9 van je onderzoeksopzet alvast een planning van wanneer je wat en hoe
gaat doen. Gebruik het schema in de onderzoeksopzet of maak zelf een schema dat beter
voor jou werkt. Kijk goed naar de deadlines en de planner aan het begin van dit
werkboek. Neem ook mee hoe druk je het gaat hebben met andere vakken en
opdrachten.
Inleiding
Een goede inleiding trekt ten eerste de aandacht van de lezer. Zeker in het begin van de
inleiding begin je dus met een pakkende opening. In een goede inleiding vermeld je
daarnaast:
1. Het onderwerp van je onderzoek;
2. De daaraan gekoppelde kunstvorm, kunstuiting en/ of culturele uiting;
3. De relevantie van je onderzoek;
4. Je onderzoeksvraag en deelvragen;
5. De soort onderzoeksmethode die je toepast om dit te onderzoeken (nog geen
volledige beschrijving nodig, wel bijvoorbeeld of het gaat om een experiment of
een literatuuronderzoek)
6. Wat voor soort bronnen je daarvoor gebruikt (observaties, interviews, enquêtes);
7. Een zeer korte beschrijving van de stappen die je gaat zetten in je onderzoek
(analyse, discussie etc.);
Opdracht 7. Inleiding
De laatste stap die je zet is het schrijven van de inleiding. Dit wordt vaak gedaan bij het
inleveren van een onderzoeksopzet, omdat de beoordelaar dan al vast kan zien welke
richting het onderzoek gaat nemen. Het zal jouzelf ook helpen: je brengt de stappen die
je eerder gezet hebt onder woorden en voelt daarmee ook aan of er samenhang en logica
zit tussen bijvoorbeeld je onderwerp en onderzoeksvraag, of onderzoeksvraag en
onderzoeksmethode. Misschien kom je wel dingen tegen in je onderzoeksopzet die je
graag wilt veranderen. Kijk voor het aantal woorden dat je inleiding ongeveer moet
hebben in de beschrijving van de opdracht.
Opdracht 8. Verbetering
Je levert je onderzoeksopzet op 26 april in bij je docent. Die zal je zo snel mogelijk
feedback geven. Aan de hand van de feedback verbeter je zo nodig je onderzoeksopzet.
Blok 6. Eigen onderzoek 14
De verbeterde onderzoeksopzet zal uiteindelijk worden nagekeken als onderdeel van je
P.O. 6.
Blok 6. Eigen onderzoek 15
3. Onderzoek
Je krijgt een paar weken de tijd om je onderzoek uit te voeren. Deel van die tijd ga je
besteden aan het uitschrijven van het onderzoek. Daarbij moeten enkele onderdelen aan
bod komen, zoals omschreven in de opdracht, waar we hieronder op in gaan. Een
indicatie voor het aantal woorden kun je vinden in de beschrijving van de opdracht. Let
op: het kan zijn dat jij meer of minder nodig hebt. Zolang je niet te ver afwijkt van het
totaal aantal woorden, maakt dit niet uit. Het is belangrijker dat de gevraagde informatie
kort en bondig maar compleet wordt weergegeven.
Opdracht 1. Onderzoek uitvoeren
Voer je onderzoek uit. Tref je voorbereidingen (zet je experiment op, werk je
interviewvragen uit en zorg dat je ze op papier bij je hebt, werk een enquête uit, etc.),
voer het onderzoek uit, en bewaak je data zorgvuldig.
Methode
In de methodesectie omschrijf je per deelvraag hoe je te werk bent gegaan. Wat je
beschrijft komt veelal overeen met de omschrijving van de methode in je
onderzoeksopzet. Het verschil is echter dat je nu al klaar bent, en dus kan vertellen wat
je ook echt gedaan hebt, in plaats van wat je van plan bent. Je werkt dit ook wat
gedetailleerder uit. Eventuele observatieschema’s, enquêtes en interviewvragen voeg je
toe in de bijlagen van je werkstuk.
Resultaten
Bij de resultaten beschrijf je per deelvraag wat de uitkomsten van je onderzoek waren.
Bij literatuuronderzoek, observatie en interviews zal dit een samenvatting zijn van de
nuttige inzichten in het onderzoek. Bij meer kwantitatieve observatie en enquêtes kun je
schematisch weergeven wat de exacte observaties waren of hoeveel procent van de
ondervraagden ‘ja’ of ‘nee’ op bepaalde vragen antwoordden. Bij een experiment
beschrijf je de uitkomsten van je experiment.
Opdracht 2. Uitschrijven methode en resultaten
Schrijf de secties voor methode en resultaten uit.
Discussie
In de discussie ga je iets heel belangrijks doen: je verzamelde data en resultaten
analyseren. Hierbij mag je wat meer interpretatief te werk gaan: waar je eerst alleen
droge feiten omschreef, mag je nu wat meer in gaan kleuren en zelf na gaan denken. Je
beschrijft:
1. Wat betekenen je data en resultaten?
2. In het geval van literatuuronderzoek: wat vind jij hiervan? Ben je het ermee eens
of niet?
3. Beperkingen (of limitaties): wat kan jouw data niet bewijzen? Bijvoorbeeld, zegt
jouw data rondom de gevolgen van Breaking Bad op drugsgebruik iets over
drugsgebruik in de hele wereld, of is je onderzoek wat beperkter?
4. Vervolgonderzoek: wat voor vervolgonderzoek zou er kunnen plaatsvinden? Wat
zou interessant zijn om verder te onderzoeken, of wat moet verder onderzocht
worden?
Vermijdt te allen tijde het doen van aannames waar je geen bewijs van hebt.
Blok 6. Eigen onderzoek 16
Conclusie
In de conclusie geef je antwoord op de onderzoeksvraag door middel van een korte
samenvatting van jouw resultaten en jouw interpretatie daarvan. Daarnaast gebruik je
de conclusie om je werkstuk met een aantrekkelijke uitsmijter af te sluiten.
Volgorde: conclusie of discussie?
Zeker bij kwantitatief dataonderzoek kan het interessant zijn om eerst de conclusie weer
te geven (antwoord op de hoofdvraag zoals bewezen door je data) en pas daarna de
discussie te laten volgen, namelijk de bespreking van die resultaten. Bij
literatuuronderzoek is het meestal beter de discussie te zien als deel van het onderzoek,
en vóór de conclusie te laten komen.
Opdracht 4. Discussie en conclusie uitwerken
Schrijf je discussie en conclusie uit. Als je niet zeker weet op welke volgorde je deze het
best kunt presenteren, vraag dan je docent om advies.
Hulp bij deze opdracht
1. Begin met het uitschrijven van steekwoorden: welke beperkingen, eigen inzichten
etc. ga je bespreken?
2. Maak een alinea indeling. Wat bespreek je eerst, wat daarna, etc.? Maak
eventueel tussenkopjes om het geheel nog overzichtelijker te maken.
3. Ga nu pas uitschrijven. Deze methode scheelt je veel denkwerk en brengt
structuur aan in je werk.
Opdracht 5. Controle onderzoek
Als je alles geschreven hebt, lees dan het geheel nog eens na. Je komt zo niet alleen
stijl- en spellingsfouten dingen, of bijvoorbeeld dubbele spaties, maar ook ontdek je of je
onderzoek wel goed in elkaar zit en lekker loopt, of dat je misschien denkfouten gemaakt
hebt.
Blok 6. Eigen onderzoek 17
4. Bronvermelding
Bronvermelding en plagiaat
Plagiaat is het presenteren van werk, bedoeld of onbedoeld, als eigen werk terwijl dit
afkomstig is van een ander. Plagiaat is dus een schending van het intellectuele eigendom
van een ander.
Als je plagiaat pleegt, pleeg je fraude en dit is strafbaar. Wanneer jij in later
onderzoek op de universiteit plagiaat pleegt loop je het risico een onvoldoende te krijgen
en zelfs van je opleiding te worden weggestuurd.
Niet alleen het simpel ‘knippen en plakken’ van het werk van een ander wordt als
plagiaat bestempeld. Ook het vertalen van teksten en het herschrijven van teksten door
gebruik te maken van synoniemen valt onder plagiaat. Een bestaande theorie in je eigen
woorden opschrijven, zonder het vermelden van de bron, is ook plagiaat.
Het is dus van belang je bronnen op de juiste manier te vermelden tijdens het
werken. Niet alleen om een direct citaat aan te geven, maar ook om weer te geven
wanneer je de theorie van een ander gebruikt, al is het in je eigen woorden.
Referentiestijlen
In de academische wereld zijn er verschillende systemen, zogenaamde referentiestijlen,
bedacht die regelen hoe bronnen vermeld moeten worden. De bekendste zijn APA, MLA,
Chicago, en Harvard, waarvan APA de meest gebruikte is op Nederlandse universiteiten.
Later op je studie zal er van je verwacht worden dat je een handboek aanschaft waarin
alle regels van een bepaald systeem genoteerd zijn. In dit onderzoek gaan we alvast
oefenen met de basis. We gebruiken hiervoor het APA systeem.
Bronnen in de lopende tekst
In de lopende tekst moet je achter de zin met een citaat of een herformulering je bron
vermelden. Als je letterlijk citeert, zet je aan het eind van de zin tussen haakjes de
achternaam of -namen van de auteurs, gevolgd door het jaar van uitgave van de bron,
en dan het paginanummer. De punt die het einde van de zin aangeeft volgt pas na de
haakjes:
In Ilios beschrijft Ares zichzelf als volgt: ‘Ik ben de zoon van een
vadermoordenaar’ (Dros, 1999, p. 5).
Als het citaat langer dan 40 woorden is, ziet de opmaak van de bronvermelding er iets
anders uit:
In Ilios is het de oorlogsgod Ares die het verhaal opent:
Noem mij Dubbeltronie. Scheld me uit. Spuug op me. Acht me als rotte
vis. Zeg me in mijn gezicht dat ik een pest ben voor de mensheid.
Vertel me dat ik van alle Goden het meest gehaat word. Dat mijn naam
stinkt naar bloed en ontbinding. Ik lach erom.
(Dros, 1999, p. 5).
We zien duidelijk dat Ares veel zelfmedelijden heeft.
Als je niet letterlijk citeert, vermeld je alleen de naam van de auteurs en het jaar van
uitgave van de bron:
Blok 6. Eigen onderzoek 18
Het jeugdboek is vertelt vanuit het perspectief van de oorlogsgod Ares.
In het boek beschrijft hij zichzelf als een vadermoordenaar (Dros,
1999).
Als je bron meer dan vijf auteurs heeft, gebruik je de afkorting ‘et al.’:
De geschiedenis van het theater begon met godsdienstige rituelen
(Zarrilli et al., 2013).
Als je bron geen auteurs heeft, gebruik je de titel van het werk:
Volgens de Telegraaf is de invloed van Breaking Bad op het drugsgebruik
onder jongeren groot (Breaking Bad en drugsgebruik onder jongeren, 2017).
Als je de naam van de auteur al vermeld hebt in de tekst, hoef je die niet opnieuw te
vermelden. Bijvoorbeeld:
In Ilios laat Imme Dros Ares zichzelf als volgt beschrijven: ‘Ik ben de
zoon van een vadermoordenaar’ (1999, p. 5).
Opdracht 1. Bronvermelding maken in de tekst
Maak een bronvermelding in je werkstuk. Gebruik hiervoor de hierboven beschreven
regels.
Bronvermelding
Naast het vermelden van de bronnen in de lopende tekst sluit je ook af met een complete
bronvermelding. De bronvermelding omvat alle bronnen die je gebruikt hebt in de
lopende tekst. Als je andere bronnen geraadpleegd hebt, die je vervolgens niet in de
lopende tekst gebruikt hebt, komen deze dus ook niet in de bronvermelding. Bronnen die
zijn voortgekomen uit eigen materialen, zoals de enquêtes die je hebt afgenomen, jouw
eigen gehouden interviews, en observatiemateriaal, vermeldt je niet.
Boeken
Een boek geef je als volgt weer:
Author, A. A. (Year of publication). Title of work: Capital letter also for subtitle. Location:
Publisher.
Een voorbeeld van een boek met meerdere auteurs ziet er als volgt uit:
Calfee, R. C., & Valencia, R. R. (1991). APA guide to preparing manuscripts for journal
publication. Washington, DC: American Psychological Association.
Bij meer dan vijf auteurs kun je weer ‘et al.’ gebruiken.
Academische artikelen
Een artikel uit een (academisch) tijdschrift geef je als volgt weer in de bronvermelding:
Blok 6. Eigen onderzoek 19
Author, A. A., Author, B. B., & Author, C. C. (Year). Title of article. Title of Periodical,
volume number(issue number), pages.
Voorbeeld:
Harlow, H. F. (1983). Fundamentals for preparing psychology journal articles. Journal of
Comparative and Physiological Psychology, 55, 893-896.
Krantenartikelen
Een krantenartikel lijkt veel op een artikel in een tijdschrift:
Schultz, S. (2005, December 28). Calls made to strengthen state energy policies. The
Country Today, pp. 1A, 2A.
Internetbronnen
Online artikelen uit kranten of tijdschriften geef je als volgt weer:
Author, A. A., & Author, B. B. (Date of publication). Title of article. Title of Online
Periodical, volume number(issue number if available). Retrieved from
http://www.someaddress.com/full/url/
Bernstein, M. (2002). 10 tips on writing the living web. A List Apart: For People Who
Make Websites, 149. Retrieved from
http://www.alistapart.com/articles/writeliving
Andere online webpagina’s geef je als volgt weer:
Author, A. A., & Author, B. B. (Date of publication). Title of document. Retrieved from
http://Web address
Angeli, E., Wagner, J., Lawrick, E., Moore, K., Anderson, M., Soderland, L., & Brizee, A.
(2010, May 5). General format. Retrieved from
http://owl.english.purdue.edu/owl/resource/560/01/
Als er geen auteur beschikbaar is, gebruik dan de naam van het bedrijf waarvan de
website is.
Films of series
Een film, documentaire of (theater)voorstelling geef je als volgt weer:
Producer, P. P. (Producer), & Director, D. D. (Director). (Date of publication). Title of
motion picture [Motion picture]. Country of origin: Studio or distributor.
Een aflevering uit een televisieserie ziet er weer net wat anders uit:
Writer, W. W. (Writer), & Director, D. D. (Director). (Date of publication). Title of episode
[Television series episode]. In P. Producer (Producer), Series title. City, state of
origin: Studio or distributor.
Overige
Blok 6. Eigen onderzoek 20
Heb je andere bronnen, of wil je meer weten over de regels van APA? Gebruik dan
bijvoorbeeld de volgende website:
https://owl.english.purdue.edu/owl/resource/560/05/
In het linkerzijmenu vindt je meer informatie over specifieke bronnen.
Let op: als er géén auteur of datum beschikbaar is, noteer je ‘g.a.’ of ‘g.d.’. Vraag jezelf
dan wel af of je bron wel betrouwbaar is.
Opmaak bronvermelding
Begin de bronvermelding altijd op een nieuwe pagina. Schrijf bovenaan in het midden
van een regel ‘Bronvermelding’, dikgedrukt. In de bronvermelding als geheel geldt dat je
de bronnen op alfabetische volgorde sorteert. De bronvermelding voor de hierboven
gebruikte bronnen zou er dus als volgt uit komen te zien:
Bronvermelding
Bernstein, M. (2002). 10 tips on writing the living web. A List Apart: For People Who
Make Websites, 149. Retrieved from http://www.alistapart.com/articles/writeliving
Calfee, R. C., & Valencia, R. R. (1991). APA guide to preparing manuscripts for journal
publication. Washington, DC: American Psychological Association.
Harlow, H. F. (1983). Fundamentals for preparing psychology journal articles. Journal of
Comparative and Physiological Psychology, 55, 893-896.
Nu is hij volgens het APA systeem echter nog niet compleet. Je laat geen witregel tussen
bronnen, maar springt wel in aan het begin van de tweede regel van een bron. Dit kun je
doen door de tekst te selecteren en in het menu van Word naar ‘Start’ te gaan. Onderaan
zie je dan ‘Alinea’ staan, met een klein pijltje ernaast. Klik op dat pijltje. Er verschijnen
nu verschillende opties voor de opmaak van alinea’s. Ga naar ‘Speciaal’ en selecteer
‘verkeerd om’. Je bronvermelding komt er nu compleet uit te zien:
Bronvermelding
Bernstein, M. (2002). 10 tips on writing the living web. A List Apart: For People Who
Make Websites, 149. Retrieved from
http://www.alistapart.com/articles/writeliving
Calfee, R. C., & Valencia, R. R. (1991). APA guide to preparing manuscripts for journal
publication. Washington, DC: American Psychological Association.
Harlow, H. F. (1983). Fundamentals for preparing psychology journal articles. Journal of
Comparative and Physiological Psychology, 55, 893-896.
Opdracht 2. Bronvermelding
Maak nu de bronvermelding achteraan je werkstuk.
Opdracht 3. Bronvermelding controleren
Met al deze ingewikkelde regels is het gemakkelijk om fouten te maken of dingen over
het hoofd te zien. Lees daarom de bronvermelding, zowel die in de lopende tekst als aan
het einde van het werkstuk, goed na en controleer hem nog eens.
Blok 6. Eigen onderzoek 21
Opmaak
Als laatste ga je je pas druk maken over de opmaak (layout) van je werk. Begin met een
titelpagina met daarop de titel van je werkstuk centraal en groot gedrukt, en in kleinere
letters je eigen naam, die van je docent, van het vak en de school waarvoor het
werkstuk is, en van de datum dat je het hebt ingeleverd. Maak nu een nieuw pagina voor
de inhoudsopgave van je werk.
Elk hoofdstuk begin je vervolgens met het nummer van je hoofdstuk en de titel. De
inleiding telt als hoofdstuk 1. De bronvermelding en bijlagen zijn geen hoofdstukken. Je
maakt binnen een hoofdstuk om de 100-150 woorden een nieuwe alinea door op enter te
drukken en in te springen. Als je een nieuwe paragraaf begint, zorg dan ook voor
duidelijke tussenkopjes.
Afbeeldingen en grafieken gebruik je alleen als die ondersteunend zijn voor je
tekst, dus niet als versiering of ‘opsmuk’. Nummer elke afbeelding met ‘Afbeelding 1’ of
‘Figuur 1’ en de titel van de afbeelding. Als de afbeelding niet door jouzelf gemaakt is,
vergeet dan niet om de bronvermelding erbij weer te geven.
Rechtsboven of -onder gebruik je een paginanummer. Eventueel kun je ook je
eigen naam of de titel van je werkstuk in de voettekst of koptekst zetten.
Blok 6. Eigen onderzoek 22
Opdracht 4. Opmaak
Verzorg de opmaak van je opdracht. Als je klaar bent, controleer die dan nog een keer.
Ben je helemaal tevreden? Gefeliciteerd! Je kunt nu je laatste CKV opdracht veilig
inleveren.
Blok 6. Eigen onderzoek 23
Bronvermelding
Dros, I. (1999). Ilios: Het Verhaal van de Trojaanse Oorlog. Amsterdam: Querido.
OWL Purdue Online Writing Lab. (2017). APA Formatting and Style Guide. Retrieved from
https://owl.english.purdue.edu/owl/resource/560/1/
Swaen, B. (2016). Scribbr: starten met je scriptie. Retrieved from
https://www.scribbr.nl/starten-met-je-scriptie/hoofdvraag/
Blok 6. Eigen onderzoek 24
Opdrachtendossier
P.O. 6: Eigen onderzoek
Opdracht
Je gaat een eigen onderzoek uitwerken. Je kiest hiervoor een eigen onderwerp dat te
maken heeft met een kunstvorm, een bepaalde kunstuiting, een cultureel element of een
combinatie daarvan. Je bedenkt zelf een onderwerp en onderzoeksvraag, maar overlegt
dit wel met je docent.
Inlevervorm
Verslag en presentatie in de les
Inleverdatum
Verslag: 4 juni 2018
Presentatie: week 23, 24 en 25
Inhoud verslag
1. Inleiding: zie hoofdstuk 2 voor details inhoud (200-400 woorden)
2. Methode: zie hoofdstuk 2 en 3 voor details inhoud. (200-300 woorden)
3. Resultaten of literatuuranalyse: waarin je de resultaten van jouw onderzoek
weergeeft en analytisch bespreekt. Zie hoofdstuk 3 voor details inhoud. (200-300
woorden)
4. Discussie: waarin je je je resultaten of analyse bespreekt. Geef ook de
beperkingen van je onderzoek aan. Zie hoofdstuk 3 voor details inhoud. (200-400
woorden)
5. Conclusie: waarin je alle informatie samenvat en antwoord geeft op je
onderzoeksvraag. Zie hoofdstuk 3 voor details inhoud (200 woorden)
6. Bronvermelding: waarin je de bronnen op academische wijze vermeldt. Gebruik
minstens 2 bronnen, zoals academische teksten, krantenartikelen, boeken of
documentaires, of 4 bronnen als je alleen literatuuronderzoek doet. Maak de
bronvermelding volgens hoofdstuk 4.
Gebruik de informatie in dit werkboek om je opdracht verder vorm te geven. Als
onderdeel van je verslag lever je ook de verbeterde onderzoeksopzet in, die je als bijlage
bij dit document vindt.
Blok 6. Eigen onderzoek 25
Aandachtspunten verslag
Gebruik een goede bronvermelding en opmaak zoals vermeld in hoofdstuk 4 van
dit werkboek;
Let erop dat de hoofdstukken voldoen aan de inhoud van een verslag zoals
uitgelegd in hoofdstuk 2 en 3 van dit hoofdstuk;
Schrijf in foutloos en formeel Nederlands;
Woordenaantal: ongeveer 1000-1400 woorden als je alleen werkt, ongeveer
1200-1600 woorden als je met 2 personen werkt;
Uitgewerkt in een Word document en UITGEPRINT ingeleverd bij je docent.
Inhoud presentatie
- Organiseer een creatieve presentatie. Je mag een PowerPoint, Prezi of poster
gebruiken, maar kunt ook kiezen voor bijvoorbeeld een filmpje met een vlog of
een eigen documentaire. Je kunt er ook voor kiezen de klas zelf aan het werk te
zetten met bijvoorbeeld een debat.
- In de presentatie geef je duidelijk en kort aan wat je onderwerp en kunstdiscipline
was, je onderzoeksvraag en eventuele deelvragen, je methode, resultaten,
analyse en conclusie.
- Laat ruimte over voor vragen.
- Tijd: 5-10 minuten per leerling, inclusief vragen.
Beoordelingsformulier P.O. 6
Beoordelingspunt Gewenste inhoud Max.
aantal
punten
Toegekende
punten
Onderzoeksopzet Je hebt op tijd een onderzoeksopzet
bij je docent ingeleverd. De
onderzoeksvraag en eventuele
deelvragen zijn helder en voldoende
toegespitst. Je hebt al een opzet voor
een methode en een goede inleiding
In het uiteindelijke verslag komen
deze onderdelen, eventueel naar
behoefte aangepast, ook weer terug.
15
Brongebruik Je gebruikt minimaal 2-4 goede,
formele bronnen, zoals academische
teksten, krantenartikelen of
documentaires. Je gaat goed met de
bronnen om door een juiste
bronvermelding volgens het systeem
in het werkboek en je bent kritisch
waar nodig.
15
Onderzoek Je publiceert je resultaten zorgvuldig
en analyseert ze met diepgang in de
discussie. Je conclusie is logisch, sterk
en diepgaand. Je schrijft alle
35
Blok 6. Eigen onderzoek 26
onderdelen van het verslag uit volgens
de richtlijnen in het werkboek.
Stijl Je levert je verslag in een Word
document in, in goed Nederlands en
met een academische schrijfstijl. Het
verslag is lang genoeg en voldoet aan
alle bovengenoemde voorwaarden. De
opbouw van het verslag voldoet ook
aan de voorwaarden.
10
Presentatie Je houdt een creatieve, originele
presentatie waarin je binnen de
aangegeven tijd alle benodigde
onderdelen vermeld. Je presenteert
goed.
15
Kunstportfolio Zie beoordelingsformulier
kunstportfolio.
10
Eindcijfer
Blok 6. Eigen onderzoek 27
Doorlopende opdracht kunstportfolio
Opdracht
In een groep van 5-6 medeleerlingen ontwerp je een kunstportfolio in de vorm van een
website. Een voorbeeld van een manier om online een gratis website aan te maken is
www.weebly.com, maar je mag ook andere websites gebruiken. Samen met je groep
ontwerp je de website en houd hem bij. De website kan niet meer dan een opslag voor al
jullie opdrachten zijn, maar je kunt de website ook zo vormgeven dat het lijkt op de
website van een kunstcriticus. Je kunt dingen toevoegen zoals een ‘about’ pagina of
fotogalerij. Op de website komen in ieder geval:
1. Alle P.O.’s die alle leden van de groep (apart) maken;
2. Van iedere leerling een overzicht van de bezochte culturele activiteiten.
Beoordeling
Voor deze opdracht krijg je een groepscijfer dat 10% meetelt voor je cijfer bij P.O. 6.
Daarnaast moet de opdracht compleet en ingeleverd zijn voordat P.O. 6 in overweging
genomen wordt. De punten van beoordeling zijn:
Beoordelingspunt Beschrijving Te
behalen
punten
Behaalde
punten
Creativiteit De website is creatief vormgegeven. 4
Samenwerking De onderlinge samenwerking is
vloeiend verlopen. Iedere leerling heeft
evenveel input gehad in de
uiteindelijke website.
2
Inhoud De website is compleet, met alle P.O.’s
en verslagen zoals beschreven in de
opdracht erop.
4
Eindcijfer
Inleverdatum
Maandag 11 juni 2018
Blok 6. Eigen onderzoek 28
Deelname culturele activiteiten
Opdracht
Gedurende het jaar nemen leerlingen deel aan vier culturele activiteiten binnen vier
verschillende kunstdisciplines. Ben je dus één keer naar de film gegaan, dan moet het de
volgende keer een museumbezoek of theatervoorstelling zijn.
Uitvoering: ieder bezoek
Per bezoek plakt de leerling zijn/haar toegangskaartje op een nieuwe pagina in de
dummy, en schrijft daaromheen in een collage zijn/haar indrukken van het bezoek. De
theatervoorstelling Casino Nonstop mag meetellen, mits het collage ook voor deze
voorstelling is gemaakt. Voor de andere bezoeken kunnen leerlingen zelf of met ouders
of vrienden een cultureel bezoek afleggen, maar ook kunnen ze aansluiten bij één van de
culturele activiteiten die door de docenten CKV geboden worden.
Uitvoering 2: één bezoek
Voor één van de gekozen activiteiten zou je een recensie moeten schrijven. DEZE
OPDRACHT KOMT TE VERVALLEN.
Inleverdatum
De uiterlijke inleverdatum voor de dummy met de vier toegangskaartjes en collages is 12
juni 2018 in de les.
Beoordeling
Voor de opdracht wordt geen cijfer toegekend. Wel moet de opdracht als ‘voldoende’
beoordeeld zijn voordat de docent P.O. 6 in overweging neemt.
Blok 6. Eigen onderzoek 29
Bijlage 1. Werkblad Onderzoeksopzet
Naam/ namen
1. Onderwerp
2. Kunstvorm, kunstuiting of cultuur
3. Relevantie
4. Onderzoeksvraag
Over welk onderwerp gaat jouw onderzoek? Beschrijf dit in een paar woorden.
Wat is je hoofdvraag? Wat vraag je jezelf af?
Waar valt jouw onderwerp onder?
Waarom wil je dit onderzoeken? Wat voor belang denk je dat jouw onderzoek heeft? Of waarom is jouw
onderzoek op dit moment interessant?
Blok 6. Eigen onderzoek 30
5. Deelvragen
6. Hypothese
7. Methode
In welke deelvragen ga je deze onderzoeksvraag opdelen?
Wat is je hypothese? Wat denk je dat het antwoord op je onderzoeksvraag gaat zijn? LET OP: als een
hypothese voor jou niet van belang is, kun je dit leeg laten.
Hoe ga je aan het werk?
Blok 6. Eigen onderzoek 31
8. Bronnen
9. Planning
Wie Wanneer Wat
Welke bronnen ga je gebruiken om je werk te ondersteunen? Wat voor soort bronnen zijn dit?
Blok 6. Eigen onderzoek 32
10. Inleiding
Werk hierin je inleiding uit. Zie voor de inhoud hoofdstuk 2 van het werkboek.