tijdschrift voor mensenrechten - 2005 nr4/4 · aan een nieuw artikel 23bis moet gedacht worden met...

20
PB- PP B- BELGIE(N) - BELGIQUE 00000 NMENSENRECHTENMENSEN ECHTENMENSENRECHTEN TENMENSENRECHTENMENS ECHTENMENSENRECHTEN NMENSENRECHTENMENSEN ECHTENMENSENRECHTEN MENSENRECHTENMENSEN HTENRECHTENMENSENREC NMENSENRECHTENMENSEN ECHTENMENSENRECHTEN CHTENMENSENRECHTENME ECHTENMENSENRECHTEN CHTNMENSENRECHTENME ENMENSENRECHTENMENSE CHTENMENSENRECHTENR CHTENMENSENRECHTENME CHTENMENSENRECHTENR ECHTENMENSENRECHTEN RECHTENMENSENRECHTE ENMENSENRECHTENRECH T v M R Inhoud Tijdschrift voor Mensenrechten Afgiftekantoor: 9000 Gent Nieuwevaart Bg TvMR PA3A9108 Afzendadres: Liga voor Mensenrechten Gebroeders De Smetstraat 75 9000 Gent V.U.: Kati Verstrepen Gebroeders De Smetstraat 75 9000 Gent zeventiende jaargang • april-mei-juni 2019 • nr. 2 driemaandelijkse uitgave TvMR is een initiatief van de Liga voor Mensenrechten v.z.w. Update 2 Liga organiseert Groot Veiligheidsdebat in aanloop naar federale verkiezingen Voorzichtig optimisme bij de Liga over de oprichting van het mensenrechteninstituut Liga voert eerste mensenrechtenbarometer uit Editoriaal 3 Getemperd applaus voor de nieuwe wet over een nationaal mensenrechteninstituut Marike Lefevre & Paul Pataer Artikel 4 Sociale en economische grondrechten in de Belgische Grondwet Art. 23 G.W.: goedgekeurd 25 jaar geleden Maxime Stroobant Eén jaar GDPR: kroniek van niet-ingeloste verwachtingen? Willem Debeuckelaere VTM mag ‘Cold Case’ toch uitzenden van de rechter Het resultaat is juist, nu nog de redenering… Elke Cloots & Thomas Van Diest Wat denken politieke kopstukken over veiligheid? Fien De Smet Interview 18 We moeten elkaar in de ogen kunnen kijken’ TvMR sprak met Pierre Kompany, burgemeester van Ganshoren Michaël Merrigan

Upload: others

Post on 28-Oct-2019

3 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Page 1: Tijdschrift voor Mensenrechten - 2005 nr4/4 · aan een nieuw artikel 23bis moet gedacht worden met het oog op de invoeging van eventuele nieuwe grondrechten. In verband met deze vraag

PB- PP B-BELGIE(N) - BELGIQUE

00000

NMENSENRECHTENMENSENRECHTENMENSENRECHTENTENMENSENRECHTENMENSRECHTENMENSENRECHTENENMENSENRECHTENMENSENRECHTENMENSENRECHTENMENSENRECHTENMENSEN

HTENRECHTENMENSENRECNMENSENRECHTENMENSENRECHTENMENSENRECHTENCHTENMENSENRECHTENMERECHTENMENSENRECHTENECHTNMENSENRECHTENMETENMENSENRECHTENMENSEECHTENMENSENRECHTENRCHTENMENSENRECHTENMEECHTENMENSENRECHTENRRECHTENMENSENRECHTENNRECHTENMENSENRECHTEENMENSENRECHTENRECH

TvMRIn

houd

Tijdschrift voor Mensenrechten

Afgiftekantoor: 9000 Gent Nieuwevaart Bg TvMR PA3A9108 Afzendadres: Liga voor Mensenrechten Gebroeders De Smetstraat 75 9000 Gent V.U.: Kati Verstrepen Gebroeders De Smetstraat 75 9000 Gent

zeventiende jaargang • april-mei-juni 2019 • nr. 2driemaandelijkse uitgaveTvMR is een initiatief van de Liga voor Mensenrechten v.z.w.

Update 2

• Liga organiseert Groot Veiligheidsdebat in aanloop naar federale verkiezingen

• Voorzichtig optimisme bij de Liga over de oprichting van het mensenrechteninstituut

• Liga voert eerste mensenrechtenbarometer uit

Editoriaal 3

• Getemperd applaus voor de nieuwe wet over een nationaal mensenrechteninstituut

Marike Lefevre & Paul Pataer

Artikel 4

• Sociale en economische grondrechten in de Belgische Grondwet Art. 23 G.W.: goedgekeurd 25 jaar geleden

Maxime Stroobant

• Eén jaar GDPR: kroniek van niet-ingeloste verwachtingen?

Willem Debeuckelaere

• VTM mag ‘Cold Case’ toch uitzenden van de rechter Het resultaat is juist, nu nog de redenering…

Elke Cloots & Thomas Van Diest

• Wat denken politieke kopstukken over veiligheid?

Fien De Smet

Interview 18

• ‘We moeten elkaar in de ogen kunnen kijken’ TvMR sprak met Pierre Kompany, burgemeester van Ganshoren

Michaël Merrigan

Page 2: Tijdschrift voor Mensenrechten - 2005 nr4/4 · aan een nieuw artikel 23bis moet gedacht worden met het oog op de invoeging van eventuele nieuwe grondrechten. In verband met deze vraag

2 TvMR nr. 2 april-mei-juni 2019

UpdateColofonTvMRTijdschrift voor MensenrechtenDriemaandelijkse uitgaveVerschijnt vier keer per jaarAanbevolen citeerwijze: TvMR

ISSN 1379-0250

RedactieHoofdredacteur: Laurens LavrysenEindredactie: Fabian Van SamangRedactie: Charlotte Campo, Deborah Casalin, Charline Daelman, Caroline De Geest, Paul De Hert, Dominique De Meyst, Willem Debeuckelaere, Hadjira Hussain Khan, Véronique Joosten, Eline Kindt, Marike Lefevre, Mathieu Leloup, Michaël Merrigan, Paul Pataer, Louise Reyntjes, Stijn Smet, Thea Staes, Maxime Stroobant, Jozefien Van Caeneghem, Catherine Van De Heyning, Arne Vandenbogaerde.

Tijdschrift voor Mensenrechten is een initia-tief van de Liga voor Mensenrechten vzw.

Abonnement op TvMR? Bel 09 223 07 38

RedactiesecretariaatLiga voor Mensenrechten vzwGebroeders De Smetstraat 75, 9000 Genttel: 09 223 07 38 e-mail: [email protected]: https://mensenrechten.be

Redactionele samenwerking en disclaimerHet Tijdschrift voor Mensenrechten is een initiatief van de Liga voor Mensenrechten vzw.De redactie heeft een volstrekt autonoom statuut. Het TvMR strekt tot het aanmoedigen van het onderzoek naar actuele mensenrechtenthema’s en het verspreiden van de kennis hierover.Voor publicatie aangeboden teksten, arresten en vonnissen en te bespreken boeken mogen rechtstreeks naar het redactiesecretariaat worden gestuurd. De redactie behoudt zich alle rechten voor de publicatie van ingezonden artikels, werken, advertenties, e.d. te weigeren.Aan de totstandkoming van deze publicatie is de uiterste zorg besteed. Voor informatie die nochtans onvolledig of onjuist is opgenomen, aanvaarden de redactie en de uitgever geen verantwoordelijkheid. Elke auteur is verantwoordelijk voor zijn/haar eigen redactionele bijdragen.

Jaarabonnementen tijdschriften Abonnement op Tijdschrift voor Mensenrechten: €35 Abonnement op Fatik, tijdschrift voor Strafbeleid en Gevangeniswezen: €40Abonnement op beide tijdschriften: €70Steunabonnement op beide tijdschriften: €96

rek.nr. BE34 0011 2701 3290

Meer informatie bij Liga voor Mensenrechten.

TvMR onlineJe kan TvMR online raadplegen. Het meest recente nummer is beschikbaar voor abonnees.

© Niets uit deze publicatie mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie,elektronische gegevensdragers of welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande, uitdrukkelijke en schriftelijke toestemming van de uitgever.

Liga’s trekken naar Grondwettelijk Hof tegen de vingerafdrukOp 12 juni trok de Liga samen met haar Franstalige zusterorganisatie la Ligue des Droits Humains naar het Grondwettelijk Hof tegen de wet die de vingerafdruk op onze identiteitskaarten verplicht maakt. De maatregel is namelijk onnodig en gevaarlijk. Onnodig omdat ze identiteitsfraude niet zal helpen verhinderen of verspreiden. Gevaarlijk omdat de chips waarop onze vingerafdrukken zullen bewaard worden slecht beveiligd zijn en dus makkelijk gekraakt kunnen worden. Reden tot bezorgdheid en protest dus.

Ook u kan uw bezorgdheid over deze maatregel duidelijk maken door onze poll in te vullen, een mailtje te sturen naar onze beleidsmakers, of zelfs mee te doen in onze procedure tegen de vingerafdruk.

Meer info op de website van de Liga, https://mensenrechten.be.

Voorzichtig optimisme bij de Liga over de oprichting van het mensenrechteninstituutTijdens de laatste plenaire zitting van deze legislatuur werd op de valreep de wet gestemd die de oprichting van een nationaal mensenrechteninstituut mogelijk maakt. Het is een lang proces geweest en het werk is nog niet af.

Vele knopen moeten nog doorgehakt worden: hoe zal er geïnterfederaliseerd worden, hoe worden bevoegdheden afgebakend, hoe zal worden samengewerkt met de andere sectorale organen enzovoort. Omdat mensenrechten teamwerk is, formuleerde de Liga dan ook een aantal aanbevelingen om van het instituut een sterk mensenrechteninstituut te maken en geen lege doos.

Liga voert eerste mensenrechtenbarometer uitDe Liga liet voor de eerste keer een mensenrechtenbarometer uitvoeren. 91 procent van de mensen geeft aan mensenrechten belangrijk te vinden, twee op drie Vlamingen vinden dat de mensenrechten in ons land worden geschonden, maar slechts een op vijf kent de eigen rechten. Het recht op vrije meningsuiting kwam als belangrijkste recht uit de bevraging.

Met de barometer wil de Liga meer aandacht bij de politiek losweken. Mensenrechten moeten namelijk een belangrijke plaats krijgen in de regeerakkoorden die de volgende maanden zullen worden geschreven.

Page 3: Tijdschrift voor Mensenrechten - 2005 nr4/4 · aan een nieuw artikel 23bis moet gedacht worden met het oog op de invoeging van eventuele nieuwe grondrechten. In verband met deze vraag

april-mei-juni 2019 TvMR nr. 2 3

Editoriaal

Getemperd applaus voor de nieuwe wet over een nationaal mensenrechteninstituutNa jaren van internationale politieke druk en een aanhoudend pleidooi van mensenrechtenorganisaties, zag het dan toch het levenslicht: op 25 april 2019 heeft ons federaal parlement een wetsvoorstel goedgekeurd voor de oprichting van een nationaal mensenrechteninstituut (NMRI). De aanzet daartoe werd gegeven op een VN-conferentie in 1993, dat is 26 jaar geleden. Het heeft in ons land dus wat voeten in de aarde gehad. We zijn daarmee het 24-ste EU-land dat zo’n instituut boven de doopvont heeft gehouden. Chapeau voor het uitbollende parlement, maar onze tevredenheid is gematigd.

Ter herinnering: een volwaardig NMRI is een onafhankelijk orgaan dat bevoegd is voor de bescherming en bevordering van alle mensenrechten in een bepaald land in zijn geheel. Ons land telt reeds een aantal ‘instituten’ die specifieke mensenrechten behartigen, zoals UNIA, MYRIA, de Gegevensbeschermingsautoriteit, de Nationale Commissie voor de Rechten van het Kind en het Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen. Een NMRI kan de leemten opvullen ter bescherming van mensenrechten waarvoor nog geen bijzonder orgaan is opgericht. We denken aan de vrijheid van vereniging en vergadering en de sociaaleconomische rechten die opgesomd zijn in artikel 23 van onze Grondwet. Daarvoor is dat NMRI alvast welkom.

Onze tevredenheid is in de eerste plaats gematigd omdat het Belgisch NMRI niet lijkt te beantwoorden aan de minimale vereiste van een zo ruim mogelijk inhoudelijk mandaat inzake mensenrechten. Het NMRI zou een helikopterperspectief moeten hebben waarmee het de mensenrechten met de nodige autoriteit in hun totaliteit in de gaten kan houden en in bescherming nemen. Dat opzet werd niet echt gerealiseerd. Daarover moet duidelijkheid worden verschaft bij de reële start en bemanning van het instituut.

Hierbij moet eveneens opgemerkt worden dat de nieuwe wet spreekt over een zuiver federaal instituut. Wat ressorteert onder de gewesten en gemeenschappen die ons land rijk is, ontsnapt strikt genomen aan de bevoegdheid van het nochtans ‘nationale’ mensenrechteninstituut. Bij mensenrechtenschendingen op het domein van onder meer cultuur, onderwijs en ruimtelijke ordening kan het maar vermanend optreden met heel wat toegelaten verbeelding en creativiteit. Dat wordt dus heel moeilijk. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel wordt het perspectief van een ‘interfederaal’ (lees: algemeen overkoepelend Belgisch …) orgaan wel meegegeven als opdracht voor de parlementen en regeringen die dit jaar van start gaan.

Ten slotte valt te betreuren dat het nieuwbakken NMRI niet bevoegd is om klachten van burgers inzake schendingen van mensenrechten te registreren en te beoordelen, laat staan te sanctioneren, naar het voorbeeld van UNIA bij schendingen van het gelijkheidsbeginsel. Die bevoegdheid is nochtans uitdrukkelijk opgenomen in de zogenoemde ‘principes van Parijs’, die de basis vormen voor de mensenrechteninstituten.

Hoe getemperd ook, onze vreugde is reëel. Straks (binnenkort ?) heeft de Belgische overheid een respectabele gesprekspartner bij het voeren van een beleid dat uitgaat van diepgaand respect voor onze fundamentele rechten. Dat instituut zal kunnen waken over de opvolging van de arresten van het EHRM en van de besluiten van de Raad van Europa. Dat wordt dus een interessante ‘compagnon de route’ voor de Liga voor Mensenrechten. Laten we dus ons plezier niet vergallen door deze kritische noot en de wet met (getemperd) applaus verwelkomen. België heeft wel degelijk de vlucht vooruit genomen voor wat betreft de oprichting van een volwaardig mensenrechteninstituut, en met wat kunst- en vliegwerk komen we er wel!

Marike Lefevre & Paul Pataer*

* Marike Lefevre en Paul Pataer zijn lid van de redactie van Tijdschrift voor Mensenrechten.

Page 4: Tijdschrift voor Mensenrechten - 2005 nr4/4 · aan een nieuw artikel 23bis moet gedacht worden met het oog op de invoeging van eventuele nieuwe grondrechten. In verband met deze vraag

4 TvMR nr. 2 april-mei-juni 2019

Artikel

Sociale en economische grondrechten in de Belgische Grondwet.Art. 23 G.W.: goedgekeurd 25 jaar geleden

Maxime Stroobant*

Begin 19941 keurde het Belgische parlement het voorstel goed waarbij een art. 24bis in titel II van de Grondwet werd ingevoegd.2 Dit arikel bevat een belangrijke reeks sociale en economische grondrechten. In de gecoördineerde tekst van de Belgische Grondwet van 17 februari 1994 krijgt art. 24bis een nieuw nummer. Voortaan wordt het art. 23 G.W. Gezien in een historisch perspectief is art. 23 G.W. een vrij jong artikel. Vandaag bestaat het 25 jaar. Hoewel in de negentiende eeuw het arbeidsrecht en het sociaal zekerheidsrecht reeds tot ontplooiing kwamen en deze beweging in de twintigste eeuw door de druk van twee wereldoorlogen in een stroomversnelling terecht kwam, moest men wachten tot het laatste decennium van de twintigste eeuw vooraleer er specifieke sociale grondrechten in onze Grondwet werden opgenomen.3 In ons land werden vooral na de Tweede Wereldoorlog parlementaire initiatieven in die zin genomen.

Dit gebeurde meer bepaald op het einde van de tachtiger jaren, naar aanleiding van de veertigste verjaardag van de UVRM. Verscheidene voorstellen werden in het parlement ingediend. Eén van die voorstellen, het voorstel van 19 december 19884, zal tot basis dienen van de discussie over het nieuwe art. 24bis G.W. Dit grondwetsvoorstel was het resultaat van een parlementair initiatief. Het was geen regeringsinitiatief, hoewel de regering een welwillende steun gaf.5 Het parlementair voorstel werd finaal goedgekeurd door de CVP, de PSC, de PS, de SP, de VU, Agalev, Ecolo en het FDF. De PVV en de PRL stemden tegen of onthielden zich. De Lijst Rossem en het Vlaams Blok stemden tegen.

De parlementaire discussie nam zowat vijf jaren in beslag en verliep soms moeizaam. Heel wat knelpunten moesten overwonnnen worden en die waren niet steeds van juridische aard. In deze bijdrage, geschreven naar aanleiding van het 25-jarig bestaan van art. 23 G.W., willen we enkele van deze knelpunten aanhalen en stellen wij ons de vraag of art. 23 G.W. een positieve bijdrage heeft geleverd tot het beschermen en het verbeteren van het welzijn van de bevolking, meer bepaald van de werkende bevolking. Dit brengt ons bij de vraag of een eventuele herziening van de Grondwet, vandaag een actueel thema, ook moet gelden voor art. 23 G.W.of niet, ofwel of er veeleer aan een nieuw artikel 23bis moet gedacht worden met het oog op de invoeging van eventuele nieuwe grondrechten. In verband met deze vraag is het belangrijk te weten hoe de gerechtelijke wereld heeft gereageerd op de knelpunten die met betrekking tot art. 23 G.W. werden opgeworpen.

De vraag naar de politieke opportuniteit om art. 23 G.W. te herzien mag evenmin genegeerd worden. Concreet gaat het er om te weten of er vandaag een Constituante kan samengesteld worden die zich wil inzetten voor de belangenbehartiging van de ganse bevolking en meer bepaald ook voor de groep van de bezoldigde werkende of werkzoekende bevolking.

Het voorstel van verklaring tot herziening van de Grondwet, goedgekeurd door de senaat op 26 april 2019, stelt voor het art. 23 G.W.voor herziening vatbaar te verklaren met het oog op het invoeren van een lid betreffende het recht van de burger op een universele dienstverlening inzake post, communicatie en mobiliteit. Dit doet ook de federale regering. De kamer neemt het art 23 G.W. in zijn geheel op in de lijst.

* Maxime Stroobant is professor emeritus en gewezen senator.1 31 januari 1994, wijziging van de Grondwet (B.S. 12 februari 1994).2 Voor de redactie van deze bijdrage werden twee vroeger gepubliceerde studies gebruikt als bronnenmateriaal namelijk: M. Stroobant, De sociale

grondrechten naar Belgisch recht. Een analyse van de parlementaire werkzaamheden bij art. 23 G.W., 57-94, in M. Stroobant (ed.), Sociale grondrechten, Apeldoorn, Maklu Uitg, 1995, 127 p.; M. Stroobant, Sociale en economische grondrechten in de Belgische Grondwet. Wordingsgeschiedenis van art. 23G.W.:het akkoord van “ Le Ry d’Ave Rochefort”, 19-57, in W. Rauws en M. Stroobant, Sociale en economische grondrechten. Art. 23G.W.: een stand van zaken na twee decennia, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2010, 212 p.

3 G. Maes, De afdwingbaarheid van sociale grondrechten, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2003, 394p.4 Voorstel Stroobant, Parl.St.Senaat 1988-89, 100-10/2° medeondertekend door W. Seeuws, M. Schoeters, P. Pataer, G. Moens en I. Egelmeers.5 Regeringen Martens VIII en IX en de regeringen Dehaene I en II.

Page 5: Tijdschrift voor Mensenrechten - 2005 nr4/4 · aan een nieuw artikel 23bis moet gedacht worden met het oog op de invoeging van eventuele nieuwe grondrechten. In verband met deze vraag

april-mei-juni 2019 TvMR nr. 2 5

ArtikelVerantwoording en knelpuntenToelichting

Met de aanvaarding in 1994 van constitutionele sociale en economische rechten wensten de initiatiefnemers van het voorstel tot invoeging van sociale en economische grondrechten in de Grondwet, vooral de sedert de Tweede Wereldoorlog verworven sociale bescherming te consolideren en bakens te plaatsen voor de toekomstige evolutie ervan in de zin van het verwezenlijken van grotere welvaart, welzijn en ontvoogding van de bevolking met het oog vooral op de werkende bevolking.

In de loop van de parlementaire werkzaamheden werden de promotoren van het voorstel met een toenemend aantal problemen geconfronteerd. Deze worden hier bondig besproken. Door de taakverdeling tussen de kamer en de senaat werd het voorbereidende werk in verband met art. 24bis vooral verricht in de senaat, die daartoe een werkgroep oprichtte. We halen hier de belangrijkste knelpunten aan.

Het begrip sociale en economische grondrechten

Het concept ‘sociale grondrechten’ is zo ruim dat er materies onder konden vallen die door de initiatiefnemers niet werden beoogd. De grondwetgever dacht daarom in de eerste plaats aan het toekennen van grondrechten in verband met de tewerkstelling, in verband met het sociaal recht dus. Deze opvatting werd echter vlug verlaten en de benadering werd verruimd naar rechten die voor iedere burger een sociale bescherming moesten waarborgen. Dit had een grote diversiteit van te behandelen materies tot gevolg. De werkgroep besloot daarom niet meer op zoek te gaan naar een algemeen geldende definitie. Ze zou pragmatisch haar werkterrein afbakenen. Voor ieder recht opgenomen in art. 23 G.W. zou uit de formulering moeten blijken of het tot de sociale sfeer behoorde en welk het toepassingsgebied ervan zou zijn.

Sociale grondrechten in een Aanhef of positiefrechtelijke bepalingen

De werkgroep stelde zich de vraag of sociale grondrechten nu best in een Aanhef tot de Grondwet zouden worden opgenomen ofwel of ze als positiefrechtelijke bepalingen in het corpus van de Grondwet zouden worden ingeschreven. Een meerderheid van de werkgroep was er voorstander van om de sociale grondrechten een positiefrechtelijk karakter te geven. Dit uitgangspunt werd daarna niet meer in twijfel getrokken. De grondwetgever wenste de sociale grondrechten niet als een politieke

beleidsverklaring of als een programmaverklaring te beschouwen.

Het toepassingsgebied

Met uitzondering van de discussie omtrent de nationaliteitsvereiste en de legale of illegale aanwezigheid op het grondgebied gaf het bepalen van het toepassingsgebied van de sociale grondrechten, zowel het materiële als het personele, weinig aanleiding tot problemen. De sociale grondrechten moesten niet beperkt blijven tot de groep van de werknemers. Alle burgers moesten op sommige rechten aanspraak kunnen maken. De werkgroep kwam vrij vlug tot het besluit dat, naargelang hun aard, bepaalde rechten van toepassing zouden zijn op de bezoldigde arbeidsrelatie (tewerkstelling) of op een gelijkgestelde relatie (werkzoekende) en dat andere rechten sowieso voor iedere burger zouden gelden. De formulering van het recht zou hierover duidelijkheid moeten scheppen. Wel kwam het probleem van de nationaliteitsvereiste ter sprake. Titel II van de Grondwet, waarin de grondrechten werden ondergebracht, heeft immers als titel ‘De Belgen en hun rechten.’ Art. 23 G.W. is in dit hoofdstuk opgenomen. Twee belangrijke verduidelijkingen werden in de werkgroep gegeven. Ten eerste: de totstandkoming van de Europese Gemeenschap houdt in dat de nationaliteitsvereiste (Belgische nationaliteit) voor de toekenning van de grondrechten niet gehandhaafd kan blijven.

Ten tweede: wie legaal in het land verblijft is titularis van sociale grondrechten. Belangrijk is dat de werkgroep concludeert dat aan de bevoegde wetgever of aan de rechtspraak en de rechtsleer overgelaten wordt inhoud te geven aan het begrip ‘ieder’. De vraag zal recht per recht bekeken worden. Met deze uitspraak van de grondwetgever kan de gewone wetgever in de uitvoeringsmaatregelen bij de sociale grondrechten een onderscheid maken tussen de EU-burgers en de niet-EU-burgers en bepalen op welke rechten zij aanspraak kunnen maken. De situatie kan voor beide groepen verschillend zijn met dien verstande dat ook de EU reglementering en de internationale verdragen hierbij toegepast moeten worden. De situatie van mensen zonder wettig verblijf in België is niet zo positief. De grondwetgever is van oordeel dat wie legaal in het land verblijft titularis van sociale grondrechten kan zijn. Zij kunnen die rechten in het raam van art. 23 G.W. opeisen. Mensen zonder wettig verblijf kunnen dit niet. In het raam van het recht een menswaardig leven te leiden lijkt de toekenning van een minimale sokkel van sociale rechten niet strijdig met de geest van art. 23 G.W., ook voor wie niet legaal op het grondgebied verblijft.Het bepalen van het materiële toepassingsgebied zorgde voor minder problematische discussies. De grondwetgever

Page 6: Tijdschrift voor Mensenrechten - 2005 nr4/4 · aan een nieuw artikel 23bis moet gedacht worden met het oog op de invoeging van eventuele nieuwe grondrechten. In verband met deze vraag

6 TvMR nr. 2 april-mei-juni 2019

Artikelging uit van de pragmatische positie dat hij zelf zou bepalen welke rechten konden voorzien worden in art. 24bis zonder gebonden te zijn door enig limitatieve interpretatie.

Een exhaustieve of exemplatieve opsomming

De werkgroep was verdeeld over dit probleem. De regering was van oordeel dat in deze snel evoluerende wereld de opsomming van de grondrechten best een exemplatief karakter zou hebben. De grondwetgever heeft de suggestie van de regering gevolgd.

De constitutieve autonomie

Door de staatshervorming werden heel wat bevoegdheden overgedragen aan de gewesten en de gemeenschappen. Was de grondwetgever op het federale niveau dan nog wel bevoegd om zich uit te spreken over de invoering van sociale grondrechten in een nationale Grondwet? De grondwetgever was van oordeel dat hij moest beschouwd worden als een supra-federaal niveau, boven het federale niveau en boven het niveau van de gemeenschappen en de gewesten: een overkoepelend en globaliserend niveau. Dit standpunt verwijst naar het concept van de sociaal-economische unie. De Unie moet instaan voor de cohesie van het land na de staatshervorming: alle sociale grondrechten konden worden opgenomen in dergelijke Grondwet.

De negatieve of positieve formulering

In haar voorstel tot grondwetswijziging formuleert de kamer de sociale grondrechten op een negatieve wijze. De formulering luidt: “Niemand kan het recht op gezinsleven, arbeid, sociale zekerheid … worden ontzegd dan …”. De senaat daarentegen verkoos een positieve formulering : “Die rechten omvatten inzonderheid: 1° het recht op arbeid …. in het raam…”. Bij een positieve formulering wordt het recht effectief toegekend. Finaal verkoos de grondwetgever de positieve formulering.

Een algemene of een meer concrete formulering van de grondrechten

De P.S. had een voorstel ingediend met als enig artikel: “Ieder heeft het recht om een menswaardig leven te leiden met eerbiediging van zijn economische en sociale grondrechten.” Andere fracties hadden daarentegen voorstellen ingediend met een meer concrete opsomming van bedoelde rechten. Die laatste voorstelling kreeg de voorkeur van de senaat en uiteindelijk van de grondwetgever zelf.

De indirecte werking van art. 23 G.W.

Het self-executing karakter of de directe werking van art. 24bis G.W. was een cruciaal probleem voor de grondwetgever. Zowel de senaat en de kamer als de regering wensten een duidelijk antwoord op dat vlak. De werkgroep van de senaat was er zich van bewust dat het bestaan van art. 24bis G.W. afhing van het antwoord dat gegeven zou worden. Het art. 24bis G.W. kon geen directe gevolgen hebben. De vraag werd het centrale thema van heel de parlementaire discussie. De grondwetgever volgde deze stelling. De onrechtstreekse werking van art. 24bis G.W. moest blijken ook uit de tekst zelf van art. 24bis. Een tweede alinea werd aan het initiële voorstel toegevoegd en luidde als volgt: “Daartoe waarborgen de wet, het decreet, of …”. Aan de respectieve bevoegde wetgever(s) wordt de taak van de uitvoering van art. 24bis G.W. toevertrouwd.

Het standstill-beginsel

De discussie over de directe werking van art. 24bis G.W. leidde tot de vraag van de toepasselijkheid van de standstill-theorie. De standstill-verplichting houdt in dat de rechten toegekend in een wetsbepaling als doelstelling van de overheid worden erkend. De standstill-verplichting verhindert dat de wet- of decreetgever ingaat tegen die doelstelling. Zij betekent derhalve dat men geen stap kan terugzetten ten overstaan van de huidige wetgeving. Dit beginsel zorgde voor heel wat hoofdbrekens in het Grondwettelijk Hof.

De verticale werking

Dat art. 24bis G.W. de diverse overheden op hun respectieve bevoegdheidsniveau’s zou verbinden, werd aanvaard door de grondwetgever toen die zich bevoegd verklaarde om sociaal-economische grondrechten in de Grondwet in te schrijven. De aanvaarding van het bestaan van een sociaal-economische unie in het land gaf de grondwetgever vaste grond onder de voeten.

De horizontale werking

Hier gaat het om de vraag welke gevolgen sociale grondrechten kunnen hebben voor de medeburgers van de titularis van het recht. In hun initiële grondwetsvoorstel verklaarden de initiatiefnemers dat zowel de medeburgers als de overheid instaan voor de verwezenlijking van de sociale grondrechten. De werkgroep van de senaat ging oorspronkelijk niet in op dit standpunt. Zij wijzigde echter haar standpunt naar aanleiding van een amendement ingediend door senator Alex Arts (CVP). Hij stelde voor het art. 24bis G.W. aan te vullen met de zinsnede: “Rekening houdend met de overeenkomstige plichten.” Hiermede wordt niet alleen verwezen naar de eventuele

Page 7: Tijdschrift voor Mensenrechten - 2005 nr4/4 · aan een nieuw artikel 23bis moet gedacht worden met het oog op de invoeging van eventuele nieuwe grondrechten. In verband met deze vraag

april-mei-juni 2019 TvMR nr. 2 7

Artikelverplichtingen van de titularis van het recht in het raam van de toekenning ervan. Eveneens wordt verwezen naar de verplichtingen die rusten op de medeburgers. Het amendement-Arts stuitte op ernstige weerstand in de werkgroep. Senator Paul Pataer vreesde dat het beschouwd zou worden als de erkenning van een “verplichting tot arbeid” naast een “recht op arbeid” - wat niet het geval was. Het amendement-Arts werd onder dit voorbehoud aanvaard.

De materiële sociale grondrechtenInleiding

Er was weinig discussie over welke rechten er al dan niet in art. 24bis G.W. moesten worden opgenomen. De idee dat het uitsluitend moest gaan om de grondrechten van werkenden, zoals in het Europees Gemeenschapshandvest van 1989, werd vrij vlug verlaten. Ook de sociale rechten van de burgers, gezien los van de tewerkstelling, moesten aan bod komen. Het zou echter vooral gaan om sociale rechten en minder om economische rechten. Deze laatste zouden dan in hoofdzaak slaan op werknemersparticipatie in de onderneming en op deze discussie was het parlement nog niet voorbereid. Zo werd de vraag om de vrijheid van ondernemen en de beperking van de fiscale lasten in art. 24bis op te nemen niet weerhouden. Dit betekent uiteraard niet dat sommige rechten opgenomen in art. 24bis alleen betrekking hebben op sociale materies. Er zal moeten nagegaan worden, recht per recht, welke er op economisch vlak de draagwijdte van kan zijn. In dit verband denkt men dan aan het recht van de werknemers op informatie, op overleg en op collectief onderhandelen binnen het economisch bestel.

Overzicht van de toegekende grondrechten

Het Europees Sociaal Handvest van de Raad van Europa evenals de ingediende parlementaire ontwerpen, waren voor de Belgische grondwetgever een belangrijke inspiratiebron. De grondwetgever kent echter in de eerste plaats een algemeen overkoepelend recht toe, namelijk het recht voor ieder om een menswaardig leven te leiden. Een aantal groepen van rechten moeten de verwezenlijking van het overkoepelend recht mogelijk maken. Een eerste groep rechten is gericht op de arbeidsverhoudingen: een voorwaardelijk recht op arbeid, de vrije keuze van beroepsarbeid, het recht op billijke arbeidsvoorwaarden, het recht op een billijke beloning, het recht op informatie, het recht op overleg, het recht op collectief onderhandelen. Een tweede groep rechten geldt voor iedere individuele burger. Deze rechten zijn het recht op sociale zekerheid, het recht op

bescherming van de gezondheid, het recht op sociale, geneeskundige en juridische bijstand, het recht op een behoorlijke huisvesting, het recht op de bescherming van een gezond leefmilieu en het recht op culturele en maatschappelijke ontplooiing. In de voorbereidende werkzaamheden geeft de grondwetgever bij elk van deze grondrechten een verklarend commentaar dat een beter begrip moet mogelijk maken. Dit doen ook de rechtsleer en de rechtsspraak, die aan de hand van bijkomende theorieën vorm geven aan de uitvoering van de grondrechten, zoals de theorieën van de verticale en de horizontale werking en van het standstill-beginsel.

In de opgesomde grondrechten komen sommige rechten die men er zou verwacht hebben niet voor. Het stakingsrecht wordt niet vermeld omdat de vakbeweging verkoos deze materie aan het sociaal overleg over te laten. In dit verband is het standpunt van de grondwetgever belangrijk dat het recht op arbeid geen beperking inhoudt van het stakingsrecht. Ten slotte moet het problematische standpunt worden vermeld dat de opsomming van de grondrechten in art 23 G.W. exemplatief is.

BesluitUit hetgeen vooraf gaat kan besloten worden dat art. 23 G.W. tegemoet komt aan de verwachtingen van de grondwetgever, hoe divers deze verwachtingen ook geweest mogen zijn. De uit de knelpunten afgeleide juridische principes en gedragsregels ondersteunen op een positieve wijze de toepassing van art. 23 G.W., hoewel de toepassing ervan niet steeds vanzelfsprekend is. Het is echter ook zo dat het art. 23 G.W. bij de uitvoering zal moeten worden verfijnd en verder uitgebouwd. Dit is trouwens sinds 1994 de inzet geweest van de rechtspraak, de rechtsleer en de acties van het politieke middenveld, hoewel we deze uitspraak soms wel moeten temperen. Het enthousiasme om de sociale vooruitgang en de ontvoogding van de ganse bevolking te verwezenlijken was de laatste decennia meestal slechts matig aanwezig in de gezaghebbende middens. Ook de invoeging van democratische economische rechten in de Grondwet behoort vandaag, veel minder dan na WO II, tot de mogelijkheid.

Sommige van de rechtsregels die bij een knelpuntenregeling worden toegepast, dienen nog verder te worden uitgewerkt willen zij effectief zijn. We denken hierbij bijvoorbeeld aan het standstill-beginsel, de verticale en de horizontale werking van de grondrechten of meer inhoudelijk aan het recht op arbeid en de betekenis ervan voor de beperking in de tijd van werkloosheidsuitkeringen. We denken eveneens aan de relatie tussen het recht op arbeid en het stakingsrecht en aan de beperkingen van het

Page 8: Tijdschrift voor Mensenrechten - 2005 nr4/4 · aan een nieuw artikel 23bis moet gedacht worden met het oog op de invoeging van eventuele nieuwe grondrechten. In verband met deze vraag

8 TvMR nr. 2 april-mei-juni 2019

Artikelstakingsrecht, die sommigen er in willen zoeken. Een kritische analyse van de wetgeving en van de feitelijke toestand leert ons dat, indien we als maatschappij de doelstelling ‘ieder heeft het recht een menswaardig leven te leiden’ willen verwezenlijken, het art.23 G.W. een waardevolle maar onvoldoende etappe is. Het art. 23 G.W. wordt niet toegepast zoals het hoort en het is niet ambitieus genoeg. Op de vraag of het artikel nu reeds voor wijziging vatbaar is antwoorden we met overtuiging negatief, en dit om twee redenen. Enerzijds vinden we dat de rechtsleer, de rechtspraak, de rechtspraktijk en de sociale actie van het middenveld resoluter hun opdracht moeten vervullen en de toepassing van art. 23 G.W. beter moeten ondersteunen. Anderzijds stellen we vandaag vast dat een politieke context, gedragen door een perspectief van sociale vooruitgang en van ontvoogding van de ganse bevolking, niet overtuigend aanwezig is, hetgeen een ongunstig voorteken is voor een

inhoudelijk vooruitstrevende wijziging van art. 23 G.W.

Ten slotte is er nog de overweging dat, bij het bepalen van welke de sociale en economische grondrechten kunnen zijn, het belangrijk is te weten met welke actoren er rekening moet worden gehouden en welk hun onderlinge relatie is. Binnen deze context denken we aan de maatschappelijke behoeften (individuele en collectieve), aan de materiële mogelijkheden waarover een maatschappij beschikt, aan de arbeid die nodig is om de doelstellingen te realiseren en aan de financiële middelen die ingezet zullen moeten worden. Vandaag wordt totale prioriteit gegeven aan het beschikbare kapitaal als motor van het economisch en sociaal bestel. De vraag is of deze prioriteit gehandhaafd kan blijven en of er niet gewerkt moet worden aan een herschikking van de onderlinge relaties tussen deze actoren.

Belgische Grondwet 17/1/1994Art. 22

Ieder heeft recht op eerbiediging van zijn privé-leven en zijn gezinsleven, behoudens in de gevallen en onder de voorwaarden door de wet bepaald.De wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel waarborgen de bescherming van dat recht.

Art. 23

Ieder heeft het recht een menswaardig leven te leiden.

Daartoe waarborgen de wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel, rekening houdend met de overeenkomstige plichten, de economische, sociale en culturele rechten, waarvan ze de voorwaarden voor de uitoefening bepalen.

Die rechten omvatten inzonderheid :

1° het recht op arbeid en op de vrije keuze van beroepsarbeid in het raam van een algemeen werkgelegenheidsbeleid dat onder meer gericht is op het waarborgen van een zo hoog en stabiel mogelijk werkgelegenheidspeil, het recht op billijke arbeidsvoorwaarden en een billijke beloning, alsmede het recht op informatie, overleg en collectief onderhandelen;

2° het recht op sociale zekerheid, bescherming van de gezondheid en sociale, geneeskundige en juridische bijstand;

3° het recht op een behoorlijke huisvesting;

4° het recht op de bescherming van een gezond leefmilieu;

5° het recht op culturele en maatschappelijke ontplooiing;

6° het recht op gezinsbijslagen;

Page 9: Tijdschrift voor Mensenrechten - 2005 nr4/4 · aan een nieuw artikel 23bis moet gedacht worden met het oog op de invoeging van eventuele nieuwe grondrechten. In verband met deze vraag

april-mei-juni 2019 TvMR nr. 2 9

Artikel

Eén jaar GDPR: kroniek van niet-ingeloste verwachtingen?

de carrosserie van het vehikel, die gestroomlijnd werd. Voor de uitwerking en concretisering ervan was er wel heel wat werk aan de winkel: nieuwe toezichthoudende autoriteiten met een pak nieuwe bevoegdheden en taken, een nieuw comité op het Europees niveau, het dataregister, de functionaris voor gegevensbescherming, privacy by design en by default, het unieke loket, enzovoort.

Nood aan een geïntegreerde aanpak van het toezicht en de rechtshandhaving en de nieuwe uitdagingen van technologische aardDat er een vernieuwing nodig was van het bestaande toezichtmechanisme, en dan vooral van de rechtshandhaving, was algemeen aanvaard. De oude Europese gegevensbeschermingsrichtlijn was geschreven voor mainframes en was geschoeid op een nationale aanpak en nationale spelers. Ondertussen is er het netwerk met fundamentele veranderingen in het kielzog zoals cloud computing, big data, artificiële intelligentie, enzovoort. En daarmee is ook de nationale aanpak opengebroken. Die heeft plaats gemaakt voor een globalisatie van de informatiewereld en meteen ook van de gegevens, persoonsgegevens in het bijzonder. De snelle evolutie van de informatiewetenschap, en de economische modellen die er zich van bedienen, zoals bijvoorbeeld de sociale netwerken en/of de toezichts- en onderzoeksmogelijkheden, vragen een geïntegreerde aanpak. Die had de GDPR moeten aanreiken. Het probleem is dat de hervorming géén antwoord geeft aan die uitdagingen en is blijven steken in de opsmuk van het toezicht en de handhaving. Met een paar nieuwe, of toch meer uitdrukkelijk verwoorde, principes. Enkele daarvan zijn interessant én zelfs een verbetering voor de bescherming van persoonsgegevens. Maar die enkele kruimels zijn niet in staat om nu, een jaar na de Big Bang, een positief bilan voor te leggen. Wel integendeel.

Eén jaar na de Big Bang van 25 mei 2018 heeft de GDPR één grote verdienste: het hervormingsproces - en de toen gecreëerde hype – heeft de verwerking en bescherming van persoonsgegevens in de schijnwerpers gezet. En dat met zoveel toeters en bellen dat je wel op een andere planeet moest leven om niet te beseffen dat er nieuwe wetgeving in aantocht was. De bescherming van privacy, meer bepaald persoonsgegevens, moest nu maar eens serieus genomen worden. Met de nodige dramatiek (gigantische boetes en ingrijpende corrigerende maatregelen) werd zelfs de meest onwillige gegevensverwerker geconfronteerd met de nieuwe verplichtingen. Getuige daarvan de soms compleet overtrokken reacties van bepaalde verwerkers - iedereen herinnert zich nog wel de ontelbare e-mails die plots uitdrukkelijke toestemming eisten. Dit was meteen ook een illustratie van de verwarring en de misvattingen die opdoken. Net zoals de horde zelfverklaarde experten die hier brood in zagen. Al die aandacht heeft de gegevensbescherming prominent op de kaart gezet en dat is bijzonder belangrijk. Daardoor alleen schonken zowel publieke als private spelers er buitengewone aandacht aan en gingen ze ook effectief aan het werk om zich die nieuwe regels en verplichtingen eigen te maken.

Een Copernicaanse revolutie of een opsmuk van het bestaande?Wat velen leken te vergeten was dat het gros van deze rechten en verplichtingen al sinds jaar en dag1 van kracht zijn. Dat er dus eigenlijk niet zo bijzonder veel moest gebeuren om in regel te zijn met de GDPR, werd niet meteen verklaard of geloofd. Dat was blijkbaar niet de boodschap die graag werd gehoord, noch door de autoriteiten en initiatiefnemers, noch door de gegevensverwerkers. De principes van de gegevensbescherming zijn in elk geval grotendeels dezelfde gebleven. Het is vooral de verpakking,

Willem Debeuckelaere*

* Willem Debeuckelaere is voormalig voorzitter van de Federale Privacy Commissie en van de Liga voor Mensenrechten.1 Door de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.

Page 10: Tijdschrift voor Mensenrechten - 2005 nr4/4 · aan een nieuw artikel 23bis moet gedacht worden met het oog op de invoeging van eventuele nieuwe grondrechten. In verband met deze vraag

10 TvMR nr. 2 april-mei-juni 2019

Artikeltot onderzoek naar conformiteit met de GDPR moet worden behandeld door de autoriteit van de EU-lidstaat waar de voornaamste vestiging van het bedrijf of organisatie is gevestigd. Wetende dat op vandaag Ierland zowel voor Google, Apple, Facebook als Microsoft de voornaamste vestiging herbergt, is het duidelijk dat de facto de Ierse gegevensbeschermingsautoriteit, een kardinale rol krijgt in de Europese gegevensbeschermingspolitiek. In zoverre deze bedrijven het voorwerp zijn van onderzoeken of van klachten uiteraard. Maar dat heeft niet lang geduurd. Enkele minuten na middernacht op 25 mei 2018 werd reeds in vier landen klacht neergelegd tegen Facebook en haar geledingen, onder meer door NOYB (None Of Your Bussiness: een activistische organisatie waarin ook de Oostenrijkse Max Schrems actief is). In België werd bij de Gegevensbeschermingsautoriteit een klacht ingediend door een Belgische inwoner (met de steun van NOYB) tegen Instagram. De GDPR en het daarin voorziene samenwerkingssysteem verplichten de Belgische Gegevensbeschermingsautoriteit om deze klacht over te maken aan de Ierse collega’s. Wat ook is gebeurd. Nu, een jaar later, is deze klacht nog steeds hangende maar weet de Belgische autoriteit niet wat de stand van het onderzoek is, laat staan of er een voorstel van beslissing voorligt. Eén jaar later moeten de klager en de Belgische autoriteit vaststellen dat niets kan gedaan of meegedeeld worden. Het systeem van de ‘one-stop-shop’ legt niet alleen een zware verantwoordelijkheid bij een nationale gegevensbeschermingsautoriteit, maar ook een loodzware administratieve last in de schoenen van één autoriteit die, hoe dan ook, met beperkte middelen talloze klachten tegen deze bedrijven moet verwerken.2 Er kan enkel worden vastgesteld dat het ganse systeem van de ‘one-stop-shop’ en het bijbehorende samenwerkingssysteem niet effectief kan werken wanneer één van de 28 autoriteiten alleen wordt geconfronteerd met een massaal aantal onderzoeken en klachten. Daarbij komt nog dat het voor een nationale autoriteit geen evidentie is om met de nodige onthechting en kracht op te treden tegen bedrijven of organisaties die belangrijke werkgevers c.q. belastingbetalers zijn, al is dat laatste blijkbaar ook niet meteen het geval. Dit is een element dat niet kan worden onderschat en waar geen enkele autoriteit aan ontsnapt.

Naast deze kolossale opdracht voor de leidende autoriteit, zonder termijnen of samenwerkingsverplichtingen, legt de GDPR dan wel plots stringente processen en draconische termijnen op voor de procedure voor het EDPB (European Data Protection Board). Samengevat: de finale beslissing van de leidende autoriteit, na kennisname van het

Het cadeau voor de multinationals: de klucht van de ‘one-stop-shop’Eigenlijk is de ganse hervorming afgestemd op maat van grote bedrijven, zeg maar de multinationale spelers, de GAFA’s (Google, Apple, Facebook en Amazon) op kop. De grote vraag is of de GDPR in staat is deze multinationals, de databrokers van alle slag en soort, in toom te houden. Het is voor mij duidelijk dat diezelfde multinationale spelers een enorm praktisch cadeau hebben gekregen van de Europese wetgever: de ‘one-stop-shop’ of het unieke loket. Kort uitgelegd: bedrijven of organisaties die actief zijn in meer dan één land in de Europese Unie moeten nagaan in welk land het zijn voornaamste vestiging heeft. Dit bepaalt immers de bevoegdheid van de gegevensbeschermingsautoriteit die als leidende autoriteit de sparring partner van die internationale organisatie wordt. Het is die leidende autoriteit die de andere nationale autoriteiten als betrokken autoriteiten een beslissingsvoorstel moet voorleggen én die uiteindelijk beslist. Dit werd destijds aangekondigd als dé grote verandering die een belangrijke bijdrage zou leveren aan de bescherming van de gegevensverwerking. Het zou een einde maken aan de ongecoördineerde aanpak vanwege de verschillende nationale privacycommissies van internationale spelers. Plots was dit blijkbaar een groot probleem dat Europees moest worden aangepakt. Merkwaardig eigenlijk dat deze retoriek op bijzonder weinig kritiek onthaald werd door de gemeenschap van de gegevensbescherming, zowel van de kant van de autoriteiten als van de privacy-activisten. Daarbij mag ook niet vergeten worden dat het oorspronkelijke voorstel van de Europese Commissie niet voorzag in een correctief op deze keuze voor het nationale monopolie. Het is slechts na jaren van discussie in de Raad en het Parlement dat deze ‘one-stop-shop’ werd bijgesteld: de beslissingen van de nationale leidende autoriteit kunnen niet alleen gecounterd worden door de andere betrokken autoriteiten, maar ook overruled worden door een beslissing van alle autoriteiten, verenigd in het Comité, de European Data Protection Board (EDPB).

Maar deze belangrijke bijstelling is en blijft afhankelijk van een procedure die per definitie problematisch is. Vooreerst is er géén mechanisme die de leidende autoriteit oplegt om binnen een bepaalde tijd en/of in bepaalde samenwerkingsverbanden inlichtingen te geven of een beslissingsvoorstel voor te leggen. In de praktijk is het zo dat de klacht (van een burger, een organisatie of een autoriteit) of een verzoek

2 Ondertussen zijn er niet alleen de vier voornoemde klachten van 25 mei 2018, maar honderden klachten vanuit bijna alle Europese landen.

Page 11: Tijdschrift voor Mensenrechten - 2005 nr4/4 · aan een nieuw artikel 23bis moet gedacht worden met het oog op de invoeging van eventuele nieuwe grondrechten. In verband met deze vraag

april-mei-juni 2019 TvMR nr. 2 11

Artikelstandpunt van de andere betrokken autoriteiten, kan aangevochten worden bij het EDPB door elke betrokken autoriteit. De 28 autoriteiten hebben dan enkele weken de tijd om gezamenlijk tot een besluit te komen. Op zich is het een belangrijke verworvenheid van de GDPR om die uiteindelijke beslissingsmacht in handen te leggen van de verzamelde Europese gegevensbeschermingsautoriteiten. Maar ook hier is het belangrijk te vermelden dat de procedure weinig tijd voorziet en niet aangeeft op welke wijze de besluitvorming moet gebeuren. Gaat het om een volledig nieuwe beslissing of om het louter afwijzen of goedkeuren van de oorspronkelijke beslissing van de leidende autoriteit (of van het standpunt van een betrokken autoriteit)? Bij de discussies over het aannemen van het huishoudelijk reglement werd reeds duidelijk dat hierover in de schoot van de EDPB geen eensgezindheid bestond. Hoe dat in de praktijk tot evenwichtige en voldragen beslissingen zal leiden is nog een open vraag: op vandaag werd er immers nog géén enkele procedure voor het EDPB ingeleid, laat staan afgewerkt. Ook hier is het (bang) afwachten hoe men deze gordiaanse knoop zal ontrafelen en hoe de machinerie tot een performant geheel zal komen.

Een paard van Troje….Met dit samenwerkingssysteem heeft de geroemde hervorming een paard van Troje binnengehaald die wel eens de vernietiging van het systeem zou kunnen betekenen. Veel hangt af van de effectiviteit van de samenwerking het komende jaar. Het is immers duidelijk geworden dat de vroegere klassieke justitiële weg ook niet in staat was om degelijk en snel te werken. De Facebook-zaak in België is dan wel géén bewijs van het falen van die weg (met één voorbeeld kan je geen algemene conclusies trekken) maar het is wel significant dat vier jaar na de initiële aanbevelingen en uitspraak in kort geding nog steeds niets werd beslecht.3 Voor de effectieve rechtsbescherming van de Europese burger is dit op het zachtst gezegd een kleine ramp. Het is duidelijk dat een gezamenlijke beslissing van de gegevensbeschermingsautoriteiten hier een oplossing kan bieden. Maar dan moet er wel eerst gesleuteld worden aan het samenwerkingssysteem. Zo zou het voor de EDPB mogelijk moeten zijn om in bepaalde omstandigheden de volledige zaak te onttrekken aan de leidende autoriteit, via een evocatiebeslissing. Dit ondermijnt uiteraard het ‘one-stop-shop’-mechanisme ten voordele van de EDPB die dan gezamenlijk tot een besluit moet komen.4

De wetgever liet zich bij het schrijven van de GDPR inspireren door het toezichtmechanisme van de mededingingsautoriteiten. Misschien moet dat model worden doorgetrokken, met de vaststelling dat wanneer de problematiek meer dan één land betreft het aan de Europese autoriteit is om het onderzoek te voeren én een beslissing te nemen. Dat moet dan in deze niet de Commissie of een commissaris zijn maar wel de EDPB.

Voor een communautaire aanpak ten nadele van de nationale keuze….En daarmee is een ander manco van de GDPR opgedoken. Met enige bombarie is de GDPR voorgesteld als het Europese antwoord op de verscheidenheid die nog in de nationale omzettingswetgeving besloten lag.5 Een eenvormige wetgeving en géén landelijke zijsprongen meer. Maar ook hier is de GDPR toch wel kreupel uit het hele proces gekomen. Er is niet alleen het merkwaardige hoofdstuk IX, dat alles weg heeft van een (vage) richtlijn en niet van een verordening. Op niet onbelangrijke twistpunten laat de GDPR de keuze aan de nationale wetgever: de leeftijd van toestemming voor minderjarigen, het toepassingsgebied van de administratieve sancties of een inperking van de rechten van de betrokken burger. Even merkwaardig is het feit dat de nationale autoriteiten de eerste viool van het Europese gegevensbeschermingsrecht spelen, wars van het subsidiariteitsprincipe. Het is nog steeds bizar te moeten vaststellen dat onder de vlag van een ééngemaakt Europees rechtstelsel er toch geopteerd werd om het roer in handen te geven van de nationale gegevensbeschermingsautoriteiten. Dit terwijl het voor iedereen duidelijk was dat de problematieken die vernieuwing vroegen voor heel Europa dezelfde waren: de globalisatie en de nieuwe informatietechnologieën.

Als we al mogen hopen op enkele kleine bijsturingen door de Europese wetgever, vrees ik dat er voor een stuurcorrectie van nationale autoriteiten naar een Europese géén animo zal zijn. Wetende hoe moeilijk het is om het schip in de Europese legistieke wateren ook maar enkele graden bij te sturen is het bijna lachwekkend om te hopen dat een serieuze koerswijziging erin zit. Over een maand start de Commissie met de eerste evaluatie van de GDPR die in mei 2020 moet worden afgerond. Misschien

Artikel

3 Begin mei werd een procedure ingesteld om prejudiciële vragen voor te leggen aan het Europees Hof van Justitie over onder meer de gevolgen van de GDPR op deze lopende procedure.

4 Of die deze beslissing toebedeelt aan een andere nationale autoriteit, wat moeilijk te verdedigen lijkt. Tenzij het mogelijk wordt om, bij het stilzitten van de leidende autoriteit, een betrokken autoriteit de bevoegdheid te geven om op te treden.

5 Een beetje merkwaardig dat de Commissie tot een dergelijk besluit kwam nadat zij voordien in haar laatste evaluatieverslag over de richtlijn EU 95/46 tot de vaststelling was gekomen dat het op dat vlak goed.

Page 12: Tijdschrift voor Mensenrechten - 2005 nr4/4 · aan een nieuw artikel 23bis moet gedacht worden met het oog op de invoeging van eventuele nieuwe grondrechten. In verband met deze vraag

12 TvMR nr. 2 april-mei-juni 2019

zal de kritiek die hier geschreven wordt ook in dat evaluatierapport doorklinken en hopelijk zal dit aanleiding kunnen geven tot lichte aanpassingen. Maar het lijkt compleet illusoir dat het communautaire meer zou gaan doorwerken. Het is bij het samenstellen van het voorzitterschap van de EDPB géén punt geweest, maar die politiek kan wel de inzet worden van een volgende keuze: door het uitbouwen van een sterk voorzitterschap en secretariaat kan de EDPB minstens in het geleverde werk het zwaartepunt verleggen. Zeker wanneer de aan zet zijnde nationale toezichthouders falen in een efficiënte rechtshandhaving.

De ontbrekende schakel: de e-privacy verordening als sluitstukDe Europese hervorming van het privacyrecht bestaat uit vier onderdelen: de GDPR als referentietekst en de richtlijn politie en justitie.6 Als derde onderdeel kwam op 23 oktober 2018 de verordening voor de Europese instellingen tot stand.7 Deze laatste tekst was beloofd tegen 25 mei 2018 om dan met de twee andere eerdere teksten van toepassing te worden, alsook met een nieuwe verordening om de vroegere e-privacy richtlijn van 2002 te vervangen. Deze vierde akte van het Europese parlement en de Raad moest het sluitstuk zijn van de volledige Europese hervorming van het gegevensbeschermingsrecht. Dit moest, samen met de vernieuwde conventie 108 van de Raad van Europa het geheel afronden. Samen vormen ze de sluitsteen die de bogen van het gewelf van de gegevensbescherming definitief moest vastklikken en het geheel stevig moest verankeren.

De lakmoesproef voor de GDPRMaar dat is niet gelukt. Spijts verwoede pogingen van het Bulgaarse voorzitterschap, en van de Roemenen, is de Europese Raad er niet in geslaagd om een gelijkgestemd voorstel te doen. Het eerdere voorstel van de Commissie van 10 januari 2017 werd door

het Europese parlement scherp bekritiseerd, niet in het minst na het Cambridge Analytica schandaal. Niettemin doen een flink pak nationale staten, inclusief België, hun uiterste best om de bestaande richtlijn van 2002 dermate te liberaliseren dat er nog weinig overblijft van de bijzondere bescherming die de elektronische communicatie verdient. Gelukkig zijn er sterkhouders die het beschermingsniveau van 2002 verdedigen. Ondertussen blijft het Europese bouwwerk van de gegevensbescherming wel onafgewerkt. Deze verordening is uitermate belangrijk, niet alleen door de materie die zij zal beheersen maar ook als lakmoesproef voor het sérieux die de Europese wetgever geeft aan gegevensbescherming. De inzet van deze discussie is hoog: worden de principes van de GDPR en de specifieke kwetsbaarheden van de elektronische wereld beschermd of worden die zonder veel extra zorg overgelaten aan de industrie?

GDPR en mensenrechtenWordt er gekozen voor een mensenrechtelijk aanvaardbaar beschermingsniveau dan wel voor een e-privacy verordening die het de bedrijven zo gemakkelijk mogelijk maakt? Dat is de hamvraag. Wanneer we vaststellen dat de GDPR de hoofdvestigingsplaats van het bedrijf in kwestie als criterium neemt, en niet de plaats waar de betrokken burger zijn rechten kan uitoefenen, is het overduidelijk dat toen de voorkeur werd gegeven aan de multinationals. Het wordt bang afwachten.

Het bilan van het eerste jaar GDPR in actie is betreurend zwak. Van de zo enthousiast aangekondigde versterkte bescherming is tot nu toe bitter weinig werkelijkheid gebleken. Het wordt uitkijken wat het komende jaar brengt, nu de autoriteiten en de samenwerking op kruissnelheid komen. Dan kan bewezen worden dat onder de nieuwe glimmende carrosserie van het vehikel ook een krachtige motor schuilgaat. Misschien een trage diesel, maar met voldoende power om het zo urbi et orbi verklaarde beschermingsniveau écht waar te maken.

Artikel

6 Beiden van 27 april 2016 (respectievelijk (EU) 2016/679 en 680).7 (EU) 2018/1725.

Page 13: Tijdschrift voor Mensenrechten - 2005 nr4/4 · aan een nieuw artikel 23bis moet gedacht worden met het oog op de invoeging van eventuele nieuwe grondrechten. In verband met deze vraag

april-mei-juni 2019 TvMR nr. 2 13

Artikel

Het Antwerpse parket eiste in kortgeding een uitzendverbod van de tv-reeks ‘Cold Case’. Hoewel de voorzitter de vordering afwees, toont zijn beschikking aan dat de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens omtrent preventieve uitzendverboden nog niet ten volle is doorgedrongen tot de Belgische rechtbanken.

In de gloednieuwe reportagereeks ‘Cold Case’ wordt de onopgehelderde moord op Sally Van Hecke belicht. Het levenloze lichaam van de aan heroïne verslaafde prostituee werd in 1996 aangetroffen op het strand van Sint-Anneke te Antwerpen. Het gerechtelijk onderzoek eindigde echter op een dood spoor en bleef lange tijd inactief. De dader werd nooit gevonden. In 2005 besloot journalist Kurt Wertelaers zelf op onderzoek uit te trekken. Hij nam contact op met Sally’s familie en met andere betrokkenen en ploos het gehele dossier nogmaals uit. Zijn ontdekkingen deelde Wertelaers in september 2017 mee aan het Antwerpse parket. Op basis daarvan werd het gerechtelijk onderzoek gereanimeerd: er werden nieuwe huiszoekingen verricht, DNA-stalen afgenomen, enz. Het strafonderzoek zou momenteel nog volop aan de gang zijn.

Tegelijkertijd mondde het journalistieke speurwerk ook uit in de vijfdelige televisiereeks ‘Cold Case’, die vanaf 7 februari 2019 te zien zou zijn op VTM. In de aankondiging werd benadrukt dat de makers van de reportage de dader menen te hebben ontmaskerd: “ze brengen een hoofdverdachte naar voor” en “ze hopen de nabestaanden eindelijk het antwoord te geven”.

Het parket van Antwerpen kantte zich evenwel tegen de uitzending van de reeks, ter bescherming van het gerechtelijk onderzoek en van de rechten van de slachtoffers en de eventuele verdachten. Op 6 februari 2019, één dag voor de uitzending, spanden de Belgische Staat en het Openbaar Ministerie een kortgeding aan bij de voorzitter van de Brusselse

Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg, met de eis om de uitzending te verbieden onder verbeurte van een dwangsom.

Op de dag van de geplande uitzending verklaarde de (plaatsvervangend) voorzitter de vordering ontvankelijk, maar ongegrond. Het gevraagde uitzendverbod kon volgens de voorzitter niet worden opgelegd. De voorzitter steunde zijn besluit op de premisse dat een preventief uitzendverbod een zodanig verregaande inmenging in de vrijheid van meningsuiting vormt, dat het enkel te verantwoorden valt om voldoende zwaarwichtige redenen.

Inbreuken op de journalistieke deontologie of kwalitatieve gebreken in het journalistieke onderzoek behoren daar niet toe. Slechts indien de journalist ofwel een strafrechtelijke norm heeft geschonden, ofwel het strafonderzoek en het strafproces dwarsboomt, zou een preventief uitzendverbod gerechtvaardigd kunnen zijn. Geen van beide omstandigheden waren hier echter voorhanden. Ten eerste achtte de voorzitter het niet bewezen dat de reportagemakers de strafwet hadden overtreden. Ten tweede wogen het belang van het strafonderzoek en de rechten van de daarbij betrokken personen (slachtoffers en verdachten) volgens de voorzitter in dit concrete geval niet op tegen de persvrijheid.

In zijn belangenafweging stond de voorzitter vooral stil bij de duur van het gerechtelijk onderzoek naar de moord, dat intussen al meer dan twintig jaar aansleept. Hoe meer tijd een gerechtelijk onderzoek in beslag neemt, hoe meer maatschappelijke vragen er kunnen rijzen over het misdrijf én over het onderzoek. Tevens vergroot de kans dat steeds meer informatie over het onderzoek publiek toegankelijk wordt, terwijl het risico op verlies van cruciaal bewijsmateriaal kan afnemen. In die context wint de persvrijheid aan gewicht, terwijl het risico op schade aan het onderzoek mogelijk daalt, zo besloot de voorzitter. Dit geldt des te meer wanneer het gerechtelijk onderzoek, zoals hier, net gereactiveerd

Elke Cloots* & Thomas Van Diest**

VTM mag ‘Cold Case’ toch uitzenden van de rechterHet resultaat is juist, nu nog de redenering…

* Prof. Dr. Elke Cloots is docent mediarecht UA en advocaat.** Thomas Van Diest is advocaat.

Page 14: Tijdschrift voor Mensenrechten - 2005 nr4/4 · aan een nieuw artikel 23bis moet gedacht worden met het oog op de invoeging van eventuele nieuwe grondrechten. In verband met deze vraag

14 TvMR nr. 2 april-mei-juni 2019

Artikelwerd n.a.v. journalistiek onderzoek. Het tegenargument dat in het programma een concrete schuldige zou worden aangewezen, waardoor geen onpartijdige en onafhankelijke rechterlijke beoordeling van de zaak meer mogelijk zou zijn, wees de voorzitter van de hand. Het strafonderzoek en het latere strafproces moeten immers los worden gezien van het journalistieke werk.

Op zich valt het toe te juichen dat de voorzitter de uitzending van de reportagereeks niet verbood. Toch stemt de uitspraak niet onverdeeld tevreden. In plaats van de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid ad hoc af te wegen tegen daarmee botsende belangen, had de rechter de eis om een preventief uitzendverbod bij voorbaat van tafel moeten vegen. In het arrest RTBF t. België van 29 maart 2011 oordeelde het EHRM namelijk dat er in België geen voldoende precieze wettelijke basis voorhanden is voor een dergelijk verbod.

De hoogste Belgische rechtscolleges zijn het immers grondig oneens over de vraag of onze Grondwet preventieve maatregelen enkel verbiedt ten aanzien van de geschreven pers (Hof van Cassatie), of ook ten aanzien van de audiovisuele media (Grondwettelijk Hof ). Bij gebrek aan duidelijke en consistente nationale rechtspraak, is het onmogelijk voor mediabedrijven om de consequenties van hun radio- en tv-uitzendingen in België in redelijke mate te voorzien. Nochtans moeten staten, als zij al preventieve uitzendverboden toelaten,1 over een wettelijk kader beschikken dat zowel een strikte controle op de omvang van dergelijke verboden verzekert, als een daadwerkelijk rechterlijk toezicht om misbruiken te voorkomen. Zolang er in België geen (grond)wettelijk kader bestaat dat aan die strenge eisen voldoet, is elk rechterlijk verbod om een tv-programma uit te zenden per definitie in strijd met artikel 10 EVRM. Geen belangenafweging die daaraan iets zou kunnen veranderen. Correcter ware het dan ook geweest indien de Brusselse rechter deze achterwege had gelaten.

De hamvraag is natuurlijk of het überhaupt wenselijk is dat België in een (grond)wettelijk kader zou voorzien dat preventieve uitzendverboden met betrekking tot audiovisuele media uitdrukkelijk toestaat. Een belangrijk argument voor het toelaten van dergelijke

verboden zou kunnen zijn dat de audiovisuele media – en dan in het bijzonder televisie – vaak een veel directere en krachtigere uitwerking hebben dan de geschreven pers.2 Zeker wanneer het gaat om erg persoonlijke of zelfs intieme beelden, of wanneer de beelden zijn gemaakt op privaat terrein of met een verborgen camera, kan de uitzending ervan enorme en onherstelbare schade aanrichten aan de betrokkene.3 Vanuit die optiek kan het passend lijken om preventieve beperkingen niet absoluut uit te sluiten ten aanzien van audiovisuele media, maar in strikt omschreven gevallen toch toe te laten.

Hiertegen kan echter worden ingebracht dat niet alleen bewegende beelden, maar ook foto’s die gepubliceerd worden in kranten en magazines de afgebeelde persoon bijzonder kunnen schaden.4 Het argument gebaseerd op impact en schade kan dan ook moeilijk verantwoorden waarom een televisie-uitzending, laat staan een radio-uitzending, onder omstandigheden wél preventief kan worden verboden, maar de publicatie van een foto in de geschreven pers nooit.

Daarenboven zijn er ook belangrijke principiële argumenten tegen een preventief uitzendverbod. Om te beginnen zijn preventieve maatregelen hoe dan ook uiterst belastend voor de vrijheid van meningsuiting. Audiovisuele programma’s worden zelfs op voorhand aangekondigd, waardoor de kans vergroot dat mensen die vrezen in een programma te worden bekritiseerd, naar de kortgedingrechter zullen stappen om de uitzending te voorkomen. Die kortgedingrechter moet dan erg snel een beslissing nemen en zal de vrijheid van meningsuiting geval per geval afwegen tegen conflicterende belangen. Het risico is reëel dat dit tot erg uiteenlopende rechtspraak zal leiden, en dat omroeporganisaties er zelfs voor zullen terugdeinzen om meer controversiële informatie en ideeën nog aan te bieden aan hun kijkers.5

Daarnaast mogen we niet uit het oog verliezen dat een absoluut verbod op preventieve maatregelen, ook wat audiovisuele media betreft, beter aansluit bij de geest van de Belgische Grondwet. Uiteraard kon de constituante in 1831 het bestaan van audiovisuele media nog niet bevroeden, maar had zij dat wel

1 Het EHRM acht preventieve beperkingen van de vrijheid van meningsuiting niet per definitie onverenigbaar met artikel 10 EVRM, al onderwerpt het dergelijke beperkingen wel aan “the most careful scrutiny”. Zie bv. EHRM, RTBF t. België, 29 maart 2011, § 105 en de daar aangehaalde rechtspraak.

2 Vergelijk EHRM, Jersild t. Denemarken, 23 september 1994, § 31; Alpha Doryforiki Tileorasi Anonymi Etairiat. Griekenland, 22 februari 2018, § 48. Zie ook US Supreme Court, F.C.C. v. Pacifica Foundation, 438 U.S. 726, 748 (1978).

3 Zie bv. EHRM, Alpha Doryforiki Tileorasi Anonymi Etairia t. Griekenland, 22 februari 2018, § 48.4 Zie bv. EHRM, Von Hannover t. Duitsland (nr. 1), 24 juni 2004, § 59; Von Hannover t. Duitsland (nr. 2), 7 februari 2012, § 103.5 Zie bv. EHRM, RTBF t. België, 29 maart 2011, §§ 105 en 114.6 Zie bv. A. Alen, “De nationale identiteit – Slotwoord”, T.B.P. 2017, 370-371; E. Cloots, ‘Het mysterie van de Belgische nationale en constitutionele identiteit,’

T.B.P. 2017, 320; Ph. Gérard en W. Verrijdt, ‘Belgian Constitutional Court Adopts National Identity Discourse,’ 13 European Constitutional Law Review, 2017, 182, 202.

Page 15: Tijdschrift voor Mensenrechten - 2005 nr4/4 · aan een nieuw artikel 23bis moet gedacht worden met het oog op de invoeging van eventuele nieuwe grondrechten. In verband met deze vraag

april-mei-juni 2019 TvMR nr. 2 15

Artikelgekund, dan had zij preventieve maatregelen wellicht ook ten aanzien van die media uitgesloten. De afkeer van elke vorm van censuur was immers erg groot onder de leden van de Volksraad. Meer nog, volgens sommige constitutionalisten behoort het absolute verbod op preventieve maatregelen tot de Belgische grondwettelijke kernwaarden of ‘constitutionele identiteit,’6 die het Grondwettelijk Hof in 2016 heeft aangekondigd bijzonder te zullen beschermen, desnoods tegen het Europees en internationaal recht in.7

Aangezien het voor de legitimiteit van grondwetten belangrijk is dat zij stabiliteit en continuïteit bieden,8 is het beter om niet al te lichtzinnig aan de Belgische Grondwet te gaan sleutelen, laat staan aan haar kern te raken. In tegenstelling tot wat de recente academische debatten over de herziening van de Grondwet doen uitschijnen, is alles bij het oude laten doorgaans te verkiezen in het grondwettelijk recht, tenzij erg dwingende redenen toch tot een wijziging nopen. Of om een gekende boutade van onder het stof te halen: de Grondwet is geen vodje papier.

7 GwH, nr. 62/2016, 28 april 2016, B.8.7.8 J. Raz, ‘On the Authority and Interpretation of Constitutions: Some Preliminaries,’ in L. ALEXANDER (red.), Constitutionalism. Philosophical Foundations,

Cambridge, Cambridge University Press, 1998, 174-176.

Page 16: Tijdschrift voor Mensenrechten - 2005 nr4/4 · aan een nieuw artikel 23bis moet gedacht worden met het oog op de invoeging van eventuele nieuwe grondrechten. In verband met deze vraag

16 TvMR nr. 2 april-mei-juni 2019

Artikel

Wat denken politieke kopstukken over veiligheid?

Op 8 mei vond het Grote Veiligheidsdebat van de Liga voor Mensenrechten plaats in Brussel (BOZAR). Ondanks de gewichtige thema’s heerste er een gezellige sfeer en een consensus over het belang van een veilig België. De inhoudelijke meningsverschillen van de vijf politieke kopstukken lagen echter ver uit elkaar: Koen Geens (CD&V), Hans Bonte (SP.A), Stefaan Van Hecke (Groen), Tim Vandenput (Open VLD) en Sophie De Wit (N-VA).

Ze bogen zich over twee specifieke actuele veiligheidsvraagstukken:De complexiteit van het thema ‘De terugkeer van Syriëgangers en hun kinderen’ werd duidelijk doorheen het debat. Zo is de vraag óf Syriëgangers terug zullen komen niet meer aan de orde aangezien dit er wellicht zit aan te komen door de overvolle Koerdische kampen en doordat de VS zich heeft teruggetrokken. Dat leidde het debat tot de vraag ‘Hoe en waar moeten Syriëgangers berecht worden en hoe organiseren we een (uiteindelijke) terugkeer?’. Ook het lot van de kinderen werd bediscussieerd. Er heerste consensus over het feit dat kinderen van Syriëgangers geen schuld treft. De vraag of we hen dan actief moeten terughalen, zorgde wel voor onenigheid. Gelukkig konden we rekenen op de inleiding door Paul Van Tigchelt (directeur OCAD). Hij verduidelijkte de huidige situatie met concrete cijfers en lichtte de rol van het OCAD hierin toe. Van Tigchelt wees de panelleden op enkele uitdagingen, zoals de re-integratie van Syriëstrijders die na enkele jaren uit de gevangenis zullen komen. Of hoe België het recht op een eerlijk proces in een redelijk tijdsbestek zal garanderen. Ook drong hij aan op enige nuance wanneer politici spreken over veiligheid.

Het tweede veiligheidsvraagstuk ging over de opsporingstechnieken van de toekomst. Technologie boekt pijlsnelle vooruitgang en biedt daardoor nieuwe kansen voor justitie en politie om de opsporing van criminelen efficiënter te maken. Zo is predictive policing (vrije vertaling: voorspellend politieonderzoek) een nieuwe techniek die d.m.v. algoritmes in kaart brengt waar er welke misdrijven voorkomen en welk profiel daders hebben. Op die manier kunnen burgers afgetoetst worden aan zulke profielen en kunnen toekomstige misdrijven voorkomen worden. Het belang van zulke technieken werd benadrukt tijdens het debat, want het zou onze plicht zijn om

gebruik te maken van alle technieken die voorhanden zijn. Daar was niet iedereen het mee eens. Gemeenschapsgerichte politie, waarbij de nadruk ligt op aanwezigheid van wijkagenten in de buurt, werd aangehaald als veiligere, effectievere en meer foutloze manier van werken. Net als de Liga ziet Rosamunde Van Brakel (directeur Privacy Salon en postdoctoraal onderzoeker aan VUB)

hier de gevaren van in. Die risico’s legde ze uit tijdens de introductie tot het tweede deel van het debat. Bijvoorbeeld: als predictive policing wordt ingevoerd, moet er rekening gehouden worden met het risico op discriminatie door de algoritmes. Of het risico dat wanneer deze techniek criminaliteit voorspelt, het principe van onschuld in het gedrang kan komen.

Nadien kreeg het publiek de kans om enkele prangende vragen te stellen. De complexiteit van de aangehaalde thema’s werd wederom benadrukt. Gelukkig kon iedereen tijdens de receptie ventileren en de discussie voortzetten. De avond werd afgesloten met een kritische maar hoopgevende speech van Liga-voorzitter Kati Verstrepen.

Fien De Smet*

* Fien De Smet is communicatiemedewerker bij de Liga voor Mensenrechten.

Page 17: Tijdschrift voor Mensenrechten - 2005 nr4/4 · aan een nieuw artikel 23bis moet gedacht worden met het oog op de invoeging van eventuele nieuwe grondrechten. In verband met deze vraag

april-mei-juni 2019 TvMR nr. 2 17

Artikel

Page 18: Tijdschrift voor Mensenrechten - 2005 nr4/4 · aan een nieuw artikel 23bis moet gedacht worden met het oog op de invoeging van eventuele nieuwe grondrechten. In verband met deze vraag

18 TvMR nr. 2 april-mei-juni 2019

Interview

‘We moeten elkaar in de ogen kunnen kijken’Pierre Kompany, burgemeester van Ganshoren

moeten ‘afdalen’ van de intellectuele kringen naar het (basis)onderwijs. We moeten mensen ‘trainen’, en het mag geen drammen of opleggen worden, maar mensenrechten moeten wel onderwezen worden. Stel je voor, je leert elk jaar een paar dingen die te maken hebben met mensenrechten, en naarmate je ouder wordt, ga je er dieper op in. Het mag geen zwaar academisch vak zijn, maar het moet wel even vanzelfsprekend worden in het curriculum als, bijvoorbeeld, zangles. Iets wat iedereen gehad heeft. Nu, echter, is dat niet het geval, niet iedereen komt ermee in aanraking en sommige kinderen groeien zelfs op in gezinnen waar men tégen mensenrechten is.

TvMR: Wat zijn de grootste mensenrechten-uitdagingen in een land als België? Waar faalt rechtsbescherming in, bijvoorbeeld, Brussel?

Het probleem is het volgende. Vijftig procent van de mensen hier eet goed, gaat naar school. Die mensen die in staat zijn hun kinderen naar school te sturen en in de mogelijkheid verkeren hen bepaalde dingen aan te leren, hebben niet het gevoel dat mensenrechten op hen betrekking hebben. Dát is het echte probleem: aan de ene kant heb je vijftig procent die mensenrechten effectief ervaren, en aan de andere kant de andere vijftig procent die niets heeft. Mensen die, zelfs als ze in hun recht zijn, hun gelijk niet kunnen halen omdat ze niet voldoende geld hebben, terwijl de tegenstander wél geld heeft en soms wel twee of drie advocaten om zijn zaak te verdedigen. Het is op dat moment dat mensenrechten op de voorgrond treden.

TvMR: Op welk niveau loopt het dan mis?

KOMPANY: De lagere niveaus kunnen helpen, zoals een tijdschrift voor mensenrechten. Op dat niveau kan je tegen onrechtvaardigheid vechten. Je kan zeggen: ‘Je hebt gelijk, ik zal voor jou vechten!’ Maar…waarom zou je vechten voor iemand als het systeem goed werkt voor jou? Dan wordt er nergens voor gevochten. Er wordt wel gezegd, ‘iedereen heeft dezelfde rechten en diegene die ze niet heeft, moet je helpen’. Maar in de praktijk gebeurt dat zelden.

Op het hoogste niveau zijn mensenrechten op het eerste gezicht niet zo belangrijk als onderwijs,

Michaël Merrigan*

* Michaël Merrigan is lid van de redactie van Tijdschrift voor Mensenrechten.

Ik ontmoet Pierre Kompany in het gemeentehuis van Ganshoren, net achter de basiliek van Koekelberg. Ooit kwam hij als vluchteling naar België. Sinds november 2018 is hij burgemeester (CDH) en sinds deze maand ook interim-voorzitter van het Brussels parlement. In het gemeentehuis is het één en al bedrijvigheid. De nu 71-jarige burgervader komt me tegemoet in de hal en begroet me hartelijk. Terwijl hij met een koffietje plaatsneemt aan zijn grote bureau, vraag ik hem in welke taal we het interview het best doen. Dat mag in het Nederlands, Frans of Engels. Brussel op z’n best. Het wordt een gesprek over de moeilijkheid om systemisch verschil te maken op lokaal niveau, maar ook over een op handen zijnde iconische voetbalmatch.

TvMR: Zijn mensenrechten in Ganshoren, en bij uitbreiding België, volgens u eigenlijk nog relevant in het dagelijkse leven van de mensen?

KOMPANY: In België zijn er zeker veel mensen die zich inzetten voor mensenrechten. Maar het probleem is dat er eigenlijk niet genoeg over mensenrechten gesproken wordt. Er zijn intellectuelen die ons wijzen op het belang van mensenrechten, maar in het dagelijkse leven zijn mensen daar niet bewust mee bezig.

Kijk, sommige liedjes, bijvoorbeeld, zijn gekend, omdat iedereen ze zingt, iedereen ermee in aanraking komt. De mensenrechten zouden evenzeer een basisonderdeel van ons onderwijs moeten worden, zoals bepaalde geschreven verhalen of kinderliedjes die iedereen kent omdat ze er al van jongs af aan op school mee in contact komen.

“Daar zit de kern van het probleem: de mensenrechten moeten ‘afdalen’ van de intellectuele kringen naar het (basis)onderwijs. We moeten mensen ‘trainen’, en het mag geen drammen of opleggen worden, maar mensenrechten moeten wel onderwezen worden.”Daar zit de kern van het probleem: de mensenrechten

Page 19: Tijdschrift voor Mensenrechten - 2005 nr4/4 · aan een nieuw artikel 23bis moet gedacht worden met het oog op de invoeging van eventuele nieuwe grondrechten. In verband met deze vraag

april-mei-juni 2019 TvMR nr. 2 19

Interviewgezondheidszorg, enzovoort. Toch is het ook op het hoogste niveau belangrijk om de focus op mensenrechten te houden. Daar heeft immers niet enkel België baat bij: als men het hier goed doet, dan kunnen we ook elders in de wereld ondersteuning bieden, in plaats van daar domme dingen te gaan doen. Het is – ook internationaal gezien – immers gemakkelijk steeds weer op het economische te focussen, om zo het geld te laten rollen, en daarbij in de logica van multinationals te stappen – ach ja, we willen hier immers niet alles verliezen! Het blijkt in de praktijk echter veel moeilijker om ook over ‘mensenrechten’ te spreken. Nochtans zijn deze erg belangrijk, want als ze niet gerespecteerd worden, krijgen mensen vrij spel, en dat leidt tot chaos. En die chaos zal dan iederéén treffen, ook diegene die het nu goed hebben.

TvMR: Kan je op lokaal niveau mensenrechten in de praktijk brengen?

KOMPANY: Je kan op lokaal vlak wel iets doen, maar je kan niet alle problemen oplossen. Dat is onmogelijk. Elke stad heeft bijvoorbeeld wel een OCMW. Vaak, en steeds meer en meer, hebben mensen de mogelijkheid niet meer om een goed leven te leiden. Via het OCMW probeer je dan om dat probleem in te dijken, iets in de maatschappij te veranderen. Maar als het aantal mensen dat hulp nodig heeft blijft stijgen, zet ook dat geen zoden aan de dijk. De verandering moet op een hoger niveau gebeuren.

TvMR: Bij de verkiezingen zien we dat extremere partijen goed scoren, terwijl centrumpartijen het moeilijk hebben. Waarom kiezen mensen volgens u voor de extremen?

KOMPANY: Mensen zoeken de extremen op, omdat ze het gevoel hebben dat ze bij de verdeling op maatschappelijk vlak aan de verliezende kant staan. Ze voelen dat ze beperkt worden in hun mogelijkheden, onder meer in hun koopkracht. Dat leidt tot een schrik voor de Ander. Die angst is er gemakkelijker dan je denkt. Zelfs in een familie kan je angst voor de Ander creëren. Je moet die Ander enkel maar stigmatiseren. Je zegt dan ‘die daar, die verbruikt te veel, en daardoor ga ik minder hebben’. Zo begint het. Ik heb de resultaten van de verkiezingen niet in detail geanalyseerd, maar aan beide kanten, zowel bij extreem-links en bij extreem-rechts, stigmatiseert men

diegene die zogezegd teveel voor zichzelf genomen heeft.

TvMR: Migratie is tegenwoordig een erg belangrijk thema. U kwam zelf als vluchteling naar België in 1975. Hebt u het gevoel dat mensen vandaag anders naar vluchtelingen kijken dan toen?

KOMPANY: Ja, en dat is, denk ik, ook normaal. Toen ik hier aankwam, waren we niet met zoveel. Er was dan ook minder oorlog in de wereld. Ja, er was natuurlijk Vietnam. Maar de mensen die van daaruit wegvluchtten gingen naar overal in de wereld: naar de Verenigde Staten, naar Europa, of naar Azië. Maar nu is er overal oorlog en geweld. En we zeggen hier in Europa steeds maar weer opnieuw: dat is ons probleem toch niet. Maar het is wél ons probleem, hier in Europa. Waarom? We weten heel goed hoe die

oorlogen daar beginnen. Het heeft te maken met de multinationals die daar grondstoffen halen. Voor wie? Voor ons!

TvMR: U bent zelf van Congo afkomstig. Onlangs won dokter Mukwege, die in Bukavu woont, waar ook uw moeder vandaan komt, de Nobelprijs voor de Vrede. Toen kwam Congo weer even veel in het nieuws, maar na zo’n gebeurtenis ebt de aandacht vaak ook snel weer weg. Is er hier in België een gebrek aan bewustzijn over wat er zich in plaatsen zoals

Congo afspeelt?

KOMPANY: De prijs voor dokter Mukwege is een grote kans voor Congo. Hier hebben we een man die ervoor kiest om in dat land te blijven, en de mensen daar te helpen. Hij riskeert daarmee zijn leven, iedereen weet dat. En toch blijft hij daar. Ik heb een groot respect voor die man.

Verder weet ik niet of het echt een gebrek aan bewustzijn is. De hele wereld kijkt naar Congo! Men mag zeggen wat men wil, iedereen weet wat daar gebeurt! Een oplossing is echter niet eenvoudig. Mensen verwachten veel van de politiek, maar de politiek is minder machtig dan mensen denken. Ja, als er oorlog is, dan kan ‘de politiek’ beslissen om een paar vliegtuigen te sturen. Maar de oorzaak ligt bij de multinationals die al jaar en dag een grote invloed ter plaatse hebben. Ze willen hun olie niet kwijt, of hun diamanten, of, zoals in Congo, hun coltan. Wanneer landen troepen naar daar sturen, dan doen ze eigenlijk

Page 20: Tijdschrift voor Mensenrechten - 2005 nr4/4 · aan een nieuw artikel 23bis moet gedacht worden met het oog op de invoeging van eventuele nieuwe grondrechten. In verband met deze vraag

20 TvMR nr. 2 april-mei-juni 2019

Interviewniet meer dan een stukje van een probleem oplossen dat door anderen daar geïmporteerd werd.

TvMR: Dus u gelooft niet dat de Belgische diplomatie veel aan de situatie in Congo kan veranderen?

KOMPANY: Ik denk dat we een veel duidelijker positie moeten durven innemen. We moeten kunnen zeggen: de manier waarop het nu gebeurt, is niet ons idee van een oplossing. Zelfs als bijvoorbeeld Frankrijk zegt dat zij het wél zo doen. België moet een meer onafhankelijk standpunt innemen.

“We zouden in alle rust met de Congolezen moeten praten, hen rechtstreeks in de ogen durven kijken. We moeten ophouden met steeds eerst via multinationals te werken, en pas daarna met de Congolezen zelf te praten.”We zouden in alle rust met de Congolezen moeten praten, hen rechtstreeks in de ogen durven kijken. We moeten ophouden met steeds eerst via multinationals te werken, en pas daarna met de Congolezen zelf te praten. Zelfs vandaag wordt het diplomatieke niveau tussen de twee landen veel te veel gekleurd door multinationals.

De Congolezen lachen daar overigens mee, en weten intussen heel goed wat de politieke realiteit is. Er zijn nu Congolezen over heel de wereld, waaronder bijvoorbeeld ook universiteitsprofessoren. Je kan vandaag de dag niet meer politiek bedrijven zoals vroeger, en denken dat ‘ze’ het toch niet zien. Als je de samenwerking met multinationals uit de VS of uit Canada je echte prioriteit is, dan weten ze dat. De wereld is niet meer die gesloten wereld van vijftig jaar geleden, toen Congo pas onafhankelijk was. Er is veel veranderd. Als je de Congolezen recht in de ogen kijken, kan je met hen werken. Maar het is niet eenvoudig.

TvMR: Dat klinkt een beetje…hopeloos?

KOMPANY: Neen, zeker niet. Het is zeker niet hopeloos, integendeel. Met de jeugd van vandaag kan er veel veranderen. Er is een evolutie gaande. .

TvMR: Is het beeld van Congo in België de laatste jaren in België ook niet genuanceerder aan het worden? Er was onder meer het boek van David van Reybrouck, de discussies over het Afrikamuseum, en de inhuldiging van het Lumumbaplein in Brussel.

KOMPANY: Inderdaad, beetje bij beetje is het beeld over Congo aan het veranderen. Dat was moeilijk voor

sommige mensen. Vooral voor diegenen die in Congo slechte dingen hadden gedaan en schrik hadden dat hun naam genoemd zou worden. Of die van hun ouders. Maar ik zie nu langzaamaan toch een evolutie. En die zal blijven doorgaan, tot Belgen en Congolezen elkaar daadwerkelijk in de ogen kunnen kijken. Niet via de omweg van de multinationals, om dan daarna te zeggen ‘we komen jullie helpen omwille van de oorlog’.

Meer en meer mensen worden zich bewust van deze realiteit. Je kan een tijd lang liegen, maar niet eeuwig. Nu, de geschiedenis wordt natuurlijk altijd geschreven door de machthebbers. En die macht heeft nooit bij de Congolezen gelegen, maar altijd aan de Europese kant. Niet alleen bij België trouwens. Je ziet die invloed van de macht tot in de kleine dingen. Denk bijvoorbeeld maar aan de klassieke wereldkaart. De proporties van de landen kloppen vaak totaal niet. Wie maakte de eerste kaarten? Dat waren de Europeanen, die immers moesten weten waar ze naartoe gingen. Tot op vandaag zijn er veel landen, zeker in het zuiden, die op vlak van proporties niet correct staan afgebeeld. Natuurlijk hebben we intussen gelukkig google, dus is het nu niet meer zo’n prioriteit om die kaarten aan te passen. Maar feit blijft dat ze een vertekend beeld geven van de werkelijkheid, en dat dit de werkelijkheid is vanuit het perspectief van Europa. Macht plaatst je in de mogelijkheid om tegen anderen te liegen.

TvMR: Maar de tijd staat niettemin aan de kant van zij die het goed voorhebben??

KOMPANY: Inderdaad! Mensen zoals Mandela, Gandhi of Tshisekedi. Het lichaam van Tshisekedi is net naar Congo gerepatrieerd. Die man was een voorbeeld voor mij. Hij heeft 30 jaar gevochten, eerst tegen Mobutu, dan tegen de eerste Kabila en ten slotte ook tegen de tweede Kabila. Ze gaven hem wapens, maar hij zei ‘Nee! Geen geweld!’. Stel je voor, in een land zoals Congo, zei hij ‘geen geweld’! Hij wilde een revolutie zonder wapens … en dat terwijl ze je daar intussen wel met gemak kunnen doden. Zulke mensen bestaan dus.

Tussen België en Congo komt het ooit ook nog wel goed. Wist je dat ze nu voor de eerste keer een voetbalmatch gaan organiseren tussen het nationale elftal van Congo en dat van België? Congo is bijna zestig jaar onafhankelijk, en toch is dit de eerste keer! In al die jaren is er dus geen direct contact geweest tussen die twee ploegen. Spelers kopen, dat wel. Meer moest dat niet zijn voor de buitenlandse ploegen.

TvMR: Maar elkaar in de ogen kijken, dat kon dus niet?

KOMPANY: Nee, tot nu toe nog niet. Maar de tijden zijn aan het veranderen. En we weten dat het hier niet bij zal blijven.