uva · de meesters van zweder van culemborg werkplaatspraktijken van een groep noord-nederlandse...

530
UvA-DARE is a service provided by the library of the University of Amsterdam (http://dare.uva.nl) UvA-DARE (Digital Academic Repository) De Meesters van Zweder van Culemborg: Werkplaatspraktijken van een groep Noord- Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 Bloem, M. Link to publication Creative Commons License (see https://creativecommons.org/use-remix/cc-licenses): Other Citation for published version (APA): Bloem, M. (2015). De Meesters van Zweder van Culemborg: Werkplaatspraktijken van een groep Noord- Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440. General rights It is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), other than for strictly personal, individual use, unless the work is under an open content license (like Creative Commons). Disclaimer/Complaints regulations If you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, stating your reasons. In case of a legitimate complaint, the Library will make the material inaccessible and/or remove it from the website. Please Ask the Library: https://uba.uva.nl/en/contact, or a letter to: Library of the University of Amsterdam, Secretariat, Singel 425, 1012 WP Amsterdam, The Netherlands. You will be contacted as soon as possible. Download date: 25 Nov 2020

Upload: others

Post on 17-Aug-2020

7 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Page 1: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

UvA-DARE is a service provided by the library of the University of Amsterdam (http://dare.uva.nl)

UvA-DARE (Digital Academic Repository)

De Meesters van Zweder van Culemborg: Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440

Bloem, M.

Link to publication

Creative Commons License (see https://creativecommons.org/use-remix/cc-licenses):Other

Citation for published version (APA):Bloem, M. (2015). De Meesters van Zweder van Culemborg: Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440.

General rightsIt is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s),other than for strictly personal, individual use, unless the work is under an open content license (like Creative Commons).

Disclaimer/Complaints regulationsIf you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, statingyour reasons. In case of a legitimate complaint, the Library will make the material inaccessible and/or remove it from the website. Please Askthe Library: https://uba.uva.nl/en/contact, or a letter to: Library of the University of Amsterdam, Secretariat, Singel 425, 1012 WP Amsterdam,The Netherlands. You will be contacted as soon as possible.

Download date: 25 Nov 2020

Page 2: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van
Page 3: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De Meesters van Zweder van Culemborg

Werkplaatspraktijken van een groep

Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440

ACADEMISCH PROEFSCHRIFT

ter verkrijging van de graad van doctor

aan de Universiteit van Amsterdam

op gezag van de Rector Magnificus

prof. dr. D.C. van den Boom

ten overstaan van een door het College voor Promoties ingestelde commissie,

in het openbaar te verdedigen in de Agnietenkapel

op dinsdag 6 oktober 2015, te 14:00 uur

door

Miranda Bloem

geboren te Zaandam

Page 4: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Promotiecommissie:

Promotor: Copromotor:

prof. dr. C.A. Chavannes-Mazel prof. dr. J.H. Marrow

Overige leden: prof. dr. J.A.A.M. Biemans prof. dr. J.B. Oosterman dr. K.M. Rudy prof. dr. R.W. Scheller prof. dr. H.T. an der Velden

Faculteit der Geesteswetenschappen

Het hier beschreven onderzoek werd mede mogelijk gemaakt door steun van de Stichting Arts, Books & Collections.

Page 5: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Woord vooraf

Op 9 oktober 1415 werd het eerste handschrift uit het corpus van de Meesters van Zweder van Culemborg afgeschreven. Vrijwel exact 600 jaar later verdedig ik mijn proefschrift. Een mooiere afsluiting van jaren intensief onderzoek naar deze groep verluchters kan ik mij niet voorstellen. Mijn dank gaat als eerste uit maar mijn promotor Claudine Chavannes-Mazel die vanaf een vroeg stadium het volste vertrouwen had in mijn wetenschappelijke kwaliteiten en mij volop de kans gaf deze te ontwikkelen. Uren schaven en discussiëren hebben in de intensieve eindfase dit boek gevormd. Een andere, minstens zo belangrijke rol vervulde mijn copromotor James Marrow. Met zekerheid kan ik zeggen dat mijn onderzoek zeer moeilijk – zo niet onmogelijk – zou zijn geweest zonder zijn generositeit. Zijn kennis, indrukwekkende fotocollectie en gedetailleerde aantekeningen, van de meest prominente tot totaal onbekende handschriften, waren van essentieel belang.

Op praktisch niveau gaat mijn dank uit naar alle collecties die mij hebben ontvangen en mij toestonden de Zweder-handschriften te bestuderen: Bibliotheca Philosophica Hermetica in Amsterdam, Walters Art Museum in Baltimore, Seminario maggiore di Bressanone in Bressanone, Fitzwilliam Museum in Cambridge, Koninklijke Bibliotheek in Den Haag, Nordrhein-Westfälisches Hauptstaatsarchiv in Düsseldorf, Kantonsbibliothek in Frauenfeld, Hochschul- und Landesbibliothek in Fulda, Universitätsbibliothek in Münster, The Morgan Library & Museum in New York, Free Library in Philadelphia, Gemeentebibliotheek in Rotterdam, Nationalmuseum in Stockholm, Theologische Faculteit in Tilburg, de Duitse Orde in Utrecht, Universiteitsbibliotheek in Utrecht en de Zentralbibliothek in Zürich.

Als jonge onderzoeker in het vakgebied van de Noord-Nederlandse miniatuurkunst sta ik als dwerg op de schouders van reuzen. Gedurende mijn onderzoek was de database van het Alexander Byvanck Genootschap van onschatbare waarde. De leden van dit genootschap, door wier inspanningen deze database tot stand kwam, ben ik dan ook zeer erkentelijk dat ik gebruik mocht maken van de vruchten van hun onderzoek. Ik dank mijn collega’s op het gebied van de Noord-Nederlandse boekproductie en schilderkunst die ieder op hun eigen wijze hun steentje aan mijn onderzoek hebben bijgedragen: Anne Margreet As-Vijvers, Saskia van Bergen, Jos Biemans, Klara Broekhuijsen, Katharine Chandler, Rob Dückers, Jan Piet Filedt Kok, Gisela Gerritsen-Geywitz, Sandra Hindman, Margriet Hülsmann, Bart Jaski, Renée Joosse, Marieke Meijers, Johan Oosterman, Kathryn Rudy, Ed van der Vlist, Arie Wallert, Margreet Wolters en Helen Wüstefeld.

Het was Micha Leeflang die mij als student tijdens mijn masterstage in Museum Het Catharijneconvent kennis liet maken met het middeleeuwse boek. De uren die wij

Page 6: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Woord vooraf

samen doorbrachten met het doorbladeren van middeleeuwse handschriften in de museumbibliotheek hebben mijn liefde voor het Utrechtse handgeschreven boek aangewakkerd. Ik dank Micha dan ook voor deze geweldige ervaring en haar hulp gedurende mijn onderzoek. Speciale dank gaat ook uit naar Anne Korteweg, die mij niet alleen toegang tot de bovenstaande Byvanck-database verschafte, maar mij enkele malen voorzag van grondig en kundig commentaar. Gedurende mijn studie en promotieonderzoek was het prachtige pand van het Kunsthistorisch Instituut in Amsterdam mijn thuisbasis. Veel dank gaat uit naar mijn collega’s van dit instituut, en dan met name Anne van Egmond, Sanne Frequin, Jitske Jasperse, Marije Osnabrugge, Ingmar Reesing, Annika Rulkens, Annemarie van der Veen en Alice Taatgen, voor zowel inhoudelijke als morele ondersteuning. Morele ondersteuning kwam ook vanuit digitale hoek in de vorm van bijna 2000 Twitter-volgers. Onder het account @Zweder_Masters deelde ik de afgelopen jaren mijn liefde voor het middeleeuwse boek en in het bijzonder voor de Zwedermeesters met boekwetenschappers, kunsthistorici en belangstellenden van over de hele wereld. Naast dat het fantastisch was om op deze wijze de wereld bekend te maken met de Zwedermeesters, was Twitter tevens een vraagbaak, kenniscentrum en uitlaadklep. Ik dank vele van mijn volgers hiervoor. Ten slotte bedank ik mijn broer, mijn moeder voor de steun en de vele massages die ervoor zorgden dat ik zonder nekkrampen en muisarmen dit boek kon voltooien, en mijn lieve vrienden Angela Jager, Sanne Klaver, Freek van Oosterom, Wouter Wagemakers en Erwin Bromlewe, voor een luisterend oor en de nodige ontspanning onder het genot van koffie of een goed glas wijn. Dit onderzoek is financieel mogelijk gemaakt door de Stichting Art, Books and Collections. Daarnaast bekostigde de Universiteit van Amsterdam vele reizen naar collecties over de gehele wereld, waardoor ik vrijwel alle handschriften eigenhandig heb kunnen bestuderen.

Page 7: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Inhoudsopgave

Afkortingen bibliotheken en collecties ......................................................................................... XI Gebruikte afkortingen voor het Zwedercorpus ....................................................................... XIII

Introductie ........................................................................................................................................... 1 Opbouw van deze studie ....................................................................................................... 2

Deel 1: Hoofdstukken ............................................................................................................. 5

Hoofdstuk 1: Stand van wetenschap, methodologie en een historische schets ........... 7 Stand van wetenschap: Boekproductie in Utrecht .......................................................... 7 Stand van wetenschap: De Zwedermeesters .................................................................. 12

Naamgeving en organisatie .................................................................. 13 Lokalisatie van de Zwedermeesters ......................................................... 16

Vraagstelling en methodiek ................................................................................................ 18 Doel van deze studie .............................................................................. 18 Methodologie .......................................................................................... 18 Verantwoording noodnamen .................................................................... 21

Historische schets: het Utrechtse Schisma ..................................................................... 22

Hoofdstuk 2: De boeken en hun opdrachtgevers ................................................................. 2 Inleiding .................................................................................................................................. 27

Getijden- en gebedenboeken ............................................................... 30 Missalen .................................................................................................... 44 Latijnse Bijbels ........................................................................................ 54 Brevieren................................................................................................... 60 Overige teksten ................................................................................................ 67

Dateringen .............................................................................................................................. 71 Opdrachtgevers in beeld ...................................................................................................... 73

Page 8: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 3: De verluchters ....................................................................................................... 79 Inleiding .................................................................................................................................. 79 Artistieke wortels ................................................................................................................... 82 De verluchters ........................................................................................................................ 88

Zwolle-groep ........................................................................................... 88 Bressanone-groep ................................................................................... 94 Profetenmeester van het Egmond Brevier ........................................ 98 Meester van Baltimore 188 ................................................................ 101

Relatie tussen de verluchters ............................................................................................ 102

Hoofdstuk 4: Geschilderde secundaire decoratie en penwerk ...................................... 107 Inleiding ................................................................................................................................ 107 Geschilderde margedecoratie: inventarisatie en analyse ........................................... 111

De ‘bonte-stijl’-rand ............................................................................. 112 Rand met groene blaadjes met lila viooltjes ................................... 113 Rand met groene blaadjes en rode bloemknopjes ........................ 114 Randen met realistische bloemen en planten ................................ 115 ‘Rinceaux met acanthusblad’-rand .................................................... 116 ‘Acanthusblad’-randen ........................................................................ 117

Engelen in de margedecoratie .......................................................................................... 119

Nader bekeken: De ‘bonte-stijl’-rand ............................................................................. 121 ‘Bonte-stijl’: ‘slinger’-groep ................................................................ 122 ‘Bonte-Stijl’: ‘lusjes’-groep .................................................................. 124 ‘Bonte-stijl’: ‘2’-groep .......................................................................... 125

Geschilderde decoratie in relatie tot het penwerk en de kopiist .............................. 127 Volgorde decoratiefasen .................................................................................................... 130

Hoofdstuk 5: Instructies, ondertekeningen, wijzigingen en modellen: de totstandkoming van een miniatuur .................................................................................. 133

Inleiding ................................................................................................................................ 133 Instructies voor de verluchter ........................................................................................... 135

Page 9: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Ondertekeningen en wijzigingen in verf ........................................................................ 138 Ondertekeningen.................................................................................. 141 Wijzingen in verf ................................................................................... 146

Modellengebruik ................................................................................................................. 150 Herkomst en datering van modeltekeningen ................................. 151 Overdracht en karakter van de modeltekeningen ......................... 153 Gebruik van modeltekeningen .......................................................... 156 Verschil in modellengebruik tussen de subgroepen ........................ 158

Deel 2: De casussen ............................................................................................................... 161

Inleiding deel 2: De casussen .................................................................................................... 163 [CASUS 1] De Steniging van de heilige Stefanus .............................................................. 165

Inleiding ................................................................................................................................ 165 Beulen en omstanders ........................................................................................................ 166 Stefanus ................................................................................................................................. 167 Saulus ..................................................................................................................................... 168 De vierde beul ...................................................................................................................... 169

[CASUS 2] De Presentatie in de Tempel ............................................................................... 173

Inleiding ................................................................................................................................ 173 Intrede van het Mazarine-model ..................................................................................... 174 Wijzigingen: de architectuur ............................................................................................ 175 Wijzigingen: bewust of niet? ............................................................................................. 178 Correctie van een beeldtraditie ........................................................................................ 180 Een nieuwe compositie ...................................................................................................... 183 Lorenzetti als prototype ..................................................................................................... 184

[CASUS 3] De Passiecyclus ....................................................................................................... 189

Inleiding ................................................................................................................................ 189

Page 10: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Groep 1 .................................................................................................................................. 192 Groep 2 .................................................................................................................................. 196 Datering en werkplaatspraktijken .................................................................................... 202

[CASUS 4] Secundaire verluchting in het Greiffenklau-missaal en de bijdrage van de Meester van Katherina van Kleef ................................................... 205

Inleiding ................................................................................................................................ 205 Eerste productiefase: Hoofdverluchting en randdecoratie ....................................... 207 Eerste productiefase: Secundaire verluchting .............................................................. 208 Tweede productiefase: De Kleefmeester ....................................................................... 213

[CASUS 5] De Lochorst Bijbel ................................................................................................. 227 Inleiding ................................................................................................................................ 227 De Lochorstmeesters ......................................................................................................... 230 Productieproces in fasen ................................................................................................... 232

Blok 1:1 ................................................................................................... 234 Blok 2:3 ................................................................................................... 237 Blok 3:3 ................................................................................................... 239

Verdeling van de verluchting binnen de Zwedergroep .............................................. 240

[CASUS 6] Werkverdeling in het Egmond Brevier .......................................................... 245 Inleiding ................................................................................................................................ 245 Verdeling van de verluchting: Zwedermeesters en Moerdrechtmeesters.............. 247

Kolomminiaturen van de Moerdrechtmeesters ............................ 249 Margeminiaturen .................................................................................. 252 Secundaire decoratie Moerdrechtmeesters .................................... 254

Verdeling van de verluchting binnen de Zwedergroep .............................................. 255 De Bressanone-meester en de Profetenmeester: hoofdverluchting .................................................................................. 256 De Bressanone-meester en de Profetenmeester: randdecoratie ......................................................................................... 257 Zwolle-groep: hoofdverluchting ....................................................... 259

Page 11: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Zwolle-groep: randdecoratie ............................................................. 260 Zwedermeesters: overige secundaire decoratie ............................. 263 Bladgrote miniaturen ........................................................................... 264

Conclusie .......................................................................................................................................... 269 Opdrachtgevers en waardering ........................................................................................ 269 Organisatie van de Zwedermeesters ............................................................................... 270 Werkmethoden .................................................................................................................... 272 Toekomstig onderzoek ...................................................................................................... 273

Bijlagen ........................................................................................................................................... 275

Bijlage 1: Geschilderde randdecoratie ................................................................................... 277 Bijlage 2: ‘Bonte-stijl’-rand in ontwikkeling ........................................................................ 283 Bijlage 3: Varianten ‘Bonte stijl’-randen in het Zwedercorpus ..................................... 284 Bijlage 4: Geschilderde randdecoratie, penwerk en de kopiist ..................................... 286

Catalogus ...................................................................................................................................... 28

Bibliografie ...................................................................................................................................... 93 Afbeeldingen..................................................................................................................................527 Verantwoording van de illustraties ........................................................................................ .651

Samenvatting................................................................................................................................ .6 3

Page 12: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van
Page 13: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

XI

Afkortingen bibliotheken en collecties

Amsterdam, KOG Amsterdam, Koninklijk Oudheidkundig Genootschap Amsterdam, UB Amsterdam, Universiteitsbibliotheek Baltimore, WAM Baltimore, Walters Art Museum Berlijn, SBB-PK Berlijn, Staatsbibliothek zu Berlin - Preußischer Kulturbesitz Berlijn, SMB-KK Berlijn, Staatliche Museen, Kupferstichkabinett Boedapest, OSK Boedapest, Országos Széchényi Könyvtár Boston, PL Boston, Public Library Bressanone, SMdB Bressanone, Seminario maggiore di Bressanone Brugge, SB Brugge, Stadsbibliotheek Brugge, SSK Brugge, Sint Salvatorkathedraal Brussel, KB Brussel, Koninklijke Bibliotheek Cambridge, FM Cambridge, Fitzwilliam Museum Cambridge, HUL Cambridge, Harvard University, Houghton Library Chantilly, MC Chantilly, Musée Condé Chicago, AI, Chicago, Art Institute Cleveland, MA Cleveland, Museum of Arts Darmstadt, HLM Darmstadt, Hessisches Landesmuseum Den Haag, KB Den Haag, Koninklijke Bibliotheek Den Haag, MM Den Haag, Museum Meermanno Dijon, MBA Dijon, Musée des Beaux-Arts Dublin, TCL Dublin, Trinity College Library Florence, GA Florence, Galleria dell’Accademia Frauenfeld, TKB Frauenfeld, Thurgauische Kantonsbibliothek Fulda, LB Fulda, Landesbibliothek Gent, SA: FSV Gent, Stadsarchief : Familiefonds Surmont de Volsberghe Göttingen, NSUB Göttingen, Niedersächsische Staats- und

Universitätsbibliothek Haarlem, SB Haarlem, Stadsbibliotheek Hildesheim, SG Hildesheim, St. Godehard Kaapstad, NLSA Kaapstad, National Library South Africa Keulen, WRM Keulen, Wallraf-Richartz-Museum Kleef, SA Kleef, Stadtarchiv Kopenhagen, KB Kopenhagen, Det Kongelige Bibliotek Lissabon, MCG Lissabon, Museu Calouste Gulbenkian

Page 14: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Afkortingen bibliotheken en collecties

XII

Londen, BL Londen, British Library Los Angeles, JPGM Los Angeles, J. Paul Getty Museum Lüneburg, RB Lüneburg, Ratsbücherei Milaan, BNB Milaan, Biblioteca Nazionale Braidense München, BSB München, Bayerische Staatsbibliothek Münster, LWL-MKK Münster, LWL-Museum für Kunst und Kultur New York, CB New York, Collectie Breslauer New York, CC New York, Cloisters Collection New York, MLM New York, Morgan Library & Museum New York, MM New York, The Metropolitan Museum of Art Oxford, BL Oxford, Bodleian Library Oxford, HC Oxford, St. Hilda’s College Parijs, BA Parijs, Bibliothèque de l’Arsenal Parijs, BM Parijs, Bibliothèque Mazarine Parijs, BNF Parijs, Bibliothèque nationale de France Parijs, MJA Parijs, Musée Jacquemart-André Parijs, MPP Parijs, Musée du Petit Palais Princeton, UL Princeton, University Library Rome, BC Rome, Biblioteca Casanatense Sint Petersburg, NLR Sint Petersburg, National Library of Russia Turijn, BN Turijn, Bibliotheca Nazionale Turijn, MCAA Turijn, Museo Civico d'Arte Antica Utrecht, MC Utrecht, Museum Catharijneconvent Utrecht, UB Utrecht, Universiteitsbibliotheek Wenen, ONB Wenen, Österreichische Nationalbibliothek Zwolle, SM Zwolle, Stedelijk Museum

Page 15: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

XIII

Gebruikte afkortingen voor het Zwedercorpus

De signaturen van de handschriften in het corpus van de Meesters van Zweder van Culemborg worden in de tekst in verkorte vorm gebruikt. Hieronder vindt u een lijst van de handschriften, met daarachter de gebruiksvorm en de inhoud van het boek. Voor een uitgebreide beschrijving van de handschriften kunt u de catalogus achterin deze studie raadplegen.

Signatuur Gebruiksvorm Inhoud

Baltimore, Walters Art Museum, ms. W. 168

Baltimore 168 getijdenboek

Baltimore, Walters Art Museum, ms. W. 174

Baltimore 174 missaal

Baltimore, Walters Art Museum, ms. W. 188

Baltimore 188 getijdenboek

Berlijn, Staatsbibliothek zu Berlin - Preußischer Kulturbesitz, ms. Germ. fol. 1612

Berlijn Nuttelijc boec den kerstenen menschen

Bressanone, Seminario maggiore di Bressanone ms. C. 20

Bressanone missaal

Cambridge, Fitzwilliam Museum, ms. 1-1960

Cambridge 1-1960

los blad, onderdeel van New York

Cambridge, Fitzwilliam Museum, ms. 289

Cambridge 289 vulgaat, 3 delen

Cambridge, Fitzwilliam Museum, ms. James 141

Cambridge 141 getijdenboek

Page 16: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Gebruikte afkortingen voor het Zwedercorpus

XIV

Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, ms. 79 K 2

Den Haag 79 K 2 getijdenboek

Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, ms. 133 M 131

Den Haag 133 M 131

getijdenboek

Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, ms. BPH 148

BPH 148 gebedenboek

Düsseldorf, Nordrhein-Westfälisches Hauptstaatsarchiv, ms. G III 3

Düsseldorf missaal

Frauenfeld, Kantonsbibliothek, ms. Y 25

Frauenfeld getijdenboek

Fulda, Hochschul- und Landesbibliothek, ms. Aa 122

Fulda brevier

Kaapstad, South African Library, ms. 3 b 17

Kaapstad lekenbrevier

Londen, British Library, ms. Add. 30339 - nr. 3

Londen los blad, onderdeel van New York

Londen, Christie’s, 22 november 2011, sale 8002, lot 10

Christie’s gebedenboek

Londen, Sotheby’s, 6 juli 2000, lot 72 Sotheby’s 72 getijdenboek

Londen, Sotheby’s, 3 december 2008, lot 36

Sotheby’s 36 getijdenboek

Münster, Universitätsbibliothek, ms. 41

Münster missaal

New York, Morgan Library & Museum, ms. M. 87

New York brevier

Page 17: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Gebruikte afkortingen voor het Zwedercorpus

XV

Parijs, Bibliothèque Nationale, ms. Lat. 432

Parijs psalmencommentaar

Philadelphia, Free Library, ms. Lewis E 88

Philadelphia getijdenboek

Privécollectie, s.n. : 1 fragment PC 1 1 bijbelfragment

Privécollectie, s.n. : 4 fragmenten PC 4 4 bijbelfragmenten

Rotterdam, Gemeentebibliotheek, ms. 96 G 12

Rotterdam getijdenboek

Stockholm, Nationalmuseum, ms. B 1646

Stockholm getijdenboek

Tilburg, Theologische Faculteit, ms. Haaren 20

Tilburg missaal

Utrecht, Universiteitsbibliotheek, ms. 12.C.17

Utrecht 12.C.17 los blad, onderdeel van New York

Utrecht, Universiteitsbibliotheek, ms. 16.B.8

Utrecht 16.B.8 getijdenboek

Utrecht, Universiteitsbibliotheek, ms. cat. 41

Utrecht 41 Augustinus: Confessiones

Utrecht, Universiteitsbibliotheek, ms. cat. 1037

Utrecht 1037 getijdenboek

Wenen, Österreichische Nationalbibliothek, ms. 1199-120

Wenen vulgaat, 4 delen

Zürich, Zentralbibliothek, ms. C 142 Zürich getijdenboek

Zwolle, Stedelijk Museum, ms. 4411 Zwolle missaal

Page 18: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van
Page 19: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

1

Introductie

Voorliggende studie is het resultaat van een uitgebreid onderzoek naar een groep Utrechtse verluchters uit de eerste helft van de vijftiende eeuw: de Meesters van Zweder van Culemborg, ofwel de Zwedermeesters. Voor de boekproductie in de Noordelijke Nederlanden was Utrecht het belangrijkste centrum en kan het tweede kwart van de vijftiende eeuw als bloeiperiode worden beschouwd.1 Vernoemd naar een missaal dat zij decoreerden in opdracht van de Utrechtse bisschop Zweder van Culemborg, waren de Zwedermeesters in deze periode de meest prominente verluchters.2 De meer dan dertig overgeleverde handschriften bieden ons de kans hen over een periode van ongeveer 25 jaar te volgen, van ca. 1415 tot ca. 1440. De kwaliteit van hun werk is hoog en zij liepen voorop bij de introductie in het Noorden van de nieuwste modellen uit Parijs en de Zuidelijke Nederlanden. Doordat er relatief veel bekend is over hun opdrachtgevers, die niet zelden een hooggeplaatste religieuze of politieke positie bekleedden, kan de opdrachtsituatie worden bestudeerd in samenhang met de organisatiestructuur en de werkplaatspraktijken.

Het corpus is samengesteld op grond van overeenkomstige stijlkenmerken. De Zwedermeesters bouwden hun vormen op uit talrijke laagjes verf in ontelbare variaties lichtverdelingen en kleurschakeringen. Minuscule verfstreekjes werden gecontroleerd en doeltreffend, maar tevens krachtig en vol energie over elkaar heen gelegd om vormen, licht en schaduw te creëren. Kleine stilistische verschillen zijn desondanks aanwijsbaar. Deze combinatie is een sterke indicatie dat het hier een groep verluchters betreft die een nauwe relatie tot elkaar moeten hebben gehad. Stijl was overdraagbaar en verluchters bleven grotendeels trouw aan de stijl die hen tijdens hun leertijd was aangeleerd. Het idee dat handenonderscheid binnen een dergelijke verluchtersgroep onmogelijk en wellicht onwenselijk is, lag ten grondslag aan het gebruik van de overkoepelende meervoudsvorm ‘meesters’, dat sinds de invloedrijke tentoonstellingscatalogus The Golden Age of Dutch Manuscript Painting uit 1989 de gangbare aanspreekvorm is. Ik ben echter van mening dat het wel degelijk mogelijk is om door goed te kijken tot een aantal individuen en subgroepen te komen. Aan de hand van de kleinste details in zowel de primaire als de secundaire verluchting kan een schilder zich verraden. De bestudering van deze details, afgezet tegen andere aspecten van het handgeschreven boek zoals de codicologische structuur, het

1 A.W. Byvank en G.J. Hoogewerff waren verantwoordelijk voor het eerste grote overzichtswerk, dat mede door de enorme hoeveelheid reproducties nog steeds van grote waarde voor de bestudering van de Noord Nederlandse miniatuurkunst is (Byvanck & Hoogewerff 1922-1925). Het belangrijkste recente overzichtswerk is de tentoonstellingscatalogus The Golden Age of Dutch Manuscript Painting uit 1989 (198 U cht / New York 2 Missaal van Zweder van Culemborg: Bressanone, SMdB, ms. C. 20 (hierna: Bressanone)

Page 20: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Introductie

2

penwerk, modellengebruik en andere werkmethoden, brengt werkverbanden aan het licht en biedt de mogelijkheid grip te krijgen op schilders die nauw met elkaar samenhangen. Het voordeel voor de boekwetenschapper is dat hij al deze details bij de hand heeft, samengebundeld in één object. En hoewel deze gedetailleerde aanpak, waarin bijvoorbeeld wordt gekeken naar de verschijningsvormen van penhaaltjes aan blaadjes in de randdecoratie, niet altijd de leesbaarheid van het onderzoek verhoogt en soms van de lezer enige concentratie vergt, is dit noodzakelijk om grip te krijgen op verluchters die elkaar stilistisch zo dicht naderen.

Door het ontbreken van archiefstukken zijn de 31 handschriften in het corpus de primaire bronnen waaruit alle informatie moet worden gehaald. Eenieder die de Noord Nederlandse boekschilderkunst bestudeert is reeds bekend met een aantal hiervan, zoals het missaal van bisschop Zweder van Culemborg, het Hoya-missaal in Münster, het Greiffenklau-missaal in Baltimore en het Egmond Brevier in New York. Naast deze topstukken omvat deze studie ook een aantal onbekende en ongepubliceerde manuscripten, zoals de getijdenboeken Frauenfeld, Utrecht 16.B.8 en Philadelphia en enkele fragmenten uit een verloren gegane vulgaat.

Opbouw van deze studie Deze studie is opgebouwd uit twee delen: vijf hoofdstukken in het eerste deel en zes casussen in het tweede. Tussen de hoofdstukken en de casussen bestaat een wisselwerking. De casussen behandelen één miniatuur, één iconografie, een reeks voorstellingen of bestuderen een enkel handschrift. Het hierin gepresenteerde onderzoek is te uitgebreid voor een bespreking binnen het kader van een hoofdstuk, waardoor de keuze op een afzonderlijke casus viel. De resultaten die daaruit volgen, evenals de daarin toegepaste onderzoekstechnieken, komen terug in de hoofdstukken en worden daar aangevuld met, of afgezet tegen, de overige handschriften in het corpus. Andersom fungeert de informatie uit de hoofdstukken veelal als handvat om het onderzoek in de casussen te kunnen volgen. De reden dat de casussen achter de hoofdstukken zijn geplaatst is dat de hierin toegepaste onderzoekstechnieken en de onderzochte informatie niet een-op-een overeenkomt met de hoofdstukken.

Het eerste hoofdstuk bevat de stand van wetenschap met betrekking tot de Utrechtse boekproductie en tot de Zwedermeesters zelf, evenals het doel van deze studie en de gehanteerde methodologie. Tevens wordt kort de historische situatie in Utrecht geschetst in de periode waarin de Zwedermeesters actief waren. Hierbij gaat de aandacht uit naar het Utrechtse Schisma, de strijd om de bisschopszetel waarin enkele belangrijke opdrachtgevers uit het corpus nauw betrokken waren.

In hoofdstuk twee worden de boeken en hun opdrachtgevers geïntroduceerd. Aangezien de 31 overgeleverde handschriften de primaire bronnen zijn, is het van belang

Page 21: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

3

de handschriften uitgebreid te introduceren om de lezer vertrouwd te maken met het materiaal en de samenstelling van het corpus. Er wordt in dit hoofdstuk nadruk gelegd op de opdrachtgevers om een beeld van de clientèle van de Zwedermeesters te vormen. Hoofdstuk drie gaat dieper in op de individuele verluchters van de Zwedergroep. Aan de hand van nauwgezet stilistisch onderzoek wordt een poging ondernomen de verluchters van elkaar te onderscheiden. Met de huidige stand van wetenschap over de organisatie van werkplaatsen als leidraad, wordt getracht de verhouding van de verluchters ten opzichte van elkaar te reconstrueren.

Het vierde hoofdstuk richt zich volledig op de geschilderde secundaire decoratie en het penwerk. Dit aspect van het middeleeuwse boek kreeg de laatste decennia weliswaar meer aandacht, maar is in het geval van de Zwedermeesters nauwelijks in kaart gebracht. Een deel van dit hoofdstuk wordt in beslag genomen door een inventarisatie van de geschilderde randdecoratie. Daarna wordt aandacht besteed aan de ‘bonte-stijl’-rand, een gangbaar type randdecoratie dat als algemeen Utrechts geldt. Uit bestudering van deze rand blijkt dat stilistische verschillen in de uitvoering kenmerkend kunnen zijn voor de maker.

Het vijfde en laatste hoofdstuk is meer dan alle voorgaande hoofdstukken een introductie op de casussen uit het tweede deel. Hierin worden enkele elementen van het productieproces beschreven aan de hand van voorbeelden in het Zwedercorpus. De onderwerpen die in dit hoofdstuk ter sprake komen vloeien voort uit de eerste drie casussen uit het tweede deel van deze studie.

Deel twee bestaat uit zes casussen. In casus 1 staat de productiewijze van een enkele miniatuur centraal: de bladgrote miniatuur van de Steniging van Stefanus in the British Library. De vervaardiging van deze miniatuur verliep in meerdere fasen, waarbij vertrouwde motieven als uitgangspunt dienden en net zo lang werden bewerkt totdat er een voorstelling ontstond die iconografisch dicht bij de Bijbeltekst aansloot. Door een analyse van het modellengebruik en technische hulpmiddelen zoals infraroodreflectografie en ramanspectroscopie wordt dit proces gevolgd.

De tweede casus bestudeert een aantal miniaturen met de Presentatie in de tempel. De komst van een modeltekening uit Parijs halverwege de jaren ’20 bracht teweeg dat de Zwedermeesters oude motieven loslieten en hoofdzakelijk het nieuwe model gebruikten. Maar mogelijk op verzoek van een opdrachtgever werd ook deze losgelaten en namen zij toevlucht tot het werk van een Italiaanse schilder om het Bijbelverhaal preciezer weer te kunnen geven.

Ook in de derde casus staat modellengebruik centraal. Hierin wordt de samenhangende reeks van de Passiecyclus in verschillende handschriften gevolgd. De Zwedermeesters maakten in hun vroegste handschriften gebruik van een groep composities die zij volledig vervingen nadat nieuwe modellen uit Parijs en van Jan van Eyck

Page 22: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Introductie

4

hun intrede deden. Deze casus illustreert dat de Passiecyclus als eenheid werd beschouwd doordat alle voorstellingen gelijktijdig werden vernieuwd. Tevens wordt duidelijk hoe groot de voorkeur voor de nieuwste modellen was en laat het opnieuw zien dat oude composities werden afgedankt zodra er nieuwe beschikbaar kwamen.

De laatste drie casussen, 4 t/m 6, behandelen ieder een belangrijk handschrift in het corpus. Casus vier bestudeert de secundaire decoratie in het Greiffenklau-missaal in het Walters Art Museum in Baltimore. Gedetailleerd onderzoek wijst uit dat het secundaire werk door twee handen werd aangebracht. Het missaal bleef echter door de Zwedermeesters onvoltooid, totdat de Meester van Katherina van Kleef er de laatste hand aan legde. Diens aandeel in het handschrift blijkt bovendien groter te zijn dan tot dusverre werd gedacht.

Casus vijf bespreekt de totstandkoming van de driedelige Latijnse Lochorst Bijbel in het Fitzwilliam Museum in Cambridge. Een codicologische analyse van de drie delen maakt inzichtelijk dat de Zwedermeesters pas in een latere fase bij de productie betrokken raakten en dat zij gemachtigd waren het werk uit een eerdere productiefase te wijzigen.

De laatste casus van dit boek betreft het meest uitzonderlijke handschrift van het Zwedercorpus: het Egmond Brevier in de Morgan Library & Museum in New York. Het decoratieprogramma van dit brevier is zo uitgebreid dat het werk werd verdeeld tussen meerdere Zwedermeesters en enkele verluchters in de stijl van de Meesters van Otto van Moerdrecht. In deze casus wordt bestudeerd op welke wijze de werkverdeling verliep en wie hierbij de belangrijkste verluchter was.

Page 23: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Deel 1: Hoofdstukken

Page 24: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van
Page 25: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

7

Hoofdstuk 1: Stand van wetenschap, methodologie en een historische schets

Hieronder komt de historiografie van de Utrechtse boekproductie en dat van de Zwedermeesters aan bod. Het hoofdstuk sluit af met een korte historische schets van de politieke en religieuze situatie in Utrecht ten tijde van de actieve periode van de Zwedermeesters.

Stand van wetenschap: Boekproductie in Utrecht1 Sinds A.W. Byvanck bijna een eeuw geleden cruciale stappen zette op het terrein van de boekverluchting in de Noordelijke Nederlanden, is de kennis over de productie van handschriften aldaar toegenomen.2 De tentoonstelling The Golden Age of Dutch Manuscript Painting uit 1989 en de inspanningen van het Alexander Willem Byvanck Genootschap onder leiding van Anne Korteweg, hebben de kennis van handschriften met een Noord Nederlandse herkomst sindsdien aanzienlijk vergroot.3

1 De wetenschappelijke studies die tot nu toe werden uitgevoerd betroffen veelal niet-Utrechtse verluchters buiten deze bloeiperiode om. Lydia Wierda over de werkplaats van de Domus Parva in Zwolle (1475-1500, Wierda 1995). Marrow schreef een monografie en introductie op een facsimile van de Meester van Margareta van Kleef (lokalisatie onbekend, mogelijk Utrecht of Den Haag, ca. 1395-1400, Marrow 1995). Klara Broekhuijsen over de Zwarte-Ogen-Meesters (Holland, ca. 1490-1510, Broekhuijsen-Kruijer 1997; Broekhuijsen-Kruijer 2009). Saskia van Bergen bestudeerde de Zuid Nederlandse tak van de Moerdrechtmeesters (ca. 1430. Van Bergen 2007). De Utrechtse verluchter Antonis Rogiersz. Uten Broec, c.q. de Meester van de Bostonse Stad Gods, werd bestudeerd door Klaas van der Hoek (Van der Hoek 2004) en was recentelijk onderwerp van een masterscriptie van Renée Joosse (Joosse 2014). De Utrechtse Kleefmeester is doorlopend onderwerp van studie geweest (belangrijke publicaties: Gorissen 1973; Calkins 1979; Nijmegen 2009; Hours of Catherine of Cleves – Facsimile 2010. 2 Byvanck publiceerde meerdere artikelen in een opeenvolgende reeks in twee tijdschriften. In het Gildeboek heette de reeks Utrechtse Miniaturen en bestaat uit vijf hoofdstukken, allemaal gepubliceerd in Gildeboek jaargang 6 (Byvanck 1923 & 1924). Zijn reeks in de Oudheidkundig Jaarboek had de titel Aantekeningen over handschriften met miniaturen en bestaat uit 12 artikelen, gepubliceerd over een periode van een aantal jaar. De samenwerking tussen Byvanck en Hoogewerff bracht een imposant standaardwerk voort met besprekingen van alle tot dan toe bekende Noord-Nederlandse handschriften (Byvanck & Hoogewerff 1922-1925). Byvanck publiceerde in 1937 een Franstalig overzichtswerk La miniature dans les Pays-Bas septentrionaux (Byvanck 1937). Overige belangrijke vroege publicaties over Noord-Nederlandse handschriften zijn: Cornelis de Wit (1927, vooral pp. 22-44 voor de bespreking van de Zwedermeesters); Hoogewerff 1936, vol 1, hoofdstuk IX; Finke 1963; Delaissé 1968. Een algemene ontwikkeling van technische aspecten, het schrift en penwerkdecoratie van Nederlandse handschriften in de vijftiende eeuw (geen miniatuurkunst): Gumbert 1990, pp. 24-51. 3 De tentoonstelling The Golden Age of Dutch Manuscript Painting in Museum Catharijneconvent (10 december 1989 – 11 februari 1990) en de Pierpont Morgan Library in New York (1 maart 1990 – 6 mei 1990). De

Page 26: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 1

8

Aan de hand van kalenders, opdrachtgevers en inscripties raakte men aan het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw bekend met een groeiende groep verluchte handschriften met een Noord Nederlandse herkomst. Aanvankelijk stelde Byvanck dat het leeuwendeel van deze handschriften hun origine vond in één enkel klooster: het Kartuizerklooster Nieuwlicht (Nova Lux) net buiten Utrecht.4 De grote stilistische diversiteit verklaarde hij door de geïsoleerde werkomstandigheden van de monniken in hun cel, zonder hoofdverluchter om toezicht te houden of om zijn stijl aan anderen op te leggen. Cornelis de Wit drukte deze theorie echter spoedig de kop in.5 In 1927 was De Wit de eerste die de Noord Nederlandse boekproductie uit de monastieke sfeer haalde en in lekenateliers in de stad plaatste. Lange tijd werd aangenomen dat de Noord Nederlandse verluchterswerkplaatsen van groot formaat waren met de belangrijkste meester aan het hoofd, omringd door assistenten en leerlingen die klusjes uitvoerden en minder belangrijke onderdelen schilderden.6 Eind jaren ‘70 kwam hierin verandering door twee artikelen van Léon Delaissé en een invloedrijke studie van Robert Calkins. Delaissé pleitte in zijn publicaties uit 1967 en 1974 voor een aanpak die hij de ‘archeologie van het boek’ noemde. Hierbij werden alle aspecten van het handgeschreven boek in samenhang met elkaar bestudeerd, in plaats van naar geïsoleerde onderdelen van een handschrift te kijken zoals tot dan toe gebruikelijk was. Deze aanpak brengt aan het licht hoe een handschrift werd geproduceerd en detecteert eventuele aanpassingen tijdens of na vervaardiging. In combinatie met stilistisch onderzoek in zowel de primaire als de secundaire verluchting, kan de distributie van het werk onder de verschillende ambachtslieden worden bestudeerd. Robert Calkins paste deze methode toe op handschriften met verluchting van de Meester van Katherina van Kleef, hierna de Kleefmeester genoemd, waarvan hij de resultaten publiceerde in 1979. Door middel van deze methode kwam hij tot de conclusie dat de Kleefmeester niet aan het hoofd had gestaan van een grote werkplaats met vele assistenten en leerlingen, maar dat hij voornamelijk

bijbehorende catalogus is een standaardwerk (Utrecht / New York 1989). Het Alexander Willem Byvanck Genootschap heeft tot doel verluchte handschriften met een Noord-Nederlandse herkomst te ontsluiten. De database die voortkwam uit de inspanningen van deze werkgroep, was onmisbaar voor mijn onderzoek. Ik wil dan ook mijn dank uiten aan de leden van het genootschap. Voor informatie over het Byvanckgenootschap: Korteweg 1989b. 4 Byvanck 1923, p. 4. 5 De Wit 1927, pp. 10-21; De Wit 1928b, pp. 264-271. Aangezien deze theorie hardnekkig bleek toonde Gumbert (1974, pp. 181-185) nogmaals definitief aan dat de handschriften geen herkomst vonden in het Utrechtse Kartuizerklooster. 6 Panofsky 1953, p. 97. Het gebruik van de termen ‘werkplaats’ en ‘atelier’ zijn problematisch. Hun betekenis verschilt per periode en de termen worden in de literatuur zowel letterlijk gebruikt om de fysieke ruimte aan te geven waarin men werkten, als figuurlijk voor de omvang van het aantal medewerkers binnen een stijl (Alexander 1992, p. 175, noot 42). Over de problematiek van de termen ‘werkplaats’ en ‘meesters’: Van Bergen 2007, pp. 50-51. Over kunstenaarschap in late middeleeuwen: Martindale 1972.

Page 27: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Stand van wetenschap, methodologie en een historische schets

9

zelfstandig werkte. Alleen in geval van tijdsdruk schakelde hij de hulp in van een andere verluchter voor de minder prominente decoratie. Ondanks de bruikbaarheid en de goede resultaten, is de methode van Calkins nooit systematisch toegepast op andere Noord Nederlandse verluchters.

De kleinschaligheid van de boekproductie buiten de Noordelijke Nederlanden blijkt uit meerdere onderzoeken. Zelfs grote productiecentra als Londen, Parijs en Brugge waren niet als grote eenheden georganiseerd. Uit archiefonderzoek in die steden blijkt dat de boekproductie doorgaans eenmanswerk was, dat werd uitgevoerd vanuit kleine werkplaatsjes gesitueerd in of bij het eigen woonvertrek.7 Deelproducenten zoals kopiisten, decorators, verluchters en binders waren in elkaars nabijheid gehuisvest, in dezelfde straat of wijk, wat een informeel karakter bevorderde en waardoor kortstondige ad hoc samenwerkingen gemakkelijk konden worden aangegaan. Ondanks het ontbreken van schriftelijke gegevens met betrekking tot de ruimtelijke organisatie van de boekproductie in Utrecht, is er geen reden om aan te nemen dat dit daar anders zou zijn. Jan Willem Klein omschrijft de gang van zaken in de Nederlanden als een groepje kleine zelfstandigen die, indien nodig, als team konden opereren.8 Een van de deelproducenten kon als aannemer optreden en dit kon zowel de kopiist als de verluchter of een andere partij zijn. Deze observatie wordt ondersteund door recent onderzoek van Anne Korteweg die gegevens over Utrechtse kopiisten, penwerkstijlen en geschilderde decoratie combineerde en aantoonde dat ook in de bisschopsstad zelfstandige deelproducenten zich per opdracht groepeerden.9

Stilistische analyse wijst uit dat er gedurende de actieve periode van de Zwedermeesters talrijke verluchters in de Noordelijke Nederlanden werkzaam waren, waarvan velen waarschijnlijk in Utrecht.10 In de Buurspraakboeken zijn namen van meerdere scrivers en verlichters opgenomen, maar er kunnen geen concrete werken aan deze namen worden toegeschreven.11 Uit de eerste helft van de vijftiende eeuw is slechts één

7 Klein 1995, pp. 7-9 (Middelnederlandse handschriften); Christianson 1989 (Londen, vooral p. 96); Scott 1996, vol I, pp. 27-28 (Londen); Rouse & Rouse 2001 (Parijs). 8 Klein 1995, p. 11. 9 Korteweg 2009, pp. 47-53. 10 Het is onmogelijk aan de hand van de overgeleverde handschriften een schatting te geven van het totaal aantal verluchters in de Noordelijke Nederlanden in de periode 1415-1440. Van vrijwel alle bekende stijlen moet nog worden onderzocht of het een of meerdere verluchters betreft. Voor de belangrijkste verluchters uit deze periode: Utrecht / New York 1989, hoofdstukken II, III en V. 11 Tussen 1390-1440 werden er 35 nieuwe burgers in de Buurspraakboeken opgenomen met de aanduiding perkementer, scriver of verlichter. Nieuw ingeschreven burgers die specifiek zijn aangeduid als verluchter zijn: Roelof Visch (1390), Jan van Meerlo (1398), Loef van Benscoep (1403), Willam Engelsman (1413), Henric Henrics soen (1433) en Godevaert Jacop soen (1434). Daarnaast staan er vele namen zonder vermelding van het beroep, onder wie meer kopiisten en verluchters schuil kunnen gaan. De Buurspraakboeken vermelden alleen de namen van nieuw ingeschreven burgers. Ook onder geboren burgers van Utrecht zullen mensen zijn

Page 28: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 1

10

verluchter bij naam bekend aan wie bestaand werk kan worden gekoppeld: Claes Brouwer, een verluchter in de stijl van de Meesters van Otto van Moerdrecht, hierna de Moerdrechtmeesters.12 Maar waar geschilderde decoratie en penwerk zelfs met ontbreken van de naam van de uitvoerder bestudeerd kan worden op grond van stijl, wordt onderzoek naar samenwerking in de Utrechtse boekproductie met name bemoeilijkt door de geringe informatie over kopiisten.13 Het laat gotische boekschrift, waarvan de professionele kopiist zich veelal bediende, is verstoken van persoonlijke kenmerken wat het onderscheiden van schrijfhanden moeilijk maakt. Er zijn weinig kopiisten bij naam bekend aan wie meerdere handschriften kunnen worden toegeschreven, waarvan een of meerdere exemplaren zijn verlucht. Johannes de Malborch is voor ons de belangrijkste.14 De Malborch liet in twee handschriften daadwerkelijk zijn naam achter, maar door zijn gewoonte zijn schrift op te luisteren met draken en grotesken kan hij ook in handschriften worden herkend waarin hij zijn naam achterwege liet. James Marrow schreef acht verluchte handschriften aan hem toe, evenals één ongedecoreerd boek.15 Hieraan kunnen nu twee vrijwel ongedecoreerde fragmenten in een privécollectie worden toegevoegd, evenals een Latijns getijdenboek in de Free Library in Philadelphia met verluchting van de Zwedermeesters.16 Het totaal aantal handschriften dat werd geschreven door Johannes de Malborch en werd verlucht door de Zwedermeesters komt hiermee op vier; de overige handschriften zijn voorzien van

geweest die zich bezig hielden met de boekproductie (Van Klaveren 1935; Finke 1963, p. 29 noot 14 en p. 42, noot 36). Pogingen om namen en handschriften aan elkaar te koppelen waren vruchteloos of niet overtuigend (Hoogewerff 1936, vol. 1, p. 446; Hoogewerff 1961, p. 26; Finke 1963, p. 31 noot 19 en pp. 55-56; Boon 1966, p. 15).12 Zijn naam is bekend uit een aantekening op een van de schutbladen in de Historiebijbel in Brussel (Brussel, KB, 9018-19 en 9020-23). Zie hiervoor Utrecht / New York 1989, cat. nr. 39. Er zijn enkele vroegere of latere Noord-Nederlandse verluchters en penwerkdecorators bij naam bekend aan wie concreet werk gekoppeld kan worden. Zij schreven hun naam in de marge of verborgen deze in initialen. Dit zijn Michiel van der Borch (Chavannes-Mazel 2008, pp. 20-21), Antonis Rogiersz. uten Broec (Van der Hoek 2004), Spierinck (Utrecht / New York 1989, pp. 233-234, cat. nrs. 82 en 83; Van der Hoek 1989, pp. 163-182; Van der Hoek 1991), Frans Maler (Den Haag 1992, pp. 30, 142-143 en cat. nr. 139). 13 In tegenstelling tot omringende landen werd in de vijftiende eeuw groot deel (60-70%) van Nederlandse handschriften in een kloosteromgeving geschreven. Men kan aannemen dat seculiere teksten vrijwel uitsluitend buiten de kloostermuren werden vervaardigd, veelal door lagere geestelijkheid zoals parochiepriesters. Daarnaast waren er professionele kopiisten. Gumbert 1990, pp. 52-79. 14 Naast Johannes de Malborch is er broeder Theodericus Ghijsberti (= Dirk Ghijsbertz.), kanunnik in St. Augustinus ofwel het Huis van St. Maria en de Twaalf Apostelen in Utrecht. Hij schreef en signeerde een kopie De civitate Dei van Augustinus in Boston (‘De Bostonse Stad Gods’: Boston, PL, ms. F. Med. 10) en minstens vier andere nog bestaande handschriften (Utrecht, UB, 55 (3.B.3); Utrecht, UB, 80 (1.K.11); Utrecht, UB, 83 (3.D.4); Utrecht, UB, 110 (2.C.10). Met dank aan James H. Marrow. 15 Marrow 1993. 16 De twee fragmenten in een privécollectie (ca. 1420) bevatten alleen champie-initialen en lombarden met wat penwerk. Met dank aan Rob Dückers. Het getijdenboek is Philadelphia, Free Library, Lewis E 88 (hierna: Philadelphia).

Page 29: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Stand van wetenschap, methodologie en een historische schets

11

verluchting in andere stijlen.17 Ondanks het relatief hoge aantal Zwederhandschriften, blijkt dat De Malborch als professioneel kopiist geen vast team vormde met een specifieke verluchter. Johannes de Malborch was wellicht afkomstig uit Malburgen (of Malburg) bij Arnhem en Nijmegen in Gelre, maar door het Zwolse missaal van Johan van de Zande en de Utrechtse verluchting en penwerk in zijn handschriften was hij in ieder geval in de bisschopsstad actief.18

Korteweg betrok bij haar onderzoek naar de organisatie van de Utrechtse boekproductie ook het penwerk. De aandacht voor penwerk in Noord Nederlandse handschriften bloeide op in de jaren ’70 met als belangrijkste overzichtswerk de catalogus Kriezels, aubergines en takkenbossen. Randversiering in Noordnederlandse handschriften uit de vijftiende eeuw (1992).19 In de Noordelijke Nederlanden hadden regio’s en steden specifieke penwerkkenmerken die als hulpmiddel kunnen dienen bij de lokalisatie van handschriften. In Utrecht waren er meerdere penwerkstijlen gangbaar.20 Wie er voor het penwerk verantwoordelijk was, is vaak onduidelijk en het kon ook verschillen. Er zijn Utrechtse handschriften bekend waarbij de verluchter het penwerk aanbracht, zoals de Kleefmeester in enkele gevallen deed.21 In de meeste gevallen lijkt het penwerk daarentegen niet het domein te zijn geweest van de verluchter of kopiist, maar van een gespecialiseerde partij: de penwerkdecorator. Overeenkomstige penwerkstijlen in meerdere boeken zijn een sterke indicatie dat hiervoor dezelfde persoon verantwoordelijk was. Daarentegen duidt een penwerkstijl met een grotere stilistische diversiteit mogelijk op meerdere personen die nauw met elkaar samenwerkten, zoals een meester met zijn leerlingen.22 Dat

17 Dit zijn: Rouen-groep: Den Haag, KB, 77 L 45 (ca. 1400-1410). Meesters van Dirc van Delf: Los Angeles, PGM, ms. 40 (ca. 1405-1410). Navolger Hofstijl: Baltimore, WAM, W. 185 (ca. 1410-1415). Meester van Maria van Gelre: Münster, LWL-MKK, ms. 528 (ca. 1415). Meester van BRNO Speculum: Kaapstad, NLSA, ms. Grey 3 a 16 (ca. 1415-1425). Zwedermeesters: Zwolle (1415, gesigneerd); Den Haag 133 M 131, (ca. 1420-1425); Philadelphia (ca. 1425); Stockholm (ca. 1430). Ongedecoreerd: Berlijn, SBB-PK, ms. Germ. qu. 176 (eerste kwart 15e eeuw, gesigneerd). Marrow 1993, pp. 266-267, 270; Korteweg 2009, p. 53. Ook van de Haarlemse schrijver Allart Reynersz. van Akersloot zijn drie handschriften bekend met in alle drie verschillende penwerkstijlen. Den Haag 1992, p. 31, cat. nrs. 70 en 95. 18 Marrow 1993, pp. 269-270. 19 Den Haag 1992. De studie naar het penwerk in Noord-Nederlandse handschriften kwam voort uit de werkgroepen van Peter Gumbert halverwege ’70 van de vorige eeuw, met vele publicaties als resultaat. Korteweg 1986; Hülsmann 1989a (Introductie op de techniek, ontwikkeling en hiërarchie van penwerk); Hermans 1989; Hülsmann 1989b (Beschrijvingsmethode penwerk); Nieuwstraten 1989 (penwerk en margedecoratie in Haarlem); Klein 1989 (penwerk in Gouda); Gerritsen-Geywitz 1989 (penwerk in Utrecht); Gerritsen-Geywitz 1991; Gerritsen-Geywitz 2003 (penwerk in Utrecht); Gerritsen-Geywitz 2007 (14e eeuws penwerk in Utrecht); Bigus & Jaski 2009; Gerritsen-Geywitz 2009 (Utrechts penwerk); Hülsmann 2009 (Noord-Hollands penwerk); Gerritsen-Geywitz 2013 (penwerk in Maaseik). 20 Belangrijkste publicaties over vijftiende-eeuws Utrechts penwerk zijn: Den Haag 1992, pp. 33-55; Gerritsen-Geywitz 2003. 21 Korteweg 2009, pp. 58-66. 22 Gerritsen-Geywitz 2009, p. 20.

Page 30: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 1

12

het penwerk doorgaans door een aparte partij werd aangebracht blijkt uit projecten waaraan meerdere kopiisten, meerdere decorators en meerdere verluchters werkten, maar waarin de indeling van de verschillende productiefasen niet met elkaar samenvalt. Korteweg geeft hiervoor als voorbeeld de grote Utrechtse Historiebijbel in Brussel.23 Ieder productieonderdeel van dit handschrift is in een aparte fase door onafhankelijke ambachtslieden uitgevoerd. De coördinator van deze bijbel heeft tussen de fasen door, dus na voltooiing van het schrift en na voltooiing van het penwerk, alle katernen verzameld en opnieuw verdeeld. Dat in de handschriften van Johannes de Malborch naast verschillende verluchtersstijlen ook meerdere penwerkstijlen voorkomen, is een indicatie dat hij niet eigenhandig het penwerk aanbracht en evenmin op vaste basis met een penwerkdecorator samenwerkte.

Stand van wetenschap: De Zwedermeesters De bestudering van de Zwedermeesters verliep langs traditionele kunsthistorische paden waarbij connaisseurschap en stijlkritiek de belangrijkste middelen waren. De Wit groepeerde in zijn dissertatie uit 1927 de tot dan toe bekende Utrechtse handschriften op grond van stilistische overeenkomsten.24 Handschriften met overeenkomstige stijlkenmerken zag hij als producten van een professioneel lekenatelier in de stad, met een meester aan het hoofd en omringd met leerlingen en assistenten. Een van deze ateliers groepeerde hij rondom de verluchter die hij de ‘Meester van Zweder van Culemborg’ noemde, een noodnaam die verwijst naar het missaal van de Utrechtse bisschop dat hij als eerste uitvoerig bestudeerde.25 De kern van het Zwedercorpus werd al in deze vroege publicaties gevormd en bleef zo goed als ongewijzigd, al zijn er in loop der tijd enkele handschriften aan toegevoegd die opdoken in (privé)collecties en bij veilingen. De Zwedermeesters werden in menig publicatie over de Noord Nederlandse boekverluchting besproken, maar een samenhangend onderzoek naar de handschriften en de werkplaatspraktijken bleef achterwege. De vroegste literatuur beperkt zich veelal tot een korte bespreking van de mooiste Zwederhandschriften, eventueel aangevuld met een beknopte codicologische beschrijving. In The Golden Age-catalogus was de waardering van de Zwedermeesters en de omvang van hun corpus dusdanig gegroeid dat aan hen een volledig hoofdstuk werd gewijd.26 De handschriften werden echter afzonderlijk beschreven, en een overzicht van de organisatie en output van de Zwedergroep kwam niet goed uit de verf. In de jaren ’90 verschenen twee (niet-kunsthistorische) monografieën

23 Korteweg 2009, p. 53. 24 De Wit 1927. 25 De Wit 1928a. 26 Utrecht / New York 1989, pp. 97-116. De inleiding en catalogusbeschrijvingen met betrekking tot de Zwedermeesters werden geschreven door Helen Wüstefeld.

Page 31: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Stand van wetenschap, methodologie en een historische schets

13

over het missaal van Zweder van Culemborg in Bressanone en het Hoya-missaal in Münster.27 Recentelijk zijn de Zwedermeesters vooral ingezet ter illustratie van het uitzonderlijke karakter van anderen: in de tentoonstelling over de Gebroeders Van Limburg in 2005 vervulden zij de rol van navolgers en in de tentoonstelling over de Kleefmeester in 2009 van voorlopers.28 Belangrijke thema’s in de literatuur met betrekking tot de Zwedermeesters waren hun naamgeving, opdrachtgevers, organisatiestructuur en lokalisatie; de werkplaatspraktijken en de secundaire decoratie bleven relatief onderbelicht.

Naamgeving en organisatie Pogingen om namen uit het Utrechtse archief aan de Zwedermeesters te koppelen bleven zonder resultaat. Maar zelfs al was een identificatie succesvol geweest, had dit weinig opgeleverd: een naam zonder aanvullende informatie over de opleiding, het milieu en de levenswandel van een kunstenaar is niet bruikbaar bij het samenstellen van een oeuvre. Als toeschrijvingen niet mogelijk zijn neemt men toevlucht tot een noodnaam. Werk onder de noemer ‘anoniem’ is veelal tot vergetelheid gedoemd, terwijl een noodnaam ervoor kan zorgen dat een kunstwerk wordt opgenomen in het kunsthistorische discours en het essentieel is om kunstwerken aan elkaar te verbinden of juist van elkaar te onderscheiden.29 De Wit introduceerde de noodnaam ‘Meester van Zweder van Culemborg’.30 Deze naam refereerde aanvankelijk uitsluitend naar de hoofdverluchter van het missaal van de Utrechtse bisschop in Bressanone. Hoewel de ‘Meester van Zweder van Culemborg’ spoedig zijn plek in de literatuur vond, klonken er ook tegengeluiden van auteurs die deze noodnaam afwezen. Hoogewerff, van mening dat deze hoofdverluchter niet daadwerkelijk in opdracht van de bisschop had geschilderd, introduceerde voor dezelfde verluchter de naam Pancratius, naar een Utrechtse heilige.31 Doordat beide namen naar dezelfde verluchter verwezen werden Pancratius en de ‘Meester van Zweder van Culemborg’ in de literatuur afwisselend gebruikt. De verluchting die aan deze schilder werd toegeschreven nam in de loop der tijd toe; stilistische afwijkingen werden toegeschreven aan assistenten, leerlingen, voorlopers of navolgers. In 1963 kwam Ulrich Finke na grondige bestudering van het tot dan toe gevormde corpus tot de conclusie dat één van de andere handen binnen de groep dusdanig karakteristiek is dat deze een eigen noodnaam verdiende. In navolging van Hoogewerff noemt hij deze miniaturist ‘Poncianus’, naar een andere Utrechtse

27 Missaal van Zweder van Culemborg in Bressanone: Scheiber 1992. Hoya-missaal in Münster: Haller 1996. 28 Gebroeders Van Limburg: Nijmegen 2005. Kleefmeester: Nijmegen 2009. 29 Voor de geschiedenis, de functie en gevaren van kunstenaarsnamen en noodnamen: Reynaud 1978; Foucault 1979, p. 147. 30 De Wit 1927, p. 29. 31 Hoogewerff 1936, vol 1, p. 425; Hoogewerff 1961, pp. 20, 25. Voor het patronaat en de vervaardiging van het missaal, zie hoofdstuk 2, ‘Missalen’.

Page 32: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 1

14

heilige.32 De noodnamen Pancratius en Poncianus hebben in tegenstelling tot de gebruikelijke praktijk geen inhoudelijke relatie met het werk van de desbetreffende verluchters; zij hebben nooit de heilige waarnaar zij zijn vernoemd geschilderd en evenmin zijn de namen afgeleid van een karakteristiek element, opdrachtgever of een belangrijk handschrift.

Ook enkele andere verluchters uit de Zwedergroep kregen een noodnaam. Panofsky introduceerde de ‘Meester van de Stockholmse Catharina’ voor de schilder van de bladgrote miniatuur in getijdenboek Stockholm waarin de vrouwelijke opdrachtgever voor de heilige Catharina knielt (afb. 21).33 Pächt en Jenni creëerden de naam de ‘Meester van de Scheppingsscènes’ voor de schilder van de randdecoratie met scheppingsscènes in de marge op een van de bladen in de vierdelige vulgaat in Wenen (afb. 108).34 Aangezien deze twee handschriften in de literatuur weinig aandacht kregen, drongen deze noodnamen nauwelijks door. Enkele verluchters die karakteristiek genoeg zijn om duidelijk van de rest te kunnen worden onderscheiden, werden daarentegen nooit apart benoemd. Zij werden omschreven als ‘omgeving van’, ‘atelier van’, ‘navolger van’ of zelfs ‘voorloper van’ om hun relatie tot de Meester van Zweder van Culemborg kenbaar te maken.35 In de tentoonstellingscatalogus The Golden Age koos men ervoor de problematiek rondom de benaming en het handenonderscheid te ontwijken en de neutrale en overkoepelende meervoudsvorm ‘Meesters’ van Zweder van Culemborg te hanteren.36 De noodnaam Meester van Zweder van Culemborg, ooit geïntroduceerd voor een enkele verluchter binnen de groep, werd hiermee omgevormd tot een stijlaanduiding.

Meerdere auteurs deden uitspraken over de organisatie van de werkplaats. Als naamgever van de stijl werd de Meester van Zweder van Culemborg veelal beschouwd als de centrale figuur en het hoofd van een grote werkplaats.37 De overige verluchters in de

32 Finke 1963, p. 43. 33 Panofsky 1953, p. 101. 34 Pächt & Jenni 1975, p. 20. De noodnaam Meester van de Scheppingsscènes werd nog genoemd in The Golden Age (Utrecht / New York 1989, cat. nr. 33) maar kreeg verder weinig navolging. 35 Een gelijke situatie doet zich voor in de studie naar de Boucicautmeesters van Millard Meiss (Meiss 1968). Als hoofdverluchter van de stijl gold de schilder van het getijdenboek van Maarschalk De Boucicaut (Parijs, MJA, ms. 2). Enkele verluchters kregen een eigen naam toebedeeld, zoals de Mazarine Meester, naar een getijdenboek in Bibliothèque Mazarine (Parijs, BM, ms. 469). Verluchting met stilistische afwijkingen omschreef hij als ‘Boucicautmeester en werkplaats’, ‘Boucicaut werkplaats’, ‘Boucicaut assistent’, ‘omgeving Boucicautmeester’ en ‘navolger van de Boucicautmeester’ (opgemaakt uit onderschriften van afbeeldingen). Eenzelfde discussie wordt gevoerd over contemporaine verluchters zoals de Rohan Meester en de Bedford Meesters (zie bijvoorbeeld König 2006). 36 Utrecht / New York 1989, pp. 97-116. Eberhard König (2013, p. 349, noot 8) noemt het gebruik van de meervoudsvorm een eccentric tendency. 37 De naamgever van een stijl is niet altijd de belangrijkste verluchter. De Moerdrechtmeesters zijn vernoemd naar de Postilla litteralis vetus et novum testamentum van Nicolaus de Lyra (Utrecht, UB, ms. 252), besteld door Otto van Moerdrecht. Van de verluchter die voor dit handschrift verantwoordelijk was, is geen ander werk bekend. Voor de

Page 33: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Stand van wetenschap, methodologie en een historische schets

15

groep werden met hem vergeleken en op grond van stilistische diversiteit bestempeld als zijn leerling, assistent of navolger. Hij was de

. Erwin Panofsky schrijft dat de Meester van Zweder van Culemborg ‘seem[ed] to have prospered as chefs d'atelier (…) surrounded by many assistants.’ 38 Onder invloed van Robert Calkins, die aantoonde dat grote werkplaatsen als deze in de Noordelijke Nederlanden onwaarschijnlijk waren, deed Helen Wüstefeld in The Golden Age enkele uitspraken met betrekking tot de organisatie van de Zwedergroep.39 Helaas wordt geen van deze uitspraken beargumenteerd. De catalogus vermeldt dat de stijl van de Meesters van Zweder van Culemborg werd uitgevoerd in meerdere werkplaatsen. De eerste Zwedermeester kan worden gelokaliseerd in Utrecht, maar spoedig verspreidde zijn stijl zich over meerdere werkplaatsen die mogelijk van Holland tot Gelre waren gevestigd. Getuige het aantal handen dat in een enkel handschrift actief was, werden de boeken vervaardigd in werkplaatsen met meerdere assistenten. Er zouden ongeveer twintig handschriften in de stijl van de Meesters van Zweder van Culemborg zijn overgeleverd, en daarnaast zijn er talrijke andere boeken van de hand van volgers van een lager allooi. Het gebruik van de meervoudsvorm ‘meesters’ maakt deze laatste uitspraak onduidelijk: welke handschriften kunnen beschouwd worden als een product van de Zwedergroep en welke verluchters worden beschouwd als volgers van een lager kaliber? The Golden Age lijkt in ieder geval de groepering rondom dé Meester van Zweder van Culemborg te hebben losgelaten en hiermee eveneens het beeld van een grote werkplaats. Het gebruik van de meervoudsvorm ‘meesters’ droeg er echter toe bij dat een poging om door middel van handenonderscheid dieper in de werkplaats door te dringen ontweken kon worden. De overkoepelende stijlnaam had tevens als negatieve bijkomstigheid dat er eenvoudig handschriften aan de Zwedermeesters konden worden toegeschreven die stilistisch weinig verwantschap met de stijl tonen.40

De ouderwetse opvatting van een grote werkplaats met één verluchter aan het hoofd komt niet meer overeen met de huidige kennis van de organisatie van boekverluchters in Utrecht. Het beeld dat The Golden Age schept ligt waarschijnlijk dichter bij de waarheid, maar moet worden aangescherpt. Nooit eerder is aan de hand van het volledige corpus onderzocht wat de positie van de verschillende verluchters in de Zwedergroep daadwerkelijk was: is de Meester van Zweder van Culemborg terecht altijd

stijl wordt gewoonlijk de verluchter met de naam Meester D als uitgangspunt genomen. Van Bergen 2007, pp. 37-45. 38 Panofsky 1953, pp. 97-98. 39 Utrecht / New York 1989, pp. 74, 98-99. 40 Een voorbeeld hiervan was het getijdenboek dat tot aan 2009 te koop was bij antiquariaat Les Enluminures. Het boek werd onterecht omschreven als ‘omgeving van de Meesters van Zweder van Culemborg’. Zie hoofdstuk 2, noot 2.

Page 34: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 1

16

als de belangrijkste verluchter aangewezen of had hij wellicht een minder prominente rol? Om dit te kunnen vaststellen moeten alle verluchters aanvankelijk als gelijken worden bestudeerd, voordat aan de hand van patronen of hiërarchie in de werkverdeling kan worden bepaald welke positie de verluchters ten opzichte van elkaar lijken te hebben gehad.

Lokalisatie van de Zwedermeesters Er is veel gezegd en geschreven over de lokalisatie van de Zwedermeesters. In publicaties uit het einde van de 19e en het begin van de 20e eeuw wordt aan enkele Zwederhandschriften door gebrek aan kennis over Noord Nederlandse handschriften een Duitse herkomst toegekend.41 Dit werd al spoedig bijgesteld naar Utrecht, wat lange tijd als enige serieuze kandidaat gold. Panofsky gooide in 1953 de knuppel in het hoenderhok door te suggereren dat enkele Noord Nederlandse handschriften geheel of deels in het hertogdom Gelre waren vervaardigd.42 Bij zijn argumentatie van dit standpunt spelen twee Zwederhandschriften een belangrijke rol: het Egmond Brevier en een getijdenboek in Stockholm. Panofsky veronderstelde dat de decoratie van het Egmond Brevier begon in Gelre in opdracht van hertog Reinoud IV (1365-1423).43 In dezelfde periode zou in Gelre met de decoratie van het getijdenboek Stockholm zijn gestart.44 Na de dood van de Reinoud IV begon volgens Panofsky de exodus van verluchters naar Utrecht; de mecenas was immers weggevallen en daarmee ook de werkgelegenheid van de boekschilders aldaar. Gelre als plaats van herkomst werd door enkele auteurs overgenomen, zoals door Léon Delaissé in zijn A Century of Dutch Manuscript Illumination, die zich haast er bij te vermelden dat de lokalisatie van de Nederlandse productie hiermee niet volledig is opgelost.45 Hoogewerff wijdt in 1961 een uitgebreide publicatie aan de Gelderse miniatuurkunst. Waar Panofsky echter veronderstelt dat de Zwedermeesters na de dood van Reinoud naar Utrecht trokken, ziet Hoogewerff voor een dergelijke verandering in woonplaats geen enkel bewijs.46 Sterker nog, Hoogewerff bestempelt de Zwedermeesters, samen met de Kleefmeester, als Gelderse ‘hofschilders’.47 In zijn enthousiasme over de nieuwe productieplaats lokaliseert hij niet alleen het Egmond Brevier in Gelre, maar ook

41 Vooral het Hoya-missaal werd in Duits gebied geplaatst. Lübke 1853, p. 345; Nordhoff 1873, p. 55;Vogelsang 1899, p. 23; Hermann 1905, p. 22; Bömer 1926, p. 31. 42 Panofsky 1953, p. 95 noot 7; Panofsky 1971, pp. 100-106. 43 Het handschrift zou volgens Panofsky (1971, p. 100) pas in Utrecht zijn voltooid rond ca. 1440-1445. 44 Panofsky 1953, pp. 100-102. 45 Delaissé 1968, p. 21 noot 25. 46 Hoogewerff 1961, p. 24. 47 Hoogewerff 1961, p. 25.

Page 35: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Stand van wetenschap, methodologie en een historische schets

17

de Lochorst Bijbel, het Greiffenklau-missaal, het Hoya-missaal, het missaal van Margareta van Berg en zelfs het missaal van de Utrechtse bisschop Zweder van Culemborg.48

Panofsky’s theorie hield echter geen stand. Naast Reinoud IV was ook diens neef Arnold van Egmond gerechtigd om de wapens van Gulik en Gelre, die in het Egmond Brevier zijn afgebeeld, te dragen. Arnold is op meerdere gronden de beste kandidaat als opdrachtgever, waarmee het brevier dientengevolge later, rond 1435-1440, moet worden gedateerd.49 Van getijdenboek Stockholm toonde James Marrow aan dat het werd geschreven door de reeds genoemde professionele kopiist Johannes de Malborch, die verschillende handschriften schreef voor Utrechtse opdrachtgevers en van wie geen aanwijzingen zijn dat hij in Gelre werkzaam was. Enkele auteurs waren van mening dat de discussie omtrent een lokalisatie in Gelre of Utrecht weinig oplevert. Archiefmateriaal wijst uit dat sommige kunstenaars in beide steden werkzaam waren, zoals Jan van Meerlo die burgerschap in Utrecht verkreeg in 1398 maar afkomstig was uit Gelre. Volgens Châtelet vormde Utrecht en Gelre samen één artistiek milieu waarin nauwelijks artistieke verschillen zijn aan te geven.50 Uit het vroege Gelre is te weinig werk overgeleverd om een artistieke traditie vast te stellen, en specifieke stilistische kenmerken waaraan de Gelderse verluchtingskunst kan worden herkend ontbreken. Twee Zwederhandschriften waarvan bekend is dat deze werden vervaardigd in opdracht van hooggeplaatste opdrachtgevers in het oosten, het missaal van Margaretha van Berg in Düsseldorf en het Brevier van Arnold van Egmond in New York, hebben sterke Utrechtse kenmerken. Uit niets blijkt dat een opdracht uit Gelre invloed heeft gehad op de Zwederstijl of hun manier van werken. Of een of meerdere verluchters daadwerkelijk – voor korte of langere tijd – in Gelre werkzaam waren, is stilistisch niet aantoonbaar. Desondanks bleef men voorzichtig: in recente literatuur wordt gesuggereerd dat de Zwederstijl zou zijn begonnen in Utrecht, maar snel zou zijn verspreid over meerdere werkplaatsen in de Noordelijke Nederlanden. Zo zouden verschillende Zwederverluchters werkzaam kunnen zijn geweest in Gelre, Delft en/of Brugge doordat verscheidene boeken in het corpus ook verluchting, penwerk of schrift uit deze steden bevat.51

48 Hoogewerff (1961, pp. 47-48) gaat zelfs nog een stap verder door de Zwedermeesters in het in de Oostelijke Nederlanden gelegen Agnietenklooster te plaatsen, waarmee hij zij weer als kloosterlingen bestempelde. 49 Zie voor de discussie over de opdrachtgever van het Egmond Brevier: hoofdstuk 2, ‘Brevieren’. 50 Châtelet 1980, pp. 14-15. 51 Utrecht / New York 1989, pp. 74 en 99; Wüstefeld & Korteweg 2009, cat. nr. 7 (Brugge); Dückers 2005, p. 78 (Gelre).

Page 36: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 1

18

Vraagstelling en methodiek

Doel van deze studie Het doel van deze studie is om door middel van precieze bestudering van alle facetten in het gehele corpus een beeld te krijgen van de organisatie en werkmethode van de belangrijkste Utrechtse verluchtersgroep van de eerste helft van de vijftiende eeuw. Door aanwijzingen over mogelijke opdrachtgevers na te trekken, wordt duidelijker hoe de clientèle van de Zwedermeesters was samengesteld, wat een indicatie is voor de waardering van hun werk. Met betrekking tot organisatie van de groep is de vraag hoeveel meesters er actief waren en hoe zij zich ten opzichte van elkaar verhielden. Is er sprake van een grote groep schilders of handelde men individueel? Valt het te achterhalen op welke wijze eventuele subgroepen met elkaar samenhangen? Inventarisatie en bestudering van de secundaire geschilderde decoratie ondersteunen deze onderzoeksvraag. Wie was er voor de geschilderde secundaire verluchting verantwoordelijk: de verluchter zelf, zoals doorgaans wordt aangenomen, of een andere – gespecialiseerde – partij? Een groot deel van deze studie draait om het gebruik van modeltekeningen in zowel de primaire als de secundaire decoratie. Hiernaar wordt op verschillende manieren gekeken. Wat is de herkomst van modeltekeningen en in welke vorm zijn zij tot de Zwedermeesters gekomen? Op welke wijze werden modeltekeningen gebruikt en aangepast? Wat gebeurde er als er nieuwe tekeningen hun intrede deden; werden de oude composities dan vervangen of bleven beide composities naast elkaar in gebruik? Tevens wordt de werkverdeling onder verluchters binnen en buiten de Zwedergroep bestudeerd. In de laatste drie casussen staan drie belangrijke handschriften centraal: het Greiffenklau-missaal, de Lochorst Bijbel en het Egmond Brevier. In deze boeken waren meerdere verluchters in meerdere stijlen actief en er zal worden onderzocht hoe de uitvoering van het decoratieprogramma verliep. Hoe werd het werk verdeeld en is er een leidinggevende verluchter aan te wijzen? Werkten de verluchters gelijktijdig of zijn er aanwijzingen dat het handschrift in meerdere productiefasen tot stand kwam? Kunnen er aanwijzingen worden gevonden om de lokalisatie van de Zwedermeesters definitief vast te stellen?

Methodologie Dit onderzoek staat in meerdere kunsthistorische tradities. Belangrijk voor deze studie is het traditionele pad van stilistisch handenonderscheid. Het onderscheiden van de verluchters is geen doel op zich, maar een essentieel hulpmiddel bij de bestudering van de Zwedergroep. In de negentiende eeuw ontstond het idee dat aan de hand van stilistische kenmerken de persoon achter de kunst kon worden herkend. Achter iedere succesvolle poging schuilde een artistieke persoonlijkheid, een kunstenaar die het vak had geleerd in een werkplaats. Hij vertoonde stilistische overeenkomsten met zijn leermeester, maar week

Page 37: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Stand van wetenschap, methodologie en een historische schets

19

daar tegelijkertijd vanaf door eigen talent (of het gebrek eraan), kennis van het werk van andere kunstenaars, ervaring en persoonlijke ontwikkeling. Aan de hand van deze scheiding van handen, al dan niet gestaafd door archiefgegevens, werd gepoogd werkplaatsen te reconstrueren en de personen achter de kunstwerken weer tot leven te wekken, waarbij soms zelfs aan de hand van stilistische trekken een karakterisering van een individuele persoonlijkheid te geven. In de afgelopen decennia werd het onderscheiden van handen in de bestudering van de Noord Nederlandse miniatuurkunst vrijwel niet meer nagestreefd. Een van de redenen was de opvatting dat verluchters uit stijlgroepen elkaar stilistisch opzettelijk zo dicht mogelijk probeerden te naderen. Dit geldt zeker in een meester/leerling-relatie of als er een assistent aan het werk was; van hen werd immers verwacht dat zij de stijl van hun meester zo goed mogelijk imiteerden. Het handenonderscheid binnen de Zwedergroep dat in het verleden wel werd uitgevoerd, bleef doorgaans onvoldoende beargumenteerd. Het toenemende gebruik van de meervoudsvorm ‘meesters’ maakte het onderscheiden van de verluchters binnen de groep overbodig. Helaas stagneerde hiermee ook het onderzoek naar de werkpraktijk binnen de Zwedergroep. Voor deze studie naar de Zwedermeesters keer ik terug naar de traditionele paden van het handenonderscheid, met als strikte voorwaarde dat dit kan worden onderbouwd. In hoofdstuk 3 resulteert dit in een stilistische tweedeling van het corpus, waarbij de verluchters in de ene groep beter van elkaar kunnen worden onderscheiden dan in de andere groep. In plaats van krampachtig poging te ondernemen deze verluchters alsnog uit elkaar te halen worden zij als stilistische subgroepen behandeld.52

Handenonderscheid is geen doel maar een middel. Voor de interpretatie van de gegevens die eruit voortkomen hanteer ik meerdere methodes. De belangrijkste hiervan is de archeologie van het handgeschreven boek, waarvoor Léon Delaissé in 1967 al pleitte en die Robert Calkins uit 1979 in de praktijk bracht bij zijn studie naar het getijdenboek van Katherina van Kleef. Bij deze methode draait het niet uitsluitend om de primaire verluchting, maar worden om de miniaturen in context te kunnen plaatsen alle technische en materiële facetten van een boek bekeken, zoals de katernopbouw, het schrift, de geschilderde secundaire verluchting en het penwerk. Vanuit deze gedachte creëerde Robert Calkins een onderzoeksmethode waarbij nauwkeurig stilistisch onderzoek wordt afgezet tegen de codicologische structuur van een handschrift. Door deze methode, voornamelijk geschikt bij boeken waarin meerdere verluchters actief waren, wordt inzichtelijk hoe het werk werd verdeeld – per bifolium, katern, blok of codicologische eenheid – en kunnen patronen in de samenwerking worden ontdekt. In deze studie naar de

52 Handenonderscheid werd behandeld in studies over de Zwarte-Ogen-meesters (Broekhuijsen-Kruijer 1997; Broekhuijsen-Kruijer 2009) en over de Moerdrechtmeesters (Van Bergen 2007, pp. 61-92). De subgroepen die hieruit volgde wezen volgens de auteurs op verschillende handen en/of werkplaatsen. Hoe deze handen of werkplaatsen zich ten opzichte van elkaar verhielden bleef in het midden.

Page 38: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 1

20

Zwedermeesters wordt het onderzoek van Calkins soms een-op-een nagevolgd, zoals bij de bestudering van het Greiffenklau-missaal in casus 4. Een ander keer zijn er enkele wijzigingen in de methodiek aangebracht, maar de achterliggende gedachte van de bestudering van alle aspecten van een handschrift in samenhang met elkaar blijft overeind.

De toepassing van deze methode en het handenonderscheid beperken zich niet tot de primaire verluchting. De afgelopen decennia is de aandacht voor secundaire decoratievormen sterk toegenomen. Verschillende typen Utrechts penwerk werden vooral door inspanning van Gisela Gerritsen-Geywitz geïnventariseerd en benoemd met de achterliggende gedachten dat iedere stijlvariant voortkwam uit een specialist of een kleine werkplaats.53 Niet eerder is met dit uitgangspunt in gedachte gekeken naar de geschilderde secundaire decoratie in handschriften, mede omdat men er vanuit ging dat dit vrijwel altijd door de verluchter zelf werd aangebracht. In hoofdstuk 4 en casus 4 bestudeer ik de geschilderde secundaire decoratie in het Zwedercorpus op dezelfde wijze als het penwerk: er wordt gekeken naar stilistische variaties in de uitvoering die specifiek zijn voor de maker. Aan de hand hiervan kan worden vastgesteld of inderdaad de verluchter hiervoor verantwoordelijk was of dat er (soms) een gespecialiseerde decorator werd ingeschakeld.

Naast de methode van Calkins worden ook andere onderzoeken ter hand genomen om de resultaten van het stilistische handenonderscheid te interpreteren. Archivalische gegevens voor de Utrechtse boekproductie ontbreken. Om het gesignaleerde handenonderscheid toch om te zetten naar een voorzichtige reconstructie van de Zwedergroep, neem ik het onderzoek van Anne van Buren naar de werkplaats van Willem Vrelant als leidraad.54 Aan de hand van archiefgegevens toonde zij aan dat Vrelant als hoofdverluchter slechts een enkele leerling per keer had. Nadat een leerling de werkplaats verliet, nam Vrelant zelf ook weer een leerling en/of assistent aan. Schilders die hun opleiding hadden voltooid konden eventueel een eigen werkplaats opstarten en zo de stijl doorgeven aan hun eigen leerlingen, of konden in de werkplaats in dienst treden. Ondanks de verschillen in datering, lokalisatie en economische situatie, kan deze reconstructie aan de hand van archiefgegevens als achtergrond dienen waartegen de stilistische analyse van de Zwedermeesters geplaatst kan worden. Hierbij wordt de aanname gedaan dat iedere schilder een leertijd moet hebben gehad en dat er op deze wijze op een bepaald moment een relatie tussen (enkele van) de verluchters heeft bestaan; zelfs de meest getalenteerde schilder moet de beginselen van het vak ergens hebben geleerd. De leertijd was het moment waarop belangrijke stilistische kenmerken, kennis van beeldtradities, composities en modeltekeningen werden overgedragen.

Het gebruik van modeltekeningen was cruciaal voor de middeleeuwse verluchter. En dan gaat het niet alleen om composities of delen daarvan, maar ook om de secundaire

53 Zie hoofdstuk 1, noten 19 en 20. 54 Van Buren 1999, pp. 20-26.

Page 39: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Stand van wetenschap, methodologie en een historische schets

21

decoratie die volgens repetitieve patronen werden aangebracht. In de literatuur werd tot nu toe modellengebruik in de vorm van een opsomming gepresenteerd, waardoor er reeds een goed beeld van de herkomst van de gebruikte voorbeelden bestaat. Gedurende dit onderzoek kwamen nieuwe voorbeelden aan het licht, maar de aandacht is verlegd naar de bestudering van de impact van modeltekeningen op de Zwedermeesters en hoe de verschillende verluchters binnen de groep met hun voorbeelden omgingen. Hiervoor worden alle weergaven van een specifieke iconografie of van een cyclus naast elkaar gelegd en met elkaar vergeleken, soms in relatie tot tekstueel bronmateriaal. Door het gebruik van losse figuurschetsen te herkennen, wordt nagegaan hoe de Zwedermeesters hun composities opbouwden.

Als laatste wordt in deze studie gebruik gemaakt van technische onderzoeksmethoden zoals infraroodreflectografie en pigment analyse met ramanspectroscopie. Het technische onderzoek op Zwederhandschriften zou aanvankelijk een grotere rol in deze studie hebben gespeeld, aangezien dit project is gestart als het kunsthistorische deel van een tweeluik. Het tweede deel zou bestaan uit een materiaaltechnische bestudering van het corpus. Omdat in een vroeg stadium het technische deel kwam te vervallen, is dit type onderzoek slechts beperkt uitgevoerd.

Verantwoording noodnamen Voordat ik overga op een korte historische schets van de politieke en religieuze situatie in Utrecht, is het noodzakelijk de door mij gehanteerde noodnamen te verantwoorden. Uit de stand van wetenschap bleek dat er in de loop der jaren verschillende noodnamen zijn bedacht; soms meerdere voor dezelfde verluchter. Twee verluchters uit de groep werden de belangrijkste geacht. De eerste kreeg zowel de naam ‘de Meester van Zweder van Culemborg’ als ‘Pancratius’.55 Het gebruik van Pancratius is wegens de afwezigheid van een inhoudelijke relatie met zijn werk – de naam verwijst niet naar een handschrift, stilistisch kenmerk of opdrachtgever – niet gangbaar en zal hier niet worden gehanteerd. Door het ingeburgerde gebruik van de meervoudsvorm Meesters van Zweder van Culemborg, kan het gebruik van deze naam in enkelvoudsvorm echter tot verwarring leiden. Om deze redenen heb ik ervoor gekozen een nieuwe naam voor deze verluchter te introduceren. Deze naam verwijst naar hetzelfde belangrijke handschrift, het missaal van bisschop Zweder van Culemborg, maar voorkomt verwarring met de meervoudsvorm: de Meester van het Bressanone-missaal, of kortweg de Bressanone-meester. De tweede verluchter kreeg in de literatuur de noodnaam Poncianus. De verluchting die in het verleden aan hem

55 Publicaties waarin de noodnamen Pancratius en Poncianus worden gebruikt: Hoogewerff 1936; Hoogewerff 1961; Finke 1963; Finke 1964; Utrecht / New York 1989, p. 99; Lacaze 1991. Calkins 1991 hanteert ‘Meester Poncianus’. Voor Pancratius gebruikt hij de ‘Meester van Zweder van Culemborg’.

Page 40: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 1

22

is toegeschreven, lijkt echter niet afkomstig van één hand. Het betreft hier een aantal verluchters die stilistisch moeilijk uit elkaar kunnen worden gehaald en die ik, zoals verder wordt behandeld in hoofdstuk 3, als een subgroep behandel. Voor Poncianus geldt hetzelfde bezwaar als bij de naam Pancratius: het ontbreekt aan een inhoudelijke relatie tot het werk. Daarbij is het onduidelijk voor welke van de verluchters de naam oorspronkelijk was bedoeld. Ook voor deze subgroep introduceer ik een nieuwe naam, de Meesters van het Zwolse missaal of de Zwolle-meesters, verwijzend naar het missaal van Johan van de Zande in het Stedelijk Museum in Zwolle. De Meesters van Zweder van Culemborg is in de meervoudsvorm de afgelopen decennia feitelijk een stijlbenaming geworden. Ondanks dat handenonderscheid in deze studie een belangrijke methode is, zal ook ik de meervoudsvorm hanteren indien ik over de gehele groep spreek.

Historische schets: het Utrechtse Schisma In de periode waarin de Zwedermeesters actief waren vonden er zowel in Utrecht als in de rest van de Noordelijke Nederlanden meerdere politieke en religieuze twisten plaats. Zo waren er de twisten tussen de Hoeken en de Kabeljauwen en de machtsstrijd tussen de Utrechtse geslachten Lochorst en Lichtenberg.56 Daarbovenop kwam van 1425 tot 1449 de strijd om de bisschopszetel, het zogeheten Utrechtse Schisma. Het is niet mijn bedoeling om de complexe situatie tussen al deze partijen gedetailleerd uit de doeken te doen; de grote politieke en religieuze onrust lijkt immers weinig invloed te hebben gehad op de boekproductie in Utrecht die in deze jaren juist floreerde. In een studie naar de Zwedermeesters is begrip van het Utrechtse Schisma echter onontbeerlijk, aangezien enkele van hun belangrijkste opdrachtgevers protagonisten waren in deze strijd. Het gaat hier om de bisschop Zweder van Culemborg, domkanunnik Herman van Lochorst of zijn broer kanunnik Gijsbrecht en Arnold van Egmond, hertog van Gelre. Ten minste twee handschriften, het missaal van Zweder van Culemborg in Bressanone en het Psalmencommentaar van Petrus van Herenthals in Parijs, hebben een directe relatie tot het Schisma. Van enkele andere kunnen de opdrachtgevers er indirect mee in verband worden gebracht. Hoewel zij al decennia met enige mate van zekerheid zijn geïdentificeerd, werden zij niet eerder in samenhang met elkaar besproken tegen de historische achtergrond van het Utrechtse Schisma. Het is opmerkelijk dat deze belangrijke geestelijke en politieke leiders voor hun prestigieuze opdrachten bij dezelfde groep verluchters terechtkwamen, terwijl er voldoende andere schilders in de Noordelijke Nederlanden actief waren. Naast een louter historische schets om de lezer bekend te maken met de omstandigheden in de stad in het tweede kwart van de vijftiende eeuw, geldt dit tevens als introductie op deze opdrachtgevers. Hieronder worden zij in relatie met elkaar en het Schisma besproken. In

56 Over de Hoekse en Kabeljauwse twisten: Jansen 1966 (kort overzichtswerk); Brokken 1982 (beginjaren).

Page 41: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Stand van wetenschap, methodologie en een historische schets

23

hoofdstuk 2 komen zij nogmaals ter sprake in relatie tot hun handschriften. De meest gedetailleerde publicatie over het Utrechtse Schisma is nog steeds Bijdrage tot de geschiedenis van het Utrechtsche schisma, de dissertatie van Johannes de Hullu uit 1892.57 De Hullu zette de primaire bronnen met betrekking tot het Utrechtse Schisma op een rij en reconstrueert de wandelgangen van bovengenoemde protagonisten en opdrachtgevers gedurende die periode. De onderstaande samenvatting van het Schisma is aan de hand van deze dissertatie opgemaakt.

Toen bisschop Frederik van Blankenheim op 9 oktober 1423 stierf werd Rudolf van Diepholt tot zijn opvolger gekozen. Van Diepholt bekleedde op dat moment de waardigheden van proost en aartsdiaken van Osnabrugge en was kanunnik in Keulen. Omdat goedkeuring van de paus noodzakelijk was voordat de postulaat het bewind over het diocees kon aanvaarden, werd een gezantschap naar Rome gestuurd. Met de steun van de kanunniken van de vijf Utrechtse kapittels, edelen, ministerialen en steden, de hertog van Kleef en het Utrechtse geslacht Lichtenberg, leek deze goedkeuring slechts een formaliteit. Het bericht dat gedurende 1424 vanuit Rome terugkeerde, kwam dan ook als een verrassing: paus Martinus V was de mening toegedaan dat Van Diepholt te weinig kennis en geleerdheid bezat om het ambt voldoende uit te kunnen voeren en droeg de kanunniken op een andere bisschop te kiezen. De kanunniken weigerden. Op 8 maart 1425 maakte domproost Zweder van Culemborg, die werd gesteund door Jan van Beieren en de Kabeljauwen, bekend dat hij door paus Martinus V als nieuwe bisschop van Utrecht was aangewezen.58

Hoewel Zweder voor zijn benoeming tot bisschop domproost was en al sinds 1414 aan het hoofd van het domkapittel stond, was hij als bisschop een onwaarschijnlijke keuze. Hij stond bekend om zijn corruptie, wrede gedrag, mishandelingen en werd verdacht van simonie. Zijn benoeming riep dan ook direct grote weerstand op en de raad van de stad nam het besluit de provisie of confirmatie des domproost te weren met regte, zo lange als konde.59 Op 20 juli 1425 toonde de procuratoren van Zweder aan de kapittelen de brieven die bevestigden dat hij door de paus als bisschop was aangesteld. De Utrechtse kanunniken onderwierpen zich aan de beslissing uit Rome en op 31 augustus 1425 hield Zweder een grote inkomst in de bisschopsstad voor zijn inhuldiging.60 Op de dag van de inhuldiging

57 De Hullu 1892. Latere literatuur met betrekking tot het Utrechtse Schisma is zeer beknopt of legt de nadruk op personen die voor dit onderzoek niet ter zake doen, zoals Weijling 1951, pp. 64-69; Struick 1984, pp. 91-101; Van Buijtenen 1984, voornamelijk pp. 21-36; Jonker-Klein en Roks 2008, pp. 159-167. 58 Voordat de keuze op Zweder viel werd eerst Rhabanus van Helmstad, de bisschop van Spiers, vanuit Rome tot opvolger van Van Blankenheim benoemd. Nadat die zich op de hoogte had laten stellen over de politieke spanningen in Utrecht bedankte hij voor de eer. Hullu 1892, pp. 16-17 en 21. 59 Hullu 1892, p. 23. 60 Tegen de gewoonte in liet Zweder zich op 31 juli eerst inhuldigen in Amersfoort en Rhenen voordat hij in Utrecht zijn eed aflegde. Hullu 1892, p. 26.

Page 42: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 1

24

braken er ongeregeldheden uit tussen aanhangers van Zweder en aanhangers van Rudolf, die een leven eiste aan de kant van de Lichtenbergers. In hoeverre Zweder daadwerkelijk een rol speelde in de ongeregeldheden is onduidelijk, maar hij had in ieder geval geen reden het te betreuren. Om zich tegen de Lichtenbergers te beschermen schaarden leden van het geslacht Lochorst zich aan zijn zijde, waaronder Herman van Lochorst en zijn broer Gijsbrecht die tien jaar eerder uit de stad waren verbannen. Maar de onrusten bleven aan. Een treffen op 30 april 1426 tussen de Hoeken aan de kant van Rudolf en de Kabeljauwen aan de zijde van Zweder leidde tot een nederlaag voor de bisschop met een grote omwenteling binnen Utrecht tot gevolg.

In augustus 1425 werd Zweder door het kapittel van Utrecht geschorst als bisschop.61 Als reactie hierop ging hij een alliantie aan met de Gelderse hertog Arnold van Egmond. Op 3 januari 1427 werd Rudolf van Diepholt tot ruwaard gekozen en enkele maanden later verklaarde hij de oorlog aan Arnold. Een lange reeks gewelddadige gebeurtenissen vol stroop- en plundertochten, moord en brandstichting was het gevolg, waarbij kerken en kloosters niet werden gespaard. Pas eind 1428 maakte een bestand tussen Rudolf en Arnold, tot stand gekomen door bemiddeling van Arnolds schoonvader Adolf van Kleef, een einde aan deze oorlog. Ook Gelre en Filips van Bourgondië, voorheen aan de kant van Arnold, sloten respectievelijk eind 1429 en begin 1430 vrede met Rudolf.

Hoewel steeds meer partijen zich achter Rudolf schaarden weigerde paus Martinus V Zweder uit zijn functie als bisschop te ontslaan, ondanks herhaaldelijke verzoeken daartoe vanuit de ridderlijkheid, steden van het Benedensticht en de Utrechtse kapittelen. De situatie bleef daarom zoals deze was, tot aan begin 1431 toen Martinus V stierf. Zijn opvolger Eugenius IV zag de postulaat aanvankelijk als rebel tegen Rome en verklaarde hem een ketter. Nadat hij echter kennis had genomen van de gebeurtenissen die waren voorgevallen sinds de benoeming van Zweder in 1425, stelde hij een grondig onderzoek in. De slotconclusie van dat onderzoek was duidelijk: op 9 december 1432 werd postulaat Rudolf geconfirmeerd als bisschop van Utrecht en werd Zweder overgeplaatst en benoemd tot bisschop van Cesarea in partibus (= ‘door de ongelovigen [Islamieten] veroverd’).

Voor Zweder was dit uiteraard een grote vernedering, maar hij liet het er niet bij zitten. In september 1432 reisde hij af naar het Concilie in Bazel om voor zijn zaak te pleiten. Mede doordat de vergadering in grote onmin was geraakt met paus Eugenius IV, werd in januari 1433 vanuit het concilie besloten dat Zweder de rechtmatige bisschop van Utrecht was en in zijn waardigheid moest worden hersteld. Hiermee was de strijd echter niet gestreden: gezanten van Rudolf van Diepholt verschenen in mei 1433 in Bazel en kregen het voor elkaar dat de zaak opnieuw in behandeling werd genomen. Zweder maakte

61 Dit wegens het herhaaldelijk negeren van een oproep om voor het kapittel te verschijnen voor een zaak uit het verleden. Hullu 1892, pp. 44-45.

Page 43: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Stand van wetenschap, methodologie en een historische schets

25

de uitkomst van het geding niet meer mee: op 22 september 1433 stierf hij in Bazel. De kanunniken die hem trouw waren gebleven, onder wie Gijsbert van Lochorst, kozen Walraven van Meurs tot zijn opvolger en samen zetten zij de strijd voort. In 1436 keurde het concilie de postulatie van Walraven tegen de wil van paus Eugenius IV in goed en verklaarde Rudolf tot indringer. Het is Walraven van Meurs echter nooit gelukt zijn tegenstander van het strijdtoneel te doen verwijderen. Pas in 1450, toen hij werd gekozen tot opvolger van zijn broer als bisschop van Münster, deed Walraven afstand van zijn recht op de zetel van Utrecht en werd Rudolf de bisschop van Utrecht

Page 44: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van
Page 45: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

27

Hoofdstuk 2: De boeken en hun opdrachtgevers

Inleiding Het is onmogelijk een schatting te maken van het totale aantal boeken dat door de Zwedermeesters werd verlucht: veel handschriften zullen verloren zijn gegaan, andere moeten mogelijk nog worden ontdekt.1 De actieve periode van circa 25 jaar en het betrekkelijk grote aantal verluchters dat de stijl uitoefende, droegen ertoe bij dat het Zwedercorpus ten opzichte van de overige verluchters uit de Noordelijke Nederlanden relatief groot is. Het huidige Zwedercorpus omvat 35 signaturen.2 Enkele hiervan verwijzen niet naar een volledig handschrift, maar naar fragmenten die na te zijn uitgesneden in verschillende collecties terecht kwamen. Gelukkig gaat het om een beperkt aantal. Vijf uitgesneden gehistorieerde initialen uit een vulgaat, tegenwoordig verdeeld over twee privécollecties (PC1 en PC4), zijn afkomstig van hetzelfde handschrift dat verloren lijkt te zijn gegaan. Drie bladgrote miniaturen, tegenwoordig Cambridge 1-960, Londen en

1 Om een impressie te krijgen van wat er aan Latijnse en Middelnederlandse geestelijke literatuur verloren is gegaan, zie Obbema 1996b. Obbema’s onderzoek behandelt bibliotheekbestand, waardoor het niet direct toepasbaar is op de Zwedermeesters die veelal voor particulieren werkten. Daarbij bleven verluchte handschriften doorgaans beter bewaard dan niet-geïllustreerde boeken. 2 In het verleden zijn enkele handschriften met de Zwedermeesters in relatie gebracht die ik niet in het corpus opneem. Tot aan 2009 stond er bij antiquariaat Les Enluminures in Parijs een getijdenboek te koop dat werd omschreven als een product van de werkplaats of van een voorloper van de Zwedermeesters (Parijs, Les Enluminures, BOH5). Stilistisch vertoont dit handschriftje geen enkele overeenkomst met de Zwederstijl. De Zwedermeesters werden soms verward met Bijbelmeesters van de Tweede Generatie. De Byvanck-database identificeert Leeuwarden, Tresoar, Hs. 1830 als van de Zwedermeesters en de internetpagina van het Art Institute in Chicago omschrijft getijdenboek Chicago, AI, ms. 1923.290 als sterk aan de Zwedermeesters gerelateerd of een vroeg werk (online. Zie bibliografie). Dank aan Ed van der Vlist om mij hierop te wijzen en dank aan James Marrow en Emily J. Ziemba van The Art Institute voor foto’s en informatie). Getijdenboek Den Haag, KB, ms. 74 G 34 werd al vroeg met de Zwedermeesters in verband gebracht, tegenwoordig onder de afzwakkende term ‘voorloper van’ (Byvanck 1931, p. 37; Brandhorst & Broekhuijsen-Kruijer 1985, cat. nr. 137, internetpagina KB (verluchting van dit getijdenboek is online te raadplegen. Zie bibliografie). De ingevoegde miniatuur met de Annunciatie en de gehistorieerde initiaal met Maria en kind aan het begin van de Mariagetijden (respectievelijk op fol. 14v en fol. 15r) zijn mogelijk door twee verluchters gemaakt. De schilderachtige kwaliteit van de verluchting zal het belangrijkste argument voor een toeschrijving aan de Zwedermeesters zijn geweest, evenals de aandacht voor detail in gebaren, blikrichtingen. Maar de gezichten wijken te erg af van de Zwederstijl en de rand rondom de miniatuur komt in het corpus niet voor. De Utrechtse Historiebijbel uit 1439 in München (BSB, ms. Cgm 1102. Utrecht / New York 1989, cat. 41; Schneider 1991, pp. 68-70. Deze Historiebijbel is online te raadplegen. Zie bibliografie) bevat twee miniaturen (fols. 7v en 8v) die bijvoorbeeld in de gezichten sterke Zwederkenmerken vertonen. De bijna pointillistische uitvoering met zachte kleurwassingen wijkt echter zo af van de rest van het corpus, dat ik dit handschrift niet opneem. Bij de bespreking van het missaal van bisschop Zweder van Culemborg verderop in dit hoofdstuk, komen nog twee andere missalen ter sprake die ik niet tot het Zwedercorpus reken (hoofdstuk 2, noot 112).

Page 46: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 2

28

Utrecht 12.C.17, zijn afkomstig uit het overgeleverde Egmond Brevier in de Morgan Library & Museum in New York.3 Er is dus een verschil tussen de omvang van het corpus in de huidige staat en in de oorspronkelijke staat. Uitgaande van de oorspronkelijke staat bestaat het Zwedercorpus uit 31 handschriften.

De samenstelling is gevarieerd en omvat getijden- en gebedenboeken, bijbels, missalen, brevieren en theologische teksten. De decoratieprogramma’s zijn wisselend van omvang: van een enkele gehistorieerde initiaal op het openingsblad van de Confessiones van Augustinus in Utrecht 41 tot aan 374 illustraties in het Egmond Brevier. De kwaliteit van de Zwederverluchting is over het algemeen zeer hoog. De handschriften zijn doorgaans vervaardigd uit hoogwaardig soepel en roomwit perkament zonder veel beschadigingen, gaten of velranden. Van veel boeken, waaronder de uitbundig gedecoreerde pronkhandschriften, is het perkament en de verluchting onberispelijk en lijken zij niet of nauwelijks te zijn gebruikt. Er zijn echter wel degelijk ook boeken die dienden als gebruiksvoorwerpen, zoals het missaal voor een parochiekerk in Almkerk (Tilburg) of een gebedenboek uit kloosterbezit (Utrecht 16.B.8). Hiervan is het perkament van slechte kwaliteit vol scheuren en gaten en zijn duidelijke gebruikssporen aanwezig.

Van een groot aantal Zwederhandschriften zijn gegevens bekend over de (mogelijke) opdrachtgever of het milieu waarvoor zij werden vervaardigd. Dit is bijzonder; voor de meeste laatmiddeleeuwse verluchters tasten we in het duister wat betreft de samenstelling van hun clientèle. Het gaat echter lang niet altijd om een daadwerkelijke identificatie, maar bijvoorbeeld om de constatering dat het gemaakt is voor een man of vrouw, leek of kloosterling of voor gebruik door welke orde. Hierbij moet in gedachten worden gehouden dat de persoon voor wie het boek was bestemd, de destinataris, niet dezelfde persoon hoeft te zijn als de opdrachtgever. Een handschrift kan immers als geschenk voor iemand anders zijn vervaardigd. Aangezien er voor dergelijke schenkingen geen aanwijzingen in het corpus te vinden zijn, spreek ik hier gewoon over opdrachtgevers. Informatie over opdrachtgevers wordt op verscheidene manieren verkregen. Eenmaal staat de naam van de vermoedelijke opdrachtgever volledig uitgeschreven in een gehistorieerde initiaal en in een ander handschrift is de opdrachtgever vermeld in de colofon.4 De mooiste, maar helaas niet meest informatieve vorm, is de afgebeelde opdrachtgever. In acht boeken

3 In de tentoonstelling De wereld van Katherina in Museum Het Valkhof in Nijmegen (10 oktober 2009 t/m 3 januari 2010) waren de drie uitgesneden miniaturen voor het eerst sinds hun scheiding verenigd en werden zij tezamen met het moederhandschrift tentoongesteld. Nijmegen 2009, cat. nrs. 38 a t/m d (Dückers). In de catalogus zijn de reproducties van de miniaturen uit Cambridge en Londen verwisseld. Cambridge 1-1960 (Inwijding in de tempel): Nijmegen 2009, cat. nr. 38c voor reproductie en cat. 38d voor de bijbehorende informatie. Londen (Steniging van Stefanus): Nijmegen 2009, cat. nr. 38d voor reproductie en cat. nr. 38c voor de bijbehorende informatie. Utrecht 12.C.17 (Opstanding):Van der Horst 1984, cat. nr. 121; Van der Horst 1989, cat. nr. 38; Nijmegen 2009, cat. nr. 38b (Dückers). 4 Respectievelijk Kaapstad en Zwolle.

Page 47: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De boeken en hun opdrachtgevers

29

is de opdrachtgever of de geïntendeerde ontvanger eenmaal of meerdere malen afgebeeld.5 Hoewel hieruit onmiskenbaar het geslacht en soms de sociale positie van de donor kan worden afgeleid, levert het geen naam of verdere identificatie op. Zes handschriften bevatten nog familiewapens van een eerste, of iets latere eigenaar en in nog eens twee boeken zijn de wapens gewist of zijn ze van veel later datum.6 Soms is de identificatie van de drager van de wapens al decennia onderwerp van discussie en kunnen aanvullende gegevens, zoals geboorte- en sterfdata, belangrijke gebeurtenissen of de plaats waar een opdrachtgever zich ten tijde van de bestelling bevond, uitsluitsel geven. Zes handschriften bevatten vijftiende-eeuwse inscripties met informatie over de totstandkoming van het boek, verblijfplaats en de (mogelijke) opdrachtgever.7 Dit kan uitgebreid zijn, zoals de kopiist die zijn eigen naam vermeldt evenals die van zijn opdrachtgever en de datum waarop hij het werk voltooide, maar doorgaans zijn colofons of aantekeningen minder informatief. Als laatste is er nog een grote diversiteit aan minder directe aanwijzingen, zoals het gebruik van getijden en kalenders, getijden van een specifieke heilige, uitbundige en afwijkende decoratie bij een gebed gericht aan een heilige of kenmerken in de marge die naar een specifiek klooster wijzen.

Het doel van dit hoofdstuk is tweeledig. Ten eerste is het een introductie op de primaire bronnen die aan deze studie ten grondslag liggen, namelijk de handschriften zelf. Deze worden per type boek aan de lezer voorgesteld, waardoor tegelijkertijd de samenstelling van het corpus duidelijk wordt. Ten tweede kan aan de hand hiervan de clientèle van de Zwedermeesters enigszins in kaart worden gebracht. De nadruk bij de bespreking van de handschriften ligt dan ook op de opdrachtgevers; feitelijke boektechnische aspecten, zoals de codicologische structuur, tekstuele inhoud en het decoratieprogramma zijn opgenomen in de catalogus achterin dit boek. Na de bespreking van het corpus wordt dieper ingegaan op de wijze waarop opdrachtgevers zichzelf lieten

5 Opdrachtgever of geïntendeerde ontvanger één keer afgebeeld: Berlijn (fol. 3r), Bressanone (fol. 107v), Münster (fol. 95r); Parijs (fol. 2v) en Stockholm (fol. 110v). Meerdere keren (mogelijk): Baltimore 174 (fols. 127r?, 153r, 124r), Cambridge 141 (fols. 14r en 162v), New York (fols. 3r?, 324r). De stervende vrouw in Den Haag 133 M 131 (fol. 196v) kan niet als een beeltenis van de opdrachtgeefster worden beschouwd. In Baltimore 174 zijn drie (opeenvolgende?) eigenaren afgebeeld. Al deze opdrachtgevers komen in dit hoofdstuk nog ter sprake. 6 De missalen Bressanone (Missaal van Zweder van Culemborg, fol. 107v), Düsseldorf (Missaal van Margareta van Berg, fol. 1r) en Baltimore 174 (Greiffenklau-missaal, fols. 8r, 152v). Het brevier New York (Egmond Brevier, fol. 4v (Joris van Egmond, 16e eeuw), 427r), Bijbel Cambridge 289 (Lochorst Bijbel, I fol. 2r (gewist), III fol. 39v (gewist) en op de snede van de drie volumes). Psalmencommentaar van Petrus van Herenthals in Parijs (fols. 2v en 6r). Getijdenboeken Sotheby’s 72 (fol. 13r, gewist), Rotterdam (fols. 24r (later toegevoegd stadswapen van Amsterdam) en twee lege wapenschilden op fol. 26r. 7 Berlijn, Fulda, Tilburg, Utrecht 16.B.8, Utrecht 41, Zwolle. Getijden- en gebedenboeken Rotterdam, Christie’s, Stockholm en Zürich bevatten latere eigendomsaantekeningen over de provenance uit de zestiende en zeventiende eeuw.

Page 48: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 2

30

afbeelden. Als laatste volgt een grove chronologische volgorde van de handschriften in het corpus.

Getijden- en gebedenboeken Getijden- en gebedenboeken vormen met zestien in totaal 52% van het corpus.8 Een handschrift is een getijdenboek als het in ieder geval de Mariagetijden, Boetepsalmen en het Dodenvigilie bevat, of dat het aannemelijk moet zijn dat deze ooit aanwezig waren. Deze kunnen worden aangevuld met een of meer van de volgende teksten: Kruisgetijden, Heilige Geest getijden, Getijden van de Eeuwige Wijsheid of Suso’s Honderd artikelen van de Passie.9 Handschriften die hier niet aan voldoen worden aangeduid als ‘gebedenboek’. Volgens deze richtlijnen, en uitgaande van de oorspronkelijke staat van de handschriften, bevat het Zwedercorpus dertien getijdenboeken en drie gebedenboeken.10 Van geen enkele van de zestien getijden- of gebedenboeken is de identiteit van de opdrachtgever bekend. Aan de hand van indirecte gegevens zoals de taal, aanspreekvormen, tekstuele inhoud of de decoratie is het desalniettemin mogelijk een glimp van hen op te vangen.

Getijdenboeken waren populair onder leken en gegoede burgers die zich een handschrift konden permitteren. De meeste van hen, zeker de vrouwen, waren het Latijn niet machtig; hun boeken waren veelal geschreven in het Nederlands.11 Volgens James Marrow werden Latijnse getijdenboeken in de Noordelijke Nederlanden in kleine getalen vervaardigd voor ecclesiastics and members of the nobility, many of whom employed highly educated clerics to supervise their devotional lives.12 Van de zestien getijden- en gebedenboeken in het Zwedercorpus zijn er vier volledig in het Latijn geschreven en bevat

8 Voor algemene informatie over de inhoud, het gebruik en de decoratie van getijdenboeken in het algemeen: Saenger 1985;Wieck 1988; Wieck 1997; Van Dijk 1993; Wieck 2001; Hindman &Marrow 2013. 9 Leroquais 1927, deel I, p. XIV; Korteweg 1994, p. 315. 10 Utrecht 1037 is in huidige vorm een gebedenboek, maar de cruciale tekstdelen waren wel ooit aanwezig (Van der Horst 1984, cat. nr. 120; Van der Horst 1989, cat. nr. 37, pl. F, figs. 155-161. Getijdenboek Utrecht 1037 is volledig online te raadplegen (zie bibliografie). Den Haag 79 K 2 kan eveneens als getijdenboek worden aangeduid, ondanks dat de Mariagetijden werden vervangen door de Getijden van de Heilige Geest. Met dank aan Anne Korteweg. 11 Over de kennis van Latijn onder middeleeuwse vrouwen en hun rol in de verspreiding van teksten in de volkstaal: Bell 1982, pp. 758-760. 12 Marrow 2009b, p. 19. Getijdenboeken werden ook gebruikt in een kloosteromgeving. Generaliserend kan worden gezegd dat er in mannenkloosters voornamelijk Latijn werd gelezen en in vrouwenkloosters hoofdzakelijk Nederlands. Gumbert (1990, pp. 58-59) stelt dat als er Nederlandse boeken in een mannenklooster aanwezig waren deze vooral voor de lekenbroeders waren bestemd en dat Latijnse boeken in een vrouwenklooster bestemd waren voor de priester die verantwoordelijk was voor de liturgie, biecht en begeleiding van de nonnen. Uiteraard waren er uitzonderingen en bestonden er wel degelijk nonnen die ook Latijn spraken en lazen.

Page 49: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De boeken en hun opdrachtgevers

31

één getijdenboek teksten in zowel Latijn als Middelnederlands.13 De overige elf exemplaren zijn volledig geschreven in de volkstaal, hoewel rubrieken in het Latijn incidenteel voorkomen.

Twee getijdenboeken zijn voorzien van wapenschilden, maar deze zijn niet (meer) bruikbaar voor het achterhalen van de oorspronkelijke opdrachtgevers.14 In getijdenboek Sotheby’s 72 is het wapen dat op fol. 13r door een engel in de marge wordt gedragen volledig gewist (afb. 1).15 Getijdenboek Rotterdam bevat meerdere wapenschilden afkomstig uit verschillende productiefasen.16 Uit de oorspronkelijke fase, rond 1415, stamt een gedecoreerde initiaal ‘S’ bij de metten van de Getijden van de Eeuwige Wijsheid op fol. 26r met twee lege wapenschilden. Er is geen indicatie dat deze schilden ooit waren ingevuld en over de oorspronkelijke opdrachtgever is dan ook niets bekend. De verluchting uit deze eerste productiefase bestaat uit veertien bladen met randdecoratie en gedecoreerde initialen. Een ingevoegde miniatuur met het Laatste Oordeel van de Meester van de Brno Speculum op fol. 314v is gelijktijdig of iets later te dateren, zo rond 1415-1420.17 Uit een later stadium stamt het stadswapen van Amsterdam, dat in de randdecoratie op fol. 24r is verwerkt. Mogelijk werd het Amsterdamse wapen aangebracht rond 1425-1430 toen het handschrift werd gemoderniseerd middels de toevoeging van drie bladgrote Zwederminiaturen en randdecoratie op de tekstbladen van acht canonieke uren die in de eerste productiefase waren opengelaten. Dit gebeurde waarschijnlijk op initiatief van een nieuwe eigenaar. Het Amsterdamse wapen kan echter ook contemporain zijn aan de laat vijftiende-eeuwse of zestiende-eeuwse eigendomsinscriptie op het schutblad.18 Uit deze inscriptie blijkt dat dit Nederlandstalige getijdenboek toen werd gebruikt in een religieuze omgeving, namelijk het Ronde Begijnhof in Amsterdam.19 Dit sluit echter niet uit dat het

13 Volgens Hand (2013, p. 80) en Saenger (1985, pp. 240-241) hoeft het hardop reciteren van Latijnse gebeden niet per se te betekenen dat de spreker de woorden en hun betekenis begreep. Leken en ongeletterde monniken konden Latijn fonetisch meespreken. 14 Het is van betekenis dat de meeste getijdenboeken niet voorzien zijn van wapens. De opdrachtgevers waren blijkbaar niet van dusdanige hoge sociale status dat zij wapens mochten dragen. Hieruit blijkt dat ondanks dat veel getijdenboeken van hoge kwaliteit waren, deze niet per se werden besteld door de aristocratie of de rijksten van de samenleving (Morgan 2013b, p. 177) 15 Ook bekend onder de signatuur Franse privécollectie, Defoer 1989, cat. nr. 31. Utrecht / New York 1989, cat. nr. 31; Sotheby’s 2000, pp. 60-69. De huidige verblijfplaats van dit handschrift is onbekend. 16 Van Heel 1948, pp. 34-38; Utrecht / New York 1989, cat. nr. 20; Den Haag 1992, cat. nr. 6. Voor de verdeling van de verluchting verwijs ik de lezer door naar de catalogusbespreking achterin deze studie. 17 De miniatuur van de Brno Speculum Meester is gereproduceerd in Utrecht / New York 1989, fig. 29. 18 Nijmegen 2005, cat. nr. 49 (Dückers). Dit zou betekenen dat een inwoner van Amsterdam het boek in Utrecht liet aanpassen en de Zwederminiaturen toevoegde. 19 Deze inscriptie op fol. 3r leest: Dit bocech hoert toe trin tuenis dochter voenden op dat ron begin hoef (The Golden Age (Utrecht / New York 1989, cat. nr. 20) schrijft onjuist rou begin hoef). Mogelijk is de bezitster te identificeren met Tryn Thonisz Peterzdr. (Stooker & Verbeij 1997, vol. 2, cat. nr. 53). Het Begijnhof in Amsterdam werd het Ronde Begijnhof genoemd. Soortgelijke inscripties zijn gangbaar bij de Begijnen en

Page 50: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 2

32

boek aanvankelijk voor een leek werd vervaardigd.20 Wat betreft de ingevoegde Zwederminiaturen wordt er in de literatuur doorgaans van uitgegaan dat deze verluchter eveneens verantwoordelijk was voor de toegevoegde randdecoratie.21 Dit kan worden betwijfeld. De Judaskus (afb. 254), Christus voor Pilatus (afb. 255) en de Geseling (afb. 256) moeten onderdeel zijn geweest van een Passiecyclus van minstens zeven voorstellingen. Christus voor Pilatus en de Geseling nemen hun reguliere plaats binnen de Mariagetijden in, maar de Judaskus staat aan het begin van de Getijden van de Eeuwige Wijsheid. Indien de eigenaar een complete Passiecyclus ter illustratie van de Mariagetijden bestelde en liet invoegen, zijn er sindsdien minstens vier miniaturen verloren gegaan en wijzigde de Judaskus van plaats. Het getijdenboek zit echter nog in de oorspronkelijke band en er zijn geen aanwijzingen dat het boek na circa 1425 opnieuw is ingebonden. De miniaturen bevinden zich dan ook waarschijnlijk nog op hun oorspronkelijke plek. De eigenaar kwam wellicht in het bezit van enkel deze drie miniaturen. Deze kunnen tweedehands zijn verkregen uit een afgedankt getijdenboek, via de levendige handel in verluchte handschriften of direct zijn aangeschaft bij de verluchter die ze had liggen en voor een lagere prijs van de hand wilde doen.22 De miniaturen zijn zo in het handschrift geplaatst dat het boek direct na de kalender opent met een miniatuur, ondanks het ontbreken van een inhoudelijke relatie tussen de Judaskus en de proloog tot de Getijden van de Eeuwige Wijsheid.23 Een extra indicatie dat de miniaturen niet voor het handschrift zijn vervaardigd is dat het formaat van de miniaturen niet overeenkomt met de bladspiegel. De margedecoratie in de zogenoemde ‘bonte-stijl’, die uitgebreid aan bod komt in hoofdstuk 4, kan door iedere Utrechtse verluchter zijn aangebracht aangezien het een gangbare stijl betreft.

worden vaak vergezeld door een oproep aan de vinder het kleinood in geval van verlies te retourneren. Zie voor voorbeelden: Van Eeghen 1941, pp. 324-325. Getijdenboek Rotterdam wordt niet door Van Eeghen vermeld. 20 Zie Korteweg 2006, p. 306 voor een dergelijk voorbeeld. 21 Utrecht / New York 1989, cat. nr. 20; Van der Vlist 1991, p. 42; Nijmegen 2005, cat. nr. 49 (Dückers). 22 Over twee vijftiende-eeuwse boekhandelaren in Deventer: Gumbert 1990, pp. 72-73. Wellicht kwam de nieuwe eigenaar via deze weg ook in het bezit van de miniatuur van de Brno Speculum Meester en bevatte het getijdenboek oorspronkelijk helemaal geen miniaturen. Voor een mogelijk voorbeeld van aankoop van losse miniaturen direct uit een werkplaats: Korteweg 2009, p. 72 noot 59. Productie van losse miniaturen voor verkoop en export was gebruikelijk. Zo was er een grote import vanuit Utrecht naar onder meer Brugge (Smeyers en Cardon 1991, p. 94; Alexander 1992, pp. 30-31; Van Bergen 2007, pp. 26-27; Van Bergen 2013). Zie ook de Meesters van de Delftse grisailles (Utrecht / New York 1989, pp. 185-186). Ingevoegde miniaturen van de Zwedermeesters komen verder uitsluitend voor in handschriften waarin zij ook de overige verluchting voor hun rekening namen. 23 De Getijden van de Eeuwige Wijsheid kan worden geïllustreerd met uiteenlopende voorstellingen. De database van het Byvanck Genootschap bevat drie getijdenboeken waarin deze tekst is voorzien van een Passiecyclus. Los Angeles, JPGM, ms. Ludwig IX 9 en Utrecht, UB, 5.J.26 hebben een standaard Passiecyclus met de Judaskus bij de lauden. Oxford, HC, 1 heeft een afwijkende, niet-chronologische Passiecyclus met de Judaskus bij de vespers.

Page 51: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De boeken en hun opdrachtgevers

33

Een eigendomsinscriptie in een ander Nederlandstalig getijdenboek wijst uit dat deze in de vijftiende eeuw in een kloosteromgeving in gebruik was (afb. 2-6). Het relatief onbekende getijdenboek Utrecht 16.B.8 bevat een stukje perkament op de binnenkant van het voorplat met de incomplete vijftiende-eeuwse eigendomsinscriptie dit boeck hoirt tot d[…] /- oude nonnen binnen […], een verwijzing naar de Regularissen S. Maria of Mariënveld in Amsterdam, alias de ‘Oude Nonnen’.24 Aangezien het Reguliere Kanunnikessen verboden was privébezit te hebben, wordt er melding gemaakt van de naam van het klooster in plaats van een persoonsnaam.25 De Regularissen schreven zelf boeken af.26 Het boekje zou een product uit eigen scriptorium kunnen zijn dat naar Utrecht werd gestuurd voor de decoratie. Het is ook mogelijk dat het boek in bezit was van een, wellicht uit Utrecht afkomstige, non wiens eigendommen na haar intrede werden overgedragen aan het klooster.27 Het handschrift was zeker geen pronkexemplaar; het perkament is van slechte kwaliteit met scheuren, gaten en reparaties. De beschadigde decoratie wijst op intensief gebruik: de gezichten van Maria in de Annunciatie (afb. 2), alle figuren in de Kruisiging (afb. 5) en een deel van het gezicht van Christus in het Sudarium (afb. 6) zijn door herhaalde aanrakingen grotendeels weggesleten. Alleen de miniatuur met De twaalfjarige Jezus in de tempel bij de Getijden van de Eeuwige Wijsheid (afb. 4) is nog in goede staat; blijkbaar werd deze miniatuur minder geschikt geacht voor verering door middel van aanraking.28 Ondanks dat de getijdenboeken Rotterdam en Utrecht 16.B.8 op een gegeven moment in bezit waren van vrouwen in een kloosteromgeving, blijft het onduidelijk voor

24 Vergelijk andere inscripties uit het klooster: ‘Dyt boec hoert tot den ouden nonnen tsunte marien velde in die nesse van augustinus oerde in aemstelredam’ (Kopenhagen, KB, Thott 314, fol. 4v) en ‘Canonissarum regularium Campi S. Mariae Amsterodami, vulgo d'Aude nonnen’ (Brussel, KB, ms.11392, binnenzijde voorplat). Een archiefstuk van 4 augustus 1578 leest: ‘Incoompst van’t convent der Oude Nonnen binnen Amsterdam’; mogelijk ontbreekt in het Utrechtse handschrift het woord ‘Amsterdam’ (Van Eeghen 1941, p. 303). Bovenstaande transcripties: Bibliotheca Neerlandica Manuscripta. Over het klooster en de overgeleverde boeken: Van Eeghen 1941, passim en pp. 273-308; Kohl 1980, pp. 554-567; Stooker & Verbeij 1997, vol. 2, cat. nrs. 65-66; Amsterdam, Vrije Universiteit, Kloosterlijst (online, zie bibliografie); Medieval Memoria Online (MeMO, zie bibliografie). 25 Dit in tegenstelling tot de inscriptie in het bovengenoemde getijdenboek Rotterdam, waar Trin tuenis dochter als Begijn wel eigen bezit mocht behouden. De hierboven genoemde inscripties in noot 24 vermelden ook enkel de naam van het klooster. 26 Over de schrijfactiviteiten van de Regularissen: Van Eeghen 1941, pp. 25-26. De inscriptie in Amsterdam, UB, ms. VIII D 4, fol. 62r vermeldt dat het boek werd geschreven door Elisabeth Godefridi, een non in Mariënveld (Oude Nonnen). 27 De huidige band is uit het laatste kwart vijftiende eeuw of eerste kwart zestiende eeuw met een mogelijke stempeling uit Zuid Duitsland (Van der Horst 1990, pp. 7-9). Het ingeplakte strookje perkament met de eigendomsaantekening is mogelijk een overblijfsel van een oude band of van een oud schutblad. Dank aan Sjoerd Levelt voor deze suggestie. Voor de herkomst van de nonnen in Mariënveld: Van Eeghen 1941, p. 22. 28 Algemeen onderzoek naar gebruikssporen in handschriften, zie Rudy 2010.

Page 52: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 2

34

wie ze aanvankelijk werden vervaardigd. Beide boeken bevatten de Getijden van de Eeuwige Wijsheid. Aan de hand van enkele woorden uit deze getijden werden in de literatuur conclusies getrokken met betrekking tot het geslacht van de opdrachtgever of kopiist. Zo stelt de catalogus Sleutel tot licht dat getijdenboek Den Haag, KB, BPH 152 mogelijk door, maar zeker voor, een man is geschreven vanwege de woorden want ic bin dijn knecht ende een soen dijnre deernen.29 De betrouwbaarheid van deze methode kan worden betwijfeld. Zowel Nicolaas van Wijk als Anton Weiler, beiden verantwoordelijk voor transcripties en vertalingen van de Getijden van de Eeuwige Wijsheid, maken geen melding van vrouwelijke tekstvarianten.30 Weiler schrijft in zijn verantwoording dat de vrouwelijke bewerkster van de tekst in de derde les van de metten schrijft: ic onreyn sondaersche. Maar in de tweede les van de metten gebruikt zij het mannelijk woord ‘zondaar’.31 De Getijden van de Eeuwige Wijsheid in zowel Rotterdam als Utrecht 16.B.8 bevatten de genoemde woorden in de mannelijke vorm.32 Daarnaast bevat deze laatste ook nog woorden in de mannelijke vorm, zoals zunder (fols. 69r, 70v en 135v) en broeders (fols. 101v, 110r). Het kan zijn dat, hoewel getijdenboek Utrecht 16.B.8 in bezit was van de Oude Nonnen, het aanvankelijk werd geschreven met een mannelijk publiek in gedachten. Het is echter waarschijnlijker dat een kopiist als uitgangspunt automatisch de mannelijke vorm aanhield en dat dit enkel op speciaal verzoek werd gewijzigd in een vrouwelijke vorm. Varianten in vrouwelijke vorm zijn daarmee een betrouwbaarder hulpmiddel dan die in een mannelijke vorm.33

Gebedenboek BPH 148 is een merkwaardig handschrift door de combinatie van verschillende stijlen uit Utrecht, Delft en de Zuidelijke Nederlanden.34 Kenmerken in het schrift wijzen erop dat het mogelijk in de Zuidelijke Nederlanden is geschreven en ook de kleine gedecoreerde initialen zijn Zuid Nederlands. Enkele grotere gedecoreerde initialen 29 Wüstefeld & Korteweg 2009, pp. 51-52. 30 Van Wijk 1940; Weiler 1984. 31 Weiler 1984, p. 93. 32 De Getijden van de Eeuwige Wijsheid komt in het Zwedercorpus tevens voor in Sotheby’s 36, Sotheby’s 72 en Zürich. Van die handschriften zijn de desbetreffende gegevens onbekend. 33 Johan Oosterman komt tot een soortgelijke conclusie met betrekking tot colofons. Vrouwelijke kopiisten refereren soms aan zichzelf als man, maar mannen spreken nooit over zichzelf in vrouwelijke vorm. Met dank aan Johan Oosterman voor de transcriptie van zijn lezing in het Walters Art Museum, Baltimore over colofons in de Lage Landen. Zijn publicatie hierover is in voorbereiding. Met dank aan Johan Oosterman. 34 Sotheby’s 1965, lot. nr. 200; Sotheby’s 1989, lot. nr. 65; Lacaze 1991; Wüstefeld & Korteweg 2009, cat. nr. 7 (het gebedenboekje bevond zich tot eind 2010 in de Bibliotheca Philosophica Hermetica (Ritman Bibliotheek) te Amsterdam; sindsdien in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag). In het artikel van Lacaze en in de beschrijving van Sotheby’s, wijkt de foliëring standaard twee folia af van de huidige situatie in het handschrift. De foliëring in Wüstefeld & Korteweg is wel correct. Mogelijk is de foliëring tussen het artikel van Lacaze (1991) en de Sleutel-catalogus (Wüstefeld & Korteweg 2009) gewijzigd. Hier wordt de huidige foliëring aangehouden. Een uitvoerige bespreking van dit gebedenboek door Helen Wüstefeld en Anne Korteweg stond op de internetpagina van de Bibliotheca Philosophica Hermetica is helaas niet meer toegankelijk.

Page 53: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De boeken en hun opdrachtgevers

35

zijn daarentegen uitgevoerd in de Delftse ‘gekleurde’-stijl. Het gebedenboekje bevat dertien bladgrote miniaturen. Twaalf hiervan zijn van de hand van de Bressanone-meester en zodoende als Utrechts te bestempelen. De dertiende miniatuur achterin het handschrift is later toegevoegd in de stijl van de Zuid Nederlandse Goudrankenmeesters, die doorgaans in Brugge werkzaam waren.35 Elf van de Utrechtse miniaturen van de Bressanone-meester zijn voorzien van een Zuid Nederlandse rand (afb. 7-9); de twaalfde met Jacobus de Meerdere op fol. 106v bevat een geschilderde Delftse rand.36 De laatste ingevoegde miniatuur van de Brugse Goudrankenmeester (ca. 1460) bevat merkwaardig genoeg weer een Delftse rand. Tevens zijn vrijwel alle tekstbladen, inclusief de kalender, voorzien van verschillende typen Delfts penwerk, dat in tegenstelling tot het gangbare productieproces na de geschilderde decoratie aangebracht. Het penwerk gaat namelijk niet uit van een penwerkinitiaal, aangezien deze ontbreken, maar is op losse wijze in de marges geplaatst.37 Door het overvloedige penwerk in de Delftse ‘Schulp’-stijl en de hanenkop in de marge op fol. 61v, heeft het handschrift een sterke relatie tot het vrouwenklooster van de Regularissen St. Agnes in de Vallei van Josaphat in Delft.38 Het getijdenboek werd hier niet geschreven, maar vond daar mogelijk zijn eindbestemming of de nonnen van het convent werden ingeschakeld om het in een laatste fase te decoreren. De bonte mix van stijlen lijkt niet per toeval tot stand zijn gekomen en de hand van de opdrachtgever lijkt hierin voelbaar. Zo werd er bewust gekozen voor geïntegreerde miniaturen in plaats van ingevoegde exemplaren, en de Bressanone-meester kreeg specifiek de opdracht alleen miniaturen zonder randdecoratie te schilderen. Dit was geen geval van kostenbesparing, getuige de uitbundige Delftse en Zuid Nederlandse randen die vervolgens rondom de miniaturen werden gezet. De Bressanone-meester moest zich beperken tot de miniaturen omdat de opdrachtgever andere typen randen in gedachten had. De randen rondom Jacobus de Meerdere (fol. 106v) en de engelrand rondom de tekstpagina fol. 139r kregen zijn als enige Delfts, in plaats van Zuid Nederlands. Het lijkt onwaarschijnlijk dat de Zuid Nederlandse schilder deze randen was vergeten; hij zal instructies hebben gekregen deze open te laten. Wellicht had de eigenaar van het boekje een speciale band met Jacobus en wilde hij of zij de tragische miniatuur met de Man van Smarten tegenover de engelrand 35 In de beschrijving van Sotheby’s 1989, lot. nr. 65 staat vermeld dat de Goudrankenmeester Joris en de Draak (fol. 165v) overschilderde en dat er oorspronkelijk een andere heilige was geschilderd. Tevens zou hij de achtergrond bij Veronica (fol. 89v), Jacobus de Meerdere (fol. 106v) en Christophorus (fol. 133v) hebben overschilderd. Beide veronderstellingen zijn onjuist. 36 Voor reproducties: Lacaze 1991, pp. 261-263, figs. 1-10; Wüstefeld & Korteweg 2009, p. 110. 37 Wüstefeld & Korteweg 2009, cat. nr. 7. Zie hoofdstuk 4 voor de volgorde van de productieprocessen in het Zwedercorpus. 38 Deze hanenkop komt ook voor in getijdenboeken Berlijn, SBB-PK, ms. Germ. oct. 680, fol. 40r (Utrecht / New York 1989, cat. nr. 16, fig. 23) en het Fagel-missaal in Dublin, TCL, ms. 81, fol. 237v (Utrecht / New York 1989, cat. nr. 56). Uit een inscriptie in het laatste handschrift blijkt dat het missaal is geschreven en is verlucht in het Agnesconvent in Delft. Zie Lacaze 1991, p. 258 en fig. 10; Wüstefeld & Korteweg 2009, p. 18; Rudy 2013.

Page 54: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 2

36

extra benadrukken. In het Mariagebed O Intemerata staan de woorden michi peccatori in mannelijke vorm (fol. 56r), maar zoals eerder werd geïllustreerd is dit geen betrouwbare methode om daadwerkelijk het geslacht van de opdrachtgever te bepalen.

In de Free Library in Philadelphia bevindt zich een uitzonderlijk, maar vrijwel onbekend getijdenboek (afb. 10-15).39 Dit Latijnse getijdenboek is geschreven in twee kolommen door kopiist Johannes de Malborch, getuige de groteske kop en draak op fol. 12r/v.40 In de huidige staat bevat dit getijdenboek één kolomminiatuur en twaalf gehistorieerde initialen, maar er ontbreken meerdere bladen met zowel tekst als mogelijke verluchting. Het getijdenboek werd gemaakt in opdracht van een lid van de Johannieter Orde; in de kalender staat op 21 november de Presentatie van de rechterarm van Johannes de Doper, een feest exclusief voor deze orde, en op fol. 12ra staat Johannes mi patrone.41 Het gebruik van het woord peccatore (zondaar, o.a. op fol. 14r, 14v, 42v) en michi miserrimo peccatori (fol. 60r) stemt overeen met het waarschijnlijk mannelijke geslacht van de opdrachtgever.42 Vooraan het boek zijn de (incomplete) Getijden van de Heilige Erasmus van Forma geplaatst, een uitzonderlijke tekst waaruit blijkt dat opdrachtgever een bijzondere relatie tot deze heilige had. Mogelijk was het zijn naamheilige.43 Door het schrift van Johannes de Malborch en de verluchting van de Zwedermeesters is het handschrift vrijwel zeker in Utrecht vervaardigd. Philadelphia is het enige Latijnse getijdenboek van de johannieters dat uit de Noordelijke Nederlanden is overgeleverd en is, indien gemaakt in opdracht van een Utrechts orde-lid, een van de weinige overgeleverde handschriften van de orde in de bisschopsstad.44 Van de Noord-Nederlandse johannieters zijn verder voornamelijk uit het huis te Haarlem handschriften overgeleverd, en dan uitsluitend

39 Wolf 1937, cat. nr. 88. Dank aan Anne Korteweg voor haar hulp bij de bestudering van dit handschrift. 40 Philadelphia ontbreekt in het artikel van Marrow over Johannes de Malborch (Marrow 1993). Zie hoofdstuk 1, ‘Stand van wetenschap: Boekproductie in Utrecht’ voor de overige handschriften die werden geschreven door De Malborch. De Byvanck-database bevat wel enkele Nederlandstalige getijden- of gebedenboeken in twee kolommen, maar geen exemplaren in Latijn. 41 Voor de kalender van de Johannieter Orde: Grotefend (online, zie bibliografie). Wolf (1937, cat. nr. 88) spreekt onjuist van een Karmelieter gebruik. Tevens is zijn datering (1400) en lokalisatie (Duits) van dit handschrift foutief. 42 Er bestonden ook vrouwelijke huizen van de Johannieter Orde, hoewel ze volgens een overzicht rond 1500 in de Noordelijke Nederlanden in de minderheid waren. Van Dijk 2008, p. 32. 43 De kalender bevatte op fol. 3r/v, 4r en 5r aantekeningen, maar deze zijn gewist. Op 29 november staat obiit bijgeschreven, maar de naam van de overledene is niet meer leesbaar. 44 Aangezien een vermelding van de heilige Bavo in de kalender ontbreekt, is het waarschijnlijk dat het voor een Utrechts orde-lid werd vervaardigd. Verder bleven bewaard een goederenregister van Catharijneconvent te Utrecht (Gent, SA: FSV) en een Collectorium artis medicae van Bertrusius (Utrecht, UB, Cat. 686). Er is wel een Nederlands getijdenboek uit 1505 overgeleverd dat werd geschreven en verlucht door zusters uit een johannieterhuis in Warffum, Groningen (Budapest, OSK, Holl. 6). Deze gegevens zijn ontleend aan de Bibliotheca Neerlandica Manuscripta en de Byvanck-database.

Page 55: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De boeken en hun opdrachtgevers

37

liturgische boeken.45 In vergelijking met de overige – niet Noord-Nederlandse – getijdenboeken voor de Johannieter Orde is dit Zwederhandschrift niet overmatig gedecoreerd.46 Binnen de orde waren er lekenbroeders, ridderbroeders en priesterbroeders actief, maar er valt niet te zeggen wie er gebruik maakte van een dergelijk getijdenboek.47 De opdrachtgever heeft er in ieder geval door middel van de taal en de opmaak in twee kolommen bewust voor gekozen zijn getijdenboek een liturgisch uiterlijk te geven.

Aan de hand van de tekst en/of decoratie kan van nog eens vijf getijdenboeken met vrij grote zekerheid worden vastgesteld dat ze in opdracht van een vrouw zijn gemaakt.48 Het onbekende Latijnse getijdenboek in Frauenfeld bevat de vrouwelijke vorm van O intemerata met peccatrici op fol. 186r (afb. 16-20). Dit wordt ondersteund door een gebed aan de heilige Fiacrius van Brie, die werd aangeroepen voor vrouwenkwalen.49 In Den Haag 79 K 2 kan uit de uitbundige en afwijkende bloemenrand tegenover de ontbrekende miniatuur van de heilige Barbara worden opgemaakt dat de besteller een speciale relatie tot haar had, mogelijk was het haar naamheilige (afb. 134).50 De opdrachtgeefster koos ervoor de Getijden van de Heilige Geest op te nemen in plaats van de Mariagetijden. Tussen de Heilige Geestgetijden, geïllustreerd met scènes uit de jeugd en het publieke leven van Christus, en de Korte Kruisgetijden die werd voorzien van een Passiecyclus (afb. 271-275), werden enkele uitzonderlijke prozateksten geplaatst met episoden uit het leven van Christus, zoals de Opwekking van Lazarus (afb. 95) en de Afdaling in het voorgeborchte (afb. 91). Deze prozateksten werden vooraf gegaan door bladgrote miniaturen die tezamen met de decoratie van de twee getijden een geïllustreerde chronologie van het leven van Christus vormen. Hoewel er niets bekend is over de status of herkomst van de vrouwelijk opdrachtgeefster, zal een boek met een dergelijk omvangrijk decoratieprogramma gemaakt zijn voor een gefortuneerde leek. Haar keuze voor de prominente positie van de Getijden van de Heilige Geest en de geïllustreerde prozateksten

45 Volgens de Byvanck-database zijn dit twee antifonaria (Haarlem, SB, ms. 184 C 5, 1480 en Ms. 184 C 4, 1525), een collectarium (Haarlem, SB, ms. 187 D 2, 14th. c.), een graduale (Haarlem, SB, ms. 184 C 7, 1300-1350), een missaal (Haarlem, SB, ms. 184 C 1, 1511) en een gedrukt brevier in Den Haag, MM, 3 F 78. 46 Christina Dondi (2003) geeft in totaal zeven getijdenboeken voor de Johannieten Orde, plus vier psalter-getijdenboeken. Het getijdenboek uit Philadelphia ontbreekt in haar inventarisatie. Dank aan Christina Dondi om met mij over dit handschrift van gedachten te wisselen. 47 Zie voor de verschillende broeders in de ridderorde: Stapel 2008. 48 Voor algemene literatuur over vrouwelijke opdrachtgeefsters van boeken: Bell 1982; Hand 2013. 49 Fiacrius is afgebeeld in een muurschildering in de Utrechtse Buurkerk. Zijn onderschrift luidt daar: ‘Sanctus Fiaker maerscalck vande Damen ende van mer andere plaghen’. Van der Linden 1999, p. 298; Van Buijtenen & De Meijer 1985, pp. 25-27. 50 Utrecht / New York 1989, cat. nr. 34; Broekhuijsen 2011. De verluchting van getijdenboek Den Haag 79 K 2 kan online worden geraadpleegd (zie bibliografie).

Page 56: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 2

38

geeft aan dat zij een uitzonderlijk handschrift wenste dat haar hielp bij haar meditatie over het leven van Christus.51

In twee getijdenboeken is de opdrachtgeefster daadwerkelijk afgebeeld. In Stockholm knielt een vrouwelijk leek in een prachtige blauwe met bont afgezette mantel voor haar mogelijke naamheilige, de heilige Catharina (afb. 21).52 Op haar banderol staat de smeekbede Katerina bit voir my; de enige banderol in het gehele corpus met een Nederlandse tekst. In het verleden is gesuggereerd dat dit getijdenboekje toebehoorde aan hertogin Katherina van Kleef.53 Dat zij in getijdenboek Stockholm reeds knielend voor haar naamheilige was afgebeeld, zou de verklaring zijn waarom dit motief niet in haar beroemde getijdenboek werd herhaald. Deze toeschrijving van Katherina van Kleef komt voort de foutieve veronderstelling in oudere literatuur dat veel Zwederhandschriften in Gelre zouden zijn vervaardigd. Het getijdenboek in Stockholm werd echter geschreven door Johannes de Malborch en zowel hij als de Zwedermeesters hebben een sterke relatie tot Utrecht. Voor een identificatie van Katherina van Kleef als opdrachtgeefster van dit boek is dan ook geen enkel bewijs. In Stockholm ontbreken enkele teksten die normaliter in een getijdenboek thuishoren, zoals de kalender, de Mariagetijden en de Boetepsalmen met de litanie.54 Daarentegen opent het boek nu met de Getijden van het Heilige Sacrament en bevat verder alleen de Lange Kruisgetijden, de Getijden van de Heilige Catharina en het Dodenofficie. Het belang dat de opdrachtgeefster van het boek hechtte aan de Getijden van het Heilige Sacrament kan zijn ingegeven door het feit dat het voor vrouwen niet gemakkelijk was toegang te krijgen tot de hostie.55 Communiegang was voor leken beperkt en voor vrouwen was de consumptie van de hostie nog minder toegankelijk omdat zij te frivool geacht werden om de betekenis van de handeling ten volle te begrijpen. Het zien van de omhooggehouden hostie kon dienen als een spiritueel substituut voor de consumptie ervan. Deze gedachte manifesteerde zich in de gedaante van de Getijden van het Heilige Sacrament, waarmee de opdrachtgeefster de hostie zo vaak als gewenst kon aanschouwen en zo controle had over haar persoonlijke devotie. De bladgrote miniatuur van een altaar met daarop de monstrans in getijdenboek Stockholm was daarbij van groot belang.

51 Getijdenboek 79 K 2 is het enige handschrift waarin de secundaire decoratie uniforme openingen vormt en waarbij de meeste bladgrote miniaturen zijn geïntegreerd. Zie hiervoor hoofdstuk 4, ‘Rand met groene blaadjes en rode bloemknopjes’. 52 Boström 1951; Panofsky 1953; Nordenfalk 1979, cat. nr. 25. 53 Nordenfalk 1979, cat. nr. 25; Baumeister 1984, p. 240; Nijsten 2004, p. 236. 54 Panofsky (1953, noot 1) houdt er rekening mee dat het handschrift in huidige vorm incompleet is. Aangezien de huidige zestiende-eeuwse band geen ruimte heeft voor de gangbare, maar ontbrekende teksten, zou het handschrift volgens hem zijn opgesplitst voordat het in de huidige band werd ingebonden. 55 Hand 2013, pp. 73-74.

Page 57: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De boeken en hun opdrachtgevers

39

In Cambridge 141 is de opdrachtgeefster twee keer afgebeeld.56 De eerste keer zit ze biddend in de marge naast de Annunciatie bij de metten van de Mariagetijden (afb. 22). Op haar banderol staat de tekst O Mater dei memento mei (O Moeder gods, denk aan mij). Aan het begin van het Gebed van het Heilige Sacrament zit zij tezamen met een man (haar echtgenoot?) biddend voor een altaar met daarop een monstrans met hostie (afb. 23).57 Het getijdenboek waarin zij zich tweemaal liet vereeuwigen ligt ingebonden in een blauwe band voor haar voeten. In beide weergaven is haar uiterlijk opvallend gelijk: zij draagt een lange zwarte mantel met een neergeslagen kap. Op haar hoofd pronkt een wit kapje met aan de zijkanten twee goudkleurige klepjes of spelden. Dat zij een leek is wordt ondersteund door de korte, met bont afgezette mantel van haar vermoedelijke echtgenoot. De aanwezigheid van de opdrachtgeefster is niet alleen merkbaar door middel van haar beeltenis; ook in de tekstuele inhoud evenals in het decoratieprogramma is haar inspraak merkbaar. Zo bevat het boek een van de slechts vier bekende voorbeelden van een zeldzame variant van de Getijden van de Weekdagen in het Middelnederlands en is het decoratieprogramma opgebouwd uit enkele bijzondere composities en iconografieën.58

Dat ook getijdenboek Den Haag 133 M 131 voor een vrouw werd vervaardigd, kan worden afgeleid uit de woordkeuze per me peccatrice (voor mij zondares) in een gebed aan Maria op fol. 272v.59 Tevens begint het Dodenofficie op fol. 196v met een miniatuur van het sterfbed van een half ontklede vrouw (afb. 25). Twee vrouwelijke leken, waarschijnlijk familieleden, staan haar bij in haar laatste levensuren, terwijl boven het bed een engel aan komt vliegen om haar ziel mee te nemen.60 De dominicaner monnik is present om haar de biecht af te nemen en de laatste sacramenten toe te dienen. Dat het getijdenboek zowel

56 Cambridge 2005, cat. nr. 91 (Marrow). 57 Hand (2013, p. 3) suggereert dat een dubbelportret van een echtpaar op gezamenlijk bezit kan duiden. Bennett (2013, pp. 237, 239) vermeld dat de aanwezigheid van een man in een getijdenboek dat duidelijk door een vrouw werd gebruikt, kan verwijzen naar zijn rol als sponsor van het boek. 58 Er zijn twee Nederlandse varianten van de Getijden van de Week. Een is gelijk aan de Latijnse versie (Zondaggetijden van de Triniteit, Maandaggetijden van de Doden, Dinsdaggetijden van de Heilige Geest, Woensdaggetijden van de Allerheiligen, Donderdaggetijden van het Heilige Sacrament, Vrijdaggetijden van het Kruis en Zaterdaggetijden van de Maagd). De tweede variant onderscheidt zich door drie afwijkende thema’s: Maandaggetijden van Allerzielen, Dinsdaggetijden van de Doop en de Woensdaggetijden van het Verraad van Christus. Deze variant is uit slechts vier handschriften bekend, waarvan dit de vroegste is (Cambridge 2005, cat. nr. 91 (Marrow). De overige drie zijn: Brugge, SB, ms. 323; Brussel, KB, ms. IV 363; Amerika, Privécollectie (‘Getijdenboek van Margriet Utenham’, Utrecht / New York 1989, nr. 89. Te koop aangeboden bij Heribert Tenschert Antiquariat Bibermuhle). Alleen Cambridge 141 en het getijdenboek in Brugge hebben voorstellingen bij alle weekdagen. Grote dank aan James Marrow voor de informatie over de andere handschriften met deze zeldzame variant. In tegenstelling tot wat werd vermeld in Bloem 2014 (noot 37) bevat getijdenboek Christie’s de gangbare variant. 59 Vermeeren 1958; Utrecht / New York 1989, cat. nr. 29. De verluchting van getijdenboek Den Haag 133 M 131 kan online worden geraadpleegd (zie bibliografie). 60 Voor een bespreking van deze sterfscène: Utrecht 1999, cat. nr. 53; Frequin 2013, p. 133.

Page 58: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 2

40

teksten in het Nederlands als in Latijn bevat maakt het aannemelijk dat zij van gegoede afkomst was; de aanwezigheid van de vrouwen aan het sterfbed onderstreept dat zij een leek was. Volgens Joni Hand kan uit meertalige handschriften worden opgemaakt dat de teksten en gebeden in de volkstaal vaker werden gelezen dan die in het Latijn en dat daaraan door de opdrachtgever groot belang werd gehecht.61 In getijdenboek Den Haag 133 M 131 gaat het om de Korte Kruisgetijden en gebeden aan Maria (O Intemerata) en aan Christus.62

Getijdenboek Baltimore 168 is in oorsprong een klassiek Noord-Nederlands getijdenboek dat werd gemaakt in Utrecht rond 1435-1440 met verluchting van de Zwedermeesters (afb. 26-27, 257-263).63 In het derde kwart van de vijftiende eeuw bevond het boek zich klaarblijkelijk in de Zuidelijke Nederlanden, waar het werd aangevuld met verluchte getijden en gebeden in de stijl van Willem Vrelant uit Brugge.64 De toegevoegde tekstdelen zijn om de originele delen van de Zwedermeesters heen gezet, waarbij de Utrechtse kalender werd gehandhaafd. Het getijdenboek is geschreven in Latijn en de Mariagetijden volgen het gebruik van Rome. Op grond hiervan, in combinatie met de toegevoegde verluchting van Vrelant, is gesuggereerd dat het handschrift werd vervaardigd voor een inwoner van de Zuidelijke Nederlanden.65 Het oorspronkelijke deel dat in Utrecht werd vervaardigd bestond uit basisteksten. Gebeden of suffragiën, teksten die persoonlijke voorkeuren van een opdrachtgever kunnen verraden, waren aanvankelijk niet aanwezig. De kalender volgt weliswaar de usus van Utrecht, maar is geheel gevuld met een feest voor iedere dag van het jaar. Een volledig gevulde kalender wijst minder sterk naar de plaats of regio van gebruik dan een liturgische kalender met veel ‘lege’ dagen.66 Voor de export was deze gevulde kalender geschikter dan een liturgisch exemplaar; de kalender bij de aanpassingen in de Zuidelijke Nederlanden gehandhaafd omdat hij blijkbaar nog voldeed. De Zwedermeesters schilderden elf ingevoegde bladgrote miniaturen en vijf gehistorieerde initialen. De miniaturen zijn duidelijk voor dit handschrift gemaakt: hun formaat komt

61 Hand 2013, p. 110. 62 De kalender bevat een dubbele verwijzing naar Eligius in de kalender. Eligius (Eloy) is genoemd op 1 december in het zwart (koude Elooi) en, uitzonderlijker, op 25 juni in het rood (warme Elooi) in plaats van Lebuïnus. Mogelijk is er een relatie met het Sint Eloyen-gasthuis (Utrechtse Smede Gildt). Met dank aan Ed van der Vlist die mij op de vermelding wees. Van der Linden 1999, pp. 251-252; Rommes & Van der Spek 2004, pp. 27-29. 63 Utrecht / New York 1989, cat. nr. 37. Getijdenboek Baltimore 168 is volledig online te raadplegen (zie bibliografie). 64 Volgens Randall (1997, p. 265) is het boek eind vijftiende-eeuw opnieuw ingebonden voor een vrouw, getuige de heilige Margareta op de band. Randall bespreekt enkel de toegevoegde tekst en verluchting in de stijl van Willem Vrelant. 65 Utrecht / New York 1989, cat. nr. 37; Randall 1997, pp. 262, 265; Smeyers en Cardon 1991, p. 94 noot 47. Ondanks regelementen met betrekking tot export van miniaturen van Utrecht naar Brugge was het wel toegestaan voltooide handschriften te exporteren. Voor literatuur zie hoofdstuk 2, noot 22. 66 Plummer 1988, p. 150; Overgaauw 1992, p. 83; Hülsmann 2009, pp. 133-136. De heiligen die als opvulling worden gebruikt zijn doorgaans gekopieerd van martyrologieën.

Page 59: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De boeken en hun opdrachtgevers

41

overeen met de bladspiegel en ze sluiten inhoudelijk aan bij de tekst. Ze waren echter aanvankelijk niet gepland. De kopiist schreef de tekst van de getijden achterelkaar door, waarbij hij de gehistorieerde initialen inplande maar geen rekening hield met miniaturen. Meerdere canonieke uren van de Mariagetijden beginnen dan ook halverwege de rectozijde of op de versokant waardoor de miniaturen noodgedwongen na de gedecoreerde initiaal werden geplaatst.67 Voor de geschilderde verluchting waren meerdere Zwedermeesters verantwoordelijk. De ingevoegde miniaturen zijn niet door dezelfde hand geschilderd als de gehistorieerde initiaal met Maria met Kind bij de metten van de Mariagetijden. Dit onderstreept dat in het boek aanvankelijk alleen de vijf gehistorieerde initialen waren gepland en de miniaturen er later werden bij bedacht.68

Veel van de achttien miniaturen in getijdenboek Sotheby’s 36 bevatten unieke composities of iconografische details die bij de Zwedermeesters uitsluitend in dit handschrift voorkomen (afb. 28-31).69 Zo is de Geboortescène de enige weergave in het Zwedercorpus waarbij het visioen van Brigitta van Zweden is gevolgd en de heilige familie zich in een grot bevindt (afb. 28) en is in de apsis van de kerk bij de Besnijdenis een schildering aangebracht (afb. 29).70 De Passiecyclus wijkt sterk af van de overige cycli in het corpus (zie hiervoor casus 3). Ten opzichte van de andere versies in het corpus is Christus voor Pilatus gespiegeld en zit de laatste niet op een faldistorium, maar op een hoge troon met een leeuw aan zijn voeten die de beulen van Christus symboliseert (afb. 30).71 In plaats van een Kruisafname werd gekozen voor een Bewening: Christus ligt in de schoot van zijn moeder Maria terwijl een figuur in een rode mantel zijn arm vasthoudt (afb. 31). Doorgaans is deze figuur bij een Bewening Johannes de Evangelist, zoals ook in andere voorstellingen van de Zwedermeesters in Den Haag 133 M 131, fol. 78r en Den Haag 79 K

67 Zo staat de Kruisiging op fol. 90v terwijl de tekst van de noon al op fol. 89v begint, is de Kruisafname geplaatst op fol. 94v maar begint de vespers op fol. 93v, en is de miniatuur met de Graflegging op fol. 102v na het begin van de completen op fol. 101v ingevoegd. Ook de gehistorieerde initiaal met de Zielen in het vagevuur bij het Dodenofficie (fol. 167r) staat onderaan de rectozijde, in plaats van zoals gewoonlijk bovenaan. Zie voor reproductie van 166v-167r: Utrecht / New York 1989, pl. IV 37. 68 Opmerkelijk is de gehistorieerde initiaal met de Geboorte van Christus aan het begin van de Korte Kruisgetijden tegenover een miniatuur met een Engelpiëta. De Byvanck-database bevat slechts één ander voorbeeld van een voorstelling uit de jeugd van Christus (Aanbidding van de Koningen) bij de Kruisgetijden in Den Haag, KB, 130 E 5, fol. 47v (Utrecht / New York 1989, cat. nr. 106). 69 Het handschrift is ook wel bekend onder de signaturen Olim Bush of Olim Cottbus. Het handschrift is in de Tweede Wereldoorlog ernstig beschadigd geraakt (Bloem 2009). Door de huidige staat van het handschrift zijn de miniaturen van plaats verwisseld. Zie voor de oude en huidige folieringen de catalogusbespreking. Reproducties van de miniaturen van voor de beschadigingen: Byvanck 1937, figs. 120-127. 70 Voor reproductie: Byvanck 1937, fig. 122. 71 Marrow 1977, p. 174; Marrow 1979, pp. 34-36.

Page 60: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 2

42

2, fol. 86r.72 Ondanks de beschadigingen aan deze miniatuur is duidelijk zichtbaar dat de rode mantel het hoofd bedekt, wat erop duidt dat het hier Maria Magdalena betreft. Johannes staat links achteraan de voorstelling.73 Ondanks dat er niets over het geslacht of het milieu van de opdrachtgever bekend is, lijkt het duidelijk dat hij of zij invloed heeft gehad op het beeldprogramma. De Zwedermeesters waren anders waarschijnlijk teruggevallen op hun gebruikelijke composities en iconografieën. Net als de meeste verluchters in de Noordelijke Nederlanden was het voor de Zwedermeesters gebruikelijk om bladgrote miniaturen in getijdenboeken op losse bladen te schilderen die in de katernen werden ingevoegd.74 Ondanks een werkwijze op ingevoegde miniaturen, waarbij er meestal voor werd gekozen de miniaturen te voorzien van andere randdecoratie dan de rest van het handschrift, had de verluchter vaak wel degelijk het gehele boek in handen. Dit kan worden vastgesteld aan de hand van de getijdenboeken waarbij de decoratie rondom de miniaturen door dezelfde hand is aangebracht als rondom de tekstpagina’s, zoals in Sotheby’s 36, Utrecht 16.B.8 en Stockholm.

In slechts twee van de zestien getijden- en/of gebedenboeken was het uitgangspunt om zoveel mogelijk bladgrote miniaturen in de katernstructuur te integreren: Den Haag 79 K 2 en BPH 148.75 Men nam alleen toevlucht tot ingevoegde miniaturen als

72 In deze twee getijdenboeken is de Bewening geplaatst in een gehistorieerde initiaal als aanvulling op de miniatuur met de Kruisafname. Maar een Bewening in plaats van een Kruisafname komt ook voor, zoals in Baltimore, WAM, W. 185, fol. 79v en Londen, BL, Add. 50005, fol. 124v. 73 Andere voorbeelden waarin Maria Magdalena zo prominent bij de Bewening aanwezig is, zijn mij niet bekend. In de Bewening van de Meester van de Morgan Kindheidscyclus (Londen, BL, Add. 50005, fol. 124v) omarmt Maria Magdalena de benen van Christus. Er zijn verder geen compositorische overeenkomsten tussen de twee miniaturen. Met dank aan Klara Broekhuijsen om mij hierop te wijzen. 74 Getijden- en gebedenboeken met uitsluitend gehistorieerde initialen zijn: Cambridge 141, Frauenfeld, Philadelphia, Utrecht 1037, Zürich. Getuige afdrukken in het boekblok bevatte Christie’s waarschijnlijk ooit ingevoegde miniaturen, ook al is er gesuggereerd dat het ingevoegde prenten betrof (Christie’s London 2012, lot. nr. 10 (online, zie bibliografie); New York 2012, cat. nr. 5). Snijsporen in Baltimore 188 zouden een indicatie kunnen zijn dat hier miniaturen waren ingevoegd. De gehistorieerde initialen vormen echter wel een volledig en logisch decoratieprogramma (de snijsporen zijn opgemerkt in de persoonlijke aantekeningen van James Marrow). Getijden- en gebedenboeken met ingevoegde bladgrote miniaturen zijn: Baltimore 168, Den Haag 133 M 131, Sotheby’s 36, Rotterdam, Utrecht 16.B.8 en Stockholm. Sotheby’s 72 bevat grote gehistorieerde initialen en halfbladminiaturen. 75 De halfbladminiaturen en grote gehistorieerde initialen in Sotheby’s 72 zijn uiteraard in de katernstructuur geïntegreerd. Desondanks zijn twee bladen met grote gehistorieerde initialen bij de Mariagetijden, bij de terts (Annunciatie, fol. 44r) en sext (Visitatie, fol. 49r), om onduidelijke redenen ingevoegd. De bladen hebben tekst aan beide zijden en behoren tot de oorspronkelijke opzet van het boek. Wellicht was dit het gevolg van een planningsfout van de kopiist; ook bij de halfbladminiaturen hield hij rekening met gehistorieerde initialen aangezien de beginletters ontbreken. Hierdoor valt de O van ‘O Here’ standaard weg. Bij teksten beginnend met een andere letter, werd deze in goud naast de tekstkolom toegevoegd (fols. 160r, 196r).

Page 61: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De boeken en hun opdrachtgevers

43

er tekst op de versozijde stond of als er wijzigingen in de planning waren aangebracht.76 Het aantal geïntegreerde miniaturen is in deze twee boeken dan ook hoger dan de ingevoegde exemplaren. Het integreren van miniaturen zal op specifieke aanvraag van de opdrachtgever of op initiatief van de coördinator zijn gebeurd, anders hadden de kopiist en de verluchter waarschijnlijk vastgehouden aan hun gebruikelijke werkwijze.

In gebedenboek BPH 148 is de combinatie van ingevoegde en geïntegreerde miniaturen het resultaat van wijzigingen in de planning in een vroeg stadium van het productieproces. Zoals hierboven is vermeld, bevat het boekje twaalf bladgrote miniaturen van de Bressanone-meester en een dertiende miniatuur van de Goudrankenmeesters.77 Van de twaalf Zwederminiaturen zijn de eerste twee ingevoegd: Bewening op fol. 19v en Madonna op de maansikkel met Johannes de Evangelist op fol. 55v. Uit de katernsignaturen op de twee ingevoegde miniaturen kan worden afgeleid dat zij zijn ingevoegd als gevolg van een gewijzigde planning in een vroeg stadium van de productiefase.78 Bij beide miniaturen staat er dan ook tekst op de achterzijde. De miniatuur van de Goudrankenmeesters is in een latere fase eveneens ingevoegd.

Bij getijdenboek Den Haag 79 K 2 werd er waarschijnlijk voor gekozen zo veel mogelijk miniaturen te integreren om het boek niet te dik te maken. In huidige vorm bevat het 27 bladgrote miniaturen, maar oorspronkelijk waren dit er 41.79 Ingevoegde miniaturen komen in principe alleen voor als de versozijde van het blad reeds was beschreven, maar hierop werden uitzonderingen gemaakt. Zo waren alle zeven miniaturen van de Getijden van de Heilige Geest oorspronkelijk ingevoegd.80 Bij zes hiervan was dit noodzakelijk omdat de versozijde was beschreven. De miniatuur bij terts had echter wel ingeschilderd kunnen worden, maar werd eveneens ingevoegd omdat het blijkbaar gemakkelijker was een volledige cyclus op losse bladen te schilderen dan uit te zoeken welke wel en welke niet geïntegreerd konden worden. De miniaturen van de suffragiën, met uitzondering van de eerste voor fol. 102, zijn (of waren) daarentegen allemaal geïntegreerd, ook als de tekst op de versozijde eindigde.81 Om op die plekken een opening te kunnen creëren, liet de kopiist

76 Dezelfde werkmethode werd gehanteerd in het getijdenboek van Katherina van Kleef. Calkins 1979, p. 8; Korteweg 2009 p. 59. 77 Het totaal aantal miniaturen, evenals de aantallen ingevoegde en geïntegreerde miniaturen, is meermaals in de literatuur fout vermeld. 78 De gewijzigde planning wordt besproken in Lacaze 1991, p. 256. 79 Volgens Broekhuijsen (2011) ontbreken er zestien bladgrote miniaturen, maar volgens mijn telling zijn het er veertien. Dückers bespreekt kort de gecombineerde werkmethode van ingevoegde en geïntegreerde miniaturen in dit getijdenboek: Nijmegen 2009, cat. nr. 15. 80 De miniaturen bij de noon en vespers van de Getijden van de Heilige Geest, respectievelijk voor fols. 39 en 45, waren waarschijnlijk op een dubbelblad geschilderd. De kopiist hield hier rekening mee en schreef een katern van zes bladen, in plaats van de gebruikelijke acht in dit tekstdeel. Beide miniaturen ontbreken. 81 De ontbrekende miniatuur voor fol. 102 met de Triniteit had ingeschilderd kunnen worden, maar werd ingevoegd omdat hiermee een nieuw blok begon.

Page 62: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 2

44

een volledig folio – dus zowel de recto- als de versozijde – blanco. Deze geïntegreerde miniaturen bleven op de achterzijde onbeschreven.82 De ingevoegde miniaturen zijn op de achterkant niet gelinieerd, in tegenstelling tot vrijwel alle geïntegreerde voorstellingen.83 Er is tot op heden geen onderzoek gedaan naar het verschil van het perkament tussen de ingevoegde miniaturen en de geïntegreerde exemplaren, maar volgens Dückers is bij het getijdenboek van Katherina van Kleef het perkament van de ingevoegde bladen dikker, wat erop duidt dat deze niet door de kopiist werden geleverd.84 Het afwisselende gebruik van de ingevoegde en geïntegreerde miniaturen in getijdenboek Den Haag 79 K 2 getuigt in ieder geval van een goede planning van de kopiist en communicatie tussen de kopiist en de verluchter.

Missalen De tweede plaats in het corpus wordt ingenomen door zes missalen. Een missaal is een gebruiksvoorwerp; iedere kerk, kapel of altaar was voorzien van dit misboek met daarin de teksten en formules die tijdens missen door gedurende het liturgisch jaar werden uitgesproken.85 Een missaal werd doorgaans intensief gebruikt en werd voornamelijk gezien door de priester, voor wie het boek een praktische functie had. De meeste exemplaren zijn dan ook eenvoudig gedecoreerd met alleen verluchting bij drie belangrijke tekstonderdelen. Het canongebed werd zelfs in sobere missalen voorzien van een Kruisigingscène, als kolomminiatuur of als bladgrote miniatuur. De tegenoverliggende Te Igitur-initiaal bevat een gedecoreerde initiaal of een voorstelling met een priester aan het altaar die met de consecratie, het middelste gedeelte van het gebed, bezig is. Aan het begin van het missaal, bij de eerste zondag van Advent, kon een derde voorstelling met Koning David zijn geplaatst. De missalen van de Zwedermeesters stijgen hier boven uit, door de omvang, de originaliteit en de kwaliteit van hun decoratieprogramma’s. De meest rijkelijk gedecoreerde exemplaren die uit de eerste helft van de vijftiende eeuw uit de Noordelijke Nederlanden zijn overgeleverd, zijn allemaal afkomstig uit de Zwedergroep.86 Het bovengeschetste basisdecoratieprogramma komt bij de Zwedermeesters slechts éénmaal voor, in het vroege missaal uit Almkerk in Tilburg. De overige vijf exemplaren streven dit met gemak voorbij. Zelfs het minst gedecoreerde exemplaar van de vijf, Düsseldorf met 13

82 Dit gebeurde op fols. 114 (Bartholomeus), 122 (Antonius Abt) en voor 127 (nu ontbrekende miniatuur van Agnes). 83 De enige uitzondering is de miniatuur met de Opwekking van Lazarus (fol. 60v). Deze geïntegreerde miniatuur is, op één regel na, niet gelinieerd. 84 Korteweg 2009, p. 72 noot 85; Dückers 2009b, p. 77 en noot 21. 85 Voor middeleeuwse missalen en hun decoratieprogramma’s: Leroquais 1924; De Hamel 1994, pp. 206-213. 86 De Moerdrechtmeesters waren met acht exemplaren verantwoordelijk voor het grootste aantal missalen in deze periode, maar deze bevatten vrijwel alleen de drie standaard decoratieonderdelen.

Page 63: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De boeken en hun opdrachtgevers

45

resterende gehistorieerde initialen, bevat meer decoratie dan het meest rijkelijk verluchte niet-Zwedermissaal uit deze periode.87 Vanaf Düsseldorf loopt de omvang van de decoratieprogramma’s snel op van 17 illustraties in Bressanone en 24 in het Zwolse missaal van Johan van de Zande, naar 56 in het Hoya-missaal in Münster tot 68 initialen en 53 miniaturen in het Greiffenklau-missaal in Baltimore.

Het unieke en luxueuze karakter van de missalen komt overeen met de status van de opdrachtgevers, voor zover zij bekend zijn. In tegenstelling tot bij de getijden- en gebedenboeken bevatten bijna alle missalen familiewapens, colofons en inscripties waardoor er relatief veel bekend is over de bestellers of over vroege eigenaren. Hieruit blijkt dat de opdrachtgevers tot de hoge geestelijkheid behoren of een adellijke afkomst hebben. Alleen met betrekking tot het Hoya-missaal in Münster, vernoemd naar de zestiende-eeuwse eigenaar Johannes de Hoya, weten we relatief weinig (afb. 32, 82, 96-97, 102-104, 106-107, 109, 133, 192, 219).88 De getonsuurde geestelijke met een almuis over zijn arm in de Te Igitur-initiaal op fol. 95r is een indicatie dat het missaal voor een hoge geestelijke gemaakt moet zijn, bijvoorbeeld een bisschop of een kanunnik (afb. 32).89 Een bisschop kan echter worden uitgesloten. De gebeden ter voorbereiding van de mis (fols. 61ra-72vb) bevatten niet de pontificale aankledingsgebeden, maar alleen die voor eenvoudige priesters, en ook de Ritus celebrandi is niet pontificaal.90 Enkele feesten in het sanctorale, zoals Lebuïnus, Lambertus, Remigius en de Hoogmis en de Translatie van Martinus, wijzen erop dat het missaal gemaakt is voor gebruik in Utrecht. Enkele andere kenmerkende Utrechtse heiligen, zoals Pancratius, Poncianus en Servatius, ontbreken echter. Het Hoya-missaal bevat volledige misformulieren, maar naast die voor de zondagen verder alleen een specifieke selectie van feestdagen. De volgorde van de missen van het Tijdeigen en het Eigen der heiligen is opmerkelijk: deze volgen namelijk niet de gebruikelijke ordening van het liturgisch jaar waardoor bijvoorbeeld de missen van Kerstmis niet bij elkaar staan. Het gehanteerde ordeningsprincipe valt echter niet te achterhalen.91 Het Hoya-missaal was

87 Dat is Milaan, BNB, ms. AE.XIV.12 met één miniatuur en acht gehistorieerde initialen (opgemaakt uit de Byvanck-database). In Düsseldorf ontbreken enkele bladen, mogelijk met gehistorieerde initialen (Utrecht / New York 1989, cat. nr. 30 en de catalogus achterin dit boek). 88 Uitvoerige beschrijving van het Hoya-missaal: Bömer 1926; Finke 1964, pp. 16-35; Utrecht / New York 1989, cat. nr. 32; Münster 1993, cat. nr. B. 1.5; Overgaauw 1996; Haller 1996. Zie deze laatste voor meerdere kleurenreproducties. 89 Twee andere geestelijken met een almuis over hun arm zijn afgebeeld in de Presentatie in de tempel op fol. 136r en bij de Communie op fol. 149v. 90 Münster 1993, p. 383; Overgaauw 1996, p. 62. 91 Uit de selectie van de missen en de ongebruikelijke volgorde concludeert Finke (1964, p. 16) dat de opdrachtgever een geestelijke uit het Nederrijn gebied moet zijn geweest. Meerdere aanwijzingen duiden er volgens hem op dat het handschrift de opdrachtgever nooit bereikte en in Utrecht bleef, waar een lid van de Hoya-familie het verwierf.

Page 64: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 2

46

waarschijnlijk bestemd voor een geestelijke van hoge rang die slechts op enige zondagen en hoogtijdagen de mis las.92

Het Zwolse missaal van Johan van de Zande is het vroegste, maar tevens het best gedocumenteerde handschrift in het corpus.93 De colofon op fol. 322r vermeldt dat het werd geschreven door Johannes de Malborch in opdracht van Johannes van de Zande, de 17e landcommandeur van de Ridderlijke Duitse Orde Balije Utrecht (1407-1418) en dat het schrijfwerk werd voltooid op 9 oktober 1415.94 Het misboek zal direct aansluitend zijn gerubriceerd en verlucht.95 Opdrachtgever Johan van de Zande was een actieve commandeur en een van de meest eerbiedwaardige mannen die tot dan toe aan het hoofd van de balije had gestaan.96 Hij liet meerdere kapellen vernieuwen en bouwen, waaronder een ter ere van Heilige Elisabeth van Hongarije, patroonheilige van de orde (afb. 35). Een hiervan werd voltooid in hetzelfde jaar als het missaal.97 Van de Zande was er tevens voor verantwoordelijk dat er ‘kostelijke’ nieuwe afschriften werden gemaakt van de handschriften die in het koor van het Duitse Huis waren opgeborgen, waarvan het Zwolse missaal als enige is overgeleverd.98 Dat dit missaal een nieuw afschrift van een ouder, mogelijk verlucht exemplaar kan zijn, zou kunnen verklaren waarom dit vroege handschrift reeds zo’n uitgebreid decoratieprogramma bevat. Opmerkelijk is dat het Zwolse missaal een aantal voorstellingen en iconografische details bevat die verder nergens in het corpus voorkomen, zoals het gepolychromeerde beeld van Maria en kind op het altaar waarvoor David knielt (fol. 7r, afb. 33), het veulen naast de ezelin bij de Intocht in Jeruzalem (fol. 77r, afb. 34) en de Inwijding van een kerk op het kerkhof (fol. 179v).

92 Bömer 1926, p. 33. 93 Byvanck 1925; Utrecht / New York 1989, cat. nr. 28. 94 Fol. 322r: Anno milleno .C. quater quino quoque deno Sunt fines visi tis luce sacer Dyonisi Huius missalis Conventus hic generalis Sub commendante Johan de Zand el amante Quod bene finivit quoniam bene scribere scivit De malborch natus qui Johannes vocitatus Hoc pro scriptore roget omnis corde vel ore. Colofon gereproduceerd in Van Dijk 2001, afb. 1. De interpretatie van de colofon is problematisch, zie hiervoor Byvanck 1925, p. 209; Panofsky 1953, p. 95 noot 7. In de literatuur wordt meestal 1409-1418 aangehouden als de periode waarin Johan van de Zande landscommandeur was. Daantje Meuwissen (2011, pp. 322-323, 582) houdt in haar proefschrift over de landcommandeurs van de Balije Utrecht 1407-1418 aan. De relatie met het missaal en de Duitse Orde wordt verder ondersteund door het zwarte ordekruis in de marge op fol. 81r. Op fol. 91r staat in de marge een rood kruis geplaatst, dat sterk doet denken aan het kruis van de Tempeliers. 95 Aanvankelijk concludeerde Byvanck (1925, p. 210) uit de vermelding Ressurectio Domini in de kalender op 27 maart, dat het missaal op z’n vroegst voor Pasen in 1418 dienst heeft kunnen doen. Pasen viel op die dag in het jaar 1407 en 1418. Enkele jaren later corrigeerde Byvanck (1926) deze uitspraak. In kalenders werd vaker het Paasfeest ter herinnering werd aangetekend op 27 maart, ondanks dat het altijd op de zondag na de eerste volle maan in de lente valt. 96 De Geer van Oudegein 1871, vol. 1, p. LXXX. 97 De Geer van Oudegein 1871, vol. 1, p. LXXX; Utrecht / New York 1989, p. 101. 98 De Geer van Oudegein 1871, vol. 1, pp. LXXIII, LXXX, 255; Utrecht / New York 1989, p. 101; Zuidervaart 2013, pp. 53-54.

Page 65: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De boeken en hun opdrachtgevers

47

Het missaal in Tilburg werd niet lang na dat van Johan van de Zande vervaardigd (afb. 36-38).99 Volgens de overlevering is het missaal afkomstig uit Almkerk, in het land van Heusden en Altena en is het uit de parochiekerk van dat dorp gered tijdens de St. Elizabethsvloed van 18 november 1421.100 De kalender staat vol met aantekeningen over betalingen aan de koster en pastoor voor het opdragen van missen, branden van kaarsen en andere activiteiten die de clerici voor parochieleden gedurende het jaar moesten uitvoeren. Deze aantekeningen, muzieknotatie, het basisdecoratieprogramma bestaande uit twee gehistorieerde initialen en de canonplaat en de slechte kwaliteit van het perkament vol scheuren en reparaties, maken het onmiskenbaar een gebruiksvoorwerp in plaats van een pronkmissaal dat uitsluitend op belangrijke feestdagen werd gebruikt. In Museum Het Catharijneconvent in Utrecht ligt een tweede missaal dat voor de vloed uit Almkerk werd gered.101 Ook dit missaal bevat veel notities in de kalender voor memoriediensten. Volgens Ike de Loos werpt juist de combinatie van de twee missalen licht op hun gebruik. Het missaal in Utrecht bevat geen muzieknotatie en was waarschijnlijk bedoeld voor de priester, terwijl het Tilburgse missaal mogelijk werd gebruikt door de zangmeester.102

Ondanks de aanzienlijke opdrachtgever lijkt ook het missaal in Düsseldorf geen pronkstuk te zijn geweest (afb. 39-41).103 Op het eerste folio staan de wapens van Kleef, Mark, Berg en Jülich, gedragen door vliegende en zittende engelen (afb. 39). Aan de hand hiervan is Margareta van Berg als waarschijnlijke opdrachtgever geïdentificeerd voor gebruik in de hofkapel van Kleef, wat overeenstemt met missen voor de heiligen Swietbertus, Heribertus, Pantaleon, Gereon en Victor, de 11.000 Maagden, Severinus en Cunibertus, waarvan enkele vooral in Keulen en omstreken worden vereerd.104 Haar dood in 1425, op circa 75-jarige leeftijd, vormt voor dit missaal een terminus ante quem, maar stilistisch kan het niet veel vroeger dan ca. 1420 zijn geschilderd. Van de familie van Margaretha van Berg zijn meerdere handschriften bewaard gebleven, waarmee dit Zweder-missaal in een lange traditie van meer of minder prestigieuze boekopdrachten past.105 Eveneens in Düsseldorf ligt een ouder missaal in twee banden voor gebruikt in de hofkapel van Kleef (Düsseldorf, Hauptstaatsarchiv, G III 1-2). Beide delen kunnen halverwege de veertiende eeuw worden gedateerd, hoewel er een periode van circa twintig jaar tussen de 99 Hiervoor geldt hetzelfde als het Zwolse missaal (zie hoofdstuk 2, noot 95): Byvanck (1922, p. 189) dateerde het Tilburgse missaal aanvankelijk relatief zeker rond 1418 vanwege de vermeldingen van de Opstanding op 27 maart en Hemelvaart op 5 mei in de kalender. Deze vermeldingen zijn echter zonder waarde (Byvanck 1926). Het missaal in Tilburg kan circa 1415-1420 worden gedateerd. Deze datering komt overeen met de stijl en de historische aantekeningen die in de kalender en achterin het boek zijn aangebracht. 100 Moll 1869, p. 210 noot 2 (beginnend op p. 209) en p. Byvanck 1922, p. 184. 101 Utrecht, MC, ms. BMH Warm h 92H1 (Wüstefeld 1993, cat. nr. 31). 102 De Loos 2012, p. 70. 103 Utrecht / New York 1989, cat. nr. 30. Voor reproducties: Byvanck 1937, figs. 107-110. 104 Utrecht / New York 1989, cat. nr. 30. 105 Zie Baumeister 1984 voor een overzicht van boekbezit bij de graven en hertogen van Gulik, Kleef en Berg.

Page 66: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 2

48

twee zit. Het eerste deel is ongedecoreerd, maar handschrift G III 2 bevat twaalf gehistorieerde initialen en een canonplaat.106 Als opdrachtgever van dit tweede deel wordt de echtgenoot van Margaretha van Berg, Adolf van Kleef (d. 1394), beschouwd. Ook van hun dochter, Margaretha van Kleef, en van haar echtgenoot Albrecht van Beieren zijn rijkelijk versierde handschriften overgeleverd.107 Daarnaast staan Margaretha’s wapens in een handschrift met Duitse en Latijnse gebeden.108 Margaretha was overigens niet de enige in de familie die de Zwedermeesters inschakelde om een handschrift te laten verluchten: ook Arnold van Egmond, de echtgenoot van Margaretha’s kleindochter Katherina van Kleef die zelf het prestigieuze getijdenboek in New York bezat, schakelde hen in voor de vervaardiging van het Egmond Brevier. Het missaal is van opmerkelijk slechte kwaliteit. Het perkament is slecht bewerkt met veel gaten en grote scheuren, die bij vervaardiging reeds aanwezig waren. Bij de planning van het handschrift is niet gelet op de aanwezigheid van neklijnen op bladen met decoratie; de Aanbidding van de Koningen op fol. 13r staat op een blad met een neklijn (afb. 40). Op veel plekken is de inkt afgesleten door slijtage of als gevolg van de kwaliteit van de inkt of het perkament. Net zoals missaaldeel Düsseldorf G III 2 en het Latijns/Duitse gebedenboek van Margaretha zelf, werd ook dit Düsseldorfs missaal waarschijnlijk lokaal afgeschreven.109 Pas nadat het schrift gereed was werden de katernen voor het penwerk en de geschilderde verluchting naar Utrecht gestuurd.

Het missaal van bisschop Zweder van Culemborg in Bressanone is het naamstuk van de stijl.110 De benoeming van Zweder tot bisschop was het startsein van het in hoofdstuk 1 besproken Utrechtse Schisma en dit missaal is onlosmakelijk met deze strijd verbonden.111 Het boek bevat veertien gehistorieerde initialen van de Bressanone-meester, die naar dit handschrift is genoemd (afb. 42, 112-113, 145, 220, 230). Daarnaast schilderde een andere verluchter een gehistorieerde initiaal met de Triniteit, de Te Igitur-initiaal en de canonplaat. Deze schilder is de Meester van de Bressanone Canonplaat gedoopt en kan

106 Baumeister 1984, p. 235. 107 Getijdenboek van Margareta van Kleef: Lissabon, MCG, ms. LA 148, ca. 1395-1400 (Utrecht / New York 1989, cat. nr. 1; Marrow 1995) en Tafel van den Kersten Ghelove: Baltimore, WAM, W. 171 (Utrecht / New York 1989, cat. nr. 4). 108 Sint Petersburg, NLR, ms. Razn.O.v.XIV N 1, fol. op fols. 39v-40r. Baumeister 1984, p. 235; Utrecht / New York 1989, p. 104; Oosterman 2007, afb. 2. 109 Utrecht / New York 1989, p. 104. Het gebedenboek van Maria van Gelre, dat door haar tweede huwelijk met Rupert in de Berg-familie kwam, werd eveneens lokaal vervaardigd door broeder Helmich die Lewe in klooster Mariënborn bij Arnhem (Utrecht / New York 1989, cat. nr. 17). Er is nog geen consensus bereikt over de lokalisatie van de verluchters van dit handschrift. Zie hoofdstuk 3, ‘Artistieke wortels’ en vooral noot 36. 110 De Wit 1928a; Scheiber 1992. In Scheiber zijn alle gehistorieerde initialen in kleur gereproduceerd. 111 De belangrijkste en meest gedetailleerde publicatie over het Utrechtse Schisma is nog steeds De Hullu 1892. Zie hoofdstuk 1, noot 57 voor overige literatuur.

Page 67: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De boeken en hun opdrachtgevers

49

stilistisch niet tot de Zwedergroep worden gerekend (afb. 42).112 Bisschop Zweder, die op de canonplaat onder het kruis knielt, kan worden geïdentificeerd aan de hand van zijn wapen in de marge.113 De heilige bisschop die achter hem staat is waarschijnlijk Martinus, schutspatroon van de stad Utrecht en de Domkerk.114 Tevens is dit een sterke verwijzing naar paus Martinus V, aan wie hij zijn aanstelling te danken had. De paus schoof Zweder als nieuwe bisschop naar voren terwijl in Utrecht de geestelijkheid en bevolking Rudolf van Diepholt als geschikte kandidaat hadden aangewezen.115

Uit de onberispelijke staat van zowel het perkament als de verluchting kan worden afgeleid dat dit missaal nauwelijks is gebruikt. Bisschop Zweder heeft daartoe zelf dan ook weinig kans gehad. Nadat paus Martinus V Rudolf van Diepholt als nieuwe bisschop van Utrecht had afgewezen, liet Zweder op 8 maart 1425 weten dat hij vanuit Rome was geconfirmeerd als opvolger en toonde hij op 20 juli dat jaar zijn procuratoren aan de kapittelen de officiële papieren.116 De kapittelen van Utrecht legden zich, ondanks de bedenkelijke reputatie van Zweder en hun eigenlijke voorkeur voor Van Diepholt, neer bij de beslissing van de paus. In strijd met de traditie waarin nieuwe bisschoppen hun eerste intocht deden in Utrecht, werd Zweder eerst op 31 juli gehuldigd in Amersfoort en Rhenen, alvorens een blijde inkomst te maken in de bisschopsstad op 21 augustus 1425.117 Op 30 april van het volgende jaar werd de bisschop door een nederlaag na een treffen met de vijandige Hoeken de stad Utrecht al weer uitgejaagd. Dat Zweder het missaal liet vervaardigen in de eerste jaren van zijn bisschopstijd, toen hij zich nog zeker in het bezit 112 Deze verluchter kreeg meerdere namen toebedeeld, zoals Meester van Job (Hoogewerff 1961, p. 30, vernoemd naar de verluchter in de Lochorst Bijbel). Finke (1963, p. 44) schreef deze miniatuur toe aan een verluchter uit de Zwolle-groep. Ik hanteer de benaming van Schauder 2008, p. 273 (dank aan Ed van der Vlist om mij op deze publicatie te wijzen). Zijn werk mist echter enkele essentiële hoofdkenmerken van de Zwederstijl, waaronder het opbouwen van vormen uit talrijke kleine laagjes verf. De gezichten zijn gepolijst en meer getekend dan geschilderd. Bij een frontaal afgebeeld gezicht verdwijnt de kin terwijl de zwart omlijnde knobbelkin en profil juist zeer geprononceerd is. De Meester van de Bressanone Canonplaat wordt door auteurs als Hoogewerff en Schauder (2008) als een Zwedermeester beschouwd. Voor Schauder was dit de reden om twee andere missalen aan het Zwedercorpus toe te voegen die mogelijk van dezelfde hand zijn: Brugge, SSK, ms. A 140 en Lüneburg, RB, Ms. Theol. 20 91. Het missaal in Brugge is in het verleden vaker met de Zwedermeesters in verband gebracht (Byvanck 1930b, p. 130; Finke 1963, p. 44) en werd als een atelierproduct beschouwd. Op stilistische gronden neem ik deze handschriften niet in het corpus op. 113 Oorspronkelijke identificatie van het wapen door Hermann Ludescher (Scheiber 1992, p. 15) of prof. Vogelsang (De Wit 1926, p. 123, noot 2). Over het afbeelden van wapens of andere expliciete aanwijzingen naar (bisschoppelijke) bestellers van missalen: Leroquais 1924, deel III; De Hamel 1994, pp. 210-211. 114 Doordat attributen ontbreken identificeert niet iedere auteur hem als zodanig. Hoogewerff (1961, p. 30) noemt hem Willibrord. De bisschop is wel als Martinus geïdentificeerd in Byvanck 1937, p. 122; Amsterdam 1958, cat. 151; Brussel 1971, pp. 30-31, cat. nr. 14; Schauder 2008, noot 13. 115 Finke (1963, pp. 44-45) identificeert de bisschop op de canonplaat als paus Martinus V zelf. De aanwezigheid van de mijter en de nimbus maken dit onwaarschijnlijk. 116 De Hullu 1892, pp. 21, 24. 117 De Hullu 1892, pp. 26, 28.

Page 68: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 2

50

van zijn ambt voelde en zich van de gewenste uitrusting voor zijn nieuwe waardigheid voorzag, zoals Cornelis de Wit stelt, lijkt getuige de historische feiten onwaarschijnlijk.118 Vanaf het moment van zijn bevestiging vanuit Rome heeft hij wegens vele tegenstanders voor zijn benoeming moeten vechten. Ongetwijfeld zal hij hierdoor de behoefte hebben gevoeld zijn aanstelling zo zichtbaar mogelijk te maken. Op politiek front deed hij dit via een onconventioneel inhuldigingsritueel en op religieus front door de vervaardiging van een prestigieus missaal waarin hij door middel van de heilige Martinus op de canonplaat zowel zijn relatie tot Utrecht en de Domkerk als die tot paus Martinus V bevestigt. Het beginpunt van de productie van dit missaal is aan de hand van historische gegevens vrij nauwkeurig te dateren: tussen 8 maart 1425, het moment van bevestiging uit Rome en 30 april 1426 als Zweder de stad uit wordt gejaagd. Indien we er vanuit gaan dat de bisschop tijdens zijn inhuldiging in Utrecht de eed aflegde op zijn missaal, moet het handschrift op 21 augustus 1425 voltooid zijn geweest.119

Het handschrift zelf bevat voldoende aanwijzingen om een haastig werkproces te ondersteunen. Het is opgebouwd uit meerdere blokken.120 De vijf blokken zijn door dezelfde kopiist geschreven en voorzien van hetzelfde type penwerk, maar het vijfde blok bleef onverlucht.121 Het eerste, derde en vierde blok bevatten gehistorieerde initialen van de Bressanone-meester; het tweede verluchting van de Meester van de Bressanone Canonplaat. De gangbare volgorde van de productie van een handschrift is eerst de voltooiing van de tekst, daarna het penwerk en als laatste de geschilderde decoratie.122 In het Bressanone-missaal liepen deze productieprocessen door elkaar. Zo schreef de kopiist de blokken niet in de volgorde waarin zij werden ingebonden.123 Blok drie en vier bevatten de feesten van het Tijdeigen van Pasen tot aan de Kruisverheffing en vormen een tekstuele eenheid. Uit de verluchting en de katernsignaturen blijkt echter dat zij niet als een eenheid werden geschreven. Alle gehistorieerde initialen in het missaal, ongeacht hun formaat, zijn middenin de tekst geplaatst in plaats van steeds bovenaan een nieuwe kolom. Het is alleen

118 De Wit 1926, p. 124. 119 Bij de inwijding van een nieuwe bisschop werd de eed gezworen op de evangeliën. Dat kon een evangelieboek of een missaal zijn. Het is bekend dat de prins-bisschop van Münster, Ferdinand I van Beieren, in 1612 zijn eed aflegde op het Hoya-missaal (Münster 1993, p. 383). 120 Blok 1: katernen 1-10. Blok 2: katernen 11-15. Blok 3: katernen 16-21. Blok 4: katernen 22-23. Blok 5: 24-25. Mijn indeling wijkt af van die van Cornelis de Wit (1928a, p. 155-156). Hij beschouwt katernen 16-23 alseen geheel, maar aan de hand van de katernsignaturen, schrift en codicologische indeling zijn het er twee. Zie voor uitleg van de terminologie van een blok: Gumbert 2004, pp. 12-16 en casus 5, ‘Productieproces in fasen’. 121 Penwerk in de Utrechtse ‘Bulten-en-lange-lijnen’-stijl (zie Gerritsen-Geywitz 2003). Alleen op fols. 122r-123v schreef een andere kopiist enkele votiefmissen op lege bladen van katern 16. Deze bladen bevatten een ander type Utrechts penwerk uit de eerste kwart vijftiende eeuw. Met dank aan Margriet Hülsmann. De aanwezigheid van een tweede kopiist is niet eerder opgemerkt; Scheiber (1992, p. 19) spreekt over één kopiist. 122 Van deze volgorde wordt wel afgeweken. Zie hoofdstuk 4, ‘Volgorde decoratiefasen’. 123 De codicologische informatie van dit missaal is opgenomen in de catalogusbeschrijving achterin dit boek.

Page 69: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De boeken en hun opdrachtgevers

51

hier op fol. 169r, het eerste blad van het vierde blok, dat de initiaal met de Opstanding bovenaan de kolom staat in plaats van op het laatste blad van deel drie, dat nu eindigt met een lege kolom. Indien de kopiist de twee blokken achterelkaar had geschreven was de Opstanding, net als alle andere initialen, middenin de kolom geplaatst. De katernsignaturen ondersteunen deze observatie: op fol. 169r begint de reeks letters opnieuw in plaats van dat ze vanuit blok drie doorlopen.124 De verdeling van de verluchting over het missaal verklaart waarom voor deze werkwijze werd gekozen. Het vierde blok bevat vijf gehistorieerde en een gedecoreerde initiaal, tegenover slechts één gehistorieerde initiaal in blok drie. De kopiist schreef blijkbaar eerst de delen met veel verluchting zodat de schilder reeds aan het werk kon terwijl hij verder schreef.125 De tijdsdruk kan eveneens verklaren waarom deel twee door de Meester van de Bressanone Canonplaat werd verlucht. En ook de constatering uit hoofdstuk 4 dat het geschilderde randwerk aan de gehistorieerde initialen van de Bressanone-meester niet door hemzelf zijn aangebracht, valt hiermee op z’n plaats: de ver doorgevoerde werkverdeling versnelde het productieproces om het missaal op tijd te voltooien voor de inhuldiging van bisschop Zweder.

Hoogewerff was van mening dat alleen de Meester van de Bressanone Canonplaat daadwerkelijk in opdracht van de bisschop werkte en dat het tweede blok afzonderlijk van de rest van het handschrift, en met enige haast, zou zijn vervaardigd na de plotselinge aanstelling van Zweder als bisschop.126 De bisschop zou geen geheel nieuw missaal hebben laten vervaardigen, maar in de Zwederwerkplaats een prachtig voltooid misboek hebben bemachtigd dat hij conform zijn wensen liet aanpassen. Hij baseerde dit onder meer op de veronderstelling dat indien het handschrift in zijn geheel door bisschop Zweder bij de Bressanone-meester was besteld deze het belangrijkste deel, de canonplaat met de beeltenis van de opdrachtgever, zeker niet aan een andere verluchter zou hebben uitbesteed. Er zijn inderdaad voorbeelden waaruit blijkt dat de Bressanone-meester bij samenwerkingen met andere verluchters de meest prominente verluchting op zich nam.127 Hoewel de canonplaat met de beeltenis van de bisschop aan dit criterium voldoet, moet worden onthouden dat de Bressanone-meester hier aan het begin van zijn carrière stond; zijn reputatie was halverwege de jaren ’20 nog niet zo gevestigd als tien jaar later het geval zou zijn. In 1432 nam Zweder zijn missaal mee naar Bazel waarnaar hij afreisde om steun te zoeken voor zijn strijd om de Utrechtse bisschopszetel. Bij zijn dood aldaar op 22

124 Het missaal bevat meerdere reeksen katernsignaturen die steeds overnieuw beginnen. Deze corresponderen met de blokken. 125 Dat het schrift in het derde blok geleidelijk aan minder verzorgd wordt, lijkt een indicatie dat dit deel onder toenemende tijdsdruk als laatste werd geschreven. 126 Hoogewerff 1936, vol. 1, pp. 430-438; Hoogewerff 1961, p. 25 en pp. 29-33. Finke (1963, p. 44) neemt deze theorie van Hoogewerff over en schrijft het middendeel toe aan een verluchter uit de Zwolle-groep. 127 Zoals het canonblad van het Greiffenklau-missaal, kolomminiaturen en bladgrote miniaturen in het Egmond Brevier en de belangrijkste initialen in het lekenbrevier in Kaapstad.

Page 70: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 2

52

september 1433 werden in Bazel zijn bezittingen, waaronder zijn boekverzameling met dit missaal, in het openbaar geveild.128

Ook het Greiffenklau-missaal in Baltimore is nooit intensief gebruikt, en was daar waarschijnlijk ook niet voor bedoeld.129 Dit handschrift is een van de kleinste missalen die uit de Noordelijke Nederlanden zijn overgeleverd, maar is desondanks het meest rijkelijk verluchte exemplaar (afb. 43-46, 147, 149, 152-157, 159-160, 164, 176, 180, 185, 195, 197, 205, 211, 282-295). Op twee plekken zijn wapens aangebracht: op het openingsblad fol. 8r worden deze gedragen door engelen en op fol. 152v staan ze in de hoeken van de lijst rondom de bladgrote Kruisiging (resp. afb. 43, 45). De wapens zijn grotendeels gewist of overschilderd, waardoor niet kan worden achterhaald voor wie het missaal aanvankelijk werd vervaardigd of voor gebruik op welk altaar of in welke kerk het was bedoeld.130 Wel kan worden geconcludeerd dat de besteller een adellijk persoon was met een speciale band tot de Kartuizers, aangezien de kalender in het gebruik van deze orde staat met onder meer Hugo van Lincoln op 17 november.131 De overschilderde wapenschilden leidden tot een identificatie van Eberhard von Greiffenklau als een van de vroegste eigenaren en naamgever van het boek.

Het Greiffenklau-missaal bevat nog meer sporen van opdrachtgevers en bezitters. In de Te Igitur-initiaal zijn twee mannen afgebeeld (afb. 46). De edelman in de roze mantel werd geschilderd door de Zwedermeesters en is waarschijnlijk de oorspronkelijk opdrachtgever. De man in zwart, geschilderd door de Kleefmeester, zou een geestelijke kunnen zijn en wordt wel als Eberhard von Greiffenklau geïdentificeerd. Sommige auteurs dateerden de verluchting van de Kleefmeester gelijktijdig met dat van de Zwedermeesters in circa 1435, wat dit missaal het vroegste werk van zijn hand zou maken. Anderen waren van mening dat hij werd ingeroepen om een onvoltooid werk af te maken.132 Nieuw

128 Moll 1876; Hoogewerff 1936, vol. 1, p. 438; Scheiber 1992, p. 16. 129 Utrecht / New York 1989, cat. nr. 35. Het Greiffenklau-missaal (Baltimore 174) is volledig online te raadplegen (zie bibliografie). 130 Voor identificatie van de wapenschilden en informatie over Eberhard van Greiffenklau: Utrecht / New York 1989, cat. nr. 35; Nijmegen 2009, cat. nr. 31 (Korteweg). Onderzoek met een infraroodreflectografiecamera kan niet op de overschilderde wapenschilden worden uitgevoerd. Deze zijn geschilderd in goud- en zilververf waar de straling van een IRR-camera niet doorheen dringt. 131 In de rekeningen van het hof van Gelre wordt melding gemaakt van een betaling voor een kostbaar handschrift voor Arnold van Gelre (Nijsten 1992, p. 173; Dückers 2009b, p. 76). Het is onduidelijk om welk handschrift het gaat. Voor het Egmond Brevier is de datering mogelijk te vroeg. Daarentegen zou vanwege deze datering, de Kartuizerkalender en de grote overeenkomsten in het decoratieprogramma met het Egmond Brevier het Greiffenklau-missaal in aanmerking kunnen komen. De knielende zondaar in de initiaal op fol. 127r in het missaal heeft dezelfde breedgerande pelshoed aan zijn voeten liggen als Arnold in het getijdenboek van zijn echtgenote Katherina van Kleef (New York, MLM, ms. M. 917, p. 68). De rekeningpost is echter niet specifiek genoeg om deze suggestie te kunnen staven. 132 Sommige auteurs waren van mening dat de Kleefmeester als leerling of als assistent aan het missaal werkzaam was. Zie casus 4, noot 99 en 100.

Page 71: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De boeken en hun opdrachtgevers

53

onderzoek dat wordt gepresenteerd in casus 4 illustreert dat de Zwedermeesters het handschrift inderdaad onvoltooid lieten en dat de Kleefmeester werd ingeroepen om het af te maken. Anne Korteweg suggereerde op grond van stilistische overeenkomsten dat dit gebeurde rond dezelfde tijd als de vervaardiging van het getijdenboek van Katherina van Kleef.133 Deze datering sluit aan bij de prebende die Von Greiffenklau in Utrecht vanaf 1446 ontving. Indien Eberhard inderdaad de eigenaar van het missaal was, schakelde hij mogelijk halverwege de jaren ’40 de Kleefmeester in om het handschrift te voltooien en zichzelf naast oorspronkelijke opdrachtgever in de Te Igitur-initiaal vereeuwigen. Later werd hij kanunnik van de kathedraal van Mainz en nam hij het missaal mee naar Duitsland. Rond 1490-1500 werden aldaar teksten en een gehistorieerde initiaal op fol. 235r toegevoegd.

Met betrekking tot de bezitters van het Greiffenklau-missaal bleef de Communie-miniatuur op fol. 124r tot op heden onopgemerkt (afb. 44). Een knielende oudere grijsaard in een wijde groene mantel ontvangt de communie. Dat hij op een gegeven moment de eigenaar van het missaal was blijkt uit het feit dat hij over een andere schildering is heen gezet. De verf van zijn groene mantel werd in de loop der tijd transparanter waardoor de lijnen van een strakkere outfit, getailleerd door middel van een gouden koord, zich openbaart. Deze kleding hoorde waarschijnlijk toe aan de oorspronkelijke eigenaar die door de overschildering door een latere bezitter uit het boek werd gewist. De overeenkomsten met de edelman in de roze mantel in deTe Igitur-initiaal maakt het mogelijk dat hij zich hier voor een tweede maal had laten afbeelden. Stilistische overeenkomsten tussen deze Communie-miniatuur en de Duitse toegevoegde initiaal op fol. 235r laten zien dat de overschildering tegen het einde van de vijftiende eeuw moet zijn uitgevoerd. De Duitse schilder beperkte zich niet tot de kleding van de nieuwe opdrachtgever; hij voorzag een groot gedeelte van de miniatuur van een nieuwe laag verf. Helaas voor de grijsaard gaf de transparante geworden verf zijn ijdelheid bloot.

Missalen bevatten ter herkenning en opluistering van het belangrijkste onderdeel van een misviering een canonblad met een voorstelling van een Kruisiging. Door intensief gebruik en de rituele handeling dat de priester tijdens de viering de Kruisiging moest aanraken en kussen, was de canonplaat aan slijtage onderhevig.134 Om te voorkomen dat men hierdoor het gehele missaal met regelmaat moest vervangen, werd de bladgrote Kruisigingsscène doorgaans op een los blad ingevoegd. Zo was het immers mogelijk alleen de miniatuur te vernieuwen. Het nadeel hiervan was dat deze canonplaten in de loop der tijd loslieten of gemakkelijk konden worden verwijderd. Van de zes missalen in het Zwedercorpus bevatten er nog vier een canonplaat; die in Düsseldorf en Zwolle zijn verloren gegaan. Van de missalen in Tilburg, Münster en Düsseldorf is of was de canonplaat ingevoegd. De platen

133 Korteweg 2009, p. 68 en cat. nr. 31. 134 Zie voor dit gebruik en de gevolgen ervan: Rudy 2010.

Page 72: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 2

54

in het Zwolse missaal, het Greiffenklau-missaal en het Bressanone-missaal zijn geïntegreerd in de katernstructuur. Een uitvinding om de levensduur van een canonplaat te verlengen was de toevoeging van een kuskruis. Door zijn aanraking hierop te richten kon de priester de miniatuur zelf beschermen. Van de vier resterende canonplaten vertoont alleen die in Tilburg gebruikssporen; van het kuskruis tot aan de voet van het kruis is de verf smoezelig door aanraking van de vingers en lippen van de priester. Het kuskruis in Bressanone en het Sudarium in de marge onder de canonplaat in het Hoya-missaal zijn onaangeroerd; in het Greiffenklau-missaal ontbreekt het kuskruis volledig. Deze handschriften waren duidelijk niet bestemd voor veelvuldig gebruik, wat de praktische oplossingen die voor herhaaldelijke aanraking waren uitgevonden niet noodzakelijk maakten.

De meest prestigieuze overgeleverde Noord-Nederlandse missalen uit deze periode zijn door de Zwedermeesters vervaardigd. Deze rijk verluchte misboeken staan niet in een Noord-Nederlandse traditie en de verluchters lijken geen uitgebreide voorbeelden te hebben gehad waarop zij zich konden baseren. De decoratieprogramma’s vertonen nauwelijks iconografische en compositorische gelijkenissen; de verluchters stelden met hun opdrachtgevers telkens opnieuw een beeldprogramma samen en waren soms genoodzaakt nieuwe composities te bedenken. Vooral het Hoya-missaal bevat meerdere unieke, en vaak zeer amusante, voorstellingen zoals de duiveluitdrijving van de heilige Martinus (afb. 103), Keizer Heraclius die het geroofde Heilige Kruis terugbrengt (fol. 109v), Judas de Makkabeeër die 2000 Drachmen naar Jeruzalem stuurt waarmee hij verzoening doet voor de gestorvenen (fol. 162v) of het Sterfbed van een vrouw die bezwijkt aan de pest met koning David aan haar zijde (afb. 107).135 Deze laatste zou kunnen verwijzen naar de grote plaag epidemieën die in de late middeleeuwen door Europa raasden.136 Voor Noord-Nederlandse opdrachtgevers die een uitzonderlijk rijk missaal, wensten waren de Zwedermeesters blijkbaar de beste optie in de eerste helft van de vijftiende eeuw.

Latijnse Bijbels In de Noordelijke Nederlanden bestonden er hoofdzakelijk twee typen bijbels.137 Ten eerste zijn er grote Latijnse bijbels die voornamelijk werden vervaardigd en werden gebruikt in een monastieke omgeving. Deze werden spaarzaam of geheel niet gedecoreerd. Ten tweede zijn er de Middelnederlandse Historiebijbels, waarvan sommige uitbundig

135 De Intocht van keizer Heraclius (gereproduceerd in Haller 1996, p. 31) komt ook voor in de Belles Heures (New York, CC, 1954 (54.1.1), fols. 156r en 156v) van de Gebroeders Van Limburg en het gebedenboek van Maria van Gelre (Berlijn, SBB-PK, ms. Germ. qu. 42, fol. 237v). Zie hiervoor hoofdstuk 3, ‘Artistieke wortels’. 136 Utrecht / New York 1989, p. 107. 137 Cambridge 2005, p. 103 (Marrow).

Page 73: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De boeken en hun opdrachtgevers

55

verlucht met honderden miniaturen met een sterke relatie tot de tekst.138 Rijkelijk geïllustreerde vulgaten zijn schaars: uit de eerste helft van de vijftiende eeuw zijn slechts vier exemplaren bekend met meer dan tien illustraties.139 De meest prestigieuze hiervan is de Latijnse Lochorst Bijbel, waarin de Zwedermeesters een groot aandeel hadden.140 Van een vijfde exemplaar resteren nu nog slechts vijf grote gehistorieerde initialen (PC1 en PC4), eveneens van de Zwedermeesters.141 Het corpus bevat tevens een vierdelige vulgaat in Wenen met een beperkt decoratieprogramma. Voor zover bekend droegen de Zwedermeesters geen enkele keer bij aan bijbels in het Middelnederlands.142

De Weense bijbel bevat geen colofon, aantekeningen of wapens.143 Alle vier de bijbeldelen zijn door dezelfde kopiist geschreven en het penwerk in alle delen is Zuid Hollands, hoewel het vierde deel mogelijk iets later werd aangebracht.144 Hieruit blijkt dat de bijbel waarschijnlijk in Zuid Holland werd geschreven en na de voltooiing van het penwerk aldaar naar Utrecht werd gestuurd voor de geschilderde decoratie. De Zwedermeesters waren uitsluitend actief in de eerste twee delen (1199-1200) en waren daarin verantwoordelijk voor vier gehistorieerde initialen met bijbehorende randdecoratie en een rand met scheppingsscènes (afb. 47-48, 104).145 De geschilderde secundaire decoratie op de overige bladen in deze delen is echter niet door hen aangebracht.146 De laatste twee bijbeldelen (1201-1202) werden verlucht door twee onbenoemde Utrechtse verluchters en bevatten in totaal drie gehistorieerde initialen.147 In tegenstelling tot de

138 Voor de decoratie en tekst van Historiebijbels; Hindman 1977; Biemans 1984, pp. 250-290. 139 Voor een algemeen overzicht van ontwikkeling van de bijbel als literair artefact: De Hamel 2001; Smith 2001. 140 De overige drie zijn Darmstadt, HLM, 324 (18 gehistorieerde initialen), Kopenhagen, KB, Thott 2 2ø (Genesis-Ezra met 1 kolomminiatuur en 19 gehistorieerde initialen) en Thott 3 2ø Nieuwe Testament met 13 gehistorieerde initialen) en de Grauwert Bijbel met 13 gehistorieerde initialen (zie Wüstefeld & Morcos 2015, pp. 324-327, cat. nr. 61 (“Biblia Latina of Wouter Grauwert” en Aantekeningen Marrow. Met dank aan James Marrow om mij op deze publicatie te wijzen). 141 Bloem 2012b. 142 Historiebijbel in München reken ik niet tot het Zwedercorpus (zie hoofdstuk 2, noot 2). 143 Holter 1938, p. 55; Pächt & Jenni 1975, pp. 16-23 platen I-III, afb. 25-38; Utrecht / New York 1989, cat. nr. 33; Fingernagel & Gastgeber 2003, II. 10 (Beier). De lege column op 1199 fol. 5r zou volgens The Golden Age mogelijk zijn gereserveerd voor een beeltenis van de besteller. 144 Met dank aan Anne Korteweg om mij hierop te wijzen. Voor Zuid-Hollands penwerk: Den Haag 1992, pp. 68-83 (Korteweg). 145 Beide delen beginnen met een voorstelling van Hiëronymus achter een schrijftafel. De overeenkomsten die Schauder (1991, p. 143 en afb. 2 en 3) ziet tussen de Hïeronymus in deel 1200, fol. 1r en een miniatuur in een bijbel uit Bazel, overtuigen niet. Wel is de initiaal op 1199, fol. 1r vrijwel identiek aan Berlijn, SBB-PK, Theol. lat. fol. 68, fol. 1r (Gaesdonck, ca. 1455-1460). Het onderscheid in handen zoals ik dat in deze bijbel zie, wijkt af van die in Pächt & Jenni 1975. Zie hiervoor hoofdstuk 3, ‘Zwolle-groep’. 146 Voor reproductie van de secundaire decoratie in deel 1200, fol. 86v: Pächt & Jenni 1975, afb. 32. 147 Deel 1201: fols. 1r en 73r. Deel 1202: fol. 1r. Deze verluchters zijn onterecht in verband gebracht met de Meester van de Morgan Kindheidscyclus (Fingernagel & Gastgeber 2003, p. 177 (Beier); Fingernagel &

Page 74: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 2

56

Zwedermeesters waren zij naast de primaire verluchting wel verantwoordelijk voor de secundaire decoratie.

De driedelige Lochorst Bijbel is de kleinste maar tevens meest rijkelijk verluchte vulgaat die uit de Noordelijke Nederlanden is overgeleverd: de bijbel bevat 72 miniaturen en 64 gehistorieerde initialen (afb. 49, 80, 105, 137-138, 202-203, 207, 209, 296-298, 301-303, 305-315).148 De Zwedermeesters voltooiden de bijbel nadat een groep verluchters, die ik naar dit handschrift de Lochorstmeesters noem, het werk onvoltooid had gelaten. Het handschrift ontleent zijn naam aan de familiewapens van het geslacht Lochorst die op meerdere plekken zijn aangebracht. Op de snede van de drie bijbeldelen, die nog worden beschermd door de originele chemises, wordt het wapen van het Stichtse geslacht vastgehouden door een engel en op het vaandel in de miniatuur op deel III, fol. 39v is het wapen, ondanks pogingen deze uit te wissen, nog duidelijk herkenbaar (afb. 49).149 Voor de opdrachtgever van deze bijbel zijn twee mogelijke kandidaten: Gijsbrecht van Lochorst (circa 1380-1454), kanunnik van Oudmunster en van de Utrechtse Dom, en zijn broer Herman van Lochorst (circa 1365-1438), kanunnik in Luik, deken van het Domkapittel, scholaster van Oudmunster en prebendaat van St. Salvator, St. Jan en St. Marie.150 Herman is de meest waarschijnlijke optie.151 Uit analyse van het werkproces van de bijbel, dat verder uiteen wordt gezet in casus 5, lijkt het waarschijnlijk dat de opdrachtgever zelf de initiator en coördinator van het project was. Als scholaster zal Herman gemakkelijk toegang hebben gehad tot het benodigde materiaal en de teksten.152 Sandra Hindman ziet deze kleine gedecoreerde Latijnse bijbel als een pronkstuk uit de persoonlijke bibliotheek van een gefortuneerde geestelijke waarbij de verluchting geen educatieve of contemplatieve functie

Gastgeber 2008, p. 129 (Beier); Pächt & Jenni (1975, pp. 16-23) noemen deze verluchters Hand C en Hand D. 148 Byvanck & Hoogewerff 1922-1925, cat. nr. 25; Byvanck 1924, pp. 187-193; Wormald & Giles 1982, vol. 1, pp. 258-265; Meijers 2000; Cambridge 2005, cat. nr. 34 (Marrow). De totstandkoming van deze bijbel staat centraal in casus 5. 149 Hoogewerff 1961, p. 26; Wormald & Giles 1982, vol. 1, p. 263; Cambridge 2005, p. 104. Op deel I, fol. 2r zijn vier wapens in de marge gewist. 150 Wormald & Giles (1982, vol. 1, p. 260) identificeren de man in wereldlijke kleding op I, fol. 462r als mogelijke eigenaar. 151 Wormald & Giles 1982, vol. 1, p. 258. Herman was ook de opdrachtgever van een Psalmencommentaar van Petrus van Herenthals (ca. 1400) dat hij schonk aan de St. Salvatorkerk in Utrecht (Den Haag, MM, 10 C 7). De wapens van het geslacht Lochorst zijn tevens aangebracht in twee Historiebijbels uit circa 1431 (Londen, BL, Add. 10043) en circa 1440 (Londen, BL Add. 38122). Uitgebreide bespreking van de Londense Lochorstbijbels: Hoogewerff 1936, vol. 1, pp. 417-421; Hindman 1977 (passim). 152 Uit de rekeningen van het Kapittel van Oudmunster in Utrecht blijkt een soortgelijk geval bij de aanschaf van een nieuw evangeliarium. Het kapittel was zelf verantwoordelijk voor het inschakelen van de kopiist (die het perkament aanleverde), de verluchter, goudsmid Elias Scerpswert voor de vervaardiging van ‘een zilveren blad’, een timmerman voor sloten, een leerbewerker voor de band en een naaister voor een linnen zak. Zie hiervoor Ketner 1945-1946.

Page 75: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De boeken en hun opdrachtgevers

57

had, maar uitsluitend tot doel had de toeschouwer te imponeren.153 Het kleine formaat met het daarbij behorende kleine schrift ondersteunen deze observatie.

Het Utrechtse geslacht Lochorst was een belangrijke familie in de stad op zowel het politieke als het religieuze vlak; hun naam is onlosmakelijk verbonden met de strijd tegen de Lichtenbergers. Daarnaast waren zowel Herman als Gijsbert nauw verbonden met de ontwikkelingen in het Utrechtse Schisma. Op 17 maart 1415 werden de broers samen met ongeveer veertig aanhangers uit de stad verbannen nadat zij door een eerdere actie de inwoners van Utrecht schade hadden berokkend. Hun burgerschap werd hen afgenomen en zij zouden wesen ende bliven uut der stat van Utrecht tot ewigen dagen op hoer lijf.154 Volgens Hoogewerff vertoefde Herman van Lochorst vervolgens tussen 1415 en 1424 als politiek banneling aan het hertogelijk hof in Gelre, waar hij de bijbel zou hebben laten vervaardigd.155 Helaas verwijst Hoogewerff niet naar bronmateriaal waaruit een verblijf in Gelre ook daadwerkelijk blijkt. Mogelijk trok hij deze conclusie uit het feit dat de hertog van Gelre heeft gepoogd de verbanning herroepen te krijgen.156 Andere bronnen, die zich wel op archiefgegevens baseren, spreken over een mogelijk verblijf aan de universiteit van Heidelberg in 1415, hoewel hij in dat jaar niet wordt vermeld in de matrikel.157 In mei 1417 trok Herman naar Holland om te strijden tegen gravin Jacoba van Beieren. Na een beklag van de gravin werd Herman door bisschop Frederik van Blankenheim in januari 1418 gelast terug te keren naar Heidelberg, waar hij in 1419 ook daadwerkelijk in de matrikels is opgenomen. Na enkele jaren in den vreemden te hebben doorgebracht wordt hij in 1423 in Keulen ingeschreven. Waar zijn broer Gijsbert zich sinds zijn verbanning uit 1415 ophield is onbekend, maar hij staat niet met Herman in de matrikels ingeschreven. Hun terugkeer naar Utrecht hangt nauw samen met het Utrechtse Schisma. Zoals in hoofdstuk 1 werd vermeld braken er tijdens de intocht van Zweder van Culemborg in Utrecht op 31 augustus 1425 ongeregeldheden uit tussen diens aanhangers en die van Rudolf van Diepholt. Aangezien Rudolfs aanhangers Lichtenbergers waren, schaarden de Lochorsten zich als vanzelfsprekend achter de nieuwe bisschop en zullen zij eind 1425 zeker weer in Utrecht aanwezig zijn geweest. Hoe de relatie tussen Herman en bisschop Zweder in latere jaren was, is onduidelijk. Op 24 augustus 1426, nadat Zweder uit Utrecht werd verjaagd, verklaren zowel Herman als Gijsbert onder ede zich te zullen houden aan het besluit tot schorsing van Zweder door de Staten genomen en beloven zij een eventuele ruwaard te

153 Hindman 1977, p. 48. 154 Burman 1758, deel I, pp. 170, 179-180; De Hullu 1892, p. 13; Blok & Molhuysen 1911-1937, vol. 2 (1912), kolommen 829-832; Van Klaveren 1935, pp. 36-37. 155 Hoogewerff 1961, p. 26. Ook in The Golden Age (Utrecht / New York 1989, p. 27) wordt opgemerkt dat Herman van Lochorst naar Gelre ging, maar wederom ontbreekt een bronverwijzing. Volgens Boon (1966, p. 15) ligt het voor de hand dat Herman en Gijsbrecht gedurende hun verbanning in Gelre vertoefden. 156 Blok & Molhuysen 1911-1937, vol. 2 (1912), kolom 830. 157 Blok & Molhuysen 1911-1937, vol. 2 (1912), kolom 831.

Page 76: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 2

58

zullen erkennen en bij te staan.158 Deze eed moet niet als al te bindend worden opgevat; Gijsbert bleef Zweder ondanks deze eed trouw en was zelfs executeur-testamentair bij diens dood in 1433 in Bazel.159 Of dit ook voor Herman geldt is minder waarschijnlijk: Kaspar Burman maakt melding van een voorval waarbij Zweder Herman elf dagen in Huis ter Horst had vastgehouden om deze door zware bedreigingen te dwingen zijn decanie af te staan ten behoeve van een neef van Zweder.160 Toen Herman bleef weigeren maakte de bisschop hem ten schande door hem op een veulen het Huis te laten verlaten in de hoop dat hij onderweg vijanden tegen zou komen die hem iets aan zouden doen. Hoe helpt dit alles het ontstaan van de driedelige Lochorst Bijbel beter te begrijpen? Uit casus 5 blijkt dat de decoratie duidelijk in twee fasen werd uitgevoerd: de eerste door de Lochorstmeesters en de tweede door de Zwedermeesters. Zowel het penwerk als de Zwederdecoratie is Utrechts en kan gezien de verbanning van Gijsbert en Herman pas na 1425 worden gedateerd. Deze datering correspondeert met de verwijzingen naar het werk van Jan van Eyck in het Turijn-Milaangetijdenboek, dat mogelijk werd vervaardigd in Den Haag tussen 1422-1424.161 In de jaren dat de broers Utrecht gedwongen had moeten verlaten, waren de Zwedermeesters uitgegroeid tot prominente verluchters. Toen bij terugkeer in de stad de prestigieuze bijbel moest worden voltooid waren zij een logische keuze. Politieke banden tussen opdrachtgevers zouden eveneens een rol kunnen hebben gespeeld. De broers schaarden zich na terugkomst aan de kant van bisschop Zweder, aan wie zij hun terugkomst te danken hadden. Via deze weg kon eenvoudig kennis worden genomen van het werk van de Zwedermeesters die immers ook het missaal van de bisschop hadden verlucht. Problematischer is de datering en lokalisatie van de Lochorstmeesters uit de eerste verluchtingsfase. Uit de archieven blijkt dat Hermans knecht, Willam de Engelsman, verluchter van beroep was en tezamen met zijn heer in 1415 uit Utrecht werd verbannen.162 Zijn verdere wandelgangen zijn onbekend en ook de vraag of hij aanvankelijk door zijn Herman werd ingeschakeld om de bijbel te verluchten moet onbeantwoord blijven. De stijl van de Lochorstmeesters toont overeenkomsten met boekverluchting die doorgaans in Gelre wordt gesitueerd.163 Harde aanwijzingen waaruit

158 Transcriptie van deze eed: De Hullu 1892, bijlage E. 159 De Hullu 1892, p. 89. 160 Burman 1758, deel I, p. 346. Herman van Lochorst was in 1432, in hetzelfde jaar dat Zweder naar Bazel afreisde, om onbekende redenen door het kapittel gestraft en zelfs gevangen gehouden (Burman 1758, deel I, pp. 433-434). 161 De toeschrijving aan Jan van Eyck, de lokalisatie en datering van de miniaturen zijn nog steeds onderwerp van discussie. Zie voor recente publicaties over deze problematiek: Kemperdick & Lammertse 2012, pp. 98-102; Krinsky 2014. In dit boek beschouw ik de miniaturen wel als afkomstig van Van Eyck (of Eykiaans) en vervaardigd in Den Haag, ca. 1422-1424. De overname van motieven van Jan van Eyck komt veelvuldig aan bod in hoofdstuk 5 en casus 3, ‘Groep 2’. 162 Van Klaveren 1935. 163 Hamburger 1988, pp. 16, 18; Hamburger 1991, p. 164. Zie ook casus 5.

Page 77: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De boeken en hun opdrachtgevers

59

blijkt dat Herman zich inderdaad in Gelre bevond ontbreken, maar het kan niet worden uitgesloten: tussen de jaren waarin hij stond ingeschreven in de matrikels in Heidelberg en Keulen was hij immers in den vreemde en hij stond op goede voet met de hertog van Gelre.

Van een derde rijkelijk geïllustreerde vulgaat resteren enkel vijf grote gehistorieerde initialen die tegenwoordig zijn verdeeld over twee privécollecties: PC1 (afb. 50) en PC 4 (afb. 51-54).164 De rest van de bijbel lijkt verloren te zijn gegaan. Dat de vijf fragmenten uit hetzelfde boek afkomstig zijn blijkt uit het kloeke formaat van de initialen, de overeenkomstige regelafstand en de tekst op de achterkant die door dezelfde kopiist werd geschreven.165 Tevens zijn de initialen allemaal geschilderd door de Bressanone-meester. Als laatste argument is er de reeds aangehaalde zeldzaamheid van rijkelijk verluchte vulgaten uit de Noordelijke Nederlanden. Het is niet aannemelijk dat de Zwedermeesters, naast de Lochorst Bijbel, verantwoordelijk waren voor nog twee exemplaren met een vergelijkbaar decoratieprogramma, uitgevoerd in grote gehistorieerde initialen aan het begin van ieder Bijbelboek. Uit deze vijf fragmenten valt veel af te leiden over het uiterlijk van de bijbel waaruit zij gesneden zijn.166 Met behulp van de tekst op de achterkant kunnen de voorstellingen worden geïdentificeerd en in de juiste volgorde worden geplaatst. Deze volgorde is: Mozes en Aäron (Numeri), een koningspaar met wijnschenker (Bijbelboek ongeïdentificeerd, PC1), Baruch (Baruch), Johannes (II of III Johannes) en Johannes op Patmos (Openbaring van Johannes). De identificatie van zowel de tekst als de voorstelling van initiaal PC1 levert problemen op. Elders heb ik uitgelegd dat de Bijbeltekst op de achterzijde niet overeenstemt met de meest waarschijnlijke identificatie van de voorstelling en evenmin correspondeert de letter van de initiaal met het begin van die Bijbeltekst.167 Hoe dan ook betreft het een Oudtestamentische scène en is dientengevolge chronologisch tussen de initialen van PC4 te plaatsen. De vulgaat omvatte dus zowel het Oude Testament als het Nieuwe Testament en zal hebben bestaan uit meerdere banden van een aanzienlijk formaat.168 Op het moment dat de initialen uit de

164 De initiaal in PC4 werd in november 2015 geveild bij veilinghuis Bubb Kuyper. Het fragment bevindt zich momenteel bij antiquariaat Les Enluminures waar het te koop zal worden aangeboden. 165 Dank aan Jos Biemans voor het nakijken van het schrift. Met dank aan de eigenaar van de fragmenten van PC4 en Elizabet Nijhoff Asser voor het uitlijsten van de fragmenten zodat de achterkant kon worden bestudeerd. 166 Deze resultaten zijn eerder gepubliceerd in Bloem 2012b. 167 Bloem 2012b, pp. 29-31 en catalogusbeschrijving achterin dit boek. 168 Aan het formaat van de initialen valt af te leiden dat de kolommen een afmeting van 85-90 millimeter hebben gehad; naast de initialen met Baruch en het Koningspaar staan nog sporen van letters. De regelafstand is 12 millimeter. Ter vergelijking: de Lochorst Bijbel heeft een kolombreedte van 42 millimeter en een regelafstand van 4,7 millimeter. Deze verloren vulgaat is wat betreft de afmeting van de kolombreedte en regelafstand vergelijkbaar met de koorbijbel in de Universiteitsbibliotheek in Amsterdam (UB, 1 A 1-7 (84). Ook daar is de regelafstand 12 millimeter, de kolombreedte 93 millimeter en de tussenruimte 26 millimeter. Het boekblok meet 470 bij 330 millimeter, de bladspiegel 325 bij 210 millimeter. De Amsterdamse bijbel heeft vier forse

Page 78: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 2

60

bijbel werden verwijderd waren de delen nog bij elkaar; de vier fragmenten van PC4 zijn als set door de vorige eigenaar aangekocht en werden nooit van elkaar gescheiden.169 De tekst op de achterzijde van Johannes op Patmos toont aan dat de vulgaat de prologen van Hiëronymus bevatte, die mogelijk waren voorzien van een gedecoreerde initiaal of een beeltenis van de kerkvader.170 De gehistorieerde initialen stonden geplaatst aan het begin van de Bijbeltekst, zelfs al was er een proloog aanwezig. Uit het feit dat ook kleinere Bijbelboeken, zoals Baruch en de Brieven van Johannes, waren voorzien van verluchting blijkt dat ieder boek door een gehistorieerde initiaal werd ingeleid. De hiërarchische structuur van verluchting in handschriften maakt het onwaarschijnlijk dat de gehistorieerde initialen vergezeld gingen van miniaturen, zoals in de Lochorst Bijbel het geval is. De miniatuur zou dan de voorstelling bevatten die de inhoud van de tekst het beste weergeeft of de beeldtraditie volgt, terwijl de gehistorieerde initiaal slechts ter aanvulling dient. Hier is de hoofdscène echter in de gehistorieerde initiaal geplaatst wat een miniatuur overbodig maakt. Met grote gehistorieerde initialen aan het begin van ieder Bijbelboek behoorde deze vulgaat ooit toe aan de meest verluchte exemplaren uit de Noordelijke Nederlanden. De onderwerpen van de fragmenten verschillen sterk van die bij dezelfde teksten in de Lochorst Bijbel. De compositie van Mozes en Aäron komt weliswaar overeen met die van de profeten in het tweede deel van de Lochorst Bijbel, maar hoort in de verloren gegane vulgaat tot boek Numeri. Net als we eerder bij de missalen zagen grepen de Zwedermeesters dus niet terug op eerder gebruikte composities, maar creëerden ze nieuwe scènes. De kapot gesneden vulgaat en de Lochorst Bijbel lijken niet dezelfde functie te hebben gehad. Waar volgens Hindman de Lochorst Bijbel een pronkstuk uit de persoonlijke bibliotheek van een gefortuneerde geestelijke was, zijn het formaat van de initialen, het grote schrift en de regelafstand een indicatie dat de gemutileerde bijbel bestemd was voor gebruik in een kerk of klooster. De monnik in de Johannes-initiaal uit PC1 zou dan ook meer kunnen zijn dan enkel een decoratief element.171

Brevieren Het aantal brevieren in het Zwedercorpus is beperkt tot drie: een Middelnederlands lekenbrevier en twee Latijnse brevieren. Ze blijken te zijn gemaakt voor uiteenlopende

gehistorieerde initialen in één van de oorspronkelijk vier delen. Met dank aan Margriet Hülsmann voor deze informatie. 169 Wanneer de fragmenten zijn uitgesneden en waar de vorige eigenaar deze heeft gekocht, is onbekend. 170 Totdat de identificatie van de scène met de wijnschenker van PC4 naar tevredenheid kan worden opgelost, is het onduidelijk of de boeken Ezra III en IV in de bijbel waren opgenomen. Zie Bloem 2012b en de catalogusbeschrijving. 171 Het bleek niet mogelijk zijn kleding te koppelen aan een specifieke orde. Met dank aan Casper Staal.

Page 79: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De boeken en hun opdrachtgevers

61

opdrachtgevers – een mogelijke non, een lid van een ridderorde en een hertog – elk met een ander doel voor ogen.

De verluchting van het relatief onbekende lekenbrevier in Kaapstad bestaat uit negentien gehistorieerde initialen (afb. 55-57).172 Geïllustreerde Nederlandse psalters, in psalter-getijdenboeken of geplaatst in brevieren of bijbels, zijn zeldzaam.173 Tot op heden waren er vijf bekend, dit Kaapse lekenbrevier kan als zesde aan het lijstje worden toegevoegd en is met een datering van circa 1430 een vroeg exemplaar.174 Het handschrift bevat een sterke aanwijzing met betrekking tot de opdrachtgever: op de banderol in handen van de heilige Barbara op fol. 126r staat in contemporain schrift de naam Aleidis Mathei van Wael geschreven (afb. 56). Officieel is het onduidelijk aan wie deze naam toebehoort: de kopiist, de opdrachtgever of de verluchter. De optie dat het de naam van de kopiist betreft lijkt te kunnen worden verworpen de tekst op de witte verf van de banderol is gezet.175 Voorbeelden van verluchters die hun naam in hun werk achterlieten zijn bekend, zoals Michiel van der Borch, de Haarlemse Spierinck en Antonis Rogierz. uten Broec en penwerkdecorator Frans Maler.176 Meestal schreven zij hun namen verdekt in een miniatuur, zoals in de plooien van een tent op de achtergrond of – dan al niet afgekort – in de margedecoratie of op een banderol. Michiel van der Borch schreef zijn naam officieel onder een van zijn miniaturen, maar dit bleef een onderschrift en maakte geen deel uit van de decoratie. Het is in het Kaapse lekenbrevier juist de prominente plek van de naam in de banderol van de heilige Barbara die doet betwijfelen dat het de naam van de verluchter betreft. Ondanks het ontbreken van een donorportret of een aan de heilige gerichte smeekbede, is de naam van de opdrachtgever de meest waarschijnlijke optie. De naam is geplaatst aan het begin van de Getijden van de Heilige Barbara op een plek waar normaliter de naam van de heilige zou staan. Zowel de aanwezigheid van deze tekst, als de naam op deze plaats in het handschrift impliceert een relatie van de naamdrager tot de heilige

172 Het handschrift is geïdentificeerd als getijdenboek Churms 1984 p. 6 en in Hegman 1985, p. 154. Een uitvoerige introductie op brevieren: Leroquais 1934, vol. I, introductie. Waarnemingen met betrekking tot het Kaapse lekenbrevier zijn gebaseerd op de beschrijving en het fotomateriaal van James Marrow, waarvoor dank. 173 Algemene informatie over de inhoud en decoratie van middeleeuwse psalters: Leroquais 1940-1941, vol. 1, introductie; Noel 2001. 174 De andere zijn Den Haag, KB, ms. 133 M 1 (ca. 1455-1465); Oxford, BL, ms. Broxbourne, 89.10 (ca. 1460-1470); Cambridge, HUL, ms. Typ. 132 (ca. 1475); Londen, BL, ms. Egerton 1152 (ca. 1450-1460); Bout Psalter-getijdenboek, Den Haag, KB, 79 K 11 (1453). Zie voor de bespreking van deze vijf: Marrow 1990; Marrow 2009a. Bovenstaande handschriften zijn allemaal online re raadplegen. Zie hiervoor de bibliografie. Het handschrift in Kaapstad (ca. 1430) is het zesde exemplaar. Ook het psalter in de Historiebijbel in Den Haag (KB, 78 D 38, ca. 1430) is voorzien van gehistorieerde initialen. 175 Of het handschrift moet voor eigen gebruik zijn geschreven waarbij de kopiist de opdrachtgever van de verluchting is, maar hiervoor zijn geen aanwijzingen. In het Fagel-missaal is de naam van de kopiist (‘Zuster Margareta’) opgenomen in een banderol. Zowel het schrift als de verluchting van dit missaal werd uitgevoerd in het Agnesklooster in Delft (Dublin, TCL, ms. 81, fol. 237v. Utrecht / New York 1989, cat. nr. 56). 176 Zie hoofdstuk 1, noot 12.

Page 80: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 2

62

Barbara. In de kalender zijn op 7 februari en op 7 juli aantekeningen toegevoegd met betrekking tot de translatie van respectievelijk het lichaam en het hoofd van de Heilige Barbara naar Placencien of Piacenza en Rome.177

De negentien gehistorieerde initialen in het Kaapse brevier werden geschilderd door twee Utrechtse verluchters: de Bressanone-meester en de Psalteriummeester, vernoemd naar zijn verluchting in het psalter in de Utrechtse Historiebijbel in Den Haag (Koninklijke Bibliotheek, 78 D 38). Het werk werd niet verdeeld per tekstonderdeel, blok of codicologische eenheid. De Bressanone-meester schilderde de openingsinitiaal bij psalm 1, waarbij hij een curieuze fout maakte (afb. 55). De kopiist had ruimte opengelaten voor een gehistorieerde ‘S’ voor Salich is die man, de beginwoorden van de eerste psalm in het Middelnederlands.178 De Bressanone-meester plaatste David met zijn harp echter in een letter ‘B’, de beginletter voor de Latijnse woorden Beatus Vir. Om deze fout te corrigeren voegde de persoon die verantwoordelijk was voor de kleine geschilderde initialen in blauwe dekverf de woorden eatus vir verticaal aan de zijkant van de initiaal toe, evenals een kleine ‘s’ aan het begin van de tekst. De voorstellingen bij de psalmen 38, 52, 68, 80, 97 en 109 werden geschilderd door de Psalteriummeester, waarbij hij soms gebruik maakte van dezelfde composities als in de Historiebijbel. De Bressanone-meester was verantwoordelijk voor de vijf daaropvolgende initialen bij de Getijden van de Heilige Barbara, Gemeenschappelijke der heiligen, Kerst, Aanbidding van de Koningen en Pasen, waarna de Psalteriummeester het weer overnam met zes initialen die eveneens behoren bij belangrijke officies zoals Hemelvaart en Pinksteren. De laatste voorstelling is dan weer van de Bressanone-meester met Allerheiligen (afb. 57). Waarschijnlijk moest de decoratie van het lekenbrevier in korte tijd worden voltooid, wat de verluchters noodzaakte dit relatief bescheiden decoratieprogramma te verdelen. Ieder was verantwoordelijk voor de randdecoratie bij de eigen initialen. Dat de eerste psalm, waarmee het handschrift opent, evenals de Barbara-voorstelling met de naam van de waarschijnlijke opdrachtgeefster door de Bressanone-meester werden verlucht, is een indicatie dat hij de opdracht kreeg en uit tijdgebrek de Psalteriummeester inschakelde. Het lekenbrevier werd gedecoreerd met penwerk in de Delftse ‘Schulp’-stijl.179 Naar alle waarschijnlijkheid werd het boekje in Delft geschreven en daar met de pen versierd. Dat de geschilderde decoratie werd aangebracht door twee Utrechtse verluchters maakt het plausibel dat het boekje voor de verluchting van Delft naar Utrecht is gestuurd, in plaats van dat beide verluchters in Delft werkzaam waren. Door de nadruk op de heilige Barbara was dit brevier mogelijk eigendom van het

177 Van Dijk 2000, p. 32. 178 Bij andere Nederlandse psalteria is de S voorzien van een gedecoreerde of gehistorieerde letter, hoewel het Latijnse Beatus Vir wel als rubriek kan zijn toegevoegd. Zie bijvoorbeeld Den Haag, KB, ms. 78 D 38, I fol. 260r en Den Haag, KB, ms. 69 B 10, fol. 8r. 179 Steyn 2002, vol. 1, p. 146; Aantekeningen Marrow.

Page 81: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De boeken en hun opdrachtgevers

63

Barbaraklooster in Delft.180 Na gebedenboek BPH 148 is het Kaapse lekenbrevier het tweede handschrift waarin de Utrechtse verluchting van de Bressanone-meester wordt gecombineerd met penwerk uit Delft. Beide boeken hebben tevens mogelijk een relatie tot een van de kloosters aldaar: de hanenkop in BPH 148 verwijst naar het Agnes-convent en dit lekenbrevier naar het Barbara-klooster. Over Aleidis is verder niets bekend. Was zij inderdaad een non in het Barbara-convent is de kans groot dat zij afkomstig was uit de lagere volksklasse met een beperkte kennis van Latijn, zoals het merendeel van de zusters aldaar.181

Uit de kalender en het Dodenofficie van het brevier in Fulda kan worden opgemaakt dat dit het tweede Zwederhandschrift is dat werd vervaardigd in opdracht van een lid van de Ridderlijke Duitse Orde in Utrecht (afb. 58-62).182 De kalender bevat Utrechtse feestdagen die zijn aangeduid met Festum Patriae, evenals specifieke feestdagen voor de Duitse Orde.183 Bij de bespreking van het Zwolse missaal werd reeds vermeld dat Johan van de Zande tijdens zijn periode als landscommandeur bijna alle boeken in het koor van de kerk opnieuw liet afschrijven. Wegens deze informatie is enkele malen gesuggereerd dat het brevier uit Fulda een van deze boeken was.184 Deze aanname kan worden betwijfeld. Een brevier is een boek voor persoonlijk gebruik en behoorde waarschijnlijk niet tot de boeken in het koor, zoals een missaal. Daarbij was Van de Zande landscommandeur tot 1418. Een stilistische vergelijking met de missalen in Zwolle en Tilburg, die rond deze tijd zijn gemaakt, maakt het aannemelijk dat het brevier in Fulda enige jaren later kan worden gedateerd.185 De randversiering in de ‘bonte-stijl’ is in Fulda verder ontwikkeld en vertoont al de energieke ranken die vanaf de jaren ‘20 zo kenmerkend zijn voor deze stijl. De landschapselementen in de Opstanding op fol. 269r (afb. 61) en Visitatie op fol. 449v (afb. 62) zijn ook al een stap verder verwijderd van de twee platte heuvels in de Aanbidding van

180 Steyn 2002, vol. 1, p. 146; Aantekeningen Marrow. Lekenbrevieren zijn niet opgenomen in de overgeleverde boekenlijst met studierboeken van de librije van het Delftse Barbaraklooster. Boeken voor privaat gebruik berustten bij de bezitsters – of beter gezegd gebruiksters – zelf. Bezit in een Tertiarissenconvent was niet geoorloofd. Gedurende de arbeid overdag werden deze in een zogenaamd boekenkorfje of een boekenzak bij haar gedragen (Moll 1857, p. 15). 181 Moll 1857, p. 16. 182 Hausmann 1992, pp. 240-242. 183 Uit persoonlijke notities in de kalender blijkt dat het brevier in bezit was van Caspar Giseler, landscommandeur in Mainz tussen 1504-1515 (Hausmann 1992, p. 241). Stapel (2008, pp. 236-238) bespreekt in zijn artikel de mobiliteit van priesterbroeders van de Duitse Orde en het gemak waarmee zij van ambt of commanderij wisselden. Het is goed denkbaar dat het boek op deze manier in handen kwam van een commanderij in Duitsland. 184 Hausmann 1992, p. 240; Stapel 2008, p. 206, afb. 1. 185 Helaas bieden de twee computistische cirkels en tabellen op fol. 1r geen houvast. Dank aan Jos Biemans en Ed van der Vlist. Voor computistische cirkels: CMD-NL 2, pp. 5-9. De twee kruizen die bij de twee computistische cirkels als startpunt dienen, zijn de kruizen van de Duitse Orde. Eenzelfde kruis staat in het missaal van Johan van de Zande op fol. 81r.

Page 82: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 2

64

de herders in Zwolle op fol. 302r. Het brevier kan begin jaren ’20 worden gedateerd. 186 Het brevier en het Zwolse missaal zijn wel beide voorzien van een colofon waarin de kopiist zichzelf bekend maakt. Waar Johannes de Malborch in formeel schrift optekent voor wie en wanneer hij het missaal vervaardigde, is de colofon in het brevier door kopiist Petrus Gabel totaal anders van toon. Op fol. 538v staat onderaan de tekstkolom in ongebruikelijk informeel schrift de ontevreden mededeling Pe.[trus] Gabel. Pro tali pretio numquem plus scribere volo (Voor zo'n prijs wil ik nooit meer schrijven).187

Het derde brevier in het corpus is zowel voor de Zwedermeesters als voor de gehele Noordelijke Nederlanden ongeëvenaard. Het Egmond Brevier, genoemd naar de zestiende-eeuwse eigenaar Joris van Egmond, bevat een decoratieprogramma van 3 bladgrote miniaturen (allen uitgesneden, nu Utrecht 12.C.17, Cambridge 1-1960 en Londen), 92 kolomminiaturen, 205 gehistorieerde initialen of initialen met een ongeïdentificeerde figuur en 74 voorstellingen in de marge (afb. 63-64, 87, 94, 121-129, 146, 184, 196, 198-200, 214-215, 316-334, 336, 338-340, 342, 344-348, 350-351).188 Tevens zijn alle folia voorzien van geschilderde randen bevolkt met profeten met banderollen, mooi geklede mannen en vrouwen, dieren, engelen en fantasiewezens. Het decoratieprogramma was zo omvangrijk dat de Zwedermeesters het werk deelden met de Moerdrechtmeesters. In casus 6 zal de werkverdeling tussen deze twee verluchtersgroepen verder worden uitgewerkt.

Het brevier bevat meerdere aanwijzingen met betrekking tot de opdrachtgever. Op het eerste blad van de Mariagetijden, nu fol. 427r maar oorspronkelijk direct na de kalender, staan de wapens van Gelre en Gulik, waaruit kan worden afgeleid dat het boek was gemaakt voor een hertog van Gelre-Gulik (afb. 64).189 Deze hertog is knielend afgebeeld op fol. 324r als een jonge man voor de Heilige Nicolaas met de tekst O Sancte Nicolae ora pro me (O heilige Nicolaas bid voor mij) (afb. 63).190 Uit de kalender, het

186 Van de Zande bleef na zijn aftreden in 1418 zijn leven lang huiscommandeur van de Balije Utrecht. In 1431 wordt hij in die hoedanigheid nog in een oorkonde genoemd (De Geer van Oudegein 1871, vol. 1, p. LXXX). Het is niet uitgesloten dat hij het brevier voor persoonlijk gebruik liet vervaardigen, maar hiervoor ontbreken aanwijzingen. 187 Deze jammerklacht wordt door kopiisten vaker gebruikt, zoals door Henricus van den Damme na het afschrijven van de Brabantsche yeesten (56.000 regels) op 15 mei 1444. Met dank aan Johan Oosterman en Jos Biemans. Wattenbach 1958, pp. 505 en 513. Voor colofons in laatmiddeleeuwse handschriften: Overgaauw 1999. 188 Utrecht / New York 1989, cat. nr. 36; Nijmegen 2009, cat. nr. 38a-d (Dückers). Enkele bladen met mogelijke verluchting ontbreken. Joris van Egmond, bisschop van Utrecht (1534-1559) voegde een blad met zijn wapen toe (fol. 1v). De verluchting van het Egmond Brevier (New York) is online te raadplegen op de site van de Morgan Library & Museum (zie bibliografie) en via Princeton Index of Christian Art (online, zie bibliografie). 189 Ook op fols. 190r/v en 430v is het wapen van Gulik op wapenschilden in de marge aangebracht. 190 Het is niet duidelijk of de edelman op zijn sterfbed in huiselijke setting op fol. 3r ook als beeltenis van de opdrachtgever kan worden beschouwd.

Page 83: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De boeken en hun opdrachtgevers

65

Dodenofficie en de Mariagetijden blijkt dat het missaal vervaardigd is voor gebruik volgens de Kartuizerorde.

De identificatie van de opdrachtgever aan de hand van deze drie gegevens is een van de meest bediscussieerde aspecten van het Egmond Brevier. Meerdere personen waren gerechtigd de wapens van Gelre en Gulik te dragen en zijn afwisselend stemmen opgegaan voor Reinoud van Gelre (d. 1423), Ruprecht van Gulik-Berg (d. 1431) en Arnold van Egmond (d. 1473).191 Van deze drie kan Arnold van Egmond, echtgenoot van Katharina van Kleef, met grote zekerheid als de opdrachtgever van het brevier worden beschouwd.192 Voor de relatie tussen Arnold en de heilige Nicolaas en de reden waarom de eerste een smeekbede tot de bisschop richt, zijn meerdere verklaringen aangedragen.193 Nicolaas was de patroonheilige van de hofkapel in Kleef waar zijn echtgenote Katherina de mis bijwoonde. Tevens was de bisschop patroonheilige van het machtige Nicolaas-gilde, een administratieve raad in Nijmegen die een belangrijke rol speelde in Arnolds onderhandelingen wat betreft geld voor de landgoederen van Gelre. Arnold had rond de tijd waarop het brevier werd besteld grote politieke problemen waarvoor hij de financiële hulp van het gilde nodig had.194 Arnold van Egmond had een sterke relatie tot de Kartuizers, wat het gebruik van het brevier verklaart. Tijdens een ziekte kreeg hij steun van de prior van Monnikshuizen, vlak bij Arnhem, en in zware tijden wendde hij zich tot de bekende Kartuizerauteur Dionysius van Ryckel († 1471) in Roermond.195 Een bron uit 1458 omschrijft Arnold als zo vroom ‘dat men hem als een Kartuizer zou kunnen beschouwen’. Er is wel gesuggereerd dat het Arnolds intentie was om het brevier uiteindelijk aan een Kartuizerhuis te schenken, waarop het liturgische psalter en het temporale met een monastieke indeling, evenals de aanduiding in refectorio in de lijst van de rubrieken van het lezen van Bijbelboeken op fol. 426r/v duiden. Nijsten trekt dit in twijfel: Arnold bezat een

191 Een uitgebreide bespreking van de mogelijke opdrachtgevers Reinoud, Rupert of Arnold met literatuurverwijzingen wordt gegeven door Keller 1969, pp. 19-38. Verder Utrecht / New York 1989, p. 115; Nijsten 1992, pp. 162-165. In oudere literatuur wordt Reinoud veelal als opdrachtgever gezien en wordt het brevier dientengevolge omstreeks 1417-1423 gedateerd. In recentere literatuur gaat met vaker uit van Arnold. 192 Nijsten (1992, pp. 162) onderbouwt een voorkeur voor Arnold met heraldische argumenten. Biografische gegevens van Arnold van Egmond: Blok & Molhuysen 1911-1937, vol. 2 (1912), kolommen 174-176; Graddesz Hellinga 2012, pp. 117-122. 193 Hoogewerff 1961, pp. 19-20; Keller 1969, pp. 26-27; Utrecht / New York 1989, p. 115; Nijsten 1992, pp. 169-170. Nijsten vindt de argumenten voor de aanwezigheid van Nicolaas tot nu toe niet overtuigend. Over de financiële situatie van Arnold: Graddesz Hellinga 2012, pp. 119-121. 194 Tot op heden bleef onopgemerkt dat het open boek op de grond niet naar Arnold is gericht, maar naar Nicolaas. Biddende opdrachtgevers die met boeken worden afgebeeld houden deze doorgaans in handen. Indien het boek op de grond of op een standaard ligt, is het naar de donor toe gericht. De plaatsing van de krulstaf van de bisschop in het boek en de terugkerende kleur groen in de chemise en het kazuifel van Nicolaas, maakt de relatie tussen het handschrift en de heilige nog sterker. Niets wijst er echter op dat het een schenkingsminiatuur betreft. 195 Utrecht / New York 1989, p. 115.

Page 84: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 2

66

cel in Monnikshuizen waar hij zich meer dan eens terugtrok voor gebed en bezinning. Het brevier zou hem hierbij als hulpmiddel kunnen hebben gediend.196 Dat een schenking aan de Kartuizers hoe dan ook nooit lijkt te hebben plaatsgevonden, blijkt uit het feit dat het brevier in de zestiende eeuw nog immer in het bezit van een lid van de Egmond familie, Joris van Egmond († 1559), wat wederom voor Arnold als opdrachtgever pleit. Een laatste overtuigend argument komt van een getijdenboek in een Amerikaanse privécollectie dat werd verlucht door de Moerdrechtmeesters.197 De margedecoratie in dit handschrift is vrijwel identiek aan die in de Moerdrechtverluchting in het Egmond Brevier, en ook de champie-initialen en het penwerk is in beide boeken door dezelfde persoon aangebracht. Aan de hand van de paastabellen is het getijdenboek stellig te dateren op 1440, waarmee de andere kandidaten vrijwel zeker kunnen worden verworpen. Ook de verluchting van de Zwedermeesters in dit brevier representeert de late Zwederstijl.198

Uit de historische schets in hoofdstuk 1 bleek dat ook Arnold van Egmond betrokken was bij het Utrechtse Schisma. In de zomer van 1426 ging Arnold met bisschop Zweder een alliantie aan nadat deze laatste was geschorst.199 De oorlogsverklaring van postulaat Rudolf van Diepholt aan het adres van Arnold was het begin van een lange bloederige strijd met moord en strooptochten. Uiteindelijk keerde de hertog van Gelre zijn bondgenoot Zweder de rug toe door begin 1429, onder bemiddeling van zijn schoonvader Adolf van Kleef, een bestand met Rudolf aan te gaan.200 Op het moment dat Arnold het Egmond Brevier bestelde, waarschijnlijk rond 1435-1440, was het Utrechtse Schisma weliswaar nog in volle gang maar was zijn rol daarin gestreden. Desalniettemin illustreert zijn actieve rol in het Utrechtse religieuze en politieke leven zijn sterke relatie tot de bisschopsstad.

Net als bij de Lochorst Bijbel kan men de vraag stellen of het politieke netwerk van de opdrachtgevers een rol heeft gespeeld bij de keuze voor de Zwedermeesters bij het vervaardigen van het Egmond Brevier. Wellicht was de reputatie van de verluchters ten tijde van dit brevier, halverwege de jaren ’30, dusdanig dat men voor prestigehandschriften als dit bijna als vanzelfsprekend bij de Zwedermeesters terechtkwam. Arnold was niet de enige in zijn familie die de Zwedermeesters inschakelde; al eerder kwam het missaal in

196 Nijsten 1992, p. 165 en p. 336 noot 20. 197 Marrow 2007, p. 282, noot 12, plaat XXIII. Met dank aan James Marrow voor beeldmateriaal. 198 Arnold had een voorliefde voor boeken, wat blijkt uit een ongedateerde wilsbeschikking, een geleend Hiëronymushandschrift en de wens de boeken van zijn vader te verwerven. Tevens verzocht Arnold de koster van Doornenburg in 1444 een boek voor hem te schrijven. Nijsten 1992, p. 184. 199 De Hullu 1892, pp. 45-46. 200 De Hullu 1892, p. 69; Blok & Molhuysen 1911-1937, vol. 1 (1911), kol. 175.

Page 85: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De boeken en hun opdrachtgevers

67

Düsseldorf ter sprake dat de wapens draagt van Margareta van Berg, de oma van zijn echtgenote.201

Overige teksten De laatste drie handschriften in het corpus zijn verschillende theologische teksten waarin de Zwedermeesters slechts een bescheiden aandeel in de decoratie hadden. De handschriften die hier ter sprake komen – Confessiones van Augustinus in Utrecht, Een nuttelijc boec den kerstenen menschen in Berlijn en het Psalmencommentaar van Petrus van Herenthals in Parijs – zijn samen met gebedenboek BPH 148 de enige boeken in het corpus die niet in een littera textualis zijn geschreven. Het gebedenboek, het Nuttelijc boec en de Confessiones zijn in een , een lettertype dat pas in het tweede kwart van de 15e eeuw opkomt.202 Het psalmencommentaar in Parijs, waarvan de tekst voltooid werd in 1416, is geschreven in een .

Een kopie van de Confessiones van kerkvader Augustinus bevat slechts één gehistorieerde initiaal op het eerste blad waarin Augustinus frontaal zittend op een grote zetel is afgebeeld (afb. 65).203 Een aantekening op het eerste schutblad vermeldt dat dit boek, gezamenlijk met een ongedecoreerde kopie van de Sermones van Augustinus (Utrecht, Universiteitsbibliotheek, cat. 54) in opdracht van de Kartuizerklooster Nieuwlicht (Nova Lux) te Utrecht werd geschreven.204 Dit gebeurde van de opbrengst van de verkoop van twee boeken die hen waren nagelaten door Johannes de Galencoep, domkanunnik en deken van de Pieterskerk te Utrecht. Deze geschonken boeken waren voor de Kartuizers overbodig; de een hadden ze reeds in bezit en de ander was een juridisch handschrift waarvoor zij geen nut hadden. De twee Augustinus-handschriften die de Kartuizers vervolgens lieten vervaardigen zijn niet door dezelfde kopiist geschreven, maar bevatten wel een identieke band. Gedecoreerde handschriften waren bij de Kartuizers ongebruikelijk; volgens Gumbert bevat geen enkel boek uit het klooster Nieuwlicht noemenswaardige verluchting. Slechts in drie handschriften uit de kloosterbibliotheek is sprake van spaarzame decoratie, maar deze zijn elders geschreven.205 Dat de Confessiones

201 Voor aanwijzingen dat Arnold van Egmond de oorspronkelijke besteller van het Greiffenklau-missaal zou kunnen zijn, zie noot hoofdstuk 2, 131. 202 Obbema (1996a) merkt op dat de meeste Latijnse handschriften die in deze vroege periode in hybrida werden geschreven, hoofdzakelijk werden gebruikt binnen de kloostermuren. 203 Van der Horst 1989, cat. nr. 39, pl. D, figs. 164-167. 204 De aantekeningen voorin de boeken zijn contemporain en werden volgens Gumbert (1974, p. 133) aangebracht door Hector van Moerdrecht. Met dank aan Ilse Slot om de inscripties met mij te bespreken. 205 Deze Confessiones is door Gumbert niet in dit rijtje opgenomen. Bij de Kartuizers wordt het gebruik van verluchting (curiositas) ontmoedigd. Gumbert 1972, pp. 78-81; Hindman 1977, p. 6, noten 35-37.

Page 86: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 2

68

naar aanleiding van het erfenis van Galencoep is geschreven geeft houvast wat betreft de datering. Hij stierf op 17 april 1428, dus een datering van circa 1430 is waarschijnlijk.206

Het tweede handschrift in deze categorie is een kopie van Een nuttelijc boec den kerstenen menschen in Berlijn.207 Met twee gehistorieerde initialen door de Zwedermeesters en 62 kolomminiaturen in pentekening van Meester Alexander (tekenaar) uit de Historiebijbel in Den Haag (KB, 78 D 38) is dit het meest rijkelijk verluchte overgeleverde exemplaar van deze tekst.208 Aan de hoofdtekst gaan enkele teksten vooraf, het zogeheten ‘voorwerk’ bestaande uit Pater Noster, Ave Maria, het Credo en een Epistellezing van Advent.209 Het is dit voorwerk dat werd voorzien van twee gehistorieerde initialen van de Zwedermeesters. Op fol. 3r knielt de mannelijke opdrachtgever voor God of Christus in de H van Here God (Pater Noster, afb. 66). Het is duidelijk een leek, herkenbaar aan de geldbuidel aan zijn riem en zijn korte tuniek met rode kousen. De tekst op zijn banderol leest Miserere mei deus (Wees mij genadig God). Uit een notitie op fol. 1r blijkt dat in 1466 een kleermaker, waarvan de naam werd uitgewist, wonend in de langenustrate (waarschijnlijk de Lange Nieuwstraat in Utrecht) het handschrift kocht van de erfgenamen van Heinrijc Hoep.210 De knielende man voor Christus zou Heinrijc Hoep kunnen zijn. De tweede gehistorieerde initiaal bevat Paulus die gezeten aan zijn lessenaar op het punt staat een brief aan een bode te overhandigen (afb. 67).

Het laatste handschrift is het Psalmencommentaar van Petrus van Herenthals in Parijs. Het handschrift werd volgens de colofon op fol. 263v op 18 januari 1416 voltooid en bevat negen gehistorieerde initialen door een navolger van de Hofstijl.211 De geschilderde randdecoratie vertoont grote overeenkomsten met de Utrechtse stijl, maar het penwerk wijst op een lokalisatie in de IJsselstreek.212 Halverwege jaren ’30 werd de Bressanone-meester ingeschakeld om op fol. 2v een grote schenkingsminiatuur in te schilderen (afb. 68). In deze miniatuur zit de Cypriotische kardinaal Hugo de Lusignan

206 De vermelding in de Bibliotheca Neerlandica Manuscripta van Johannes Galencoep als bezitter is onjuist. 207 Utrecht / New York 1989, cat. nr. 40. De twee Zwederinitialen worden in The Golden Age niet tot het corpus gerekend, maar ik beschouw ze wel degelijk als een product van de Zwedergroep. Mijn codicologische analyse is gebaseerd op de aantekeningen van James Marrow. 208 In twee andere geïllustreerde exemplaren van deze tekst, Den Haag, KB, ms. 135 F 7 en Kopenhagen, KB, ms. Thott 70, is alleen het voorwerk geïllustreerd. Alle drie boeken bevatten een Salvator mundi en een Paulus-voorstelling. Het handschrift in Kopenhagen bevat tevens een initiaal met Noli me tangere op fol. 100r. Utrecht / New York 1989, pp. 137-138; Byvanck-database. 209 Zieleman 1978, pp. 57-69; Aantekeningen Marrow. 210 Utrecht / New York 1989, cat. nr. 40. Het Nederlands is sterk Duits gekleurd en staat dichterbij Middelnederduits dan bij het Middelnederlands. Dit suggereert dat ofwel de kopiist ofwel de opdrachtgever uit een Duits gebied dicht bij de Noordelijke Nederlanden kwam. 211 Colofon op fol. 263v: Explicit liber iste anno Domini millesimo quadringentesimo sexto decimo, sabbato infra octavas epyphanie. 212 Den Haag 1992, p. 117 (Aafje B. Lem & L.S. Wierda).

Page 87: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De boeken en hun opdrachtgevers

69

(†1442) in zijn studeerkamer achter een lessenaar in een rode mantel met om zijn schouders een kraag van hermelijnbont, terwijl achter hem een dienaar staat.213 Zijn wapen is tweemaal afgebeeld: een keer bovenin de schenkingsminiatuur en een tweede maal in een eenvoudige kolomminiatuur tezamen met zijn kardinaalshoed tegen een blauwe achtergrond op fol. 6r.214 Rechts in de schenkingsminiatuur betreden vier rijk geklede burgers de ruimte om de kardinaal een indrukwekkend boekwerk, waarschijnlijk het psalmencommentaar zelf, aan te bieden zodra deze bereidt is zijn werk te onderbreken. Het psalmencommentaar is het tweede handschrift in het corpus dat in direct verband kan worden gebracht met de strijd om de Utrechtse bisschopszetel.215 Het Bressanone-missaal symboliseert het beginpunt van het Schisma, waarmee bisschop Zweder zijn opponent Rudolf van Diepholt en diens aanhangers duidelijk maakte dat hij de rechtmatige nieuwe bisschop van Utrecht is. Het Psalmencommentaar hangt samen met een latere episode in de strijd. Op 9 december 1432 werd Zweder afgezet als bisschop van Utrecht en benoemd tot bisschop van Cesarea in partibus (= ‘door de ongelovigen [Islamieten] veroverd’). Hiermee nam hij geen genoegen en hij vertrok in september 1432 naar het Concilie in Bazel om aldaar steun te zoeken. Op het concilie was kardinaal Hugo de Lusignan een invloedrijk man. Het handschrift kan dan ook worden beschouwd als een geschenk om hem te paaien of als dank voor gedane beloften.216 Voor dit doel werd gekozen voor een passend cadeau dat bij een geleerd bibliofiel zeker in de smaak zou vallen: een geïllustreerd Psalmencommentaar gepersonaliseerd met zijn beeltenis en familiewapens. Een schenking direct uit handen van Rudolf (bisschop van Utrecht) of Zweder (bisschop van Cesarea in partibus) kan worden uitgesloten; geen van de mannen aan de rechterzijde van de miniatuur draagt bisschopsdracht. Getuige hun kleding gaat hier om burgerlijke hoogwaardigheidsbekleders van de Utrechtse geestelijkheid. Voor de identificatie van de mannen zijn twee opties: aanhangers van de kant van Zweder van Culemborg of van de kant van Rudolf van Diepholt. In de literatuur werd soms in het

213 Anzelewsky (1985) identificeert de man op het portret van Jan van Eyck in Wenen als Hugo de Lusignan (doorgaans wordt hij geïdentificeerd als kardinaal Niccolò Albergati). Dit wordt tegengesproken door Hunter 1993, p. 212. Voor biografische gegevens over Hugo de Lusignan: Hill 1972, vol. 2 (hoofdstuk VIII en deel III, hoofdstuk IX) passim. 214 Cornelis de Wit schrijft onterecht dat de schenkingsminiatuur is ingevoegd (De Wit 1927, pp. 36-37; De Wit 1928b, p. 273). De miniaturen zijn ingeschilderd op plekken waar de tekst het toeliet: de schenkingsminiatuur op fol. 2v aan het einde van de inhoudelijke tabel en de kolomminiatuur op fol. 6r na het voorwoord van de auteur op Jan van Arkel. 215 De Wit was de eerste die dit deed (De Wit 1927, pp. 36-38; De Wit 1928b, pp. 272-277). 216 De Wit 1928b, p. 276. Couderc (1910, p. 30) interpreteerde de miniatuur als een groep boekverkopers in onderhandeling met de kardinaal over de aankoop van hun boeken. De mannen zouden volgens hem in afwachting zijn van het oordeel van de kardinaal over het boek dat hij aan zijn kritische bibliofiele blik onderwerpt.

Page 88: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 2

70

midden gelaten aan wiens zijde zij stonden.217 Indien er een identificatie plaatsvond was deze altijd in voorkeur voor de aanhangers van bisschop Zweder.218 Bisschop Zweder stierf in Bazel op 22 september 1433, nog voordat het concilie een definitieve uitspraak over de bisschopskwestie kon doen. De kanunniken die hem gedurende de politieke strubbelingen trouw waren gebleven kozen Walraven van Meurs tot diens opvolger en zetten de strijd voort. Dat bisschop Zweder zelf niet op de miniatuur is afgebeeld, is een indicatie dat deze voorstelling pas na zijn dood tot stand kwam. De groep mannen zouden in dat geval de procuratoren van Walraven van Meurs zijn.

De optie dat het hier vertegenwoordigers van Rudolf van Diepholt betreft lijkt in de literatuur nooit serieus te zijn overwogen, maar kan wel degelijk worden onderbouwd. Uit de historische gegevens blijkt immers dat het concilie van Bazel van meet af aan zeer duidelijk aan de kant van bisschop Zweder stond.219 De vergadering leefde in onmin met paus Eugenius die verantwoordelijk was voor de installatie van Rudolf als bisschop van Utrecht en de overplaatsing van Zweder naar bisdom Cesarea in partibus. Reeds in januari 1433 besloot het concilie dat Zweder de rechtmatige bisschop van Utrecht was en in zijn waardigheid moest worden hersteld. Rudolf van Diepholt, gesteund door de paus en Filips van Bourgondië, lijkt met deze uitkomst geen rekening te hebben gehouden: pas in mei 1433 verschijnen zijn gezanten in Bazel, nadat de nood daartoe blijkbaar ineens hoog was. Al spoedig na hun aankomst kregen deze gezanten zoveel gedaan dat de zaak opnieuw in behandeling werd genomen. Een kostbaar geschenk in de vorm van een gepersonaliseerd handschrift zou hierbij een rol kunnen hebben gespeeld. De burgerkleding van de schenkers zou een extra verwijzing kunnen zijn naar het feit dat Rudolf al sinds zijn benoeming in 1423 niet alleen de Utrechtse geestelijkheid maar ook de bevolking van het Sticht achter zich had staan. Een bijkomstig argument is de hartelijke relatie tussen kardinaal Hugo de Lusignan en Filips van Bourgondië; de kardinaal speelde een belangrijke rol bij de Vrede van Atrecht en de twee ontmoetten elkaar op de bruiloft van Anne van Cyprus in 1434.220 Dat het Psalmencommentaar met oog op de schenking tweedehands in de Noordelijke Nederlanden is aangeschaft zou kunnen betekenen dat er geen tijd was een nieuw exemplaar af te laten schrijven. Het zal echter weinig hebben uitgemaakt; na de dood van Zweder liet Walraven zich in mei 1434 in het concilie inlijven en in 1436 keurde het concilie de postulatie van Walraven tegen de wil van paus Eugenius IV in goed en

217 Byvanck 1937, pp. 55, 153; Hoogewerff 1936, vol. 1, p. 444; Miner 1955, p. 71; Utrecht / New York 1989, p. 99. 218 De Wit 1928b, p. 277; Amsterdam 1958, cat. nr. 152; Brussel 1971, cat. nr. 9; Anzelewsky 1985, p. 19 (bisschop Zweder als donor van het handschrift); Schauder 1991, p. 140. Volgens Sterling (1971, pp. 24-25) kreeg De Lusingan het handschrift van de bisschop van Utrecht. Hij lijkt hiermee Zweder te bedoelen, ondanks dat officieel Rudolf van Diepholt op dat moment de bisschop was. 219 De Hullu 1892, pp. 88-89. 220 Russell 1972, p. 95.

Page 89: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De boeken en hun opdrachtgevers

71

verklaarde Rudolf tot indringer. Hugo de Lusignan had in 1435 Bazel verlaten waarmee de schenkingsminiatuur vrij nauwkeurig gedateerd kan worden. Indien we rekening houden met de optie dat het een geschenk van de zijde van Rudolf afkomstig kan zijn volgt daaruit een datering tussen mei 1433 en eind 1435.221

Cornelis de Wit droeg voor zijn identificatie van de groep mannen als de procuratoren van Walraven van Meurs als belangrijkste argument aan dat de schenkingsminiatuur werd geschilderd door de Bressanone-meester, dezelfde verluchter die jaren ervoor als ‘hofschilder’ het missaal van bisschop Zweder verluchte.222 Van ‘hofschilder’ is uiteraard geen sprake en zoals bij de Lochorst Bijbel en het Egmond Brevier reeds werd aangetoond werkten de Zwedermeesters voor opdrachtgevers die bisschop Zweder allang niet meer trouw waren. Dit kan dus niet als argument voor Zweder of tegen Rudolf worden gebruikt. Hoewel niet kan worden uitgesloten dat de opdracht louter naar de Bressanone-meester ging vanuit praktische overwegingen zoals beschikbaarheid, is het goed mogelijk dat er bewust voor hem werd gekozen. Halverwege de jaren ’30 was zijn reputatie gevestigd. En of het boek nou werd geschonken door de procuratoren van Rudolf of van Walraven, om te paaien of om te bedanken, het is duidelijk er veel op het spel stond en dat de goedgezindheid van kardinaal Hugo het allerhoogste doel was. Hiervoor zal alleen een miniatuur van de beste verluchter die Utrecht op dat moment te bieden had goed genoeg zijn geweest. Dateringen Aan de hand van colofons, notities en dateringen die kunnen worden opgemaakt uit de identificatie van opdrachtgevers en secundaire historische gegevens, kan er een globaal chronologisch overzicht van het corpus worden opgesteld. De overige handschriften kunnen hier op grond van overeenkomsten in stijl en gebruikte composities voorzichtig tussen worden geplaatst. Het oudste handschrift is het Zwolse missaal van Johan van de Zande, waarvan het schrijfwerk werd voltooid op 9 oktober 1415. Het missaal van Almkerk in Tilburg kan op grond van toegevoegde aantekeningen eveneens rond 1415-1420 worden gedateerd. De beide handschriften representeren het begin van de Zwederstijl, maar hiermee is uiteraard niet gezegd dat de Zwedermeesters niet al langer actief waren. Voor deze vroege periode is het opmerkelijk dat de verluchters blijkbaar een andere werkmethode hanteerden voor het aanbrengen van het bladgoud dan de gebruikelijke rode of bruine boluslaag in hun latere werk. Bij de missalen in Zwolle en Tilburg is een witte onderlaag gebruikt die beduidend

221 Schauder 1991, p. 140. 222 De Wit 1927, p. 38.

Page 90: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 2

72

minder goed hechtte; het bladgoud in de randen, initialen en miniaturen is sterk afgebladderd. De verf zit er in beide missalen daarentegen nog goed op.

Vanaf de jaren ’20 kwam de Zwederstijl tot bloei en groeit het aantal handschriften dat tussen 1420 en 1430 gedateerd kan worden. De identificatie van Margaretha van Berg als opdrachtgever van het missaal in Düsseldorf levert een terminus ante quem op van 1425, het jaar van haar dood. De Bressanone-meester werkte aan het missaal van Zweder van Culemborg in Bressanone rond 1425-1426. Getijdenboek Baltimore 188 bevat paastabellen vooraan het handschrift met 1435 als beginjaar, maar voor de stijl van de gehistorieerde initialen lijkt dit jaartal te laat: niet alleen staan alle voorstellingen nog tegen een gouden achtergrond, maar ook de figuren zijn nog stijf en de composities ouderwets.223 Dit vermoeden wordt gesteund door nieuw onderzoek naar de kalender en de Passiecyclus. De kopiist van de paastabellen is niet dezelfde als die verantwoordelijk was voor de kalender en de rest van het handschrift.224 De tabellen bevinden zich in een afzonderlijke codicologische eenheid die voor de kalender lijkt te zijn ingevoegd. Aan de hand van de resultaten van het onderzoek naar het modellengebruik in de Passiecyclus in casus 3 lijkt een vroegere datering van circa 1425 plausibel.225 Ook getijdenboeken Rotterdam en Den Haag 133 M 131 zijn in deze periode vervaardigd. Het uitzonderlijke getijdenboek in Philadelphia voor gebruik van de Johanniter Orde wordt in de literatuur onmogelijk vroeg gedateerd, rond 1400.226 Sterke stilistische overeenkomsten met getijdenboek Den Haag 133 M 131 maakt het waarschijnlijk dat beide boeken kort na elkaar zijn geschilderd, en dit zal rond 1420-1425 zijn geweest. De overeenkomsten in deze twee (deels) Latijnse getijdenboeken gaan overigens verder dan alleen stijl. Ze zijn beide geschreven door Johannes de Malborch en mogelijk (deels) door dezelfde verluchter geschilderd. Voor de initiaal van Maria met kind werd hetzelfde model gevolgd en beide bevatten reeksen engelen bij de canonieke uren van enkele getijden.227 Als laatste worden in beide handschriften Johannes en Catharina in de verluchting benadrukt: Den Haag 133 M 131 bevat een bladgrote miniatuur waarin de heiligen gezamenlijk zijn afgebeeld aan het begin

223 Het handschrift wordt 1435 gedateerd in Baltimore 1949, cat. nr. 122; Wieck 1988, cat. nr. 108; Aantekeningen Marrow. Volgens Christine Boot (1985, pp. 272-274) is het handschrift geschreven in de vroege vijftiende eeuw. 224 Met dank aan Jos Biemans om dit vast te stellen. 225 Jaartallen in tabellen en computistische cirkels vormen dikwijls een onbetrouwbaar aanknopingspunt voor de datering. Zie CMD-NL 2, pp. 5‐9; Hülsmann 2009, p. 116 noot 130. 226 Wolff 1937, cat. nr. 88. Tevens kent hij aan het handschrift een Duitse herkomst toe. 227 Hetzelfde model met Maria en kind werd door de Bressanone-meester gebruikt voor Baltimore 168, fol. 53r. Den Haag 133 M 131 en Philadelphia zijn de enige twee handschriften met rouwende engelen in gehistorieerde initialen bij de uurgetijden. In andere getijdenboeken met engelreeksen, zoals Frauenfeld, Sotheby’s 72 en Christie’s, maken zij muziek of dragen de passiewerktuigen. Voor engelen in Zwederhandschriften: hoofdstuk 4.

Page 91: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De boeken en hun opdrachtgevers

73

van de Korte Kruisgetijden en in Philadelphia zijn ze afgebeeld in twee aparte initialen bij een gebed aan Johannes en ter illustratie van de Getijden van de Heilige Katharina.

In getijdenboek Frauenfeld staat in de kalender in hetzelfde schrift op 1 juni obiit matre mea Obiit mater mea. 1430 geschreven, wat een terminus post quem geeft voor de datering van het handschrift. Naar aanleiding van de aantekening over de erfenis van Jo. Galencoep kan de Confessiones van Augustinus in de Universiteitsbibliotheek Utrecht eveneens rond 1430 worden gedateerd. Het psalmencommentaar van Petrus van Herenthals bevat weliswaar een colofon waaruit blijkt dat de tekst en de gehistorieerde initialen uit 1416 komt, maar de schenkingsminiatuur van de Bressanone-meester is gezien de historische gegevens tussen mei 1433 en april 1435 ingeschilderd. Het Egmond Brevier is een van de laatste handschriften in het corpus en is door middel van de opdrachtgever, de stijl van de miniaturen en de grote overeenkomsten met een getijdenboek in een Amerikaanse privécollectie te dateren rond 1435-1440.228 Wegens opmerkelijke overeenkomsten in de decoratieprogramma’s tussen het Egmond brevier en het Greiffenklau-missaal, en stilistische overeenkomsten met de schenkingsminiatuur in Parijs, kan ook het missaal met vrij grote zekerheid in de late jaren ’30 worden geplaatst.229 Hiermee is de periode waarin de Meesters van Zweder van Culemborg actief waren globaal afgebakend tussen ca. 1415 en 1440.230

Opdrachtgevers in beeld In de besprekingen hierboven werd een poging gedaan om de clientèle van de Zwedermeesters in beeld te brengen. Maar hun opdrachtgevers lieten zichzelf soms ook in beeld brengen.231 Ze zijn te vinden in de getijdenboeken Stockholm en Cambridge 141, het Greiffenklau-missaal en het Hoya-missaal, het Egmond Brevier en de Berlijnse kopie van Een nuttelijc boec den kerstenen menschen.232 In deze boeken zijn de opdrachtgevers in drie verschillende situaties afgebeeld: naast een narratieve voorstelling uit het leven van Christus of Maria, knielend voor een specifieke heilige of tijdens een mis of eucharistieviering.

228 Zie noot 197. 229 Miner 1955, p. 71; Utrecht / New York 1989, p. 111. 230 Marrow houdt ca. 1415-1445 aan (Cambridge 2005, pp. 103 en 207). 231 De intenties van een opdrachtgever om zichzelf biddend te laten afbeelden vallen grofweg uiteen in twee categorieën: voor hulp in deze wereld en voor hulp voor de ziel in de volgende wereld. Morgan 2002, p. 94. Literatuur over het afbeelden van opdrachtgevers in handschriften: Wieck 1991; Freeman Sandler 1997; Hand 2013, pp. 104-135; Morgan 2013a, pp. 87-89. 232 De schenkingsminiatuur in het Psalmencommentaar in Parijs blijft achterwege omdat Hugo de Lusignan niet de opdrachtgever, maar de geïntendeerde ontvanger. De canonplaat met bisschop Zweder van Culemborg werd geschilderd door de Meester van de Bressanone Canonplaat.

Page 92: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 2

74

Bij het uitbeelden van de opdrachtgever in de eerste twee situaties, dus waarbij opdrachtgevers bidden tot een of meerdere heiligen, kunnen er drie tradities worden gevolgd.233 In vroegere werken is de donor afgezonderd afgebeeld door hem of haar volledig in de marge te plaatsen of in een kleinere gehistorieerde initiaal. De heilige en de opdrachtgever bevinden zich visueel en conceptueel in twee verschillende werelden, een sacrale en een profane. Roger Wieck introduceerde de term ‘hier en nu’ voor de wereld van de opdrachtgever en ‘daar en dan’ voor het domein van de heilige. In de tweede picturale traditie, prominent aanwezig in de veertiende eeuw, is de opdrachtgever geplaatst binnen dezelfde ‘goddelijke’ ruimte van de heilige. De derde traditie is een combinatie van de twee: de opdrachtgever knielt voor een afgebakende ruimte waarin de heilige zich bevindt, maar door middel van overlapping, gebaren en blikrichtingen wordt de scheiding doorbroken.234

Voorstellingen waarbij een opdrachtgever getuige is van een narratieve voorstelling uit het leven van Christus of Maria, zijn relatief zeldzaam.235 Dit komt in het corpus alleen voor in Cambridge 141 waar een ongeïdentificeerde vrouw knielt naast een gehistorieerde initiaal met de Annunciatie bij de metten van de Mariagetijden (afb. 22). Op geen enkele manier is de opdrachtgeefster betrokken bij de voorstelling; zij is volledig in de marge afgebeeld op een klein stukje grond zonder de geringste overlap met het initiaalveld. Maria en Gabriël, evenals God in de linkerbovenhoek van het initiaalveld, zijn zich volledig onbewust van hun profane toeschouwer. Dit is een zuiver voorbeeld van de oudere traditie waarbij de opdrachtgever en de heilige zich in gescheiden werelden bevinden. In drie donorportretten zitten de opdrachtgevers geknield voor een heilige of voor God. De mannelijke donor in de Berlijnse kopie van Een nuttelijc boec, mogelijk Heinrijc Hoep, knielt direct aan de voeten van Christus en bevindt zich daarmee in de ‘goddelijke’ wereld (afb. 66). De ongeïdentificeerde vrouw voor de heilige Catharina in Stockholm en Arnold van Egmond voor de heilige Nicolaas in het Egmond Brevier bevinden zich eveneens vrijwel volledig binnen de sacrale wereld van de heilige; alleen doordat de slepen van hun mantels gedeeltelijk de marge insteken wordt het besef van hun eigen profane wereld gecreëerd (afb. 21, 63).

Deze vier opdrachtgevers dragen allemaal een banderol met een smeekbede aan de heilige waarvoor zij knielen, met een expliciete vermelding van diens naam. De smeekbedes zijn kort en betreffen een dringend verzoek voor genade, om aan de donor te denken of de wens voor gebed.236 De taal van de oproep op de banderol komt niet altijd

233 Wieck 1991, p. 163; Marrow 1995, pp. 27-30. 234 Marrow (1995, pp. 27-31) geeft als voorbeeld de openingsminiatuur van het getijdenboek van Margareta van Kleef (Lissabon, MCG, ms. LA 148, ca. 1395-1400). Voor reproductie van deze miniatuur, zie ook Utrecht / New York 1989, pl. I 1a. 235 Morgan 2002, p. 98. 236 Berlijn, fol. 3r: Miserere mei deus (‘Wees mij genadig God’); Cambridge 141, fol. 14r: O Mater dei memento mei (‘O Moeder Gods denk aan mij’. In de marge drie engelen met banderollen met de tekst Ihesus en Maria);

Page 93: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De boeken en hun opdrachtgevers

75

overeen met die van het handschrift waarin het portret is opgenomen. In zowel Berlijn als Cambridge 141 is de smeekbede in het Latijn, maar het boek zelf in het Nederlands. Alleen in Stockholm is de Nederlandse oproep aan de heilige overeenkomstig met de taal van het getijdenboek; dit is de enige Nederlandstalige banderol in het corpus. Voor getijdenboek Cambridge 141 werd reeds vastgesteld dat er geen contact is tussen de knielende opdrachtgeefster in de marge en de figuren in de Annunciatie-voorstelling; de smeekbede op haar banderol wordt door Maria in de initiaal niet gehoord. In de andere drie voorstellingen is dit anders en is er sprake van direct oogcontact tussen de betrokkenen of een zegenend gebaar van de heilige richting de zondaar.

Donorportretten uit de derde situatie, waarbij de opdrachtgever is weergegeven tijdens een mis of eucharistieviering, komen in het corpus viermaal voor. Omdat deze handelingen worden uitgevoerd door clerici in het ‘hier en nu’ zijn de opdrachtgevers volledig binnen het miniatuurkader opgenomen. De donor in deze voorstellingen gaat niet gepaard met een banderol; hij neemt deel aan een werkelijke gebeurtenis zoals een communie of de eucharistie waarbij een smeekbede of gebed niet aan de orde is.

In getijdenboek Cambridge 141 wordt de ongeïdentificeerde opdrachtgeefster een tweede keer afgebeeld: op fol. 162v zit zijn voor een altaar met haar waarschijnlijke echtgenoot aan haar zijde en haar kostbare getijdenboek in een blauwe band aan haar voeten (afb. 23). In deze initiaal zijn zij geen getuige of onderdeel van een liturgische handeling die wordt uitgevoerd door een geestelijke. Daarentegen voeren zij zelf de handeling uit die bij het desbetreffende gebed hoort, namelijk het aanbidden van het Heilige Sacrament. Eerder in dit hoofdstuk, bij de bespreking van getijdenboek Stockholm, werd al betoogt dat afbeeldingen van de hostie als substituut voor de consumptie ervan kon dienen, iets wat voor vrouwen in de late middeleeuwen beperkt mogelijk was. Een beeltenis van een monstrans in een getijdenboek gaf de opdrachtgeefster de mogelijkheid de hostie zo vaak als gewenst te aanbidden. Dit verlangen wordt weerspiegeld in het feit dat zij zich, tezamen met haar man, ook daadwerkelijk in aanbidding liet afbeelden voor de gouden monstrans met een hostie met daarop heel klein de Kruisiging.

In het Greiffenklau-missaal is driemaal een opdrachtgever weergegeven, steeds in combinatie met de eucharistie. Een oudere man in een ruime groene mantel, ontvangt op fol. 124r de hostie (afb. 44). Bij de bespreking van het missaal hierboven werd aangetoond dat deze eind vijftiende eeuw door een Duitse verluchter lijkt te zijn aangebracht over de oorspronkelijke eigenaar. De mannen lieten zich echter op dezelfde wijze portretteren, namelijk actief betrokken bij de handeling door het ontvangen van de uitreikte hostie. Donoren in een Te Igitur-initiaal daarentegen, zoals die op fol. 153r van het Greiffenklau-

New York, fol. 324r: O Sancte Nicolae ora pro me (‘O Heilige Nicolaas bid voor mij’); Stockholm, fol. 110v: Katerina bit voer my (‘Katherina Bid voor mij’).

Page 94: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 2

76

missaal en de ongeïdentificeerde kanunnik in het Hoya-missaal op fol. 95r, zijn slechts toeschouwers bij de liturgische handeling (afb. 32, 46).

Over het uiterlijk van de opdrachtgevers kunnen nog enkele woorden worden gewijd. Hoewel geen van allen als een gelijkend portret kan worden beschouwd, lijken de verluchters bewust poging te hebben ondernomen om individuele kwaliteiten aan te brengen en onderscheid aan te brengen tussen ‘levende personen’ en de figuren die zij in hun overige voorstellingen gebruikten. Alle opdrachtgevers, mannelijk en vrouwelijk, zijn in een andere outfit weergegeven. De vrouw die zich in getijdenboek Cambridge 141 tweemaal liet afbeelden draagt beide keren dezelfde lange zwarte mantel met neergeslagen kap en een wit kapje twee goudkleurige klepjes of spelden aan de zijkant van haar hoofd.237 Op grond hiervan kan niet worden geconcludeerd dat het hier daadwerkelijke kleding betreft die de Zwedermeesters opgedragen kregen na te schilderen of dat het voor de schilder voldoende was een beeld op te bouwen aan de hand van de contemporaine mode en overeenkomstig met de status van de geportretteerde aan de hand van instructies.238 Samenvattend blijkt uit bovenstaande dat het Zwedercorpus met 35 signaturen relatief groot en gevarieerd is. Van betrekkelijk veel handschriften is iets bekend over de opdrachtgever aan de hand van wapens, colofons, afgebeelde opdrachtgevers, inscripties, tekstuele inhoud, gebruik en aanspreekvormen. De sociale, politieke en religieuze status van de clientèle is divers: de Zwedermeesters vervaardigden handschriften voor de gegoede burgerij, voor verschillende religieuze ordes (Duitse Orde, Johanniter Orde en de Kartuizers) en hoge religieuze en politieke figuren zoals de Utrechtse bisschop, kanunniken en een Gelderse hertog en gravin. Naast prestigieuze opdrachten, decoreerden zij ook eenvoudige boeken. De geografische herkomst van hun clientèle varieert eveneens. Van zeven handschriften is bekend dat de opdrachtgever uit Utrecht afkomstig was en van nog eens twee kan dit worden vermoed. Het lekenbrevier in Kaapstad lijkt te zijn gemaakt voor een vrouw uit Delft en de Weense Bijbel mogelijk voor iemand uit Zuid Holland. Het missaal in Düsseldorf en het Egmond Brevier zijn vervaardigd voor opdrachtgevers in Gelre en het gebedenboek BPH 148 heeft zowel een

237 Als een donor meerdere malen wordt afgebeeld, draagt hij of zij vaak steeds dezelfde kleding, bijvoorbeeld in het Beaufort/Beauchamp getijdenboek (Londen, BL, ms. Royal 2 A XVIII) op fols. 26r en 34r. 238 Een voorbeeld van gedetailleerde instructies over kleding in verluchte handschriften vinden we in Parijs, ca. 1410. Jean Lebègue, notaris en secretaris van koning Karel VI schreef een gids voor verluchters voor een exemplaar van een tekst van de Romeinse historicus Sallust. Hoewel de uitgebreide instructies van deze exclusieve tekst niet kan worden vergelijken met een weergave van een donor in een simpel getijdenboek, toont het wel het belang aan van kleding in verluchting en de herkenbaarheid ervan. Over Lebègue’s instructies: Porcher 1962; Scott 1980, p. 70; Alexander 1992, pp. 57-59. Selectie van Lebègue’s instructies zijn vertaald in Stechow 1966, pp. 139-141.

Page 95: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De boeken en hun opdrachtgevers

77

relatie met Delft als met de Zuidelijke Nederlanden. Als laatste is getijdenboek Baltimore 168 vervaardigd met het oog op gebruik in de Zuidelijke Nederlanden

Page 96: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van
Page 97: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

79

Hoofdstuk 3: De verluchters

Inleiding In dit hoofdstuk worden de verschillende verluchters aan de hand van stijl en hun werkwijze onderscheiden. Lang werd gedacht dat de handschriften in de Zwederstijl voortkwamen uit een groot atelier waarin vele leerlingen en assistenten zich groepeerden rondom één hoofdverluchter, de Meester van Zweder van Culemborg.1 Sinds enkele decennia is dit beeld bijgesteld aan de hand van studies waaruit blijkt dat de werkplaats van de middeleeuwse boekproducent kleinschalig was en uit hooguit één of enkele personen bestond.2 Uit steden waarvan meer archiefmateriaal is overgeleverd, zoals Parijs, Londen en Brugge, blijkt dat kopiisten en verluchters veelal vanuit een afgescheiden deel van hun woonhuis werkten. De Zwederstijl werd desalniettemin door meerdere verluchters uitgeoefend, die naast stijl ook het gebruik van specifieke modellen en typen randdecoratie met elkaar deelden. Aan enkele handschriften droegen meerdere Zwederverluchters hun steentje bij. Hieruit blijkt een sterke verwantschap tussen de schilders. Zij lijken contact met elkaar te hebben onderhouden, zonder dat er sprake zal zijn geweest van een grote werkplaats waarbij zij zich allemaal onder hetzelfde dak bevonden. Omdat er met betrekking tot de omvang en organisatie van verluchterswerkplaatsen in de Noordelijke Nederlanden geen harde gegevens bekend zijn, kan het Brugse atelier van verluchter Willem Vrelant – ondanks de verschillen in tijd, lokalisatie, economische omstandigheden en opdrachtsituatie – als referentiekader worden genomen om een idee te krijgen van de organisatie van de werkplaats van een laatmiddeleeuwse verluchter. Van Vrelant bleef namelijk gedetailleerde documentatie bewaard met betrekking tot zijn leerlingen en assistenten.3 De periode die de documentatie over Vrelant beslaat is vergelijkbaar met de actieve periode van de Zwedermeesters, circa 25-30 jaar. Ondanks dat Vrelant in 1449 in de Buurspraakboeken in Utrecht is vermeld, kan hij door zijn activiteiten in Brugge worden

1 Panofsky 1953, p. 97. Voor de stand van wetenschap over de organisatie van de boekproductie in Utrecht: hoofdstuk 1. 2 Calkins 1979, p. 54; Korteweg 2009, pp. 49, 69; Klein 1995; Van Buren 1999, pp. 22-23; Rouse and Rouse 2001, deel I, pp. 130-131; Christianson 1989 (Londen, vooral p. 96); Scott 1996, vol I, pp. 27-28 (Londen). Zie ook hoofdstuk 1, ‘Stand van wetenschap: Boekproductie in Utrecht’. 3 De archiefgegevens en reconstructie van de Vrelant-werkplaats: Farquhar 1974; Bousmanne 1997, pp. 49-50; Van Buren 1999, pp. 22-23. Algemene informatie over vroege Nederlandse schilders en hun werkplaats: Campbell 1981. Wat betreft de werkzame periode, de productie en mogelijke organisatiestructuur zouden de Zwedermeesters het beste kunnen worden vergeleken met schilders zoals de Rohan-meesters en de Bedford-meesters. Maar met betrekking tot deze Franse schilders zijn helaas geen uitvoerige archiefgegevens bekend.

Page 98: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 3

80

beschouwd als een Zuid-Nederlandse verluchter.4 Hij vestigde zich daar in of kort voor 1450. De productiviteit van zijn werkplaats was enorm; vandaag de dag zijn nog zo’n honderd handschriften met verluchting in de Vrelant-stijl bekend. Dit voedde het idee dat zijn werkplaats van een enorme omvang moet zijn geweest en dat Vrelant zelf als entrepreneur toezicht hield op getrainde assistenten die op georganiseerde wijze hielpen bij de vervaardiging van grotere opdrachten.5 Uit archiefgegevens blijkt dat dit onjuist is: achter deze hoge productie ging slechts een klein aantal verluchters schuil. In Brugge was het geregistreerde leden van het gilde niet toegestaan meer dan één leerling per keer te hebben om een goede begeleiding te kunnen waarborgen, een regel die ook gold voor verluchters in Parijs.6 De gemiddelde leeftijd waarop een schilder zijn leertijd begon varieerde van tien/twaalf tot vijftien/zestien jaar.7 Anne van Buren maakt uit de archiefgegevens met betrekking tot Willen Vrelant op dat de duur van een opleiding in een werkplaats gemiddeld twee jaar was.8 Na de afronding van de leertijd kon een verluchter zich zelfstandig vestigen of zich als dagloner verhuren. Schilders die hun leertijd hadden voltooid, maar zich niet als zelfstandige meesters hadden aangesloten bij het gilde omdat zij bijvoorbeeld niet in staat waren de kosten te betalen, konden compagnon of assistent in een werkplaats worden.9 Leerlingen, dagloners en assistenten werden geacht de stijl van hun meester zo dicht mogelijk te naderen. Vrelant had in de periode 1460 t/m 1489 vrijwel altijd een leerling of een assistent in dienst en bediende zich daarnaast van de onbetaalde diensten van zijn vrouw Marie.10 Twee van zijn voormalige leerlingen bleven na hun leertijd bij hem in dienst. Verspreid over drie decennia waren er in totaal slechts zeven, mogelijk acht verluchters werkzaam in zijn atelier.

Dit is een reconstructie van een werkplaats in de Zuidelijke Nederlanden, enkele decennia na de Zwedermeesters in andere economische omstandigheden. Hoewel er geen reden is om aan te nemen dat de organisatiestructuur in Utrecht veel anders zal zijn geweest, kan de Zwedergroep niet één-op-één worden vergeleken met de werkplaats van Willem Vrelant; hun productie was aanzienlijk minder hoog en de regelgeving omtrent

4 In de Utrechtse archieven wordt Vrelant omschreven als verlichter wat inhoudt dat zijn training was voltooid en hij zich zelfstandig kon vestigen en leerlingen mocht aannemen. Van Buren 1999, pp. 8, 20-26. 5 Bousmanne (1997, pp. 54-63) bespreekt meerdere theorieën over de organisatie van de Vrelant-werkplaats. 6 Van Buren 1999, p. 22 noot 48; Rouse & Rouse 2001, deel I, p. 313. Deze regel ging mogelijk niet op voor kinderen en familieleden van de schilder (Alexander 1992, p. 127). 7 Rouse & Rouse 2001, deel I, p. 313. 8 Van Buren 1986, p. 102; Van Buren 1999, p. 22 noot 48. Langere leertijden worden ook genoemd: Alexander 1992, p. 127 (drie jaar); Rouse & Rouse 2001, deel I, p. 313 (gemiddeld acht tot tien jaar). 9 Van Buren 1999, p. 21-22; Korteweg 2009, p. 49. Alexander (1992 p. 127) merkt op dat de precieze betekenis van de termen compagnon, werkplaats, school of atelier nog onduidelijk is. 10 Zij zette na zijn dood de werkplaats voort maar assisteerde hem waarschijnlijk ook bij leven. Van Buren 1999, pp. 22-23.

Page 99: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De verluchters

81

leerlingen en hun leertijd in Utrecht is onbekend.11 In tegenstelling tot bij Vrelant is niet bekend welke verluchter de eerste aanzet tot de stijl gaf. Evenmin valt iets te zeggen over het geslacht van de schilders of een mogelijke familieband.12 Desalniettemin moet ook de Zwederstijl gedurende een leertijd zijn overgedragen. Het was deze leertijd die zorgde voor het relatief homogene uiterlijk van de stijl. En ook in Utrecht zal een verluchter na voltooiing van zijn opleiding zich zelfstandig hebben kunnen vestigen of als assistent bij zijn leermeester in dienst kunnen zijn gebleven. Dit verklaart waarom er over de relatief lange periode waarin de Zwedermeesters actief waren meerdere handen kunnen worden onderscheiden. Dit onderscheiden is niet altijd gemakkelijk of succesvol; de verluchters waren immers opgeleid binnen dezelfde groep en waren getraind om elkaar stilistisch te naderen. Factoren zoals de persoonlijke ontwikkeling van een kunstenaar, de wensen van een opdrachtgever, afwerking, de beschikbare tijd en het budget konden bovendien de stijl beïnvloeden. Toch is handenonderscheid de enige mogelijkheid om dieper door te dringen in deze verluchtersgroep en dat is dan ook de kernmethode van dit hoofdstuk.

Het grootste deel van het corpus kan stilistisch worden ingedeeld in twee subgroepen. In de stand van wetenschap in hoofdstuk 1 werd besproken dat er in de literatuur twee belangrijke verluchters worden aangewezen: de Bressanone-meester en de Zwolle-meester. Zij werden beschouwd als individuele schilders en aan hen werden meerdere handschriften toegeschreven.13 Het stilistische onderscheid tussen deze twee is terecht opgemerkt. Echter, in het geval van de Zwolle-meester gaat het niet om één enkele verluchter, maar om een kleine groep waarbinnen het onderscheiden van handen moeilijk is. In deze subgroep bleek het niet mogelijk een hoofdverluchter aan te wijzen en de naam Zwolle-meester kan niet voor een specifieke verluchter worden gebruikt. Vandaar dat ik spreek over de Zwolle-groep. Hiermee wordt overigens niet gesuggereerd dat deze verluchters automatisch op dezelfde locatie werkzaam waren; op basis van de handschriften kan moeilijk worden afgeleid of een verluchter ten tijde van vervaardiging de status van leerling, assistent of zelfstandig meester had. De Bressanone-meester lijkt

11 Korteweg (2009, p. 71 noot 31) gaat er van uit dat er in het atelier van de Meesters van Zweder van Culemborg onder leiding van een hoofdverluchter meerdere assistenten werkzaam waren. Deze werden getraind verluchting in een uniforme stijl af te leveren. Na het voltooien van hun opleiding bleven zij aan als compagnon of vestigden zij zich als zelfstandige verluchters. Hoewel er op deze wijze meerdere verluchters in dezelfde werkplaats waren opgeleid en eenzelfde stijl beoefenden, was er slechts een beperkt aantal verluchters gelijktijdig in een werkplaats actief. Dit verschilt van de visie van Panofsky (1953, pp. 97-98) die uitging van een groot atelier waarin vele ambachtslieden gelijktijdig werkten. 12 De Vrelant-werkplaats bestond hoofdzakelijk uit vrouwen, op Vrelant en zijn leerling en latere werknemer Adriaen de Raet na. Tenminste twee hiervan, Vrelants vrouw Marie en Betkin Scepens, waren officieel lid van het gilde (Van Buren 1999, pp. 22-23). Dat er in de Zwedergroep vrouwen werkzaam waren, is zeer goed mogelijk. Maar voor Utrecht zijn uit de Buurspraakboeken en uit handschriften uitsluitend namen van mannelijke verluchters bekend. 13 Een poging tot stilistisch onderscheid binnen de Zwedergroep werd gedaan door Calkins 1991, pp. 328-329.

Page 100: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 3

82

daarentegen wel een artistiek individu te zijn. Zijn stijl kan betrekkelijk goed van de rest worden onderscheiden en hij is in meerdere handschriften te herkennen. Enkele andere verluchters staan stilistisch dicht bij hem. Deze verwantschap wordt ondersteund door het gebruik van modellen en samenwerking tussen hen en de Bressanone-meester. Hoewel de Bressanone-meester duidelijk de hoofdverluchter is, wordt ook hier gesproken over een groep: de Bressanone-groep. Daarnaast zijn er enkele verluchters die verwantschap met de Zwederstijl tonen, maar van wie de relatie tot de subgroepen onduidelijk is. Voordat ik echter overga tot een bespreking van de verluchters en ik tracht de verhouding van de verluchters ten opzichte van elkaar te reconstrueren, is het van belang eerst de Zwedermeesters in de context van de vroege Noord-Nederlandse miniatuurkunst te plaatsen. Een beschouwing van de verluchters en artistieke bronnen die hen hebben beïnvloed, verheldert de positie van de Zwedermeesters binnen de Noord-Nederlandse boekproductie én ondersteunt het genoemde onderscheid in subgroepen.

Artistieke wortels Over de achtergrond en de leertijd van de Zwedermeesters is niets bekend, maar er is geen reden deze niet in de Noordelijke Nederlanden te situeren. Het vroegste handschrift in het corpus, het Zwolse missaal van Johan van de Zande, is door middel van een colofon in 1415 gedateerd. Op dat moment waren er al verluchters actief in onder meer Utrecht, Nijmegen, Delft en Den Haag, zoals de Meesters van Margaretha van Kleef, de Meesters van Dirc van Delft, de Meester van de Morgan Kindheidscyclus, de Passiemeester en de Meester van Maria van Gelre, met uit diens kringen de Meester van de BRNO Speculum.14 Vanaf de start van hun carrière hadden de Zwedermeesters dan ook voldoende mogelijkheid kennis te nemen en gebruik te maken van modeltekeningen, beeldtradities en ervaringen van hun collega’s uit de Noordelijke Nederlanden. Er is echter opmerkelijk weinig verwantschap tussen de Zwedermeesters en het werk van hun Noord-Nederlandse collega’s tot aan circa 1420. Aanwijsbare overeenkomsten lijken vooral te berusten op algemene Europese beeldtradities.15

14 Utrecht / New York 1989, hoofdstukken I-II (Wüstefeld). Meester van Margaretha van Kleef (Marrow 1995), Meesters van Dirc van Delft (Proske van Heerdt 1991), Meester van de Morgan Kindheidscyclus (Marrow 1968). Ook in de veertiende eeuw zijn verluchters in de Noordelijke Nederlanden actief, zoals Michiel van der Borch (Chavannes-Mazel 2008), maar hiervan is weinig overgeleverd. 15 Enkele overeenkomstige composities en details in de Passiecyclus gaan terug op algemene beeldtradities. Deze werden weliswaar gebruikt door Noord-Nederlandse verluchters voor ca. 1420, maar soms ook al eeuwen eerder bij kunstenaars uit heel Europa. Hierdoor kan niet worden bepaald of de Zwedermeesters naar hun Noord-Nederlandse voorgangers keken of andere bronnen hadden. Zie hiervoor casus 3, groep 1.

Page 101: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De verluchters

83

Dat de Zwedermeesters een Nederlandse bodem hebben, kan pas worden aangetoond vanaf het gebedenboek van Maria van Gelre in de Staatbibliotheek in Berlijn.16 De relatie met het Berlijnse gebedenboek is compositorisch, stilistisch en mogelijk zelfs iconografisch van aard.

Het handschrift van Maria van Gelre is bekend bij eenieder die zich met Nederlandse boekschilderkunst bezig houdt. Het boek is sinds enkele decennia uitgebonden en is mede door de fragiele staat ontoegankelijk voor onderzoekers; in de literatuur worden herhaaldelijk dezelfde miniaturen gepubliceerd. De enorme impact van dit handschrift op de Noord-Nederlandse miniatuurkunst is dan ook nog onvoldoende onderzocht. De Zwedermeesters bleken goed op de hoogte van de motieven en composities in dit boek en er zijn sterke aanwijzingen dat zij contact hadden met de verluchters van Maria van Gelre. Een korte introductie op het Berlijnse gebedenboek en de schilders is dan ook geoorloofd.

Uit de colofon van het gebedenboek van Maria van Gelre blijkt dat het schrift op 23 februari 1415 werd voltooid door Helmich de Leeuw, regulier in klooster Mariënborn dichtbij Arnhem. Volgens The Golden Age werd het gebedenboek aanvankelijk door twee verluchters beschilderd: de Passiemeester en de Meester van Maria van Gelre.17 De Passiemeester was verantwoordelijk voor de Passiecyclus en het Temporale, terwijl de Meester van Maria van Gelre de suffragiën kreeg toebedeeld. Uit eigen preliminair onderzoek van de 89 miniaturen die uit de eerste productiefase stammen, blijkt dat er minstens drie, maar mogelijk vier, verluchters actief waren. De miniaturen met de Passiecyclus zijn van een andere hand dan de voorstellingen in het Temporale, die in de literatuur eveneens aan de Passiemeester zijn toegeschreven. En ook de miniaturen bij de suffragiën van de Meester van de Maria van Gelre zijn mogelijk door twee handen vervaardigd.18 Dückers is van mening dat de verluchters reeds met het schilderwerk begonnen toen het schrijfwerk nog in volle gang was.19 Of dit zo is kan worden betwijfeld.

16 Berlijn, SBB-PK, ms. Germ. qu. 42 en Wenen, ONB, ms. Cod. 1908. Utrecht / New York 1989, cat. nr. 17. Met dank aan Johan Oosterman voor fotomateriaal van het Berlijnse deel van het gebedenboek. In februari 2015 werden eerste stappen gezet richting de restauratie en het onderzoek naar dit handschrift. Dit zal in 2018 resulteren in een tentoonstelling in Museum Het Valkhof. 17 Enkele jaren later werd het boek uitgebreid met enkele gebeden en verluchting van een van de Moerdrechtmeesters. Deze verluchter wordt hier buiten beschouwing gelaten. Utrecht / New York 1989, cat. nr. 17. 18 Het gebedenboek van Maria van Gelre zal de komende jaren uitvoerig worden onderzocht. Dit zal meer licht werpen op de verluchters van dit gebedenboek, de relatie met de Meester van de BRNO Speculum die mogelijk in hun omgeving opgeleid (Utrecht / New York 1989, p. 73) en met de Meester van de Apocalyps in de Brusselse Bijbel waarvan wel is gesuggereerd dat het laat werk van de Meester van Maria van Gelre betreft (Utrecht / New York, 1989, p. 137). 19 Dückers 2005, p. 77; Dückers 2009a, p. 153. Volgens Dückers was het gangbaar dat geschreven katernen in stapeltjes naar de penwerkspecialist en verluchters werden gebracht, terwijl het schrijfwerk onderwijl doorging.

Page 102: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 3

84

Mogelijk zou dit hebben geresulteerd in een afwisselendere werkverdeling tussen de Passiemeesters en de Meesters van Maria van Gelre, in plaats van de duidelijke scheiding die zich nu tussen fols. 145v en 146r voordoet. Deze scheiding wijst er in mijn ogen juist op dat pas na volledige voltooiing van de tekst het boek werd opgesplitst voor de decoratie.

Het Berlijnse gebedenboek is een van de meest concrete aanknopingspunten voor contact tussen de verluchters uit de Noordelijke Nederlanden en de Gebroeders Van Limburg, die in 1400 vanuit Nijmegen naar Parijs waren getrokken en daar in dienst van de beroemde bibliofiel hertog Jan van Berry meerdere handschriften verluchtten. De Franse prinses Maria van Gelre, geboren als Maria van Harcourt, trouwde in 1405 met de Gelderse hertog Reinoud IV. Zij was een nicht van Jan van Berry, met wie zij een correspondentie onderhield, cadeaus uitwisselde en een liefde voor rijkelijk verluchte boeken deelde.20 Het is goed denkbaar dat er via deze weg contact is geweest tussen de verluchters die zij inhuurde voor haar prestigieuze gebedenboek en de broers tijdens (een van) hun bezoeken aan hun geboortestad Nijmegen. Volgens de gemeentelijke archivalia bezocht Paul van Limburg Nijmegen in december 1413, en nogmaals samen met zijn broer Johan in maart 1415.21 Tijdens deze bezoeken zouden de verluchters elkaar kunnen hebben getroffen om ideeën en composities uit te wisselen.

De artistieke relatie tussen het Berlijnse gebedenboek met de Gebroeders Van Limburg is in de literatuur reeds aangetoond.22 De sterke relatie tussen de verluchters van het gebedenboek van Maria van Gelre en de Zwedermeesters bleef daarentegen vrijwel onopgemerkt.23 De Zwedermeesters gebruikten composities en figuren die ook in het gebedenboek worden aangetroffen, en ook in de randdecoratie en drôlerieën bestaan overeenkomsten. Daarnaast staan twee Zwedermeesters, de verluchter van het Hoya-missaal en in de Koningenmeester van de Lochorst Bijbel, stilistisch dicht bij de meesters van het Berlijnse gebedenboek. Zij komen verderop ter sprake bij de bespreking van de individuele verluchters.

Hoewel deze werkwijze inderdaad soms werd toegepast, zoals bijvoorbeeld in een haastklus zoals het missaal in Bressanone (zie hoofdstuk 2, ‘Missalen’), was het gebruikelijker dat de kopiist het schrijfwerk eerst volledig voltooide. Dit lijkt mij bij het gebedenboek van Maria van Gelre ook het geval geweest te zijn. 20 Maria van Gelre wordt tweemaal genoemd in de inventaris van Jan van Berry. In beide gevallen is sprake van uitwisseling van juwelen rond de periode waarin het gebedenboek werd vervaardigd. Zie Guiffrey 1894, inv. nrs. 1142 (p. 304), 1181 (p. 316). Met dank aan Joanka van der Laan voor deze verwijzingen. Baumeister (1984, pp. 236) en Nijsten (1992, p. 99 en p. 319 noot 95) maken melding van contact en uitwisseling tussen de hertog en hertogin, maar geven geen bronvermelding. 21 Nijmegen 2005, p. 24. 22 Dückers 2005, pp. 73-77; Dückers 2009a, pp. 152-159. Voor citaties van composities van de Gebroeders Van Limburg in de Noord-Nederlandse kunst: Dückers 2009a, appendix 1a. 23 Byvanck (1930a, p. 118) zag een stilistische relatie tussen de Meester van Maria van Gelre en de Zwolle-meester in het Zwolse missaal. De Zwedermeester zou volgens Byvanck een leerling van de Meester van Maria van Gelre kunnen zijn geweest. Daarvoor zijn de stilistische overeenkomsten naar mijn mening te klein.

Page 103: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De verluchters

85

Al in het vroegste handschrift in het corpus, het missaal van Johan van de Zande, zijn er gelijkenissen. Op enkele folia in het missaal staan drôlerieën, waarvan sommige vrijwel eender zijn als die in het gebedenboek (afb. 69-72).24 De randdecoratie in het Zwolse missaal is een vroege versie van de ‘bonte-stijl’-rand, die uitgebreider wordt behandeld in hoofdstuk 4. De twee randen met zogenoemde muskuskruidbladeren, op fols. 7r en 119r, vormer een overgangsfase tussen de zware drietand-vormige bladeren in het Berlijnse gebedenboek en de lichte en speelse vorm van de bladeren van de latere vorm die als algemeen Utrechts geldt (bijlage 2).25 Op fol. 179v staan in het Zwolse missaal twee onbeschilderde krullende motieven in de marge (afb. 73). Een hiervan is bevestigd aan een pennenrank van de ‘bonte-stijl’-rand, de ander staat los in de marge. Wat betreft hun vorm en hun positie op de pagina komen deze onbeschilderde krullende motieven opmerkelijk goed overeen met die in de marges van het Berlijnse gebedenboek (afb. 74).26 Pas vele jaren later worden deze gekrulde bladeren door de Zwedermeesters nogmaals gebruikt in de rand met de Scheppingsscènes in de Weense bijbel (afb. 108). Deze acanthusbladeren bij zowel de Zwedermeesters als in het Berlijnse gebedenboek lijken terug te gaan op randdecoratie die in de Très Riches Heures door de Gebroeders Van Limburg eigenhandig werd aangebracht.27

Overeenkomsten – volledige composities of afzonderlijke figuren – nemen toe in latere Zwederhandschriften.28 Voorbeelden zijn de Transfiguratie in het Hoya-missaal (afb. 82-83)29, Judas bij het Laatste Avondmaal (afb. 84-86), de ongelovige Thomas (afb. 87-88) en de linkerbeul bij de Geseling (afb. 89-90). De Berlijnse Christus aan de zijde van God werd door de Bressanone-meester in getijdenboek Den Haag 79 K 2 gebruikt in de

24 Volgens Calkins (1978b, noot 3) zijn de beer en de aap die aan zijn poot likt kenmerkende heraldische motieven van hertog Jan van Berry. Deze komen voor in het Brusselse getijdenboek (Brussel, KB, ms. 11060-61). De uiteindelijke bron van deze motieven moet nog worden vastgesteld. De Zwedermeesters lijken deze dieren van het Berlijnse gebedenboek te hebben overgenomen. 25 Panofsky (1953, p. 95 noot 7) ziet in deze mengvorm een aanwijzing dat het Zwolse missaal in Gelre zou zijn verlucht, ondanks dat het werd besteld door de Ridderlijke Duitsche Orde in Utrecht. 26 Berlijn, SBB-PK, ms. Germ. qu. 42, fols. 221r, 223r, 227r, 231r, 414r. In het Zwolse missaal is onder de gehistorieerde initiaal tussen de kolommen een mannelijk figuur geschetst die met soortgelijke acanthusbladeren aan het initiaalveld is bevestigd. De Passiemeester gebruikt deze acanthusbladeren ook in het getijdenboek van Katharina van Leefdael (Utrecht, UB, 5.J.26. Van der Horst 1989, cat. nr. 25, fig. 113). 27 Très Riches Heures: Chantilly, MC, ms. 65, fols. 18r, 18v, 26r, 38v. Dückers 2005, pp. 79-80, fig. 18. 28 Voor modellengebruik door de Zwedermeesters, zie hoofdstuk 5, ‘Modellengebruik’. 29 Bij het gebruik van de modeltekeningen van de Transfiguratie, bracht de verluchter van het Hoya-missaal een correctie aan. Lucas 9:28-36 beschrijft hoe Petrus wakker schiet, de vergoddelijking van Christus aanschouwt en vervolgens zegt: Meester, het is goed dat wij hier zijn, laten we drie tenten opslaan, een voor u, een voor Mozes en een voor Elia. In de miniatuur in het Berlijnse gebedenboek is er echter geen contact tussen Christus en Mozes. Alle figuren zijn in het Hoya-missaal dan ook gespiegeld, behalve Christus, die nu Petrus aankijkt.

Page 104: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 3

86

Afdaling in het Voorgeborchte (afb. 91-92).30 Er zijn ook minder directe voorbeelden, waarbij een gemeenschappelijke achterliggende modeltekening kan worden vermoed. Het Berlijnse motief van de drie Maria’s bij het lege graf van Christus echoot door in het werk van de Zwedermeesters (afb. 93-95 en 173). De vrouwen staan herhaaldelijk aan een schuingeplaatst object – de deksel van een graftombe of de toonbank van de zalfverkoper – en vertonen overeenkomsten in hun interactie, de kleurstelling van de gewaden en deprominent aanwezige zalfpotten.

Het gebedenboek van Maria van Gelre levert de ontbrekende schakel die het mogelijk maakt een anders onopgemerkt gebleven lijn te trekken vanuit de Franse kunst naar de Zwedermeesters. Deze lijn begint in Frankrijk, bij een gegoten penning in het bezit van hertog Jan van Berry met daarop de Intocht van Heraclius.31 Deze penning gold als voorbeeld voor de Gebroeders van Limburg, die het paardenspan overnamen in hun miniatuur met de intocht van de keizer in de Belles Heures (afb. 78). De verluchters van het gebedenboek van Maria van Gelre hadden duidelijk ook kennis van deze penning, waarmee zij via de Gebroeders van Limburg in aanraking kunnen zijn gekomen. Zij verwerkten het voorbeeld van het paardenspan tweemaal in het gebedenboek: in wederom een intocht van Heraclius (Berlijn, SBB-PK, ms. Germ. qu. 42, fol. 237v) en in de Hemelvaart van Elia (afb. 79).32 Het is deze versie van de Hemelvaart die door de Zwedermeesters werd gebruikt in de Lochorst Bijbel (afb. 80). Enkele jaren later, rond 1430, werd dezelfde compositie nogmaals gebruikt door Moerdrechtmeester Meester D in de Historiebijbel in Den Haag (afb. 81). De relatie tussen deze lang bekende voorstellingen viel niet eerder op door iedere verluchter wijzigingen aanbracht. De versie in het Berlijnse gebedenboek vormt een cruciale schakel.

Door de vele overeenkomsten tussen de Zwedermeesters en het Berlijnse gebedenboek kan de vraag worden gesteld of deze uitsluitend via modeltekeningen tot stand kwamen, of dat wellicht (een van) de Zwedermeesters in staat zijn geweest (delen van) het handschrift eigenhandig te bestuderen en te kopiëren.33 Zowel in de Hemelvaart van Elia als bij de linker beul in de Geseling hanteerden zij hetzelfde kleurenschema. Dit

30 Het is goed mogelijk dat ook de Passiemeester van Maria van Gelre zich voor Christus baseerde op een modeltekening. De figuren van Christus en God de Vader in de Berlijnse miniatuur passen niet goed bij elkaar. De iconografie van de voorstelling, die staat bij een gebed aan de Triniteit, is een combinatie van een Afdaling in het Voorgeborchte (Christus) en de standaard illustratie bij psalm 109 (‘De HEER spreekt tot mijn heer: ‘Neem plaats aan mijn rechterhand’). 31 Met dank aan Rob Dückers om mij hierop te wijzen. Voor informatie en reproductie van de penning: Nijmegen 2005, cat. nr. 91. 32 Dat de verluchters van het Berlijnse gebedenboek werkten naar een tekening van de penning in plaats van naar de versie in de Belles Heures, blijkt uit het voorste paard met zijn teruggedraaide hoofd. Dit paard ontbreekt bij de Gebroeders Van Limburg. 33 De Zwedermeesters hoeven niet per se het voltooide eindresultaat te hebben gezien, maar kunnen ook gedurende het decoratieproces delen van de verluchting hebben bestudeerd.

Page 105: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De verluchters

87

impliceert kennis van het origineel of een tussenversie met kleuraanduiding. Bij de Ongelovige Thomas lijken de Zwedermeesters te hebben geweten op welke wijze de apostel in het gebedenboek de miniatuurlijst overlapt. En de drôlerieën in zowel het Zwolse missaal als in de Lochorst Bijbel (op deel I, fol. 354r en deel III, fols. 259r en 317r, afb. 302, 314) staan net zoals in het gebedenboek op de rectozijde, op een stukje grond in het midden van de marge, zonder aansluiting bij de randdecoratie, voorstelling of tekst.34 Het is mogelijk dat hier uitsluitend modeltekeningen aan ten grondslag liggen of dat er sprake was van een gemeenschappelijke bron, maar ik ben van mening dat een directere weg – eigenhandige bestudering van het gebedenboek – niet valt uit te sluiten. Dit lijkt te worden ondersteund door een laatste voorbeeld, niet van de Zwedermeesters maar van de Kleefmeester. De suffragiën in het Berlijnse gebedenboek zijn steeds op dezelfde wijze gedecoreerd: eerst volgt een miniatuur met daarin enkele heiligen, gevolgd door de gebeden aan die desbetreffende heiligen. De figuren in de miniatuur hebben doorgaans weinig met elkaar gemeen; het is de volgorde van hun feestdagen die bepaald of zij gezamenlijk zijn afgebeeld. Zo komt het dat op fol. 199v de Martelaren van Ararat (feestdag 22 juni) in dezelfde miniatuur zijn afgebeeld als de bisschop Albanus van Mainz (feestdag 21 juni) (afb. 75). De combinatie van deze heiligen in één miniatuur is logisch in dit handschrift doordat hun gebeden elkaar opvolgen. De Berlijnse miniatuur lijkt echter de opmerkelijke aanwezigheid van de bisschop naast de Martelaren van Ararat in het getijdenboek van Katherina van Kleef te kunnen verklaren; de modeltekening die de Kleefmeester in bezit had, zal direct naar het Berlijnse gebedenboek zijn gemaakt (afb. 76).35

De relatie tussen de Zwedermeesters en de verluchters van het Berlijnse gebedenboek kan licht werpen op de lokalisatie van deze laatste ten tijde van de vervaardiging van het gebedenboek. In de literatuur bereikte men hierover geen consensus; een werkplaats in zowel Gelre (Nijmegen of Arnhem) als in Utrecht zijn genoemd.36 Deze

34 In het Zwolse missaal geldt dat alleen voor de engel op fol. 7r. De overige drôlerieën in het missaal staan onderaan de folia. 35 De relatie tussen de miniaturen in het Berlijnse gebedenboek en het getijdenboek van Katherina van Kleef werd opgemerkt door Prof. Dr. Johan Oosterman. Plummer (1966, nr. 126) identificeert de bisschop als Acacius, de Romeinse legeraanvoerder van de martelaren van Ararat die zou zijn verward met een bisschop-heilige met dezelfde naam. Gorissen (1973, pp. 629-632) identificeert de bisschoppen in zowel het Berlijnse gebedenboek als in het getijdenboek van Katharina, als Albanus (of Albinus), maar ziet geen directe artistieke relatie tussen de twee uitvoeringen. Het is onwaarschijnlijk dat de Kleefmeester het Berlijnse gebedenboek eigenhandig kende; hiertussen zit nog een generatie schilders. Wellicht dat door deze tussenliggende generatie de kennis verloren ging dat het hier de combinatie van twee heiligen in één compositie betreft. 36 Verluchting lokaal aangebracht in Arnhem of Nijmegen: Utrecht / New York 1989, p. 68; Dückers 2001, p. 386-387; Dückers 2005, pp. 74-77; Dückers 2009a, p. 153. Verluchting aangebracht in Utrecht: Korteweg 2009, p. 47. Toevoegingen door een van de Moerdrechtmeesters in 1423-1425 vonden mogelijk wel plaats in de IJsselstreek (Utrecht / New York 1989, p. 70).

Page 106: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 3

88

nieuwe observaties in relatie tot de Zwedermeesters pleiten in ieder geval voor een nauwe relatie met Utrecht. Indien het Berlijnse gebedenboek via het gangbare productieproces tot stand kwam, waarbij eerst de tekst volledig werd voltooid voordat men aan de verluchting begon, overlapte de decoratie van dit handschrift met dat van het Zwolse missaal, dat in Utrecht werd afgeschreven op 9 oktober 1415.37

De verluchters De verluchters van de twee in de inleiding genoemde subgroepen kunnen hoofdzakelijk op vijf punten van elkaar worden onderscheiden: de ruimte om de figuren heen (volume, proportie en groepering), mate van aansluiting bij voorgaande generaties verluchters, het gebruik van drôlerieën, de ontwikkeling van landschappen en de mate van narrativieit. Uit de overige hoofdstukken en casussen in dit boek zal blijken dat dit onderscheid wordt ondersteund door de geschilderde secundaire decoratie en het gebruik in modellen.

Zwolle-groep Finke introduceerde voor de verluchter van het Zwolse missaal van Johan van de Zande de noodnaam Poncianus.38 In dezelfde publicatie schrijft Finke tevens het Hoya-missaal, het missaal in Tilburg, het middendeel van het Bressanone-missaal39, getijdenboek Stockholm, Den Haag 133 M 131, De Weense Bijbel en enkele miniaturen in zowel de Lochorst Bijbel als in het Egmond Brevier aan deze verluchter toe.40 In hoofdstuk 1 is reeds verantwoord waarom ik in plaats van Poncianus in dit proefschrift de noodnaam Zwolle-meesters hanteer. In overeenstemming met Finke plaats ik dezelfde handschriften allemaal in de

37 Enkele jaren na de vervaardiging van het gebedenboek vestigde een van de Passiemeesters van Maria van Gelre zich in Utrecht en werkte aan het getijdenboek van Kunera van Leefdael (Utrecht, UB, 5.J.26). Aan dit getijdenboek werkte ook de Meester van de Morgan Kindheidscyclus. Het is onduidelijk of de twee verluchters gelijktijdig aan het handschrift werkten of dat de Passiemeester werd ingeschakeld om het werk te voltooien. Voor dit getijdenboek: Van der Horst 1984, cat. nr. 119; Utrecht / New York 1989, cat. nr. 15; Van der Horst 1989, cat. nr. 25, pl. B-C, figs. 86-119. 38 Finke 1963, pp. 42-43. In tegenstelling tot Byvanck (1925, p. 208) en De Wit (1927, pp. 67-69) schrijven Finke en de The Golden Age (Utrecht / New York 1989, cat. nr. 28) gehistorieerde initialen in het Zwolse missaal niet toe aan drie verluchters, maar slechts aan één. 39 Dit middendeel bevat twee gehistorieerde initialen en een bladgrote canonplaat geschilderd door de Meester van de Bressanone Canonplaat. Dit is geen Zwedermeester. Zie hoofdstuk 2, ‘Missalen’. 40 Finke (1963, p. 61) schrijft ook getijdenboek Baltimore 168 aan de Zwolle-meesters toe. Hij is van mening dat zij onder invloed van de Bressanone-meester sterk groeide. Hoewel deze transformatie zou kunnen verklaren waarom er vanaf de jaren ’30 minder handschriften van de Zwolle-groep lijken te zijn overgeleverd – of kunnen worden herkend – spreekt het werk van de Zwolle-meesters in het Egmond Brevier deze theorie tegen: daar is hun ouderwetse stijl weer duidelijk herkenbaar. Getijdenboek Baltimore 168 is geschilderd door een verluchter uit de Bressanone-groep.

Page 107: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De verluchters

89

Zwolle-groep. Onderlinge verschillen wijzen echter niet op één, maar op meerdere handen. De verschillen zijn zo klein dat verder onderscheid niet kan worden verantwoord.

De stijl van de Zwolle-groep wordt gekenmerkt door kleine, veelal onhandig geproportioneerde figuren. Vooral in drukke voorstellingen zijn de figuren houterig en stijf (afb. 97). De figuren staan niet in de juiste verhouding ten opzichte van elkaar of van de gebouwen in de achtergrond. Hun voorliefde voor drukke voorstellingen ging niet goed samen met het onvermogen deze goed weer te geven, wat resulteerde in klunzige composities. Pogingen van de verluchters om dynamiek in een voorstelling aan te brengen leidde tot vreemde wankele houdingen of een sterk gebogen rug met merkwaardig gebogen spaghetti-armen (afb. 98). Rustige voorstellingen, met bijvoorbeeld slechts één of enkele heiligen, zijn daarentegen beter geproportioneerd en in balans. Dit verschil maakt het soms moeilijk te bepalen het dezelfde verluchter betreft of dat we met een andere hand van doen hebben.

Het werk van de Zwolle-groep sluit aan bij een oudere generatie. De figuren vertonen af en toe een sterke ‘S’-curve die herinnert aan de Internationale gotiek, en vooral de vrouwen zijn sterk getailleerd met laaghangende schouders. Tevens gebruikten zij ouderwetse kleding, zoals jasjes met losse stroken en inkepingen, die kenmerkend zijn voor de vroege vijftiende eeuw (afb. 98).41 Door een laaggeplaatste riem hebben mannelijke figuren lange bovenlichamen en een kort geplooid rokje met daaronder smalle beentjes. Aan hun riem hangt veelal een zwarte tas, buidels met pareltjes, een klein zwaard of het hoesje van een mes of pen (afb. 99). Deze kenmerken vinden we allemaal ook terug in de verluchting van de Meester van Maria van Gelre (afb. 100). De Zwolle-groep schilderde een uitbundige variëteit van hoofddeksels, iets wat bij de Bressanone-groep vrijwel afwezig is. De aansluiting bij een oude generatie boekverluchters vertaalt zich ook naar het gebruik van drôlerieën. De spaarzame drôlerieën in het Zwedercorpus werden geschilderd door verluchters uit de Zwolle-groep en komen voor in het Zwolse missaal, de Lochorst Bijbel en in het Egmond Brevier.42

Verreweg de meeste voorstellingen uit de Zwolle-groep staan tegen een gouden achtergrond of de bekende geruite wand met gouden, rode en blauwe vakjes. Het vroegste landschap, in het missaal in Zwolle uit 1415, is niet meer dan twee platte heuvels met bomen en schaapjes tegen een blauwe lucht (afb. 101). De landschappen in de miniaturen van II en IV Koningen in de Lochorst Bijbel, tien jaar later, zijn weinig verder ontwikkeld (afb. 80, 302). Pas in het Hoya-missaal is het landschap verder ontplooid met als

41 Bijvoorbeeld in Lochorst Bijbel, deel III, fol. 306r en het Hoya-missaal, fols. 134v en 162v. Vergelijk het Gebedenboek van Maria van Gelre, fols. 183v, 193v, 230r en Van Buren & Wieck 2011, platen 30 en 31. 42 Bij de Bressanone-groep komt er alleen een drôlerie voor op Den Haag 79 K 2, fol. 13r. Het gaat hier om een aapje en een beertje, beide met een vaandel, en een soldaat met een slak (voor dit bekende middeleeuwse motief: Randall 1962). Deze dieren waren aanvankelijk niet in de rand gepland en werden tussen de bladeren ingevoegd. Het is niet duidelijk welke verluchter hiervoor verantwoordelijk was.

Page 108: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 3

90

hoogtepunt het sterk Frans aandoende landschap achter de Visitatie op fol. 193v (afb. 102). Pas in het Egmond Brevier rond ca. 1440 spelen de voorstellingen van de Zwolle-groep zich daadwerkelijk in heuvelrijke omgevingen met vergezichten af. Interieurs ontbreken in de vroege handschriften; indien er sprake is van een binnenscène zijn alleen de meest essentiële elementen, zoals een altaar of een bed, op een tegelvloer tegen een gouden achtergrond geplaatst. De verluchters in de Zwolle-groep situeerden hun handelingen tevens meermaals af voor een imposant gebouw dat het beeldvlak dusdanig overheerst dat de figuren soms letterlijk in een hoekje wordt geduwd.43

De Zwolle-groep had een voorliefde voor narratieve voorstellingen. Er werd telkens gezocht naar nieuwe manieren om een verhaal te vertellen. In voorstellingen met veel figuren speelden zij met gebaren, blikrichtingen, visuele grapjes en overlapping van het beeldvlak. De verluchter van het Hoya-missaal creëert op deze wijze ware toneelstukjes. In de Duiveluitdrijving door Martinus kan de man links zijn ogen nauwelijks geloven als hij de duivel uit het achterste van de bezetene tevoorschijn ziet komen; hij heft zijn armen op van schrik en vol ongeloof (afb. 103). Een van de acolieten kijkt tijdens de Inwijding van de kerk bezorgd naar het vaandel van zijn voorganger die door de sterke wind dreigt weg te blazen (afb. 104).44 En aan het sterfbed van een vrouwelijke pestlijder is het een drukte van jewelste (afb. 107). Koning David, die als straf van God voor de pest had gekozen, staat berouwvol aan de rand van het bed. Geheel volgens de Bijbeltekst van 1 Kronieken 21:9-16 staat de engel op het punt zijn zwaard te trekken het om noodlot toe te laten slaan, als God van gedachten verandert. Door alle commotie is een van de aanwezigen van schrik vanuit de stoel aan het voeteneind achter het bed gesprongen en slaat vanachter het hoofdeinde angstig de situatie gade. De verluchter van het Hoya-missaal was zich ook duidelijk bewust van de narratieve mogelijkheden van overlapping van het beeldvlak. Een van kruizen die in aanwezigheid van Keizerin Helena werd getest steekt uit de overvolle initiaal (afb. 97) en op fol. 173r rolt het afgehakte hoofd van de martelaar bijna de marge uit (afb. 106). In de Lochorst Bijbel werden meerdere episoden uit een verhaal binnen een enkele miniatuur verteld of uitgespreid over de miniatuur en de bijbehorende gehistorieerde initiaal. In de miniatuur met de Zelfmoord van Saul stort hij zich in zijn eigen zwaard (afb. 302). In de bijbehorende gehistorieerde initiaal op hetzelfde blad ligt Saul stervend in de armen van zijn wapendrager. Het gevoel voor drama en oog voor detail blijkt uit het feit dat de verluchter in deze twee voorstellingen nauwkeurig dezelfde kleding schilderde. In de kolomminiatuur van IV Koningen zijn twee momenten uit het verhaal van Elia samengevoegd (afb. 80). Op de voorgrond staat Elia aan het ziekbed van

43 Bijvoorbeeld bij de Onthoofding van Petrus en Paulus in het Hoya-missaal op fol. 143r (gereproduceerd in Haller 1996, p. 41). 44 Deze processie lijkt te zijn gebaseerd op de Processievoorstelling in de Belles Heures van de Gebroeders Van Limburg (New York, CC, 1954 (54.1.1), fol. 73v).

Page 109: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De verluchters

91

Koning Achazja en op de achtergrond vindt zijn hemelvaart plaats. De twee episoden uit het verhaal zijn volkomen gescheiden, maar werden wel in hetzelfde landschap geplaatst. In de bijbehorende gehistorieerde initiaal staat een derde deel uit dit verhaal afgebeeld: een vallend afgodsbeeld dat verwijst naar de ongelovigheid van Koning Achazja.45

De handschriften die in de literatuur werden toegeschreven aan één artistiek individu, namelijk ‘Poncianus’, zijn in werkelijkheid verlucht door meerdere verluchters. Twee verluchters binnen de Zwolle-groep werden daarentegen in het verleden voorzien van eigen noodnamen. Het gaat om de Meester van de Stockholmse Catharina, die verantwoordelijk was voor een van de miniaturen in getijdenboek Stockholm (afb. 21)46 en de Meester van de Scheppingsscènes, voor de schilder van één blad in de Weense Bijbel (afb. 108).47 Deze twee meesters wijken in mijn ogen te weinig af van de anderen in de Zwolle-groep om deze afzonderlijke noodnamen te handhaven. De figuren in de Stockholmse Catharina-miniatuur hebben weliswaar meer volume dan die in de Kruising op fol. 80v van hetzelfde getijdenboek, maar dit kan gemakkelijk zijn veroorzaakt door hun grotere formaat of omdat het een prominente miniatuur met donorportret betreft. Daaraan werd doorgaans meer aandacht besteed. Zelfs binnen de Catharina-miniatuur is de kwaliteit niet consistent: het hoofd van de knielende opdrachtgeefster is te klein voor haar lichaam en haar gezicht heeft minder diepte en karakter dan dat van de heilige.

Wat betreft de Weense Bijbel schrijven Pächt en Jenni in hun uitgebreide analyse van het handschrift de Zwederverluchting toe aan twee schilders: de Meester van de Scheppingsscènes, die de uitgebreide randdecoratie met scènes op 1199, fol. 5r schilderde, en de Bressanone-meester, die in hun ogen verantwoordelijk was voor de overige drie gehistorieerde Zweder-initialen.48 De Zwederverluchting in de bijbel is echter volledig

45 Koning Achazja stuurde boden naar Baäl-Zebub, de god van Ekron, te raadplegen of hij zijn val uit een raam zou overleven. Omdat hij daarmee de God van Israël passeerde, zou hij sterven (2 Koningen 1:3-4). 46 Panofsky (1953, p. 101) introduceerde deze naam voor de schilder van de Catharina-miniatuur in getijdenboek Stockholm (fol. 110v). De overige twee miniaturen in dit getijdenboek zouden volgens hem circa negen of tien jaar later zijn ingevoegd. Dit gebeurde door ofwel dezelfde verluchter die toen inmiddels een staat van artistieke aftakeling had bereikt, ofwel door een inferieure verluchter die zou zijn beïnvloed door zowel de Meester van de Stockholmse Catharina als door de Bressanone-meester. Pächt & Jenni (1975, pp. 16-23) nemen deze noodnaam over. 47 Pächt & Jenni 1975, pp. 19-20, 22-23. Pächt en Jenni merken terecht op dat de Scheppingsscènes rankheid uitstralen en minder robuust zijn dan de figuren van de Bressanone-meester. Dit is een van de belangrijkste stilistische verschillen tussen de twee Zwedersubgroepen. Deze noodnaam werd nog gebruikt in The Golden Age (Utrecht / New York 1989, cat. nr. 33), maar kreeg verder weinig navolging. Christine Beier (Fingernagel & Gastgeber 2008, pp. 126-131) herkent hem niet als een andere miniaturist. 48 Pächt & Jenni 1975, p. 22. Ook Holter (1938, p. 57) schrijft de Hiëronymus-initiaal op deel 1200, fol. 1r aan de Bressanone-meester toe. Allen kwamen zij hiertoe door een vergelijking van de Hiëronymus-initiaal op 1200, fol. 1r met de beeltenis van kardinaal Hugo de Lusignan in het Psalmencommentaar in Parijs. Een

Page 110: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 3

92

uitgevoerd door de Zwolle-groep. De Scheppingsscènes en bijbehorende de randdecoratie zijn duidelijk van dezelfde hand. De schilder stemde het kleurgebruik in de rand en in de voorstellingen op elkaar af waardoor de roze-groene acanthusbladeren links onderaan veranderen in rood en geel, geheel in overeenstemming met het rode gewaad van de Schepper (afb. 108). Dezelfde schilder was tevens verantwoordelijk voor de randdecoratie op de andere folia met Zweder-initialen. Dit kan worden bepaald doordat op alle bladen gebruik wordt gemaakt van dezelfde variant randdecoratie, die overigens uitsluitend wordt gecombineerd met verluchting uit de Zwolle-groep.49 Het is helaas moeilijk te bepalen of hij naast de scheppingsscènes ook de drie overige gehistorieerde Zweder-initialen in deze Weense Bijbel op zich nam. Zowel voor de Scheppingsscènes als voor de Hiëronymus-initiaal in het eerste bijbeldeel zijn modeltekeningen gebruikt, wat de uitvoering kan hebben beïnvloed.50 Het herhaaldelijke gebruik van het model van de scheppende God kan de oorzaak zijn van het stilistische verschil dat Pächt en Jenni tussen de scheppingsscènes en de overige Zwederinitialen signaleerden, waardoor zij het noodzakelijk achtten een nieuwe noodnaam te creëren.

Twee verluchters uit de Zwolle-groep zijn nooit eerder van de andere schilders onderscheiden, ondanks dat zij duidelijk eigen stilistische kenmerken vertonen. Het gaat om de reeds genoemde verluchter van het Hoya-missaal en één van de drie Zwedermeesters in de Lochorst Bijbel, de Koningenmeester van de Lochorst Bijbel.51 Stilistisch zijn zij beiden verwant aan de Meesters van Maria van Gelre in het Berlijnse gebedenboek. De vrouwen in het Hoya-missaal vertonen Keulse kenmerken zoals uitgestrekte elegante lichamen, een sterke ‘S’-curve, lange witte gezichten met kleine ogen, opgebonden kapsels aan weerzijden van het hoofd en getuite lippen; allemaal karakteristieken die prominent aanwezig zijn in het Berlijnse gebedenboek (vergelijk afb. 109-110).52 De Koningenmeester schilderde in de Lochorst Bijbel slechts drie kolomminiaturen bij II-IV Koningen met respectievelijk de Dood van Saul (afb. 302), de

vergelijking met de man in de geel/groene mantel in het eerste deel van de Weense Bijbel (deel 1199, fol. 120v) laat echter zien dat de beide mannen van dezelfde schilder afkomstig zijn. En dat is een Zwolle-meester. 49 Deze variant is de ‘lusjes’-stijl en komt uitvoerig ter sprake in hoofdstuk 4. 50 De Zwedermeesters gebruikten de modeltekening van de scheppende God ook in getijdenboek Baltimore 168, fol. 149r. Deze tekening werd door meerdere Utrechtse verluchters gebruikt. De Hiëronymus-initiaal op 1199, fol. 1r is vrijwel identiek aan Berlijn, SBB-PK, Theol. lat. fol. 68, fol. 1r (Gaesdonck, 1455-1460). 51 De andere twee Zwedermeesters in de Lochorst Bijbel zijn de Bressanone-meester en de Zwolle-verluchter die ook in het Egmond Brevier actief was. 52 Het Hoya-missaal werd op grond van deze stilistische kenmerken in de vroegste publicaties in Duits gebied geplaatst (zie hoofdstuk 1, noot 41). Het Hoya-missaal en het Berlijnse gebedenboek bevatten voorstellingen met een overeenkomstige iconografie die verder niet in het Zwedercorpus voorkomen, zoals de Intocht van keizer Heraclius in Jeruzalem en de Transfiguratie

Page 111: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De verluchters

93

oude David in bed (afb. 303) en Hemelvaart van Elia (afb. 80).53 Hiernaar noem ik hem de Koningenmeester van de Lochorst Bijbel. Zijn relatie tot het Berlijnse gebedenboek van Maria van Gelre is dusdanig sterk, dat kan worden vermoed dat hij er eigenhandig kennis van had of beschikte over zeer nauwkeurige modeltekeningen. Voor zijn versie van de Hemelvaart van Elia werkte hij naar dezelfde Berlijnse compositie, inclusief dezelfde kleurcombinaties. Van de vier drôlerieën die de Lochorst Bijbel bevat zijn er drie door de Koningenmeester geschilderd (afb. 302, 314).54 Net zoals in het Berlijnse gebedenboek staan deze drôlerieën op een klein groen heuveltje halverwege de recto-zijde, zonder verdere aansluiting met de randdecoratie. De landschappen in zijn miniaturen in de Lochorst Bijbel zijn vrijwel identiek die in de Berlijnse Ongelovige Thomas (afb. 88, 302), evenals de koppen van Elia in de Lochorst Bijbel en Petrus in het gebedenboek (vergelijk afb. 79, 80 en linksboven in afb. 111). Een laatste argument voor een relatie met de boekverluchting uit Gelre wordt geleverd door de randdecoratie. De ‘grote-acanthusblad’-randen die de Koningenmeester onder zijn drie kolomminiaturen aanbracht zijn volgens Jeffrey Hamburger nauw verwant aan Gelre.55

Het Hoya-missaal en de Lochorst Bijbel zijn beide halverwege de jaren ’20 te dateren. Maar ondanks de opmerkelijke verwantschap tussen de verluchter van het Hoya-missaal en de Koningenmeester en de verluchters van het gebedenboek van Maria van Gelre, beschouw ik hen wel degelijk als Zwedermeesters. Zij maakten bijvoorbeeld gebruik van typische Utrechtse Zwederkenmerken, zoals de ‘bonte-stijl’-randen met engelen, en werkten intensief samen met andere verluchters uit de Zwolle-groep. Hoe deze twee schilders zo onder invloed van de meesters van het Berlijnse gebedenboek kwamen, blijft gissen. Het is niet ondenkbaar dat zij afkomstig waren uit de omgeving van de verluchters van Maria van Gelre en zich halverwege de jaren ’20 (tijdelijk?) aansloten bij de Zwedergroep.

De Zwolle-groep was verantwoordelijk voor de vroegste handschriften in het corpus, namelijk de missalen van Johan van de Zande in Zwolle en het missaal van Almkerk in Tilburg, te dateren tussen 1415-1420. Het laatst dateerbare handschrift in de groep is het Egmond Brevier uit circa 1440. Verluchters uit de Zwolle-groep beslaan hiermee de volledige actieve periode van de Zwedermeesters.

53 Mogelijk schilderde de Koningenmeester ook de kolomminiatuur op III, fol. 253r, de gehistorieerde initiaal op III, fol. 317r en randdecoratie bij enkele miniaturen van de andere verluchter uit de Zwolle-groep. Zie casus 5. 54 Zij staan op deel I, fol. 354r en deel III, fols. 259r en 317r. De vierde werd geschilderd door de andere Zwolle-meester en is totaal anders. Het betreft een klein mannetje verstopt in een bloemknop in deel III, fol. 325v (afb. 335) 55 Zie voor deze relatie: Hamburger 1988, p. 16; Hamburger 1991, p. 164. Deze randen worden uitgebreider behandeld in hoofdstuk 4, ‘Acanthusblad’-randen’ en casus 5, ‘Blok 1:1’.

Page 112: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 3

94

Bressanone-groep De Bressanone-groep bestaat voornamelijk uit handschriften met verluchting van de Bressanone-meester zelf. Hij is de meest prominente verluchter van de groep, die verder uit twee stilistisch aan hem verwante schilders bestaat. Het vroegste handschrift in deze groep is getijdenboek Den Haag 133 M 131, uit circa 1420-1425. Dit is enkele jaren na de eerste handschriften van de Zwolle-groep. Vanaf dat moment wordt deze subgroep steeds actiever en blijft prominent aanwezig tot aan het Egmond Brevier in circa 1440.

Ten opzichte van de verluchters in de Zwolle-groep is de Bressanone-meester betrekkelijk gemakkelijk te herkennen aan zijn stevige en goed geproportioneerde figuren. Hij valt niet terug op de ouderwetse kleding met inkepingen aan de randen en laaggeplaatste riemen, maar kleedt verreweg de meeste figuren in lange gewaden. In drukkere voorstellingen heeft de Bressanone-meester de bekwaamheid figuren goed te groeperen, waarbij zij niets aan volume verliezen en de onderlinge verhoudingen kloppen. Dit verschil tussen hem en zijn collega’s uit de Zwolle-groep is al merkbaar in zijn vroegste handschrift Den Haag 133 M 131. Zijn figuren in de Passiecyclus en de voorstelling met Catharina en Johannes zijn groot en stevig en zijn ook in drukkere composities goed geproportioneerd (afb. 24, 247-253).56 Het contrast met de laatste twee miniaturen in dit getijdenboek, van de hand van een Zwolle-verluchter, is duidelijk (vergelijk afb. 24-25). De Bressanone-meester vertoont in dit vroege handschrift nog wel enige kenmerken van de Zwolle-groep die hij later niet of nauwelijks meer gebruikt, zoals de gele tegelvloer met het groene ruitpatroon en de ouderwets geruite achtergrond. Hieruit kunnen we opmaken dat hij hier mogelijk nog in zijn beginjaren stond, en zich onder invloed van de Zwolle-groep bevond. Enkele jaren later, in het missaal in Bressanone in circa 1425-1426, had de Bressanone-meester zijn eigen stijl reeds verder ontwikkeld. In dit missaal is de penseelvoering gedetailleerd met aandacht voor lichtval en karakter in de gezichten (afb. 112). Zijn losse schildertechniek in de gezichten verfijnt in de loop der tijd. Het gezicht van kardinaal Hugo de Lusignan in de schenkingsminiatuur in Parijs is in vergelijking met de gezichten in het Bressanone-missaal bijgeschaafd en gladder, maar nog steeds vol karakter (vergelijk afb. 112 en 68). Zelfs de vrouwengezichten, die bij de Zwedermeesters doorgaans toch wat standaard en uitdrukkingsloos zijn, maken bij de Bressanone-meester een ontwikkeling door en worden gaandeweg zachter, en krijgen zelfs meer persoonlijkheid mee.

Zeker ten opzichte van de Zwolle-groep was de Bressanone-meester zeer gedreven in het weergeven van landschappen, die bij hem een sterke ontwikkeling doormaken. De platte heuvels tegen een geruite achtergrond in Den Haag 133 M 131, zijn bij de Opstanding in het Bressanone-missaal al vervangen door een diep landschap met

56 Ik kom tot een andere werkverdeling in getijdenboek Den Haag 133 M 131 dan wordt beschreven door Vermeeren 1958 en in Den Haag 1980, cat. nr. 69. Zie hoofdstuk 3, noot 79.

Page 113: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De verluchters

95

achterelkaar geplaatste heuvels tegen een blauwe lucht (vergelijk afb. 113 en 253). Uit de landschappen in de Lochorst Bijbel blijkt besef van atmosferisch perspectief, dat steeds sterker wordt bij hem en bij de andere verluchters in zijn groep. Zijn landschappen zijn aangekleed met steden, kastelen, molens, herders met schapen en landweggetjes waarop reizigers in de verte hun weg afleggen. Vooral in de Lochorst Bijbel is het contrast tussen de Bressanone-meester en de twee verluchters uit de Zwolle-groep groot (vergelijk afb. 80 en 114). Mogelijk was de bekwaamheid van de Bressanone-meester in het schilderen van landschappen de reden dat hij in de David-voorstelling het landschap achter de figuren van de Zwolle-groep schilderde (afb. 313). Tevens was hij verantwoordelijk voor de landschapsoverschilderingen in vier voorstellingen met figuren van de Lochorstmeesters (afb. 305-308).57

Vanaf circa 1425 werd de diafragmaboog een standaardonderdeel van de Zwederminiaturen.58 De architecturale diafragmaboog sluit de voorstelling aan de bovenkant af en wordt gewoonlijk afgesneden door de miniatuurlijst. Het waren de verluchters van de Bressanone-groep die er sporadisch voor kozen deze lijst te doorbreken door de boog niet te laten afsnijden, maar verder de marge in te laten lopen. De Dodenmis in Baltimore 168 op fol. 166v is nog een mengvorm: de miniatuurlijst is deels aanwezig maar wordt doorbroken door een groene gevel die zicht biedt op het houten balkenplafond van de ruimte waarin de mis plaatsvindt (afb. 190).59 Het doorbreken van het beeldvlak kon drastischer door de diafragmaboog helemaal niet af te sluiten met een lijst, maar aan de bovenkant te laten eindigen in een grillige vorm of in de contouren van de stenen waaruit hij is opgebouwd. Hiervoor werd gekozen in de Pinkstervoorstelling in Den Haag 79 K 2 of de miniatuur waarin joden stenen zoeken om naar Christus te gooien in het Greiffenklau-missaal (afb. 115).60 In getijdenboek Den Haag 79 K 2 poogde de Bressanone-meester ook op andere manieren het platte vlak te doorbreken. Zo steekt bij de Kruisdraging (fol. 79v) het uiteinde van het kruis achter de lijst langs de marge in. Bij de Geseling van Christus gaat hij nog een stap verder door de traditionele lijst te vervangen

57 Deze miniaturen worden in casus 5 uitgebreider behandeld. 58 Volgens Meiss (1968, p. 13) was de Bouciautmeester de eerste die de diafragmaboog losmaakte van de ruimte die erachter zat. Tot dan toe maakte de lijst altijd onderdeel uit van deze achterliggende ruimte, die parallel aan het beeldvlak was geplaatst. De Zwedermeesters maakten hiervan voor het eerst gebruik bij de Presentatie van de tempel in het missaal in Bressanone, een compositie die afkomstig was van de Boucicautmeesters. Zie casus 2. 59 Deze miniatuur is een gespiegelde versie van de Boucicautmeesters in Londen, BL, ms. Add. 16.997, fol. 119v (Utrecht / New York 1989, p. 116, pl. 37; Marrow 1991, p. 57, figs. 11 en 12). De Boucicautmeesters doorbraken de miniatuurlijst niet, maar bereikten desondanks een groter ruimtelijk gevoel dan de Zwedermeesters. Overeenkomstig kleurgebruik is een indicatie dat de modeltekening die de Zwedermeesters bezaten voorzien was van kleuraanduiding. Over het gebruik van modeltekeningen: hoofdstuk 5. 60 Dit komt in het Zwedercorpus voor in getijdenboek Den Haag 79 K 2 fol. 94v, het Greiffenklau-missaal fols. 8r, 65v, 177r en in het Egmond Brevier fols. 348v en 355r.

Page 114: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 3

96

door een architecturale gevelconstructie met een geknikte boog aan de bovenkant en zuiltjes aan beide zijden van de voorstelling (afb. 272). De geknikte diafragmaboog wekt de suggestie van ruimtelijkheid doordat de gevel naar voren steekt en zo loskomt van het perkamenten vlak.

De Bressanone-meester en consorten waren in tegenstelling tot de verluchters in de Zwolle-groep minder geneigd verhalen te vertellen door middel van gebaren en blikrichtingen. Drôlerieën komen niet voor; voor de randen in het Egmond Brevier kozen zij een eindeloze serie profeten.61 Deze serieuze mannen staan in scherp contrast tot de grote variatie dieren en wezens in de randdecoratie van de Zwolle-groep in hetzelfde brevier. Aan oog voor detail ontbrak het de Bressanone-meester echter niet. Bij de Opwekking van Lazarus in Den Haag 79 K 2 hangt in de achtergrond wasgoed uit het torenraam en staat er een plantenbak boven de poort (afb. 95).62 De schenkingsminiatuur in Parijs zit vol alledaagse details en stillevens (afb. 68). Op de boekenplanken bovenin de voorstelling liggen stapels boeken. De openstaande band van het roze boek aan de rechterkant geeft vrij spel aan de gerimpelde schutbladen. Van het zwarte boek, dat met de snede naar ons toe gedraaid ligt, is een van de klampen als een boekenlegger naar binnen gevouwen. Bij het raam hangt een convex-spiegel en staat er een zilveren kan, een doorzichtig drinkglas en een kommetje op de vensterbank. Door het openstaande raam heeft de beschouwer uitzicht op een kronkelend wandelpad waarlangs wandelaars en herders hun weg omhoog maken. Mogelijk onder invloed van Jan van Eyck, met wiens werk hij vertrouwd was, keek de Bressanone-meester naar de wereld om zich heen om het alledaagse te vatten en het realisme in zijn werk te verhogen.63 Een ander voorbeeld hiervan is de rand van realistische bloemen en planten bij de suffragiën van de heilige Barbara in getijdenboek Den Haag 79 K 2 (afb. 134) en de rozenstruik achter de heilige Lucia in hetzelfde handschrift (afb. 213). Ook voor enkele zeelandschappen lijkt hij naar de Nederlandse kust met ontelbare zeilboten met indrukwekkend gebolde witte zeilen te hebben gekeken (afb. 116).64

In enkele handschriften staat de verluchting dicht bij de Bressanone-meester, maar kan desondanks niet met zekerheid worden bepaald of hij er inderdaad voor verantwoordelijk was. Getijdenboek Cambridge 141 is zo’n geval. Alles wijst erop dat de

61 Deze profeten komen ter sprake in casus 6, ‘De Bressanone-meester en de Profetenmeester: secundaire decoratie’. 62 Volgens Meiss (1968, p. 24) werden voorstellingen uit het leven van Christus door de Boucicautmeester benaderd als historische gebeurtenissen, een trend die begon bij Jacquemart de Hesdin en de Meester van de Brusselse Initialen. Terwijl een heilige gebeurtenis plaatsvindt zijn er mensen op de achtergrond aanwezig die niets in de gaten hebben en gewoon doorgaan met hun leven. 63 Marrow (1991, pp. 58-59) beschrijft hoe Jan van Eyck de wijze veranderde waarop Nederlandse verluchters naar de wereld keken. 64 Miner 1955, p. 73; Marrow 1991, p. 59.

Page 115: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De verluchters

97

Bressanone-meester hier aan het werk was: de goed afgewerkte figuren zijn van hoge kwaliteit, de landschappen kunnen worden vergeleken met die in de Profeten-voorstellingen in het tweede deel van de Lochorst Bijbel en de geschilderde secundaire decoratie vertoont karakteristieken die alleen bij hem voorkomen.65 De figuren zijn echter smaller en minder monumentaal dan wat we van de Bressanone-meester gewend zijn (afb. 86, 117, 188, 232, 234). De gezichten hebben een vlakke uitstraling waarin diepte en karakter ontbreekt en sluiten niet goed aan bij de lichamen. Slechts enkele voorstellingen, zoals de Doop in de Jordaan (fol. 109r), bereiken het vertrouwde niveau van de Bressanone-meester. Als de Bressanone-meester voor de verluchting van dit getijdenboek verantwoordelijk was, was dit niet zijn beste werk en ontbreekt er een zekere mate van afwerking.

De getijdenboeken Baltimore 168 en Sotheby’s 72 hebben onderlinge compositorische verwantschap door het gebruik van dezelfde modellen.66 Ze zijn echter door verschillende verluchters vervaardigd. De meester van Baltimore 168, die ik in geen ander werk heb kunnen herkennen, maakt gebruik van een levendig en uitdagend kleurenpalet waarin hij fel geel, vermiljoen en blauw combineert (afb. 257-263).67 In zijn kleurgebruik is hij minder subtiel dan de andere verluchters uit de Bressanone-groep, maar bereikt een helder en stralend effect.68 De schilderstijl in Baltimore 168 is grof en los en de verluchter speelt met de ondertekening door deze door de verf heen deels zichtbaar te laten.69 De gehistorieerde initiaal met Maria en kind in dit getijdenboek op fol. 53r werd echter wel door de Bressanone-meester geschilderd, wat de relatie tussen de twee verluchters bevestigt. Het palet van de Meester van Sotheby’s 72 is totaal anders (afb. 1, 118, 142-143, 231, 264-270). Zijn gedempte kleuren zijn goed op elkaar afgestemd en hij weet hiermee bijzondere effecten te bereiken, zoals op fol. 160r waar de jonge Christus met de geleerden zit in een donker interieur met roze ribgewelven (afb. 118). Zijn gezichten zijn ronder en vriendelijker dan in Baltimore 168 en vertonen minder karakter en diepte dan die van de Bressanone-meester. De Meester van Sotheby’s 72 was mogelijk samen met de Bressanone-meester werkzaam in het Greiffenklau-missaal, maar ze zijn daar moeilijk van

65 Het betreft hier de ‘slinger’-halen aan de ‘bonte-stijl’-rand. Zie hoofdstuk 4, ‘Bonte-stijl’: Slinger-groep’. 66 Voor de scènes van de Passie werden dezelfde modeltekeningen gebruikt. Zie casus 3. 67 Dorothy Miner (1955, pp. 74-75) ziet drie handen in dit getijdenboek. De Bressanone-meester zou de bladgrote miniaturen met de Triniteit, Man van Smarten en de gehistorieerde initialen met Maria en Kind en de Geboorte hebben geschilderd. Daarnaast ziet zij twee assistenten. Zij specificeert niet welke miniaturen door welke verluchter zou zijn geschilderd. 68 Delaissé (1968, p. 26) ziet deze verluchter als de beste medewerker van de Bressanone-meester en volgens Dorothy Miner (1955, p. 74) overtreft deze verluchter zijn meester in het integreren van narratieve actie en zijn ruimtelijkheid. 69 Ondertekeningen in het Zwedercorpus worden besproken in hoofdstuk 5, ‘Ondertekeningen’.

Page 116: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 3

98

elkaar te onderscheiden. Door de sterke relatie met de Bressanone-meester enerzijds en de ogenschijnlijke afwezigheid van een connectie tot de Zwolle-groep anderzijds, is het legitiem te veronderstellen dat de verluchters van Baltimore 168 en Sotheby’s 72 zich in de directe omgeving van de Bressanone-meester bevonden; wellicht werden zij door hem opgeleid. Of zij ten tijde van de vervaardiging van bovengenoemde handschriften onder zijn leiding stonden, kan niet worden bepaald.

Ook de Bressanone-meester maakte gebruik van composities uit het Berlijnse gebedenboek van Maria van Gelre. Het betreft hier geen volledige voorstellingen, maar losse figuren die uit een modeltekening zijn gehaald. Waar de verluchters van de Zwolle-groep aansluiten bij de schilderkunst van een oudere generatie, was de Bressanone-meester juist heel actief in het verzamelen en het gebruik van modellen van een nieuwe generatie kunstenaars uit Frankrijk en de Noordelijke Nederlanden, zoals de Gebroeders Van Limburg, de Boucicautmeesters en Jan van Eyck. Dit wordt in casus 2 en 3 geïllustreerd aan de hand van de Presentatie in de tempel en de Passiecyclus. Getuige zijn Passiecycli in getijdenboek Den Haag 133 M 131, gebruikte de Bressanone-meester in zijn vroege jaren modeltekeningen uit een oude traditie. Rond 1430 werd deze cyclus in z’n totaliteit vervangen door een versie gebaseerd op nieuwere composities. Deze vernieuwde cyclus komt voor in drie boeken, allemaal afkomstig uit de Bressanone-groep.

Profetenmeester van het Egmond Brevier Hoewel de Profetenmeester van het Egmond Brevier hier als een van de Zwedermeesters wordt besproken, wijkt hij stilistisch enigszins af. Zijn stijl is monumentaler dan de gangbare Zwederstijl en hij vertoont kwaliteiten die aansluiten bij de paneelschilderkunst. Tegelijkertijd toont hij aan wel degelijk kennis te hebben van de gebruikelijke figuurtypen en andere conventies van de Zwederstijl. Wellicht werd hij niet binnen de Zwedergroep opgeleid en was hij als bijvoorbeeld dagloner ingehuurd, waardoor hij genoodzaakt was zijn stijl aan te passen door middel van het adopteren van Zwederkenmerken. Het is ook niet uit te sluiten dat hij zijn opleiding wel binnen de groep genoot, maar pas op een relatief laat tijdstip, bijvoorbeeld halverwege de jaren ’30.70 Hoe dan ook, in het Zwedercorpus was hij uitsluitend actief in het Egmond Brevier waar hij direct samenwerkte met de Bressanone-meester, op hetzelfde bifolium of zelfs in dezelfde miniatuur (zie casus 6). Dat het werk van de Profetenmeester tot de top van de miniatuurkunst in deze periode hoort, blijkt uit het feit dat in de literatuur vrijwel altijd zijn miniaturen ter illustratie van het hoge niveau van

70 Met dank aan James Marrow voor deze suggestie.

Page 117: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De verluchters

99

de Zwedermeesters worden aangedragen.71 Vooral zijn indrukwekkende landschappen bij de Aanbidding van de Koningen (afb. 121) en de Kruisdraging (afb. 122) worden veelvuldig aangehaald als men de bekwaamheid van de Zwedermeesters in het algemeen wil toelichten. Nooit eerder werd hij goed onderscheiden van de Bressanone-meester; zijn miniaturen werden toegeschreven aan de Bressanone-meester zelf of hij werd beschouwd als een van de anonieme verluchters in de Zwedergroep. Albert Châtelet noemde hem de meest directe voorloper van de Kleefmeester en soms werd hij voor de Kleefmeester zelf aangezien.72 En dat terwijl hij zeer kenmerkende eigenschappen heeft die hem duidelijk van de anderen onderscheiden.

De stijl van de Profetenmeester wordt gekenmerkt door een donker palet met groen, donkerblauw en bruin. Veelvuldig bracht hij een vleugje goud aan over kleding, landschappen, gebouwen en interieurs. Zeker in de landschappen bereikt hij op deze wijze een onheilspellend effect dat weinig met de Zwederstijl van doen heeft. Landschappen benaderde de Profetenmeester als een noodzakelijke aankleding van de figuren op de voorgrond. Hij streefde dan ook niet naar een gedetailleerde weergave. Het oproepen van een sfeerbeeld was zijn voornaamste doel en hij wist precies welke middelen hij daarvoor moest inzetten. Zijn meest indrukwekkende landschappen worden niet gecreëerd door een hoge mate van realisme, maar juist door een schetsmatige uitvoering die soms uit niet meer bestaat dan vlekken en strepen (afb. 124). Nauwelijks valt te onderscheiden wat er exact is afgebeeld. Via deze weg bereikte hij dramatische effecten, zoals bij de profeet op fol. 294r die gekleed in helder geel mooi afsteekt tegen de donkere achtergrond (afb. 123). In zowel de Aanbidding van de Koningen als in Job op de Mestvaalt (fol. 274v) bezaaide hij de lucht met fladderende vogels. In het indrukwekkende landschap achter de Kruisdraging (fol. 199v) dwaalt het oog oneindig diep de voorstelling in over een hellende puntrots, langs een slingerende rivier en eilandjes in het water, om tot stilstand te komen bij een stad aan het water met onder meer een kerktoren (afb. 122). Gedurende deze reis is er nauwelijks iets gedetailleerd uitgewerkt. Dezelfde minimalistische schilderwijze paste hij toe in zijn interieurs, waarin het duidelijk niet zijn intentie was een realistisch interieur met gevoel voor perspectief en diepte neer te zetten. Net als bij de landschappen was het scheppen van een setting voor zijn figuren voldoende. Zo plaatste hij meerdere ribgewelven achter elkaar zonder dat daardoor diepte werd gecreëerd (afb. 125-126) of is het interieur niet meer dan een zwarte achtergrond met gouden streepjes en contouren van ribgewelven (afb. 127).

De Profetenmeester kleedde zijn figuren in zware stoffen die als geknoopte tafelkleden met diepe hoekige plooien om hen heen hangen. Op de momenten dat hij

71 Delaissé (1968, pp. 22-24) bespreekt en reproduceert de Prediking van de profeet Malachias (fol. 294r, fig. 20), Dorothea (fol. 422r, fig. 21), de Graflegging (fol. 200v, fig. 22), Martinus (fol. 410v, fig. 25), Jozef en de engel (fol. 99v, fig. 23) en Kruisdraging (fol. 199v. fig. 26). 72 Châtelet 1980, pp. 58-59 (als meest directe voorloper van de Kleefmeester).

Page 118: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 3

100

stofuitdrukking nastreeft slaagt hij daar goed in, zoals in de natuurstenen tegelvloeren (afb. 127-128). Zijn kleding en interieurs bevatten grote egale vlakken, alsof het oppervlakte van het object volledig is vlak gestreken of alsof dat deel van de voorstelling tegen een glazen plaat is aangelegd. In interieurs laat hij stukken muur leeg, iets dat door de overige Zwedermeesters werd vermeden door strategische positionering van de figuren of door lambrisering en ramen aan te brengen. De Profetenmeester streefde vooral naar mooie effecten. Hiervoor koos hij ofwel de schetsmatige en expressieve aanpak of werkte hij juist met strakke lijnen, mooie patronen en geometrische vlakken. Een hoogtepunt van deze laatste aanpak is de miniatuur waarin Anna het door haar gevonden bokje aan Tobit presenteert (afb. 198). De geblokte tegelvloer loopt recht omhoog wat het gevoel van een immense ruimte oproept. Het rode hemelbed, dat bij Jan van Eyck nog breed was, is hier smal en diep. Op het rode bed ligt nog een ander kenmerkend object van de Profetenmeester: een klein ingedeukt kussentje, te vinden op stoelen of in bed (zie ook afb. 125).

De snelle en schetsmatige penseelvoering is echter minder geschikt voor gezichten. De Profetenmeester hanteerde niet de kenmerkende Zwedertechniek waarbij door middel van minutieus opgebouwde laagjes verf vormen worden gecreëerd. Zijn gezichten zijn nauwelijks karakteristiek, maar klein en uitdrukkingsloos. In het gelaat werkt hij met zwarte lijnen die te zwaar zijn voor de kleine gezichtjes. De uitdrukkingsloze vrouwengezichten sluiten aan bij de stijve houdingen, zoals bij Judith en Holofernes (fol. 279r) of de apostelen aan de linkerkant van de Intocht in Jeruzalem (fol. 192v). Door zijn directe relatie tot de Bressanone-meester in het Egmond Brevier hanteerde hij kenmerken van de Zwederstijl, zoals de mannenkoppen bij de apostelen in de Intocht. Hij slaagt hier best in, maar zodra hij de kans krijgt schildert hij figuren die verder van de Zwederstijl afstaan, zoals Ezechiël (afb. 128) of de toehoorder in het roze op afb. 123. Hierin verraadt hij een sterk gevoel van eigen stijl.

De Profetenmeester heeft sterkere aansluiting bij de paneelschilderkunst, zoals blijkt uit de visuele bronnen die hij gebruikt. Zowel de Profetenmeester als de overige Zwedermeesters (voornamelijk die uit de Bressanone-groep), maakten gretig gebruik van composities van Jan van Eyck. De Eyckiaanse composities die de Zwedermeesters gebruikten komen vrijwel uitsluitend uit het Turijn-Milaangetijdenboek, zoals de miniaturen van de Geboorte van Johannes de Doper, de Ontdekking van het Kruis door Keizerin Helena of Jan van Beieren op het strand.73 Ook de Berlijnse tekening van de Aanbidding van de Koningen, die veelvuldig met Van Eyck in verband is gebracht, wordt

73 Van de miniatuur van Jan van Beieren op het strand namen de Zwedermeesters de knielende bode linksonderaan de voorstelling over. Dit motief kan echter ook van een ander model afkomstig zijn, zoals de van de knielende koning in de Berlijnse tekening van de Aanbidding van de Koningen. Er zijn geen andere aanwijzingen dat de Zwedermeesters een modeltekening naar de Strandscène in bezit hadden.

Page 119: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De verluchters

101

meerdere malen gebruikt. De Profetenmeester deed niet anders. Hij greep terug naar de Ontdekking van het Heilige Kruis voor het Martelaarschap van de Laurentius (fol. 370v) en naar de Geboorte van Johannes voor het hemelbed van Tobit en Anna (afb. 198). Daarnaast had hij echter ook kennis van ander werk van Van Eyck en dan met name van het Lamgods. Marrow illustreerde dat de miniatuur met Simon en Judas (fol. 403r) onder invloed van de figuren op de buitenluiken van het Lamgods moet zijn ontstaan.74 De diepe en hoekige plooien in de miniatuur weerspiegelen het sculpturale karakter van de figuren in het altaarstuk. De man vooraan in de Kroning van Maria (fol. 404v) is afgeleid van de figuren in het middenstuk van het Lamgods. Met de heilige Dorothea in het Egmond Brevier is een parallel getrokken met de beeltenis van Ecclesia in het Heilspiegel-altaarstuk van Konrad Witz in Bazel, dat in die stad in circa 1430-1435 werd vervaardigd (afb. 129-130).75 Dorothea is te groot voor de sobere kleine ruime waarin zij is geplaatst. Met haar hoofd reikt zij tot aan het balkenplafond; op de kale muur tekent haar schaduw scherp af. Hoewel de gelijkenis met het Heilspiegel-altaarstuk onmiskenbaar is, zijn er eveneens overeenkomsten met Gabriël op de buitenluiken van het Lamgods. Ook hij is in een te kleine ruimte met een balkenplafon geplaatst. De zware hoekige plooival van Gabriël staat dichterbij Dorothea dan bij Ecclesia in het altaarstuk van Witz. Een rechtstreekse relatie tussen Gabriël van Van Eyck en Ecclesia van Witz is niet aantoonbaar en in hoeverre de Profetenmeester een van deze twee met eigen ogen heeft aanschouwd is onbekend.76 Marrow ziet in deze Eyckiaanse echo’s in het Egmond Brevier bewijs dat de Zwedermeesters Jan van Eyck bestudeerden en dat zij kennis hadden van de wijze waarop zij hun figuren vorm gaven. Het gaat hier echter uitsluitend om de Profetenmeester. Hij baseerde zich op visuele bronnen uit de paneelschilderkunst die de overige Zwedermeesters mogelijk nog niet hadden bereikt. Meester van Baltimore 188 De Meester van Baltimore 188 is alleen bekend uit het getijdenboek in The Walters Art Museum waarnaar ik hem heb vernoemd. Dit getijdenboek bevat een decoratieprogramma

74 Voor deze en voorgaande voorbeelden: Marrow 1991, pp. 58-60, figs. 17, 19, 27-30. 75 Sterling 1971, pp. 24-25; Van Miegroet 1986, p. 30; Schauder 1991, pp. 137-141. Schauder ziet ook overeenkomsten tussen de plaatsing van de figuren in de ruimte in het Egmond Brevier op fols. 343v en 419r en het paneel van Witz met Sabothai en Benaja in het Heilspiegel-altaar. De theorie van Van Miegroet dat er grote groepen verluchters in het gevolg van bisschop Zweder naar Bazel afreisde en daar kennis namen van het werk van Witz is door Schauder reeds tegengesproken. Er zijn geen aanwijzingen dat de Bressanone-meester zich op enig moment in Bazel bevond. De bovengenoemde miniatuur van Dorothea in het Egmond Brevier werd overigens geschilderd door de Profetenmeester. 76 Van Miegroet 1986, p. 26; Stephan Kemperdick (2011, pp. 42-45) ziet het Lamgods eveneens als een mogelijke gezamenlijke bron voor zowel het werk van Witz als Dorothea van de Profetenmeester.

Page 120: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 3

102

met achttien gehistorieerde initialen.77 De Meester van Baltimore 188 was een capabele verluchter die zijn werk zorgvuldig en met oog voor detail afleverde. Hij hanteert de gangbare Zwedertechniek van de minuscule streepjes verf om vloeiende overgangen te creëren en vormen op te bouwen. Zijn stijl is glad en gepolijst en minder impressionistisch dan bijvoorbeeld het werk van de Bressanone-meester. De figuren in zijn initialen zijn gedrongen en popperig. In plaats van soepel om de lichamen heen te vallen, lijkt de kleding op te bollen, zoals in de Visitatie op fol. 96r of bij Johannes in de Kruisiging op fol. 65r (afb. 244). De figuren staan niet in de juiste verhouding ten opzichte van elkaar of van de gebouwen in de achtergrond. De geknielde Maria en Johannes achter de tombe bij de Graflegging zijn vele malen groter dan Nicodemus en Jozef van Arimatea, die in de voorstelling staand zijn afgebeeld om het lichaam van Christus in de tombe laten zakken (afb. 246). Bij de Aanbidding van de Koningen op fol. 108r is Maria in zittende positie veel te groot in verhouding tot de koningen die voor haar staan (afb. 120).

De Meester van Baltimore 188 gebruikt weliswaar figuurtypen die ook gangbaar zijn in de Zwederstijl, zoals de kop van Petrus in de Judaskus (afb. 239) of die van Pilatus (afb. 241), maar over het algemeen zijn de gezichten pafferig en uitdrukkingsloos. Bij mannen deed hij poging om karakter en reliëf in het gezicht aan te brengen door middel van rimpels in het voorhoofd. Opmerkelijk is het kleurverschil dat hij opzettelijk in de gezichten aanbracht, een eigenschap die niet bij andere Zwedermeesters voorkomt (afb. 120). De mannen zijn donkerder, terwijl de vrouwen, Christus en de jonge Johannes de Evangelist een veel lichter gelaat kregen.

De Meester van Baltimore 188 kan tot de Zwedergroep worden gerekend door zijn schilderachtige penseelvoering en omdat hij composities gebruikt die uitsluitend uit de Zwedergroep bekend zijn, zoals de Triniteit (afb. 27 en 119).78 In een wijder verband kan hij tot de Zwedermeesters worden gerekend, maar hij vindt geen aansluiting bij de Zwolle-groep of Bressanone-groep. Zijn positie binnen de Zwedergroep is dan ook onduidelijk. Relatie tussen de verluchters Wat kan er aan de hand van het bovenstaande stilistische onderzoek nu worden gezegd over de wijze waarop de Zwedermeesters waren georganiseerd? Het spreekt voor zich dat dergelijke uitspraken met de groots mogelijke voorzichtigheid moeten worden gedaan, onder meer omdat het stilistische onderscheid niet in alle handschriften volledig uitvoerbaar is en omdat onmogelijk kan worden vastgesteld of een verluchter zelfstandig

77 Getijdenboek Baltimore 188 is volledig online te raadplegen (zie bibliografie). 78 Dezelfde compositie komt voor in Bressanone, Sotheby’s 36, Baltimore 168 en Den Haag 133 M 131. Er zijn mij geen versies van deze compositie buiten het Zwedercorpus bekend.

Page 121: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De verluchters

103

meester, assistent of leerling was. Desalniettemin kunnen enkele observaties worden gedaan.

Ondanks dat de Zwedergroep in subgroepen uiteenvalt, duidt de stilistische verwantschap sterk op een gemeenschappelijke bron. Hierbij kan gedacht worden aan een meester-leerling situatie, waarin de stijl van een schilder aan de ander is overgedragen. Getijdenboek Den Haag 133 M 131 lijkt hiervoor een sleutelstuk te zijn. De twee vroegste handschriften in het corpus, de missalen in Zwolle en in Tilburg, zijn afkomstig uit de Zwolle-groep. Dat de Zwederstijl met deze subgroep lijkt te zijn opgekomen, wordt ondersteund door de aansluiting die deze groep vindt met oudere generaties boekverluchters. Den Haag 133 M 131, uit begin jaren ’20, is het eerste handschrift waarin de hand van de Bressanone-meester kan worden herkend. Hij schilderde in dit getijdenboek de miniaturen van de Passiecyclus en de miniatuur met Catharina en Johannes; een verluchter uit de Zwolle-groep was verantwoordelijk voor de laatste twee bladgrote miniaturen. De gehistorieerde initialen zijn moeilijker aan een verluchter toe te schrijven, maar lijken voornamelijk afkomstig te zijn uit de Zwolle-groep.79 Dit getijdenboek is het enige kleinschalige project waaraan verluchters uit beide subgroepen werkten. De Bressanone-meester hanteerde hier nog enkele kenmerken die vooral tot de Zwolle-groep behoren en die in zijn latere werk niet terugkeren. Dit gegeven, in combinatie met de vroege datering en de losse schilderstijl, doet vermoeden dat dit een jeugdwerk van de Bressanone-meester is dat mogelijk nog werd vervaardigd onder invloedsfeer van de Zwolle-groep.80

De Bressanone-meester was rond 1425-1426 verantwoordelijk voor de hoofdverluchting van het missaal van bisschop Zweder van Culemborg. Kenmerken uit de Zwolle-groep zijn niet meer aanwezig en zowel zijn schilderstijl als zijn landschappen zijn verder ontwikkeld. Op dat moment zal hij geen leerling meer zijn geweest. Kort na 1425 werkte de Bressanone-meester samen met minstens twee verluchters uit de Zwolle-groep aan de voltooiing van de Lochorst Bijbel. De Bressanone-meester was eigenhandig verantwoordelijk voor alle Zwederverluchting in het tweede deel van de bijbel, inclusief de secundaire decoratie. In de overige twee delen lijkt hij voornamelijk te hebben geassisteerd

79 Ik kom tot een andere werkverdeling dan wordt gegeven door Vermeeren 1958 en in Den Haag 1980, cat. nr. 69. Zij zien drie verluchters die ieder alle miniaturen en gehistorieerde initialen in een deel van het handschrift op zich namen. Hun indeling is als volgt. Hand A: de Mariagetijden (fols. 13v-101v). Hand B: Getijden van de Heilige Geest en het Heilige Kruis (fols. 102r-161v). Hand C: Boetepsalmen en Dodenvigilie (fols. 164r-269v). Maar naar mijn mening zijn de miniaturen niet altijd van dezelfde hand als de gehistorieerde initialen. Mijn handenonderscheid is uiteengezet in de catalogusbeschrijving achterin dit boek. 80 Getijdenboek 133 M 131 werd waarschijnlijk om die reden enkele malen toegeschreven aan een ‘voorloper van de Meester van Zweder van Culemborg’ (Den Haag 1988, cat. nr. 2; Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, online (zie bibliografie). Den Haag 1980, cat. nr. 69 en Brandhorst & Broekhuijsen-Kruijer 1985, cat.nr. 139 laten een toeschrijving achterwege.

Page 122: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 3

104

voor de landschappen. Hoewel landschappen minder belangrijke onderdelen van een miniatuur overgelaten konden worden door leerlingen en assistenten, blijkt hieruit in de Lochorst Bijbel niet per se een ondergeschikte rol van de Bressanone-meester ten opzichte van de Zwolle-groep. De Bressanone-meester was op dat moment veruit de bekwaamste landschapsschilder. Dat de Bressanone-meester zijn eigen stijl verder had ontwikkeld en hij doorgaans goed kan worden onderscheiden van de Zwolle-meesters, kan een indicatie zijn dat de verluchters op dit punt afzonderlijk werkten en hij halverwege de jaren ’20 al enige tijd de kans had gehad zijn eigen stijl te ontplooien. Dat de verluchters uit de twee subgroepen elkaar voor de voltooiing van de Lochorst Bijbel opzochten, aan dezelfde miniatuur werkten en beide gretig gebruik maakten van de nieuwste motieven van Jan van Eyck, is een indicatie dat er intensief contact werd onderhouden.

Tot aan het Egmond Brevier in circa 1440 zijn er geen andere boeken bekend waarin verluchters van beide subgroepen samenwerkten. De meeste overgeleverde handschriften van de Zwolle-groep worden tot en met de jaren ’30 gedateerd. De Bressanone-meester en de andere verluchters in zijn groep worden daarentegen pas echt actief in de handschriften halverwege de jaren ’20 en krijgen vanaf circa 1430 de overhand. Vanaf circa 1430 kunnen de Meester van Baltimore 168 en de Meester van Sotheby’s 72 aan de Bressanone-meester worden gelieerd, maar hieruit kan niet worden geconcludeerd dat hij tot die tijd alleen werkte. Evenmin kan uit het feit dat hij het beperkte decoratieprogramma in het lekenbrevier in Kaapstad tezamen met een verluchter van buiten de werkplaats vervaardigde, worden afgeleid dat hij op dat moment geen leerling of assistent had. De Meester van Sotheby’s 72 en zijn collega van Baltimore 168 waren verantwoordelijk voor enkele van de mooiste handschriften in het corpus. Welke status zij ten tijde van vervaardiging van die handschriften hadden valt niet te zeggen.

Hoewel verluchters van beide subgroepen in het Egmond Brevier werkzaam waren, opereerden zij gescheiden van elkaar. Zij waren ieder volledig verantwoordelijk voor hun eigen hoofdverluchting, margedecoratie, champie-initialen en zelfs penwerk.81 De Bressanone-meester en de in dat brevier werkzame Zwolle-verluchter werden ieder, voor zowel de randdecoratie als voor de hoofdverluchting, geassisteerd door schilders van wie geen ander werk bekend is. De assistent van de Zwolle-meester schilderde in een Zuid Nederlandse stijl en paste zich op geen enkele wijze aan de Zwederstijl aan. De Bressanone-meester werkte samen met de Profetenmeester, die mogelijk speciaal voor zijn werk aan het Egmond Brevier was ingehuurd. De Bressanone-meester lijkt meerdere handen te hebben ingezet voor de vervaardiging van de margedecoratie in het Egmond Brevier, maar het repetitieve karakter van de randdecoratie aan de hand van modeltekeningen of

81 Ook de katernen en bifolia die werden geschilderd door de Moerdrechtmeesters werden volledig door henzelf voltooid. Zie casus 6.

Page 123: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De verluchters

105

sjablonen maakt het onmogelijk te bepalen of de Meester van Baltimore 168 en/of de Meester van Sotheby’s 72 hierbij betrokken waren.

Zowel verluchters uit de Zwolle-groep als die uit de Bressanone-groep waren verantwoordelijk voor prestigieuze handschriften. Toch lijkt de Bressanone-meester halverwege de jaren ’20 uit te groeien tot de meest gewilde verluchter van de Zwedergroep. Hij kreeg grote opdrachten van de Utrechtse bisschop en de hertog van Gelre en werd tevens ingeschakeld voor de belangrijke schenkingsminiatuur voor Hugo de Lusignan in het Psalmencommentaar in Parijs. Meerdere malen was hij verantwoordelijk voor de meest prominente onderdelen van het decoratieprogramma, terwijl de rest werd verdeeld onder andere verluchters. Zo schilderde hij de initiaal met de heilige Barbara in het lekenbrevier in Kaapstad met de naam van de mogelijke opdrachtgeefster, de canonplaat in het Greiffenklau-missaal en de meeste en belangrijkste miniaturen in het Egmond Brevier. Mogelijk duidt dit erop dat hij de opdracht kreeg en zo kon bepalen wat hij zelf schilderde en wat hij aan een ander overliet. Desondanks voerde de Bressanone-meester ook eenvoudige opdrachten uit, zoals de Confessiones van Augustinus (Utrecht 41) met slechts één gehistorieerde initiaal, getijdenboek Utrecht 1037 en het lekenbrevier in Kaapstad.

Samenvattend valt de Zwedergroep uiteen in twee grotere subgroepen. Hoewel deze verluchters getuige stilistische overeenkomsten een gemeenschappelijke bron hebben en waarschijnlijk bij elkaar in de leer zijn geweest, kunnen ze op grond van enkele cruciale punten worden onderscheiden. Hoewel conclusies op basis van uitsluitend de handschriften met de grootste voorzichtigheid moeten worden getrokken, lijkt het er sterk op dat de twee subgroepen kunnen worden beschouwd als (minstens) twee afzonderlijke werkplaatsen. Zij onderhielden contact, zochten elkaar op in het geval van grotere opdrachten en waren waarschijnlijk in elkaars nabijheid gevestigd. Hoewel ik niet de eerste ben die een stilistische tweedeling in het corpus opmerkt, wordt dit onderscheid in deze studie wel voor het eerst doorgetrokken in allerlei facetten van het werk van de Zwedermeesters. Zo zal deze indeling in de volgende hoofdstukken en in de casussen worden ondersteund door de geschilderde secundaire decoratie en door het gebruik in modellen. Hieruit blijkt dat de verluchters van de subgroepen ook zijn te onderscheiden aan de hand van de randdecoratie en dat zij, blijkens het overgeleverde materiaal, anders met hun modeltekeningen omgaan.

Page 124: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van
Page 125: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

107

Hoofdstuk 4: Geschilderde secundaire decoratie en penwerk

Inleiding Het onderzoek naar geschilderde secundaire decoratie en penwerk in Noord-Nederlandse handschriften begon in het midden van de jaren ’70 van de twintigste eeuw. Het voornaamste doel was om aan de hand van inventarisatie en herkenning van verschillende stijlen randdecoratie en penwerk aanknopingspunten te vinden voor een meer nauwkeurige lokalisatie voor boeken uit het toenmalige Nederland. De eerste stappen werden gezet in werkgroepen onder leiding van professor J.P. Gumbert, maar al spoedig hielden steeds meer onderzoekers zich bezig met randdecoratie. Naast vele kleinere publicaties is het belangrijkste overzichtswerk tot nu toe de catalogus Kriezels, aubergines en takkenbossen. Randversiering in Noordnederlandse handschriften uit de vijftiende eeuw (1992).1 Secundaire decoratie in een middeleeuws handschrift werd uitgevoerd in twee verschillende technieken. Enerzijds is er de geschilderde verluchting die wordt aangebracht in dekverf en bladgoud en wegens de kostbaarheid van de materialen tot het hogere niveau van het decoratieprogramma wordt gerekend. Anderzijds is er de penwerkversiering die in gekleurde inkt wordt uitgevoerd.2 Tot de secundaire verluchting worden verscheidene onderdelen gerekend die op hiërarchische wijze met elkaar samenhangen. Bovenaan staat een grote variatie aan geschilderde margedecoratie rondom de miniaturen en aan de gehistorieerde en gedecoreerde initialen op belangrijke tekstbladzijden. Een stap lager staan de champie-initialen in bladgoud op een gekleurde achtergrond van rode en blauwe dekverf.3 Het veld en het oog van de champie-initiaal zijn gedecoreerd met versieringen in witte verf. Hoewel deze witte versieringen eenvoudig kunnen zijn, verschillen de motieven veelal per handschrift en per verluchter of decorator.4 Afhankelijk van hun plaats in het

1 Den Haag 1992. Voor een uitgebreid overzicht van publicaties over Noord-Nederlands penwerk, zie hoofdstuk 1, noot 19. 2 Doordat er in geschilderde secundaire decoratie tevens penranken voorkomen en zwarte inkt wordt gebruikt voor afzonderlijke sierelementen en er anderzijds bladgoud kan worden gebruikt in penwerk, zijn de twee decoratievormen wel met elkaar verward. Er is echter een fundamenteel verschil in zowel techniek als in niveau. In dit hoofdstuk staat voornamelijk de geschilderde randdecoratie centraal. Den Haag 1992, pp. 16-18. 3 Champie-initialen worden ook wel ‘dentelle’-initialen genoemd (Calkins 1981, p. 225; Wierda 1995, p. 122; Van Bergen 2007, p. 17). Hier wordt de middeleeuwse term ‘champie’-initialen gehanteerd (Stirnemann & Gousset 1989, p. 37; Alexander 1992, p. 26 (champie of champide); Korteweg 2009, p. 51 en noot 34). 4 In het modelboek van Stephan Schriber zijn ook champie-initialen opgenomen (München, BSB, Cod. Icon. 420, fol. 3v (zie hoofdstuk 4, noot 24). Maar ondanks dat er modeltekeningen voor dergelijke initialen bestonden, wijst de praktijk uit dat de combinatie van verschillende witte motieven persoonlijk zijn voor de maker. Door deze motieven in kaart te brengen kunnen zij als hulpmiddel dienen bij de herkenning van een decorator.

Page 126: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 4

108

decoratieprogramma verschillen de initialen in grootte met een minimum van drie regels hoog. Champie-initialen gaan vergezeld van een geschilderde staaf, of baguette, aan de linkerkant van de tekstkolom, met in de boven- en ondermarge randwerk van groene lovertjes, zogenoemde kaardenbollen en/of gouden leverbloemblaadjes. Dit randwerk wordt hierna ‘Utrechtse takjes’ genoemd. De laagste decoratievorm is het penwerk. Grote penwerkinitialen kunnen in eenvoudig gedecoreerde handschriften aan het begin van een nieuw tekstonderdeel zijn geplaatst, maar bij de verluchte handschriften in het Zwedercorpus is het penwerk gehecht aan de lombarden van één of enkele regels met een sierrandje rond de letter en penwerkversiering in de marge.1 Regio’s, steden en soms zelfs kloosters in de Noordelijke Nederlanden hadden specifieke kenmerken in zowel de geschilderde secundaire decoratie als in het penwerk, die als hulpmiddel kunnen dienen bij de lokalisatie van handschriften. In Utrecht waren er meerdere penwerkstijlen gangbaar die voornamelijk door de inspanningen van Gisela Gerritsen-Geywitz werden geïnventariseerd en zijn benoemd.2 Hoewel in Kriezels zijdelings ook de geschilderde randdecoratie ter sprake komt, zijn studies naar Noord-Nederlandse geschilderde margedecoratie schaars.3 Verschillende aspecten van de secundaire decoratie bleven dan ook grotendeels onbestudeerd en werpen nog vragen op, zoals wie er voor verantwoordelijk was. Was de geschilderde randdecoratie het domein van de verluchter, werd er indien aanwezig iemand binnen de werkplaats aangesteld, of bestond er in een commercieel productiecentrum zoals Utrecht een ver doorgevoerde werkverdeling waarbij alle productieprocessen door een specialist werden uitgevoerd? Uit onderzoek naar de geschilderde secundaire verluchting in Frankrijk en de Zuidelijke Nederlanden ontstaat geen eenduidig beeld over wie ervoor verantwoordelijk was; de situatie kan per project of per verluchter verschillen. Uit sommige studies blijkt dat de verluchter niet eigenhandig voor de secundaire verluchting verantwoordelijk was, maar dat dit het terrein was van gespecialiseerde decorators. Dit waren waarschijnlijk zelfstandige ambachtslieden die op ad hoc basis werden ingeroepen.4 Van Buren stelt de aanwezigheid van een decorator zeker als een bepaald type margedecoratie wordt gecombineerd met miniaturen van meerdere verluchters.5 Hoewel soms werd gedacht dat het hier minder begaafde handen betreft, wijzen zowel contemporaine bronnen als een analyse van de decorators en hun opdrachtgevers uit, dat een specialist in secundaire

1 Voor een gedetailleerde beschrijving van de onderdelen van initialen en penwerk: Den Haag 1992, pp. 12-15. 2 Belangrijkste publicaties over vijftiende-eeuws Utrechts penwerk zijn: Den Haag 1992, pp. 33-55; Gerritsen-Geywitz 2003. 3 Naast Den Haag 1992: Calkins 1979 (Kleefmeester); Proske-van Heerdt 1989 (Utrechtse geschilderde margedecoratie in de eerste kwart van de vijftiende eeuw); Wierda 1995, pp. 121-154 (Sarijs-handschriften); Korteweg 2006; Korteweg 2009, pp. 53-69 (Kleefmeester). 4 Farber 1993; Van Bergen 2007, pp. 120-121 en 128; Van Bergen 2008. 5 Van Buren 2006, p. 87.

Page 127: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Geschilderde secundaire decoratie en penwerk

109

decoratie wel degelijk een belangrijke reputatie kon hebben.10 Daarnaast zijn er onderzoeken waaruit blijkt dat secundaire decoratie wel degelijk door de verluchter zelf werd uitgevoerd. Robert Calkins toont aan dat de Italiaanse Meester van de Brusselse Initialen, werkzaam in de eerste decennia van de vijftiende eeuw in Parijs, naast de primaire verluchting eveneens de geschilderde secundaire randdecoratie, champie-intialen en lijnvullers in zijn handschriften aanbracht.11 Met betrekking tot de Lage Landen gaat Calkins ervan uit dat de verluchter doorgaans zelf de randen en eventuele figuren in de marge rondom zijn miniaturen schilderde, maar dat randdecoratie in de marges rondom de tekstbladzijden aan een andere hand kon worden overgelaten.12 Over de secundaire decoratie in Zwederhandschriften is weinig geschreven. In een ongepubliceerd onderzoek naar de randdecoratie in het Egmond Brevier, stelde Calkins dat alle verluchters in het brevier verantwoordelijk waren voor hun eigen randdecoratie.13 Wat betreft de Lochorst Bijbel concludeerde Byvanck daarentegen dat de verluchters juist lang niet altijd verantwoordelijk waren voor de decoratie op het blad waarop zij miniaturen schilderden.14 Uit onderzoek naar de secundaire verluchting in deze handschriften, gepresenteerd casussen 5 en 6, blijkt dat de conclusies uit beide studies kunnen worden genuanceerd.

In tegenstelling tot het geschilderde randwerk, is het beeld wat betreft het Noord-Nederlandse penwerk duidelijker. Vroeger werd wel aangenomen dat het penwerk het domein was van de kopiist, maar in de afgelopen decennia werd dit beeld bijgesteld. De algemene opvatting is nu dat er voor penwerk gespecialiseerde decorators werden ingezet. In Utrecht waren meerdere penwerkstijlen gangbaar. Soms lijkt het penwerk in meerdere boeken zo sterk op elkaar dat het door dezelfde persoon moet zijn aangebracht. Bij andere stijlen zijn de verschillen groter en was er mogelijk een kleine groep mensen voor verantwoordelijk die nauw met elkaar samenwerkten.15 De penwerkdecorator kreeg de ongedecoreerde katernen gewoonlijk direct na het afschrijven van de tekst in handen, voordat de verluchter aan de slag kon. Dit blijkt uit projecten waaraan meerdere kopiisten, decorators en verluchters werkten, maar waarin de indeling van de verschillende productiefasen niet met elkaar overeenkomt. De Utrechtse Historiebijbel in Brussel is

10 Farber 1993 en het door hem aangehaalde citaat uit Cité des Dames van Christine de Pizan over de vrouwelijke decorator Anastasia in hetzelfde artikel op p. 21 en noot 1. 11 Calkins 1981. 12 Calkins 1978a, p. 63 en noot 9; Calkins 1979, p. 29. 13 Calkins, ‘Traditions of Dutch Border Decoration and Their Relevance in Detecting Workshop Procedures’ (gepland voor publicatie in Codicologica 7). Deze ongepubliceerde studie werd aangekondigd in Calkins 1979. p. 18, noot 25 en 35; Calkins 1991, p. 328, noot 6 en 7. Voor een samenvatting van dit onderzoek: Calkins 1978c. 14 Byvanck 1924, p. 187; Korteweg (2009, p. 72 noot 73) geeft het voorbeeld van een Utrechtse verluchter die mogelijk gespecialiseerd was in het schilderen van champie-initialen en werkte aan de zogeheten KOG-Historiebijbel (Amsterdam, KOG, ms. 44) en in Utrecht, UB, ms. 402. 15 Gerritsen-Geywitz 2009, p. 20.

Page 128: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 4

110

hiervan een goed voorbeeld.16 Ieder productieonderdeel van dit handschrift werd in een aparte fase door onafhankelijke ambachtslieden uitgevoerd, en de coördinator van deze bijbel moet alle katernen tussendoor steeds hebben verzameld en opnieuw hebben verdeeld. De elf bekende handschriften en fragmenten die werden geschreven door kopiist Johannes de Malborch, bevatten meerdere Utrechtse penwerkstijlen.17 Hieruit kan worden geconcludeerd dat hij niet eigenhandig het penwerk aanbracht en evenmin op vaste basis met penwerkdecorators samenwerkte. Voorbeelden van Noord-Nederlandse verluchters die wel hun eigen penwerk aanbrachten zijn vooralsnog schaars. In vier handschriften vervaardigde de Kleefmeester eigenhandig het penwerk, en zo ook de verluchters met wie hij in deze boeken samenwerkten.18 Uit voorliggend onderzoek zal blijken dat ook de Zwedermeesters en de Moerdrechtmeesters incidenteel hun eigen penwerk aanbrachten.

Met betrekking tot de volgorde van de productieprocessen hangt de uitkomst sterk samen met de vraag wie het penwerk aanbracht. Doorgaans volgen de handschriften in het Zwedercorpus de standaardvolgorde waarbij eerst de tekst volledig werd voltooid, vervolgens het penwerk werd aangebracht en tenslotte de katernen naar de schilders werden gebracht. Deze studie brengt echter enkele uitzonderingen hierop aan het licht, in zowel grote projecten als in kleinschalige getijdenboeken. Vooral in die gevallen waarin de verluchter eigenhandig voor het penwerk verantwoordelijk was, kon hij zelf de volgorde bepalen. In die gevallen blijkt dat het penwerk doorgaans tot de allerlaatste activiteit behoorde.

Dit hoofdstuk bestaat uit twee delen. In het eerste deel worden de typen randdecoratie in het Zwedercorpus geïnventariseerd en besproken, met het oog op de werkplaatspraktijken. In Kriezels worden twee stijlen Utrechtse randdecoratie behandeld: geschilderde staven met stugge krullende stengels en bladmotieven en de decoratievere ‘bonte-stijl’-rand, die daar vanaf het tweede kwart van de vijftiende eeuw op volgde.19 Deze twee typen zijn opvallend homogeen en gelden als algemeen Utrechts; ook de Zwedermeesters maakten veelvuldig gebruik van de ‘bonte-stijl’-rand. De margedecoratie in het Zwedercorpus sluit dan ook grotendeels aan bij de algemene Utrechtse boekverluchting uit het tweede kwart van de vijftiende eeuw. Daarnaast gebruikten de Zwedermeesters ook randdecoratie die specifiek voor hun werkplaats lijkt te zijn geweest. Deze typen randdecoratie, aangebracht rondom miniaturen en op belangrijke tekstbladzijden, zijn niet eerder geïnventariseerd en bestudeerd. Welke stijlen hanteerden de Zwedermeesters en in hoeverre sluiten deze randen aan bij wat andere verluchters in Utrecht schilderden? Wanneer werd er voor welke

16 Korteweg 2009, p. 53. 17 Over Johannes de Malborch: Marrow 1993; hoofdstuk 1, ‘Stand van wetenschap: Boekproductie in Utrecht; dit hoofdstuk, ‘Geschilderde decoratie in relatie tot het penwerk en de kopiist’. 18 Korteweg 2009, pp. 58-66. 19 Den Haag 1992, pp. 34-37, cat. nrs. 1, 4-7.

Page 129: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Geschilderde secundaire decoratie en penwerk

111

rand gekozen? Er zijn randen die hoofdzakelijk werden gebruikt ter accentuering van belangrijke tekstonderdelen, terwijl andere een neutralere functie hadden. Kan een bepaald type randdecoratie worden verbonden aan een specifieke Zwedermeester of subgroep, of werden zij door meerdere verluchters binnen de groep gebruikt? Dit laatste zou kunnen impliceren dat de verluchters contact onderhielden en motieven uitwisselden.

Het tweede deel van dit hoofdstuk is een gedetailleerde studie naar de gangbare ‘bonte-stijl’-rand. Volgens Kriezels zijn individuele stijlen van verluchters bij het gebruik van deze rand niet of nauwelijks van elkaar te onderscheiden.20 Maar door te kijken naar de kleinste details, zoals de vorm van de penhaaltjes aan de blaadjes, ben ik van mening dat het wel degelijk mogelijk is onderscheid in deze randen aan te brengen en de maker ervan te herkennen. Op grond van kleine afwijkingen in de randdecoratie kunnen subgroepen worden gevormd. De kenmerken binnen een subgroep zijn doorgaans zo consequent dat er één persoon of wellicht een kleine groep mensen voor verantwoordelijk moet zijn geweest. Door deze subgroepen te vergelijken met het stilistische handenonderscheid uit het vorige hoofdstuk, zou kunnen worden bepaald of de verluchter eigenhandig verantwoordelijk was voor de geschilderde secundaire decoratie in zijn eigen boeken of niet. Een dergelijke minutieuze analyse vergt weliswaar enige concentratie van de lezer, maar dit is noodzakelijk om grip te krijgen op verluchters die elkaar stilistisch zo dicht naderen.21 De gevormde subgroepen, ingedeeld op basis van kenmerken van de geschilderde secundaire verluchting, worden vervolgens in dit hoofdstuk afgezet tegen de penwerkstijlen en de schaarse gegevens over kopiisten. Het beeld van het ad hoc karakter van de samenwerkende deelproducenten in de Utrechtse boekproductie blijft hierdoor overeind, maar wel komt aan het licht dat sommige partijen vaker met elkaar samenwerkten dan andere. Ten slotte zal kort worden gekeken naar de volgorde van de productieprocessen, waaruit blijkt dat het gangbare beeld waarin het penwerk vóór het geschilderde werk werd aangebracht lang niet altijd opgaat. Geschilderde margedecoratie: inventarisatie en analyse Hieronder volgt een bespreking van de verschillende typen randdecoratie waarvan de Zwedermeesters gebruik maakten. In bijlage 1 is van iedere rand een voorbeeld opgenomen. Tevens bevat bijlage 1 een tabel (figuur 12) waarin kan worden gelezen welke

20 Den Haag 1992, p. 34. 21 Dat deze gedetailleerde onderzoeksmethode vruchten afwerpt, wordt geïllustreerd in casus 4 waarin de secundaire decoratie in het Greiffenklau-missaal wordt bestudeerd. Hieruit blijkt dat het secundaire werk werd verdeeld tussen twee personen. Tevens wordt bewijs geleverd dat het missaal inderdaad, zoals al enige tijd gedacht, door de Zwedermeesters onvoltooid was gelaten en dat de Kleefmeester bij de voltooiing van het handschrift een groter aandeel in de decoratie had dan tot nu toe werd aangenomen.

Page 130: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 4

112

rand in welk handschrift voorkomt en of deze is ingezet rondom bladgrote miniaturen of op tekstpagina’s met of zonder illustraties. De ‘bonte-stijl’-rand De meest voorkomende margedecoratie in het Zwedercorpus is de ‘bonte-stijl’-rand, die opkomt in het tweede kwart van de vijftiende eeuw en als algemeen Utrechts geldt (bijlage 1:1, bijvoorbeeld afb. 16, 22, 39).22 Deze decoratieve rand bestaat uit een spiralende fijne lijnrank met zogenoemde bontgekleurde muskuskruid- of leverbloemblaadjes en kleine groene lovertjes. De ranken ontspringen aan de uiteinden van een verticale geschilderde staaf en krullen vervolgens rond dunne gouden staven de boven- en ondermarge in. Een vroege versie van deze rand is al te vinden in het Zwolse missaal (afb. 33) en het missaal in Tilburg uit Almkerk uit circa 1415-1420 (afb. 38). Door hun ruimere opzet missen deze vroege randen echter nog de energieke uitstraling die zo kenmerkend voor dit type margedecoratie is, en in plaats van de kleine groene lovertjes hebben de ranken in deze missalen langwerpige bladeren, die onbeschilderd bleven. De muskuskruidbladeren in het Zwolse missaal zijn hoekiger dan die in de latere ‘bonte-stijl’-randen en kunnen worden beschouwd als een overgangsfase tussen de zware drietand-vormige bladeren in het Berlijnse gebedenboek van Maria van Gelre en de latere gangbare lichtere vorm (bijlage 2).23 Aangezien de spiralende ranken van de ‘bonte-stijl’-rand vrijwel altijd hetzelfde patroon volgen, in handschriften binnen én buiten het Zwedercorpus, moeten er algemeen gebruikte voorbeelden onder de Utrechtse verluchters hebben bestaan.24

In vrijwel alle Zwederhandschriften komt de ‘bonte-stijl’-rand voor.25 We treffen de rand uitsluitend aan op belangrijke tekstbladzijden met gehistorieerde of gedecoreerde initialen; voor gebruik rondom miniaturen werd deze rand door de Zwedermeesters

22 Den Haag 1992, p. 37 en cat. nr. 7 (Proske-van Heerdt). 23 Gebedenboek van Maria van Gelre: Berlijn, SBB-PK, ms. Germ. qu. 42 (Utrecht / New York 1989, cat. nr. 17). Getijdenboek van Kunera van Leefdael: Utrecht, UB, 5.J.26 (Van der Horst 1989, cat. nr. 25). De relatie tussen deze handschriften wordt besproken in hoofdstuk 3, ‘Artistieke wortels’. 24 Modeltekeningen voor randdecoratie zijn te vinden in het Göttingen modelboek (ca. 1450, Göttingen, NSUB, ms. (Cod. Ms./Uffenb. 51) en het modelboek van Stephan Schriber (1494, München, BSB, ms. Cod. Icon. 420. Lehmann-Haupt 1972). Deze eerste bevat instructies voor het schilderen van acanthusbladranden, initialen en geruite achtergronden. ‘Bonte-stijl’-randen worden niet behandeld. Het modelboek in München bevat op fol. 10r een Utrechtse ‘bonte-stijl’-rand met een gehistorieerde initiaal van een Annunciatie en engelen in de rand. In de uitgebreide publicatie over dit modelboek wordt een relatie gelegd met de Zwedermeesters (Roosen-Runge 1981, vooral vol. 2, figs. 103-106). Beide modelboeken zijn online te raadplegen (zie bibliografie). 25 De vijf handschriften zonder ‘bonte-stijl’-rand bevatten ofwel alleen illustraties met Utrechtse takjes (Parijs, Kaapstad) of hebben door het gehele handschrift heen een ander type rand (BPH 148, Den Haag 79 K 2, Egmond Brevier). De randdecoratie van de bijbel waaruit de gehistorieerde initialen uit PC1 en PC4 afkomstig zijn, is onbekend.

Page 131: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Geschilderde secundaire decoratie en penwerk

113

mogelijk te uitbundig geacht. Indien de ‘bonte-stijl’-rand werd gecombineerd met een ander type margedecoratie, was hij daaraan hiërarchisch ondergeschikt en werd dan gebruikt op de tekstbladzijden met de lauden en andere minder belangrijke tekstonderdelen. Doordat deze rand uitsluitend op tekstbladzijden maar nooit rondom miniaturen staat, bestaan openingen in getijdenboeken met een bladgrote miniatuur vrijwel altijd uit twee verschillende randen. Op folia met zowel een kolomminiatuur als een gehistorieerde en/of gedecoreerde initiaal, zoals in de Lochorst Bijbel vaak het geval is, werd de ‘bonte-stijl’-rand uitsluitend aan de initialen gehecht. Voor de kolomminiaturen op hetzelfde blad werden Utrechtse takjes gebruikt (zie afb. 137 ter illustratie hiervan op een blad met ‘losse-blauw-roze-acanthusblad’-rand in dezelfde bijbel).

Ondanks dat de ‘bonte-stijl’-rand door vele verluchters werd gebruikt zijn er veelal karakteristieke kenmerken in de randen aan te wijzen, zoals de vorm van de penhaaltjes die aan het bladwerk zijn bevestigd. Deze kenmerken zijn zo consequent dat hierin als het ware de handtekening van de vervaardiger kan worden gezien. De subgroepen die op grond hiervan kunnen worden gevormd, komen in het tweede deel van dit hoofdstuk uitgebreid ter sprake. Rand met groene blaadjes met lila viooltjes Terwijl de ‘bonte-stijl’-rand als algemeen Utrechtse rand geldt, is de ‘viooltjes’-rand voor zover bekend eigen aan de Zwederstijl. De rand met groene blaadjes en lila viooltjes is na de ‘bonte-stijl’-rand het meest voorkomende type margedecoratie, ook al treffen we dit type aan in slechts vier handschriften (bijlage 1:2, afb. 27, 45, 96). Deze realistische rand bestaat uit groepjes lichtgroene blaadjes op haardunne takjes met daartussen lila viooltjes die om een dun kader heen slingeren. Dit type is niet aan een bepaalde datering of type handschrift gebonden: het wordt gebruikt in vroege handschriften zoals het Hoya-missaal en getijdenboek Rotterdam (beide ca. 1425), maar ook in het Greiffenklau-missaal en getijdenboek Baltimore 168 (beide ca. 1435). Deze rand werd gebruikt door verluchters uit zowel de Zwolle-groep als de Bressanone-groep. Ondanks enige variaties in de uitvoering van de rand, die worden veroorzaakt door het verschil in formaat van de folia en de eventuele toevoeging van acanthusbladeren, engelen en/of profeten, blijkt uit het repetitieve karakter dat er een voorbeeldtekening aanwezig moet zijn geweest die voor meerdere verluchters toegankelijk was.26

De ‘viooltjes’-rand staat in de getijdenboeken Rotterdam en Baltimore 168 rondom alle bladgrote miniaturen, terwijl de tekstbladzijden zijn voorzien van

26 De rand rondom de canonplaat van het Greiffenklau-missaal (fol. 152v) is geheel ondertekend. Bij veel viooltjes bleven de donkere blaadjes aan het begin van de bloem onbeschilderd waardoor de ondertekening zichtbaar is.

Page 132: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 4

114

randdecoratie in de ‘bonte-stijl’. In de twee missalen werd de ‘viooltjes’-rand ingezet om belangrijke tekstdelen te benadrukken. In het Greiffenklau-missaal is de rand alleen gebruikt rondom de canonplaat, waar de bloemetjes werden aangevuld met gekrulde acanthusbladeren (afb. 45). Alleen in het Hoya-missaal is de rand aangebracht op een tekstbladzijde, en wel op fol. 132r met de initiaal met de Geboorte van Christus (afb. 96). Voor de rest van het missaal werd gebruik gemaakt van ‘bonte-stijl’-randen. Viooltjes zijn een christelijk symbool voor nederigheid en worden geassocieerd met Christus op aarde, gewoonlijk het Christuskind.27 De ‘viooltjes’-rand rondom het tekstblad met de Geboorte van Christus in het Hoya-missaal lijkt dan ook niet toevallig te zijn gekozen. Voor de overige handschriften gaat dit minder goed op; in Baltimore 168 is de rand ook aangebracht rondom de Dodenmis (afb. 190), die weinig met de nederigheid van Christus van doen heeft. Paarse viooltjes komen ook voor in de Lochorst Bijbel, hoewel niet in de hier beschreven rand maar geïntegreerd in een ander randtype.28 Volgens James Marrow vindt de ‘viooltjes’-rand zijn oorsprong bij de Gebroeders Van Limburg; hij ziet overeenkomsten met de randen in de Spijziging van de vijfduizend in de Très Riches Heures en in het Seilerngetijdenboek.29

Rand met groene blaadjes en rode bloemknopjes Net als de ‘viooltjes’-rand lijkt ook de margedecoratie met rode bloemknopjes uitsluitend door de Zwedermeesters te zijn gebruikt. De rand met groene blaadjes en rode bloemknopjes is standaard aangebracht rondom een dun gouden kader dat aan vier zijden de bladspiegel of de miniatuur omsluit (bijlage 1:3, afb. 1, 118, 131, 132). Rondom dit kader slingert een penrank, met aan de vertakkingen grote driedelige bladeren en kleine kelken met het rode puntje van een bloemknopje. De grote bladeren zijn per rank afwisselend uitgevoerd in bladgoud of in groene verf. Tussen de driedelige bladeren en de kelken met bloemknopjes bevinden zich kleine, donkergroene traanvormige lovertjes.

Deze rand komt voor in drie getijdenboeken: Den Haag 79 K 2, Sotheby’s 72 en Zürich. Den Haag 79 K 2 is het enige getijdenboek in het corpus met uniforme openingen: bij de Getijden van de Heilige Geest en de Korte Kruisgetijden werd de ‘bloemknopjes’-rand aangebracht rondom de bladgrote miniaturen en op de tegenoverliggende tekstbladzijden (afb. 131).30 De engelen die in dit getijdenboek in de rand zijn opgenomen staan alleen op de tekstbladen, niet rondom de miniaturen. Naast de ‘bloemknopjes’-rand

27 Koch 1964, p. 77; Hall 1974, p. 359; Münster 1993, cat. nr. B 1.5. 28 Deze verluchter en de randen waarvoor hij verantwoordelijk was, worden besproken in casus 5. 29 Très Riches Heures: Chantilly, MC, ms. 65, fol. 168v. Seilerngetijdenboek: huidige verblijfplaats onbekend. Voor reproducties: Meiss 1974, figs. 592, 625-626. Marrow 1991, p. 57 en noot 20. 30 Hetzelfde gold waarschijnlijk voor de Boetepsalmen, maar die miniatuur ontbreekt. De tekstbladzijden met de prozateksten en de suffragiën zijn voorzien van Utrechtse takjes.

Page 133: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Geschilderde secundaire decoratie en penwerk

115

bevat Den Haag 79 K 2 Utrechtse takjes bij de champie-initialen en één rand met realistische bloemen op fol. 129r. Deze laatste zal verderop ter sprake komen. Getijdenboek Sotheby’s 72 is het enige handschrift in het corpus met halfbladminiaturen (afb. 1, 118). Het boekje bevat verschillende typen randdecoratie die hiërarchisch zijn ingezet. Het openingsblad van ieder belangrijk tekstonderdeel is voorzien van de ‘bloemknopjes’-rand met engelen (afb. 1). De overige uurgetijden van zowel de Mariagetijden als de Lange Kruisgetijden, zijn gedecoreerd met een variant van dit randtype zonder engelen. Minder belangrijke tekstopeningen, zoals de lauden bij dezelfde getijden en de overige uren van de Getijden van de Heilige Geest en de Getijden van de Eeuwige Wijsheid, kregen een ‘bonte-stijl’-rand. In getijdenboek Zürich is het gebruik van de ‘bloemknopjes’-rand beperkt tot de metten van de Mariagetijden; de overige bladen met gehistorieerde initialen zijn wederom voorzien van een ‘bonte-stijl’-rand (afb. 132). De ‘bloemknopjes’-rand werd door meerdere verluchters binnen de Zwedergroep gebruikt, maar hoofdzakelijk binnen de Bressanone-groep.31 Er zijn mij geen voorbeelden van andere – Utrechtse of niet Utrechtse – verluchters bekend. Randen met realistische bloemen en planten Twee handschriften bevatten margedecoratie met zeer natuurgetrouwe weergaven van verscheidene plant- en bloemsoorten. Dit is geen gangbaar type margedecoratie en komt in beide handschriften ook slechts één keer voor, ter accentuering van een belangrijke miniatuur of tekst. In het Hoya-missaal staat de rand rondom een bladgrote Kruisiging en in getijdenboek Den Haag 79 K 2 bij de tekst bij een gebed tot de heilige Barbara.32 De twee randen zijn opgebouwd uit verschillende bloemen en planten, maar hebben naast het realistische karakter weinig gemeenschappelijk. De bloemenrand rondom de canonplaat van het Hoya-missaal slingert rondom een dun gouden kader op ruime afstand van de miniatuur (bijlage 1:4.1, afb. 133). In de rand zijn afwisselend twee soorten bloemen en planten gebruikt: brem en lelies.33 De brem is natuurgetrouw uitgevoerd in geel; de lelies zijn rood, paars en roze. Voor de lelies werd meermaals hetzelfde model gevolgd, aangezien de vormen van de bladeren aan de takken zich herhalen. In getijdenboek Den Haag 79 K 2 is de rand op fol. 129r samengesteld uit meerdere realistisch weergegeven bloemen- en plantensoorten (bijlage 1:4.2, afb. 134). Ook hier slingeren de takken met bloemen en bessen rondom een gouden kader, maar de 31 Getijdenboek Zürich heb ik niet overtuigend in een van de twee subgroepen kunnen plaatsen. 32 Mogelijk was ook de bladgrote miniatuur met Barbara van een bijzondere rand voorzien, maar deze is verloren gegaan. De belangrijke status van dit gebed wordt onderstreept door de gehistorieerde initiaal met Dioscurus, de vader van Barbara, terwijl de overige suffragiën uitsluitend zijn voorzien van een champie-initiaal. 33 Deze planten zijn eerder geïdentificeerd als irissen en mimosa. Ook in deze realistische randen wordt de invloed van de Gebroeders Van Limburg verondersteld. Nijmegen 2005, cat. nr. 125 (Dückers).

Page 134: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 4

116

takjes zijn op een dusdanige wijze met touw aan elkaar gebonden dat het lijkt alsof er een gevlochten krans om de tekst is gelegd. Te onderscheiden zijn (met de klok mee, beginnend in de linkerbovenhoek): groene kruisbessen, een hazelaar, ongeïdentificeerde roze bloempjes (damastbloem?), de bernagie of komkommerkruid, gele kruisbessen en de korenbloem.34 Dit is de enige afwijkende rand in het handschrift; verder werd gekozen voor de ‘bloemknopjes’-rand of Utrechtse takjes. De eerste eigenaar had klaarblijkelijk een speciale relatie tot de heilige Barbara. Mogelijk was het haar naamheilige.

Gezien de hoge mate van realisme moeten de Zwedermeesters ofwel zelf goed de planten hebben bestudeerd of beschikt hebben over zeer gedetailleerde studies.35 De weergave beperkte zich niet tot de bloemen, maar ook de bladeren, doornen en stengels komen verbazingwekkend goed overeen met de werkelijkheid. Een meer gestileerde vorm van de korenbloemen komt voor in de ‘bonte-stijl’-randen in de Weense Bijbel (1200, fol. 1r) en op meerdere plekken in het Hoya-missaal (afb. 104). Hier zijn uitsluitend de bloemen als decoratief element gebruikt en werden de bladeren achterwege gelaten. ‘Rinceaux met acanthusblad’-rand Het meest prominente onderdeel van dit randtype zijn de bontgekleurde gekrulde acanthusbladeren (bijlage 1:5.1, afb. 43, 64). Daar tussendoor zijn eveneens gekrulde dunne penranken getekend met rode en blauwe besjes, bloemen, vruchten, gouden blaadjes en knopjes. In het Zwedercorpus komt deze margedecoratie alleen voor in het Egmond Brevier en in het Greiffenklau-missaal, beide pronkhandschriften en te dateren rond 1435-1440. Dit type randdecoratie was nieuw in de Noordelijke Nederlanden en deze twee handschriften behoren tot de vroegste voorbeelden.36 De ‘rinceaux’-rand wordt in deze boeken niet op dezelfde wijze gebruikt. In het Greiffenklau-missaal staat de rand in uitgebreide vorm uitsluitend op het openingsblad, aangevuld met engelen in de rol van wapendrager of muzikant (afb. 43). De kolomminiaturen en enkele van de gehistorieerde initialen zijn voorzien van decoratie die duidelijk van de ‘rinceaux’-rand is afgeleid; getekende penranken met kleine zijtakjes met minuscule rode en blauwe besjes en langwerpige gouden vruchten (bijlage 1:5.2, afb. 135). Alleen de gehistorieerde initiaal met de heilige Michael op fol. 212r werd verfraaid door twee groene acanthusbladeren (afb. 136). Het is echter onduidelijk of dit gebeurde op verzoek van de opdrachtgever.

34 Met dank aan Margriet Hülsmann en Trevor Dines. Enkele van deze planten zijn eerder geïdentificeerd als viooltjes en ereprijs (Nijmegen 2009, cat. nr. 15 (Dückers). 35 Dückers suggereert dat ook de rozenstruik achter Dorothea in getijdenboek Den Haag 79 K 2, fol. 130v (afb. 213) naar het leven is geschilderd, in plaats van afkomstig van een modeltekening (Nijmegen 2009, cat. nr. 15). 36 Korteweg 2009, p. 51. De ‘rinceaux’-rand werd snel door meerdere Utrechtse verluchters ingezet, zoals in getijdenboek Utrecht, MC, ms. ABM h15 (ca. 1440) en het getijdenboek van Katherina van Kleef (New York, MLM, mss. 917 en 945).

Page 135: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Geschilderde secundaire decoratie en penwerk

117

In het Egmond Brevier fungeert de ‘rinceaux’-rand niet ter opluistering van miniaturen en initialen of ter benadrukking van een belangrijk tekstdeel, maar is de rand een basiselement van het decoratieprogramma (afb. 64). Op ieder blad – recto en verso – werd in de drie buitenmarges uitbundige decoratie van dit type aangebracht, ongeacht wie de uitvoerende verluchter was of dat het folio primaire verluchting of alleen tekst bevatte.37 De ‘rinceaux’-rand was het uitgangspunt voor alle verluchters die aan dit brevier werkten. Vanuit die basisvorm mochten de verluchters zelf bepalen hoe de randen verder werden ingevuld, wat leidde tot een divers gezelschap van profeten, engelen, apen, beren, uilen en fantasiewezens. De ‘rinceaux’-rand is niet aan één verluchter te koppelen en wordt na de introductie halverwege de jaren ’30 door meerdere Utrechtse verluchters gebruikt. ‘Acanthusblad’-randen De Zwedermeesters schilderden naast de ‘rinceaux-met-acanthus’-rand nog drie typen margedecoratie met acanthusbladeren. Deze worden hier gezamenlijk besproken, maar hebben feitelijk weinig met elkaar gemeen. Wel komen ze allemaal in slechts één handschrift voor. De eerste twee acanthusblad-randen, de ‘grote-acanthusblad’-rand en de ‘losse-blauw-roze-acanthusblad’-rand, komen beide uitsluitend voor in de Lochorst Bijbel. De derde rand treffen we aan op één blad in het eerste deel (1199) van de Weense Bijbel.

In de meeste handschriften in het corpus worden meerdere stijlen randdecoratie met elkaar gecombineerd, maar de Lochorst Bijbel spant de kroon: in totaal bevat deze bijbel zes verschillende randsystemen, waarvan enkele ook nog eens in meerdere varianten voorkomen.38 Drie van deze randsystemen werden niet uitgevoerd door de Zwedermeesters, maar door een groep verluchters die ik naar dit handschrift de Lochorstmeesters noem. Deze randen blijven hier buiten beschouwing. Naast de twee acanthusblad-randen gebruikten de Zwedermeesters in de bijbel tevens de ‘bonte-stijl’-rand.

De ‘grote-acanthusblad’-rand komt voor op drie bladzijden in het eerste deel van de bijbel, bij II-IV Koningen op fols. 354r, 387r en 425v (bijlage 1:6, afb. 302-303). De grote acanthusbladeren die deze rand kenmerkt, kronkelen vanuit een geschilderde staaf tussen de tekstkolommen de ondermarge in. De kleursamenstelling van de bladeren verschilt – blauw gecombineerd met rood, groen of roze – zodat ze perfect zijn afgestemd

37 Alleen in katern 10 van het Egmond Brevier bevinden de acanthusbladeren zich niet in een netwerk van ‘rinceaux’, maar staan ze tussen groene lovertjes, kleine kaardenbollen en gouden blaadjes. De Bressanone-meester, de verluchter van dat katern, begon met het schilderen van randen die vertrouwd voor hem waren, alvorens over te schakelen naar de ‘rinceaux’-rand. Dit brevier staat centraal in casus 6. 38 Byvanck inventariseerde de margesystemen, maar dat overzicht is incompleet en niet correct. Byvanck & Hoogewerff 1922-1924, nr. 25; Byvanck 1924, pp. 187-193). De Lochorst Bijbel wordt uitgebreid behandeld in casus 5.

Page 136: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 4

118

op het kleurgebruik in de bijbehorende miniatuur. Hierdoor leidt het geen twijfel dat de randen zijn aangebracht door de verluchter zelf, de Koningenmeester van de Lochorst Bijbel. Jeffrey Hamburger zag tussen deze ‘grote-acanthusblad’-rand en de miniatuurkunst uit die regio in de eerste decennia van de vijftiende eeuw, zoals verder zal worden besproken in casus 5.

Ook de ‘losse-blauw-roze-acanthusblad’-rand komt in het Zwedercorpus uitsluitend in de Lochorst Bijbel voor. Deze is prominenter aanwezig en komt voor in meerdere varianten. De eerste variant komt uitsluitend voor in het tweede deel van de bijbel (bijlage 1:7.1, afb. 137). Deze rand is vrijwel op ieder blad gelijk en volgt het spiralende patroon van de ‘bonte-stijl’-randen. Er werd duidelijk aan de hand van een voorbeeld gewerkt, wat zowel de homogeniteit van de verluchting als de snelheid van het schilderproces verhoogde. Net als bij de ‘bonte-stijl’-rand geldt dat de ‘losse-blauw-roze-acanthusblad’-rand nooit werd gebruikt ter versiering van de kolomminiaturen, maar uitsluitend is gekoppeld aan gehistorieerde en gedecoreerde initialen. Deze eerste variant van de ‘losse-blauw-roze-acanthusblad’-rand, met kleine groene lovertjes, werd eigenhandig aangebracht door de Bressanone-meester. Hij schilderde ook de primaire decoratie in dit bijbeldeel. De tweede variant, die gevarieerder is in de loop van de ranken en de vorm en kleur van de bloemen, komt uitsluitend voor in het derde deel van de Lochorst Bijbel (bijlage 1:7.2, afb. 138). Deze onderscheidt zich duidelijk van de eerste variant doordat er in plaats van kleine groene lovertjes, lange mosgroene sperzieboonvormige bladeren zijn geschilderd. Deze lange bladeren zijn van hetzelfde type als die in de ‘bonte-stijl’-randen in de vroege missalen in Zwolle en Tilburg. Aangezien het grootste deel van de primaire Zwederdecoratie in het derde bijbeldeel door de Zwolle-groep werd uitgevoerd, waren zij waarschijnlijk voor de tweede variant verantwoordelijk. De diversiteit van de randdecoratie in de Lochorst Bijbel lijkt een aanwijzing te zijn dat de verluchters zelf mochten bepalen hoe zij hun marges versierden. Hoewel de Zwedermeesters daarbij terugvielen op vertrouwde motieven zoals de ‘bonte-stijl’-rand en de Utrechtse takjes, schilderden zij tevens randen die zij niet eerder gebruikten en ook daarna nooit meer zouden gebruiken.39

De derde acanthusrand komt uitsluitend voor op één folio in het eerste deel van de Weense Bijbel (bijlage 1:8, afb. 108). Deze rand is niet alleen uniek in het Zwedercorpus wegens het type acanthusbladeren dat hiervoor werd gebruikt, maar ook omdat tussen de ranken in de drie buitenmarges scheppingsscènes zijn geplaatst. Dückers wees reeds op sterke overeenkomsten tussen de acanthusbladeren in de Weense Bijbel en de bladeren die

39 Deze losse blauw-roze acanthusbladeren komen nog wel voor bij andere Utrechtse verluchters, zoals in de Haagse Historiebijbel (bijvoorbeeld Den Haag, KB, ms. 78 D 38, I, fol. 275r, ca. 1430) en in het getijdenboek van Katherina van Kleef (New York, MLM, ms. M. 945, fol. 64r, ca. 1440).

Page 137: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Geschilderde secundaire decoratie en penwerk

119

de Gebroeders Van Limburg eigenhandig in de Très Riches Heures aanbrachten.40 Dergelijke gekrulde acanthusbladeren komen ook voor in de marges van het Berlijnse gebedenboek van Maria van Gelre, en in een ondertekening in de marge van het Zwolse missaal op fol. 179v (afb. 73-74, zie hoofdstuk 3 ‘Artistieke wortels’). Het is dan ook goed mogelijk dat de acanthusbladeren vanuit Frankrijk, wellicht via de verluchters van het Berlijnse gebedenboek, tot de Zwedermeesters kwamen. Engelen in de margedecoratie De Zwedermeesters verwerkten op verschillende manieren engelen in hun decoratieprogramma’s. De eerste vorm, engelen die ten halve lijve oprijzen uit een wolk, vinden we geïntegreerd in de margedecoratie. Dit type engelen bidt of maakt rouwgebaren, en incidenteel dragen zij voorwerpen die in relatie tot de hoofdvoorstelling staan. Ten tweede plaatsen de Zwedermeesters engelen in hun gehistorieerde initialen.41 In plaats van ten halve lijve te zijn afgebeeld, knielen zij op een groen heuveltje (afb. 139). Ook deze engelen bidden of rouwen, maar bespelen daarnaast een rijk scala aan muziekinstrumenten.

Engelen in de margedecoratie wordt wel beschouwd als een van de meest karakteristieke elementen van de Zwederstijl. The Golden Age stelt zelfs dat ze in vrijwel in alle handschriften voorkomen.42 In werkelijkheid vinden we de engelranden in elf van de 31 handschriften en dienen zij voornamelijk ter accentuering van belangrijke onderdelen in een boek. Ze zijn niet gebonden aan een specifiek type margedecoratie en evenmin aan een specifieke verluchter. Twee engelen op de openingsbladzijde van het Zwolse missaal laten zien dat zij vanaf het vroegste begin onderdeel uitmaakten van de Zwederstijl (afb. 33). De Zwolse engelen wijken echter af van de engelen die in de marges van latere handschriften worden aangetroffen; ze zijn een mengvorm tussen die in de marges en die in de initialen. De Zwolse engelen zijn niet in de randdecoratie geïntegreerd, maar werden op ongelukkige wijze, en in ongelijke grootte, in de marge geplaatst. Dit zijn de enige twee marge-engelen in het corpus met muziekinstrumenten: de bovenste speelt een blokfluit en de rechter een luit. Hoewel de engel met de blokfluit zoals als in latere handschriften op een wolk zweeft, zit de rechter engel zoals in de gehistorieerde initialen op een groen heuveltje. Zowel door het heuveltje en het muziekinstrument, als door de positie in het midden van de rechtermarge, kunnen zij worden vergeleken met de engelen in de marges

40 Dückers 2005, p. 79. 41 Gehistorieerde initialen met engelen komen voor in getijdenboeken Christie’s, Den Haag 133 M 131, Den Haag 79 K 2, Frauenfeld, Philadelphia, Sotheby’s 72, Utrecht 16.B.8, de Lochorst Bijbel en het Egmond Brevier. 42 Utrecht / New York 1989, p. 105. Deze engelen komen al voor in de Franse kunst, zoals in de Très Belles Heures de Notre Dame in Parijs, BNF, ms. Nouv. acq. lat. 3093. Voor een korte bespreking van engelen in de randen in enkele Zwederhandschriften: Finke 1964, pp. 30-31.

Page 138: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 4

120

van het Berlijnse gebedenboek van Maria van Gelre (vergelijk afb. 139 en 140).43 Blijkbaar was de verluchter in deze vroege fase nog zoekende naar de juiste vorm voor de engelen in de rand.

De latere engelranden worden niet altijd op dezelfde wijze gebruikt en hebben evenmin altijd dezelfde functie of hetzelfde voorkomen. In zeven van de elf handschriften – het Greiffenklau-missaal, het missaal in Düsseldorf, het Zwolse missaal, de getijdenboeken Cambridge 141 en Zürich, de Weense bijbel en het Egmond Brevier – zijn de engelen uitsluitend op de openingsbladen geplaatst (afb. 22, 33, 39, 43, 64, 132).44 In de twee getijdenboeken dragen ze banderollen met korte teksten zoals Ihesus en Maria (Cambridge 141, afb. 22) of Ave Maria (Zürich, afb. 132). In het missaal in Düsseldorf en het Greiffenklau-missaal fungeren ze als schilddrager en vliegen ze door de marge of zitten ze ten voeten uit. In het Egmond Brevier zijn op fol. 427r de engelen vergezeld door leeuwen. Omdat daar de leeuwen de wapenschilden vasthouden, werden de engelen niet ten voeten uit weergegeven, maar kregen ze hun gebruikelijke halve vorm. In slechts vier boeken maken engelen in de marge een substantieel onderdeel uit van het decoratieprogramma. In getijdenboek Baltimore 168 zijn ze aangebracht in de marges van alle bladgrote miniaturen en in getijdenboek Den Haag 79 K 2 staan ze juist rondom de tekst van de openingsbladzijden van alle uurgetijden van de Getijden van de Heilige Geest, Korte Kruisgetijden en bij de Boetepsalmen. In het Hoya-missaal zijn ze aanwezig op vrijwel alle tekstbladen met gehistorieerde initialen en in getijdenboek Sotheby’s 72 staan ze rondom de halfbladminiaturen en grote gehistorieerde initialen bij de metten van de Mariagetijden, de Korte getijden van de Heilige Geest, de Lange Kruisgetijden, de Getijden van de Eeuwige Wijsheid en de Boetepsalmen. In deze vier handschriften nemen zij hoofdzakelijk een biddende of gebarende houding aan en wordt er slechts incidenteel een relatie gelegd met de inhoud van de tekst of de hoofdverluchting. In Den Haag 79 K 2 zijn op de tekstbladen van alle uurgetijden van de Getijden van de Heilige Geest en de Korte Kruisgetijden en bij de Boetepsalmen twee van de drie engelen biddend weergegeven. Een derde engel heeft standaard een lege witte doek in handen. Tegenover de (nu ontbrekende) miniatuur van de Graflegging heeft deze doek

43 Berlijn, SBB-PK, ms. Germ. qu. 42, fols. 397r, 399r, 401r, 403r, 405r. Zie voor de relatie tussen de Zwedermeesters en dit gebedenboek: hoofdstuk 3, ‘Artistieke wortels’. 44 Deze openingspagina’s komen na een eventuele kalender. In het Egmond Brevier bevindt de Mariagetijden zich tegenwoordig achteraan het handschrift, maar stond oorspronkelijk direct na de kalender. Ook het openingsblad van de Lochorst Bijbel (I, fol. 2r) bevat engelen met wapens. Deze zijn te ernstig beschadigd om vast te kunnen stellen of de Zwedermeesters hiervoor verantwoordelijk waren. De engelen in gebedenboek BPH 148, fol. 139r zijn evenmin afkomstig van een Zwederhand.

Page 139: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Geschilderde secundaire decoratie en penwerk

121

plaatsgemaakt voor een sudarium (afb. 141).45 Op de tekstbladen tegenover de Kruisdraging, de Kruisiging en de Kruisafname in de Korte Kruisgetijden (respectievelijk fols. 80r, 83r en 86r) dragen de engelen de martelwerktuigen van Christus. En ook in Sotheby’s 72 dragen de engelen rondom de miniatuur met het Laatste Oordeel martelwerktuigen: een emmer met een spons, de lans en de doornenkroon (afb. 142). Tevens maakt in hetzelfde getijdenboek de engel in het rode gewaad bij het Verraad van Christus een klassiek middeleeuws rouwgebaar door naar zijn pols te grijpen (afb. 143).46 In getijdenboek Baltimore 168 legt de verluchter eveneens een relatie tussen de engelen en de hoofdverluchting door hen bij de Judaskus, Triniteit, de Man van Smarten en het Laatste oordeel rouwgebaren te laten tonen. Door bewust een relatie te leggen tussen de randdecoratie en de hoofdverluchting, waren de engelen meer dan alleen een decoratief element. In het Hoya-missaal, waarin de randen rondom vrijwel iedere gehistorieerde initiaal engelen zijn opgenomen, is er alleen bij de Geboorte van Christus (fol. 132r) en de Opstanding (fol. 137v) een relatie tussen rand en de tekst. Bij de Geboortescène worden de engelen vergezeld door vier profeten, die naar de initiaal wijzen en banderollen dragen waarop de geboorte wordt aangekondigd (afb. 96).47 Terwijl zij met woorden de komst van de Verlosser aankondigen, doen de engelen dit aan de hand van voorwerpen. De engel in de rechtermarge draagt een rode scepter, die het koningschap van Christus benadrukt en de engel in de bovenmarge bedekt zijn handen met een witte doek uit respect voor zijn heiligheid.48 Bij de Opstanding houdt een van de engelen in de rand een hostie in zijn handen. Nader bekeken: De ‘bonte-stijl’-rand De ‘bonte-stijl’-rand is het meest gebruikte type randdecoratie in het Zwedercorpus. Deze stijl geldt als algemeen Utrechts en kan dientengevolge niet aan een specifieke verluchter worden gekoppeld. Hoewel dit randtype van een modeltekening of voorbeeld afkomstig

45 De engelen en marginalia in de rand bij de metten van de Getijden van de Heilige Geest (fol. 13r) waren niet gepland; de rand is aangebracht zonder rekening te houden met de engelen. Deze zijn, evenals de aap, de soldaat en de leeuw op hetzelfde blad, later tussen de bladeren toegevoegd. 46 Garnier 1982-1989, vol. 2, pp. 104-105, vooral figs. 126 en 127. 47 Op de banderollen staat met de klok mee: Verbum caro fa[ctumest] (Johannes 1:14: ‘Het Woord is mens geworden’), Puer natus est n[obis], Etfilius da[tus est] (naar Jesaja 9:5: ‘Een jongen is ons geboren, een zoon is ons gegeven’), et adorent eum o[mnes] (naar De Brief aan de Hebreeën 1:6: ‘Iedereen zal hem eer bewijzen’). Haller 1996, p. 19. Deze profeten zijn van een ander karakter dan de talrijke profeten in het Egmond Brevier (zie casus 6, ‘De Bressanone-meester en de Profetenmeester: secundaire decoratie’) die een puur decoratieve functie hadden. 48 Haller (1996, p. 19) interpreteert dit gebaar, manus velatae, als symbool voor de maagdelijkheid van Maria. Het is echter een conventioneel gebaar om uiting te geven aan respect in de aanwezigheid van het heilige (Jensen 2011, p. 117). Ook de engelen in Den Haag 79 K 2 bedekken hun handen ook met een witte doek.

Page 140: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 4

122

lijkt te zijn en door meerdere verluchters op dezelfde wijze werd geschilderd, verraadt de verluchter zich veelal aan de hand van kleine persoonlijke kenmerken. Hierbij moet vooral worden gedacht aan de vorm van de lovertjes en de penhaaltjes aan het bladwerk, maar ook aan sierelementen zoals margrietjes en nuclei.49 Deze kenmerken kunnen zo consequent aanwezig zijn dat ze door dezelfde persoon moeten zijn aangebracht. Aan de hand van kleine kenmerken in de ‘bonte-stijl’-randen in het Zwedercorpus zijn drie varianten te onderscheiden die in subgroepen bij elkaar kunnen worden gezet: de ‘slinger’-variant, de ‘lusjes’-variant en de ‘2’-variant.50

‘Bonte-stijl’: ‘slinger’-groep De ‘slinger’-groep kenmerkt zich door grote beweeglijke slingers aan de kaardenbollen en aan het middelste blad van de leverbloemblaadjes of het muskuskruid (bijlage 3:1). Deze halen lopen veelal in een ruime bocht om vervolgens met een scherpe knik van richting te veranderen, maar kunnen ook extremere vormen aannemen met krullen en lussen. De lovertjes bij de ‘bonte-stijl’-rand en de Utrechtse takjes zijn klein en gebogen als groene dolfijntjes. De geschilderde staven, waaruit de ‘bonte-stijl’-rand ontspruit, zijn ook in alle handschriften van de ‘slinger’-groep gelijk. Op de belangrijke tekstbladzijden met uitgebreid randwerk is het witte motief in de gekleurde vakken van deze staaf opgebouwd uit drie lijnen: twee zijn recht en de derde loopt in puntige golfjes met witte stipjes. Het smalle deel van deze staaf bevat bloemkelkvormige uiteinden waaruit de ‘bonte-stijl’-rand voortkomt. Op de minder belangrijke tekstbladzijden, met champie-initialen, is de staaf eenvoudiger en eindigt deze in een punt met één rechte zijde. De ‘slinger’-variant is terug te vinden rondom de schenkingsminiatuur in Parijs (afb. 68), in het tweede deel van de Lochorst Bijbel evenals in het Interpretationes ebraicorum nominum aan het einde van het derde bijbeldeel (katernen 36-51, afb. 137), de getijdenboeken Cambridge 141 (afb. 117), Den Haag 79 K 2, Frauenfeld (afb. 18), Sotheby’s 36 en Utrecht 1037, de Confessiones van Augustinus in Utrecht 41 (afb. 65) en de Zwederverluchting in het lekenbrevier in

49 In randdecoratie zonder duidelijke persoonlijke kenmerken kunnen ook de witte motieven in de champie-initialen aanwijzingen opleveren. Champie-initialen werden gedecoreerd met witte versieringen in de vorm van bloem- of plantmotieven, figuurtjes of fantasiepatronen. De vervaardiger bezat doorgaans een vast repertoire aan motieven, dat hem in staat stelde snel maar afwisselend te werken. De uniforme uitvoering van repetitieve motieven is een sterke indicatie dat zij door dezelfde persoon werden aangebracht. Door deze motieven in kaart te brengen kan een decorator soms in meerdere handschriften worden herkend. Dit repertoire kan als hulpmiddel dienen om te bepalen of het hier de verluchter zelf betreft, of mogelijk een specialist die ook in combinatie met andere verluchters werkte. Dit bleek een bruikbare methode in het onderzoek naar het Greiffenklau-missaal en het Egmond Brevier (respectievelijk casus 4 en 6). 50 Het was niet mogelijk alle handschriften van het corpus in te delen door gebrek aan specifieke kenmerken of de afwezigheid van geschikt beeldmateriaal.

Page 141: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Geschilderde secundaire decoratie en penwerk

123

Kaapstad (afb. 57). In al deze handschriften werd de hoofdverluchting door de Bressanone-meester geschilderd.51

Dat de Bressanone-meester eigenhandig verantwoordelijk was voor deze secundaire decoratie kan worden afgeleid uit de handschriften waarin zijn bijdrage klein is, zoals in het Psalmencommentaar in Parijs en het lekenbrevier in Kaapstad. De miniatuur en de gehistorieerde initialen in deze twee handschriften bevatten uitsluitend Utrechtse takjes. Voor deze beperkte bijdrage loonde het niet de moeite een andere verluchter of een gespecialiseerde decorator in te schakelen. In Kaapstad wordt dit extra duidelijk doordat de Bressanone-meester het werk deelde met een Utrechtse collega, de Psalteriummeester. Beide verluchters waren verantwoordelijk voor hun eigen randwerk en alleen rondom de initialen van de Bressanone-meester komen de kenmerkende slingers voor. In de driedelige Lochorst Bijbel was de Bressanone-meester verantwoordelijk voor een groot deel van de randdecoratie rondom zijn eigen miniaturen. De primaire Zwederverluchting in het tweede deel van deze bijbel is geheel van zijn hand en de ‘slinger’-variant komt eveneens in het gehele deel voor. De Bressanone-meester was ook actief in het eerste en het derde deel van de Lochorst Bijbel, maar had daarin een minder prominente rol.52 Dat in deze twee delen de slingers rondom de Zwederverluchting aan de kaardenbollen ontbreken, is een indicatie dat hij daar niet de margedecoratie voor zijn rekening nam. In getijdenboeken Frauenfeld en Utrecht 1037 schilderde de Bressanone-meester de gehele decoratie, zowel rondom de miniaturen als rondom tekstbladzijden.53

Er zijn drie handschriften met primaire verluchting van de Bressanone-meester waarin de ‘slinger’-stijl ontbreekt. De eerste is gebedenboek BPH 148, waarin de Bressanone-meester uitsluitend miniaturen zonder randdecoratie schilderde. Het tweede is getijdenboek Den Haag 133 M 131, een handschrift waarin de Bressanone-meester mogelijk nog vroeg in zijn carrière zat en nog enkele kenmerken van de Zwolle-stijl vertoont. De Bressanone-meester schilderde de bladgrote miniaturen van de Passiecyclus en een miniatuur met Catharina en Johannes de Doper; twee andere bladgrote miniaturen en in ieder geval een deel van de gehistorieerde initialen werden door een verluchter van

51 In Sotheby’s 36 waren er twee handen verantwoordelijk voor het randwerk met Utrechtse takjes rondom de ingevoegde miniaturen. Een hiervan was getuige de ‘slinger’-stijl waarschijnlijk de Bressanone-meester zelf. Ondanks het slechte beeldmateriaal dat mij ter beschikking staat, was hij vrijwel zeker verantwoordelijk voor de miniaturen. Hij bracht dus mogelijk niet rondom al zijn miniaturen eigenhandig het randwerk aan. De Wit (1928b, p. 276) merkt de relatie tussen de Bressanone-meester en de vorm van de halen en passant op en noemt het zo ‘persoonlijk als een handtekening’. 52 Zie voor de werkverdeling in de Lochorst Bijbel, casus 5. 53 Hoewel er in Den Haag 1992 (cat. nr. 8) wordt verondersteld dat er in getijdenboek Utrecht 1037 vanaf fol. 98r een andere hand de decoratie overnam omdat de kaardenbollen worden vervangen door een variant op de driespitsen, is dit getuige de ‘slinger’-halen eveneens de Bressanone-meester. Voor reproductie van enkele tekstpagina’s van dit getijdenboek: Van der Horst 1989, figs. 157-159. Getijdenboek Utrecht 1037 staat geheel online (zie bibliografie).

Page 142: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 4

124

de Zwolle-groep vervaardigd.54 Het randwerk rondom alle miniaturen en op de tekstbladen werd door dezelfde hand aangebracht in de ‘lusjes’-stijl, die hieronder wordt besproken (afb. 24-25). Dit betekent dat de Bressanone-meester niet eigenhandig het randwerk rondom zijn miniaturen in dit handschrift aanbracht, of dat in dit vroege werk zijn karakteristieke ‘slinger’-stijl nog niet was ontwikkeld. In het missaal in Bressanone, rond 1425-1426, is het randwerk rondom zijn gehistorieerde initialen in de ‘2’-stijl. De reden hiervoor komt verderop in dit hoofdstuk ter sprake.

‘Bonte-Stijl’: ‘lusjes’-groep De ‘lusjes’-groep wordt gekenmerkt door kleine lusjes of krulletjes aan de kaardenbollen en leverbloemblaadjes (bijlage 3:2). In tegenstelling tot de dolfijnvormige lovertjes van de ‘slinger’-groep, zijn de lovertjes hier aan de ene kant recht en aan de andere kant bol met een klein steeltje. De ranken, lusjes en steeltjes van de bijbehorende margrietjes hebben vaak twee dwarsstreepjes en tussen de ranken door bevinden zich kleine getekende rondjes. Margrietjes, die als los sierelement in ieder handschrift van deze groep voorkomen, hebben lange sprieten en eveneens kleine rondjes tussen de bloemblaadjes. Het smalle deel van de tweedelige geschilderde staaf die langs de tekst loopt eindigt hier in drie gouden bolletjes, in plaats van in een bloemkelkvorm zoals bij de ‘slinger’-groep.

De ‘lusjes’-groep omvat de getijdenboeken Baltimore 168 (afb. 26), Den Haag 133 M 131 (afb. 24-25), Philadelphia (afb. 13) en Stockholm (afb. 21), het brevier in Fulda (afb. 61), het Hoya-missaal in Münster (afb. 104) en de eerste twee delen van de Vulgaat in Wenen (1199-1200, afb. 108). De missalen in Tilburg en Zwolle zijn waarschijnlijk vroege werken van deze variant; zij bevatten wel de belangrijkste kenmerken, maar worden gecombineerd onbeschilderde, langwerpige bladeren. Terwijl de ‘slinger’-variant een onmiskenbare relatie tot de Bressanone-meester heeft en door hem eigenhandig werd aangebracht, is de ‘lusjes’-groep minder gemakkelijk met een specifieke verluchter in verband te brengen. De meeste handschriften komen uit de Zwolle-groep, maar de primaire verluchting in deze boeken lijkt te zijn aangebracht door meerdere schilders uit die groep. Baltimore 168 is daarentegen een product uit de Bressanone-groep, ook al schilderde de Bressanone-meester alleen de gehistorieerde initiaal met Maria en kind op fol. 53r en liet hij de rest, inclusief de randdecoratie, aan anderen over.

We mogen stellen dat deze variant randdecoratie niet altijd door de verluchter zelf werd aangebracht, maar dat er een andere partij kon worden ingeschakeld. Dit kan worden geïllustreerd aan de hand van de randen in het Hoya-missaal en de Weense Bijbel. De ‘bonte-stijl’-rand in de ‘lusjes’-variant in deze twee handschriften zijn vrijwel identiek en

54 Mijn handenonderscheid in dit getijdenboek wijkt af van wat er in de literatuur werd besproken. Zie hoofdstuk 3, noot 79.

Page 143: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Geschilderde secundaire decoratie en penwerk

125

zijn door dezelfde hand aangebracht. Deze schilder was tevens verantwoordelijk voor de ‘acanthus’-rand in de Weense bijbel, inclusief de scheppingsscènes die erin verwerkt zijn. De hoofdverluchting in deze handschriften is echter van de hand van verschillende verluchters: de verluchter van de Weense Bijbel is een echte Zwolle-verluchter, terwijl de verluchter van het Hoya-missaal stilistisch naar de Meesters van Maria van Gelre toetrekt (voor een bespreking van deze verluchters: hoofdstuk 3, ‘Zwolle-groep’). Ook de engelen die zich tussen de ranken bevinden, lijken niet door één persoon te zijn geschilderd. Overlapping, rasuur en de wijze waarop sommige engelen tussen de bladeren zijn gepropt, zijn een indicatie dat de ‘bonte-stijl’-rand eerst werd aangebracht en de figuren daarbij werden uitgespaard; op veel bladen is hun ondertekening nog zichtbaar (afb. 144).55 De engelen werden in een latere fase ingeschilderd. Vooral in het Hoya-missaal varieert hun uitvoering, houding en hun formaat op een dusdanige wijze dat zij door meerdere handen lijken te zijn uitgevoerd, waarvan een mogelijk de schilder van de randen zou kunnen zijn geweest.

Doordat de ‘lusjes’-variant van de ‘bonte-stijl’-rand niet gekoppeld kan worden aan een specifieke verluchter, betreft het hier vermoedelijk een aparte partij die als decorator optrad en die mogelijk in de Zwolle-groep te plaatsen is. Dit vermoeden wordt versterkt doordat er tevens margedecoratie in de ‘lusjes’-variant voorkomt rondom verluchting in andere stijlen, zoals in het middendeel van het Bressanone-missaal (fols. 95v, 107v en 108r (afb. 42) en in getijdenboek Den Haag 74 G 34 op fol. 15r.56 Hoewel niet kan worden uitgesloten dat de ‘lusjes’-variant een stijl betreft, die door meerdere verluchters zowel binnen als buiten de Zwedergroep werd uitgeoefend, maakt de uniforme uitvoering van deze variant dit niet waarschijnlijk. ‘Bonte-stijl’: ‘2’-groep De ‘2’-groep bestaat uit drie Zwederhandschriften uit de Bressanone-groep: het missaal in Bressanone en getijdenboeken Sotheby’s 72 en Utrecht 16.B.8. De haaltjes aan de leverbloemblaadjes hebben de vorm van een 2, waarbij het horizontale streepje los staat van het boogje (bijlage 3:3, afb. 145). Hoewel de drie handschriften zijn vervaardigd binnen de Bressanone-groep, werd alleen het missaal in Bressanone door de Bressanone-meester zelf verlucht met gehistorieerde initialen. Het randwerk aan zijn initialen wijkt dus af van zijn gebruikelijke ‘slinger’-stijl. Hoewel het hier een relatief vroeg handschrift van de

55 Deze procedure is goed zichtbaar in New York, MLM, ms. M. 358 (Calkins 1978a, fig. 8; Alexander 1992, p. 49, fig. 69). In het Egmond Brevier was de engel op fol. 319v ook uitgespaard tijdens het schilderen van de marge. 56 Getijdenboek Den Haag, KB, 74 G 34 is wel in verband gebracht met de Zwedermeesters, maar schrijf ik het af. Zie hoofdstuk 2, noot 2.

Page 144: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 4

126

Bressanone-meester betreft, en daarmee het argument opgeworpen zou kunnen worden dat hij op dat moment zijn ‘slinger’-halen wellicht nog niet hanteerde, is het vrijwel uitgesloten dat de randdecoratie in het Bressanone-missaal van zijn hand is. Ook de motieven in de champie-initialen komen niet overeen met die in de ‘slinger’-variant en in de Lochorst Bijbel, die ongeveer gelijktijdig met het missaal kan worden gedateerd, zijn de karakteristieke halen wel aanwezig. Gezien de tijdsdruk waaronder dit het Bressanone-missaal tot stand kwam, werd er door zowel de kopiist als de verluchters gezocht naar manieren om de productie te versnellen.57 De afwijkende randdecoratie is dan ook een sterke aanwijzing dat de Bressanone-meester het randwerk bij zijn gehistorieerde initialen aan een ander overliet om het werktempo te verhogen.

De verluchting in Sotheby’s 72 werd geschilderd door de Meester van Sotheby’s 72, eveneens een schilder uit de Bressanone-groep. De ‘2’-stijl is hier alleen te herkennen in de ‘bonte-stijl’-randen bij de openingen van de minder belangrijke tekstonderdelen, zoals de lauden van de Mariagetijden en de Lange Kruisgetijden en alle uurgetijden van de Getijden van de Heilige Geest en de Getijden van de Eeuwige Wijsheid. De overige randen zijn voorzien van de ‘bloemknopjes’-rand, die verstoken is van persoonlijke kenmerken. Hoewel het op basis van stilistische kenmerken niet kan worden vastgesteld, mag men ervan uitgaan dat beide typen randen van dezelfde hand zijn, aangezien het decoratieprogramma bestaat uit halfbladminiaturen en grote gehistorieerde initialen die niet werden ingevoegd.58 Net als bij de ‘lusjes’-stijl zou ook de ‘2’-variant kunnen zijn aangebracht door een schilder die voor meerdere verluchters als decorator optrad. Het kan echter niet worden uitgesloten dat het een stijl betreft: de ‘2’-variant wordt eveneens aangetroffen rondom de pentekeningen in de Berlijnse kopie van Een nuttelijc boec den kerstenen menschen, die niet door een Zwedermeester werden uitgevoerd.59

Uit de bovenstaande indeling van de ‘bonte-stijl’-rand in drie varianten, kan worden geconcludeerd dat de Bressanone-meester vrijwel altijd verantwoordelijk was voor zijn eigen randdecoratie. Slechts in enkele gevallen liet hij de randdecoratie aan een ander over. Zijn ‘slinger’-variant komt bij geen andere verluchter in het corpus voor, ook niet bij de verluchters uit zijn eigen subgroep.60 De ‘lusjes’-variant heeft een sterke relatie tot de Zwolle-groep en komt in vrijwel alle handschriften uit deze subgroep voor. Een van de verluchters in de Zwolle-groep zou als decorator kunnen hebben opgetreden, ook als hij niet verantwoordelijk was voor de primaire verluchting. Drie handschriften uit de

57 Voor de omstandigheden met betrekking tot de vervaardiging van dit missaal: hoofdstuk 2, ‘Missalen’. 58 Desondanks zijn om onduidelijke redenen twee bladen met grote gehistorieerde initialen ingevoegd bij de Mariagetijden, namelijk bij de terts (Annunciatie, fol. 44r) en sext (Visitatie, fol. 49r). Zie hoofdstuk 2, noot 75. 59 Zie catalogus voor de inhoud en opbouw van dit Berlijnse handschrift. 60 Van getijdenboek Cambridge 141 heb ik niet met zekerheid de verluchter kunnen bepalen. Dit zou de Bressanone-meester kunnen zijn geweest of iemand die zeer dicht bij hem staat.

Page 145: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Geschilderde secundaire decoratie en penwerk

127

Bressanone-subgroep waaraan de Bressanone-meester zelf niet of nauwelijks meewerkte – Baltimore 168, Sotheby’s 72 en Utrecht 16.B.8 – zijn eveneens voorzien van de ‘lusjes’-variant of de ‘2’-variant. Omdat beide varianten ook in combinatie met andere verluchtersstijlen voorkomen, zou deze decorator ook buiten de Zwedergroep hebben kunnen opgetreden. Geschilderde decoratie in relatie tot het penwerk en de kopiist Penwerk is de laagste decoratievorm in een handschrift. Men neemt tegenwoordig aan dat dit doorgaans buiten de verluchterswerkplaats werd aangebracht door specialisten die persoonlijke stilistische kenmerken hanteerden. Gisela Gerritsen-Geywitz inventariseerde de penwerkstijlen van een grote groep Utrechtse handschriften.61 Doordat eenzelfde penwerkstijl gecombineerd voorkomt met verluchting van verschillende Utrechtse verluchters, concludeerde zij dat penwerkdecorators niet op vaste basis met een verluchter samenwerkten, maar op ad hoc basis konden worden ingeschakeld. Dit illustreert zij aan de hand van de ‘Bulten-en-lange-lijnen’-stijl die wordt aangetroffen in meerdere Zwederhandschriften, maar ook in boeken met verluchting van de Kleefmeester, de Moerdrechtmeesters, de Getsemane-meester en andere Utrechtse verluchters.62

Het beeld van een doorgevoerde specialisatie in de Utrechtse boekverluchting, waarbij deelproducenten op ad hoc basis met elkaar samenwerkten, verandert in principe niet nadat het schema van Gerritsen wordt aangevuld met ontbrekende gegevens uit het Zwedercorpus (bijlage 4). De vier belangrijke Utrechtse penwerkstijlen uit deze periode, het ‘Martinellum’-penwerk, de ‘Bulten-en-lange-lijnen-stijl’, de ‘Krul’-stijl en de ‘Ster-en-Sikkel’-stijl, komen allemaal in het corpus voor, evenals penwerk uit Delft, de IJsselstreek, Zuid Holland en meerdere onbenoemde (Utrechtse?) stijlen. Door de hierboven besproken subgroepen in de geschilderde margedecoratie ernaast te leggen, ontstaan er patronen waaruit blijkt dat bepaalde stijlen opmerkelijk vaak met elkaar worden gecombineerd. Als we ervan uitgaan dat voor iedere penwerkstijl en voor iedere subgroep margedecoratie één persoon, of wellicht een kleine werkplaats, verantwoordelijk was, blijkt dat er ondanks de ad hoc organisatie van de boekproductie wel degelijk voorkeuren waren voor een samenwerkingsverband.

Onder de meerdere – zowel geïdentificeerde als onbenoemde – penwerkstijlen die in het Zwedercorpus voorkomen, domineert het ‘Bulten-en-lange-lijnen’-penwerk (‘BLL’-penwerk) met veertien handschriften. Dit penwerk is echter niet gelijkmatig verdeeld over de substijlen van de geschilderde margedecoratie. ‘BLL’-penwerk komt in

61 Gerritsen-Geywitz 2003. 62 De Zwederhandschriften die zij in haar studie opnam zijn Den Haag 79 K 2, Utrecht 41, Utrecht 1037, Bressanone, Cambridge 141, Cambridge 289.

Page 146: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 4

128

slechts twee van de negen handschriften met de ‘lusjes’-variant voor, die bij voorkeur lijkt te zijn gecombineerd met het ‘Sikkel-en-ster’-penwerk.63 De connectie van het ‘BLL’-penwerk tot de ‘slinger’-variant van de Bressanone-meester is daarentegen sterker; deze twee stijlvormen komen in combinatie met elkaar voor in zes van de negen handschriften.64 Hoewel de keuze voor een kopiist, penwerkspecialist, decorator of verluchter voor een groot deel zal zijn gemaakt op basis van beschikbaarheid, zullen succesvolle samenwerkingen of persoonlijke connecties zeker een rol hebben gespeeld. De vervaardiger van het ‘BLL’-penwerk lijkt vaker een combinatie te hebben gevormd met de Bressanone-meester, dan met de schilder die verantwoordelijk was voor de ‘lusjes’-variant van de ‘bonte-stijl’-rand.

Als bij deze analyse de schaarse gegevens over kopiisten worden betrokken, blijkt ook hier een patroon te ontstaan. Van vijf handschriften in het corpus is de naam van de kopiist bekend. Het brevier in Fulda werd geschreven door Petrus Gabel, een kopiist van wie helaas geen andere handschriften bekend zijn. De overige vier werden geschreven door Johannes de Malborch, van wie in totaal elf boeken of fragmenten bekend zijn.65 Anne Korteweg concludeerde dat De Malborch, getuige de verschillende stijlen penwerk in zijn boeken, niet eigenhandig voor het penwerk verantwoordelijk was.66 En aangezien zijn handschriften tevens zijn verlucht door meerdere Utrechtse verluchters, lijkt hij evenmin met schilders vaste samenwerkingsverbanden te zijn aangegaan. Uit de tabel in bijlage 4 blijkt echter dat zijn vier handschriften met Zwederverluchting allemaal zijn gedecoreerd in de ‘lusjes’-variant. Daarnaast bevatten drie van de vier boeken penwerk in de ‘Sikkel-en-ster’-stijl. Hoewel De Malborch als professionele kopiist geen vast team met verluchters en decorators vormde, lijkt hij wel een (persoonlijke of professionele) voorkeur te hebben gehad voor samenwerking met specifieke deelproducenten. Naast professionele penwerkspecialisten moet kort de aandacht worden gericht op de verluchter die eigenhandig het penwerk in zijn boeken aanbracht. Hoewel dit niet de gangbare werkwijze was, kwam het af en toe voor. Enkele handschriften van de Kleefmeester kwamen in de inleiding al ter sprake. Volgens Korteweg was de verluchter die eigenhandig penwerk aanbracht een ontwikkeling die zich mogelijk rond 1440 voltrok. Uit bestudering van het Zwedercorpus zijn nog enkele voorbeelden naar voren gekomen die eveneens rond 1435-1440 te dateren zijn. Het gaat hier om het Greiffenklau-missaal en het Egmond Brevier, die uitgebreider worden behandeld in respectievelijk casus 4 en 6.

63 Het brevier in Fulda bevat nauwelijks penwerk. 64 Kaapstad bevat penwerk uit Delft en Parijs uit de IJsselstreek (uit een eerdere productiefase). Van Sotheby’s 36 ontbreken gegevens. In de Lochorst Bijbel is de ‘Bulten-en-lange-lijnen’-stijl in de minderheid; vrijwel de gehele bijbel bevat penwerk in de ‘Krul’-stijl. 65 Over Johannes de Malborch: Marrow 1993; hoofdstuk 1, ‘Stand van wetenschap: Boekproductie in Utrecht. 66 Korteweg 2009, pp. 50-53.

Page 147: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Geschilderde secundaire decoratie en penwerk

129

In het Greiffenklau-missaal werd de secundaire decoratie uit de eerste productiefase verdeeld tussen twee schilders. Beide schilders namen naast het geschilderde werk tevens de lombarden met het penwerk op zich. Een van deze schilders was uitsluitend verantwoordelijk voor de secundaire decoratie; zijn penwerk is in de ‘Bulten-en-lange-lijnen’-stijl (afb. 284). De ander kan worden geïdentificeerd als de hoofdverluchter van het missaal; zijn repetitieve penwerk is opgebouwd uit vertrouwde Utrechtse penwerkmotieven, maar kan desondanks niet als een van de gangbare stijlen worden geïdentificeerd (afb. 283).67 Ondanks de omvang van het decoratieprogramma in het Greiffenklau-missaal werd penwerk dus niet uitbesteed aan een afzonderlijke partij, maar werden de katernen direct na voltooiing van het schrift verdeeld tussen de verluchter en de decorator. Ook in het Egmond Brevier werden de katernen direct vanaf de kopiist naar de verluchters gestuurd. Op de bladen van de Zwedermeesters komt opmerkelijk weinig penwerkdecoratie voor. Op fols. 334rv, 335rv, 336r, 337rv en 338r werd in een ietwat bibberige hand ‘Bulten-en-lange-lijnen’-penwerk aangebracht. Het lijkt onwaarschijnlijk dat hiervoor een afzonderlijke penwerkspecialist werd ingeschakeld. De katernen en dubbelbladen van de Moerdrechtmeesters bevatten meer – eenvoudig en repetitief – penwerk bij de lombarden, dat duidelijk werd aangebracht door één hand. Dat hiervoor mogelijk een verluchter uit de Moerdrechtgroep verantwoordelijk was, wordt ondersteund door een getijdenboek met verluchting in de Moerdrechtstijl in een Amerikaanse privécollectie.68 Niet alleen de margedecoratie in dat getijdenboek lijkt zeer sterk op die in het Egmond Brevier, ook de champie-initialen en de penwerk-stijl zijn in dezelfde stijl uitgevoerd. In het Egmond Brevier en het getijdenboek was de secundaire decoratie duidelijk door dezelfde persoon aangebracht. In tegenstelling tot het eigenhandig aangebrachte penwerk van de Kleefmeester, is de uitvoering van het penwerk door zowel de Zwedermeesters als de Moerdrechtmeesters eenvoudig, en bevat het verscheidene Utrechtse kenmerken.69 Het is opmerkelijk dat juist in twee handschriften met uitgebreide decoratieprogramma’s ervoor gekozen werd om het penwerk (deels) door de verluchters uit te laten voeren. Juist bij grote projecten zou men een sterker doorgevoerde werkverdeling verwachten, dan bij een eenvoudig getijdenboek. Verder onderzoek zal moeten uitwijzen of dit inderdaad een algemene ontwikkeling is die halverwege de jaren ’30 is ingezet, of dat het hier uitzonderingsgevallen betreft.

67 Met dank aan Gisela Gerritsen-Geywitz. 68 Voor literatuur over dit getijdenboek, casus 6, noot 34. 69 Het penwerk van de Kleefmeester vertoont geen enkele gelijkenis met gangbare Utrechtse penwerkstijlen (Korteweg 2009, p. 59).

Page 148: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 4

130

Volgorde decoratiefasen Volgens het gangbare beeld werd penwerk vóór de geschilderde verluchting aangebracht. De katernen gingen direct na voltooiing van de afgeschreven tekst van de kopiist naar de penwerkspecialist, om vervolgens naar de verluchter te worden gebracht.70 Deze werkwijze gaat op voor veel handschriften in het Zwedercorpus.71 Maar in enkele gevallen is het penwerk pas aangebracht nadat de champie-initialen en de geschilderde staven waren voltooid. Dat kan worden vastgesteld als de rode of blauwe inkt van het penwerk de dekverf overlapt of als penwerklijnen om de geschilderde onderdelen heen zijn gezet. Tevens kan dit het geval zijn als het penwerk tussen de lombarde en de staaf of champie-initiaal lijkt te zijn geplaatst, en daarbij minder uitbundig is dan het overige penwerk in het boek. Penwerk werd na de geschilderde decoratie aangebracht in de getijdenboeken Baltimore 188, Cambridge 141 en Utrecht 1037.72 In dit laatste handschrift is de overlapping van het penwerk op de geschilderde staaf duidelijk zichtbaar op fol. 72r. Dit getijdenboek bevat tevens een onbenoemde penwerkstijl op fols. 97v-102v, die lijkt te zijn aangebracht door een tweede penwerkdecorator. De katernen zijn eerst langs de Bressanone-meester gegaan, die het gehele boek voorzag van geschilderde decoratie, om vervolgens te worden verdeeld onder twee specialisten voor het penwerk.

In het Egmond Brevier is het penwerk bij zowel de Zwedermeesters als bij de Moerdrechtmeesters aangebracht nadat de champie-initialen en het gouden kader rondom de tekst waren geschilderd. Hetzelfde lijkt het geval te zijn in grote delen van het Greiffenklau-missaal. Vooral in de katernen waarin de verluchter eigenhandig het penwerk aanbracht, kon hij bepalen welke volgorde hij hanteerde. Er zijn aanwijzingen dat het penwerk dan als laatste werd aangebracht. De volgorde van de productieprocessen in de overige katernen van het Greiffenklau-missaal verschilt: op fols. 35r en 162v is het penwerk duidelijk als laatste aangebracht omdat het tussen de lombarde en de geschilderde staaf is gepriegeld of zelfs in de uitsparing van een champie-initiaal is geplaatst. Op fol. 117r daarentegen is het penwerk wel weer voor de geschilderde staaf aangebracht. Waarschijnlijk was er veelvuldig contact tussen de verluchter en de decorator van het

70 Voor vrijwel alle boeken in het corpus geldt dat de tekst volledig voltooid was voordat de katernen onder de decorators en/of verluchters werden verdeeld. Alleen voor het Bressanone-missaal en de Weense Bijbel ligt dit anders (zie de bespreking van de desbetreffende handschriften in hoofdstuk 2). Dat na afronding van iedere productiefase alle katernen werden verzameld alvorens ze naar de volgende persoon te sturen, lijkt in de vijftiende eeuw in de Noordelijke Nederlanden gebruikelijk te zijn. Korteweg (2009, p. 53) illustreert dit aan de hand van de Historiebijbel in Den Haag (KB, 78 D 38). Volgens Van Buren (2006, p. 84 en noot 12) kon de kopiist ook de geschreven katernen terugbrengen naar de opdrachtgever, die deze vervolgens doorstuurde naar de verluchters. 71 Het penwerk werd voor de geschilderde decoratie aangebracht in Baltimore 168; Bressanone; Christie’s; Den Haag 79 K 2; Düsseldorf; Frauenfeld; Münster; Philadelphia; Sotheby’s 72; Stockholm. Door gebrek aan beeldmateriaal was het niet mogelijk de volgorde voor alle handschriften vast te stellen. 72 In gebedenboek BPH 148 werd het penwerk in Delftse ‘Schulp’-stijl in de laatste decoratiefase toegevoegd.

Page 149: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Geschilderde secundaire decoratie en penwerk

131

missaal en werd gedurende het project steeds opnieuw bepaald wat de meest praktische volgorde was.

In het missaal in Bressanone is de volgorde van de productieprocessen niet geheel duidelijk. Het missaal werd onder grote tijdsdruk vervaardigd en werd er door de deelproducenten – de kopiist, penwerkdecorator, verluchter en de persoon verantwoordelijk voor het randwerk – gekozen voor de snelste productiewijze. In hoofdstuk 2 werd al geïllustreerd dat de verluchter reeds aan het schilderwerk begon terwijl de kopiist nog tekstonderdelen afschreef. De volgorde waarin de deelproducenten werkten lijkt niet in alle codicologische delen van het missaal hetzelfde te zijn geweest. Soms wordt het penwerk overlapt door de geschilderde randdecoratie, maar op fol. 32v is aan een los geschilderd margrietje met rode pen een steeltje met blaadjes toegevoegd (afb. 145). Dit is alleen mogelijk als het penwerk tot de laatste fase behoorde.

In de Lochorst Bijbel werd de verluchting aangebracht door twee groepen verluchters: de Zwedermeesters en de Lochorstmeesters. Zoals zal worden geïllustreerd in casus 5 is het Utrechtse penwerk om de randdecoratie van de Lochorstmeesters heen gezet (bijvoorbeeld op deel I, fol. 201r, afb. 315), maar werd in de Zwederdelen overschilderd (deel II, fols. 497r, 515r). De Lochorstmeesters, die werkzaam waren in een eerdere productiefase, leverden hun werk klaarblijkelijk zonder penwerk af. Voordat de Zwedermeesters het penseel ter hand namen, werd eerst het penwerk aangebracht. Aan de hand van de inventarisatie en bestudering van de geschilderde randdecoratie, kunnen enkele van de vragen uit de inleiding worden beantwoord. De Zwedermeesters hanteerden meerdere stijlen randdecoratie, vaak ook in hetzelfde boek. Enkele hiervan waren veelvuldig in gebruik buiten de Zwedergroep, en dan voornamelijk bij Utrechtse verluchters. Dit plaatst hen dan ook volledig binnen de Utrechtse boekproductie. Sommige randen lijken de Zwedermeesters in de Utrechtse boekverluchting te hebben geïntroduceerd, zoals de Frans geïnspireerde ‘rinceaux met acanthusblad’-rand en de ‘losse-blauw-roze-acanthusblad’-rand. Zij waren de eerste in de Noordelijke Nederlanden die hiervan gebruik maakten, voordat deze door andere verluchters werden overgenomen. Andere randen lijken specifiek voor de Zwedergroep te zijn geweest; hiervan zijn geen voorbeelden van de hand van andere verluchters bekend. Dat beide subgroepen deze specifieke Zwederranden gebruikten, versterkt hun groepsband. Door nauwkeuriger naar de randen te kijken, wordt echter ook de tweedeling binnen de Zwedergroep bevestigd: de Bressanone-meester bracht zijn eigen randdecoratie aan die door middel van kleine karakteristieken verschilde van die van de Zwolle-meesters. Vooral binnen de Bressanone-groep was de randdecoratie de verantwoordelijkheid van de verluchter zelf. Voor de Zwolle-groep is dit moeilijker te bepalen, temeer omdat het handenonderscheid in die groep lastiger is. Door middel van de gedetailleerde analyse van de ‘bonte-stijl’-rand,

Page 150: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 4

132

gecombineerd met de gegevens over het penwerk en de kopiist, ontstaan er patronen waaruit voorkeuren voor samenwerkingen tussen deelproducenten blijken. Een enkele keer blijkt dat de verluchter ook het penwerk aanbracht; hiervoor vinden we aanwijzingen in het Greiffenklau-missaal en het Egmond Brevier. Het is opmerkelijk dat dit juist het geval lijkt te zijn in twee zeer prestigieuze handschriften, in plaats van in de eenvoudigere boeken. De volgorde van de decoratieprocessen is aan variatie onderhevig; meestal werd zoals gebruikelijk het penwerk voor de geschilderde decoratie aangebracht, maar andersom kwam zeker ook voor.

Page 151: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

133

Hoofdstuk 5: Instructies, ondertekeningen, wijzigingen en modellen: de totstandkoming van een miniatuur 1 Inleiding Iemand die in de Noordelijke Nederlanden een boek wenste had meerdere opties.2 De levendige handel in tweedehands boeken in de late middeleeuwen boden de optie een voltooide tekst (tweedehands) aan te schaffen bij een boekhandelaar.3 Indien het boek niet, of niet naar wens, tweedehands aanwezig was en de persoon in kwestie het niet zelf wilde schrijven, kon de productie worden uitbesteed. In dat geval was er de mogelijkheid het toezicht in eigen hand te houden door zelf alle deelproducenten in te huren. De koper was dan zelf verantwoordelijk voor het aanleveren van perkament en de tekst bij de kopiist, het inhuren van eventuele verluchters, het benaderen van de binder en eventuele versieringen op de band.4 Een andere optie was om het volledige proces uit te besteden door een bestelling te plaatsen bij een werkleider-coördinator of ‘aannemer’. Aan het einde van de rit kon de koper het voltooide boek in ontvangst nemen.5 De functie van aannemer of coördinator was geen vaste positie en de persoon die in het ene project deze rol vervulde hoefde zeker niet ook een volgende keer de werkleider te zijn. Een van de deelproducenten kon als aannemer optreden en dit kon zowel de kopiist als de verluchter of een andere partij zijn.6

Vanaf het moment dat een project het stadium van de verluchting had bereikt verliep de totstandkoming van een miniatuur of gehistorieerde initiaal veelal volgens

1 Delen van dit hoofdstuk zijn gepubliceerd in Bloem 2012a; Bloem 2012c; Bloem 2014a; Bloem 2014b. 2 Klein 1995, p. 10. 3 Over twee vijftiende-eeuwse boekhandelaren in Deventer: Gumbert 1990, pp. 72-73. 4 Voor een voorbeeld hiervan Ketner 1945-1946; Korteweg 2009, p. 55 en noot 63. Meer informatie zie hoofdstuk 2, noot 152. 5 De term librarius wordt gebruikt voor de coördinator in grotere boekproductiecentra zoals Parijs. Het gaat daar om een officiële (neven)functie die door middel van een eed bij de universiteit werd vastgelegd en werd gereguleerd. Dat is in de Noordelijke Nederlanden niet het geval. Klein (1995, p. 14) gebruikt de term librarius voor de Nederlanden voor iemand die een ambacht uitoefende met betrekking tot de boekproductie die als nevenfunctie tevens fungeerde als boekhandelaar of kantoorboekhandel. Deze persoon kon als coördinator of werkleider optreden, maar dit was zeker niet altijd noodzakelijk. Hoewel er parallellen zijn tussen de Parijse librarius en de Nederlandse aannemer op het gebied van ad hoc samenwerkingen, arbeidsomstandigheden en nevenfuncties, zijn er verschillen die mij ervan weerhouden de term librarius hier te gebruiken. Voor librarius: Rouse & Rouse 2000, vol. I, pp. 14-15 (Parijs); Alexander 1992, pp. 22-23; Van Bergen 2007, pp. 128-130 (Zuidelijke Nederlanden); Klein 1995, pp. 5-18 (Nederlanden); Korteweg 2009, p. 53 (Nederlanden). 6 Klein 1995, p. 11.

Page 152: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 5

134

eenzelfde stramien, ongeacht wie de aannemer was.7 Een verluchter kreeg instructies over de onderwerpen die hij moest schilderen, direct van de opdrachtgever als hijzelf als coördinator optrad of van iemand anders in die functie. Afhankelijk van de omvang en originaliteit van het decoratieprogramma en de wensen van de opdrachtgever, kon de gedetailleerdheid van de instructies wisselen. Dit bepaalde mede in hoeverre de verluchter vrij was in het bedenken van zijn eigen illustraties. Nadat de instructies duidelijk waren, volgde het aanbrengen van de ondertekening. In tegenstelling tot de schilderkunst op paneel en doek is er betrekkelijk weinig bekend over deze voorbereidende fase in de miniatuurkunst. De ondertekening kon zeer gedetailleerd zijn of juist schetsmatig en kon worden aangebracht in verschillende media. Deze voorbereidende schets fungeerde als leidraad, maar was allerminst heilig; bij het aanbrengen van de verf konden details uit de ondertekening worden weggelaten, of werden er juist nieuwe elementen aan de compositie toegevoegd die aanvankelijk niet waren ingepland. Een verluchter kon ook wijzigingen in verf aanbrengen tijdens het productieproces. Soms zijn deze aanpassingen met het blote oog zichtbaar, maar ze kunnen tevens worden getraceerd met technische onderzoekstechnieken zoals infraroodreflectografie. Een opdrachtgever kon verzoeken om een iconografie waarvoor geen voorbeeld voorhanden was en waarvoor de verluchter een nieuwe compositie moest creëren. Maar vaak genoeg viel hij terug op vertrouwde motieven uit zijn repertoire. De Zwedermeesters maakten veelvuldig gebruik van het werk van andere kunstenaars, waarvan zij kennis namen via modeltekeningen. Een modeltekening kon een volledige voorstelling bevatten, maar ook uitsluitend figuren of enkele details, zoals handgebaren. Aan de hand van dergelijke tekeningen kon een compositie eindeloos worden herhaald, gemakkelijk worden gemodificeerd of in een totaal andere context worden ingezet. Deze stappen in de werkwijze van een middeleeuwse verluchter – instructies, ondertekeningen, wijzigingen in verf en het gebruik van modeltekeningen – zijn de focus van dit hoofdstuk. Het doel is om meer licht te werpen op de werkplaatsprocedures van de Zwedermeesters. Hoe kregen zij hun instructies en hoe creëerden zij aan de hand daarvan de voorstellingen die wij tegenwoordig in hun handschriften bewonderen? De resultaten van dit hoofdstuk komen deels voort uit de eerste drie casussen in het tweede deel van deze studie. De casussen zelf bieden niet de ruimte die noodzakelijk is om deze aspecten in een ruimer kader te plaatsen. Vandaar dat ervoor gekozen is deze hier ter sprake te brengen. De uitkomsten uit de afzonderlijke casussen worden in dit hoofdstuk met elkaar vergeleken en worden aangevuld met gegevens uit overige handschriften in het corpus.

7 Algemene literatuur werkmethoden in de boekproductie in de vijftiende eeuw: Alexander 1992, pp. 121-149; Clemens & Graham 2007; Van Buren 2006.

Page 153: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Instructies, ondertekeningen, wijzigingen en modellen

135

Instructies voor de verluchter Een verluchter kon op meerdere manieren kennis nemen van de onderwerpen die hij moest schilderen.8 Soms waren voorstellingen bij een bepaalde tekst standaard en had de verluchter weinig aanwijzingen nodig, zoals in getijdenboeken veelal het geval is. Bij uitgebreidere decoratieprogramma’s, zeker als deze ongebruikelijke illustraties bevatten, ontving de verluchter instructies van de coördinator of opdrachtgever van het project. Richard en Mary Rouse maken onderscheid tussen gedetailleerde instructies die door de coördinator (of door de kopiist op aanwijzing van de coördinator) werden aangebracht als leidraad voor de verluchter, en aides-mémoires, geheugensteuntjes waarbij de verluchter zelf in steekwoorden kort weergaf wat hij moest schilderen.9 Aantekeningen werden in de marge van het handschrift geschreven met de intentie dat ze zouden worden weggesneden of uitgewist.10

In drie Zwederhandschriften zijn aanwijzingen voor de verluchters aangetroffen: in de Lochorst Bijbel, het Greiffenklau-missaal en het Egmond Brevier.11 Hoewel de uitvoerige decoratieprogramma’s in deze boeken niet per se ongebruikelijke iconografieën bevatten, waren instructies blijkbaar noodzakelijk om er zeker van te zijn dat de juiste voorstellingen werden geschilderd. Door de staat en plaats van de geschreven aanwijzingen, deels afgesneden of diep in de vouw weggestopt, zijn ze helaas niet of nauwelijks leesbaar. Pas als de handschriften worden uitgebonden kan deze bron van informatie volledig worden bestudeerd. Desalniettemin leveren de enkele inscripties die wel (deels) te ontcijferen zijn interessante informatie op over de werkwijze van de verluchters en de totstandkoming van de handschriften.

In de Lochorst Bijbel staat onderaan het blad met de Jozua-miniatuur (afb. 309) een afgesneden en onleesbare Latijnse instructie voor de verluchter.12 Deze miniatuur werd geschilderd door een van de Lochorstmeesters, maar het ligt voor de hand dat de bijbel aanvankelijk meer aanwijzingen bevatte waaraan ook de Zwedermeesters zich moesten houden. In het Egmond Brevier zijn op vier plekken instructies aangetroffen die zonder uitzondering betrekking hebben op kolomminiaturen van de Moerdrechtmeesters, een

8 Over tekstuele en visuele instructies voor verluchters: Alexander 1992, pp. 52-71; Van Buren 2006, pp. 84-85. Visuele instructies voor de verluchter zijn in het Zwedercorpus niet aangetroffen. Voor een grondige analyse van de relatie tussen tekst, instructies en uitvoering in een veertiende-eeuwse tekst: Freeman Sandler 1989. 9 Rouse & Rouse 2000, vol. I, pp. 250-251. 10 Alexander 1992, p. 54. Instructies konden ook worden geschreven op de plek waar de voorstelling moest worden geschilderd of er vlak naast, zoals in de Historiebijbel Den Haag, KB, ms. 78 D 38 (zie hiervoor Korteweg 1989a). 11 De informatie en transcriptie van de instructies van het Greiffenklau-missaal en het Egmond Brevier zijn afkomstig van de aantekeningen van James Marrow. De instructies in deze handschriften waren bij bestudering in de leeszalen van de desbetreffende instellingen voor mij onzichtbaar of onleesbaar. Over de instructie in de Lochorst Bijbel: Meijers 2000, pp. 59-60. 12 Door de Lochorst Bijbel heen zijn ook uitgeschreven rubrieken te vinden, zoals op II, fol. 86r en III, fol. 250v.

Page 154: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 5

136

groep verluchters die naast de Zwedermeesters in het brevier werkzaam was.13 Deze instructies, drie in het Latijn en één in het Middelnederlands, zijn lang en gedetailleerd, maar door hun positie diep in de vouw helaas nauwelijks leesbaar.14 Men kan zich afvragen of deze door of in opdracht van de Bressanone-meester zijn aangebracht, die verantwoordelijk lijkt te zijn geweest voor de coördinatie van de verluchting in het brevier. Zoals blijkt uit de analyse van het Egmond Brevier in casus 6 zijn er veel aanwijzingen dat hij de opdracht van de algemeen werkleider kreeg om de decoratie van het brevier in goede banen te leiden en het werk onder de verluchters te verdelen. Gezien het geringe aantal instructies voor de verluchters dat in het brevier werd aangetroffen, ontving de Bressanone-meester van de algemeen werkleider mogelijk een afzonderlijke lijst met daarop de te schilderen onderwerpen. Alleen de kolomminiaturen die hij doorschoof naar de Moerdrechtmeesters werden voorzien van uitgebreide instructies in de vouw van het handschrift. De Profetenmeester, die nauw met de Bressanone-meester in het brevier samenwerkte, lijkt instructies van een ander soort te hebben gehad. In zijn miniatuur van een Belijder op fol. 420v zijn door de tegelvloer heen letters zichtbaar (afb. 146). Het betreft hier mogelijk een kort geheugensteuntje die de verluchter zelf in steekwoorden aanbracht.15

De Moerdrechtmeester die de kolomminiaturen in het Egmond Brevier schilderde is Meester D, genoemd naar zijn aandeel in de Historiebijbel in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag (78 D 38).16 In de Haagse Historiebijbel ontvingen meerdere verluchters Middelnederlandse aanwijzingen die in de marge of vouw van het handschrift werden geschreven.17 Doorgaans waren dit korte zinnen waaruit de schilder het onderwerp kon opmaken; voor verdere details werd hij geacht de tekst te lezen. Het was echter Meester D die in de Haagse Bijbel systematisch de meest uitvoerige instructies ontving. In plaats van korte zinnen of geheugensteuntjes, zijn de voor hem bedoelde aanwijzingen wel drie tot vier regels lang en bevatten een gedetailleerde uiteenzetting over wat moest worden uitgebeeld. Zijn aanwijzingen staan niet in de marge of in de vouw, maar direct op de plaats waar de voorstelling was ingepland. Helaas zijn ze hierdoor deels overschilderd. Meester D kan kwalitatief als een van de betere schilders uit de Moerdrechtgroep worden beschouwd en getuige de instructies in het Egmond Brevier was hij in staat Latijn te lezen. De gedetailleerdheid van zijn instructies doet echter vermoeden dat hij wat extra hulp nodig had. Daarentegen had Claes Brouwer, een beduidend minder talentvolle verluchter uit de

13 De verdeling van het werk tussen de verluchters in het Egmond Brevier wordt behandeld in casus 6. 14 Door de inspanning van James Marrow zijn twee van deze aanwijzingen deels getranscribeerd. Voor de transcriptie van deze instructies, verwijs ik de lezer naar casus 6. 15 Corsair, de internetdocumentatie van de Morgan Library, suggereert dat het de signatuur van de verluchter betreft en dat er Bernard staat. Dit is onwaarschijnlijk. 16 Van Bergen 2007, p. 67-68 en 384. 17 Korteweg 1989a.

Page 155: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Instructies, ondertekeningen, wijzigingen en modellen

137

Moerdrechtstijl, voldoende aan geheugensteuntjes in de vorm van steekwoorden. In een Frans psalter waarin hij enkele initialen schilderde, bracht hij eigenhandig aides-mémoires in het Middelnederlands aan.18 In de marge staan korte aanwijzingen zoals pilatus (fol. 35v), geseling (fol. 53v), cruus dragen (fol. 70v) en cronement (fol. 149r).

In het Greiffenklau-missaal zijn op 21 plekken aantekeningen in de vouw aangetroffen.19 Deze hebben allemaal betrekking op de miniaturen in de binnenste kolom; aanwijzingen voor miniaturen in de buitenste kolommen zijn vermoedelijk weggesneden. In tegenstelling tot in het Egmond Brevier zijn de instructies in het Greiffenklau-missaal bedoeld voor de Zwedermeesters zelf en zijn ze uitsluitend in het Middelnederlands. Hoewel de meeste onleesbaar zullen blijven totdat het handschrift wordt uitgebonden, lukte het James Marrow om twee instructies deels te transcriberen. Op fol. 104v staat: ‘St. jan sel staen ende kiken int graf ende St. Petrus volcht na ende heeft sinen’ (afb. 147) en op fol. 105v: ‘… ende Sint Thomas steect sinen vingeren in ons heren wonden’ (afb. 153).

Dat het Greiffenklau-missaal in tegenstelling tot het Egmond Brevier zoveel instructies bevat, vloeit voort uit de verschillen in productiewijze. De Bressanone-meester zal voor het Egmond Brevier eveneens instructies voor alle kolomminiaturen aangeleverd hebben gekregen. Dat deze niet in het handschrift zijn aangetroffen, is een indicatie dat de aantekeningen zijn uitgewist of op een afzonderlijke lijst waren geschreven. Het is denkbaar dat voor de kolomminiaturen van Meester D deze lijst werd overgeschreven, wat de drie Latijnse instructies kan verklaren. In het Greiffenklau-missaal werden de aanwijzingen daarentegen direct in het handschrift geschreven, voordat de katernen bij de Zwedermeesters in handen kwamen. Dat volgens de persoonlijke aantekeningen van Marrow twee van de instructies in rode inkt zijn geschreven, onderstreept de veronderstelling dat dit de taak van de kopiist was. In de literatuur is opgemerkt dat aanwijzingen in de marge noodzakelijk waren omdat het werk in het missaal was verdeeld onder meerdere miniaturisten die niet allemaal van een bestaand model werkten.20 Dit lijkt niet correct te zijn. Doordat de instructies werden aangebracht vóórdat de katernen in handen van de Zwedermeesters kwamen, is er geen rekening gehouden met een eventuele verdeling van de verluchting onder meerdere miniaturisten. Deze verdeling vond immers pas plaats binnen de verluchterswerkplaats en de kopiist zal hiervan niet op de hoogte zijn geweest. Evenmin lijkt de aanwezigheid van de instructies samen te hangen met de complexiteit van het decoratieprogramma. Een van de twee getranscribeerde voorbeelden betreft de Ongelovige Thomas op fol. 105v, een relatief gangbare scène waarbij men kan

18 Kopenhagen, KB, Thott 533 4o

. Delaissé 1968, p. 72; Smeyers en Cardon 1991, p. 97; Van Bergen 2007, p. 303-305; E. Drigsdahl (Center for Håndskriftstudier i Danmark, online. Zie bibliografie). 19 Op fols. 8v, 14v, 19r, 20v, 21r, 47r, 98v, 100v, 101v, 102v, 104r, 104v, 105v, 113r, 116r, 177r, 177v, 180r, 187v, 192v en 196r. Geschreven in bruine textualis in het Nederlands en op fols. 47r en 116r in het rood. Informatie afkomstig van Aantekeningen Marrow. 20 Utrecht / New York, p. 111; Nijmegen 2009, cat. nr. 31 (Korteweg).

Page 156: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 5

138

verwachten dat een geheugensteuntje of korte zin voldoende zou zijn geweest. Ditzelfde geldt voor andere reguliere voorstellingen waarbij zijn instructies aangetroffen, zoals bij de Geboorte van Christus, Doop in de Jordaan, Opstanding, Laatste Avondmaal, Pinksteren en enkele miniaturen bij de suffragiën. Uit de twee getranscribeerde voorbeelden blijkt dat de instructies desondanks behoorlijk gedetailleerd zijn. Een laatste woord moet worden gewijd aan de taal van de aanwijzingen. In het Greiffenklau-missaal zijn alle leesbare instructies in het Middelnederlands en in het Egmond Brevier werd zowel Middelnederlands als Latijn gebruikt. Terecht werd in The Golden Age opgemerkt dat dit betekent dat de verluchters, in dit geval zowel de Zwedermeesters als de Moerdrechtmeesters, beide talen hebben kunnen lezen wat een zekere mate van educatie en geletterdheid veronderstelt.21 In het algemeen zijn Latijnse instructies minder gangbaar; de meeste zijn opgesteld in de volkstaal wat erop duidt dat ze voor de verluchter bestemd waren en misschien zelfs wel door hem of haar zijn aangebracht.22 Richard en Mary Rouse concludeerden aan de hand van de veelal Franstalige aanwijzingen die zij tijdens hun onderzoek naar de Parijse boekproductie aantroffen, dat kennis van Latijn bij zowel de librariërs als bij de verluchters van die stad waarschijnlijk beperkt was.23 Toch waren Latijnse instructies zeker geen uitzondering, zelfs niet voor handschriften die in de volkstaal waren geschreven. Zo bevatten een veertiende-eeuwse kopie van de Franse tekst Les livres du gouvernement des roys et des princes, evenals de volledig Duitse Ottheinrich Bijbel uit circa 1425-1430, beide instructies in Latijn.24 Ondertekeningen en wijzigingen in verf Als de verluchter wist wat hij moest schilderen, kon het creatieve proces beginnen. Reguliere iconografieën, zoals een Annunciatie, gaven vaak weinig ruimte voor variatie; beeldtraditie was belangrijk en het was moeilijk een geaccepteerde afbeelding te veranderen. Soms was het echter voor de verluchter een uitdaging om de geschreven instructie om te zetten naar een visueel beeld, waarbij werd gezocht naar nieuwe iconografische oplossingen en uitdagende composities. Het creatieve werkproces begon met de ondertekening, een voorbereidende schets die direct op het perkament werd

21 Utrecht / New York, p. 113. 22 Alexander 1992, p. 59. 23 Rouse & Rouse, vol I, p. 254, p. 392 noot 124. 24 Les livres du gouvernement: Baltimore, WAM, W. 144 (Latijnse aantekeningen op fols. 73v en 82r. Dit handschrift is online te raadplegen. Zie bibliografie). Ottoheinrich Bijbel: München, BSB, ms. Cgm 8010 (Regensburg 1987, pp. 97-98. Handschrift online te raadplegen. Zie bibliografie). Regensburg 1987 maakt melding van meerdere voorbeelden uit de Regensburger boekschilderkunst waarin Latijnse instructies aanwezig zijn. Dank aan Anne Korteweg om mij op de Ottoheinrich Bijbel te wijzen. Voor een bijbel met aanwijzingen in zowel Frans als Latijn: Rouse & Rouse, vol I, p. 31.

Page 157: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Instructies, ondertekeningen, wijzigingen en modellen

139

aangebracht. Ondertekeningen kunnen variëren van grove schetsen waarbij alleen de belangrijkste onderdelen los werden opgezet, tot zeer gedetailleerd waarbij plooival, lichtval en kleine details nauwkeurig werden aangegeven. Om meer te weten te komen over ondertekeningen zijn we aangewezen op beschadigde en onvoltooide miniaturen waarin deze voorbereidende fase (deels) zichtbaar is, of kan toevlucht worden genomen tot technisch onderzoek. Onderzoek naar en kennis over ondertekeningen in de paneelschilderkunst nam de afgelopen decennia sterk toe door de ontwikkeling van technische onderzoeksmethoden met röntgen of infraroodreflectografie. Maar hoewel deze technieken tegenwoordig standaard worden toegepast op paneelschilderkunst, is het voor de boekschilderkunst nog geen gebruikelijke onderzoeksmethode. Er is dan ook maar weinig bekend over de wijze waarop de Zwedermeesters hun werk in ondertekening voorbereidden.

Het toepassen van infraroodreflectografie op handschriften werd in het verleden gehinderd door beperkingen van de apparatuur. Klassieke cameratypes moeten verticaal blijven; kantelen leidt tot technische mankementen.25 Handschriften worden op hun beurt bij voorkeur niet rechtop voor de camera geplaatst om druk op de kwetsbare binding te voorkomen, hoewel dit kan worden voorkomen door het boekblok met hulpmiddelen te ondersteunen. Door beide objecten enigszins schuin te plaatsen wordt onderzoek weliswaar mogelijk, maar zijn de montages onscherp en vertekend. Op deze wijze ontstaat er namelijk een trapezevormige vertekening van de detailopnamen die montage tot één geheel moeizaam maakt.26 Om met het klassieke cameratype bruikbare opnamen te verkrijgen, kan het onderzoek naar handschriften het beste worden beperkt tot fragmenten, die beschermd in een passe-partout probleemloos rechtop gezet kunnen worden. Desondanks bemoeilijkt de bobbelige structuur van perkament het scherpstellen en kan ervoor zorgen dat de opnamen onscherpte vertonen. Met een nieuw type camera die wel gekanteld kan worden en met een speciale lens voor miniaturen worden deze problemen voor een groot deel opgelost, maar deze was ten tijde van dit onderzoek nog niet beschikbaar.27 Technisch onderzoek op handschriften met een Noord-Nederlandse

25 Dit geldt voor de camera gebruikt voor het hier beschreven onderzoek. Het IRR-onderzoek is verricht met een Hamamatsu C 2400-07 met een N2606 IR vidicon, een Nikon Micro-Nikkor 1:2.8/55 mm lens, een Heliopan RG 850 (of RG 1000) filter, met een Lucius & Baer VM 1710 monitor (625 lijnen). Digitale documentatie met een Meteor RCB framegrabber, 768 x 574 pixels, colorvision toolkit (Visualbasic). De hier afgebeelde IRR-montage(s) werd(en) gemaakt met PanaVue ImageAssembler en Adobe Photoshop 5.5. Copyright voor de IRR-montages ligt bij het RKD. 26 De eerste IRR-montages van het Turijn-Milaangetijdenboek hadden dit probleem, zie Van Asperen de Boer & Butler 1989, p. 71. 27 Een camera van dit nieuwe type, een Osiris, is aangekocht door de stichting Arts, Books and Collections waardoor er in de toekomst ook handschriften in de band kunnen worden onderzocht.

Page 158: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 5

140

herkomst is tot op heden slechts incidenteel en ongestructureerd uitgevoerd.28 Het gebruik van infraroodreflectografie op het Zwedercorpus beperkt zich om bovenstaande redenen tot de drie uitgesneden miniaturen van het Egmond Brevier29 – Utrecht 12.C.17, Londen en Cambridge 1-1960 – en de vier bijbelfragmenten in privécollectie PC4.30

Technisch onderzoek kan een bijdrage leveren aan het beantwoorden van drie belangrijke vraagstukken van de kunsthistoricus: de toeschrijving van een kunstwerk aan een bepaalde kunstenaar, het volgen van de stappen van het productieproces en wijzigingen in het schilderproces inclusief eventuele latere toevoegingen.31 Het eerste vraagstuk gaat uit van de veronderstelling dat de persoonlijke kenmerken van de kunstenaar in zijn ondertekening vrij spel hadden, omdat hij zich niet hoefde te bekommeren om de stijlkenmerken die vanuit de groep werden opgelegd. Ondertekeningen waren immers niet bedoeld voor de ogen van buitenstaanders. De staat van het technische onderzoek op handschriften van het Zwedercorpus is momenteel te beperkt en te fragmentarisch om dit vraagstuk te kunnen beantwoorden; hiervoor moet eerst een groot gedeelte van het corpus met een infraroodreflectografiecamera worden onderzocht zodat de resultaten kunnen worden vergeleken met het stilistische handenonderscheid.32 De overige twee

28 Boeken of fragmenten met een Noord-Nederlandse herkomst die met IRR werden onderzocht zijn de veertiende-eeuws Rijmbijbel met miniaturen van Michiel van der Borch (Den Haag, MM, 10 B 21, uitgevoerd door Arie Wallert ter gelegenheid van de restauratie van dit handschrift (Wallert 2011), een miniatuur geschilderd door een Zwolse meester uit ca. 1480 (Utrecht, MC, ABM h111. Utrecht 2009, pp. 58-59) en het Turijn-Milaangetijdenboek dat deels werd geschilderd in Den Haag (Van Asperen de Boer & Butler 1989; Van Buren 1997; Buzzegoli 1996, pp. 209-216). Daarnaast onderzochten Claudine Chavannes-Mazel en Micha Leeflang nog twee handschriften uit Museum Catharijneconvent en Museum Meermanno met IRR. Uit dat onderzoek kwamen geen publiceerbare resultaten. 29 Dit technisch onderzoek werd geïnitieerd en gefinancierd door Stichting Art Books & Collections, onder leiding van Claudine Chavannes-Mazel (Universiteit van Amsterdam), uitgevoerd op 4-6 januari 2010. Onderzoek met infraroodreflectografie werd uitgevoerd door Margreet Wolters (RKD, Den Haag) en Micha Leeflang (Museum Catharijneconvent, Utrecht). Dank gaat uit naar Stella Panayotova (Fitzwilliam Museum, Cambridge), Scot McKendrick (British Library, Londen) en Bart Jaski (Universiteitbibliotheek, Utrecht) voor het verlenen van toestemming voor onderzoek en publicatie. Tevens is grote dank verschuldigd aan Museum Het Valkhof in Nijmegen voor alle medewerking en het beschikbaar stellen van het restauratieatelier voor onderzoek gedurende de afbouw van de tentoonstelling De wereld van Katherina, 10 oktober 2009 t/m 3 januari 2010. 30 Ik dank de eigenaar voor toestemming om de fragmenten te onderzoeken en Arie Wallert van het Rijksmuseum voor het daadwerkelijke onderzoek en het beschikbaar stellen van de resultaten. Dank aan Micha Leeflang om met mij de opnames te bestuderen. Deze resultaten werden eerder gepubliceerd in Bloem 2012c. 31 Van Buren 1997, p. 24. 32 Door middel van infraroodreflectografie is er poging ondernomen de handen te onderscheiden van de Gebroeders van Limburg in de Belles Heures (New York, CC, 1954 (54.1.1). Zie hiervoor Lawson 2009. Bij dat onderzoek werden er ook fotografische opnamen door middel van een microscoop gemaakt, een techniek die niet toegankelijk was tijdens het onderzoek in Nijmegen. Utrecht 12.C.17 werd wel onder begeleiding van Abiqail Quant (Walters Art Museum, Baltimore) en Susanne Kensche (Museum Het Valkhof, Nijmegen) met een microscoop bestudeerd, maar het was niet mogelijk hiervan fotografische opnamen te maken.

Page 159: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Instructies, ondertekeningen, wijzigingen en modellen

141

vraagstukken betreffen het creatieve proces dat de verluchter bij het schilderen van zijn werk doorliep. Zelfs het beperkte technische onderzoek op de Zwederfragmenten leverde met betrekking tot die vraagstukken interessante resultaten op. De ondertekening was weliswaar het uitgangspunt, maar werd met het grootste gemak aangepast of genegeerd bij het aanbrengen van de verf. Details of figuren werden aan een voorstelling toegevoegd of juist weggeschilderd. Deze wijzigingen in verf kunnen zowel met het blote oog als met infraroodreflectografie worden waargenomen en illustreren de voortdurende zoektocht van de Zwedermeesters naar vernieuwing en verandering, uit eigen initiatief of op verzoek van de opdrachtgever. Ondertekeningen Ondertekeningen kunnen met het blote oog worden waargenomen op plekken waar de verf is beschadigd, of als bepaalde pigmenten minder dekkend of minder kleurvast bleken te zijn dan door de verluchter ooit werd gedacht. Voorbeelden hiervan zijn talrijk. In het bijbelfragment met Petrus uit privécollectie PC4 zijn door de gele verf heen de arceringen van de plooival van zijn kleding goed zichtbaar (afb. 52). Waarschijnlijk heeft blootstelling aan lucht, licht en vocht de kwaliteitsafname van de verf in dit fragment bevorderd. In getijdenboek Baltimore 168 is het de roze verf waardoorheen herhaaldelijk de zwarte lijnen van de ondertekening waarneembaar zijn. Onderliggende donkere lijnen komen duidelijk door de roze mantel van Christus heen. En in de roze achterwand bij Christus voor Pilatus waren de ramen breder en hoger voorbereid dan dat ze uiteindelijk in zilververf werden uitgevoerd (afb. 148). Op de muur, achter de speer met het gouden vaandel waarvan de pijlpunt oorspronkelijk breder was getekend, blijkt uit het doorschemerende ruitpatroon dat daar een raam was ingepland of dat de positie van de ramen in verf zijn verschoven ten opzichte van de ondertekening. In de initiaal in het Greiffenklau-missaal waarin Christus de storm laat afnemen, was er in de ondertekening op de rotspartij vooraan een toeschouwer ingepland die in de geschilderde versie sneuvelde (afb. 149). En ook in de Jeremia-miniatuur in de Lochorst Bijbel haalde een ongeïdentificeerde vorm in de ondertekening de eindversie niet (afb. 150).33

Ondertekeningen zijn het best waarneembaar op de plekken waar de verluchter details onbeschilderd liet. Aangezien de kwaliteit en de afwerking door de Zwedermeesters doorgaans zeer hoog is, zijn onbeschilderde details spaarzaam. De aanwezige voorbeelden, het resultaat van onoplettendheid of ontstaan door tijdsdruk, geven desondanks informatie over zowel het karakter van de ondertekening, als over de werkwijze van de verluchter. In de Kruisdraging in getijdenboek Baltimore 168 vergat de verluchter de gezichten van twee soldaten in te schilderen; zij steken nu als geestverschijningen af tegen de rest van de

33 Meijers 2000, noot 134.

Page 160: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 5

142

voorstelling (afb. 151). Uit dit detail blijkt dat deze verluchter in de ondertekenfase alle gezichtskenmerken grof aanbracht: de ogen, de neus waarvan de neusbrug doorloopt naar de wenkbrauwen en twee lijnen voor de mond. De helm van de soldaat die voor hem staat lijkt lager te zijn geschilderd dan aanvankelijk was gepland. Deze wijziging werd echter nog in de voorbereidende fase gecorrigeerd want ook de nieuwe positie van de helm is ondertekend. Normaliter verloor de ondertekening na het aanbrengen van de verf haar functie als houvast voor de verluchter en was het niet de bedoeling dat deze in het eindresultaat zichtbaar zou zijn. Bij de meeste Zwedermeesters is dit ook niet het geval. De Meester van Baltimore 168 pakte het daarentegen anders aan. Nu het karakter van de ondertekening bekend is, kan deze op veel plekken worden herkend. De miniaturen in dit getijdenboek zijn geschilderd in een losse stijl en de verluchter had duidelijk niet de intentie de ondertekening overal weg te werken. De ondertekening fungeert tamelijk vaak als contourlijn van handen, voeten en het gelaat en bleef na voltooiing zichtbaar doordat het een organisch geheel vormde met de los aangebrachte verf.

Het Greiffenklau-missaal bevat een grote hoeveelheid onbeschilderde details, waarschijnlijk omdat de Zwedermeesters het handschrift onvoltooid lieten (dit wordt geïllustreerd in casus 4). Op enkele onbeschilderde plekken waar men een ondertekening zou verwachten, is echter niets te zien. Zo kijk je bij de man rechts in de menigte op fol. 65v rechtstreeks op het perkament (afb. 152), evenals bij een van de apostelen in de boot op fol. 23v (afb. 149). Meestal geeft een onbeschilderd detail echter wel een goed beeld van de onderliggende schets en levert het interessante observaties op, zeker in de gevallen waar het oppervlakte is gevuld met lijnen en patronen. Bij de Ongelovige Thomas staat op de borst van de tweede apostel van links een spel van diagonale lijnen (afb. 153). Men zou mogen aannemen dat het gekruiste patroon in de ondertekening correspondeert met het patroon dat geschilderd had moeten worden. Maar de kleding van vrijwel ieder figuur in dit missaal, zeker dat van de apostelen, wordt gekenmerkt door eenvoud en overwegend egale kleurvlakken, zonder patronen of decoratie. Het ruitpatroon had dus ofwel een andere functie óf de ondertekening was rijker en decoratiever opgezet dat het eindresultaat zou worden. De ondertekening van de onbeschilderde rand onderaan het dalmatiek van Stefanus op fol. 176r bevat twee patronen; een ruit aan de achterzijde van de split en kleine rondjes langs de voorkant (afb. 154). Het Zwedercorpus bevat geen andere voorbeelden van een dalmatiek met een gedecoreerde sierstrip, zodat ook hier het motief in de ondertekening onverklaard blijft.34 Dat een ondertekening met een cirkelpatroon niet per se hoeft te corresponderen met de geschilderde versie, bewijst de canonplaat in het Greiffenklau-missaal. De bladgrote Kruisiging is tot in de puntjes afgewerkt en er heeft geen onderzoek met infraroodreflectografie plaatsgevonden, maar de achterzijde van de

34 Het enige patroon dat hieraan voldoet is een gouden band (aurifries) op kazuifels, zoals bij de heilige Nicolaas in gebedenboek BPH 148, fol. 118v.

Page 161: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Instructies, ondertekeningen, wijzigingen en modellen

143

miniatuur geeft zicht op de ondertekening (afb. 155-156). Bij de man met de baard in roze kleding en een groene muts, is in de ondertekening op zijn schouder een band getekend met dezelfde rondjes als aan het dalmatiek bij Stefanus. In de eindversie werd dit patroon in roze verf overschilderd en met slechts twee donkere strepen geaccentueerd; de rondjes bleven achterwege.

De onbeschilderde onderdelen in de Stefanus-miniatuur geven tevens informatie over de werkmethode van de verluchter. Op hetzelfde bifolium, op fol. 181r, staat Vincentius van Zaragoza (afb. 157). De twee mannen lijken veel op elkaar; ze zijn duidelijk van hetzelfde model afgeleid. Ze zijn beide uitgevoerd in een blauwe dalmatiek met groene voering over een witte albe en staan tegen een rode achtergrond met goudtracering. Net als bij Stefanus bleven ook bij Vincentius enkele details onbeschilderd; de onderkant van zijn dalmatiek, zijn manipel, het boekblok en zijn voeten. Tevens vergat de verluchter het heiligenattribuut van Vincentius van verf te voorzien. De uitgespaarde vorm lijkt nu op het eerste gezicht op een zwaard of een palmtak, zoals gebruikelijk deze martelaar. Onder de rode verf van de achtergrond gaan echter nog drie gekromde punten schuil: het is een vleeshaak met een oog aan de onderkant om deze praktisch aan de muur te kunnen opbergen. Tijdens het aanbrengen van de achtergrond zijn de haken gemakshalve weggeschilderd met de intentie deze later in te vullen, wat klaarblijkelijk niet gebeurde. Vanwege de grote gelijkenis tussen de twee miniaturen is het opvallend dat er bij Stefanus details zijn ingeschilderd die bij Vincentius ontbreken. De meeste van deze details, zoals de manipel, het boek en de voeten, zijn bij Stefanus geschilderd met oranje verf. Het zou kunnen dat de onbeschilderde delen bij Vincentius eveneens uitgevoerd moesten worden in oranje verf, maar dat de verluchter na de miniatuur van Stefanus eerst aan een ander folio werkte en vergat naar Vincentius terug te keren. De miniaturen staan namelijk ieder aan een zijde van het bifolium; de verf aan de ene kant moest eerst drogen voordat de schilder zijn werk aan de andere kant kon voortzetten. Of wellicht waren de onbeschilderde delen bij Vincentius in een andere kleur gepland om meer onderscheid tussen de twee heiligen aan te brengen. Hoe dan ook, het lijkt er op dat de verluchter met dezelfde kleur verf aan meerdere miniaturen gelijktijdig werkte. Uit dit voorbeeld blijkt ook dat bij de heiligenvoorstellingen de achtergrond, inclusief goudtraceringen, vóór de figuren werd aangebracht.

Bovenstaande voorbeelden hebben betrekking op de oorspronkelijke ondertekening die direct op het perkament werd neergezet. In de Kruisdraging in getijdenboek Sotheby’s 72 is iets anders aan de hand (afb. 158 en 267). Maria en Johannes de Evangelist zijn volledig uitgevoerd in dekkende verf tegen de groene achtergrond van een heuvel en kunnen als voltooid worden beschouwd. Maar rechts van Johannes is in enkele witte en roze verfstreken nog een vrouwengezicht over de groene laag heen gezet; haar gezicht is niet uitgewerkt en haar nimbus is niet meer dan een zwarte lijn waarin de goudlaag ontbreekt. Links van Maria is door middel van twee zwarte lijnen een aanzet tot

Page 162: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 5

144

een vierde figuur geschetst. De buitenste ronde lijn diende voor de nimbus en de binnenste lijn volgt de achterkant van het hoofd. Deze miniatuur is een goed voorbeeld van het doorgaand creatief proces van de verluchter. Waarschijnlijker vond de schilder de compositie na voltooiing van de belangrijkste figuren te leeg en deed hij toevoegingen aan de originele opzet van de miniatuur in verschillende mate van afwerking.35 De figuren aan weerszijden van Maria en Johannes zijn in een voorbereidende fase blijven steken. Het voetje van de man in het zwart voor Maria en Johannes is eveneens in zwarte verf losjes over de groene verf neergezet, en zo ook de man met het zwarte hoofddeksel aan de rechterkant. Ook bij de Kindermoord in het Greiffenklau-missaal (afb. 159) is de man uiterst rechts over de reeds aangebrachte zwarte achtergrond toegevoegd en bij Aanbidding van de koningen in hetzelfde handschrift kwamen de twee herders er later bij (afb. 160).

Het technisch onderzoek met infraroodreflectografie, dat werd uitgevoerd op de drie uitgesneden bladgrote miniaturen uit het Egmond Brevier en de vier gehistorieerde bijbelfragmenten uit PC4, leverde opmerkelijk weinig zichtbare ondertekeningen op. Hieraan kunnen diverse oorzaken ten grondslag liggen. Zo hangt het resultaat van dit type onderzoek af van het materiaal dat voor de ondertekening werd gebruikt. De ondertekening kon worden aangebracht met een droog materiaal zoals houtskool, krijt of metaalstift, of met een vloeibaar materiaal waarbij gebruik werd gemaakt van een penseel of rietpen. Het is niet altijd mogelijk vast te stellen of een ondertekening is uitgevoerd in droog of nat materiaal.36 Met de infraroodreflectografische apparatuur worden alleen voorbereidende tekeningen geregistreerd die zijn aangebracht in een koolstofhoudend materiaal op een lichte ondergrond, zoals gemalen houtskool aangelengd met water waardoor een waterverfachtige substantie verkregen wordt. Lijnen in elk ander materiaal, zoals ijzergallusinkt, rood krijt of bruine inkt, worden op de opname transparant.37 In zo’n geval kan het zijn dat de ondertekening wel met het blote oog wordt waargenomen, maar dat deze op de IRR-montage verdwijnt. Een voorbeeld hiervan is te vinden in de bladgrote miniatuur met de Steniging van Stefanus uit casus 1. Bij de man links vooraan onthult de beschadigde verf van zijn witte tulband een bruin/grijze ondertekening die de lijnen van de omgebonden stof lijken weer te geven (afb. 226). Deze ondertekening, die direct op het perkament staat, is onzichtbaar op de infraroodreflectografie-montage; het is aangebracht in niet koolstofhoudend materiaal, mogelijk ijzergalinkt. De spiraalvormige ondertekening

35 Dergelijke toevoegingen zijn niet gebruikelijk. Faries (2009, p. 53) geeft een voorbeeld van Geertgen tot Sint Jans waarbij ook na het aanbrengen van de eerste verflaag nog een object werd toegevoegd. Met dank aan Micha Leeflang om mij hierop te wijzen. 36 Vroege Hollandse paneelschilders gebruikten in de meeste gevallen een vloeibaar materiaal (Faries 2009, p. 47 en p. 53 noot 6). 37 Ook als de ondertekening bedekt is door een zwarte of te dekkende verflaag is deze niet zichtbaar, evenmin als de uiteindelijke schildering exact met de voorbereidende lijnen overeenkomt (Faries 2009, p. 48).

Page 163: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Instructies, ondertekeningen, wijzigingen en modellen

145

onder de armen van een andere beul in dezelfde miniatuur is van een totaal ander karakter en werd waarschijnlijk aangebracht met een scherp pennetje of een ganzenveer (afb. 225). Deze scherpe spiraalvormige lijnen zijn wel uitgevoerd in een koolstofhoudend materiaal, aangezien deze door infraroodreflectografie worden geregistreerd. Het resultaat van het IRR-onderzoek op de vier bijbelfragmenten is beperkt tot enkele kleine wijzigingen van de verf ten opzichte van de ondertekening. In de initiaal met Johannes op Patmos blijkt dat de boom in de achtergrond uitbundiger was voorbereid dan uiteindelijk werd geschilderd (afb. 161 en 162). De vleugels van de engel waren puntiger gepland, wat het noodzakelijk maakte om tijdens het schilderen de vorm van de heuvel in de achtergrond aan te passen. Tevens is duidelijk zichtbaar dat de miniaturist de nimbus van de engel in de ondertekening als volledige cirkel tekende; de twee lijnen van de rand van de nimbus lopen door ter hoogte van de kin, terwijl in verf deze uiteindelijk slechts voor driekwart werd uitgevoerd. Om een perfecte cirkel te kunnen vormen gebruikte de verluchter waarschijnlijk een passer of een mal.

Ondanks aanwijzingen dat de Zwedermeesters contact met elkaar onderhielden en sommige bij elkaar in de leer zullen zijn geweest, leveren de ondertekeningen die door middel van technisch onderzoek of met het blote oog konden worden bestudeerd geen eenduidig beeld op over het gebruikte materiaal of hun karakter. Vrijwel alle voorbeelden zijn afkomstig van de Bressanone-meester of uit zijn subgroep. In getijdenboeken Baltimore 168 en Sotheby’s 72, in de witte tulband van de beul van de heilige Stefanus, in meerdere miniaturen in het Greiffenklau-missaal en in de Annunciatie in het Egmond Brevier op fol. 345v, komen de ondertekeningen overeen. De losse, brede lijnen zijn schetsmatig aangebracht, waarschijnlijk in een nat medium met een penseel en waterige inkt of verf. De voorbereidende schets is voor zover kan worden bepaald niet al te gedetailleerd, maar de belangrijkste onderdelen van de gezichten of kleding werden wel aangeduid. Soms is de ondertekening voorzien van motieven zoals gekruiste lijnen of rondjes, maar in hoeverre deze motieven corresponderen met de geplande schildering is onduidelijk. De arceringen in de kleding van Petrus in het bijbelfragment uit PC4, eveneens van de hand van de Bressanone-meester, zijn daarentegen scherper en dunner. De Bressanone-meester werkte de ondertekening altijd volledig weg terwijl de verluchter van Baltimore 168 de ondertekening deels bloot liet en integreerde in het eindresultaat. De enige zichtbare tekening uit de Zwolle-groep is de figuur in de marge in het missaal van Johan van de Zande op fol. 179v (afb. 163).38 Onder de gehistorieerde initiaal, tussen de kolommen in, is in zilverstift een man ten voeten uit getekend met zijn handen in gebed gevouwen. Het figuurtje, dat in een schetsfase bleef steken, kan tot de drôlerieën worden gerekend. Hoewel deze tekening niet hetzelfde karakter heeft als de overige

38 Dit mannetje tussen de kolommen is gelijktijdig en in hetzelfde materiaal aangebracht als het gekrulde acanthusblad in de marge op hetzelfde blad. Zie hiervoor hoofdstuk 3, ‘Artistieke wortels’.

Page 164: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 5

146

ondertekeningen die hier zijn besproken, is het verschil in materiaal en gedetailleerdheid opmerkelijk. Met de huidige staat van onderzoek valt echter niet te zeggen of dit aan de persoonlijke kenmerken van de Zwolle-meester ligt of wellicht aan de vroege datering van dit missaal. Wijzingen in verf Nadat de ondertekening was neergezet kon het schilderproces beginnen. De verluchter kon tijdens het schilderen wijzigingen aanbrengen, dus nadat de eerste verflagen waren aangebracht. Bij deze aanpassingen werden reeds geschilderde onderdelen weggeschilderd of werden details die waren uitgespaard in de achtergrond alsnog geëlimineerd. Soms zijn deze late wijzigingen met het blote oog zichtbaar, maar het is lang niet altijd duidelijk wat precies werd overschilderd. Infraroodreflectografie kan worden ingezet bij het opsporen en verklaren van wijzigingen in verf. Het onderzoek op de fragmenten in het Zwedercorpus leverde enkele interessante resultaten op. Wederom bevat het Greiffenklau-missaal enkele mooie voorbeelden van wijzigingen in verf, die om verschillende redenen hebben plaatsgevonden. De Geboorte van Johannes weerspiegelt de creatieve zoektocht van de verluchter (afb. 164). Voor deze voorstelling werd de miniatuur met hetzelfde onderwerp van Jan van Eyck in het Turijn-Milaangetijdenboek als uitgangspunt genomen (afb. 165).39 De verluchter keek goed naar zijn voorbeeld en nam enkele details nauwkeurig over, zoals het rode hemelbed, het balkenplafond en de groene jurk van de vroedvrouw met de stiksels en haar gouden heupketting. En net als in het Eyckiaanse voorbeeld strekt Elizabeth beide armen uit naar de zijkant van het bed, om haar kind te overhandigen aan de vroedvrouw. De vroedvrouw staat echter niet meer aan de rand van Elizabeth’s bed, maar heeft zich met de kleine Johannes ondertussen verplaatst naar de vader Zacharias aan de andere kant van de kamer. Het uitreikende gebaar van de kersverse moeder verliest hierdoor zijn doel. Het betreft hier geen kopieerfout van de verluchter, maar een wijziging in een stadium toen meerdere onderdelen van de voorstelling reeds in verf waren uitgevoerd. Aan de rand van het bed, vanaf het witte onderlaken, langs de rode deken tot aan de tegelvloer, is duidelijk een silhouet waarneembaar. De verluchter was dus aanvankelijk wel degelijk trouw aan het origineel van Jan van Eyck; hij had de vroedvrouw aan de muurzijde van het bed al uitgespaard bij het schilderen van het interieur. Pas in een later stadium, bij het aanbrengen van de figuren, verplaatste hij haar.

Technisch onderzoek op de drie bladgrote miniaturen uit het Egmond Brevier bracht overschilderingen aan het licht die zowel de zoektocht van de verluchter naar de juiste compositie illustreren, als het gebruik van visuele en tekstuele bronnen. De resultaten

39 Turijn, MCAA, ms. inv. no. 47, fol. 93v.

Page 165: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Instructies, ondertekeningen, wijzigingen en modellen

147

van de Steniging van Stefanus (Londen) zijn verwerkt in casus 1. De overige twee miniaturen worden hier besproken. De miniatuur met koning Salomo in de tempel (Cambridge 1-1960) stond aan het begin van de Dedicatione ecclesiae (afb. 166).40 De oud-testamentische koning knielt met opgeheven handen voor het altaar, zijn rug naar de toeschouwer gekeerd. Op het altaar staat een oude schriftrol, geflankeerd door vier figuren in een altaarkast. Aan beide zijden van de miniatuur komt een menigte van achteren aangelopen; vooraan mannen in lange mantels met hoofddeksels, daarachter toegestroomde Israëlieten in de gedaante van getonsuurde monniken. De man rechts vooraan, gekleed in rood met een blauw hoofddeksel, draagt de – nu vrijwel weggesleten – gouden kroon van Salomo. Het koor is verhoogd. De gekleurde mutsen van de toegestroomde menigte zijn tussen de pilaren zichtbaar en een van de toeschouwers steekt nieuwsgierig zijn neus over de afscheiding. Het bovenste deel van de miniatuur wordt vrijwel volledig in beslag genomen door architectuur; het diepe koor met ribgewelven en pilaren wordt aan de voorkant afgesloten door een onsierlijke kale bakstenen muur. De Inwijding van de tempel door Salomo is een ongebruikelijke voorstelling waarvan de Zwedermeesters vermoedelijk geen voorbeeld voorhanden hadden. De verluchter bleef voor sommige details dicht bij de tekstuele bron. Zo volgt de houding van Salomo de beschrijving in 1 Koningen: ‘Tijdens dit hele smeekgebed lag Salomo geknield voor het altaar van de Heer, met zijn handen ten hemel geheven.’ 41 De Ark des Verbonds, traditiegetrouw afgebeeld als een kist of als de stenen tafelen der wet, kreeg de vorm van een schriftrol dat als tekstdrager in de vijftiende eeuw al lang ondergeschikt was aan het boek.42 Voor andere elementen in de voorstelling greep de verluchter terug naar vertrouwde vormen. De zeer gedetailleerde beschrijving in de Bijbel van de tempel die werd opgericht voor de huisvesting van de Ark des Verbonds, werd volledig genegeerd. Het heiligdom werd afgebeeld als een gotische kerk met een kerkinterieur, inclusief altaarstuk en monniken in het koor. Hoewel deze discrepantie tussen de tekstuele bron en visuele uitvoering geen groot probleem moet zijn geweest – Oud Testamentische scènes spelen zich in het brevier doorgaans in een gotische kerk af – getuigt het onderzoek met infraroodreflectografie toch van enige wrijving tussen de twee. Boven het rode mutsje van de man rechts, steekt een punt van een bisschopsmijter uit die zowel op de IRR-montage als met het blote oog goed zichtbaar is (afb. 167-168). De opname laat verder zien dat links

40 Wormald & Giles 1982, vol. 2, pp. 528-529. Eerder werd deze miniatuur geïdentificeerd als De aanbidding van het wetboek door Joden in een gotische synagoge (Sotheby’s 1960, lot nr. 247) en Christus in de tempel (Keller 1969, p. 30). 41 1 Koningen 8:54 (Nieuwe Bijbelvertaling). 42 Tekst op de schriftrol ontbreekt, maar een vergelijking met de verschijning van de engel aan Zacharias in hetzelfde brevier (fol. 355r) maakt de identificatie zeker. Ook daar symboliseert het waarschijnlijk de Ark des Verbonds, hoewel deze in de tweede tempel, waar deze scène zich afspeelt, niet meer aanwezig was. Andere afbeeldingen van de Ark des Verbonds als schriftrol zijn mij niet bekend.

Page 166: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 5

148

aan de kale bakstenen muur aanvankelijk een sculptuur op een sokkel met een puntig hoofddeksel was bevestigd (afb. 169- 170).43 Een in het koor gesitueerd beeld werd eveneens verwijderd; boven de ronding in het altaarstuk staat een bruine rechthoek die de onderkant of sokkel van een beeld lijkt te zijn (afb. 171-172). Uit de IRR-montage blijkt dit een hoog beeld te zijn geweest, wat nu deels wegvalt in het zilveren raam. Getuige de context van een gotische kerk, kan het niet anders dan een heilige zijn geweest die door zijn positie in het midden van de voorstelling vermoedelijk te veel nadruk kreeg. De wijze waarop de verluchter de tempel van Salomo aanvankelijk had geschilderd, in de vorm van een gotische kerk inclusief een bisschop en beelden op het altaar en aan de muur, moest blijkbaar in een latere schilderfase worden ingeperkt om de oud-testamentische koning Salomo centraal te laten staan.

De aanpassingen op het Utrechtse blad met de Opstanding zijn ingrijpender (Utrecht 12.C.17). In deze miniatuur werden twee afzonderlijke gebeurtenissen, de Opstanding en de aankomst van de drie Maria’s bij het graf, samengevoegd tot één voorstelling (afb. 173). Christus stapt uit de kist op het moment dat de drie Maria’s vanaf de linkerkant aan komen lopen. Rondom de kist slapen vier soldaten, onbewust van het wonder dat boven hun hoofden plaatsvindt. Op de montage is duidelijk zichtbaar dat de positie van de kist tijdens het schilderen is gewijzigd (afb. 174). Aanvankelijk was deze schuiner in het beeldvlak geplaatst, doorlopend tot achter de enkels van de rechter soldaat. Voor de positie en houdingen van de soldaten vooraan is een miniatuur van de Gebroeders Van Limburg uit de Belles Heures als voorbeeld genomen (afb. 175).44 Alleen de achterste soldaat aan de rechterkant wijkt van dit model af; in de versie van de Gebroeders Van Limburg hangt de wachter voorover op de kist met zijn hoofd in zijn armen, terwijl hij in het Utrechtse blad juist achterover leunt. Deze soldaat verdwijnt deels achter het witte kleed van Christus, dat op die plek uitsteekt alsof er een anatomisch incorrecte knie onder schuil gaat. De witte verf van het kleed is beschadigd en legt een onderlaag bloot in dezelfde rood/oranje kleur als werd gebruikt in de kleding van de soldaat. Het lijkt aannemelijk dat op de plek van het witte kleed van Christus aanvankelijk de soldaat in een andere pose was geschilderd, mogelijk overeenkomstig het model van de Gebroeders Van Limburg. Ook de IRR-montage laat zien dat er op deze plek in de compositie naarstig werd gezocht naar de juiste vormen. Door de verplaatsing van de kist was overschildering van de soldaat noodzakelijk, en aangezien de soldaat al in verf was uitgevoerd moet deze wijziging in de compositie in een laat stadium zijn doorgevoerd. Dit wordt gestaafd door de oude stand

43 Beelden aan de buitenmuur van een gebouw komen in het Egmond Brevier vaak voor, bijvoorbeeld op fols. 335v en 403r. Het is aannemelijk dat ook aan de rechterkant van de gevel een beeld stond, maar dat is op de IRR-montage niet duidelijk zichtbaar. 44 New York, CC, 1954 (54.1.1), fol. 152v. De originele voorstelling is gespiegeld. Ook het landschap in beide miniaturen vertoont overeenkomsten. Over de Belles Heures: Husband 2008. Over de overeenkomsten tussen de twee miniaturen: Nijmegen 2005, cat. nr. 126 (Dückers).

Page 167: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Instructies, ondertekeningen, wijzigingen en modellen

149

van de kist die op de IRR-opname niet in ondertekening, maar in verf zichtbaar is: ook de kist was al in verf uitgevoerd. De verplaatsing van de kist had tevens ingrijpende gevolgen voor de rest van de voorstelling. De noodzaak van de wijziging moet worden gezocht in de combinatie van de Opstanding en de aankomst van drie Maria’s bij het graf. Hoewel deze combinatie niet gebruikelijk is, zijn er enkele andere voorbeelden bekend, waaronder in het iets oudere Greiffenklau-missaal (afb. 176-178).45 De versies verschillen sterk van elkaar, maar hebben één iconografisch detail overeenkomstig dat in beide Zwedervoorstellingen ontbreekt: de aanwezigheid van een engel. De engel zit op of naast de tombe en vormt een visuele en iconografische buffer tussen Christus en de vrouwen. In het Greiffenklau-missaal was de engel niet noodzakelijk omdat de vrouwen van achteren aankomen en de tombe nog niet hebben bereikt. Op de Utrechtse miniatuur was de hemelse boodschapper aanvankelijk wel degelijk opgenomen, maar kwam in de uiteindelijke versie te vervallen. De IRR-montage laat zien dat tussen de hoofden van Christus en de voorste Maria een extra persoon in de voorstelling was gepland: zowel met het blote oog als met infrarood reflectografie is een zwarte ronde rand zichtbaar (afb. 173 en174). Door de verf schemert een laag bladgoud wat deze ronde vorm onmiskenbaar tot een nimbus maakt. Vanaf de nimbus loopt op de IRR-montage aan de rechterkant de gebogen lijn van een rug naar beneden. Deze weggeschilderde figuur zat met het gezicht naar de Maria’s toegekeerd en kan alleen maar een engel zijn geweest. Deze engel was gepositioneerd op de huidige plek van Christus en moest blijkbaar wijken toen werd besloten de Verlosser aan de voorstelling toe te voegen. Dit gebeurde op het moment dat de soldaat aan de rechterkant en de kist in diagonale positie al waren geschilderd; bij een compositie met zowel de engel als Christus zou er voor deze soldaat van begin af aan al geen plek zijn geweest. Dat de tombe is verplaatst om ruimte te maken voor Christus, wordt ondersteund door een donker stuk in paarse verf tussen hem en Maria dat werd geschilderd om de kist meer diepte te geven.

Het Egmond Brevier, waaruit deze miniaturen afkomstig zijn, werd vervaardigd in opdracht van Arnold van Egmond, rond 1435-1440. De algemeen werkleider die het project initieerde zal iemand uit Arnolds directe omgeving zijn geweest. Op de hoogte van de wensen van zijn opdrachtgever, bemachtigde hij de benodigde materialen en huurde geschikte ambachtslieden in. Zoals blijkt uit de analyse van het handschrift in casus 6, lijkt het er sterk op dat deze algemeen werkleider de coördinatie van de verluchting in handen

45 Hamburger (1988, pp. 22-23) noemt het Casanatense-missaal (Rome, BC, ms. 1909, fol. 166r, Avignon tussen 1390-1408. afb. 299), Turijn-Milaangetijdenboek (Turijn, MCAA, ms. inv. no. 47, fol. 77v, voltooid of overschilderd in Vlaanderen, ca. 1440) en een versie van de Bedfordmeester (Parijs, BA, ms. 621, fol. 165r). Naast het Egmond Brevier kan ik er nog drie aan dit lijstje toevoegen: Historiebijbel (Den Haag, KB, ms. 78 D 38 II, fol. 196v, Utrecht, ca. 1431 door Claes Brouwer), Greiffenklau-missaal, fol. 98v (Utrecht, ca. 1435, Zwedermeesters) en Een nuttelijc boec den kerstenen menschen (Berlijn 1612, fol. 145r, Utrecht, 1430-1440, tekenaar Haagse Bijbels 78 D 38).

Page 168: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 5

150

legde van de Bressanone-meester en hem instructies gaf over de onderwerpen die moesten worden geschilderd. Uit de analyse van het werkproces in de drie bladgrote miniaturen blijkt dat deze instructies in de eerste instantie algemeen en weinig gedetailleerd zullen zijn geweest. Voor de voorstellingen nam de verluchter vertrouwde motieven en composities als uitgangspunt. Alle wijzigingen in deze miniaturen, groot of klein, vonden plaats op een moment waarop reeds met schilderen was begonnen. Hoewel dit een indicatie kan zijn dat de Bressanone-meester zelf op zoek was naar de juiste vormen, is het waarschijnlijker dat de algemeen werkleider tijdens een van zijn voortgangscontroles de drijvende kracht achter de aanpassingen was. Dit kan worden afgeleid uit de aard van de veranderingen. Die zijn namelijk niet alleen compositorisch, maar ook iconografisch en leidden ertoe dat de voorstelling dichter bij de Bijbeltekst kwam te staan. Omdat dit de enige drie bladgrote miniaturen in het brevier zijn, zal er veel belang zijn gehecht aan een juiste representatie.

Modellengebruik De Zwedermeesters vonden niet voor iedere opdracht het wiel opnieuw uit. Zij vertrouwden op modeltekeningen en voorbeeldschetsen die in de werkplaats aanwezig waren en aan de hand waarvan zij een bepaalde compositie konden herhalen of naar wens konden aanpassen.1 Een modeltekening kan worden gedefinieerd als een technisch hulpmiddel om een compositie in stand te houden en hoorde tot de standaarduitrusting van een verluchter zoals penselen en verf.2 Het was door middel van modellen dat iconografieën en compositorische elementen werden overgedragen van de ene kunstenaar op de ander, waarmee ze tevens als hulpmiddel dienden om nieuwe vormen vanuit het buitenland te introduceren en stijlen te creëren. Soms werden ze geconsulteerd als er een ongebruikelijke iconografie moest worden geschilderd. Een modeltekening kon enkel de figuren bevatten, kleinere details zoals houdingen of gebaren, alleen de architectuur of het landschap, maar uiteraard ook een volledige voorstelling. De verluchter kon besluiten alleen details over te nemen, de compositie te spiegelen of te veranderen. Modellen konden zijn gebundeld in een schets- of patroonboek of worden bewaard als losse tekeningen in portfolio’s.3 Volgens Rob Scheller was deze laatste vorm het meest praktisch bij gebruik in

1 Voor algemene informatie over kopieerpraktijken van miniaturisten: Farquhar 1976, pp. 76-69; Alexander 1989; Alexander 1992, pp. 50-51; Cardon 2002. Voor de invloed van Franse, Duitse en Zuid Nederlandse kunstenaars op Noord-Nederlandse verluchters: Marrow 1991. 2 Scheller 1963, p. 3. 3 Over middeleeuwse schetsboeken: Scheller 1963; Lehmann-Haupt 1972 (Göttingen Modelboek, ca. 1450. Göttingen, NSUB, ms. (Cod. Ms./Uffenb. 51. Handschrift online te raadplegen. Zie bibliografie); Backhouse 1975; Roosen-Runge 1981 (Modelboek van Stephan Schriber, 1494. München, BSB, ms. Cod. Icon. 420. Handschrift online te raadplegen. Zie bibliografie); Scheller 1995.

Page 169: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Instructies, ondertekeningen, wijzigingen en modellen

151

een werkplaats.49 De collectie voorbeelden van de Zwedermeesters bestond uit schetsen naar het werk van andere verluchters, maar waarschijnlijk ook uit losse figuren of details, zoals handgebaren, die konden worden ingezet bij het opbouwen van nieuwe composities. Modeltekeningen konden afkomstig zijn van andere kunstenaars, maar konden eveneens binnen de werkplaats zijn ontstaan.

Voor modellengebruik door de Zwedermeesters is ruimschoots aandacht geweest.50 In de literatuur werd hun gebruik van het werk van anderen veelal gepresenteerd in de vorm van een opsomming, met als voornaamste doel te illustreren dat deze praktijk plaatsvond en om te inventariseren met welk werk van welke kunstenaars de Zwedermeesters vertrouwd waren. Aan deze reeds lange opsomming van voorbeelden kunnen ontelbare details, gebaren, gebouwen of interieurs toegevoegd worden die overeenkomsten vertonen met hoofdzakelijk de Franse miniatuurkunst. Aangezien modeltekeningen probleemloos naar smaak en inzicht konden worden aangepast, rijst er soms het vermoeden van een onderliggende modeltekening maar kan dit niet overtuigend bewezen worden.51 Het is niet mijn doel een volledig overzicht te creëren van het modellengebruik van de Zwedermeesters door nog meer voorbeelden aan te dragen. Mijn doel is om het gebruik van modeltekeningen in de context van de werkplaatspraktijk te plaatsen. Wat was de herkomst en de datering van de modeltekeningen? Hoe en in welke vorm kregen de Zwedermeesters deze in hun bezit? Wat voor effect had de intrede van een nieuwe compositie op de werkwijze van de verluchters? Bleven de oudere composities die tot dan toe dienst hadden gedaan in zwang of werden deze bij aankomst van het nieuwe model afgedankt? Gaat het hier uitsluitend om losse voorstellingen of geldt dit ook voor cycli? En gingen de verluchters uit de Zwolle-groep en de Bressanone-groep ieder anders met modellen om? Herkomst en datering van modeltekeningen De collectie tekeningen naar werk van andere kunstenaars waartoe de Zwedermeesters toegang hadden, moet omvangrijk zijn geweest. Hoofdzakelijk zijn zij afkomstig van

49 Scheller 1963, p. 7. 50 Literatuur over modellengebruik door de Zwedermeesters: Delaissé 1968, p. 25; Utrecht / New York 1989, pp. 74, 99, 102, 104-105, 116; Marrow 1991, pp. 57-60; Van Buren 1991, noot 68; Nijmegen 2005, cat. nrs. 49 en 126 (Dückers); Dückers 2009a, pp. 159-189 (met in de appendices 1a-c schema’s waarin het gebruik van motieven van de Gebroeders Van Limburg door Noord-Nederlandse verluchters inzichtelijk is gemaakt). 51 Dit leidde soms tot tegenstrijdige verwijzingen. De Annunciatie in Sotheby’s 72 (fol. 44r) is volgens The Golden Age vergelijkbaar met de Très Belles Heures de Notre Dame (Parijs, BNF, ms. N.a. lat. 3093, p. 28. Utrecht / New York 1989, pp. 104-105). Volgens Dückers (2009a, pp. 172-179) grijpt deze voorstelling daarentegen terug naar versies van de Gebroeders Van Limburg in de Belles Heures (New York, CC, ms. 1954 (54.1.1), fol. 30r) en de Très Riches Heures (Chantilly, MC, ms. 65, fol. 26r).

Page 170: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 5

152

boekverluchters, maar er zijn ook voorbeelden uit de paneelschilderkunst en zelfs de prentkunst als bron is gesuggereerd. De traceerbare modellen uit de miniatuurkunst zijn afkomstig van grote namen uit Parijs, zoals Jacquemart de Hesdin, de Gebroeders Van Limburg, de Seilernmeester en de Boucicautmeesters.52 Voorbeelden uit de Noordelijke Nederlanden zijn geringer. De Zwedermeesters maakten veelvuldig gebruik van enkele miniaturen in het Turijn-Milaangetijdenboek, die tussen 1422 en 1424 door Jan van Eyck zouden zijn vervaardigd tijdens zijn verblijf in Den Haag.53 Met betrekking tot de Noordelijke Nederlanden gebruikten de Zwedermeesters voornamelijk dezelfde motieven als de verluchters uit het Berlijnse gebedenboek van Maria van Gelre. De relatie tussen deze schilders, die tot nu toe grotendeels onopgemerkt bleef, kwam ter sprake in hoofdstuk 3.

Voorbeelden waaruit kennis van paneelschilderkunst blijkt zijn beperkt.54 James Marrow merkte op dat uit enkele miniaturen in het Egmond Brevier kennis zou blijken van het Lamgods van Jan van Eyck, dat werd voltooid in 1432. In hoofdstuk 3 werd echter gedemonstreerd dat de miniaturen die Marrow ter illustratie van deze stelling geeft werden geschilderd door de Profetenmeester, een verluchter van wie onduidelijk is of hij zijn opleiding binnen de Zwedergroep genoot of dat hij voor zijn werk aan het Egmond Brevier werd ingehuurd. Dat de andere Zwedermeesters kennis hadden van het Lamgods, kan niet worden aangetoond. Tevens is er een relatie gelegd tussen de Zwedermeesters en de schilderkunst van Konrad Witz. De heilige Dorothea in het Egmond Brevier en de Roeping van Petrus in het Greiffenklau-missaal zouden respectievelijk teruggaan op de personificatie van Ecclesia in Witz’ altaarstuk in Bazel en de Wonderbaarlijke Visvangst in Musée d'Art et d'Histoire in Genève (afb. 129-130, 116, 179). Dit punt werd door enkele auteurs ondersteund door de theorie dat de Bressanone-meester met bisschop Zweder van Culemborg meereisde naar het concilie te Bazel in 1432, en aldaar kennis nam van het werk van Konrad Witz. Deze theorie is onjuist.55 Dat de datering van de werken zo dicht bij elkaar ligt, lijkt een indicatie dat de Zwedermeesters en Konrad Witz teruggrepen op een gemeenschappelijk model. Hetzelfde lijkt te gelden voor de Triniteit in het Greiffenklau-missaal en het schilderij van de Meester van Flémalle in de Hermitage in Sint Petersburg,

52 De herkomst van de Franse modellen die de Zwedermeesters gebruikten vertonen grote overeenkomsten met die van de Zuid Nederlandse Meester van Arsenal 575, die werd bestudeerd door Farquhar. Farquhar (1976, p. 69) uit zijn gebruik van overwegend Franse modellen de conclusie dat de Meester van Arsenal 676 artistiek werd gevormd in deze gebieden en mogelijk zelfs daar zijn werk uitvoerde. Uit het feit dat verluchters uit de Noordelijke Nederlanden eveneens het werk van deze Franse meesters gebruikten, kan een dergelijke conclusie niet worden getrokken. Het geeft alleen maar aan dat de modellen naar grote Franse meesters een grote verspreiding kenden. 53 Over de lokalisatie en datering van de miniaturen in het Turijn-Milaangetijdenboek, evenals de toeschrijving aan Jan van Eyck, is onder onderzoekers nog allerminst consensus bereikt, zie: Krinsky 2014. 54 Volgens The Golden Age (Utrecht / New York 1989, p. 111) is de Opwekking van Lazarus in getijdenboek Den Haag 79 K 2 mogelijk afgeleid van een verloren paneelschildering. Hiervoor ontbreekt argumentatie. 55 Zie hoofdstuk 3, noot 75.

Page 171: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Instructies, ondertekeningen, wijzigingen en modellen

153

die eveneens ongeveer gelijktijdig werden vervaardigd (afb. 180-181). Het laatste voorbeeld uit de paneelschilderkunst is het enige model met een Italiaanse herkomst: de Presentatie in de tempel van Ambrogio Lorenzetti werd door de Zwedermeesters gebruikt voor getijdenboek Cambridge 141 (zie casus 2, afb. 234-235). Met de betrekking tot de prentkunst bestaan er paralellen tussen de gravure met de Negen Roofdieren van de Meester van de Speelkaarten en de beren in de randdecoratie in het Zwolse missaal van Johan van de Zande en in het Egmond Brevier (afb. 182-184).56 De Meester van de Speelkaarten was actief vanaf halverwege de jaren ’30, terwijl het Zwolse missaal circa twintig jaar eerder werd vervaardigd. De overeenkomsten zijn te algemeen en de verschillen te groot om te kunnen stellen dat de Zwedermeesters kennis van deze gravures hadden.57 Vermoedelijk bedienden zij zich van algemene motieven die onder kunstenaars circuleerden.

De datering van de gebruikte modellen omvat een ruime periode: van het begin van de veertiende eeuw tot aan de eerste kwart van de vijftiende eeuw. Sommige composities werden door de Zwedermeesters al enkele jaren na vervaardiging van het origineel nagevolgd. 58 Zo werd de Presentatie in de tempel van de Franse Mazarinemeester uit circa 1415 gebruikt in het Bressanone-missaal in circa 1425-1426, en werden vanaf dat moment ook composities uit het Turijn-Milaangetijdenboek nagevolgd, die in 1422-1424 in Den Haag zouden zijn geschilderd. De geografische herkomst is daarentegen minder divers. Hoewel de Noordelijke Nederlanden en Italië zijn vertegenwoordigd, vindt verreweg het grootste deel van de bronnen zijn oorsprong in Parijs. Overdracht en karakter van de modeltekeningen Hoe de Zwedermeesters in het bezit kwamen van Franse en Italiaans modeltekeningen, evenals de wijze waarop zij kennis namen van de tekeningen naar het Turijn-Milaangetijdenboek, zal gissen blijven. Het kan zo goed als worden uitgesloten dat de Zwedermeesters de meeste versies die wij als origineel beschouwen eigenhandig hebben bestudeerd en gekopieerd, hoewel ik deze optie voor het gebedenboek van Maria van Gelre 56 Utrecht / New York 1989, p. 114. Over de relatie tussen de speelkaarten en de Kleefmeester is veel geschreven: Van Buren & Edmunds 1974; Alexander 1992, p. 174, noot 25 voor meer literatuurverwijzingen. Voor parallellen met incunabelen en vijftiende-eeuwse Nederlandse handschriften: Calkins 1978b. 57 In dat geval zou de uil op fol. 324r van het Egmond Brevier waarschijnlijk grotere overeenkomsten vertonen met het exemplaar op de King of Birds, zoals bij de Kleefmeester wel het geval is (New York, MLM, ms. M 945, fol. 90r). 58 Farquhar (1976, p. 72) benadrukt dat wat wij nu als origineel beschouwen, dat niet per se hoeft te zijn. In deze context gebruik ik de term origineel voor de overgeleverde versies in verf die zo dicht mogelijk de Zwederversie nadert. Het is goed mogelijk dat ook deze niet de eerste versie van de compositie is, of dat ze beiden afstammen van een gezamenlijke bron. Indien er geen andere voorbeelden voorhanden zijn, beschouw ik deze als origineel.

Page 172: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 5

154

open houd. De meeste handschriften waarin veel van de originelen zich bevinden, waren ten tijde van de actieve periode van de Zwedermeesters in bezit van hooggeplaatste figuren zoals hertog Jan van Berry en Jan van Beieren. De schetsen die de Zwedermeesters in bezit hadden, zullen afkomstig zijn geweest van kunstenaars die wel in staat waren een snelle kopie van het oorspronkelijke werk te maken en die waarschijnlijk keer op keer werden nagetekend door verluchters die erin geïnteresseerd waren, met afwijkingen, variaties en gespiegelde weergaven tot gevolg.59

Rob Dückers suggereerde dat het werk van de Gebroeders Van Limburg door henzelf is meegenomen naar het Noorden tijdens een van hun bezoeken aan hun geboortestad Nijmegen.60 Het gebedenboek van Maria van Gelre in Berlijn ondersteunt deze theorie. Maria van Gelre, een Franse prinses die trouwde met de hertog van Gelre, had familiebanden met de Franse hertog Jan van Berry met wie zij contact onderhield.61 Ten tijde van de vervaardiging van haar gebedenboek brachten twee van de broers een bezoek aan Nijmegen voor familiezaken, een moment waarop er contact kan zijn geweest tussen hen en de verluchters in dienst van Maria. Dit gebedenboek is een belangrijke schakel in de overdracht van het werk van de Gebroeders Van Limburg naar de Zwedermeesters, zoals is geïllustreerd bij de bespreking van hun artistieke wortels in hoofdstuk 3.

De Zwedermeesters waren de eersten in Utrecht die de miniaturen van uit het Turijn-Milaangetijdenboek navolgden. Omdat de eerste versies hiervan zo kort na de aangenomen vervaardiging van de miniaturen in Den Haag gedateerd kunnen worden, is wel gesuggereerd dat er een directe relatie tussen de verluchters moet zijn geweest: de Zwedermeesters zouden actief zijn geweest in het atelier van Van Eyck of zelfs aan het Turijn-Milaangetijdenboek hebben meegewerkt.62 Beide theorieën zijn niet aan de hand van archiefmateriaal of stijl te onderbouwen. Het verschil in stijl, zelfs als de modeltekening nauwkeurig wordt gevolgd, vormt juist een van de belangrijkste argumenten tegen deze suggestie: de Zwedermeesters zetten modellen stilistisch volledig naar hun hand, zoals goed is te zien bij een vergelijking van hun Ontdekking van Kruis door Keizerin Helena in het Greiffenklau-missaal met het origineel in het Turijn-Milaangetijdenboek (afb. 185-186).

Voor zover bekend zijn er geen modeltekeningen overgeleverd die met zekerheid in het bezit van de Zwedermeesters kunnen zijn geweest. De enige serieuze kandidaat is de tekening van de Aanbidding van de Koningen in Berlijn, waarop de Zwedermeesters

59 Van Buren 1986, p. 103. 60 Dückers 2005, p. 73. Voor de Gebroeders Van Limburg in Nijmegen, Parijs en Brugge: Niessen, Roelofs & Van Veen-Liefrink 2005. 61 Zie hoofdstuk 3, noot 20. 62 Châtelet 1981, pp. 81-83. König (2003, noot 41) wijst deze toeschrijving terecht af.

Page 173: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Instructies, ondertekeningen, wijzigingen en modellen

155

meerdere miniaturen baseerden (afb. 187).63 Getuige de grote overeenkomsten, hadden zij inderdaad duidelijk kennis van deze of een soortgelijke tekening (afb. 188-189). Stephanie Buck schreef de Berlijnse tekening om die reden toe aan een van de Zwedermeesters, als kopie naar een verloren gegaan origineel van ‘Hand G’ uit het Turijn-Milaangetijdenboek of van Jan van Eyck zelf. Zij betoogt dat tijdens het kopiëren van de secundaire onderdelen van de tekening de eigen stijl van de kopiist het sterkste naar boven kwam en hij op die plekken van het origineel van Van Eyck afwijkt. Op deze plekken zou de Zwederstijl dus naar voren zijn gekomen. De kenmerken die zij aandraagt, zoals de driedimensionale rand langs de onderzijde van de tekening en repoussoirs, zijn echter niet overtuigend aangezien deze geen standaardonderdeel van de Zwederstijl vormen. De rand komt in het corpus slechts drie keer voor: uitsluitend in één katern in het Egmond Brevier uit circa 1440.64 Het repoussoir – volgens Buck een geliefd visueel middel bij de Zwedermeesters – was eveneens ongebruikelijk en de spaarzame voorbeelden wijken sterk af van die op de tekening. De menigte aan de rechterkant, die door een spleet in de rotspartijen de stal nadert, komt op soortgelijke wijze inderdaad in enkele Zwederhandschriften voor. Dit kenmerk vinden we echter al in de Italiaanse kunst uit de veertiende eeuw.65 Stilistisch, bijvoorbeeld in de gezichten, zijn er evenmin overtuigende overeenkomsten aanwijsbaar waaruit blijkt dat er voor deze specifieke tekening een Zwedermeester verantwoordelijk was.

Ondanks dat fysieke tekeningen ontbreken, kan er wat worden gezegd over het karakter van de modeltekeningen die de Zwedermeesters in bezit hadden. Soms is het duidelijk dat de tekeningen zowel de figuren bevatten, als (een groot deel van) de architectuur of het landschap. Voorbeelden hiervan zijn de Eyckiaanse Ontdekking van het Heilig Kruis (afb. 185-186), de Dodenmis van de Boucicautmeesters (afb. 190-191) en de Onthoofding van Johannes de Doper van de Gebroeders Van Limburg (afb. 192-193). Van de Geboorte van Johannes uit het Turijn-Milaangetijdenboek waren de Zwedermeesters in ieder geval in bezit van de gehele voorste ruimte. Of het model eveneens de achterste ruimte met het doorkijkje naar de ruimte met Zacharias bevatte is onduidelijk; zij

63 Berlijn, SMB-KK, KdZ 4244. Voor een uitgebreid literatuuroverzicht van alle toeschrijvingen per auteur: Buck 2001, pp. 61-62. Buck definieert deze tekening als een verluchters kopie van een compositie van grotere schaal. Dit wordt door König (2003, pp. 221-222) ondersteund. Walter Gibson (1984, p. 161) twijfelt eraan dat deze tekening, of het vermeende origineel, de bron is van de compositie die door generaties Nederlandse verluchters werd gebruikt. Afwijkingen tussen de Berlijnse tekening en de latere reeks van Nederlandse miniaturen maakt het volgens hem waarschijnlijker dat deze beide onafhankelijk zijn ontstaan vanuit een gezamenlijke bron. 64 Buck noemt de miniatuur waarop Arnold van Egmond voor de Heilige Nicolaas geknield zit (fol. 324r). De andere twee randen bevinden zich op andere dubbelbladen in hetzelfde katern, op fols. 323v en 325v. 65 Er zijn overeenkomsten met een tekening van de Aanbidding van de herders in het Louvre, Italiaanse school, ca. 1350/1400, van Meester Kopiist Altichiero (Parijs, Louvre, Album Bonfiglioli-Sagredo-Rothschild, 841 DR à 860 DR: 844 DR/ Recto). Met dank aan Claudine Chavannes-Mazel om mij op deze tekening te wijzen.

Page 174: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 5

156

schilderden dit geen enkele keer.66 Het is wel onmiskenbaar dat de Zwedermeesters bekend waren met het kleurgebruik van Van Eyck, aangezien zij in vrijwel al hun versies het rode bed met de groene jurk van de vroedvrouw herhaalden. Wellicht bevatte de modeltekening kleuraanduiding of hadden zij kennis van het origineel. Ook de modeltekening van de Presentatie in de tempel naar de Mazarinemeester omvatte zowel de figuren als het interieur, zoals wordt geïllustreerd in casus 2. Als de versies van de Zwedermeesters worden vergeleken die van de Mazarinemeester, blijkt dat de tussenliggende modeltekening van het Franse origineel moet hebben afgeweken op het punt van de handgebaren en het aantal afgebeelde figuren. Afwijkingen in het kleurenpalet is een sterke indicatie dat de modeltekening geen kleuraanduiding bevatte.

Gebruik van modeltekeningen Als eenmaal is vastgesteld dat er aan een compositie een modeltekening ten grondslag ligt, wordt het mogelijk te achterhalen op welke wijze de Zwedermeesters deze tekening in hun eigen werk gebruikten. De komst van de nieuwe composities van Van Eyck leken zo’n impact op hen te hebben gehad, dat zij deze direct op allerlei manieren inzetten. Hun selectieve gebruik van modeltekeningen zorgde ervoor dat er vooral kleine details werden overgenomen, in plaats van de volledige compositie. De Geboorte van Johannes de Doper van Van Eyck is hiervan een goed voorbeeld (afb. 165). Het imposante rode hemelbed komt in het Zwedercorpus zeven maal voor, meestal in geboortescènes, maar ook in een miniatuur met Tobit en Anna en een Sterfscène van Alexander de Grote (afb. 105, 164, 197-201).67 Veelal draagt een van de aanwezige vrouwen de kenmerkende groene jurk uit het origineel. Het houten tafeltje met deurtjes, een koperen kan, schalen en mandjes, komt terug in de Geboortescène van Maria in Sotheby’s 72 en het sterfbed van Alexander. Tevens staat het tafeltje naast koning David als hij de klokken bespeelt in de Lochorst Bijbel (afb. 202) en echoot het vaatwerk door op de vensterbankjes in de schenkingsminiatuur in het Psalmencommentaar in Parijs en bij Hiëronymus (?) in zijn studeervertrek in de Lochorst Bijbel (afb. 68, 203).68 Het stilleven met de kannen boven de deur bij Van Eyck,

66 Dat er wel tekeningen naar Van Eyck inclusief de achterkamer circuleerden illustreert de Geboorte van Mozes in de Historiebijbel Londen, BL, ms. Add. 38.122, fol. 73v (ca. 1450-1475). 67 Marrow 1991, p. 58. Corsair, de internetpagina van The Morgan vermeldt dat volgens Tolnay het rode bed in het Egmond Brevier op fol. 277v is overgenomen van het Arnolfini-portret. Er zijn geen aanwijzingen dat de Zwedermeesters kennis hadden van het Arnolfini-portret. 68 Panofsky (1971, p. 103) schrijft eveneens de convex-spiegel in de schenkingsminiatuur in het Psalmencommentaar in Parijs (ca. 1433-4) aan Van Eyck toe, omdat ditzelfde motief in het Arnolfini-portret (1434) voorkomt. Delaissé (1968, p. 26, noot 37) zet hier terecht vraagtekens bij. In de Lochorst Bijbel, deel III, fol. 273v (ca. 1425) hangt ook al een ronde spiegel aan de muur.

Page 175: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Instructies, ondertekeningen, wijzigingen en modellen

157

was de inspiratie voor de servieskast bij Judas die de zilverlingen ontvangt in het Greiffenklau-missaal (afb. 204 en 205).

Op dezelfde wijze werd omgegaan met figuren, die als losse decorstukken uit de oorspronkelijke context werden gehaald en in nieuwe composities hun plek vonden. Een goed voorbeeld hiervan is de creatie van de Steniging van Stefanus uit het Egmond Brevier, die wordt besproken in casus 1. De Zwedermeesters namen een model van de Gebroeders Van Limburg als uitgangspunt, en vulden deze aan met losse figuren die zijn terug te leiden naar verschillende andere composities. De knielende bode in de het Gebed op het strand, wederom uit het Turijn-Milaangetijdenboek, wordt door de Zwedermeesters herhaald in de Lochorst Bijbel, Een Nuttelic boeck in Berlijn en in een van de bijbelfragmenten uit PC4 (afb. 52, 206-208).69 De reeds genoemde Berlijnse tekening met de Aanbidding van de Koningen werd door de Zwedermeesters meerdere malen volledig nageschilderd (afb. 187). Maar de koning met de lange getailleerde jas komt ook buiten de context van de Aanbidding voor, zoals in de Lochorst Bijbel (afb. 209-210). Circa tien jaar daarna ging keizerin Helena in het Greiffenklau-missaal nog steeds gekleed in dezelfde jas (afb. 211).70 Andere figuren die duidelijk teruggaan op hetzelfde model zijn Barbara in getijdenboek Cambridge 141 en Dorothea in getijdenboek Den Haag 79 K 2 (afb. 212-213). Jeremia in de Lochorst Bijbel (afb. 150) wordt herhaald in de profeet Baruch (afb. 210), in licht gewijzigde vorm bij profeet Sefanja in deel II, fol. 477r en als toeschouwer bij de Prediking van Johannes de Doper in het Egmond Brevier (afb. 214). Laurentius en Vincentius van Zaragoza in respectievelijk gebedenboek BPH 148 en het Egmond Brevier zijn eveneens tweelingbroers (afb. 8, 215). Maar waar de vlakke uitgestoken linkerhand bij Laurentius dient om diens heiligenattribuut omhoog te houden, is hetzelfde handgebaar voor Vincentius ongelukkig gekozen: in plaats van het boek vast te houden blijft deze nu op miraculeuze wijze aan zijn hand plakken. De Zwedermeesters maakten bij het creëren van nieuwe voorstellingen dus selectief gebruik van figuren en elementen die afkomstig waren van modeltekeningen. Wat bij een relatief groot corpus als dat van de Zwedermeesters goed kan worden onderzocht, is wat de komst van een nieuwe modeltekening binnen de werkplaats teweegbracht en hoe snel deze een plek in het Zwederrepertoire veroverde. Aan de hand van casus twee en drie,

69 De bodes in de Lochorst Bijbel, deel III, fol. 259r en 312v lijken er eveneens van te zijn afgeleid. 70 De koning met de lange geplooide jas komt ook voor bij in de Franse kunst (bijvoorbeeld Brussel, KB, ms 10767, fol. 71; Brussel, KB, ms 11051, fol. 79r en Parijs, BM, ms. 469, fol. 61v. In de Noord-Nederlandse kunst voor de Zwedermeesters zien we een dergelijke jas bij de Meester van Dirc van Delft (Londen, BL, ms. Add. 22288, fol. 172v, circa 1405-1410), de Meester van Maria van Gelre (Berlijn, SBB-PK, ms. Germ. qu. 42, fol. 158v) en de Meester van de Morgan Kindheidscyclus (New York, MLM, ms. M. 866, fol. 46v, circa 1415-1420). Gezien duidelijke aanwijzingen dat de Zwedermeesters kennis hadden van de Berlijnse tekening (specifiek deze tekening of een andere versie ervan), is het aannemelijk dat zij zich daarop baseerden.

Page 176: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 5

158

waarin respectievelijk het modellengebruik in weergaven van de Presentatie in de tempel en de Passiecyclus centraal staan, is het mogelijk deze vragen voorzichtig te beantwoorden. De onderzoeken zullen hier niet worden herhaald, hiervoor verwijs ik de lezer naar de desbetreffende casussen in het tweede deel van deze studie. Hier worden alleen de conclusies besproken.

Zowel voor de Presentatie in de Tempel als voor de Passiecyclus werden getuige grote overeenkomsten vanaf de vroegste handschriften modeltekeningen gevolgd. Bij de Presentatie is het niet duidelijk of dit voorbeeld naar een andere kunstenaar was, maar bij de Passiecyclus gaan de zeven voorstellingen bijna allemaal terug op bronnen uit de veertiende eeuw of oudere algemene (Europese) beeldtradities. Op een bepaald moment, halverwege de jaren ’20 of tegen 1430, doen nieuwe modeltekeningen uit Parijs en de Noordelijke Nederlanden hun intrede in de werkplaats. Deze modeltekeningen zijn afkomstig van een nieuwe generatie schilders, zoals de Gebroeders Van Limburg, de Boucicautmeesters en Jan van Eyck. In rap tempo werden nieuwe modellen in het repertoire opgenomen en zijn er geen voorbeelden van de oude composities meer bekend. Hoewel er ongetwijfeld handschriften verloren zijn gegaan, lijkt het er sterk op dat oudere composities na de introductie van de nieuwe modeltekeningen werden afgedankt. Aan de hand van het modellengebruik wordt duidelijk dat de Zwedermeesters de Passiecyclus als een eenheid beschouwden. Toen er rond 1430 een bewuste koersverandering plaatsvond, werd de oude cyclus in z’n totaliteit vernieuwd onder invloed van de introductie van composities naar een nieuwe generatie kunstenaars. De enige compositie uit de oude cyclus die de vernieuwing overleefde, werd in overeenstemming met de nieuwe richtlijn gemoderniseerd.

De voorbeelden van de Presentatie in de tempel en de Passiecyclus laten zien dat de Zwedermeesters geen moeite hadden met het veranderen van hun beeldtaal door oude motieven af te danken en nieuwe aan te nemen, zelfs al was het soms slechts eenmalig op verzoek van een opdrachtgever. Vrijwel altijd waren de afgedankte composities van een oudere herkomst die zij vanuit hun leerperiode kenden. Deze werden vervangen door de nieuwste kunst uit Parijs en de Noordelijke Nederlanden. Maar ook deze nieuwe composities waren allerminst heilig en werden naar hartenlust aangepast.

Verschil in modellengebruik tussen de subgroepen Wat kan het gebruik van modeltekeningen ons vertellen over de Zwedergroep en de verhoudingen tussen de verluchters? Uit de stilistische analyse van de twee verluchtersgroepen uit hoofdstuk 3 bleek dat de Zwolle-groep, wat betreft kleding en hoofddeksels, de sporen van Internationale Gotiek in figuren en het gebruik van drôlerieën, aansluit bij een oudere generatie. Doordat in het modellengebruik eveneens twee fasen zijn aan te wijzen – een die teruggaat op oudere beeldtradities en een die gebruik maakt van

Page 177: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Instructies, ondertekeningen, wijzigingen en modellen

159

nieuwere composities – zou kunnen worden verwacht dat deze tweedeling met elkaar overeenstemt en dat de Zwolle-groep voornamelijk de oudere modellen hanteerde. Helaas zijn de voorbeelden die hierboven werden genoemd en die in casussen 1 t/m 3 ter sprake komen, hoofdzakelijk afkomstig uit de Bressanone-groep. Uit het Hoya-missaal blijkt dat de Zwolle-verluchters kennis hadden van werk van de Gebroeders Van Limburg, zoals de Onthoofding van Johannes de Doper (afb. 192-193). De vroege voorstellingen van de Presentatie in de tempel, in het Zwolse-missaal en het Hoya-missaal, zijn beide uit de Zwolle-groep afkomstig, maar de versies naar de compositie van de Franse Mazarine-meester zijn uitsluitend door verluchters uit de Bressanone-groep geschilderd. Er moet echter worden opgemerkt dat de nieuwe modeltekeningen pas vanaf halverwege de jaren ’20 hun intrede in de werkplaats deden, en soms pas tegen de jaren ’30 ten volle werden benut. Dat is een periode waarin de Zwolle-groep minder actief was of waarvan minder handschriften zijn overgeleverd. Aan de hand van het beschikbare materiaal kan daarom dan ook niet worden vastgesteld of de Zwolle-groep inderdaad meer teruggreep op, of langer vasthield aan, ouderwetse beeldtradities.

Omdat de voorbeelden vrijwel uitsluitend afkomstig zijn uit de Bressanone-groep, kan daarover meer gezegd worden. De Bressanone-groep maakte gretig gebruik van de nieuwste composities, die zij actief lijken te hebben opgezocht. Er zijn Passiecycli van de Bressanone-meester bekend in zowel de nieuwe als in de oude stijl, waarvan minstens één oude stijl-cyclus tot stand lijkt te zijn gekomen tijdens zijn leertijd of onder directe invloedssfeer van de Zwolle-groep (Den Haag 133 M 131). De volledig vernieuwde Passiecycli zijn ontstaan op een moment waarop hij zich waarschijnlijk als zelfstandig verluchter had gevestigd. Uit het feit dat de gehele cyclus in één keer werd aangepast en werd geüpdatet, blijkt dat het een bewuste beslissing is geweest. Het is onwaarschijnlijk dat alle modeltekeningen gelijktijdig de werkplaats bereikten. Dat de drie versies van de nieuwe cyclus, in Baltimore 168, Sotheby’s 72 en Den Haag 79 K 2, ieder door een andere verluchter binnen de Bressanone-groep is vervaardigd, geldt als extra argument dat deze verluchters met elkaar in contact stonden.

De Zwedermeesters gebruikten als eerste verluchters in de Noordelijke Nederlanden de composities van Jan van Eyck uit het Turijn-Milaangetijdenboek. En ook voor enkele Franse voorbeelden van de Boucicautmeesters en de Presentatie in de tempel naar Ambrogio Lorenzetti waren zij de eerste, en mogelijk soms de enige, in de Noordelijke Nederlanden. Er zal een wisselwerking hebben bestaan tussen het gebruik van de nieuwste modellen en de gewildheid van de Bressanone-meester door hooggeplaatste opdrachtgevers. De kwaliteit van zijn stijl en de nieuwste ‘mode’ uit Parijs en van Jan van Eyck zal opdrachtgevers hebben aangetrokken, maar tevens zal zijn reputatie als drijfveer hebben gewerkt om zijn werk te blijven vernieuwen. Het is moeilijk een uitspraak te doen over in hoeverre de Zwedermeesters zich daadwerkelijk bewust waren van de reputatie van de kunstenaars die zij navolgden en of zij aan de hand ervan probeerden hun eigen werk

Page 178: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Hoofdstuk 5

160

naar een hoger niveau te tillen. In zijn schildershandboek Il libro dell'arte, dat Cennino Cennini als tijdgenoot van de Zwedermeesters in ca. 1437 schreef, was zijn advies aan beginnende kunstenaars om voortdurend het beste werk te kopiëren dat voor handen was, afkomstig van de hand van grote meesters.71 Maar het is zeker niet uitgesloten dat dat de schoonheid van het model voldoende was om deze na te volgen en dat de reputatie van de oorspronkelijke kunstenaar nauwelijks ter zake deed. In dit hoofdstuk stonden enkele stappen centraal in de werkwijze van de middeleeuwse verluchter, namelijk de instructies, ondertekeningen, wijzigingen in verf en het gebruik van modeltekeningen. Het bleek dat er geen eenduidigheid is over het karakter en het gebruik van de ondertekening. Er zijn voorbeelden aangetroffen die zijn aangebracht in zowel een nat als in een droog materiaal, en zowel heel schetsmatig als vrij gedetailleerd. De ondertekening werd niet altijd exact gevolgd en ook tijdens het schilderen werden er wijzigingen in de verf aangebracht. Dit alles getuigt van een doorlopend creatief proces waarin de verluchter uit zichzelf of op initiatief van de opdrachtgever bleef zoeken naar de juiste vormen. Hun zoektocht naar mooie en bijzondere voorstellingen leidde hen er ook toe zich te blijven vernieuwen en onophoudelijk te blijven zoeken naar nieuwe voorbeelden van andere kunstenaars. De modellen die zij gebruikten zijn voornamelijk afkomstig uit Parijs, maar ook uit Italië en de Noordelijke Nederlanden. Soms volgden zij de voorbeelden exact na; vaker deden zij aanpassingen of beperkten de Zwedermeesters zich tot de overname van enkele details. Het blijken voornamelijk de verluchters uit de Bressanone-groep te zijn geweest die in hun vernieuwingsdrang hun beeldtaal radicaal konden veranderen; uit de Zwolle-groep zijn minder voorbeelden bekend.

71 Cennini, pp. 14-15.

Page 179: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Deel 2: De casussen

Page 180: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van
Page 181: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

163

Inleiding deel 2: De casussen Het tweede deel van deze studie bestaat uit zes casussen. De eerste drie gaan over het gebruik van modellen en de werkwijze in respectievelijk een enkele miniatuur, een specifieke iconografie en een samenhangende reeks voorstellingen. De eerste casus volgt de totstandkoming van één enkele illustratie, namelijk de Steniging van Stefanus, een van de bladgrote miniaturen die uit het Brevier van Egmond werd gesneden. Door middel van de studie naar modellen en materiaaltechnisch onderzoek de zoektocht van de verluchter goed te volgen is. De overige twee casussen dienen om te illustreren welke invloed modeltekeningen van andere kunstenaars op een de groep schilders hadden en hoe een model een plaats veroverde in een bestaand repertoire. In de tweede casus wordt daarbij alleen de aandacht gericht op de Presentatie in de tempel. Hoe werd deze in de vroege jaren geschilderd en wat gebeurde er met de oude compositie nadat een nieuw Frans model zijn intrede deed? Hoe groot was de impact van dit nieuwe model en hoe zochten de Zwedermeesters naar een oplossing toen bleek dat deze Franse compositie een iconografische fout bevatte? Soortgelijke vragen worden in casus 3 gesteld, maar dan aan een samenhangende reeks voorstellingen, namelijk de Passiecyclus. Hier zien we dat de Zwedermeesters hun Passiecyclus als een geheel beschouwen en dat als oude composities worden vervangen door werk naar een nieuwe generatie kunstenaars, dat zij dit in één keer voor alle voorstellingen gelijktijdig doen. In casussen vier t/m zes worden de drie belangrijkste en meest ingewikkelde handschriften in het corpus, het Greiffenklau-missaal, de Lochorst Bijbel en het Egmond Brevier, uitgebreid bestudeerd. Deze handschriften hebben gemeen dat zij door meerdere handen werden vervaardigd, zowel binnen als buiten de Zwedergroep. Een van de doelen van deze casussen is dan ook te achterhalen op welke wijze de Zwedermeesters het werk onderling en met de verluchters van buiten de werkplaats verdeelden, indien er al sprake is van gelijktijdige werkprocessen. Hierbij zal handenonderscheid een grote rol spelen, maar wordt er tevens gekeken naar de overige aspecten van het handschrift gekeken zoals codicologische opbouw, het schrift en de secundaire decoratie.

Page 182: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van
Page 183: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

165

[CASUS 1] De Steniging van de heilige Stefanus 1 Inleiding In deze casus wordt gekeken naar de totstandkoming van de Steniging van Stefanus in The British Library in Londen (Londen, afb. 216), een van de uitgesneden bladgrote miniaturen uit het Egmond Brevier. De voorstelling bestaat uit meerdere figuurgroepen. In het midden van de voorstelling knielt de heilige Stefanus, omringd door vier beulen. Aan de rechterkant slaat een groep oudere mannen de steniging gade. In de achtergrond ligt een jonge man op een stapel kledingstukken. Deze bladgrote miniatuur bevond zich oorspronkelijk aan het begin van het Sanctorale in het Egmond Brevier (na fol. 104) en was een van de drie bladgrote miniaturen in het handschrift. Aan de hand van de wapens is hertog Arnold van Egmond als opdrachtgever van het brevier geïdentificeerd.2 Dat het uitgebreide decoratieprogramma, met 374 miniaturen en gehistorieerde initialen, slechts drie bladgrote miniaturen bevatte, betekent dat er door de opdrachtgever aan deze voorstellingen veel waarde werd gehecht. Deze waardering is terug te zien in uitzonderlijke iconografische details en de compositie van de miniaturen. In alle drie de fragmenten – naast de Steniging zijn dit de Opstanding (Utrecht 12.C.17, afb. 173) en de Inwijding van de tempel (Cambridge 1-1960, afb. 166) – werden veranderingen ten opzichte van de ondertekening aangebracht. Tevens vonden er tijdens het schilderproces meerdere wijzigingen in verf plaats. Details werden weggeschilderd en figuren toegevoegd. Soms waren de aanpassingen klein, maar een aantal keer moest de compositie deels worden omgegooid. Dit doorlopend creatief proces is goed te volgen door een combinatie van verschillende onderzoekstechnieken, waaronder technisch onderzoek met infraroodreflectografie en pigmentanalyse met ramanspectroscopie. Technisch onderzoek bracht bij de drie miniaturen markante wijzigingen in verf aan het licht. Maar alleen in de Steniging van Stefanus moeten de resultaten van het technische onderzoek worden gecombineerd met iconografisch onderzoek en de studie naar modeltekeningen om de creatieve zoektocht van de verluchter volledig te begrijpen. De Bressanone-meester, de verluchter van deze miniatuur, kwam stapsgewijs tot het eindresultaat: als uitgangspunt lijkt hij vertrouwde motieven te hebben gebruikt die in de werkplaats voorhanden waren. Tijdens het schilderproces deed hij op verschillende momenten ingrepen in de compositie en iconografie, totdat het eindresultaat nauw aansloot bij de tekstuele bron. Wegens de uitvoerigheid van dit onderzoek is ervoor gekozen de Steniging van Stefanus als afzonderlijke casus te bespreken. De resultaten van het onderzoek op de Opstanding en de Inwijding van de tempel zijn behandeld in hoofdstuk 5 (‘Wijzingen in verf’). 1 Dit onderzoek is gepubliceerd in Bloem 2012a. Nijmegen 2009, cat. nr. 38d voor reproductie en cat. nr. 38c voor de bijbehorende informatie. 2 De discussie rondom de opdrachtgever wordt besproken in hoofdstuk 2, ‘Brevieren’.

Page 184: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Casus 1

166

Beulen en omstanders Voor de creatie van de Steniging van Stefanus combineerde de Bressanone-meester meerdere modelschetsen die in de werkplaats aanwezig waren.3 Dat het hier modeltekeningen betreft is duidelijk; dezelfde figuren komen meerdere malen, in verschillende contexten, in het Zwedercorpus voor. Voor de beulen en omstanders leende de Bressanone-meester figuren die tot dan toe hoofdzakelijk dienst deden in voorstellingen met de Geseling van Christus. De man in het rode shirt met de witte kniebroek, lijkt op de rechter beul in de Geseling in het getijdenboek Rotterdam (vergelijk afb. 216, 256). De twee beulen aan de linkerzijde van de Steniging, beiden gekleed in een okerkleurige jas, zijn bewerkingen van een van de mannen in de Geseling in getijdenboek Sotheby’s 72 (afb. 266), ondanks dat hun houding lichtelijk is gewijzigd doordat zij in het Londense blad een steen vasthouden, in plaats van een zweep. De twee mannen vooraan de groep aan de rechterkant, met hun gezichten naar elkaar toegedraaid, komen in het Zwedercorpus vaker voor, maar opmerkelijk genoeg nooit als een koppel. De man in de blauwe mantel is onder meer gebruikt voor de oude man, in een eveneens blauw gewaad, aan de rechterkant in de reeds genoemde Geseling in Sotheby’s 72 (afb. 266).4 Zijn tegenhanger in het roze duikt op in een reeks miniaturen met uiteenlopende onderwerpen, maar het meest exacte voorbeeld is te vinden in het Martelaarschap van de Heilige Agnes in het Greiffenklau-missaal, waar hij een van de toeschouwers is (afb. 217-218).5 De Bressanone-meester was er alert op om bij het opbouwen van composities aan de hand van modelschetsen niet steeds dezelfde combinatie te maken. Door steeds andere figuurschetsen te combineren werden de omstanders aan de zijkant van een miniatuur onderdeel van een herkenbare beeldtaal, zonder dat er een gevoel van eentonigheid optrad. Blijkbaar waren er in de werkplaats tekeningen of studies in verf aanwezig die konden worden aangesproken bij de creatie van nieuwe composities met uiteenlopende onderwerpen. Van de meeste figuren in de Steniging is onbekend of deze als losse figuurschets bestonden of dat zij uit een andere compositie werden gehaald. De oudere man in de blauwe mantel, aan de rechterzijde van de voorstelling, is in ieder geval overgenomen van de Graflegging van het Seilern-getijdenboek van de Seilern Meester (afb. 280).6

3 Dank aan Anne Margreet As-Vijvers om mij hierop te wijzen. Modellengebruik wordt besproken in hoofdstuk 5, ‘’Modellengebruik’. 4 Dezelfde man komt ook voor in de Grafleggingen van Baltimore 168, fol. 102v en Sotheby’s 72, fol. 155r, maar is ook gebruikt in de Geseling in Sotheby’s 72, fol. 139r. 5 Greiffenklau-missaal, fol. 180v. Op hetzelfde bifolium staat hij ook in de menigte bij de Kindermoord (fol. 177v) en bij de Kindermoord in het Egmond Brevier (fol. 110r). Weliswaar iets verder van de bron verwijderd, maar nog steeds herkenbaar, zien we hem bij het Martelaarschap van Paulus (Greiffenklau-missaal, fol. 194v), de Geseling in Den Haag 79 K 2, fol. 76v en het Feest van de cathedra van Petrus in het Hoya-missaal (fol. 188v). 6 De Zwedermeesters hadden een modeltekening naar deze Graflegging in handen. Zie hiervoor casus 3.

Page 185: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De Steniging van de heilige Stefanus

167

Stefanus De Londense miniatuur is niet de eerste versie van de Steniging van Stefanus die de Zwedermeesters schilderden. Een vroegere versie in het Hoya-missaal is afkomstig uit de Zwolle-groep (afb. 219) en de Bressanone-meester zelf schilderde een versie in het Bressanone-missaal (afb. 220). Voor dit onderzoek naar de Londense Steniging is zijn eigen versie in het missaal in Bressanone interessantst. Hieruit blijkt namelijk dat de Bressanone-meester in het bezit moet zijn geweest van een gedetailleerde modeltekening naar de Steniging in de Belles Heures door de Gebroeders Van Limburg (afb. 221).7 Voor zijn versie in het Bressanone-missaal kopieerde hij de positie van de armen en de benen van de beulen, de wijze waarop stenen werden bewaard in de plooien van de kleding, en zelfs kleine details zoals het hoofddeksel en afgezakte laarzen. Verder vertoont Saulus, de oude man met het zwaard aan de rechterkant die de executie van de martelaar toestond, enige overeenkomsten met de Franse miniatuur. Stefanus zelf lijkt echter niet van het model te zijn overgenomen; zijn positie is gespiegeld en de expressieve beweging waarmee hij in de versie van de Gebroeders Van Limburg de stenen afweert, ontbreekt in het missaal. In de Belles Heures schilderden de broers de knie waarop Stefanus rust niet overtuigend. De Bressanone-meester deed een poging dit te corrigeren door de rechterarm van de heilige stevig op zijn knie te laten rusten.

De Londense Steniging lijkt niet op de versie in het Hoya-missaal of die in het Bressanone-missaal. Op het eerste gezicht lijkt het er dan ook niet op dat de Bressanone-meester gebruik maakte van de modeltekening van de Gebroeders Van Limburg, die hij zelf een decennium eerder nog zo nauwkeurig navolgde. Onderzoek met infraroodreflectografie laat echter een ander beeld zien. Op de IRR-opname is rondom Stefanus een lichte contour zichtbaar (afb. 222-223). Dit is een duidelijke indicatie dat er op deze plek tijdens het schilderproces wijzigingen zijn aangebracht. Op het Londense blad zit de heilige op beide knieën, met zijn bovenlichaam opgericht en zijn armen opgeheven. Maar de IRR-montage laat een lichte omtrek zien die ter hoogte van de heup naar binnen knikt. Bij zijn benen bevindt zich eveneens een lichtere langwerpige vorm. Deze lichte contourlijnen rondom de heilige onthullen dat de figuur van Stefanus oorspronkelijk anders was uitgespaard in de achtergrond. Waarschijnlijk zat hij in de oorspronkelijke opzet op één been, terwijl de andere was gebogen en ter ondersteuning van zijn rechterarm diende. Dit komt overeen met de houding van Stefanus in het Bressanone-missaal, maar ook met die in de Belles Heures waar een vergelijkbare hoek wordt gevormd door de wijde mouw en knie van de heilige. Dat de Bressanone-meester voor de Londense versie aanvankelijk naar de versie uit de Belles Heures lijkt te hebben gekeken, wordt ondersteund door het witte tuniek dat Stefanus onder zijn dalmatiek draagt. Bij het uitsteken van zijn been valt zijn dalmatiek open en trekt zijn been het kledingstuk mee naar achteren. Het

7 New York, CC, ms. 1954 (54.1.1), fol. 162r. Husband 2008, pp. 194-195; Dückers 2009a, p. 159 en afb. 6.

Page 186: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Casus 1

168

lichte gebied dat door middel van infraroodreflectografie rondom zijn benen zichtbaar is, strekt zich echter verder uit dan tot waar zijn tuniek uiteindelijk werd geschilderd. Dit zien we precies zo bij de Gebroeders Van Limburg. De andere aanwijzing dat de Bressanone-meester de modeltekening naar de Franse versie als uitgangpunt nam, is het kleine rode kapje op het hoofd van de beul linksachter. Wat betreft de vorm en de kleur komt deze opmerkelijk goed overeen met het kapje van de beul in de Belles Heures, die ongeveer op dezelfde plek in de compositie staat (afb. 216, 221).8 Dit rode kapje ontbreekt in het Bressanone-missaal.

Saulus Terwijl de meeste figuren in de Londense Steniging tot het repertoire van de Zwedermeesters behoorden of adaptaties van een ouder model zijn, kan er geen vergelijkingsmateriaal worden gevonden voor de jonge man in de achtergrond, die gekleed in een groene met bont gevoerde jas op een stapel kleding ligt. Deze jonge man kan worden geïdentificeerd als Saulus. De al eerder genoemde Saulus in de Belles Heures – een oude bebaarde man met een zwaard – is feitelijk een representatie van Paulus, zijn latere identiteit. In het Bressanone-missaal schilderde de Bressanone-meester hem in navolging van de Gebroeders Van Limburg eveneens als oude man, inclusief het zwaard. In de Bijbel is Saulus echter omschreven als een jonge man bij wie de getuigen hun mantel in bewaring gaven, een omschrijving die door zowel de Gebroeders Van Limburg als de Bressanone-meester in het Bressanone-missaal werd genegeerd.9 Voor de Londense Steniging werd daarentegen duidelijk wel de Bijbel als directe bron gebruikt, aangezien Saulus correct werd afgebeeld als jonge bewaarder van de mantels van degenen die Stefanus martelden.10

Het technische onderzoek wijst uit dat de jonge Saulus niet tot de oorspronkelijke opzet van de compositie hoorde. Bij nauwkeurige bestudering van de gehele miniatuur valt op dat hij groter is dan de overige mannen in de miniatuur en tevens grover is geschilderd. Op de IRR-montage is het lichaam en het gezicht van Saulus duidelijk donkerder. Dit komt doordat hij werd aangebracht in een later stadium van het schilderproces over een reeds aanwezige laag verf, in plaats van op een grondlaag of direct op het lege perkament (afb.

8 Achter het hoofd van Stefanus zijn de zwarte lijnen zo dicht op elkaar getekend dat zich een donkere plek vormt. De Gebroeders Van Limburg schilderen op deze plek in de Belles Heures de opgeheven arm van Stefanus om de stenen af te weren. De verflaag en de IRR-montage geven echter geen aanwijzingen om te bevestigen of de Zwedermeesters eveneens aanvankelijk de arm in dezelfde positie hadden geschilderd. 9 Handelingen 7:58 (Nieuwe Bijbelvertaling): ‘Ze dreven hem [Stefanus] de stad uit om hem te stenigen. De getuigen gaven hun mantel in bewaring bij een jongeman die Saulus heette.’ 10 Er zijn mij geen voorstellingen bekend vóór de Zwedermeesters waarin Saulus als bewaarder van de mantels is weergegeven. Enkele jaren later werd Saulus als oude man met een mantel afgebeeld in het getijdenboek van Katherina van Kleef, de vrouw van Arnold van Egmond (New York, MLM, ms. M. 917, p. 271).

Page 187: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De Steniging van de heilige Stefanus

169

224). Dit houdt in dat de groene heuvel achter hem reeds was geschilderd voordat de Bressanone-meester hem aan de miniatuur toevoegde.

Deze observatie wordt ondersteund door pigmentonderzoek met ramanspectroscopie op het blauwe gewaad van de oude man rechts.11 Dit onderzoek wijst uit dat het blauwe gewaad was geschilderd in het kostbare pigment lapis lazuli, wat doorgaans was gereserveerd voor zeer belangrijke en heilige objecten. Voor minder belangrijke delen van een miniatuur was het goedkopere blauwe pigment azuriet gebruikelijker. Naast een kostbaar blauw pigment is het gewaad, evenals de roze kleding van zijn tegenhanger, uitbundig versierd met gouden stiksels. Dit in grote tegenstelling tot de kleding van de overige mannen in de miniatuur, die beduidend minder weelderig gekleed gaan. Deze luxueuze kleding is een aanwijzing dat het een belangrijk personage betreft. Zijn fysieke kenmerken komen niet overeen met de figuur van Saulus in de miniatuur van de Gebroeders Van Limburg of die in het Bressanone-missaal. Desalniettemin doen zijn plaats aan de rechterkant van de compositie, zijn uiterlijk als oude man en het feit dat de jonge Saulus op de jassen later in het schilderproces is toegevoegd, vermoeden dat deze oude man oorspronkelijk als Saulus was bedoeld. Door de toevoeging van de jonge Saulus kwam de miniatuur dichter bij Bijbeltekst te staan, maar dit had wel tot gevolg dat de oude Saulus, die al was gekleed in een prachtig kostbaar gewaad, zijn oorspronkelijke functie verloor en tot een van de toeschouwers werd gedegradeerd. De vierde beul De Bressanone-meester voegde naast de jonge Saulus ook een vierde beul aan de voorstelling toe. Deze jonge zwarte man is recht boven Stefanus geplaatst (afb. 225). Deze vierde beul is uitzonderlijk binnen het corpus; hij is de enige zwarte figuur en ook zijn tweekleurige kraag komt niet elders in Zwederhandschriften voor. Hij draagt zelf geen stenen maar grijpt naar een van de stenen uit de voorraad van de man voor hem. Zijn vingers rusten op de bovenarm van zijn kompaan, maar zijn eigen rechter bovenarm lijkt nooit fatsoenlijk te zijn geschilderd. Onder zijn linkerarm zijn donkere spiraalvormige lijnen zichtbaar, getekend met een scherpe pen. Deze lijnen kunnen gemakkelijk worden aangezien voor een originele ondertekening, maar bij bestudering blijkt dat deze over de eerste verflaag zijn gezet. De originele ondertekening van de miniatuur is nog zichtbaar in de beschadigde witte tulband van de beul links vooraan (afb. 226). De beschadigde witte verf onthult brede lijnen in bruinachtige inkt, die mogelijk met een klein penseeltje werden aangebracht. Deze oorspronkelijk lijnen zijn niet zichtbaar op de IRR-montage, wat

11 Onderzoek met ramanspectroscopie werd gelijktijdig met infraroodreflectografie in Museum Het Valkhof uitgevoerd door Peter Vandenabeele en Annelien Deneckere (beide Universiteit Gent). Deze resultaten werden gepubliceerd in Deneckere 2011.

Page 188: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Casus 1

170

inhoudt dat zij zijn gezet in een niet-koolstofhoudend materiaal. De spiraalvormige lijnen onder arm van de beul zijn totaal verschillend van aard. Ten eerste zijn ze scherper en dunner, en werden ze waarschijnlijk aangebracht met een scherp instrument zoals een pen. Ten tweede zijn deze lijnen duidelijk zichtbaar op de infraroodmontage. Dit betekent dat ze zijn aangebracht in een ander medium dan de oorspronkelijke ondertekening, waarschijnlijk in ijzergalinkt.

Hoewel deze lijnen geen onderdeel uitmaakten van de oorspronkelijke ondertekening, dienden ze wel degelijk als voorbereidende schets voor de jonge beul. Dit maakt duidelijk dat hij, net als Saulus, in een latere schilderfase is toegevoegd nadat de eerste lagen verf reeds waren aangebracht.12 De spiraalvormige lijnen volgen de plooien van een wijd gewaad dat wordt gebundeld om stenen in te kunnen dragen, precies zoals in de Belles Heures en in het Bressanone-missaal. Hierin vinden we een laatste aanwijzing dat de Bressanone-meester de modeltekening van de Gebroeders Van Limburg als uitgangspunt nam. Een wijd gewaad om stenen in te dragen conflicteert echter met de iconografie van Saulus bovenop de stapel kleding van de getuigen. Zijn toevoeging in de voorstelling als bewaarder van de mantels impliceert immers dat de beulen hun jassen niet meer droegen op het moment van de executie. Het resultaat hiervan is dat het model dat werd gebruikt voor de donkere beul iconografisch niet meer correct was. De lijnen bleven onbeschilderd.

Saulus en de jonge beul zijn beide aan de miniatuur toegevoegd in een latere schilderfase; de eerste uit iconografisch oogpunt en de tweede om compositorische redenen. Verticale zwarte lijnen rondom Stefanus en de benen van de man in de witte kniebroek geven echter nog meer aanpassingen prijs. Deze verticale lijnen hebben een andere karakter dan de lijnen onder de arm van de donkere beul. Ze behoren niet toe aan een ondertekening of voorbereidende schets, maar komen evenmin overeen met de wijze waarop de Bressanone-meester doorgaans schaduw en diepte aanbracht. Hun functie was waarschijnlijk om overschilderingen en wijzigingen in de compositie te maskeren. Zoals werd geïllustreerd wijzigde de houding van Stefanus van een gebogen houding zoals in de Belles Heures, naar de opgerichte positie waarin hij zich nu bevindt. Dit gebeurde waarschijnlijk op hetzelfde moment als de toevoeging van de jonge Saulus en de vierde beul. Sommige stenen op de grond zijn uitgevoerd in dezelfde kleur blauw als werd gebruikt in de maillot van de donkere beul; een heldere kleur blauw die verder niet in de miniatuur voorkomt. De stenen bevatten tevens sporen van roze en lichtgroen, kleuren die werden gebruikt bij het schilderen van de jonge Saulus. De IRR-montage laat zien dat enkele van deze stenen zich binnen de lichte contour rondom Stefanus, dus binnen in het overgeschilderde gebied, bevinden (afb. 223). Ze moeten zijn geschilderd ná de aanpassing van de heilige. De verticale zwarte lijnen rondom Stefanus en de man met de kniebroek,

12 Andere voorbeelden van wijzigingen in verf tijdens het schilderproces worden besproken in hoofdstuk 5, ‘Ondertekeningen en wijzigingen in verf’.

Page 189: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De Steniging van de heilige Stefanus

171

zijn tussen de stenen getekend en sommige lopen zelfs over de verf heen. De lijnen laten tevens zien dat het roze gewaad van de reeds besproken man aan de rechterkant in een later stadium is gewijzigd. Vooral op de IRR-montage is duidelijk zichtbaar dat de verticale lijnen rondom de linkervoet van de beul in de witte kniebroek een punt vormen (afb. 222-223). Deze punt geeft aan dat de roze mantel, nu op merkwaardig wijze onder de voeten van de oude man gedrapeerd, oorspronkelijk reikte tot aan de arm van Stefanus en het linkerbeen van de beul verhulde. Doordat een deel van de mantel werd weggeschilderd, vanaf het laagste punt in de vouw, resteert nu enkel nog een vreemde puntige vorm ter hoogte van de knie van de beul.13 De toevoeging van de jonge Saulus, de donkere beul en de zwarte verticale lijnen rondom Stefanus, evenals het wijzigen van de houding van de heilige, kunnen allemaal worden toegeschreven aan een tweede fase van het schilderproces. De eerste fase, na het aanbrengen van de ondertekening, vormt het leeuwendeel van de voorstelling, inclusief Stefanus in zijn oude houding en de oude man in de blauwe mantel als Saulus. Aangezien de zwarte verticale lijnen, aangebracht in de tweede fase, nog de oude puntige vorm van de roze mantel vormen, moet het wegschilderen van een deel van dit kledingstuk en de vervanging ervan door het linkerbeen van de beul hebben plaatsgevonden in een derde fase. Tussen het been en de roze mantel in de overschilderde zone werden vervolgens nog meer zwarte lijnen aangebracht om deze wijziging te maskeren.

13 De mantel van zijn tweelingbroer in het Greiffenklau-missaal (fol. 180v) is niet zo wijd geschilderd en loopt vanaf zijn volledig bedekte hand naar beneden in een ronde vouw en dan direct weer omhoog.

Page 190: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van
Page 191: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

173

[CASUS 2] De Presentatie in de Tempel1 Inleiding Deze tweede casus gaat over modellengebruik in de Presentatie in de tempel. De Presentatie in de tempel, ook wel de Purificatie van de Maagd of de Lofzang van Simeon genoemd, wordt in de Bijbel alleen behandeld in Lukas 2:22-39. De evangelist vertelt hoe Jozef en Maria naar de tempel gingen om het Christuskind aan de Heer te presenteren en Maria te reinigen na de geboorte van haar zoon.2 In de tempel ontmoeten Jozef en Maria de oude Simeon, die naar de tempel is gekomen om de Messias te aanschouwen.

De Presentatie in de tempel was een populaire voorstelling in de Middeleeuwen. Het Zwedercorpus bevat meerdere versies van deze iconografie, vanaf het vroegste handschrift uit ca. 1415 tot aan het laatste uit ca. 1440. De verluchters hadden meerdere composities in hun repertoire.3 Dat aan deze voorstellingen modeltekeningen ten grondslag liggen, blijkt uit het herhaaldelijk gebruik van dezelfde compositie, waarbij soms het origineel kan worden getraceerd. De versie van de Presentatie in de tempel die in deze casus centraal staat, is hiervan een voorbeeld: de Zwedermeesters schilderden meerdere miniaturen die duidelijk op dezelfde modeltekening zijn gebaseerd én het bleek mogelijk de herkomst ervan vast te stellen. Het gaat hier om een compositie van de Franse Boucicautmeesters, vervaardigd door de zogenoemde Mazarine-meester, rond 1415. Circa tien jaar later, rond 1425, deed een modeltekening naar dit origineel zijn intrede in de Zwederwerkplaats en werd vanaf dat moment meerdere malen nagevolgd. Dit maakt het mogelijk de versies van de Zwedermeesters te vergelijken met het origineel, en kan worden bepaald in hoeverre zij trouw bleven aan hun model en welke wijzigingen of correcties zij eventueel aanbrachten. Een nauwkeurige bestudering van het origineel en de Zwederversies geeft tevens inzicht in het karakter van de modeltekening. Omdat de Zwedermeesters ook voorstellingen van de Presentatie schilderden vóórdat zij kennis maakten met het Mazarine-model, kan de impact van de nieuwe compositie worden onderzocht. Toen het nieuwe Franse model iconografisch onjuist bleek te zijn en een opdrachtgever een alternatieve versie verlangde, werd deze gevonden in het werk van weer een andere kunstenaar. 1 Dit onderzoek is gepubliceerd in Bloem 2014a. 2 Lukas beschrijft dat deze twee ceremonies gelijktijdig plaatsvonden, terwijl de Presentatie volgens de Joodse wet dertig dagen na de geboorte plaats hoort te vinden en de Purificatie veertig dagen na de geboorte van een zoon. Zie voor de geschiedenis en ontwikkeling van deze feestdag in de liturgie: Shorr 1946, pp. 17-19. 3 In deze casus worden drie composities behandeld. Een vierde compositie komt voor in Baltimore 174 (fol. 183r, afb. 195), New York (fol. 429v, afb. 196) en Sotheby’s 36 (63v). Deze zijn naar een modeltekening die ook circuleerde buiten de Zwedergroep, zoals blijkt uit de Presentatie in de tempel van Meester van Peter Danielssoen uit circa 1455 (New York, MLM, ms. M. 868, fol. 13r).

Page 192: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

174

Intrede van het Mazarine-model Voordat de Zwedermeesters kennismaakten met de nieuwe versie hadden zij al minstens twee voorstellingen van de Presentatie in de tempel geschilderd: een in het Zwolse missaal van Johan van de Zande en een ander in het Hoya-missaal (afb. 227-228). Deze twee vroege composities zijn duidelijk aan de hand van een tekening geschilderd.4 De scène is niet gesitueerd in een ruime architecturale setting, maar het volledige interieur bestaat uit het altaar en een stukje geblokte tegelvloer. In plaats van dat Christus zich in de armen van zijn moeder of de Hogepriester bevindt, ligt hij enigszins verloren ingebakerd op het dichte altaar. De belangrijkste verrichting bij de Presentatie, namelijk de overhandiging van het kind van Maria’s armen naar die van de Hogepriester of andersom, ontbreekt. Christus speelt in zijn hulpeloze positie geen enkele rol in de centrale handeling. Met bedekte armen reikt de Hogepriester naar Maria, die in plaats van haar kind twee duifjes vasthoudt die geofferd zullen worden tijdens haar reinigingsritueel. De nadruk in deze vroege voorstellingen ligt duidelijk op de Purificatie van de Maagd in plaats van op de Presentatie van Christus in de tempel. Dit ligt anders in de nieuwe Franse compositie; een nauwkeurige versie naar van de Presentatie in de Tempel uit het zogenaamde Mazarine-getijdenboek (afb. 229).5 Dit getijdenboek werd verlucht in Parijs door een van de Boucicautmeesters, die naar dit handschrift de Mazarine-meester is genoemd. Evenals de Zwedermeesters zijn de Boucicautmeesters een groep anonieme schilders die werkten in een overeenkomstige stijl en die meerdere hooggeplaatste opdrachtgevers tot hun clientèle konden rekenen.6 De Presentatie in de Tempel is de hoofdvoorstelling van de noon van de Mariagetijden.7 Het Mazarine-getijdenboek werd vervaardigd rond 1415, maar het is goed mogelijk dat er vroegere versies binnen de Boucicautgroep circuleerden.8 Wellicht nog meer dan de Zwedermeesters bouwden de Boucicautmeesters een repertoire op uit repetitieve composities die door de schilders binnen de groep steeds werden aangepast, bewerkt en met elkaar werden gecombineerd.9 Binnen de Boucicautgroep zal dan ook een grote

4 Het is mogelijk dat ook deze compositie van een andere kunstenaar afkomstig is, maar er zijn mij geen andere versies bekend. 5 Parijs, BM, ms. 469 (Meiss 1968, pp. 113-114). Het getijdenboek bevat zestien miniaturen in de Boucicautstijl, plus twee in een latere Engelse stijl. Elke aanwijzing van de oorspronkelijke eigenaar ontbreekt. De verluchting getijdenboek Parijs, BM, ms. 469 is op internet te raadplegen (zie bibliografie). 6 Over de Boucicautmeesters: Meiss 1968; Geisler Andrews 2002; Geisler Andrews 2006. 7 Parijs, BM, ms. 469, fol. 66r. De hoofdscène is omringd door zeven aanvullende scènes in de rand. Aangezien geen van deze scènes door de Zwedermeesters werd overgenomen, bestond hun modeltekening waarschijnlijk enkel uit de Presentatie in de Tempel. 8 Het Mazarine-model circuleerde ook in Frankrijk. In ca. 1420 werd deze vrijwel exact nagevolgd in het Spitz-getijdenboek (Los Angeles, JPGM, ms. 57, 94.ML.26, fol. 98v. Clark 2003, fig. 15 voor kleurenreproductie). Een minder directe versie komt voor in New York, MLM, ms. M.157, fol. 72r uit ca. 1440. 9 Geisler Andrews 2006, pp. 175-188.

Page 193: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De Presentatie in de Tempel

175

verzameling tekeningen hebben gecirculeerd waartoe de verluchters toegang hadden. Ondanks dat deze compositie van de Presentatie in de tempel nu enkel nog uit het Mazarine-getijdenboek bekend is, was dit mogelijk geen originele creatie, maar een variant op of samenstelling van standaardmotieven die de Mazarine-meester kende van tekeningen in de werkplaats. Details, zoals het schuingeplaatste altaar en het handgebaar van de assistent van de Hogepriester, zijn dan ook terug te vinden in andere voorstellingen.10 Omdat ik geen andere versie van deze Presentatie ken die zo exact overeenkomt met de tekening die de Zwedermeesters in hun bezit moeten hebben gehad, beschouw ik in deze casus de versie in het Mazarine-getijdenboek als origineel. Onderstaande vergelijkingen zullen op basis van deze miniatuur plaatsvinden.

De eerste keer dat het Mazarine-model door de Zwedermeesters werd gebruikt was ongeveer tien jaar na de voltooiing van het Mazarine-getijdenboek, in het Bressanone-missaal van bisschop Zweder van Culemborg uit ca. 1425 (afb. 230). Vanaf dat moment zijn er geen versies meer bekend van de compositie die in het Zwolse missaal en het Hoya-missaal werd gebruikt. Na de intrede van het nieuwe model werd deze oude versie mogelijk afgedankt.11 In totaal schilderden de Zwedermeesters vier miniaturen die onmiskenbaar gestoeld zijn op de versie van de Mazarine-meester. De exacte datering van deze vier handschriften is door het ontbreken van colofons onbekend. Een globale datering aan de hand van stilistische analyse en externe historische gegevens leidt tot de volgende chronologische volgorde: het Bressanone-missaal (ca. 1425), getijdenboek Sotheby’s 72 (ca. 1430, afb. 231), getijdenboek Cambridge 141 (ca. 1430-1435, afb. 232) en het Egmond Brevier (ca. 1435-1440, afb. 233)12. Wijzigingen: de architectuur Een modeltekening kon bestaan uit alleen de figuren, enkel de architectuur of de gehele voorstelling.13 Het Mazarine-model dat de Zwedermeesters in bezit hadden behoorde duidelijk tot de laatste categorie: in drie van hun vier versies namen de Zwedermeesters

10 Zowel het schuingeplaatste altaar als de opgeheven hand komen voor in een miniatuur ter illustratie van het boek Maleachi in een Franse bijbel gemaakt in ca. 1415. Londen, BL, ms. Royal 15 D III, fol. 409v. 11 Uiteraard kan er niet worden uitgesloten dat er versies verloren zijn gegaan. Het afdanken van oude composities na de intrede van nieuwe varianten lijkt echter ook op te gaan voor de Passiecyclus, zoals wordt betoogd in casus 3. 12 De Presentatie in de tempel komt in het Egmond Brevier drie keer voor: in een kolomminiatuur (fol. 335v), een randminiatuur (fol. 338r) en in een gehistorieerde initiaal (fol. 429v. Dit is de Presentatie van Maria als pasgeborene in de tempel, maar dat is enkel te identificeren aan de hand van de tekst). Het model van de Mazarinemeester werd alleen gebruikt voor de kolomminiatuur. 13 Het karakter van modeltekeningen wordt besproken in hoofdstuk 5.

Page 194: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

176

naast de figuren ook de architectuur van de Mazarine-meester over.14 Maar hoeveel de Presentaties van de Mazarine-meester en de Zwedermeesters ook op elkaar lijken, er zijn enkele duidelijke verschillen aan te wijzen, en dan hoofdzakelijk met betrekking tot de architectuur.

In het origineel van de Mazarine-meester loopt de bovenkant van de miniatuur in drie bogen. Het diafragma, dat is de architecturale rand vooraan het beeldvlak die gelijk loopt met de lijst van de miniatuur, volgt deze drievoudige bogenstructuur. Diafragma’s kwamen al voor in de veertiende eeuw en aan het begin van de vijftiende eeuw bij Franse schilders zoals Jacquemart de Hesdin, de Gebroeders Van Limburg en de Parementmeester. De Boucicautmeester, de hoofdschilder van de stijl waartoe de Mazarine-meester behoort, was volgens Millard Meiss de eerste die het diafragma los maakte van de achterliggende ruimte.15 Tot dan toe maakte de lijst altijd onderdeel uit van deze achterliggende ruimte, die parallel aan het beeldvlak was geplaatst. In de Presentatie in de tempel koos de Mazarine-meester voor een mengvorm. Links staat het diafragma volledig los van de architectuur met ribgewelven waarin de Hogepriester achter het altaar met bedekte handen klaar staat om het kind in ontvangst te nemen. Hoewel het diafragma is uitgevoerd in dezelfde kleur lila als de rest de architectuur, zijn de ribgewelven aan de linkerkant donkerder door de schaduw in het koor. De kapel is niet haaks, maar schuin in het beeldvlak geplaatst waardoor de architectuur rechts lichter is en dezelfde kleur heeft als het diafragma aan die kant. Hierdoor vormt de rechterzuil van het diafragma een geheel met de architectuur en maakt zo onderdeel uit van de voorstelling. Door middel van een verhoging op de tegelvloer bracht de Mazarine-meester een scheiding in de compositie aan: Maria met het kind en de jonge dienstmaagd staan voor de gewelfstructuur, maar het altaar met de Hogepriester plaatste hij op de verhoging in de kapel zelf. Deze verhoging loopt over de gehele lengte van de kapel en maakt duidelijk onderdeel uit van de architectuur van de kerk en niet van het altaar.16

De Zwedermeesters waren rond 1425 nog niet vertrouwd met het diafragma als beeldmotief. In hun vroegere handschriften maakten zij er althans geen gebruik van. Desondanks leverde het weinig problemen op; niet alleen gebruikten zij het diafragma in

14 Voor de intrede van het Mazarine-model schilderden de Zwedermeesters enkele interieurs met ribgewelven, zoals in de Lochorst Bijbel (deel I, fol. 493r, deel II, fol. 90v en in deel III, fols. 42r, 273v en 315v). Deze zijn in tegenstelling tot het Mazarine-model frontaal geschilderd in plaats van schuin. Een interieur waarbij de gewelven schuin achter elkaar zijn geplaatst komt niet eerder in hun werk voor en was dus een vernieuwing. 15 Meiss 1968, p. 13. 16 In de Joodse traditie bevindt zich in het midden van de tempel een bima of almemmer, een verhoogde plaats met daarop de lessenaar waar onder meer de Thora, de eerste vijf boeken van de Tenach worden voorgelezen. Men kan zich afvragen of de verhoging in de miniatuur van de Mazarine-meester, waarop zowel het altaar als de priesters zijn geplaatst, daaraan refereert. Nog enkele te bespreken versies, zoals de Presentatie van Ambrogio Lorenzetti, laten hetzelfde principe zien. Met dank aan James Marrow voor deze suggestie.

Page 195: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De Presentatie in de Tempel

177

de vier versies van de Presentatie, maar het werd al snel een standaardonderdeel van hun repertoire. Hoewel zij voor de uitvoering van het diafragma in het Bressanone-missaal en in de twee getijdenboeken kozen voor een kleur die goed past bij de rest van de architectuur, staat deze in tegenstelling tot bij de Mazarine-meester aan de onderkant altijd los van de ruimte erachter. Dit komt doordat de verhoging over de gehele lengte van de kapel, waaraan de Mazarine-meester zijn diafragma bevestigde, in de vier Zwederversies ontbreekt. Omdat de Presentatie in het Bressanone-missaal zeer trouw is aan het origineel, tot in details die de Zwederstijl normaliter vreemd zijn, is het mogelijk dat deze verhoging niet in de modeltekening was opgenomen. Een andere optie is dat de Zwedermeesters hun model verkeerd interpreteerden en teruggrepen naar een motief waarmee zij wél vertrouwd waren. De verhoging over de gehele lengte ontbreekt weliswaar, maar zowel in het Bressanone-missaal als in Sotheby’s 72 heeft het altaar een extra trede aan de voorzijde. Deze trede heeft de kleur van het altaar en maakt er onderdeel van uit, dit in tegenstelling tot het Mazarine-getijdenboek waar de verhoging en het altaar in verschillende kleuren zijn uitgevoerd. Indien in de modeltekening kleuraanduiding ontbrak, wat zeer waarschijnlijk is, zou de verhoging gemakkelijk aangezien kunnen worden voor een extra trede van het altaar. En met dit detail waren de Zwedermeesters goed bekend: al in hun vroegste handschrift, het Zwolse missaal uit 1415, knielt koning David voor een altaar met een dergelijke opstap (afb. 33).

Wellicht door het ontbreken van de verhoging waaraan de Mazarine-meester de rechterzuil van het diafragma bevestigde, hadden de Zwedermeesters moeite met het plaatsen van de architectuur ten opzichte van het altaar. Bij de Mazarine-meester is het onmogelijk de lila zuil aan te zien voor een van de poten van het altaar, want hoewel ze vlak achter elkaar zijn geschilderd benadrukt het kleurverschil dat het twee losstaande objecten betreft. In het Bressanone-missaal maakte de Bressanone-meester hierin een fout: de vierde poot van het altaar ontbreekt waardoor deze nu op slechts drie poten leunt. Op de plaats van de ontbrekende poot staat enkel de roze zuil die vanuit het ribgewelf op, of net naast, de onderste trede van het altaar uitkomt. In Sotheby’s 72 werd dit wel correct weergegeven door de vierde poot van het altaar achter de zuil te schilderen (afb. 231). Dezelfde zuil kreeg in Cambridge 141 een totaal andere plaats toegewezen: hij loopt daar niet meer voor het altaar langs, maar is juist achter de figuren geplaatst, wat consequenties had voor de ruimtelijkheid in de initiaal (afb. 232). De handeling van de Presentatie speelt zich nu namelijk niet meer af in de kapel, maar ervoor. Blijkbaar was de verluchter zich bewust van de gevolgen die de verplaatsing van de zuil op de ruimte had. Jozef, die in het origineel ontbreekt maar in beide Zwedergetijdenboeken toch is toegevoegd, staat op het punt de ruimte te betreden door een deur aan de linkerkant.17 Door middel van deze toevoeging,

17 In Sotheby’s 72 staat hij half zichtbaar achter Maria en de dienstmaagd. Hij staat daar in dezelfde ruimte als de overige figuren in plaats van in een naastgelegen ruimte.

Page 196: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

178

en door de ongebruikelijke ingreep om het diafragma aan de bovenkant de initiaal ‘G’ te laten doorbreken zodat er een gevel ontstaat, creëerde de verluchter alsnog de ruimte die door de plaatsing van de pilaar achter de figuren verloren ging.18 Voor de Presentatie in het Egmond Brevier viel de keuze op een volledig andere architectuur: de twee ribgewelven werden vervangen door een diep koor met acht zuilen.

Het ontbreken van de verhoging over de hele lengte van de kapel had nog een ander gevolg: in tegenstelling tot het origineel van de Mazarine-meester bevinden de figuren zich bij de Zwedermeesters op gelijke hoogte. In het Mazarine-getijdenboek zijn de drie mannen achter het altaar hoger geplaatst dan de vrouwen. Maria staat lager, maar is daarentegen groter geschilderd dan de overige figuren om haar heilige status te benadrukken. Doordat de Zwedermeesters de verhoging achterwege lieten, zijn de hoofden van de figuren op gelijke hoogte komen te staan en werd Maria even groot afgebeeld als de overige figuren. De priester achter het altaar buigt bij de Mazarine-meester diep voorover om het lager geplaatste Christuskind in ontvangst te nemen. In het Bressanone-missaal nam de Bressanone-meester deze houding met dezelfde intensiteit over, maar in de overige versies werd dit teruggebracht naar een lichte buiging die beter bij de nieuwe situatie aansluit.

Wijzigingen: bewust of niet? Het is nuttig om de afwijkingen tussen het origineel en de navolgingen in kaart te brengen en daarbij de vraag te stellen of de Zwedermeesters deze bewust aanbrachten of dat de discrepanties mogelijk werden veroorzaakt door de modeltekening. Op deze wijze kunnen we meer te weten komen over het karakter van de modeltekening die de Zwedermeesters tot hun beschikking hadden. De wijzigingen in de architectuur waren duidelijk een bewuste beslissing, hoewel onduidelijk blijft of de verhoging in de kapel ontbrak of deze verkeerd werd geïnterpreteerd. Het hoofddeksel van de assistent van de Hogepriester met de opgeheven hand, een hoed met een uitstekende klep, was ook een moedwillige alteratie. Dit type hoofdbedekking is uitermate vreemd voor de Zwedermeesters en werd alleen overgenomen door de Bressanone-meester in het Bressanone-missaal. In de drie latere versies werd het hoofddeksel vervangen door een driehoekige rechtopstaande hoed met een brede gedraaide band, die veel gangbaarder is bij de Zwedermeesters. Tevens werd in de vier versies de kleding veranderd zodat ook die aansloot bij de Zwederstijl.

Opzet mag ook worden verondersteld in het wisselend aantal figuren. De Hogepriester en zijn assistent zijn in alle versies aanwezig, maar worden in het Egmond Brevier aangevuld met een oudere man in een blauwe mantel met een kaars in zijn handen.

18 Het doortrekken van de roze muur door de initiaal vond plaats nadat de initiaal was geschilderd; de blauwe verf is door het roze zichtbaar. Om de overschildering te verdoezelen is een figuurtje in de zwikken geplaatst.

Page 197: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De Presentatie in de Tempel

179

De jonge maagd, die in het Mazarine-getijdenboek zowel de kaars als het mandje met de duifjes draagt, ontbreekt in getijdenboek Cambridge 141. Jozef daarentegen, die in het Mazarine-getijdenboek ontbreekt, werd door de Zwedermeesters overal toegevoegd, behalve in het Bressanone-missaal. Hieruit blijkt dat de belangrijkste figuren hun vaste plek in de voorstelling hadden, terwijl de bijfiguren – en daar hoort Jozef ook bij – als schaakstukken konden worden verplaatst als de compositie, verluchter of opdrachtgever dat verlangde. Doordat de versie in het Bressanone-missaal als eerste en meest exacte navolging van het Mazarine-model kan worden beschouwd, bevatte de modeltekening waarschijnlijk alleen de twee mannen achter het altaar, Maria en de begeleidende dienstmaagd. Waar de Zwedermeesters soms enkele figuren toevoegden ten opzichte van het Mazarine-model, schilderde de Mazarine-meester op zijn beurt een personage dat bij de Zwedermeesters geen enkele keer voorkomt: de man achter de assistent met de opgeheven hand van wie enkel zijn gezicht zichtbaar is. Zijn vreemde positie in de miniatuur – hij speelt geen rol in het verhaal en is ook niet noodzakelijk in de compositie – evenals het feit dat hij door de Zwedermeesters nergens werd overgenomen, doet vermoeden dat het gezicht op de modeltekening ontbrak en dat de Mazarine-meester deze zelf aan zijn voorstelling toevoegde. Een ander markant verschil tussen de Zwederversies en het origineel is te vinden in de assistent van de Hogepriester. De opgeheven hand is bij de Zwedermeesters gelijk aan die in het Mazarine-getijdenboek, maar het is juist zijn andere arm die afwijkt. De Zwedermeesters plaatsten deze arm consequent recht langs de breedte van het altaar. In het Franse getijdenboek legt de man daarentegen niet zijn gehele arm op het altaar, maar steunt vol op zijn hand, die niet langs de breedte, maar juist in een vreemde hoek langs de lengte van het altaar is geplaatst. De tussenliggende tekening in het bezit van de Zwedermeesters toonde de arm waarschijnlijk in een andere positie van de arm dan zoals de Mazarine-meester het weergaf. Deze observatie wordt ondersteund door een vergelijking met een andere miniatuur van de Boucicautmeesters en door de Presentatie in de tempel in het Spitz-getijdenboek.19 In deze twee voorstellingen ligt de arm eveneens recht op het altaar.

Ondanks dat de Zwedermeesters hun versie in het Bressanone-missaal spiegelden, lijkt het gezien de overige versies onwaarschijnlijk dat ook de modeltekening gespiegeld was.20 Het kleurgebruik tussen het origineel en de Zwederversies, en tussen de Zwederversies onderling, is zeer divers: de modeltekening lijkt geen kleuraanduidingen te

19 De miniatuur bij Maleachi in een Franse bijbel zoals genoemd in Casus 2, noot 10. Voor de Presentatie in het Spitz-getijdenboek zie Casus 2, noot 8. 20 De Presentatie in het Spitz-getijdenboek (Casus 2, noot 8) is ook gespiegeld. Het spiegelen van een voorstelling was eenvoudig. Over kopieertechnieken: Farquhar 1976, pp. 65-69.

Page 198: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

180

hebben bevat. De Presentatie in de tempel van de Mazarine-meester werd geschilderd in een beperkt kleurenpalet waarbij lila, rood, wit, groen, bruin en blauw domineren. Dit, gecombineerd met goud in de randen, levert een uitzonderlijk palet op dat consequent in het gehele Mazarine-getijdenboek werd doorgevoerd. De Zwederversies zijn geschilderd in een kleurenschema dat meer lijkt te zijn aangepast aan het kleurgebruik in het desbetreffende handschrift, dan aan het origineel of aan elkaar. Zo is de Presentatie in het Bressanone-missaal uitgevoerd in harde, verzadigde kleuren terwijl die in het Sotheby’s getijdenboek gedempter zijn en beter op elkaar werden afgestemd. Stemmige kleurencombinaties, zoals paars met lichtgroen, zijn in dit handschrift standaard, evenals de gekleurde ribgewelven tegen een donkere achtergrond.21 De enige kleurovereenkomst in alle Presentaties berust op een artistieke conventie, namelijk de blauwe mantel van Maria, waarvan de plooival overigens tot in detail door de Zwedermeesters van het model werd nagevolgd. Waar bij de Mazarine-meester de jurk zelf ook in blauw is geschilderd, kozen de Zwedermeesters in hun versies voor goudverf met een vleugje rood. Dit verraadt hun voorliefde voor het gebruik van veel goud, bij voorkeur opgewerkt met rode, groene, blauwe of zwarte inkt en verf. Het veelvuldige goudgebruik maakt dat aan deze werkwijze mogelijk ook een hoger prijskaartje hing.

Door de Presentatie in het Mazarine-getijdenboek naast die van de Zwedermeesters te leggen, kunnen we concluderen dat er een tussenliggende tekening moet hebben bestaan met daarop zowel de figuren als de architectuur, zonder kleuraanduiding maar met enkele afwijkende details ten opzichte van de versie van de Mazarine-meester. Het is echter onmogelijk een aanwijzing te vinden voor het formaat van de modeltekening. Het origineel is een miniatuur, maar de Zwedermeesters schilderden drie van hun Presentaties in een gehistorieerde initiaal. Deze drie initialen en de kolomminiatuur in het Egmond Brevier verschillen allemaal van formaat.22 De modeltekening werd door de Zwedermeesters dus gebruikt om na te tekenen, maar niet om over te trekken. Correctie van een beeldtraditie In Cambridge 141 voerde de verluchter door middel van een simpele ingreep een radicale wijziging door: een verandering in de iconografie. De Mariagetijden zijn gedecoreerd met

21 In de miniatuur met Christus tussen de schriftgeleerden op fol. 160r (afb. 118) in hetzelfde getijdenboek is dit contrast nog groter. Daar zijn alleen de zwikken van de ribgewelven in rood uitgevoerd. De ribben zelf en de rest van het interieur inclusief de trap in de achtergrond en het diafragma, zijn volledig zwart. Zelfs voor de Zwedermeesters is dit uitzonderlijk. 22 Bressanone-missaal (‘S’), 70 mm hoog x 60 mm breed; Sotheby’s 72, (‘G’), 55 mm hoog x 38 mm breed; Cambridge 141, (‘G’), 60 mm hoog x 40 mm breed. De kolomminiatuur in het Egmond Brevier is 107 mm hoog x 46 mm breed. Waarschijnlijk koos de verluchter hier vanwege de hoogte voor een ander interieur. Het formaat van de miniatuur in het Mazarine-getijdenboek is mij onbekend.

Page 199: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De Presentatie in de Tempel

181

een Kindsheidscyclus in grote gehistorieerde initialen aan het begin van iedere uurgetijde. James Marrow wees in zijn beschrijving van dit getijdenboek in de handschriftencatalogus van het Fitzwilliam Museum op het bijzondere karakter van deze Kindheidscyclus. Bij de lauden staat slechts een gedecoreerde initiaal en de cyclus bevat niet een, maar twee voorstellingen die zijn weergegeven in een tempelomgeving: de Presentatie in de tempel en de Besnijdenis.23 Bij de noon op fol. 59r, maakte de verluchter zoals gewoonlijk gebruik van het Mazarine-model (afb. 232). Op het altaar plaatste hij echter een imposant mes, wat voldoende was de compositie van een Presentatie in een Besnijdenis te doen veranderen. Hoewel Marrow deze verandering opmerkt – evenals het Christuskind overigens dat verschrikt naar zijn moeder omkijkt – lijkt hij niet de oorzaak van deze iconografische verandering te doorzien. De wijziging is immers opvallend: slechts vijftien folia verder, bij de completen op fol. 74r, staat de Presentatie in de tempel waarvoor het Mazarine-model moeiteloos had kunnen worden gebruikt. Nu moest de verluchter naast de toevoeging van een mes om de voorstelling geschikt te maken voor een Besnijdenis, een nieuwe compositie voor de Presentatie gebruiken.24

Deze nieuwe Presentatie lijkt weinig op het Mazarine-model (afb. 234). In plaats van diagonaal, is het altaar frontaal geplaatst en staat deze niet in maar voor de kapel. Het is echter niet de compositie of de architectuur die deze Presentatie zo bijzonder maakt. De verluchter corrigeerde hier een eeuwenlange fout in de beeldtraditie die ook in het Mazarine-model aanwezig is. De tempelgang van Jozef en Maria met hun zoon was een opeenvolging van drie gebeurtenissen. Zij brachten hun zoon de tempel binnen om ‘met hem te doen wat volgens de wet gebruikelijk is’, dat wil zeggen: om het Christuskind aan de Heer in de tempel te tonen en om twee tortelduifjes te laten offeren zodat de Maagd na de geboorte van haar zoon werd gezuiverd. Beide handelingen werden uitgevoerd door de Hogepriester. Bij het betreden van de tempel, nog voordat de ouders met hun offergeschenken langs de priester konden gaan, ontmoetten zij de vrome Simeon. Aan hem was door de Heilige Geest geopenbaard dat hij niet zou sterven voordat hij de Messias zou hebben gezien. Gedreven door de Geest kwam hij naar de tempel, waar hij bij het treffen van de Heilige familie het kind in zijn armen nam. Na de Lofzang van Simeon herkende ook de oude zieneres Hanna de goddelijkheid van de pasgeborene. De Hogepriester en de oude Simeon – die weliswaar de goddelijke stem hoort maar geen liturgische positie bekleedt – zijn in de Bijbel duidelijk twee verschillende figuren. In apocriefe bronnen wordt

23 Cambridge 2005, cat. nr. 91 (Marrow). 24 In cycli waar enkel de Presentatie is opgenomen, wordt er soms op het altaar een mes toegevoegd als verwijzing naar de Besnijdenis. Vroege Noord-Nederlandse voorbeelden zijn van de Meester van de Morgan Kindheidscyclus in New York, MLM, ms. 866, fol. 41v (ca. 1415-1420) en Londen, BL, Add. ms. 50005, fol. 46v. Marrow (1968b, p. 65) beschouwt de miniatuur in het getijdenboek in New York als een Besnijdenis, ondanks de aanwezigheid van Jozef en de duiven. Een later voorbeeld uit Brugge: Baltimore, WAM, W. 272, fol. 91v (ca. 1470, kleurenreproductie: Wieck 1988, p. 83, pl. 23).

Page 200: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

182

Simeon echter een belangrijkere functie toebedeeld. In het proto-evangelie van Jakobus wordt Simeon tot opvolger gekozen van de vermoorde tempelpriester Zacharias en in het apocriefe Nikodemus-evangelie wordt hij zelfs aangeduid als Hogepriester.25 Onder invloed van dergelijke bronnen creëerde de middeleeuwse kunstenaar in het Noorden van Europa een beeldtraditie waarbij Simeon en de priester met elkaar werden vereenzelvigd, wat inhoudt dat bij de Presentatie de oude Simeon in priesterkleding met bedekte armen achter het altaar staat om het Christuskind in ontvangst te nemen.26 Het paar tortelduiven wordt door Jozef of de meegereisde dienstmaagd gedragen, meestal in een mandje of in de hand.

Het is deze onjuiste beeldtraditie die wordt gevolgd in het Mazarine-model en in de Zwederversies in het Bressanone-missaal en getijdenboek Sotheby’s 72.27 In de nieuwe Presentatie in de tempel in getijdenboek Cambridge 141, liet de verluchter de eeuwenoude beeldtraditie los en corrigeerde hij de fout: de Hogepriester en Simeon zijn beide aanwezig, zoals in de Bijbel staat geschreven. Om de Presentatie nog beter aan te laten sluiten bij de Bijbeltekst, werd achter Simeon de oude zieneres Hanna toegevoegd die maar zelden in Noordelijke kunst voorkomt. Zij ontbreekt in het Mazarine-model en in alle overige Zwederversies.28 De belangrijkste figuren staan aan weerszijden van het altaar: Maria en Jozef links en Simeon met het Christuskind en Hanna rechts. In tegenstelling tot het Mazarine-model heeft Maria Christus zojuist overgedragen aan de oude Simeon en hoort zij geknield, en met bedekte handen, zijn profetie over haar zoon aan. Door deze opstelling heeft de toeschouwer onbelemmerd zicht op het altaar waarachter de Hogepriester staat. In plaats van zijn handen te bedekken, houdt hij in zijn rechterhand het paar tortelduifjes en in zijn linkerhand een imposant mes, dat spoedig zal worden gebruikt om de twee vogels te offeren zodat de Maagd weer rein is na haar bevalling. De verluchter combineerde hier twee momenten van de tempelgang: de lofzang en het reinigingsritueel. Het offer heeft echter nog niet plaatsgevonden, de Hogepriester lijkt in zijn ritueel gestoord door de gebeurtenis die zich voor zijn altaar afspeelt. De nadruk ligt hier duidelijk meer op de Lofzang dan op de purificatie.

25 Proto-evangelie van Jakobus, hoofdstuk 24. Evangelie van Nikodemus 17:1. Van der Linden 1999, p. 812. 26 Dit geldt ook alle overige miniaturen van de Presentatie in het Zwedercorpus. 27 In getijdenboek Cambridge 141 werd het Mazarine-model ingezet voor de Besnijdenis. Daardoor ontbreken daar de vaste attributen van de Purificatie, zoals het mandje met duiven, de kaarsen en de jonge dienstmaagd. 28 In Noordelijke kunst is het niet gebruikelijk om Hanna bij de Presentatie in de tempel af te beelden, in tegenstelling tot in de Italiaanse kunst. Bij de Presentatie is wel vaak een jonge vrouw aanwezig die kaarsen of duiven draagt. Zij wordt soms met een nimbus afgebeeld (ook twee keer bij de Zwedermeesters). De Princeton Index of Christian Art identificeert haar als Hanna, maar volgens Dorothy Shorr (1946, pp. 26-27) wordt deze vrouw veelal als vierde figuur toegevoegd als de compositie daarom vraagt. Zij is niet met de oude profetes te vereenzelvigen. De Meester van de Morgan Kindheidscyclus voegde Hanna aan zijn Presentatie toe (zie Casus 2, noot 24). In deze miniatuur dragen zij en de jonge vrouw beiden een nimbus. Zie ook Hornik & Parsons 2003, p. 139.

Page 201: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De Presentatie in de Tempel

183

Een nieuwe compositie Hoe kon het dat de Zwedermeesters zich in getijdenboek Cambridge 141 ineens bewust waren van de onjuistheid in een beeldtraditie die ook zijzelf meerdere malen blindelings hadden gevolgd? Het gegeven dat de Hogepriester en Simeon twee afzonderlijke figuren waren lijkt aan het einde van de middeleeuwen, althans in de Noordelijke kunst, te zijn vergeten. Een terugkeer naar de literaire hoofdbron, de Bijbel, lijkt een mogelijkheid te zijn waardoor de fout ontdekt zou kunnen zijn. Dat de Besnijdenis en de Presentatie in Cambridge 141 in elkaars nabijheid zijn afgebeeld, waardoor de grote compositorische overeenkomsten tussen de twee scènes voor verwarring kon zorgen, lijkt niet de reden te zijn geweest: in getijdenboek Sotheby’s 36 zijn eveneens beide scènes in de Kindheidscyclus opgenomen, maar is Simeon bij de Presentatie naar gewoonte als Hogepriester afgebeeld. Waarschijnlijk vond de correctie op verzoek van de opdrachtgeefster plaats. Het handschrift in Cambridge is geen standaard getijdenboek en bevat meerdere aanwijzingen dat de opdrachtgeefster nauw betrokken was bij de totstandkoming van de inhoud en het decoratieprogramma. Zo liet zij zich twee keer afbeelden en bevat het boek een van de slechts vier bekende voorbeelden van een zeldzame variant van de Getijden van de Weekdagen in het Middelnederlands.29 Door de invloed die de opdrachtgeefster op de tekstuele inhoud en het decoratieprogramma uitoefende, lijkt het aannemelijk dat de verluchter op haar verzoek de gebruikelijke compositie van de Presentatie in de tempel losliet, en koos voor een nieuwe voorstelling die beter bij de Bijbeltekst aansloot. Hij keerde echter niet terug naar het Evangelie van Lukas, om aan de hand van de tekst een nieuwe compositie te creëren. De gecorrigeerde versie van de Presentatie in de tempel in Cambridge 141 is namelijk geen nieuwe inventie, maar wederom een navolging van andermans werk. Alleen nu gebruikte de verluchter geen vroeg vijftiende-eeuwse miniatuur uit Frankrijk, maar het beroemde altaarstuk van de Italiaanse schilder Ambrogio Lorenzetti uit 1342 (afb. 235).30

De compositorische en iconografische overeenkomsten met de miniatuur van de Zwedermeesters in getijdenboek Cambridge 141 zijn evident. Links van het altaar staan Jozef en Maria, begeleid door twee vrouwen. Rechts staat de oude Simeon met het ingebakerde Christuskind in handen, met naast hem Hanna, die naar het kind wijst. Ook hier heeft de toeschouwer vrij zicht op het altaar, waar de priester twee duifjes bij de vleugels pakt terwijl hij in zijn andere hand het mes klaar heeft om de dieren te offeren. Er

29 Zie voor de bespreking van dit getijdenboek, hoofdstuk 2, ‘Getijden- en gebedenboeken’ en de catalogusbeschrijving. 30 Gemaakt voor het altaar van de San Crescenzo in Siena. Sinds 1913 in het Uffizi in Florence (inv. nr. 8346). Voor een bespreking van dit altaarstuk: Rowley 1958, vol. 1, pp. 18-25.

Page 202: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

184

zijn zelfs wat gelijkenissen in het interieur aan te wijzen, hoewel de Zwederversie niet in de buurt komt van de architectuur waarvoor het werk van Lorenzetti zo werd geroemd.

Het uitzonderlijke van Lorenzetti’s altaarstuk was niet de groepering van de figuren aan weerszijden van het altaar; al vóór 1342 zijn daarvan voorbeelden in de Italiaanse kunst te vinden.31 Ook was er geen sprake van correctie van de beeldtraditie, aangezien het in de Italiaanse kunst wel altijd gebruikelijk is geweest Simeon volgens de Bijbel als oude ziener af te beelden.32 Het altaarstuk is daarentegen wel het vroegst gedateerde voorbeeld waarbij naast Simeon ook de Hogepriester is afgebeeld en daarmee twee gebeurtenissen uit het verhaal, de Lofzang en de Purificatie, in samenhang met, maar afzonderlijk van elkaar zijn opgenomen. Tevens bevonden de duifjes zich niet eerder in zo’n benarde positie, namelijk in handen van de Hogepriester in plaats van relatief veilig bij Jozef of de jonge dienstmaagd. Deze twee iconografische elementen, tezamen met het realisme en de vernieuwingen in architectuur, maakte het altaarstuk van Lorenzetti tot een prototype dat minstens honderd jaar lang werd nagevolgd. En het zijn precies deze twee iconografische details die aantonen dat de verluchter zich voor zijn versie in Cambridge 141 daadwerkelijk op dit altaarstuk baseerde.

Lorenzetti als prototype In navolging van Lorenzetti verschenen er vele kunstwerken waarbij Simeon en de Hogepriester gezamenlijk zijn afgebeeld. Hoewel deze Presentaties duidelijk zijn afgeleid van het altaarstuk, zijn de verschillen in compositie en groepering van de figuren groot.33 Ondanks de kennis die deze schilders van het Sienese altaarstuk moeten hebben gehad, schilderde niet een van hen de duifjes én het mes. In een predella behorende tot een ongeïdentificeerd altaarstuk uit de 1360’s, koos de schilder er bijvoorbeeld wel voor de vogels op het altaar te plaatsen, maar heeft de Hogepriester geen mes in handen (afb.

31 Twee vroege voorbeelden hiervan zijn een fresco van de Velemeester in de Benedenkerk van de Franciscusbasiliek in Assisi uit begin 14e eeuw en een uitgesneden gehistorieerde initiaal uit een antifonarium in New York (New York, CB, 63. Umbria, Perugia, ca. 1320-1330). Shorr 1946, pp. 27-28; Princeton Index of Christian Art. 32 Shorr (1946 p. 27) verklaart dit doordat de Italiaanse kunst dichter bij de Byzantijnse kunst en cultuur staat. Daar was het feest van de lofzang van Simeon belangrijker dan de Purificatie van de Maagd, zoals in het Westen. Ook Hanna komt in de Italiaanse kunst vaker voor dan in het Noorden. 33 Taddeo Gaddi schilderde de Hogepriester in een van de sacristiepanelen in Florence (GA, eerste helft 14e eeuw) boven een open holocaustaltaar. Het Christuskind wordt voor hem langs door Simeon aan Maria overgedragen. Giovanni del Biondo (Florence, GA, inv. nr. 8462, datering 1364) plaatste de oude mannen beide naast het altaar, waarop Christus door zijn moeder staand wordt gepresenteerd. In het altaarstuk van Bartolo di Fredi (Parijs, Louvre, M. I. 394, tweede helft 14e eeuw) onttrekt de Hogepriester zich aan de Lofzang van Simeon door schrijfwerkzaamheden in een leeg boek op het altaar. Deze Presentatie is volgens Shorr (1946, p. 28) een verwijzing naar Maleachi 3:16.

Page 203: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De Presentatie in de Tempel

185

236).34 Slechts twee aan mij bekende voorbeelden bevatten zowel het mes als de duifjes, hoewel niet beide in handen van de Hogepriester. De eerste is een gehistorieerde initiaal uit een Italiaanse graduale uit 1371-1375 (afb. 237).35 Door ruimtegebrek is de compositie ingekrompen. Simeon en Hanna schoven op naar het midden en de verluchter had slechts ruimte om één hand van de Hogepriester op het altaar te schilderen. In die hand plaatste hij het mes. De duifjes zijn verplaatst naar Jozef die hen, net zoals in het altaarstuk van Lorenzetti, bij de vleugels vasthoudt. Het tweede voorbeeld is wederom Italiaans, maar werd meer dan honderd jaar na het altaarstuk vervaardigd. In 1447 plaatste Giovanni di Paolo eveneens het mes in handen van de Hogepriester, maar bevinden de duifjes zich in de plooien van de mantel van Jozef (afb. 238).36 Dit laatste voorbeeld bewijst dat deze compositie in Italië nog halverwege de vijftiende eeuw, dus ten tijde van de Zwedermeesters, populair was. De hier genoemde voorbeelden zijn ongetwijfeld slechts enkele van een veelvoud aan Presentaties die naar Lorenzetti moet zijn gemaakt; er moeten ontelbare modeltekeningen en studies onder kunstenaars hebben gecirculeerd. Een van die modeltekeningen is blijkbaar rond 1430 bij de Zwedermeesters in de Noordelijke Nederlanden terechtgekomen. Maar ondanks de vele navolgers in Italië die ofwel het mes ofwel de duifjes op het altaar plaatsten, heb ik geen enkel voorbeeld kunnen traceren dat zo exact met Lorenzetti overeenkomt als de versie die de Zwedermeesters een eeuw later aan de andere kant van Europa schilderden.

Het lijkt zeer onwaarschijnlijk dat een van de Zwedermeesters naar Italië is gereisd en daar met eigen ogen het altaarstuk van Lorenzetti zag. Van een dergelijke reis zouden zeker meer sporen terug te vinden moeten zijn in hun kunst, en daarbij zou hun versie naar het altaarstuk in dat geval waarschijnlijk nog exacter zijn geweest. Ondanks de grote overeenkomsten zijn er namelijk ook opmerkelijke verschillen. Hanna draagt bijvoorbeeld in het Italiaanse schilderij een banderol en wijst naar Simeon. In Cambridge 141 is zij daarentegen achter Simeon weggestopt en is enkel haar hoofd zichtbaar. De assistent naast de Hogepriester in Lorenzetti’s altaarstuk is bij de Zwedermeesters afwezig, en Simeon en

34 Meester Ashmolean Predella, verblijfplaats onbekend, 1360’s (Shorr 1946, noot 62. Afbeelding: Princeton Index of Christian Art). De rest van de compositie vertoont geen overeenkomsten met het altaarstuk van Lorenzetti. In enkele Duitse Presentaties krijgen de duiven meer nadruk. In een vroege versie uit Westfalen lopen er twee parmantig op het altaar, zonder dat iemand aanstalten maakt hen te offeren (Osnabrücker Altaar, Keulen, WRM, ca. 1370-1380, afbeelding: www.bildindex.de). In de Presentatie van Stephan Lochner houdt een knielende Maria twee kleine duifjes omhoog, maar heeft de priester het Christuskind vast (Darmstadt, HLM, gedateerd 1447). Beide versies tonen verder geen overeenkomst met de Presentatie van Lorenzetti. 35 Cambridge, FM, Marlay cutting It. 13A (reproductive: Cambridge 2005, cat. nr. 59). 36 Giovanni di Paolo schilderde drie Presentaties, allemaal naar Ambrogio Lorenzetti. In de twee versies in de Pinacoteca Nazionale in Siena heeft de Hogepriester een mes vast, maar worden de duifjes vastgehouden door Jozef. De derde bevindt zich in New York (MM, inv. nr. 41.100.4, ca. 1435). In die versie is het mes afwezig. Wehle 1945; Shorr 1946, p. 29.

Page 204: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

186

Jozef zijn licht in positie en houding veranderd.37 In het getijdenboek is Maria, in tegenstelling tot het altaarstuk, geknield afgebeeld. Pseudo-Bonaventura beschrijft hoe de Heilige familie aankwam bij het altaar van de tempel en Maria eerbiedig neerknielde om haar zoon aan de Vader te presenteren. Deze nederige houding komt in veel typen voorstellingen voor, maar zelden bij de Presentatie in de tempel. Een van de voorbeelden die Dorothy Shorr in haar artikel over de iconografische ontwikkeling van de Presentatie in de tempel noemt, is de genoemde versie van Giovanni di Paolo (afb. 238).38 Hoewel de Zwedermeesters zich niet op dit voorbeeld hebben gebaseerd, laat het wel zien dat varianten van deze compositie, eventueel met iconografische wijzigingen zoals de knielende Maria, in hun tijd nog in gebruik waren. De modeltekening die de Zwedermeesters bezaten was waarschijnlijk een gedetailleerde studie naar Ambrogio Lorenzetti, maar inclusief een nederige Moeder Gods.

In de Europese miniatuurkunst van de veertiende en vijftiende eeuw was de trend dat invloeden vanuit het Zuiden richting het Noorden trokken. In de vijftiende eeuw waren het de kunstenaars uit Parijs die hun stempel drukten op het werk van collega’s in de Zuidelijke en Noordelijke Nederlanden. De eeuw ervoor waren het de Franse boekschilders die zich lieten inspireren en beïnvloeden door de Italianen. Op deze wijze sijpelden Italiaanse invloeden in de vijftiende eeuw door naar de Noord-Nederlandse kunst. Zo baseerden de Gebroeders Van Limburg hun Kruisafname in de Très Riches Heures op Simone Martini en gebruikten de Zwedermeesters op hun beurt het voorbeeld van de broers voor drie miniaturen in hun eigen getijdenboeken.39 Ook Ambrogio Lorenzetti werd door de Gebroeders Van Limburg nagevolgd, zoals in de voorstelling van de Heilige Martinus die zij in de Belles Heures schilderden.40 Men zou dan ook verwachten dat de Presentatie in de tempel van Ambrogio Lorenzetti dezelfde weg heeft afgelegd. Merkwaardigerwijs is in de Franse kunst van de veertiende en vijftiende eeuw geen enkel spoor van de iconografisch vernieuwingen van Lorenzetti terug te vinden. Alle Presentaties uit Frankrijk en de Zuidelijke Nederlanden die ik heb kunnen bestuderen vereenzelvigen de figuren van de Hogepriester en Simeon. Zelden wordt Hanna afgebeeld en de duifjes

37 Zijn assistent, half verscholen achter Simeon, houdt zijn hand op om het offeren van de duiven te onderbreken en de aandacht te vestigen op de lofzang van Simeon. Deze houding komt opvallend overeen met die van de assistent in het Mazarine-model. Toch blijkt uit niets een connectie tussen het Mazarine-model en het altaarstuk van Lorenzetti. Dat de Zwedermeesters deze man niet schilderden is een indicatie dat hij niet op hun modeltekening aanwezig was. 38 Een andere is van Gentile da Fabriano (Parijs, Louvre, Inv. 295, gedateerd 1423). Shorr 1946, p. 29. 39 De Zwedermeesters schilderden deze Kruisafname na in Baltimore 168, fol. 94v; Sotheby’s, 72, fol. 150r en Den Haag, 79 K 2, fol. 85 (resp. afb. 262, 269 en 275. Zie casus 3). De Gebroeders Van Limburg schilderden hun Presentatie in de tempel in de Très Riches Heures naar een fresco van Taddeo Gaddi, maar deze volgt niet de compositie van Lorenzetti. Voor de Gebroeders Van Limburg en Italiaanse kunst: Meiss 1974, pp. 240-251; Alexander 1983; Schmidt 2005. 40 Reproducties: Schmidt 2005, p. 184, figs. 10-11. Voor meer voorbeelden: Skubiszewska 1981.

Page 205: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De Presentatie in de Tempel

187

bevinden zich altijd in een mandje of kooitje bij een van de leden van het Heilige gezelschap, in plaats in handen van de Hogepriester. Ook Shorr, die in haar artikel veel voorbeelden noemt van Presentaties die naar Lorenzetti werden gemaakt, geeft geen enkel Frans voorbeeld. Het lijkt er sterk op dat deze compositie niet via de gebruikelijke weg, dus via Frankrijk, tot de Zwedermeesters is gekomen.

Shorr wist bij het schrijven van haar artikel ongetwijfeld niet van het bestaan van de Zwederminiatuur. In haar betoog dat de invloed van Lorenzetti verder reikte dan de Italiaanse kunst, noemt zij slechts enkele voorbeelden uit de Zuidelijke Nederlanden. Zo ziet zij Lorenzetti’s architectuur terug in het altaarstuk van Melchior Broederlam uit 1398 en de groepering van de figuren rondom het altaar in een van de panelen van Jacques Daret uit 1434.41 Bij Daret is Hanna weliswaar aanwezig, maar is Simeon gekleed in een priestergewaad en wordt de positie van de Hogepriester ingenomen door een van de drie dienstmaagden met duifjes en een kaars. Deze twee voorbeelden zijn niet overtuigend genoeg om van een wijde verspreiding van studies naar Lorenzetti in de Noordelijke kunst te kunnen spreken. Voor zover ik na bestudering van honderden Presentaties heb kunnen concluderen, is de Zwederversie in getijdenboek Cambridge 141 het enige voorbeeld in de Noordelijke kunst waarin het altaarstuk van Ambrogio Lorenzetti zo exact werd nagevolgd.42 Hoe de Zwedermeesters aan een modeltekening naar de Presentatie van Lorenzetti kwamen is onduidelijk. Er zijn mij geen andere composities bekend die zij naar Italiaans voorbeeld schilderden, althans niet zonder een aanwijsbare Franse tussenstap. Tussen Brugge en Utrecht vond een actieve uitwisseling plaats van kunstenaars, modellen, miniaturen en volledige handschriften. In Brugge bevonden zich eveneens veel Italiaanse handelaren en kooplieden die kunstopdrachten uitgaven.43 Mogelijk vond via hen een beroemd Italiaans voorbeeld zijn weg naar de Noordelijke Nederlanden. Dat de opdrachtgeefster van getijdenboek Cambridge 141 een Italiaanse herkomst had is onwaarschijnlijk: het handschrift is geschreven in het Middelnederlands en de kalender volgt het gebruik van bisdom Utrecht.

41 Shorr 1946, p. 29. Melchior Broederlam: Dijon, MBA. Jacques Daret: Parijs, MPP. Voor een uitgebreide analyse van deze laatste: Jolly 2000. 42 Hiervoor heb ik honderden Presentaties bekeken met een Noord-Nederlandse, Zuid-Nederlandse, Franse, Duitse en Italiaanse herkomst, in onder andere de publicaties van Millard Meiss over Franse miniatuurkunst (1968 en 1974), handschriftencatalogi van verschillende musea en tentoonstellingen, Arkyves, Princeton Index of Christian Art, British Library, Den Haag Koninklijke Bibliotheek, Den Haag Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie, Bildindex, Web Gallery of Art. Bij dit onderzoek heb ik uitsluitend gelet op twee dingen: of Simeon en de Hogepriester van elkaar gescheiden zijn afgebeeld en of de duiven en het mes zich in de handen van de priester bevinden. Of de compositie verder overeenkomsten vertoonde met die van Lorenzetti, was minder van belang. 43 Bijvoorbeeld het portret van Giovanni Arnolfini door Jan van Eyck uit 1434 in de National Gallery in Londen. Smeyers en Cardon 1991; Alexander-Skipnes 2007.

Page 206: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

188

Hoe vernieuwend deze uitvoering van de Presentatie in de tempel ook was, zelfs bij de Zwedermeesters veroverde het geen vaste plek in hun repertoire. In hun laatst te dateren Presentatie in de tempel in het Egmond Brevier, waren zij zich duidelijk bewust van de fout in de beeldtraditie, maar corrigeerden ze deze op andere wijze dan in Cambridge 141 (afb. 233). In het uitgebreide decoratieprogramma in het brevier werden de twee momenten van de tempelgang, de lofzang van Simeon en de Purificatie zelf, uit elkaar gehaald en in afzonderlijke voorstellingen weergegeven.44 Dit resulteerde in een margeminiatuur op fol. 338r waarin Maria zojuist haar zoon heeft overgedragen aan Simeon, die samen met Hanna de Messias aanbidt. Dit is de tweede en laatste keer dat Hanna door de Zwedermeesters werd afgebeeld. In deze margeminiatuur is de priester afwezig en is Simeon afgebeeld als de vrome oude man die hij volgens de Bijbel was. In de kolomminiatuur van de tekst bij de Purificatie van de Maagd op fol. 335v, is de verluchter minder expliciet in het scheiden van Simeon en de Hogepriester dan in getijdenboek Cambridge 141. Het Mazarine-model is in grote lijnen gevolgd, waardoor er ook hier een priester met een doek achter het altaar klaar staat. De doek hoort bij Simeon en de verluchter neigt daarmee te vervallen in de oude beeldtraditie. Een belangrijke wijziging doet zich echter voor in de assistent: hij houdt een van de duiven op het altaar vast. Hieruit blijkt dat de verluchter zich wel degelijk door de iconografie van Lorenzetti liet beïnvloedden. De getrouwe navolging van het Sienese altaarstuk lijkt na uitvoerig onderzoek de enige te zijn in de gehele Noordelijke kunst, maar uiteraard is het materiaal dat ons tegenwoordig nog ter beschikking staat slechts een fractie van de totale productie uit de late middeleeuwen. Alleen tussenliggende versies, mogelijk ook met een Noordelijke herkomst, kunnen verklaren hoe de Zwedermeesters de mogelijkheid hadden Lorenzetti zo nauwkeurig te volgen. Deze missing links zijn vooralsnog niet boven water gekomen.

44 In het Egmond Brevier staat op fol. 114v nog een randminiatuur waarin Jozef en Maria worden aangesproken door Simeon en Hanna. Deze is geschilderd door de Moerdrechtmeesters in relatie tot het feest van de Besnijdenis. Hanna is hier afgebeeld als een non met een nimbus.

Page 207: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

189

[CASUS 3] De Passiecyclus1 Inleiding In deze derde casus richt ik de aandacht op modellengebruik in een serie samenhangende voorstellingen: de Passiecyclus. Een standaard Passiecyclus is een reeks van zeven scènes die chronologisch de lijdensweg van Christus verbeeldt. Dit zijn van metten tot en met completen (exclusief de lauden): de Judaskus, Christus voor Pilatus, Geseling van Christus, Kruisdraging, Kruisiging, Kruisafname en Graflegging. Deze reeks vormt een belangrijk onderdeel in het portfolio van een middeleeuwse verluchter en kon in getijdenboeken worden ingezet ter illustratie van zowel de Mariagetijden als de Kruisgetijden.2 In het Zwedercorpus komt de Passiecyclus acht keer voor. Twee cycli worden in deze casus buiten beschouwing gelaten, maar een vergelijking van de cycli in de overige zes getijdenboeken levert een goed beeld op van de ontwikkeling in het modellengebruik van de Zwedermeesters.3

Uit dit nieuwe onderzoek blijkt dat de Zwedermeesters iedere Passiereeks als een eenheid beschouwden, waarbij op alle voorstellingen binnen de cyclus – miniaturen of gehistorieerde initialen – dezelfde picturale principes van toepassing waren. Door het herhaaldelijk gebruik van dezelfde modeltekeningen kunnen de cycli aan elkaar worden gekoppeld. Op grond van deze compositorische overeenkomsten zijn de zes Passiecycli onder te verdelen in twee groepen: drie getijdenboeken in groep 1 en drie getijdenboeken in groep 2 (figs. 1 en 2). Binnen iedere groep zijn de belangrijkste onderdelen van dezelfde iconografie gelijk of vertonen ze grote overeenkomsten. Secundaire onderdelen, zoals het interieur of landschap, kunnen variëren. In beide groepen spelen modeltekeningen naar het werk van andere kunstenaars een cruciale rol. Er wordt echter niet teruggegrepen op dezelfde visuele bronnen. De Passiecyclus in groep 1 is gestoeld op heersende Europese beeldtradities en het werk van Franse kunstenaars rond 1400, terwijl groep 2 is opgebouwd uit nieuwer werk van verluchters uit circa 1415-1425.

1 Dit onderzoek is gepubliceerd in Bloem 2014b. 2 In het Zwedercorpus is de Passiecyclus ingezet ter illustratie van de Mariagetijden in getijdenboeken Baltimore 168, Baltimore 188, Den Haag 133 M 131 en Rotterdam (Judaskus bij Metten van de Getijden van de Eeuwige Wijsheid). Ter illustratie van de Kruisgetijden komt de passiecyclus voor in Den Haag 79 K 2, Sotheby’s 36 en Sotheby’s 72. Voor de iconografie van de Passie in Europese kunst: Marrow 1979. 3 De twee cycli die hier achterwege worden gelaten, staan in het Egmond Brevier en in getijdenboek Sotheby’s 36. Het Egmond Brevier is geen volledige Passiecyclus en werd geschilderd door de Profetenmeester die gebruik maakte van andere visuele bronnen. Het decoratieprogramma van getijdenboek Sotheby’s 36 wijkt volledig af van de rest en bevat iconografische details die alleen in dat handschrift voorkomen (zie hiervoor hoofdstuk 2, ‘Getijden- en gebedenboeken’). Het buiten beschouwing laten van deze twee handschriften heeft geen invloed op de resultaten van dit onderzoek.

Page 208: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Casus 3

190

Fig.

1. G

roep

1:

Bal

tim

ore

188

(1),

Den

Haa

g 13

3 M

131

(2)

, Rot

terd

am (

3)

Page 209: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De Passiecyclus

191

Fig.

2. G

roep

2:

Bal

tim

ore

168

(1),

Sot

heby

’s 7

2 (2

), D

en H

aag

79 K

2 (

3)

Page 210: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Casus 3

192

De cycli in groep 1 en 2 zijn volledig van elkaar gescheiden; combinaties van beide komen niet voor. Door de dateringen van de handschriften erbij te betrekken wordt duidelijk of de tweedeling die is gemaakt op grond van de compositie grofweg overeenkomt met het moment van vervaardiging van het handschrift. Het wordt duidelijk dat het werk van het verluchtersatelier allerminst statisch was; motieven in het repertoire konden gemakkelijk worden gewijzigd en zelfs worden vervangen onder invloed van nieuwe trends en modellen. Groep 1 Groep 1 bestaat uit drie getijdenboeken: Baltimore 188 (afb. 239-246), Den Haag 133 M 131 (afb. 247-253) en Rotterdam (afb. 254-256). De cycli in de eerste twee getijdenboeken zijn compleet, die in Rotterdam bestaat uit slechts de Judaskus, Christus voor Pilatus en de Geseling. Een algemeen kenmerk van de voorstellingen in deze drie cycli is dat slechts het hoogstnoodzakelijke is afgebeeld. Op één uitzondering na, de Judaskus in Rotterdam, zijn alle voorstellingen geplaatst tegen een gouden of een decoratief geruite achtergrond. Omstanders die niets bijdragen aan het verhaal worden zoveel mogelijk gemeden, evenals onnodige landschapselementen en interieurs. Objecten die noodzakelijk zijn voor het verhaal, zoals de geselpaal bij de Geseling, de zetel van Pilatus of de tombe in de Graflegging, zijn los in het beeldvlak geplaatst. Hoewel de scènes hierdoor nauwelijks realistisch zijn, oogt deze groep rustig en overzichtelijk.

Naast deze algemene eigenschappen kunnen de cycli op concreter niveau aan elkaar worden gekoppeld door het gebruik van dezelfde modeltekeningen. De figuurgroepen in de drie versies van de Judaskus en van Christus voor Pilatus zijn identiek; alleen in Rotterdam zijn in deze voorstellingen aan de linkerkant enkele figuren toegevoegd. Ook delen van de Kruisdraging en de Kruisafname gaan duidelijk terug op een modeltekening. Vergelijk bijvoorbeeld de man met de hamer en de blauwe kap die Christus voorgaat bij de Kruisdraging (afb. 243, 250), of de man die in de Kruisafname de nagels uit de voeten verwijderd (afb. 245, 252). Desondanks namen de verluchters de vrijheid details te wijzigen, toe te voegen of weg te laten. Bij de Kruisiging wisselt de houding van Johannes. In de Geseling is de symmetrische opzet van de composities gelijk, maar variëren de beulen en is Christus zowel voor als achter de geselpaal geplaatst. Mogelijk zijn deze voorstellingen samengesteld uit losse figuurschetsen die in de Noordelijke Nederlanden circuleerden. Zo lijken de mannen in het oranje in Baltimore 188 en Den Haag 133 M 131 sterk op die in getijdenboeken in de Utrechtse Universiteitsbibliotheek en in de Walters Art Museum in Baltimore.4 De linkerbeul in Baltimore 188 komt ook voor in het gebedenboek van Maria van Gelre, uitgevoerd door de Passiemeester (Berlijn, SBB-PK, Germ. qu 42, fol. 25r).

4 Utrecht, UB, ms. 5.J.26, fol. 224r (Getijdenboek van Kunera van Leefdael, ca. 1415, Passiemeester van Maria van Gelre) en Baltimore, WAM, ms. W. 185, fol. 58v (ca. 1410-1415, Navolger van de Hofstijl).

Page 211: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De Passiecyclus

193

Ondanks variaties zijn de overeenkomsten in de composities groot genoeg om deze cycli overtuigend in dezelfde groep onder te brengen.5

De cyclus was duidelijk een eenheid. Onder de verluchters in de groep was een set voorbeelden aanwezig die erbij kon worden gepakt als er een Passiecyclus moest worden geschilderd. Uit een getijdenboek in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag blijkt echter dat deze set niet exclusief door de Zwedermeesters werd gebruikt. In dit getijdenboek, uit circa 1430, is de Passiereeks door een van de Eerste generatie Utrechtse Bijbelmeesters uitgevoerd in vrijwel exact dezelfde composities als Den Haag 133 M 131.6 De composities zijn dan ook geen Zweder-inventies, maar leunen sterk op modeltekeningen die voortkomen uit de heersende beeldtradities.7 Voor de meeste voorstellingen in de cyclus bleek de zoektocht naar een eventuele visuele bron vruchteloos; de composities van de Geseling en de Kruisiging zijn door hun symmetrie, eenvoud en het ontbreken van markante details te algemeen om een bron aan te kunnen wijzen. De composities in deze groep hebben hun wortels in beeldtradities die al werden gebruikt in de Noord-Nederlandse kunst voor circa 1420, maar ook in de Zuid-Nederlandse, Franse, Duitse en Engelse kunst. Dit kan worden gedemonstreerd aan de hand van enkele voorbeelden.

De Graflegging is de enige scène in groep 1 waarbij niet werd gewerkt vanaf dezelfde modeltekening. Het grootste verschil is de positie van de kist, die in Baltimore 188 horizontaal in het beeldvlak staan, maar in Den Haag 133 M 131 diagonaal (afb. 246, 253). Beide typen zijn al terug te vinden in de Noord-Nederlandse kunst vóór de Zwedermeesters. De horizontale kist vinden we bij de Meesters van Dirc van Delft, een navolger van de zogenoemde ‘Hofstijl’ en bij de Meester van Margaretha van Kleef. 8 De diagonale plaatsing in het beeldvlak wordt toegepast bij de Meester van de Morgan Kindheidscyclus en bij de Passiemeester in het getijdenboek van Kunera van Leefdael.9 De Grafleggingen in Den Haag 133 M 131 en het getijdenboek van Kunera van Leefdael, waarin Christus betamelijk oncomfortabel in zijn kist wordt gelegd, lijken terug te gaan op hetzelfde model. De Zwederversie van deze compositie is vrijwel gelijk aan die van de bovengenoemde Eerste generatie Bijbelmeester in een Haags getijdenboek, waaruit blijkt

5 Ik heb niet kunnen verklaren waarom de versies van de Graflegging als enige voorstelling in de cyclus zo sterk van elkaar verschillen. 6 Den Haag, KB, ms. 135 E 36. De Passiecyclus is ingevoegd tussen fols. 82-96. Afbeeldingen zijn te vinden via http://manuscripts.kb.nl/. 7 Veel van deze composities werden ook door andere verluchters gebruikt, zoals de Kruisafname door de Moerdrechtmeesters (Van Bergen 2007, pp. 78-79) 8 Respectievelijk Los Angeles, JPGM, ms. 40, fol. 79v (circa 1405-1410); Baltimore, WAM, ms. W. 185, fol. 91v (circa 1410-1415); Lissabon, MCG, ms. L.A. 148, fol. 126v (circa 1395-1400). 9 Respectievelijk New York, MLM, ms. M. 866, fol. 76r (circa 1415-1420) en Utrecht, UB, ms. 5.J.26, fol. 244v (uit circa 1415, reproductie Van der Horst 1989, fig. 117).

Page 212: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Casus 3

194

dat de Passiemeester zijn model mogelijk minder nauwkeurig navolgde. Over de herkomst van de modeltekening zegt het helaas weinig.

De Kruisafname bevat enkele kenmerkende details. Joseph van Arimathea vangt met bedekte armen het lichaam van Christus op, Nicodemus verwijdert met een tang de nagel uit de voeten en in Den Haag 133 M 131 probeert een man op een ladder de nagel uit de linkerarm te trekken. In de Noord-Nederlandse kunst voor circa 1420 komen deze details al voor, zoals bij de Passiemeester en de Meester van de Morgan Kindsheidscyclus.10 Deze details sluiten echter naadloos aan bij de beeldtraditie die op dat moment al eeuwen in de Europese kunst heerst. Zo komt het verwijderen van de onderste nagel al voor in het Engelse Saint Albans-psalter uit circa 1125-1150 en in het Franse Saligny-getijdenboek uit circa 1300.11 De man op de ladder is aanwezig in het Avignon-getijdenboek uit circa 140012 en in de vroege Duitse kunst op het altaarstuk in de Sint Maartenskerk in Kirchsahr uit het eerste kwart van de vijftiende eeuw. De twee Kruisafnames van groep 1 staan dus in een algemene beeldtraditie waardoor het onmogelijk is een specifieke bron aan te wijzen. Opmerkelijk is wel dat er in de Franse, Engelse en Duitse voorbeelden meestal sprake is van contact tussen Maria en het lichaam van haar dode zoon; zij houdt zijn hand vast, ze kust zijn arm of strekt haar armen naar hem uit. De voorkeur van de Zwedermeesters en de overige Noord-Nederlandse verluchters ging er daarentegen naar uit Maria roerloos bij het kruis te laten staan, of haar overmand door verdriet van haar zoon af te keren.

In het geval van de Judaskus en Christus voor Pilatus komen we dichter bij de bron, die voor beide voorstellingen in de eerste jaren van de vijftiende eeuw in Frankrijk moet worden gezocht. Voor Christus voor Pilatus hadden de Zwedermeesters de hand weten te leggen op een modeltekening naar een miniatuur van de Franse verluchter Jacquemart de Hesdin uit het zogenaamde Brusselse getijdenboek van hertog Jan van Berry, dat werd vervaardigd voor 1402 (afb. 194).13 De overeenkomsten zijn onmiskenbaar in de plooival in de kleding, de hoofddeksels van Pilatus en een van de soldaten, het zwaard

10 Respectievelijk Berlijn, SBB-PK, ms. Germ. qu 42, fol. 36r (1415) en New York, MLM, ms. M. 866, fol. 74r (circa 1415-1420). Rob Dückers (2009a, pp. 154-159) ziet in het verwijderen van de onderste nagels invloeden van de Franse kunst aan het einde van de veertiende eeuw, zoals de Meester van het Parament van Narbonne in de Très Belles Heures de Notre Dame en de Gebroeders Van Limburg. Hij ziet hierin een relatie tussen de Passiemeester van het getijdenboek van Maria van Gelre en de Gebroeders Van Limburg. Hoewel een relatie tussen deze verluchters onmiskenbaar is, kan dit specifieke argument niet worden gehandhaafd. Het motief van het verwijderen van de nagels is een algemene beeldtraditie en is niet specifiek voor de laat veertiende/vroeg vijftiende-eeuwse miniatuurkunst. 11 Saint Albans Psalter (Engels, Hertfordshire, Sint-Albans): Hildesheim, SG, ms. 1, p. 47 / fol. 24r. Saligny-getijdenboek (Frankrijk): New York, MLM, ms. M. 60, fol. 24r. Beide afbeeldingen zijn te vinden op de Princeton Index of Christian Art. 12 Wenen, ONB, ms. SN. 9450, fol. 180r. 13 Très Belles Heures du Jean Duc de Berry. Brussel, KB, ms. 11060-61, p. 168. Utrecht / New York 1989, pp. 74, 102, 104; Marrow 1991, p. 57.

Page 213: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De Passiecyclus

195

dat aan de riem van deze soldaat hangt en de hondenkoppen op de gouden zetel. Met het gebruik van de Franse figuurgroep van Jacquemart de Hesdin weken de Zwedermeesters af van de voorkeur van hun Noord-Nederlandse voorgangers. Zij kozen er tot dan toe voor het moment af te beelden waarop Pilatus zijn handen wast, een iconografisch detail dat bij de Zwedermeesters geen enkele keer voorkomt.14

In de Judaskus is voor de centrale figuurgroep driemaal dezelfde modeltekening gebruikt. De overeenkomsten gaan tot in de kleinste details. In het midden van de voorstelling reikt Judas met zijn rechterarm voor Christus langs naar diens linkerschouder (afb. 239, 247, 254). Als resultaat van deze beweging komen hun gezichten dicht bij elkaar en smelten hun gewaden samen tot een vorm bestaande uit vier kleurvlakken. Door de kracht waarmee Petrus het oor van Malchus afslaat, blijft deze laatste achter in een vreemde voorovergebogen positie in de rechter benedenhoek. Terwijl de woedende Petrus met een expressieve beweging zijn zwaard terug steekt in de schede, reikt Christus zijn hand naar Malchus uit om het hevig bloedende oor weer aan te zetten. Deze centrale groep wordt vergezeld door enkele soldaten waarvan de man links, met een witte wapperende hoofdband en met zijn rug naar de toeschouwer gekeerd, het meest prominent aanwezig is. In de Noordelijke Nederlanden circuleerde voldoende voorbeelden waarop de Zwedermeesters zich hadden kunnen baseren. Maar in plaats daarvan kozen zij een andere weg. In de literatuur is gewezen op de overeenkomsten tussen deze Zwederversie van de Judaskus en de miniatuur van Jacquemart de Hesdin in het reeds genoemde Brusselse getijdenboek van Jan van Berry.15 Een zekere gelijkenis in de houdingen van Judas en Christus en in de wijze waarop hun kleding samenvalt tot één geheel, valt niet te ontkennen. Toch blijven aan de hand van de Brusselse miniatuur enkele details uit de Zwederversies onverklaard. Zo vertonen Petrus en Malchus geen enkele overeenkomst en ontbreekt er in de miniatuur van De Hesdin een belangrijk detail dat in Rotterdam en in Den Haag 133 M 131 wel aanwezig is: het rieten hek dat als omheining van het hof van Gethsemane dient. Dit hekwerk lijkt een typisch Frans en Zuid-Nederlands detail te zijn; in de vroege Noord-Nederlandse handschriften komt het niet voor en evenmin heb ik Duitse voorbeelden kunnen vinden.16 In tegenstelling tot de Brusselse miniatuur is deze rieten omheining wel 14 Noord-Nederlandse versies waarin Pilatus zijn handen wast: Utrecht, UB, ms. 5 J 26, fol. 219r; Baltimore, WAM, ms. W. 185, fol. 49v; Londen, BL, ms. Kings 5, fol. 13. In Berlijn, SBB-PK, ms. Germ. qu. 42, fol. 23v krijgt Pilatus een waterschaal aangereikt. 15 Très Belles Heures du Duc de Berry: Brussel, KB, ms. 11060-1, fol. 168. Utrecht / New York 1989, pp. 74, 102. Nijmegen 2005, cat. nr. 49 (fig. a voor kleurenreproductie, Dückers). 16 De Meester van de Kindsheidscyclus en de Passiemeester schilderden wel een houten of rieten hek rondom Gethsemane bij Christus op de Olijfberg (respectievelijk New York, MLM, ms. M. 866, fol. 63v en Utrecht, UB, ms. 5 J 26, fol. 193r). Bij de Judaskus in deze twee handschriften ontbreekt een hek echter. In Franse handschriften is het hek bij de Judaskus onder meer aanwezig in een getijdenboek van de Meester van Ushaw 10 uit circa 1400-1415 (New York, MLM, ms. M.259, fol. 18v ) en in een miniatuur van de werkplaats van de Meester van de Rohan, uit circa 1415 (Princeton, UL, Garrett 48, fol. 20r).

Page 214: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Casus 3

196

aanwezig bij de Franse Egertonmeester in het getijdenboek van Charles le Noble, ondanks dat het daar de figuurgroep volledig omsluit en is voorzien van een toegangspoort (afb. 276).17 Deze miniatuur heeft nog meer overeenkomstig met de drie versies van de Zwedermeesters, zoals de houding van Judas en Christus, de samensmelting van hun gewaden, de helmen van de soldaten achterin en zelfs de boom in de achtergrond. De soldaat die in de Zwederversies op de rug wordt gezien is bij de Egertonmeester weliswaar een slag gedraaid, maar de wapperende slierten van zijn hoofdband zijn duidelijk aanwezig. Zowel de Egertonmeester als de Zwedermeesters kozen voor het moment waarop Petrus zijn zwaard terug in de schede steekt nadat hij het oor van Malchus afsloeg. Jacquemart de Hesdin beeldde daarentegen in zijn Brusselse miniatuur het moment af waarop het oor daadwerkelijk werd afgeslagen. Ondanks de overeenkomsten tussen de versies van de Zwedermeesters en de Egertonmeester, zijn er ook duidelijke verschillen; de modeltekening in de Utrechtse werkplaats volgde niet direct de versie in het getijdenboek van Charles le Noble na. Maar ook de Egertonmeester baseerde zijn compositie waarschijnlijk op circulerende voorbeeldschetsen. In een getijdenboek van de eveneens Franse Bedfordmeesters komt bijvoorbeeld de springende houding van de soldaat op precies dezelfde wijze voor.18 De manier waarop de Bedfordmeester Petrus en Malchus weergaf, vertoont weer grote overeenkomsten met de drie Zwederminiaturen. Mogelijk grijpen de versies van de Egertonmeester, de Bedfordmeester en de Zwedermeesters allemaal terug naar een gezamenlijk model, dat tot op heden nog niet is geïdentificeerd.

De composities waaruit de Passiecycli in groep 1 zijn opgebouwd zijn doorgaans te algemeen om een specifieke visuele bron aan te kunnen wijzen. Hun wortels liggen in algemene beeldtradities in de Europese kunst en Franse invloeden uit het einde van de veertiende of het begin van de vijftiende eeuw. Voor hun nieuwe Passiecyclus in groep 2, kozen de Zwedermeesters een andere aanpak.

Groep 2 Groep 2 bestaat eveneens uit drie getijdenboeken: Baltimore 168 (afb. 257-263), Sotheby’s 72 (afb. 264-270) en Den Haag 79 K 2 (afb. 271-275). De cycli in de eerste twee handschriften zijn compleet, maar in Den Haag 79 K 2 ontbreken twee miniaturen daarop met vrijwel zeker Christus voor Pilatus en de Graflegging.19 Wat direct opvalt is de radicale verandering van de centrale figuurgroepen ten opzichte van de eerste groep. Voor de cycli in deze tweede groep werkten de Zwedermeesters duidelijk niet meer met dezelfde

17 Cleveland, MA, ms. 64.40, p. 287. Deze miniatuur werd geschilderd door de Egerton Meester en wordt gedateerd circa 1400-1410. Voor dit getijdenboek zie: Wixom 1965; Meiss 1974, p. 385. 18 Wenen, ONB, ms. Codex 1855, fol. onbekend. 19 Broekhuijsen 2011, p. 132. In Nijmegen 2005 (cat. nr. 50, Korteweg) staat onjuist vermeld dat de Graflegging in Den Haag 79 K 2 zou zijn afgeleid van de Très Belles Heures van hertog Jan van Berry.

Page 215: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De Passiecyclus

197

modeltekeningen. De centrale figuren en elementaire onderdelen, zoals de Geselpaal, de zetel van Pilatus of de tombe van Christus, staan niet tegen een gouden of geruite achtergrond, maar zijn geplaatst in een interieur of in een landschap tegen een blauwe lucht. Deze interieurs en landschappen zijn druk bevolkt met soldaten en omstanders die de lijdende Christus begeleiden op weg naar zijn graf, maar die verder geen functie in het verhaal hebben.20 Dit maakt de cycli druk en onoverzichtelijk en zorgt dat de centrale handeling verder van de toeschouwer af is geplaatst. Het heeft echter ook tot gevolg dat de voorstellingen in deze tweede groep veel narratiever zijn, een aspect dat wordt benadrukt door de aanwezigheid van enkele banderollen. De Passiecyclus uit deze groep is gemoderniseerd, en de Zwedermeesters grepen hiervoor terug naar het werk van een nieuwe generatie schilders waarvan de originelen soms slechts enkele jaren eerder waren vervaardigd. Sommige van deze composities zijn in hun totaliteit te herleiden naar het werk van verluchters uit Parijs en naar het Turijn-Milaangetijdenboek, waarbij ik er van uitga dat de desbetreffende miniatuur werd vervaardigd door Jan van Eyck in Den Haag, tussen 1422-1424. De composities waarvan het niet mogelijk was een specifiek voorbeeld te traceren, bevatten sporen van het werk van Franse miniaturisten uit de eerste twee decennia van de vijftiende eeuw, zoals de Gebroeders Van Limburg en de Boucicautmeesters.

Afgaande op de nog aanwezige miniaturen bevat groep 2 geen composities die totaal van elkaar verschillen, zoals de Graflegging in de eerste cyclus. Alle uitvoeringen van een bepaalde iconografie zijn gestoeld op dezelfde modeltekening, maar wel in verschillende mate van precisie. Telkens weer blijkt dat in Baltimore 168 de modeltekening het nauwkeurigst wordt gevolgd en dat hetzelfde model in Sotheby’s 72 wat ruimer wordt geïnterpreteerd. Den Haag 79 K 2 staat standaard het verste van de bron; daar werd de compositie soms gereduceerd tot een schim van het origineel. De mate van verwijdering van de oorspronkelijke compositie levert helaas geen informatie op over de onderlinge datering of de volgorde waarin de drie getijdenboeken zijn gemaakt. Dit komt omdat de verluchters steeds teruggrepen op de modeltekening, in plaats van op elkaars versie.21 In lijn met het bovengeschetst stramien staat bijvoorbeeld de Judaskus in Baltimore 168 het 20 Toeschouwers worden vanaf de jaren ’30 vaker door de Zwedermeesters toegevoegd. Marrow (1991, pp. 58-59) ziet in deze omstanders Eyckiaanse invloeden. Zo beschouwt hij de toeschouwers van het martelaarschap van Laurentius in het Egmond Brevier en dat van Lucia in het Greiffenklau-missaal (fol. 180v) als een echo van de menigte die aanwezig is bij de Ontdekking van het Kruis in het Turijn-Milaangetijdenboek. Dit motief kan ook via Franse wegen bij de Zwedermeesters terecht zijn gekomen; het komt voor Jacquemart de Hesdin en de Gebroeders Van Limburg, zoals bij de Onthoofding van Katherina in de Belles Heures (New York, CC, 1954 (54.1.1), fol. 19v). Voor meer Franse voorbeelden zie Meiss 1974, figs. 369 en 371. 21 Ditzelfde geldt overigens voor groep 1, waarin over het algemeen weinig sprake is van ontwikkeling. De toegevoegde elementen in getijdenboek Rotterdam, zoals het baldakijn aan de troon van Pilatus en het landschap in de Judaskus, lijken er op te wijzen dat dit de jongste cyclus uit die groep is. De Rotterdamse Pilatus-miniatuur is de enige versie waarbij de hondenkoppen op de zetel van Pilatus van De Hesdin zijn overgenomen.

Page 216: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Casus 3

198

dichtstbij het origineel van Jan van Eyck en is de versie in Sotheby’s 72 hiervan een stap verder verwijderd (vergelijk afb. 257, 264, 277). In deze laatste staat echter wel het hondje op de voorgrond dat rechtstreeks van het model vandaan komt, maar bij Baltimore 168 ontbreekt.

De nieuwe cyclus is sterk Frans georiënteerd, maar voor de Judaskus kozen de Zwedermeesters de miniatuur van Jan van Eyck (afb. 277).22 De Zwederversies van deze miniatuur dateren slechts enkele jaren nadat Van Eyck het origineel vervaardigde en waren waarschijnlijk de eerste navolgingen van deze compositie. De tekening die de verluchters in bezit hadden was een getrouwe kopie van de Eyckiaanse miniatuur, met daarop zowel de figuren als het landschap.

Voor de Kruisafname en de Graflegging werkten de Zwedermeesters nauwkeurig naar modeltekeningen die hun oorsprong vonden in de Parijse miniatuurkunst. Met betrekking tot de compositie van de Kruisafname wordt in The Golden Age of Dutch Manuscript Painting over de miniatuur in Baltimore 168 opgemerkt dat er waarschijnlijk een Franse bron aan ten grondslag ligt, en dat de versie in Den Haag 79 K 2 grote overeenkomsten vertoont met de versie van De Hesdin in het Brusselse getijdenboek van Jan van Berry.23 Hoewel er overeenkomsten zijn met de miniatuur van De Hesdin, werd er blijkbaar niet opgemerkt dat de compositie van de Zwedermeesters afkomstig is uit mogelijk het beroemdste handschrift ter wereld: de Très Riches Heures van de Gebroeders Van Limburg, uit circa 1413-1416 (afb. 278).24 Hoewel de Gebroeders Van Limburg zich bedienden van composities die afkomstig waren van Jacquemart de Hesdin en de Italiaanse kunst, is het onmiskenbaar dat de Zwedermeesters een tekening naar het werk van de broers in handen hadden. De overeenkomsten zijn duidelijk in de handen om de borst van Christus, zijn buik met de contouren van zijn lies, de wijze waarop het bloed naar beneden sijpelt via het kruis tot aan Maria Magdalena en de houding en kleding van de mannen die Christus van het kruis af laten glijden terwijl zij zich goed aan het hout vasthouden. Het lichaam van Christus hangt vormeloos en zwaar voorover, terwijl zijn beide voeten nog zijn vastgenageld aan de lange zijde van het kruis. Jozef van Arimathea staat met bedekte armen gereed om het dode lichaam op te vangen. Achter hem in de groep toeschouwers, reikt Johannes de Evangelist met uitgestrekte armen eveneens naar Christus. Mogelijk werd er wegens ruimtegebrek, of om de voorstelling overzichtelijk te houden, voor gekozen enkele

22 Turijn, BN, ms. K.IV. 29, fol. 24r. Deze miniatuur is verloren gegaan bij een brand in de bibliotheek van Turijn in 1904. Dit voorbeeld werd in de literatuur al vaak aangehaald. Utrecht / New York 1989, p. 105; Marrow 1991, p. 57; Cardon 2002, p. 335; Van Egmond 2012, p. 33. Over de toeschrijving, lokalisatie en datering van deze miniatuur is nog discussie gaande (zie recentelijk nog Krinsky 2014). 23 Utrecht / New York 1989, pp. 109, 116. Voor een reproductie van de Kruisafname van het Brusselse getijdenboek (Brussel, KB, ms. 11060-61, p. 194): Meiss 1974, fig. 495. 24 Chantilly, MC, ms. 65, fol. 156v.

Page 217: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De Passiecyclus

199

figuren achterwege te laten.25 De groepen aan weerszijden van het kruis bleven echter grotendeels intact. Maria’s houding wijzigde licht, maar zij wordt net als in het origineel ondersteund door de vrouw die achter haar staat. Maria Magdalena heeft zich onder aan het kruis geworpen, en omarmt het hout, terwijl haar lange goudblonde lokken over haar rug golven. Ondanks dat de houding, de plooival en het kleurgebruik hier getrouw is gevolgd, heeft de Zwederverluchter zijn model verkeerd geïnterpreteerd. In de Très Riches Heures klemt Maria Magdalena haar rode kleed onder haar arm, waardoor de stof opbolt. In getijdenboek Baltimore 168 draagt zij haar kleed over haar schouder en is de bolling vervangen door een gouden vorm waarvan niet duidelijk is wat de verluchter ermee voor ogen had (afb. 262). De groep vrouwen aan de rechterkant is door de verluchter gewijzigd in een groep mannen. Alleen de voorste vrouw van de groep bleef gehandhaafd, maar zij werd wel aangepast aan de Zwederstijl. Haar belangrijkste functie in deze scène bleef gewaarborgd: zij is nog steeds de bewaarster van de nagels van het kruis. De Kruisafname in Sotheby’s 72 is een stap verder van de bron verwijderd (afb. 269). De belangrijkste groep, Christus en de drie mannen die hem van het kruis aftillen, bleef ongewijzigd. In de groep links ontbreken de uitgestrekte armen van Johannes; hij kijkt nu roerloos toe hoe anderen zich om het lichaam van Christus bekommeren. In de rechtergroep worden de nagels van het kruis niet meer vastgehouden door de vrouw vooraan, maar liggen deze op de grond. Maria Magdalena werd veranderd in een man die een vergelijkbare positie aanneemt, maar nu achter het kruis is geplaatst. De Kruisafname in Den Haag 79 K 2 staat zo ver van de bron verwijderd dat alleen Christus en de drie mannen die hem van het kruis tillen nog aan de versie van de Gebroeders Van Limburg herinnert (afb. 275).

In de wetenschap dat de Zwedermeesters een rijk scala aan modeltekeningen naar de Gebroeders Van Limburg bezaten, zou de Graflegging uit de tweede groep gemakkelijk kunnen worden aangezien als een navolging van de miniatuur in de Belles Heures (afb. 279).26 Er zijn overeenkomsten in de diagonale positie van de tombe, de kleding van de man voor de kist, de gouden beurs en kleding van Nikodemus en de wijze waarop Maria de arm van haar zoon kust. Er zijn echter ook enkele belangrijke verschillen. Het hoofd van Christus valt de andere kant op, waardoor Nikodemus achter hem over zijn linkerschouder kijkt. Nikodemus houdt het lichaam van Christus met blote handen vast in plaats van hen te bedekken met een doek. De mannen met de zalfpot staan bij de Gebroeders Van Limburg achter de kist, maar zijn bij de Zwedermeesters meer naar voren geplaatst. Tevens ontbreekt een van de meest kenmerkende figuren uit de Franse compositie: Maria Magdalena die als uiting van rouw aan haar haar trekt. Deze verschillen lijken klein, maar 25 De kinderen die bij de Gebroeders Van Limburg onderaan het kruis zitten, ontbreken bij de Zwedermeesters. Zij schilderden wel twee kinderen als repoussoir in de Kruisdraging in Baltimore 168, fol. 85v (afb. 260). Dit zijn de enige twee seculiere kinderen in het Zwedercorpus, wat een relatie met de modeltekening van de Très Riches Heures aannemelijk maakt. 26 New York, CC, 1954 (54.1.1), fol. 152r.

Page 218: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Casus 3

200

maken het mogelijk de bron van de Graflegging uit groep 2 specifieker vast te stellen: Baltimore 168 blijkt niet geschilderd te zijn naar de Belles Heures, maar naar de compositie van de Franse Seilernmeester in het Seilerngetijdenboek (afb. 280).27 Hoewel het Seilerngetijdenboek in het verleden als een product van de Gebroeders Van Limburg werd beschouwd, worden de miniaturen tegenwoordig toegeschreven aan een verluchter die mogelijk bij de broers in het atelier werkzaam was. De gelijkenis met de Belles Heures is dan ook niet verwonderlijk. Maar waar Christus in de Belles Heures zijn hoofd naar rechts kantelt, volgen de Zwedermeesters de Seilernmeester die het hoofd van Christus recht vooruit schilderde. Als gevolg hiervan kijkt Nikodemus nu over de rechterschouder van Christus, terwijl hij zijn handen uit respect bedekt met een witte doek.

De versie van de Zwedermeesters vertoont ook enkele afwijkingen ten opzichte van de Franse miniatuur. Zo schilderde de Seilernmeester de man, die ter hoogte van de benen van Christus de lijkwade vasthoudt, als een geestelijke met tonsuur. De Zwedermeesters veranderden hem in een gefortuneerde oude man met gouden kleding en hoofddeksel, die geïdentificeerd kan worden als Jozef van Arimatea.28 In het landschap verdween het galgenveld met de goede en slechte moordenaars en de zelfmoord van Judas. In plaats daarvan staat de centrale figuurgroep voor het kruis waarvan de Christus zojuist is afgenomen. Door dit kruis prominent op de voorgrond te plaatsen, creëerden de Zwedermeesters een visuele eenheid met de Kruisiging en de Kruisafname in dezelfde cyclus (zie fig. 2). Het kasteel aan de rechterkant komt op beide miniaturen voor, maar de overeenkomsten zijn te algemeen om een connectie te veronderstellen. Het valt dan ook niet met zekerheid te zeggen of de tekening die de Zwedermeesters in bezit hadden uitsluitend de figuren bevatte of tevens kenmerken van het landschap. De vorm van de rotsen vertonen weliswaar gelijkenissen, maar landschappen zijn bij de Zwedermeesters doorgaans Frans georiënteerd.

Composities die niet in hun totaliteit zijn terug te leiden naar een specifiek model, bevatten wel onderdelen die voort lijken te komen uit dezelfde generatie Franse kunstenaars. De Zwedervarianten van de Kruising in groep 2 naderen meerdere

27 Het Seilern-getijdenboek bevond zich in de privécollectie van graaf Seilern (huidige verblijfplaats onbekend). Het handschrift is niet gefolieerd. De datering van het handschrift is niet duidelijk en varieert. Meiss (1974, pp. 238 en 330) gaat uit van een datering van na 1415. Karel Boon (1958, p. 375) merkt de overeenkomsten tussen de Grafleggingen in Baltimore 168 en het Seilern-getijdenboek op (toen nog het d’Ailly getijdenboek uit de Rothschild Collectie). Hij schrijft de laatste echter toe aan de Gebroeders Van Limburg. Modeltekeningen naar de Seilernmeester circuleerden in de Zuidelijke Nederlanden (Farquhar 1987, pp. 46-49; Gifford 1987, p. 95-97). 28 De geestelijke die bij de Seilernmeester over zijn schouder kijkt, is overgenomen van de miniatuur met Het wonder van Diocrès van de Gebroeders Van Limburg in de Belles Heures (New York, CC, 1954 (54.1.1), fol. 94v). In de Graflegging van de Gebroeders Van Limburg is deze afwezig. Het feit dat de Seilernmeester elementen uit het werk van de Gebroeders Van Limburg overnam wordt als aanwijzing gezien dat hij in hun werkplaats werkzaam was. Meiss 1974, p. 238, figs. 632 en 467.

Page 219: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De Passiecyclus

201

Kruisigingen van de Boucicautmeesters en de Bedfordmeester.29 De Geseling in Baltimore 168 is ten opzichte van de variant uit de eerste groep een stuk interessanter gemaakt door de toevoeging van omstanders en beulen met een grote variëteit in houdingen en aan martelwerktuigen (afb. 259, 266, 272). Bij de Geseling in Baltimore 168 valt de roze diafragmaboog op door zijn vreemde vorm en felle kleur (afb. 259). De ronde boog bespant het beeldvlak driekwart en maakt aan de linkerkant een vreemde knik naar achteren; de hoek die daardoor ontstaat is aan de bovenkant opgevuld door een egaal blauw vlak. Op het hoekpunt bevindt zich een aanzet tot een pilaar, maar deze stopt bij het kapiteel en de bijbehorende zuil ontbreekt. Het kapiteel is versierd met een beeld op een sokkel. Deze vreemde constructie wordt begrijpelijk door een vergelijking met de Geseling van Gebroeders Van Limburg in de Très Riches Heures (afb. 281).30 Daar vindt de handeling plaats in een half open ruimte die wordt afgebakend door een bogenstructuur met ranke zuilen. De gevel loopt in een hoek; de rechterboog loopt parallel aan het beeldvlak maar de linker boog loopt naar achteren. Dit verklaart de vreemde hoek in Baltimore 168. Achter de figuren bevinden zich nog twee zuilen die voortkomen uit een, uit blauwe baksteen opgetrokken, ribgewelf. Waar de Gebroeders Van Limburg de voorste zuil als geselpaal kozen, gebruikten de Zwedermeesters de achterste. De voorste zuil, die tot het roze diafragma behoort, werd hierdoor overbodig. Om het beeldvlak niet te blokkeren eindigt deze pilaar bij de Zwedermeesters net onder de kapiteel. Bij de Gebroeders Van Limburg staan bovenop de zuilen twee beelden witte beelden, die de Zwedermeester vertaalde naar een heiligenbeeld op het kapiteel. In Sotheby’s 72 is de vreemde knik in het diafragma gecorrigeerd en loopt de bovenkant volledig parallel aan het beeldvlak (afb. 266). Het diafragma loopt echter nog steeds in twee bogen, inclusief het pilaarloze kapiteel met een mannelijk heiligenbeeld. In getijdenboek Den Haag 79 K 2 is voor de architectuur een totaal andere koers gekozen (afb. 272).

Slechts één miniatuur overleefde de radicale breuk met groep 1: de Zwedermeesters bleven bij Christus voor Pilatus trouw aan de figuurgroep van Jacquemart de Hesdin. Desondanks is ook hier een duidelijke breuk met de oude compositie bewerkstelligd door de figuurgroep in een interieur te plaatsen en met meerdere figuren uit te breiden. Christus wordt nu daadwerkelijk door een menigte in een paleis voor Pilatus geleid. In Baltimore 168 heeft dit paleis het uiterlijk van een roze kamer met grote ramen en een houten balkenplafond (afb. 258). Aan de linkerkant maakt de muur een hoek. Uit een vergelijking met de miniatuur met de Dodenmis op fol. 166v in hetzelfde getijdenboek, blijkt dat dit roze interieur eveneens onder Franse invloed tot stand kwam. Deze Dodenmis

29 Voorbeelden van de Boucicautmeesters zijn: Parijs, MJA, ms. 2, fol. 105v of Parijs, BM, ms. 469, f. 110r. Voorbeelden in de Bedford-stijl: Parijs, BA, ms. 623, fol. 213 A of Londen, BM, ms. Add. 18850, fol. 144r. 30 Très Riches Heures: Chantilly, MC, ms. 65, fol. 144r. Een soortgelijke structuur wordt gebruikt in de Geseling in getijdenboek Den Haag, KB, ms. 135 E 36, fol. 87v.

Page 220: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Casus 3

202

speelt zich namelijk af in een vergelijkbaar interieur en is gebaseerd op een compositie van de Boucicautmeesters, die zo’n 15 jaar na Jacquemart de Hesdin in Parijs werkzaam waren (afb. 190-191).31 Christus voor Pilatus in getijdenboek Baltimore 168 is dus een Franse figuurgroep uit circa 1400, geplaatst in een interieur gebaseerd op Franse modellen uit circa 1420, maar geschilderd door Noord-Nederlandse miniaturisten rond 1435. Datering en werkplaatspraktijken De bovenstaande indeling in twee groepen kwam louter tot stand door overeenkomsten in de compositie. Helaas is geen enkele van de getijdenboeken exact gedateerd. In hoofdstuk 2 werd een globaal chronologisch overzicht van het corpus gegeven, dat grotendeels overeenkomt met de dateringen die in The Golden Age op grond van stilistische ontwikkeling in de miniaturen en de randdecoratie werden gevormd. De gehanteerde dateringen vallen grofweg samen met bovenstaande indeling in twee groepen. Twee handschriften in groep 1 worden circa 1420-1430 gedateerd. Het derde handschrift in de groep, getijdenboek Baltimore 188, bevat een paastabel die begint in het jaar 1435. Ten opzichte van de andere twee boeken in de groep is deze datering relatief laat.32 Naar mijn mening zorgt een stilistische vergelijking van de gehistorieerde initialen in dit getijdenboek met de rest van het Zwedercorpus dat een vroegere datering van circa 1425-1430 beter bij dit handschrift past. Deze vroegere datering lijkt te worden ondersteund door de gebruikte variant van de Passiecyclus. De late datering van de Paastabellen doet hier niets aan af; nieuw paleografisch en codicologisch onderzoek wijst uit dat deze mogelijk niet bij het oorspronkelijke handschrift horen, aangezien ze zijn geschreven door een andere kopiist dan de rest van het handschrift.33 Doordat zij zijn geschreven op een apart katern kunnen ze gemakkelijk op een later tijdstip voor de kalender zijn toegevoegd. Met de herziende datering voor getijdenboek Baltimore 188 kan worden geconcludeerd dat de Zwedermeesters de Passiecyclus uit groep 1 gebruikten in hun vroegste getijdenboeken uit circa 1420-1430.

De handschriften uit groep 2 worden aan de hand van stijlontwikkeling doorgaans later gedateerd dan die uit groep 1. Voor Den Haag 79 K 2 en Baltimore 168 worden in de literatuur respectievelijk de dateringen 1430-1435 en 1435-1440 gehanteerd.34 De Franse

31 Deze miniatuur bevindt zich in het getijdenboek van Etiènne Chevalier uit circa 1420 (Londen, BM, ms. Add. 16997, fol. 119v. Utrecht / New York 1989, p. 116; Marrow 1991, p. 57. Kleurenreproductie van Rotterdam 2012, p. 157). De Zwedermeesters schilderden vaker naar werk van de Boucicautmeesters, zoals de Presentatie in de tempel (zie casus 2). 32 Het handschrift wordt circa 1435 gedateerd in Baltimore 1949, cat. nr. 122; Wieck 1988, cat. nr. 108; Aantekeningen Marrow. Volgens Boot (1985, pp. 272-274) is het handschrift geschreven in de vroege vijftiende-eeuw. 33 Met dank aan Jos Biemans om dit vast te stellen. 34 Utrecht / New York 1989, cat. nrs. 34 en 37.

Page 221: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De Passiecyclus

203

composities die in deze cyclus worden gebruikt zijn ook later te dateren dan die uit groep 1, zo tussen circa 1415-1420. Jan van Eyck schilderde waarschijnlijk zijn Judaskus in Den Haag tussen 1422-1424. Voordat een model een plek in het repertoire van een andere kunstenaar veroverd kunnen er gemakkelijk enkele jaren overheen gaan, zeker als het een tekening betreft die vanuit Frankrijk naar de Noordelijke Nederlanden moest reizen. Getijdenboek Sotheby’s 72 wordt in de literatuur iets vroeger gedateerd dan de overige twee handschriften in deze groep, zo rond 1425-1430.35 Met zo weinig aanknopingspunten voor een exacte datering, en de vervaardiging van de handschriften zo kort op elkaar, is het moeilijk hier een harde uitspraak over te doen. Desondanks lijkt het mij mogelijk aan de hand van dit modellenonderzoek de datering van dit getijdenboek iets aan te scherpen. Zoals blijkt uit het onderzoek naar de Presentatie in de tempel, besproken in casus 2, lijkt het er sterk op dat de Zwedermeesters na de intrede van een nieuw model de oude compositie afdankten. De rigoureuze verandering tussen de twee groepen geeft aanleiding te denken dat dit met de Passiecyclus niet anders is gegaan. Met die kennis zou getijdenboek Sotheby’s 72 na de handschriften van groep 1 gedateerd moeten worden en is een datering van circa 1430 waarschijnlijker dan circa 1425.

Een uitspraak over de verhouding van de Zwolle-groep en de Bressanone-groep naar aanleiding van dit onderzoek naar de Passiecycli wordt bemoeilijkt doordat geen een van de cycli aan de Zwolle-groep kan worden toegeschreven. De verluchter van getijdenboek Rotterdam is niet met zekerheid vast te stellen en over de positie van de verluchter van getijdenboek Baltimore 188 ten opzichte van de overige Zwedermeesters kan geen uitspraak worden gedaan. De overige vier Passiecycli zijn geschilderd door de Bressanone-meester zelf (Den Haag 133 M 131 en Den Haag 79 K 2) of door verluchters uit zijn subgroep. Hoewel een cyclus uit de Zwolle-groep ontbreekt, schilderde de Bressanone-meester de Passiereeks in Den Haag 133 M 131 waarschijnlijk tijdens zijn leertijd of onder directe invloedssfeer van de Zwolle-groep.36 De overgang van cyclus 1 naar cyclus 2 was rigoureus en een bewuste beslissing. Bij vernieuwingsdrang had het vervangen van één of enkele voorstellingen door composities uit de directe artistieke omgeving voldoende kunnen zijn. In plaats daarvan werd weloverwogen gekozen voor een nieuwe ‘huisstijl’, door het gebruik van nieuwe modellen van de befaamde Jan van Eyck en de nieuwste mode uit Parijs. De datering van de handschriften wijst er op dat deze beslissing waarschijnlijk rond 1430 of wellicht iets eerder plaatsvond, een moment waarop de Bressanone-meester zich waarschijnlijk al geruime tijd als zelfstandig verluchter had gevestigd. Dat de drie versies van de nieuwe cyclus ieder door een andere verluchter binnen

35 Utrecht / New York 1989, cat. nr. 31 en Sotheby’s 2000. Marrow (1991, p. 57 noot 21) beschouwt de Sotheby’s 72 als een tussenstap tussen de sobere versies in Rotterdam en de uitgebreide composities in Baltimore 168. Deze opvatting heeft mogelijk de vroegere datering van het handschrift beïnvloed. 36 Zie hiervoor hoofdstuk 3, ‘Relatie tussen de verluchters’.

Page 222: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Casus 3

204

de Bressanone-groep werd vervaardigd, duidt erop dat zij contact met elkaar onderhielden. Dit onderschrijft het bestaan van deze stilistische subgroep: er werd blijkbaar gezamenlijk, of door een leidinggevende miniaturist, besloten om voor de Passiecyclus rond 1430 een nieuwe beeldtaal aan te nemen.

Page 223: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

227

[CASUS 5] De Lochorst Bijbel Inleiding De Lochorst Bijbel is een complete Vulgaat in drie delen die mogelijk werd vervaardigd in opdracht van domdeken Herman van Lochorst.1 De bijbel bevat aan het einde van het tweede deel een geïllustreerd psalter, en aan het einde van het derde deel de Interpretationes ebraicorum nominum, een alfabetische index van eigennamen die voorkomen in een Latijnse Bijbel met hun Hebreeuwse betekenis. Met in totaal 72 miniaturen en 64 gehistorieerde initialen behoort deze kleine bijbel tot de rijkst geïllustreerde Vulgaten die uit de Noordelijke Nederlanden is overgeleverd.2 De verluchting werd aangebracht door meerdere verluchters uit twee verschillende stijlgroepen: de Zwedermeesters en een groep die ik naar dit handschrift de ‘Lochorstmeesters’ noem (afb. 296-298).3 De Lochorst Bijbel was al meerdere malen het onderwerp van studie. Zo werd gekeken naar de iconografie en werd geprobeerd de herkomst van het decoratieprogramma te achterhalen.4 Tevens werd getracht de verluchters en de verschillende typen randdecoratie van elkaar te onderscheiden en in kaart te brengen. De verluchtersgroepen maakten namelijk ieder gebruik van verscheidene typen margedecoratie. Byvanck was in 1924 de eerste die aan zowel de verluchters als aan de randsystemen lettercoderingen toekende, in een poging patronen te ontdekken en het werkproces te doorgronden. Zijn indeling werd door andere auteurs overgenomen, uitgebreid en gecorrigeerd. Het aantal verluchters dat in de bijbel werd gesignaleerd, evenals als hun naamgeving, verschilt per auteur en per publicatie.5 Hoogewerff registreerde bijvoorbeeld in zijn publicaties uit 1936 1 De bijbel draagt op meerdere plekken de wapens van het geslacht Lochorst. Hoewel ook Gijsbrecht van Lochorst als opdrachtgever in aanmerking komt, is zijn broer Herman de meest waarschijnlijke optie. Voor literatuur en informatie over de datering en het patronaat van de Lochorst Bijbel: hoofdstuk 2, ‘Latijnse Bijbels’. 2 In de literatuur werden herhaaldelijk foutieve aantallen genoemd van respectievelijk vijftien, negenentwintig en twaalf miniaturen. Byvanck & Hoogewerff 1922-1925, p. 10; De Wit 1927, p. 58 (deel 1: 19 miniaturen); Hoogewerff 1961, p. 26; Hindman 1977, p. 41. 3 Uit technisch onderzoek met Infrared False Colour Photography blijkt dat de Lochorstmeesters en de Zwedermeesters verschillende blauwe pigmenten gebruikten. De Zwedermeesters gebruikten in initialen, randdecoratie en miniaturen consequent azuriet en de Lochorsmeesters ultramarijn. Verder technisch onderzoek is er naar mijn weten niet op de Lochorst Bijbel uitgevoerd. Meijers 2000, p. 61; Clarke 2011, p. 142. 4 Hindman 1977, pp. 46-47; Meijers 2000. 5 Hier volgt een kort overzicht van het handenonderscheid in de literatuur: Byvanck & Hoogewerff 1922-1925, nr. 25 en Byvanck 1924, pp. 187-193 (beide publicaties vijf verluchters: A t/m E); De Wit 1927, pp. 98-102 (zes verluchters: A t/m F. Hand D is de Bressanone-meester en Hand F is zijn assistent. De Wit is de eerste die twee stijlgroepen van ieder drie verluchters ziet: twee hoofdverluchters en één assistent); Hoogewerff 1936, vol. 1, pp. 422-427 (zes typen verluchting door vier verluchters: Meester Cephas, een ouderwetse naamloze meester, Meester van Job en de Bressanone-meester); Hoogewerff 1961, pp. 26-29 (vijf verluchters: Jan van Meerlo, Meester van de Boom van Jesse, de Bressanone-meester, Pelagius (Kleefmeester), Meester van Job; Finke 1963, pp. 45-56 (vier verluchters: een Zwolle-meester, de Bressanone-meester, een vermoedelijke

Page 224: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Casus 5

228

en 1961 twee verschillende – foutieve – handenindelingen en kende de miniaturisten in beide publicaties andere namen toe. Hoewel handenonderscheid in deze casus een grote rol speelt, dienen eerdere overzichten uit de literatuur hier niet als uitgangspunt.

Handenonderscheid is niet het hoofddoel van deze casus, maar een middel om te kunnen achterhalen op welke wijze de Lochorst Bijbel tot stand kwam. Uit de korte introductie op de Lochorstmeesters, die op deze inleiding volgt, blijkt dat hun werk in een vroegere traditie staat dan dat van de Zwedermeesters. Dit is een eerste indicatie dat de verluchtersgroepen niet gelijktijdig aan de bijbel werkten. Desalniettemin waren de Lochorstmeesters actief in alle drie de bijbeldelen en wisselt hun verluchting zich af met die van de Zwedermeesters (zie fig. 8). Beide stijlgroepen zijn te vinden binnen dezelfde blokken, hetzelfde katern en soms zelfs in dezelfde miniatuur. Om vast te kunnen stellen of de Zwedermeesters en de Lochorstmeesters inderdaad in verschillende fasen aan het handschrift werkten en hoe het decoratieproces verliep, zet ik mijn eigen stilistische handenonderzoek af tegen de codicologische structuur van het handschrift. Als dat duidelijk is, richt ik de aandacht op de verdeling van de verluchting tussen de Zwedermeesters onderling. Hun aandeel in de bijbel werd namelijk verdeeld tussen de Bressanone-meester en twee verluchters uit de Zwolle-groep. De Lochorst Bijbel is een van de drie handschriften in het corpus waarin verluchting van beide subgroepen wordt gecombineerd. Het vroegste handschrift van de drie is getijdenboek Den Haag 133 M 131, dat kan worden gedateerd rond 1420-1425. Er zijn aanwijzingen dat dit een vroeg werk van de Bressanone-meester betreft dat werd vervaardigd toen hij stilistische nog dicht bij de Zwolle-groep stond.6 Het laatste handschrift is het Egmond Brevier, dat rond 1440 werd gemaakt. In dit brevier werkten de subgroepen vrijwel geheel gescheiden van elkaar (zie casus 6), wat duidt op gescheiden werkplaatsen. Het aandeel van de Zwedermeesters in de Lochorst Bijbel kan aan de hand van historische en compositorische argumenten vanaf circa 1425 worden gedateerd en plaatst zich daarmee tussen het getijdenboek en het brevier. Deze studie naar de onderlinge werkverdeling van de Zwedermeesters levert aanwijzingen op over de organisatie van de Zwedergroep halverwege de jaren ’20.

leerling van de Bressanone-meester, een niet-Nederlandse verluchter (Willam de Engelsman). Panofsky (1971) en Finke (1963, p. 39) zagen eveneens de aanwezigheid van de Meester van de Morgan Kindheidscyclus, maar dat werd door Marrow (1968, p. 55 noot 14) reeds tegengesproken. 6 In hoofdstuk 3 worden de stilistische kenmerken van de verluchters en hun onderlinge relatie besproken.

Page 225: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De Lochorst Bijbel

229

Fig. 8 Blokkenstructuur Lochorst Bijbel

Lochorstmeesters Zwedermeesters

Bijbeldeel 1

Blokken 1:1 1:2 Katernen Bijbelboek

1-31 (fols. 2-309) Inhoudsopgave Proloog op de Bijbel Genesis – Ruth

32-35 (fols. 310-349) I Koningen

36-47 (fols. 350-469) II Koningen III Koningen IV Koningen

48-54 (fols. 470-533) Paralipomena: I Kronieken II Kronieken

Bijbeldeel 2

Blokken 2:1 2:2 2:3 2:4 2:5 2:6 2:7 Katernen Bijbelboek

1-6 (fols. 2-49) Inhouds-opgave, Ezra I, Nehemia, Ezra II

7-17 (fols. 50-151) Spreuken, Ecclesiastes, Hoog-lied, Wijsheid, Sirach

18-24 (fols. 152-221) Job*, Tobit, Esther, Judith

Proloog Jesaja**

25-31 (fols. 222-277) Jesaja

32-48 (fols. 278-414) Jeremia, Klaag-liederen, Baruch, Ezechiël

49-58 (fols. 415-496) Daniël, kleine profeten

59-68 (fols. 497-574) Psalter

* Proloog van Job op II, fol. 152r bevat een gehistorieerde initiaal van de Bressanone-meester. ** Proloog van Jesaja valt nog in dit katern, en begint met een kolomminiatuur van de Bressanone-meester op fol. 220r. Bijbeldeel 3

Blokken 3:1* 3:2 3:3 3:4 Katernen Bijbelboek

1 (fols. 1-4) Inhoudsopgave I Makkabeeën Proloog en Capitula

2-7 (fols. 5-66) I Makkabeeën, II Makkabeeën

8-25 (fols. 67-245) Mattheus, Marcus, Lukas, Johannes, Handelingen, Openbaringen, Proloog Brieven, Jacobus

26-35 (fols. 246-337) Brieven I Petrus – Hebreeën

36-51 (fols. 338-461) Interpretationes ebraicorum nominum

* Waarschijnlijk kwam de proloog later dan de oorspronkelijke tekst, wat de 1,5 blanco folio tussen de twee verklaart.

Page 226: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Casus 5

230

De Lochorstmeesters Van de Lochorstmeesters is geen ander werk bekend. Dat er in de Lochorst Bijbel meerdere handen zijn te onderscheiden, is een sterke indicatie dat het een werkplaats betreft waarin minstens twee, maar mogelijk drie, verluchters in een overkoepelende stijl werkten. Hun belangrijkste stijlkenmerk is het gebruik van grisaille en pasteltinten, al hanteerde de ene verluchter een verzadigder kleurgebruik dan de ander. Wegens gebrek aan vergelijkingsmateriaal is de lokalisering en datering van deze verluchters problematisch. Hun miniaturen vertonen nog sporen van de Internationale Gotiek rond 1400.7 Van de verschillende typen randdecoratie die zij toepasten, vertoont er één type gangbare Utrechtse kenmerken uit de eerste twee decennia van de vijftiende eeuw (afb. 297).8 Andere elementen van hun werk vertonen daarentegen sterke verwantschap met wat, volgens Jeffrey Hamburger, in de eerste decennia van de vijftiende eeuw in Gelre moet zijn gemaakt. Hamburger ziet enkele gelijkenissen tussen de Lochorst Bijbel en het Casanatense-missaal.9 Dit missaal werd weliswaar vervaardigd in Avignon of in Noord-Frankrijk, maar zou een sterke relatie tot de miniatuurkunst uit Gelre hebben. De wijze waarop evangelist Lukas in de Lochorst bijbel zijn symbool als schrijftafel gebruikt, correspondeert met de wijze waarop de evangelisten dit doen op de bladgrote miniatuur van de Majestas Domini in het missaal (vergelijk afb. 298, 300).10 De gouden band met ranken en engelen op het openingsblad van de bijbel is eveneens vergelijkbaar met het missaal (vergelijk afb. 296, 299).11

Op grond van de verwantschap met kunst uit Gelre, aangevuld met historische gegevens over de opdrachtgever, zijn er in de literatuur suggesties gedaan voor de identificatie van (een van) de Lochorstmeesters.12 De naam die het meest opduikt, is die van Willam de Engelsman. Willam wordt in 1413 in de Utrechtse Buurspraakboeken vermeld als verlichter en ’s doemdekens knecht, ofwel de knecht van de mogelijke

7 Pächt & Jenni 1975, p. 20; Cambridge 2005, p. 104 (Marrow). 8 Byvanck 1924 (p. 188) noemt dit systeem a. 9 Casanatense-missaal: Rome, BC, ms. 1909, Avignon of Noord Frankrijk, ca. 1390-1408. Het handschrift was tot voor kort online te raadplegen op de internetpagina van de Bibliotheca Casanatense. Twee bladgrote miniaturen met een Kruisingsscène en een Majestas Domini werden rond 1870 uit het missaal gesloten en bevinden zich nu in de Koninklijke Collectie van Engeland. Deze zijn online te raadplegen (zie bibliografie). Hamburger 1988; Hamburger 1991, p. 164; Nijmegen 2005, cat. nrs. 82-84 (Hamburger). 10 Hamburger 1988, pp. 17-18. 11 Op twee bladen in het Casanatense-missaal (Rome, BC, ms. 1909, fols. 14r en 290r) zijn net als in de Lochorst Bijbel (deel I, fol. 2r) dieren geschilderd. 12 Afzonderlijke verluchters uit deze groep kregen noodnamen toegekend of werden gekoppeld aan namen uit de archieven. Hoogewerff noemt verluchters uit deze groep de Meester van Job, Jan van Meerlo en Meester van de Boom van Jesse (Hoogewerff 1936, vol. 1, pp. 422-427; Hoogewerff 1961, pp. 27-28). Finke identificeerde (een van deze) verluchters als Willam de Engelsman (Finke 1963, p. 56). Marrow (Cambridge 2005, cat. nr. 34) noemt deze groep simpelweg others. Zie tevens Marrow voor een stilistische beschrijving van deze meesters.

Page 227: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De Lochorst Bijbel

231

opdrachtgever Herman van Lochorst.13 Van Lochorst werd in 1415 om politieke redenen verbannen uit Utrecht.14 Gedurende zijn jaren in ballingschap verbleef hij wellicht in 1415, maar zeker in 1419, aan de universiteit van Heidelberg.15 Na enkele jaren in den vreemden te hebben doorgebracht wordt hij in 1423 in Keulen ingeschreven. Het is onbekend waar hij zich in de tussenliggende jaren ophield tot aan zijn terugkeer naar Utrecht in 1425, hoewel Hoogewerff stelt dat Herman als politiek banneling aan het hertogelijk hof in Gelre vertoefde.16 De verbanning gold niet alleen voor Herman, maar ook voor zijn aanhangers.17 Waar de medebannelingen, onder wie Willam de Engelsman, naartoe trokken is helaas onbekend.18 Desalniettemin deed Finke op grond van deze gegevens de aanname dat Willam betrokken was bij de eerste decoratiefase van de Lochorst Bijbel, zonder dat hij overigens specificeert welke verluchter binnen de Lochorstmeesters hij precies voor ogen had.19 Finke suggereerde dat Willam zich kort na zijn gedwongen vertrek uit Utrecht in Gelre vestigde en aldaar kon werken in het Gelderse atelier van de Passiemeester van Maria van Gelre. Bij zijn terugkeer in Utrecht zou hij zich hebben aangesloten bij de Zwederwerkplaats. Omdat hij op dat moment niet meer tot het gilde behoorde, was het volgens Finke voor de Bressanone-meester mogelijk zijn miniaturen roekeloos te corrigeren.

Het is verleidelijk om (een van) de Lochorstmeesters als Willam de Engelsman te identificeren. Hij staat immers in de archieven vermeld als verluchter én knecht van Herman van Lochorst. En ook stilistisch komt deze stijl prima overeen met een datering van circa 1415. Doordat Herman mogelijk zelf de initiatiefnemer en coördinator van het project lijkt te zijn geweest en in die hoedanigheid eigenhandig mensen inhuurde voor het

13 Van Klaveren 1935. 14 De politieke en religieuze situatie van Herman van Lochorst wordt uitgebreid besproken in hoofdstuk 1, ‘Historische schets: het Utrechtse Schisma’ en hoofdstuk 2, ‘Latijnse Bijbels’. 15 Blok & Molhuysen 1911-1937, vol. 2 (1912), kolom 831. 16 Hoogewerff (1961, pp. 25-29) verwijst helaas niet naar bronmateriaal waaruit een verblijf in Gelre zou blijken. Mogelijk concludeerde hij dit uit het feit dat de hertog van Gelre, evenals Jan van Beieren, heeft gepoogd het vonnis herroepen te krijgen (Blok & Molhuysen 1911-1937, vol. 2 (1912), kolom 830). Hoogewerff is van mening dat Herman van Lochorst de volledige bijbel, inclusief de verluchting van de Zwedermeesters, zou hebben laten vervaardigen in Gelre tussen 1415-1424. 17 Onder deze aanhangers waren zeven personen die in de Buurspraakboeken werden aangeduid als des domdekens knapen. Verderop in de boeken worden nog eens vijf personen apart vermeld, waaronder Willam de Engelsman. Dat Willam niet bij de domknapen wordt genoemd kan volgens Van Klaveren (1935, p. 37) een aanwijzing zijn dat Willam in 1415 niet meer de Herman’s knecht was, maar een zelfstandige positie had veroverd. 18 Utrecht / New York 1989, p. 27. 19 Finke 1963, p. 56. Ook de Meester van de Kindsheidscyclus wordt door Finke als Willam de Engelsman geïdentificeerd. Hij zou werkzaam zijn geweest in de werkplaats van de Passiemeester van Maria van Gelre in Berlijn (Finke 1964, pp. 53-55).

Page 228: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Casus 5

232

schrijf- en decoratieproces, is het geen vreemde gedachte dat hij hiervoor zijn eigen knecht inschakelde. Maar hiervoor ontbreek ieder bewijs. Productieproces in fasen Het was waarschijnlijk opdrachtgever Herman van Lochorst zelf die het initiatief voor de vervaardiging van de Bijbel nam en de mensen inhuurde die hij nodig had. In zijn functie als domdeken, die hij sinds 1399 of 1400 bekleedde, zal het gemakkelijk voor hem zijn geweest geschoolde kopiisten te vinden, evenals de juiste personen die het perkament en de benodigde teksten konden aanleveren. Het is onbekend of reeds vóór de verbanning met het schrijfwerk was begonnen, en zo ja, of het volledig in 1415 in Utrecht was voltooid. Fouten met betrekking tot het inplannen van de verluchting maken duidelijk dat de bijbel in ieder geval volledig was afgeschreven op het moment dat de Zwedermeesters het in, of vlak na, 1425 in handen kregen. Zo hield de kopiist bij de Canonieke Brieven rekening met grote kolomvullende gehistorieerde initialen, terwijl de Zwedermeesters miniaturen schilderden (afb. 301). Dit werd opgelost door de ontbrekende beginletter net buiten de tekstkolom toe te voegen. En bij de proloog van Bijbelboek Jesaja, die verderop uitgebreider ter sprake komt, plande de kopiist naar alle waarschijnlijkheid een verkeerd type illustratie in. Hierdoor moest een deel van de tekst herschreven worden. Het is echter minder duidelijk of de tekst al volledig was voltooid op het moment dat de Lochorstmeesters met hun werkzaamheden begonnen. Verluchting van de Lochorstmeesters is in alle drie de bijbeldelen aanwezig, maar de verdeling ervan is onregelmatig en onevenredig (zie fig. 8). In het eerste bijbeldeel schilderden zij de eerste 35 van in totaal 54 katernen, in het tweede deel de katernen 18-24 en in het derde deel de katernen 8-25. Hoewel dit kan worden opgevat als een aanwijzing dat zij gedurende het gehele project betrokken waren en om-en-om met de Zwedermeesters samenwerkten, blijkt uit codicologisch en stilistisch onderzoek dat dit niet het geval is; de Lochorstmeesters waren in een aparte productiefase vóór de Zwedermeesters actief. De verklaring voor hun verspreide werk ligt waarschijnlijk in een niet-chronologisch schrijf- en/of verluchtingsproces en het feit dat er meerdere verluchters en meerdere kopiisten aan de bijbel werkten.21 Om dit te kunnen bestuderen moet de codicologische indeling van de bijbel, evenals de verspreiding van de verluchting over de drie delen, nauwkeurig in beeld worden gebracht. Zo wordt duidelijk hoe de verluchters te werk gingen en kunnen

20 Zie voor een Utrechtse geestelijken die zelf als coördinator optreden: Ketner 1945-1946; Korteweg 2009, p. 55 en noot 63. Meer informatie hoofdstuk 2, noot 152. 21 Er waren minstens twee kopiisten actief (Meijers 2000, p. 60). Handenonderscheid binnen de Lochorstmeesters is niet uitgevoerd.

Page 229: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De Lochorst Bijbel

233

afwijkingen in de werkwijze worden opgemerkt. En het zijn deze afwijkingen die informatie bevatten over hoe de Lochorst Bijbel tot stand kwam.

De Lochorst Bijbel werd grotendeels volgens eenzelfde patroon verlucht. Eventuele prologen van kerkvader Hiëronymus werden voorzien van een gehistorieerde of gedecoreerde initiaal. Tussen de proloog en de Bijbeltekst staat een kolomminiatuur en wederom een gehistorieerde of gedecoreerde initiaal. De miniaturen staan niet altijd op hetzelfde blad als de bijbehorende initiaal, maar dienen soms als bladvulling aan het slot van de vorige bladzijde. Zowel de proloog als de Bijbeltekst hebben in principe randdecoratie. Sommige Bijbelboeken worden voorafgegaan door capitula, een lijst met korte samenvattingen van de individuele hoofdstukken van een Bijbelboek, die wordt verlucht door een gedecoreerde initiaal.22 Doordat de verluchting alleen aan het begin van de Bijbelboeken staat, ligt de decoratie soms katernen ver uit elkaar. Veel katernen bevatten helemaal geen verluchting en slechts enkele hebben meer dan één gedecoreerd onderdeel, zoals de kortere Bijbelboeken met de kleine Profeten en de Canonieke Brieven. Vanwege dit sterk verspreide decoratieprogramma wordt het handschrift hier opgesplitst in blokken, zoals schematisch is weergegeven in fig. 8.23

Volgens de terminologie van Peter Gumbert is de Lochorst Bijbel een ‘gelede codicologische eenheid’.24 Het is één codicologische eenheid omdat het schrijven van de bijbel als één operatie kan worden opgevat: iemand nam het besluit een bijbel te doen maken en dat werd vervolgens uitgevoerd totdat het af was. Dat het schrijfproces mogelijk enkele jaren duurde en er meerdere schrijfhanden te onderscheiden zijn, verbreekt niet de wezenlijke eenheid van productie, zelfs niet als het schrijfproces op meerdere plekken plaatsvond. Het resultaat is een codicologische eenheid bestaande uit een discreet aantal katernen, die in één operatie zijn bewerkt en beschreven en die een afgeronde tekst of tekstreeks bevatten. Binnen een codicologische eenheid, die in het geval van de Lochorst Bijbel drie delen omvat, kunnen discontinuïteiten voorkomen zoals een andere schrijvershand of wisseling in decoratiewijze. Op de plekken waar deze grenzen samenvallen met een katerngrens, wordt gesproken van een caesuur. Een voorbeeld hiervan zijn (deels) blanco folia aan het einde van een katern, waar de katerngrens correspondeert met een tekstgrens. De katernen tussen twee caesuren wordt door Gumbert een blok genoemd. Deze blokken zijn geen afgesloten, op zichzelf staande tekstonderdelen; een Bijbelboek is immers een onderdeel van het geheel. Ondanks dat een blokkenstructuur kan betekenen dat een kopiist de blokken niet in de natuurlijke tekstvolgorde heeft geschreven, is hun volgorde in het eindproduct niet willekeurig. Een 22 Alleen de capitula-lijst van Deuteronomium (I, fol. 201r) bevat een gehistorieerde initiaal met Mozes. 23 Ik gebruik hier de katernformule van Meijers (2000, p. 59). Deze komt grotendeels overeen met die van Wormald & Giles (1982, vol. 1, p. 258), maar is op enkele punten gecorrigeerd. Alleen in geval van bijbeldeel II, katern 25 hanteer ik de telling van Wormald & Giles. 24 Gumbert 2004, pp. 12-16.

Page 230: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Casus 5

234

codicologische eenheid die bestaat uit meerdere blokken is een gelede codicologische eenheid.

In de Lochorst Bijbel zijn het vooral de blanco folia die het handschrift netjes opdelen in respectievelijk 2, 7 en 4 blokken (fig. 8).25 De blokken bestaan uit een aantal katernen met daarin een of enkele samenhangende Bijbelboeken, zoals de kleine profeten, de Psalmen, I en II Makkabeeën en de Interpretationes ebraicorum nominum. Het einde van een blok is het einde van een afgerond Bijbelboek; het volgende boek begint op de eerste bladzijde van een nieuw blok. Dientengevolge opent ieder blok met een initiaal of miniatuur. De verdeling van de verluchting tussen de twee stijlgroepen lijkt in de eerste instantie niet samen te vallen met de blokkenstructuur. In de drie blokken waarin de Lochorstmeesters werkzaam waren, 1:1, 2:3 en 3:3, waren de Zwedermeesters eveneens actief. De verdeling lijkt evenmin te zijn verlopen op grond van een logische tekstuele indeling. Zo is in blok 1:1 de verluchting van I Koningen van de Lochorstmeesters, maar die van II-IV Koningen van de Koningenmeester van de Lochorst Bijbel. In blok 2:3 werd de gehistorieerde initiaal bij de proloog van Job geschilderd door de Zwedermeesters, terwijl de miniatuur aan het begin van dat Bijbelboek in hetzelfde katern van de Lochorstmeesters afkomstig is. In datzelfde blok blijkt overigens, dat de verluchting bij de proloog van Jesaja nog in dit deel valt, terwijl de Bijbeltekst zelf onderdeel uitmaakt van het volgende blok. En ook in het derde deel waren in blok 3:3 beide verluchtersgroepen actief. Hoewel de Zwedermeesters in dat deel het grootste deel van de Canonieke Brieven verluchtten, zijn de proloog en de Brief van Jakobus van de hand van de Lochorstmeesters.26

De Lochorstmeesters, die als eerste aan de bijbel werkten, hadden een werkwijze per blok als uitgangspunt. Deze heldere werkmethode werd echter teniet gedaan door de herhaaldelijke inmenging van de Zwedermeesters. Om deze inmenging te illustreren, zullen hieronder de drie blokken met zowel verluchting van de Lochorstmeesters als de Zwedermeesters, dus de blokken 1:1, 2:3 en 3:3, afzonderlijk worden behandeld. Blok 1:1 Het eerste deel van de Lochorst Bijbel bestaat uit twee blokken (fig. 8). De Lochorstmeesters waren verantwoordelijk voor het grootste deel van blok 1:1, tot en met de miniatuur en gehistorieerde initiaal van I Koningen op fol. 314r. Tegen het einde van dit

25 Deze indeling wordt ondersteund door de custoden, de kwaliteit van het perkament, katernen met een afwijkend aantal bladen en de decoratie. De eerste twee blokken van deel drie (3:1 en 3:2) sluiten inhoudelijk bij elkaar aan. Blok 3:1 bevat de proloog op Makkabeeën, terwijl blok 3:2 de daadwerkelijke Bijbeltekst bevat. Waarschijnlijk is de proloog, in een katern van 4 bladen, door dezelfde kopiist geschreven nadat de tekst van het Bijbelboek reeds was voltooid. De proloog, inclusief inhoudsopgave van deel 3, besloeg niet het volledig katern wat de blanco folia tussen de twee blokken op fol. 4r/v verklaart. 26 De Lochorstmeesters schilderden op III, fol. 243r Jacobus de Meerdere, in plaats van Jacobus de Mindere.

Page 231: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De Lochorst Bijbel

235

blok, waarschijnlijk omdat de Lochorstmeesters hun werk onvoltooid hadden gelaten, nam de Koningenmeester van de Lochorst Bijbel, een verluchter uit de Zwolle-groep, het over en decoreerde II-IV Koningen. Dit had tot gevolg dat de vier boeken Koningen stilistisch geen eenheid vormen. De openingsbladen van de drie boeken die door de Koningenmeester werden geschilderd, op respectievelijk fols. 354r, 387r en 425v, zijn wat betreft lay-out en het type randdecoratie opvallend homogeen (afb. 80, 302-303). De randen bestaan uit mooie grote acanthusbladeren die vanuit een geschilderde staaf tussen de tekstkolommen in de ondermarge kronkelen. De kleurstelling van de acanthusbladen verschilt – blauw gecombineerd met respectievelijk rood, groen of roze – zodat ze iedere keer perfect zijn afgestemd op het kleurgebruik in de bijbehorende miniatuur. Er is geen twijfel dat de rand en de miniatuur door dezelfde verluchter werden aangebracht. Jeffrey Hamburger ziet ook in deze randdecoratie een verwantschap met de boekverluchting uit Gelre: deze acanthusbladeren komen overeen met die in miniaturen in het Casanatense-missaal en in de Westfaalse Sachsenspiegel in Lüneburg.27 De Koningenmeester staat stilistisch dichter bij de Meesters van Maria van Gelre dan de overige Zwedermeesters (zie hiervoor hoofdstuk 3). De Gelderse invloeden in zowel de stijl, compositie en randdecoratie zouden hierdoor kunnen worden verklaard. Dat de Zwedermeesters aan de Lochorst Bijbel werkten nadat de Lochorstmeesters uit beeld waren, blijkt tevens uit de bestudering van de rest van dit blok. De eerste negen Bijbelboeken van het eerste deel, inclusief de proloog op de gehele Bijbel, zijn verlucht door de Lochorstmeesters. In vier van hun miniaturen – God leidt Israëlieten uit Egypte (afb. 305), een Offerande (afb. 306), Mozes op Sinaï (afb. 307) en Elimelech op reis met zijn familie (afb. 308) – zijn de landschappen echter duidelijk door de Bressanone-meester geschilderd.28 De zacht gekleurde figuren van de Lochorstmeesters staan nu als spookverschijningen in het donkere landschap van de Bressanone-meester.29 De Lochorstmeesters lieten de miniaturen niet onvoltooid; zij hadden wel degelijk een landschappen geschilderd waarvan nog sporen zichtbaar zijn. De Jozua-miniatuur, aan het begin van Deuteronomium, bevat nog een origineel landschap van de Lochorstmeesters

27 Voor de canonplaten van het Casanatense-missaal, zie noot 9. Sachsenspiegel: Lüneburg, RB, ms. Jurid. 2, fol. 20r. Hamburger 1988, p. 16; Hamburger 1991, p. 164. 28 Over de overschilderingen: Byvanck & Hoogewerff 1922-1925, p. 11 (fol. 72v); Byvanck 1924, p. 191 (fol. 72v); Hoogewerff 1961, p. 28, noot 34 (fols. 72v, 306r); Finke 1963, p. 46, noot 51 (correcties en overschilderingen door de Bressanone-meester in fols. 72v, 121v, 156r en 306r. Hij noemt ook fol. 276v, maar dit is onjuist). De openingspagina van deel I fol. 2r is beschadigd. De miniatuur en rand zijn ongeschonden, maar de engelen en de wapens zijn dusdanig beschadigd dat stilistisch onderzoek niet mogelijk is. Ook de architectonische structuur boven het blauwe ribgewelf lijkt te zijn overschilderd. Het ribgewelf met de krullende sierelementen aan de gevel lijkt sterk op dat in Berlijn, SBB-PK, ms. Germ. qu. 42, fol. 72r. 29 De figuurgroepen op fols. 72v en 121v zijn vrijwel identiek. Op fols. 72v en 121v verving de Bressanone-meester het landschap achter de figuren van de Lochorstmeesters. Tevens lijkt hij op fol. 72v delen van de figuurgroep te hebben overschilderd.

Page 232: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Casus 5

236

(afb. 309).30 Dit landschap lijkt in niets op de landschappen die de Bressanone-meester in de vier genoemde miniaturen schilderde. De Jordaan loopt als een peuterig stroompje water recht omhoog, waar het bovenaan de miniatuur uitmondt in een zee met zeilschepen. Midden op het groene eiland achter de groep mannen staan twee palmachtige bomen. Deze bomen verschillen totaal van die van de Bressanone-meester, die met hun aaneengesloten loof met bruine boomstammen als groene schaapjes in het landschap staan. In de miniatuur waarin God de Israëlieten leidt, zijn in de blauwe verf van de lucht de witte contouren van eenzelfde soort palmboom zichtbaar (afb. 305). Blijkbaar is dit een restant van het landschap dat aanvankelijk door de Lochorstmeesters was geschilderd. Bovenin de lucht bij de overschilderde miniaturen zijn tevens verticale donkerblauwe streepjes zichtbaar, terwijl daaronder de lucht lijkt te zijn overschilderd in een lichtere kleur blauw. Ook deze verticale streepjes zijn een restant van de oorspronkelijke schilderingen van de Lochorstmeesters aangezien het een kenmerk is dat vaker in hun miniaturen opduikt. Grotere beschadigingen in de bovenste verflagen van enkele overschilderde miniaturen leggen een helder groene kleur bloot, die eveneens afkomstig moet zijn van een onderliggende schildering (afb. 305-306).

Het onhandige perspectief in de landschappen van de Lochorstmeesters, had invloed op het eindresultaat van de overschildering. Doordat de Bressanone-meester figuren en andere elementen ongemoeid liet, moest hij het nieuwe landschap eromheen creëren. In de drie miniaturen waarbij de figuren vooraan het beeldvlak zijn geplaatst leverde dit geen problemen op. Daar had de Bressanone-meester de mogelijkheid het landschap erachter volledig naar zijn hand te zetten, wat resulteerde in een miniatuur die sterk lijkt op zijn profetenvoorstellingen in deel II van de Lochorst Bijbel. Bij Mozes op Sinaï werd hij echter op de proef gesteld (afb. 307). Hij liet de figuren van Mozes en God, het Hemelse Jeruzalem en de bomen aan de horizon ongemoeid. Het is onduidelijk hoe het landschap er aanvankelijk er uitzag, ondanks dat onderaan de miniatuur de omtrek van een heuveltje door de verflaag heen schemert. De oorspronkelijke onderdelen die gehandhaafd bleven, zorgden er echter voor dat de Bressanone-meester zich bij het schilderen van de achtergrond in bochten moest wringen. Het resultaat is een landschap dat net zo min past bij de stijl van de Bressanone-meester als bij de iconografie van de voorstelling. In plaats van in een woestijn staat Mozes nu in een uiterst bosrijke omgeving met een molen, terwijl er een groep ruiters achter een heuvel tevoorschijn komt. Waarschijnlijk schilderde hij het merkwaardige cluster van bomen tussen Mozes en Sinaï om het onderliggende landschap te maskeren.

30 Hindman (1977, p. 46) identificeert deze scène als de oversteek van Mozes in de rode zee. De onjuiste identificatie van deze scène maakt haar vergelijking met illustraties bij Exodus in Nederlandse historiebijbels onbruikbaar.

Page 233: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De Lochorst Bijbel

237

Blok 2:3 De Lochorstmeesters waren in principe verantwoordelijk voor heel blok 2:3, ondanks dat het begint en eindigt met respectievelijk een gehistorieerde initiaal en een kolomminiatuur van de Zwedermeesters. Als eerste richten we onze aandacht op de gehistorieerde initiaal bij de proloog van Bijbelboek Job, op het openingsblad van dit blok in katern 18 (II, fol. 152r, afb. 310). De gehistorieerde initiaal met Hiëronymus aan een lessenaar en de bijbehorende randdecoratie werden geschilderd door de Bressanone-meester. De miniatuur van de daadwerkelijke Bijbeltekst, evenals de rest van het blok, is daarentegen verlucht door de Lochorstmeesters. Katern 18 is een van de weinige katernen in de gehele Lochorst Bijbel waarin verluchting van beide stijlgroepen voorkomt. Iconografische en codicologische aanwijzingen maken duidelijk dat de Bressanone-meester hier in het werk van de Lochorstmeesters ingreep.

De twee verluchtersgroepen vulden ieder op eigen wijze de gehistorieerde initialen bij de prologen in. In totaal bevat de Lochorst Bijbel twintig prologen met een gehistorieerde initiaal, geschilderd door zowel de Lochorstmeesters als door de Zwedermeesters. De prologen van de Lochorstmeesters bevatten altijd een voorstelling van Hiëronymus, de auteur van de prologen. De voorstellingen van de Zwedermeesters zijn daarentegen weliswaar voorzien van geleerde mannen met een boek of zittend aan een lessenaar, maar geen enkele hiervan is te identificeren als Hiëronymus. De gehistorieerde initiaal bij de proloog van Job is een uitzondering. De Bressanone-meester volgt hier de gebruikelijke iconografie van de Lochorstmeesters, die dit blok reeds hadden verlucht toen hij de katernen in handen kreeg. Om onbekende reden lijkt de Bressanone-meester een eerdere Hiëronymus-voorstelling van de Lochorstmeesters te hebben vervangen, maar handhaafde daarbij hun gangbare iconografie. Dat het productieproces op dit punt in de bijbel afweek van een gebruikelijke chronologische procedure, wordt ondersteund door de custode op het voorgaande blad (II, fol. 151v). Custoden zijn meestal niet meer dan het eerste woord van het volgende katern, die bij het inbinden van het boek met elkaar overeen moeten stemmen. Bij de vele custoden in de drie delen van de Lochorst Bijbel is dit doorgaans niet anders. Maar op II, fol. 151v bevat de custode naast de woorden Incipit Job, een eenvoudige tekening waarmee de contouren van een verlucht onderdeel zijn aangegeven.31 Dat deze eenvoudige tekening verwijst naar de Hiëronymus-initiaal van de Zwedermeesters bij Bijbelboek Job, is een indicatie dat hier bij het inbinden extra moest worden opgelet.

In hetzelfde bijbeldeel, aan het einde van blok 2:4 op II, fol. 277v, staat een tweede custode met een tekeningetje. Deze verwijst naar de gedecoreerde initiaal op fol. 278r bij

31 Over verschijningsvormen van custoden in handschriften: Hemmes-Hoogstadt 1995; Clemens & Graham 2007, p. 49. Andere voorbeelden van een custode met een verwijzing naar verluchting door middel van een schets zijn mij niet bekend.

Page 234: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Casus 5

238

de proloog van Jeremia. Blok 2:4 wordt volledig in beslag genomen door het Bijbelboek Jesaja en bevat meerdere aanwijzingen dat deze afzonderlijk van de omringende boeken werd geschreven. Zowel voorafgaande aan dit blok, als aan het einde ervan, bevinden zich blanco folia. Daarnaast bestaan de katernen in dit blok uit acht dubbelbladen in plaats van uit de gebruikelijke tien, en is aan het einde van katern 31 een enkelblad toegevoegd voor de resterende tekst. Doordat dit blok apart werd geschreven, was de expliciete custode met een tekening van belang om de katernen in de juiste volgorde in te binden.

Blok 2:4 was mogelijk niet bedoeld om op deze plek in de bijbel te worden geplaatst. De afwijkende custode is hiervoor niet de enige aanwijzing. Hiervoor keren we terug naar het blok dat er aan voorafgaat, blok 2:3. Naast de Hiëronymus-initiaal op het eerste folio van dit blok, schilderde de Bressanone-meester namelijk ook een kolomminiatuur aan het einde ervan (afb. 311). Wederom is zijn inmenging in een reeds voltooid blok van de Lochorstmeesters te verklaren door een combinatie van aanwijzingen in de codicologie en de opbouw van het decoratieprogramma. Hierbij zijn twee aanwijzingen van cruciaal belang. Ten eerste wordt blok 2:4 weliswaar volledig in beslag genomen door Bijbelboek Jesaja, maar is de proloog van deze tekst geplaatst op de laatste twee folia van blok 2:3. De proloog en de tekst zijn hiermee als het ware codicologisch uit elkaar getrokken. En ten tweede begint het boek Jesaja niet op het eerste, maar op het tweede folio van blok 2:4 (fol. 222r); het eerste folio van dat katern werd geannuleerd.32

Het is niet logisch voor een kopiist om op het tweede folio van een katern te beginnen met het schrijven van een Bijbeltekst en het eerste blad daarbij leeg te laten of te annuleren. Naar alle waarschijnlijkheid stond op het eerste blad dan ook gewoon de proloog van Jesaja geschreven. Zoals hierboven werd uitgelegd volgt het decoratieschema in de gehele Lochorst Bijbel een vast stramien, waarbij de proloog is voorzien van een gehistorieerde of gedecoreerde initiaal en de daadwerkelijke Bijbeltekst van een kolomminiatuur. Bij Jesaja is dit echter precies omgekeerd. De meest logische verklaring hiervoor is dat de kopiist voor zowel de proloog als de Bijbeltekst een initiaal had ingepland, de eerste mogelijk gedecoreerd en de tweede gehistorieerd, zoals bij enkele kleinere profetenboeken het geval is.33 Jesaja is echter een belangrijke profeet. Daarbij is de tekst de opening van de profetenboeken. Een miniatuur kon bij deze tekst dan ook niet ontbreken. Toen werd opgemerkt dat voor Jesaja geen miniatuur was ingepland, waren er enkele opties om dit te veranderen. Ofwel de initiaal bij de proloog, ofwel de initiaal bij de Bijbeltekst moest worden gewijzigd in een miniatuur. De meest praktische oplossing werd gevonden in het annuleren van de oorspronkelijke proloog en deze – inclusief een ingeplande

32 Tussen de twee blokken bevindt zich een kim en het – nu – eerste folio van blok 2:3 draagt katernsignatuur ‘aii’ (fol. 222r). 33 De boeken van de profeten Joël, Amos, Obadja, Micheas, Habakuk en Haggai hebben allemaal een gedecoreerde initiaal bij de proloog en een gehistorieerde initiaal bij de daadwerkelijke Bijbeltekst.

Page 235: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De Lochorst Bijbel

239

miniatuur – opnieuw te schrijven op de twee blanco bladzijden die na Boek Judith waren overbleven aan het einde van blok 2:3.34 Mogelijk was Jesaja oorspronkelijk niet na Judith ingepland. Dat de Zwedermeesters de miniatuur bij de proloog van Jesaja schilderden, betekent dat dit pas werd gecorrigeerd toen de Lochorstmeesters de verluchting van blok 2:3 al hadden voltooid. Dit is wederom een belangrijke aanwijzing dat de Lochorstmeesters in een fase vóór de Zwedermeesters werkzaam waren. Indien de kopiist de proloog van Jesaja op de laatste bladen na Judith had geschreven voordat de katernen naar de verluchters werd gestuurd, hadden de Lochorstmeesters immers naar alle waarschijnlijkheid de miniatuur geschilderd. Blok 3:3 Blok 3:3 is het begin van het Nieuwe Testament. De Lochorstmeesters vingen aan met de vier Evangeliën en decoreerden tevens Handelingen en Openbaringen. Net als bij blok 1:1 namen de Zwedermeesters hier het stokje van de Lochorstmeesters over in het midden van zowel een blok als een tekstuele eenheid. De Lochorstmeesters schilderden namelijk nog de algemene proloog van de Canonieke Brieven en de Brief van Jakobus, maar vanaf de eerste Brief van Petrus zetten de Zwedermeesters de decoratie voort tot aan het einde van de Bijbel. Een bijzondere oorzaak hiervoor kan niet worden ontdekt. Waarschijnlijk vervolgden de Zwedermeesters het werk vanaf katern 26 omdat de Lochorstmeesters hun werkzaamheden vanaf dat punt hadden gestaakt. Uit bovenstaande bespreking van de drie blokken waarin zowel de Lochorstmeesters als de Zwedermeesters actief waren, blijkt duidelijk dat de Lochorst Bijbel in twee fasen is verlucht. De Lochorstmeesters kregen aanvankelijk de opdracht en begonnen met de decoratie. Hun aanwezigheid in alle drie de bijbeldelen is mogelijk het gevolg van een niet-chronologisch schrijf- en/of decoratieproces, waarbij meerdere kopiisten en meerdere verluchters gelijktijdig actief waren. Het werkproces in de eerste fase verliep per blok waarbij de Lochorstmeesters in het eerste deel begonnen aan het Oude Testament (blok 1:1) en in het derde deel aan het Nieuwe Testament (blok 3:3). In het tweede deel schilderden zij alleen de boeken Job, Tobit, Esther en Judith (blok 2:3). De Lochorstmeesters lieten het werk onvoltooid. Toen de Zwedermeesters het handschrift vanaf 1425 in handen kregen, waren de Lochorstmeesters uit beeld. De Zwedermeesters brachten wijzigingen aan in het werk van hun voorgangers, zoals de overschilderingen van vier landschappen in deel I en de Hiëronymus-initiaal bij de Proloog van Job. Door deze inmenging van de Zwedermeesters werd het aanvankelijke werkproces per blok verstoord. Een laatste belangrijke aanwijzing dat de verluchtersgroepen in twee verschillende fasen werkten is het penwerk. Het penwerk is in de drie delen rondom de verluchting van

34 Aangezien ook dit niet helemaal uitkwam bleef fol. 221v blanco tussen proloog en bijbeltekst.

Page 236: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Casus 5

240

de Lochorstmeesters en van de Zwedermeesters aangebracht in de Utrechtse ‘Bulten-en-lange-lijnen’-stijl en ‘Krul’-stijl.35 Het Utrechtse penwerk rondom verluchting van de Lochorstmeesters is echter na de geschilderde decoratie aangebracht, wat duidelijk zichtbaar is op plekken waar het om de randdecoratie heen is gezet (afb. 315). Dit in tegenstelling tot bij de Zwedermeesters, waar het penwerk veelvuldig werd overschilderd en het dus voor het schilderwerk moet zijn aangebracht. De Lochorstmeesters gingen dus direct aan de slag nadat de kopiist het schrijfwerk voltooide, zonder dat eerst het penwerk werd aangebracht. Toen opdrachtgever Herman van Lochorst met de onvoltooide bijbel terugkeerde naar Utrecht, koos hij ervoor deze te laten voltooien door de Zwedermeesters. Hun werkplaats was in de jaren dat Herman de stad gedwongen had moeten verlaten uitgegroeid tot de meest prominente in Utrecht. Mogelijk nam vanaf dat punt een van de Zwedermeesters de coördinatie van het decoratieproces over. Er moest nog penwerk worden aangebracht en de proloog van Jesaja moest opnieuw worden geschreven. Volgens de gangbare werkwijze werd eerst het penwerk aangebracht op zowel de reeds gedecoreerde bladen van de Lochorstmeesters, als op de nog onvoltooide folia. Pas toen deze werkzaamheden waren uitgevoerd, werd het werk binnen de Zwedergroep verdeeld en de decoratie voltooid. Verdeling van de verluchting binnen de Zwedergroep Toen de Zwedermeesters in of vlak na 1425 de opdracht kregen de Lochorst Bijbel te voltooien, verdeelden zij het werk onder de verluchters van beide subgroepen: de Bressanone-meester en twee verluchters van de Zwolle-groep, waaronder de Koningenmeester van de Lochorst Bijbel.36 De Bressanone-meester was in zijn eentje verantwoordelijk voor de primaire én secundaire decoratie in het tweede bijbeldeel. Hij vertoont hier al veel kenmerken van zijn volgroeide stijl, met volumineuze en goed geproportioneerde figuren die op logische wijze in een groep, landschap of interieur zijn geplaatst. Dat hij zelf de secundaire verluchting in dit deel schilderde kan worden afgeleid uit zijn kenmerkende ‘slinger’-halen in de ‘bonte-stijl’-randen en in de Utrechtse takjes rondom de miniaturen, evenals aan de kleine lichtgroene lovertjes bij de ‘losse-blauw-roze-acanthusblad’-rand (afb. 137). De Bressanone-meester was tevens werkzaam in het eerste en het derde bijbeldeel, maar sprong daar vooral bij voor de landschappen en schilderde enkele miniaturen en gehistorieerde initialen. Zoals gezegd overschilderde hij in het eerste deel de landschappen in vier miniaturen van de Lochorstmeesters. Ook de gehistorieerde initiaal met een Heilige aan een lessenaar is van zijn hand (afb. 312). In de David-miniatuur

35 Gerritsen-Geywitz 2003, noot 25 en p. 114. De gehele bijbel is voorzien van penwerk in de ‘Krul’-stijl. Alleen de Psalmen in deel II (katernen 59-68) zijn voorzien van penwerk in de ‘Bulten-en-lange-lijnen’-stijl. 36 De stilistische kenmerken van de verluchters worden besproken in hoofdstuk 3.

Page 237: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De Lochorst Bijbel

241

in hetzelfde deel was hij verantwoordelijk voor het landschap, maar de kleine figuurtjes zijn geschilderd door de Zwolle-groep (afb. 313). De Bressanone-meester liep wat betreft de ontwikkeling van landschappen voor op zijn collega’s van de Zwolle-groep. Mogelijk was dat de reden dat hij het landschap in de David-miniatuur op zich nam. Zijn aandeel in het derde bijbeldeel is moeilijker vast te stellen. Wellicht schilderde hij een enkele miniatuur, zoals de Veldslag op III, fol. 39v (afb. 49) en enkele gehistorieerde initialen bij de Canonieke Brieven, zoals I en II Petrus en I en II Johannes (resp. III, fols. 247r, 250v, 256v en 257r). Ondanks zijn activiteit in het eerste en derde deel was hij niet verantwoordelijk voor de randdecoratie aldaar; in de randdecoratie ontbreken zijn kenmerkende ‘slinger’-halen. Hij sprong in deze twee delen bij ter assistentie van de verluchters uit de Zwolle-groep.

Twee verluchters van de Zwolle-groep waren alleen actief in het eerste en derde bijbeldeel. De Koningenmeester in het eerste deel is stilistisch verwant aan de Meester van Maria van Gelre; voor de Hemelvaart van Elia gebruik hij zelfs dezelfde compositie als de Passiemeester uit het Berlijnse gebedenboek (afb. 79-80). De andere Zwolle-meester was waarschijnlijk ook rond 1440 werkzaam in het Egmond Brevier, waarin hij gebruik maakt van dezelfde motieven. Zo zijn in beide handschriften initialen opgebouwd uit gekrulde acanthusbladeren en herhaalt hij in het brevier het mannetje dat hij in een van de bloemknoppen in de randdecoratie in de Lochorst Bijbel verstopte (afb. 334-335). Deze verluchter schilderde in het eerste deel de figuren en margedecoratie op fols. 462r en 493r en de meeste Zwederverluchting in het derde deel. In deze twee delen was de Zwolle-verluchter verantwoordelijk voor de randdecoratie, zoals kan worden vastgesteld aan de hand van de ‘losse-blauw-roze-acanthusblad’-rand. De Bressanone-meester gebruikte dit type randdecoratie ook, maar voorzag zijn versie in het tweede bijbeldeel van zijn kenmerkende kleine groene lovertjes. De Zwolle-verluchter schilderde daarentegen in het derde deel lange, mosgroene bladeren (afb. 138). Deze lange bladeren zijn overeenkomstig met de randen in de vroege missalen in Zwolle en Tilburg, die ook uit de Zwolle-groep voortkwamen. Soms is het duidelijk dat er één persoon verantwoordelijk was voor zowel de hoofdverluchting als de randdecoratie op hetzelfde blad, zoals de Koningenmeester op de openingsbladen bij II-IV Koningen (afb. 302-303). Maar vooral in deel drie van de Lochorst Bijbel is dit niet altijd het geval. De Koningenmeester bracht in deel III randdecoratie aan bij de hoofdverluchting van de andere Zwolle-meester. Hij schilderde de randen op III, fols. 253r, 297r, 317r, 317v en 323v (afb. 314), terwijl hij alleen op fol. 253r ook een kolomminiatuur en op fol. 317r een gehistorieerde initiaal schilderde. Zijn hand in de randdecoratie is te herkennen aan kleine details, zoals het gebruik van dezelfde margrietjes en de stampertjes die hij aanbracht in zowel de paarse viooltjes op enkele bladen in het derde bijbeldeel als in de acanthusbladeren in deel I. Het fluitspelende beertje in de marge op fol. 317r is door dezelfde schilder aangebracht als de wildeman in de marge naast de Zelfmoord van Saulus in deel I (afb. 302). Opmerkelijk is ook de totale

Page 238: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Casus 5

242

afwezigheid van kaardenbollen rondom de kolomminiaturen; deze komen in overvloed voor bij de Bressanone-meester en bij de andere Zwolle-verluchter.

Byvanck concludeerde in zijn studie naar de Lochorst Bijbel dat de randdecoratie niet als onmiddellijke aanwijzing kan worden gebruikt om de verschillende meesters te herkennen, aangezien de gehele decoratie op een blad niet altijd van dezelfde hand is.37 De Zwedermeesters en de Lochorstmeesters hadden volgens hem ieder een eigen set randversiering, maar binnen de groepen zou een specifiek type niet exclusief aan een verluchter te koppelen zijn. Zijn onderzoek wijkt echter iets af van wat hier wordt gepresenteerd. Ten eerste maakte hij een foutief handenonderscheid binnen de Zwedergroep. Daarnaast voorzag Byvanck iedere type rand van een lettercodering. Zijn overzicht van de randdecoratie is incompleet en daarbij maakt hij een verkeerde indeling door uitsluitend op de grote uiterlijke verschillen te letten. De Bressanone-meester en de verluchters van de Zwolle-groep maakten allemaal gebruik van zowel de ‘bonte-stijl’-rand (bij Byvanck systeem d) als de ‘losse-blauw-roze-acanthusblad’-rand (bij Byvanck systeem e). Byvanck maakte het onderscheid tussen deze twee randtypen met het idee dat zij door twee verschillende schilders waren vervaardigd. In plaats daarvan hadden de Zwederverluchters beide type randen in hun repertoire en moet bij het onderscheiden worden gelet op de minder prominente stilistische kenmerken, zoals de vorm van de penhaaltjes en het loof.38 Grotere onderdelen van randdecoratie, zoals de lay-out en de vorm van de acanthusbladeren, kunnen immers zijn afgesproken of van een voorbeeld afkomstig zijn. Maar een persoonlijk tintje in de vorm van kleine details kan meestal niet worden onderdrukt. Aan de hand van het nieuwe handenonderscheid dat uit deze studie naar de Zwedermeesters naar voren is gekomen en een andere indeling van de randdecoratie, kan worden geconcludeerd dat de Zwedermeesters voor het grootste deel van de Lochorst Bijbel wel degelijk voor hun eigen randdecoratie verantwoordelijk waren, op enkele genoemde uitzonderingen na.

Instructies voor de verluchters zijn vrijwel afwezig. Het enige spoor is een afgesneden en onleesbare Latijnse instructie is bij de Jozua-miniatuur van de Lochorstmeesters (afb. 309).39 Dit biedt te weinig houvast om een uitspraak te kunnen doen over de wijze waarop de verluchters van de Lochorst Bijbel geïnstrueerd werden, hoe gedetailleerd deze aanwijzingen waren en wie er verantwoordelijk was voor de keuze van de onderwerpen. De verluchters lijken een zekere mate van vrijheid te hebben gehad. Het verschil in de iconografie van de voorstellingen aan het begin van de prologen, waarbij de Lochorstmeesters uitsluitend Hiëronymus schilderden terwijl de Zwedermeesters kozen

37 Byvanck & Hoogewerff 1922-1925, nr. 25; Byvanck 1924, pp. 187-193. 38 Zie ook het onderzoek naar de ‘bonte-stijl’-rand in hoofdstuk 4, ‘Acanthusblad’-randen’ en ‘Nader bekeken: De ‘bonte-stijl’-rand’. 39 Meijers 2000, pp. 59-60. Voor deze en andere instructies voor verluchters in het Zwedercorpus, zie hoofdstuk 5, ‘Instructies voor de verluchter’.

Page 239: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

De Lochorst Bijbel

243

voor anonieme geleerde mannen, werd reeds genoemd. Maar ook tussen de Zwedermeesters onderling is er een verschil. In tegenstelling tot de Bressanone-meester gebruikten de Zwolle-verluchters de gehistorieerde initialen om het narratieve karakter van hun voorstellingen te verhogen; de initialen gaan een relatie aan met de miniatuur. Enkele voorbeelden hiervan zijn genoemd in hoofdstuk 3. Dit verschil zou kunnen betekenen dat de verluchters niet dezelfde instructies meekregen met betrekking tot het iconografisch programma. Aangezien de opgemerkte iconografische verschillen tussen de verluchters alleen betrekking hebben op de gehistorieerde initialen bestonden er mogelijk wel instructies voor de kolomminiaturen, maar werd de invulling van de gehistorieerde initialen aan de verluchters zelf overgelaten.40

Bovenstaand onderzoek levert voldoende nieuwe informatie op om enkele interessante constateringen te doen. De Bressanone-meester was in zijn eentje verantwoordelijk voor de primaire én secundaire Zwederverluchting in het tweede deel en droeg aan de overige delen bij in de vorm van overschilderingen, landschappen en gehistorieerde initialen. Hij was uiteindelijk de meest actieve verluchter in de Lochorst Bijbel. Tevens was hij duidelijk de meest vooruitstrevende verluchter met betrekking tot de weergave van landschappen. De belangrijkste Zwolle-verluchter schilderde minder. Hij had de assistentie van een derde verluchter, de Koningenmeester, die slechts enkele miniaturen schilderde en daarnaast randdecoratie aanbracht op zowel zijn eigen folia, als op die van zijn collega. Dit kan een indicatie zijn dat hij de status van leerling of assistent had. De status van de Bressanone-meester ten opzichte van de Zwolle-groep blijft gissen. Mogelijk had hij ten tijde van de vervaardiging van de Lochorst Bijbel reeds een gelijke artistieke status bereikt. Hij schilderde weliswaar de landschappen achter de figuren van de Zwolle-meester – soms een indicatie van een positie als leerling – maar dit zou ook goed kunnen zijn geweest omdat hij hierin kundiger was. Dat zij bij elkaar insprongen, elkaar assisteerden en speciaal voor deze bijbel randdecoratie gebruikten die verder in het corpus niet meer voorkomt, is een sterke indicatie dat zij in ieder geval veel contact met elkaar onderhielden.

40 Meijers (2000, pp. 3-4) onderscheidt vijf verschillende systemen van decoratie waaruit een nauwe relatie tussen tekst en afbeelding blijkt. Het eerste systeem bestaat uit de verbeelding van de eerste verzen van het Bijbelboek waaraan ze voorafgaan. Soms is deze directe relatie met de tekst verder geaccentueerd door middel van een banderol met een regel uit het begin van de tekst. In het tweede systeem is de illustratie geïnspireerd op een enkele regel of soms zelfs een enkel woord, in plaats van op het daadwerkelijke verhaal. Het derde systeem is een verbeelding van de inhoud van de proloog, zoals bij de brieven van Paulus waarin de boodschappers alleen in de prologen worden genoemd. Het vierde systeem zijn traditionele portretten van de auteur van het boek of de evangelist met zijn symbool. In het vijfde systeem keek de verluchter niet naar de eerste regels van een Bijbelboek, maar naar het hoofdonderwerp van het boek of naar een scène die verderop in het boek plaatsvindt.

Page 240: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van
Page 241: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

245

[CASUS 6] Werkverdeling in het Egmond Brevier 1 Inleiding Het Egmond Brevier is een brevier voor Kartuizergebruik en werd hoogstwaarschijnlijk besteld door hertog Arnold van Egmond rond 1435-1440.2 Het pronkhandschrift bevat 3 bladgrote miniaturen, 92 kolomminiaturen, 205 gehistorieerde initialen en 74 margeminiaturen.3 Naast deze illustraties is tevens op alle 435 folia uitgebreide margedecoratie aangebracht in de drie buitenmarges en incidenteel ook in de binnenmarge. De randdecoratie volgt steeds hetzelfde stramien: gekrulde acanthusbladeren met daartussen gekrulde penranken met gouden blaadjes, bloemen en vruchten.4 Binnen dit basispatroon hadden de verluchters de vrijheid eindeloos te variëren door de toevoeging van profeten, engelen, prachtig geklede mannen en vrouwen met rozenkransen, boeken en muziekinstrumenten, apen in verschillende houdingen, beren, uilen, hybride figuren en een grote variatie aan fantasiewezens.5

Ondanks dat het brevier een van de meest indrukwekkende voorbeelden uit de Noord-Nederlandse boekschilderkunst is, werd het tot op heden nauwelijks onderzocht. De aandacht in de literatuur ging voornamelijk uit naar de identificatie van de opdrachtgever.6 Over het decoratieprogramma en wijze waarop het werk onder de verluchters werd verdeeld, zijn slechts enkele – tegenstrijdige – uitspraken gedaan. De decoratie werd uitgevoerd door de Zwedermeesters en de Moerdrechtmeesters.

1 Ik dank Saskia van Bergen voor haar aandeel in het onderzoek naar de samenwerking tussen de Zwedermeesters en de Moerdrechtmeesters en Anne Korteweg voor haar kritische blik en op- en aanmerkingen. 2 Utrecht / New York 1989, cat. nr. 36. De verluchting staat online op de internetpagina van The Morgan (zie bibliografie) en via de Princeton Index of Christian Art. 3 De drie bladgrote miniaturen (nu Cambridge 1-1960, Londen en Utrecht 12.C.17) zijn op een onbekend moment uitgesneden. Dit moet zijn gebeurd vóór 1902, toen het brevier in de collectie van The Morgan Library & Museum kwam. Dückers (2009b, p. 76) vermeldt onjuist dat het handschrift vier bladgrote miniaturen bevatte. 4 De randen zijn op de recto- en versozijde identiek. Hierdoor werd het werktempo verhoogd en kon doorbloeding van het perkament zo veel mogelijk worden voorkomen. Ross 1962; Alexander 1992, pp. 49 en 162 noot. 79. 5 De Zwedermeesters voorzagen ook blanco of deels onbeschreven bladen van randversiering (fols. 424r, 426v). De Moerdrechtmeesters schilderden enkel randdecoratie als er ook tekst aanwezig was (fol. 4r/v). Er is geen aanwijsbare inhoudelijke relatie tussen de figuren in de rand en de hoofdverluchting, met uitzondering van de Wonderbaarlijke spijsvermenigvuldiging op fol. 181r/v, waar extra figuren in de rand zijn toegevoegd om een menigte te creëren. 6 Voor de discussie rondom de identificatie van de opdrachtgever en de argumenten voor Arnold van Egmond, zie hoofdstuk 2, ‘Brevieren’. In de vroegere literatuur gaat men er vanuit dat het initiatief van de totstandkoming van het brevier is genomen door zijn voorganger, Reinoud van Gelre. Dit had een vroege datering van voor 1417 of voor 1423 tot gevolg en kleurde de wijze waarop de werkverdeling werd bestudeerd.

Page 242: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Casus 6

246

Doorgaans werd bij een samenwerkingsproject gekozen voor de meest praktische vorm van werkverdeling, meestal per katern(en), per blok of per codicologische eenheid. In het Egmond Brevier werden andere criteria gehanteerd. Verluchting van beide stijlgroepen is afwisselend verspreid door het gehele brevier, zoals te zien is in fig. 9. In tien katernen verliep de werkverdeling per bifolium. Hierin namen beide verluchtersgroepen dubbelbladen voor hun rekening en ontstonden er gemengde katernen met verluchting in zowel de Zweder- als de Moerdrechtstijl.7 De overige katernen werden volledig gedecoreerd door een van de twee groepen. Dubbelbladen waaraan zowel de Zwedermeesters als de Moerdrechtmeesters werkten komen niet voor.

Aan de hand van deze afwisselende verdeling kwamen auteurs tot verschillende conclusies. Sommige auteurs veronderstelden dat de Moerdrechtmeesters aanvankelijk de opdracht kregen en dat de Zwedermeesters werden ingeroepen om hen bij te staan of het werk te voltooien.8 Anderen beargumenteren dat de Zwedermeesters wel degelijk vanaf het begin bij het project betrokken waren en zelfs het voortouw namen.9 Als argument hiervoor wordt onder meer aangedragen dat zij de Mariagetijden schilderden, inclusief de wapens van Arnold van Egmond. De Zwedermeesters zouden als eerste de randdecoratie hebben gemaakt, aan de hand waarvan de Moerdrechtmeesters hun eigen versie creëerden. Er werd zelfs verondersteld dat het brevier door de Kleefmeester rond 1440-1445 zou zijn voltooid.10 Hoogewerff was de enige die opmerkte dat de Zwedermeesters verantwoordelijk waren voor vrijwel alle miniaturen en dat de overige bladen door de Moerdrechtmeesters werden verlucht. Hij trok hieruit echter geen verdere conclusies.11 Robert Calkins kondigde enkele malen een uitgebreid onderzoek naar de werkverdeling in het Egmond Brevier aan, maar deze bleef ongepubliceerd.12 In deze casus probeer ik aan de hand van de beproefde methode van Calkins te achterhalen op welke wijze het werk tussen de verluchters werd verdeeld en wat er aan de hand daarvan kan worden gezegd over verhoudingen tussen de schilders.

Voordat de katernen bij de verluchters in handen kwamen, waren er al veel stappen gezet. Hoewel Arnold van Egmond de opdrachtgever was, zal het daadwerkelijke

7 De Kleefmeester werkte op dergelijke wijze samen met een andere verluchter in zowel het getijdenboek van Katherina van Kleef (New York, MLM, mss. M. 917 en M. 945) als in Historiebijbel Londen, BL, ms. Add. 15410 (zie Calkins 1979, p. 20-21 en 33; Korteweg 2009, pp. 58, 62). Getijdenboek Cambridge, FM, ms. McClean 95 heeft een soortgelijke werkverdeling, maar dan tussen twee verluchters in dezelfde stijl (Van der Hoek 1991, p. 276). 8 Hoogewerff 1961, p. 20. 9 Panofsky 1953, pp. 99-100 en noot 16; Panofsky 1971, p. 102. 10 Voor de veronderstelde aanwezigheid van de Kleefmeester: Casus 6, noot 35. 11 Hoogewerff (1961, pp. 21-22) veronderstelde dat de Bressanone-meester door de Moerdrechtmeester werd ingeroepen om hem te assisteren. Een uitgebreide analyse van het brevier, waarbij ook de werkverdeling binnen de Zwedermeesters werd bestudeerd, bleef uit. 12 Voor samenvatting: Calkins 1978c.

Page 243: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Het Egmond Brevier

247

productieproces in gang zijn gezet door een algemene werkleider of coördinator die uit Arnolds naam handelde. De identiteit van deze persoon is onbekend, maar het was mogelijk een secretaris of lage geestelijke uit Arnolds directe kring.13 De algemene werkleider, op de hoogte van de wensen en eisen van zijn baas, zal verantwoordelijk zijn geweest voor het aanleveren van het perkament, het bemachtigen van de tekst voor een brevier volgens Kartuizergebruik, het opstellen van het decoratieprogramma, het inplannen van de verluchting in de tekst en het inhuren van de deelproducenten zoals de kopiist, de verluchters en de binder. Nadat de kopiist zijn werk had voltooid, en de plekken waarop de verluchting moest worden ingeschilderd waren leeggelaten, zal de algemene werkleider naar één van de verluchters zijn gestapt die na het ontvangen van de instructies de dagelijkse begeleiding van het decoratieproces overnam. Deze schilder was vanaf dat punt verantwoordelijk voor de verdere coördinatie van de verluchting en de distributie ervan onder alle miniaturisten in zowel de Zweder- als de Moerdrechtgroep.

Deze casus is opgesplitst in twee delen. Als eerste analyseer ik de werkverdeling tussen de Zwedermeesters en de Moerdrechtmeesters. Door nauwkeurig in kaart te brengen wie wat schilderde en hoe de verschillende typen illustraties over de verluchters zijn verdeeld, ontstaan patronen waaruit bijvoorbeeld blijkt wie de dagelijkse leiding over de decoratie van het project moet hebben gehad. In het tweede deel wordt de aandacht gericht op de verdeling van de decoratie tussen de Zwedermeesters onderling. Dit is het derde en laatste handschrift in het corpus waarin verluchters van beide subgroepen actief waren. Zowel de Bressanone-meester als de desbetreffende Zwolle-meesters werden geassisteerd door andere schilders, mogelijk afkomstig van buiten de Zwederstijl. Een analyse van de manier waarop de Zwedermeesters hun deel van de decoratie verdeelden, levert inzicht op in de onderlinge verhoudingen van de verluchters en de organisatie van de Zwedergroep aan het einde van hun loopbaan. Verdeling van de verluchting: Zwedermeesters en Moerdrechtmeesters Het werk is kwantitatief niet evenredig over beide stijlgroepen verdeeld. Van de 55 katernen zijn er dertig volledig door de Moerdrechtmeesters verlucht, en slechts vijftien volledig door de Zwedermeesters. De overige tien katernen zijn gemengd en bevatten dubbelbladen van beide stijlgroepen. In de hoofdverluchting hebben de

13 Een hofkapelaan geldt als meest waarschijnlijke kandidaat, wegens diens positie aan het hof en theologische kennis. De archieven van Gelre vermelden enkele namen van kapelaans die werkzaam waren voor hertog Arnold en hertogin Katherina van Kleef. Dückers 2009a, pp. 76-77) wijst heer Simon als meest waarschijnlijk adviseur aan met betrekking het getijdenboek van Katherina. Of heer Simon ook werkzaam was voor de hertog als adviseur bij de productie van het Egmond brevier is onwaarschijnlijk. Simon wordt in 1436 voor het eerst in de archieven genoemd en werd een jaar later expliciet vermeld als ‘schrijver van de hertogin’ (Nijsten 1992, p. 45 en p. 305 noot 86).

Page 244: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Casus 6

248

Moerdrechtmeesters met een totaal van 213 illustraties tegenover 161 van de Zwedermeesters eveneens kwantitatief de overhand (fig 10).14 Dit beeld verandert als de focus wordt verlegd van de kwantiteit naar wie er voor welk type illustratie verantwoordelijk was. De Zwedermeesters schilderden in het Egmond Brevier de meest prominente verluchting. Zij namen de enige drie bladgrote miniaturen voor hun rekening en het door hun vervaardigde aantal kolomminiaturen is bijna vijf keer hoger als dat van de Moerdrechtmeesters. Ook bij de gehistorieerde initialen, waarvan de Moerdrechtmeesters er kwantitatief meer schilderden, domineren de Zwedermeesters bij de exemplaren vanaf zeven regels hoog. Grotere initialen stonden hoger in de hiërarchie van het decoratieprogramma en het was mogelijk hierin een meer narratieve scène te plaatsen. Dat de Zwedermeesters de meest prominente verluchting in het brevier schilderden, is de belangrijkste aanwijzing dat de algemeen werkleider aan een van hen de opdracht gaf voor de dagelijkse coördinatie van de decoratie en de verdere verdeling van het werk onder de verluchters. Deze verluchter was vrijwel zeker de Bressanone-meester. Hij was verantwoordelijk voor de bladgrote miniaturen en hield toezicht op het grootste deel van de Zwederverluchting. Zoals zal blijken corrigeerde hij een kolomminiatuur van de Moerdrechtmeesters en werkte tevens de gezichten in hun kolomminiaturen op. Als eindverantwoordelijke was hij betrokken bij de laatste controle en afwerkingsfase van de verluchting in het brevier.

Bij de verdeling van het werk hield de Bressanone-meester de meest prominente verluchting binnen de Zwedergroep. Het is onduidelijk in hoeverre dit op verzoek van de opdrachtgever was, of dat deze werkverdeling op initiatief van de Bressanone-meester zelf plaatsvond. Enkele belangrijke tekstonderdelen gingen naar de Zwolle-meester, zoals de Mariagetijden en katern 41, dat volgt op de bladgrote miniatuur van de Inwijding van de tempel door Salomo en de beeltenis van Arnold van Egmond op fol. 324r bevat. Minder belangrijke onderdelen, zoals tekstbladen met uitsluitend randdecoratie of met kleine initialen, werden doorgeschoven naar de Moerdrechtmeesters. De Zwedermeesters namen bladen met daarop uitsluitend randdecoratie alleen mee als de rest van het katern voldoende kolomminiaturen bevatte. In de tien gemengde katernen schilderden de Zwedermeesters nooit dubbelbladen zonder kolomminiaturen; ook die kwamen voor rekening van de Moerdrechtmeesters.15 Hoe dat er in de praktijk uitziet kan worden

14 Tot de gehistorieerde initialen reken ik alle initialen met duidelijke stijlkenmerken van een van de twee stijlgroepen. Vaak gaat het hier om een ongeïdentificeerd biddend of wijzend halffiguur, waarvan de relatie tot de tekst afwezig of onduidelijk is. In de literatuur worden deze kleine initialen doorgaans achterwege gelaten. Hoewel ook de champie-initialen van de Moerdrechtmeesters een grote variëteit aan gezichten bevatten, vallen deze vallen onder secundaire verluchting. Deze bleven in dit overzicht buiten beschouwing. 15 Zwederkaternen bevatten dan ook meestal slechts één blad zonder hoofdverluchting; alleen in katern 30 zijn het er twee. Het is onduidelijk waarom de Zwedermeesters er de ene keer voor kozen het volledige katern te

Page 245: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Het Egmond Brevier

249

geïllustreerd aan de hand van katern 45, waarin iedere stijlgroep verantwoordelijk voor twee dubbelbladen, die om en om zijn geplaatst (fig. 11). De bifolia 2 en 4 bevatten in totaal drie kolomminiaturen en werden door de Zwedermeesters verlucht. De Zwedermeesters namen eveneens de twee gehistorieerde initialen mee, die op deze bladen waren ingepland. Op de twee dubbelbladen van de Moerdrechtmeesters ontbreken kolomminiaturen, maar deze bevatten uiteraard wel randdecoratie evenals enkele margeminiaturen. Deze werkverdeling verklaart waarom in de tien gemengde katernen de verhouding tussen de Zwederbladen en Moerdrechtbladen sterk varieert. Niet ieder gemengd katern bevatte immers hetzelfde aantal kolomminiaturen en ook de verspreiding ervan wisselt. Deze verdelingsstrategie resulteerde in blokken opeenvolgende katernen met verluchting van de Moerdrechtmeesters, omdat daarin enkel margeminiaturen en gehistorieerde initialen voorkomen, maar kolomminiaturen ontbreken.16

Kolomminiaturen van de Moerdrechtmeesters Bovenbeschreven werkverdeling was echter geen ijzeren wet. Er werden uitzonderingen gemaakt uit praktische overweging of door toenemende tijdsdruk. Het brevier bevat zestien kolomminiaturen in de Moerdrechtstijl, geschilderd door de verluchter die ook wel wordt aangeduid als Meester D.17 Deze kolomminiaturen staan uitsluitend in katernen die volledig door de Moerdrechtmeesters zijn verlucht en ze zijn onevenredig door het handschrift verspreid. De eerste vier miniaturen bevinden zich in grotere blokken Moerdrechtverluchting, zoals de Hellemond op fol. 70r aan het begin van het Dodenofficie in een blok van zeven opeenvolgende Moerdrecht-katernen (katern 2-9, afb. 322). In dit geval was het waarschijnlijk praktischer de kolomminiatuur aan Meester D over te dragen, dan om één dubbelblad uit dit pakket katernen te vissen. Ook de twee kolomminiaturen op fols. 249r en 260v (afb. 316, 317) zijn op deze wijze te verklaren, evenals de openingsminiatuur van twee kolommen breed op fol. 2r.18 De overige twaalf kolomminiaturen in de Moerdrechtstijl zijn geconcentreerd in vier katernen tegen het einde van het handschrift (katernen 48-51).19 Deze grote ommezwaai in de werkverdeling zou er op kunnen wijzen dat de afspraken over de werkverdeling halverwege het project

schilderen, terwijl zij de andere keer bladen de bladen zonder illustraties doorschoven naar de Moerdrechtmeesters. Tijdsdruk is de meest voor de hand liggende reden. 16 Zoals de katernen 16 t/m 23. Deze bevatten 13 margeminiaturen en 27 kleine gehistorieerde initialen, maar geen enkele kolomminiatuur. 17 Voor de identificatie van Meester D: Van Bergen 2007, p. 67-68 en 384. Hoogewerff (1961, p. 19) noemt deze verluchter naar zijn miniatuur op fol. 3r, de Meester van het Vorstelijk Sterfbed of Ziekbed. 18 Volgens Hoogewerff (1961, p. 19, noot 16) is het blad met de openingsminiatuur ingevoegd, maar dit is onjuist. 19 In de Moerdrechtkaternen 49 en 50 zijn twee bladen uitgesneden na fols. 383 en 393. Getuige de werkverdeling en de tekst, is de kans klein dat het hier bladgrote miniaturen betreft. Waarschijnlijk ontbreken er kolomminiaturen van de Moerdrechtmeesters.

Page 246: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Casus 6

250

wijzigde. Het is echter waarschijnlijker dat de Bressanone-meester door tijdsdruk, of door de komst van een andere opdracht, genoodzaakt was kolomminiaturen aan zijn collega’s over te dragen.20 Hij handhaafde echter zijn positie als eindverantwoordelijke.

De Bressanone-meester moet van de algemeen werkleider instructies aangeleverd hebben gekregen over de onderwerpen die moesten worden geschilderd.21 Aangezien er weinig instructies voor de verluchters in het brevier aanwezig zijn, stonden deze waarschijnlijk op een aparte lijst of werden ze door de Zwedermeesters zorgvuldig uitgewist. Slechts op vier plekken zijn diep in de vouw van het handschrift lange en gedetailleerde instructies voor de verluchter aangetroffen, geschreven in een littera textualis in bruine inkt.22 Deze vier aanwijzingen hebben allemaal betrekking op kolomminiaturen van Meester D. Toen bleek dat Meester D enkele miniaturen moest schilderen, werden deze instructies mogelijk van de lijst overgeschreven. De aanwijzingen hebben uitsluitend betrekking op miniaturen in de binnenste kolom; instructies voor de Moerdrechtminiaturen in de buitenste kolom zijn waarschijnlijk afgesneden.23 Door hun positie diep in de vouw zijn ze niet of slechts ten dele leesbaar, maar door de inspanning van James Marrow zijn er twee deels getranscribeerd.24 Zo staat er op fol. 260v naast de miniatuur waarop Elcanah met zijn familie naar Silo trekt: ‘... sal leyden een esel ... laden met…” (afb. 316). In de vouw bij de voorstelling van Abraham en Melchizeldek op fol. 249v staat: miserabit abrahe genuflexo scanti ante eum, indutus armis huius gladium in femeo eius, sed galea circa se iacentem … manus suo…(Hij zal barmhartig zijn, terwijl abraham geknield....vóór hem, bekleed met zijn wapenen, een zwaard op zijn dijbeen, maar zijn helm

20 In drie kolomminiaturen schilderde Meester D composities die ook door de Zwedermeesters werden gebruikt. Het Martelaarschap van Mauritius in het Egmond Brevier op fol. 393r komt overeen met de Lochorst Bijbel, III, fol. 39v. Augustinus op fol. 381v lijkt op Paulus in de Lochorst Bijbel, III, fol. 297r. Dezelfde houding komt ook voor in Franse handschriften, zoals bij Jacquemart de Hedin (Parijs, BNF, ms. Latin 18014, fol. 75) en bij een navolger van de Egerton Meester (Los Angeles, JPGM, ms. Ludwig IX 5, fol. 17v). De Hellemond op fol. 70r is gelijk aan getijdenboek Cambridge 141, fol. 96r, maar werd door de Moerdrechtmeesters zelf rond 1425 al ingezet in het gebedenboek van Maria van Gelre (Berlijn, SBB–PK, ms. Germ. qu. 42, fol. 18v). 21 Instructies voor verluchters worden ook besproken in hoofdstuk 5, ‘Instructies voor de verluchter’. 22 Utrecht / New York 1989, p. 113; Aantekeningen Marrow. Deze lange instructies zijn ander dan aides-mémoire, geheugensteuntjes waarbij de verluchter zelf in steekwoorden kort weergaf wat moest worden geschilderd (Rouse & Rouse 2000, vol. I, pp. 250-251). Een voorbeeld daarvan zien we mogelijk bij de Belijder van de Profetenmeester op fol. 420v (afb. 146). Daar zijn door de tegelvloer heen letters zichtbaar. Corsair, de internetdocumentatie van The Morgan Library & Museum, suggereert dat het de naam van de verluchter, Bernard, betreft. Dit lijkt mij onwaarschijnlijk. 23 Mogelijk zijn instructies voor de margeminiaturen afgesneden. Pas bij uitbinden van het handschrift kan met zekerheid worden vastgesteld dat dit de enige vier zijn. In Historiebijbel Den Haag, KB, ms. 78 D 38 was het eveneens Meester D die lange en gedetailleerde instructies ontving. Zie hiervoor Korteweg 1989a en hoofdstuk 5, ‘Instructies voor de verluchter’. 24 Aantekeningen Marrow.

Page 247: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Het Egmond Brevier

251

bij hem liggend...zijn handen met zijn...) (afb. 317). 25 Tevens staan er twee instructies in de vouw naast de Onthoofding van Johannes op fol. 382r en naast de Onthoofding van Dionysius van Parijs op fol. 397v. Hoewel deze laatste twee onleesbaar zijn, kon wel worden vastgesteld dat zij in Latijn zijn geschreven. Uit hun lengte worden opgemaakt dat zij net zo gedetailleerd moeten zijn als de voorgaande twee.26

Gedetailleerde aanwijzingen weerhield Meester D er echter niet van enkele curieuze fouten te maken. In de margeminiatuur bij het feest van de apostelen Filippus en Jakobus op fol. 354r, veranderde hij Jakobus Minor per abuis in Jakobus Maior door hem af te beelden met een jakobsschelp aan een hengel, in plaats van met een vollerstok (afb. 318). Aangezien de Zwedermeesters dezelfde twee heiligen in een kolomminiatuur aan het begin van de tekst op fol. 352r wel correct schilderden, blijkt dat ze langs elkaar heen werkten ondanks dat de twee illustraties zich in hetzelfde katern bevinden (afb. 319). Een tweede fout is te vinden in een kolomminiatuur op fol. 397r met de Hiëronymus in zijn studeerkamer (afb. 320). De kerkvader zelf is correct afgebeeld als kardinaal; zijn rode hoed hangt aan de rugleuning van zijn stoel. Aan zijn voeten ligt de leeuw die hem als symbool vergezelt. De leeuw werd echter voorzien van twee blauwe vleugels en een nimbus, waardoor hij niet het symbool van Hiëronymus representeert, maar dat van de evangelist Marcus. De verwarring zal zijn ontstaan doordat Meester D op fols. 391r en 399v kolomminiaturen schilderde met respectievelijk Mattheus met zijn engel en Lukas met zijn os.

De Bressanone-meester liet na de bovenstaande fouten tijdens een controlefase van de verluchting te corrigeren. In een derde miniatuur was hij echter wel genoodzaakt in te grijpen. Het betreft hier geen kleine iconografische fout, maar een volledig verkeerde voorstelling. Meester D schilderde aanvankelijk een Kruisiging op de plek waar hij de Oprichting van de Koperen Slang had moeten schilderen (fol. 387v, afb. 321).27 De verf langs het kruishout in het midden van de voorstelling is door de onderliggende verflaag minder goed gedekt en in het bladgoud in de achtergrond zijn de contouren van de dwarsbalk van het kruis en een nimbus zichtbaar. Langs het water liggen nog de botten die zich bij een Kruisiging onderaan het kruis bevinden. De miniatuur dient ter illustratie van de viering van de Oprichting van de koperen slang door Mozes. Bert Cardon was stellig in zijn overtuiging dat Meester D hier geen fout maakte ‘door gebrek aan kennis of het verwarren van modellen ten gevolge van de hoge leeftijd van de verluchter’, maar dat hij

25 Dat de instructies zowel in het Latijn als in het Middelnederlands zijn geschreven, suggereert dat de Moerdrechtmeester beide talen kon lezen. Utrecht / New York 1989, p. 113. Zie ook hoofdstuk 5, ‘Instructies voor de verluchter’. Met dank aan Ilse Slot voor hulp bij de vertaling. 26 Ik dank Roger Wieck en Frank Trujillo voor de mogelijkheid om de instructies in het restauratieatelier van The Morgan Library & Museum in New York te bekijken. 27 Panofsky 1953, p. 100; Panofsky 1971, p. 103; Hoogewerff 1961, p. 20; Utrecht / New York 1989, p. 113.

Page 248: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Casus 6

252

bewust had kozen voor een typologie.28 Maar aangezien nergens anders in het Egmond Brevier gebruik wordt gemaakt van typologieën, is Cardons suggestie niet aannemelijk. Hoe dan ook, de Bressanone-meester wijzigde de Kruisiging in een Oprichting van de Koperen Slang door Christus en de linker figuurgroep met Maria en Johannes de Evangelist weg te schilderen en te vervangen door een slang, Mozes en de Israëlieten.29

Nadat de Bressanone-meester de beschilderde katernen en dubbelbladen van de Moerdrechtmeesters ontving bracht hij niet alleen correcties aan, maar deed hij tevens enkele cosmetische ingrepen. De mannengezichten in de kolomminiaturen van Meester D werden opgewerkt, zodat zij meer karakter kregen en meer op de Zwederstijl leken.30 Vergelijk bijvoorbeeld de gezichten in de Hellemond met die in het Martelaarschap van Bartholomeus (afb. 322 en 323). In de Hellemond zijn de gezichten volledig in lijn met de Moerdrechtstijl, zoals deze door het gehele brevier voorkomt in de randdecoratie en in de margeminiaturen. Kenmerkend zijn bleke gezichten met de scherpe lijnen die de ogen en de wenkbrauwen van de figuren als een U-vorm aan elkaar verbinden. Er is in deze kolomminiatuur weliswaar meer aandacht besteed aan de uitwerking van de gezichten dan in kleinere voorstellingen, maar deze aaneengesloten weergave van de ogen en wenkbrauwen blijft duidelijk aanwezig. Bij de Bartholomeus-miniatuur, evenals in de overige kolomminiaturen van Meester D, zijn vooral in de gezichten van oudere mannen laagjes verf toegevoegd om diepte en karakter te creëren. De kenmerkende U-vormige verbinding is nauwelijks meer te herkennen en er is sprake van lichtval op het voorhoofd, de neus en de jukbeenderen. Hoewel de Bressanone-meester enkele kolomminiaturen aan Meester D overdroeg, slaagde hij er door middel van cosmetische ingrepen in diens werk alsnog Zwederkwaliteiten mee te geven.

Margeminiaturen Het Egmond Brevier bevat 74 margeminiaturen. In tegenstelling tot de kolomminiaturen en de grote gehistorieerde initialen, staan deze niet aan het begin van een tekstonderdeel maar halverwege. Aangezien de margeminiaturen vrijwel allemaal ter illustratie van de evangelielezingen dienen, bevatten zij voornamelijk scènes uit het leven van Christus en

28 Cardon (1996, p. 325 en noot 647) beargumenteert dit aan de hand van onder meer getijdenboek Den Haag 133 M 131 waarin enkele prefiguraties voorkomen. 29 Bij deze miniatuur is geen instructie in de vouw zichtbaar. Hoewel visuele instructies in de vorm van een tekening of ruwe schets bij de Zwedermeesters nooit zijn aangetroffen, zou een tekening van een kruis de verwarring kunnen verklaren. Met dank aan Anne Korteweg voor deze suggestie. 30 Van Buren (2006, pp. 90-91) geeft een soortgelijk voorbeeld waarin figuren van een andere schilder door Willem Vrelant werden bijgewerkt. Het gaat hier echter om aanpassingen binnen de werkplaats, in plaats van tussen twee werkplaatsen.

Page 249: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Het Egmond Brevier

253

diens parabelen en wonderen.31 Alleen als de evangelielezing te weinig narratieve aanknopingspunten bevatte om te worden uitgebeeld, bleef deze onverlucht. De margeminiaturen zijn veelal een letterlijke uitbeelding van de tekst, zoals kan worden geïllustreerd aan de hand van de scène met de Barmhartige Samaritaan (afb. 324). Volgens Lukas 10:30-34 werd een overvallen en mishandelde reiziger voor dood achtergelaten. Hij werd zowel door een Hogepriester als door een Leviet gepasseerd, maar beide liepen met een grote boog om hem heen. Een Samaritaan die op reis was kreeg wel medelijden met de gewonde man. Hij goot olie en wijn over zijn wonden en verbond ze. Aangezien de margeminiaturen zelden de eerste woorden van de tekst uitbeelden en de verluchter evenmin houvast kon hebben aan rubrieken, ontvingen de Moerdrechtmeesters waarschijnlijk gedetailleerde instructies om de tekst zo nauwkeurig uit te kunnen beelden. Dat de Moerdrechtmeesters verreweg de meeste margeminiaturen schilderden, kwam voort uit de verdeling van de verluchting op grond van de kolomminiaturen. Vaak is de kolomminiatuur of grote gehistorieerde initiaal aan het begin van de tekst door de Zwedermeesters geschilderd, maar is de margeminiatuur bij de evangelielezing in hetzelfde tekstonderdeel van de hand van de Moerdrechtmeesters. Dit gebeurt bijvoorbeeld in een gemengd katern of bij de overgang van een Zweder- naar een Moerdrechtkatern. Een margeminiatuur kon een voorstelling bevatten met hetzelfde onderwerp als de kolomminiatuur of gehistorieerde initiaal aan het begin van een tekstonderdeel. Bij dergelijke dubbele voorstellingen gaat het vrijwel altijd om een hoofdillustratie van de Zwedermeesters en een margeminiatuur van de Moerdrechtmeesters.32

De onderwerpen in de kolomminiaturen en belangrijke gehistorieerde initialen zullen door de algemeen werkleider, in samenspraak met de opdrachtgever, zijn bepaald. Voor de minder belangrijke onderdelen van het decoratieprogramma, zoals invulling van de randdecoratie en de kleinere gehistorieerde initialen, hadden de verluchters meer vrijheid. Binnen het vastgelegde stramien van gekrulde acanthusbladeren en penranken met gouden blaadjes, bloemen en vruchten, vulde iedere verluchter de marges op eigen wijze in. De Moerdrechtmeesters gingen hierbij creatiever en gevarieerder te werk dan de Zwedermeesters. Tevens zit er een verschil in de invulling van de kleinere gehistorieerde initialen. Deze zijn wel in dekverf uitgevoerd, maar bevatten geen narratieve voorstelling. De kleine initialen van de Moerdrechtmeesters bevatten overwegend een anoniem biddend of wijzend halffiguurtje, zonder aanwijsbare relatie met de tekst. De afgebeelde

31 De uitzonderingen zijn de twaalf margeminiaturen met de werken van de maand in de kalender, twee met scènes met Elia uit III Koningen (fol. 266r/v) en een derde met de heiligen Nereus en Achilleus in het Sanctorale op fol. 354v. 32 Aanbidding van de herders (geh. in.: fol. 101r en mm: fol. 103r); Besnijdenis van Christus (km: fol. 116v en mm: fol. 118v); Pinksteren (km: fol. 240r en mm: fol. 242v); Visitatie (km: fol. 363r en mm: fol. 364r); Filippus en Jakobus (km Jakobus de Mindere: fol. 352r en mm Jakobus de Meerdere fol. 354r); Ongelovige Thomas (mm: fol. 212r en km: fol. 325v).

Page 250: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Casus 6

254

figuren in de kleinere Zwederinitialen bevatten daarentegen doorgaans identificeerbare heiligen waarmee wel een relatie te leggen is met de miniatuur of met de rubrieken. De Zwedermeesters gaan dus in het kleine werk de dialoog met de geschreven tekst aan, terwijl de initialen van de Moerdrechtmeesters neigen naar standaard productiewerk.

Secundaire decoratie Moerdrechtmeesters De Bressanone-meester zocht uit welke delen door de Zwedermeesters werden verlucht en wat er naar de Moerdrechtmeesters werd gestuurd. Dit gebeurde direct nadat hij de afgeschreven tekst had ontvangen, voordat er ook maar enige vorm van decoratie was aangebracht. Dit blijkt uit bestudering van de lagere decoratievormen, zoals het penwerk en de champie-initialen.33 De verluchtersgroepen waren ieder zelf verantwoordelijk voor het aanbrengen van de secundaire decoratie op de bladen die zij kregen toebedeeld. Het oog en het veld van champie-initialen werden versierd met motieven in witte verf. De persoon die voor deze initialen verantwoordelijk was hanteerde doorgaans een beperkt aantal motieven, die hem in staat stelde snel doch afwisselend te werken. De motieven in de champie-initialen op de bladen met verluchting van de Moedrechtmeesters en van de Zwedermeesters zijn strikt van elkaar gescheiden, ook in de tien gemengde katernen. Dit betekent dat de bladen volledig binnen de afzonderlijke stijlgroepen werden voltooid en pas in een late fase werden verzameld en in elkaar werden geschoven. De secundaire decoratie van de Moerdrechtmeesters is in het gehele brevier door dezelfde hand aangebracht; de champie-initialen zijn voorzien van eenvoudige patronen en een grote variatie mannenkoppen (afb. 325). Hoewel de fijne, schetsmatige uitvoering van de mannenkoppen weinig overeenkomsten vertoont met de Moerdrechtstijl, lijken zij wel degelijk door een van hen te zijn aangebracht. Dit blijkt uit een Moerdecht-getijdenboek in een Amerikaanse privécollectie.34 Dit getijdenboek bevat niet alleen margedecoratie die sterk lijkt op die van het Egmond Brevier, maar bevat tevens dezelfde motieven in de champie-initialen en zelfs hetzelfde eenvoudige, repetitieve penwerk. In beide handschriften was dus duidelijk dezelfde persoon actief die verantwoordelijk was voor zowel de geschilderde decoratie als het penwerk. De volgorde waarin de verschillende decoratie-onderdelen werden aangebracht, kan aan de hand van overlapping en uitsparing worden bepaald. Eerst werden de randdecoratie met figuren en de champie-

33 Secundaire decoratie in het corpus en de volgorde van decoratieprocessen worden besproken in hoofdstuk 4. 34 Marrow 2007, p. 282, noot 12 en pl. XXIII; Korteweg 2013, pp. 247-249, fig. 6, pl. 62. Van Bergen (2007, pp. 68, 384, olim Londen, Sotheby’s 22-06-1993, lot 102) schrijft ook de verluchting in dit Amerikaanse getijdenboek toe aan Meester D. Het handschrift bevat geen hoofdjes, maar wel de overige motieven die in het Egmond Brevier voorkomen. Met dank aan James Marrow.

Page 251: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Het Egmond Brevier

255

initialen geschilderd. Vervolgens werd het dunne gouden kader rondom de tekst geplaatst en pas als laatste werd het penwerk aangebracht.

Verdeling van de verluchting binnen de Zwedergroep De Zwedermeesters schilderden in totaal 3 bladgrote miniaturen, 76 kolomminiaturen, 68 gehistorieerde initialen en 14 margeminiaturen. Dit werk werd verdeeld onder meerdere verluchters binnen de Zwedergroep. Voor de hoofdverluchting waren drie verluchters verantwoordelijk: een Zwolle-meester, de Bressanone-meester en de Profetenmeester, die uitsluitend uit dit brevier bekend is.35 Daarnaast lijken er meerdere verluchters actief te zijn geweest in de randdecoratie, maar deze kunnen niet goed van elkaar worden onderscheiden. Het Egmond Brevier is het derde handschrift waaraan de beide subgroepen werkten. De andere twee handschriften, getijdenboek Den Haag 133 M 131 en de Lochorst Bijbel, zijn ruim een decennium eerder te dateren. In deze vroegere werken was de productie tussen de twee subgroepen niet zo strikt gescheiden als hier het geval is. Deze scheiding is een belangrijke indicatie dat er binnen de Zwedergroep rond 1440, maar waarschijnlijk al eerder, een duidelijke tweedeling bestond. Aangezien de productieprocessen tot op het kleinste niveau gescheiden zijn, gaat het vrijwel zeker om afzonderlijke werkplaatsen.36

De Bressanone-meester kreeg de opdracht van de algemeen werkleider. Dit blijkt uit reeds genoemde argumenten zoals zijn vervaardiging van de bladgrote miniaturen en kolomminiaturen en zijn corrigerende rol ten opzichte van de Moerdrechtmeesters. De Bressanone-meester werkte voor deze opdracht nauw samen met de Profetenmeester en werd daarnaast mogelijk geholpen door een of enkele schilders voor de randdecoratie. Uit de Zwolle-groep lijkt één verluchter verantwoordelijk te zijn geweest voor de kolomminiaturen en gehistorieerde initialen, waarschijnlijk dezelfde verluchter die we in de Lochorst Bijbel aantreffen. Hij werd geassisteerd door een verluchter met sterke Zuid-Nederlandse invloeden. Hieronder wordt van beide groepen afzonderlijk hun deelname

35 Ook de aanwezigheid van de Kleefmeester werd gesuggereerd, maar werd terecht tegengesproken in The Golden Age (Utrecht / New York 1989, p. 114). Getuige de miniaturen die aan hem werden toegeschreven (Jonas op fol. 291v, Salomons oordeel op fol. 265r en de Kroning van Maria op fol. 404v) werd hij veelal verward met de Profetenmeester. Auteurs die de Kleefmeester in het Egmond Brevier vermoeden: Byvanck 1937, p. 150; Byvanck 1956, kolommen 10-11 ; Amsterdam 1958, cat. nr. 148; Hoogewerff 1961, pp. 23-24; Finke 1963, p. 61; Panofsky 1971, p. 103; Châtelet, 1980, pp. 58-59 (als meest directe voorloper van de Kleefmeester); Châtelet 1981, p. 82; 36 Bij de bestudering van het getijdenboek van Katherina van Kleef geeft Calkins (1979, p. 20) de aanwezigheid van twee teams als optie. Hij verwerpt dit echter direct; hij lijkt hem onwaarschijnlijk dat twee teams strikt gescheiden van elkaar zouden blijven werken, zonder incidentele vermenging. In het Egmond Brevier heb ik geen concreet bewijs gevonden dat de twee teams zich met elkaar mengden.

Page 252: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Casus 6

256

aan het Egmond Brevier besproken. De drie bladgrote miniaturen komen vervolgens kort apart nog ter sprake.

De Bressanone-meester en de Profetenmeester: hoofdverluchting De Bressanone-meester en de Profetenmeester waren gezamenlijk verantwoordelijk voor het grootste deel van de Zwederverluchting. Hoewel de Bressanone-meester de belangrijkste onderdelen van de verluchting op zich nam, schilderde de Profetenmeester het merendeel van de kolomminiaturen. Van zijn hand zijn onder meer belangrijke scènes uit de Passie van Christus, openingsminiaturen van belangrijke Bijbelboeken, de indrukwekkende afbeeldingen van de profeten waarnaar hij is vernoemd en een groot deel van de heiligenvoorstellingen van het Sanctorale. Doorgaans zijn de twee verluchters goed uit elkaar te houden. Er zijn echter miniaturen waarin kenmerken van beide meesters voorkomen, omdat zij in dezelfde voorstelling werkten of omdat de Profetenmeester de Bressanone-meester stilistisch probeerde te benaderen. In hoofdstuk 3 werd al gedemonstreerd dat de persoonlijk stijl van de Profetenmeester afwijkt van de Zwederstijl. Hieruit kan worden gesuggereerd dat hij zijn opleiding niet binnen de groep genoot en mogelijk door de Bressanone-meester ingehuurd, of dat hij wellicht pas in een latere fase in de Zwedergroep werd opgeleid. Naast zijn eigen duidelijke stijlkenmerken toont hij ook kennis van typische Zwederkenmerken, zoals standaard figuurtypen. Vooral als hij nauw met de Bressanone-meester samenwerkte, nadert hij de gangbare Zwederstijl zo dicht dat alleen kleine details hem verraden. Kenmerkend voor de Profetenmeester zijn diepe schaduwen, harde donkere lijnen in het gezicht, tegelvloeren in natuursteen en een goed gevoel door dramatiek in perspectief en kleurgebruik. Op de momenten waarop hij zelfstandiger werkte, voelde hij zich blijkbaar vrijer in de beoefening van zijn eigen stijl en creëerde hij de mooiste miniaturen uit het Zwedercorpus. Door middel van de prachtige monumentale profeten waarnaar hij is vernoemd en de landschappen achter de Aanbidding van de Koningen (afb. 121) en de Kruisdraging (afb. 122), tilde hij het Egmond Brevier naar een hoger niveau.

Ondanks dat de Profetenmeester het merendeel van de kolomminiaturen schilderde, had hij een ondergeschikte positie ten opzichte van de Bressanone-meester. Dit blijkt uit de momenten waarop zij samenwerkten aan hetzelfde dubbelblad en soms zelfs in dezelfde miniatuur. De Bressanone-meester schilderde dan de belangrijkste onderdelen en liet de rest aan de Profetenmeester over. Een voorbeeld van een samenwerking op hetzelfde dubbelblad bevindt zich in katern 26. De bladgrote miniatuur met de Opstanding na fol. 202 (uitgesneden, nu Utrecht 12.C.17, afb. 173) werd geschilderd door de Bressanone-meester. Aan de andere kant van het dubbelblad, op fol. 207r/v, staan twee kolomminiaturen met de Verschijning van Christus aan de apostelen van de hand van de Profetenmeester (afb. 326). Samenwerking op kleiner niveau vinden we bij de miniatuur

Page 253: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Het Egmond Brevier

257

waarin Jozef wordt tegengehouden door de engel nadat hij heeft vernomen van Maria’s zwangerschap (afb. 327). De figuren hebben de zachte, ronde vormen van de Bressanone-meester, maar het donkere landschap is uitgevoerd in de snelle toets die zo kenmerkend is voor de landschappen van de Profetenmeester.37

De tien gemengde katernen, dus katernen die tevens dubbelbladen van de Moerdrechtmeesters bevatten, kwamen uitsluitend tot stand in samenwerking met dit artistieke team; geen enkel gemengd katern bevat verluchting van de Zwolle-groep. Zoals eerder gezegd wisselt in deze gemengde katernen de verhouding tussen Zwederbladen en Moerdrechtbladen als resultaat van het variërende aantal kolomminiaturen en de verdeling ervan. Deze verhouding had ook invloed op de wijze waarop de Bressanone-meester en de Profetenmeester het werk onderling verdeelden. Indien een gemengd katern slechts één Zwederdubbelblad bevatte, zoals in de katernen 24, 27 en 29, werd dit blad geschilderd door de Profetenmeester. Maar bij twee of zelfs drie dubbelbladen in de Zwederstijl namen de Bressanone-meester en de Profetenmeester ieder een bifolium voor hun rekening (fig. 11). Dit betekent dat zo’n gemengd katern volledig uit elkaar werd gehaald: de dubbelbladen zonder miniaturen gingen naar de Moerdrechtmeesters en de Zwederbladen werden verdeeld onder de Bressanone-meester en de Profetenmeester.

De Bressanone-meester en de Profetenmeester: randdecoratie Robert Calkins stelde dat in het Egmond Brevier iedere verluchter verantwoordelijk was voor zijn eigen randdecoratie doordat de afwisseling in de randdecoratie samenvalt met het handenonderscheid in de hoofdverluchting.38 De grote variatie in de randdecoratie in het Egmond Brevier was volgens hem het resultaat van de behoefte van de verluchters om de monotonie van de repetitieve randen te doorbreken.39 Hoewel deze uitspraken een kern van waarheid bevatten, ligt de situatie genuanceerder. De randdecoratie in de katernen met hoofdverluchting van de Bressanone-meester en de Profetenmeester is namelijk opvallend homogeen. Hun bladen zijn standaard voorzien van twee profeten ten halve lijve, wat een groot contrast is ten opzichte van de grote variatie aan dieren, mensen en engelen die in de randdecoratie van zowel de Moerdrechtmeesters als de Zwolle-meester. De profeten zijn systematisch op dezelfde hoogte in de buitenmarge aangebracht en dragen een banderol

37 Vergelijk bijvoorbeeld dit landschap met de voorgrond in Job op de mestvaalt (fol. 274v) van de Profetenmeester. Ook in de Prediking van Johannes de Doper op fol. 81v zijn de figuren van de Bressanone-meester maar het landschap mogelijk van de Profetenmeester. 38 Calkins 1979, p. 29. The Golden Age (Utrecht / New York 1989, p. 111) spreekt over talrijke variaties aan samenwerkingsverbanden in dit brevier, maar met een sterke connectie tussen de stijl van de randdecoratie en de hoofdverluchting. 39 Calkins 1979, p. 30.

Page 254: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Casus 6

258

met daarop enkele woorden uit de naastgelegen tekst.40 Calkins’ veronderstelling dat iedere verluchter verantwoordelijk was voor zijn eigen randdecoratie, ontstond doordat de randen werden ingedeeld in categorieën. Alle randen met profeten werden hierbij tot dezelfde categorie gerekend. Bij deze indeling wordt echter voorbijgegaan aan het feit dat er twee typen profetenranden zijn, die lang niet altijd overeenkomen met de hand in de hoofdverluchting. Om een uitspraak te kunnen doen over wie er verantwoordelijk was voor de randdecoratie, moeten deze twee worden opgesplitst.

Het meest voorkomende type bestaat uit een set van twee profeten van wie het uiterlijk, de houding en de handgebaren vrijwel altijd hetzelfde is; alleen hun kleurstelling wisselt. Deze profeten zijn duidelijk vervaardigd aan de hand van een sjabloon of voorbeeldschets; de ondertekenlijnen zijn op veel plekken waarneembaar. De bovenste profeet is het meest monumentaal (afb. 328). Hij draagt een imposante hoofddoek waarvan de sleep tot halverwege zijn rug valt. Met zijn ene hand wijst hij naar de tekst, terwijl hij met de andere een banderol vasthoudt. De onderste profeet is minder indrukwekkend. Deze draagt geen hoofddoek, maar een puntige, met bont gevoerde, hoed met twee omhoogstaande flappen (afb. 329). Doordat hij zijn blik naar beneden richt, valt zijn hoofd wat weg tussen zijn schouders. Hij wijst niet, maar houdt in plaats daarvan zijn handen dicht bij elkaar alsof hij op zijn vingers telt. Beide profeten van dit eerste type zijn naar de tekst toegekeerd.

Het tweede type profetenrand komt minder vaak voor: uitsluitend op alle bladen van katern 10 en op enkele dubbelbladen in zowel katern 45 (fols. 350/355) als 47 (fols. 365/372). Ook dit type bestaat uit twee profeten per rand, die op dezelfde hoogte zijn geplaatst als bij de eerste variant (afb. 330-331). In plaats van een gestandaardiseerd type varieert hun uiterlijk van jong naar oud, met en zonder baard. Zij dragen badmutsjes en haarbanden of dragen hun lange haar in een scheiding. Zij volgen niet allemaal hetzelfde sjabloon, maar nemen verschillende expressieve houdingen aan. Een belangrijke en opmerkelijke tegenstelling tot de profeten van het eerste type is, dat de mannen hier van de tekst zijn afgekeerd, waardoor zij het boek uitkijken. Ook andere onderdelen van de randdecoratie wijken af, zoals bijvoorbeeld de twee acanthusbladeren in de boven- en buitenmarge die andersom krullen.41 De profetenranden van dit tweede type zijn van de

40 Deze woorden lijken willekeurig te zijn gekozen en maken geen onderdeel uit van een overkoepelend theologisch programma. De profeten vertonen opmerkelijke overeenkomsten met drie profeten in de Hiëronymus-miniatuur in de Belles Heures door de Gebroeders Van Limburg (New York, CC, ms. 1954 (54.1.1), fol. 187v). 41 In katern 10, het eerste Zwederkatern in het brevier, staan de profeten van het tweede type niet in een netwerk van ‘rinceaux’, maar tussen groene lovertjes, kleine kaardenbollen en gouden blaadjes. De Bressanone-meester, de verluchter van dat katern, begon met het schilderen van randen die vertrouwd voor hem waren, alvorens over te schakelen naar de nieuwere ‘rinceaux’-rand. In dit katern hield de Bressanone-meester ook nog vast aan andere vertrouwde kenmerken, zoals de ‘slinger’-halen aan de gehistorieerde initiaal op fol. 82r.

Page 255: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Het Egmond Brevier

259

hand van de Bressanone-meester. Op de desbetreffende bladen is de hoofdverluchting van zijn hand en de zorgvuldige uitvoering van de profeten sluit naadloos bij zijn stijl aan. Deze constatering wordt ondersteund door de aanwezigheid van dit tweede type in de gemengde katernen 45 en 47. Geheel in lijn met bovengeschetst patroon werden in deze katernen de Zwederdubbelbladen verdeeld onder de Bressanone-meester en de Profetenmeester. Het bifolium van de Profetenmeester bevat een profetenrand van het eerste type, en dat van de Bressanone-meester van het tweede. Voor deze twee katernen kan worden geconcludeerd dat de verluchters verantwoordelijk waren voor hun eigen randdecoratie.

Deze conclusie geldt echter niet zonder meer voor het gehele handschrift. Dat de Bressanone-meester verantwoordelijk was voor het tweede randtype, betekent uiteraard niet dat hij niet ook profeten van het eerste type zou kunnen hebben geschilderd. En inderdaad bevat het brevier op meerdere plekken hoofdverluchting van zijn hand in combinatie met het eerste type profetenrand. Evenmin kan aan de hand van katernen 45 en 47 worden geconcludeerd dat alle randen van het eerste type moeten zijn geschilderd door de Profetenmeester. Zware hoekige plooien, donkere lijnen in het gezicht en een gouden gloed over de kleding maken dat hij in enkele randen geïdentificeerd kan worden (afb. 328). Maar de profetenranden van het eerste type vertonen sterke stilistische verschillen. Dit kan meerdere oorzaken hebben. Door tijdsdruk of verminderde aandacht van de verluchter bij de seriematige vervaardiging van de profeten, kon er gemakkelijk af en toe een minder goed gelukte uitvoering tussen zitten. Hoewel de profeten nooit achteloos lijken te zijn aangebracht, hadden zij niet de hoogste prioriteit en dus ook niet de hoogste mate van afwerking. De meest waarschijnlijke optie is echter dat er een derde, vooralsnog ongeïdentificeerde verluchter het team voor de margedecoratie versterkte.42

Zwolle-groep: hoofdverluchting De precieze omvang van het aandeel van de Zwolle-meester is moeilijk vast te stellen, maar het is bescheidener dan dat van de Bressanone-meester en de Profetenmeester. De Zwolle-meester was in ieder geval verantwoordelijk voor de primaire verluchting in de katernen 41 en 55, waarin hij stijlkenmerken toepaste die nergens anders in het brevier voorkomen.43 Zo bouwde hij de initialen op uit gekrulde acanthusbladeren en schilderde hij

42 Zo zijn de randen op de opening fols. 194v-195r vrijwel zeker door twee verluchters vervaardigd. De acanthusbladeren verschillen in dikte, de paarse bloempjes zijn op een andere wijze geschilderd en de penranken op fol. 195r zijn haastiger en slordiger opgezet. De profeten zelf verschillen ook in stijl. Die op fol. 195r zijn van de Profetenmeester; hij schilderde ook de kolomminiatuur op dat blad. Het is niet waarschijnlijk dat de rand op fol. 194 van de Bressanone-meester is, aangezien op dat dubbelblad verder geen primaire verluchting staat. 43 In deze twee katernen is het perkament opvallend dunner dan in de rest van het brevier.

Page 256: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Casus 6

260

driedimensionale lijsten rondom drie miniaturen op fols. 323v, 324r en 325v (afb. 63, 87).44 De verdeling van de verluchting lijkt niet geheel willekeurig te zijn gebeurd. Al eerder werd er op gewezen dat de katernen die de Zwolle-meester kreeg toebedeeld belangrijke tekstdelen bevat. Katern 41 bevat de Officie van de Inwijding van de kerk, die vooraf werd gegaan door de bladgrote miniatuur die zich nu in Cambridge (1-1960) bevindt. De bladgrote miniatuur – slechts een van de drie – geeft aan dat dit tekstdeel voor de opdrachtgever van belang was. Tevens is Arnold van Egmond zelf in dit katern geknield voor de Heilige Nicolaas weergegeven. Katern 55 bevat de Mariagetijden met de familiewapens van Arnold op het openingsblad. Getuige de foliering in Romeinse cijfers was dit katern oorspronkelijk direct na de kalender geplaatst. Mogelijk was de Zwolle-meester in nog drie andere katernen – 14, 42 en 43 – verantwoordelijk voor de hoofdverluchting, aangezien deze zijn voorzien van randdecoratie van zijn hand. Op dit punt is het helaas frustrerend dat het onderscheid tussen de Bressanone-meester en deze Zwolle-verluchter niet altijd met voldoening te maken is, zeker niet in eenvoudige composities die weinig houvast bieden. Deze drie katernen zijn cruciaal om met zekerheid te kunnen vaststellen of de Bressanone-meester en de Zwolle-verluchter in het Egmond Brevier daadwerkelijk volledig gescheiden van elkaar werkten. Het heeft er echter wel alle schijn van.

Zwolle-groep: randdecoratie In tegenstelling tot de weinig gevarieerde profetenranden van de Bressanone-meester en de Profetenmeester, zijn die van de Zwolle-meester vol variatie en fantasie. In de vijf katernen waarin de aanwezigheid van de Zwolle-meester vaststaat of wordt vermoed – 14, 41-43 en 55 – zijn de profeten vervangen door een grote variëteit aan fantasiebeesten, kleine mannetjes in bloemknoppen, engelen, apen, uilen, beren en het hybride wezen dat door Friedrich Gorissen ‘de Bisschop’ wordt genoemd (afb. 332-333).45 De acanthusbladeren in de rand zijn anders dan die bij de andere twee Zwedermeesters en de randdecoratie loopt dieper de binnenmarge in. Het gouden kader rondom de tekst is ofwel helemaal rechthoekig zonder de ronde sierstukken op de hoeken (katern 14), of de bovenste rand ontbreekt (katernen 42 en 43).

De uitvoering van de randdecoratie varieert in kwaliteit. Dit is een indicatie dat er mogelijk meerdere verluchters aan hebben gewerkt. Indien dit zo is, gaat het

44 De lijsten zijn uniek voor het Zwedercorpus. De initialen van gekrulde acanthusbladeren werden door de Zwolle-meester in de Lochorst Bijbel voor het eerst gebruikt, maar komen ook voor in het Greiffenklau-missaal. 45 Het motief van de Bisschop komt voort uit Frankrijk en de Zuidelijke Nederlanden, maar komt in de Noordelijke Nederlanden ook voor in bijvoorbeeld Utrecht UB, ms. 87, fol. 208v (ca. 1448, voor reproductie zie Van der Horst 1989, fig. 209). Zie voor een bespreking van de ‘Bisschop’ en andere randmotieven uit het Egmond Brevier: Gorissen 1973, p. 870-874.

Page 257: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Het Egmond Brevier

261

hoogstwaarschijnlijk om schilders uit de Zwolle-groep. Dit kan worden afgeleid uit de engelen, profeten en leeuwen tussen de acanthusbladeren op fols. 427r/v en de roze vleugels op de rug van het blauwe draakachtige beest op fol. 427v, die zo kenmerkend zijn voor de vele engelen in het Zwedercorpus (afb. 64). De Zwolle-groep had een voorliefde drôlerieën; alle drôlerieën in het Zwedercorpus zijn van hun hand. In het Egmond Brevier zagen zij hun kans schoon deze voorliefde de vrije hand te geven. Enkele van de motieven die in de decennia ervoor al voorzichtig in eerdere handschriften werden uitgeprobeerd, worden hier herhaald. De kleine mannetjes in bloemknoppen op fols. 428r/v en 432r/v komen al voor in de Lochorst Bijbel (afb. 334-335), het beertje op fol. 431r/v werd ruim twee decennia eerder ingezet in het missaal van Johan van de Zande (afb. 183-184) en het soldaatje tussen bladeren in de Mariagetijden zien we terug in Den Haag 79 K 2 (afb. 336-337).

Ook de Zwolle-meester geassisteerd door een verluchter, een die zeker niet tot de Zwedergroep behoort maar mogelijk speciaal voor het brevier werd ingeschakeld. Het gaat hier om slechts drie bladen: een bifolium in katern 41 (fol. 319 en 326) en een enkel ingevoegd blad in katern 55 (fol. 434, afb. 338-339). De randen zijn bevolkt met draken, naakte mannen, hondachtigen en hybride vogels met een ruig verendek, gekartelde oren en de kop van een gemene hond.46 Mogelijk kwam deze verluchter uit de Zuidelijke Nederlanden of had hij daar zijn wortels liggen. Zijn randdecoratie kan goed worden vergeleken met een getijdenboek dat ongeveer gelijktijdig werd gemaakt door een navolger van Guillebert de Metz. Overeenkomsten zijn aan te wijzen in de gebruikte motieven, het felle kleurgebruik, de bonte figuren waarvan ieder lichaamsdeel een andere kleur kreeg, de strakke contourlijnen en de vette ronde vormen (afb. 340-343).47 Er zijn geen aanwijzingen dat het productieproces van het brevier zich op een bepaald moment richting de Zuidelijke Nederlanden verplaatste, wat ook omslachtig zou zijn voor randdecoratie op slechts drie bladen. Hij zal in de Noordelijke Nederlanden werkzaam zijn geweest. De figuren in de randdecoratie van de Zwolle-groep vertonen eveneens Zuid Nederlandse invloeden. De grote roze bloemkelken met omkrullende bladeren, met daartussen gouden aapjes en soldaatjes op enkele randen van de Mariagetijden (fols. 428r/v, 432v, afb. 336, 344), komen een decennium eerder al voor in een Gents getijdenboek door de Meester van Daniel Rym.48

46 Gorissen (1973, p. 860) is de enige die deze randen bespreekt, maar hij maakt geen onderscheid tussen de Zwedermeesters en deze schilder. Hij spreekt met betrekking tot het brevier enkel over de ‘goede’ en de ‘slechte’ miniaturist, waarmee hij doelt op respectievelijk de Zwedermeesters en de Moerdrechtmeesters. 47 New York, MLM, ms. M.357. Zie voor afbeeldingen: Princeton Index of Christian Art. Tussen vrijwel alle beesten in de randdecoratie zijn paralellen te vinden, maar nergens is er sprake van een identieke match. 48 Getijdenboek Baltimore, WAM, ms. W. 166, fol. 1v, ca. 1420-1430, Gent, door de Meester van Daniel Rym. Kleurenreproductie: Vanwijnsberghe 2007, p. 65 en via de website van The Walters Art Museum (zie bibliografie)

Page 258: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Casus 6

262

De Zuid-Nederlandse verluchter schilderde randdecoratie rondom drie bladen waarop de Zwolle-meester hoofdverluchting aanbracht. Op fol. 319v liet hij ruimte in de rand over voor een engel die de Zwolle-meester later inschilderde (afb. 346).49 Zijn rand in katern 41 bevond zich direct na de bladgrote miniatuur met Inwijding van de tempel door Salomo bij de Dedicatione Ecclesiae, een tekstonderdeel waaraan de opdrachtgever veel waarde aan moet hebben gehecht. Met de Inwijding van de tempel op de versozijde en de bijzondere Zuid-Nederlandse rand met gehistorieerde initialen van de Zwolle-meester op de rectozijde, ontstond er een spectaculaire opening die de significantie van deze tekst reflecteerde. Het ingevoegde enkelblad bij de Mariagetijden in katern 55 blijft raadselachtig.

De Mariagetijden in katern 55 wijkt op meerdere fronten af van de rest van het brevier. Dit leidde Hoogewerff ertoe te suggereren dat het katern vermoedelijk afzonderlijk werd geleverd.50 Het katern vormt inderdaad de enige aparte codicologische eenheid in het handschrift en het perkament is opvallend wolliger en dunner dan de rest.51 Het decoratieprogramma van de Mariagetijden bestaat volledig uit gehistorieerde initialen, in plaats van uit kolomminiaturen zoals in de rest van het brevier overwegend het geval is (afb. 196). Tevens is dit het enige katern in het handschrift waarbinnen de randen op vrijwel ieder folio anders zijn en waarvan de decoratie op de dubbelbladen niet per definitie aan beide zijden gelijk is.52 Als laatste is het opmerkelijk dat motieven uit de randdecoratie van de Mariagetijden elders in het brevier worden herhaald in de verluchting van de Moerdrechtmeesters. De grote roze bloemkelken worden bijvoorbeeld tot in de kleinste details door de Moerdrechtmeesters gebruikt (afb. 344-345), evenals de soldaten met wapenschild (afb. 347-348). De Zwolle-meester en de Moerdrechtmeesters kunnen zich op dezelfde voorbeeldschetsen voor deze randen hebben gebaseerd. Het gaat hier echter wel om enkele drolêrieën die de Zwolle-groep decennia eerder al gebruikte. Het mannetje in een bloemknop in de Mariagetijden komt voor in de Lochorst Bijbel, ca. 1425. Vervolgens wordt hetzelfde motief door de Moerdrechtmeesters herhaald in het reeds genoemde getijdenboek in een Amerikaanse privécollectie uit 1440 (afb. 334-335, 349). De Moerdrechtmeesters gebruikten de Mariagetijden mogelijk als voorbeeld of inspiratiebron. Dat zij alleen motieven uit de Mariagetijden, dus van de Zwolle-meester,

49 De wolk van de engel overlapt een van de besjes in de rand. Een duidelijk voorbeeld waarbij figuren in de marge werden uitgespaard: New York, MLM, ms. M. 358, fols. 17r en 19r (voor reproducties: Calkins 1978a, figs. 7-9; Alexander 1992, p. 48-49, fig. 69). 50 Hoogewerff 1961, p. 23. Hij schrijft de Mariagetijden toe aan de Bressanone-meester. 51 In de rest van het brevier is de tekst achterelkaar door geschreven en zijn er geen blokken of codicologische eenheden te onderscheiden, op de Kalender en de Mariagetijden na. Volgens Corsair zijn kleine verschillen in de kleur van de inkt en de dikte van de pen de enige aanwijzingen van een wisseling in kopiisten. 52 Zo staan de reeds genoemde grote roze bloemkelken met omkrullende bladeren op fol. 428r/v (één kant van het tweede dubbelblad) en fol. 432r/v (één kant van het derde dubbelblad).

Page 259: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Het Egmond Brevier

263

herhaalden en niet eenmaal iets navolgden van de Bressanone-meester en/of de Profetenmeester, is opmerkelijk te noemen. De Bressanone-meester was immers de coördinator van de verluchting met wie zij verantwoordelijk waren voor de tien gemengde katernen.

Zwedermeesters: overige secundaire decoratie Zoals geïllustreerd was de verluchter niet automatisch verantwoordelijk voor de randdecoratie op de bladen waarop hij hoofdverluchting schilderden. Ditzelfde geldt voor de lagere decoratievormen. De Moerdrechtmeesters en de Zwedermeesters werkten volledig gescheiden van elkaar; beide groepen waren verantwoordelijk voor alle decoratievormen op hun eigen bladen. Bij de Moerdrechtmeesters voorzag één persoon alle katernen en dubbelbladen in het Egmond Brevier van geschilderde secundaire decoratie en penwerk. Bij de Zwedermeesters waren dit er twee. De eerste heeft als meest kenmerkend motief in de champie-initialen een ridderhelm (afb. 350), de tweede een manna-regen (afb. 351). De verdeling van het werk tussen deze twee decoratoren komt voor een groot deel overeen met het onderscheid tussen de twee Zwedergroepen, maar er is mogelijk enige overlap. De ridderhelm-decorator valt deels samen met de verluchting van de Zwolle-meester, en zijn rol in het brevier is klein; zijn kenmerkende helmen komen slechts voor in de katernen 14 en 55.53 Er kan niet worden bepaald of het een verluchter uit de Zwolle-groep is; champie-initialen met het helm-motief zijn niet in andere Zwederhandschriften aangetroffen. Mogelijk was het de Zuid Nederlandse schilder, aangezien de ridderhelm ook op zijn bladen is aangetroffen. De champie-initialen in andere katernen waarin de Zwolle-meester (mogelijk) actief was, katernen 41-43, lijken te zijn gedecoreerd door de manna-decorator.

De manna-decorator was verder actief in alle katernen en op alle dubbelbladen van de Bressanone-meester en de Profetenmeester. Ondanks de sterke connectie tussen hem en de twee verluchters, kan hij mogelijk niet als een van hen worden geïdentificeerd. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het gemengde katern 45. In dat katern voorzagen de Bressanone-meester en de Profetenmeester ieder een bifolium van zowel hoofdverluchting als randdecoratie. De champie-initialen en lombarden op beide bladen werden echter aangebracht door de manna-decorator.54 Dus hoewel de dubbelbladen naar twee verluchters gingen, werd de secundaire decoratie door één persoon aangebracht. In casus 4 kwam aan bod dat de manna-decorator enkele jaren voor het Egmond Brevier eveneens actief was in het Greiffenklau-missaal. In dat missaal zijn er veel aanwijzingen dat hij

53 Deze helmen staan op fols. 107r (katern 14) en 434r (katern 55). 54 Zijn manna-initialen komen voor in katernen 10, 13, 15, 24-27, 29-30, 34-37, 42-47, 52-54. Zie casus 4, noot 11 voor het manna-motief in handschriften buiten het Zwedercorpus.

Page 260: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Casus 6

264

geïdentificeerd kan worden als de hoofdverluchter, mogelijk de Meester van Sotheby’s 72. Het is denkbaar dat deze verluchter door de Bressanone-meester is ingeschakeld om de champie-initialen, lombarden en wellicht ook een deel van de randdecoratie in het Egmond Brevier te schilderen. Daarbij nam hij mogelijk uit tijdgebrek of praktische overwegingen ook enkele katernen met verluchting van de Zwolle-groep mee.

Bladgrote miniaturen De drie bladgrote miniaturen waren de belangrijkste onderdelen van het decoratieprogramma in het Egmond Brevier. De Steniging van Stefanus, de Opstanding en de Inwijding van de tempel door Salomo, bevonden zich respectievelijk aan het begin van het Sanctorale (katern 13 na fol. 104, afb. 216), Pasen (katern 26 na fol. 202, afb. 173) en de Dedicatione Ecclesiae (katern 41, voor fol. 319, afb. 166).55 De eerste twee maakten deel uit van de katernstructuur. Zij bevonden zich in katernen die volledig door de Bressanone-meester en de Profetenmeester werden verlucht en zijn gedecoreerd door een profetenrand van het eerste type. De Opstanding en de Steniging van Stefanus zijn geschilderd door de Bressanone-meester. Maar terwijl hij de bladgrote miniaturen voor zijn rekening nam, schilderde de Profetenmeester de omringende voorstellingen. In het geval van de Steniging schilderde de Profetenmeester de gehistorieerde initiaal met Stefanus op het tegenoverliggende blad (fol. 105r), en bij de Opstanding schilderde hij zelfs twee kolomminiaturen met de verschijningen van Christus aan de apostelen aan de andere kant van hetzelfde dubbelblad. De Inwijding van de tempel was, in tegenstelling tot de andere twee bladgrote miniaturen, niet geïntegreerd maar werd geschilderd op een ingevoegd enkelblad.56 Bij de verdeling van de verluchting hield de Bressanone-meester deze miniatuur voor zichzelf; het enkelblad is op beide kanten wederom voorzien van randdecoratie met profeten. De omringende tekstdelen deelde hij uit: de katernen die aan de miniatuur voorafgaan zijn van de Moerdrechtmeesters, en het katern dat er direct op volgt werd geschilderd door de Zwolle-meester en de Zuid-Nederlandse verluchter.

Zoals gezegd lijkt alles erop te wijzen dat de Bressanone-meester van de algemene werkleider de dagelijkse leiding over de decoratie toegewezen kreeg. De algemene coördinator zal zelf slechts periodiek hoogte van de voortgang hebben genomen.57 Hierin ligt waarschijnlijk de verklaring waarom de Bressanone-meester als leidinggevende in de

55 Deze wijzigingen worden besproken in hoofdstuk 5, ‘Wijzigingen in verf’, en casus 1. 56 De tekst loopt op de achterkant wel door. Dit is slechts één van de twee ingevoegde bladen in het brevier. De tweede is het ingevoegde blad van de Zuid-Nederlandse schilder in de Mariagetijden in katern 55 (fol. 434). 57 Er zijn latere afbeeldingen bekend waarin hooggeplaatste opdrachtgevers de verluchter in zijn werkplaats opzocht, in plaats van dat de verluchter zich naar de opdrachtgever verplaatste (zie Alexander 1992, p. 32 en fig. 49). Hoewel deze voorbeelden niet representatief zijn voor de status van verluchters in het algemeen, zullen de meeste verluchters in hun eigen werkplaats hun werkzaamheden hebben uitgevoerd.

Page 261: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Het Egmond Brevier

265

bladgrote miniaturen zelf in een laat stadium werd gecorrigeerd, op het moment dat hij delen van de voorstelling al in verf had uitgevoerd. Het gaat hier niet om de correctie van iconografische fouten, zoals de Bressanone-meester zelf bij de Moerdrechtmeesters deed. De aanpassingen die de Bressanone-meester in de bladgrote miniaturen doorvoerde hadden voornamelijk tot doel de composities uitzonderlijker te maken en de iconografische details nauwer bij de Bijbeltekst aan te laten sluiten. De Zwedermeesters en de Moerdrechtmeesters werkten volledig onafhankelijk van elkaar. Secundaire decoratievormen, zoals het penwerk en de champie-initialen, werden door de werkplaatsen zelf aangebracht. De Moerdrechtmeesters kregen dan ook de bladen volledig ongedecoreerd aangeleverd en leverden deze volledig afgewerkt weer bij de Bressanone-meester in. De Bressanone-meester controleerde hun werk, corrigeerde indien dat noodzakelijk was en werkte de gezichten in de kolomminiaturen van Meester D op. Zijn laatste taak als coördinator van de verluchting zal zijn geweest om de bifolia van de gemengde katernen weer terug in elkaar te schuiven en de katernen in de juiste volgorde te leggen, alvorens het te retourneren naar de algemene werkleider of het eigenhandig naar de binder stuurde.

Page 262: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Casus 6

266

Figuren casus 6: Werkverdeling in het Egmond Brevier

MoerdrechtmeestersZwedermeestersGemengd

Fig. 9 Verdeling van de katernen onder de Zwedermeesters en Moerdrechtmeesters in het Egmond Brevier

Fig. 10 Verdeling van de i l lustraties over de Zwedermeesters en Moerdrechtmeesters in het Egmond Brevier

Randmin. Gehist. Kolom Bladgrote Totaal

Moerdrechtmeesters 60 137 16 0 213

Zwedermeesters 14 68 76 3 161

Totaal 74 205 92 3 374

Page 263: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Het Egmond Brevier

267

Figuur 11: Werkverdeling in gemengd katern 45 van het Egmond Brevier

349 349r Moerdrecht

349v Moerdrecht

350 350r Marcus achter zijn

lessenaar kol. min. Zweder Bressanone

350v Zweder Bressanone

351 351r Moerdrecht

351v Christus spreekt apostelen over de ware wijntak

linkermarge Moerdrecht

352 352v Zweder

352r Philippus en

Jacobus Minor kol. min. Zweder Profeten

353 353r Zweder

353v Zweder

354 354r Philippus en

Jacobus Maior rechtermarge Moerdrecht

354v Nereus en Achilleus linkermarge Moerdrecht

355 355r Engel verschijnt aan

Zacharias kol. min. Zweder Bressanone

initiaal: Christus P Zweder Bressanone

355v Geboorte van

Johannes de Doper S Zweder Bressanone

356 356r Moerdrecht

356v Moerdrecht

Page 264: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van
Page 265: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

269

Conclusie De Zwedermeesters – met een relatief lange werkzame periode van ca. 1415-1440 – hebben altijd kunnen rekenen op een hoge mate van waardering van eenieder die zich met de Noord-Nederlandse miniatuurkunst bezighield. In deze eerste uitvoerige studie naar de Zwedermeesters heb ik door nauwkeurige bestudering van alle facetten van hun handschriften en verluchting getracht dieper in deze anonieme groep schilders door te dringen. Het doel was een beter inzicht te verkrijgen in hun werkwijze, hun organisatie, hun positie binnen Utrecht, hun relatie tot internationale kunstenaars en hun typerende modellengebruik. Kortom, ik wilde achterhalen hoe een groep mensen zich door middel van hun werk manifesteerde daar waar wij geen enkele andere bronnen tot onze beschikking hebben dan de gedecoreerde handschriften zelf. Door het vergelijken van minutieuze details blijken zij als personen meer prijs te geven dan oorspronkelijk werd gedacht. Deze problematiek is niet exclusief voor de Zwedermeesters, en evenmin voor de Noord Nederlandse boekproductie. Analoge situaties doen zich voor in stijlgroepen in Frankrijk, zoals de Rohan Masters en de Bedford Masters. Ondanks dat deze studie zich richt op een groep Nederlandse verluchters, zijn de hier gestelde onderzoeksvragen, de gehanteerde methodologie en de uitkomsten dan ook relevant voor onderzoekers van de internationale boekgeschiedenis. Opdrachtgevers en waardering Het Zwedercorpus is met 35 signaturen relatief groot en gevarieerd; het bestaat uit getijden- en/of gebedenboeken, missalen, vulgaten, brevieren, een psalmencommentaar, een kopie van de Confessiones van Augustinus en Een nuttelijc boec den kerstenen menschen. Van relatief veel handschriften is iets bekend over de opdrachtgevers (zoals het geslacht of de religieuze voorkeur) en het aantal (met grote zekerheid) geïdentificeerde opdrachtgevers aan de hand van wapens, colofons, afgebeelde opdrachtgevers of inscripties is hoog. Het gaat hier dan wel uitsluitend om de missalen, bijbels, brevieren en overige handschriften; van de getijden- en/of gebedenboeken kon geen enkele opdrachtgever worden geïdentificeerd.

De status van de clientèle van de Zwedermeesters is divers: er zijn handschriften gemaakt in opdracht van de gegoede burgerij, voor verschillende religieuze ordes (Duitse Orde, Johanniter Orde en de Kartuizers) en hoge religieuze en politieke figuren zoals de Utrechtse bisschop, een kanunnik en een Gelderse hertog en gravin. Enkele prestigieuze handschriften werden besteld door protagonisten van het Utrechtse Schisma, de politieke en religieuze bisschopsstrijd in Utrecht in de eerste helft van de vijftiende eeuw. Het feit

Page 266: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Conclusie

270

dat de Zwedermeesters werkten voor cliënten die ten tijde van de opdracht op politiek vlak elkaars tegenstanders waren, en ook voor personen van verschillende religieuze orden, onderstreept dat zij niet aan een orde, opdrachtgever of politieke partij verbonden waren. De Zwedermeesters waren ambachtslieden in de stad en schilderden voor eenieder die hen daartoe opdracht gaf. Naast prestigieuze opdrachten decoreerden zij ook eenvoudigere boeken, zoals de Confessiones van Augustinus (Utrecht 41) voor de Kartuizers uit Utrecht. De geografische herkomst van de opdrachtgevers varieert eveneens. Van zeven handschriften is bekend dat de opdrachtgever uit Utrecht afkomstig was en van nog eens twee kan dit worden vermoed. Het lekenbrevier in Kaapstad werd gemaakt voor een vrouw uit Delft en de Weense Bijbel voor iemand uit Zuid Holland. Het missaal in Düsseldorf en het Egmond Brevier zijn vervaardigd voor belangrijke opdrachtgevers in Gelre en het gebedenboek BPH 148 heeft zowel een relatie met Delft als met de Zuidelijke Nederlanden. Als laatste is getijdenboek Baltimore 168 vervaardigd met het oog op gebruik in de Zuidelijke Nederlanden. Dat de Zwedermeesters meerdere opdrachten ontvingen van buiten de stad Utrecht, en dat in sommige gevallen boeken van buiten de stad speciaal naar Utrecht werden gestuurd om door de Zwedermeesters te worden verlucht, is een sterke indicatie dat zij in de Noordelijke-Nederlanden een belangrijke reputatie hadden. Deze waardering blijkt ook uit bijvoorbeeld de belangrijke gift aan kardinaal Hugo de Lusignan, waarvoor de Bressanone-meester werd gevraagd de schenkingsminiatuur in het Psalmencommentaar in te schilderen. Aangezien er veel van de welwillendheid van de kardinaal afhing, zal voor deze miniatuur de beste en meest prestigieuze verluchter in Utrecht zijn ingeschakeld. De Zwedermeesters waren verantwoordelijk voor de meest rijkelijk verluchte missalen én vulgaten die uit de Noordelijke Nederlanden zijn overgeleverd. Hieruit kan veilig worden verondersteld dat als iemand in de eerste helft van de vijftiende eeuw in de Noordelijke Nederlanden – afkomstig uit Utrecht of daarbuiten – een extravagant handschrift wilde bestellen, men al spoedig bij de Zwedermeesters terecht kwam. Organisatie van de Zwedermeesters Er zijn voldoende aanwijzingen om alle verluchters van de Zwedergroep volledig in Utrecht te plaatsen. Naast de vele Utrechtse opdrachtgevers, zijn vier Zwederhandschriften geschreven door Johannes de Malborch, een professionele kopiist met een sterke relatie tot de bisschopsstad. Op een enkele uitzondering na is het penwerk in gangbare Utrechtse stijlen aangebracht en ook het incidentele penwerk dat de verluchters zelf aanbrachten sluit hierbij aan. Tevens plaatst het gebruik van het geschilderde randwerk in de ‘bonte-stijl’-rand en de Utrechtse takjes hen volledig in de Domstad. Het laatste argument is dat in geval van incidentele samenwerking met verluchters buiten de stijl ook zij in Utrecht kunnen worden gelokaliseerd, zoals de Psalteriummeester in het lekenbrevier in Kaapstad en

Page 267: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Conclusie

271

Moerdrechtmeester Meester D in het Egmond Brevier. Hoewel nooit kan worden uitgesloten dat (een van) de Zwedermeesters af en toe elders een klus aannam en zich tijdelijk buiten de stad vestigden, doet dit geen afbreuk aan een overtuigende Utrechtse lokalisatie. Hiermee is alle voorgaande discussie omtrent de locatie af te sluiten. De Zwedermeesters vormden een groep. Dit kan worden geconcludeerd op grond van stilistische overeenkomsten, door het gebruik van dezelfde composities, modeltekeningen en Zweder-specifieke randdecoratie door meerdere verluchters van de groep. Tevens werkten zij in enkele handschriften met elkaar samen. Hoewel ieder bewijs ontbreekt, is het niet ondenkbaar dat het hier familieleden betreft. De Zwedermeesters sluiten nauwelijks aan bij het werk van Noord-Nederlandse verluchters van voor ca. 1415-1420, met uitzondering van de verluchters van Maria van Gelre. Pas vanaf het gebedenboek van Maria van Gelre kan een constante lijn naar de Utrechtse boekproductie worden getrokken. Een belangrijke conclusie betreffende de organisatie en werkverdeling is dat de Zwedergroep uiteenvalt in twee subgroepen: de Zwolle-groep en de Bressanone-groep. Deze indeling blijkt uit stilistische verschillen in de hoofdverluchting, maar eveneens uit de secundaire randdecoratie en het modellengebruik. Naast deze twee subgroepen zijn er enkele verluchters die stilistische verwantschap met de overige Zwedermeesters vertonen, maar waarvan niet kan worden bepaald wat hun relatie is ten opzichte van de twee subgroepen. Binnen de Zwolle-groep is het moeilijk handen te onderscheiden. Dit maakt het onmogelijk een hoofdverluchter aan te wijzen of om een schatting te maken over het aantal verluchters. De Zwolle-groep was actief vanaf het vroegste tot aan het laatste handschrift in het Zwedercorpus (ca. 1415-1440) en sluit wat betreft stijl, kleding, visuele bronnen en het gebruik van drôlerieën aan bij een oudere generatie verluchters, waaronder de verluchters van het gebedenboek van Maria van Gelre. De Bressanone-groep is rondom de Bressanone-meester gegroepeerd; de meeste handschriften zijn van zijn hand. Twee andere schilders kunnen op grond van stijl, compositie en samenwerking aan hem worden gelieerd. De Bressanone-meester startte zijn loopbaan mogelijk bij verluchters van de Zwolle-groep: zijn hand kan voor het eerst worden herkend in een getijdenboek uit ca. 1420-1425. Hij groeide uit tot de belangrijkste verluchter van de Zwedergroep, en wellicht zelfs wel van de Noordelijke Nederlanden tot aan ca. 1440. De twee subgroepen kunnen worden beschouwd als (minstens) twee afzonderlijke werkplaatsen. Desondanks zochten zij elkaar gedurende hun loopbaan enkele malen op. Verluchters uit de Zwolle-groep en Bressanone-groep werkten samen in drie handschriften te dateren tussen ca. 1420 en 1440. Werkmethoden De werkmethoden van de Zwedermeesters sluiten deels aan bij de gangbare praktijk in de Noordelijke Nederlanden. Ook zij werkten met ingevoegde bladgrote miniaturen en de

Page 268: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Conclusie

272

door hen gebruikte margedecoratie, zoals de ‘bonte stijl’-randen en de Utrechtse takjes, gelden als algemeen Utrechts. Enkele Zwederhandschriften bevatten echter margedecoratie die exclusief door de Zwedermeesters lijken te zijn gebruikt. Binnen de Zwedergroep zijn ze daarentegen niet aan één specifieke verluchter te koppelen, maar werden door verschillende verluchters uit beide subgroepen over een langere periode gebruikt. Dit bevestigt dat de schilders contact met elkaar hadden en motieven uitwisselden.

Doorgaans werd de geschilderde margedecoratie op de tekstbladen in een handschrift door één persoon aangebracht. Door de randdecoratie tot in de kleinste details te analyseren kan worden bepaald of de verluchter eigenhandig verantwoordelijk was voor zijn eigen randwerk of niet. De Bressanone-meester bracht vrijwel altijd zijn eigen randdecoratie aan; zijn hand is te herkennen aan enkele specifieke details. De randdecoratie in de handschriften uit de Zwolle-groep wijkt op grond van kleine variaties af van de Bressanone-meester, wat de tweedeling binnen de Zwedergroep ondersteunt. Maar binnen de Zwolle-groep is het minder goed te bepalen of de verluchter eigenhandig voor zijn randwerk verantwoordelijk was, of dat er één persoon voor meerdere verluchters werkte.

Als bij de tweedeling binnen de Zwedergroep, in zowel de primaire als de secundaire decoratie, gegevens over het penwerk en de kopiist worden betrokken, ontstaan binnen het beeld van de ad hoc organisatie in de Utrechtse boekproductie patronen waaruit voorkeuren van samenwerkingen blijken. Terugkerende combinaties van verluchters, typen randwerk en penwerkstijlen verraden dat bepaalde deelproducenten elkaar vaker opzochten dan anderen. Een succesvolle samenwerking leidde waarschijnlijk gemakkelijk tot een vervolg in de toekomst.

De handschriften in het Zwedercorpus bevatten hoofdzakelijk gangbare Utrechtse penwerkstijlen, maar ook penwerk uit Delft, de IJsselstreek en Zuid-Holland. Doorgaans lijkt er gebruik te zijn gemaakt van penwerkspecialisten, maar in het Greiffenklau-missaal en in het Egmond Brevier waren de verluchters zelf verantwoordelijk voor (een deel van) het penwerk. Een bestudering van de volgorde van de verschillende productieprocessen wees uit dat in meerdere handschriften het penwerk, tegen de reguliere praktijk in, pas ná de geschilderde randdecoratie werd aangebracht in plaats van ervoor.

Modeltekeningen waren cruciaal voor de Zwedermeesters; deze hielpen hen hun beeldtaal te ontwikkelen, hun stijl te vernieuwen en zich te onderscheiden van hun Noord-Nederlandse collega’s. Vooral de Bressanone-meester was actief op zoek naar nieuwe modellen van verluchters uit Parijs, Italië en de Noordelijke Nederlanden. In plaats van zijn artistieke status te meten aan de hand van originaliteit en de ontwikkeling van nieuwe composities, was juist zijn gebruik van de nieuwste modellen uit Parijs en van Jan van Eyck een van zijn sterkste punten. Hiermee bediende hij zijn belangrijke

Page 269: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Conclusie

273

opdrachtgevers. Rond 1430 verving hij de oude composities die tot dan toe in zwang waren door nieuwere versies van invloedrijke kunstenaars. Deze modellen werden niet slaafs gevolgd, maar werden aangepast of selectief gebruikt door motieven of figuren in een andere context te plaatsen. Door middel van losse figuren, die herhaaldelijk als decorstukken in een andere context werden geplaatst, konden nieuwe composities worden gecreëerd. Modeltekeningen konden ook als uitgangspunt dienen voor nieuwe voorstellingen. Dit doorlopend creatief proces, waarbij door de verluchter wijzigingen in verf werden aangebracht tijdens het schilderproces en er zelfs ondertekening op een reeds bestaande verflaag werd gezet, zien we op meerdere plekken in het corpus terug.

Toekomstig onderzoek Dit onderzoek zou in oorsprong een tweeluik zijn waarbij technisch onderzoek, met onder meer infraroodreflectografie en ramanspectroscopie, een grote rol zou spelen. Na een eerste, succesvolle sessie bleek dit echter om financiële en logistieke redenen een brug te ver. Het onderzoek dat wel werd uitgevoerd beperkte zich tot enkele fragmenten, wat te gering is om uitspraken te doen over het handenonderscheid en het verschil in het karakter van de ondertekening. In de toekomst hoop ik dit technische onderzoek uit te kunnen breiden. Dergelijk onderzoek zou vooral interessant zijn in het Greiffenklau-missaal en het Egmond Brevier. Ten eerste omdat de enorme omvang van de decoratieprogramma’s mogelijk invloed had op de mate en uitwerking van ondertekening. Deze twee handschriften bevatten enkele bijzondere iconografieën en composities waarmee de Zwedermeesters niet vertrouwd waren, maar die in beide handschriften voorkomen, zoals Maria Magdalena in een grot bij La Sainte-Baume en de Bekering van Paulus. De ondertekening zou licht kunnen werpen op de volgorde waarin deze twee handschriften zijn gemaakt. Een ander interessante onderzoeksvraag is de gewijzigde kleding van afgebeelde donoren. Het groene kleed van de grijsaard die in het Greiffenklau-missaal op fol. 124r de communie ontvangt, is transparant geworden en de onderliggende kleding van de oorspronkelijke kleding schijnt erdoorheen. Technisch onderzoek zou kunnen uitwijzen of er meer wijzigingen zijn aangebracht en licht kunnen werpen over de status van de oorspronkelijke opdrachtgever. In de nabije toekomst zal uitgebreid onderzoek worden gedaan naar het gebedenboek van Maria van Gelre in de Staatbibliotheek in Berlijn. De invloed van dit handschrift op de Zwedermeesters en de relatie tussen hen en de verluchters die ervoor verantwoordelijk waren, kwam eerder in deze dissertatie ter sprake. Het toekomstige onderzoek, dat zal worden uitgevoerd aan de Radboud Universiteit in Nijmegen in samenwerking met de Staatsbibliotheek in Berlijn, zal hopelijk scherper licht werpen op de relatie tussen deze verluchters en de artistieke wortels van de Zwedermeesters.

Page 270: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van
Page 271: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Bijlagen

Page 272: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van
Page 273: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

277

Bijlage 1: Geschilderde randdecoratie

Hieronder vindt u voorbeelden van de verschillende typen randdecoratie die in het Zwedercorpus voorkomen. In de bijgevoegde tabel staat aangegeven welk type randdecoratie in welk handschrift voorkomt en of dit rondom bladgrote miniaturen, tekstbladen met gehistorieerde initialen en/of tekstbladen zonder illustratie is. Deze tabel heeft uitsluitend betrekking op de Zwederverluchting. De randdecoratie door andere verluchters in gemengde handschriften wordt hier buiten beschouwing gelaten.

1. ‘Bonte stijl’-rand

‘Bonte sti j l ’ -rand met leverbloemblaadjes

‘Bonte sti j l ’ -rand met muskuskruid-blaadjes 2. Rand met groene blaadjes en lila viooltjes

3. Rand met groene blaadjes en rode bloemknopjes

Page 274: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Bijlage 1

278

4. Randen met realistische bloemen en planten

4.1 Hoya-missaal (Münster), fol . 94v 4.2 Den Haag 79 K 2, fol . 129r

Page 275: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Geschilderde randdecoratie

279

5. ‘Rinceaux met acanthusblad’-rand

5.1

5.2

6. ‘Grote acanthusblad’-rand

7. ‘Losse blauw-roze acanthusblad’-rand

7.1

Page 276: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Bijlage 1

280

7.2

8. ‘Acanthusblad’-rand Weense Bijbel

Fig. 12 Randdecoratie in Zwederhandschriften In onderstaande opgenomen. Van boven naar beneden kan worden afgelezen in welke handschriften een bepaald type randdecoratie voorkomt. Van rechts naar links kan worden afgelezen welk type randdecoratie er in een specifiek handschrift voorkomt en of er engelen in de randen zijn opgenomen. Door middel van kleurcodering is aangegeven of een type randdecoratie is gebruikt voor bladgrote miniaturen, rondom tekstpagina’s met gehistorieerde initialen of kolomminiaturen, of rondom tekstpagina’s zonder illustraties. Een dubbelgekleurd vakje geeft aan dat een decoratievorm op meerdere manieren is ingezet, bijvoorbeeld rondom zowel tekstpagina’s als rondom bladgrote miniaturen.

Page 277: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Geschilderde randdecoratie

281

Rondom bladgrote miniaturen Rondom tekstpagina’s met gehistorieerde initialen of kolomminiaturen Rondom tekstpagina’s, veelal met geschilderde staaf en/of champie-initialen

Page 278: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van
Page 279: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

283

Bijlage 2: ‘Bonte-stijl’-rand in ontwikkeling

Gebedenboek van Maria van Gelre (Berl ijn, SPK, ms. Germ. qu. 42), ca. 1415

Zwolse missaal van Johan van de Zande, ca. 1415

Geti jdenboek Balt imore 168, ca. 1435

Page 280: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Bijlage 3

284

Bijlage 3: Varianten ‘Bonte stijl’-randen in het Zwedercorpus 1. Bonte sti j l : ‘Sl inger’-groep

2 . Bonte sti j l : ‘Lusjes ’-groep

Page 281: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

285

3. Bonte sti j l : ‘2 ’ -groep

Page 282: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

286

Bijlage 4: Geschilderde randdecoratie, penwerk en de kopiist

In onderstaande tabel is de secundaire decoratie in handschriften in het Zwedercorpus opgenomen. In de eerste kolom kan worden afgelezen welke variant van de ‘bonte-stijl’-rand is gebruikt: de ‘Slinger’-variant, de ‘Lusjes’-variant of de ‘2’-variant. Indien deze kolom leeg is, ontbreekt de informatie over het desbetreffende handschrift of bleek het niet mogelijk de ‘bonte-stijl’-rand in te delen door het gebrek aan specifieke kenmerken. In de daaropvolgende vijf kolommen is de penwerkstijl opgenomen: ‘Bulten-en-lange-lijnen’-penwerk, ‘Sikkel-en-ster’-penwerk, ‘Krul’-penwerk, ‘Martinellum’-penwerk of overig. In de laatste kolom staat eventuele informatie over de kopiist. De vier handschriften van Johannes de Malborch zijn geaccentueerd. De Zwederhandschriften zijn niet analfabetisch of chronologisch in de tabel geordend, maar op grond van de aanwezige ‘bonte-stijl’-rand. Door middel van kleurcodering is aangegeven aan welke subgroep het handschrift toebehoord: Bressanone-groep, de Zwolle-groep, beiden of overig.

JdM = Johannes de Malborch

Bonte stijl-

variant

Bulten-en-lange-lijnen penwerk

Sikkel-en-Ster penwerk

Krul-penwerk

Martinellum penwerk

Overig Penwerk Kopiis

t

Cambridge 141

slinger x

Frauenfeld slinger x

Kaapstad slinger Delftse

schulprand

Parijs slinger

IJsselstreek

(eerdere fase, 1416)

Bressanone-groep Zwolle-groep Bressanone én Zwolle-groep Onbekend of overig

Page 283: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Geschilderde randdecoratie, penwerk en de kopiist

287

Utrecht 1037

slinger x

Onbenoemd

Utrechts (fols. 99r, 99r, 100v,

101r, 101v) +

onbenoemd (fols. 103r-117r)

Utrecht 41 slinger x

DH 79 K 2 slinger ** x

Cambridge 289

slinger (deel II +

deel III (katernen 36-51)***

x (bij de

Psalmen) x

Sotheby's 36

slinger *** Penwerkstijl onbekend

Baltimore 168

lusjes x

DH 133 M 131

lusjes x x (fol. 270r)

JdM

Philadelphia

lusjes x JdM

Stockholm lusjes x

Onbenoemd (fols.

172r, 173r, 178r, 187v, 207r,

207v, later toegevoeg

d?)

JdM

Zwolle lusjes x JdM

Fulda lusjes geen penwerk aanwezig Petrus Gabel

Münster lusjes x x

Tilburg lusjes x

Wenen (deel 1199-1200)

lusjes Zuid-

Hollands

Page 284: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Bijlage 4

288

Utrecht 16.B.8

‘2’ x

Sotheby’s 72

‘2’ ** x

Brixen

‘2’ (+ lusjes op 95v,

107v, 108r van

Meester Brixense

Canonplaat)

x

Onbenoemd, vroeg Utrechts

op fols. 122r-

123v

Baltimore 174

x (systeem 2)

Onbenoemd

(systeem 1)

New York (Alleen Zweder)

x (fols. 334r-

338r)

Düsseldorf x

Zürich x

Berlijn 1612 x

Baltimore 188

x

Christie’s x

Rotterdam x

BPH 148 Delftse

schulprand

* Andere varianten van de bonte stijl-rand die niet konden worden ingedeeld insubgroepen zijn omwille van de duidelijkheid in deze tabel achterwege gelaten. ** Daarnaast is er decoratie in de rode bloemknopjes-rand aanwezig. *** Daarnaast is er een variant van de bonte stijl-rand aanwezig die niet in een subgroep kon worden ingedeeld.

Page 285: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

Page 286: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van
Page 287: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

291

Uitleg en verantwoording catalogus

Het alfabetisch opgestelde catalogusdeel omvat alle tot nu toe bekende handschriften en fragmenten met verluchting van de Meesters van Zweder van Culemborg. Van ieder handschrift is de codicologische informatie opgenomen. Het streven was om ieder handschrift eigenhandig te bestuderen. De catalogusbeschrijvingen zijn dan ook voor een groot deel op mijn eigen observaties gebaseerd. Bij de handschriften waarvan ik niet in staat was deze zelf in autopsie te nemen, baseer ik mij op externe bronnen zoals diverse publicaties, catalogi en de gedetailleerde aantekeningen van James H. Marrow, die zo genereus was mij deze te verstrekken. Ook voor de handschriften die ik wel zelf in autopsie bestudeerde, raadpleegde ik veelvuldig andere bronnen ter aanvulling, correctie of ter controle. De gebruikte bronnen staan onder aan iedere beschrijving vermeld.

In de catalogusbeschrijvingen staat de verluchting centraal. Om die reden is dan ook niet van ieder handschrift de volledige inhoud gespecificeerd. Kleinere gebeden of tekstonderdelen worden niet altijd apart benoemd, behalve als deze zijn gedecoreerd of als deze informatie uit andere bronnen reeds aanwezig was. De opbouw van iedere beschrijving is als volgt:

Inhoud Een korte karakterisering van het handschrift (getijdenboek, gebedenboek, missaal, vulgaat ed.)

Materiaal materiaal en het aantal folia. Afmeting hoogte van het boekblok x breedte van het boekblok (hoogte van de tekstspiegel x breedte van de tekstspiegel) mm Aantal kolommen en regels aantal kolommen, regelaantal (rr.) Kleur van de liniering. Foliëring beschrijving van de foliering. Sommige handschriften bevatten meerdere foliëringen. Taal Datering Lokalisatie Band Korte specificatie van de band (indien beschikbaar) Conditie De conditie van het boek, het perkament en de verluchting. Hier wordt vermeld of het boekblok is bijgesneden en of er daarbij verluchting verloren is gegaan.

Inhoud Benoeming van alle grotere tekstuele onderdelen in het boek. Schrifttype Kopiist eventuele informatie over de kopiist (indien beschikbaar)

Page 288: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

292

Penwerk Typering en lokalisatie van het penwerk Geschilderde randdecoratie Typering en lokalisatie van de geschilderde decoratie. Voor zover mogelijk wordt aangegeven waar in het handschrift de secundaire decoratie zich bevindt. Deze informatie is niet altijd aanwezig of volledig. Verluchting Het huidige aantal illustraties in het handschrift. Verluchter De verluchter of verluchters verantwoordelijk voor de decoratie. Indien mogelijk wordt de Zwedermeesters of de Zweder-subgroep gespecificeerd. Indien het decoratieprogramma door meerdere (Zweder)verluchters is uitgevoerd, wordt dat zo specifiek mogelijk in de inhoudelijke tabel (hieronder) aangegeven. Ontbrekende of toegevoegde verluchting

Inhoudelijke tabel

Katern Folia Tekstuele inhoud Decoratie

Katern: Het aantal katernen en hun samenstelling. Na het katernnummer in Arabische cijfers staat in superscript het aantal bladen waaruit het is opgebouwd. Aanvullende informatie, zoals de plaats van toegevoegde, ontbrekende bladen of verkeerd ingebonden bladen, staat tussen ().

Folia: Hier wordt de gangbare foliëring van een katern vermeld.

Tekstuele inhoud: Specificatie van de teksten. Gecombineerd met de katernstructuur in tabelvorm, kan worden afgelezen in welk katern een tekst begint, hoeveel katernen deze beslaat en of het begin of einde samenvalt met de katernopbouw. Indien een tekst niet bovenaan de rectozijde van het eerste blad (of bovenaan de eerste kolom op de rectozijde van het eerste blad) van een katern begint, is er een witregel opengelaten. Blanco bladen of blanco kolommen zijn opgenomen tussen [ ]. Aan de hand van deze informatie kan worden bepaald of het een codicologische eenheid betreft. De overkoepelende titel van de tekst of het onderdeel (bijv. Mariagetijden of Tijdeigen) is in vet geschreven, in tegenstelling tot de onderliggende tekstonderdelen (bijv. metten, lauden etc. of Advent).

Decoratie: Hierin zijn bladgrote miniaturen, kolomminiaturen, gehistorieerde initialen en randminiaturen opgenomen. Lagere decoratievormen zoals gedecoreerde initialen en champie-initialen worden hier doorgaans niet vermeld. Na de foliering volgt de

Page 289: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

293

identificatie van de voorstelling, gevolgd door het type abeelding tussen haken. Hierbij worden de volgende afkortingen in kleine letters gehanteerd:

bladgrote miniatuur bm halfbladminiatuur hm kolomminiatuur km gehistorieerde initiaal gi randminiatuur rm

Indien alle verluchting van dezelfde hand is, wordt dit enkel vermeld bij Verluchter. Indien er naast de Zwedermeesters tevens verluchting in een andere stijl in een handschrift aanwezig is, wordt voorafgaande de inhoudelijke tabel vermeld welke afkortingen er worden gehanteerd. Tevens wordt bij handschriften waarin meerdere Zwedermeesters actief zijn – indien mogelijk – per illustratie de verluchter vermeld. Indien een dergelijke specificatie ontbreekt, wordt ZM gebruikt en bleek verdere toeschrijving niet mogelijk. Voor de afkortingen met betrekking tot de verluchters worden hoofdletters gehanteerd.

De informatie in de kolom Decoratie kan er als volgt uitzien: 13r Annunciatie (bm. BM) = een bladgrote miniatuur met de Annunciatie, op fol. 13r, geschilderd door de Bressanone-meester.

Provenance

Bibliografie Bibliografie op chronologische volgorde.

Bronnen Gebruikte bronnen voor de catalogusbeschrijving

Page 290: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van
Page 291: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

295

AFBEELDINGEN: 26-26, 148, 151, 190, 257-263

Inhoud Getijdenboek in Latijn. Kalender voor gebruik Utrecht. Mariagetijden voor gebruik Rome. Dodenofficie gebruik ongeïdentificeerd. Materiaal Perkament, 223 folia (oorspronkelijk deel: fols. 1-15, 52-212. Toegevoegd deel: fols. 16-51, 213-223). Afmeting Boekblok 158 x 114 mm. Tekstspiegel: Kalender, 85/86 x 55/56 mm. Oorspronkelijk deel, 80 x 55/56 mm. Toegevoegde delen (fols. 16-51, 213-223), 79/80 x 55 mm. Aantal kolommen en regels Kalender: 16 rr. Tekst oorspronkelijk deel: 1 kolom, 15 rr. Beide gelinieerd in zwart/bruine inkt. Tekst toegevoegde delen: 1 kolom, 15 rr. Gelinieerd in rode inkt. Foliëring Moderne foliëring aangebracht door één hand in de rechter bovenhoek. Taal Latijn Datering Oorspronkelijke deel: ca. 1435-1440. Toegevoegde delen: ca. 1450-1475. Lokalisatie Oorspronkelijke deel: Utrecht. Toegevoegde delen: Zuidelijke Nederlanden (Brugge?, op grond van verluchting). Band 15e eeuws Zuid Nederlands (tweede helft van de 15e eeuw). Opnieuw ingebonden toen het Zuid Nederlandse deel werd toegevoegd. Donker kalfsleer, blinde stempeling. Dubbele filetlijnen omsluiten twee rechthoekige panelen die horizontaal boven elkaar zijn geplaatst. De panelen zijn gedecoreerd met plantenranken en dieren. Ieder paneel wordt omsloten door tekst: ORA PRO NOBIS SANCTA / DEI GENITRIX UT / DIGNI EFFICIAMUR PROMIS / SIONE XPRISTI. Tussen de twee panelen staan reliëfstempels met de heilige Margareta. Conditie Niet bijgesneden. In zowel het originele als het toegevoegde deel zijn prikgaatjes aanwezig.

Inhoud Kalender (gebruik Utrecht), Korte Kruisgetijden (toegevoegd), Mis voor Maria (toegevoegd), Evangelielezingen (toegevoegd), gebeden (toegevoegd), Mariagetijden (gebruik Rome), Getijden van de Heilige Geest, Korte Kruisgetijden, Boetepsalmen en Litanie, Dodenofficie (gebruik ongeïdentificeerd), Suffragiën (toegevoegd). Schriftsoort Littera textualis Kopiist 2 schrijfhanden: Een verantwoordelijk voor oorspronkelijk deel uit Utrecht en de ander voor toegevoegd deel uit de Zuidelijke Nederlanden.

Page 292: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

296

Penwerk Oorspronkelijk deel: Utrechts penwerk in de ‘Sikkel-en-Ster’-stijl. Geschilderde randdecoratie Oorspronkelijk deel: Rand met groene blaadjes, lila viooltjes en geïntegreerde engelen rondom alle bladgrote miniaturen (fols. 52v, 76v, 81v, 85v, 90v, 94v, 102v, 108v 128v, 148v, 166v). ‘Bonte-stijl’-randen (‘lusjes’-variant) op fols. 53r, 77r, 82r, 86r, 89v, 93v, 101v, 109r, 129r, 149r, 167r). Champie-initialen met vier geschilderde staven rondom de tekst en Utrechtse takjes (‘lusjes’-variant): fols. 64r, 113v, 116r, 118r, 120r, 121v, 123r, 125r, 125v, 132v, 135r, 137v, 140r, 142v, 144v. Champie-initialen van 2 rr. met enkele geschilderde staaf en Utrechtse takjes (‘lusjes’-variant) in de kalender en passim. Toegevoegd deel: randdecoratie met gouden staven langs de tekst, groene lovertjes, gouden en gekleurde leverbloemblaadjes, fruit en bloemen in vier marges (fols. 16r, 23r, 34v, 213r, 213v, 214v, 215v, 216v, 217v, 218v, 219r, 220r, 221r, 222r, 222v). Idem aan champie-initialen van 3 rr. met één gouden staaf en randdecoratie langs linkerzijde van de tekst en in de boven- en ondermarge (fols. 38v, 41v, 43v, 48v). Groene lovertjes en gouden leverbloemblaadjes aan de boven- en onderkant van de baguette bij tweeregelige lombarden (passim). Verluchting Oorspronkelijk deel: 11 bladgrote miniaturen (ingevoegd) en 5 gehistorieerde initialen door de Zwedermeesters. Toegevoegd: 15 gehistorieerde initialen in de stijl van Willem Vrelant. Verluchter Miniaturen en gehistorieerde initialen in het oorspronkelijk deel vervaardigd binnen de Bressanone-groep door de Meester van Baltimore 168 en de Bressanone-meester. Toegevoegde verluchting door een verluchter in de stijl van Willem Vrelant. Deze verluchting is hieronder in de inhoudelijke tabel gespecificeerd. Ontbrekende of toegevoegde verluchting Het is niet uit te sluiten dat er oorspronkelijke tekstdelen met Zwederverluchting zijn vervangen of verloren zijn gegaan toen het boek werd aangevuld in de Zuidelijke Nederlanden.

Inhoudelijke tabel

Verluchters: BM Bressanone-meester (Zwedermeester) W168 Meester van Baltimore 168 (Zwedermeester) WV Verluchter in de stijl van Willem Vrelant

Katern Folia Tekstuele inhoud Decoratie 18 (1, schutblad) 1-7 Originele schutbladen

blanco, gelinieerd (1-2)

Page 293: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

297

Kalender (gevuld) voor Utrecht (3r-14v)

28 8-15 [15r/v blanco, gelinieerd]

38

toegevoegd 16-23 Korte Kruisgetijden (16-

22v) Metten Mis voor Maria (23r-29r)

16r Kruisiging (gi. WV) 23r Maria met kind getroond geflankeerd door engelen (gi. WV)

48

toegevoegd 24-31

Evangelielezingen (29r-34r)

58 toegevoegd

32-39 Gebeden (34v-50v) Aan Maria: Obsecro te (34v-38v) Aan Maria: O intermerata (38v-41v)

34v Bewening (gi. WV)

68 toegevoegd

40-47 Aan Maria: Stabat Mater dolorosa (41v-43r) Aan Christus: O Dulcissime domine Ihesu christe (43v-48v) Aan Christus: Domine ihesu christe, qui septem verba... (48v-50v)

74 toegevoegd

48-51 [51r/v blanco, gelinieerd]

88+1 (52) 52-60 Mariagetijden (gebruik Rome) (53r-107r) metten

52v Judaskus (bm. W168) 53r Maria met kind bekleed met de zon (gi. BM)

98 61-68 lauden 64r gedecoreerde initiaal

Page 294: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

298

108+1 (76) 69-77 priem 76v Christus voor Pilatus (bm. W168) 77r gedecoreerde initiaal

118+2 (81, 85) 78-87 terts

sext

81v Geseling van Christus (bm. W188) 82r gedecoreerde initiaal 85v Kruisdraging (bm. W168) 86r gedecoreerde initiaal

128+2 (90, 94) 88-97 noon

vespers

89v gedecoreerde initiaal 90v Kruisiging (bm. W168) 93v gedecoreerde initiaal 94v Kruisafname (bm. W168)

1310+1(102) -

1(na 107)98-107

completen

[107v blanco, gelinieerd]

101v gedecoreerde initiaal 102v Graflegging (bm. W168)

148+1 (108) 108-116 Getijden van de Heilige Geest (109r-127v) metten 108v Triniteit (bm. W168)

109r Pinksteren (gi. W168) 158 117-124168+1 (128) 125-133

Korte Kruisgetijden (129r-147r) metten 128v Engelpiëta (bm.

W168) 129r Geboorte van Christus (gi. W168)

178 134-141186 142-147

[147v blanco, gelinieerd] 198+1 (148) 148-156 Boetepsalmen en Litanie

(149r-167r)

Page 295: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

299

148v Laatste oordeel (bm. W168) 149r Pantocrator (gi. W168)

208 157-164 218+1 (166) 165-173

Dodenofficie, gebruik ongeïdentificeerd (167r-211v)

166v Dodenmis (bm. W168) 167r Drie zielen in het vagevuur (gi. W168)

228 174-181 238 182-189 248 190-197 258 198-205 268-1 (na 212) 206-212

[212 r/v blanco, gelinieerd]

27 10+1(laatste

tekstpagina 223

toegevoegd

213-223 Suffragiën (213-223) Johannes de Doper Jacobus Maior Christophorus Sebastiaan Adrianus Joris Gislenus Catharina Barbara Appollonia Margaretha Anna [223v blanco, gelinieerd]

213r Johannes de Doper (gi. WV) 213v Jacobus Maior (gi. WV) 214v Christophorus (gi. WV) 215v Sebastiaan (gi. WV) 216v Adrianus (gi. WV) 217v Joris en de draak (gi. WV) 218v Gislenus (gi. WV) 219r Catharina (gi. WV) 220r Barbara (gi. WV) 221r Appollonia (gi. WV) 222r Margareta (gi. WV) 222v Anna en jonge Maria (gi. WV)

Page 296: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

300

Provenance Mogelijk gemaakt voor met oog op gebruik in Zuidelijke Nederlanden; derde kwart 15e eeuw aangepast voor een vrouw in Zuidelijke Nederlanden; ca. 1900: Morgand, Damascène (Parijs, Inv., n. 26084); Baltimore, Walters Art Gallery (aangekocht in 1931).

Bibliografie De Ricci, 1935, p. 794, nr. 235; Byvanck 1940, p. 36, figs. 12-14; Byvanck 1943, pp. 29-31, figs. 21, 22; Baltimore 1949, p. 46, nr. 121, pl. L; Boström 1951, p. 160; Panofsky 1953 (Early Netherlandish Painting), p. 102, noot 4; p. 103, n. 4; Miner 1955, 74-5, fig. x; Amsterdam 1958, nr. 156, fig. 81; Boon 1958, pp. 372-379, fig. 3; Diringer 1958, p. 443, pl. VII-31; Hoogewerff 1961, p. 47, figs. 37-38; Finke 1963, pp. 59, 61, fig. 29; Finke 1964, pp. 31, 40-41; Boon 1966, p. 16; Delaissé 1968, pp. 26, 46, noot 84, figs. 36, 37; Gorissen 1973, pp. 802, 825, 827; Wieck 1988, pp. 127, 220-221, fig. 113; Utrecht / New York 1989, p. 115-116, nr. 37; Marrow 1991, p. 57, figs. 10-11; Smeyers & Cardon 1991, p. 94 noot 47; Binski 1996, pl. 3; Randall 1997, cat. nr. 251; Ketelsen & Neidhardt 2005, p. 92, fig. 2; Gottler 2010; Bloem 2012a, noot 15; Bloem 2014b, passim.

Bronnen: Eigen autopsie; Aantekeningen Marrow, beschrijving op de internetpagina van de Walters Art Museum (http://www.thedigitalwalters.org/Data/WaltersManuscripts/html/W168/)

Page 297: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

301

Baltimore, Walters Art Museum, ms. W. 174 (Greiffenklau-missaal)

AFBEELDINGEN: 43-46, 115-116, 135-136, 147, 149, 152-157, 159-160,

164, 176, 180, 185, 195, 197, 205, 211, 218, 282-295, Inhoud Missaal voor Kartuizergebruik. Hugo van Lincoln in de kalender in rood vermeld op 17 november. Materiaal Perkament, 250 (ii + 234 + 16 (fols. 235-250) folia Afmeting 272/274 x 195 (182-186 x 117/119) mm Aantal kolommen en regels Tekst: 2 kolommen (17 mm tussenruimte), 35 rr. Kalender: 1 kolom, 35 rr. Canon: 2 kolommen, 21 rr. Gelinieerd in roze inkt Foliëring Contemporaine foliëring in Romeinse cijfers in rode verf in het midden bovenaan. Moderne foliëring in Arabische cijfers in potlood in de rechter bovenhoek. Taal Latijn Datering 1430-1435 met toevoegingen (fols. 228r-234r en 235r-248v), Duitsland waarschijnlijk Mainz, laat 15e eeuw Lokalisatie Oorspronkelijk deel: Noordelijke Nederlanden, Utrecht. Toegevoegd deel: Duitsland (Mainz?) Band Middeleeuws. Conditie Niet bijgesneden. Het handschrift is in goede staat. Inhoud Kalender (Kartuizergebruik), Tijdeigen, Ordinarium, Votiefmissen van Inwijding van de kerk tot aan de Dodenmis, Eigen der heiligen, Gemeenschappelijke der Heiligen, Capitula en Collecta van het hele jaar, diverse missen (toegevoegd), Diverse teksten (sequensen, commemoraties ed., toegevoegd in Duitsland laat 15e eeuw). Schriftsoort Littera textualis Kopiist 5 schrijfhanden. Oorspronkelijke (verluchte) deel (fols. 1-227); een laat-vijftiende (Nederlandse?) kopiist (fols. 228-234); twee toegevoegde bifiolia (fols. 146/147, 157/158); twee katernen met sequensen in Duitsland aan het einde van de vijftiende eeuw (fols. 235r-248v); bifolia 24/31 en 148/151 (ca. 1435). Penwerk Utrechts penwerk in de ‘Bulten-en-lange-lijnen-stijl; onbenoemd penwerk met Utrechtse kenmerken (voor specificatie: zie casus 5). Geschilderde randdecoratie ‘Rinceaux met acanthusblad’-rand (fol. 8r); Getekende penranken met kleine zijtakjes met minuscule rode en blauwe besjes en langwerpige

Page 298: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

302

gouden vruchten (bijlage 1:5.2) rondom gehistorieerde initialen en kolomminiaturen; Utrechtse ‘bonte-stijl’-rand aan initialen in katern 5. Verluchting 68 gehistorieerde initialen; 52 kolommiaturen; 1 bladgrote miniatuur. Verluchter Zwederverluchting: volledig afkomstig uit de Bressanone-groep (de Bressanone-meester, mogelijk de Meester van Sotheby’s 72, e.a.?); Meester van Katherina van Kleef; Duitse verluchter uit Mainz (?), eind vijftiende eeuw. Ontbrekende of toegevoegde verluchting De Zwedermeesters lieten het missaal onvoltooid. De Kleefmeester voltooide het handschrift enkele jaren later door overschilderingen en het aanvullen van gehistorieerde initialen, miniaturen en secundaire decoratie. Een gehistorieerde initiaal op fol. 235ra werd toegevoegd in Duitsland (Mainz?) aan het einde van de vijftiende eeuw. Opmerking: In de vouw van het handschrift zijn instructies voor de verluchter aangetroffen in het Middelnederlands (fols. 8v, 14v, 19r, 20v, 21r, 47r, 98v, 100v, 101v, 102v, 104r, 104v, 105v, 113r, 116r, 177r, 177v, 180r, 187v, 192v en 196r). De zijn geschreven in bruine textualis, maar op fols. 47r en 116r in het rood (informatie afkomstig van Aantekeningen Marrow).

Inhoudelijke tabel

Verluchters BG = Bressanone-groep (niet nader te specificeren verluchter uit de Bressanone-groep) BM = Bressanone-meester KM = Meester van Katherina van Kleef DM = Meester uit Duitsland, eind vijftiende eeuw (Mainz?)

Katern Folia Tekstuele inhoud Decoratie 14 1-4 Kalender volgens

Kartuizer gebruik (1r-6v) 24-1 (na 7) 5-7

[7r/v blanco, gelinieerd] 38 8-15 Tijdeigen van de eerste

zondag in Advent tot aan de 25e zondag na Pinksteren (8r-144v) Advent

Tweede zondag van advent

8ra David voor een altaar met menigte (km. BG) 8vb Christus spreekt 2 discipelen aan (gi. BG)

Page 299: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

303

Derde zondag van advent Quatertemperdag: Woensdag van advent Quatertemperdag: Vrijdag van advent Quatertemperdag: Zaterdag van advent Vierde zondag van advent Vigilie Kerstmis Eerste mis van Kerstmis

9va Ondervraging Johannes de Doper (gi. BG) 10rb Profeet (gi. BG) 11rb Profeet (gi. BG) 12ra Profeet knielend in gebed (gi. BG) 14va Johannes de Doper aan het dopen (gi. BG) 14vb Jozef en de engel (gi. BG) 15va Annunciatie aan de herders (gi. BG)

48 16-23 Derde mis van Kerstmis Kerstmis Hoogmis Besnijdenis Zondag in de octaaf van Kerstmis Driekoningen Evangelielezing van Johannes bij de octaaf van Driekoningen Eerste zondag na Driekoningen Tweede zondag na Driekoningen Derde zondag na Driekoningen Vierde zondag na Driekoningen

16va Twee herders kijken omhoog (gi. BG) 17va Geboorte van Christus (km. BG) 18vb Besnijdenis (gi. BG) 19ra Geboorte van Christus (gi. BG) 19vb Aanbidding van de Koningen (km. BG) 20vb Doop van Christus (km. BG) 21ra Christus lerarend in de tempel (gi. BG) 22ra Wonder van Cana Kleefmeester (gi. BG+KM) 22vb Christus geneest een leproos (gi. BG) 23va Christus laat de storm afnemen (gi. BG)

58 24-31 Vijfde zondag na Driekoningen Septuagesima

24ra Christus met rijksappel en banderol (gi. BG) 24vb Parabel van arbeiders in de wijngaard (km. BG)

Page 300: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

304

Sexagesima

Quinquagesima

Gebed voor de zegening van de as Vrijdag na Aswoensdag

Eerste zondag in Vastentijd

25vb Parabel van de zaaier (gi. BG) 27rb Christus geneest de blinde (gi. KM) 28rb Ceremonie van Aswoensdag (gi. KM) 30rb Biddende man, half figuur (gi. BG) 31rb Verzoeking van Christus (km. BG)

68 32-39 Tweede zondag in Vastentijd

39rb Christus en de vrouw van Cana (km. BG)

78 40-47 Maandag in de tweede week in Vastentijd Derde zondag in Vastentijd

40ra Profeet knielend in gebed (gi. BG + opgewerkt?) 47ra Christus geneest een bezetene (km. BG)

88 48-55 98 56-63 Vierde zondag in Vastentijd 56rb Wonderbaarlijke

spijsvermenigvuldiging (km. BG + opgewerkt?)

108 64-71 Passiezondag

Gebed: Zegenen van de palmtakken

65va Joden verzamelen stenen om naar Christus te gooien (km. BG) 71vb Zegenen van de palmtakken (gi. BG)

118 72-79 Palmzondag

Passie van Christus volgens Mattheus Maandag in de Goede Week

Dinsdag in de Goede Week

72vb Intocht in Jeruzalem (km. BG) 73va Mattheus aan zijn lessenaar (gi. BG) 77vb Voetwassing door Maria Magdalena (km. BG) 79va Ontdekking van het Heilige Kruis (km. BG)

128 80-87

Page 301: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

305

Woensdag in de Goede Week Witte Donderdag

83rb Judas ontvangt de zilverlingen (km. BG) 88ra Laatste Avondmaal (km. BG)

138 88-95 Eerste lezing op Goede Vrijdag Eerste lezing op Paaszaterdag

89va Man van Smarten (km. BG + KM) 95ra Christus in het voorgeborchte (km. BG)

148 96-103 Pasen Maandag in de Paasweek Dinsdag in de Paasweek Woensdag in de Paasweek Donderdag in de Paasweek Vrijdag in de Paasweek

98vb Opstanding (km. BG) 99va Christus en apostelen op weg naar Emmaus (km. BG) 100vb Christus verschijnt aan apostelen (km. BG) 101vb Roeping van Petrus (km. BG) 102vb Noli me tangere (km. BG) 104ra Christus verschijnt aan apostelen Galilea (km. BG)

158 104-111 Zaterdag in de Paasweek Octaaf van Pasen Hemelvaart

104vb Petrus en Johannes bij het lege graf (km. BG) 105vb Ongelovige Thomas (km. BG) 111va Hemelvaart (km. BG)

168 112-119 Vigilie Pinksteren Pinksteren

113ra Offer van Isaac (km. BG) 116ra Pinksteren (km. BG)

178 120-127 Triniteit Corpus Christi Eerste zondag na Pinksteren Derde zondag na Pinksteren

123ra Genadestoel (km. BG) 124rb Communie (km. BG + DM) 125rb Parabel van de rijke en arme Lazarus Kleefmeester (km. BG+KM) 127rb Berouwende zondaar knielt voor Christus (km. BG+KM)

Page 302: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

306

188 128-135 198 136-143 [Rubriek 23e zondag na

Pinksteren; tekst is voor 22e zondag na Pinksteren]

143ra Christus en de Farizeeën (gi. BG+KM)

208 +2

(146-147,

ongebonden

bifolio)

144-153 25e zondag na Pinksteren Ordinarium (145r-159v) Gloria Credo [147r/v blanco, gelinieerd] Prefaties voor: Kerst Kerst Pinksteren Hemelvaart Heilige Geest Heilige Geest Apostelen Canon Te Igitur

144rb Christus preekt voor de menigte (gi. BG + opgewerkt?) 145ra Engel met banderol Gloria in exelsis Deo (gi. BG) 145rb Biddende deken, halffiguur (gi. BG) 148ra Christus met rijksappel, halffiguur (gi. KM) 148rb Maria in gebed, halffiguur (gi. KM) 149ra Opgestane Christus, halffiguur (gi. BG) 149va Duif van de heilige geest in vurige tongen (gi. BG) 150ra Duif van de heilige geest in vurige tongen (gi. BG) 150rb Priester in gebed, halffiguur (gi. BG) 151ra Petrus in gebed, halffiguur (gi. KM) 152v Kruisiging (bm. BM) 153ra Priester bij altaar met twee donoren (gi. BG+KM)

214-1

(157) +2

(157-158,

ongeb.

bifol.)

154-158 [157-158 Toegevoegd als vervanging voor originele bladen]

Page 303: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

307

228 159-166 Votiefmissen van Inwijding van de kerk tot aan de Dodenmis (159r-173r) Inwijding van de Kerk Votiefmis voor de Triniteit Votiefmis voor de Maagd Votiefmis voor de Maagd in advent

159ra Christus beveelt Zaccheus uit boom te komen (km. BG) 160ra Genadestoel (gi. BG? + KM?) 162ra Madonna en kind, halffiguren (gi. BG) 162va Annunciatie (gi. BG)

238 167-174 Dodenmis Eigen der heiligen (173r-218v) Andreas Nicolaas Lucia

168va Zielen in het vagevuur (km. BG+KM) 173rb Andreas (km. BG+KM) 174rb Nicolaas (km. BG) 174va Lucia (gi. BG+KM?)

248 175-182 Thomas Stefanus Johannes de Evangelist Onnozele kinderen Antonius abt Fabianus en Sebastiaan Agnes Vincentius Bekering van Paulus Purificatie van de Maagd

175ra Thomas (km. BG) 176ra Stefanus (km. BG) 177ra Johannes de Evangelist (km. BG) 177vb Kindermoord (km. BG) 179rb Anthonius (gi. BG) 180ra Fabianus en Sebastiaan (km. BG) 180vb Martelaarschap Agnes (km. BG) 181rb Vincentius (km. BG) 181vb Bekering van Paulus (km. BG) 183rb Presentatie in de tempel (km. BG)

258 183-190 Agatha Sint Peters’ Stoel

184rb Agatha, halffiguur (gi. BG) 185rb Petrus als paus (gi. BG)

Page 304: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

308

Matthias Gregorius Joris Marcus de evangelist

Philippus en Jacobus

Kruisverheffing

Vigilie Geboorte Johannes de Doper

185va Matthias (km. BG) 186ra Gregorius (gi. BG) 186vb Joris en de draak (gi. BG) 187ra Marcus in zijn studiekamer (gi. BG) 187vb Philippus en Jacobus de mindere (km. BG) 188vb Helena met het Ware Kruis (gi. BG) 190rb Verkondiging aan Zacharias (gi. BG)

268 191-198 Geboorte Johannes de Doper Vigilie feest van Petrus en Paulus Feest van Petrus en Paulus

Votiefmis voor Paulus

Maria Magdalena

Jacobus Maior Anna

191rb Geboorte en naamgeving van Johannes (km. BG) 192vb Petrus en Johannes genezen lamme (gi. BG+KM?) 193va Bevrijding van Petrus (km. BG) 194vb Martelaarschap van Paulus (km. BG) 196ra Maria Magdalena in Sainte-Baume (km. BG) 197vb Jacobus Maior (km. BG) 198ra Anna-te-drieën (gi. BG)

278 199-206 Laurentius

Hemelvaart Maria

Bartholomeus Onthoofding van Johannes

Geboorte Maria

Mattheus

200ra Laurentius staand op zijn vervolger (gi. BG) 201va Hemelvaart van Maria (km. BG) 202vb Bartholomeus (gi. BG) 203rb Onthoofding van Johannes de Doper (gi. BG) 204va Geboorte van Maria (gi. BG) 206va Mattheus aan lessenaar (gi. BG)

288 207-214 Mauritius Quatertemperdag: Woensdag in september

207ra Mauritius (gi. BG)

207vb Heilige (gi. BG)

Page 305: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

309

Michael [Ursula en] 11.000 Maagden Simon en Judas

212ra Michael vecht de draak (gi. BG) 214ra Ursula en de 11.000 maagden (gi. BG) 214va Simon en Judas, halffiguren (gi. BG)

298 215-222 Allerheiligen Cecilia Gemeenschappelijke der Heiligen (218v-223v) Een apostel Een martelaar Een belijder en bisschop Een belijder maar geen bisschop Maagdelijke martelaar

215vb Allerheiligen (gi. BG) 217vb Cecilia met valk (gi. BG) 218vb Petrus (gi. BG) 219rb Martelaar (gi. BG) 220vb Bisschop (gi. BG) 221vb Mannelijke heilige (gi. BG) 222vb Vrouwelijke heilige (gi. BG)

308 223-230 Capitula en Collecta van het hele jaar (224r-227v) Toegevoegde teksten (laat 15e eeuw) (228r-234r) Voor missen van Palmzondag, Vierde Zondag, de Besnijdenis, Octaaf van Driekoningen en Remigius en Hilarius, De eerste Zondag na Octaaf van Driekoningen, de Zaterdag na Aswoensdag, Zaterdag voor Palmzondag en goede Vrijdag.

314 231-234 [234v blanco, gelinieerd]

328 235-242 Toegevoegde teksten, Duitsland 235r-248v

Page 306: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

310

Sequens van geboorte van Christus

235ra Drie zingende clerici met een knielende leek (gi. DM)

338 243-250 [249r-250v blanco, gelinieerd]

Provenance Gemaakt voor een onbekende mannelijke opdrachtgever, afgebeeld in een roze mantel in de Te Igitur-initiaal (fol. 153ra); mogelijk aangepast en voltooid in opdracht van voor Eberhard von Greiffenklau (wapens op fols. 8r (gedragen door engelen), 152v. Mogelijk de man in het zwart in de Te Igitur-initiaal (fol. 153ra); eind vijftiende-eeuw in bezit van anonieme mannelijke opdrachtgever in Duitsland (Mainz(?), man in groene mantel die de communie ontvangt op fol. 124rb); sinds 1931: Baltimore, Walters Art Museum. Bibliografie De Ricci & Wilson 1935-1940, p. 776, no. 122; Byvanck 1937, p. 66, nr. 3; Byvanck 1940, pp. 36-37, figs. 18-19; Byvanck 1943, p. 28 figs. 19-20; Baltimore 1949, p.48, no. 128, pl. XLIX; Boström 1951, p. 158; Panofsky 1953 (Early Netherlandish painting), p. 102, nr. 4; Miner 1955, pp. 70-74, figs. v-ix; Amsterdam 1958, pp. 122-3, nr. 154, pl. 78-80; Hoogewerff 1961, pp. 33-34, 43-44, figs. 28-32; Delaissé 1968, pp. 24-25, figs. 28-34; Sterling 1971, pp. 9, 13 noot 51; Gorissen 1973, pp. 797, 802, 825, 828-829, 1174; Calkins 1979, pp. 34-39, 47, 55, figs. 26-33; Calkins 1983, p. 510; Utrecht / New York 1989 p. 110-112, nr. 35; Marrow 1991, pp. 58-59, figs. 18, 20, 23; Lacaze 1991, p. 257; Calkins 1991, pp. 325-335; Buck 2001, p. 65; Wüstefeld 2006, pp. 585-599; Korteweg 2009; pp. 45-73; Nijmegen 2009, pp. 202-203, cat. nr. 31; Bloem 2012a, p. 89 noot 31. Bronnen: Eigen autopsie; Aantekeningen Marrow; beschrijving op de internetpagina van The Walters Art Museum (http://www.thedigitalwalters.org/Data/WaltersManuscripts/html/W168/)

Page 307: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

311

Baltimore, Walters Art Museum, W. 188

AFBEELDINGEN: 89, 119-120, 239-246 Inhoud Getijdenboek in het Nederlands. Kalender volgens gebruik Utrecht. Victor Martelaer in rood op 10 oktober. Materiaal Perkament, 256 folia. Afmeting 143/144 x 102 (83 x 55) mm. Aantal kolommen en regels Tekst: 1 kolom, 14 rr. Kalender: 16 rr. Computistische tabellen: 22 rr. Gelinieerd in paarse inkt. Foliëring 3 foliëringen: rechterbovenhoek (onbetrouwbaar), rechterbenedenhoek en in de links direct onder de bladspiegel. Alle foliëringen modern. Katernsignaturen op enkele plekken aanwezig: fols. 168r (diiij), 199r (hiij), 205r (ii), 207 (iiij), 229r (mi), 231 (miij). Taal Nederlands, enkele rubrieken in het Latijn. Datering ca. 1425-1430. De computistische tabellen (fols. 1r-3v) mogelijk toegevoegd rond ca. 1435. Lokalisatie Utrecht. Band Modern rood fluweel. Ingebonden door Léon Gruel ( Gruel and Engelmann no. 94, aangekocht 1903). Vergulde snede. Klavieren. Conditie Bijgesneden, weinig verluchting verloren gegaan. Gehistorieerde initiaal met Michaël (fol. 141r) is beschadigd. Inhoud Computistische tabellen voor 1435-1516, Kalender (volledig gevuld) voor gebruik Utrecht, Mariagetijden, Getijden van de Heilige Geest, Korte Kruisgetijden, Boetepsalmen, Litanie, Dodenofficie. Schriftsoort Littera Textualis Kopiist 2 schrijfhanden. Kalender en de tekst door één hand geschreven. Computistische tabellen mogelijk iets later door een tweede hand. Penwerk Utrechts penwerk in de ‘Krul’-stijl. Op fol. 4r (Januari) afwijkend penwerk met J-lijst en gekromde driespits-bladeren. Eenregelige lombarden uitsluitend uitgevoerd in blauw zonder penwerk. Geschilderde randdecoratie Utrechtse ‘bonte-stijl’-randen op bladen met gehistorieerde initialen (fols. 16r, 31v, 47r, 53r, 59r, 65r, 71r, 81v, 89r, 96r, 100r, 104r, 108r, 112r, 117v, 122r, 141r, 175r). Champie-initialen met geschilderde staaf en Utrechtse takjes: fols. 125v, 128v, 131r, 133v, 136r, 138r, 248v. Verluchting 18 gehistorieerde initialen.

Page 308: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

312

Verluchter Meester van Baltimore 188. Ontbrekende of toegevoegde verluchting Een afdruk van een eventuele voormalige kim na fol. 96 en snijmarkeringen in de vouw na fol. 174, lijkt te duiden op verwijderde ingevoegde miniaturen voor fols. 89 en 175. De gehistorieerde initialen vormen echter een volledig en standaard decoratieprogramma.

Inhoudelijke tabel

Katern Folia Tekstuele inhoud Decoratie 14-1 (1) 1-3 Computistische tabellen

voor 1435-1516 (1r-3r)

[3v blanco, gelinieerd voor tabel ]

26 4-9 Kalender (gevuld) voor Utrecht in rood en zwart (4r-15v)

36 10-1548 16-23 Mariagetijden (16r-88r)

metten 16r Judaskus (gi) 58 24-31

lauden 31v Bespotting van Christus (gi)

68 32-3978 40-47

priem 47r Christus voor Pilatus (gi) 88 48-55

terts 53r Geseling van Christus (gi) 98 56-63

sext 59r Kruisdraging (gi) 108 64-71

noon vespers

65r Kruisiging (gi) 71r Kruisafname (gi)

118 72-79128+1 (88,

tekstp.)80-88

completen 81v Graflegging (gi)

Page 309: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

313

[88v blanco, gelinieerd] 138 89-96 Getijden van de Heilige

Geest (89r-121v) metten priem

89r Triniteit (gi) 96v Visitatie (gi)

148 97-104 terts sext

100r Geboorte (gi) 104r Verkondiging aan de herders (gi)

158 105-112 noon vespers

108r Aanbidding der koningen 112r Vlucht naar Egypte (gi)

168 113-120 completen

117v Presentatie in de tempel (gi)

178 121-128 Korte Kruisgetijden (122-140v) metten

122r Christus in het voorgeborchte (gi)

188 129-136 194 137-140 208 141-148 Boetepsalmen en Litanie

(141-174v) 141r Michaël (gi)

218 149-156 228 157-164 238 165-172 248 173-180

Dodenofficie (175r-256v) 175r Vagevuur (gi)

258 181-188 268 189-196 278 197-204 288 205-212 298 213-220 308 221-228 318 229-236 328 237-244 338 245-252

Page 310: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

314

Dodenofficie: Dese navolghende lessen mitten responsorien houtmen buten besloten tiden (248v-256v)

344 253-256 Provenance Gemaakt voor anonieme opdrachtgevers in tweede kwart vijftiende eeuw; Melchior Parsoens (signatuur in de marge op fol. 4r); Gruel en Engelmann, collection no. 94, Parijs; Henry Walters, Baltimore, gekocht van Gruel en Engelmann, Parijs, 9 Juni, 1903. Bibliografie De Ricci & Wilson 1935, p. 791, nr. 216; Byvanck 1940, p. 36, fig. 17; Byvanck 1943, pp. 27-28, figs. 19-22; Baltimore 1949, p. 46, nr. 122; Boström 1951, p. 162, no. 1; Miner 1955, pp. 70-74, figs. 11; Diringer 1967, p. 448, pl. 7-31b; Gorissen 1973 (passim); Boot 1985, pp. 272-274; Wieck 1988, p. 220, nr. 108, fig. 50; Bloem 2014b, pp. 113-120, figs. 1 (1:a-g). Bronnen: Eigen autopsie; aantekeningen Marrow; beschrijving website Walters Art Museum (http://www.thedigitalwalters.org/Data/WaltersManuscripts/html/W188/description.html)

Page 311: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

315

Berlijn, Staatsbibliothek zu Berlin - Preussischer Kulturbesitz, Germ. Fol. 1612

AFBEELDINGEN: 66-67, 208 Inhoud Middelnederlandse Epistel- en evangeliepreken (Een nuttelijc boec den kerstenen menschen) Materiaal Perkament, ii (originele schutbladen, fols. 1-2) + 323 (fols. 3-325) folia. Afmeting 289 x 209 (ca. 194/200 x 135/137) mm Aantal kolommen en regels Tekst: 2 kolom (16 mm tussenruimte), 34 rr. Gelinieerd in bruine inkt. Foliëring moderne foliering in de rechter bovenhoek Taal Nederlands, sterk Duits gekleurd. Volgens Utrecht / New York 1989 (p. 138) staat de taal dichter bij Middelnederduits dan bij oostelijk Middelnederlands. Datering ca. 1430-1440 Lokalisatie Duitse grens / Oostelijke Nederlanden. Conditie Sterke verkleuring van het perkament in de randdecoratie op fol. 9r. Inhoud Pater Noster, Ave Maria, het Credo, Epistellezing van Advent, Middelnederlandse Epistel- en Evangeliepreken (‘Een nuttelijc boec den kerstenen menschen’) Schriftsoort Littera hybrida Penwerk Utrechts penwerk in de ‘Krul’-stijl Geschilderde randdecoratie Geschilderde staaf met Utrechtse randdecoratie in de ‘bonte-stijl’ in vier marges en Utrechtse takjes tussen de kolommen op bladen met gehistorieerde initialen (fols. 3r en 9r); Utrechtse takjes met kaardenbollen en gouden driehoekjes met wimperhaartjes aan de kolomminiaturen. Verluchting 2 gehistorieerde initialen; 62 kolomminiaturen. Verluchter Een Zwolle-meester en de Alexander Meester (tekenaar) uit de Haagse Historiebijbel. Inhoudelijke tabel Verluchters ZM = Zwolle-meester AM = Alexander Meester (tekenaar) uit de Haagse Historiebijbel

Katern Folia Tekstuele inhoud Decoratie ii2 1-2 Schutbladen. Gelinieerd.

Onbeschreven op een eigendomskenmerk na (1r)

Page 312: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

316

18 3-10 Voorwerk: Pater Noster, Ave Maria, het Credo en een Epistellezing van Advent (3r-15r) Pater Noster

Epistel les voor I Advent, van Romeinen 13

3ra God met donor en banderol: Miserere mei deus (gi. ZM) 9ra Paulus geeft brief aan bode (gi. ZM)

28 11-18Geglosseerd psalter en Epistel- en evangeliepreken volgens het liturgisch jaar (15v-325v) 15vb Annunciatie (km. AM)

18vb Laatste Oordeel (km. AM) 38 19-26 24ra Twee discipelen van Johannes

de Doper voor Christus (links) en teruggekeerd naar Johannes in de gevangenis (rechts) (km. AM)

48 27-34 27vb Johannes de Doper adresseert de priesters en Levieten (km. AM)

58 35-42 36vb Aanbidding door de herders (km. AM)

68 43-50 45vb Johannes op Patmos (km. AM) 78 51-5888 59-66 61vb Besnijdenis (km. AM)

65rb Aanbidding door de koningen (km. AM)

98 67-74 68va Presentatie in de tempel (km. AM) 72va Heilige Familie aan het werk (km. AM)

108 75-82 76ra Christus tussen de schriftgeleerden (km. AM) 80ra Wonder in Cana (km. AM) 82va Christus geneest de leproos (km. AM)

118 83-90 83rb Christus doet de storm afnemen (km. AM) 85ra Christus vertelt de parabel van de zaaier (km. AM)

Page 313: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

317

87va Parabel van de arbeiders in de wijngaard (km. AM)

128 91-98 92rb Christus vertelt de parabel van het mosterdzaad (km. AM) 96vb Christus heelt de blinde man in Jericho (km. AM)

138 99-106 99va Verzoekingen van Christus (km. AM) 106vb Genezing van de dochter van de Kanaanitische (km. AM)

148 107-114 110va Duiveluitdrijving van de stomme man (km. AM)

158 115-122 116rb Wonder van de broden en de vissen (km. AM) 122ra Joden verzamelen stenen om naar Christus te gooien (km. AM)

168-1 (voor

123) 123-129 [tekstpagina ontbreekt]

125va Intocht in Jeruzalem (km. AM)

178 130-137188 138-145 145rbWederopstanding en de

Maria’s bij het graf (km. AM) 198 146-153 149rb Ongelovige Thomas (km.

AM) 151rb Christus als de goede herder beschermt zijn schapen tegen de wolf (km. AM)

208 154-161 158ra Hemelvaart (km. AM) 161ra Pinksteren (km. AM)

218-1 (na 167) 162-168 164rb Bisschop in processie bidt tot God uit naam van Christus (Johannes 16:23) (km. AM)

228 169-176 169va Christus leert het ‘Onze Vader’ aan de Apostelen (km. AM) 174rb Christus preekt dat de berg zal worden verplaatst en in zee wordt geworpen (km. AM)

238 177-184 177va Christus verschijnt aan de apostelen en beveelt hen te gaan en het Evangelie te verkondigen (km. AM)

Page 314: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

318

180vb Christus preekt voor de apostelen voordat hij hen verlaat (km. AM) 184va Dialoog van Christus met de apostelen na het Laatste Avondmaal (km. AM)

248 -1 (na

191)185-191 187rb Dialoog van Christus met

Nicodemus (km. AM)

[blad ontbreekt met daarop wellicht een miniatuur van de Rijke man en de arme Lazarus]

258 192-199 197ra Christus zorgt dat een rijke man eten aan de armen geeft (km. AM)

268 200-207 201va Christus ontvangt de tollenaars en de zondaars (Lucas 15:1) (km. AM) 202vb De preek van Christus nadat hij de 12 apostelen kiest (Lukas 6) (km. AM) 205vb Christus preekt vanaf het schip van Simon Petrusm en in de achtergrond de miraculeuze visvangst (km. AM)

278 208-215 208vb Christus preekt op de berg (km. AM) 213va Wonderbaarlijke spijsvermenigvuldiging (km. AM)

288 216-223 218vb Christus preekt op de berg (deel III) (km. AM)

298 224-231 224rb Parabel van de onrechtvaardige rentmeester (km. AM) 230rb Verdrijving van de geldwisselaars uit de tempel (km. AM)

308 232-239 234vb Parabel van de Farizeeër en de tollenaar(km. AM) 239rb Christus heelt de blind en doofstomme (km. AM)

Page 315: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

319

318 240-247 245ra Christus en de wetgeleerde (km. AM)

328 248-255 251vb Christus heelt de leprozen (km. AM) 255va Christus preekt op de berg (deel II) (km. AM)

338 256-263 259vb Opwekking van de zoon van de weduwe van Naïm (km. AM) 263rb Christus heelt de man met de verschrompelde hand op Sabbat voor de Farizeeën en schriftgeleerden (km. AM)

348 264-271 266va Christus verbaast de Farizeeën over zijn onderricht van de wet (Matt 22:34) (km. AM) 271ra Christus heelt twee bezeten mannen in Gerasa (km. AM)

358 272-279 276ra Christus preekt van de parabel van het huwelijk van de zoon van de koning (km. AM)

368 280-287 280rb Christus heelt de zoon van de heerser van Capharnaum (km. AM) 286ra Parabel van de onbarmhartige dienaar (km. AM)

378 288-295 290va Christus en de belasting aan de keizer (km. AM) 294ra Jaïrus verzoekt Christus (links) en Christus geneest de dochter van Jaïrus (rechts) (km. AM)

388 296-303 299va Christus preekt op de berg ( De (km. AM)

398 304-311 307va Parabel van de wijze en de dwaze maagden (km. AM) 310rb Annunciatie (km. AM)

408 312-319418-2 (na 325) 320-325

Provenance Gemaakt voor de mannelijke leek (Heinrijc Hoep?) in de gehistorieerde initiaal op fol. 3r (draagt banderol met Miserere mei deus); Voor 1466 Heinrijc Hoep (notitie fol. 1r); een kledingmaker (naam gewist), wonende in de langenustrate (de Lange Nieuwstraat in Utrecht) kocht het boek van

Page 316: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

320

de nabestaanden van Heinrijc Hoep; van 1967-1992: Berlijn, Deutsche Staatsbibliothek DDR; Berlijn, Staatsbibliothek zu Berlin - Preussischer Kulturbesitz.

Bibliografie Zieleman 1978, p. 60, 64, 82 en noot 41; Lülfing & Teitge 1981, p. 190, fig; Teitge & Stelzer 1986, p. 74, fig. 21; Utrecht / New York 1989, cat. nr. 40; Schauder 1991, p. 145.

Bronnen: Aantekeningen James Marrow; Utrecht / New York 1989, cat. nr. 40.

Page 317: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

321

Bressanone, Seminario maggiore di Bressanone, ms. C. 20

AFBEELDINGEN: 42, 112-113, 145, 220, 230

Inhoud Missaal (kalender ontbreekt) Materiaal Perkament, 203 folia. Afmeting 317/320 x 233 (222 x 151) mm Aantal kolommen en regels Tekst: 2 kolommen (21 mm tussenruimte), 22 rr (fols. 3-84 en 125-182); 26 rr (fols. 85-94 en 121-123); 16 rr (95-120). Gelinieerd in zwarte inkt. Foliëring Oorspronkelijke foliering in Romeinse cijfers in zwarte inkt: I-LXXXII (fols. 3r-84r), LXXXIII-CLX (fols. 125r-197r). Moderne foliering in Arabische cijfers onderaan in het midden. Taal Latijn Datering ca. 1425-1426 Lokalisatie Noordelijke Nederlanden, Utrecht Band Houten platten in versleten leer gebonden, overtrokken door versleten rood fluweel; Beslag en klampen ontbreken; goudsnede; klavieren Conditie Niet bijgesneden. In perfecte staat. Inhoud Tijdeigen (deel 1, van de Vigilie van Kerstmis tot Driekoningen), Mariafeesten, Feesten van Johannes de Doper, Missen voor Martinus, Gemeenschappelijke der Heiligen, votiefmissen, gebeden, gebeden ter voorbereiding van de mis, Ordinarium, votiefmissen (vervolg), Tijdeigen (deel 2) van Pasen tot aan de Kruisverheffing, Sequensen, Sequitur modus observandus in sessionibus conciliorum generalium petractatus et observatus in concilio Constantiense [toegevoegd], 2 Latijnse gebeden voor het Offertorium van de mis [toegevoegd]. Schriftsoort Littera Textualis Kopiist Minstens drie schrijfhanden. Het grootste deel van het missaal voor dezelfde hand, ondanks verschil in formaat en zorgvuldigheid van het schrift; fols. 122r-123v van een andere hand (tevens ander penwerk, afkomstig van kopiist?); vanaf fol. 198r derde hand. Penwerk Utrechts penwerk in de ‘Bulten-en-lange-lijnen’-stijl; onbenoemd vroeg Utrechts (fols. 122r-123v). Utrechtse littera duplex initialen met J-lijst (3-4 rr, fols. 2v, 4v, 6r, 16v, 21r, 22v, 28r, 30r, 31v, 42r, 45v, 46r, 52v, 57v, 58r, 59v, 61v, 63v, 64v.. etc.) Geschilderde randdecoratie Geschilderde staaf met randdecoratie in de Utrechtse ‘bonte-stijl’ in 1-3 marges op bladen met gehistorieerde initialen (fols. 8r, 11r, 13r, 37r, 54r,

Page 318: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

322

95v, 108r, 169r, 172r); Gehistorieerde initialen met decoratie in de Utrechtse ‘bonte-stijl’ of Utrechtse takjes aan de punten van het initiaalveld, zonder geschilderde staaf (fols. 14v, 42v, 49v, 125r, 173v, 175v, 177r). Champie-initialen (4rr) met Utrechtse takjes (fols. 26r, 32v, 33v, 35r, 38v, Verluchting 1 bladgrote miniatuur, 16 gehistorieerde initialen. Verluchter Bressanone-meester en de Meester van de Bressanone Canonplaat.

Inhoudelijke tabel

Verluchters BM = Bressanone-meester (Zwedermeester) BC = Meester van de Bressanone Canonplaat

Katern + sign.

Folia Tekstuele inhoud Decoratie

a6-3

(bladen

2,3,4)

1-2 blad 1: dekblad

18, a 3-10 Tijdeigen (deel 1) van de Vigilie van Kerstmis tot Driekoningen (3ra-

Vigilie voor geboorte Christus (3ra)

In primo galli cantu (4va) In crepuscolo (6rb) In die sancto (8rb)

Besnijdenis (10va)

8rb Geboorte van Christus (gi. BM)

28, b 11-18 Driekoningen (11ra)

Mariafeesten (13r-24rb) Purificatie van de Maagd (13ra)

Annunciatie (14vb)

Verwekking van Maria (16va) Geboorte Maria (18va)

11ra Aanbidding van Koningen (gi. BM)

13ra Presentatie in tempel (gi. BM) 14vb Annunciatie (gi. BM)

Page 319: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

323

Adrianus (18vb) 38, c 19-26 Vistatie (19ra)

Processus en Martinianus (19rb) Vigilie van Maria Hemelvaart (21rb) Eusebius en Werenfridus (21va) Maria Hemelvaart (22va) Octaaf Maria Hemelvaart (24rb) Timotheus en Symphorianus (24rb) Feesten Johannes de Doper (24va-30ra) Vigilie geboorte Johannes de Doper (24va) Geboorte Johannes de Doper (26rb)

48, d 27-34 Onthoofding van Johannes de Doper (28ra) Missen voor Martinus (30ra-32vb) Translatie Martinus (30ra, vooral in Utrecht gevierd) Vigilie Martinus (31va) Martinus (32vb) Menas van Egypte (32vb) Aanwijzing ter nagedachtenis aan Adrianus (33va) Maria Magdalena (33va)

58, e 35-42 Agnes (35rb) Gemeenschappelijke der heiligen (37rb-61va) Vigilie van een apostel (37rb) Apostelen (38vb) Evangelisten (38vb)

37rb Andreas (gi. BM)

Page 320: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

324

Meerdere apostelen (42rb) Eén martelaar (42va) 42va Steniging van

Stefanus (gi. BM) 68, f 43-50

Een Martelaar en priester (45vb) Martelaren (46ra) Eén belijder (49va)

Vigilie Martinus (51ra) Vigilie Martinus (52ra) Translatie hoofd Martinus (52r b)

49va Zittende bisschop (Martinus?, gi. BM)

78, g 51-58 Een belijder maar geen priester (52vb) Meerdere belijders (53ra) Een Maagd (54rb)

De dag voor feestdag van Agnes (54vb) Een Maagd en martelaar (57va) Vigilie Allerheiligen (58rb)

54rb Drie Maagden: Agnes, Barbara, onbekend (gi. BM)

88, h 59-66 Allerheiligen (59vb) Cesarius (60ra) Allerzielen (61va)

Votiefmissen (63v-84v) oa. voor de Heilige Geest (63vb); het Heilig Kruis (64vb); Maria (65vb); voor vrede (70vb); voor de zieken (73rb); tegen de heidenen (73vb) etc.

910, i 67-76 108, k 77-84

[84v blanco, gelinieerd] 118+2 (85,

94)85-94 Gebeden (85ra-90va)

Gebed van Ambrosius, voor aanvang van de mis (88ra)

Page 321: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

325

Gebed van Augustinus naar de mis (88rb) [Rubriek ontbreekt] Inc: O dulcissime et misericordissime Domine Ihesu Christe (89ra) Gebed na de mis (89va) Gebeden ter voorbereiding van de mis (91ra-94v) Wassen van de handen; aan de amict; aan de albe; aan de cingel; aan de zona; aan de stola; aan de manipel; aan het kazuifel (91ra-94rb) De gang naar het altaar (94rb) Kussen van het kruis; Kussen van het evangelie; Begin van de mis; zegenen van de wierook; zegenen van de wierook voor het evangelie; zegenen van de diakenen; Lezen van het evangelie; na het evangelie; ontvangen van het offer; wassen van de handen (94v)

128, b 95-102 Ordinarium (95ra-121v) Tunc ponat calicem et inclinando dicat hane orationem Gebed: Orate pro me peccatore, fratres en sorores (97ra) Praefationes (97rb-106va)

95vb Genadestoel (gi. BC)

138, c 103-110 Gebed: Domine Ihesu Christe, fili Dei vivi, adiuva infirmitatem meam (106va) Gebed: Adoramus te, Christe, et benedicimus tibi (106vb) Canon

107v Kruisiging (bl. min. BC)

Page 322: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

326

Te igitur (108ra) 108ra Priester bij Altaar (gi. BC)

148, d 111-118 Misgebeden (114r-120v)

156, e 119-124 Gloria (121ra) Credo (121ra) Votiefmissen (vervolg) (122r-124v, andere kopiist, afwijkend penwerk) Mis voor de Zonden (122r) Mis voor afwenden van de dood (122v-123v) [124r/v blanco, gelinieerd]

168, a 125-132 Tijdeigen (deel 2) van Pasen tot aan de Kruisverheffing (125ra-182v) Palmzondag (125ra)

125ra Intocht in Jeruzalem (gi. BM)

178, b 133-140 188, c 141-148 198, d 149-156

Het laatste Avondmaal (153rb)

208, e 157-164 Goede Vrijdag (157r)

214, f 165-168 [168vb grotendeels blanco, gelinieerd]

228, A 169-176 Pasen (169ra) Eerste zondag na Pasen (170rb) Hemelvaart (172ra) Pinksteren (173vb)

169ra Wederopstanding (gi. BM) 172ra Hemelvaart (gi. BM) 173vb Pinksteren (gi. BM)

Page 323: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

327

Triniteit (175vb) 175vb Triniteit met engelen (gi. BM)

236, b 177-182 Heilig sacrament (177rb) Ontdekking van het heilig Kruis (178vb) Kruisverheffing (181ra) Cornelius en Cyprianus (181rb) [182v, blanco, gelinieerd]

177rb Knielende bisschop voor altaar (gi. BM)

248 183-190 Sequensen (183ra-198ra) Pasen (183ra) Zondag voor Hemelvaart (184ra) Hemelvaart (184va) Heilige Geest (185ra) Triniteit (185vb) Heilig Sacrament (186rb) Kruisverheffing (187rb) Geboorte Maria (188ra) Aan Maria: Ave Maria gratia plena (188rb) Geboorte Christus in gallicantu (188vb) In de ochtend (25 december) en bij de Besnijdenis (189rb) Driekoningen (190rb) Purificatie van de Maagd (190vb)

258 191-198 Visitatie (191va) Aan Maria: Ave, praeclara maris stella (191vb) Geboorte Johannes de Doper (192va) Onthoofding Johannes de Doper (193ra) Translatie Martinus (193vb) Sterfdag van Martinus (194rb) Maria Magdalena (195ra)

Page 324: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

328

Agnes (195va) Apostelen (196ra) Een enkele martelaar (196va) Een enkele belijder (196vb) Allerheiligen (197va) [toegevoegd] Inwijding van de kerk (198ra/v)

266-2 (na

202)199-202 [toegevoegd] Sequitur modus

observandus in sessionibus conciliorum generalium petractatus et observatus in concilio Constantiense (1414-1418) (199r/v)

[200r-202v blanco] 272 203 2 Latijnse gebeden voor het

Offertorium van de mis: Acceptabile sit sacrificium istud Deo; tibi Domino creatori meo offero hostiam hanc... en Offerimus tibi, Domine, calicem salutarem et deprecamus clementiam tuam. (203r)

Notitie over de bezitter in contemporain schrift Duits en in een versie uit 1845 (203v)

laatste blad: dekblad

Provenance Vervaardigd voor bisschop Zweder van Culemborg, bisschop van Utrecht van 1425-1433 († 1433); Ludwig von Teck († 1439. Zijn bezit blijkt uit een eigendomsnotitie op fol. 203v); Ulrich von (Hohen-Regburg); Bressanone, Seminario maggiore di Bressanone

Bibliografie Hermann 1905, Band 1, p. 22-24, pl. II. (13r en 107v); Byvanck & Hoogewerff 1922-1925, inleiding p. XXI; De Wit 1926, pp 122-124; De Wit 1927, pp. 26-32, 71; De Wit 1928a, pp.

Page 325: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

329

154-157, fig. 1-4; De Wit 1928b, pp. 272-277; Byvanck 1930, p. 128; Hoogewerff 1936-1947; pp. 430-438, fig. 220-225; Byvanck 1937, pp. 47, 53-54, 122; Byvanck 1943, p. 27-28; Amsterdam 1958, p. 121, nr. 151; Hoogewerff 1961, pp. 29-32, nr. 12; Finke 1963, p. 41; Finke 1964, pp. 14-62; Brussel 1971, p. 20-31, nr. 14; Gorissen 1973, pp. 802, 825; Panofsky 1953, pp. 90-102; Pächt & Jenni 1975, p. 22; Calkins 1979, p. 28, noot 30; Limentani Virdis 1981, p. 35-39, nr. 3, fig. 4-7, pl. I en II; Van der Horst 1984, p. 255; Utrecht / New York 1989, pp. 12, 98, 104, 106; Scheiber 1992; Gerritsen-Geywitz 2003, p. 114; Dückers 2009a, pp. 149-189; Bloem 2012a, pp. 73-76, noot 17, fig. 5; Bloem 2014a. Bronnen Eigen autopsie; Scheiber 1992.

Page 326: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

330

Cambridge, Fitzwilliam Museum, 1-1960

AFBEELDING: 66-72 Inhoud Bladgrote miniatuur van de Inwijding van de tempel door Salomon. Enkelblad uitgesneden uit het Egmond Brevier (zie: New York, The Morgan Library & Museum, ms. 87). Materiaal Perkament, 1 folio (fragment). Cambridge 1-1960 was oorspronkelijk geplaatst in het Egmond Brevier voor fol. 319. Het enkelblad was ingevoegd. Afmeting 210x143 (168x112) mm (op slordige wijze bijgesneden). Aantal kolommen en regels Tekst: 2 kolom, 36 rr. Gelinieerd in bruine inkt. Foliëring Oorspronkelijke rode foliering in Romeinse cijfers afgesneden. Naast de miniatuur op de versozijde staat in modern potlood het cijfer ‘18’ geschreven. Dit getal hoort bij de nummering van de miniaturen in het Egmond Brevier. Deze nummering is aangebracht voordat het blad uit het brevier werd gesneden, voor 1902. Taal Latijn Datering ca. 1435-1440 Lokalisatie Noordelijke Nederlanden, Utrecht. Conditie bijgesneden waardoor er randdecoratie verloren is gegaan. Verf op meerdere plekken beschadigd. Inhoud Op recto: 25e Zondag na de Octaaf van Pinksteren (Zondag voor Advent). Incompleet begin met // terra promissionis introduci nos posse. Eindigt met de lezing over het Voeden van vijfduizend mensen door Christus (Accepit ergo Jhesus panes et cum gracias egisset distribuit discumbentibus). Profeten in de rand dragen banderollen met de teksten Discubuere en Collegerunt. Op verso: bladgrote miniatuur met de Inwijding van de tempel door Salomon (160 x 99 mm). Profeten in de rand dragen banderollen met de tekst Hec est domus en Templum domini. Schriftsoort Littera textualis Geschilderde randdecoratie ‘Rinceaux met acanthusblad’-rand in drie marges. In de buitenmarge twee profeten (eerste type, zie casus 6) met banderollen. Verluchting 1 bladgrote miniatuur op de versozijde. Verluchter Bressanone-meester en de Profetenmeester Provenance

Page 327: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

331

Op een onbekend moment voor 1902 uit het Egmond Brevier gesneden. Zie catalogusbeschrijving van het brevier. Specifiek dit blad: in bezit van R.E. Maycock; Aangekocht door Francis Wormald op de veiling van de Maycock-collectie op Sotheby’s, London, 2 Feb. 1960, lot 247; door Wormald geschonken aan het Fitzwilliam in 1960. Bibliografie Finke 1963, pp. 41, 60-61, fig. 9; Keller 1969, p. 30; Wormald & Giles 1982, II, pp. 528-529, fig. 62; Utrecht / New York 1989, p. 113; Nijmegen 2009, p. 216, cat. nr. 38c voor reproductie en cat. 38d voor de bijbehorende informatie (reproductie verwisseld met de uitgesneden miniatuur in Londen, British Library); Morgan & Panayotova 2009, I, cat. nr. 16; Bloem 2012a. Bronnen Eigen autopsie; internetpagina Fitwilliam Museum.

Page 328: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

332

AFBEELDINGEN: 49, 80, 98, 105, 114, 137-138, 150, 202-203, 207, 209-210, 296-298, 301-303, 305-315, 335

Inhoud Vulgaat in 3 delen, eindigend met de Interpretationes ebraicorum nominum

Materiaal Perkament, i + 533 + ii, 574 en 462 folia. Afmeting 220 x 165 (132-134 x 94-96) mm Aantal kolommen en regels Tekst: 2 kolommen (12 mm tussenruimte), 29 rr. Gelinieerd in roze en paarse inkt. Foliëring moderne foliëring in potlood in de rechter bovenhoek Taal Latijn Datering ca. 1420-1430 Lokalisatie Noordelijke Nederlanden. Schrift en verluchting van de Lochorstmeesters: Utrecht? Penwerk en verluchting van de Zwedermeesters: Utrecht. Band Tot aan 1978: oorspronkelijke 15e eeuwse kalfslederen banden. Sinds 1987: Modern rood morocco leer over eiken platten met chemise van geitenhuid vastgemaakt aan iedere band met vijf metalen knobbels (sommigen modern). Stuk van de oude band ingeplakt op het laatste schutblad van Deel 2, samen met een notitie. Aan de zijkanten van ieder boek engelen met het wapen van Lochorst. Conditie De drie delen in perfecte staat, niet bijgesneden.

Inhoud Deel 1: Inhoudsopgave deel 1, proloog op de gehele Bijbel, Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri, Deuteronomium, Jozua, Rechters, Ruth, I-IV Koningen, I-II Kronieken. Deel 2: Inhoudsopgave deel 2, Ezra, Nehemia, III Ezra, Spreuken, Prediker, Hooglied, Wijsheid, Sirach, Job, Tobit, Esther, Judith, Jesaja, Jeremia, Baruch, Ezechiël, Daniël, Hosea, Joël, Amos, Obadja, Jonas, Micheas, Nahum, Habakuk, Sefanja, Haggai, Zacharia, Maleachi, psalterium. Deel 3: Inhoudsopgave deel 3, I-II Makkabeeën, [Nieuwe Testament] Mattheus, Marcus, Lukas, Johannes, Handelingen, Openbaring van Johannes, Jakobus, I-II Petrus, I-III Johannes, Judas, Romeinen, I-II Korintiërs, Galaten, Efeziërs, Filippenzen, Kolossenzen, Tessalonicenzen, I-II Timoteüs, Titus, Filemon, Hebreeën, Interpretationes ebraicorum nominum. Schriftsoort Littera textualis Kopiist meerdere schrijfhanden.

Page 329: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

333

Penwerk Utrechts penwerk in de ‘Bulten-en-lange-lijnen’-stijl (psalmen, deel 2, fols. 497ra-574v) en de ‘Krul’-stijl (de rest van de bijbel). Geschilderde randdecoratie Stugge stengels met leverbloemblaadjes, veelal vanuit een geschilderde staaf, gecombineerd met dunne spiralende penranken met fijne driedelige blaadjes en takjes met dwarsstreepjes (uitsluitend bij Lochorstmeesters. Deel 1: fols. 2r, 9v, 13r, 72v (alleen rondom miniatuur), 73r, 153v, 156r, 205r, 248r, 276v, 306r. Deel 2: fols 180r, 191r, 191v, 205r. Deel 3: fols. 67r, 67v); Stugge stengels met gekrulde roze/blauwe/groene acanthusbladeren in 3-2 marges, doorgaans rondom een gouden staaf langs de bladspiegel of zonder gouden staaf met drie gouden balletjes tussen de stengels (uitsluitend bij Lochorstmeesters. Deel 1: fols. 201r, 311v, 314r. Deel II: fols. 153v, 180v, 191v, 205v. Deel III, fols. 101r, 101v, 122v, 159v, 160v, 188r, 189r, 225v, 242v, 243r); Grote acanthusblad-rand (voor omschrijving zie hoofdstuk 4. Deel 1: fols. 354r, 387r, 425v); Utrechtse ‘bonte-stijl’-rand in de ondermarge rondom een dunne gouden staaf, veelal ontsproten vanuit een dikkere geschilderde staaf, met Utrechtse takjes rondom de miniaturen: Deel 1: fols. 460r, 461r, 462r, 493r. Deel 2: fols. 2v, 3v, 15r, 31v, 76v, 152r, 497r, 508r, 515r, 521v, 522r, 529r, 528r, 546r, 547r, 555r. Deel 3: fols. 5r, 360v, 370r, 412r, 452r). Losse-blauw-roze-acanthusblad, met Utrechtse takjes rondom de miniaturen (voor omschrijving zie hoofdstuk 4. Deel 2: fols. 52r, 85r, 90v, 108r, 220r, 278v, 345r, 415r, 416v, 441r, 449v, 453r, 460r, 462r, 464v, 469v, 470r, 473v, 476v, 477r, 479v, 482v, 492v. Deel 3: fols. 247r, 250v, 253r, 256v, 257r, 258r, 259r, 273v, 274r, 286v, 296v, 297r, 301v, 306r, 309r, 309v, 312v, 317r, 317v, 321r, 323v, 325r, 326v). Verluchting 72 kolomminiaturen en 64 gehistorieerde initialen (verdeling: Lochorstmeesters 21 kolomminiaturen en 18 gehistorieerde initialen. Zwedermeesters: 51 kolomminiaturen en 46 gehistorieerde initialen) Verluchter Lochorstmeesters (twee tot drie niet nader te specificeren handen) en drie Zwedermeesters: Bressanone-meester, een Zwolle-meester en de Koningenmeester van de Lochorst Bijbel (toeschrijvingen in inhoudelijke tabel) Inhoudelijke tabel Verluchters: LM = Lochorstmeesters BM = Bressanone-meester ZW = Zwolle-meester KM = Koningenmeester van de Lochorst Bijbel ZM = Zwedermeester. Verdere specificering niet mogelijk.

Page 330: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

334

Deel 1 Katern Folia Tekstuele inhoud Decoratie a4 -1 (bl. 3) i–1

Inhoudsopgave deel 1 (1v)

110 2-11 Proloog op de gehele Bijbel Proloog Genesis

2ra Hiëronymus achter zijn lessenaar (km. LM (+ ZM?) 9va Hiëronymus als kardinaal aan een lessenaar (km. LM)

210 12-21 Genesis

12vb Mozes met God onder een baldakijn (km. LM) 13r Christus met scheppingsscènes in de rand (gi. LM)

310 22-31 410 32-41 510 42-51 610 52-61 710 62-71 810 72-81

Exodus

72vb God leidt Israëlieten uit Egypte (km. LM + BM)

910 82-91 1010 92-101 1110 102-111 1210 112-121

Leviticus 121vb Offerande (km. LM + BM)

1310 122-131 122ra gedecoreerde initiaal met eenhoorn (LM)

1410 132-141 1510 142-151 1610 152-161

Numeri 156ra Mozes op Sinaï (km. LM + BM)

1710 162-171 1810 172-181

Page 331: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

335

1910 182-191 2010 192-201

Capitula Deuteronomium

201ra Mozes zittend (gi. LM)

2110 202-211 Deuteronomium

205ra Jozua steekt de Jordaan over (km. LM)

2210 212-221 2310 222-231 2410 232-241 2510 242-251

Jozua 248ra God verschijnt aan Jozua en 3 andere mannen (km. LM)

2610 252-261 2710 262-271 2810 272-281

Rechters 276va Sterfbed van Gideon (km. LM)

2910 282-291 3010 292-301 3110 302-309

Ruth 306ra Elimelech met zijn vrouw en kinderen op reis (km. LM + BM)

3210 310-319 Proloog op I Koningen I Koningen

311va Hiëronymus aan lessenaar (gi. LM) 313vb Elcana met zijn vrouwen bij het offeraltaar (km. LM) 314ra Elcana met zijn vrouwen (gi. LM)

3310 320-329 3410 330-339 3510 340-349 3610 350-359

II Koningen 354ra Zelfmoord van Saul (km. KM) 354rb Stervende Saul in de armen van zijn wapendrager (gi. KM)

Page 332: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

336

3710 360-369 3810 370-379 3910 380-389

III Koningen 387ra David in bed, Abishag, Bathseba en Nathan aan zijn zijde (km. KM)

4010 390-399 4110 400-409 4210 410-419 4310 420-429 4410 430-439

IV Koningen 425va Hemelvaart van Elia; Elia bij het ziekbed van Koning Achazja (km. KM) 425vb Afgodsbeeld (gi. KM)

4510 440-449 4610 450-459

[458v-459v blanco, gelinieerd]

4710 460-469 Proloog II Kronieken

I Kronieken

461ra Heilige aan lessenaar (gi. ZM: BM) 462rb Koning David biddend aan God omringd door een engelenschaar (km. ZM: BM + ZW) 462rb Zittende man met lessenaar (gi. BM?)

4810 470-479 4910 480-489 5010 490-499

II Kronieken 493ra Salomon biddend in tempel (km. ZW) 493ra Salomon zittend met banderol (gi. ZW)

5110 500-509

5210 510-519 5310 520-529

Page 333: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

337

544 530-533 b4-1 (2) ii

Deel 2 Katern Folia Tekstuele inhoud Decoratie a4-1 (bl. 3) 1 Eerste twee bladen:

dekblad Inhoudsopgave (1r/rv)

112-6 (bl. 2, 4,

6, 8, 10, 12) 2-7 [2r blanco, gelinieerd]

Proloog Ezra Ezra

2va Man aan een lessenaar (gi. BM?) 3vb Koning Artaxerxes en priester Ezra (km. BM)

210 8-17 Nehemia

15ra Nehemia in studeervertrek(km. BM) 15rb Nehemia met banderol (gi. BM)

310 18-27 410 28-37

III Ezra 31va Koning Jozia houdt Pascha in Jeruzalem (km. BM) 31vb Zittende man aan een lessenaar (gi. BM)

58 38-45 64 46-49

[49v blanco, gelinieerd]

710 50-59 Spreuken

52ra Koning Salomon met knielende dienaar (km. BM) 52ra Man met boek (gi. BM)

810 60-69 910 70-79

Prediker 76va Prediker (Salomon?) spreekt mannen toe (km. BM)

Page 334: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

338

76va Man met banderol: oritur sol et occid[it] (gi. BM)

1010 80-89 Hooglied 85ra Salomon en zijn geliefde. Zij

draagt banderol: nigra sum sed formonsa filiae Hierusalem (km. BM)

1110 90-93, 93a, 94-96, 96a, 97

Wijsheid 90vb Salomon, in een kring van wijzen, draagt banderol diligite iustitiam (km. BM) 90vb Man met banderol sentite de Domino in (gi. BM)

1210 98-107 1310 108-117

Sirach 108rb Jezus Sirach spreekt mannen toe (km. BM)

1410 118-127 1510 128-137 168 138-145 176 146-151

[151v blanco, gelineerd] 1810 152-161 Proloog Job

Job

152ra Hiëronymus aan een lessenaar (gi. BM) 153va Job op de mestvaalt met drie vrouwen (km. LM) 153va Brandende stad (gi. LM)

1910 162-171 2010 172-181

Proloog Tobit

Tobit

180rb Hiëronymus aan een lessenaar (gi. LM) 180vb Tobias met de engel (km. LM) 180vb Tobias (?) aangevallen door soldaat (gi. LM)

2110 182-191 Proloog Esther 191ra Hiëronymus aan lessenaar

(gi. LM)

Page 335: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

339

Esther 191va Hamans terechtstelling (km. LM)

2210 192-201 2310 202-211

Proloog Judith Judith

205ra Hiëronymus aan lessenaar (gi. LM) 205va Holofernes onthoofd door Judith (km. LM) 205va Judith met het hoofd van Holofernes (gi. LM)

2410 212-221 Proloog Jesaja [221v blanco, gelinieerd]

220ra Jesaja spreekt mannen toe (km. BM)

258-1 (voor

222) 222-228 Jesaja 222ra Geleerde met boek (gi. BM)

268 229-236 278 237-244 288 245-252 298 253-260 308 261-268 318+1 (277) 269-277

[277v grotendeels blanco, gelinieerd]

3210 278-287 Jeremia

278va Profeet Jeremia toegesproken door God (km. BM)

3310 288-297 3410 298-307 3510 308-317 3610 318-327 378 328-335 384 336-339 398 340-347

Baruch 345rb Profeet Baruch spreekt mannen toe (km. BM)

408 348-355

Page 336: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

340

Ezechiël 354ra Profeet Ezechiël in studeervertrek (km. BM)

418 356-363 428 364-371 438 372-379 448 380-387 458 388-395 468 396-403 478 404-411 484-1 (na

414) 412-414

[414v blanco, gelinieerd]

49 415-421 Proloog Daniël Daniël

415ra Profeet Daniël in leeuwenkuil met engel en Habakuk (km. BM) 416va Daniël (gi. BM)

50 422-429 51 430-437 52 438-445

[440v 1,5 kolom blanco, gelinieerd] Proloog Hosea Hosea

441ra Profeet Hosea en vrouw toegesproken door een engel (km. BM) 441rb Hosea met boek (gi. BM)

53 446-453 Joël Amos

449va Profeet Joël op troon spreekt mannen toe (gi. BM) 453ra Profeet Amos spreekt koning Jeroboam toe (gi. BM)

5410-1 (bl. 7) 454-462 Obadja Jonas

460ra Profeet Obadja spreekt met God (gi. BM) 462ra Profeet Jonas door de vis opgeslokt (km. BM)

5510-1 (na

463) 463-471

Micheas

464va Profeet Micheas met koning (gi. BM)

Page 337: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

341

[469r 1,5 kolom blanco, gelinieerd] Proloog Nahum Nahum

469va Man met boek (gi. BM) 470rb Profeet Nahum (km. BM)

5612-1(bl. 8) 472-482 [472v blanco, gelinieerd] Habakuk [476r blanco, uitgezonderd de rubriek voor Sefanja] Proloog Sefanja Sefanja Haggai [481v, 1,5 kolom blanco, gelinieerd] Zacharia

473va Profeet Habakuk knielend toegesproken door God (gi. BM) 476va Geleerde met boek (gi. BM) 477ra Profeet Sefanja toegesproken door God met banderol: congregans congregabo Omnia (km. BM) 479vb Profeet Haggai achter lessenaar (gi. BM) 482vb Profeet Zacharia met lege banderol spreekt God toe (km. BM)

578 483-490 586 491-496

Maleachi [495v-496v blanco, gelinieerd]

492va Profeet Maleachi wordt toegesproken door God met banderol: in quo dilexisti nos (km. BM)

Page 338: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

342

598 497-504 Psalterium (497ra-574v) Psalm 1 497ra Koning David (km. BM)

608 505-512 Psalm 26 508ra David wijst naar zijn ogen

(km. BM) 618 513-520

Psalm 38 515rb David met banderol ‘custodiam vias meas’ (km. BM)

628 521-528 Psalm 51

Psalm 52

521vb Een man mishandelt zijn vrouw (km. BM) 522rb Een zot met banderol Non est Deus (km. BM)

638 529-536 Psalm 68 529rb David te water met

banderol: salvum me fac Deus (km. BM)

648 537-544 Psalm 80 538rb David spelend op klokken

(km. BM) 658 545-552

Psalm 97 Psalm 101

546rb Een zingend koor (km. BM) 547rb David biddende met banderol: Domine audi orationem (km. BM)

668 553-560 Psalm 109 555ra God Vader en God Zoon

met banderol: sede a dextris meis (km. BM)

678 561-568 686 569-574

[574v blanco, gelinieerd]

Page 339: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

343

Deel 3 Katern Folia Tekstuele inhoud Decoratie

14 1-4 Inhoudsopgave deel 3 (1r-1v) [4r tweede kolom blanco. 4v blanco, gelinieerd]

210 5-14 I Makkabeeën 5ra Dood van Alexander de Grote (km. ZW) 5ra Geschilderde initiaal met draak (km. ZM)

310 15-24 410 25-34 512 35-46

II Makkabeeën [41v 1,5 kolom blanco, gelinieerd] II Makkabeeën

39vb Een van de veldslagen (km. ZM) 42ra Joodse priester in gebed. (gi. ZW?)

610 47-56 710 57-66

[66v tweede kolom vrijwel blanco, gelinieerd]

810 67-76 Nieuwe Testament (67r-336v) Proloog Mattheus Mattheus

67ra Mattheus en engel bij lessenaar (gi. LM) 67va Boom van Jesse (gi met uitloop in de marge. LM)

910 77-86 1010 87-96 1110 97-101,

101a, 105

Page 340: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

344

Proloog Marcus 101ra Marcus en leeuw aan lessenaar (gi. LM)

1210 106-115 1310 116-125

Lukas 122va Lucas met os bewierookt altaar (km. LM) 122vb Lucas met boek op troon (gi. LM)

1410 126-135 1510 136-145 1610 146-155 1710 156-165

Proloog Johannes Johannes

159vb Johannes en adelaar schrijvend (gi. LM) 160va Johannes en adelaar bij lessenaar (km. LM)

1810 166-175 1910 176-185 2010 186-195

Proloog Handelingen Handelingen

188rb Lukas met os aan lessenaar (gi. LM) 188vb Hemelvaart (km. LM) 189ra Petrus LM (gi. LM)

2110 196-205 2210 206-215 2310 216-225

Openbaring van Johannes

225vb Johannes schrijvend voor een kerk (km. LM)

2410 226-235 2510 236-245

Inleiding Canonieke brieven Brief van Jakobus

242va Monnik achter lessenaar (gi. LM) 243ra Jacobus Maior en Christus met rijksappel (km. LM)

2610 246-255 Eerste brief van Petrus Tweede brief van Petrus

247ra Petrus op troon (gi. BM) 250vb Petrus met sleutel (gi. BM)

Page 341: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

345

Eerste brief van Johannes

253rb Johannes aan schrijftafel met bode (km. KM?) 253rb Adelaar (gi. ZM)

2710 256-265 Tweede brief van Johannes Derde brief van Johannes Brief van Judas Argumentum Romeinen Romeinen

256vb Johannes met gifbeker (gi. BM) 257rb Johannes met gifbeker (gi. BM) 258ra Judas Taddeüs met zwaard (gi. ZM) 259ra Biddende engel (gi. ZM) 259rb Paulus met zwaard en een soldaat (km. ZW) 259rb Engel (gi. ZM)

2810 266-275 Proloog I Korintiërs I Korintiërs

273va Man met spreekgebaar (gi ZM) 273vb Paulus in studeervertrek met dienaar (km. ZM) 274ra Paulus met boek (gi. ZM)

2910 276-285 3010 286-295

Argumentum II Korintiërs II Korintiërs

287va Biddende engel (gi. ZW) 287vb Paulus krijgt brief van boodschapper (km. ZW)

3110 296-305 Argumentum Galaten Galaten Argumentum Efeziërs Efeziërs

296vb Man in spreekgebaar (gi. ZM) 297rb Paulus in studeervertrek met bode (km. ZW) 301va gedecoreerde initiaal met draak (ZM) 301va Paulus overhandigt brief aan bode (km. ZW)

3210 306-315 Argumentum Filippenzen

306ra Paulus met zwaard en boek (gi. ZW?)

Page 342: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

346

Filippenzen Argumentum Kolossenzen Kolossenzen Argumentum I Tessalonicenzen I Tessalonicenzen Argumentum II Tessalonicenzen II Tessalonicenzen

306rb Fillipenzer man krijgt brief (km. ZW) 309rb Engel met fluit (gi. ZM) 309va Paulus met zwaard en bode (km. ZW) 312va Engel met luit (gi. ZM) 312vb Paulus overhandigt brief aan bode (km. ZW) 315va gedecoreerde initiaal met draak (gi. ZM) 315vb Paulus ontvangt brief van bode (km. ZW)

3310 316-325 Argumentum I Timoteüs I Timoteüs II Timoteüs Argumentum Titus Titus Argumentum Filemon Filemon

317rb Timoteüs (gi. KM) 317va Paulus schrijvend met zijn leerling Timotheüs (km. ZW) 321ra Paulus geeft brief aan man (km. ZW) 323vb Een stad (gi: ZM) 323vb Paulus aan schrijftafel (km. ZW) 325rb Paulus met zwaard (gi. ZW) 325va Paulus schrijft in landschap voor een gordijn met dienaar (km. ZW)

348 326-333 Brief aan de Hebreeën

326va Paulus met zwaard, boek en boodschapper (km. ZW)

354 334-337 [337r/v blanco, gelinieerd]

368 338-335 Interpretationes ebraicorum nominum (338ra-460r)

378 346-353

Page 343: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

347

388 354-361 Hebreeuwse namen met de letter B

360va Biddende man in wit (gi. BM?)

398 362-369 408 370-377

Hebreeuwse namen met de letter C

370rb Man met tulband (gi. BM?)

418 378-385 428 386-393 438 394-401 448 402-409 458 410-417

Hebreeuwse namen met de letter L

412ra Oudere man met kapje (gi. BM?)

468 418-425 478 426-433 488 434-441 498 442-449 506 450-455

Hebreeuwse namen met de letter T

452rb Man met schriftrol (gi. BM?)

516 456-461 [460v-461v blanco, gelinieerd]

Provenance Vervaardigd voor iemand uit het geslacht Lochorst (wapens op de snede van alle drie de banden en in het vaandel in deel III, fol. 39v. Meest waarschijnlijke kandidaat Herman van Lochorst (c. 1365-1438), Canon van Oudmunster en prebendhouder van alle vijf de kapittels in Utrecht, en Canon van de Utrechtse Dom, of zijn broer Gijsbrecht van Lochorst (c. 1380-1454), Canon van Oudmunster en van Utrechtse Dom; tot 1866: Sarah en Robert Wight; van 1866 tot 1871: Maia Mathews; vanaf 1871: Ann Byam Wight; tot 1917: Edward S. Dewick; sinds 1917: Cambridge, Fitzwilliam Museum. Literatuur Byvanck & Hoogewerff 1922-1925, nr. 25: pl. 106, 107, 108, 125, 126, 142, 143 (24 afbeeldingen in totaal), nr. 60; Byvanck 1924, pp. 187-193, fig. 56-63; Bömer 1926, p. 38;

Page 344: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

348

De Wit 1927, pp. 98-102; De Wit 1928a, p. 156; Byvanck 1930, pp. 120, 127, 130; Hoogewerff 1936-1937, pp. 421, 424-447, figs. 217-231; Byvanck 1937, pp. 47-57, p. 126, figs. 79-88 (pl. XXX-XXXI); Panofsky 1953, p. 97, noot 13; Hoogewerff 1961, p. 26; Finke 1963, p. 39; Marrow 1968, p. 55, noot 14; Gorissen 1973, pp. 801, 824, 827-829; Pächt & Jenni 1975, pp. 13, 16-17, 19-22, 65, 74; Hindman 1977, p. 41-42, noot 24; Wormald & Giles 1982, dl. I, pp. 258-265; Hamburger 1988, pp. 16, 18, fig. 12; Utrecht / New York 1989, pp. 12, 99, 101, 187; Marrow 1991, p. 58, fig. 15; Calkins 1991, p. 328; Meijers 2000; De Hamel 2001, p. 228; Gerritsen-Geywitz 2003, pp. 112, 114, noten 25, 30, 33; Cambridge 2005; nr. 34, pp. 103-104; Nijmegen 2009, pp. 168-169, cat. nr. 14; Morgan & Panayotova 2009, deel 1, cat. nrs. 12-14; Dückers 2009a, pp. 163, 183; Bloem 2012b, pp. 22, 25, 27-28, 31, noten 5, 11, 18, afb. 4; Bloem 2014a, noten 20, 40.

Bronnen Eigen autopsie; Wormald & Giles 1982; Meijers 2000.

Page 345: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

349

Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 133 M 131

AFBEELDINGEN: 24-25, 247-253 Inhoud Getijdenboek in Latijn en Middelnederlands. Kalender volgens gebruik Utrecht. St. Eligius in rood op 25 juni. Materiaal Perkament, 273 folia. Afmeting 136/137 x 102/103 (66/67 x 44/45) mm. Toegevoegde gebeden op fols. 270-273: ca. 86 x 58/59 mm. Aantal kolommen en regels Tekst: 1 kolom, 12 rr. Kalender: 17 rr. Toegevoegde gebeden op fols. 270-273: 20 rr. Gelinieerd in bruine inkt. Foliëring In potlood in de rechter bovenhoek. Modern. Taal Latijn en Nederlands Datering ca. 1420-1425 Lokalisatie Utrecht Band Originele 15e eeuwse band, gerestaureerd. Bruin kalfsleer over platten (voorplat bijna los en het leer deels los van de rug); geen klampen of haken; blinde stempeling, vergulde snede. Conditie Niet bijgesneden, prikgaatjes nog aanwezig. Inhoud Kalender (1/3 gevuld, Nederlands) voor gebruik Utrecht, Mariagetijden (Latijn), Korte getijden van de Heilige Geest (Latijn), Korte Kruisgetijden (Nederlands), gebeden (Nederlands), Boetepsalmen en Litanie (Latijn), Dodenofficie (Latijn), gebeden (toegevoegd 15e eeuw, Latijn en Nederlands). Schriftsoort Littera textualis Kopiist 2 schrijfhanden. Johannes de Malborch: kalender en tekst t/m fol. 268v. Toegevoegde gebeden fols. 270-273 door tweede hand. Penwerk Utrechts penwerk in de ‘Sikkel-en-Ster’-stijl. Op fol. 270r Utrechts ‘Krul’-penwerk. Geschilderde randdecoratie Utrechtse takjes rondom de 10 bladgrote miniaturen. ‘Bonte-stijl’-randen op de 25 bladen met gehistorieerde initialen. Champie-initialen (2 rr.) met geschilderde staaf en Utrechtse takjes. Verluchting 10 bladgrote miniaturen (ingevoegd) en 25 gehistorieerde initialen. (Toegevoegd: latere tekeningen in kleurpotlood en krijt (‘graffiti’) op fols. 20r 101v, 189v, 259r)

Page 346: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

350

Verluchter Bressanone-meester; een of twee meesters uit de Zwolle-groep. Gehistorieerde initialen moeilijk toe te schrijven, waarschijnlijk door meerdere verluchters. Ontbrekende of toegevoegde verluchting Bladgrote miniatuur voor fol. 102 (Metten van de Getijden van de Heilige Geest) ontbreekt.

Inhoudelijke tabel

Verluchters BM = Bressanone-meester ZW = Zwolle-meester ZM = Zwedermeester. Verdere specificering niet mogelijk.

Katern Folia Tekstuele inhoud Decoratie 16 1-6 Kalender voor Utrecht in

Nederlands (1/3 gevuld) (1r-12v)

26+1 (13) 7-13 13v Judaskus (bm. BM) 38 14-21 Mariagetijden in Latijn

(14r-101v) metten 14r Christus in Getshemane (gi.

BM?) 48 22-29 58 30-37

lauden 31r Bespotting van Christus (gi. BM?)

68 38-45 78+1 (48) 46-54

priem 48v Christus voor Pilatus (bm. BM) 49r Christus voor Caiphas (gi. ZM)

88+2 (56,

64)55-64

terts

sext

56v Geseling van Christus (bm. BM) 57r Job op de mestvaalt (gi. ZM) 63v Kruisdraging (bm. BM) 64r Abraham en Isaac (gi. ZW?)

Page 347: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

351

98+1 (70) 65-73 noon

70v Kruisiging (bm. BM) 71r Offer van Isaac (gi. ZW)

108+1 (77) 74-82 vespers

77v Kruisafname (bm. BM) 78r Bewening (gi. BM?)

118+1 (90) 83-91 completen

90v Graflegging (bm. BM) 91r Jonas (gi. BM?)

128 92-99 138 100-107

Korte Getijden van de Heilige Geest in Latijn (102r-130r) metten

[voor 102: bm ontbreekt] 102r Triniteit (gi. BM)

148 108-115 priem terts

109r Biddende engel (gi. ZM) 113r Musicerende engel (gi. ZM)

158 116-123 sext noon vespers

116v Musicerende engel (gi. ZM) 119r Musicerende engel (gi. ZM) 121v Rouwende engel (gi. ZM)

168+1

(131) 124-132

completen [130v blanco, gelinieerd] Korte Kruisgetijden in Nederlands (132r-154v) metten

126r Musicerende engel (gi. ZM) 131v Catharina en Johannes (bm. BM) 132r Man van Smarten (gi. BM?)

178 133-140 priem

136v Biddende engel (gi. ZM)

Page 348: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

352

terts 140r Biddende engel (gi. ZM) 188 141-148

sext noon

143r Biddende engel (gi. ZM) 146r Biddende engel (gi. ZM)

196 149-154 vespers completen

149r Biddende engel (gi. ZM) 151r Rouwende engel (gi. ZM)

208+1

(163)155-163 Gebeden in het

Nederlands (155r-162v) Aan Maria: O intemerata et ineterum (155r-161v) Aan Christus (geen rubriek): O du alre guetlicste ihesu, sich op mi, arme zunders, (162rv)

155r Maria en Kind (gi. ZM)

163v Christus op de koude steen (bm. ZW)

218 164-171 Boetepsalmen en Litanie in Latijn (164r-195v) 164r Laatste oordeel (gi. ZM)

228 172-179 238 180-187 248 188-195 258+1

(196)196-204 Dodenofficie in Latijn

(197r-269v) 196v Sterfbed van een vrouw (bm. ZW) 197r Twee zielen in het vagevuur (gi. ZM)

268 205-212 278 213-220 288 221-228 298 229-236 308 237-244 318 245-252 328 253-260 338 261-268 346-1(6, na

273) 269-273 Gebeden in Nederlands en

Latijn (270r-272v, toegevoegd 15e eeuw)

Page 349: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

353

Aan Christus, in Nederlands (270r-271v) Aan Christus, in Nederlands (geen rubriek) (272r) Aan Christus, in Nederlands (geen rubriek) (272r) Aan Christus, in Nederlands (geen rubriek) (272rv) Aan Maria, in Latijn (geen rubriek) (272v) Aan God, in Latijn (geen rubriek) (272v) [273rv blanco, gelinieerd. Toegevoegd: oefeningen (door een kind?) schrijven van het alfabet in rood krijt op (273r)

Provenance Gemaakt voor een onbekende vrouw (miniatuur van vrouw op sterfbed (fol. 196v) en de woorden per me peccatrice (voor mijn zondares) op fol. 272v); Meyer-Elte (’s-Gravenhage, antiquariaat, 1952); sinds 1952 in Den Haag, Koninklijke Bibliotheek. Bibliografie Byvanck 1956, kolommen 19-20, fig. 11 (abusievelijk ‘133 M 133’); Vermeeren 1958, pp. 97-102, pls. 8-11; Den Haag 1962, p. 2, nr. 3; Vermeeren 1963, pp. 96-97, fig. 3; Finke 1963, p. 58; Brussel 1971, p. 30, nr. 13, pl. 9; Den Haag 1980, p. XIV, 168, 173 nr. 69, p. 181, fig. p. 172; Brandhorst & Broekhuijsen-Kruijer 1985, p. 46, nr. 139; Bloem 1986, p. 15 noot 4; Den Haag 1988, p. 39 nr. 2, fig. 8; Utrecht / New York 1989, cat. nr. 29, pl. 29, fig. 42-43; Marrow 1993, noot 11, p. 268, figs. 5-6; Marrow 1995, p. 162; Wierda 1995, p. 73, noot 303; Cardon 1996, p. 325 noot 647; Gerritsen-Geywitz 2003, noot 25, p. 113 noot 34; Nijmegen 2005, cat. nr. 50; Broekhuijsen 2009, p. 29; Korteweg 2013, p. 245, fig. 4; Bloem 2014b, pp. 113-120, figs. 1 (2:a-g), 2. Bronnen: Eigen autopsie; aantekeningen Marrow.

Page 350: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

354

Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, ms. 79 K 2

AFBEELDINGEN: 85, 91, 95, 131, 134, 141, 213, 271-275, 337

Alternatieve signatuur: Amerika, privécollectie. Utrecht 1989: nr. 34

Inhoud Getijdenboek in het Nederlands. Kalender voor Utrecht (februari ontbreekt).

Materiaal Perkament, 155 folia. Afmeting 116 x 84 (68 x 43) mm Aantal kolommen en regels Tekst: 1 kolom, 13 rr. Kalender: 16 rr. Gelinieerd in roze inkt. Foliëring Zowel foliering als paginering, beiden modern. Foliering in linker benedenhoek (onregelmatig). Paginering bovenaan de folia in de buitenhoeken. Taal Nederlands Datering ca. 1430-1435 Lokalisatie Noordelijke Nederlanden, Utrecht. Band Modern, rood fluweel over karton; zilveren klampen met emaillen panelen in zwart en wit. Conditie Bijgesneden, maar weinig verluchting verloren gegaan. Verluchting (zowel miniaturen als tekstbladen met gehistorieerde initialen en randdecoratie) door gebruik licht beschadigd. Enkele miniaturen lijken te zijn opgewerkt (fols. 111v, 120v).

Inhoud Kalender (gebruik Utrecht), Getijden van de Heilige Geest, Leven van Christus in proza (Opwekking van Lazarus, Palmzondag, Laatste avondmaal, Getsemane), Korte Kruisgetijden, Leven van Christus in proza (vervolg, Afdaling in het Voorgeborchte, Opstanding, Hemelvaart, Pinksteren), gebeden en suffragiën, Boetepsalmen. Schriftsoort Littera textualis

Penwerk Utrechts penwerk in de ‘Bulten-en-lange-lijnen’-stijl. Geschilderde randdecoratie Rand met groene blaadjes en rode bloemknopjes rondom alle bladgrote miniaturen en op belangrijke tekstpagina’s met geïntegreerde engelen in de Getijden van de Heilige Geest, de Korte Kruisgetijden en Boetpsalmen (fols. 12v-13r, 21r, 27v-28r, 33v-34r, 39r, 45r, 52r, 60v, 62v, 64v, 70v-71r, 74r, 76v-77r, 79v-80r, 82v-83r, 85v-86r, 88r, 89v, 92v, 94v, 104v, 106v, 108v, 111v, 112v, 114v, 116v, 118v, 120v, 122v, 124v, 130v, 132v, 136r). Realistische bloemenrand (fol. 129r). Geschilderde staaf met champie-initialen (3-6 rr.), Utrechtse takjes in boven- en ondermarge en kaardenbollen in de buitenmarge (fols. 63r, 65r, 68r, 90r, 91r, 93r, 95r, 102r, 103r, 105r, 107r, 109r, 110r, 113r,

Page 351: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

355

115r, 117r, 119r, 121r, 123r, 125r, 127r, 128r, 131r, 132r, 134r). Geschilderde staaf met champie-initialen (2 rr.) en Utrechtse takjes in boven- en ondermarge (passim). Verluchting 27 bladgrote miniaturen (ingevoegd en geïntegreerd) en 16 gehistorieerde initialen. Verluchter Bressanone-meester Ontbrekende of toegevoegde verluchting 14 bladgrote miniaturen ontbreken. Inhoudelijke tabel

Katern Folia Tekstuele inhoud Decoratie a2 ii Papieren schutbladen,

eerste blad dekblad.

112-1(na 1) 1-11 Kalender gebruik Utrecht (februari ontbreekt) (1-11)

28+1(12) 12-20 Getijden van de Heilige Geest (12v-60r) metten

12v Annunciatie (bm. ingevoegd) 13r Verloving Jozef en Maria (gi)

38+1(27) 21-29

priem [26v blanco, gelinieerd] terts

[ingevoegde miniatuur ontbreekt voor fol. 21] 21r Engel houdt Jozef tegen (gi) 27v Geboorte, Verkondiging en aanbidding van de herders (bm. ingevoegd) 28r Geboorte (gi)

48+1(33) 30-38 sext

33v Aanbidding van de koningen (bm. ingevoegd) 34r Besnijdenis (gi)

58-2(voor 39,

na 44. bifolio

met 2

miniaturen?)

39-44 noon

[ingevoegde miniatuur ontbreekt voor fol. 39] 39r Vlucht naar Egypte (gi)

Page 352: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

356

[ingevoegde miniatuur ontbreekt voor fol. 45]

68+1(voor 52)

-1(na 52)45-52 vesper

completen

45r Christus bij altaar (gi) [ingevoegde miniatuur ontbreekt voor fol. 52] 52r Verzoeking van Christus (gi)

78 53-60Proza: Opwekking van Lazarus (60v-62r) 60v Opwekking van Lazarus

(bm. geïntegreerd) 86 61-66

Proza: Van den Palmdagen (62v-64r)

Proza: Van den Avondmaal ons heren (64v-67v)

62v Intocht in Jeruzalem (bm. geïntegreerd)

64v Laatste Avondmaal (bm. geïntegreerd)

98-1 (na 67)

+1 (69, tekst)67-73

Proza: Christus op de olijfberg / Verraad van Judas (68r-70r)

Korte Kruisgetijden (70v-89r) metten

[geïntegreerde miniatuur ontbreekt voor fol. 68]

70v Judaskus (bm. geïntegreerd) 71r Bespotting van Christus (gi)

108+1-1(voor

74)74-81

priem

terts

sext

[ingevoegde miniatuur ontbreekt voor fol. 74] 74r Christus voor Herodes Antipas (gi) 76v Geseling van Christus (bm. geïntegreerd) 77r Doornenkroning (gi) 79v Kruisdraging (bm. geïntegreerd)

Page 353: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

357

80r Christus op koude steen (gi)

118-2 (voor

82 (tekst), na

87)

82-87 [82r blanco, gelinieerd] noon vespers

82v Kruisiging (bm. geïntegreerd) 83r Offer van Isaac (gi) 85v Kruisafname (bm. geïntegreerd) 86r Bewening (gi) [geïntegreerde miniatuur ontbreekt voor fol. 88]

126-2 (bifolio,

na 88 (tekst),

voor 91)

88-91 completen Proza: Christus in het voorgeborchte (einde ontbreekt) (89v-90v) Proza: Van de Verrijzenis (91r-92r)

88r Biddende engel (gi) 89v Christus in het Voorgeborchte (bm. geïntegreerd) [geïntegreerde miniatuur ontbreekt voor fol. 91]

134 92-95 Proza: Van den Hemelvaart (92v-94r) Proza: Hier beghint een zuverlike vermaninge tot onsen here van den weeën onser vrouwen (94v-101r)

92v Hemelvaart (bm. geïntegreerd) 94v Pinksteren (bm. geïntegreerd)

146 96-101 [101v blanco, gelinieerd]

158+1-1 (voor

102) 102-109 Gebeden en suffragiën

(102r-135v) Drieëenheid (102r-104r) Aan het Kruis (103r-104r)Maria (104r-106r)

[ingevoegde miniatuur ontbreekt voor fol. 102] 104v Maria en kind op de Maansikkel (bm. geïntegreerd)

Page 354: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

358

Aartsengel Michael (106r-108r) Johannes de Doper (einde ontbreekt) (108v-109v)

106v Michael weegt de zielen (bm. geïntegreerd) 108v Johannes de Doper (bm. geïntegreerd)

162 (bifolio,

verkeerd

ingebonden.

Oorspronkelijk

tussen 133 en

134)

110-111 Cunera (110r-111r) [geïntegreerde miniatuur met Cunera ontbreekt voor fol. 110r]

111v Allerheiligen (bm. geïntegreerd. Tekst op 133r)

178 112-119 Tekst op 112r: …verdienen te comen tottenghenen die hi voerseide. Onsen here ihesu xpm. Amen (einde Johannes de Doper) Johannes de Evangelist (113r-113v)

[114r blanco, gelinieerd]

Bartholomeus (115r-116r) Joris (117r-118r) Christophorus (119r-120r)

112v Johannes de Evangelist (bm. geïntegreerd)

114v Bartholomeus (bm. geïntegreerd) 116v Joris (bm. geïntegreerd) 118v Christophorus (bm. geïntegreerd)

188-1 (na

126)120-126

Martinus (122r-121v)

[122r blanco, niet gelinieerd]

Antonius Abt (123r-124r)

Maria Magdalena (125r-126v)

120v Martinus (bm. geïntegreerd)

122v Antonius Abt (bm. geïntegreerd) 124v Maria Magdalena (bm. geïntegreerd)

Page 355: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

359

[geïntegreerde miniatuur ontbreekt voor fol. 127]

198-2 (voor

127, na 129) 127-132 Agnes (einde ontbreekt)

(127r-127v) Catharina (einde ontbreekt) (128r-128v) Barbara (129r-130r) Dorothea (131r-132r)

[geïntegreerde miniatuur ontbreekt voor fol. 128] [geïntegreerde miniatuur ontbreekt voor fol. 129] 129r Dioscurios met zwaard (gi) 130v Dorothea (bm. geïntegreerd) 132v Cecilia (bm. geïntegreerd)

202+1(134)

drie bladen aan

elkaar geplakt

133-135

Cecilia (133r-133v) [oorspronkelijke positie van dubbelblad 110-111] Allerheiligen (134r-135v)

[bijbehorende miniatuur: nu 111v]

218+1-1 (voor

136) 136-143 Boetepsalmen, zonder

litanie (136r-155v) [ingevoegde miniatuur ontbreekt voor fol. 136] 136r Sudarium (gi)

228 144-151 234 152-155 a2 ii Twee papieren

schutbladen, 2e dekblad

Provenance Waarschijnlijk vervaardigd voor een vrouw met de naam Barbara; Privécollectie Verenigde Staten; Langdurige bruikleen aan de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag vanaf 1998 van P. Fentener van Vlissingen ter gelegenheid van het 200-jarig bestaan van de bibliotheek. Bibliografie Utrecht / New York 1989, p. 109, cat. nr. 34, pl. 34 en fig. 51; Van Delft 1998, fig. 1; Facsimile van een middeleeuws Get denboek, vervaardigd in de Stad Utrecht ca. 1430 = Facsimile of a medieval Book of Hours, made in the city of Utrecht in ca. 1430, 1999; Gerritsen-Geywitz 2003, p. 114; Dückers 2009a, pp. 178, 184, noot 4;

Page 356: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

360

Broekhuijsen 2011; Bloem 2014b, pp. 120-135, fig. 4 (a-f). Bronnen Eigen autopsie; Broekhuijsen 2011.

Page 357: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

361

Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, ms. BPH 148

AFBEELDINGEN: 7-9

Alternatieve signatuur Amsterdam, Bibliotheca Philosophica Hermetica, ms. ICN 148 Inhoud Gebedenboek in het Latijn. Kalender volgens gebruik Utrecht. Materiaal Perkament, 168 folia. Afmeting 125 x 90 (70 x 55) mm tal kolommen en regels Tekst: 1 kolom, 15 rr. Kalender: 16 rr. Gelinieerd in roze inkt. Foliëring moderne foliering gebracht in de rechter benedenhoek. In oudere literatuur (Lacaze 1991 en Sotheby’s 1989) wijkt de foliëring standaard twee folia af van de huidige situatie. Mogelijk is de foliëring sindsdien gewijzigd. Hier wordt de huidige foliëring gehouden. Taal Latijn Datering ca. 1435-1440; toegevoegd gebed en bladgrote miniatuur (fol. 165v-166r) ca. 1460. Lokalisatie Geschreven en gedeeltelijk verlucht in de Zuidelijke Nederlanden. Miniaturen (zonder randdecoratie) in Utrecht (?). Voltooid in Delft met penwerk (Delft, Regularissen S. Agnes / Sint Agnes in het dal van Josaphat). Toegevoegd gebed met miniatuur in de stijl van de Goudrankenmeester uit Brugge (fol. 165v-166r, ca. 1460). Band 20ste-eeuws rood fluweel over kartonnen platten, door James Brockman, Binder Wheatley, Oxford. Conditie Bijgesneden. Waterschade aan de randen wat het penwerk heeft aangetast. Katernsignaturen Katern 3: aii (fols. 20r), aiii (fol. 21r), aiiii (fol. 22r), av (fol. 23r). Katern 5: ciii (fol. 38r). Katern 7: ciiii (fol. 55r) Inhoud Kalender voor gebruik Utrecht, gebeden vanaf het opstaan, gebeden tot engelen, Getijden van de Smarten van Maria, Mariagebeden, Officie voor het vereren van verschillende delen van het lichaam van Maria, gebeden tot de wonden van Christus, Mariagebeden, diverse gebeden, Korte Kruisgetijden, Passiegebeden, suffragiën, biechtgebeden, gebeden tot de wonden van Christus, gebeden. Schriftsoort Littera hybrida Penwerk Delfts penwerk in de ‘Schulp’-stijl op alle bladen (inclusief kalender) met geschilderde figuurtjes en banderollen. Bladgrote pagina met penwerk op fol. 77r. Penwerk

Page 358: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

362

gebracht na de geschilderde decoratie. De hanenkop op fol. 61v komt ook voor in: Dublin, Trinity College Library, ms. 81, fol. 237v en Berlijn, Preussische Staatsbibliothek, ms. germ. oct. 680, fol. 40v (zie Utrecht / New York 1989, cat. nrs. 16 en 56). Deze handschriften hebben een relatie tot de Regularissen St. Agnes in de Vallei van Josaphat in Delft. Geschilderde randdecoratie Kleine gedecoreerde initialen (2-4 rr.) in Zuid Nederlandse stijl. Grotere gedecoreerde initialen (9 rr.) en geschilderde randdecoratie in Delftse ‘gekleurde’-stijl (fols. 20r, 86v, 106v-107r, 139r, 165v). Randdecoratie in Zuid Nederlandse stijl aan drie zijden rondom de (Utrechtse) bladgrote miniaturen (fols. 19v, 55v, 89v, 94v, 110v, 112v, 113v, 118v, 122v, 124v, 138v). Randdecoratie in Zuid Nederlandse aan drie zijden op de tekstbladen met grote gedecoreerde initialen (fols. 20r, 56r, 77v, 90r, 95r, 111r, 113r, 114r, 119r, 123r, 125r). Verluchting 13 bladgrote miniaturen (hoofdzakelijk geïntegreerd. Alleen fols. 19v en 55v zijn ingevoegd als resultaat van een wijziging in de planning in een vroeg stadium. Miniatuur op fol. 165v later ingevoegd). Verluchter Bressanone-meester: 12 bladgrote miniaturen (zonder randdecoratie). Meesters van de Goudranken (miniatuur op fol. 165v). Ontbrekende of toegevoegde verluchting Miniatuur samen met een gebed de heilige Joris op fol. 165v-166r toegevoegd in Brugge rond 1460. Inhoudelijke tabel Verluchters BM = Bressanone-meester GR = Meester van de Goudranken

Katern Folia Tekstuele inhoud Decoratie 18 1-8 Kalender (half vol)voor gebruik

Utrecht (1-12) Willibrord ontbreekt op 7 november.

210 9-18 Gebeden vanaf het opstaan (13r-16r) Inc. In christi surgo nomine qui nos redemit suo precioso sanguine (13r-14v) Inc. Cultor dei memento te fontis et lavachri rorem subisse sanctum te

Page 359: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

363

crismate innovatum, gevolgd door hymne en gebed (14v-16r) Gebeden tot engelen (16r-18r) Inc. Deus propicius esto in protectori et custos mei omnibus diebus ac noctibus vite mee (16r) Gebed tot de bewaarengel. Inc. Angele dei sancte custos in optime, adque angeli dei in manu potencie (17r) Gregorius, Zondagsgebed tot de Bewaarengel. Inc. Rogo te sancte angele dei cui ego ad custodiendum et providendum comissus sum (18r)

38+1 (19) 19-27 Getijden van de Smarten van Maria (19r-41r) metten

19v Bewening (bm. BM)

48 28-35 58 36-43

Afsluitende Mariagebeden (38v-39v) Inc. Planctus ante nescia (38v) Inc. Memento dulcissima (38v) Sequentie: Stabat mater dolorosa (39v) Gebeden tot Maria (41r-45r) Gebed op de zeven aardse vreugden van Maria. Inc. Gaude virgo mater Christi quid per aurem concepisti (41v-45r)

68 44-51 Pseudo-Thomas van Canterbury, Gebed op de zeven hemelse vreugden van Maria Inc. Gaude flore virginali quae honore speciali, transcendis splendiferum Angelorum

Page 360: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

364

principatum, et sanctorum decoratum, dignitate munerum (45r-46v) Vijf vreugden van Maria. Inc. Offero tibi o pia dei genetrix (46v-48r) Gaude q deo plena. O beatissima mater qu summa benedictiones dulce domine plena (48r-49v) Gaude (49v-50v) Gaude (50v-51r)

78+1(55) 52- 60 Sancta et perpetua virgo maria domina et advocatrix (54r-55v_ Gebeden tot Maria (56r-60r) Inc. O Intemerata (56r-58r)

Mariagebed van Bernardus, Per te graciosa mater et virgo gloriosa (58r-59r) Rubriek: Devota oracio ad beatam virginem Mariam pro bono fine. Inc. Eya Maria mater misericordie virgo miserore miseratrix (59r-60v)

Officie voor het vereren van verschillende delen van het lichaam van Maria (60v-68r) proloog (60v-61r)

55v Maansikkel-Madonna en Johannes de Evangelist (bm. BM)

88 61-68 metten. Inc. Suscipe omni potentis regis dei, onderbroken door Ave Maria’s (61v) Inc. Quidam devote recluse (67v-68r)

Gebeden tot de wonden van Christus. Inc. Ihesu Christe eterna, onderbroken door Pater nosters (68v-76v)

98 69-76

Page 361: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

365

108+1 (77

tekstblad

met

penwerk)

77-85 Mariagebeden (77r-89r) Inc. Maria mater orphanorum, piissima consolatrix miserorum, dulcissima mater dei gloriosissima, domina mundi clementissima (77v-83v) Inc. Commendo tibi domina (83v-86r)

118+1 (86

tekstblad) 86-94

Egbert van Schonau, Gebed tot het hart van Maria. Inc. Loquor ad cor tuum o maria, loquor ad cor tuum o mundi domina, et adorabo ad templum sanctum dei ab interioribus anime mee (86v-88v) Aflaatgebed. Inc. Anima Christi sanctifica me (88v-89r) Diverse gebeden (90r-94r) Gebed tot het Heilige Aanschijn. Inc. Salve sancta facies nostri redemptoris (90r-91v) Aflaatgebed van paus Johannes XXII (91r-92r) Gebed van Pseudo-Thomas van Aquino. Inc. Concede mihi misericors (92r-94r)

89v Veronica met zweetdoek (bm. BM) 94v Kruisiging (bm. BM)

128 95-102 Korte Kruisgetijden (95r-104v) metten Afsluitende Passiegebeden (102r-104v) Gebed van Pseudo-Beda op de Zeven woorden van Christus het Kruis. Inc. Domine iesu christe fili dei vivi (102r-104r)

138 103-110

Page 362: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

366

Groeten tot de vijf wonden van Christus. Inc. Ave dextera manus (104r-104v) Suffragiën (104v-138v) Drie-eenheid (104v-105r) Heilige Geest (105r-105v) Johannes de Doper (105v-106r) Johannes de Evangelist (106r) Jacobus de Meerdere (107r-107v) De twaalf apostelen, met antiphoon en oratie (107v-110r)

106v Jacobus de Meerdere (bm. BM) 110v Petrus (bm. BM)

148 111-118 Petrus (111r-112r) Erasmus (112r) Laurentius (113r) Christophorus (114r-114v) Joris (114v-115r) Cornelius (115r-115v) Heilige martelaren (115v-116v) Augustinus (116v-117r) Hiëronymus (117r-117v) Gregorius (117v-118r) Antonius abt (118r)

112v Laurentius (bm. BM) 113v Christophorus (bm. BM) 118v Nicolaas (bm. BM)

158 119-126 Nicolaas (119r) Bernardus Abt (119r-119v) Franciscus (119v-120r) Odulphus (120r-120v) Martinus (120v-121r) Alle Heilige Belijders (121r-121v) Maria Magdalena (121v-122r) Catharina (123r-123v) Agnes (123v-124r) Barbara (125r-125v)

122v Catharina (bm. BM) 124v Barbara (bm. BM)

Page 363: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

367

Cecilia (125v) Margareta (126r-126v) Appolonia (126v-127r)

168 127-134 [Ursula en] de 11.000 Maagden (127r-127v) Maria van Egypte (128r) Elisabet (128v) Alle Heilige Maagden (128v-129v) Alle Heiligen (129v-130r) Alle Heiligen (130r-131r) Litanie (zonder lijst van heiligen) (131r-138r)

178 135-142 Biechtgebeden (139r-148v) Inc. Cruci clavis corone spinei flagellis sacraque (139r-139v) Rubriek: Confessio bona. Inc. Ego reus et indignus peccator (139v-143r)

138v Man van Smarten (bm. BM)

188 143-150 Gebed voor vergiffenis toegeschreven Augustinus van Canterbury. Inc. Domine deus omnipotens qui est trinus (143v-148r) Gebeden tot de wonden van Christus (148r-152v) Inc. Benignissime salvator et redemptor (148r-150r) Inc. Tibi domine crucifixo (150r-151r)

198 151-158 Inc. Dulcissime domine Jhesu Christe quinque vulnera (151r-151v) Gebed tot alle wonden van Christus. Inc. Gracias tibi ago (151v-152v) Christusgebed van Innocentius IV voor het jubeljaar. Inc. Deus qui pro

Page 364: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

368

redemptor; met nog drie goede gebeden (152v-157v) Gebeden (157v-160v) Inc. Salve salus mundi (158r-158v) Gebed van paus Johannes XXII. Inc. O verum corpus Christi (ook tegen terreur van vijanden) (158v-160r)

208-1 (na

166) +1

165)

159-166 Tussen Elevatio en Agnus Dei. Inc. Domine Jhesu Christi filii (160r-160v) Passiegebed van het Concilie van Lyon en paus Gregorius IX. Rubriek: Concilio Lugdunensi Gregorio nono Inc. Omnipotens metuende (160v-163r) Gebed in tijden van onrust. Inc. Domine ihesu xriste qui de sinu patris (163r-164v) Gebed tot Joris [toegevoegd] (166r)

165v Joris verslaat de draak (bm. GR)

Provenance Heer Hogenheim, schepen van Hulst, verworven van de heer Bornius, rentmeester van stadhouder Willem III en eerste echtgenoot van zijn vrouw Verbeeck (volgens een inscriptie op het schutblad voorin); door hem in 1712 geschonken aan de Missie van Carmelieten te Hontenisse; Leicester, Ratcliffe College, Ms. 4, in 1965 geveild bij Sotheby’s te Londen (13 december 1965, lot 200); Genève, Collectie Comites Latentes (collectie van Sion Segre Amar), Ms. 2, in 1989 geveild bij Sotheby’s te Londen (20 juni 1989, lot 65); Antiquariat Heribert Tenschert te Rotthalmünster; in 1992 door de Ritman Bibliotheek (Bibliotheca Philosophica Hermetica) te Amsterdam gekocht van Antiquariat Tenschert; op 10 december 2004 verworven door de Staat der Nederlanden; sinds 10 december 2010 in Den Haag, Koninklijke Bibliotheek. Bibliografie Sotheby's 1965, nr. 200; Sotheby's 1989, pp. 108-112, nr. 65; König 1990, nr. 27, met 6 kleurenplaten; Lacaze 1991; Smeyers & Cardon 1991, pp. 95-96; Wüstefeld & Korteweg

Page 365: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

369

2009, cat. nr. 7; Wüstefeld & Korteweg (gedetailleerde online beschrijving behorende bij de tentoonstelling ‘Sleutel tot Licht’ in de Bibliotheca Philosophica Hermetica, 2009. Niet meer raadpleegbaar). Bronnen Eigen autopsie; Lacaze 1991; Wüstefeld & Korteweg (gedetailleerde online beschrijving behorende bij de tentoonstelling ‘Sleutel tot Licht’ in de Bibliotheca Philosophica Hermetica, 2009. Transcripties van de gebeden en de provenance van het handschrift zijn deels uit deze beschrijving overgenomen)

Page 366: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

370

Düsseldorf, Nordrhein-Westfälisches Hauptstaatsarchiv, ms. G III 3

AFBEELDINGEN: 39-41

Inhoud Missaal van de hofkapel van Kleef. Kalender ontbreekt.

Materiaal Perkament, 246 folia. Afmeting 312/316 x 230 (205/206 x 148/149) mm Aantal kolommen en regels 2 kolommen (tussenruimte 18 mm). Tekst: 31 rr. Canongedeelte: 24 rr. Prefaties met muzieknotatie: 12 regels met 4-muzieklijnen en tekst. Gelinieerd in bruine inkt. Foliëring moderne foliering (gestempeld?) in de rechter bovenhoek. Taal Latijn Datering ca. 1420-1425. Lokalisatie Noordelijke Nederlanden. Schrift: mogelijk lokaal afgeschreven in Gelre. Penwerk en geschilderde decoratie: Utrecht. Band Modern, varkensleer Conditie Perkament in slechte conditie. Veel gele bladen, wisselend in dikte. Veel gaten en scheuren, met reparaties aan het perkament voor het schrijfwerk begon.

Inhoud Tijdeigen (deel 1 van de eerste Zondag van Advent tot de octaaf van Pinksteren), votiefmissen, Ordinarium, prefaties, canon, Tijdeigen (deel 2 zondagen 1-25 na Pinksteren), Eigen der Heiligen, Gemeenschappelijke der Heiligen, sequensen. Schriftsoort Littera textualis Kopiist Minstens 2 schrijfhanden: fols. 236-246 in een kleiner, puntiger handschrift bewerkt met tekeningen, inclusief groteske gezichten (bijv. fols. 20ra, 20va, 21va, 22rb). Een derde hand schreef een vroege vervanging op fol. 111.

Penwerk Utrechts penwerk in de ‘Sikkel-en-Ster’-stijl. Geschilderde randdecoratie Geschilderde staaf met randwerk in de ‘bonte-stijl’ in twee tot vier marges (fols. 1r, 8v, 13r, 85v, 99r, 101v, 130r, 135r, 140r, 171r, 191v, 215v) Verluchting 13 gehistorieerde initialen Verluchter Een Zwolle-meester Ontbrekende of toegevoegde verluchting Ingevoegde bladgrote miniatuur met de Kruisiging ontbreekt en mogelijk een gehistorieerde initiaal voor fol. 223.

Page 367: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

371

Inhoudelijke tabel

Katern Folia Tekstuele inhoud Decoratie 18 1-8 Tijdeigen (deel 1) van de

eerste Zondag van Advent tot de octaaf van Pinksteren (1r-108v) Advent Kerst

1ra Koning David knielend voor een altaar (gi). 8vb Geboorte van Christus (gi)

28 9-16 Driekoningen

13rb Aanbidding van de koningen (gi)

38 17-24 48 25-32 58 33-40 68 41-48 78 49-56 88 57-64 98 65-72 108 73-80 118 81-88

Pasen 85va Wederopstanding (gi)

128 89-96 138 +2

(tekstbladen 105,

106)

97-106 Hemelvaart Pinksteren

99va Hemelvaart Christus (gi) 101vb Pinksteren (gi)

144 107-110 Votiefmissen van Triniteitszondag, Corpus Christi en Inwijding van de kerk tot Generalis collecta, en Zegening van zout en water (109r-126v)

157 111-117 168 118-125

Page 368: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

372

173 126-128 Zegening van zout en water (126r/v)

[127r blanco, gelinieerd]

Ordinarium (127v-139r) Ordo sacerdotis preparantis de ad missam (127v-129v)

1810 +1

(tekstblad 139)129-139

Prefaties van In nativitate domini nostri jhesu xpristi tot Prefactio cotidiana (met muzieknotatie) (130r-134v)Feest van de Geboorte

Canonmis (deels met muzieknotatie) (135r-139r)

Te Igitur

[139v blanco, gelinieerd]

130ra Christus op een troon (gi)

[ingevoegde bladgrote miniatuur met de Kruisiging ontbreekt] 135ra Priester met acoliet bij altaar (gi). Engel met een sudarium in de marge.

198 140-147 Tijdeigen (deel 2), Zondagen 1-25 na Pinksteren (140r-170r) Pinksteren 140ra Man van Smarten

(gi) 208 148-155218 156-163228 164-171

[170v gelinieerd, blanco]

Eigen der Heiligen van St. Lucia tot Paus Damasus met missen voor: Poncianus, Swietbertus, Heribertus,

Page 369: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

373

Servatius, Bonifatius, 10.000 martelaren, Translatie van de Drie Koningen, Pantaleon, Gereon en Victor, 11.000 maagden, Severinus, Hubertus, Wilibrord, Martinus en Cunibert (171r-222r) [incompleet: na 205 ontbreekt een blad met het einde van de mis van Felix en Adauctus en het begin voor de mis van de Geboorte van de Maagd]

171ra Lucia (gi)

238 172-179 248 180-187 258 188-195

Visitatie 191va Visitatie (gi)

268 196-203 Maria Hemelvaart

201va Hemelvaart van Maria (gi)

278-1 (na 205) 204-210 288 211-218

Allerheiligen 215vb Allerheiligen (gi)

298 -1 (na 222)

Nu gelijmd aan 223

na ingenaaid te zijn

als enkelblad

219-225 [222v blanco, gelinieerd] Gemeenschappelijke der Heiligen van de Wake voor een apostel tot aan verschillende heiligen [incompleet: uitgesneden bladen voor 223 en tussen Andreas en Nicolaas na 242] (223r-235v)

[Mogelijk ontbreekt er voor 223 een gehistorieerde initiaal]

308 226-233 312(enkelbladen) 234-235

Page 370: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

374

Sequensen van de Geboorte tot aan de Votieven voor Maria. Inclusief sequensen voor de Translatie van de Drie Koningen, Gereon, 11.000 Maagden en Martinus (236r-245v)

328-1 (voor 236) 236-242 334 (minstens 1

blad voor 243

ontbreekt)

243-246 [246rv blanco, gelinieerd]

Provenance Waarschijnlijk gemaakt voor Margaretha van Berg (wapens in de marge op fol. 1r, opgehouden door engelen). Margareta van Berg, († 1425), vrouw van Adolf van Kleef en Mark (d. 1394) en dochter van Gerard van Gulik (Jülich), graaf van Berg; tot 1826 in Archiv der Reg. Arnsberg; vanaf 1826 in Geheimes Staatsarchiv Berlin; sinds 1867 in Düsseldorf, Nordrhein-Westfälisches Hauptstaatsarchiv. Bibliografie Byvanck 1930, pp. 132-133, fig. 34; Hoogewerff 1936-1947, vol. I, pp. 427, 435, 441; Byvanck 1937, pp. 55, 134-135. figs. 107-110; Hoogewerff 1961, p. 33; Gorissen 1973, pp. 796, 802, 823, 825; De Werd 1974, nr. D 27, pl. II, pp. 235, 238; Pächt & Jenni 1975, p. 22; Baumeister 1984, nr. 73; Utrecht / New York 1989, cat. nr. 30; Smeyers & Cardon 1991, p. 95 noot 56; Gerritsen-Geywitz 2003, noten 20, 22. Bronnen Eigen autopsie; aantekeningen Marrow.

Page 371: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

375

Frauenfeld, Thurgauische Kantonsbibliothek, ms. Y 25

ABEELDINGEN: 16-20, 139 Inhoud Getijdenboek in het Latijn. Kalender volgens gebruik van Utrecht. Op 17 juli staat toegevoegd: Alexii confessorus (Alexius van Edessa). Materiaal Perkament, 233 folia. Afmeting 102/103 x 72 (55 x 36/38) mm. Aantal kolommen en regels Tekst: 1 kolom, 14 rr. Kalender: 16 rr. Gelinieerd in paarse inkt (fols. 192-213 blanco, gelinieerd in blauwe inkt). Foliëring moderne foliering onregelmatig aangebracht in de rechter bovenhoek. Taal Latijn Datering In kalender op 1 juni: Obiit mater mea. 1430, geschreven in dezelfde hand als de rest van de kalender. 1 juni 1430 is de terminus post quem. Lokalisatie Noordelijke Nederlanden, Utrecht. Band Bruin kalfsleer over platten, verguld (versleten), waarschijnlijk 16e eeuw, 2 panelen van drievoudige filetlijnen (brede in het midden met daarnaast twee dunnere) met stempeltjes van fleur-de-lis in de hoeken van het binnenframe. Koperen hoekstukken, twee bronzen sierlijk gedraaide klampen, rug verguld met rozetten. Conditie Bijgesneden aan boven- en buitenzijde. Vooral op de gedecoreerde openingsbladen is er hierdoor randdecoratie verloren gegaan. Inhoud Kalender (gebruik Utrecht), Mariagetijden, Boetepsalmen en Litanie, Korte Kruisgetijden, Dodenofficie, gebeden (onder andere aan de heilige Fiacrius van Brie). Schriftsoort Littera textualis Kopiist Minstens twee. Een kopiist schreef het getijdenboek in het Latijn. Een tweede voegde in het Duits teksten toe of verving uitgesneden bladen (fols. 83v, 88r/v, 121r-127v). Penwerk Utrechts penwerk in de ‘Bulten-en-lange-lijnen’-stijl. Geschilderde randdecoratie Utrechtse randdecoratie ‘bonte-stijl’-randen in vier marges op bladen met een gehistorieerde of gedecoreerde initiaal (fols. 13r, 34r, 38r, 42r, 46r, 49r, 56r, 63r, 84r, 139r). Champie-initialen (2rr.) met geschilderde staaf met Utrechtse takjes in de boven- en ondermarge aan het begin van kleinere tekstonderdelen. Verluchting 9 gehistorieerde initialen Verluchter Bressanone-meester

Page 372: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

376

Ontbrekende of toegevoegde verluchting Mogelijk ontbreekt er een gehistorieerde of gedecoreerde initiaal aan het begin van de lauden (voor fol. 24) en een gehistorieerde initiaal aan het begin van het Dodenofficie (voor fol. 89r).

Inhoudelijke tabel

Katern Folia Tekstuele inhoud Decoratie 16 1-6 Kalender gebruik van Utrecht

in rood en zwart (ongeveer 2/3 gevuld) (1r-12v)

26 7-12 38 13-20 Mariagetijden [incompleet]

(13r-62v) metten 13r Apocalyptische Maria met

kind (gi) 48-2

(bifolium,

na 23)

21-26[na 23: twee tekstbladen ontbreken met begin van de lauden]

[mogelijk ontbreekt een gehistorieerde of gedecoreerde initiaal]

58 27-34 priem 34r Engel met fluit (gi)

68 35-42 terts sext

38r Engel met luit (gi) 42r Engel met fluit (gi)

78 43-50 noon vespers

46r Engel met doedelzak (gi) 48r Engel met drums (gi)

88 51-58 completen 56r Engel met viool (gi)

98 59-66 Boetepsalmen en Litanie (63r-83r)

63r Sudarium (gi)

108 67-74 118 75-82 128-2 (na

87) +1 (88)83-89

Korte Kruisgetijden (84r-87v) metten 84r Man van Smarten in de

tombe (gi)

Page 373: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

377

[tekstpagina 88r/v latere vervanging door Duits schrift] Dodenofficie gebruik van Utrecht (89r-138v) [incompleet. Eerste tekstpagina ontbreekt (// domino in regione vivorum. Requiem eternam… rubriek 86v in Duitse hand].

[mogelijk ontbreekt een gehistorieerde initiaal aan het begin van het Dodenofficie]

138+3

(bifolium

91-92,

enkelbl. na

92)

90-100 [91-93 ingevoegde tekstbladen in een Duitse hand]

148 101-108 158 109-116 168-1

(voor 128)

+ 7 (ternio

121-126 +

enkelbl.

127)

117-130 [121-127 zeven bladen ingevoegd met Duits schrift met de Les en de responsoria voor het gebruik van Utrecht]

178 131-138 188 139-146 Gebeden(139r-191v)

Voor en na Communie (139r-150v)

198 147-154 Maria (150v-159v)

208 155-162 Barbara (159v-163r)

218 163-170 Maria Magdalena (163r-164v) Antonius (164v-165r) Gregorius (165r-165v) Hiëronymus (165v-166r) Agnes (166r-166v) Heilige Kruis (167r-167v) Beschermengel (167v-168v)

Page 374: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

378

Christophorus (169r-169v) Johannes de Doper (169v) Johannes de Evangelist (170r Adrianus (170r-171r)

228 171-178 Martinus (171r-171v) Margareta (171v-172r) alle Apostelen (172r-172v) alle Heiligen (172v-174r) tot het heilig Aanschijn (174r-175v) Credo (176r-180r)

238 179-186 Evangelie volgens Johannes (180r-181r) Sebastianus (181r-183v) Barbara (184r-185r) Maria (185r-185v) Maria: O intemerata (vrouwelijke vorm: mea peccatrici op 186r) (185v-190v)

244+1

(191) 187-191

Fiacrius van Brie (191r-191v)

256 192-197 [192-213 blanco, gelinieerd] 266 198-203 276 204-209 282 210-211 292 212-213

Provenance Gemaakt voor een onbekende vrouw (vrouwelijke vorm: mea peccatrici op 186r en een gebed aan Fiacrius van Brie die werd aangeroepen bij vrouwenkwalen); 17e/18e eeuw Greiffenberg, W. Franciscus à (binnenzijde voorplat); Frauenfeld, Kantonsbibliothek Bronnen Eigen autopsie; aantekeningen James Marrow

Page 375: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

379

Fulda, Landesbibliothek, ms. Aa 122

AFBEELDINGEN: 58-62 Inhoud Brevier voor de Duitse Orde, kalender aangepast voor gebruik in Utrecht. Elizabeth van Hongarije in rood vermeld op 19 november. Materiaal Perkament, 546 folia. Afmeting 185 x 140 (125 x 90) mm Aantal kolommen en regels Tekst: 2 kolommen, 30 rr. Kalender: 33 rr. Gelinieerd in roze inkt. Foliëring moderne potloodfoliëring in rechter bovenhoek Taal Latijn Datering ca. 1420-1425 Lokalisatie Noordelijke Nederlanden, Utrecht. Band 17e-eeuwse band Conditie Bijgesneden. Perkament is van goede kwaliteit, maar vertoont veel gebruikssporen. Inhoud Inhoudsopgave, computistische cirkels en tabellen, Kalender voor Duitse Orde, psalter, hymnen, Dodenofficie, hymnen, Gemeenschappelijke der Heiligen, Mariaofficie voor de zondagen, Tijdeigen, Lezingen van de 1e en 2e Nocturn op zon- en weekdagen van 2e zondag na de Trinitatis tot aan de laatste zondag in November, Homilieën van de 3e Nocturn van 1e-25e zondag na de Trinitatis, Eigen der Heiligen, Verhaal van de verwekking van de Maagd, sequensen, Verhaal van de heilige Barbara, Afschriften van pauselijke bullen voor de Duitse Orde, Absolutieformulier. Schriftsoort Littera textualis Kopiist Petrus Gabel (colofon op fol. 538v: Pe. Gabel. Pro tali pretio numquam plus scribere volo) Penwerk penwerk afwezig Geschilderde randdecoratie Geschilderde staaf met Utrechtse ‘bonte-stijl’-rand in 2-4 marges op bladen met gehistorieerde initialen (fols. 8r, 19r, 26r, 32r, 32v, 39v, 48v, 56v, 57v, 65r, 93r, 116r, 153r, 178r, 269r, 291r, 297v, 411v, 424r, 449v, 479r). Champie-initiaal met geschilderde staat en Utrechtse takjes in de boven- en ondermarge (o.a. fols. 98r, 307r). Verluchting 21 gehistorieerde initialen Verluchter Een (mogelijk twee?) Zwolle-meesters

Page 376: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

380

Inhoudelijke tabel

Katern Folia Tekstuele inhoud Decoratie 14-1 i-ii Papieren schutbladen; eerste blad,

dekblad] Inhoudsopgave (Ir) Eigendomsaantekening [iv-iiv, blanco]

26+1(1) 1-7 Computistische cirkels en tabellen (1r/v) Twee cirkels voor bepalen gouden getal en zondagsletter (1r) Aderlaat tabel (1v) Kalender voor de Duitse Orde (aangepast voor bisdom Utrecht) (2r-7v)

38 8-15 Psalterium Feriatum (8r-82v) psalm 1

8ra Koning David met zijn harp (gi)

48 16-23 psalm 26

19ra David wijst naar zijn ogen (gi)

58 24-31 psalm 38

26ra David met banderol custodiam vias meas (gi)

68 32-39 psalm 51 psalm 52 psalm 68

32rb Een man slaat een knielende vrouw (gi) 32vb Nar met banderol non est deus (gi) 39vb David in het water (gi)

78 40-47 88 48-55

psalm 80 48va David met klokkenspel (gi)

Page 377: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

381

98 56-63 psalm 97 psalm 101

56va Zingend koor (gi) 57vb David in gebed (gi)

108 64-71 psalm 109

65rb God plaatst Christus aan zijn rechterzijde (gi)

118 72-79 128 80-87

Laudes – Cantica (83r-88r)

138 88-95 Hymnen (88r-90r) Te Deum; Benedictus; Magnificat; Nunc dimittis; Quicumque Litanie (90r-92r) [92v blanco] Dodenofficie – gebruik van de Duitse orde (93ra-97v)

93ra Zielen in het vagevuur (gi)

148 96-103 Hymnen (98r-114v)

158 104-111 164 112-115

[115v r/v blanco]

178 116-123 Gemeenschappelijke der Heiligen (116r-152v)

116ra Petrus en 4 apostelen (gi)

188 124-131 198 132-139 208 140-147

Mariaofficie voor de zondagen (144v-147v)

218-3 148-152 Rubrieken voor het bidden van 15 gradualepsalmen, het Maria-officie, Dodenofficie en suffragiën van Maria, Heilig Kruis, Triniteit,

Page 378: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

382

Johannes Evangelist, Elisabeth (148r-151v)

Antifonen voor de dagen van de Week (151v-152r)

Zegeningen voor weekdagen en Mariafeesten (152r-152v)

[Toevoeging] Rubriek voor suffragiën van Martinus en gebed voor de zonden (152v)

[152vb blanco] 228 153-160 Tijdeigen – van Advent tot de 25e

zondag na Trinitatis (153r-378r) Eerste zondag van Advent 153ra Christus met de

rijksappel (gi) 238 161-168 248 169-176 258 177-184

Kerstmis 178ra Geboorte Christus (gi)

268 185-192 278 193-200 288 201-208 298 209-216 308-1 (na

218)217-223

318 224-231 328 232-239 338 240-247 348 248-255 358 256-263 368 264-271

Pasen 269r Wederopstanding (gi)

378 272-279

Page 379: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

383

388 280-287 398 288-295

Hemelvaart

291rb Hemelvaart Christus (gi)

408 296-303 Pinksteren

297va Uitstorting van de Heilige Geest (gi)

418 304-311 428 312-319

Lezingen van de 1e en 2e Nocturn op zon- en weekdagen van 2e zondag na de Trinitatis tot aan de laatste zondag in November (316v-357v)

438 320-327 448 328-335 458 336-343 468 344-351 478 352-359

Homilieën van de 3e Nocturn van 1e-25e zondag na de Trinitatis (357v-372v)

488 360-367 498 368-375

Inwijding van de kerk (372v-378r)

508 376-383 [378v blanco] Eigen der Heiligen – van Andreas tot aan Vitalis (379r-538v)

518 384-391 528 392-399 538 400-407 548 408-415

Purificatie van de Maagd 411vb Presentatie in de tempel (gi)

558 416-423

Page 380: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

384

568 424-431 Annunciatie Pasen (428r-429r)

424rb Annunciatie (gi)

578 432-439 588 440-447 598 448-455

Visitatie 449vb Visitatie (gi)

608 456-463 618 464-471 628 472-479

Maria Hemelvaart 479ra Hemelvaart Maria (gi)

638 480-487 648 488-495 658 496-503 668 504-511 678 512-519 688 520-527 698 528-535 [Toevoeging van de kopiist]:

Verhaal van de verwekking van de Maagd (535v-538v)

708-1(na

542) 536-542 Sequensen 536v

Verhaal van de heilige Barbara (537v) Aantekening van de kopiist (538v) Afschriften van pauselijke bullen voor de Duitse Orde (539r-542v) Absolutieformule. Dominus noster Jhesus Christus per suam ineffabilem misercordiam (539v-540r) Resten van een opgeplakt Andachtsbild (542v)

Page 381: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

385

712 papier 543-544 [543-544 blanco] Provenance Vervaardigd voor een lid van de Duitse Orde van de Balije Utrecht; eind 15e eeuw: Mergentheim, Commanderij van de Duitse Orde (o.g.v. destinataris van pauselijke oorkonde uit 1484 op f. 540v-541r); Mainz, Commanderij van de Duitse Orde begin 16e eeuw toebehorend aan: Caspar Giseler (o.g.v. aantekeningen in kalender); in 1668: Weingarten (f.1r: Monasterii Weingartensis 1668; Fulda, Landesbibliothek. Bibliografie Hausmann 1992, pp. 240-242; Ottosen 1993, p. xvi; Dondi 2000, pp. 20, 160; Bertelsmeier-Kierst 2008, pp. 115 noot 49, 138-139 noot 30. Bronnen Eigen autopsie; Hausmann 1992.

Page 382: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

386

Kaapstad, South African Library, ms. 3 b 17

AFBEELDINGEN: 55-57 Inhoud Lekenbrevier in het Nederlands en Latijn. Kalender voor Utrecht. Ons heren geboerte in blauw op 25 december. Toegevoegd: op 7 februari en 7 juli de translatie van respectievelijk het lichaam en het hoofd van de heilige Barbara naar Piacenza en Rome. Materiaal Perkament, i (papier) + 256 + ii (papier). Afmeting 180x121 (134/135 x 89/92) mm. Aantal kolommen en regels Tekst: 2 kolommen (9/10 mm tussenruimte), 31 rr. Kalender: 32 rr. Gelinieerd in paarse inkt. Foliëring Moderne foliering in de rechter bovenhoek. Taal Nederlands en Latijn (toegevoegde evangelielezing voor Kerst) Datering ca. 1430-1435 Lokalisatie Noordelijke Nederlanden. Schrift en penwerk: Delft. Geschilderde decoratie: Utrecht Band perkament; restanten van post-middeleeuwse schetsen van een getroonde Maria en kind op het voorplat en van een staande monnik met een kruis op het achterplat; moderne inscriptie in inkt bovenaan de rug: Breviarium / M.S. Inhoud Kalender, liturgisch psalter, lofzang, litanie, Onze vader, Ave Maria, collecta, dagelijkse gebeden van het Tijdeigen, Dodenofficie (korte versie), gebeden, psalmlezingen voor speciale gelegenheden, Dodenofficie, Getijden van Heilige Barbara, Gemeenschappelijke der Heiligen, Officies. Schriftsoort Littera textualis Penwerk Penwerk in de Delftse ‘Schulp’-stijl. Geschilderde randdecoratie Utrechtse takjes aan de gehistorieerde initialen (fols. 7r, 28v, 36v, 45v, 55r, 64v, 74v, 126r, 134r, 186r, 193v, 201v, 207v, 211v, 214v, 219v, 224r, 230v, 236r) (beide verluchters ieder verantwoordelijk voor eigen randwerk) Verluchting 19 gehistorieerde initialen Verluchter Bressanone-meester en de Psalteriummeester, vernoemd naar zijn verluchting in het psalter in de Utrechtse Historiebijbel in Den Haag (Koninklijke Bibliotheek, ms. 78 D 38).

Page 383: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

387

Inhoudelijke tabel Verluchters BM = Bressanone-meester PM = Psalteriummeester

Katern

Folia katern

Tekstuele inhoud Decoratie

16 1-6 Kalender (gevuld, gebruik Utrecht) (1r-6v)

28 7-14 Liturgisch psalter (7r-101v) psalm 1

7ra David met harp (gi. BM)

38 15-22 48 23-30

psalm 38 28vb David wijst naar mond (gi. PM)

58 31-38 palm 52

36vb Een nar (gi. PM)

68+1(43) 39-47 psalm 68

45vb David in het water (gi. PM)

78 48-55 psalm 80

55rb David met harp (gi. PM)

88 56-63 98 64-71

psalm 97 64vb Zingende monniken (gi. PM)

108 72-79 psalm 109

74va Christus de zijde van God (gi. PM)

118 80-87 128 88-95 138 96-103

Lofzang (101v-110r)

148 104-111 Litanie (110v-113v)

158 112-119

Page 384: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

388

Onze vader, Ave Maria en Collecta (113v-114v)

Dagelijkse gebeden van het Tijdeigen Dese preces dat is biddinghe houtmen alle daghe als men hout vander tijt ende men nocturne leest sonder sonnendages (114v-115v)

Dodenoffie (korte versie) (116r-117r)

Gebeden (117r-119v) Heilige Kruis (117rv) Maria (117v) Michael (117v) Johannes de Doper (117v) Petrus (118r) Paulus (118r) Augustinus (118r) Martinus (118v) Hiëronymus (118v) Franciscus (118v) Catharina (119r) Voor vrede op zaterdag en zondag (119r) Allerheiligen (119v)

162

(bifolium)120-121 [120v-121r op verkeerde plek

en verkeerd om ingebonden. Oorspronkelijk rondom 121-125 gevouwen in de volgorde 121-125, 120. Een onbekend aantal bladen ontbreekt voor fol. 121]

[120rv blanco, gelinieerd]

Page 385: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

389

[incompleet. Begint halverwege de rubriek] Psalmlezingen voor speciale gelegenheden, toegeschreven Sint Elias Hier beghinnen die psalmen die sinte helias die bisscop trac uten anderen psalmen om te bidden voer sonderlinghe orbaer. Die wil dat hem onse here si goedertieren ende neder come tot hem. Hi segghe mit goeder aendacht voer den cruce ons heren .vii. werven dese .ii. psalmen. Usquequo domine die twalefte psalm... (121r) Dodenofficie (121r-125v)

174 122-125 188 126-133 Getijden van Heilige

Barbara (126r-133r) [133v blanco, gelinieerd]

126ra Barbara met banderol: Aleidis Mathei van Wael. (gi. BM)

198 134-141 Gemeenschappelijke der Heiligen (134r-183r)

134ra Jacobus de Meerdere (gi. BM)

208 142-149 218 150-157 228 158-165 238 166-173 248 174-181 254 182-185

[183v-184v blanco, gelinieerd]

Page 386: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

390

Toegevoegde evangelielezing voor Kerst in Latijn (Mattheus 1:1-17), gezongen bij metten op Kerstavond: Inicium sancti evangelii secumdum mattheum (185r) [185v blanco, gelinieerd]

268 186-193 Officies (186r-252v) Voor Kerstmis Voor Driekoningen

186ra Geboorte (gi. BM) 193vb Aanbidding van de Koningen (gi. BM)

278 194-201 Voor Pasen

201vb Opstanding (gi. BM)

288 202-209 Voor Hemelvaart

207va Hemelvaart (gi. PM)

298 210-217 Voor Pinksteren Voor Corpus Christi

211va Nederdaling van de Duif van de Heilige Geest (gi. PM) 214vb Hostie in een monstrans op het altaar (gi. PM)

308 218-225 Voor de Triniteit Voor het Inslapen van Maria

219va Genadestoel (gi. PM) 224rb Inslapen van Maria (gi. PM)

318 226-233 Voor de Inwijding van de kerk

230va Kerkgebouw (gi. PM)

328 234-241 Voor Allerheiligen Voor Witte Donderdag (241v)

236ra Allerheiligen (gi. BM)

338 242-249 Goede Vrijdag (245v)

348-1 (na

252) 250-256

[253r-256v blanco, gelinieerd] Einde van een gebed

Page 387: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

391

toegevoegd in de late 15e of vroege 16e eeuw (253r)

Provenance Mogelijk vervaardigd voor Aleidis Mathei van Wael (naam op banderol op fol. 126ra). Aan de hand van het Delftse penwerk en de nadruk op de heilige Barbara (Getijden van de Heilige Barbara en toegevoegde Barbara-feesten in de kalender) was Aleidis mogelijk non in het Barbaraklooster in Delft; Dominee J.J. Kotze (een van de twee gelijknamige mannen, 1832-1902 of 1835-1899), wie het schonk aan de South African Library (label, binnenkant voorplat). Bibliografie Churms 1984, p. 6 (als getijdenboek); Hegman 1980 pp. 81-82; Hegman 1985, p. 154; Steyn 2002, Vol. 1, pp. 142-146. Bronnen Aantekeningen Marrow.

Page 388: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

392

Londen, British Library, Add. 30339 / nr. 3

AFBEELDINGEN: 216-217, 222-226

Inhoud Bladgrote miniatuur met de Steniging van Stefanus. Enkelblad uitgesneden uit het Egmond Brevier (zie: New York, The Morgan Library & Museum, ms. 87).

Materiaal Perkament, 1 folio (fragment). Londen, British Library, Add. 30339 / nr. 3 was oorspronkelijk geplaatst in het Egmond Brevier tussen folia 104 en 105. De bladgrote miniatuur was geïntegreerd in de katernstructuur. Afmeting 243 x 165 (168 x 112) mm. Aantal kolommen en regels Tekst: 2 kolommen, 36 rr. Gelinieerd in bruine inkt. Foliëring Oorspronkelijke foliering in Romeinse cijfers in rode inkt op rectozijde: ciiij Taal Latijn Datering ca. 1435-1440 Lokalisatie Noordelijke Nederlanden, Utrecht. Conditie Verf op meerdere plekken beschadigd.

Inhoud Op recto: de tekst van het einde van de feest van de Geboorte en het begin van het feest van Stefanus. Op verso: bladgrote miniatuur met de Steniging van Stefanus (160 x 99 mm). Profeten in de rand dragen banderollen met de tekst vidit celos en vidit et introivit. Schriftsoort Littera textualis

Geschilderde randdecoratie ‘Rinceaux met acanthusblad’-rand in drie marges. In de buitenmarge twee profeten (eerste type, zie casus 6) met banderollen. Verluchting 1 bladgrote miniatuur op de versozijde. Verluchter Bressanone-meester (mogelijk in samenwerking met de Profetenmeester)

Provenance Op een onbekend moment voor 1902 uit het Egmond Brevier gesneden. Zie catalogusbeschrijving van het brevier. Dit specifieke blad: British Library

Literatuur Nijmegen 2009, p. 216, cat. nr. 38d voor reproductie en cat. 38c voor de bijbehorende informatie (reproductie verwisseld met de uitgesneden miniatuur in Londen, British Library); Bloem 2012a.

Page 389: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

393

Londen, Christie’s, 23 November 2011, lot 10 Inhoud Gebedenboek in het Nederlands. Kalender volgens gebruik Utrecht. De heilige Jeroen op 17 augustus toegevoegd aan de kalender. Materiaal Perkament, 176 + ii folia. Afmeting 122/124 x 89 (ca. 78/79 x 49/50) mm Aantal kolommen en regels Tekst: 1 kolom, 13 rr. Kalender: 15 rr. Gelinieerd in bruine inkt. Foliëring moderne foliering onregelmatig aangebracht in rechter benedenhoek. Taal Nederlands Datering ca. 1425 Lokalisatie Noordelijke Nederlanden, Utrecht. Band 17e-eeuws perkament over karton. Fragment van een 14e-eeuws brevier. Conditie Band beschadigd. Boekblok bijgesneden waarbij randdecoratie verloren is gegaan. Gehistorieerde initialen op fols. 14r en 90r licht beschadigd. Perkament wat gekreukt en bevlekt. Inhoud Kalender (gebruik van Utrecht), Getijden van de Weekdagen (zondag van de Triniteit, maandag van de Doden, dinsdag van de Heilige Geest, woensdag van Allerheiligen, donderdag van het Sacrament, vrijdag van het Kruis, zaterdag van de Maagd), gebeden. Schriftsoort Littera textualis Kopiist Minstens drie schrijfhanden. Eén kopiist verantwoordelijk voor het oorspronkelijke deel. Een tweede hand voor toegevoegde gebeden (fols. 170r-172v). Derde hand voor toegevoegde eigendomsnotities (fols. 175v-176v), Penwerk Utrechts penwerk in de ‘Bulten-en-lange-lijnen’-stijl. Geschilderde randdecoratie Geschilderde staaf randdecoratie in de Utrechtse ‘bonte-stijl’ op bladen met gehistorieerde of grote gedecoreerde initialen (fols. 14r, 22r, 35v, 46r, 54v, 66v, 78r, 90r, 114r, 130r). Geschilderde staaf of staven met champie-initiaal, Utrechtse takjes in boven- en ondermarge en kaardenbollen en/of madeliefjes in linker- en rechtermarge (fols. 96v, 106r, 111r). Verluchting 9 gehistorieerde initialen Verluchter Zwedermeester (verdere specificering niet mogelijk) Ontbrekende of toegevoegde verluchting Getuige afdrukken in het boekblok bevatte het handschrift waarschijnlijk ingevoegde miniaturen (voor 14r, 90r, 114r en 140r). Zwarte lijnen, ruitpatronen en uitgespaarde ronde vormen voor nimbi, komen overeen

Page 390: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

394

met miniatuurlijsten en gangbare geblokte achtergronden. Er is gesuggereerd dat het ingevoegde prenten betrof (Christie’s London 2012, lot. nr. 10 (online, zie bibliografie); New York 2012, cat. nr. 5).

Katern Folia Tekstuele inhoud Decoratie 18 1-8 Kalender voor gebruik

Utrecht. (gevuld, achter elkaar doorgeschreven) (1r-13v)

28-3 (na 13) 9-13 38 14-21 Getijden van de

Weekdagen (14r-89v) Zondaggetijden van de Triniteit (14r-22r)

[mogelijk ontbreekt een bladgrote miniatuur voor 14] 14r Engel met sudarium (gi)

48 22-29 Maandaggetijden van de Doden (22r-35v)

22r Engel met geselpaal (gi)

58 30-37 Dinsdaggetijden van de Heilige Geest (35v-46r)

35v Engel met lans (gi)

68 38-45 78 46-53 Woensdaggetijden van

Allerheiligen (46-54v) 46r Engel met spons (gi)

88 54-61 Donderdaggetijden van het Sacrament (54v-66v)

54v Engel met hamer (gi)

98 62-69 Vrijdaggetijden van het Kruis (66v-78r)

66v Engel met nagels (gi)

108 70-77 118 78-85 Zaterdaggetijden van de

Maagd (78r-89v) 78r Engel met doornenkroon (gi)

126-2 (na

89) 86-89

138 90-97 Gebeden (90r-113r)

[mogelijk ontbreekt een bladgrote miniatuur voor 90)

Page 391: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

395

Aan Christus: O ewighe alemachtighe alre coninghen (90-96) O alre sueste here ihesus christe die gheseynt biste wt (96v-106)

90r Man van smarten (gi)

148 98-105 158 106-113 Aan God de Vader (106r-

111r) Aan de Triniteit (111r-113r) [113v blanco, gelinieerd]

168 114-121 Aan Maria. Rubriek: soe wie dit ghebet xxx daghe leest voer dat beelde van onser lieuer vrouwen die verdient vc / 500 dagen afleats also dicke als hi dit ghebet spreect ende onser vrouwen mach hi of bidden een bede ende het sel hem sondeer twivel gheschieden ist salich ander sielen. O edel coninghinne der hemeenl ende reyne maghet (114-124v)

[mogelijk ontbreekt een bladgrote min. voor 114]

178 122-129 Oc bidde w vrouwe sinte maria doer die vruechde die ghi hadt (125r-127v) O maechdelike moeder des almachtigen Godssoen (127v-129v)

188 130-137 O heilighe ende sonder smette maghet ende moeder des levenden gods sone (130r-136v)

[mogelijk ontbreekt een bladgrote min. voor 130] 130r Maria en kind (gi)

Page 392: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

396

O onbeulekte ende ewelike ghebenedide eenpaerlike... (136v-140v)

198 138-145 Fonteine der duechden sonder ghelijt (141-141v) Aan Aartsengel Michael: Here god weset mi arme mensche goedertieren (141v-144r) O sinte Michael heilighe weerde (144r-145r) [145v blanco, gelinieerd]

208 146-153 Aan Erasmus (146-148) Aan de drie Koningen (148-151v) Aan Joris (151v-152v) Gebed toegeschreven aan Hiëronymus: Here ihesu christe aendenke huden aen mi ende (152v-156v)

218 154-161 Aan Sebastiaan (157-158) Aan Maria Magdalena (158v-159v) Aan Barbara (159v-160v) Zegeningen. Die keiserlike moghentheit gheven... (161-162)

228 162-169 Die benedixi des vaders... (162-163v) Gebeden tot beschermengel (163v-166) Heilighe enghel dien ic bevolen bin... (166-167)

Zeven verzen van Bernardus (167-169)

Page 393: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

397

[169r-v blanco] 236 170-175 [toegevoegd] Gebeden

Aflaat van paus Bonifatius: O heer ihesu christe die aen naemste (170-171) Magnificat (171v-172v) [173-175 blanco, gelinieerd] Eigendomsinscripties Van der Laen en Assendelft (toegevoegd) (175v-176v)

242-1 (na

176) 176

Provenance Uitgebreide 16e-eeuwse eigendomsaantekeningen op fols. 175v-176v [hierop volgende informatie overgenomen van de online beschrijving van Christie’s Londen]. Hoorde toe aan Diewer of Dieber van der Laen, dochter van Gerrit van der Laen (c.1480-1568), die verhuisde van Haarlem naar Leiden, en de vrouw van Hendrik van Assendelft, zoon van Barthout van Assendelft, secretaris aan het hof van Holland. Hendrik van Assendelft stierf op 10 februari 1573 en werd begraven in de Oude Kerk in Amsterdam. Zijn weduwe keerde terug naar Leiden, waar zij stierf op 19 november 1600 en werd begraven in de Sint Pieterskerk. Op fol. 176r maakt Diewer melding van de dood van haar echtgenoot en op fol. 175v word haar eigen dood vermeld: ons moeder Joffrou[w] diwer van der lan veduwe van Jo[n]cker hendrick van Assendelft is in den heere gerust op den negentienden novenbris tuschen negent ende achten Smorgens Anno sestien hondert ende leijt begraven inde piters kerck achter het hoge oulter tot Leiden alwaer wij het graf gekoch hebbe. God geef de zijl rust ende vrede. Getuige het gebruik van ‘onze vader’ en ‘onze moeder’ hadden zij kinderen. Op fol. 176v wordt ook melding gemaakt van de dood van Diewer’s broer en zuster: Joffrou Anna van der Lan weduwe van Joncster Johan van basserode is inder heer gerijst opdy xxix mart Anno sestien hondeet ende ?vijf [in a different hand: 1605] smiddag het half elffs Jonckheer hendrick van der lan is in der heer geriist opdy ix may Anno xvi c acht ?ontrent negen vrey inder hage ende is begraven tot Voorhout in de capel van der van der Lan; H. F. von Aussem, no. 40 (zijn eigendomsaantekening in 18e-eeuwse hand op het dekblad); Walter Hirst (boekplaat); Verkocht op 23-11-2012 bij Christie’s Londen aan antiquariaat Les Enluminures; verkocht bij Les Enluminures aan een privécollectie.

Page 394: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

398

Bibliografie Christies 2012, p. 6, lot 10; New York 2012, cat. nr. 5

Bronnen Eigen autopsie; aantekeningen Marrow; beschrijving veilinghuis Christie’s Londen (http://www.christies.com/lotfinder/books-manuscripts/book-of-hours-in-dutch-illuminated-5495252-details.aspx?from=searchresults&pos=2&intObjectID=5495252&sid=60d8042f-ca35-4015-9cc5-97f12e5a64cc&page=1&lid=1 (Geraadpleegd op 24-03-2015)

Page 395: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

399

Londen, Sotheby’s, 6 juli 2000, lot 72

AFBEELDINGEN: 1, 118, 142-143, 158, 201, 231, 264-270

Alternatieve signatuur Particuliere Collectie: Cat. Defoer (e.a.) 1989, nr. 31 Inhoud Getijdenboek in het Nederlands. Kalender volgens gebruik Utrecht. Materiaal Perkament, 277 folia. Afmeting 145/146 x 108 (82/83 x 55) mm. Aantal kolommen en regels Tekst: 1 kolom, 15 rr. Kalender: 16 rr. Gelinieerd in paarse inkt. Foliëring Moderne foliëring in potlood in de rechter bovenhoek. Taal Nederlands. Datering ca. 1430. Lokalisatie Noordelijke Nederlanden, Utrecht Band 19e eeuws. Rood fluweel over origineel (?) simpel perkament met een metalen hertogelijke kroon in het midden van het voor- en achterplat, zilveren muiter, klampen en hoekstukken, vergulde randen. Inhoud Kalender (gebruik Utrecht), Mariagetijden, Mis van de Maagd, Korte getijden van de Heilige Geest, Lange Kruisgetijden, Getijden van de Eeuwige Wijsheid, Boetepsalmen en Litanie, gebed aan Christus, Dodenofficie. Schriftsoort Littera textualis Penwerk Utrechts penwerk in de ‘Bulten-en-lange-lijnen’-stijl. Geschilderde randdecoratie Blaadjes en rode bloemknopjes-rand met geïntegreerde engelen (fols. 13r, 82r, 119r, 160r, 196r); Blaadjes en rode bloemknopjes-rand zonder engelen (fols. 38v, 44r, 49r, 58v, 68r, 135v, 139r, 143r, 146v, 150r, 155r); ‘Bonte-stijl’-rand (fols. 26r, 89r, 98r, 102r, 105v, 109v, 113v, 129v, 171v, 176r). Verluchting 10 halfbladminiaturen en 12 gehistorieerde initialen. Verluchter Meester van Sotheby’s 72 (Bressanone-groep) Ontbrekende of toegevoegde verluchting na fol. 53 ontbreekt mogelijk een gehistorieerde initiaal met de Geboorte van Christus op de versozijde; voor fol. 220 ontbreekt mogelijk een halfbladminiatuur met een Uitvaart op de rectozijde.

Page 396: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

400

Inhoudelijke tabel

Katern Folia Tekstuele inhoud Decoratie 18-2 (blad 1,2

voor fol. 1) 1-6 Kalender van Utrecht in

rood en zwart. (Bijna vol) (1r-12v)

26 7-12 38 13-20 Mariagetijden (13r-74v)

metten 13r Anna en Joachim bij de Gouden Poort (gi)

48 21-28 lauden

26r Musicerende engel (gi)

58 29-36 68+1 (44) 37-45

priem terts

38v Geboorte van Maria (gi) 44r Annunciatie (gi)

78+2 (49, 54)

-1 (na 57)

46-54 sext [na 53 ontbreekt een blad met het einde van de sext en begin noon]

49r Visitatie (gi) [gehistorieerde initiaal met de Geboorte op versozijde ontbreekt]

88 55-62 vespers

58v Presentatie in de Tempel (gi)

98 63-70 completen

68r Dood en de Hemelvaart van Maria (gi)

104 71-74 118 75-82 Mis van de Maagd (75r-

82r) [82v blanco, gelinieerd]

1 De katernformule in de veilingcatalogus van Sotheby’s wijkt op dit punt iets af. Daar wordt katern 7 gelezen als 8+1 (fol. 49) -1 (blad 8). Het enkelblad fol. 54 wordt door James Marrow tot katern 7 gerekend maar is in de veilingcatalogus van Sotheby’s meegenomen in katern 8 (8+1). Hier wordt de katernformule van Marrow gevolgd.

Page 397: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

401

128 83-90 Korte getijden van de Heilige Geest (83r-118r) metten priem

83r Pinksteren (hm) 89r musicerende engel (gi)

138 91-98 terts

98r musicerende engel (gi)

148 99-106 sext noon

102r gedecoreerde initiaal 105v musicerende engel (gi)

158 107-114 vespers completen

109v musicerende engel (gi) 113v gedecoreerde initiaal

164 115-118 [118v blanco, gelinieerd]

178 119-126 Lange Kruisgetijden (119r-159v) metten

119r Judaskus (hm)

188 127-134 lauden

129v Musicerende engel (gi)

198 135-142 priem terts

135v Christus voor Pilatus (hm) 139r Geseling van Christus (hm)

208 143-150 sext noon vespers

143r Kruisdraging (hm) 146v Kruisiging (hm) 150r Kruisafneming (hm)

218+1 (159) 151-159 completen

155v Graflegging (hm)

228 160-167 Getijden van de Eeuwige wijsheid, zonder proloog (160r-194v) metten

160r Christus tussen de schriftgeleerden (hm)

238 168-175 248 176-183 258 184-191 268 192-195

Page 398: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

402

[195rv blanco, gelinieerd] 278 196-203 Boetepsalmen en Litanie

(196r-217v) 196r Laatste oordeel (hm)

288 204-211 298 212-219

Gebed aan Christus (218r-219r) [219v blanco, gelinieerd]

308-1 (voor

220) 220-226 Dodenofficie (220r-277v)

[voor 220 ontbreekt een blad met het begin van het Dodenofficie]

[halfbladminiatuur met een mogelijke Uitvaartscène op rectozijde ontbreekt]

318 227-234 328 235-242 338 243-250 348 251-258 358 259-266 368 267-274 374-1 (na

277) 275-277

[na 277 ontbreekt een blad met het einde van de Dodenofficie]

Provenance De eigenaar van het op fol. 13r verwijderde wapen vastgehouden door een engel in de rand; Goethals, J. (Kortrijk); in 1988 verkocht in Hotel Drouot (Parijs), 22 april 1988, lpt 101; particulier bezit Frankrijk (anoniem); Geveild bij Londen, Sotheby’s, 6 juli 2000, lot 72 voor 1,609,500 GBP. Huidige verblijfplaats onbekend. Bibliografie Parijs, Hotel Drouot, 1988, lot 101; Utrecht / New York 1989, cat. nr. 31; Marrow 1991, p. 57 noot 21, pp. 58, 71, fig. 14; Sotheby’s 2000, lot. 72; Dückers 2009, p. 177, 184, fig. 17; Rotterdam 2012, p. 100; Bloem 2012a, p. 73, noot 14 en fig. 3; Bloem 2014a, passim en fig. 3; Bloem 2014b, pp. 120-135, figs. 4 (2:a-g). Bronnen Aantekeningen Marrow; Sotheby’s 2000.

Page 399: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

403

Londen, Sotheby’s, 3 december 2008, lot 36

AFBEELDINGEN: 28-31, 189 Alternatieve signatuur Olim Bush; Olim Bum, Cottbus Inhoud Getijdenboek in het Nederlands. Kalender voor Utrecht Materiaal Perkament, 220 folia. Afmeting 125 mm x 94 mm (76 x 50 mm) Aantal kolommen en regels Tekst: 1 kolom, 18 rr. Kalender: 16 rr. Foliëring onbekend Taal Nederlands Datering ca. 1430 Lokalisatie Noordelijke Nederlanden, Utrecht Band 18e eeuws; rug gerestaureerd in de 20e eeuw; restanten van twee klampen. Conditie Het handschrift is in de Tweede Wereldoorlog ernstig beschadigd geraakt en is zeer fragiel. (Bloem 2009). Door zeewater inktvraat op waardoor het handschrift zeer fragiel is. Folia 32/33, 44/45, 46/47 en 60/61 kleven aan elkaar. De verf in de miniaturen en randdecoratie is grotendeels weggespoeld. Bladgoud nog in goede staat. Inhoud Kalender (gebruik Utrecht), Mariagetijden, Getijden van de Eeuwige Wijsheid, Getijden van de Heilige Geest, Kruisgetijden, Boetepsalmen en litanie, Dodenofficie. Schriftsoort Littera textualis Penwerk onbekend Geschilderde randdecoratie Utrechtse takjes rondom de bladgrote miniaturen, aangebracht door meerdere handen (fols. 14v, 35v, 39v, 41v, 43v, 53v, 63v, 66v, 92v, 114v, 124v, 126v, 130v, 133v, 138v, 143v, 147v,168v); geschilderde staaf met Utrechtse randdecoratie in de ‘bonte-stijl’ op fols. 65v, 146v). Verluchting 18 bladgrote miniaturen; 6 gehistorieerde initialen. Verluchter Bressanone-meester Inhoudelijke tabel Katernformule niet aanwezig. In vier publicaties (Baer 1921, Byvanck 1937, Sotheby’s 2008 en Artfinder.de) worden vier verschillende foliëringen aangehouden. Aangezien ik het handschrift niet eigenhandig heb bestudeerd, hanteer ik de foliëring van de meest

Page 400: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

404

recente en complete publicatie, Artfinder.de (de enige beschrijving die melding maakt van zes gehistorieerde initialen). De huidige plaats en volgorde van de miniaturen wijkt af van die voor de Tweede Wereldoorlog, zoals beschreven door Byvanck 1937. De oude foliëring van Byvanck is tussen haakjes geplaatst (B.)

Tekstuele inhoud Decoratie Kalender (1r-13v) Mariagetijden (14r-62?) metten priem terts sext noon vespers

completen

14v (B.1v) Annunciatie (bm) 15r Maria met kind (gi) 35v (B.22v) Visitatie (bm) 39v (B.37v) Besnijdenis (bm) 41v (B.28v) Geboorte (bm) 43v (B.33v) Verkondiging aan de herders (bm) 53v (B.42v) Aanbidding van de koningen (bm) 63v (B.49v) Presentatie in de tempel (bm)

Getijden van de Eeuwige Wijsheid 66v (B.56v) Triniteit 68v God met een rijksappel (gi)

Getijden van de Heilige Geest (?) 92v (B. 83v) Pinksteren (bm) 97v Heilige Geest in vorm van duif (gi)

Kruisgetijden (?) metten

priem terts sext noon vespers completen

115v (B.104v) Judaskus (bm) 116r Man van Smarten (gi) 125v (B.126v) Kruisiging (bm) 127v (B.116v) Christus voor Pilatus (bm) 131v (B.120v) Geseling van Christus (bm) 134v (B.123v) Kruisdraging (bm) 139v (B.134v) Graflegging (bm) 144v (B.129v) Bewening (bm) 147v Veronicadoek (gi)

Boetespalmen en Litanie 148v (B.138v) Laatste oordeel (bm) Dodenofficie 170v (B.160v) Een Dodenmis (bm)

171r Twee zielen in het Vagevuur (gi)

Page 401: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

405

Provenance Tot aan 1921: Rudolph Busch; in 1921 gekocht op veiling J. Bär door: Cottbus; Geveild bij Sotheby’s op 3-12-2008 en gekocht door antiquariaat uit Hamburg (6,875 GBP); te koop aangeboden op Ebay op 18-01-2009 (item 160308871275, verkocht voor €12.000 euro); te koop aangeboden bij Artfinding Katrin & Tilo Hofmann GbR; Huidige verblijfplaats onbekend. Bibliografie Baer 1921, p. 17, nr. 258, pl. xii; Martens 1927, p. 203, fig. 56; Byvanck 1930, p. 133, figs. 130, 132, 134; Byvanck 1937, p. 117, pls. xlii-xliii; Hoogewerff 1936-1947, p. 440-441, figs. 228, 229; Van der Horst 1984, p. 255l Sotheby’s 2008, online beschrijving: (http://www.sothebys.com/en/auctions/ecatalogue/lot.36.html/2008/western-oriental-manuscripts-l08241?sort=lotnum geraadpleegd op 09-06-2015); Bloem 2009; Artfinder.de Katrin & Tilo Hofmann GbR ‘In Amfang stand das Wort’, online catalogus (http://www.artfinding.de/tl_files/uploads/katalog/2000.pdf geraadpleegd op 9-06-2015), 2014. Bronnen Byvanck 1937; Sotheby’s 2008; Artfinder.de 2014.

Page 402: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

406

Münster, Universitätsbibliothek, ms. 41

AFBEELDINGEN: 32, 82, 97-97, 99, 102-104, 106-107, 109, 133, 144, 192, 219, 228

Inhoud Missaal (kalender ontbreekt)

Materiaal Perkament, x (dekblad, fols. 1-9) + 245 (fols. 10-254) + xiv (fols. 255-268, laatste dekblad) Afmeting 327 x 235 (213/216 x 140/142) mm. Aantal kolommen en regels Tekst: 2 kolommen, 24 rr. (20 mm tussenruimte). Prefaties en Canon: 2 kolommen, 15 rr. Muzieknotatie: 8 regels met muziek en tekst; fols. 4-5: gelinieerd voor 1 kolom van 37 rr. (239/240 x 160 mm); fols. 6-9: gelinieerd voor 1 kolom van 24 rr. (211/214 x 139/140 mm). Foliëring Oorspronkelijke foliëring in Romeinse cijfers bovenaan in het midden; moderne foliëring in Arabische cijfers in de rechter benedenhoek. Taal Latijn Datering ca. 1420-1430 Lokalisatie Noordelijke Nederlanden, Utrecht. Band 16e-eeuwse band met wapen uit 1566/1568 (volgens BNM); houten platten met rood fluweel; zilver beslag in de hoeken en een zilveren slot. Klampen met het Hoya-motto: PACIENCIA OMNIUM VICTRIX, vergulde snede. Conditie Niet bijgesneden. Het handschrift verkeerd in perfecte staat.

Inhoud Rubrieken voor misviering [toegevoegd in de 16e eeuws]; inhoudsopgave; Tijdeigen; gebeden en voorbereidingen voor de mis; Ordinarium en prefaties (waaronder het Kyrie, Gloria en Credo. Sommige met muzieknotatie); missen; votiefmissen voor de Maagd; secreten, communie, collecta’s en versikels; Gemeenschappelijke der heiligen; votief- en sanctorale missen; gebeden voor mis; algemene gebeden, sequensen, missen [toegevoegd] Schriftsoort Littera textualis

Penwerk Utrechts penwerk in de ‘Bulten-en-lange’-stijl en ‘Krul’-stijl. Geschilderde randdecoratie Realistische bloemenrand met lelies en brem rondom bladgrote miniatuur (fol. 94v); Utrechtse ‘bonte-stijl’ in drie marges met engelen aan de gehistorieerde initialen (fols. 10r, 29v, 75r, 95r, 108r, 109v, 132r (inclusief profeten met banderollen), 133v, 134v, 136r, 137v, 138v, 140r, 141v, 143r, 144v, 146r, 147v, 149v, 150v, 152r, 153v, 155v, 157r, 160r, 161r, 162v, 166v, 170r, 172r, 173r, 174r, 175r, 176r, 177r,

Page 403: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

407

179r, 180r, 181r, 182v, 184r, 185r, 187v, 188v, 190r, 191v, 193v, 195v, 197r, 198v, 200r, 201v, 203r, 204v, 206v, 207v, 212r, 220r); champie-initiaal met Utrechtse ‘bonte-stijl’ zonder engelen (fols. 12v, 14v, 16v, 61r-63v, 66v etc.). Verluchting 1 bladgrote miniatuur; 56 gehistorieerde initialen. Verluchter Zwolle-meesters. Randdecoratie mogelijk door meerdere handen aangebracht. Verdere specificering niet mogelijk. Inhoudelijke tabel

Katern Folia Tekstuele inhoud Decoratie a10 1-9 1e dekblad.

[1-3, blanco] Toegevoegde rubrieken voor Misviering: Ritus celebrandi missam (16e eeuwse tekst op een toegevoegd bifolium. (4rv) [5rv, blanco] Inhoudsopgave: Hic incipit tabula totius libri. Inhoud opgenomen in de normale liturgische volgorde met referentie naar de originele Romeinse foliering (6r-7v) Mis voor Simon en Judas (8r-9r) [9v blanco, gelinieerd]

18 10-17 Tijdeigen (10r-60v) Advent

10ra Koning David knielend voor een altaar (gi)

28 18-25 38 26-33

Palmzondag 29va Intocht in Jeruzalem (gi)

48 34-41

Page 404: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

408

58 42-49 68+3

(bifolium

52-53;

enkelblad 54,

na 52)

50-60 Gebeden en voorbereidingen voor de mis (61r-72v)

78 61-68 84 69-72 98 73-80 Ordinarium en Prefaties,

waaronder het Kyrie, Gloria en Credo. Sommige met muzieknotatie (73r-93v)

75rb Priester bij altaar (gi)

108 81-88 118+1

(94) 89-97

Canon (95r-106v) Te Igitur

94v Kruisiging (bm) 95ra Priester en acolieten bij altaar, met knielende donor (gi)

1210 98-107 [107rv blanco, gelinieerd]

138 108-115 Missen (108r-131v) Ontdekking van het Kruis Verheffing van het Kruis

108ra Ontdekking van het Kruis door Keizerin Helena (gi) 109vb Keizer Heraclius in optocht met het van de Perzen terug geroofde Kruis (gi)

148 116-123 158 124-131 168 132-139 Missen voor:

Geboorte van Christus Driekoningen Purificatie van de Maagd Pasen

132ra Geboorte van Christus (gi) 134vb Aanbidding van de Koningen (gi) 136rb Presentatie in de tempel (gi) 137vb Wederopstanding (gi)

Page 405: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

409

Hemelvaart 138va Hemelvaart van Christus (gi)

178 140-147 Pinksteren Geboorte van Johannes de Doper Feest van Petrus en Paulus Onthoofding van Johannes de Doper Michaël Allerheiligen

140ra Uitstorting van de Heilige Geest (gi) 141vb Geboorte van Johannes de Doper (gi) 143ra Martelaarschap van Petrus en Paulus (gi) 144vb Onthoofding van Johannes de Doper (gi) 146rb Michaël in strijd met de duivel (gi) 147va Allerheiligen (oa. Petrus, Johannes de Doper en Catharina) (gi)

188 148-153 Corpus Christi Inwijding van de kerk Maria Hemelvaart Geboorte van Maria

149va Heilig Sacrament: Communie (gi) 150vb Inwijden van een kerk (gi) 152rb Hemelvaart van Maria (gi) 153vb Geboorte van Maria (gi)

198 154-161 Martinus Allerzielen Votiefmissen voor de Maagd (van de Geboorte tot aan de Purificatie) Dodenmis

155vb Martinus verdrijft de duivel uit een bezetene (gi) 157rb Zielen in Vagevuur (gi) 160ra Maria en Kind op de maansikkel (gi) 161ra Dodenmis (gi)

208 162-169 Dodenmis

162va: Judas de Makkabeeër stuurt 2000 Drachmen naar Jeruzalem waarmee

Page 406: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

410

Mis voor afwending van de Dood

hij verzoening doet voor de gestorvenen (2 Makkabeeën 12:43) (gi) 166vb Vrouw bezwijkt aan pest met koning David (gi)

218 170-177 Inwijding van een altaar

Secreten, Communie, collecta’s en versikels voor Corpus Christi; de Geboorte van de Maagd; Jacobus (171v).

Gemeenschappelijke der Heiligen (172r-179r) Een apostel Een martelaar

Meerdere martelaren

Belijder

Een maagd

Meerdere maagden

170ra Inwijding van het altaar (gi)

172ra Een apostel (gi) 173ra Onthoofding van een martelaar 174rb Marteldood van 3 heiligen 175rb Twee monniken aan het sterfbed van een belijder 176rb Vrouwelijke heilige met zwaard en palmtak 177va 5 Heilige maagden (o.a. Agnes en Catharina) (gi)

228 178-185 Votief- en Sanctorale missen Voor de Heilige Geest Voor het Heilig Kruis

Voor Maria (In commemoratione Advent) Voor Maria (In commemoratione Pasen) Voor Maria (In commemoratione Pinksteren) Voor de Doden

179rb Triniteit (gi) 180rb Christus op de koude steen (gi) 181rb Geboorte: Christus op bakermat, Maria biddend (gi) 182va Verloving van Maria en Jozef (gi) 184ra Kroning van Maria voor troon Christus (gi)

Page 407: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

411

185ra God met zielen in zijn schoot (gi)

238 186-193 Voor de Triniteit Petrus' Stoel Annunciatie Philippus en Jacobus Visitatie

187vb Triniteit: Genadestoel (gi) 188vb Petrus op zijn cathedra (gi)190ra Annunciatie (gi)191vb Apostelen Philippus en Jacobus193vb Visitatie (gi)

248 194-201 Petrus’ banden Laurentius Transfiguratie Maria Magdalena Jacobus Maior

195va Petrus door engel bevrijdt uit de gevangenis (gi) 197rb Laurentius 198va Transfiguratie (gi) 200ra Maria Magdalena (gi) 201va Jacobus Maior (gi)

258 202-209 Elizabeth van Hongarije Andreas Stefanus Agnes Gebeden voor mis Summe pontifex et solus sine peccati macula sacerdos iesu christe… Confiteor tibi peccata mea eterne pontifex… Consientia trepida domine, iesu christe, accedo ad summendum sacrosantum misterium corporis et sanguinis tui…

203ra Elisabeth van Hongarije kleedt een kreupele (gi) 204vb Andreas (gi) 206va Steniging van Stefanus (gi) 207va Agnes (gi)

268 210-217 Algemene gebeden (212r-219v)

212ra Christus met wereldbol (gi)

Page 408: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

412

278 218-225 Sequensen van de Geboorte van Christus en de Hemelvaart van de Maagd tot aan In commemoratione animarum (220r-248v)

20ra Vier engelen in stralenkrans (gi)

288 226-233 298 234-241 308-1 (na

248) 242-248

318-2 (na

254) 249-254 Toegevoegde missen van de

Geboorte (2x Gallicantu, In aurora), Anastasia, De Onnozele kinderen en de Besnijdenis (249r-254v)

b8 255-262 [255-267: blanco, gelinieerd] Toegevoegde notitie betreffende de intocht van Bisschop Ferdinand I van Beieren in Münster in 1612 (267v)

c6 263-268 Laatste: dekblad Provenance Waarschijnlijk vervaardigd voor de op fol. 95r afgebeelde geestelijke met tonsuur en almuis; Johannes von Hoya (wapen op band, devies Paciencia omnium victrix) in 1769; Münster, Domkapittel (fol. 1r: Ad Bibliothecam Cathedralis Ecclesiae Monasteriensis); vanaf 1822/1826: Münster, Paulinische Bibliothek; Münster, Universitätsbibliothek. Bibliografie Becker 1835; Vogelsang 1899, p. 23; Goldschmidt 1923, p. 22; Bömer 1926; De Wit 1927, pp. 32-36, pp. 72-74; Byvanck 1930, pp. 131-132, fig. 33; Hoogewerff 1936-1947; dl. I, pp. 427-430, 453, 441, figs. 219; Byvanck 1937, pp. 56, 148-149, figs. 113-119; Holter 1938 p. 55; Byvanck 1943, p. 28; Amsterdam 1958, p. 122, cat. nr. 153, pl. 77; Hoogewerff 1961, pp. 44-47, nr. 12, fig. 35; Finke 1963, pp. 43, 57-58, 6 figs.; Finke 1964; Marrow 1970, p. 188; Brussel 1971, pp. 72-73, nr. 59, pl. 29; Gorissen 1973, pp. 797, 802, 825, 1046; Pächt & Jenni 1975, p. 22; Utrecht / New York 1989, cat. nr. 32; Münster 1993, pp. 147-166; Wierda 1995, pp. 14, 188; Haller 1996; Overgaauw 1996, pp. 60-66;

Page 409: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

413

Gerritsen-Geywitz 2003, noot 25, p. 114; Bower 2003, p. 61, noten 26-27; Nijmegen 2005, p. 418, cat. nr. 125; Dückers 2009a, pp. 160, 183 Bronnen Eigen autopsie; aantekeningen Marrow; Münster 1993.

Page 410: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

414

New York, The Morgan Library & Museum, ms. 87 (Egmond Brevier)

AFBEELDINGEN: 63-64, 87, 94, 121-129, 146, 184, 196, 198-200, 214-215, 233, 316-334, 336, 338-340, 342, 344-348, 350-351

Inhoud Brevier voor Kartuizergebruik. Hugo van Lincoln in rood op 17 november. Materiaal Perkament, 2 + 432 + 1 (achtereen gefolieerd van 1-436) folia. Afmeting 242 x 168 (168 x 109) mm Aantal kolommen en regels Tekst: 2 kolommen (12 mm tussenruimte), 36 rr. Kalender: 36 rr. Gelinieerd in paarse inkt. Foliëring Oorspronkelijke foliëring in Romeinse cijfers in rode inkt. Moderne potloodfoliering in rechter benedenhoek. Taal Latijn Datering ca. 1435-1440 Lokalisatie Noordelijke Nederlanden, Utrecht? Band

Conditie Enkele bladen verwijderd, maar verder in perfecte staat. Inhoud Gebeden Laatste Sacrament, Kalender voor Kartuizergebruik, Psalterium, Dodenofficie, Tijdeigen, Eigen der Heiligen, Gemeenschappelijke der Heiligen, Mariagetijden. Schriftsoort Littera textualis Penwerk Onbenoemd penwerk (door de Meesters van Otto van Moerdrecht); Utrechts ‘Bulten-en-lange-lijnen’-penwerk (fols. 334r-338r). Geschilderde randdecoratie ‘Rinceaux met acanthusblad’-rand bevolkt met profeten, dieren, engelen, figuren, hybride wezens, Verluchting 74 randminiaturen, 205 gehistorieerde initialen, 92 kolomminiaturen. Ongeïdentificeerde mannenkoppen Verluchter Meesters van Otto van Moerdrecht (Meester D e.a.), Zwolle-groep, Bressanone-meester, Profetenmeester van het Egmond Brevier, Zuid Nederlandse verluchter

Page 411: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

415

Ontbrekende of toegevoegde verluchting Drie bladgrote miniaturen van de Zwedermeesters verwijderd (nu Cambridge 1-1960, Utrecht 12.C.17 en Londen). Twee bladen ontbreken tussen 383-384 en tussen 393-394, waarschijnlijk met kolomminiaturen van de Moerdrechtmeesters. Inhoudelijke tabel MM = Moerdrechtmeesters (hoofdzakelijk Meester D) BM = Bressanone-meester PM = Profetenmeester van het Egmond Brevier ZW = Zwolle-meester ZN = Zuid-Nederlandse meester ZM = Zwedermeester (niet nader te specificeren) Om de omvang van deze beschrijving te beperken, ontbreken in onderstaande tabel de kleinere gehistorieerde initialen met een ongeïdentificeerd figuur. Deze zijn geschilderd door de Moerdrechtmeesters en bevinden zich op: fols. 3r, 12rb, 14ra, 14va, 18vb, 24rb, 40ra, 45va, 49rb, 54va, 55va, 62vb, 64ra, 73ra, 73vb, 85va, 86vb, 89va, 93va, 117ra, 127ra, 145ra, 145vb, 154ra, 156va, 159ra, 159rb, 164rb, 165vb, 166va, 176rb, 180rb, 181vb, 183v, 184ra, 188va, 193rb, 193vb, 206ra, 209ra, 216ra, 216ra, 218rb, 220rb, 222ra, 224rb, 230ra, 247va, 254rb, 260vb, 301ra, 371ra, 373rb, 377vb, 379ra, 382rb, 387vb, 388rb, 393ra, 394ra, 401vb, 402vb.

Katern

Folia Tekstuele inhoud Decoratie

a2 1-2 2v Wapens Joris van Egmont (bm, later ingevoegd door onbekende verluchter)

18 3-10 Gebeden laatste Sacrament (3r-4r) [4v blanco, gelinieerd met randdecoratie] Kalender gebruik Kartuizers (5r-10v) januari

3r Heilig oliesel. Sterfbed edelman (2 km. MM) 5r Banket (rm. MM)

Page 412: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

416

februari

maart

april mei juni juli augustus september oktober november december

5v Man en vrouw met kaars (rm. MM) 6r Vrouw zaaiend, man gravend (rm. MM) 6v Snoeien (rm. MM) 7r Bloemen plukken (rm.. MM) 7v Hout sprokkelen (rm. MM) 8r Maaien (rm. MM) 8v Oogsten (rm. MM) 9r Druiven persen (rm. MM) 9v Zaaien (rm. MM) 10r Slachten van os (rm. MM 10v Broodbakken (rm. MM)

28 11-18 Psalterium (11ra-64ra) psalm 1

psalm 20

11ra Koning David met harp (gi. MM) 16vb David in berouw (gi. MM)

38 19-26 psalm 32 21ra David op de klokken (gi. MM)

48 27-34 psalm 45

psalm 59

27ra David op troon, opkijkend naar God (gi. MM) 31rb David staand, biddend naar God (gi. MM)

58 35-42 psalm 73

psalm 85

36vb David op troon, wijzend naar God (gi. MM) 41vb Staande man (gi. MM)

68 43-50 psalm 101 46vb David knielend in gebed (gi. MM)

78 51-58 psalm 109 52ra God op troon zet Christus aan zijn zijde (gi. MM)

88 59-66 98 67-74

Dodenofficie (70rb) Invitatorium

70rb Hellemond (km. MM) 70va Uitvaartdienst (gi. MM)

108 75-82 Lofzang: Opstanding, hemelvaart en Pinksteren.

75vb Christus (gi. BM)

Page 413: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

417

Lofzang van een of meerdere apostelen en een groep martelaren Lofzang van martelaren en belijders Hymne voor Advent Pater Noster I Advent Capitulum voor vesper op de zaterdag voor de eerste zondag in Avent 1e lezing voor vespers op de zaterdag voor de eerste zondag in Advent

76va Een Apostel (gi. BM) 76vb Een Belijder (gi. BM) 77va Zittende profeet met banderol: Venit redemptor gentium (gi. BM) 81va Christus zegenend met rijksappel (gi. BM) 81vb Johannes de Doper predikt (km. BM+PM) 82ra Jeremia met banderol met citaat Jeremia 23:5: Suscitabo David germen (gi. BM) 82ra Isaias met banderol met citaat Is. 1:2. Audite celi (gi. BM)

118 83-90 II Advent: Evangelielezing Eerste lezing

88v Discipelen Johannes bevragen Christus (rm. MM) 90v Geleerde aan lessenaar (gi. MM)

128 91-98 III Advent: Evangelielezing Eerste lezing gebaseerd op Jesaja 49:14 IV Advent: Evangelielezing

92v Priester ondervraagt Johannes (rm. MM) 95ra Geleerde aan lessenaar (gi. MM) 96v Johannes preekt tot drie mannen (rm. MM)

138-1 na

104 99-105

Vigilie van Kerstmis Capitulum voor Kerstmis Evangelielezing

99va Jozef en de engel. Maria leest (km. BM+PM(?) 101ra Annunciatie aan de herders (gi. BM) 103r Annunciatie aan de herders (rm. MM) [geïntegreerde bladgrote miniatuur met de Steniging van

Page 414: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

418

Stefanus: eerste lezing

Stefanus door de Zwedermeesters ontbreekt. Nu Londen] 105ra Stefanus (gi. PM)

148 106-113 Evangelielezing

Geboorte van Johannes Doper Evangelielezing

Onnozele kinderen

Onnozele kinderen: eerste lezing Evangelielezing

Augustinus: eerste lezing

106v Christus spreekt Farizeeërs toe (Matt. 23:34-36) (rm. ZM) 107vb Johannes op Patmos (km. ZW?) 109r Christus roept Petrus (Joh. 21:19-22) (rm. ZM) 110ra Kindermoord Bethlehem (km. ZW) 110ra Johannes de Evangelist met gifbeker (gi. ZW?) 111v Engel verschijnt aan Jozef (Mattheus 2:13) (rm. ZW?) 112vb Augustinus (gi. ZW?)

158 114r-121 Evangelielezing

Vigilie van de Besnijdenis Evangelielezing Driekoningen

114v Simeon en Anna spreken Jozef en Maria aan (rm. MM) 116vb Besnijdenis (km. MM) 118v Besnijdenis (rm. MM) 120rb Aanbidding der Koningen (km. PM)

168 122-129 Evangelielezing

Evangelielezing: Zondag in de octaaf van Driekoningen Evangelielezing: Octaaf van Driekoningen

123r Neerdaling Heilige geest bij Doop (rm. MM) 126r Christus bij de schriftgeleerden (rm. MM) 128v Christus en Johannes de Doper. Banderol met citaat Mattheus 3:14: Ego a te debeo baptisari (rm. MM)

178 130-137 Evangelielezing: Eerste Zondag na de Octaaf van Driekoningen Evangelielezing: Tweede Zondag

131r Wonder in Cana. Joh 2:1-11. (rm. MM)

131v Christus heelt de leproos (Mattheus 8:1-4) (rm. MM)

Page 415: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

419

Evangelielezing: Derde Zondag Evangelielezing: Vierde Zondag Brief van Paulus aan de Romeinen

132v Christus bedaart de storm (Mattheus 8:23-26) (rm. MM) 133v Christus bidt tot God de vader (Mattheus 11:25-30) (rm. MM) 134ra Paulus aan schrijftafel met dienstbode (gi. MM)

188 138-145 Brief aan de Corinthiërs II Brief aan de Galaten Brief aan de Efeziërs

139va Paulus (gi. MM) 141rb Paulus (gi. MM) 143va Heilige biddend tot God (gi. MM)

198 146-153 Collecta Septuagesima: eerste lezing Evangelielezing Sexagesima: lezing Evangelielezing

147rb Biddende edelman aan God (gi. MM) 147r Zondeval (gi. MM) 149r Parabel van de arbeiders in wijngaard Mattheus 20:1-16 (rm. MM) 152rb Dochter van de farao vindt Mozes (gi. MM) 154r Parabel van de Zaaier (Mattheus 20:1-16) (rm. MM)

208 154-161 Lezing Quinquagesima: lezing Lezing Vesper voor de zaterdag in Quadragesima

156va Man bidt tot God (gi. MM) 158v Christus heelt de blinde (Lucas 18:35-43) (rm. MM) 160ra Man met wierookbrander (gi. MM) 162ra Man biddend tot God (gi. MM)

218 162-169 3e nocturn, lezing voor metten op zondag in Quadragesima Metten op donderdag in Quadragesima

164r Verzoeking van Christus (rm. MM) 169v Christus en de vrouw van Cana Matt. 15:21-28 (rm. MM)

228 170-177

Page 416: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

420

Incipit Jozua Evangelielezing: Derde Zondag Incipit Rechters

172vb Christus geeft Jozua na de dood van Mozes opdracht met zijn volk de Jordaan over te trekken (gi. MM) 174v Christus drijft duivel uit bij man (Lukas 11:14) (rm. MM) 178rb Israelieten raadplegen de Heer (gi. MM)

238 178-185 Evangelielezing: Vierde Zondag Vierde zaterdag in Quadragesima voor Palmzondag

180r Wonderbaarlijke spijsvermenigvuldiging: teken van de broden (Joh 6:5-15) (rm. MM) 183v Knielende man biddend aan God (gi. MM)

248 186-193 Evangelielezing: Zaterdag voor Palmzondag Capitulum Palmzondag

186v Joden grijpen stenen om naar Jezus te gooien (rm. MM) 190va Jezus in Gethsemane (gi. MM) 192vb Intocht in Jeruzalem (km. PM)

258 194-201 Witte Donderdag Goede Vrijdag Tweede Nocturn Derde Nocturn Lauden Heilige Zaterdag

195rb Pascha maaltijd (km. PM) 198ra Judaskus (km. PM) 198vb Geseling (km. PM) 199va Kruisdraging (km. PM) 200rb Kruisiging (km. PM) 200va Graflegging (km. PM)

268-1(na

202) 202-208

Vigilie voor Pasen Pasen: maandag

202vb Drie Maria’s kopen zalf (km. BM) [geïntegreerd blad ontbreekt met de Opstanding (recto, bm. BM) en profeet met banderol (verso, gi. BM). Nu Utrecht 12.C.17] 205vb Christus en twee apostelen op weg naar Emmaus (km. PM)

Page 417: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

421

Pasen: dinsdag Pasen: woensdag

207ra Christus verschijnt aan apostelen en maakt zichzelf bekend door breken van brood (km. PM) 207va Christus verschijnt aan apostelen aan de zee van Tiberias (km. PM)

278 209-216 Octaaf van Pasen Evangelielezing Evangelielezing

210va Christus verschijnt aan apostelen in Jeruzalem (km. PM) 212r Ongelovige Thomas (Johannes 20:19-29) (rm. MM) 213v Heilige (Lucas?) schrijvend (gi. MM)

288 217-224 Evangelielezing: Zaterdag na de Octaaf van Pasen Evangelielezing: Tweede Zondag na de octaaf van Pasen

218r Christus doceert de Farizeeën over de Goede Herder (Johannes 10:1-16) (rm. MM) 221v Christus spreekt tegen de apostelen (Johannes 16:16-33) (rm. MM)

298 225-232 Evangelielezing: Derde Zondag Vigilie van de Hemelvaart

229v Christus spreekt tegen de apostelen (Johannes 16:23-33) (rm. MM) 231rb Hemelvaart (km. BM? PM?) 231rb Heilige met blanco banderol (gi. ZM)

308 233-240 Vigilie van Pinksteren

238va Paus Leo (gi. BM) 240rb Pinksteren (km. BM+PM)

318 241-248 Evangelielezing Evangelielezing Evangelielezing Evangelielezing

242v Pinksteren (Johannes 14:26) (rm. MM) 242vb Adelaar (Joh.) (gi. MM) 243va Adelaar (Joh.) (gi. MM) 244va Adelaar (Joh.) (gi. MM)

Page 418: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

422

Evangelielezing Evangelielezing

Evangelielezing

245rb Adelaar (Joh.) (gi. MM) 248va Adelaar (Joh.) (gi. MM) 248vb bisschop (gi. MM) 249ra Johannes de Evangelist (gi. MM)

328 249-256 Corpus Christi

Capitulum

Eerste les

Evangelielezing

Zesde dag na de Eucharistie

249vb Abraham en Melchizeldek (km. MM) 250ra Laatste Avondmaal (km. MM) 250va Priest met hostie tijdens mis (gi. MM) 253ra Johannes de Evangelist (gi. MM) 253r Val van het Manna (Johannes 6:30-34) (rm. MM) 253vb Paus Urbanus (gi. MM) 255ra Altaar met monstrans (gi. MM) 256va Kelk met hostie (gi. MM)

338 257-264

Eerste lezing op de derde zondag van Augustus Eerste lezing van metten op de tweede zondag na Pinksteren Lezing van I Koningen

258ra Altaar met monstrans en hostie (gi. MM) 259va Man bidt knielend tot God (gi. MM) 260ra Zittende man op rots (gi. MM)

260vb Elcanah en zijn familie naar Silo. Op achtergrond: David en Goliath (km. MM)

348 265-271 Lezing van III Koningen III Koningen 17

III Koningen 19:5

265ra Salomons oordeel (km. PM) 266r Elias knielend op bed van het dode kind (III Koningen 17:17-24) (rm. PM)266v Engel voedt Elias in de woestijn (rm. PM) 266vb Wonder van de olie en de weduwe (km. PM)

Page 419: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

423

Parabel van Salomon Wijsheid Prediker

269va Parabel van Salomo (km. PM) 271va Koning Salomo met een banderol (Wijsheid 1:1 Santite de domino de bonitate) (gi. ZM) 272va Salomo spreekt tegen publiek (gi. ZM)

358 273-280 Job Tobit Judith Esther I Makkabeeën

273ra Maria met boek (gi. BM) 274va Job op de mestvaalt (km. PM) 277ra Man met lege banderol (gi. BM) 277rb Biddende monnik (gi. BM?) 277vb Tobit en Anna (km. PM) 278ra Tobias ontvangt de vis (gi PM?) 279rb Judith met het hoofd van Holofernes (km. PM) 279vb Esther voor Koning Assuerus (km. PM) 280vb Gevecht van Judas

281ra Koning Alexander (gi. ZM) 368 281-288

II Makkabeeën Ezechiël

282vb Judas Makkabeeër voor altaar (km. PM) 282vb Man met blanco banderol (gi. ZM) 284vb Man (gi. ZM) 285ra Man met banderol (gi. PM) 285va Ezechiël in studeerkamer (km. PM) 285vb Ezechiël met boek en de hand van God (gi. PM)

378 289-296 Hosea

290rb Hosea staand met banderol met citaat van Hosea 14:2 Converte israel ad dominum tuum (km. PM)

Page 420: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

424

Joël Amos Jonas Micha Zacharias Maleachi Zaterdag na de eerste Zondag na de Octaaf van Pinksteren

290vb Joël staand met banderol met citaat van Joel 2:12 [H]ec dicit dominus: convertimi ad me in toto corde verstro (km. PM) 291rb Amos spreekt met omstanders, banderol met citaat Amos 9:1 Percute cardinem et commoveantur superliminaria (km. PM) 291rb Amos zittend, banderol met citaat Amos 9:1 Avaricia enim in capite (gi. PM) 291va Jonas zittend, banderol met citaat Jonas 1:1 Et factum est (km. PM) 291vb God, banderol met citaat van Jonas 3:2 Surge, vade in niniven civitatem (gi. PM) 293ra Micha staand, banderol met citaat Micha 6:1 Audite que dominus loquitur (km. PM) 293va Zacharias staand met banderol (km. PM) 294ra Maleachi spreekt tegen omstanders (km. PM) 294ra God, banderol met citaat Maleachi 3:1 Ecce ego mitte angelum meum (gi. PM) 294va Ziel van Lazarus ontvangen door engel (gi. PM)

388 297-304 Vijfde Zondag na de octaaf van Pinksteren Evangelielezing: Vijfde Zondag na de octaaf van Pinksteren Zesde Zondag na de octaaf van Pinksteren

297rb Os (gi. MM) 297v Wonderbaarlijke visvangst (Lukas 5:1-11) (rm. MM) 298ra Engel (Mattheus) (gi. MM)

Page 421: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

425

Zevende Zondag na de octaaf van Pinksteren Evangelielezing: Zevende Zondag Achtste Zondag na de octaaf van Pinksteren Negende Zondag na de octaaf van Pinksteren Evangelielezing: Negende Zondag Tiende Zondag na de octaaf van Pinksteren Evangelielezing: Tiende Zondag Elfde Zondag na de octaaf van Pinksteren Evangelielezing: Elfde Zondag Twaalfde Zondag na de octaaf van Pinksteren Evangelielezing: Twaalfde Zondag Dertiende Zondag na de octaaf van Pinksteren

299ra Leeuw (Marcus) (gi. MM) 299v Wonderbaarlijke spijsvermenigvuldiging: het tweede teken van de broden (Marcus 8) (rm. MM) 300ra Engel (Mattheus) (gi. MM) 300vb Os (Lucas) (gi. MM) 301v De Rijke man en de beheerder (Lucas 16:1-13) (rm. MM) 301vb Os (Lucas) (gi. MM) 302v Christus en apostelen naderen Jeruzalem (Lucas 19:41) (rm. MM) 302vb Os (Lucas) (gi. MM) 303v Farizeeër en de tollenaar (Lucas 18:9-14) (rm. MM) 303vb Leeuw (Marcus) (gi. MM) 304v Christus heelt dove man (Marcus 7: 31-37) (rm. MM) 304vb Os (Lucas) (gi. MM)

398 305-312 Evangelielezing: Dertiende Zondag Veertiende Zondag na de octaaf van Pinksteren Evangelielezing: Veertiende Zondag Vijftiende Zondag na de octaaf van Pinksteren

305v Parabel van de Goede Samaritaan Lucas 10:25-37 (rm. MM) 306rb Os (Lucas) (gi. MM) 307r Christus heelt tien leprozen (Lucas 17:11-19) (rm. MM) 307va Engel (Mattheus) (gi. MM)

Page 422: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

426

Zestiende Zondag na de octaaf van Pinksteren Evangelielezing: Zestiende Zondag Zeventiende Zondag na de octaaf van Pinksteren Evangelielezing: Zeventiende Zondag Achttiende Zondag na de octaaf van Pinksteren Evangelielezing: Achttiende Zondag Negentiende Zondag na de octaaf van Pinksteren Evangelielezing: Negentiende Zondag Twintigste Zondag na de octaaf van Pinksteren

308va Os (Lucas) (gi. MM) 309v Christus herrijst de zoon van de Weduwe van Naim (Lucas 7:11-17) (rm. MM) Os (op banderol ‘Lucas’) (gi. MM) 310r Christus geneest een man met oedeem (Lucas 14:1-6) (rm. MM) 310vb Engel (Mattheus) (gi. MM) 311v Christus ondervraagt door Wetgeleerde (Matth 22:35) (rm. MM) 311vb Engel (Mattheus) (gi. MM) 312v Christus geneest een verlamde man (Matt 9:1-18) (rm. MM) 312vb Engel (Mattheus) (gi. MM)

406 313-318 21e Zondag na de octaaf van Pinksteren Evangelielezing: 21e Zondag 22e Zondag na de octaaf van Pinksteren Evangelielezing: 22e Zondag 23e Zondag na de octaaf van Pinksteren Evangelielezing: 23e Zondag

314ra Adelaar (Johannes) (gi. MM) 314v Heerser gebiedt Christus zijn zoon te genezen (Johannes 4:46-54) (rm. MM) 315ra Engel (Mattheus) (gi. MM) 316r Parabel van de Koning en zijn dienaars Mattheus 18:23-35) (gi. MM) 316rb Engel (Mattheus) (gi. MM) 317r Farizeeërs bieden Christus de belastingmunt (Mattheus 22:16-22) (gi. MM)

Page 423: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

427

24e Zondag na de octaaf van Pinksteren Evangelielezing: 24e Zondag 25e Zondag na de octaaf van Pinksteren

317rb Engel (Mattheus) (gi. MM) 318r Christus en de bloedvloeiende vrouw (Matt. 9:20-22) (rm. MM) 318rb Engel (Mattheus) (gi. MM)

418(+1 -

1, voor

319)

319r-326

Inwijding van de kerk, Vespers Capitulum I Koningen, Eerste lezing Evangelielezing Eigen der Heiligen (321vb-413v) Andreas Barbara Nicolaas

[ingevoegd blad ontbreekt met de Inzegening van de tempel door Salomon (verso, bm. BM + PM). Nu Cambridge 1-1960] 319ra Priester zegent hostie in voor mis (gi. ZW) 319rb Koning (gi. ZW) 321r Christus beveelt Zacheus uit boom te komen (Lucas 19:1-5) (rm. ZW) 321vb Kruisiging Andreas (km. ZW) 322ra Andreas (gh. ZW) 322rb Augustinus (gi. ZW) 323r Roepen van Andreas en Simon Petrus (Mattheus 4:18-20) (rm. ZW) 323v Roepen van Jacobus en Johannes (Mattheus 4:21-22) (rm. ZW) 323vb Martelaarschap van Barbara (km. ZW) 324ra Nicolaas met Arnold van Egmond. Banderol: O sancte nicholae ora pro me (km. ZW) 325v Parabel van de talenten (Mattheus 25:14-30) (rm. ZW)

Page 424: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

428

Thomas 325vb Ongelovige Thomas (km. ZW) 325vb Thomas met lans (gi. ZW) 326ra Man van Smarten (gi. ZW)

428 327-334

Antonius Abt

Fabianus en Sebastiaan

Agnes

Vincentius Bekering Paulus

327r Christus zendt de apostelen met de kracht van wonderen (Mattheus 10:5) (rm. ZM) 327va Antonius Abt (km. ZW) 327va Antonius (gi. ZW) 329rb Fabianus en Sebastiaan (km. ZW?) 329va Agnes (gi. ZW) 329vb Martelaarschap Agnes (km. ZM) 329vb Ambrosius (gi. ZW) 331r Wijze en Dwaze maagden (Mattheus 25: 1-13) (rm. ZW) 331va Vincentius (km. ZW) 333ra Bekering van Paulus (km. ZW) 333ra Paulus (gi. ZW)

438 335-342 Evangelielezing

Purificatie van de Maagd

Agatha Petrus' stoel te Antiochië

Matthias

Gregorius

335r Petrus spreekt tot Christus. Banderol (Matt. 19:27) Ecce nos relinguimus omnia quid ergo erit nobis (rm. ZM) 335va Presentatie in de tempel (km. BM?) 335vb Engel (gi. ZM) 336ra Adam (gi. ZW?) 338r Presentatie in de tempel (Lucas 2:22-38) (rm. ZW) 338va Agatha (km. ZW?) 340rb Petrus op een troon (km. ZW?) 340vb Matthias (km. ZW?) 340vb Matthias (gi. ZW?) 342rb Paus Gregorius (km. ZW?) 342rb Thomas (gi. ZW?)

Page 425: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

429

342r Christus zegt de apostelen van elkaar te houden. Banderol (Johannes 15:12) Hoc est preceptum meum ut diligatus invicem (rm. ZW?)

446 343-348 Benedictus Annunciatie Hugo en Ambrosius

343vb Benedictus (km. PM) 343vb Benedictus aan schrijftafel (gi. PM) 345va Annunciatie (km. BM) 345va Gabriël in gebed (gi. BM) 348vb Hugo en Ambrosius (km. PM)

458 349-356 Marcus Filippus en Jakobus Minor Collecta Geboorte van Johannes de Doper

350ra Marcus aan lessenaar (km. BM) 351v Christus spreekt tegen apostelen over de ware wijntak (Johannes 15:1-6) (rm. MM) 352ra Filippus en Jakobus Minor (km. PM) 354r Filippus en Jakobus Maior (rm. MM) 354v Nereus en Achilleus (rm. MM) 355rb Engel verschijnt aan Zacharias (km. BM) 355rb Christus (gi. BM) 355va Geboorte van Johannes de Doper (gi. BM?)

468 357-364 Petrus en Paulus Paulus

357v Naamgeving van Johannes de Doper (rm. MM) 359ra Onthoofding van Petrus en Paulus (km. PM) 359ra Petrus (gi. PM) 359ra Paus Leo (gi. PM) 361vb Martelaarschap van Paulus (km. BM)

Page 426: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

430

Visitatie

363rb Visitatie (km. BM) 364r Visitatie (Lucas 1:39-56) (rm. MM) 364vb Christus (gi. MM)

478 365-372 Maria Magdalena Jakobus Maior en Christophorus Petrus’ banden Laurentius

365rb Maria Magdalena in grot (km. BM) 365rb Maria Magdalena (gi. BM) 365va Heilige (gi. BM) 368ra Jakobus Maior en Christophorus met Christus (km. BM) 368rb Jakobus Maior (gi. BM) 370rb Bevrijding van Petrus (km. PM) 370vb Martelaarschap van Laurentius (km. PM) 371r Laurentius (rm. MM)

488 373v-380

Vigilie van Maria hemelvaart Bartholomeus

Dood van Maria (km. MM) 373va Hiëronymus (?) achter lessenaar (gi. MM) 376ra Hiëronymus (gi. MM) 380vb Martelaarschap Bartholomeus (km. MM) 380vb Bartholomeus (gi. MM)

498-1(na

383=ccclxx

xv)

381-387 Augustinus Onthoofding Johannes de Doper [blad ontbreekt tussen 383 en 384] Verheffing van het Heilige Kruis

381vb Augustinus aan lessenaar met engel 381vb Bisschop (Augustinus?) 382r Onthoofding van Johannes de Doper (km. MM) [mogelijk ontbreekt een kolomminiatuur van de Moerdrechtmeesters] 387vb Mozes en de koperen slang (veranderd vanuit een Kruisiging) (km. MM + BM)

Page 427: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

431

508-1 (n.

393=cccxcv

i)

388-396 Cornelius Mattheus Mauritius en gezellen [blad ontbreekt tussen 393 en 394] Aartsengel Michael

388r Paus Cornelius (rm. MM) 391rb Mattheus achter een lessenaar (km. MM) 391va Ambrosius (gi. MM) 393ra Martelaarschap van Mauritius en gezellen (km. MM) [mogelijk ontbreekt een kolomminiatuur van de Moerdrechtmeesters] 394rb Gregorius (gi. MM)

518 395-403 Hiëronymus Dionysius Lukas [Ursula en de] 11.000 Maagden Severinus

397rb Hiëronymus aan zijn lessenaar (met gevleugelde leeuw) (km. MM) 397va Hiëronymus (gi. MM) 397vb Martelaarschap van Dionysius en gezellen (km. MM) 397va Engel met luit (gi. MM) 399va Lukas aan zijn lessenaar (km. MM) 399vb Gregorius (gi. MM) 401va Martelaarschap van 11.000 Maagden (km. MM) 402vb Severinus met vier engelen (km. MM)

528 403-410 Simon en Judas Vigilie van Allerheiligen Feest van de relieken Martinus Hugo van Lincoln

403ra Simon en Judas (km. PM) 404vb Kroning van Maria door Christus (km. PM) 405ra Johannes de Evangelist (gi. ZM) 405rb Rabanus Maurus (gi. ZM) 408vb Johannes van Damascus (gi. ZM) 410va Martinus geeft zijn kleed aan bedelaar (km. PM) 410vb Hugo van Lincoln (km. PM)

Page 428: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

432

Clementius 411rb Clementius op troon (km. PM)

538 411-418 Catharina Gemeenschappelijke der heiligen (413vb-423v) Een Apostel Alle Martelaren Een Martelaar

413ra Onthoofding van Catharina (km. PM?) 413ra Catharina (gi. ZM) 413vb Apostelen (km. BM) 413vb Een apostel (gi. BM) 415va Martelaren (km. PM) 417rb Stefanus (km. PM)

548 419-426 Een bisschop belijder Belijder maar geen bisschopEen Maagd

419ra Een Bisschop (km. PM) 420va Een Monnik (km. PM) 422rb Dorothea (km. PM)

558+1 427-433 Mariagetijden (427r-430v) metten lauden priem terts sext noon vespers completen Mis van Maria Mis van Maria voor Advent Evangelielezing Preces bij de getijden

427ra Weigering van het offer van Joachim (gi. ZW) 428r Christus zegenend met rijksappel (gi. ZW) 428vb Verkondiging aan Joachim (gi. ZW) 429ra Engel verschijnt aan Anna (gi. ZW) 429rb Ontmoeting bij de Gouden Poort (gi. ZW) 429va Geboorte van Maria (gi. ZW) 429vb Presentatie van baby Maria in de tempel (gi. ZW) 430ra Presentatie van kind Maria in de tempel (gi. ZW) 430rb Huwelijk van Maria (gi. ZW) 431r Annunciatie (gi. ZW)

Page 429: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

433

431rb Johannes de Evangelist (gi. ZW) 432ra Maria en kind (gi. ZW)

Provenance Vervaardigd voor Arnold van Egmond (wapens op fol. 190r, 430v, 427r); voor 1560: Joris van Egmond, bisschop van Utrecht (wapens op fol. 2v); van 1720 tot 1773: West, James; vanaf 1773: Evans; van 1800 tot 1848: Powell, D.T.; Bertram, Earl of Ashburnham; van 1897 tot 1902: Thompson, Henry Yates; in 1902: Quaritch, Bernard (Londen); sinds 1902: New York, Pierpont Morgan Library. Bibliografie De Wit 1927, pp. 38-45; Byvanck 1930, p. 19; Byvanck 1935, p. 18, 3 afb.; De Ricci & Jerome Wilson 1935, p. 1382; Hoogewerff 1936-1947, deel 1, p. 444, afb. 230 – 231, p. 456 nt. 1, p. 468-469; Byvanck 1937, pp. 28-29, 66, 149-150, figs. 40-41, 132-137 ; Panofsky 1953, p. 95, p 100, pl. 8; Boon 1958, pp. 375; Amsterdam 1958, pp. 119-120, nr. 148, pl. 76; Lieftinck 1959, p. 200; Hoogewerff 1961, pp. 4-5, 10-25, 43, figs. 10-18, 33; Finke 1963, pp. 59-61; Boon 1966, pp. 14-18; Delaissé 1968, pp. 22-24, 32-33, 56-57, 63, 83, figs. 20-27; Keller 1969, pp. 8, 10, 19-41, 45-46, 7 figs.; Gorissen 1973, passim; Pächt & Jenni 1975, pp. 20, 55, 65; Calkins 1979, p. 18, noot 25, p. 27; Hammer-Tugendhat 1981, passim, figs. 31, 64, 90; Châtelet 1981, pp. 82-83, fig. 8, 10, 12-14; Miegroet 1986, p. 77; Utrecht / New York 1989, p. 112, cat. nr. 36; Lacaze 1991, p. 257; Marrow 1991, p. 59, figs. 19, 26, 27, 29; Calkins 1991, pp. 325-335; Schauder 1991, pp. 138-139; Nijsten 1992, pp. 162-166 ; Alexander 1992, p. 178, noot 116; Cardon 1996, p. 325, noot 645; Dückers 2001, pp. 383-394 (specifiek: pp. 388-389, afb. 3); De Hamel 2001. p. 215, pl. 196 op pp. 216-217 (ff. 323v-324r); Gerritsen-Geywitz, 2003, p. 105, noot 25; Van Bergen 2007, pp. 67-68; Dückers 2009, noot 4, pp. 163, 166, 177, 183, figs. 11, 18; Dückers 2009, p. 76; Korteweg 2009, p. 51; Nijmegen 2009, p. 214, cat. nr. 38a ; Bloem 2012a; Bloem 2014b

Bronnen Eigen autopsie; Aantekeningen Marrow; Princeton Index of Christian Art.

Page 430: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

434

Parijs, Bibliothèque Nationale de France, ms. Lat. 432

AFBEELDINGEN: 68

Inhoud Petrus van Herenthals, Commentarius super librum psalmorum

Materiaal Perkament, 266+ii folia. Afmeting 315 x 222 (212 x 147) mm Aantal kolommen en regels Tekst: 2 kolommen (13 mm tussenruimte), 46 rr. Gelinieerd in bruine inkt. Foliëring in de rechter bovenhoek Taal Latijn Datering 1416 (colofon op fol. 263v: Explicit liver iste Anno domini millesimo quadringetesimo Sexodecimo, Sabbato infra octavas Epyphanie [10 januari, 1416]), met twee ingeschilderde miniaturen van de Bressanone-meester uit ca. 1433-1434. Lokalisatie Op grond van het penwerk geschreven in IJsselstreek. Ingeschilderde miniaturen uit ca. 1433-1434: Utrecht. Band contemporaine lederen band; blinde stempeling. Conditie niet bijgesneden

Inhoud Inhoudelijke tabel, Voorwoord van de auteur op Jan van Arkel, bisschop van Luik, Psalmencommentaar Schriftsoort Littera cursiva

Penwerk Penwerk uit de IJsselstreek (volgens Den Haag 1992, p. 117). Geschilderde randdecoratie Randwerk in Utrechtse ‘driespits’-stijl op bladen met gehistorieerde initialen (fols. 3r, 6r, 46r, 70r, 99r, 131v, 157v, 185v, 209r) Verluchting 9 gehistorieerde initialen. Later ingeschilderd: 1 kolomminiatuur en 1 halfblad miniatuur. Verluchter Volger van de ‘Hofstijl’ en de Bressanone-meester. Ontbrekende of toegevoegde verluchting Schenkingsminiatuur en kolomminiatuur in ca. 1433-1434 ingeschilderd op open plekken in de tekst.

Inhoudelijke tabel

Verluchters BM = Bressanone-meester HS = Volger van de ‘Hofstijl’

Page 431: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

435

Katern Folia Tekstuele inhoud Decoratie 14 I-II, 1-2 [I-II blanco]

Inhoudelijke tabel 1r-2v Drie kolommen met incipits van de psalmen.

2v Dedicatieminiatuur aan kardinaal Hugo de Lusignan (hm. BM)

28 3-10 Voorwoord van de auteur op Jan van Arkel, bisschop van Luik (1364-1378) (3r-6ra) Psalmencommentaar (6rb-263v) Psalm 1

3ra Petrus de Herenthals (gi. HS) 6ra Kardinaalshoed en het wapen van Hugo de Lusignan (km. BM) 6rb Koning David met harp (gi. HS)

38 11-18 48 19-26 58 27-34 68 35-42 78 43-50

Psalm 26 46rb Bespotting van Christus (gi. HS)

88 51-58 98 59-66 108 67-74

Psalm 38 70ra Christus voor Pilatus (gi. HS)

118 75-82 128 83-90 138 91-98 148 99-106

Psalm 52 99rb Dwaas aan een tafel, het geld tellend dat is

Page 432: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

436

gebracht door twee duivels (gi. HS)

158 107-114 168 115-122 178 123-130 188 131-138

Psalm 68 131va Kruisiging (gi. HS)

198 139-146 208 147-154 218 155-162

Psalm 80 157vb Musicerende engelen (gi. HS)

228 163-170 238 171-178 248 179-186

Psalm 97 185va Christus in het voorgeborchte (gi. HS)

258 187-194 268 195-202 278 203-210

Psalm 109 209ra Triniteit (gi. HS)

288 211-218 298 219-226 308 227-234 318 235-242 328 243-250 338 251-258 348 259-266 Explicit collectarius uper librum

psalmorum (263vb) Colofon (263v) [264-266 blanco, gelinieerd]

b ii

Provenance

Page 433: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

437

In ca. 1433-1434 gepresenteerd aan kardinaal Hugo de Lusignan (geïdentificeerd aan de hand van wapenschilden op fols. 2v en 6r) door aanhangers van Rudolf van Diepholt of van Zweder van Culemborg; Parijs, Bibliothèque Nationale. Literatuur De Wit 1927, p. 36-38; De Wit 1928b, p. 272, figs. 1-3; Byvanck 1930, p. 129; Hoogewerff 1936-1947, p. 444; Byvanck 1937, pp. 22, 53, 55, 153; Miner 1955, p. 71; Amsterdam 1958, pp. 121-122, nr. 152; Brussel 1971, pp. 26-27, nr. 9; Pächt & Jenni 1975, p. 22; Anzelewsky 1985, pp. 15-20; Utrecht / New York 1989, pp. 99, 111; Schauder 1991, p. 140; Den Haag 1992, p. 117; Hunter 1993, fig. 8. Bronnen: Aantekeningen Marrow

Page 434: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

438

Philadelphia, Free Library, ms. Lewis E 88

AFBEELDINGEN: 10-15

Inhoud Getijdenboek in het Latijn voor Johanniter-gebruik (niet compleet). Kalender volgens gebruik Utrecht. Augustinus in rood op 28 augustus. Feest van Presentatie van de rechterarm van Johannes de Doper in zwart op 21 november.

Materiaal Perkament, 122 folia. Afmeting 145 x 104 (97 x 67) mm. Aantal kolommen en regels Tekst: 2 kolommen (2 x 30mm, 7 mm tussenruimte), 22 rr (fols. 6r-104v), 27 rr (fols. 105r-122v). Kalender: 33 rr. Gelinieerd in roze inkt. Foliëring moderne foliering, onregelmatig aangebracht. Iedere vijf folia gemarkeerd in rechter bovenhoek. Bladen met decoratie gefolieerd waar mogelijk. Katernsignaturen aanwezig.

Taal Latijn Datering ca. 1425 Lokalisatie Noordelijke Nederlanden, Utrecht. Band Perkament (18e eeuws?). Conditie Veel bladen (met zowel tekst als verluchting) ontbreken of zijn verkeerd ingebonden. Het boekblok is bijgesneden waardoor er randversiering verloren is gegaan.

Inhoud Kalender voor Johanniter-gebruik, gebeden, Getijden van de Heilige Erasmus, gebeden, Getijden van de Misericordia Dei, Korte Kruisgetijden, Passiegebed, ingedeeld naar de getijden van de dag, gebeden aan Maria, Getijden van Catharina, Boetepsalmen en litanie, communiegebeden, Korte getijden van het Heilige Kruis, Dodenofficie, Gebeden voor speciale gelegenheden, 15 Graduale psalmen, Mariagetijden, gecombineerd met gebeden aan Johannes de Doper, Johannes de Evangelist en Catharina. Schriftsoort Littera textualis Kopiist Johannes de Malborch (kenmerkende draken en grotesken op fols. 12v, 27r, 39r, 92r, 103v)

Penwerk J-lijsten langs penwerkinitialen (2 rr.) met Utrechts penwerk in de ‘Sikkel-en-Ster’-stijl in de boven- en ondermarge. Geschilderde randdecoratie Geschilderde staaf met Utrechtse ‘bonte-stijl’-randdecoratie in drie marges op bladen met gehistorieerde of gedecoreerde initialen (fols. 8v, 9v, 10v, 26r, 28r, 31r, 33r, 35r, 57r, 66r, 86r, 89r). Utrechtse ‘bonte-stijl’-randdecoratie

Page 435: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

439

direct aan gehistorieerde initiaal (fol. 39r). Takjes met margrietjes en groene lovertjes (fol. 64v). Verluchting 1 kolomminiatuur en 12 gehistorieerde initialen. Verluchter Een verluchter uit de Zwolle-groep Ontbrekende of toegevoegde verluchting Na fol. 29 ontbreekt een blad met daarop waarschijnlijk een gehistorieerde initiaal met een engel en voor 48 ontbreekt een blad met randdecoratie en mogelijk een gehistorieerde initiaal. Inhoudelijke tabel

Katern + sign.

folia Tekstuele inhoud Decoratie

a3 iii Drie losse papieren schutbladen. i dekblad. iv boekplaat Dawson (naam gewist) iir boekplaat Lewis

16-1 (voor

1) 1-5 Kalender, gebruik Utrecht. Januari

en februari ontbreken (ca. 2/3 gevuld) (1r-5v)

28-5 (voor

6, twee

bifolia voor

7)

6-8 Gebeden (incompleet) (6ra-25v) ongeïdentificeerd [begin incompleet] …// tacione dyaboli a crimine capitali (6ra) Voor in de ochtend (6ra-6va) Aan God [rubriek ontbreekt. Einde incompleet] (6va-b) Aan het Kruis (7ra-7va) Aan Christus [geen rubriek] (7va-7vb) Aan engelen [geen rubriek] (7va-8ra) Aan de bewaarengel (8ra-8va) Aan Aartsengel Michael (8va-8vb) Aan de goede engelen (8vb-9ra)

8va Michael (gi)

38-2 (na

fol. 14),

(c)

9-14 CommemoratioTransfiguratie (9ra-9va) Aan Maria (9va-10rb)

Page 436: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

440

Aan de Aartsvaders Abraham, Isaac en Jacobus. (10rb-10va) Aan Johannes de Doper (10va-12ra) Aan Johannes Evangelist (12ra-12rb) Aan de engelen van Christus (12rb-12va) Aan alle apostelen (12va-13ra) Aan alle martelaren (13ra-13rb) Aan alle belijders (13rb-13vb) Aan alle heilige maagden (13vb-14rb) Voor Allerheilige (14rb-14va) Aan de congregatie (14va) [einde ontbreekt]

10va Johannes de Doper met lam (gi)

48-2(na 15

(nu 23), na

19), (d)

15-20 Getijden van de Heilige Erasmus (15ra-15va) [incompleet] [begin ontbreekt //…buat victum et vestitum cum recta vide] Gebeden (15r-19v) Aan Anthonius (15va-15vb) Aan Sebastiaan (15vb alleen de rubriek. Tekst: 23r) Ongeïdentifieerd [begin ontbreekt. Exp: //..is gloriam sempiternam. Per christum (16ra) Aan Maria Magdalena (16ra-16va) Aan [Ursula en de] 11000 Maagden (16va-16vb) Aan Anna (16vb-17rb) Aan Barbara (17rb-17vb) Aan Appollonia (17vb-18ra) Aan Margaretha (18ra-18rb) Aan Elizabeth (18rb-18va) Aan Cecilia (18va-18vb) Aan Agnes (18vb-19ra) Aan Agatha (19rb) Aan Gertrudis (19rb-19va) Aan Dorothea (19va)

Page 437: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

441

Getijden van de Passie (20r-22v) [begin ontbreekt: //… annis proximus fui generationi huic (20r-22v stopt halverwege lauden)

58-4(twee

bifolia na

22) +1 (23,

hoort na

15), (e)

21-25 [23 verkeerd ingebonden. Oorspronkelijk na 15] Aan Sebastiaan (23ra-23vb) Aan Barbara (23rb-23va) Aan Cornelius (23va) [einde ontbreekt futuro cum sanctis angeles tu..//] Getijden van de Passie (vervolg, 24r-25v) [begint halverwege vespers. Einde completen ontbreekt] (24r-25v)

[Tussen katern 5 en 6 ontbreekt tekst. Uit de katernsignaturen blijkt dat mogelijk katern F ontbreekt]

68-1 (na

29), (g) 26-32 Korte Kruisgetijden (26ra-39ra)

metten priem [na 29 ontbreekt tekstblad met begin van de terts] sext

26ra Engel met doedelzak (gi) 28ra Rouwende engel (gi) [gi ontbreekt. Mogelijk met engel] 31ra Rouwende engel (gi)

Page 438: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

442

78, (h) 33-40 noon vespers completen Passiegebed, ingedeeld naar de getijden van de dag [incompleet] (39rb-47vb) Inc.: Domine Ihesu christe cor meum cuis vulneribus sacra et tuo sangiune inebria

33ra Biddende engel (gi) 35ra Rouwende engel (gi) 37ra Penwerkinitiaal 39rb Schrijvende heilige (Johannes?)

88-1 (na

41), (i) 41-47 sext [

98-1 (voor

48) 48-54 Passiegebeden 48ra

midden in invitatorium van de metten: //… amoris stimulus heu mater carens contagio tam dulci privatur filio

108-1

(voor 55) 55-61 [voor 55 ontbreekt een blad en tekst

met het einde van de noon en het begin van de vespers] Rubriek op Obsecro Te (56vb-57rb) Obsecro te (57rb-59rb) O intermerata (59va-61va) Gebeden aan Maria (61va-64vb) Aan Maria (61v-62v)

57rb Maria met kind (gi.)

118-2 (na

63, na 67), (m)

62-67 Aan Maria (62v-64r) [incompleet: tussen 63 en 64 ontbreekt een folio] Aan Maria (64r-64v) Verkondiging aan de Maagd (64v-65v) Goed gebed aan een engel (65v-66r)

64vb Annunciatie (km)

Page 439: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

443

Getijden van Heilige Catherina (66r-67v) [incompleet. Einde completen ontbreekt]

66rb Catharina (gi)

128-

1(voor 68) 68-74 [voor 68 ontbreekt een blad met het

einde van de completen van de getijden van Catharina] Boetepsalmen (68ra-72v)[incompleet. tekstbladen ontbreken] Litanie (72v-77r)

134 75-78 Communiegebeden (77va-85rb) Eucharistisch gebed: Ad mensam dulcissimo (77va-78vb) Sancte Spiritus (geen rubriek 78v-79r)

148-1 (na

fol. 79), (q)

79-85 Deus qui sacratissimum cenam (79r-79v) Omnipotens et misericors deus (79v-80v)O fons totius misericordie qui nuncque manare (80v-81r) Gebed aan Augustinus (81r-81v) In elevacione sacramenti (81v-82r) Omnipotens splendor eterne lucis per signum sancte crucis (82r-83v) Omnipotens salvator humanitatis (82r-82v) Omnipotens informator ego indignus peccator (82v) Omnipotens deus deorum esto michi peccatori propicius (82va-82vb) Omnipotens reperator vite tu qui mortem nostram moriendo destruxisti (82vb-83ra) Omnipotens protector in te speravi adiutor (83ra) Omnipotens deus aduitor meus siciuit cor meum ad fontem vite (83ra-83rb)

Page 440: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

444

Omnipotens reconciliator de indignum (83rb-83va) Precor te piissime domine Ihesu Christe propter illam eximiam caritatem qua humanum genus dilexisti (83v-84r) Domine Ihsu Chrsite fili dei vivi qui pro redemptione mundi nasci et circumcidi voluisti (84ra-84va) Auxilientur nobis pie domine Ihesu Christe omnes passions (84va-85ra) Domine deus deus de deo qui humanum genus (85ra-85rb) [85v blanco, gelinieerd]

158 , (r)

86-93 Korte getijden van het Heilige Kruis (86ra-88vb) Dodenofficie (89ra-103va)

86ra God de Vader zegenend met Rijksappel (gi) 89ra Zielen in het vagevuur (gi)

168, (s)

94-101 lauden (fol. 95v) wordt gevolgd door een serie psalmen. Canticum Zacharie: Benedictus Dominus

173, (t)

102-104 Gebeden voor speciale gelegenheden (102v-103v) Pro famulo; pro parentibus; in anniversario; pro congregatione; pro fidelibus defunctis [103vb blanco, gelinieerd) Gebed tot de zijdewond van Christus (104r-v)

188-1 (na

106), (v)

105-111 15 Graduale psalmen (105r-106v)

Page 441: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

445

Mariagetijden met veel varianten voor verschillende periodes van het jaar (106v-122v)

198-1 (na

116), (x)

112-118 In lauden: Gebed Johannes de Doper (113va) Gebed Johannes de Evangelist (113vb)Gebed aan Catharina (114ra)

[Tussen 116 en 117 ontbreekt tekstblad met einde sext en begin noon]

202+2

(118,119

los), ij

119-122 In vesper: Gebed Johannes de Doper (119vb) Gebed Johannes de Evangelist (120ra) Gebed aan Catharina (120ra) In completen: Gebed aan Johannes de Doper (122ra) Gebed aan Johannes de Doper (122rb)

Provenance Vervaardigd voor een mannelijk lid van de Utrechtse Johanniter-orde (Johannes mi patrone op fol. 12ra), mogelijk met een speciale relatie tot Erasmus (naamheilige?); binnenkant van voorplat bevat ex-libris met de wapens en het motto van Dawson, favente deo, naam van de eigenaar gewist; ex-libris van John Frederick Lewis op papieren schutblad ingeplakt; Free Library, Philadelphia. Literatuur De Ricci 1935-1940, vol. 2 (1937), no. 55; Wolf 1937; pp. 96-97, nr. 88. Bronnen Eigen autopsie; Anne Korteweg.

Page 442: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

446

Privécollectie: sn. 1 Bijbelfragment (PC 1)

AFBEELDING: 50

Inhoud 1 gehistorieerde initiaal uitgesneden uit een Vulgaat.

Materiaal Perkament Afmeting 75 x 99 mm Aantal kolommen en regels Tekst: 6 rr. Regelafstand 12 mm. Taal Latijn Datering ca. 1425-1430 Lokalisatie Noordelijke Nederlanden, Utrecht Conditie Uitgesneden, maar perfecte conditie. Op de achterkant restanten van blauw karton waarop het ooit was bevestigd.

Tekst op achterkant Nehemia 13,18-19. Schriftsoort Littera textualis Miniatuur Koningspaar met wijnschenker. Exacte identificatie problematisch. Afgaande op de tekst stond de miniatuur op het Bijbelboek dat volgt op Nehemia (geplaatst op de versozijde). De inhoud van het boek Ezra III, de meest logische opvolger van Nehemia, komt niet met de iconografie van de voorstelling overeen. Iconografisch komt de voorstelling goed overeen met de scène waarin Nehemia als hofschenker koning Artexerxes met ‘zijn lievelingsvrouw aan zijn zijde’ wijn aanbiedt (Nehemia 2:1-6). Dit komt echter niet overeen met de tekst op de achterzijde, en de initiaal C: het boek Nehemia II begint met het woord Verba. Verluchter Bressanone-meester

Provenance Privécollectie; geveild bij Bob Kuijper (25 november 2015, Haarlem); aldaar aangekocht door antiquariaat Les Enluminures (S. Hindman, New York / Chicago)

Literatuur Bloem 2012b

Page 443: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

447

Privécollectie: sn. 4 Bijbelfragmenten (PC 4)

AFBEELDINGEN: 51-54, 161-162 Inhoud 4 Gehistorieerde initialen uitgesneden uit een Vulgaat. De gehistorieerde initialen worden behandeld op de wijze waarop zij in de huidige situatie zijn ingelijst, beginnend bij linksboven. Initiaal 1: Johannes op Patmos Materiaal Perkament Afmeting 81 x 86 mm Aantal kolommen en regels Tekst: 6 rr. Regelafstand 12 mm. Taal Latijn Datering ca. 1425-1430 Lokalisatie Noordelijke Nederlanden, Utrecht Conditie Uitgesneden. Verluchting beschadigd en verbleekt. Tekst op achterkant Enkele regels uit de proloog op de Openbaring van Johannes. Schriftsoort Littera textualis Miniatuur Johannes op Patmos (initiaal: A). Deze gehistorieerde initiaal stond aan het begin van de Openbaring van Johannes (A: Apocalypsis) op een versozijde. Verluchter Bressanone-meester Provenance Privécollectie Literatuur Bloem 2012b Initiaal 2: Johannes overhandigt een brief Materiaal Perkament Afmeting 75 x 77 mm Aantal kolommen en regels Tekst: 6 rr. Regelafstand 12 mm. Taal Latijn Datering ca. 1425-1430

Page 444: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

448

Lokalisatie Noordelijke Nederlanden, Utrecht Conditie Uitgesneden. Verluchting beschadigd en verbleekt.

Tekst op achterkant Johannes 3:7-9. Schriftsoort Littera textualis Miniatuur Johannes overhandigt een brief (initiaal: S). Deze gehistorieerde initiaal stond waarschijnlijk aan het begin van 2 of 3 Johannes (S: beide brieven beginnen met een S) op een rectozijde. Verluchter Bressanone-meester

Provenance Privécollectie

Literatuur Bloem 2012b

Initiaal 3: Baruch leest voor aan koning Jechonja Materiaal Perkament Afmeting 82 x 87 mm Aantal kolommen en regels Tekst: 5.5 rr. Regelafstand 12 mm. Taal Latijn Datering ca. 1425-1430 Lokalisatie Noordelijke Nederlanden, Utrecht Conditie Uitgesneden. Verluchting beschadigd en verbleekt.

Tekst op achterkant Klaagliederen 5:17-18. Schriftsoort Littera textualis Miniatuur Baruch leest voor aan koning Jechonja (initiaal H). Deze miniatuur stond aan het begin van boek Baruch (H: Hec sunt verba libri que scripsit) op de rectozijde. Verluchter Bressanone-meester

Provenance Privécollectie

Literatuur Bloem 2012b

Page 445: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

449

Initiaal 4: Mozes en Aäron praten met God Materiaal Perkament Afmeting 77 x 85 mm Aantal kolommen en regels Tekst: 5.5 rr. Regelafstand 12 mm. Taal Latijn Datering ca. 1425-1430 Lokalisatie Noordelijke Nederlanden, Utrecht Conditie Uitgesneden. Verluchting beschadigd en verbleekt. Tekst op achterkant Numeri 1:25-26. Schriftsoort Littera textualis Miniatuur Mozes en Aäron praten met God (initiaal L). Deze miniatuur stond aan het begin van Numeri (L: Locutusque est Dominus ad Mosen) op de rectozijde. Verluchter Bressanone-meester Provenance Privécollectie Literatuur Bloem 2012b

Page 446: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

450

Rotterdam, Gemeentebibliotheek, ms. 96 G 12

AFBEELDINGEN: 254-256 Inhoud Getijden- en gebedenboek in het Nederlands. Kalender volgens gebruik Utrecht. Materiaal Perkament, vi (eerste dekblad, fols. 2-6) + 364 (fols. 7-370) + v (laatste dekblad) Afmeting 124/127 x 88 (56/57 x 36/37) mm. Tekstspiegel kalender: 64/65 x 55/58 mm. Aantal kolommen en regels Tekst (fols. 23-370): 1 kolom, 12 rr. Fols. 7-22 (inclusief kalender): 16 rr. Gelinieerd in bruine inkt. Foliëring Moderne foliering in potlood in de rechter bovenhoek. Taal Nederlands Datering ca. 1415-1420, met toevoegingen in de decoratie uit ca. 1425-1430. Lokalisatie Noordelijke Nederlanden (Utrecht?) Band Origineel of later herbonden 15e eeuws bruin kalfsleer over platten. Oorspronkelijke band, rug vroeg in de 19e eeuw vernieuwd. Koperen klampen (bovenste klamp los maar apart bewaard). Blinde stempeling, driedubbele filetlijnen vormen een ruit in het midden van de plat, nieuwe rug. Conditie Niet of nauwelijks bijgesneden. Perkament aan de rand donker gekleurd. Op sommige folia is het perkament in de marges rood uitgeslagen (bijv. fols. 31v, 322v-323r). Inhoud Dicta van een meester, Augustinus, Gregorius, Hiëronymus en de apostel Thomas, Kalender (voor gebruik Utrecht), Dicta van SS. Augustinus, Johannes Chrysostomus en Hiëronymus, Getijden van de Eeuwige Wijsheid, Mariagetijden, Mis van de Maagd, gebeden, Dodenmis, gebed aan Maria, Boetepsalmen en Litanie, Korte Kruisgetijden, gebed voor Communie, Dodenofficie (korte versie), gebed aan Maria. Schriftsoort Littera textualis Kopiist minstens 2 schrijfhanden: fols. 8-22 (Dicta en kalender) en 24-369r. Penwerk Utrechts ‘Martinellum’-penwerk Geschilderde randdecoratie Rand met groene blaadjes en lila viooltjes rondom de bladgrote miniaturen van de Zwedermeesters (fols. 23v, 133v, 143v); Inktlijnen met driehoekige gouden bladeren rondom de bladgrote miniatuur van de Meesters van de Brno Speculum (fol. 314v); Gedecoreerde initialen met vroege Utrechtse randdecoratie, ca. 1415-1420 (fols. 24r, 63v, 73v, 80v, 88r, 134r, 152r, 161r, 170r, 186r, 200r, 250r, 301r, 315r); Gedecoreerde initialen met Utrechtse ‘bonte-stijl’-rand, ca. 1425-1430 (fols. 26r, 45v, 53r, 53v, 58r, 58v, 68v, 110v, 197r, 215v, 224v, 231r, 236r, 239r, 247v, 309v, 366r).

Page 447: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

451

Verluchting 4 bladgrote miniaturen (ingevoegd). Verluchter Meester van de Brno Speculum (bladgrote miniatuur fol. 314v); een niet nader te specificeren Zwedermeester (bladgrote miniaturen fols. 23v, 133v, 143v); decorator voor randdecoratie uit ca. 1415-1420; decorator voor randdecoratie uit ca. 1425-1430. Ontbrekende of toegevoegde verluchting De drie bladgrote miniaturen van de Zwedermeesters zijn op losse bladen aan het handschrift toegevoegd. Gelijktijdig werd er randdecoratie in de ‘bonte-stijl’ aangebracht door een andere hand. Inhoudelijke tabel Verluchters ZM = Zwedermeester MBS = Meester van de Brno Speculum

Katern Folia Tekstuele inhoud Decoratie a6 (1,

dekblad) 2-6 blanco, toegevoegde

eigenaarsnotitie (fol. 3r)

18 7-14 [7rv blanco, gelinieerd] Dicta van een meester, Augustinus, Gregorius, Hieronymus en de apostel Thomas (8r-9r) [9v blanco, gelinieerd] Kalender van Utrecht in rood en zwart. (ca. 2/3 gevuld) (10r-21v)

28 15-22 Dicta van Augustinus, Johannes Chrysostomos en Hieronymus (fol. 22r) [22v blanco, gelinieerd]

38+1 (23) 23-31 Getijden van de Eeuwige Wijsheid (24r-87v) proloog

23v Arrestatie van Christus (bm. ZM)

Page 448: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

452

metten 26r gedecoreerde initiaal ‘S’ met twee lege wapenschilden

48 32-39 58 40-47 68 48-55 78 56-63 88 64-71 98 72-79 108 80-87 118 88-95 Mariagetijden (88r-199v) 128 96-103 138 104-111 148 112-119 158 120-127 168+1

(133)128-136

priem 133v Christus voor Pilatus (bm. ZM)

178 + 1

(143)137-145

terts 143v Geseling van Christus (bm. ZM)

188 146-153 [151v blanco, gelinieerd]

198 154-161 [160v blanco, gelinieerd]

208 162-169 [169v blanco, gelinieerd ]

218 170-177 228 178-185 238 186-193 248 194-201

Mis van de Maagd (199v-215r) 258 202-209 268 210-217

Gebeden (215r-238v) aan Maria: Hijr beghinnen die vijf grueten van onser liever vrouwen

Page 449: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

453

maria die moeder cristi. Ave Maria. (215r-219r) aan Maria, toegeschreven aan H. Bernardus (219rv)

278 218-225 voor Communie: Dit seldi lesen eer dat ghi dat heilige sacrament ontfaet mit inwendigher devocien. Oracio. (219v-224v) aan Maria, toegeschreven aan H. Bernardus (224v-225v)

288 226-233 aan Christus, toegeschreven aan H. Hieronymus (226r-230v) aan God, toegeschreven aan St. Thomas van Aquinas (230v-236r)

298 234-241 Voor Communie, toegeschreven aan St. Thomas van Aquinas (236r-238v) Dodenmis (239r-247v)

308 242-249 Gebed aan Maria (247v-249v)

318 250-257 Boetepsalmen en Litanie (250r-301r)

328 258-265 338 266-273 348 274-281 358 282-289 368 290-297 378 298-305

Korte Kruisgetijden (301r-309v)

388 306-313 Gebed voor communie (309v-313v)

398+1

(314) 314-322 Dodenofficie (korte versie)

(315r-366r) 314v Laatste oordeel (bm. MBS)

408 323-330

Page 450: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

454

418 331-338 428 339-346 438 347-354 448 355-362 458 363-370

Gebed tot Maria (366r-369r)

[369v-370v blanco, gelinieerd] b6-1 (2) 6,

dekblad Laatste blad: dekblad

Provenance ca. 1430 Amsterdam (toegevoegd stadswapen fol. 24r); In de 16e eeuw toebehorend aan Trin Tuenisdr in het Begijnhof in Amsterdam (eigendomsaantekening op schutblad fol. 3r: Dit bocech hoert toe trin tuenis dochter voenden op dat ron begin hoef); Wolfensberger (Zürich); in 1849: Mettler, Arnold I (aantekening ‘A. Mettler 1849’ op dekblad voorplat en ex libris dekblad achterplat); tot 1933: Oppermann, Henning (Basel); sinds 1933: Rotterdam, Gemeentebibliotheek.

Bibliografie Van Heel 1948, p. 34-38; Lambert 1970, p. 779 ; Axters 1970, pp. 239, 272-273; Utrecht / New York 1989, p. 73, nr. 20, pl. 20, figs. 29-30; Van der Vlist 1991, p. 42; Marrow 1991, p. 57, fig. 8; Den Haag 1992, pp. 40-41, nr. 6, fig; Stooker & Verbeij 1997, p. 25, nr. 53; Nijmegen 2005, p. 296, cat. 49; Dückers 2009, noot 4, p. 184; Bloem 2014b, pp. 113-120, figs. 1 (3:a-c).

Bronnen Eigen autopsie; aantekeningen Marrow.

Page 451: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

455

Stockholm, National Museum, ms. B 1646

AFBEELDINGEN: 21 Inhoud Getijdenboek in het Nederlands. Kalender ontbreekt. Materiaal Perkament, 208 folia. Afmeting 148/9 x 106 (82 / 84 x 55) mm. Aantal kolommen en regels Tekst: 1 kolom, 18 rr. Gelinieerd in rode inkt (fols. 2-109, 151, 168-208) en bruine inkt (ff. 111-150, 152-167). Foliëring Moderne foliëring in potlood in de rechter bovenhoek. Taal Nederlands Datering ca. 1425-1430 Lokalisatie Noordelijke Nederlanden, Utrecht Band laat 15e of begin 16e eeuwse band met bruin kalfsleer over platten, blinde stempeling. Frame van dubbele filetlijnen vormen twee aaneensluitende panelen van ieder 74 x 56 mm met daarin een stempeling met de Annunciatie. Koperen klampen; vergulde snit. Conditie Bijgesneden, weinig verluchting verloren gegaan. Inhoud Getijden van het Heilige Sacrament, Lange Kruisgetijden, Getijden van de Heilige Catharina, Dodenofficie. Schriftsoort Littera textualis Kopiist Johannes de Malborch. Penwerk Utrechts penwerk in de ‘Bulten-en-lange-lijnen’-stijl. In de katernen 23-27 aan lombarden in rode, blauwe en groene inkt versieringen in de marge toegevoegd met kringels, gezichten, dieren en draken. Datering (laat middeleeuws?) en lokalisatie zijn onduidelijk. Geschilderde randdecoratie Utrechtse takjes (‘lusjes’-variant) op de bladgrote miniaturen (fols. 1v, 80v, 110v); ‘Bonte-stijl’-rand (‘lusjes’-variant) op bladen met gedecoreerde initialen 6-7rr. (fols. 2r, 81r, 111r, 168r); geschilderde staaf met Utrechtse takjes op bladen met gedecoreerde initialen 5 rr. (fols. 25r, 35r, 47v, 53r, 59r, 65r, 72v, 89r, 93r, 95v, 98r, 100v, 103r, 106v, 128r, 136r, 141v, 147r, 153v, 161r). Verluchting 3 bladgrote miniaturen (ingevoegd) Verluchter Verluchter uit de Zwolle-groep Ontbrekende of toegevoegde verluchting Er ontbreken enkele essentiële tekstgedeelten, zoals kalender, de Boetepsalmen, de Litanie en de Mariagetijden. Voor fol. 168 ontbreekt mogelijk een bladgrote miniatuur.

Page 452: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

456

Inhoudelijke tabel

Katern Folia Tekstuele inhoud Decoratie 18+1 (1) 1-9 Getijden van het Heilige

Sacrament (2r-79v) metten 1v Hostie in een monstrans op

het altaar (bm) 28 10-17 38 18-25 48 26-33 58 34-41 68 42-49 78 50-57 88 58-65 98 66-73 108+1 (80) 74-82

Lange Kruisgetijden (81r-109r) metten 80v Kruisiging (bm)

118 83-90 128 91-98 138 99-106 142+2 (108

(tekst), 110)107-110

[109v blanco, gelinieerd. Rubriek verwijderd en onleesbaar]

110v Catharina met opdrachtgeefster in gebed. Banderol: S. Katharina bit voer my (bm)

158 111-118 Getijden van de Heilige Catharina (111r-167v)

168 119-126 178 127-134 188 135-142 198+1 (151,

tekst)143-151

Page 453: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

457

[151 verkeerd ingebonden. Oorspronkelijk na 169v]

208 152-159 218 160-167 223 (bifolio,

enkelblad 170) 168-170 Dodenofficie (168r-

208r) [voor 168 ontbreekt minstens 1 blad. Uitgesneden blad na 169 is nu ingevoegd als 151. Na 170 ontbreekt 1 blad]

[voor 168 ontbreekt mogelijk een bladgrote miniatuur]

238 171-178 248 179-186 258 187-194 268 195-202 276 203-208

[208v blanco, gelinieerd] In rood cursief schrift in de rechter benedenhoek een aantekening van de kopiist

Provenance Gemaakt voor de knielende vrouw voor de Heilige Catharina op fol. 110v; Een vrouwelijk lid van de familie Bogaert (16e-eeuwse aantekening op fol. 208r: Dit boeck hoort tot joffrouwe bogaert); Jezuïeten in Antwerpen in de 16e or 17e eeuw (aantekening op schutblad i recto: Domus professus societatis IESV Antv.); door National Museum in Stockholm aangekocht op veiling Karl & Faber, München, 15-16 Maart 1951, pp. 9-10, lot 11, pl. II. Bibliografie Hulshof & Schretlen 1921, pl. XXX en XXXI, nr. 5 (reproducties van de boekband); Boström 1951; Stockholm 1952, nr. 130; Panofsky 1953, p. 90; Byvanck 1953, kolommen 47-48; Finke 1963, p. 57; Nordenfalk 1979, p. 97-99, nr. 25, pl. XII, figs. 126-130; Baumeister 1984, p. 240; Marrow 1993, p. 266 en noot 10, fig. 4; Nijmegen 2009, p. 121.

Page 454: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

458

Bronnen Eigen autopsie. Tijdens eigen bestudering was het niet mogelijk de katernformule op te stellen of te controleren. Deze is gebaseerd op de aantekeningen van James Marrow.

Page 455: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

459

Tilburg, Theologische Faculteit, ms. Haaren 20 (Missaal van Almkerk)

AFBEELDINGEN: 36-38 Inhoud Missaal, kalender voor Utrecht Materiaal Perkament, i-iv + 316 + i folia. Afmeting 365 x 275 (250-255 x 180) mm Aantal kolommen en regels Tekst: 2 kolommen, doorgaans 32 rr. Kalender: 33 rr. fols. 171-192: 22 rr en 11 rr met bijbehorende notenbalken (bestaande uit vier muzieklijnen). Sporen van zwarte inkt van de liniering, maar over het algemeen is de liniering verdwenen of uitgewist. Foliëring Contemporaine foliering in Romeinse cijfers in zwarte inkt in het Eigen der Heiligen in het bovenaan midden van de rectozijde: i-xvi (fols. 260-275). Moderne foliering in Arabische cijfers met potlood in de rechter bovenhoek: fols. 1-287, 290-316 (fol. 288 is door een telfout tevens als 289 gefolieerd). Taal Latijn Datering ca. 1415-1420 Lokalisatie Noordelijke Nederlanden, Utrecht. Band Moderne boekband Conditie Het missaal verkeerd in slechte staat door slijtage. Het perkament is stug en erg verkleurd met rode plekken; veel gaten en scheuren waar tekst omheen is geschreven, en heel veel haarlijnen en harde hoeken onderaan. Meerdere bladen plakken aan elkaar of zijn in de binnenmarge aan elkaar geplakt met rode vlekken. Klavieren aanwezig. Met betrekking tot de decoratie is de verf in relatief goede staat. Het bladgoud is zowel in de primaire verluchting als in de randdecoratie veelal afgesprongen, waardoor er een witte onderlaag zichtbaar is (vergelijk dit met het Zwolse missaal) Inhoud Kalender voor gebruik Utrecht, Gloria, Credo, zuivering van zout en water, Tijdeigen, Ordinarium met gebeden ter voorbereiding van de mis, Gloria en Credo, prefaties met muzieknotatie en de canon, Eigen der Heiligen, Gemeenschappelijke der Heiligen, votiefmissen, sequensen, toegevoegde aantekeningen en gebeden. Schriftsoort Littera textualis Kopiist 1 schrijfhand voor de hoofdtekst en muzieknotatie. Meerdere handen verantwoordelijk voor toevoegingen van notities in de kalender, bij de misformulieren en toegevoegde aantekeningen en gebeden achterin het missaal.

Page 456: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

460

Penwerk Utrechts penwerk in de ‘Martinellum’-stijl. Geschilderde randdecoratie Geschilderde staat met randdecoratie in de Utrechtse ‘bonte-stijl’ in drie marges op bladen met gehistorieerde initialen (fols. 9r en 186r). Plukjes randwerk met gouden leverbloemblaadjes en margrietjes rondom de bladgrote miniatuur (fol. 185v). Verluchting 1 bladgrote miniatuur (ingevoegd) en 2 gehistorieerde initialen Verluchter Verluchter uit de Zwolle-groep Inhoudelijke tabel

Katern folia Tekstuele Inhoud Decoratie a4 i-iv Moderne perkamenten schutbladen.

Eerste dekblad pastdown.

18 1-8 Kalender voor gebruik Utrecht (1r-6v) Gloria (7ra) Credo (7rb) Zuivering van zout en water (7va-8ra)

28 9-16 Tijdeigen (9ra-168vb) Advent Vigilie van de geboorte van Christus (16ra)

9ra David knielend voor een altaar (gi)

38 17-24 Anastasius (17vb) Kerstmis (18va) Stefanus (19rb) Johannes de evangelist (20rb) De onnozele kinderen (20vb) Zondag in de octaaf van Kerstmis (21va) Alma Redemptoris Mater (22rb) Besnijdenis (22rb) Vigilie Driekoningen (22vb) Driekoningen (23rb) Zondag in octaaf Driekoningen (24ra) Octaaf Driekoningen (24rb)

48 25-32 58 33-40 68 41-48

Page 457: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

461

78 49-56 88 57-64 98 65-72 108 73-80 Palmzondag (74va)

Zegenen van de bloemen en de bomen (75ra) Zegenen van olijf- en palmtakken (75rb)

118 81-88 128 89-96

Zegenen van het vuur (92rb) Zegenen van de wierook (92va) Gebed voor Witte Donderdag (93ra)

138 97-104 Vigilie van Pasen (99ra) Zegenen van de kaarsen, muzieknotatie (99va) Litanie (103va)

148 105-112 Pasen (107rb)

158 113-120 Vigilie Hemelvaart (119vb) Hemelvaart (120rb)

168 121-128 Pinksteren (125rb)

178 129-136 Triniteit (131rb) Feest van het Sacrament (132vb) [134vb, kolom blanco] Eerste zondag na de octaaf van Pinksteren (134ra)

188 137-144 198 145-152

[152 en 153 aan elkaar geplakt]

208 153-160 218 161-168

[168vb, kwart kolom blanco]

Page 458: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

462

Ordinarium Gebeden ter voorbereiding van de mis: Wassen van de handen; aan de amict; aan de albe; aan de cingel; aan de manipel; aan de stola; aan het kazuifel (169ra)

228 169-176 Gloria (170ra) Credo (170rb) Prefaties met muzieknotatie (171ra-184vb)

238 177-184 Gebed: Domine Ihesu Christe fili Dei vivi , adjuva infirmitatem meam et conforta me in hac hora, (184vb)

246+2

(185, 192) 185-192 Canon

Te Igitur (186ra)

185v Kruisiging (bm) 186ra Priester en acoliet aan altaar (gi)

258 193-200 Eigen der Heiligen (193ra-258va) 268 201-208 278 209-216 288 217-224 298 225-232 308 233-240 318 241-248 328 249-256 338 257-264

Inwijding van de kerk (258va) Inwijding van het altaar (259rb) Gemeenschappelijke der Heiligen (260rb-275r) Vigilie van een apostel (260rb) Een apostel (260vb)

Page 459: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

463

348 265-272 Een martelaar en priester (265rb) Een belijder maar geen priester (269ra) Een maagd (272vb)

358 273-280 Meerdere maagden (275rb) Votiefmissen o.a. De Heilige Geest (275va); Het Heilige Kruis (276va); In nagedachtenis van de Maagd (277ra); Voor enkele tegenslagen (279rb); Tegenslagen voor de kerk (281rb). etc.

368 281-288/9

[Toegevoegd op 288/9va, fout in de foliering] Mis van Elisabeth; gebed aan alle engelen; In exelso throno; Speciosus forma es prae filiis hominum.

378 290-297 Sequensen (290ra-302vb) Voor de Geboorte van Christus (290ra); Stefanus (290vb); Johannes de Evangelist (291ra); Onnozele zielen (291ra); Driekoningen (291rb); Agnes (291vb); Bekering van Paulus (292ra); Purificatie van de Maagd (292rb); Pasen (292vb); Zondag voor Hemelvaart (293va); Sint Jan van Lateranen (293vb); Hemelvaart (294rb); Heilige Geest (294va); Triniteit (295va); Geboorte Johannes de Doper (295vb); Feest van Petrus en Paulus (296ra); Visitatie (296rb); Translatie Martinus (296rb); Verspreiding van de apostelen (296vb); Maria Magdalena (297rb); Jacobus (297va); Laurentius (297vb); Hemelvaart Maria (297vb)

388 298-305 Aan Maria: Ave Maria Gratia (298rb); Aan Maria: Verbum bonum et suave (298va); Onthoofding van Johannes de

Page 460: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

464

Doper (298vb); Geboorte Maria (299ra); Heilig Kruis (299rb); Michael (299vb); Jocundare plebs fidelis (300ra); 11.000 Maagden (300rb); Feest van allerzielen (300vb); Martinus (301ra); Catharina (301rb); Andreas 301va); Nicolaas (301vb); Inwijding van de Kerk (301vb); Apostelen (302ra); Martelaren (302rb); een Belijder (302va); een Maagd (302vb). Toegevoegde aantekeningen en gebeden (303r-310v) [305 diende als dekblad]

396 306-311 404 312-315 [312r-314r: blanco]

Eigendomsaantekening Almkerk (312v) Toegevoegde aantekeningen (314v-315v)

412 316+ i Provenance Tot 1421: Almkerk. Volgens overlevering gered uit de parochiekerk van Almkerk tijdens de St.-Elizabethsvloed in 1421 (kerk (toevoeging in de kalender, fol.1r; lijsten en notities, fols. 303r-315v); Haaren, Groot Seminarie; 1973: Tilburg, Theologische Faculteit. Literatuur Moll 1869, pp. 209 noot 2 (loopt door op p. 210), 213 noot 2, 218 noot 3, 219 noot 3, 223 noot 3, 229 noot 1, 218 noot 2, 231 noot 2, 236, 249 noot 5, 277 noot 3, 278 noot 3, 290 noot 3, 291 noot 2, 293 noot 2 en 3, 294 noot 2, 312, noot 2, 320; Byvanck & Hoogewerff 1922-1925, nr.16; Byvanck 1923, p. 79, figs. 27-28; De Wit 1927, p. 39, pp. 69-70; Byvanck 1937, p.23; Finke 1963, p. 44; Van de Ven 1990, nr.15; Vlist 1991, p.47; De Loos 2012, p. 70. Bronnen Eigen autopsie

Page 461: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

465

Utrecht, Universiteitsbibliotheek, ms. 16.B.8

AFBEELDINGEN: 2-6 Inhoud Getijdenboek in het Nederlands. Kalender volgens gebruik Utrecht. Materiaal Perkament, 193 folia. Afmeting 132x94 (73x51) mm Aantal kolommen en regels Tekst: 1 kolom, 17 rr. Kalender: 17 rr. Gelinieerd in bruine inkt. Foliëring Moderne foliering in potlood in de rechter bovenhoek. Taal Nederlands Datering ca. 1425-1430. Lokalisatie Noordelijke Nederlanden, Utrecht. Band Niet oorspronkelijke kalfslederen band over houten platten uit het laatste kwart van de 15e of eerste kwart van de 16e eeuw; decoratieve blinde stempeling (een rechthoekig paneel in het midden omkaderd door twee rechthoekige kaders van drie filetlijnen. Tussen de twee kaders eveneens decoratieve stempeling. Volgens Van der Horst 1990 mogelijk Zuid-Duits); restanten van twee verschillende koperen klampen. Conditie Niet bijgesneden. Perkament van slechte kwaliteit met scheuren, gaten (omcirkeld met rood als deze in de tekst vallen), reparaties (bijv. fols. 40 en 159). Miniaturen, gehistorieerde initialen en randdecoratie ernstig beschadigd door gebruik en aanraking. Penwerkinitialen uitgewist (?) op fols. 138v-139r. Inhoud Kalender (gebruik Utrecht), Mariagetijden, Getijden van de Eeuwige Wijsheid, Getijden van het Heilige Kruis, Paasmis, Mis van de Heilige Geest, Mis van de Maagd, Mis van Allerzielen, Gebed op de Zeven woorden op het Kruis, gebeden aan Christus en voor aflaten, Boetepsalmen en litanie, Dodenofficie. Schriftsoort Littera textualis Kopiist 1 schrijfhand. Penwerk Utrechts penwerk in de ‘Krul’-stijl. Geschilderde randdecoratie Takjes met onbeschilderde lovertjes, gouden leverbloemblaadjes, gouden driehoekjes en margrietjes rondom de bladgrote miniaturen (fols. 13v, 62v, 91v). Geschilderde staven aan drie zijden met ‘bonte stijl’-randen rondom bladen met gehistorieerde en gedecoreerde initialen (fols. 14r, 63r, 92r, 145r). Champie-initiaal met geschilderde staaf en Utrechtse takjes in boven- en ondermarge bij minder

Page 462: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

466

belangrijke tekstopeningen (fols. 24r, 38r, 41r, 45r, 49r, 57r, 64r, 73r, 76r, 78r, 80r, 82r, 84r, 100r, 108r, 116r, 124r, 130r, 133r, 166r). Verluchting 3 bladgrote miniaturen (ingevoegd), 2 gehistorieerde initialen. Verluchter Bressanone-groep Ontbrekende of toegevoegde verluchting Ingevoegde miniatuur ontbreekt voor fol. 146 aan het begin van de Boetepsalmen en mogelijk aan het begin van het Dodenofficie. Inhoudelijke tabel

Katern Folia Tekstuele inhoud Decoratie a1 i Dekblad. Met ingeplakte

eigendomsaantekening

112 1-12 Kalender (gevuld, gebruik Utrecht) (1-12)

28+1(13) 13-21 Mariagetijden (gebruik van Utrecht) (13-61) metten

13v Annunciatie (bm) 14r Engel met doornenkroon (gi)

38 22-29 48 30-37 58 38-45 68 46-53 78 54-61 88+1 (fol. 62) 62-70 Getijden van de Eeuwige

Wijsheid (van Suso) (62-90) Proloog

62v Christus tussen de schriftgeleerden (bm)

98 71-78 108 79-86 114 87-90 128+1 (91) 91-99 Getijden van het Heilige

Kruis (92-99v) metten

91v Kruisiging (bm)

138 100-107 Paasmis (100r-107v) 148 108-115 Mis van de Heilige Geest

(108r-115v)

Page 463: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

467

158 116-123 Mis van de Maagd (116r-123v)

168 124-131 Mis van Allerzielen (124r-129v) Gebed op de Zeven woorden op het Kruis (130r-132v)

1712-4 (na

134, 135, 138,

137)

132-139 Gebeden Aan Christus (133r-133v) Voor 5 dagen aflaat (133v-134r) Voor 3000 dagen aflaat (134r-134v) Voor 3000 jaar aflaat (135r-139v)

186 140-145 198 146-153 Boetepsalmen en Litanie

(146-165) 146r Sudarium (gi)

208 154-161 214 162-165 228 166-173 Dodenofficie (166r-193) [mogelijk ontbreekt een

miniatuur voor 166] 238 174-181 248 182-189 254 190-193

Provenance 15e eeuw: Regularissen S. Maria of Mariënveld in Amsterdam (‘De Oude Nonnen’) getuige een eigendomsaantekening ingeplakt op het voorplat (132mm x 90 mm): ‘dit boeck hoirt tot d[…] /- oude nonnen binnen […]”; Collectie van J.R. Callonbach (19e en 20e eeuw); Utrecht, Universiteitsbibliotheek. Literatuur Van der Horst 1990 Bronnen Eigen autopsie; Van der Horst 1990

Page 464: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

468

Utrecht, Universiteitsbibliotheek, ms. 41

AFBEELDINGEN: 65

Inhoud Confessiones van Augustinus

Materiaal Perkament, 155 folia. Afmeting 255x175 (170x116) mm Aantal kolommen en regels Tekst: 2 kolom, 31rr. (14 mm tussenruimte). Gelinieerd in bruine inkt. Foliëring in de rechter bovenhoek Taal Latijn Datering ca. 1430 Lokalisatie Noordelijke Nederlanden, Utrecht. Band Oorspronkelijke 15e-eeuwse lederen band op houten platten; afdruk van klamp midden op de band nog zichtbaar; oorspronkelijke klavieren. Conditie Niet bijgesneden

Inhoud Confessiones van Augustinus Schriftsoort Littera hybrida Kopiist 1 schrijfhand

Penwerk Utrechts penwerk in de ‘bulten-en-lange-lijnen’-stijl. Geschilderde randdecoratie Geschilderde staaf met ‘bonte-stijl’-rand in drie marges (in boven- en ondermarge rondom een dunnere gouden staaf) op fol. 1r. Verluchting 1 gehistorieerde initiaal Verluchter Bressanone-meester

Inhoudelijke tabel

Katern Folia Tekstuele inhoud Decoratie a4 i-iii Eerste blad is het dekblad 18 1-8 Confessiones van Augustinus 1r Kerkvader Augustinus

(gi. BM) 28 9-16 38 17-24 48 25-32

Page 465: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

469

58 33-40 68 41-48 78 49-56 88 57-64 98 65-72 108 73-80 118 81-88 128 89-96 138 97-104 148 105-112 158 113-120 168 121-128 178 129-136 188 137-144 198 145-152 206 153-158

[156r-158v blanco, gelinieerd]

b2 i Laatste blad is het dekblad Provenance Geschreven in opdracht van de Kartuizers Nieuwlicht (Nova Lux) in Utrecht volgens aantekening op het eerste schutblad: Pertinet ad Carthusienses prope Traiectum. Scriptus nobis pro quodam alio libro quem scilicet antea habuimus et secundo dederat magister Jo. Galencoep (samen met handschrift Utrecht, UB, cat. 54) Bibliografie Tiele & Hulshof 1887-1909, nr. 41; Byvanck & Hoogewerff 1922-1925, pp. 19, nr. 36, fig. 37; Byvanck 1924, pp. 269-270, fig. 4; Byvanck 1930 p. 130; Byvanck 1931, p. 108; Byvanck 1937, p. 56; Hoogewerff 1936-1947, pp. 442-444; Hulshof 1944, p. 178, kleurenfoto; Boström 1951, pp. 157-158; Gorissen 1973, pp. 803, 825; Gumbert 1974, p. 133; Van der Horst 1989, nr. 39, pl. D (f. 1r), figs. 164-167; Den Haag 1992, pp. 40-41, nr. 7 Bronnen: Eigen autopsie; Bart Jaski

Page 466: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

470

Utrecht, Universiteitsbibliotheek, 12.C.17

AFBEELDINGEN: 173-174 Inhoud Bladgrote miniatuur met de Opstanding van Christus. Enkelblad uitgesneden uit het Egmond Brevier (zie: New York, The Morgan Library & Museum, ms. 87). Materiaal Perkament, 1 folio (fragment). Utrecht, Universiteitsbibliotheek, 12.C.17 was oorspronkelijk geplaatst in het Egmond Brevier tussen folia 202 en 203. De bladgrote miniatuur was geïntegreerd in de katernstructuur. Afmeting 243x165 (168x112) mm. Aantal kolommen en regels Tekst: 2 kolommen, 36 rr. Gelinieerd in bruine inkt. Foliëring Oorspronkelijke foliering in Romeinse cijfers in rode inkt bovenaan op rectozijde: cciij Taal Latijn Datering ca. 1435-1440 Lokalisatie Noordelijke Nederlanden, Utrecht. Conditie Verf op meerdere plekken beschadigd. Inhoud Op recto: bladgrote miniatuur met de Opstanding van Christus (140 x 80 mm). Profeten in de rand dragen banderollen met de tekst surrexit alleluia en vicit Leo de tribu (Openbaringen 5:5). Op verso: de tekst is het einde van de Zaterdag van de Passieweek en het begin van de Vigilie van Pasen. Gehistorieerde initiaal (S, 6 rr.) met een profeet en banderol quæ sursum sunt quærite. De profeten in de rand dragen banderollen met de tekst ubi Christus est en sedens in dextera (banderollen vormen samen Colossenzen 3:1) Schriftsoort Littera textualis Geschilderde randdecoratie ‘Rinceaux met acanthusblad’-rand in drie marges. In de buitenmarge twee profeten (type 2, zie casus 6) met banderollen. Verluchting 1 bladgrote miniatuur op de rectozijde. Verluchter Bressanone-meester Provenance Op een onbekend moment voor 1902 uit het Egmond Brevier gesneden. Zie catalogusbeschrijving van het brevier. Dit specifieke blad: In bezit geweest van R.C. Maycock. Aangekocht op de veiling Sotheby, Londen, 1-2 februari 1960, kavel 246. Bibliografie

Page 467: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

471

Sotheby’s 1960, p. 44, cat. nr. 246; Finke 1963, pp. 59-61, noot. 74; Keller 1969, p. 30; Gorissen 1973, pp. 320, 391; Van der Horst 1984, nr. 121, fig.; Utrecht / New York 1989, p. 112, cat. nr. 36; Van der Horst 1989, p. 11, nr. 38, pl. G, figs. 162-163; Nijmegen 2005, pp. 420-421, cat. nr. 126; Nijmegen 2009, p. 215, cat. nr. 38b; Dückers 2009a, p. 183, noot. 7; Bloem 2012a. Bronnen Eigen autopsie; internetpagina Universiteit Utrecht.

Page 468: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

472

Utrecht, Universiteitsbibliotheek, ms. 1037

Alternatieve signatuur Olim Huydecoper (Amsterdam) : Cat. 1779, 4° nr. 6; Utrecht, UB : 2 E 19; Utrecht, UB : Olim Eccl. 523

Inhoud Getijden- en gebedenboek in het Nederlands (incompleet). Kalender voor gebruik Utrecht.

Materiaal Perkament, 117 folia. Afmeting 170 x 120-122 (98 x 65) mm Aantal kolommen en regels Tekst: 1 kolom, 16 rr. Kalender: 16 rr. Gelinieerd in paarse inkt (fols. 97, 103r-117r: roze liniering). Foliëring moderne potloodfoliëring in de rechter benedenhoek. Eerste twee schutbladen met moderne potloodfoliëring in de rechter bovenhoek. Taal Nederlands Datering ca. 1430 Lokalisatie Noordelijke Nederlanden, Utrecht. Band 17e-eeuws perkament Conditie Niet meer compleet.; klein stuk afgesneden aan de bovenzijde; bladen met gehistorieerde initialen door gebruik versleten en beduimeld (fols 13r, 66r).

Inhoud Kalender voor Utrecht, Mariagetijden, Getijden van de Heilige Geest, Korte Kruisgetijden, gebed aan Anthonius Abt, aflaatgebeden aan Maria, Woorden van Thomas van Aquino, diverse toegevoegde gebeden. Schriftsoort Littera textualis Kopiist 2 schrijfhanden: fols. 1r-102v. Toegevoegd in een andere hand: fols. 97r, 103r-117r.

Penwerk Utrechts penwerk in de ‘Bulten-en-lange-lijnen’-stijl; onbenoemd Utrechts penwerk (fols. 99r, 99r, 100v, 101r, 101v) + onbenoemde penwerkstijl (fols. 103r-117r) Geschilderde randdecoratie Geschilderde staaf met randdecoratie in de Utrechtse ‘bonte-stijl’ (met alleen blauwe en gouden leverbloemblaadjes) op bladen met gehistorieerde initialen (fols 13r, 66r); champie-initialen (2-4 rr.) met geschilderde staaf en Utrechtse takjes in de boven-, onder-, en zijmarge. Verluchting 2 gehistorieerde initialen Verluchter Bressanone-meester Ontbrekende verluchting Mogelijk ontbreekt een gehistorieerde initiaal aan het begin van de Kruisgetijden (voor fol. 89)

Page 469: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

473

Inhoudelijke tabel

Katern Folia Inhoud Decoratie a8-2 (na 2, 5) Papieren schutbladen, blanco.

Bladen 1 en 2: dekblad

12 1-2 (rechts-boven)

Perkamenten schutbladen.

26 1-6 Kalender (gevuld) voor gebruik Utrecht (1r-12v)

36 7-12 48 13-20 Mariagetijden (13r-65v)

metten 13r Geboorte van Christus (gi)

58 21-28 68 29-36 78 37-44 88 45-52 98 53-60 108-1 (na 62,

tekstblad) 61-67

Getijden van de Heilige Geest (66r-88v) metten

66r Pinksteren (gi)

118 68-75 128 76-83 136-1 (voor

84, tekstverlies) 84-88

[88v blanco, gelinieerd ]

1410-2 (voor

89) +1 (97, later

schrift)

Korte Kruisgetijden (89r-97v) (incompleet: Begin van de Metten ontbreekt) [97v blanco, gelinieerd]

[gehistorieerde initiaal ontbreekt mogelijk]

156 98-103 Gebed aan Antonius Abt (98r-102v) [Toegevoegd

Page 470: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

474

Zeven gebeden aan Maria voor aflaat (103r-104v)

168 104-111 Woorden van Thomas van Aquino (104v-107v) Dit salmen lesen als men totten heylighen sacrament gaen wil (107v-110v) Een heilich man leert ons hoe wi begheerlic tot onsen here sullen gaen. Als wi onsen heren sullen ontfaen so sullen wi in onse ghebeden gaen ende spreken als hier nae beschreven staet (110v-112v)

176 112-117 Dit salstu dencken in dijne herte als onse here in dinen monde is (112v) Dit salstu lesen alstu onsen here ontfanghen hebste in dinen lichaem (112v-113r) Dit salstu lesen alstu onsen here ontfanghen hebste ende lof totten heilighen sacramente (113r-117r) [117v blanco, gelinieerd]

b8 Papieren schutbladen, blanco c10 Papieren schutbladen, blanco

(bladen 2 en 3 nog aan de bovenkant aan elkaar vast). Blad 10, dekblad.

Provenance tot 1778: Huydecoper, Balthasar; vanaf 1779: Calkoen, Henri; Hinlopen, Nicolaas; Utrecht, Gemeentearchief; Utrecht, Universiteitsbibliotheek. Literatuur

Page 471: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

475

Tiele & Hulshof 1887-1909, nr. 10; Vogelsang 1899, p. 74; Hintzen 1921, pp. 3, 11; Byvanck 1923-1924, p. 78-79; Byvanck & Hoogewerff 1922-1925, p. 20, nr. 39, pl. 30A-B; Byvanck 1930, p. 130; Byvanck 1931, p. 108; Hoogewerff 1936, pp. 438-439; Byvanck 1937, p. 57; Axters 1970, p. 273; Gorissen 1973, pp. 802, 825; Van der Horst 1984, pp. 253-255, nr. 120; Utrecht / New York 1989, p. 104; Van der Horst 1989, p. 11, nr. 37, pl. F, figs. 155-161; Den Haag 1992, p. 41, nr. 8, fig.; Wierda 1995, p. 59; Gerritsen-Geywitz 2003, p. 111-112, 114, fig. 8. Online raadpleegbaar: Utrecht, Bijzondere collecties Universiteit Utrecht. ‘Ghetiden en bedingen’, getijdenboek Utrecht, UB, 1037. Geraadpleegd op 8 maart 2015:http://objects.library.uu.nl/reader/index.php?obj=1874-33759&lan=nl#page//40/75/46/40754630795380609859115961479569092173.jpg/mode/1up Bronnen Eigen autopsie; BNM.

Page 472: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

476

Wenen, Österreichische Nationalbibliothek, 1199-1200

AFBEELDINGEN: 47-48, 108 Alternatieve signatuur Olim Ambras nr. 1 - 4 Inhoud Vulgaat (Oude en Nieuwe Testament) in 4 delen Materiaal Perkament, 1199 i (onder dekblad geplakt) + 159 (fols. I-III, 1-156) + iii (fols. 157-159). 1200: iii (papier) + ii (perkament, fols. I-II) + 195 (ff. 1-134, 145 [i.p.v. 134: fout in foliering]-205) + iii (papier). 1201: iii (papier) + iv (perkament, fols. I-IV) + 184 (fols. 1-167, 169-185) + iii (papier). 1202: iv (pastedown, fols. I-III) + 192 + iii (fols. 193-194, pastedown) Afmeting 352/8 x 250/8 (234/5 x 156/8) mm Aantal kolommen en regels Tekst: 2 kolommen, 38 rr (tussenruimte: 15/16 mm). 1199: katern 1 (ff. I-III, 1-4) gelinieerd in bruin voor 2 kolommen van 20 rr. Gelinieerd in bruine inkt. Foliëring moderne potloodfoliëring in rechter bovenhoek Taal Latijn Datering ca. 1425-1430 Lokalisatie Schrift (?) en penwerk: Zuid Holland. Geschilderde decoratie: Utrecht. Band Band 1199 en 1202: bruin leer over houten platten; met perkamenten venster met inhoud; patroon met driedubbele filetlijnen, blind, klamp ontbreekt, rug gerestaureerd. Band 1200 en 1201: 19e-eeuws perkament; Conditie Niet bijgesneden; decoratie in goede staat. Inhoud 1199: Brief van Hiëronymus, Genesis t/m Ruth. 1200: I Samuel t/m Prediker. 1201: Job t/m Ezechiël. 2012: Daniël t/m Openbaringen. Schriftsoort Littera textualis, met correcties. Kopiist 1 kopiist in de vier delen. Penwerk Penwerk Zuid Hollands Geschilderde randdecoratie Geschilderde staaf met randdecoratie in de Utrechtse ‘bonte-stijl’ op bladen met gehistorieerde en gedecoreerde initialen (1199: fols. 1r, 120v, beide met dunne gouden staat in de ondermarge. 1200: fol. 1r, met engelen en bloemen. 1201: fol. 1r, 40r, 73r. 1202: fol. 1r). Acanthusbladeren met Scheppingsscènes (1199: fol. 5r);

Page 473: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

477

Verluchting 1199: 3 gehistorieerde initialen en randdecoratie met zeven scheppingsscènes. 1200: 1 gehistorieerde initiaal. 1201: 2 gehistorieerde initialen. 1202: 1 gehistorieerde initiaal. Verluchters Zwedermeester uit de Zwolle-groep; twee Utrechtse verluchters in delen 1201 en 1202. Inhoudelijke tabel Hieronder zijn enkel de twee delen met verluchting van de Zwedermeesters – 1199 en 1200 – uitgewerkt. 1199

Katern Folia Inhoud Decoratie 18 blad 1

(onder

dekblad)

I-III 1-4

[I-III blanco, gelinieerd]

Proloog van Hïeronymus op de gehele bijbel (1r-4r) Proloog van Hiëronymus op de Pentateuch (4rv)

1ra Hieronymus aan zijn lessenaar (g.i.)

28 5-12 Genesis (5r-33r) 5r Zondeval (g.i.), zeven scheppingsdagen (in margedecoratie)

38 13-20 48 21-28 58 29-36

Exodus (33v-57v)

68 37-44 78 45-52 88 53-60

Leviticus (57v-74r)

98 61-68 108 69-76

Deutoronomium (74r-98v)

118 77-84 128 85-92 138 93-100

Page 474: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

478

Numeri (98v-119v) 148 101-108 158 109-116 168 117-124

Proloog van Hïeronymus op Jozua en Rechters (119v-120r)

Jozua (120v-135v) 120va God beveelt Jozua de Jordaan over te steken (g.i.)

178 125-132 188 133-140

Rechters (135v-152v) 198 141-148 208 149-156

Ruth (152v-155r)

[155v-156rv blanco, gelinieerd]

1200 Katern Folia Tekstuele inhoud Decoratie 18 1-8 Proloog Hiëronymus op Koningen

(1r-2r)

I Koningen (2r-24v)

1ra Hiëronymus aan zijn lessenaar (g.i.)

28 9-16 38 17-24

II Koningen (24v-42v) 48 25-32 58 33-40 68 41-48

III Koningen (42v-65r) 78 49-56 88 57-64 98 65-72

IV Koningen (65v-85v)

Page 475: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

479

108 73-80 118 81-88

Proloog van Hiëronymus op Kronieken (85v-86v) I Kronieken (86v-103v)

128 89-96 138 97-102 148 103-110

II Kronieken (103v-125r)

158 111-118 168 119-126

Proloog Ezra (125r-126r) I Ezra (126r-132r)

178 127-134 (Fout in de foliering, van 134 naar 145)

II Ezra (Nehemia) (132r-150v)

188 145-152 Proloog van Hiëronymus op Spreuken (150v-151r) Spreuken (151r-164r)

198 153-160 208 161-168

Prediker (164r-168r) Hooglied 168r-170v

218 169-176 Proloog Hiëronymus op Wijsheid (170v) Wijsheid (170v-179v)

228 177-184 Proloog op Wijsheid van Jezus Sirach (179v-180r)

Page 476: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

480

Wijsheid van Jezus Sirach (180r-204v)

238 185-192 248 193-202 254-1

(blad 4 na

fol. 205)

203-205

Provenance Tot 1665: kasteel Ambras (Tirol); in 1665: Peter Lambert, vanaf 1665: Wenen, Österreichische Nationalbibliothek. Literatuur Holter 1938, pp. 55-59; Finke 1963, p. 58; Wenen 1965, nrs. 64-65; Pächt & Jenni 1975, pp. 16-23, pls. I-II, 15 figs.; Geurts 1984, p. 253; Mazal 1986, nrs. 56-57; Utrecht / New York 1989, pp. 108-109, nr. 33, pl. 33 en fig. 50; Schauder 1991, p. 142; Fingernagel & Gastgeber 2003, pp. 172-179; Gerritsen-Geywitz 2003, p. 100, noot 15; Nijmegen 2006, pp. 78/79, p. 294, cat. nr. 48; Fingernagel & Gastgeber 2008, pp. 126-131, nr. II.9. Bronnen Aantekeningen Marrow; Holter 1938; Pächt & Jenni 1975; Fingernagel & Gastgeber 2008.

Page 477: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

481

Zürich, Zentralbibliothek, ms. C 142

AFBEELDINGEN: 132 Inhoud Getijdenboek in het Nederlands. Kalender volgens gebruik van Utrecht. Materiaal Perkament, iii + 236 + iii folia. Afmeting 165/167 x 123 (91/96 x 62/63) mm. Tekstspiegel kalender: 95/97 x 73/75 mm. Aantal kolommen en regels Tekst: 1 kolom, afwisselend regelaantal (soms op hetzelfde bifolium). Voornamelijk gelinieerd voor 17 rr. Ook 18 rr. (bijv. 13r/v-14r) en 19 rr. (bijv. 14v-19r/v). Kalender: 17 rr. Gelinieerd in bruine inkt (katernen 1-2, 4-8, 11-21, 23-30) en in rode inkt (katernen 3, 9-10, 22). Foliëring moderne foliering in de rechter bovenhoek. Taal Nederlands Datering ca. 1430 Lokalisatie Noordelijke Nederlanden, Utrecht. Band 15e eeuws, versleten bruin kalfsleer over platten; blinde stempeling; rug gerepareerd. Conditie Niet bijgesneden. In het getijdenboekje zijn tevens enkele katernsignaturen aanwezig die elkaar niet logisch opvolgen. Zo hebben zowel katern 7 als 12 een C en katernen 15-17 opeenvolgend M, N, O. Inhoud Kalender (gebruik Utrecht), Mariagetijden, Mis voor Maria, Dodenmis, suffragiën en gebed, Lange Kruisgetijden, Korte getijden van de Heilige Geest, Getijden van de Eeuwige Wijsheid, Korte getijden van de Smarten van Maria, Boetepsalmen en Litanie, Dialoog met de Eeuwige Wijsheid, Dodenofficie (korte versie). Schriftsoort Littera textualis Penwerk Utrechts penwerk in de ‘Bulten-en-lange-lijnen’-stijl. Geschilderde randdecoratie Gedecoreerd in twee stijlen. Gehele boek, uitgezonderd fols. 156-186v: Utrechts, ca. 1430 door de Zwedermeesters in de ‘blaadjes en rode bloemknopjes’-rand met geïntegreerde engelen (fol. 13r) en de ‘bonte-stijl’-randen (fols. 108r, 205r); champie-initialen (3-7rr.) met geschilderde staaf met Utrechtse takjes in de boven- en ondermarge (aan het begin van kleinere tekstopeningen zijn ook Utrechtse takjes in de buitenmarge aangebracht, bijv. op fols. 68r, 187r). Fols. 156-186v: onprofessioneel uitgevoerde randdecoratie aan de gehistorieerde initialen met geschilderde staven, randwerk en losse sierelementjes in de marge op fols. 156r, 158r, 164r. Verluchting 8 gehistorieerde initialen.

Page 478: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

482

Verluchter 3 verluchters. Verluchter 1: Zwedermeester (waarschijnlijk uit de Zwolle-groep) verantwoordelijk voor de primaire en secundaire in het boek – uitgezonderd fols. 156-186v. Verluchter 2: Utrechts (?) verantwoordelijk voor drie gehistorieerde initialen in katern 21. Verluchter 3: Utrechts (?) verantwoordelijk voor 1 gehistorieerde initiaal in katern. Ontbrekende of toegevoegde verluchting Voor fol. 77 ontbreekt een blad aan het begin van de Lange Kruisgetijden, mogelijk met een gehistorieerde initiaal van de Zwedermeesters.

Inhoudelijke initiaal

Verluchters ZM = Zwedermeester (waarschijnlijk uit de Zwolle-groep) MA = Meester A MB = Meester B

Katern Folia Tekstuele inhoud Decoratie 16 1-6 Kalender gebruik van Utrecht

(gevuld) (1r-12v) 26 7-12 38 13-20 Mariagetijden (13r-60v)

metten 13r Annunciatie (gi. ZM) 48 21-28 58 29-36 68 37-44

[43v blanco, gelinieerd] 78 45-52

[47v blanco, gelinieerd] 88 53-60

[54v blanco, gelinieerd] 98 61-68 Mis voor de Heilige Maagd (61r-

67v)

Dodenmis (68r-72r) 108 69-76

Suffragiën en gebed (72r-74v) Aan de Triniteit (72rv)

Page 479: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

483

Aan God (72v-74v) [75r-76v blanco, gelinieerd]

118-1

(voor 77) 77-83 Lange Kruisgetijden (77r-106v)

[voor 77 ontbreekt een blad met het begin van de Lange Kruisgetijden]

[mogelijk ontbreekt een gehistorieerde initiaal met Kruisiging door de Zwedermeesters]

128 84-91 [84v blanco, gelinieerd] [91v blanco, gelinieerd]

138 92-99 [97v blanco, gelinieerd]

148 100-107 [107rv blanco, gelinieerd]

158 108-115 Korte getijden van de Heilige Geest (108r-129r) metten

108r Duif van de Heilige geest (gi. ZM)

168 116-123 178 124-131

[129v blanco, gelinieerd] Getijden van de Eeuwige Wijsheid (130r-155v)

188 132-139 198 140-147 208 148-155 218 156-163 Korte getijden van de smarten

van Maria (156r-162v) metten terts sext completen [163rv blanco, gelinieerd]

156r Judaskus (gi. MA) 158r Man van Smarten ondersteund door Maria (gi. MA) 159r Kruisiging (gi. MA) 162r Graflegging (gi. MA)

Page 480: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

484

224+1

(168) 164-168 Boetepsalmen en de Litanie

(164r-186r) 164r Hoofd van Christus [gi. MB]

238 169-176 2410 177-186

[186v blanco, gelinieerd]

258 187-194 Dialoog met de Eeuwige Wijsheid (187r-203r)

2610 195-204 [203v-204v blanco, gelinieerd] 278 205-212 Dodenofficie (korte versie)

(205r-234r) 205r Zielen in het Vagevuur (gi. ZM)

288 213-220 298 221-228 308 229-236 [234v-236v blanco, gelinieerd]

[Toegevoegd] na-middeleeuws gebed in Nederlands in cursief (235r-236r)

Provenance Zuster Margareta (16e eeuw cursieve inscriptie, doorgestreept, op schutblad III recto: hunc librum dono accepi a sorore Margareta); Maria de Koningh (16e of 17e eeuwse cursieve inscriptie, schutblad III recto: ‘dit boek hoort toe aan Maria de Koningh; ongeïdentificeerde inventaris nummers op schutblad f. II verso: 3969 (inkt) en No. 13 (potlood); Zürich, Zentral Bibliotheek. Bibliografie Mohlberg 1951; p. 66, nr. 169; Axters 1970, p. 242. Bronnen Eigen autopsie; aantekeningen Marrow.

Page 481: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

485

Zwolle, Stedelijk Museum, ms. 4411

AFBEELDINGEN: 33-35, 69, 71, 73, 101, 163, 183, 227 Alternatieve signaturen: Zwolle, Stedelijk Museum, ms. VORG 103 Zwolle, Provinciaals Overijssels Museum, ms. 4411 Inhoud Missaal voor het gebruik van de Duitse Orde van de Balije Utrecht. Feestdag van Elizabeth van Hongarije (patroonheilige van de Duitse Orde) in rood op 19 november. Zwart kruis van de Duitsche Orde op fol. 81r in de marge. Materiaal Perkament, 329 folia. Afmeting 385 x 298 (310 x 199) mm Aantal kolommen en regels Tekst: 2 kolommen (tussenruimte 19 mm), 29 rr. Kalender: 1 kolom, 33 rr. Canon 2 kolommen, 19 rr. Folia met volledige muzieknotatie: 10 regels met muziek en tekst. Muzieknoten genoteerd op 4 rode lijnen. Gelinieerd in bruine inkt. Foliëring Moderne foliering in de rechter bovenhoek Taal Latijn Datering Getuige de colofon op fol. 322r is de tekst afgeschreven op 9 oktober 1415. Aansluitend verlucht. Lokalisatie Utrecht Band Versleten 19e eeuwse band van karton met een bruine leren rug, gedecoreerd met vergulde bloemstempels en een inscriptie in vergulde letters: LIBER MISSAE / CONVENTUS. / SCRIPTUS A / IOH DE MALBORCH. / COMMENDANTE / IOH. DE ZAND. / M CCCC XV. Conditie Slecht perkament; wisselende dikte van de bladen, op meerdere plekken bobbelig, verkleurd, beschadigd en gerepareerd. De gehistorieerde initialen en randdecoratie is op veel plekken sterk beschadigd. Het bladgoud in zowel de initialen als in de rand is grotendeels weggesprongen, waardoor een witte onderlaag zichtbaar is (ditzelfde komt voor in het vroege Zweder-missaal van Almkerk in Tilburg) Inhoud Kalender volgens gebruik Duitse Orde (aangepast voor Utrecht), Tijdeigen (deel 1 van de Eerste zondag van Advent tot aan de Vigilie van Pasen), Ordinarium, Tijdeigen (deel 2 van Pasen tot aan de 25ste Zondag na de Octaaf van Pinksteren), Votiefmissen, Eigen der Heiligen (van het vigilie van Andreas tot aan Vitalis (van Bologna) en Agricola), Gemeenschappelijke der heiligen (van de Vigilie van een Apostel tot aan Verschillende

Page 482: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

486

Maagdelijke Martelaressen), Votiefmissen, Kyria, Gloria, Ite missa est en Credo (grotendeels met muzieknotatie), Sequensen Schriftsoort Littera textualis Kopiist Johannes de Malborch Penwerk Utrechts penwerk in de ‘Sikkel-en-Ster’-stijl. Geschilderde randdecoratie Geschilderde staaf langs de tekst met Utrechtse randdecoratie in de ‘bonte-stijl’ in de boven- en ondermarge, ook ‘bonte stijl’ aan de hoeken van het initiaalveld en losse sierelementjes (o.a. margrietjes) in de marge en tussen de kolommen op bladen met gehistorieerde initialen (fols. 7r, 16v, 19v, 77r, 108r, 119r, 128r, 140r, 145r, 153r, 179v, 182r, 198r, 204r, 214r, 218r, 234r, 246v, 252r, 302r). Verluchting 24 gehistorieerde initialen; drôlerieën in de ondermarge (fols. 128r, 153r, 214r, 229v, 234r, 249v, 252r) Verluchter een (mogelijk meerdere?) Zwedermeesters uit de Zwolle-groep. Ontbrekende of toegevoegde verluchting Voor fol. 119 ontbreekt een geïntegreerde bladgrote miniatuur met de Kruisiging. Inhoudelijke tabel

Katern Folia Inhoud Decoratie 16 1-6 Kalender gebruik Duitsche

Orde (aangepast voor Utrecht) (1r-6v)

28 7-14 Tijdeigen (deel 1) van de Eerste zondag van Advent tot aan de Vigilie van Pasen (7r-107r) Advent

7ra Koning David geknield voor een altaar (gi)

38 15-22 Kerst (Hoogmis) Driekoningen

16vb Geboorte (gi) 19vb Aanbidding van de Koningen (gi)

48 23-30 58 31-38 68 39-46 78 47-54

Page 483: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

487

88 55-62 98 63-70 108 ( 72/77

nu enkelbladen.

77 aan 78

geplakt)

71-78 Palmzondag

77rb Christus op de Ezelin (gi)

118 79-86 128 87-94 138 95-102 148 103-110

Ordinarium (107v-126v) Prefaties met muzieknotatie (108r-118v): Eerste prefatie van de Geboorte van Christus

108ra Christus met Rijksappel zegenend (gi)

1512-3 (na

118) 111-119

Canon (119r-126v) Te Igitur

[voor 119 geïntegreerde bladgrote miniatuur met de Kruisiging ontbreekt] 119ra Priester met twee acolieten aan het altaar (gi)

168 120-127 [127rv blanco, gelinieerd]

178 128-135 Tijdeigen (deel 2) van Pasen tot aan de 25ste Zondag na de Octaaf van Pinksteren (128r-179v) Pasen

128ra Wederopstanding (gi)

188 136-143 Hemelvaart

140ra Hemelvaart (gi)

198 144-151 Pinksteren

145rb Pinksteren (gi)

208 152-159 Triniteit

152rb Triniteit – Genadestoel (gi)

Page 484: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

488

Corpus Christi 153rb Altaar met monstrans en hostie (gi)

218 160-167 228 168-175 236 176-181

Votiefmissen: Inwijding van een altaar en de inzegening van een kerk (179v-181v) Inwijding van de kerk

179vb Inwijding van een kerk: Bisschop met wijwaterkwast leidt twee assistenten van de kerk naar het kerkhof (gi)

248 182-189 [incompleet] Eigen der Heiligen: Van het vigilie van Andreas tot aan Vitalis (van Bologna) en Agricola (182r-252r) Vigilie van Andreas

182ra Andreas en Petrus vissend (gi)

258 190-197 268-1 (na

204) 198-204 Purificatie van de Maagd

Annunciatie [na 204: tekstblad ontbreekt met einde van de mis voor Ambrosius en het begin van een ongeïdentificeerde mis die eindigt op fol. 205]

198rb Presentatie in de tempel (gi) 204ra Annunciatie (gi)

278 205-212 288 213-220

Feest van Johannes de Doper Feest van Petrus en Paulus Visitatie

214ra Johannes de Doper met Agnus Dei (gi) 216rb Petrus (gi) 218ra Visitatie (gi)

298 221-228

Page 485: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

489

308 229-236 Maria Hemelvaart Geboorte van Maria

229va Hemelvaart van de Maagd (gi) 234ra Geboorte van Maria (gi)

318 237-244 328 245-252 Allerheiligen

Elizabeth van Hongarije Gemeenschappelijke der heiligen van de Vigilie van een Apostel tot aan Verschillende Maagdelijke Martelaressen (252r-279r) Een apostel

246va Allerheiligen (oa. Johannes, Catharina (?) en Stefanus) (gi) 249va Elizabeth van Hongarije met kroon in handen (gi) 252ra Een apostel (gi)

338 253-260 348 261-268 358 269-276 368 277-284

Votiefmissen. Incipit officia specialium missarum, van de Mis van de Triniteit tot aan Collecta generalis (279r-300v)

378 285-292 388 293-300 Kyria, Gloria, Ite missa est

en Credo. Grotendeels met muzieknotatie (300v-302r)

398 301-308 Sequensen: Van de Geboorte tot Votieven van de Maagd Maria. o.a. voor de Heiligen Joris, Martinus en Elizabeth (302r-317v) Eerste sequens: Geboorte van Christus

302ra Verkondiging aan de herders (gi)

Page 486: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

490

408 309-316 416 317-322 [Toegevoegd] mis: De Lancea

domini (318rv)

Evangelie lessen van Mattheus 1:1-16 en Lucas 3:21-4:1 (met muzieknotatie) (319r-321v)

[Toegevoegd] Collecta, Secreta en Postcommunie van de Votiefmis om sterfte af te wenden, in 16e eeuws cursief schrift (321vb)

Colofon van de kopiist van Johannes de Malborch, op 9 oktober 1415 (322r)

[Toegevoegd] Collecta, Secreta en Postcommunie in 16e eeuws cursief schrift (322v)

428- 1(na

329)323-329 [Toegevoegd] mis (laat 15e

eeuw): In Festo transfixionis beate marie virginis (323rv) [324r-329v] Blanco,uitgezonderd 16e cursieve toevoegingen van Sequensen op 324v-328v en een Mis voor Een Apostel (329r)

Provenance Utrecht, Commanderij van de Duitse Orde (geschreven in opdracht van Johan van de Zande (de 17e landcommandeur van de Ridderlijke Duitse Orde Balije Utrecht (1407-1418), getuige de colofon op fol. 322r: Anno milleno .C. quater quino quoque deno Sunt fines visi tis luce sacer Dyonisi Huius missalis Conventus hic generalis Sub commendante Johan de Zand el amante Quod bene finivit quoniam bene scribere scivit De malborch natus qui Johannes vocitatus Hoc pro scriptore roget omnis corde vel ore; tot 1875: baron Bentinck van Schoonheten (Zwolle); sinds 1875: Zwolle, Provinciaal Overijssels Museum; Zwolle,

Page 487: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Catalogus

491

Bibliotheek Vereeniging Overijsels Regt en Geschiedenis; Zwolle, Rijksarchief in Overijssel; Utrecht, Archief Ridderlijke Duitse Orde Utrecht (bruikleen vanuit het Stedelijk museum Zwolle vanaf juni 2004 – 2012; Sindsdien terug in Stedelijk Museum in Zwolle. Bibliografie Byvanck & Hoogewerff 1922-1925, p. XXI; Byvanck 1925; De Wit 1927, pp. 22-25, 67-69, 113; Byvanck 1930, pp. 132, 208-215, 3 figs p. 129; Hoogewerff 1936-1947, pp. 127-131, 427 noot 3, fig. 51-53; Byvanck 1937, p. 54, 161, figs. 104-106; Den Haag 1950, nr. 10; Enschede 1950, nr. 9; Panofsky 1953, noot 7; Finke 1963, pp. 42-44, figs. 11, 12, 15, 16; CMD-NL 2, nr. 787, pls. 524-525; Utrecht / New York 1989, p. 100, nr. 28, pl. 28, figs. 40-41; Vlist 1991, p. 52; Den Haag 1992, p. 33; Proske- van Heerdt p. 117; Van Dijk 2001; Marrow 2003, pp. 266, 269, figs. 1-3; Bloem 2014a, p. 132. Bronnen Eigen autopsie; Aantekeningen Marrow.

Page 488: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van
Page 489: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

493

Bibliografie

Alexander 1983: J.J.G. Alexander, ‘The Limbourg Brothers and Italian art: A new source’, in: Zeitschrift für Kunstgeschichte, vol. 46, afl. 4, 1983, pp. 425-435.

Alexander 1989: J.J.G. Alexander, ‘Facsimiles, copies, and variations: The relationship to the model in medieval and renaissance European illuminated manuscripts’, in: Retaining the original. Multiple originals, copies and reproductions (Studies in the History of art) 20, 1989, pp. 61-72.

Alexander 1992: J.J.G. Alexander, Medieval illuminators and their methods of work. New Haven & Londen 1992.

Alexander-Skipnes 2007: I. Alexander-Skipnes, Cultural exchange between the Low countries and Italy (1400-1600). Turnhout, 2007.

Amsterdam 1958: Middeleeuwse kunst der Noordelijke Nederlanden: 150 jaar Rijksmuseum: Jubileumtentoonstelling Amsterdam 28 juni/28 september 1958, tent. cat. Amsterdam, Rijksmuseum, R. van Luttervelt (red.). Amsterdam 1958.

Anzelewsky 1985: F. Anzelewsky, ‘Toward an identification of the Vienna portrait by Jan van Eyck’, in: Tribute to Lotte Brand Philip, art historian and detective, W.W. Clark, C. Eisler et al. (reds.). New York 1985, pp. 15-20.

Van Asperen de Boer & Butler 1989: J.R.J. van Asperen de Boer & M.H. Butler, ‘The examination of the Milan-Turin Hours with Infrared reflectography: A preliminary report’, in: Le dessin sous-jacent dans la peinture Colloque VII, 17-19 septembre 1987. Géographie et chronologie du dessin sous-jacent, R. van Schoute & H. Verougstraete-Marcq (reds.). Leuven 1989, pp. 71-76.

Axters 1970: S.G. Axters, Bibliotheca Dominicana Neerlandica manuscripta, 1224- 1500. Leuven 1970.

Backhouse 1975: J. Backhouse, ‘An illuminator's sketchbook’, in: The BritishLibrary Journal 1, 1975, pp. 3-14.

Baer 1921: J. Baer & Co., Frankfurt am Main, Auktionskatalog, Bücher von Rudolf Busch, 3. bis 4. Mai 1921. Frankfurt am Main 1921.

Baltimore 1949: Illuminated books of the Middle Ages and Renaissance: an exhibition held at the Baltimore Museum of Art, January 27-March 13, 1949 organ. by The Walters Art Gallery in coop. with The Baltimore Museum of Art, tent. cat. Baltimore, The Walters Art Gallery & The Baltimore Museum of Art. Baltimore 1949.

Baumeister 1984: A. Baumeister, ‘Illuminierte handschriften im Besitz der Grafen und Herzöge von Jülich, Kleve und Berg’, in: Land im Mittelpunkt der Mächte, Die Herzogtümer Jülich, Kleve, Berg, tent. cat. Kleef, Städtisches Museum

Page 490: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Bibliografie

494

Haus Koekkoek & Düsseldorf, Stadtmuseum, G. de Werd (red.). Kleve 1984, pp. 235-244.

Becker 1835: Becker, ‘Über ein mit Miniaturen geschmücktes Missale in der Paulinischen Bibliothek zu Münster’, in: Museum, Blätter für bildende Kunst, vol. 391, afl. 3, 1835, pp. 391-398.

Bell 1982: S.G. Bell, ‘Medieval women book owners: Arbiters of lay piety and ambassadors of culture’, in: Signs: journal of women in culture and society, vol. 7, afl. 4, 1982, pp. 742-768.

Bennett 2013: A.L. Bennett, ‘Issues of female patronage: French books of hours, 1220-1320’, in: Patronage: power & agency in medieval art, C. Hourihane (red.). Princeton 2013, pp. 233-255.

Van Bergen 2007: W. van Bergen, De Meesters van Otto van Moerdrecht: een onderzoek naar de stijl en iconografie van een groep miniaturisten, in relatie tot de productie van getijdenboeken in Brugge rond 1430. Proefschrift, Universiteit van Amsterdam, 2007.

Van Bergen 2008: W. van Bergen, ‘A matter of collaboration? Manuscript- production practices as revealed in Flemish manuscripts with miniatures by the masters of Otto van Moerdrecht’, in: Manuscript studies in the Low Countries: proceedings of the ‘Groninger Codicologendagen’ in Friesland, 2002, A.M.W. As-Vijvers, J.M.M. Hermans, G.C. Huisman (reds.). Groningen & Leeuwarden 2008, pp. 105-126.

Van Bergen 2013: W. van Bergen, ‘The use of stamps in Bruges book production’, in: Books of hours reconsidered, S.L. Hindman & J.H. Marrow (reds.). Londen 2013, pp. 323-337.

Bertelsmeier-Kierst 2008: C. Bertelsmeier-Kierst, Elisabeth von Thüringen und die neue Frömmigkeit in Europa. Frankfurt am Main 2008.

Biemans 1984: J.A.A.M. Biemans, Middelnederlandse bijbelhandschriften = Codices manuscripti sacrae scripturae Neerlandicae. Leiden 1984.

Bigus & Jaski 2009: M. Bigus & B. Jaski, ‘Utrechtse kloosters en kapittels: handschriften in stijl’, in: Beeldschone Boeken. De middeleeuwen in goud en inkt, tent. cat. Utrecht, Museum Het Catharijneconvent, W. van Bergen, A.M.W. As-Vijvers, M. Leeflang (red.) et al. Utrecht & Zwolle 2009, pp. 32-43.

Binski 1996: P. Binski, Medieval Death: Ritual and Representation. London 1996. Bloem 1986: H. Bloem, Voorstellingen rondom dood en begraven: een studie naar de

iconografie van de dodenvigilie in 15e eeuwse getijdenboeken uit Frankrijk en de Nederlanden. Doctoraalscriptie, Vrije Universiteit Amsterdam, 1986.

Bloem 2009: M. Bloem, ‘Gedoofde schittering’, in: Catharijne. Magazine van Museum Catharijneconvent Utrecht 2, 2009, pp. 16-17.

Page 491: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Bibliografie

495

Bloem 2012a: M. Bloem, ‘New light on three miniatures from the Egmond Breviary’, in: Oud Holland, vol. 125, afl. 2-3, 2012, pp. 69-89.

Bloem 2012b: M. Bloem, ‘Reconstructie van een geïllustreerde vulgaat uit de vijftiende-eeuw’, in Madoc 26, 2012, pp. 21-33.

Bloem 2012c M. Bloem, ‘Techniek van de middeleeuwse kunstenaar’, in: Simulacrum 20, 2012, pp. 14-20.

Bloem 2014a: M. Bloem, ‘Presentatio. Imitatio. Innovatio. The imitation and correction of a corrupt pictorial tradition the Masters of Zweder van Culemborg’, in: Medieval art in the Northern Netherlands. New facts and features, A.M.J. van Egmond & C.A. Chavannes-Mazel (reds.). Utrecht 2014, pp. 130-145.

Bloem 2014b: M. Bloem, ‘Changing workshop policies: Passion cycles by the Masters of Zweder van Culemborg’, in: The use of models in medieval book painting, M.E. Müller (ed.). Newcastle upon Tyne 2014, pp. 111-136.

Blok & Molhuysen 1911-1937: P.J. Blok & P.C. Molhuysen, Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek, 10 vols. Leiden 1911-1937.

Bömer 1926: A. Bömer, ‘Ein gotisches Prachtmissale Utrechtscher Herkunft in der Universitäts-Bibliothek Münster’, in: Mittelalterliche Handschriften: paläographische, kunsthistorische, literarische und bibliotheksgeschichtliche Untersuchungen: Festgabe zum 60. Geburtstage von Hermann Degering, A. Bömer & J. Kirchner (reds.). Leipzig 1926, pp. 29-41.

Boon 1958: K.G. Boon, ‘Early art of the Northern Netherlands at Amsterdam’, in: The Burlington Magazine, vol. 100, afl. 668, 1958, pp. 372-379.

Boon 1966: K.G. Boon, ‘Die Utrechter Miniaturen und ihre Beziehungen zur Kunst der Tafelmalerei’, in: Sitzungsberichte / Kunstgeschichtliche Gesellschaft zu Berlin, vol. N.F. 15, 1966, pp. 14-18.

Boot 1985: C. Boot, ‘Medieval Netherlandic manuscripts in libraries in the State of Maryland’, in: Archives et bibliothèques de Belgique = Archief- en bibliotheekwezen in België 56, 1985, pp. 257-294.

Boström 1951: K. Boström, ‘Un livre d'heures d'Utrecht au Musée national à Stockholm’, in: Nordisk tidskrift för bok- och biblioteksväsen 38, 1951, pp. 156-162.

Bousmanne 1997: B. Bousmanne, “Item a Guillaume Wyelant aussi enlumineur”: Willem Vrelant, un aspect de l'enluminure dans les Pays-Bas méridionaux sous le mécénat des ducs de Bourgogne Philippe le Bon et Charles le Téméraire. Brussel & Turnhout 1997.

Bower 2003: C.M. Bower, ‘The sequence repertoire of the diocese of Utrecht’, in: T dschrift van de Koninkl ke Vereniging voor Nederlandse Muziekgeschiedenis, vol. 53 afl. 1-2, 2003, pp. 49-104.

Brandhorst & Broekhuijsen-Kruijer 1985: J.P.J. Brandhorst & K.H.

Page 492: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Bibliografie

496

Broekhuijsen-Kruijer, De verluchte handschriften en incunabelen van de Koninklijke Bibliotheek: een overzicht voorzien van een iconografische index. ‘s-Gravenhage 1985.

Broekhuijsen-Kruijer 1997: K.H. Broekhuijsen-Kruijer, De zwarte-ogen- meesters: een onderzoek naar stijl en iconografie van een groep Noordnederlandse miniaturisten rond 1500. Proefschrift, Universiteit van Amsterdam, 1997.

Broekhuijsen-Kruijer 2009: K.H. Broekhuijsen-Kruijer, The masters of the dark eyes: late medieval manuscript painting in Holland. Turnhout 2009.

Broekhuijsen 2011: K. H. Broekhuijsen, ‘A chronological life of Christ by the Masters of Zweder van Culemborg’, in: Quærendo: a quarterly journal from the Low Countries devoted to manuscripts and printed books, vol. 41, afl. 1, 2011, pp. 126-139.

Brokken 1982: H.M. Brokken, Het ontstaan van de Hoekse en Kabeljauwse twisten. Zutphen 1982.

Brussel 1971: Noordnederlandse miniaturen: de gouden eeuw van de boekverluchting in de Noordelijke Nederlanden, tent. cat. Brussel, Koninklijke Bibliotheek Albert I, samengesteld door A. Brounts. Brussel 1971.

Buck 2001: S. Buck, Die Niederländischen Zeichnungen des 15. Jahrhunderts im Berliner Kupferstichkabinett: kritischer Katalog. Turnhout 2001.

Van Buijtenen 1984: M.P. van Buijtenen. De bijbel van de Regulieren te Utrecht: 15e-eeuws schisma in het licht van 13e-eeuws Frans handschrift. Utrecht 1984.

Van Buijtenen & De Meyer 1985: M.P. van Buijtenen & A.K. de Meyer, ‘Heiligen tussen pierementen. Proeve van reconstructie en identificatie’, in: Jaarboek Oud-Utrecht (overdruk). Utrecht 1985, pp. 9-61.

Van Buren 1986: A.H. van Buren, ‘Thoughts, old and new, on the sources of early Netherlandish painting’, in: Simiolus: kunsthistorisch tijdschrift, vol. 16, afl. 2, 1986, pp. 93-112.

Van Buren 1991: A.H. van Buren, ‘Jan van Eyck in the Hours of Turin and Milan approached through the fashions in dress’, in: Masters and miniatures: proceedings of the congress on medieval manuscript illumination in the Northern Netherlands (Utrecht, 10-13 December 1989), K. van der Horst & J.C.J.A. Klamt (reds.). Doornspijk 1991, pp. 221-243.

Van Buren 1997: A.H. van Buren, ‘Problems and possibilities of the reflectography of manuscripts: The case of the Turin-Milan Hours’, in: Le dessin sous-jacent dans la peinture; Colloque XI, 14-16 septembre 1995: Dessin sous-jacent et technologie de la peinture: perspectives, R. van Schoute & H. Verougstraete-Marcq (reds.). Leuven 1997, pp. 19-28.

Van Buren 1999: A.H. van Buren, ‘Willem Vrelant: Questions and issues’, in: Revue belge d’arcchéologie et d’histoire de l’art 58, 1999, pp. 3-30.

Page 493: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Bibliografie

497

Van Buren 2006: A.H. van Buren, ‘Collaboration in manuscripts: France and the Low Countries’ in: Making and marketing: Studies of the painting process in fifteenth- and sixteenth-century Netherlandish workshops, M.A. Farries (red.). Turnhout 2006, pp. 83-98.

Van Buren & Edmunds 1974: A.H. van Buren & S. Edmunds, ‘Playing cards and manuscripts: Some widely disseminated fifteenth century model sheets’, in: The Art Bulletin: an illustrated quarterly, vol. 56. afl. 1, 1974, pp. 12-30.

Van Buren & Wieck 2011: A.H. van Buren & R.S. Wieck, Illuminating fashion: dress in the art of medieval France and the Netherlands, 1325-1515. New York & Londen 2011.

Burman 1758: K. Burman, Utrechtsche jaarboeken van de vyftiende eeuw, vervattende het merkwaardige in het Gesticht, en voornamentlyk in de stadt Utrecht: zedert den jare 1402 en vervolgens voorgevallen. Utrecht 1758, deel I.

Buzzegoli 1996: E. Buzzegoli, et al., ‘Verfahren und Ergebnisse nicht-invasiver Untersuchungen: Infrarot-Reflektographie und Falschfarbenaufnahme’, in: Das Turin-Mailänder Stundenbuch = Les Heures de Turin-Milan = The Turin-Milan Hours, A.H. van Buren, J.H. Marrow, S. Pettenati (reds.). Luzern 1996, pp. 209-216.

Byvanck 1922: A.W. Byvanck, ‘Noord-Nederlandsche miniaturen. IV: twee misboeken uit Almkerk’, in: Oudheidkundig Jaarboek: derde serie van het Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond 2, 1922, pp. 183-192.

Byvanck 1923: A.W. Byvanck, ‘Utrechtsche miniaturen. Hoofdstuk I-III’, in: Het Gildeboek, vol. 6, afl. 1, 1923, pp. 1-80.

Byvanck 1924: A.W. Byvanck, ‘Utrechtsche miniaturen. Hoofdstuk V’, in: Het Gildeboek, vol. 6, afl. 5-6, 1924, pp. 179-195.

Byvanck 1925: A.W. Byvanck, ‘Aantekeningen over handschriften met miniaturen. IV. Het missaal der Duitsche orde te Zwolle’, in: Oudheidkundig jaarboek: derde serie van het Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond 5, 1925, pp. 208-215.

Byvanck 1926: A.W. Byvanck, ‘De dateering van het missaal der Duitsche orde te Zwolle’, in: Oudheidkundig jaarboek: derde serie van het Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond 5, 1926, p. 24.

Byvanck 1930: A.W. Byvanck, ‘Aantekeningen over handschriften met miniaturen: X. De Nederrijnsche miniaturen en de Noord Nederlandsche kunst’, in: Oudheidkundig jaarboek: derde serie van het Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond 10, 1930, pp. 115-127.

Byvanck 1930: A.W. Byvanck, ‘Aantekeningen over handschriften met miniaturen: XI. De Meester van Zweder van Culemborg en de

Page 494: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Bibliografie

498

Utrechtsche miniaturen’, in: Oudheidkundig jaarboek: derde serie van het Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond 10, 1930, pp. 127-139.

Byvanck 1931: A.W. Byvanck, ‘Les principaux manuscrits à peintures conservés dans les collections publiques du Royaume des Pays-Bas’, in: Bulletin de la société française de reproduction de manuscrits à peintures 15, 1931, pp. 5-124.

Byvanck 1937: A.W. Byvanck, La miniature dans les Pays-Bas septentrionaux. Parijs 1937.

Byvanck 1940: A.W. Byvanck, ‘Kroniek der Noord-Nederlandsche miniaturen. III’, in: Oudheidkundig jaarboek; serie 4, vol. 10, 1940, pp. 29-41.

Byvanck 1943: A.W. Byvanck, De Middeleeuwsche Boekillustratie in de Noordelijke Nederlanden. Antwerpen 1943.

Byvanck 1956: A.W. Byvanck, ‘Noord-Nederlandse miniaturen. V. Nieuwe onderzoekingen en ontdekkingen’, in: Bulletin & nieuws-bulletin van de Nederlandse oudheidkundige bond: zesde serie, serie 6, vol. 9, 1956, kolommen 1-22.

Byvanck & Hoogewerff 1922-1925: A.W. Byvanck & G.J. Hoogewerff, Noord- Nederlandsche miniaturen in handschriften der 14e, 15e en 16e eeuwen, 3 vols. 's-Gravenhage 1922-1925.

Calkins 1978a: R.G. Calkins, ‘Stages of execution: Procedures of illumination as revealed in an unfinished book of hours’, in: Gesta, vol. 17, afl. 1, 1978, pp. 61-70.

Calkins 1978b: R.G. Calkins, ‘Parallels between incunabula and manuscripts from the circle of the Master of Catherine of Cleves’, in: Oud Holland, vol. 92, afl. 3, 1978, pp. 137-160.

Calkins 1978c: R.G. Calkins, Manuscripta: A Journal for Manuscript Research, vol. 22, afl. 1 (maart, 1978), p. 5.

Calkins 1979: R.G. Calkins, ‘Distribution of labor: the illuminators of the Hours of Catherine of Cleves and their workshop’, in: Transactions of the American Philosophical Society, vol. 69, afl. 5, 1979, pp. 3-83.

Calkins 1981: R.G. Calkins, ‘An Italian in Paris: The Master of the Brussels Initials and his participation in the French book industry’, in: Gesta, vol. 20, afl. 1, 1981, pp. 223-232.

Calkins 1983: R.G. Calkins, ‘Early Dutch Painting: Painting in the Northern Netherlands in the Fifteenth Century by Albert Châtelet; Christopher Brown; Anthony Turner’, in: The Art Bulletin, vol. 65, afl. 3, 1983, pp. 508-513.

Calkins 1991: R.G. Calkins, ‘The question of the origins of the Master of Catherine of Cleves’ in: Masters and miniatures: proceedings of the congress on medieval manuscript illumination in the Northern Netherlands (Utrecht, 10-13 December 1989), K. van der Horst & J.C.J.A. Klamt (reds.). Doornspijk 1991, pp. 327-334.

Page 495: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Bibliografie

499

Cambridge 2005: The Cambridge illuminations: ten centuries of book production in the Medieval West, tent. cat. Cambridge, Fitzwilliam Museum & Cambridge University Library, P. Binski & S. Panayotova (reds.). Londen 2005.

Campbell 1981: L. Campbell, ‘The early Netherlandish painters and their workshops’, in: Le Dessin sous-jacent dans la peinture: Colloque III, 6–8 septembre 1979: Le problème Maître de Flémalle-Van der Weyden, D. Hollanders-Favart & R. van Schoute (reds.). Leuven 1981, pp. 43–61.

Cardon 1996: B. Cardon, Manuscripts of the Speculum humanae salvationis in the Southern Netherlands (c.1410-c.1470): a contribution to the study of the 15th century book illumination and of the function and meaning of historical symbolism. Leuven 1996.

Cardon 2002: B. Cardon, ‘The portfolio of a Bruges miniaturist’, in: ‘Als ich can”: liber amicorum in memory of professor dr. Maurits Smeyers, B. Cardon, J. van der Stock, D. Vanwijnsberghe (reds.). Parijs 2002, pp. 317-355.

Cennini: C. Cennini, The craftsman's handbook: the Italian “Il libro dell'Arte”, vertaling door D.V. Thompson. New York 1960.

Châtelet 1980: A. Châtelet, Early Dutch painting: painting in the northern Netherlands in the fifteenth century. Secaucus, N.J 1980.

Châtelet 1981: A. Châtelet, ‘L’atelier Eyckien des Heures de Turin-Milan’, in: Studi e ricerche di storia dell'arte in memoria di Luigi Mallé, bewerkt door L. Tamburini. Turijn 1981, pp. 75-90.

Chavannes-Mazel 2008: C.A. Chavannes-Mazel, Maerlants Rijmbijbel in Museum Meermanno: de kracht van woorden, de pracht van beelden. Den Haag 2008.

Christianson 1989: C.P. Christianson, ‘Evidence for the study of London's late medieval manuscript-book trade’, in: Book production and publishing in Britain 1375-1475, J.J. Griffiths & D.A. Pearsall (reds.). Cambridge 1989, pp. 87-108.

Christie’s 2012: Valuable printed books and manuscripts, veilingcatalogus: Londen, Christie’s, 23 november 2012.

Clark 2003: G.T. Clark, The Spitz Master: a Parisian book of hours. Los Angeles 2003

Clarke 2011: M. Clarke, ‘Colours versus colorants in art history: evaluating lost manuscript yellows’, in: Revista de história da arte e arqueologia, serie W, vol. 1, 2011, pp. 139-150.

Clemens & Graham 2007: R. Clemens & T. Graham, Introduction to manuscript studies. Ithaca, NY 2007.

CMD-NL 2: J.P. Gumbert, Manuscrits datés conservés dans les Pays-Bas: catalogue paléographique des manuscrits en écriture latine portant des indications de

Page 496: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Bibliografie

500

date. Part 2: Les manuscrits d'origine néerlandaise (XIVe-XVIe siècles) et supplément au tome premier. Leiden 1988.

Couderc 1910: C. Couderc, Album de portraits d'après les collections du département des manuscrits. Parijs 1910.

De Ricci 1935: S. De Ricci, Seymour. Census of Medieval and Renaissance Manuscripts in the United States and Canada, vol. 1. New York 1935.

Delaissé 1967: L.M.J. Delaissé, ‘Towards a history of the mediaeval book’, in: Miscellanea André Combes, A. Piolanti et al. Rome 1967, vol. 2, pp. 27-39.

Delaissé 1968: L.M.J. Delaissé, A century of Dutch manuscript illumination. Berkeley, Calif. 1968.

Delaissé 1974: L.M.J Delaissé, ‘The importance of books of hours for the history of the medieval book’, in: Gatherings in honor of Dorothy E. Miner, U.E. McCracken, L.M.C. Randall & R.H. Randall, Jr. (reds.). Baltimore 1974, pp. 203-225.

Van Delft 1998: M.T.G.E. van Delft, Verzamelaars en verzamelingen: Koninklijke Bibliotheek, 1798-1998. Zwolle 1998.

Den Haag 1950 : Den Haag 1950, Catalogus van de tentoonstelling Het Nederlandse boek 1300-1800, Gemeentemuseum van ‘s-Gravenhage van 29 juli tot 25 sept. 1950. ‘s-Gravenhage 1950.

Den Haag 1962: Den Haag 1962, Winst van een kwart eeuw. Een keuze uit de handschriften, gedrukte werken en boekbanden verworven door de Koninklijke Bibliotheek onder het bestuur van L. Brummel 1937-1962, ten. cat. Rijksmuseum Meermanno-Westreenianum. 's-Gravenhage 1962.

Den Haag 1980: Schatten van de Koninklijke Bibliotheek: acht eeuwen verluchte handschriften: tentoonstelling in het Rijksmuseum Meermanno-Westreenianum / Museum van het boek 17 december 1980 - 15 maart 1981, tent. cat. Den Haag, Rijksmuseum Meermanno-Westreenianum, door A.S. Korteweg & C.A. Chavannes-Mazel. ’s-Gravenhage 1980.

Den Haag 1988: Vriendschap in vereniging: catalogus van de tentoonstelling ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van de Vereniging ‘Vrienden der Koninklijke Bibliotheek’: met een geschiedenis van de Vereniging 1938-1988, tent. cat. Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, M.T.G.E. van Delft (red.). ’s-Gravenhage 1988.

Den Haag 1992: Kriezels, aubergines en takkenbossen: randversiering in Noordnederlandse handschriften uit de vijftiende eeuw, tent. cat. Den Haag, Rijksmuseum Meermanno-Westeenianum / Museum van het Boek, A.S. Korteweg (red.). Zutphen 1992.

Deneckere 2011: A. Deneckere, M. Leeflang, M. Bloem et al., ‘The use of mobile

Page 497: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Bibliografie

501

RAMAN spectroscopy to compare three full-page miniatures from the breviary of Arnold of Egmond’, in: Spectrochimica acta, part A, molecular and biomolecular spectroscopy, vol. 83, afl. 1, 2011, pp. 194-200.

Van Dijk 2001: L. van Dijk, ‘Het missaal van Johan van de Zande’, in: Overijsselse Historische Bijdragen. Waanders 2001, pp. 43-52.

Van Dijk 2000: M. van Dijk, Een rij van spiegels: de heilige Barbara van Nicomedia als voorbeeld voor vrouwelijke religieuzen. Hilversum 2000.

Van Dijk 1993: R.Th.M. van Dijk, ‘Methodologische kanttekeningen bij het onderzoek van getijdenboeken’, in: Boeken voor de eeuwigheid: Middelnederlands geestelijk proza, Th.F.C. Mertens & W.F. Scheepsma (red.). Amsterdam 1993, pp. 210-229, 434-437.

Van Dijk 2008: R.Th.M. van Dijk, ‘Spiritualiteit in de kloosters’, in: De middeleeuwse kloostergeschiedenis van de Nederlanden, door P. de Nijs & H. Kroeze. Zwolle & Ter Apel 2008, pp. 51-71.

Diringer 1958: D. Diringer, The Illuminated Book. London 1958. Dondi 2000: C.F. Dondi, The Liturgy of the Holy Sepulchre of Jerusalem (XII-XVI

century): with special reference to the practice of the orders of the Temple and St. John of Jerusalem. Proefschrift, King’s College London, 2000.

Dondi 2003: C.F. Dondi, ‘Hospitaller liturgical manuscripts and early printed books’, in: Revue Mabillon: archives de la France monastique. Revue internationale d'histoire et de littérature religieuses. International review for ecclesiastical history and literature. Nouvelle série, 14 (t. 75), 2003, pp. 225-256.

Dückers 2001: R.A.M.J. Dückers, ‘Private Andachtsbücher im Herzogtum Geldern des 15. Jahrhunderts’, in: Gelre, Geldern, Gelderland: Geschichte und Kultur des Herzogtums Geldern, J. Stinner & KH. Tekath (reds.). [Gelre] & Utrecht 2001, vol. 1, pp. 383-394.

Dückers 2005: R.A.M.J. Dückers, ‘The Limbourg brothers and the North: book illumination and panel painting in the Guelders region 1380-1435’, in: The Limbourg Brothers: Nijmegen masters at the French court (1400-1416), tent. cat. Nijmegen, Museum Het Valkhof, R.A.M.J. Dückers & P. Roelofs (reds.). Gent 2005, pp. 65-83.

Dückers 2009a: R.A.M.J. Dückers, ‘A close encounter? The Limbourg Brothers and illumination in the northern Netherlands in the first half of the fifteenth century’, in: The Limbourg Brothers: reflections on the origins and the legacy of three illuminators from Nijmegen, R.A.M.J. Dückers & P. Roelofs (reds.). Leiden & Boston 2009, pp. 149-189.

Dückers 2009b: R.A.M.J. Dückers, ‘The hours of Catherine of Cleves as an

Page 498: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Bibliografie

502

object: a codicological approach’, in: The hours of Catherine of Cleves: devotions, demons and daily life in the fifteenth century, tent. cat. Nijmegen, Museum Het Valkhof, R.A.M.J. Dückers & R. Priem (reds.). Antwerpen 2009, pp. 75-99.

Van Eeghen 1941: I.H. van Eeghen, Vrouwenkloosters en Begijnhof in Amsterdam: van de 14e tot het eind der 16e eeuw. Amsterdam 1941.

Van Egmond 2012: A.M.J. van Egmond, ‘Utrecht en Holland’, in: De weg naar Van Eyck, S. Kemperdick, F. Lammertse, et al. (reds.). Rotterdam 2012, pp. 28-33.

Enschede 1950: Noord-Nederlandse handschriften 1300-1500 : catalogus van de tentoonstelling in het Rijksmuseum Twenthe-Enschede van 8 december tot en met 29 december 1950, W. Vogelsang (red), Enschede: Rijksmuseum Twenthe, 1950

Farber 1993: A.S. Farber, ‘Considering a marginal master: The work of an early fifteenth century Parisian manuscript decorator’, in: Gesta, vol. 32, afl. 1, 1993, pp. 21-39.

Faries 2009: M. Faries, et al., ‘De laat-middeleeuwse schilder aan het werk. Hollandse atelierpraktijken in de vijftiende eeuw’, in: : schilderkunst van de late Middeleeuwen, F. Lammertse & J. Giltaij (reds.). Rotterdam 2009, pp. 45-58.

Farquhar 1974: J.D. Farquhar, ‘The Vrelant enigma. Is the style the man?’, in: Quærendo: a quarterly journal from the Low Countries devoted to manuscripts and printed books, vol. 4, afl. 2, 1974, pp. 100-108.

Farquhar 1976: J.D. Farquhar, Creation and imitation: the work of a fifteenth- century manuscript illuminator. Fort Lauderdale, Fla. 1976.

Farquhar 1987: J.D. Farquhar, ‘Manuscript production and the discovery of evidence for localizing and dating fifteenth-century books of hours: Walters Ms. 239’, in: The journal of the Walters Art Gallery 45, 1987, pp. 44-88.

Fingernagel & Gastgeber 2003: A. Fingernagel & C. Gastgeber, Im Anfang war das Wort: Glanz und Pracht illuminierter Bibeln. Keulen 2003.

Fingernagel & Gastgeber 2008: A. Fingernagel & C. Gastgeber, The most beautiful bibles. Keulen 2008.

Finke 1963: U. Finke, ‘Utrecht - Zentrum nordniederländischer Buchmalerei. Seine Bedeutung in der ersten Hälfte des 15. Jahrhunderts’, in: Oud Holland 78, 1963, pp. 27-62.

Finke 1964: U. Finke, Die nordniederländische Buchmalerei des Spätmittelalters unter besonderer Berücksichtigung des Hoya-Missale. Proefschrift, Freie Universität, Berlijn 1964.

Foucault 1979: M. Foucault, ‘What is an author?’, in: Textual Strategies:

Page 499: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Bibliografie

503

Perspectives in post-structuralist criticism, J. V. Harari (red.). Ithaca, NY, 1979, pp. 141–160.

Freeman Sandler 1989: L.F. Sandler, ‘Notes for the illuminator: The case of the Omne Bonum’, in: The Art Bulletin: an illustrated quarterly, vol. 71, afl. 4, 1989, pp. 551-564.

Freeman Sandler 1997: L.Freeman Sandler, ‘The Wilton Dyptich and images of devotion in illuminated manuscripts’, in: The regal image of Richard II and the Wilton diptych, D. Gordon, L. Monnas & C. Elam (reds.). Londen 1997, pp. 137-154.

Frequin 2013: S. Frequin, ‘Pleurant of priant. Een iconografisch motief in de middeleeuwse sepulchrale kunst’, in: Graven spreken: perspectieven op grafcultuur in de middeleeuwse en vroegmoderne Nederlanden, P. Bitter, V. Bonenkampová, K. Goudriaan (reds.). Hilversum 2013, pp. 123-136.

Garnier 1982-1989: F. Garnier, Le langage de l'image au Moyen Âge, 2 vols. Parijs 1982-1989.

De Geer van Oudegein 1871: J.J. de Geer van Oudegein, Archieven der ridderlijke Duitsche Orde, Balie van Utrecht, 2 vols. Utrecht 1871.

Geisler Andrews 2002: C. Geisler Andrews, ‘The Boucicaut Masters’, in: Gesta, vol. 41, afl. 1, 2002, pp. 29-38.

Geisler Andrews 2006: C. Geisler Andrews, The Boucicaut workshop and the commercial production of books of hours in early fifteenth-century Paris. Proefschrift, Northwestern University, IL, 2006.

Gerritsen-Geywitz 1989: G. Gerritsen-Geywitz, ‘Utrechts regulierenpenwerk?’, in: Middeleeuwse handschriftenkunde in de Nederlanden 1988. Verslag van de Groningse Codicologendagen 28-29 april 1988, door J.M.M. Hermans. Grave 1989, pp. 115-122.

Gerritsen-Geywitz 1991: G. Gerritsen-Geywitz, ‘Fleuronnéestile in Utrechter Handschriften des 15. Jahrhunderts’, in: Masters and miniatures: proceedings of the congress on medieval manuscript illumination in the Northern Netherlands (Utrecht, 10-13 December 1989), K. van der Horst & J.C.J.A. Klamt (reds.). Doornspijk 1991, pp. 335-346.

Gerritsen-Geywitz 2003: G. Gerritsen-Geywitz, ‘Sichel, Krause und lange Linien: Utrechter Fleuronnée im zweiten Viertel des fünfzehnten Jahrhunderts’, in: Quærendo: a quarterly journal from the Low Countries devoted to manuscripts and printed books, vol. 33, afl. 1-2, 2003, pp. 96-118.

Gerritsen-Geywitz 2007: G. Gerritsen-Geywitz, ‘Veertiende-eeuws Utrechts

Page 500: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Bibliografie

504

penwerk’, in: Manuscripten en miniaturen: studies aangeboden aan Anne S. Korteweg bij haar afscheid van de Koninklijke Bibliotheek, J.A.A.M. Biemans (red.), et al. Zutphen 2007, pp. 101-112, 411.

Gerritsen-Geywitz 2009: G. Gerritsen-Geywitz, ‘Het Utrechtse draakje’, in: Bijzonder onderzoek: een ontdekkingsreis door de Bijzondere Collecties van de Universiteitsbibliotheek Utrecht, M. van Egmond, B. Jaski, H. Mulder (reds.). Utrecht 2009, pp. 18-25.

Gerritsen-Geywitz 2013: G. Gerritsen-Geywitz, ‘Bunte Blätter: handschriftdekoration aus Maaseik’, in: Quærendo: a quarterly journal from the Low Countries devoted to manuscripts and printed books, vol. 43, afl. 2, 2013, pp. 95-115.

Geurts 1984: A.J. Geurts, Moderne devotie: figuren en facetten: tentoonstelling ter herdenking van het sterfjaar van Geert Grote, 1384-1984. Nijmegen 1984.

Gibson 1984: W.S. Gibson, ‘Daniela Hammer-Tugendhat, “Hieronymus Bosch: Eine historische Interpretation seiner Gestaltungsprinzipien” (Book Review)’, in: The Art Bulletin: an illustrated quarterly, vol. 66, afl. 1, 1984, pp. 160-163.

Gifford 1987: E.M. Gifford, ‘Pattern and style in a Flemish book of hours: Walters Ms. 239’, in: The journal of the Walters Art Gallery 45, 1987, pp. 89-102.

Goldschmidt 1923: A. Goldschmidt, ‘Holländische Miniaturen aus der ersten Hälfte des 15ten Jahrhunders’, in: Oudheidkundig jaarboek: 3e serie van het Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond, vol. 3, 1923, pp. 22-27.

Gorissen 1973: F. Gorissen, Das Stundenbuch der Katharina von Kleve: Analyse und Kommentar. Berlijn 1973.

Gottler 2010: C. Gottler, Last Things: Art and Religious Imagination in the Age of Reform. Turnhout 2010.

Graddesz Hellinga 2012: G. Graddesz Hellinga, Hertogen van Gelre. Middeleeuwse vorsten in woord en beeld, 1021-1581. Zutphen 2012.

Guiffrey 1894: J. Guiffrey, Inventaires de Jean Duc de Berry (1401-1416). Parijs 1894.

Gumbert 1972: J.P. Gumbert, Die Utrechter Kartäuser und ihre Bücher im frühen fünfzehnten Jahrhundert. Proefschrift, Rijksuniversiteit Leiden, 1972.

Gumbert 1974: J.P. Gumbert, Die Utrechter Kartäuser und ihre Bücher im frühen fünfzehnten Jahrhundert. Leiden 1974.

Gumbert 1990: J.P. Gumbert, The Dutch and their books in the manuscript age. Londen 1990.

Gumbert 2004: J.P. Gumbert, ‘Codicologische eenheden: opzet voor een terminologie’, in: Mededeelingen der Koninklijke Nederlandsche Akademie van Wetenschappen, Afdeeling Letterkunde, vol. 67, afl. 2, 2004, pp. 1-38.

: onderwerpen, symbolen en

Page 501: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Bibliografie

505

motieven in de beeldende kunst. Leiden 1992. Haller 1996: B. Haller, Ein gotisches Prachtmissale aus Utrecht: Illustrationen aus

dem 'Hoya-Missale' der Universitäts- und Landesbibliothek Münster. Münster 1996. Hamburger 1988: J.F. Hamburger, ‘The Casanatense missal and painting in the

Guelders in the early fifteenth century’, in: Wallraf-Richartz-Jahrbuch: westdeutsches Jahrbuch für Kunstgeschichte, vol. 48, afl. 49, 1988, pp. 7-44.

Hamburger 1991: J.F. Hamburger, ‘The Casanatense and the Carmelite missals: Continental sources for English manuscript illumination of the early 15th century’, in: Masters and miniatures: proceedings of the congress on medieval manuscript illumination in the Northern Netherlands (Utrecht, 10-13 December 1989), K. van der Horst & J.C.J.A. Klamt (reds.). Doornspijk 1991, pp. 161-173.

De Hamel 1994: C.F.R. de Hamel, A history of illuminated manuscripts. Tweede editie. Londen 1994.

De Hamel 2001: C.F.R. de Hamel, The book: a history of the Bible. Londen 2001. Hand 2013: J.M. Hand, Women, manuscripts and identity in Northern Europe,

1350-1550. Farnham 2013. Hausmann 1992: R. Hausmann, Die theologischen Handschriften der Hessischen

Landesbibliothek Fulda bis zum Jahr 1600: Codices Bonifatiani 1-3, Aa 1-145a. Wiesbaden 1992.

Van Heel 1948: D. van Heel, Middeleeuwse handschriften op godsdienstig gebied in het bezit van de Bibliotheek der gemeente Rotterdam. Rotterdam 1948.

Hegman 1985: W.E. Hegman, ‘De Middelnederlandse handschriften uit de Grey collection in de Suid-Afrikaanse biblioteek te Kaapstad: aanvullingen en verbeteringen’, in: Dokumentaal: informatie- en communicatiebulletin voor Neerlandici 14, 1985, pp. 153-154.

Hemmes-Hoogstadt 1995: A.C. Hemmes-Hoogstadt, ‘Het uiterlijk van de custode. Over twee losse regels onder de Lundse gedichten’, in: Queeste: tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden = journal of medieval literature in the Low Countries = revue de la littérature médiévale aux Pays-Bas = Zeitschrift für die Literatur des Mittelalters in den Niederlanden, vol. 2, afl. 2, 1995, pp. 113-124.

Hermann 1905: H.J. Hermann, Beschreibendes Verzeichnis der illuminiertenHandschriften in Oesterreich. Band 1: Die illuminierten Handschriften in Tirol. Leipzig 1905.

Hermans 1989: J.M.M. Hermans, ‘Marginale decoratie in laatmiddeleeuwse handschriften. Voorstel voor beschrijving, indeling en codering’, in: Middeleeuwse handschriftenkunde in de Nederlanden 1988. Verslag van de Groningse

Page 502: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Bibliografie

506

Codicologendagen 28-29 april 1988, door J.M.M. Hermans. Grave 1989, pp. 125-134.

Hill 1972: G.F. Hill, History of Cyprus, 4 vols. Cambridge 1972. Hindman 1977: S.L. Hindman, Text and image in fifteenth-century illustrated

Dutch Bibles. Textus et imagines in codicibus sacrae scripturae neerlandicis saec. XV imaginibus ornatis. Leiden 1977.

Hindman & Marrow 2013: Books of hours reconsidered, S.L. Hindman & J.H. Marrow (reds.). Londen 2013.

Hintzen 1921: J.D. Hintzen, ‘De geminieerde handschriften der Utrechtsche Universiteits-Bibliotheek’, in: Het boek 10, 1921.

Van der Hoek 1989: K. van der Hoek , ‘De Noordhollandse verluchter Spierinck. Haarlem en/of Beverwijk, circa 1485-1519’, in: Middeleeuwse handschriftenkunde in de Nederlanden 1988. Verslag van de Groningse Codicologendagen 28-29 april 1988, door J.M.M. Hermans. Grave 1989, pp. 163-182.

Van der Hoek 1991: K. van der Hoek, ‘The North Holland illuminator Spierinck: Some attributions reconsidered’, in: Masters and miniatures: proceedings of the congress on medieval manuscript illumination in the Northern Netherlands (Utrecht, 10-13 December 1989), K. van der Horst & J.C.J.A. Klamt (reds.). Doornspijk 1991, pp. 275-286.

Van der Hoek 2004: K. van der Hoek, ‘Antonis Rogiersz. uten Broec: een verluchter uit Utrecht, werkzaam in de Zuidelijke en Noordelijke Nederlanden’, in: Oud Holland, vol. 117, afl. 3-4, 2004, pp. 119-136.

Holter 1938: K. Holter, ‘Eine Wiener Handschrift aus der Werkstatt des Meisters der Zweder von Culemborg’, in: Oudheidkundig jaarboek: vierde serie van het Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond 7, 1938, pp. 55-59.

Hoogewerff 1936: G.J. Hoogewerff, De Noord-Nederlandsche schilderkunst, 5 vols. ’s-Gravenhage 1936-1947.

Hoogewerff 1961: G.J. Hoogewerff, ‘Gelderse miniatuurschilders in de eerste helft van de XVde eeuw’, in: Oud-Holland, vol. 76, afl. 1, 1961, pp. 3-48.

Hornik & Parsons 2003: H.J. Hornik & M.C. Parsons, Illuminating Luke. Harrisburg 2003.

Van der Horst 1984: K. van der Horst, L. Kuiper-Brussen & P. Pesch (reds.), Handschriften en oude drukken van de Utrechtse Universiteitsbibliotheek. Utrecht 1984.

Van der Horst 1989: K. van der Horst, Illuminated and decorated medieval manuscripts in the University Library, Utrecht: an illustrated catalogue. Maarssen 1989.

Van der Horst 1990: K. van der Horst, ‘De Meester van Zweder van Culemborg:

Page 503: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Bibliografie

507

nieuwe aanwinst van een getijdenboekje met miniaturen’, in: PUB, vol. 11, afl. 2, 1990, pp. 7-9.

Hours of Catherine of Cleves – Facsimile 2010: The hours of Catherine of Cleves: MS M. 917 and MS M. 945, the Pierpont Morgan Library, New York, met bijdragen van R.A.M.J. Dückers, E. König, A.S. Korteweg, J.H. Marrow e.d. Gütersloh 2010.

Hunter 1993: J. Hunter, ‘Who Is Jan van Eyck’s “Cardinal Nicolo Albergati”?’, in: The Art Bulletin: an illustrated quarterly, vol. 75, afl. 2, 1993, pp. 207-218.

De Hullu 1892: J. de Hullu, Bijdrage tot de geschiedenis van het Utrechtsche schisma. ’s-Gravenhage 1892.

Hulshof & Schretlen 1921: A. Hulshof & M.J.A.M. Schretlen, De kunst der oude boekbinders: XVde en XVIde eeuwsche boekbanden in de Utrechtsche Universiteitsbibliotheek. Utrecht 1921.

Hulshof 1944: A. Hulshof, Utrechtsche parelen: kostbare handschriften en zeldzame boekwerken in de Utrechtsche Universiteitsbibliotheek. Utrecht 1944.

Hülsmann 1989a: H.M. Hülsmann, ‘Penwerk: een eigen vorm van boekdecoratie in vijftiende-eeuwse Noordnederlandse handschriften’, in: Middeleeuwse handschriftenkunde in de Nederlanden 1988. Verslag van de Groningse Codicologendagen 28-29 april 1988, door J.M.M. Hermans. Grave 1989, pp. 13-28.

Hülsmann 1989b: H.M. Hülsmann, ‘Penwerk in opbouw. Codering als beschrijvingsmethode voor de structuur van marginaal penwerk’ in: Middeleeuwse handschriftenkunde in de Nederlanden 1988. Verslag van de Groningse Codicologendagen 28-29 april 1988, door J.M.M. Hermans. Grave 1989, pp. 45-58.

Hülsmann 2009: H.M. Hülsmann, Tronies, baardmannen en hondenkoppen: Noord-Hollandse boekdecoratie uit derde-orde-conventen aangesloten bij het Kapittel van Utrecht (ca. 1430-1480): een kunsthistorisch-codicologisch onderzoek naar aanleiding van een Legenda aurea van 1450 uit Amsterdam. Proefschrift, Vrije Universiteit Amsterdam, 2009.

Husband 2008: T.B. Husband, The art of illumination: The Limbourg Brothers and the Belles Heures of Jean de France, Duc de Berry. New York & New Haven 2008.

James 1895: M.R. James, A descriptive catalogue of the manuscripts in the Fitzwilliam museum. Cambridge 1895.

Jansen 1966: H.P.H. Jansen, Hoekse en Kabeljauwse twisten. Bussum 1966. Jensen 2011: R.M. Jensen, Living water: Images, symbols, and settings of early

Christian baptism. Leiden 2011. Jolly 2000: P.H. Jolly, ‘Learned reading, vernacular seeing: Jacques Daret's

presentation in the temple’, in: The Art Bulletin: an illustrated quarterly, vol. 82, afl. 3, 2000, pp. 428-452.

Jonker-Klein & Roks 2008: T. Jonker-Klein & R. Roks, De bisschoppen van

Page 504: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Bibliografie

508

Utrecht van 690 tot 1581. Utrecht 2008. Joosse 2014: R. Joosse, Antonis Rogiersz. uten Broec en de Meester van de Bostonse

Stad Gods. Over de verbanden in handschriftenverluchting uit de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden. Masterscriptie, Universiteit van Amsterdam 2014.

Keller 1969: K. Keller, 2 Stundenbücher aus dem geldrischen Herzogshause: das Stundenbuch der Herzogin Maria und das ihres Gemahls: die geschichtlichen Grundlagen und die ikonographischen Probleme. [Gelre] 1969.

Kemperdick 2011: S. Kemperdick, ‘Saints with shadows. Konrad Witz and Netherlandish painting’, in: Konrad Witz, tent. cat. Bazel, Kunstmuseum Bazel, B. Brinkman et al. Ostfildern 2011, pp. 32-46.

Kemperdick & Lammertse 2012: S. Kemperdick & F. Lammertse, ‘De schilderkunst rond 1400 en het vroege werk van Jan van Eyck’, in: De weg naar Van Eyck, tent. cat. Rotterdam, Museum Boijmans, pp. 89-109. van Beuningen, S. Kemperdick, F. Lammertse, et al. (reds.). Rotterdam 2012

Ketelsen & Neidhardt 2005: T. Ketelsen & Uta Neidhardt, Das Geheimnis des Jan van Eyck. Berlijn 2005.

Ketner 1945-1946: F. Ketner, ‘Het vervaardigen van liturgische boeken voor het kapittel van oudmunster in het laatst der 14e eeuw’, in: Jaarboekje van Oud-Utrecht, vol. 1945 en 1946 (1947), pp. 94-104.

Van Klaveren 1935: G. van Klaveren, ‘Utrechtsche schrijvers en verlichters (van miniaturen)’, in: Oud-Utrecht: tijdschrift voor geschiedenis van stad en provincie Utrecht 10, 1935, pp. 35-37.

Klein 1989: J.W.E. Klein, ‘Marginale problemen. Penwerk in enkele Goudse handschriften en drukken’, in: Middeleeuwse handschriftenkunde in de Nederlanden 1988. Verslag van de Groningse Codicologendagen 28-29 april 1988, door J.M.M. Hermans. Grave 1989, pp. 97-114.

Klein 1995: J.W.E. Klein, ‘(Middelnederlandse) handschriften: produktieomstandigheden, soorten, functies’, in: Queeste: tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden = journal of medieval literature in the Low Countries = revue de la littérature médiévale aux Pays-Bas = Zeitschrift für die Literatur des Mittelalters in den Niederlanden, vol. 2, afl. 1, 1995, pp. 1-30.

Koch 1964: R.A. Koch, ‘Flower symbolism in the Portinari altar’, in: The Art Bulletin: an illustrated quarterly, vol. 46, afl. 1, 1964, pp. 70-77.

Kohl 1980: W. Kohl, et al., Monasticon Windeshemense, vol 3: Niederlande. Brussel 1980.

König 1990: E. König, Leuchtendes Mittelalter II, Katalog XXV, Antiquariat Heribert Tenschert. Rotthalmünster 1990

König 2003: E. König, ‘How did illuminators draw? Some fifteenth-century

Page 505: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Bibliografie

509

examples, mostly Flemish’, in: Master drawings, vol. 41, afl. 3, 2003, pp. 216-227. König 2006: E. König, Das Stundenbuch des Herzogs von Bedford: ms Add. 18850

The British Library, London. Luzern, 2006. König 2013: E. König, ‘Twins in attribution: A new fashion or a means of better

understanding? The case of the Grandes Heures de Rohan’, in: Books of hours reconsidered, S.L. Hindman & J.H. Marrow (reds.). Londen 2013, pp. 339-350.

Korteweg 1986: A.S. Korteweg, ‘Delftse, Noordhollandse en Groningse randjes: een bijdrage tot een atlas van randversiering in Noordnederlandse verluchte handschriften der vijftiende eeuw’, in: Opstellen over de Koninklijke Bibliotheek en andere studies: bundel samengesteld door medewerkers van dr. C. Reedijk ter gelegenheid van zijn aftreden als bibliothecaris van de Koninklijke Bibliotheek te ’s-Gravenhage, P.A. Tichelaar (red.) et al. Hilversum 1986, pp. 237-246.

Korteweg 1989a: A.S. Korteweg, ‘Aanwijzingen voor de schilder in Noordnederlandse Historiebijbels’, in: Middeleeuwse handschriftenkunde in de Nederlanden 1988. Verslag van de Groningse Codicologendagen 28-29 april 1988, door J.M.M. Hermans. Grave 1989, pp. 153-161.

Korteweg 1989b: A.S. Korteweg, ‘Het Alexander Byvanck Genootschap’, in: Middeleeuwse handschriftenkunde in de Nederlanden 1988. Verslag van de Groningse Codicologendagen 28-29 april 1988, door J.M.M. Hermans. Grave 1989, pp. 327-329.

Korteweg 1994: A.S. Korteweg, ‘Tellen en meten: Noordnederlandse getijdenboeken in de database van het Alexander Willem Byvanck Genootschap’, in: Boeken in de late Middeleeuwen: verslag van de Groningse Codicologendagen 1992, J.M.M. Hermans & K. van der Hoek (reds.). Groningen 1994, pp. 313-324.

Korteweg 2006: A.S. Korteweg, ‘Framing the issues: A codicological approach to Dutch border decoration’, in: Tributes in honor of James H. Marrow: studies in painting and manuscript illumination of the late Middle Ages and Northern Renaissance, J.F. Hamburger & A.S. Korteweg (reds.). Londen 2006, pp. 301-310.

Korteweg 2009: A.S. Korteweg, ‘The Master of Catherine of Cleves: unique genius or teamwork?’, in: The hours of Catherine of Cleves: devotions, demons and daily life in the fifteenth century, tent. cat. Nijmegen, Museum Het Valkhof, R.A.M.J. Dückers & R. Priem (reds.). Antwerpen 2009, pp. 44-73.

Korteweg 2013: A.S. Korteweg, ‘Books of hours from the Northern Netherlands reconsidered: The uses of Utrecht and Windesheim and Geert Grote’s role as a translator’, in: Books of hours reconsidered, S.L. Hindman & J.H. Marrow (reds.). Londen 2013, pp. 235-261.

Krinsky 2014: C.H. Krinsky, ‘The Turin-Milan Hours: Revised Dating and Attribution’, in: Journal of Historians of Netherlandish Art [online publicatie], vol. 6, afl. 2, 2014, pp. 1-27.

Page 506: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Bibliografie

510

Lacaze 1991: C. Lacaze, ‘A little-known manuscript from the workshop of Master Pancraz’, in: Masters and miniatures: proceedings of the congress on medieval manuscript illumination in the Northern Netherlands (Utrecht, 10-13 December 1989), K. van der Horst & J.C.J.A. Klamt (reds.). Doornspijk 1991, pp. 255-263.

Lambert 1970: B. Lambert, Bibliotheca hieronymiana manuscripta : la tradition manuscrite des œuvres de Saint Jérôme, Steenbrugis, 1970.

Lawson 2009: M. Lawson, ‘The Belles Heures of Jean de France, Duke of Berry: Manuscript and the question of the artists’ ‘hands’, in: The Limbourg Brothers: reflections on the origins and the legacy of three illuminators from Nijmegen. R.A.M.J. Dückers & P. Roelofs (eds.). Leiden & Boston 2009, pp. 19-49.

Lehmann-Haupt 1972: H. Lehmann-Haupt, The Göttingen model book: a facsimile edition and translations of a fifteenth-century illuminators' manual. Colombia, MO, 1972.

Leroquais 1924: V, Leroquais, Les sacramentaires et les missels manuscrits des bibliothèques publiques de France, 4 vols. Paris 1924.

Leroquais 1927: V. Leroquais, Les livres d'heures manuscrits de la Bibliothèque Nationale, 3 vols. Parijs 1927.

Leroquais 1934: V. Leroquais, Les bréviaires manuscrits des bibliothèques publiques de France, 6 vols. Parijs 1934.

Leroquais 1940-1941: V. Leroquais, Les psautiers: manuscrits latins des bibliothèques publiques de France, 3 vols. Macon, 1940-1941.

Lieftinck 1959: G.I. Lieftinck, ‘Windesheim, Agnietenberg en Marienborn en hun aandeel in de Noordnederlandse boekverluchting’, in: Dancwerc: opstellen aangeboden aan Prof. Dr. D.Th. Enklaar ter gelegenheid van zijn vijfenzestigste verjaardag, W.J. Alberts (red.). Groningen 1959, pp. 188-207.

Limentani Virdis 1981: P.T. Limentani Virdis, Codici miniati fiamminghi e olandesi nelle biblioteche dell'Italia nord-orientale. Vicenza 1981.

Van der Linden 1999: A.H.H.M. van der Linden, De heiligen. Amsterdam 1999. De Loos 2012: I. de Loos, Patronen ontrafeld : gregoriaanse gezangen en

Middelnederlandse liederen. Hilversum 2012. Lübke 1853: W. Lübke, Die mittelalterliche Kunst in Westfalen. Leipzig 1853. Lülfing & Teitge 1981: H. Lülfing & H-E Teitge, Handschriften und alte Drucke :

Kostbarkeiten aus Bibliotheken d. DDR. Wiesbaden 1981. Aantekeningen Marrow: J.H. Marrow, Ongepubliceerde aantekeningen. Marrow 1968a: J.H. Marrow, ‘John the Baptist, Lantern for the Lord: New

Attributes for the Baptist from the Northern Netherlands’, in: Oud-Holland, vol. 83, afl. 1, 1968, pp. 3-12.

Marrow 1968b: J.H. Marrow, ‘Dutch manuscript illumination before the Master

Page 507: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Bibliografie

511

of Catharine of Cleves’, in: Nederlands kunsthistorisch jaarboek 19, 1968, pp. 51-113.

Marrow 1970: J.H. Marrow, ‘John the Baptist, Lantern for the Lord: A Supplement’, in: Oud-Holland, vol. 85, afl. 3, 1970, pp. 188-193.

Marrow 1977: J.H. Marrow, ‘ “Circumdederunt me canes multi”: Christ’s tormentors in Northern European art of the late Middle Ages and early Renaissance’, in: The Art Bulletin: an illustrated quarterly, vol. 59, afl. 2, 1977, pp. 167-181.

Marrow 1979: J.H. Marrow, Passion iconography in Northern European art of the late Middle Ages and early Renaissance: a study of the transformation of sacred metaphor into descriptive narrative. Kortrijk 1979.

Marrow 1990: J.H. Marrow, ‘Text and image in two fifteenth-century Dutch psalters from Delft’, in: Spiritualia Neerlandica. Opstellen voor Dr. Albert Ampe S.J. hem door vakgenoten en vrienden aangeboden uit waardering voor zijn wetenschappelijk werk, E. Cockx-Indestege (red.). Antwerpen 1990, pp. 341-352 (= Ons Geestelijk Erf 64, 1990, pp. 41-52).

Marrow 1991: J.H. Marrow, ‘Dutch manuscript painting in context: Encounters with the art of France, the Southern Netherlands and Germany’, in: Masters and miniatures: proceedings of the congress on medieval manuscript illumination in the Northern Netherlands (Utrecht, 10-13 December 1989), K. van der Horst & J.C.J.A. Klamt (reds.). Doornspijk 1991, pp. 53-88.

Marrow 1993: J.H. Marrow, ‘Johannes de Malborch: Dutch scribe of the early 15th century’, in: Miscellanea Martin Wittek: album de codicologie et de paléographie offert à Martin Wittek, A. Raman & E. Manning (reds.). Leuven 1993, pp. 265-273.

Marrow 1995: J.H. Marrow, As horas de Margarida de Cleves = The hours of Margaret of Cleves. Lissabon 1995.

Marrow 2007: J.H. Marrow, ‘Notes on the liturgical ‘use’ of the hours of the Virgin in the Low Countries’, in: Manuscripten en miniaturen: studies aangeboden aan Anne S. Korteweg bij haar afscheid van de Koninklijke Bibliotheek, J.A.A.M. Biemans (red.), et al. Zutphen 2007, pp. 279-278, 415.

Marrow 2009a: J.H. Marrow, ‘The Bout Psalter-Hours, Dated 1453’, in: Quærendo: a quarterly journal from the Low Countries devoted to manuscripts and printed books, vol. 39, afl. 3-4, 2009, pp. 328-361.

Marrow 2009b: J.H. Marrow, ‘Multitudo et varietas in the hours of Catherine of Cleves’, in: The hours of Catherine of Cleves: devotions, demons and daily life in the fifteenth century, tent. cat. Nijmegen, Museum Het Valkhof, R.A.M.J. Dückers & R. Priem (reds.). Antwerpen 2009, pp. 18-31.

Martens 1929: B. Martens, Meister Francke. Hamburg 1929.

Page 508: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Bibliografie

512

Martindale 1972: A.H.R. Martindale, The rise of the artist in the Middle Ages and early Renaissance. Londen 1972.

Mazal 1986: O. Mazal, Prinz Eugens schönste Bücher: Handschriften aus der Bibliothek des Prinzen Eugen von Savoyen. Graz 1986.

Meijers 2000: M. Meijers, The Lochorst Bible. In search of its pictorial tradition. Masterscriptie, University of Cambridge, 2000.

Meiss 1968: M. Meiss, French painting in the time of Jean de Berry: the Boucicaut Master. Londen 1968.

Meiss 1974: M. Meiss, French painting in the time of Jean de Berry: The Limbourgs and their contemporaries. London 1974.

Meiss & Beatson 1974: M. Meiss & E.H. Beatson, The belles heures of Jean, Duke of Berry. New York 1974.

Meuwissen 2011: D. Meuwissen, Gekoesterde traditie. De portretreeks met de landcommandeurs van de Utrechtse Balije van de Ridderlijke Duitsche Orde. Proefschrift, Universiteit Utrecht. Hilversum 2011.

Miegroet 1986: H.J. van Miegroet, De invloed van de vroege Nederlandse schilderkunst in de eerste helft van de 15de eeuw op Konrad Witz. Brussel 1986.

Miner 1955: D. Miner, ‘Dutch illuminated manuscripts in the Walters Art Gallery’, in: The Connoisseur Yearbook, 1955, pp. 66-77.

Mohlberg 1951: L.C. Mohlberg, Katalog der Handschriften der Zentralbibliothek Zürich. Zürich 1951.

Moll 1857: W. Moll, De boekerij van het St. Barbara-klooster te Delft, in de tweede helft der vijftiende eeuw: eene bijdrage tot de geschiedenis der middeleeuwsche letterkunde in Nederland. Amsterdam 1857.

Moll 1869: W. Moll, Kerkgeschiedenis van Nederland vóór de hervorming, volume 2, deel 3. Utrecht 1869.

Moll 1876: W. Moll, ‘De uiterste wilsbeschikking van bisschop Zweder van Kuilenburg’, in: Studien en bijdragen op’t gebied der historische theologie, 1876, pp. 476-494.

Morgan 2002: N. Morgan, ‘Patrons and devotional images in English art of the international gothic c.1350-1450’, in: Reading texts and images: essays on Medieval and Renaissance art and patronage in honour of Margaret M. Manion, B.J. Muir (red.). Exeter 2002, pp. 93-122.

Morgan & Panayotova 2009: N. Morgan & S. Panayotova, Illuminated manuscripts in Cambridge: a catalogue of Western book illumination in the Fitzwilliam Museum and the Cambridge colleges. Londen 2009.

Morgan 2013a: N.J. Morgan, ‘English books of hours c. 1240 – c. 1480’, in: Books

Page 509: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Bibliografie

513

of hours reconsidered, S.L. Hindman & J.H. Marrow (reds.). Londen 2013, pp. 65-95.

Morgan 2013b: N.J. Morgan, ‘What are they saying? Patrons and their text scrolls in fifteenth-century English art’, in: Patronage: power & agency in medieval art, C. Hourihane (red.). Princeton 2013, pp. 175-193.

Münster 1993: Imagination des Unsichtbaren: 1200 Jahre bildende Kunst im Bistum Münster, tent. cat. Münster, Westfälische Landesmuseum für Kunst und Kulturgeschichte Landschaftsverband Westfalen-Lippe, G. Jászai (red.) 2 vols. Münster 1993.

New York 2012: An intimate art: 12 books of hours for 2012. Catalogue 17, tent. cat. New York, Les Enluminures, S.L. Hindman & A. Bergeron-Foote (reds.). Londen 2012.

Niessen, Roelofs & Van Veen-Liefrink 2005: W. Niessen, P. Roelofs, M. van Veen-Liefrink, ‘The Limbourg Brothers in Nijmegen, Bourges and Paris’, in: The Limbourg Brothers: Nijmegen masters at the French court (1400-1416), tent. cat. Nijmegen, Museum Het Valkhof, R.A.M.J. Dückers & P. Roelofs (reds.). Gent 2005, pp. 13-28.

Nieuwstraten 1989: R. Nieuwstraten, ‘Floracy en illuminacy in Haarlem. Een eerste verkenning rond de penwerkversiering en margedecoratie van handschriften met een Haarlemse herkomst’, in: Middeleeuwse handschriftenkunde in de Nederlanden 1988. Verslag van de Groningse Codicologendagen 28-29 april 1988, door J.M.M. Hermans. Grave 1989, pp. 59-95.

Nijmegen 2005: The Limbourg Brothers: Nijmegen masters at the French court (1400-1416), tent. cat. Nijmegen, Museum Het Valkhof, R.A.M.J. Dückers & P. Roelofs (reds.). Gent 2005.

Nijmegen 2009: The hours of Catherine of Cleves: devotions, demons and daily life in the fifteenth century, tent. cat. Nijmegen, Museum Het Valkhof, R.A.M.J. Dückers & R. Priem (reds.). Antwerpen 2009.

Nijsten 1992: G.J.M. Nijsten, Het hof van Gelre: cultuur ten tijde van de hertogen uit het Gulikse en Egmondse huis (1371-1473). Proefschrift, Katholieke Universiteit Nijmegen, 1992.

Nijsten 2004: G.J.M. Nijsten, In the shadow of Burgundy: the court of Guelders in the late Middle Ages. Cambridge 2004.

Noel 2001: W. Noel, ‘Psalters’, in: Leaves of gold: manuscript illumination from Philadelphia collections, tent. cat. Philadelphia, Philadelphia Museum of Art, J.R. Tanis (red.) et al. Philadelphia 2001, pp. 44-45.

Nordenfalk 1979: C.S.J. Nordenfalk, Bokmålningar från medeltid och renässans i Nationalmusei samlingar: en konstbok från Nationalmuseum. Stockholm 1979.

Nordhoff 1873: J.B. Nordhoff, ‘Die kunstgeschichtlichen Beziehungen zwischen

Page 510: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Bibliografie

514

dem Rheinlande und Westfalen: Vortrag gehalten auf dem Winckelmannsfeste zu Bonn am 9. December 1872: für den Druck verbessert und mit ausführlichen Belegen versehen’, in: Jährbücher des Vereins von Alterthumsfreunden im Rheinlande 53, 1873, 58 pp.

O’Meara 1981: C.F. O’Meara, ‘In the hearth of the Virginal womb: the iconography of the holocaust in Late Medieval art’, in: The Art Bulletin: an illustrated quarterly, vol. 63, afl.1, 1981, pp. 75-87.

Obbema 1996a: P. Obbema, ‘De opkomst van een nieuw lettertype: de littera hybrida’, in: De middeleeuwen in handen: over de boekcultuur in de late middeleeuwen. Hilversum 1996, pp. 69-76.

Obbema 1996b: P. Obbema 1996, ‘De overlevering van de geestelijke literatuur’, in: De middeleeuwen in handen: over de boekcultuur in de late middeleeuwen. Hilversum 1996, pp. 91-102.

Oosterman 2007: J.B. Oosterman, In daz Niderlantgezoget. De periferie in het centrum: het Maas-Rijngebied als speelveld voor filologen. Inaugurele reden, Nijmegen, Radboud Universiteit, 2007. Gedownload op 09-03-2015, via: http://hdl.handle.net/2066/44293

Ottosen 1993: K. Ottosen, The responsories and versicles of the Latin office of the dead. Aarhus 1993.

Overgaauw 1992: E.A. Overgaauw, ‘Saints in medieval calendars from the diocese of Utrecht as clues for the localization of manuscripts’, in: Codices manuscripti: Zeitschrift für Handschriftenkunde, vol. 16, afl. 11, 1992, pp. 81-119.

Overgaauw 1996: E.A. Overgaauw, Die mittelalterlichen Handschriften der Universitäts- und Landesbibliothek Münster. Wiesbaden 1996.

Overgaauw 1999: E.A. Overgaauw, ‘Where are the colophons? On the frequency of datings in late medieval manuscripts’, in: Sources for the history of medieval books and libraries, R. Schlusemann, J.M.M. Hermans & M. Hoogvliet (reds.). Groningen 1999, pp. 81-93.

Pächt & Jenni 1975: O. Pächt & U. Jenni, Holländische Schule, 2 vols. Wenen 1975.

Panofsky 1953: E. Panofsky, ‘Guelders and Utrecht. A footnote on a recent acquisition of the Nationalmuseum at Stockholm’, in: Konsthistorisk tidskrift: revy för konst och konstforskning 22, 1953, pp. 90-102.

Panofsky 1971: E. Panofsky, Early Netherlandish painting: its origins and character, 2 vols. New York, 1971.

Plummer 1964: J.H. Plummer, The book of hours of Catherine of Cleves. New York 1964.

Plummer 1966: J.H. Plummer, The hours of Catherine of Cleves: introduction and

Page 511: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Bibliografie

515

commentaries. New York 1966. Plummer 1988: J.H. Plummer, ‘Use and beyond use’, in: Time sanctified: the book

of hours in medieval art and life, R.S. Wieck (red.). New York 1988, pp. 149-156. Porcher 1962: J. Lebègue, Les histoires que l'on peut raisonnablement faire sur les

livres de Salluste, introductie door J. Porcher. Parijs 1962. Proske-van Heerdt 1989: D. Proske-van Heerdt, ‘In de marges van Utrechtse(?)

handschriften uit het eerste kwart van de 15de eeuw’, in: Middeleeuwse handschriftenkunde in de Nederlanden 1988. Verslag van de Groningse Codicologendagen 28-29 april 1988, door J.M.M. Hermans. Grave 1989, pp. 135-152.

Proske-van Heerdt 1991: D. Proske-van Heerdt, ‘The Dirc van Delft-style: Structure and chronology’, in: Masters and miniatures: proceedings of the congress on medieval manuscript illumination in the Northern Netherlands (Utrecht, 10-13 December 1989), K. van der Horst & J.C.J.A. Klamt (reds.). Doornspijk 1991, pp. 245-254.

Proske-van Heerdt 1995: Proske-van Heerdt, ‘Realism at the cradle of illumination in the Northern Netherlands’, in: Flanders in a European perspective, in: Flanders in a European perspective: manuscript illumination around 1400 in Flanders and abroad: proceedings of the international colloquium Leuven, 7-10 September 1993 door M. Smeyers & B. Cardon. Leuven, 1995, pp. 111-126.

Randall 1962: L.M.C. Randall, ‘The snail in Gothic marginal warfare’, in: Speculum: a journal of mediaeval studies, vol. 37, afl. 3, 1962, pp. 358-367.

Randall 1997: L.M.C. Randall, Medieval and Renaissance manuscripts in the Walters Art Gallery. Vol. III: Belgium, 1250-1530. Baltimore & London 1997.

Regensburg 1987: Regensburger Buchmalerei: von frühkarolingischer Zeit bis zum Ausgang des Mittelalters: Ausstellung der Bayerischen Staatsbibliothek München und der Museen der Stadt Regensburg, tent. cat. Regensburg, Museen der Stadt Regensburg, F. Mütherich & K. Dachs (reds.). München 1987.

Reynaud 1978: N. Reynaud, ‘Les maîtres à nom de convention’ in: Revue de l'Art 42, 1978, pp. 41-52.

Rommes & Van der Spek 2004: R.N.J. Rommes & J. van der Spek, Met hand en hart, Zeven eeuwen smedengilde en St. Eloyengasthuis in Utrecht 1304-2004. Utrecht 2004.

Roosen-Runge 1981: M. Roosen-Runge-Mollwo & H. Roosen-Runge, Das spätgotische Musterbuch des Stephan Schriber in der Bayerischen Staatsbibliothek München, Cod. Icon. 420, 3 vols. Wiesbaden 1981.

Ross 1962: D.J.A. Ross, ‘An illuminator's labour-saving device’, in: Scriptorium: Revue internationale des études relatives aux manuscrits 16, 1962, pp. 94-95.

Rotterdam 2012: De weg naar Van Eyck, tent. cat. Rotterdam, Museum Boijmans

Page 512: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Bibliografie

516

van Beuningen, S. Kemperdick, F. Lammertse, et al. (reds.). Rotterdam 2012 Rowley 1958: G. Rowley, Ambrogio Lorenzetti, 2 vols. Princeton 1958. Rudy 2010: K.M. Rudy, ‘Dirty books: Quantifying patterns of use in Medieval

manuscripts using a densitometer’, in: Journal of historians of Netherlandish art, vol. 2, afl. 1-2, 2010, 26 pp.

Rudy 2013: K.M. Rudy, ‘The Fagel Missal’ in: The Old Library: Trinity College Dublin, 1712-2012, W. Vaughan (ed.), Dublin: Four Courts Press, 2013, pp. 65-68.

Russell 1972: J.G. Russell, The congress of Arras, 1435: A study in Medieval diplomacy. New York 1972.

Saenger 1985: P. Saenger, ‘Books of hours and the reading habits of the later Middle Ages’, in: Scrittura e civiltà 9, 1985, pp. 239-269.

Schauder 1991: M. Schauder, ‘Konrad Witz und die Utrechter Buchmalerei’, in: Masters and miniatures: proceedings of the congress on medieval manuscript illumination in the Northern Netherlands (Utrecht, 10-13 December 1989), K. van der Horst & J.C.J.A. Klamt (reds.). Doornspijk 1991, pp. 137-147.

Schauder 2008: M. Schauder, ‘Ein bisher unerkanntes Werk der Utrechter Buchmalerei’, in: Buchkunst im Mittelalter und Kunst der Gegenwart: scrinium Kilonense: Festschrift für Ulrich Kuder, H.W. Stork & B. Tewes (reds.). Nordhausen 2008, pp. 267-280.

Scheiber 1992: E. Scheiber, Niederländische Buchmalerei. Die Miniaturen des Culenborch-Missales in Brixen. Bozen 1992.

Scheller 1963: R.W.H.P. Scheller, A survey of medieval model books. Haarlem 1963.

Scheller 1995: R.W.H.P. Scheller, Exemplum: model-book drawings and the practice of artistic transmission in the Middle Ages (ca. 900-ca. 1470). Amsterdam 1995.

Schmidt 2005: V.M. Schmidt, ‘The Limbourgs and Italian art, in: The Limbourg Brothers: Nijmegen masters at the French court (1400-1416), tent. cat. Nijmegen, Museum Het Valkhof, R.A.M.J. Dückers & P. Roelofs (reds.). Gent 2005, pp. 179-189.

Schneider 1991: K. Schneider, Die deutschen Handschriften der Bayerischen Staatsbibliothek München: die mittelalterlichen Handschriften aus Cgm 888-4000. Wiesbaden 1991.

Scott 1996: K.L. Scott, Later Gothic manuscripts, 1390-1490, 2 vols. Londen 1996. Scott 1980: M. Scott, Late Gothic Europe, 1400-1500. Londen & Atlantic

Highlands N.J. 1980. Searle 1876: W.G. Searle, The illuminated manuscripts in the library of the

Page 513: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Bibliografie

517

Fitzwilliam Museum, Cambridge catalogued with descriptions. Cambridge 1876. Shorr 1946: D.C. Shorr, ‘The iconographic development of the presentation in

the temple’, in: The Art Bulletin: an illustrated quarterly, vol. 28, afl. 1, 1946, pp. 17-32.

Skubiszewska 1981: M. Skubiszewska, ‘Ambrogio Lorenzetti et Jean de Limbourg: Le motif de la canicule d'été’, in: Ars auro prior. Studia Ioanni Bialostocki, J.A. Chrościcki (red.). Warschau 1981, pp. 127-131.

Smeyers & Cardon 1991: M. Smeyers & B. Cardon, ‘Utrecht and Bruges - South and North. ‘Boundless’ relations in the 15th century’, in: Masters and miniatures: proceedings of the congress on medieval manuscript illumination in the Northern Netherlands (Utrecht, 10-13 December 1989), K. van der Horst & J.C.J.A. Klamt (reds.). Doornspijk 1991, pp. 89-108.

Smith 2001: K.A. Smith, ‘Bibles’, in: Leaves of gold: manuscript illumination from Philadelphia collections, tent. cat. Philadelphia, Philadelphia Museum of Art, J.R. Tanis (red.) et al. Philadelphia 2001, pp. 21-24.

Sotheby’s 1960: Catalogue of important Western and Oriental manuscripts and miniatures, veilingcatalogus: Londen, Sotheby’s, 2 februari 1960.

Sotheby’s 1965: Catalogue of Western and Oriental manuscripts and miniatures, veilingcatalogus: Londen, Sotheby’s, 13 december 1965.

Sotheby’s 1989: Western manuscripts and miniatures, veilingcatalogus: Londen, Sotheby’s, 20 juni 1989.

Sotheby’s 2000: Western Manuscripts and Miniatures, veilingcatalogus: Londen, Sotheby’s, 6 juli 2000.

Stapel 2008: R.J. Stapel, ‘Onder dese ridderen zijn oec papen’: de priesterbroeders in de balije Utrecht van de Duitse Orde (1350-1600)’, in: Jaarboek voor middeleeuwse geschiedenis 11, 2008, pp. 205-248.

Stechow 1966: W. Stechow, Northern renaissance art 1400-1600. Sources and documents. Englewood Cliffs 1966.

Sterling 1971: C. Sterling, ‘Observations on Petrus Christus’ , in: The Art Bulletin: an illustrated quarterly, vol. 53, afl. 1, 1971, pp. 1-26.

Steyn 2002: C. Steyn, The medieval and Renaissance manuscripts in the Grey Collection of the National Library of South Africa, Cape Town, 2 vols. Salzburg 2002.

Stirnemann & Gousset 1989: P.D. Stirnemann & M-T. Gousset, ‘Marques, mots, pratiques: leur signification et leurs liens dans le travail des enlumineurs’, in: Vocabulaire du livre et de l'écriture au moyen âge: actes de la table ronde, Paris 24-26 septembre 1987, O. Weijers (red.). Turnhout 1989, pp. 34-54.

Stockholm 1952: Gyllene böcker: illuminerade medeltida handskrifter i dansk och svensk ägo, tent. cat. Stockholm, Nationalmuseum, K. Olsen & C. Nordenfalk (reds.). Stockholm 1952.

Page 514: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Bibliografie

518

Stooker & Verbeij 1997: K. Stooker & T.J, Verbeij, Collecties op orde: Middelnederlandse handschriften uit kloosters en semi-religieuze gemeenschappen in de Nederlanden, 2 vols. Leuven 1997.

Struick 1984: J.E.A.L. Struick, Utrecht door de eeuwen heen. Utrecht 1984. Teitge & Stelzer 1986: H-E Teitge & E-M Stelzer, Kostbarkeiten der Deutschen

Staatsbibliothek. Wiesbaden 1986. Tiele & Hulshof 1887-1909: P.A. Tiele & A.Hulshof, Catalogus codicum

manuscriptorum bibliotheca Universitatis Rheno-Trajectinae. Oosthoek1887-1909. Trujillo 2012: F. Trujillo, ‘From the master’s hand? A study of the working

methods of the Master of Catherine of Cleves’, in: Care and conservation of manuscripts 13. Proceedings of the thirteenth international seminar held at the University of Copenhagen 13th–15th April 2011, M.J. Driscoll (red.). Kopenhagen 2012, pp. 451-472.

Utrecht 1999: Leven na de dood: gedenken in de late Middeleeuwen, tent. cat. Utrecht, Museum Het Catharijneconvent, G. van Bueren & W.C.M. Wüstefeld. Utrecht & Turnhout 1999.

Utrecht 2009: Beeldschone Boeken. De middeleeuwen in goud en inkt, tent. cat. Utrecht, Museum Het Catharijneconvent, W. van Bergen, A.M.W. As-Vijvers, M. Leeflang (red.) et al. Utrecht & Zwolle 2009.

Utrecht / New York 1989: The golden age of Dutch manuscript painting, tent. cat. Utrecht, Museum Het Catharijneconvent & New York, The Pierpont Morgan Library, catalogus door H.L.M. Defoer, A.S. Korteweg, W.C.M. Wüstefeld. Stuttgart 1989.

Vanwijnsberghe 2007: D. Vanwijnsberghe, “Moult bons et notables”: l'enluminure tournaisienne à l'époque de Robert Campin (1380-1430). Parijs 2007.

Vermeeren 1958: P.J.H. Vermeeren, ‘A Utrecht book of hours in the Royal Library at The Hague (press-mark 133 M 131)’, in: Scriptorium: revue internationale des études relatives aux manuscrits = Scriptorium: international review of manuscript studies, vol. 12, afl. 1, 1958, pp. 97-102.

Vermeeren 1963: P.J.H. Vermeeren, ‘Ein Parallelogramm der nordniederländischen Miniaturenkunst’, in: Imprimatur, Neue Folge 4 (1963-64), pp. 93-98.

Van der Vlist 1991: E.T. van der Vlist, Illuminated manuscripts in Dutch collections: an inventory comp. by the Alexander Willem Byvanck Foundation; preliminary precursor. Den Haag 1991.

Vogelsang 1899: W. Vogelsang, Holländische Miniaturen des späteren Mittelalters. Strassburg 1899.

Wallert 2011: A. Wallert, ‘Early Netherlandish manuscript illumination: Technical aspects of illuminations in the Rime Bible of Jacob van Maerlant’

Page 515: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Bibliografie

519

in: Revista de história da arte e arqueologia, serie W, vol. 1, 2011, pp. 183-191. Wattenbach 1958: W. Wattenbach, Das Schriftwesen im Mittelalter. Graz 1958. Wehle 1945: H.B. Wehle, ‘The presentation in the temple by Giovanni di Paolo’,

in: The Metropolitan Museum of Art Bulletin, New Series, vol. 3, afl. 8, 1945, pp. 185-188.

Weijling 1951: J.F.A.N. Weijling, Bijdrage tot de geschiedenis van de wijbisschoppen van Utrecht tot 1580. Proefschrift, Rijksuniversiteit Nijmegen, 1951.

Weiler 1984: A.G. Weiler, Getijden van de eeuwige wijsheid naar de vertaling van Geert Grote. Baarn 1984.

Wenen 1962: Europäische Kunst um 1400: achte Ausstellung unter den Auspizien des Europarates, tent. cat. Wenen, Kunsthistorisches Museum. Wenen 1962.

Wenen 1965: Ambraser Kunst- und Wunderkammer: die Bibliothek: Katalog der Ausstellung im Prunksaal, Österreichische Nationalbibliothek, 28. Mai bis 30. Sept. 1965, F. Unterkircher, tent cat. Wenen Österreichische Nationalbibliothek, 1965.

De Werd 1974: G. de Werd, Kunstschätze aus dem Klevischen : Ausstellung anlässlich der 800-Jahrfeier der Klever Pfarrkirche 1174-1974: Städtisches Museum Haus Koekkoek, Kleve, 27. Okt. - 24. Nov. 1974. Kleef 1974.

Wieck 1988: R.S. Wieck, Time sanctified: the book of hours in medieval art and life. New York 1988.

Wieck 1997: R.S. Wieck, Painted prayers: the book of hours in medieval and renaissance art. New York 1997.

Wieck 1991: R.S. Wieck, “The Savoy Hours and its Impact on Jean, duc de Berry,” in: The Yale University Library Gazette, vol. 66, supplement bij vol. 66: Beinecke Studies in Early Manuscripts, 1991, pp. 159-180.

Wieck 2001: R.S. Wieck, ‘Books of Hours’, in: Leaves of gold: manuscript illumination from Philadelphia collections, tent. cat. Philadelphia, Philadelphia Museum of Art, J.R. Tanis (red.) et al. Philadelphia 2001, pp. 68-70.

Wierda 1995: L.S. Wierda, De Sarijs-handschriften: laat-middeleeuwse handschriften uit de IJsselstreek. Zwolle 1995.

Van Wijk 1940: G. Grote, Het getijdenboek van Geert Grote naar het Haagse handschrift 133 E 21, uitgegeven door N. van Wijk. Leiden 1940.

De Wit 1926: C.C. de Wit, ‘Noord-Nederlandsche miniaturen’, in: Gildeboek: tijdschrift voor kerkelijke kunst en oudheidkunde 9, 1926, pp. 122-125.

De Wit 1927: C.C. de Wit, Die Utrechtschen Miniaturen des 15. Jahrhunderts. Proefschrift, München, 1927.

De Wit 1928a: C.C. de Wit, ‘Over Utrechtsche miniaturen: Het missale van Zweder van Kuilenburg’, in: Gildeboek: tijdschrift voor kerkelijke kunst en oudheidkunde 11, 1928, pp. 154-157.

Page 516: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Bibliografie

520

De Wit 1928b: C.C. de Wit, ‘Het atelier der Utrechtsche miniaturen en een kapittel uit de geschiedenis van het Karthuizerklooster Nieuw-Licht’, in: Oudheidkundig Jaarboek: derde serie van het Bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond 8, 1928, pp. 264-277.

Wixom 1965: W.D. Wixom, ‘The hours of Charles the Noble’, in: The bulletin of the Cleveland Museum of Art, vol. 52, afl. 3, 1965, pp. 50-83.

Wolf 1937: E. Wolf II, A descriptive catalogue of the John Frederick Lewis Collection of European manuscripts in the Free Library of Philadelphia. Philadelphia 1937.

Wormald & Giles 1982: F. Wormald & P.M. Giles, A descriptive catalogue of the additional illuminated manuscripts in the Fitzwilliam Museum acquired between 1895 and 1979 (excluding the McClean Collection), 2 vols. Cambridge 1982.

Wüstefeld 1993: W.C.M. Wüstefeld, Middeleeuwse boeken van Het Catharijneconvent. Zwolle & Utrecht 1993.

Wüstefeld 2006: W.C.M. Wüstefeld, ‘Manuscript painting in the circle of the Master of Catherine of Cleves (ca. 1435-60): tradition and context of Utrecht, Museum Catharijneconvent, ms. ABM h15’, in: Tributes in honor of James H. Marrow: studies in painting and manuscript illumination of the late Middle Ages and Northern Renaissance, J.F. Hamburger & A.S. Korteweg (reds.). Londen 2006, pp. 585-599.

Wüstefeld & Korteweg 2009: W.C.M. Wüstefeld & A.S. Korteweg, Sleutel tot licht: getijdenboeken in de Bibliotheca Philosophica Hermetica. Amsterdam 2009.

Wüstefeld & Morcos 2015: W.C.M. Wüstefeld & E. Morcos, Parchment and Gold: 25 Years of Dr. Jörn Günther Rare Books (Catalogue 11). Stalden, Dr. Jörn Günther Rare Books, 2015.

Zieleman 1978: G.C. Zieleman, Middelnederlandse epistel- en evangeliepreken. Leiden 1978.

Zuidervaart 2013: H.J. Zuidervaart, Ridders, Priesters en Predikanten in Schelluinen. De geschiedenis van een Commanderij van de Ridderlijke Duitsche Orde, Balije van Utrecht. Hilversum 2013.

Digitale bronnen

Geheel of deels gedigitaliseerde handschriften

Handschriften van de Meesters van Zweder van Culemborg

Baltimore, Walters Art Museum, ms. W. 168 (getijdenboek Baltimore 168)

Page 517: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Bibliografie

521

http://www.thedigitalwalters.org/Data/WaltersManuscripts/html/W168/. Geraadpleegd op 24-03-2015 Baltimore, Walters Art Museum, ms. W. 174 (Greiffenklau-missaal) http://www.thedigitalwalters.org/Data/WaltersManuscripts/html/W174/ Geraadpleegd op 24-03-2015 Baltimore, Walters Art Museum, ms. W. 188 (getijdenboek Baltimore 188) http://www.thedigitalwalters.org/Data/WaltersManuscripts/html/W188/ Geraadpleegd op 24-03-2015 Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, ms. 79 K 2 (getijdenboek Den Haag 79 K 2) http://manuscripts.kb.nl/show/manuscript/79+K+2 Geraadpleegd op 24-03-2015 Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, ms. 133 M 131 (getijdenboek Den Haag 133 M 131) http://manuscripts.kb.nl/show/manuscript/133+M+131 Geraadpleegd op 24-03-2015 New York, The Morgan Library & Museum, ms. M. 87 (Egmond Brevier)

http://corsair.themorgan.org/cgi-bin/Pwebrecon.cgi?DB=Local&Search_Arg=%22ms+m.87%22+ica&Search_Code=GKEY^&CNT=50&HIST=1

Geraadpleegd op 24-03-2015 Utrecht, Universiteitsbibliotheek, ms. 1037 (getijdenboek Utrecht 1037)

http://objects.library.uu.nl/reader/index.php?obj=1874-33759&lan=nl#page//40/75/46/40754630795380609859115961479569092173.jpg/mode/1up

Geraadpleegd op 24-03-2015

Geciteerde handschriften Baltimore, Walters Art Museum, ms. W. 144 (Les livres du gouvernement des roys et des princes) http://www.thedigitalwalters.org/Data/WaltersManuscripts/html/W144/ Geraadpleegd op 24-03-2015

Page 518: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Bibliografie

522

Baltimore, Walters Art Museum, ms. W. 166 (Getijdenboek door de Meester van Daniel Rym)

http://www.thedigitalwalters.org/Data/WaltersManuscripts/html/W166/ Geraadpleegd op 25-03-2015

Baltimore, Walters Art Museum, ms. W. 782 (Alfen-getijdenboek) http://www.thedigitalwalters.org/Data/WaltersManuscripts/html/W782/

Geraadpleegd op 24-03-2015

Cambridge, Harvard University, Houghton Library ms. Typ 132 (Nederlands psalter)

Geraadpleegd op 24-03-2015

Chicago, Art Institute, ms. 1923.290 (getijdenboek) http://www.artic.edu/aic/collections/artwork/20233

Geraadpleegd op 24-03-2015

Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, ms. 74 G 34 (getijdenboek) http://manuscripts.kb.nl/show/manuscript/74+G+34

Geraadpleegd op 24-03-2015

Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, ms. 79 K 11 (Bout Psalter-Getijdenboek) https://www.kb.nl/themas/middeleeuwen/bout-psalter-getijdenboek

Geraadpleegd op 24-03-2015

Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, ms. 133 M 1 (Nederlands psalter) http://manuscripts.kb.nl/show/manuscript/133+M+1 Geraadpleegd op 24-03-2015

Engeland, Koninklijke collectie: Twee canonbladen uit het Casanatense-missaal http://www.royalcollection.org.uk/collection-search/casanatense Geraadpleegd op 24-03-2015

Göttingen Niedersächsische Staats- und Universitätsbibliothek, Cod. Ms./Uffenb. 51 (Göttingen Modelboek)

http://www.gutenbergdigital.de/gudi/eframes/mubu/mubufset.htm Geraadpleegd op 24-03-2015

Londen, British Library, ms. Egerton 1152 (Nederlands psalter)

Page 519: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Bibliografie

523

http://www.bl.uk/catalogues/illuminatedmanuscripts/record.asp?MSID=6674&CollID=28&NStart=1152

Geraadpleegd op 24-03-2015 München, Bayerische Staatsbibliothek, ms. Cod. Icon. 420 (Modelboek van Stephan Schriber)

http://bildsuche.digitale-sammlungen.de/index.html?c=viewer&bandnummer=bsb00019746&pimage=00001&v=100&nav=&l=de

Geraadpleegd op 24-03-2015 München, Bayerische Staatsbibliothek, ms. Cgm 1102 (Historiebijbel)

http://bildsuche.digitale-sammlungen.de/index.html?c=viewer&bandnummer=bsb00043226&pimage=00001&v=100&nav=&l=nl

Geraadpleegd op 24-03-2015 München, Bayerische Staatsbibliothek, ms. Cgm 8010 (Otto Heinrich Bijbel) http://www.digitale-sammlungen.de/index.html?c=highlight&projekt=1&l=de Geraadpleegd op 24-03-2015

, ms. 469 (getijdenboek) http://liberfloridus.cines.fr/cgi-bin/affich_planche?04984/0/1/0+DoAsLj12080914,1,4

Geraadpleegd op 24-03-2015 Oxford, Bodleian Library, ms. Broxbourne, 89.10 (Nederlands psalter)

http://bodley30.bodley.ox.ac.uk:8180/luna/servlet/view/search;jsessionid=C0D69BE8E6EFCAF25ABE412F55198256?QuickSearchA=QuickSearchA&q=89.10&sort=Shelfmark&search=Search

Geraadpleegd op 24-03-2015 Rome, Biblioteca Casanatense, ms. 1909

Bibliotheca Casanatense: http://www.casanatense.it/index.php/en.html Overige digitale bronnen Alexander Willem Byvanck-Genootschap: database gedecoreerde Noord-Nederlandse handschriften (digitaal, ongepubliceerd)

Page 520: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Bibliografie

524

Amsterdam, Vrije Universiteit: Kloosterlijst Amsterdam, Regularissen (‘Oude Nonnen’)

Geraadpleegd op 24-03-2015

Arkyves http://arkyves.org/

Baltimore, Walters Art Museum: Handschriften online http://www.thedigitalwalters.org/01_ACCESS_WALTERS_MANUSCRIPTS.html

Bibliotheca Neerlandica Manuscripta (BNM) http://www.bibliotheek.leidenuniv.nl/bijzondere-collecties/handschriftenarchievenbrieven/bnm.html

Bildindex der Kunst und Architektur. Deutsches Dokumentationszentrum für Kunstgeschichte - Bildarchiv Foto Marburg

www.Bildindex.de

Den Haag, Koninklijke Bibliotheek : Handschriften online www.kb.nl/manuscripts

Den Haag, Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie http://website.rkd.nl/Databases

E. Drigsdahl, Center for Håndskriftstudier i Danmark (CHD). (Psalterium Thott 533 4°) http://www.chd.dk/thott/thott533.html Geraadpleegd op 26-03-2015

H. Grotefend: Zeitrechnung des Deutschen Mittelalters und derNeuzeit http://www.manuscripta-mediaevalia.de/gaeste/grotefend/kopf.htm

Londen, British Library: Handschriften online http://www.bl.uk/catalogues/illuminatedmanuscripts/welcome.htm

Londen, Christie’s: Sale 8002, Lot 10. (Zwedergetijdenboek Christie’s) http://www.christies.com/lotfinder/books-manuscripts/book-of-hours-in-dutch-illuminated-5495252-

Page 521: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Bibliografie

525

details.aspx?from=searchresults&pos=2&intObjectID=5495252&sid=60d8042f-ca35-4015-9cc5-97f12e5a64cc&page=1&lid=1

Geraadpleegd op 24-03-2015 Medieval Memoria Online (MeMO): Amsterdam, Regularissen (‘Oude Nonnen’)

http://memodatabase.hum.uu.nl/memo-is/detail/index?detailId=277&detailType=Monastery

Geraadpleegd op 24-03-2015 New York, The Morgan Library & Museum, Corsair (Egmond Brevier)

http://corsair.themorgan.org/cgi-bin/Pwebrecon.cgi?v1=16&ti=1,16&Search_Arg=%22m.%2087%22&Search_Code=GKEY^&CNT=50&PID=PffnEf-tMccVjq7HezPjZE7fqW2R&SEQ=20150324074054&SID=2

Geraadpleegd op 24-03-2015 Princeton University, Index of Christian Art

http://ica.princeton.edu/

Web Gallery of Art

Page 522: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van
Page 523: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

653

Samenvatting

De Meesters van Zweder van Culemborg. Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 De Meesters van Zweder van Culemborg, een groep Noord Nederlandse verluchters die actief was in Utrecht tussen circa 1415 en 1440, vormen het onderwerp van deze studie. Hoewel zij door hun kwaliteit, hun opdrachtgevers, en de omvang van het overgeleverde oeuvre zelden in publicaties over Nederlandse miniatuurkunst ontbreken, is dit de eerste monografische studie naar deze groep anonieme schilders. Hun naam is afgeleid van een missaal dat zij decoreerden voor de bisschop van Utrecht, Zweder van Culemborg uit circa 1425-1426, dat zich tegenwoordig in het Seminarie in Bressanone bevindt. Het overgeleverde corpus van de Zwedermeesters omvat 35 signaturen, een relatief groot aantal in vergelijking met andere verluchters uit de Noordelijke Nederlanden. Al vroeg werd in de literatuur erkend dat het hier niet om een enkel artistiek individu handelt, maar dat we te maken hebben met meerdere schilders die stilistisch nauw aan elkaar verwant zijn. Het is deze stilistische verwantschap, gecombineerd met het feit dat in enkele handschriften meerdere handen te onderscheiden zijn, die het vermoeden deed rijzen dat het hier de productie van een werkplaats betreft.

Over de organisatie van werkplaatsen in de Noordelijke Nederlanden is weinig bekend. Archiefstukken, contracten of andersoortige schriftelijke bronnen zijn niet of nauwelijks overgeleverd. Door auteurs in het verleden is lange tijd gedacht dat de boekproductie in de Noordelijke Nederlanden voortkwam uit grote ateliers, waarin een schilder aan het hoofd stond, die werd omringd door vele leerlingen en assistenten. Dit beeld is sinds eind jaren ’70 aan de hand van meerdere studies bijgesteld. Het vervaardigen van boeken was een aangelegenheid van individuele deelproducenten – kopiisten, decorators, verluchters en binders – die werkten vanuit kleine werkplaatsjes, gesitueerd in of bij het eigen woonvertrek. Samenwerking tussen de partijen geschiedde op ad hoc basis, op grond van beschikbaarheid en/of persoonlijke connecties.

De organisatie van de Zwedermeesters lijkt tussen deze twee opvattingen in te zitten. Aan de ene kant is het onwaarschijnlijk dat we in hun geval te maken hebben met een grootschalige werkplaats waarin vele handen zich onder een dak hadden gevestigd en aan de lopende band boeken produceerden, aan de andere kant blijkt al uit oppervlakkige bestudering van de handschriften te kunnen worden geconcludeerd dat het meerdere handen betreft in plaats van een individueel artistiek persoon. Een van de belangrijkste onderzoeksvragen van deze studie is dan ook die naar de mogelijke organisatiestructuur van de Zwedermeesters. Aan de hand van het stilistisch onderscheiden van handen, codicologische analyse van de boeken, de werkverdeling tussen de Zwedermeesters

Page 524: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Samenvatting

654

onderling evenals met verluchters in ander stijlen en het vergaande gebruik van modellen, is een poging gedaan grip te krijgen op een groep verluchters die stilistisch zo nauw aan elkaar verwant zijn. Deze studie is opgebouwd uit twee delen: vijf hoofdstukken in het eerste deel en zes casussen in het tweede. Hoofdstuk 1 bevat de stand van wetenschap met betrekking tot de Utrechtse boekproductie in het algemeen en tot de Zwedermeesters in het bijzonder, gericht op enkele belangrijke thema’s in de literatuur zoals de naamgeving, organisatie en lokalisatie. Daarnaast wordt het doel van deze studie en de gehanteerde methodologie uiteengezet. Ter afsluiting van dit eerste hoofdstuk wordt kort de historische situatie in Utrecht geschetst in de periode waarin de Zwedermeesters actief waren. De Zwedermeesters leefden in roerige tijden, waarin in de bisschopsstad meerdere politieke en religieuze geschillen werden uitgevochten. Deze studie is niet de geëigende plaats om deze uitgebreid te behandelen. Er is echter één kwestie die van belang is om de Zwedermeesters en enkele van hun mooiste handschriften in context te kunnen plaatsen: het Utrechtse Schisma (1425-1449). Dit Schisma was de strijd om de bisschopszetel waarbij meerdere belangrijke opdrachtgevers betrokken waren. Twee handschriften hebben een directe relatie tot het Schisma en van enkele andere kunnen de opdrachtgevers er indirect mee in verband worden gebracht. In dit eerste hoofdstuk wordt de rol van deze opdrachtgevers op het historische toneel besproken.

In hoofdstuk 2 worden de primaire bronnen van deze studie – de gedecoreerde handschriften zelf – en hun opdrachtgevers geïntroduceerd. In dit uitvoerige hoofdstuk worden de boeken per type behandeld: de getijden- en gebedenboeken, de missalen, brevieren, Latijnse bijbels en overige teksten. Deze indeling maakt de lezer vertrouwd met het materiaal en met de samenstelling van het corpus. Tevens kunnen de boeken op deze wijze gemakkelijker met elkaar worden vergeleken. Zo blijkt dat in het geval van de missalen en de Latijnse Bijbels de Zwedermeesters verantwoordelijk waren voor de rijkst verluchte exemplaren die er uit de Noordelijke Nederlanden aan ons zijn overgeleverd, maar dat de decoratieprogramma’s onderling vrijwel nauwelijks overeenkomsten vertonen; telkens werd een decoratieprogramma opnieuw samengesteld. Naast de introductie van de handschriften in het corpus, heeft het tweede hoofdstuk eveneens tot doel om een beeld te creëren van de clientèle van de Zwedermeesters, iets waarop dan ook bij iedere bespreking de nadruk wordt gelegd. Van de getijden- en gebedenboeken – die gezamenlijk meer dan de helft van het corpus uitmaken – kan weliswaar geen enkele opdrachtgever worden geïdentificeerd, maar kan niet zelden wel het geslacht of het milieu van de eerste bezitter worden bepaald. Met betrekking tot de overige handschriften is er juist relatief veel bekend over de besteller; in enkele gevallen kan deze aan de hand van wapens zelfs met vrij grote zekerheid worden geïdentificeerd. Al met al blijkt dat de clientèle van de Zwedermeesters van zeer diverse afkomst is: leden van de gegoede burgerij,

Page 525: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Samenvatting

655

van verschillende religieuze ordes (Duitse Orde, Johanniter Orde en de Kartuizers) en hoge religieuze en politieke figuren zoals de Utrechtse bisschop, kanunniken en een Gelderse hertog en gravin. De geografische herkomst van hun clientèle varieert eveneens en zijn afkomstig uit Utrecht, Delft, Zuid Holland, Gelre en de Zuidelijke Nederlanden.

Hoofdstuk drie gaat dieper in op de individuele verluchters van de Zwedergroep. Aan de hand van stilistisch onderzoek is gepoogd de verluchters van elkaar te onderscheiden en de verhouding van de schilders ten opzichte van elkaar te achterhalen. Hieruit blijkt dat het corpus stilistisch uiteenvalt in twee grotere subgroepen: de Zwollegroep en de Bressanone-groep, beide vernoemd naar belangrijke handschriften waarin deze groepen werkzaam waren. Beide subgroepen bestaan uit meerdere verluchters. Binnen de Zwolle-groep is het onderscheiden van deze verluchter zeer moeilijk en wordt dan ook vrijwel niet uitgevoerd. Het bleek niet mogelijk voor de Zwolle-groep een hoofdverluchter aan te wijzen of te bepalen op welke wijze de verluchters zich tot elkaar verhouden. Dit ligt anders bij de Bressanone-groep, waar de Bressanone-meester duidelijk de prominente verluchter is. Verder zijn er twee schilders in deze groep stilistisch aan hem gelieerd, al blijft hun positie ten opzichte van hem – leerling, assistent of zelfstandig meester – onduidelijk.

Het vierde hoofdstuk richt zich volledig op de geschilderde secundaire decoratie en het penwerk. Eerst wordt de geschilderde randdecoratie in Zwederhandschriften geïnventariseerd, waarbij steeds de vraag wordt gesteld op welke wijze een specifieke rand werd gebruikt en door welke verluchters in de Zwedergroep. Hieruit blijkt dat de Zwedermeesters door hun gebruik van randdecoratie grotendeels aansluiten bij de Utrechtse boekproductie. Zij hanteerden echter ook enkele stijlen die tot nu toe uitsluitend in hun handschriften zijn aangetroffen. Het feit dat deze Zweder-specifieke randdecoratie door verluchters uit beide subgroepen werd gebruikt, ondersteunt de these dat zij contact met elkaar onderhielden en motieven uitwisselden. In het tweede deel van dit hoofdstuk wordt één specifiek type randdecoratie nader bekeken: de zogenaamde ‘bonte-stijl’-rand. Hoewel dit type randdecoratie als algemeen Utrechts geldt, blijken kleine details informatie prijs te geven over de vervaardiger. Aan de hand van deze details kan de ‘bonte-stijl’-rand eveneens in subgroepen worden verdeeld; een indeling die de stilistische indeling uit het derde hoofdstuk ondersteunt.

Het vijfde en laatste hoofdstuk is meer dan alle voorgaande hoofdstukken een introductie op de casussen uit het tweede deel. Hierin worden enkele elementen van het productieproces beschreven aan de hand van voorbeelden in het Zwedercorpus, zoals de instructies voor de verluchter, ondertekeningen en wijzigingen in verf. Een groot deel van dit hoofdstuk is ingeruimd voor het gebruik van modellen. Zoals vrijwel iedere middeleeuwse schilder, vormden modeltekeningen een belangrijk onderdeel van het werk van de Zwedermeesters. Hier wordt gekeken naar de wijze waarop zij hun

Page 526: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Samenvatting

656

modeltekeningen gebruikten, wat de herkomst en de dateringen ervan zijn en naar het eventuele verschil in gebruik van voorbeeldschetsen tussen de twee subgroepen. Deel twee van deze studie bestaat uit zes casussen. In casus 1 wordt gekeken naar de totstandkoming van één enkele miniatuur: de bladgrote miniatuur van de Steniging van Stefanus in the British Library. Deze voorstelling werd in verschillende fasen vervaardigd waarbij gebruik werd gemaakt van voorbeeldtekeningen en losse figuurschetsen. Door de wijzigingen die in deze miniatuur werden aangebracht, sloot de uiteindelijke voorstelling iconografisch dichter aan bij de Bijbeltekst. Het vervaardigingsproces wordt gevolgd door een analyse van het modellengebruik en een uitleg van technische hulpmiddelen als infraroodreflectografie en Raman spectroscopie.

De tweede en derde casussen handelen over specifieke gevallen van modellengebruik. In casus 2 staat de in de Presentatie in de tempel centraal. De Zwedermeesters hanteerden in hun vroege jaren een compositie die halverwege de jaren ’20 werd vervangen door een versie die afkomstig is van een modeltekening uit Parijs. Hier wordt gekeken naar de wijze waarop deze modeltekening werd nagevolgd en werd aangepast en wordt door vergelijking met het origineel achterhaald wat het karakter van deze tekening moet zijn geweest. In casus 3 wordt de samenhangende reeks van de Passiecyclus in verschillende handschriften gevolgd. Net als bij de Presentatie in de tempel lijkt het er sterk op dat de Zwedermeesters de groep composities die zij gebruikten in hun vroegste handschriften tegen de jaren ’30 volledig vervingen toen nieuwe modellen uit Parijs en van Jan van Eyck hun intrede deden. Uit deze casus blijkt dat de Passiecyclus als eenheid werd beschouwd doordat alle voorstellingen gelijktijdig werden vernieuwd.

De laatste drie casussen, 4 t/m 6, behandelen ieder een belangrijk handschrift in het corpus. Deze boeken, respectievelijk het Greiffenklau-missaal in Baltimore, de Lochorst Bijbel in Cambridge en het Egmond Brevier in New York, worden onderworpen aan een zeer gedetailleerd stilistisch en codicologisch onderzoek om te achterhalen hoe zij zijn vervaardigd, in hoeveel productiefasen dat gebeurde en wat de verhouding van de verluchters ten opzichte van elkaar was.

Door precieze bestudering van alle facetten van het werk van de Zwedermeesters, zijn het corpus, de verluchters, hun organisatiestructuur, hun werkverdeling en werkmethoden nu scherper gedefinieerd. Er zijn handschriften afgeschreven en aan het corpus toegevoegd, de schilders zijn secuur van elkaar onderscheiden op grond van zowel de primaire als de secundaire verluchting en hun werkwijzen -- met als belangrijkste speerpunt het vergaande modellengebruik – zijn verhelderd. Deze studie naar een belangrijke groep verluchters draagt hierdoor bij aan het begrip van de Noord Nederlandse boekproductie uit de eerste helft van de vijftiende eeuw.

Page 527: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

657

Summary The Masters of Zweder van Culemborg. Workshop practices of a group of illuminators from the Northern Netherlands, circa 1415-1440. The subject of this study is the oeuvre of the Masters of Zweder van Culemborg, the leading illuminators in Utrecht between circa 1415 and 1440. Because of the quality of their work, the importance of their known patrons, and the size of their oeuvre, the Zweder Masters are mentioned in virtually all publications on Dutch manuscript illumination; this is, however, the first monographic study of this group of anonymous painters. Their name is derived from a missal that they illuminated for the bishop-elect of Utrecht, Zweder van Culemborg, circa 1425-1426, now the property of the seminary in Bressanone. The body of work attributable to the Zweder Masters comprises 35 manuscripts or fragments, a relatively large number compared to that by other illuminators from the Northern Netherlands. It has long been known that the oeuvre subsumed under this name is not the work of a single artist, but was produced by multiple artists working in closely related styles. Because of these stylistic relationships and the fact that several hands can be distinguished in some manuscripts, it has been believed that the extant works were the product of a single workshop.

Very little is known about the organisation of illuminators’ workshops in the Northern Netherlands; few archival records, contracts or other written sources about manuscript illumination are extant. For a long time it was assumed that book production in the Northern Netherlands was organized in large studios run by a painter who was assisted by numerous students and assistants. Since the 1970s, a number of studies have altered this view, at least in part. It is now believed that books were created by individual co-producers – scribes, decorators, illuminators and binders – who were active in small workshops located in or around their homes. Collaboration among these craftsmen took place on an ad hoc basis depending on their availability and personal connections.

The Zweder Masters seem to have worked in a pattern somewhere between these two models. It seems unlikely that they belonged to a single, large-scale workshop in which a large number of craftsmen, working in one place, fashioned books on a virtual production line. Even a superficial examination of the manuscripts, however, indicates that they were illuminated by multiple hands, rather than having been painted by a single artist. One of the most important topics of this study therefore concerns the probable organisation of the Zweder Masters and the patterns of their collaboration. In order to achieve a better understanding of the makeup and the working practices of this group of stylistically related illuminators, I consider such topics as stylistic differences between hands, the codicological structure of the manuscripts, and the distribution of work among the Zweder Masters and

Page 528: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Summary

658

other illuminators with whom they occasionally collaborated, as well as the extensive use of models in works by these painters. This study is sub-divided into two parts, a first part consisting of five chapters and a second of six case studies. Chapter 1 summarizes what is known about book production in Utrecht during the first half of the fifteenth century, and in particular about the Zweder Masters, focusing on a number of major topics in the literature, such as the conventions for naminganonymous painters, their organisation and localisation. Thereafter, I discuss the goals of this study and the methods I employ to achieve them. The concluding portion of the first chapter consists of a brief outline of the history of Utrecht in the period in which the Zweder Masters were active. The Zweder Masters lived in tumultuous times, during which many political and religious disputes broke out in the cathedral city. My book is not an appropriate place to offer an extensive study of these events, but one of its historical developments, the Utrecht Schism (1425-1449), is of special relevance, as it puts the Zweder Masters and a few of their most beautiful manuscripts in a pertinent historical context. The Utrecht Schism was a dispute over the rights of succession in the bishop’s see, and it involved a number of the Zweder Masters’ most important patrons. Two manuscripts are directly related to the Utrecht Schism, and the patrons of several others can be indirectly linked to it. In the first chapter, I discuss the historical roles of these patrons in the Schism.

In Chapter 2, I introduce the primary sources for this study, the illuminated manuscripts attributed to the Zweder Masters, as well as their patrons. I consider the different types of books they illuminated: prayer books and books of hours, missals and breviaries, Latin bibles and other texts. These categories familiarise the reader with the material and the makeup of the corpus. This arrangement also makes it easier to compare the manuscripts with one another. We learn that the Zweder Masters were responsible for the most richly illustrated missals and Latin bibles ever produced in the Northern Netherlands, but that their programmes of decoration and illustration differ significantly from one another; each appears to have required a new programme of decoration. In addition to introducing the manuscripts in the corpus, the second chapter also provides an overview of the Zweder Masters’ clients, a subject that is emphasised in the discussions of each manuscript. Although we cannot identify the patrons of any of the prayer books and books of hours, which collectively make up over half of the corpus, we can sometimes determine the gender or social setting of the first owners of some of these books. We know a great deal more about the patrons of the other manuscripts; in some cases, the presence of a coat of arms permits us to identify these patrons with a high degree of certainty. It is evident in any case that the Zweder Masters had a very diverse clientèle, including well-to-do citizens, members of various religious orders (the Teutonic Order, the Order of the Knights of Saint John and the Carthusian Order) and prominent religious and political

Page 529: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Summary

659

figures, such as the Bishop of Utrecht, prominent canons, and a duke and a countess from Guelders. These patrons lived in geographically diverse locales, including Utrecht, Delft, South Holland, Guelders and the Southern Netherlands.

Chapter 3 is an in-depth study of the individual illuminators in the Zweder group. Based on stylistic research, we attempt to distinguish the individual painters and to determine the nature of their working relationships with one another. On these grounds, the corpus can be stylistically divided into two subgroups, which I term the Zwolle group and the Bressanone group after documented major manuscripts illuminated by members of these groups. Both subgroups comprise multiple illuminators. It is extremely difficult to distinguish the illuminators within the Zwolle group from one other, and I therefore make few attempts to do so. It proved neither possible to identify a main illuminator in the Zwolle group nor to determine the relationships between the illuminators. This differs from the Bressanone group, in which the Bressanone Master was clearly the pre-eminent illuminator. Two painters in this group are stylistically closely affiliated with the Bressanone Master, although the precise nature of their relationships to him (whether student, assistant or independent master) is unknown.

The fourth chapter focuses on the painted secondary illumination and penwork of manuscripts illuminated by the Zweder Masters. I provide an inventory of painted border decoration in Zweder manuscripts and consider how specific borders are used, and by which illuminators in the group. In their choice and use of border decoration, the Zweder Masters largely follow known traditions of book illumination in Utrecht. But they also made use of decorative schemes that are unique to their manuscripts. The fact that this Zweder-specific border decoration was used by illuminators from both stylistic subgroups supports the suggestion that they worked in contact with one other and exchanged motifs. In the second half of this chapter, I examine one specific type of border decoration in greater detail: the style known as that of ‘multi-coloured-leaves.’Although this type of border decoration is generally assigned to Utrecht and was employed by multiple illuminators, minor variations in the execution provide evidence about their makers. On the basis of these variations, the decoration of ‘multi-coloured-leaves’ in Zweder manuscripts can also be divided into subgroups; significantly, these distinctions largely coincide with the stylistic divisions discussed in Chapter 3.

The fifth and final chapter functions as an introduction to the case studies in Part 2. It treats several elements from the production processesfound in works by the Zweder Masters, such as instructions for the illuminator, underdrawings, and changes introduced during the painting process. A considerable part of this chapter is devoted to the use of models by these painters. Model drawings played an important part in the work of the Zweder Masters, just as they did in that of virtually all medieval painters. I consider the ways in which the Zweder Masters used model drawings, their origin and dates, and possible differences in the use of model drawings by members of the two subgroups.

Page 530: UvA · De Meesters van Zweder van Culemborg Werkplaatspraktijken van een groep Noord-Nederlandse verluchters, ca. 1415-1440 ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van

Summary

660

Part 2 of the study consists of six case studies. Case study 1 examines the creation of one specific miniature: the full-page miniature of the Stoning of Saint Stephen in the British Library. This miniature was created in multiple stages, making use of several compositional model drawings and individual figural sketches. I argue that the compositional and figural changes gradually made to this miniature were intended to make it iconographically truer to the Biblical text it ostensibly illustrates. I trace the evolving design of the miniature by analysing its maker’s use of models and with the help of such technological tools as infrared reflectography and Raman Spectroscopy.

The second and third case studies address other examples of the use of models. Case study 2 treats depictions of the Presentation in the Temple. In their early years, the Zweder Masters made use of a compositional scheme that was replaced in the early 1420s by a version derived from a Parisian model. I consider the ways this Parisian model was imitated and adapted, and, by means of comparisons with the Zweder works, what can be deduced about the character of this lost model drawing. Case study 3 concerns the cycles of illustrations of the Passion found in various Zweder manuscripts. As was the case with the Presentation in the Temple, it is apparent that by the 1430s the Zweder Masters had replaced the set of compositions found in their earliest manuscripts when new Parisian models and some attributable to Jan van Eyck entered the workshop. Because the Zweder Masters updated all of the compositions of depictions of the Passion cycle simultaneously, this case study suggests that they considered the Passion cycles as a coherent unit.

The final three case studies, 4-6, each address an important manuscript from the corpus. These books (the Missal of Eberhard von Greiffenklau in Baltimore, the Lochorst Bible in Cambridge and the Egmond Breviary in New York, respectively) are the subjects of extremely detailed stylistic and codicological examinations in order to determine how they were created, in how many stages, and how their painters collaborated with one another.

By meticulously examining all facets of the Zweder Masters’ work we are able to define more fully and incisively the corpus of works assignable to them, the illuminators who collaborated in their production, their organisational structure, and their working practices and procedures. It has been possible to add and remove some manuscripts from the corpus of works attributable to the Zweder Masters, to securely distinguish some of the painters from one another on the basis of their use of primary and secondary decoration, and to cast new light on their working methods, particularly in relation to their extensive use of models. This study of an important group of illuminators thereby contributes in numerous ways to our understanding of book production in the Northern Netherlands during the first half of the fifteenth century.