bijlagen bij versie na tot2 - mind-spring · een goede vriend kan goed luisteren un bon ami écoute...
TRANSCRIPT
Werkblad RET om uit te printen
“Het StressNet”
Een goede vriend kan goed luisteren
Un bon ami écoute bien
A good friend is a good listener
Een goede vriend kan een geheim bewaren
Un bon ami garde un secret
good friend can keep a secret
Een goede vriend woont dichtbij
Un bon ami habite tout près
A good friend lives nearby
Een goede vriend is betrouwbaar
Un bon ami est fiable
A good friend is reliable
Een goede vriend is verdraagzaam
Un bon ami est tolérant
A good friend is tolerant
Een goede vriend is eerlijk
Un bon ami est honnête
A good friend is honest
Een goede vriend is sportief
Un bon ami est sportif
A good friend is a good sportsman
Een goede vriend helpt mij
Un bon ami m’aide
A good friend helps me
Een goede vriend heeft een goed humeur
Un bon ami est de bonne humeur
A good friend has a good mood
Een goede vriend is vrolijk
Un bon ami est joyeux
A good friend is cheerful
Een goede vriend helpt me met mijn huiswerk
Un bon ami m’aide avec mes devoirs
A good friend can support me with my homework
Een goede vriend geeft me goede raad
Un bon ami me donne de bons conseils
A good friend gives me good advice
Een goede vriend blijft kalm in crisissituaties
Un bon ami reste calme dans des situations de crises
A good friend remains calm in crisis situations
Een goede vriend oordeelt niet snel over mijn gedrag
Un bon ami ne juge pas facilement mon comportement
A good friend doesn’t judge easily on my behaviour
Een goede vriend is trouw
Un bon ami est fidèle
A good friend is loyal
Een goede vriend verdedigt mij
Un bon ami me défend
A good friend defends me
Een goede vriend durft te zeggen wat hij denkt
Un bon ami ose dire ce qu’il pense
A good friend dares to tell what he thinks
Een goede vriend durft zichzelf te zijn
Un bon ami ose être lui- même
A good friend dares to be himself
Een goede vriend durft ‘neen’ te zeggen
Un bon ami ose dire ‘non’
A good friend dares to say ‘no’
Een goede vriend zegt altijd ‘ja’ en volgt wat ik doe
Un bon ami dit toujours ‘oui’ et me suit dans ce que je fais
A good friend always says ‘yes’ and follows what I do
Een goede vriend Is vindingrijk om problemen op te lossen
Un bon ami se débrouille
A good friend is inventive in finding solutions for problems
Een goede vriend is zorgzaam
Un bon ami est serviable
A good friend is caring
Een goede vriend is niet snel boos
Un bon ami ne se fâche pas vite
A good friend isn’t quickly angry
Een goede vriend denkt niet enkel aan zichzelf
Un bon ami ne pense pas qu’à soi
A good friend doesn’t only think about himself
Een goede vriend is gelovig
Un bon ami est croyant
A good friend is religious
Een goede vriend respecteert mijn geloof en mijn ideeën
Un bon ami respecte ma foi et mes idées
A good friend respects my faith and my ideas
Verzamel scores Naam …….. Voor Na
Ik probeer al paar dagen met een ander kind iets af te spreken om samen te spelen, maar het lukt niet. Zij/hij loopt na school snel naar huis. Misschien wil zij/hij niet met mij spelen?
Ik probeer al paar keer met mijn ouders iets te regelen voor het samenspelen met een vriend/ vriendin, maar mijn ouders zeggen iedere keer “oh ja, dat komt nog, nu even niet”.
Ik eet al dagen niet goed op school. Ik vind mijn brood niet lekker, ik ben bang daarover iets aan mijn ouders te zeggen, anders worden ze boos.
Er is een kind die mij steeds haar nieuwe spullen laat zien, ik wil ook graag zulke leuke spullen….ik kan er niet meer tegen…
Ik haat…..zij/hij zegt steeds tegen mij “wij gaan lekker uit het AZC naar een huis en jullie lekker niet”.
Soms krijg ik het erg warm als iemand naar mijn vluchtverhaal vraagt, dat lijkt alsof die gene mij overhoort. Ik heb ze toch alles verteld/mijn ouders hebben het toch al verteld.
Aan tafel probeer ik gezellig te doen, ik haal grapjes uit met mijn broertje/zusje om mijn ouders op te vrolijken, maar ze reageren weer boos….pfff.
Meer werkvormen:
Walking billboard (30 minutes). Goal of the exercise: The participants have interacted and shared and Discovered personal information. They understand how the exercise is related to the topic of the session.
Tell the group: Each participant is going to make a personal billboard in order to be able to tell others more about themselves.
Step 1. Step 2.
Ask them to draw the following per section on their big page: Section 1: Their favourite colour. Section 2: Their favourite food. Section 3: Their family. Section 4: The thing they like to do the most. Section 5: The thing they do not like at all. Section 6: What they want to do in the future.
Give all participants a piece of A3 paper. Divide it into 6 sections, by drawing lines on the page. You can prepare this beforehand or instruct them during the exercise.
If participants are shy about drawing; encourage them to draw, explain that it is not about making beautiful pictures. If they want children to do this exercise, they need to have practised doing it themselves.
Step 3.
Step 4.
Step 5.
After they have finished, get everyone to stick their billboard (paper) on their chests with masking tape. Ask them to walk around, looking at each other’s billboards. Get them to, asking ask each other about their drawings. This will encourage interaction. Let the participants look at and discuss what they have in common with others and where they differ.
Group talk
ask the group: What did you like or dislike about this exercise? Why? How does it relate to the theme of the module ‘Identity and assessment’? (Let the participants reflect briefly)
Tell the group: A great way to get to know more about each other is to start small dialogues and discover things that you have in common. You see that the exercises in the modules, like this one, are related to the topics and goals of the sessions.
Bijlage werkvormen:
• Bron: Mind-‐Spring Junior België:
BIJLAGE 3: ONTSPANNINGSOEFENINGEN
Vooraf
We eindigen elke Mind-Spring Junior sessie met een relaxatieoefening. We starten met meer actieve oefeningen, waarbij we de spanning van ons af schudden. Daarna doen we rustige oefeningen, waarvan we kalm worden. We raden aan om als trainer/co-begeleider de oefening voor te doen en ook mee te doen.
Voor deelnemers kunnen deze oefeningen onwennig aanvoelen. Probeer de deelnemers gerust te stellen! Dit kan je doen door de volgende informatie mee te geven:
- Door deze oefeningen kan het zijn dat men moet geeuwen! Dit is heel goed, dit wil zeggen dat men heel ontspannen is! Hoe meer men geeuwt, hoe liever!
- Als men bij een oefening pijn voelt of men begint duizelig te worden, dan stopt men! - Het is leuk als men probeert om een oefening te doen maar als het niet lukt, mag men
stoppen. Dit bepaalt iedereen zelf, iedereen kent zijn lichaam het best! - In het begin kan het zijn dat men nog niet echt iets voelt! Dat is heel normaal! Dit zijn
oefeningen waarvan men meer effect merkt als men ze vaak doet. Dat is als het leren van een taal. Het is pas door het veel te oefenen, dat men het goed kan!
- Als men wil, kan men deze oefeningen ook zelf nog doen op de kamer! - Tijdens de oefeningen is het belangrijk dat men niet teveel spreekt tegen elkaar. Ieder doet de
oefening voor zichzelf, maar men mag natuurlijk altijd wel iets vragen als men het niet begrijpt!
Liedje zingen
Het kan tijdens de eerste twee sessies aangenaam zijn om deelnemers een vertrouwd lied te laten zingen uit hun land van herkomst. Het zingen kan bij deelnemers een vorm van ontspanning teweeg brengen.
Oefening 1: Nekspieren losmaken
Doe de deze oefening heel langzaam en met aandacht voor welke spieren geactiveerd worden. Buig je hoofd heel langzaam naar voren. Je kin gaat richting je borst. Ga zover het voor jou goed voelt. Draai dan, ook weer heel langzaam, met je hoofd naar links. Merk ook hier weer op waar je deze beweging voelt. Draai vervolgens langzaam je hoofd door naar achteren, zodat je hoofd een beetje (maar niet te ver!) in je nek ligt. Je merkt dat je hals zich een beetje opent. Ga daarna langzaam naar rechts en kom tot slot weer in de beginstand. Je hoofd is weer voorover, je kin richting je borst. Voel wat het na-effect van deze beweging is. Maak nu deze cirkelbeweging in tegengestelde richting. Doe ook dit weer langzaam; hoe langzamer je het doet, hoe meer je kunt ervaren. Tot slot richt je je hoofd langzaam op tot het weer recht op je nek staat.
Oefening 2: Ademhaling
Ga rustig rechtop zitten. Word je bewust van de vloer onder je voeten, de stoel onder je zitvlak en de rugleuning tegen je rug. Ga nu met je aandacht naar je buik en haal diep adem tot in je buik en blaas je adem langzaam met getuite lippen uit. Stel je voor dat je met elke inademing kracht naar binnen haalt en met elke uitademing afvalstoffen naar buiten brengt. Herhaal dit een aantal keer.
Je kan hierbij een rustig muziekje opzetten en vragen dat de jongeren hun ogen sluiten.
Oefening 3 Ontspannen, ontstressen.
1 – Losmakende oefening (15 min)
We gaan in de basispositie staan. We zetten onze voeten plat op de grond en op heupbreedte. De knieën zijn lichtjes gebogen, de buikspieren zijn opgespannen, schouders en armen hangen ontspannen naar beneden, het hoofd staat recht op je lichaam.
We beginnen bij de voeten. Voor deze oefening doe je best je schoenen uit. We gaan onze voeten kantelen. Rol van de ene zijkant van je voet naar de andere zijkant van je voet. Doe dit met beide voeten tegelijkertijd. Zorg dat de voetzolen goed loskomen van de grond en dat je knieën wat gebogen blijven. Je voelt hoe je voeten geactiveerd worden. Daarna gaan we een vierkantje stampen. Ga in de basispositie staan. Breng je gewicht op één been en haal je andere voorvoet
van de grond. Stamp dan met die tenen in de vorm van een vierkant op de grond, alsof je met blote voeten op het natte strand staat te stampen. Doe hetzelfde met je hiel. Ga weer staan met je volledige voetzool aan de grond en voel het verschil. Doe hetzelfde met de andere voet.
Daarna gaan we onze enkels losdraaien. Ga op één been staan, zoek je evenwicht en laat je andere been ontspannen in een hoek van 90° naar beneden hangen. Draai kleine rondjes met de voet (kleine o), om je enkelgewricht los te maken. Doe hetzelfde voor je andere been.
Dan draaien we onze knieën los. Ga op één been staan, zoek je evenwicht en laat je andere been in een hoek van 90° naar beneden hangen. Begin rondjes te draaien met je knie (grote O). Doe hetzelfde met je andere been.
Dan stampen we onze benen los. We stampen afwisselend met ons linker- en rechterbeen. De beweging vertrekt vanuit onze heupen en we stampen naar de richting van de grond. Let op je ademhaling: bij het stampen adem je uit.
Dan maken we onze heupen los. We gaan in de basispositie staan. We bewegen onze heupen van links naar rechts, terwijl ons bovenlichaam stil blijft. We starten traag en versnellen dan het tempo. Tot slot maken we een cirkelvormige beweging met onze heupen.
Dan gaan we onze rug losmaken. We vertrekken vanuit de basispositie. Dan brengen we onze kin naar ons borstbeen en laten onze armen ontspannen hangen naast ons lichaam. Het lijkt alsof er iemand langzaam aan onze armen trekt en je laat dit gebeuren. Ruggenwervel per ruggenwervel rol je naar beneden, met je hoofd ontspannen tussen je armen (!!). Je benen blijven lichtjes gebogen. Blijf rustig doorademen. Ga in 8 tellen naar beneden en blijf daar een paar tellen ontspannen
hangen. Kom daarna in 8 tellen weer naar boven. Je begint bij de ruggenwervels van je onderrug. Je armen en je hoofd blijven ontspannen hangen en komen rustig mee naar boven. Op het einde richt je je hoofd weer op. (Deze oefening wordt vaak te krampachtig uitgevoerd. Let erop dat men het hoofd laat hangen. Je kunt om het duidelijk te maken met je handen één per één over de ruggenwervels tikken bij de beweging om aan te geven waar de beweging zit).
Dan komen we bij onze schouders. Draai kleine rondjes met je schouder naar achter en naar voor. Doe hetzelfde met de andere schouder. Daarna hef je bij je inademing je schouders zo hoog mogelijk op. Bij de uitademing laat je ze weer los.(Deze oefening kan pijnlijk zijn voor mensen die teveel spanning op hun schouders hebben zitten, belangrijk is dat ze hier hun eigen pijngrens in respecteren).
Dan gaan we ons hoofd losmaken. We maken een kleine draaibeweging met ons hoofd. Doe dit op je eigen tempo. Let op dat je niet te ver naar achter gaat met je hoofd. Maak de beweging naar beide kanten. Daarna laat je je hoofd een paar tellen naar links hangen. Voel hoe je rechterspieren van je hals uitgerokken worden. Doe dit daarna naar rechts. Herhaal dit twee keer.
Daarna gaan we heel ons lichaam even losschudden. We staan in de basispositie. De beweging vertrekt vanuit onze knieën en benen en automatisch schudden onze armen en ons hoofd mee met de beweging. Blijf rustig ademen en probeer heel ontspannen te schudden. Doe dit een minuut. (Dit is een energie-opwekkende oefening).
2 – Overgang naar ontspanning
Maak daarna de overgang naar ontspanning. We gaan rustig in de basispositie staan. We sluiten onze ogen en we focussen op ons lichaam. Wat gebeurt er aan de binnenkant? Voelen we hoe er energie door ons lichaam stroomt (bijv. tintelingen)? Blijf heel rustig ademen (zie verder ademhalingsoefeningen). We ademen in door onze neus en uit door onze mond. Heel rustig. In – 1 2 - uit, enz. Concentreer je op wat er gebeurt aan je binnenkant. Misschien voel je wel een
energiestroom die vertrekt vanuit je voeten, langs je kuiten, langs je billen, langs je rug, die over je hoofd stroomt en dan weer naar beneden, langs je gezicht, langs je buik, langs je benen, weer de grond in. We ademen heel rustig. (Hier maak je de overgang naar de rustige oefeningen. Door eerst te werken met energetische oefeningen wordt nu het verschil veel duidelijker gevoeld. Zet nu ook de rustige muziek op).
3 – Ontspanningsoefeningen (zittend)
Aandachtspunten: Breng deze punten regelmatig onder hun aandacht, afhankelijk van wat op dat moment nodig is.
- Sta tijdens de oefening regelmatig stil bij de ademhaling. Als je niets meer hoort, wijs je hen hier nog eens op. In door de neus, uit door de mond. Als je inademt, komt je buik naar voren; als je uitademt, wordt je buik weer plat. Adem zelf ook duidelijk hoorbaar.
- Insinueer wat ze voelen. Je voelt je zwaar, ontspannen, kalm, rustig, de spanning stroomt in de grond…
- Laat de deelnemers stilstaan bij wat er in hun lichaam gebeurt. Richt hun aandacht op het ervaren van een verschil tussen spanning en inspanning.
- Laat ze hun eigen grenzen respecteren: ‘je bepaalt zelf hoe ver je gaat in de oefening. Respecteer je eigen (pijn)grens.’
- Bij het spreken: probeer je de klinker uit te rekken ‘zwàààr en oontspàààànnen’. Doe dit op je eigen uit-ademhaling.
De eigenlijke ontspanningsoefening
We nemen allemaal een stoel en plaatsen de stoelen in een cirkel. In het midden plaatsen we een voorwerp. We gaan zitten in de basispositie: voeten plat op de grond, knieën in een hoek van 90°, handen op je schoot.
- Kijk nu naar het voorwerp (bijv. een fles) in het midden van de kring. Als je wil, mag je tijdens de oefening je ogen ook sluiten. Dat is makkelijker, maar je mag dit zelf kiezen.
- We gaan ons eerst concentreren op onze ademhaling. We ademen in door onze neus en uit door onze mond. We doen dit heel rustig. We ademen IN – stop 1 2 – UIT. (zo een paar keer terwijl je de stopperiode verlengt).
- Dan gaan we starten door ons hoofd naar voren te bewegen. We brengen heel rustig onze kin naar onze borst. We doen dit in vier tellen. 1 2 3 4. We houden dit even vast. Dan komen we langzaam terug naar boven, in vier tellen. Heel rustig. We blijven rustig ademen. We doen dit nog een keer… We doen dit nog een keer...
- Daarna gaan we naar onze voeten. We heffen onze tenen op, maar niet onze hiel. We houden dit vier tellen vol. We heffen dus onze tenen op. 1 2 3 4. Dan plaatsen we onze voeten weer zachtjes op de grond. Heel rustig. We blijven rustig ademen. We doen dit nog een keer… we doen dit nog een keer…
- Daarna gaan we naar onze handen. We heffen onze vingers op maar niet onze polsen. We heffen onze vingers in de lucht. We doen dit vier tellen. 1 2 3 4. Dan laten we onze handen terug rusten op onze benen. Heel rustig en ontspannen. We doen dit nog een keer… we doen dit nog een keer…
- We blijven rustig ademen. In door onze neus en uit door onze mond. Zachtjes in en uit. Je voelt je helemaal ontspannen en rustig.
- Herhaal de oefening een tweede keer.
Oefening 4
(je doet deze oefening beter niet tijdens een eerste of tweede sessie)
Ga zo comfortabel mogelijk zitten. Zoek een aangename plaats om de ogen op te focussen.
Je mag op om het even welk moment van houding veranderen. De bedoeling is dat je je zo comfortabel mogelijk voelt. Je mag je ogen open houden maar misschien voel je je beter als je de ogen sluit. Dat kan ook. Je kan op ieder moment de oefening stoppen. Je kan dit doen door wat te bewegen maar misschien ook door te tellen van 1 tot 5.
Noem nu 5 dingen op die je ziet, 5 dingen die je hoort en 5 dingen die je fysiek, lichamelijk voelt. Vervolgens 4 dingen die je ziet, 4 dingen die je hoort en 4 dingen die je voelt. Je gaat zo voor iedere categorie verder tot 1. Op dit ogenblik kan je kiezen om te stoppen en rustig te genieten van de bereikte toestand of je kan herbeginnen met tellen.
Bekijk de 5 objecten met geconcentreerde aandacht en benoem ze zo. Bijv. ‘ik zie de deurklink... ze staat horizontaal... ze is uit roestvrij staal gemaakt... Alle beschrijvingen maak je zo concreet en precies mogelijk. Bijv. ‘ik voel me angstig...’ is niet concreet genoeg: wel ‘ ik voel dat mijn keel dichtgesnoerd is’.
Het is niet erg als je vergeet hoeveel dingen je moet opnoemen of aan welke categorie je was. Je kan genieten van de huidige toestand of raden waar je gebleven was en zo je rustige toestand verdiepen.
Deze oefening kan zowel luidop als in stilte gebeuren. Oefen deze techniek regelmatig op momenten dat je je goed voelt. Zo krijg je de techniek goed onder de knie en kan je hem gebruiken in crisismomenten.
Oefening 5 : Verschil tussen spannen en ontspannen1
(je doet deze oefening beter niet tijdens een eerste of tweede sessie)
Benodigdheden: matjes of dik laken om op te liggen, maar het kan ook zittend op een stoel
Zodra de deelnemers op de matten liggen of op de stoelen zitten, vertel je dat ieder van ons zich wel eens gespannen voelt of bang of zenuwachtig. ‘Dat kan omdat je huiswerk moet maken, of omdat je een taak moet maken die je niet goed kunt, of omdat je aan het bord moet komen of omdat je mee moet voetballen of … Nu gaan we leren hoe je jezelf meer kunt ontspannen, ervoor kunt zorgen dat je je minder angstig of zenuwachtig voelt. Luister goed en aandachtig naar wat je gaat horen. Probeer je aandacht alleen te richten op wat je hoort en op niks anders. Net zoals wanneer je naar een spannende film kijkt op tv en je alleen aandacht hebt voor de film. Je denkt aan niets anders meer. Alleen aan de film. Dat ga je nu ook proberen te doen. Alleen maar luisteren naar wat je gaat horen en aan niets anders denken. Afgesproken? Als het nog niet helemaal lukt, is dat niet erg. Na een tijdje zul je het wel kunnen. Probeer dus maar. Oké, dan beginnen we’.
Je leest de volgende tekst voor:
‘Kijk of je goed ligt op de mat of goed zit op de stoel. Goed zo. Probeer de ogen te sluiten en luister naar wat ik je vertel en vraag om te doen. Let alleen maar op wat ik vertel en vraag. Maak met één hand een vuist en knijp hard, alsof je met die hand een sinaasappel uitknijpt. De hand is nu heel gespannen. Span die hand op, knijp harder op die sinaasappel, nog harder, tot alle sap eruit is, harder en harder…. En laat los. Laat los die hand. Laat de hand losjes op de mat liggen of op je been. Voel hoe ontspannen je hand nu is. Heel erg ontspannen. Ze tintelt nog een beetje na van de spanning van daarnet, van toen je er een vuist mee maakte. Maar nu is ze heel ontspannen. Het tintelende gevoel verdwijnt langzaam. Voel het verschil. Daarnet toen je een vuist maakte was je hand heel gespannen en nu is ze ontspannen. Ze ligt er losjes en ontspannen bij. Voel het verschil tussen de spanning van daarnet en de ontspanning nu.
Dan ga je nu een vuist maken met de andere hand…. Maak een vuist met de andere hand. Knijp heel hard alsof je met die hand een sinaasappel uitknijpt. De hand is heel erg gespannen. Span die hand, knijp harder op die sinaasappel, nog harder tot alle sap eruit is, harder en harder…. En laat los. Laat los die hand. Laat de hand losjes op de mat liggen of op je been. Voel hoe ontspannen je hand nu is. Heel erg ontspannen. Ze tintelt nog een beetje na van de spanning van daarnet, van toen je er een vuist mee maakte. Maar nu is ze heel ontspannen. Het tintelende gevoel verdwijnt langzaam. Voel het verschil. Daarnet toen je een vuist maakte was je hand heel gespannen en nu is ze ontspannen. Ze ligt er losjes en ontspannen bij. Voel het verschil tussen de spanning van daarnet en de ontspanning nu. Spanning … en ontspanning. Ontspanning. Je handen voelen heerlijk ontspannen.
Denk aan een voet. Krul de tenen van die voet. Krul de tenen van die voet. Krul ze nog meer… en nog meer… tot het pijn gaat doen. Houd ze gekruld en voel de spanning in de tenen en in je voet. Voel de spanning… dit is spanning. Voel de spanning. En laat los nu. Laat los die tenen. Laat ze helemaal los. Heel los. Voel hoe ontspannen je tenen en voet nu zijn. Heel erg ontspannen. De tenen tintelen en prikken nog een beetje na van de spanning van daarnet, van toen je ze krulde. Maar nu zijn tenen en voet heel ontspannen. Het tintelende en kriebelende en prikkende gevoel verdwijnt langzaam. Voel het verschil. Daarnet toen je de tenen krulde was de voet heel gespannen en nu is hij ontspannen. Hij ligt er losjes en ontspannen bij.
Dan ga je nu de tenen krullen van de andere voet. Krul de tenen van die voet. Krul de tenen van die voet. Krul ze nog meer… en nog meer … tot het pijn gaat doen. Houd ze gekruld en voel de spanning in de tenen en in je voet. Voel de spanning… dit is spanning. Voel de spanning. En laat los nu. Laat los die tenen. Laat ze helemaal los. Heel los. Voel hoe ontspannen je tenen en voet nu zijn. Heel erg ontspannen. De tenen tintelen en prikken nog een beetje na van de spanning van daarnet, van toen je ze krulde. Maar nu zijn je tenen en voet heel ontspannen. Het tintelende
1 Pak van mijn hart VUB
en kriebelende en prikkende gevoel verdwijnt langzaam. Voel het verschil. Daarnet toen je de tenen krulde was de voet heel gespannen en nu is hij ontspannen. Hij ligt er losjes en ontspannen bij. Voel het verschil tussen de spanning van daarnet en de ontspanning nu. Spanning… en ontspanning. Ontspanning. Je voeten voelen heerlijk ontspannen.
Denk nu alleen maar aan je hoofd. Houd al je aandacht bij je eigen hoofd. Bij het uitademen ontspan je je hoofd. Alle spieren en spiertjes van je hoofd raken meer en meer ontspannen. Elk spiertje van je hoofd wordt losser en gaat slapper hangen, zoals een elastiekje en daar voel je je meer en meer ontspannen door. Je hoofd voelt ontspannen aan, heel rustig en slap. De spieren in je nek en schouders worden losser en ook je nek voelt ontspannen en rustig. Je armen en handen hangen slap en voelen ontspannen en warm aan. Ontspan… dieper en dieper, verder… en verder. Let op je ademhaling. Adem rustig in en uit. Inademen… en heel rustig uitademen. Inademen… en rustig uitademen. Goed zo. Je armen zakken dieper weg en dat voelt heerlijk en zacht aan. Al de spieren in je rug, elk klein spiertje in je rug wordt losser en losser. Je voelt je heerlijk ontspannen. Je hele rug zakt rustig weg in de heerlijke warme grond onder je. Ook je buikspieren ontspannen zich, je buik voelt rustig en slap aan. Je zakt steeds dieper in de grond. Het ontspannen gevoel gaat naar je benen. Het voelt lekker ontspannen en rustig. Je benen zakken in de warme grond. Voel nu hoe ontspannen en rustig je bent. Je bent helemaal ontspannen, elk deeltje van je lichaam voelt rustig en ontspannen aan…als een lappenpop voel je je nu. Blijf rustig in- en uitademen. Inademen… en uitademen. Ontspan… dieper en dieper…verder en verder’.
Afronding
Geef de deelnemers ruim de gelegenheid om over hun ervaringen met de ontspanningsoefening te vertellen. Wat ging goed, wat ging minder goed? Wat vonden ze fijn, minder fijn? Geef zo nodig aanwijzingen over wat ze kunnen doen opdat het volgende keer beter zou lukken. Wanneer een deelnemer bijvoorbeeld pijn voelde in de nek en zich daardoor niet of nauwelijks kon concentreren op de oefening moet het hoofd misschien wat minder voorover worden gebogen, of is het beter de oefening op de mat te doen in de plaats van op de stoel. Misschien moeten bij een andere deelnemer de voeten wat dichter bij de stoel worden gebracht. Bij nog een andere deelnemer is het wellicht beter dat hij de ogen open houdt. Enzovoort…
Oefening 6: Bodyscan
(je doet deze oefening beter niet tijdens een eerste of tweede sessie)
- Ga zitten of liggen en sluit je ogen. Breng je aandacht naar je ademhaling. - Word je bewust van elke inademing en uitademing. Laat je ademhaling vanzelf gaan en probeer
deze niet te sturen. - Neem waar hoe de lucht langzaam door je neus naar binnen gaat, je longen vult en weer naar
buiten gaat. - Als je na een paar ademhalingen je lekker op je gemak voelt, beginnen we met de scan. - Richt je aandacht op je voorhoofd. Probeer de huid te voelen, tintelingen en eventuele
spanningen waar te nemen en ontspan met een ademhaling. - Als je op het moment zelf niets voelt, is dat ook goed. Sta jezelf toe te voelen dat je niets voelt. - Doe hetzelfde voor neus, oren, ogen, wenkbrauwen, kaak, mond, lippen en huid van je gezicht en
achterhoofd. (als begeleider doe je dit op een rustig tempo, en je laat telkens een paar tellen tussen vooraleer je overstapt op het volgende zintuig of orgaan) Voel de mond en kaak ontspannen en de ogen zwaar wegzakken in de oogkassen.
- Richt dan je aandacht op je nek, hals, sleutelbeenderen, schouders, linker en rechterbovenarm, elleboog, onderarm, hand en vingers. (opnieuw probeer je als begeleider een aantal tellen tussen te laten vooraleer je een volgend lichaamsdeel uitspreekt). Ga deze gebieden, links en rechts een voor een af.
- Telkens als je afdwaalt in je gedachten, keer dan rustig terug naar het gebied waar je gebleven was.
- Nogmaals, probeer alle gewaarwordingen te voelen en te ervaren. - Als het lukt, probeer dan bij iedere uitademing te ontspannen in het gebied waar je aandacht is. - Richt je aandacht op je borst, middenrif, buikspieren, bovenrug, onderrug, ruggengraat. - Voel je ademhaling, eventueel je lichaamshouding veranderen door de ontspanning. Voelt je
lichaam al anders aan? - Ga op deze manier door en geef aandacht aan je bekken, billen en aan beide bovenbenen,
knieën, onderbenen, enkels, voeten en tenen. Neem rustig de tijd.
- Merk de verschillen tussen de verschillende gebieden op. Voel de tintelingen in je lichaam, voel je spieren steeds meer ontspannen worden en neem waar, welke lichaamsdelen minder makkelijk ontspannen.
- Laat jezelf helemaal zwaar worden. Je bent nu totaal ontspannen en relaxed. - Als je het hele lichaam ontspannen hebt, keer dan nog een keer terug naar een gebied in je
lichaam dat wat gespannen aanvoelde. Geef totale aandacht aan dat gebied en probeer het te ontspannen. Voel je verschil? Komen er bepaalde gedachten of emoties los? Neem waar en laat los.
- Tot slot span je nu twee keer voor drie seconden al je spieren aan en laat los met een ademhaling.
- Goed, breng nu langzaam je aandacht terug naar de rest van je lichaam en de geluiden in deze kamer. Beweeg een beetje, stretch je spieren wat en open je ogen.
BIJLAGE: ACTIVERENDE WERKVORMEN2
1. Alle ballen verzamelen
Oefening: Noem een onderwerp, vb. 'hobby'. De deelnemers krijgen één minuut om mensen met dezelfde hobby te vinden. Bevraag de subgroepjes op welke basis zij zich bij elkaar gevoegd hebben. Bij kleine groepen is het belangrijk om snel te wisselen van onderwerp.
Mogelijke onderwerpen: woonplaats, beroep, leeftijd, opleiding, provincie/land van geboorte, leefwijze, gezinssamenstelling, favoriet eten, favoriet uitje, lievelingsmuziek, enz.
De onderwerpen kunnen ook betrekking hebben op het thema van de bijeenkomst: reden aanwezigheid; specialisme; afdeling, enz.
Bron: Froukje van Houten
2. Aap Noot Mies
Oefening: Ga met de deelnemers in een kring staan.
Rondje 1: Neem als eerste onderwerp 'dieren'. Iedereen moet zijn eigen dier onthouden én na wie hij aan de beurt was. Als spelleider begin je: kijk iemand aan en zeg ´Aap´. Die kijkt een volgende aan en zegt b.v. ´Stier´. Als iedereen geweest is, herhaal je het rondje om te oefenen met deze volgorde.
Rondje 2: Gelijk aan rondje 1, alleen is het onderwerp 'fruit' en begint er iemand anders (B). Ook het fruit gaat de kring rond, maar in een andere volgorde. Ook dit rondje herhaal je een keer.
Rondje 3: Idem, maar nu met automerken. C start; de volgorde is dus weer anders.
Tot slot ga je deze drie onderwerpen 'mengen'. Jij start met de dieren. Na een paar dieren start B met het fruit en weer even later C met de auto's.
Het loopt waarschijnlijk al snel spaak met het doorgeven. Start dan van voren af aan. Geef na een aantal vastlopers extra instructies: laat de zender eerst oogcontact maken alvorens iets te noemen; laat de ontvanger met een 'dank je' bevestigen dat hij de zender gehoord heeft.
Nabespreking
- Wanneer stokt het? - Wanneer lukt het om door te gaan? - Wat kun je nog meer doen om je boodschap te laten aankomen?
Bron: Kamille Kres
3. De Kring
Oefening: Zet de groep schouder aan schouder in een kring. Geef ze de opdracht om samen van 1 tot 20 te tellen; in willekeurige volgorde, zonder af te spreken wie er begint of wie er aan de beurt is, en niet tegelijk. Als er twee stemmen door elkaar klinken, moeten ze opnieuw beginnen. Hou in de gaten dat zonder ‘trucjes’ gewerkt wordt. Als het niet lukt, kan je voorstellen om de ogen te sluiten, of om zacht heen en weer te gaan wiegen.
Nabespreking:
- Waarom werkte het wel of niet? - Wat merkte je, wat beleefde je, wat dacht je? - Moet je gaan nadenken, proberen te redeneren of op impulsen afgaan?
2 Alle activerende werkvormen zijn terug te vinden op volgende website: http://www.werkvormen.info. Voor meer activerende werkvormen kan je terecht op dezelfde website.
Bron: Jos Veldhuizen.
4. De oever
Oefening: Indoor teambuildings-oefening
Trek met tape twee evenwijdige strepen op de vloer, op een afstand van 3 tot 4 meter. Dat zijn de twee ‘oevers van een rivier’. Zet de camera aan.
Zet het team (of de helft ervan) naast elkaar aan één van de twee ‘oevers’. Leg uit dat ze samen moeten oversteken, waarbij ze maar een beperkt aantal voeten mogen gebruiken. Als de groep uit 8 teamleden bestaat zeg je: “Ik zie 16 voeten, jullie mogen met maar 14 voeten oversteken”. Nadat ze overgestoken zijn, moeten ze weer terug, maar nu met vb nog maar 12 voeten. Deelnemers moeten elke keer een andere methode gebruiken! Dit laatste vertel je dus pas na de eerste keer.
Zo laat je ze heen en weer gaan (met steeds minder voeten en op steeds een andere manier) tot ze uiteindelijk zonder voeten de overkant moeten zien te halen. De oefening wordt opgenomen op video.
Nabespreking: (eventueel aan de hand van de videobeelden)
- Wat zie je gebeuren? - Wie neemt de leiding? - Wat zijn de andere rollen? - Hoe gaat de besluitvorming?
Variant: Verdeel het team in twee groepen. Groep A doet de oefening, groep B observeert. Geef iedere observator één persoon om op te letten. Na afloop bespreek je de oefening op dezelfde manier als hierboven vermeldt (zij het wat korter) en daarbij vraag je de observatoren om iets terug te geven aan degene die zij gevolgd hebben. Daarmee wordt het deels een oefening op feedback geven. Vervolgens is groep B aan de beurt, waarbij A observeert. De kans is groot dat groep B binnen de kortste keren in dezelfde processen belandt als groep A.
Bron: Jacobien Hoefnagels
5. De Driehoek
Oefening: De cursisten lopen door de ruimte. Vraag hen om 1 andere persoon (A) uit de ruimte in gedachten te nemen, maar ze mogen dit niet te laten merken. Laat hen even doorlopen en zeg dan dat ze nog iemand in gedachten moeten nemen (B).
Nu moet ieder van hen ervoor zorgen dat hij met zijn A en B voortdurend een gelijkzijdige driehoek vormt (een driehoek waarvan de drie zijden even lang zijn). Je zult merken dat iedereen voortdurend aan het zoeken en schuiven is. Dit zorgt voor veel hilariteit en concentratie.
Tot slot geef je de volgende instructie: ik tik dadelijk 1 iemand aan. Die moet op de grond gaan zitten. Als je ziet dat jouw A of jouw B gaat zitten, ga je ook zitten. Het gevolg is dat de hele groep zoals een vloeiende beweging dominostenen gaat zitten
6. Niet zo maar een klap doorgeven
Oefening: De spelleider doet mee aan deze oefening. Alle deelnemers nemen plaats rondom een tafel en leggen hun handen met de palmen naar beneden voor zich op tafel. Dan overkruist iedereen met zijn rechterhand de linkerhand van zijn buurman en legt hem weer op tafel. De spelleider geeft de startrichting aan, bijvoorbeeld rechtsom, en start de oefening door met zijn rechterhand op tafel te klappen. Het is de bedoeling dat die klap wordt doorgegeven in de volgorde waarin de handen op tafel liggen; dit is ingewikkelder dan het lijkt omdat de handen gekruist zijn.
Als een hand klapt zonder dat hij ‘aan de beurt’ is, moet hij van tafel genomen worden. Een hand moet ook weggenomen worden als er te vroeg of te laat wordt geklapt. Dit is ter beoordeling van de spelleider
Na een oefenrondje wordt de tweede spelregel toegevoegd: als je twee keer klapt, verandert de klaprichting. Alle deelnemers mogen hier op elk moment gebruik van maken. Dit is een sterk middel om anderen te elimineren.
De oefening is afgelopen wanneer één deelnemer overblijft, of wanneer twee deelnemers allebei nog één hand op tafel hebben.
Bron: Hugo Vos.
7. De Kluwen
Oefening: De deelnemers staan in een kring. Iedereen steekt zijn armen omhoog, doet zijn ogen dicht en zet een stap naar voren. Iedereen pakt blind twee handen vast en doet weer een stap naar achteren zonder de handen los te laten. De ogen mogen weer open; iedereen staat in de gekste posities handen vast te houden. Dan moeten ze proberen om, zonder overleg, weer een gewone cirkel te worden met elkaar.
Bron: Christiaan Montanus.
8. Samen een emotie vergroot uitbeelden
Oefening: Vijf tot tien deelnemers doen deze oefening, de rest kijkt. Plaats evenveel stoelen achter elkaar als er mensen meedoen. Die stoelen vormen samen de bus. Eén van de deelnemers gaat op de voorste stoel zitten; hij is de chauffeur. Kies voor die rol bij voorkeur iemand van wie je vermoedt dat hij lekker mee zal spelen. Bij elke halte stapt er iemand in. Bij de eerste deelnemer is de bus, afgezien van de chauffeur, leeg. Bij de laatste halte is deze vol.
Telkens voordat iemand instapt, roept de spelleider een emotie (hij kan ook het publiek om een emotie vragen). Vervolgens stapt de deelnemer met deze emotie, die hij zoveel mogelijk uitvergroot, de bus in, koopt een kaartje en gaat zitten. De chauffeur reageert ook vanuit die emotie. Passagiers reageren ook vanuit die emotie. Als de passagier zit, roept de spelleider ‘stop’ en rijdt de bus
door naar de volgende halte, waar het geheel zich herhaalt, net zo lang tot iedereen is geweest. De spelleider houdt het tempo erin en stimuleert deelnemers om de emoties zo groot mogelijk uit te beelden.
Suggesties voor emoties:
Uitgelaten, boos, opgewonden, vol minachting, verlegen, doodsangst, achterdochtig, verliefd, verward, moordzuchtig, hypernerveus, melig, schizofreen.
Variant: De Taxi
4 stoelen: 3 inzittenden. Nr. 4 stapt in en heeft een bepaalde emotie of is een bepaald type. De rest van de inzittenden neemt deze onmiddellijk over. Als iedereen de emotie heeft, stapt er achter iemand uit, de rest draait door en de volgende stapt in.
Bron: Ed Pennings
Hieronder zijn een paar Energizers. Bron: Tree of life (REPSSI) 1. HOWDY HOWDY De deelnemers bevinden zich in een cirkel. Één persoon loopt rond buiten de cirkel en onttrekt iemand op de schouder. Die persoon loopt de tegenovergestelde manier rond de cirkel, tot de twee mensen samenkomen. Zij begroeten elkaar drie keer door naam, in hun eigen taal. De twee mensen rennen dan terug, blijvend in tegenovergestelde richtingen rond de cirkel, de lege plaats nemen. Whoever gangen opnieuw rond buiten de cirkel verliest en het spel gaat verder tot iedereen een draai heeft gehad. 2. HET JONGLEREN MET BALSPEL Iedereen bevindt zich in een dichte cirkel (als de groep zeer groot is, kan het noodzakelijk zijn om de groep in twee
cirkels) te verdelen. Facilitator begint door de bal aan iemand in de cirkel te werpen, die hun naam zeggen aangezien zij het werpen. Blijf vangend en werpend de bal die een patroon voor de groep vestigen. (Elke persoon moet herinneren wie zij de bal ontvangen van en wie zij het aan. hebben geworpen) Zodra iedereen de bal heeft ontvangen en een patroon wordt gevestigd, introduceer één of twee meer ballen, zodat er altijd verscheidene ballen die na het vastgestelde patroon tezelfdertijd worden geworpen zijn. 4. WAT WIJ IN GEMEENSCHAPPELIJK HEBBEN Facilitator roept een kenmerk van mensen in de groep, zoals „het hebben van kinderen uit“. Die allemaal wie kinderen hebben zouden zich aan één hoek van de ruimte moeten bewegen. Aangezien facilitator meer kenmerken uitroept, zoals „houdt van voetbal“, mensen met Welke soorten dieren? Vraag de deelnemers om in paren te verdelen en een cirkel te vormen. Zet genoeg stoelen in de cirkel zodat al maar één paar zetels heeft. Elk paar beslist in het geheim welk type van dier zij zijn. De twee deelnemers zonder stoelen zijn de olifanten. Zij lopen rond de cirkel die de namen van verschillende dieren roepen. Wanneer zij correct veronderstellen, moeten de genoemde dieren opstaan en achter de olifanten lopen, bootst het lopen binnen na. Dit gaat verder tot de olifanten niet meer kunnen veronderstellen. Dan roepen zij „Leeuwen!“ en al paren voor zetels in werking die worden gesteld die. Het paar verlaten zonder stoelen wordt de olifanten voor de volgende ronde. Standbeelden Vraag de groep om me rond de ruimte te bewegen die, los hun wapens slingeren en zacht hun hoofden en halzen ontspannen. Na kort terwijl, uit een woord schreeuw. De groep moet in standbeelden vormen die het woord beschrijven. Bijvoorbeeld, schreeuwt facilitator „vrede“. Alle deelnemers moeten onmiddellijk, zonder het spreken goedkeuren, stelt die tonen welke vrede aan hen betekent. Herhaal meerdere keren de oefening. Taxiritten Vraag deelnemers om te beweren dat zij in taxis krijgen. Taxis kunnen een bepaald aantal mensen, zoals twee, vier, of acht slechts houden. Wanneer taxis ophouden, moeten de deelnemers lopen om in de juist-‐gerangschikte groepen te krijgen. Dit is een nuttig spel voor willekeurig verdelende deelnemers in groepen. Spiegelen De deelnemers sorteren zich in paren. Elk paar beslist welke één van hen de „spiegel“ zal zijn. Deze persoon kopeert (spiegels) dan de acties van hun partner. Na wat tijd, vraag het paar om rollen te ruilen zodat de andere persoon de „spiegel“ kan zijn. Schouders masseren Vraag de groep om me in een cirkel en een draai zijdelings te bevinden zodat elke persoon de rug van de persoon voor hen onder ogen ziet. De mensen masseren dan de schouders van de persoon voor hen. Sprekend voorwerp De deelnemers zitten in een cirkel. Een voorwerp wordt overgegaan rond de cirkel. De persoon die het voorwerp ontvangt moet onophoudelijk spreken (alsof hij het voorwerp is) tot zijn/haar buur beslist het voorwerp te nemen. Touwtrekken Imaginaire bal gooien in een cirkel.
Wie bewonder je? Wie zijn jouw helden? en ….waarom? * Doel;
-‐ Verhelderen wie jouw helden zijn en bepalen of je hun eigenschappen hebt of wilt ontwikkelen. -‐ Bouwen aan zelfvertrouwen door te beseffen dat je zelf ook eigenschappen hebt van jouw helden.
Materiaal: A4 papier, pen Tijd: 30 minuten Werkwijze Wanneer je nadenkt over wie je wilt zijn, denk je ongetwijfeld ook aan mensen die belangrijk voor je zijn. Mensen die je geholpen hebben, die je geïnspireerd hebben, die bevriend met je waren. Deze opdracht gaat over het ontdekken wie de mensen zijn die jij respecteert en bewondert, wie zijn jouw rolmodellen? Pak een vel papier en leg het horizontaal neer. Vouw het vel in tweeën en daarna nog eens. Je hebt nu vier kolommen die even breed zijn. Laat dit aan de jongeren zien en vraag hen hetzelfde te vouwen. Laat de jongeren bovenaan de eerste kolom opschrijven: “Namen van mensen die ik bewonder”. De jongeren schrijven onder die kop een lijstje van mensen die zij bewonderen. Dit kunnen echte mensen zijn die je kent of gekend hebt, maar ook historische figuren, roman-‐ stripfiguren of filmsterren. Bij de tweede kolom schrijven de jongeren op: “Wat ik aan hen leven bewonder”. De jongeren denken na over de personen uit de eerste kolom en schrijven op wat zij aan hen bewonderen. Laat de jongeren bij de derde kolom opschrijven: “Heb ik deze eigenschap?” Bezitten de helden uit jouw leven eigenschappen die jij ook wilt ontwikkelen? De jongeren lezen de eigenschappen voor alle mensen die zij bewonderen nog eens door. Laat de jongeren zich afvragen: “Heb ik deze eigenschap? Wil ik deze eigenschap hebben?” De jongeren schrijven hun antwoord in de derde kolom. De jongeren schrijven bovenaan de vierde kolom; “Hoe kan ik deze eigenschap ontwikkelen? “ De jongeren beantwoorden deze vraag voor iedere eigenschap die zij graag wilt ontwikkelen. Dit is een moeilijke vraag. Want hoe kun je een eigenschap als ‘kracht’ of ‘positief denken’ ontwikkelen? Discussiepunten;
-‐ Wie wil noemen welke held hij/zij heeft opgeschreven? -‐ Staan er rolmodellen tussen waarvan je je niet bewust was? -‐ Wat zijn de belangrijke overeenkomst tussen jouw hero en jezelf? Belangrijkste verschillen? -‐ De eigenschappen die je bewondert aan iemand zijn vaak de eigenschappen die je ook zou willen hebben. Klopt
dat voor jou? -‐ Door na te denken over de eigenschappen die je bewondert in mensen kun je helder krijgen welke eigenschappen
je jouw leven wil ontwikkelen. Levert deze oefening je nieuwe ideeën over je eigen ontwikkeling op?
Opmerkingen -‐ Schrijf op een flipover de vragen die bij de kolommen moeten komen te staan. Deze opdracht is tamelijk ‘talig’.
Daarom is het belangrijk om duidelijk te zijn over wat er waar moet komen te staan. -‐ Voeg de informatie uit deze oefening toe in je portfolio. Het is goed om te kunnen noemen wie jou inspireert en
waarom dat zo is. Alternatief: (Opwarmertje) Spiegeltje, spiegeltje aan de wand…… Doel:
-‐ Verhelderen wie je ziet wanneer je in de spiegel kijkt. -‐ Benoemen van positieve eigenschappen. -‐ Hoor ook van anderen wat ze van je zien.
Materiaal: spiegel (1 per persoon) Tijd: 30 minuten. Het bevragen van een ander (coach/vriend) kost uiteraard meer tijd. Werkwijze; Een goede voorbereiding op het maken van een identiteitscirkel is de spiegeloefening. De oefening kan in de groep gedaan worden, maar ook individueel met de coach. Iedere jongere pakt een spiegel en kijk er in terwijl de trainer de volgende vragen stelt;
-‐ Wie zie je? -‐ Zie je iemand die graag dingen doet? Wat dan? -‐ Zie je iemand die makkelijk vrienden maakt? -‐ Ben je graag iemand die veel nadenkt of meteen iets doet? Wat doe je het liefst; eerst denken en dan doen? Of
andersom. -‐ Ben je iemand die weg kan dromen? Ben je temperamentvol, snel boos of meestal rustig en in balans? Sta je met
beide benen op de grond? Heb je een hekel aan luchtfietsen? -‐ Zie je iemand die graag helpt met problemen oplossen? -‐ Zorgt voor sfeer en gezelligheid? Graag sport? Religie belangrijk vindt? -‐ Kijk naar jezelf. Wat bewonder je? ….
Vraag de jongere een paar vragen te bedenken die hij/zij aan een andere deelnemer zou willen stellen. Wat wil je een ander vragen? Wat wil je hen vragen waarbij ook zij eerst in de spiegel moeten kijken? Er zitten twee kanten aan de spiegel! Als je jezelf bekijkt in de spiegel, dan ziet bijna iedereen ook negatieve dingen, dingen die je anders zou willen. Misschien wil je langer haar, een andere bril, een kleinere neus? Maar je ziet ook de kritiek op jezelf. Waar baal je van? Wat vind je vervelend van jezelf? Welke eigenschap van jezelf wil je liever schrappen? Wat zou je daar voor in de plaats wel willen? (formuleren van een voornemen in de goede richting) Het is ook goed om stil te staan bij de dingen die lastig zijn. Wat vind jij op dit moment vind ik lastig….. ? Hoe zou je dit het liefste aanpakken? ( In uiterst geval kan de conclusie zijn; ik heb problemen die zwaarder tellen dan mijn vragen over dromen, denken, durven, delen en doen… Die moet ik eerst oplossen) Deze oefening kunnen de jongeren niet alleen zelf doen, maar ook met iemand die hen goed kent. Vraag iemand anders wat hij/zij ziet wanneer het over jou gaat? Wat zien anderen van je? Vraag ook eens de mening van een buitenstaander. Dat kan verrassende informatie opleveren. Laat de jongeren hun resultaten opschrijven in het werkboek. Discussiepunten:
-‐ Hoe vind je het om in een nieuwe groep meteen over je krachten en zwakheden te vertellen? -‐ Hoe is het om anderen te vragen hoe ze jou zien? -‐ Wat heb je over jezelf geleerd?
Wie ben jij? Wat vind jij belangrijk? Maak een identiteitscirkel * Doel
-‐ ‘Wie ben jij? Wat vind jij belangrijk? Dat is de kernvraag van de oefening identiteitscirkel. Met deze oefening ontdekken jongeren wat voor hen echt belangrijk is.
Materiaal; Werkblad ‘It’s me”, tijdschriften (plaatjes voor collage), stiften, kleurpotlood, lijm, evt. fotocamera Tijd; 1,5 uur (15 minuten introductie, daarna werken de jongeren zelf aan de cirkel) Werkwijze Aan het begin van de oefening discussiëren de jongeren over met het begrip ‘identiteit’. Geef uitleg over het begrip identiteit. Doe dit aan de hand van wat jongeren aandragen en leg uit dat identiteit meer is dan alleen identiteitsbewijs: identiteit gaat over wat je belangrijk vindt, en wat juist niet, wat jou onderscheid van iemand anders en waar je talenten liggen. Er komen vragen aan de orde als: ‘Wie en wat vind jij belangrijk in jouw leven?’ en ‘Waar ben jij goed in? Vervolgens vraag je de jongeren om bij hun antwoorden beelden te bedenken (weinig woorden, veel beelden!). Deze tekenen of plakken ze elk in een eigen cirkel die verdeeld is in ‘taartpunten’. Al doende ontstaan er veelkleurige
Identiteitscirkels. Tijdens de volgende workshop laat je de jongeren hun cirkel op de muur hangen. Er wordt daarna geraden van wie welke cirkel is. Dan kan diegene vervolgens zijn identiteitscirkel plenair toelichten; wat heb je getekend en waarom?. Opmerkingen In plaats van een identiteitscirkel kun je ook een ik-‐doos maken. De opzet van de oefening is hetzelfde, maar de jongeren gebruiken dan geen cirkel, maar een schoenendoos die omgebouwd wordt tot een kijk-‐doos. Maak drie ID cirkels:
1-‐ Maak cirkel zoals hierboven beschreven. (dit is de NU cirkel. 2-‐ Maak er ook een zoals hij was voordat jullie moesten vluchten 3-‐ Hoe denk je dat hij er over vijf jaar uit zou moeten zien (wat wens jij)
Geef bij elk part een + (is positief) of ++ (ben ik trots op) een +++ (super trots) Een – (kan beter) of -‐ -‐ (gaat niet goed) of gebruik smilies
Korte beschrijving van themabijeenkomsten: Kennismaken Hallo wie ben jij? Waarom doen wij dit en wat willen wij bereiken met deze bijeenkomst. Vertrouwen winnen (kennismaking, jezelf presenteren, groepsvorming, verkennen thema´s) Kennismaken met elkaar: Vertrouwen winnen -‐ Kennis maken met elkaar -‐ Kennis maken met de trainers en Mind-‐Spring Junior -‐ Kennismaken met de thema’s die in de training aan bod komen -‐ Persoonlijke doelen formuleren -‐ Dagboek introduceren -‐ Waar zit onze kracht, waar onze zwakte -‐ Verwachtingen, waar wil je aan werken Ook kinderen laten kennismaken met wat er gaat komen Kennismaken met het eigen boek wat kinderen gaan maken. Namenspel (10 min) Ja/nee-‐spel (30 min) Dit ben ik! (20 min) Groepsregels (10 min) Ik en wat ik graag wil 2 Krachtwerk Stress en omgaan met stress Leren jezelf te helpen (en jouw omgeving e.v.t. ook) Leren gebruik te maken van beschikbare hulp bronnen. Het bevorderen van adequate coping strategieën en het leren omgaan met de spanning in het hier en nu is de hoofddoelstelling van Mind-‐Spring Junior. De concepten draagkracht – draaglast staan centraal Coping vaardigheden, maar vooral ook steun vinden, organiseren en jezelf dat toestaan. Fysieke controle herpakken Hoe herken je opkomende stress , heb jij al een trick om stressopbouw te beheersen/ Power; d.m.v. voorkomen van slachtofferschap. Eigen kwaliteiten kennen en toepassen. Geleerde dingen inzetten Waarom doen wij dit en wat willen wij bereiken met deze bijeenkomst. Na kennismaken gaan wij stress leren herkennen en stress leren oplossen. Hoe voelt stress, wat is stress en is het altijd vervelend? Waar komt stress vandaan? -‐-‐-‐à hoe kan jij (vanuit jouw kracht omgaan met stress en dat leren beheersen. (niet alleen bij jezelf maar ook met stress in jouw omgeving. -‐ In kaart brengen wat voor deelnemers stressvolle situaties zijn en welke emoties dat losmaakt -‐ Stress uit zich in verschillende emoties, wat voel je erbij, wat doe je en wat hoop je daarmee te bereiken -‐ Inzicht geven in dat wat een stressvolle situatie is voor iedereen kan verschillen -‐ Inzicht geven wat de functie van stress is. Wat is stress Hoe voelt stress (bij jou) Lichamelijk Emotioneel Mentaal Gedrag Wat is goede stress
En/of hoe kom je van stress af? Een stress-‐kaart maken Een stress net tekenen 3. Emoties en omgaan met emoties. (RET) doel Omgaan met emoties. RET Leren emoties te herkennen en leren emoties (indien nodig) te rationaliseren. Helpende en niet helpende gedachten.! (wat zijn emoties, doel van emoties, waar komen die uit voort) (hoe reageer je op je emoties) Plaats : waarom nu ret,: Wij hebben geleerd wat stress is en wat stress met ons doet. Het leren onder controle krijgen van stress is een eerste begin gemaakt in vorige bijeenkomst. Nu gaan wij leren dat stress emoties oproept, deze emoties zijn niet altijd de goede emoties, maar controleren wel hoe wij reageren. Wij gaan leren hoe wij kunnen controleren of onze emotie wel klopt of dat wij kunnen leren hoe wij controle over onze emoties kunnen krijgen. Herkennen dat stress emoties oproepen die jou kunnen versterken, maar ook emoties kunnen oproepen die jou juist niet effectief laten reageren. Hoogtevrees (als herkenning) Spinnenangst Pesten Uitleg hoe dat werkt: Je ziet iets, iemand of een situatie en dan denk jij: “ oei…. Nu…. Leren herkennen dat dat gebeurt en hoe je kan proberen dat de baas te worden. Aan de hand van werkblad: Onhandige en helpende gedachte. Alternatief (discussie met trainers tijdens ToT) Het werkblad met de drie R’s. Oefeningen moet ik er nog precies bij bedenken (Maandag?) maar er zijn er veel die daarbij kunnen helpen of bereiken wat wij willen. Helpende gedachten (55 positieve hulpkaarten lijkt heel geschikt. 4. Daar ben ik (Identiteit.) Doel Aanleren of hervinden van een positieve Identiteit waar je kracht uit kan halen omdat je jezelf sterk voelt. Hoe zit dat dan voor jou? Hoe sterk voel je je? Klopt dat of ben je krachtiger dan je denkt Hoe komt dat dan eigenlijk dat dat soms zo moeilijk is. Subdoel: Self esteem vergroten. Positief zelfbeeld ontwikkelen. Uitdagend ID-‐ gevoel helpen ontwikkelen. Bewust worden dat: Identiteit is niet altijd het zelfde maar kan veranderen. Hier heb je zelf invloed op!!! (RET) Waar ben jij trots op Wat zou je willen worden / leren, hoe bereik jij dat? Bewust worden van eigen mogelijkheden Accepteren eigen grenzen
Ontdek eigen onmogelijkheden Leer eigen mogelijkheden te ontdekken Plaats in het geheel van bijeenkomsten: Na kennismaken en praten over stress en leren stress op te lossen, hebben deelnemers leren herkennen dat soms emoties de overhand krijgen. Wij hebben geleerd dat als jij jouw emoties de baas kan worden, je minder vaak twijfelt aan jezelf, minder bang hoeft e zijn en zelf zaken kan oplossen. Dit gaan wij nu doen met het begrip wie ben jij??: “wie jij denkt dat je bent; hoe anderen jouw zien en misschien ben jij wel veel sterker dan jij zelf ziet!!”
1-‐ inventariseren wat kinderen onder identiteit verstaan, bewust worden dat identiteiten kunnen veranderen en dat jij daar zelf ook invloed op kunt hebben. Met jouw eigen kracht kan je veel bereiken.
2-‐ Oefening???? Bewust worden van eigen kracht en positieve id. 3-‐ De ID cirkels tekenen. Verduidelijken en een ++ of – erbij zetten (positief gevoel daarbij of een negatief gevoel. 4-‐ Wat zou je kunnen doen om de negatieve ID om te buigen (zelf of hulp zoeken) 5-‐ Junior coach kaarten spel om op ideeen te komen.
Mijn held tekenen (kan iemand uit jouw omgeving of geschiedenis zijn Kan je ook zelf zijn. Eventueel (tijd tekort) Oefenen met de eerder gemaakte stress-‐kaart of stress net. Eigenlijk is ’t ook een beetje normaal hier”! De normale reactie op abnormale situatie Psycho-‐educatie. Leren onderscheiden , herkennen van wat wanneer normaal is gedurende een bepaalde periode, maar ook wanneer iets niet meer normaal is ondanks dat de situatie niet normaal is. Herken jouw eigen klachten of begrijp de klachten van anderen, buren Busjes, ouders enz. Plaats in het geheel (de opbouw, waarom nu?) Psycho educatie helpt mensen (en ook kinderen) te begrijpen dat het misschien wel even normaal is dat je je rot voelt. Dat dat komt door wat er gebeurt is of wat er nog steeds gebeurt. Iedereen weet dat het normaal is dat je een tijdje hoofdpijn hebt als je op je kop bent gevallen. Dat is een normale reactie maar wel op de abnormale situatie. (gelukkig val je niet elke dag op je kop Dat je enigszins gestrestst bent nadat je lang op de vlucht ben geweest, dan is het ook normaal dat dat niet meteen over gaat. Dat duurt even. Als je snapt dat hoofdpijn of stress daar vandaan komt hoef je daar niet van in paniek te raken, en weet je dat het weer over gaat. Dit is de normale reactie op abnormale situatie. Echter wanneer is het niet meer normaal en moet je eigenlijk hulp zoeken. (waar, wanneer, waarom en bij wie) Het gaat niet alleen over jezelf maar soms ook over je buurman, je broertje of je vader of moeder. Soms hebben mensen het zwaar of moeilijk en geen energie voor iets anders. Ook daar gaan wij het over hebben! Wat gebeurt er met je lijf in bepaalde situaties. 1-‐ Inventariseer welke klachten Lichamelijk / emotioneel /sociaal ze kennen of herkennen om hun heen. Per geinventariseerde voorbeeld bespreken of dat normaal is, wanneer je hulp moet zoeken, of uitleggen hoe het komt en dus (tijdelijk) ook normaal is. 2-‐ Zinnen in wolken afmaken Spel of oefening (nog uitzoeken maandag) Coach kaarten of helpende gedachte (als je weet dat het tijdelijk of normaal is, is dat een Helpende gedachte (Spel)
Steun zoeken, steun vinden: Leren wat steun wel en niet is, en leren waar je welke steun kan vinden (en hoe dan) Thema’s die aan bod (kunnen ) komen: Groepsdruk, groepssteun, cultuurVrienden, familie en professionele steun Groepssteun. Plaats in het geheel (opbouw) Na stress herkennen en leren (RET) hoe jij zelf kan proberen dingen op te lossen (Helpende gedachten) gaan wij kijken of je het echt alleen moet doen, of dat het ook mogelijk (en toegestaan is) dat je hulp kan vragen (zoeken) Oplossen van problemen kan je leren en soms kan je er beter hulp bij zoeken. kinderen zijn vaak afhankelijk van hulp van anderen. Ze zijn soms nog te jong, afhankelijk of moeten eerst nog leren hoe je dingen zelf kan oplossen. Steun zoeken en vinden leert jongeren en wanneer je jezelf moet toestaan dat je niet ALLES zelf moet kunnen, en dat er soms hulp voor handen is op de meest onverwachte plek of van de meest onverwachte persoon. Mijn vrienden (met wie ga je graag om, waarom, wat gaat daarin moeilijk of makkelijk, wat betekent steun voor elkaar) Mijn familie (omgaan met familieleden en andere volwassenen) De wereld om mij heen. Teken een centrum / dorp waar je nu woont. Teken de belangrijkste plekken en teken een smiley met bijschrift wat die plek voor jou betekent Mijn leefomgeving waar ik (welke) hulp zou kunnen krijgen of vragen (lijstje zie blz 66) Naam Soort steun die je van die persoon krijg of welke steun je van die zou willen krijgen. Kaarten die de belgen over vriedschap hebben gemaakt. Zijn misschien wat te veel tekst gericht? Leren jezelf te helpen: Mijn kansen! Doel: Mijn kansen (hoe staat het met je doel, wat is je gelukt, wat heb je verder nog nodig, waar wordt je sterk en blij van) Kijken wat ze geleerd hebben en hoe ze dat gaan inzetten komende tijd / periode. Plaats in het geheel: Terugblijk op alle bijeenkomsten: Overzicht van alle thema’s die behandeld zijn en kijken wat jij er eigenlijk aan hebt gehad of in de toekomst nog hebt. Weet je nu wat je er aan hebt? Weet je nu wat je kan doen 1-‐ Door het boek door te bladeren kijken wij terug op alle bijeenkomsten. Speel het spel “Helpende gedachte eventueel. 2-‐ zinnen aanvullen wolken bladzijde 69. Kijken of ze idee hebben bij wat ze kunnen doen bij: Blij / boos / verdrietig / Bang. Evaluatie wat ga je komende tijd doen? Heb je plannen en hoe ga je dat aanpakken?
Kwaliteitenspel:
Wijs Kort en bondig
Actief Slim
Sociaal Vol initiatieven
Vol ideeën Goed luisteren
Goede spreker Verzorgend
Zelfstandig Onder-‐steunend
Behulpzaam Sterk
Duidelijk Vriendelijk
Eerlijk Zakelijk
Grappig Intelligent
Voorbeeld voor anderen zijn Rustig
Netjes Ondernemend
Moedig Onderzoeken
Leergierig Samenwerken
Zacht Hard
Direct Voorzichtig
Zorgzaam Eigenwijs
Geduldig Tolerant
Ambitieus Creatief
Doorzetter Spontaan
Sociaal Blij
Goed omgaan met spanning
Nieuwe dingen willen leren
Durf Betrouwbaar
Serieus Sportief
Koppig IJdel