thema groen & rood
TRANSCRIPT
1Tijdschrift Milieu, april 2020
Natte natuur, droge voeten
Milieu Dossier:
Klimaat-verandering en water-kwantiteit
Dweilen met de kraan open
November 2012, nr. 7 Water
april 2020, nr. 2
GROEN & ROODTHEMA
Groene medicijnen, utopie of optie?
Zorgwekkende stoffen in gezonde omgeving
Zet in op driedeling natuur en landbouw
Bouwstenen voor nieuw stikstofbeleid
2 Tijdschrift Milieu, april 2020
VVM kennispagina
netwerk vanmilieuprofessionals
Longreads, podcasts, video's en artikelen
3Tijdschrift Milieu, april 2020
Alles ligt plat. En niet voor even. Gelukkig ook niet voor een heel leven. Maar toch. Door Corona zijn er voor ons ongekende maatregelen genomen. Niet naar café. Niet meer vliegen. Alleen naar buiten als het noodzakelijk is. Thuis werken als het kan. Met als resultaat lege treinen, geen files, minder vliegbewegingen. Plotseling is de urgentie zo hoog dat drastische maatregelen worden genomen die ons allemaal inperken in de vrijheid die we zo belangrijk vinden. En terecht lijkt me, gezondheid gaat immers ruim voor op economische activiteiten.
Laten we nu eerst elkaar helpen en bijstaan. En met aandacht voor elkaar zorgen voor de gezondheid. En laten we ook genieten van de mooie dingen die ontstaan in deze crisis. Ik las een gedicht waarin het veel mooier wordt verwoord dan ik het kan; hier een sterk verkorte versie.
Maar de lente wist het nietEn de bloemen bleven bloeienEn de zon scheen… De eerste mooie lentedag sinds lange tijd brak aanEn de zwaluwen kwamen terugEn de lucht werd roze en blauwHet werd later donker en ’s ochtends kwam het licht vroeg door de ramen
En toen…Het plezier van koken en samen eten werd herontdektIedereen gaf elkaar tips over leuke dingen die je met je kinderen kon doenEr was weer tijd om te schrijven en te lezen, mensen
Alles ligt platlieten hun fantasie de vrije loop en verveling ontsproot in creativiteitSommigen ontdekten dat ze niet écht leefden en vonden de weg naar zichzelf terugAnderen stopten met onwetend onderhandelenIedereen had van de één op de andere dag veel meer tijd voor het gezin
En toen kwam de zomer….Omdat de lente het niet wistEn hij was er nog steedsOndanks allesOndanks het virusOndanks de angstOndanks de doodOmdat de lente het niet wist,leerde iedereende kracht van het leven…Susan Blanco (De Taalrecycler)
En als het dan over is, als de zomer is gekomen, laten we dan de nieuwe dingen die we hebben geleerd en gedaan niet meteen weer vergeten en overgaan tot de orde van de dag. Of zoals trendwatcher Lidewij Edelkoort het uitdrukte: “Stel voorwaarden aan de wederopbouw: minder vliegen, sneller verduurzamen, meer geld naar de ontwikkeling van klimaat-vriendelijke brandstoffen en omscholing van een deel van de werknemers. Het hoofd van de crisisbestrijdende overheden staat er nog helemaal niet naar, een prachtige kans is het wel.”
Antoine Heideveld,voorzitter VVM
4 Tijdschrift Milieu, april 2020
Thema:GROEN & ROOD
Nog te vaak sneuvelt ‘groen’ voor ‘rood’. Het is de hoogste tijd om nieuwe, meer duurzame bouw- en inrichtingsprincipes te omarmen.
THEMA
5Tijdschrift Milieu, april 2020
37 | Bouwstenen voor nieuw
stikstofbeleid .Wim de Vries
44 | Is biomassa verstandig
als energiebron voor
stadsverwarming? Wim Turkenburg
49 | Reflexieve samenwer-
king voor een hogere kwaliteit
stadsnatuur .Madelief Ritt en Sander van der Jagt
17 | Rituele dansen en
bezweringsformules
Column Rudy Rabbinge
18 | Versnel en vernieuw!
Leendert van Bree
20 | Evenwicht in benutten en
beschermen
Jurgen van der Heijden
22 | Bouwen mét natuurwinst kan!
Saskia van Dockum en Geert van der Veen
24 | Bouwcultuur kent geen
directieven
Flip ten Cate
27 | De Achterblijvers
(Dwar)Sliggers - Strikes again (4). Feuilleton:
Klimaatmaatregelen, waarom eigenlijk?
Johan (Dwar)Sliggers
30 | Recent van de pers
- De Bosatlas van de Duurzaamheid
- Biodivers boeren
- Next Nature
32 | Drie winnaars aan het woord!
Eind vorig jaar maakte de VVM de winnaars
bekend van de zeventiende editie van de
Rachel Carson Afstudeerprijs
36 | Europa Inside
Column Bas Eickhout
54 | De aarde nu, gedichten
over het klimaat
Lotte Dodion
55 | VVM kort
Rachel Heijne
12 | CO2 -Prestatieladder inspireert
bedrijven en overheden
De CO2-Prestatieladder is breed inzetbaar.
Niet alleen binnen de bedrijfsvoering en in
projecten, maar ook in de keten.
Monique Bollen en Brian Heikamp
06 | Groene medicijnen, utopie of
optie?
Medicijnen en multiresistente micro-
organismen komen continue in drinkwa-
terbronnen terecht. Kan de introductie van
biologisch afbreekbare medicijnen voor een
ommekeer zorgen?
Alfons Uijtewaal en Margarita Amador
08 | Driedeling natuur en landbouw
op ecologische grondslag
Binnen de huidige discussies over de
nieuwe landbouwvisie valt op hoe
weinig duidelijk men is over de te maken
keuzes. Verstandiger is om een onder-
scheid te maken tussen natuur, land-
bouw en een mengvorm van natuur- en
landbouwelementen.
Herman Eijsackers
11 | Jong Talent
In de rubriek ‘Jong Talent’ vertelt Jan
Willem Slaa (34) over zijn zorgen, hoop en
ambities.
14 | Hoe passen zorgwekkende
stoffen in gezonde omgeving?
Simone van Dijk, Kornelis Jorna, Christiaan
Soer, Jean-Marc Abbing
6 Tijdschrift Milieu, april 2020
Het maken van schoon
drinkwater staat onder
toenemende druk.
Medicijnen en multiresis-
tente micro-organismen
van humane en veteri-
naire oorsprong komen
continue in drinkwater-
bronnen terecht. Ook de
voedselketen is niet vrij
van deze verontreiniging.
Dit kan gevolgen hebben
voor volksgezondheid en
economie. Kan de intro-
ductie van biologisch
afbreekbare medicijnen
voor een ommekeer zorgen?
De Europese Green Deal beoogt beëindi-
ging van de emissie van medicijnen en
resistente micro-organismen. Voor het
tegengaan van de milieukringloop van
medicijnen en multiresistente micro-
organismen is geen eenvoudige one-size-
fits-all oplossing beschikbaar. Maatregelen
zullen uit de hele productketen moeten
komen. Het inspelen op de medicinale
milieukringloop is voor alle, zowel sociale
als technische, disciplines een uitdaging
om te leren communiceren en samen te
werken. Hiermee vermijden we bijvoor-
beeld een exclusieve focus op de water-
kringloop van deze verontreinigingen
Groene medicijnen, utopie of optie?
en kan er meer aandacht komen voor de
bodem-voedselkringloop die wellicht
minstens zo belangrijk is. We worden via
ons voedsel immers collectief blootgesteld
aan medicijnen en multiresistente micro-
organismen. Zo bevatte het merendeel van
de komkommers, wortelen en tomaten uit
een exporterend land het anti-epilepticum
carbamazepine. Aangetoond werd dat de
bron van deze vervuiling voor irrigatie
hergebruikt effluentrijk oppervlaktewater
was. Effecten van langdurige blootstelling
van volwassenen, bejaarden, zwangeren of
kinderen aan lage concentraties medicijnen
zijn onbekend (Paltiel 2016).
Verbreding beleidOok beleidsmakers, onderzoekers en
bedrijven dienen beter te communiceren
en samen te werken. Nu richt het beleid
zich vooral op antibioticaresistentie, maar
wereldwijd wordt de mens blootgesteld
aan andere soorten resistente micro-orga-
nismen. Belangrijke oorzaak is het overma-
tige gebruik en misbruik van antischim-
melmiddelen, antiparasitaire middelen
en antivirale middelen. Een weinig
gecommuniceerd aspect, dat gevolgen kan
hebben voor de volksgezondheid, is het
hormoonontregelende gedrag van veel niet-
hormonale medicijnen. Dit kenmerk vereist
7Tijdschrift Milieu, april 2020
*Volgens OECD-testen. Bron: Kümmerer K. in Kümmerer K. and M. Hempel (Eds.), 2010, Green and Sustainable Pharmacy, Springer.
Figuur: Medicijnketen met de 12 innovaties van meduwa
MEDUWA-coalitieHet Duits-Nederlandse INTERREG-VA MEDUWA-Vecht(e) project wil een bijdrage leveren aan het verlagen van de uitstoot van medicijnen en resistente micro-organismen. De MEDUWA-coalitie bestaat uit 27 partners: 16 bedrijven, 5 onderzoeksinstituten, 2 academische ziekenhuizen, 1 overheidsinstelling en 2 maatschappelijke organisaties. MEDUWA kost 8,5 miljoen euro. Het project kent een geïntegreerde aanpak: grensoverschrijdend, sectoroverschrijdend en transdisciplinair. Ondernemers en weten-schappers werken zo veel mogelijk in teams samen aan twaalf innovaties verspreid over de hele medicijnketen en verschillende inter-ventieklassen: preventie, mitigatie, analyse, simulatie van maatregelen, voorspelling, visu-alisatie en communicatie (zie figuur 1). MEDUWA ontwikkelt ook groene medicijnen, waar-onder een farmaceutisch eiwit of biological (alkalische fosfatase) en bepaalde planten- en algenmengsels ter vervanging van antibiotica. Informatie: meduwa.eu.
een andere manier om met deze stoffen
om te gaan. Tenslotte brengt de focus op de
waterkringloop van medicijnen en multi-
resistentie einde-pijp-oplossingen voort die
het probleem zelf niet oplossen.
Brongerichte benaderingEr is behoefte, ook om problemen en
kosten voor andere sectoren te vermijden,
aan maatregelen die het probleem zo
dicht mogelijk bij de bron aanpakken.
Overeenkomstig de One-Health-benadering
wordt van zowel de humane als de veteri-
naire gezondheidssector verwacht dat zij
een pakket maatregelen ontwikkelen voor
de gehele levenscyclus van een medicijn.
De in 2019 gepubliceerde EU-strategie
over medicijnen in het milieu beschouwt
de ontwikkeling en inzet van biologisch
afbreekbare of groene medicijnen als een
veelbelovende brongerichte benadering.
Biologisch afbreekbaarGroene medicijnen worden soms nog als
een utopie afgeschilderd omdat de conven-
tionele industrie stabiele moleculen wil.
Daarentegen is ongeveer een derde van
alle conventionele medicijnen biologisch
goed afbreekbaar. Volgens pionier Klaus
Kümmerer, hoogleraar aan de Leuphania
Universiteit in Lüneburg, laat dit zien dat de
stabiliteit van een medicijn hand in hand
kan gaan met biologische afbreekbaarheid.
Biologische afbreekbaarheid kan tevens
de therapeutische werking verbeteren en
de bijwerkingen verminderen - zoals is
aangetoond met cytarabine en glufosfa-
mide (beide middelen voor de behandeling
van kanker). Recentelijk hebben Kümmerer
en zijn medewerkers een aantal biolo-
gisch afbreekbare versies van bestaande
bètablokkers ontwikkeld die door minder
bijwerkingen therapeutisch vergelijkbaar of
effectiever lijken te zijn dan de oorspronke-
lijke niet-biologisch afbreekbare middelen.
Daarnaast verdienen biologisch afbreekbare
fytotherapeutische middelen, afkomstig uit
de wetenschappelijke kruidengeneeskunde,
meer aandacht. Een uitgebreid onderzoek
van Kasper (2014) toonde bijvoorbeeld
aan dat een fytotherapeutisch antide-
pressivum net zo effectief is en minder
bijwerkingen heeft dan een conventioneel
antidepressivum.
Milieuchemicus Kümmerer is van mening
dat de omgang met medicijnen en andere
chemicaliën veel rationeler kan. Een eerste
stap in deze transitie is vanzelfsprekend het
minder in de kringloop brengen, niet louter
vervangen, van moleculen. Hoe eenvou-
diger de verbindingen, hoe makkelijker het
is om ze na gebruik te hergebruiken. De
huidige ontwikkeling in de chemie staat
daar haaks op; stoffen zijn steeds complexer.
Verder bevatten chemische verbindingen
tegenwoordig steeds meer additieven. Deze
moleculen dienen deel uit te maken van
het vergroeningsproces. Door het gebruik
van computerprogramma’s is het tegen-
woordig mogelijk moleculen theoretisch te
ontwerpen en te evalueren, zonder dat ze
daarvoor gebouwd hoeven te worden. Op
zo’n manier kan al vroeg in de ontwikkeling
van het medicijn op een relatief goedkope
manier de biologische afbreekbaarheid
worden bepaald.
VoordelenEen dergelijke maatschappelijk verantwoorde
benadering brengt legio voordelen met zich
mee. Volledig biologisch afbreekbare chemi-
caliën veroorzaken geen milieu- en gezond-
heidsproblemen, ook bij afwezigheid van
rioolwaterzuivering, mest- en slibverwerking.
Gemakkelijk mineraliseerde chemicaliën
behoeven geen uitgebreide testen op milieuef-
fecten, wat kosten en tijd bespaart. Hogere
biologische afbreekbaarheid bij antimicrobiële
middelen draagt ook nog eens bij aan beper-
king van de resistentieproblematiek.
ProeftuinenOm deze maatschappelijke uitdaging te
overwinnen, zijn meer sector-overschrijdende
proeftuinen zoals MEDUWA (zie kader) nodig.
In zulke projecten wordt in de gehele humane
en veterinaire medicijnketen samengewerkt,
waarbij de nadruk ligt op preventie en het
ontwikkelen en testen van brongerichte oplos-
singen. Extra stimulansen zijn nodig voor
starters en universiteiten om onderzoek te
doen naar biologisch afbreekbare medicijnen.
Alfons Uijtewaal en Margarita Amador
Alfons Uijtewaal en Margarita Amador ([email protected]) zijn als project-ontwikkelaars werkzaam bij Stichting Huize Aarde, initiatiefnemers van het MEDUWA-Project, en lid van de VVM-Sectie Gezondheid en Milieu
8 Tijdschrift Milieu, april 2020
Binnen de huidige discussies over de nieuwe landbouwvisie valt op hoe weinig
duidelijk men is over de te maken keuzes. Voedselvoorziening, natuurbescher-
ming en duurzaam ruimtegebruik lijken op één hoop te worden gegooid, zonder
dat men beseft dat die verschillende vormen van ruimtegebruik berusten op
verschillende wetenschappelijke principes. Verstandiger is om een onderscheid te
maken tussen niet alleen natuur en landbouw, maar ook een derde categorie met
een mengvorm van natuur- en landbouwelementen.
grondslag, voor de landbouw de productie-
ecologie en voor het gemengde gebied de
resource ecologie; een indeling die al eerder
door anderen (o.a. Rabbinge in 2011) is
voorgesteld.
Evolutionaire ecologie Dat je bij natuur uitgaat van een onge-
stoorde ontwikkeling ligt voor de hand en
komt voort uit de evolutionaire ontwik-
waarmee de voortgang en effectiviteit van
beleid en beheer kunnen worden bijge-
houden. Daarom is het zinvol na te gaan wat
de onderliggende principes zijn en op basis
daarvan graadmeters te formuleren.
Drie soorten ecologieAls we de driedeling natuur, landbouw
en een mengvorm aanhouden, dan is
voor natuur de evolutionaire ecologie de
Al te gemakkelijk worden er basale principes
gebruikt zonder die goed te omschrijven
of uit te werken. Er wordt gesproken over
circulaire landbouw en het sluiten van
kringlopen zonder goed te definiëren wat
‘sluiten’ dan precies betekent en hoe het
gerealiseerd kan worden. Bovendien wordt
het in zo’n situatie, met verschillende
door elkaar lopende doelen, moeilijk om
graadmeters of indicatoren te formuleren
Driedeling natuur en landbouw op ecologische grondslagHerman Eijsackers ([email protected]) is vice chair Board for the Authorization of Plant protection products and Biocides & extraordinary professor Northwest University Potchefstroom South Africa.
9Tijdschrift Milieu, april 2020
keling van het leven op aarde. In die
ontwikkeling hebben zich gaandeweg een
aantal kringloopprocessen ontwikkeld: de
ruimtelijke verplaatsing van verbindingen
die gebruikt maar niet verbruikt worden
in processen en daardoor weer hergebruikt
kunnen worden. Voorbeelden zijn de water-
kringloop en de stikstofkringloop. Toch geldt
voor lang niet alle processen in de natuur dit
kringloopidee. Er zijn ook lineaire processen
zoals de verwering van gesteenten die
vanuit de bergen afgevoerd worden naar de
zee en daar sedimenteren of de uitspoeling
van fosfor en andere mineralen uit bodems.
De totaal verarmde bodems in bijvoorbeeld
Afrika zijn een schrijnend voorbeeld van die
uitspoelingprocessen.
Voor ons eigen land is er echter een nog veel
ingrijpender verschil tussen het beheer
van de huidige natuur en de ecologische
grondslag. Van natuurlijke ontwikkeling is
immers nauwelijks sprake, aangezien het
overgrote deel is ontstaan door ingrijpen
van de mens of op zijn minst duidelijk
beïnvloed door menselijke activiteiten. Voor
de streefdoelen in het huidige natuurbeheer
wordt veelal terug gegrepen op historische
situaties, toen de invloed van de mens nog
niet duidelijk aanwezig was. Daarom is
conserveringsecologie de grondslag voor de
Nederlandse natuur.
Productie-ecologie Dat je bij landbouw uitgaat van productie-
ecologie ligt eveneens voor de hand.
Kenmerk daarvan is dat de ontwikkeling
van specifieke planten of dieren wordt
geoptimaliseerd teneinde de geproduceerde
biomassa in de vorm van planten en dieren
en hun producten zo goed mogelijk te
gebruiken. Dit wordt niet alleen gemeten
in massa (kwantiteit), maar ook in bestand-
delen (kwaliteit) en in de waarde die wij
daaraan willen geven. Optimaal betekent
in dit verband een zo efficiënt mogelijke
Driedeling natuur en landbouw op ecologische grondslag
‘ Zonder zo’n driede-ling blijf t het alle-
maal het zelfde of te-wel drie keer niks’
inzet van hulpmiddelen, waarbij hergebruik
mogelijk maar niet per se vereist is, terwijl
concurrentie met andere organismen of
aantasting door ziekten en plagen met
beheeringrepen worden geminimaliseerd.
Deze ingrepen mogen geen ongewenste
nadelige gevolgen voor de omgeving
hebben. Extra element bij productie-ecologie
is de expliciete koppeling van de producten
met de waarde die wij mensen er aan geven
en voor willen betalen, al zijn er impliciet
ook aan natuurbeheer kosten verbonden.
Dat er bij deze landbouw een
relatie is met natuur is heel
wel mogelijk, bijvoorbeeld
als natuurelementen
zorgen voor de ‘toele-
vering’ van natuurlijke
vijanden die de druk
van ziekten en plagen
kunnen verminderen.
Resource ecologie Voor de derde categorie, waarbij
natuur- en landbouwelementen met
elkaar zijn vermengd, ligt het accent op het
zodanig benutten van natuurlijke bronnen/
grondstoffen dat deze tot in lengte van
dagen kunnen worden blijven gebruikt. Hier
zal hergebruik de boventoon voeren en als
dat door een niet optimale efficiëntie ten
koste gaat van de kwantiteit of kwaliteit
van de productie, dan zal dat geaccepteerd
worden. Ook hier geldt dat we er een waarde
voor over hebben, maar die zal vanwege die
lagere efficiëntie hoger komen te liggen: de
consument zal er meer voor over moeten
hebben.
Bij deze vorm van landbouw is een relatie
met natuur een belangrijk element. Niet
alleen waar het gaat om ruimtelijke
verweving van landbouw en natuur, maar
vooral om het verminderen van plaag- en
ziektedruk. Dat gebeurt niet alleen door
‘bovengrondse’ natuur als
hagen en bosjes, maar ook
door specifieke aandacht
voor een ‘ondergronds’
bodembeheer. Daarbij
kan het bodemleven
zich zo goed mogelijk
ontwikkelen om een
dusdanige biologische
weerbaarheid te genereren
die de effecten van wortel-
ziekten minimaliseert.
Een tweede belangrijke element is dat het
grond- en oppervlaktewaterbeheer niet
alleen geschikt moet zijn voor landbouw-
activiteiten, maar ook voor een goede
ontwikkeling van natuurelementen en van
het bodemleven. Omgekeerd moeten de
landbouwactiviteiten zodanig zijn dat de
kwaliteit van grond- en oppervlaktewater
niet geschaad wordt. ►
10 Tijdschrift Milieu, april 2020
Graadmeters Bij evolutionaire ecologie is het nauw-
gezet meten van de voortgang lastig.
Resultaatindicatoren vaststellen is prin-
cipieel onmogelijk: de ontwikkeling moet
immers vrijuit kunnen verlopen. Alleen
inspanningsindicatoren zijn mogelijk,
primair gericht op het zo ongestoord moge-
lijk functioneren en ontwikkelen van de
diverse ecosystemen. Belangrijke driver is
de grond- en oppervlaktewaterhuishouding.
Het voorkomen van externe invloeden via de
lucht is alleen mogelijk door aan de bronnen
te sleutelen en door te beoordelen hoe een
specifieke locatie gezien de stromingspa-
tronen in de lucht wel of niet beïnvloed kan
worden door een luchtverontreiniging.
Bij resource ecologie zijn er veel meer
mogelijkheden om de voortgang te meten,
zowel wat betreft resultaat als inspanning.
Als abiotische parameters komen grond- en
oppervlaktewaterkenmerken in aanmer-
king, Nederland is bekend vanwege zijn
uitstekende en zeer gedetailleerde waterbe-
heersystemen die het mogelijk maken ook
voor relatief kleine gebieden een specifieke
kwantiteit en kwaliteit te beschrijven en
handhaven, denk aan nutriëntenniveau,
zoutgehalte en zuurgraad. Ook bodemken-
merken als zuurgraad, organische stofge-
halte en vochtgehalte kunnen gestuurd
worden. Al in 1951 gestart onderzoek laat
zien hoe moeilijk het organische stofgehalte
op peil te houden is. Zelfs met aanvullingen
van buitenaf. Natuurelementen sluiten hier
aan bij landbouwactiviteiten en daarom is
er deels sprake van conserveringsecologie.
Het huidige natuurbeheerbeleid met zijn
doelsoorten kan een handreiking geven. Niet
alleen wat werkt, maar ook wat niet werkt.
Daarnaast speelt de wisselwerking tussen
natuur en landbouw, met name wat betreft
de aanlevering van natuurlijke vijanden die
ziekten en plagen op een hanteerbaar niveau
houden. Die natuurlijke vijanden zitten ook
in de bodem, een soortenrijk bodemleven
kan daardoor bijdragen aan een, zoals dat
wordt genoemd, ‘weerbare bodem’.
Tenslotte zullen bij productie ecologie
- naast de primaire kwantitatieve en
kwalitatieve kenmerken - genoemde
milieukenmerken ook een rol spelen. Voor
een optimale landbouwfunctie zijn immers
optimale milieuomstandigheden nodig.
Alleen zal hier eerder worden overwogen of
toevoegingen van buitenaf tot een sneller
en effectiever beheer leiden, bijvoorbeeld
grondwaterstandverlaging, kunstmesttoe-
diening en toepassing van ziekte- en plagen
onderdrukkende en voorkómende stoffen.
Productie-efficiëntie speelt hier een belang-
rijke rol. Daarom wordt gestreefd naar
optimale toediening op de juiste momenten
zodat er minimaal verlies is aan stoffen
Financieel plaatjeDoor op deze manieren, theoretisch en
ruimtelijk duidelijk onderling afgegrensd,
ons land in te richten en te gebruiken,
wordt ook duidelijk wat wij er voor over
(moeten) hebben om natuur, productieve
landbouw én een aantrekkelijk landschap
naast elkaar duurzaam te ontwikkelen.
Natuur via onze belastinggelden, land-
schap en duurzame landbouw via iets
verhoogde consumentenprijzen en verze-
kerde voedselvoorziening met een interes-
sante exportpositie, een aanvaardbare prijs
voor de consument én een aanvaardbaar
inkomen voor de voedselproducent. Met
als bonus dat de ontwikkelde teelttechno-
logie ook als exportproduct kan worden
gebruikt. Maar er zullen dan wel duidelijke
keuzes moeten worden gemaakt, want
zonder zo’n driedeling blijft het allemaal
hetzelfde; oneerbiedig gesproken één pot
nat oftewel drie keer niks.
Herman Eijsackers
11Tijdschrift Milieu, april 2020
In de rubriek ‘Jong Talent’ vertelt Jan Willem Slaa (34)
over zijn zorgen, hoop en ambities. Doorn in zijn oog is de
gemakzucht waarmee bestuurders over hun duurzame
ambities oreren. “Daarmee krijg je de samenleving niet
mee en geef je voeding aan kortzichtig populisme.”
Wat vind je een zorgelijke ontwikkeling?
“Op bestuurlijk niveau lijkt men steeds vaker voorbij te gaan
aan wetenschappelijke basiswetten. In politieke debatten is
dat, zeker van oppositiepartijen, nog wel te verklaren. Van
bestuurders hoop je echter dat ze inzien dat grote stellig-
heid tot grote verwachtingen leidt. Dan helpt het niet dat je
je gemeente voorbarig energieneutraal verklaart of beweert
een veiligheidsrisico terug te brengen tot nul. In de praktijk
loop je dan tegen de weerbarstige werkelijkheid aan en verlies
je je geloofwaardigheid. Dat is fnuikend voor het draagvlak
voor noodzakelijke milieumaatregelen en maakt je tot een
ongeloofwaardige gesprekspartner. Voor alle problemen die
in deze eeuw op ons afkomen, is het noodzakelijk dat een
overheid allereerst betrouwbaar en geloofwaardig is.”
Wat vind je een kansrijke ontwikkeling?
“Het sneuvelen van het Programma Aanpak Stikstof en het
aansluitende besef dat ‘niet alles kan’. Op onze eigen kleine
postzegel is het al niet mogelijk om alle milieuambities bij
elkaar te realiseren zonder economische groei op bepaalde
vlakken in de weg te staan. We zullen keuzes moeten
maken door naar een groter plaatje te kijken en een bredere
belangenafweging te maken. Vanuit dat perspectief is de
Omgevingswet een positieve ontwikkeling, hoewel ik soms
vrees dat dit ‘business-as-usual’ blijft.”
Is milieu ook iets voor thuis?
“Uiteraard. Als je begaan bent met het milieu en de leefbaar-
heid van onze planeet, neem je dat ook mee in de beslissingen
en overwegingen thuis. Mijn vrouw en ik zitten met enige
Hoop en ambities
regelmaat te discussiëren over welke consumptieartikelen
het minste milieu-impact hebben en bij de kinderopvang
vindt men ons dapper als we de kinderen ook in de stromende
regen gewoon op de fiets komen brengen. Oftewel, ‘practice
what you preach’. Daar komt ook die geloofwaardigheid weer
bij kijken.”
Waarom ben je lid van de VVM?
“Tijdens mijn masteropleiding werd ik van harte aange-
moedigd om lid te worden door de hoogleraar van mijn
vakgroep. Vervolgens won ik de Rachel Carson Scriptieprijs
en sloot mij op een gegeven moment aan bij de sectie Externe
Veiligheid. Sindsdien is lidmaatschap een vanzelfsprekend-
heid geworden. Ik vind het leuk en leerzaam om met mijn
sectiegenoten over ons vakgebied van gedachten te wisselen.
Bovendien is de VVM een prettig netwerk over het thema
dat mij bijzonder interesseert en zo belangrijk is voor de
toekomst.”
Wat is je toekomstdroom?
“Een eerlijkere wereld, waarin de lusten, de lasten en het
vermogen op een evenwichtigere en rechtvaardigere manier
zijn verdeeld. In die droom zijn we als mensheid in staat om
een dergelijk paradijs op onze aarde te kunnen realiseren.”
Jan Willem Slaa
Jan Willem Slaa (34) heeft een bachelor Organische Chemie en een master Energy & Environmental Sciences behaald aan de Rijksuniversiteit Groningen. Na zijn afstuderen in 2011 heeft hij vijf jaar als veiligheids- en milieuadvi-seur projecten in de olie-/gassector gewerkt. Sinds 2017 werkt hij als groepsleider Gevaarlijke Stoffen bij Witteveen+Bos.
foto
: Ja
n W
ille
m S
laa
12 Tijdschrift Milieu, april 2020
De CO2-Prestatieladder
is een bewezen instru-
ment om als bedrijf
of overheid stap voor
stap de CO2 -uitstoot
terug te dringen.
De ladder is breed
inzetbaar. Niet alleen
binnen de bedrijfsvoe-
ring en in projecten,
maar ook in de keten.
CO2 -Prestatieladder inspireert bedrijven en overheden
Monique Bollen en Brian Heikamp zijn werkzaam bij Stichting Klimaatvriendelijk Aanbesteden & Ondernemen (SKAO), onder-deel van klimaatstichting HIER, en jagen bedrijven en overheden met de CO2 -Prestatieladder aan om CO2 te reduceren.
13Tijdschrift Milieu, april 2020
De CO2-Prestatieladder werd in 2009
als initiatief uit de markt door ProRail
ontwikkeld. Sinds 2011 is het instrument
eigendom van Stichting Klimaatvriendelijk
Aanbesteden & Ondernemen (SKAO), een
onafhankelijke stichting zonder winstoog-
merk met als visie een klimaatneutraal
Nederland. Inmiddels zijn er bijna 1000
organisaties gecertificeerd, waaronder
bedrijven in de bouw-, zorg-, ICT-, afval-, en
energiesector. Maar ook de overheid laat
zich steeds vaker certificeren, van klein
(gemeente Renkum) tot groot (Ministerie
van Ien W).
Vijf niveausBedrijven en overheden worden met de
CO2-Prestatieladder uitgedaagd om verder
te gaan dan de bestaande regelgeving. Ze
gaan zelf nadenken hoe ze het beste hun
eigen CO2-uitstoot kunnen reduceren en
hun kennis en ervaring delen, zowel intern
maar ook juist met andere organisaties. Dit
gebeurt vanuit vier invalshoeken: inzicht
(CO2-footprint), doelstellingen voor CO2
-reductie, transparantie en participatie door
deelname aan initiatieven. Centraal staat
de ‘plan-do-check-act’-cyclus: een cyclus die
zich blijft herhalen binnen de organisatie,
gericht op de verbetering van zowel de
CO2-prestatie als op de verbetering van het
managementsysteem om die reductie te
realiseren.
De ‘ladder’ is een geaccrediteerd
CO2-managementsysteem dat bestaat
uit vijf niveaus. Tot en met niveau 3 gaat
een organisatie aan de slag met de eigen
uitstoot. Vanaf niveau 4 en 5 wordt er ook
werk gemaakt van de CO2-uitstoot in de
keten en sector. Werken met dit instrument
vereist continue verbetering van inzicht,
verdere reductiemaatregelen, communicatie
en samenwerking in de bedrijfsvoering.
Tijdens de jaarlijkse audit door een certifice-
rende instelling, wordt getoetst op ambities,
behaalde reducties en continue verbetering.
InspiratiebronIn 2018 namen bijna 2000 gecertifi-
ceerde ondernemingen meer dan 15.000
CO2-reducerende maatregelen. De maatre-
gelen hebben bijvoorbeeld betrekking op het
energieverbruik van kantoren, duurzaam
aanbesteden, het verminderen van CO2 in
de afvalsector of zuinig rijden.
Als onderdeel van het certificeringstraject
stellen organisaties
CO2-reductiedoelstellingen op. Vervolgens
worden de benodigde maat-
regelen getroffen om deze
CO2-reductie ook daad-
werkelijk te realiseren.
Die maatregelen
worden in een zoge-
heten Maatregelenlijst
geregistreerd die elk jaar
wordt aangepast. Hierdoor
ontstaat een uitgebreid over-
zicht van getroffen maatregelen,
waardoor de lijst meteen fungeert als
inspiratiebron.
Gunningsvoordeel Voor bedrijven is de zorg om het klimaat
reden om met de prestatieladder aan de slag
te gaan. Daar komt bij dat dit hun voordeel
oplevert bij aanbestedingen, bijvoorbeeld
door Rijkswaterstaat, Prorail, diverse
waterschappen, provincies en gemeenten.
Inmiddels zetten al meer dan 150 opdracht-
gevers de ladder voor dit doel in. Door dit
gunningsvoordeel krijgen bedrijven met een
serieuze klimaatambitie een grotere kans
om de aanbesteding te winnen. Hiermee
geeft de overheid met haar inkoopkracht
een serieuze impuls aan CO2-reductie bij
bedrijven en projecten
KapstokNatuurlijk vraagt het behalen van een
certificaat inzet en komt er papierwerk bij
kijken. Daar staat tegenover dat de syste-
matiek een kapstok biedt om structureel
en doelgericht als organisatie een bijdrage
te leveren aan het klimaat. Dat helpt om
draagvlak binnen de organisatie te krijgen
en niet zelden nemen medewerkers de
motivatie voor het klimaat mee
naar huis. Ook wordt gepro-
beerd om zoveel mogelijk
aan te sluiten bij andere
initiatieven en interna-
tionale standaarden om
dubbel werk te voor-
komen. Zo zijn afspraken
gemaakt dat een certifi-
caat vanaf niveau 3 geldt
als alternatieve invulling voor
de EED Energie-Audit, een energiever-
plichting voor bedrijven met meer dan 250
medewerkers.
Naast de organisaties die zich laten certi-
ficeren, spelen veel partijen een rol die
samen ervoor zorgen dat de ladder zijn
werk doet: adviesbureaus om organisaties
te helpen bij het implementeren van de
ladder, certificerende instellingen die de
audits uitvoeren, de Raad voor Accreditatie
(RvA) voor de accreditatie van de ladder
en SKAO met bestuur en Centraal College
van Deskundigen (CCvD) voor het beheer.
Deze hele kerstboom zorgt voor vertrouwen
en waarmaken waar het instrument voor
staat: CO2-reductie realiseren.
Kijk voor meer informatie op www.SKAO.nl
Monique Bollen en Brian Heikamp
‘De systematiek biedt een kapstok om structureel en
doelgericht de CO2-uitstoot te ver-
minderen’
Foto
: SK
AO
14 Tijdschrift Milieu, april 2020
Nu de Omgevingswet door de Eerste Kamer is, lijkt niets de inwerkingtreding
daarvan – naar verwachting in de loop van 2021 – nog in de weg te staan. Het
zal zeker in de beginfase niet eenvoudig worden. Dat geldt ook als het om zeer
zorgwekkende stoffen gaat, een beleidsonderwerp dat zich al in een transitie
bevindt. Een frisse blik op het stoffen- en omgevingsbeleid helpt om de dilemma’s
te duiden en oplossingsrichtingen te verkennen.
De zorg voor een veilige en gezonde fysieke
leefomgeving geldt voor iedereen. De
zorgplicht en het vinden van de balans
tussen beschermen en benutten, krijgt met
de Omgevingswet primair invulling op
gemeentelijk niveau. Gemeenten leggen
straks in hun omgevingsvisie vast welke
langetermijnkeuzes zij maken en in het
omgevingsplan welke ontwikkelingen waar
kunnen plaatsvinden, met inbegrip van de
randvoorwaarden. Nieuw is dat naast ruim-
telijke relevantie ook andere onderwerpen
als randvoorwaarden in het omgevingsplan
mogen worden opgenomen. Een actueel
thema is gezondheid. De verwachting is dat
gemeenten via hun omgevingsplannen gaan
sturen op verbetering van het leefmilieu
en de gezondheid van hun burgers. Dit kan
bijvoorbeeld door het ontwikkelen van recre-
atiegebieden om bewegen te stimuleren.
Maar dit zou bijvoorbeeld ook kunnen door
regels op te nemen over zeer zorgwekkende
stoffen.
ZZS-lijstZeer zorgwekkende stoffen (ZZS) zitten
overal in, bijvoorbeeld in laadsnoertjes van
de IPhone of de PFAS met de vet- en wateraf-
stotende eigenschappen in koekenpannen,
regenjassen of ski-wax. Ze vormen een
aparte groep van gevaarlijke stoffen binnen
het Nederlandse stoffenbeleid. Een stof valt
onder deze categorie als deze voldoet aan
de criteria hiervoor. Het betreft in de basis
stoffen die een onomkeerbaar effect hebben
op mens of milieu. Een deel van deze stoffen
is op grond van Europees recht aange-
wezen als ‘substances of very high concern’
(SVHC). Het zijn stoffen die carcinogeen,
mutageen, reproductie toxisch, persistent,
bio-accumulerend én toxisch (PBT), zeer
persistent en/of zeer bio-accumulerend
Hoe passen zorg-wekkende stoffen in gezonde omgeving?
15Tijdschrift Milieu, april 2020
(vPvB) zijn. Daarnaast is er een categorie van
gelijke zorg waaronder de stoffen met een
hormoonverstorend effect. Deze stoffen zijn
aangewezen door verschillende Europese
verordeningen, richtlijnen en verdragen met
een grote verscheidenheid aan stoffen-
lijsten. Het RIVM heeft deze gebundeld tot
één indicatieve ZZS-lijst en deze nog weer
aangevuld met andere relevante stoffen.
KennissprongDe afgelopen jaren is de kennis over de
risico’s en mogelijke effecten van stoffen
enorm toegenomen. Dit is onder meer het
gevolg van verplichtingen die volgen uit de
Europese REACH-Verordening (zie kader).
De verordening heeft drie doelstellingen:
1) Veilig gebruik van stoffen (registratie), 2)
Uitfasering van de meest gevaarlijke stoffen
(Autorisatie of Restrictie), en 3) Innovatie.
REACH is daarmee agenderend voor veel
discussies over stoffen waar wij nu mee te
maken hebben. De explosieve toename van
kennis biedt de nationale overheid volop
handvatten om het stoffenbeleid nu wel
effectief te maken. In dit licht is het een logi-
sche volgende stap om hier iets mee te doen.
Dat het bestaande beleid daardoor verder
wordt ontwikkeld, lijkt vanzelfsprekend.
Ook is het logisch om, wanneer vervanging
van de meest gevaarlijke stoffen in het
kader van REACH nog niet is uitgevoerd,
goed naar de bestaande impact van stoffen
te kijken.
Voorkomen en beperkenHet beleid van de nationale overheid richt
zich op het voorkomen of beperken van
ZZS in de leefomgeving. Het doel is dus om
ZZS zoveel mogelijk uit de leefomgeving
te weren. Maar tegelijkertijd is er ook een
maatschappelijke druk om andere opgaven
te realiseren of te versnellen. Denk maar
eens aan de discussie over de stilvallende
bouw in relatie tot PFAS. Daarnaast is het
van belang dat Nederland een gunstig vesti-
gingsklimaat voor bedrijven blijft stimu-
leren, zeker nu in verband met de Brexit veel
bedrijven ook naar Nederland kijken.
Ondanks dat de kennis over gevaar-
lijke stoffen de laatste jaren enorm is
toegenomen, signaleert de Raad voor de
Leefomgeving en Transport (RLI) in hun
recente advies ‘Greep op gevaarlijke stoffen’
dat de verspreiding onvoldoende wordt
beheerst en het risico op cumulatieve
blootstelling toeneemt. Daar komt bij dat de
circulaire economie nieuwe vraagstukken
introduceert: bij hergebruik en recycling
komen bijvoorbeeld gevaarlijke stoffen
als ‘secundaire grondstoffen’ in nieuwe
productieketens terecht of kunnen niet-
afbreekbare (reeds verboden) gevaarlijke
stoffen zich bij veelvuldig recyclen ophopen
in producten.
Gemeenten gaan over het al dan niet
toestaan van ontwikkelingen, met oog voor
de veiligheid en gezondheid. Naast techni-
sche aspecten, zoals de omvang van risico’s
en het in acht nemen van grenswaarden
voor blootstelling aan bepaalde stoffen,
spelen politiek-bestuurlijke verhou-
dingen en de perceptie van
burgers een belangrijke rol
in de afwegingen. Dit zal
onder de Omgevingswet
niet anders worden. In
tegendeel: gemeenten
worden gestimuleerd
om zo veel mogelijk
stakeholders tijdig te
betrekken bij de vormge-
ving van hun omgevingsvisie
en omgevingsplan. Te meer daar we de
laatste jaren zien dat de ‘risico-tolerantie’
van burgers afneemt. Bij het vermoeden van
schadelijke effecten van een stof zien we dat
burgers onder meer via sociale media in het
geweer komen. Neem de discussies rondom
PFOA en GenX bij Chemours en rondom
het mogelijk kankerverwekkend zijn van
rubbergranulaat in kunstgras.
Gemeenten staan voor lastige dilemma’s
in hun afweging waarin transperantie en
‘Binnen bedrijven is er een spannings-veld tussen het eco-nomische en veilig-
heidsbelang’
participatie een rol spelen, mondige burgers
hun mening geven en er een diversiteit aan
maatschappelijke opgaven meespeelt in
afwegingen. In hun keuzes zullen zij reke-
ning proberen te houden met de publieke
opinie. Dit zou in theorie kunnen leiden
tot het uitsluiten van het gebruik en/of de
emissie van bepaalde (groepen) stoffen
in bepaalde gebieden of zelfs in een hele
gemeente. Dit kan grote impact hebben voor
bedrijven: bepaalde activiteiten kunnen
daardoor op termijn niet meer toegestaan
zijn, met vergaande gevolgen voor de
bedrijfsvoering en voor de leveranciers en
afnemers van deze bedrijven. ZZS worden
juist gebruikt in verband met zeer specifieke
stofeigenschappen. Als een bedrijf uit de
keten valt, heeft dat verstrekkende gevolgen
voor de rest van de keten. Het is daarom
zaak dat gemeenten met kennis van zaken
en weloverwogen besluiten nemen.
Dilemma’sDe functionele eigenschappen van ZZS of
producten met daarin ZZS zijn vaak van
groot belang. Kijk bijvoorbeeld naar de PFAS-
discussie. PFAS stoffen hebben een aantal
handige eigenschappen, bijvoorbeeld dat ze
ervoor zorgen dat een regenjas water-
dicht is. Een bedrijf dat een
ZZS produceert of gebruikt
in zijn productieproces,
doet dat in veel gevallen
omdat het eindproduct
een goede toegevoegde
waarde heeft. Met
andere woorden: er is
een economisch belang
om het te produceren omdat
het eindproduct goede functio-
nele eigenschappen heeft.
Het is vaak lastig om een ZZS te vervangen.
In veel gevallen is de afhankelijkheid van
deze stoffen in het proces groot. Soms kan
een product niet geproduceerd worden
zonder ZZS of is het vervangen zodanig duur
dat een product niet meer concurrerend
is. Aan de andere kant willen bedrijven
hun medewerkers en omgeving liever niet
blootstellen aan de risico’s en gevaren van
ZZS. Dit betekent dat bedrijven de emissies
van ZZS zullen moeten minimaliseren. Hier
De auteurs zijn werkzaam bij Royal HaskoningDHV. Ir. Simone C.A. van Dijk MSc als leading professional omgevings-veiligheid ([email protected]), Mr. Drs. Christiaan Soer als senior jurist omgevingsrecht, Drs. Jean-Marc Abbing als adviseur HSE en chemicals manage-ment voor de industrie, en Kornelis Jorna MSc als milieu adviseur en busi-ness developer voor de industrie.
►
16 Tijdschrift Milieu, april 2020
kan, afhankelijk van de situatie, een behoor-
lijke investering aan vast zitten. Binnen
bedrijven is er een spanningsveld tussen het
economische en veiligheidsbelang, waarbij
telkens de continuïteit van de bedrijfsvoe-
ring moet worden geborgd. Stabiel en voor-
spelbaar overheidsbeleid, waarbij voor de
langere termijn afspraken worden gemaakt,
is daarvoor van belang. De aanbeveling van
de RLI voor de afgifte van tijdelijke vergun-
ningen onderschrijven wij om deze reden
niet. Bovendien biedt de huidige wetge-
ving en ook de Omgevingswet voldoende
mogelijkheden om monitorings- en evalu-
atieverplichtingen op bedrijfsniveau vast
te leggen in voorschriften verbonden aan
de omgevingsvergunning. Ook vloeit de
verplichting om de omgevingsvergunning
actueel te houden en te toetsen aan de beste
beschikbare technieken al grotendeels voort
uit Europese regelgeving. Wij zien meer
toegevoegde waarde in het intensiveren
van samenwerking en het uitwisselen van
kennis.
ProactiefHet krijgen en houden van een goede
balans in de verschillende belangen is een
basis voor het toekomstige bestaansrecht
van het bedrijf. Met de invoering van het
Omgevingsplan wordt de gemeente als
partij belangrijker voor bedrijven. De rol
van BenW, gemeente en burgers wordt
groter. Bedrijven zullen hier rekening mee
moeten houden en hier bij voorkeur op een
proactieve manier op in moeten spelen,
door tijdig met elkaar aan tafel
te gaan zitten. Voor emissies
van ZZS naar het milieu
geldt er een minimali-
satie- en informatie-
plicht. Vrij vertaald
betekent dit dat er
eerst geprobeerd moet
worden om emissies te
voorkomen, bijvoorbeeld
door ZZS te vervangen door een
minder schadelijke stof. Als dat niet
lukt, kan er mogelijk met aanpassingen in
het proces of in de installatie aan de eisen
worden voldaan.
In de praktijk zien we dat de wereld van
vergunningverlening, toezicht en hand-
having weerbarstig is. Het stoffenbeleid
is technische, ingewikkelde materie, die
politiek-bestuurlijk moet worden geduid.
Het maken van een goede afweging bij wel
of niet vervangen of reduceren is lastig. Dit
geldt vooral in de afweging tussen milieu,
gezondheid, technische mogelijkheden en
economisch belang. Daarnaast zijn er vanuit
Europese en Nederlandse regelgeving eisen
en processen van vervanging (autorisatie
van REACH) en beperkingen (REACH en
Activiteitenbesluit) die in lijn met elkaar
moeten worden gebracht. Ten slotte zitten
de vergunningverleners en handhavers van
deze bedrijven snel in een politieke omge-
ving met veel druk en beperkte capaciteit.
Samen aan de slagHet onderwerp ZZS kan vanuit verschil-
lende invalshoeken worden bena-
derd. Toegenomen kennis over
stoffen en de komst van de
Omgevingswet maakt dat
alle partijen gedwongen
worden om explicieter
afwegingen te maken over
deze stoffen. Aan de ene
kant hebben we enorme
afhankelijkheid van deze
stoffen (het zit overal in), aan de
andere kant willen we er vanuit gezond-
heid- en milieubelang vanaf. Daar komt bij
dat de stoffen vanuit verschillende kaders
en op verschillende niveaus (EU, Nederland
en lokaal) worden gereguleerd. Deze afwe-
gingen zijn voor iedereen moeilijk. Het is
daarom van belang dat er genuanceerd naar
wordt gekeken, met verstand van zaken
en vanuit de inhoud. Het is van essentieel
belang dat partijen hierover tijdig en open
met elkaar in gesprek gaan en blijven, met
oog voor een gelijk speelveld. Door actief
samen te werken op technisch, bestuurlijk,
politiek en juridisch vlak zijn hierin zeker
stappen te zetten. Ook de RLI onderstreept
in hun advies het belang van inzet op
kennis en samenwerking. Met stilzitten en
wachten tot het vanzelf goedkomt, komen
we er niet. Het ZZS-dossier vraagt om een
actieve houding van alle betrokken partijen.
Simone van Dijk, Kornelis Jorna, Christiaan
Soer, Jean-Marc Abbing
‘Het is logisch om iets te doen
met de enorme groei van onze kennis
over Z Z S’
REACHREACH is een systeem voor regis-tratie, evaluatie en toelating van chemische stoffen die in de Europese Unie geproduceerd of geïmporteerd worden. De afkorting staat voor: Registration, Evaluation, Authorization and restriction of CHemicals. Het Europees Chemicaliënagentschap is verantwoordelijk voor de registratie, evaluatie en toelating van chemische stoffen. REACH is dus het project van dit agentschap. In de Nederlandse wetgeving zijn de verplichtingen uit de REACH-verordening vastgelegd in hoofdstuk 9 van de Wet milieubeheer. In grote lijnen kan worden gesteld dat de Nederlandse ZZS-lijst de stoffen zijn die REACH beoordeelt op mogelijke uitfasering.
17Tijdschrift Milieu, april 2020
Sinds de lancering van het begrip Duurzame Ontwikkeling
in ‘Our common future’ door de VN in 1987 is de mondiale
steun voor deze benadering van grote maatschappelijke
uitdagingen steeds groter geworden. Alom wordt dit beginsel
aangegrepen voor interventies. Soms schiet dit inmid-
dels door in maatregelen die zelfs leiden tot vergroting van
de uitstoot van broeikasgassen. Neem het gesubsidieerd
bijstoken van biomassa in krachtcentrales of het vergroten
van de inzet van gewasbeschermingsmiddelen, biociden
en externe inputs van dierlijke, plantaardige of chemische
oorsprong. Het bevorderen van suboptimale plantaardige en
dierlijke productiesystemen werkt dit bovendien in de hand.
Oorzaak van deze voor het milieu belastende interventies
is de ontoereikende uitwerking van het concept van duur-
zame ontwikkeling. Toch publiceerde de Wetenschappelijke
Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) in 1994 al het rapport
‘Duurzame risico's, een blijvend gegeven’, in feite een blauw-
druk voor de toepassing van het concept in de praktijk van
alledag. Hiertoe benoemt het rapport een viertal handelings-
perspectieven: benutten, beheren, sparen en behoeden.
Rituele dansen en bezweringsformules
De vier handelingsperspectieven zijn uitgewerkt voor ontwik-
kelingen op het gebied van voedselvoorziening, energievoor-
ziening, natuurbescherming, grondstoffen en drinkwater. Dit
leverde zicht op zowel de mogelijkheden als de onmogelijk-
heden van maatregelen. Eenzelfde handelingsperspectief in
alle domeinen bleek onmogelijk. Zo vergt behoeden bij grond-
stoffen veel recycling en substitutie. Dat is onverenigbaar
met eenzelfde handelingsperspectief bij energie. Vormgeven
aan duurzame ontwikkeling vergt dus expliciete keuzes die in
het rapport worden getoond en de laatste dertig jaar niet zijn
weerlegt.
Toch blijkt telkenmale dat die op feiten en grondige analyses
gebaseerde notie in veel beleid ontbreekt. In plaats daarvan
staan beleidsnotities bol van bezweringsformules. Onder het
mom van duurzaamheid worden hierin allerlei voorstellen
gelanceerd die strijdig zijn met de elementaire uitwerking van
het concept duurzame ontwikkeling. Rituele dansen comple-
teren het geheel. Keuzes ten aanzien van benutten, beheren,
sparen en behoeden blijven veelal achterwege. Niettemin
zwelgen de deelnemers veelvuldig in zelfvoldaanheid voor
hetgeen ze allemaal hebben bijgedragen aan duurzame
ontwikkeling.
Volgend jaar zijn er verkiezingen voor de Tweede Kamer. Het
zou mooi zijn als de politieke partijen in de voorbereiding van
hun verkiezingsprogramma's minder dansen en meer seri-
euze analyses benutten om tot consistente keuzes te komen.
Rudy Rabbinge
Deze columnpagina wordt beurtelings verzorgd door Rudy Rabbinge en Léon Jansen,
resp. voorzitter redactieraad en Milieu Dossier van Tijdschrift Milieu.
‘Duur zame ont wikkeling betekent inzet ten op benut ten, beheren, sparen én behoeden’
18 Tijdschrift Milieu, april 202018
Het is inmiddels genoegzaam bekend.
Groen heeft veel positieve functies: voor
gezondheid, welzijn en leefbaarheid, voor
ontmoeting en sociale cohesie, voor natuur
en biodiversiteit, voor spelen en recreatie,
voor het voorkómen van wateroverlast en
riool-overstort, voor het tegengaan van
lokale hittestress en voor het vergroten van
omgevingskapitaal en duurzame economie.
Doelstellingen op het gebied van duurzame
energie, mobiliteit en natuur gaan dan ook
één op één samen met het realiseren van
een gezonde, groene en leefbare woon- en
werkomgeving, met meer ‘groen en blauw’.
Toch zet Nederland nog steeds volop in
op het volbouwen van kleine groenloca-
ties binnen bestaande woongebieden,
terwijl het verlies van omgevingskwaliteit
daarmee buitenproportioneel
groot wordt.
Onbegrijpelijk, te
meer daar deze
insteek slechts
een marginale
bijdrage levert aan
de totale bouwop-
gave. Niet voor niets
is het creëren van
een gezonde leefomge-
ving in de Omgevingswet een
maatschappelijk doel geworden. Gelukkig
is het niet alleen maar kommer en kwel:
steeds meer steden passen dit uitgangspunt
toe bij investeringsagenda’s en ruimte-
lijke plannen voor wonen, zorg, mobiliteit,
openbare ruimte en infrastructuur. Enkele
steden ruilen zelfs ‘rood’ in voor ‘groen’.
Omdenken Een goede ontwikkeling, maar vooralsnog
druppels op een gloeiende plaat. De goede
uitzonderingen daargelaten, wordt er
nog veel te weinig gekozen voor grotere,
levendige, verdichte (nieuwe) stadsdelen
mét meer groen, natuur, cultuur en
recreatie. Bovendien is er veel te weinig
zicht op (toekomst)gericht bouwen voor
doelgroepen en hún woonwensen. Vaak
gaan plannen uit van het totaal aantal
te bouwen woningen, terwijl het veel
beter is te differentiëren op basis van een
verkenning van toekomstige huishou-
denssamenstelling. In rijkere gemeenten
is men bovendien snel geneigd om vooral
vrijesectorwoningen te bouwen
zonder voldoende oog te hebben
voor de absolute noodzaak om
op een passende manier ook
woningen - koop en huur
- in het middensegment
te bouwen. Het roer moet
dus om! Het omdenken in
bestuur en uitvoering vraagt
dat de woningopgave per direct
wordt gestuurd vanuit een visie op
het creëren van een duurzame woon-,
leef- en werkomgeving.
AangrijpingspuntenGerichte toekomstbestendige keuzes maak
je door de woningbouwopgave heel gediffe-
rentieerd aan te pakken. Dit betekent niet
dat gemeenten bij nul hoeven te beginnen:
er valt genoeg te leren van koplopers op dit
gebied in binnen- en buitenland.
Begin met de ontwikkeling van een goede
plan- en uitvoeringsroute, gebaseerd op 1)
een robuuste, toekomstbestendige omge-
vingsvisie, en 2) een integrale route met
alle relevante actoren, inclusief een nieuwe,
moderne financiële business case en inves-
teringsagenda. Zoek éérst naar rommelige
plekken en onbenutte rafelranden binnen
de rode contour en schroom niet ook locaties
van private eigenaren mee te nemen. Kijk
daarnaast ook of er bovenop bestaande
hoogbouw nog een paar verdiepingen gezet
kunnen worden. Bouwers hebben daar
kennis over! Geef nooit stedelijk ‘groen’
en ‘blauw’ op, maar verstérk het juist en
trek het groen en de natuur juist meer de
gemeente in.
Versnel en vernieuw!Laten we helder zijn: niemand is tegen méér woningbouw, mits dit toekomstgericht
is. Dit betekent dat het creëren van een gezonde, groene, inclusieve, klimaatadap-
tieve en duurzame woon-, leef- en werkomgeving voorop staat in verstedelijkings-
plannen. Met het ómdenken naar zo’n ontwikkeling wordt hier en daar al een begin
gemaakt, maar nog te vaak sneuvelt ‘groen’ voor ‘rood’. Het is de hoogste tijd om
nieuwe, meer duurzame bouw- en inrichtingsprincipes te omarmen.
GROEN & ROODTHEMA
‘ Stuur de wo-ningopgave vanuit
een visie op het cre-eren van een duur-
zame omgeving’
19Tijdschrift Milieu, april 2020
Verklaar de rode en groene contouren ook
wat minder heilig. Koester weliswaar groen-
en blauwstructuren binnen de rode contour,
maar wees óók niet bang om plekken met
een magere natuur- en landschapswaarde in
te ruilen voor natuurinclusieve bebouwing.
Zorg er dan echter wel voor dat hier elders
een robuustere natuur- en landschapsstruc-
tuur voor terugkomt, waardoor er netto bij
gebiedsontwikkeling natuurwinst optreedt.
Dat hoeft netto geen verlies van natuur- en
landschapswaarde op te leveren, misschien
is er zelfs wel netto winst! Zoek vervolgens
naar locaties voor grotere moderne wijken
met woningbouw in een hogere dicht-
heid, met moderne architectuur, maar dan
wel met een ultiem duurzaam energie- en
mobiliteitssysteem.
Bezie het totale woningrenovatie en
-herbouwprogramma en overweeg oude
woningbouw te
slopen voor nieuw-
bouw met een veel
hogere woningdicht-
heid, waardoor ook ruimte
ontstaat voor meer natuur- en
groenwaarden op locatie. Dergelijke
aanpakken maken het meteen mogelijk
om de energie- en mobiliteitstransitie en
de circulaire woningbouwopgave mee
te nemen. Win-win-win situaties dus.
Ontwikkel tot slot nieuwe business cases
gebaseerd op waardencreatie en zoek
nieuw investeringsmechanismen met alle
actoren. Probeer daarbij te stijgen in de
participatiepyramide!
VersnellenProvincie en gemeenten moeten elkaar
hierin kunnen vinden. Maak daarnaast
gebruik van een nog te ontwikkelen ‘kennis-
bank’ in de gemeente. Er
zit zo veel kennis en kunde
bij bedrijven, organisaties,
woningbouwcorporaties,
projectontwikkelaars, archi-
tecten en burgers, het zou zonde zijn
daar geen gebruik van te maken.
Zelfs aan de bedrijfsmatige en economi-
sche kant lijkt de belangstelling voor deze
benadering van de woningbouwopgave
te groeien. Te meer daar steeds duidelijk
blijkt dat vestigingsklimaat en concur-
rentiekracht in toenemende mate positief
worden bepaald door een gezonde, groene,
inclusieve, klimaat-adaptieve en duurzame
woon-, leef- en werkomgeving. Kortom,
versnel het bouwen binnen rode en groene
contouren. Maar dan wel anders dan tot nu
toe!
Leendert van Bree
Versnel en vernieuw!
GROEN & ROOD THEMA
Leendert van Bree ([email protected]) is voormalig stafmede-werker en hoofddocent van het RIVM, het PBL en de Universiteit Utrecht. Hij is thans eigenaar van het advies-bureau LvB Business Development | Urban Futures en Health, gericht op gezonde en duurzame stedelijke ontwikkeling. Leendert is tevens vice-voorzitter van de VVM.
‘Wees niet bang om magere natuur
in te ruilen voor be-bouwing met net to
natuur winst ’
20 Tijdschrift Milieu, april 2020
De maatregel om de maximumsnelheid
te beperken van 130 naar 100 past binnen
het recht dat beschermt tegen schade als
gevolg van het menselijk handelen. Dat het
neerzetten van een winkelcentrum ook zorgt
voor de bescherming van zwakke belangen,
heeft helaas geen plaats in dit denken. Toch
Evenwicht in benutten en beschermenHoe hoog mag een gebouw zijn en hoeveel watercompensatie heeft de omgeving dan
nodig? Hoeveel verkeer moet een weg aankunnen en welke maatregelen dempen
de geluidshinder afdoende? Over dit soort vragen vindt voortdurend getouwtrek
plaats in volksvertegenwoordigingen en rechtbanken. Zij bepalen wat juridisch is
toegestaan bij benutting van de omgeving en welke bescherming verplicht is. Dit
geeft aan dat benutten en beschermen botsen, maar dat hoeft niet zo te zijn.
is langs de A2 in Utrecht al een winkelcen-
trum als geluidswal economisch rendabel
gerealiseerd. En in Ede zit een bioscoop in een
geluidswal. Benutting van een gebied voor
verstedelijking kan ook ruimte geven aan
meer natuurkwaliteit. Zo helpt groen tegen
onder meer hitte, wateroverlast, luchtver-
vuiling en lawaai. Een snel groeiend aantal
vergelijkbare voorbeelden laat zien hoe
benutten en beschermen in elkaar overlopen.
Jonger zijn ideeën om gebieden te benutten
voor meer natuur en daarin ruimte creëren
voor bijzondere vormen van bewoning in
combinatie met lokale voedselproductie. De
Langs de A2 in Utrecht is een winkelcentrum als geluidswal economisch rendabel gerealiseerd
Foto
’s: A
mst
erd
am
Ra
inp
roof
GROEN & ROODTHEMA
21Tijdschrift Milieu, april 2020
inkomsten uit deze combinatie helpen om de
natuur in stand te houden.
Waarde creëren Zo kunnen rode contouren groen en groene
contouren rood kleuren en omgekeerd
vanwege de economische basis die stede-
lijke functies kunnen geven aan natuur-
ontwikkeling. Meer verstedelijking en
meer natuur, vragen om een economische
rechtsstaat. Uit de tijd raakt een rechts-
staat die er enkel is om schade binnen de
perken te houden. Wel blijft er recht nodig
om mensen de bevoegdheid te geven tot
benutting en om de plicht op te leggen tot
bescherming. Met hun projecten kunnen
zij echter meer bescherming tot stand
brengen dan vereist, waarbij deze wijze van
benutten economisch rendabel is. De rechts-
staat is er dan niet alleen om schade van
economisch handelen te beperken, maar ook
om zoveel waarde te creëren dat veerkracht
ontstaat om schade aan te kunnen. Wat
dan verandert, is het besef dat benutten en
beschermen niet hoeven te botsen.
Indrukwekkend is bijvoorbeeld de snelle
toename van het aantal groene daken. De
betere benutting van het dak betekent in
de eerste plaats dat het langer meegaat en
minder onderhoud vergt en dus de betere
economische keuze is. Tegelijk beschermt
het tegen onder meer hitte, wateroverlast,
luchtvervuiling, lawaai. Een ander voor-
beeld is de snel groeiende populariteit van
aquathermie, de onttrekking aan opper-
vlaktewater van warmte voor gebruik in
gebouwen. Het oppervlaktewater koelt af
waardoor de kans op botulisme en blauwalg
afneemt. Deze bescherming van waterkwa-
liteit volgt uit benutting voor verwarming
en kan gezien worden als een cadeau voor
de handhaver van waterkwaliteit. Deze is
anders gedwongen tot maatregelen die veel
geld kosten en natuur en milieu kunnen
schaden.
DividendDergelijke voordelen zijn onderdeel van
vijf dividenden, economische en juridische
voordelen van het in elkaar opgaan van
benutten en beschermen.
1. Projectdividend
Veel regen in Enschede is een risico voor
het lager gelegen Hengelo. Tussen beide
steden is Kristalbad aangelegd als gebied
voor wateropvang, een maatregel voor
klimaatadaptatie. Daarnaast is het een
waterzuivering, natuurgebied, plek voor
recreatie en een impuls aan de leefomge-
vingskwaliteit van beide steden op een
locatie die voorheen bijzonder laag van
kwaliteit was. De vijf doelen in dit enkele
project betekenen besparing op kosten voor
alle betrokken partijen en dat is nog maar
de basis van de economische en maatschap-
pelijke business case. De top is dat diverse
doelen elkaar versterken, de
business case kent meerdere
multipliers: de natuur
levert extra capaciteit
om water vast te houden
en om te zuiveren, en
de natuur draagt extra
bij aan de kwaliteit van
de recreatie en van de
leefomgeving.
2. Handhavingsdividend
Als benutting leidt tot bescherming, dan
wordt handhaving van de wet eenvoudiger.
Ander voorbeeld naast aquathermie is een
geluidswal ter hoogte van Zwolle die ook
dient als nooddijk. Dit levert de handhaver
van geluidskwaliteit een extra investeerder
op voor deze maatregel.
3. Minder conflictdividend
Op het dak van de Gaasperdammertunnel
komt een park dat de Bijlmer beter verbindt
met de rest van Amsterdam. Dit betaalt
zich niet alleen uit in meer draagvlak voor
projecten, maar ook in meer snelheid van
realisatie, waardoor een project eerder gaat
renderen.
4. Inhoudsdividend
Er is nog een mogelijkheid waarom proce-
dures sneller kunnen gaan verlopen. Rond
het Kristalbad en de Gaasperdammertunnel
kan nog voordat de stakeholders daaraan
te pas komen al verbinding plaatsvinden
op inhoud. Belangen komen enigszins los
van hun vertegenwoordigers te staan,
omdat behartiging hiervan al gebeurt door
het project. Dit scheelt tijd en ook dat is
dividend.
5. Gebruiksruimtedividend
Als benutting leidt tot een hoger niveau van
bescherming van belangen, dan kan een
gemeente dat niveau als nieuwe ondergrens
nemen. Denk aan groene daken die helpen
om geluid te dempen. De buurt wordt stiller
en de gemeente kan regels stellen om dit
nieuwe niveau van stilte te waarborgen.
Kortom, er komen andere regels die een
betere bescherming betekenen. Ook kan
de gemeente meer uitstoot van decibels
toestaan, omdat door de extra
geluidwering de eerder
toegestane geluidoverlast
hiermee niet wordt over-
schreden. De slimmere
benutting betekent
winst op de verdeling
van gebruiksruimte.
ConclusieGroene daken, het Kristalbad
en de Gaasperdammertunnel zijn
drie voorbeelden van projecten waar
benutten en beschermen in elkaar opgaan.
Zij laten zien dat er een andere rechts-
staat is waarin benutten en beschermen
niet alleen kunnen botsen, maar elkaar
ook kunnen versterken. Ook laten deze
projecten zien wat de dividenden zijn,
economisch en juridisch. Opvallend is hoe
goed de Omgevingswet hierop aansluit.
Met name de artikelen 1.3 en 4.2 sturen
aan op een wijze van gebiedsontwikkeling
waarin tal van functies integreren, zoals
de weg, het park en het wonen rond de
Gaasperdammertunnel. Binnen en tussen
rode en groene contouren vindt integratie
plaats. Hierdoor kan verstedelijking een
economische basis geven aan de ontwik-
keling van meer natuur, die weer bescher-
ming geeft aan mensen in verstedelijkte
gebieden.
Jurgen van der Heijden
‘Uit de tijd raakt een rechtsstaat die
er enkel is om schade binnen de perken te
houden’;
Jurgen van der Heijden ([email protected]) werkt als senior consultant duurzame economie voor AT Osborne. Hij is lid van het Groene Brein en fellow van Our New Economy.
GROEN & ROOD THEMA
22 Tijdschrift Milieu, april 2020
Bouwen mét natuurwinst kan!Het contourenbeleid is landelijk nooit formeel inge-
voerd. Het biedt echter wel aanknopingspunten voor
gecompliceerde ruimtelijke ordeningsvraagstukken
van deze tijd. Enkele voorbeelden uit Utrecht.
Rode en groene contouren werden voor
de eeuwwisseling opgenomen in de
Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening
(Vijno). Binnen de rode contouren mochten
dorpen en steden uitbreiden zonder
zware planprocedures. Groene contouren
omvatten natuurgebieden en gebieden
van grote landschappelijke of archeo-
logische waarde waarbinnen nieuwe
bebouwing niet werd toegestaan. Hier
mocht bestaande bebouwing bij func-
tieverandering niet worden vervangen.
Bedoeling was dat de Ecologische Hoofd
Structuur (EHS), Nationale Parken, UNESCO
Werelderfgoed gebieden en Vogel- en
Habitatrichtlijngebieden hierbinnen
zouden vallen. Alleen voor zwaarwegende
belangen werd een uitzondering bedacht:
compensatie van natuurwaarden, die
overheidsbudgetten beschikbaar voor de
aankoop van gebieden binnen de EHS om zo
het natuurnetwerk echt veilig te stellen.
Een mooi systeem, dat goede bescherming
leek te bieden voor de natuur en landschap,
en dat ook internationaal werd gewaar-
deerd en erkend: de systematiek van de
Ecologische Hoofd Structuur diende bijvoor-
beeld als inspiratie voor Natura 2000.
Ambitie gewenstDe waarde van zo’n systeem staat of valt
echter met de manier waarop het wordt
geïmplementeerd. En dat ging minder
goed. Als je nu, 20 jaar later kijkt, is er maar
weinig gerealiseerd.
Neem de provincie Utrecht. In de oorspron-
kelijke plannen omvatte de EHS een gebied
van ca. 36.000 ha., waarvan zo’n 30.000 ha.
al natuurgebied was. Het beleid, waarbij de
naam EHS intussen is ingeruild voor Natuur
Netwerk Nederland (NNN), was er derhalve
op gericht om 6000 ha. nieuwe natuur te
creëren, uiterlijk in 2018/19. Momenteel is
daar maar zo’n 800 ha. van gerealiseerd en
zijn er plannen, inclusief financiering, om
nog 700 ha. te realiseren voor 2027. Dit bete-
moest voldoen aan strikte voorwaarden.
Tussen rode en groene contouren was het
beleid in de zogenaamde Balansgebieden
erop gericht om de kwaliteit van het
landschap te verbeteren. Daar mochten
gebouwen weliswaar vervangen worden,
maar moesten bebouwd oppervlak en
bouwvolume per saldo afnemen.
De Vijno werd nooit vastgesteld, maar
toch werkten provincies enige jaren met
het systeem. Een groot gedeelte van de
gebieden binnen de groene contouren
was al eigendom was van natuurbe-
schermingsorganisaties, bijvoorbeeld van
Natuurmonumenten en de provinciale
Landschapen, en van particuliere landgoe-
deren. Een ander deel werd commercieel
gebruikt. Niet optimaal voor het behoud
van natuurwaarden. Daarom kwamen
GROEN & ROODTHEMA
23Tijdschrift Milieu, april 2020
kent dat vrijwel geruisloos de doelstelling
met driekwart naar beneden is bijgesteld.1
Kwantiteit is niet het enige waar het
mis is gegaan. Ook de kwaliteit van
de natuur neemt op veel vlakken af.
Klimaatverandering en stikstofcrisis eisen
hun tol en de biodiversiteit loopt sterk
terug. Niet alleen in de natuurgebieden,
maar overal in het landschap.
In haar laatste Balans van de Leefomgeving
(2018) constateert het PBL dan ook dat de
uitvoering van het beleid tekortschiet.
Duurzaam handhaven van biodiversiteit
vraagt, volgens het PBL ‘verder verbeteren
condities, vergroten Natuurnetwerk en
aanvullend leefgebied buiten het NNN’.
Van belang is dit te doen in samenhang
met andere beleidsopgaven als mobili-
teit, woningbouw, duurzame energie en
recreatie, die ook allemaal beslag leggen
op ruimte en effect hebben op natuur,
‘integraal beleid en keuzes’. Essentieel
daarbij vond het PBL verduurzaming van
de landbouwsector. Daartoe had men in
2018 nog het zgn. PAS-beleid (Programma
Aanpak Stikstof) in gedachten, maar de
huidige stikstofcrisis laat zien dat dat ook
niet gelukt is.
Overkoepelend planInvesteringen in de kwaliteit van
bestaande natuur, in de uitbreiding van
areaal natuur en in een kwaliteitsimpuls
voor het landschap zijn hard nodig en
dienen te worden ingebed in een overkoe-
pelend integraal plan waarin ook natuur
een centrale waarde is. ‘Rood voor groen’,
bebouwing binnen de groene contour met
extra compensatie waardoor de totale
hoeveelheid natuur toeneemt, kan onder-
deel zijn van zo’n plan. Voorwaarde is dan
wel dat er een duidelijke natuurambitie is,
met een stevige regie op de uitvoering. Dat
‘Overheden stel-len economisch be-
lang veel te makkelijk boven dat van natuur
en biodiversiteit ’
Saskia van Dockum is directeur-rentmeester Utrechts Landschap (www.utrechtsland-schap.nl) en Geert van der Veen is mana-ging partner Technopolis Group Nederland (www.technopolis-group.com).
vergt een lange adem die over bestuurs-
perioden heen rijkt.
Het kan wel!Een prachtig voorbeeld uit wederom Utrecht
is het programma Hart van de Heuvelrug.
Zeventien partijen waaronder provincie,
gemeenten, zorginstellingen, ministeries
en Utrechts Landschap, sloten in 2004 een
overeenkomst om de kwaliteit van de
Heuvelrug te versterken. Militaire functies,
een voormalig proefdierstation en verrom-
melde recreatiewoningen maakten plaats
voor aanzienlijk meer natuur, hoogwaardige
recreatie, geconcentreerde bedrijventerreinen
en nieuwe woonwijken. Partijen,
waaronder ook gemeenten,
staken en steken hun nek uit
met een grote maatschap-
pelijke meerwaarde tot
gevolg: een aantrekke-
lijke, gezonde leefomge-
ving waar natuur echt
de ruimte gekregen heeft.
Op een andere schaal is de
renovatie van de in de jaren
’50 gebouwde wijk Kerkebosch in
Zeist een positief voorbeeld. Hier werd
ervoor gekozen om de woningen niet in de
natuur te bouwen, maar de wijk te verdichten
en het naastgelegen natuurgebied Heidestein
van Utrechts Landschap juist de wijk in te
trekken en waarbij de bewoners volop parti-
ciperen in het natuurbeheer. De geest van
de renovatie van Kerkebosch past naadloos
bij die van het programma Hart van de
Heuvelrug: een integraal gebiedsproces met
een hoge ambitie die ook bij tegenwind wordt
volgehouden. Wat ook overeenkomt: in beide
gevallen is bewust fysieke ruimte gecreëerd
door ook afscheid te nemen van functies.
De grote opgaven waarvoor we staan
schreeuwen om zulke grootschalige, inte-
grale gebiedsontwikkelingen waarvan een
natuurambitie onderdeel uitmaakt. Daarbij
is de creativiteit, betrokkenheid en inbreng
van bewoners en maatschappelijke partijen
zoals Utrechts Landschap van groot belang,
maar dient het algemene maatschappelijke
belang bewaakt te worden door de overheid
die tevens regisseur is.
Open de geldkraanUit de ontwikkeling in de afgelopen jaren
blijkt dat planologische bescherming van
het buitengebied onvoldoende werkt, dus
moeten natuurgebieden worden aangekocht
om ze te beschermen. Daarvoor is geld nodig,
want bouwgrond en landbouwgrond zijn
veel duurder dan natuurgrond. Veel geld,
maar is dat een probleem? Er zijn middelen
voor waterveiligheid, klimaatadaptatie, de
stikstofcrisis, ook breder middelen voor tran-
sitie van de landbouw en er is een Nationaal
Investeringsfonds in voorbereiding.
Wellicht kunnen ook de kosten
die vermeden worden door
het realiseren van een
betere leefomgeving
voor burgers worden
geïnternaliseerd.
Handhaaf ‘Nee tenzij’
Als dan natuur gerealiseerd
is, dan moet nieuwe aantasting
daarvan voorkomen worden. Sluipende
bebouwing van het buitengebied, aantasting
van landschapselementen als houtwallen
en steeds verdergaande versnippering van
natuur moeten geen ruimte meer krijgen.
Een nieuwe loods of een paar woningen voor
de eigen bevolking kan dan dus niet meer,
tenzij het in de integrale gebiedsontwikkeling
is opgenomen. Het ‘Nee, tenzij’-beleid voor
bouwen in het Nationaal Natuur Netwerk
is een wassen neus gebleken. Economisch
belang van een of enkelen wordt veel te
makkelijk gesteld boven het maatschap-
pelijk belang van natuur en biodiversiteit.
Een dassentunnel is geen compensatie voor
het bebouwen van een weiland waarin zij
foerageren. Goede compensatie moet meer
oppervlakte aan natuur opleveren dan
verloren gegaan is en van betere kwaliteit. Op
kosten van de ‘vervuiler’!
Saskia van Dockum en Geert van der Veen
GROEN & ROOD THEMA
1 De provincie Utrecht heef t in 2019 een ‘extra’ investering van t waalf miljoen euro aangekondigd om vrijwillige natuuront wikkeling aan te jagen en daar-mee 400 hectare nieuwe natuur tot ont wikkeling te brengen. Posit ief, maar ook daarmee komt Utrecht niet in de buur t van haar doelstellingen (3000 ha vrijwillige natuur), laat staan van de oorspronkelijke doelstellingen.
24 Tijdschrift Milieu, april 2020
Tussen Katwijk en de zee ligt een duinge-
bied. Dik honderd meter breed en dan begint
het strand. Toch had het niet veel gescheeld
of Katwijk aan Zee was verder door het leven
gegaan als Katwijk aan de Dijk. Vanwege de
zeespiegelstijging moesten Rijkswaterstaat
en het waterschap de zeewering name-
lijk versterken. Een hoge dijk dus. Katwijk
kwam in verzet, want wie kijkt er nu graag
tegen een dijk aan als hij het beeld van
ondergaande-zon ansichtkaarten gewend is?
Nu ligt er een ‘dijk in duin’: niet hoog, maar
breed en daardoor even veilig. Deze duin-dijk
wordt bovendien gebruikt als parkeergarage
voor de grote stroom aan dagjesmensen die
voorheen de bewonersplaatsen innamen.
Het helmgras op de dijk maakt het tafereel
aangenaam en is ook prettig voor meeuwen,
voor strandplezier en badplezier.
ActueelDit project Kustwerk Katwijk is een fraai
voorbeeld van de Nederlandse bouwcultuur.
Een project waarin verschillende partijen
verschillende belangen combineren tot één
ontwerp dat de omgeving verrijkt in plaats
van aantast. Bouwcultuur is een relatief
nieuw begrip, dat alles te maken heeft met
een goede kwaliteit van de fysieke leefom-
geving. Het gaat bij bouwcultuur niet alleen
om wát we bouwen en hoe dat eruitziet. Het
gaat ook over de samenwerking tijdens de
bouw en zelfs over die van voordat er über-
haupt gebouwd wordt. Niet alleen tussen
professionals, maar ook met (groepen)
bewoners. Het gaat over bouwen aan een
inclusieve samenleving waarin arm en rijk,
jong en oud, nieuwkomer en autochtoon niet
gescheiden van elkaar leven, maar elkaar
tegenkomen. Het gaat over installaties voor
duurzame energie en over bescherming
tegen hoog water. Het gaat over respect
Bouwcultuur kent geen directieven
Alom klinkt de behoefte aan een sturende hogere overheid, die keuzes maakt en
bouwwerkzaamheden afdwingt voor woningen, duurzame energie en veiligheid
tegen hoogwater. Die met ‘rode contouren’ het landschap beschermt. Dat zal niet
gebeuren, want die schepen zijn met de Omgevingswet al achter ons verbrand.
Voortbouwen op de successen van het poldermodel, gestoeld op vertrouwen in
plaats van wantrouwen, is de enige verstandige optie. Hoe risicovol ook.
GROEN & ROODTHEMA
25Tijdschrift Milieu, april 2020
Bouwcultuur kent geen directieven
voor de kwaliteit die vorige generaties ons
hebben nagelaten, waaruit we inspiratie
putten voor het bouwen van monumenten
van de toekomst. Over weidse vergezichten,
over slootjespringen, over herenhuizen en
kastelen, over rijtjeshuizen en torenflats.
Bouwcultuur is actueel, omdat ons kabinet
twee jaar geleden in Davos een Europese
verklaring over dit onderwerp onderte-
kende en begin maart 2020 twee advies-
organen (Raad voor Cultuur en College
van Rijksadviseurs) er een advies over
uitbrachten. Volgens de adviesraden valt
het begrip bouwcultuur bijna samen met
ons nieuwe begrip omgevingskwaliteit
en gaat het daarnaast over de cultuur van
samenwerking.
Lange traditieNederland kent een lange traditie van
het bevorderen van een goede ruimtelijke
kwaliteit. Een traditie ook waar sommige
andere landen met grote jaloezie naar
kijken. De kern van die cultuur gaat over het
intensief werken aan de kwaliteit van het
bouwen en het streven om in eigentijdse
vormentaal een steeds betere kwaliteit
te realiseren – vanuit het besef dat we de
gebouwde (regionale) identiteit met nieuwe
toevoegingen kunnen maken en breken.
De bouwcultuur is altijd een samenspel
geweest tussen ambitieuze opdrachtgevers,
uitstekende ambachtslieden en bouwmees-
ters en een stimulerende overheid.
Een omgeving of bouwwerk met een
goede ruimtelijke kwaliteit voldoet aan
drie aspecten: het heeft gebruikswaarde,
toekomstwaarde en belevingswaarde.
Anders gezegd: het is nuttig, het kan een
tijdje mee en ziet er fraai uit. Ruimtelijke
kwaliteit is een integraal begrip en gaat
over de gehele leefomgeving, inclusief
milieu, landschap en natuur. Alleen is het
niet een product dat je meten kan: de waar-
dering van een plek is namelijk afhankelijk
van het belang, de kennis en de positie van
de waarnemer, en van het moment in de
tijd. We zijn gaan houden van gebouwen
die we ooit een aanfluiting vonden – en
andersom. De intentie, het streven, daar
schuilt de kwaliteit in, en die kan je prik-
kelen en stimuleren; ruimtelijke kwaliteit
is een proces, geen product. Of dat proces
uiteindelijk leidt tot een plek of een gebouw
van grote schoonheid is aan het oordeel van
de waarnemer.
Met de nieuwe Omgevingswet is ‘ruimte-
lijke kwaliteit’ vervangen door het begrip
‘omgevingskwaliteit’. Deze wet bepaalt dat
elke ruimtelijke ingreep moet bijdragen
aan gezondheid, veiligheid en ‘een goede
omgevingskwaliteit’. Nieuw daarin is
die nadruk op ‘omgeving’. De wet wil de
bestaande omgeving als uitgangspunt
nemen en niet met een schone lei beginnen.
Bovendien wordt gevraagd om die omge-
ving met de nieuwe ingreep te verrijken en
om de actoren in de omgeving (bewoners,
werkers, gebruikers) te betrekken bij de
planontwikkeling.
Omgevingskwaliteit is dus, wat mij betreft,
omgeving + ruimtelijke kwaliteit.
Brandend actueelBij bouwcultuur gaat het ook om de manier
waarop we die omgevingskwaliteit tot
stand brengen. Dat is een brandend actueel
onderwerp, zeker nu de regering met de
Omgevingswet besloten heeft dat lokale
overheden een grotere afwegingsruimte
krijgen, dat de samenleving vertrouwen
verdient en dat elk initiatief in beginsel
gehonoreerd zou moeten worden (‘ja, mits’-
principe). De rol van de overheid verandert
daarmee radicaal, in elk geval in theoreti-
sche zin, want tussen droom en daad staan
zelfs hier ook wetten in de weg.
Het concept is dat de overheid samen met
Flip ten Cate ([email protected]) is directeur van de Federatie Ruimtelijke Kwaliteit. FRK ondersteunt provinciale, regionale en lokale adviesorganen voor ruimtelijke kwaliteit, welstands- en monumentenzorg.
►
GROEN & ROOD THEMA
26 Tijdschrift Milieu, april 2020
de samenleving een visie opstelt over de
toekomst, met doelen op het gebied van
veiligheid, gezondheid en een goede omge-
vingskwaliteit. Er wordt gesproken over
een ‘balans’ tussen benutten (ten behoeve
van de vooruitgang) en beschermen (ten
behoeve van de kwaliteit), maar dat is
natuurlijk onzin. Het gaat erom dat elke
investering tevens een investering is in de
kwaliteit van de leefomgeving.
Dat zoeken naar samenwerking lukt
maar matig. De Omgevingswet stoelt op
vertrouwen, maar reikt er weinig instru-
menten voor aan. De radicaal andere
houding van de overheid – niet langer de
opsteller en handhaver van ondergrenzen,
maar de stimulator van samenwerking
aan ‘steeds beter’ – is niet begeleid met
honderden miljoenen euro’s voor de
cultuurverandering. Die bakken met geld
zijn er wel, maar die gaan naar een Digitaal
Stelsel Omgevingswet. Maar terwijl we
aarzelend zoeken naar samenwerking en
visie wordt de woningnood steeds urgenter,
staat het water ons aan de lippen, dwingen
stikstof-, CO2- en PFAS-crises tot snelle
interventie, net als de bodemdaling en
de biodiversiteit. Hoopvol roepen we om
een optredende overheid: een hernieuwd
ministerie van VROM (Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieu), provincies
met strenge rode contouren, rechters die
verboden opleggen. Al dat gepolder, we zijn
er wel klaar mee zo lijkt het.
GevaarDie wensen zijn gevaarlijk. Het minis-
terie van VROM was in de jaren
tachtig en negentig krachtig,
omdat het in de rijkspla-
nologische dienst (RPD)
de beste ruimtelijk
denkers van ons land
in huis had, die nauw
samenwerkten met het
ministerie van Cultuur
(Architectuurbeleid –
kom er nog maar eens om!),
het ministerie van Economische
Zaken (ruimtelijk-economische struc-
tuur), met Rijkswaterstaat en met de top-
ontwerpers van de Dienst Landelijk Gebied.
Al die schepen zijn verbrand. Wat resteert
is een mager College van Rijksadviseurs,
weggestopt in het ministerie van Financiën
en aangestuurd door het machtige
Rijksvastgoedbedrijf.
In dat Rijksvastgoedbedrijf schuilt het
gevaar. Ruimtelijk beleid in een nieuw
ministerie van VROM zal, bij afwezig-
heid van de RPD als countervailing power,
bepaald worden door de vastgoedbelangen
van het Rijk. Beleid met betrekking tot
krimpregio’s zal zich richten op Flevoland
– waar het Rijk veel grond heeft – en niet
op Friesland of de Achterhoek, waar het
vraagstuk veel urgenter is. Voor maximale
grondopbrengst zal het voormalig vliegveld
Valkenburg bij Katwijk volge-
plempt worden met huizen
– de ruimtelijke visie van
Katwijk zelf ten spijt.
Geen weg terugEn zo zijn we weer
bij het begin van dit
verhaal. Er is geen weg
terug: we moeten binnen
de vage beleidskaders en
wensen van hogere overheden,
in vertrouwen tussen lokale partijen en
met groepen van bewoners en belangheb-
benden, werken aan een goede omge-
vingskwaliteit. De processen die daarbij
passen hebben we nog niet uitgevonden, de
checks and balances zijn nog niet op orde,
de oude planologie past niet meer. Tastend
zoeken naar nieuwe verhoudingen voor een
toekomst waar we trots op kunnen zijn – dat
drukt precies de urgentie uit van dat nog
vage begrip bouwcultuur.
Flip ten Cate
‘Combineer ver-schillende belangen
tot één ontwerp dat de omgeving verrijkt in plaats van aantast ’
GROEN & ROODTHEMA
27Tijdschrift Milieu, april 2020
We zijn verslaafd aan goedkope fossiele energie. Sommige
verslaafden redden het niet, te verslaafd aan het gemak-
kelijk geld verdienen met fossiel. Ze verzetten de bakens
niet op tijd. Voorbeelden zijn het Algemeen Burgerlijk
Pensioenfonds en Shell.
Het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds
Het ABP is het grootste pensioenfonds in Nederland en
belegt ca. € 400 miljard, onder andere in Shell. Van de 20
miljard winst in 2018 keerde Shell 12 miljard uit aan de
aandeelhouders. Behalve lucratief zijn aandelen Shell
ook zeer risicovol. Immers, als we het akkoord van Parijs
uitvoeren, dan moet het grootste deel van de voorraden
fossiel in de grond blijven. Klaas Knot, president van De
Nederlandsche Bank, waarschuwt voor ‘stranded assets’.
Het aanhouden van Shell aandelen kun je gerust specula-
tief noemen. In 2005 verloor Shell een kwart van de beurs-
waarde na ‘gesjoemel’ met bewezen olie-en gasvoorraden.
ABP behoort niet tot de activistische aandeelhouders die
Shell proberen te bewegen tot een meer milieuvriendelijke
koers. Wel heeft het ABP zich tijdens de Shell- jaarverga-
dering in 2019 van stemming onthouden toen de motie van
‘Follow This’ over de duurzaamheid van Shell aan de orde
was. Noord Koreaanse percentages ten gunste van de Shell
strategie.
Als verontruste ambtenaar heb ik een aantal jaren
geleden Corien Wortman-Kool (bestuursvoorzitter ABP)
een brief hierover geschreven. Het antwoord was teleur-
stellend: ‘We volgen Shell nauwlettend’. Het ABP gaat door
op de fossiele weg getuige het eigen rapport ‘Duurzaam
en verantwoord beleggen 2018’. Naar duurzame energie
gaat 4,9 miljard en fossiel 16,5 miljard, met aanzien-
lijke uitbreiding in Rosneft en Gazprom. ABP investeert
trouwens, net als andere pensioenfondsen, ook nog in
kolencentrales
Royal Dutch Shell
Hoe brengt Shell ‘Maatschappelijk Verantwoord
Ondernemen’ in de praktijk? Shell betaalt, net als andere
grote bedrijven, zoals Akzo/Nobel, Philips en Unilever, geen
belasting in Nederland. Zelfs over de 1 miljard die Shell in
Nederland verdient, betaalt het geen winstbelasting van
25%. Dat is niet echt hun schuld, maar van de politiek die
dat mogelijk maakt. Het is Shell wel aan te rekenen dat zij
het dividend dat zij betaalt voor de helft over New Jersey
laat lopen en zo dividendbelasting vermijdt. De politiek
heeft de handschoen opgepakt, zij het een fluwelen hand-
schoen. Vanaf 2021 gaan de grote bedrijven in Nederland
samen voor naar schatting 250 miljoen per jaar belasting
betalen. Shell behoort tot de zes grootste oliemaatschap-
pijen in de wereld. En dat schept verplichtingen ten aanzien
van de energietransitie. Tenminste, dat zou je verwachten
van een bedrijf dat er al in 1991 van overtuigd was dat de
mens oorzaak is van klimaatverandering. Shell bracht toen
de film uit: ‘A Climate of Concern’. Toch wil Shell voor de
jaren 2021-2025 tienmaal zoveel investeren in het zoeken
naar meer olie en gas (27 miljard) dan in alternatieve
energie (2-3 miljard). Shell is daarin trouwens niet de enige.
De grote oliemaatschappijen hebben aangekondigd tot 2024
voor 1400 miljard aan investeringen te doen in fossiel. Het
Spaanse Repsol is de eerste uitzondering. Dit bedrijf wil in
2050 Koolstofvrij zijn en heeft zijn olievoorraden met 4,8
miljard afgewaardeerd. British Petroleum heeft aangekon-
digd in 2050 klimaatneutraal te willen zijn, maar heeft nog
geen transitiepad geformuleerd.
ABP zit met risicovolle Shell aandelen, maar kan die nog
verkopen. Shell zit meer in de klem. Voor de hand ligt dat zij
zich transformeren van olie- en gasboer naar energieleveran-
cier. De CEO van Shell, Ben van der Beurden, heeft het licht nog
niet gezien. Is hij zijn 20 miljoen (salaris 2018) wel waard?
Johan (Dwar)Sliggers
De Achterblijvers
28 Tijdschrift Milieu, april 2020
kilowattuurkilo rubber kilo staal kilo CO2-uitstoot
14.933.33426.000.000 6.300.000 70.000.000ECOLOGISCHE BESPARING GELIJK AAN:
ONDERWEG NAAR EEN CIRCULAIRE ECONOMIEJAARLIJKS NEGEN MILJOEN INGEZAMELDE AUTOBANDENGRONDSTOFFEN VOOR DE TOEKOMSTMINDER CO2-UITSTOOT
Heeft u vragen? Wij helpen u graag! Wij zijn telefonisch bereikbaar op nummer 070 444 06 32. U kunt ook een e-mail sturen naar [email protected].
RecyBEM B.V., Loire 150, 2491 AK Den Haag, Postbus 418, 2260 AK Leidschendam.Telefoon (070) 444 06 32 | fax (070) 444 06 61 e-mail [email protected] | website www.recybem.nl
RecyBEM: Inzameling van gebruikte autobanden voor een schoner milieu
ecologischebesparingen
6,3 miljoen kilo
staal
26 miljoen kilo
rubber
70.000 ton minder CO2
uitstoot
2/3 gerecycled
1/3 nieuw leven
Maximaal vijf procent van de ingezamelde banden wordt verwerkt met energie-terugwinning.
5%
Vergelijkbaar met: 465 miljoen autokilometers, ruim 11.600 keer de aardbol rond of de aanplant van 465 duizend bomen.
Onderweg naar een circulaire economie.
ingezamelde autobanden
9 MILJOEN
JaarlijksRUIM
Een schoner milieu
Dankzij het RecyBEM-systeem wordt voorkomen dat oude autobanden rondslingeren in het milieu. Ook zorgen we er samen voor dat er minder primaire grondstoffen onttrokken hoeven te worden aan de natuur en dat de uitstoot van CO2 wordt vermeden. Volgens het principe ‘éénmaal oud voor éénmaal nieuw’ zamelen RecyBEM-gecertificeerde inzamelingsbedrijven jaarlijks ruim 9 miljoen gebruikte banden in. De ingezamelde banden verwerken we zo hoogwaardig mogelijk. Meer dan de helft van de ingezamelde banden heeft een nieuw leven gekregen door hergebruik van grondstoffen in nieuwe toepassingen. Nog eens meer dan een derde van de banden heeft een tweede leven gekregen als occasionband of door loopvlakvernieuwing. Een mooi resultaat voor een schoner milieu!
Draagt u uw steentje bij aan een schoner (banden-)milieu? Alleen als u zorgt dat uitsluitend RecyBEM-banden onder de RecyBEM-regeling gratis worden ingezameld, kunnen wij een gezonde, milieubewuste inzameling en verwerking van gebruikte autobanden uit de vervangingsmarkt in Nederland blijven faciliteren.
Uitvoering van het Besluit beheer autobanden
Inzameling van gebruikte banden voor een schoner milieu.
Oude banden, nieuw
leven.
ADV. TIJDSCHRIFT MILIEU 420 x 297 mm.indd 2 29-01-20 15:09
29Tijdschrift Milieu, april 2020
kilowattuurkilo rubber kilo staal kilo CO2-uitstoot
14.933.33426.000.000 6.300.000 70.000.000ECOLOGISCHE BESPARING GELIJK AAN:
ONDERWEG NAAR EEN CIRCULAIRE ECONOMIEJAARLIJKS NEGEN MILJOEN INGEZAMELDE AUTOBANDENGRONDSTOFFEN VOOR DE TOEKOMSTMINDER CO2-UITSTOOT
Heeft u vragen? Wij helpen u graag! Wij zijn telefonisch bereikbaar op nummer 070 444 06 32. U kunt ook een e-mail sturen naar [email protected].
RecyBEM B.V., Loire 150, 2491 AK Den Haag, Postbus 418, 2260 AK Leidschendam.Telefoon (070) 444 06 32 | fax (070) 444 06 61 e-mail [email protected] | website www.recybem.nl
RecyBEM: Inzameling van gebruikte autobanden voor een schoner milieu
ecologischebesparingen
6,3 miljoen kilo
staal
26 miljoen kilo
rubber
70.000 ton minder CO2
uitstoot
2/3 gerecycled
1/3 nieuw leven
Maximaal vijf procent van de ingezamelde banden wordt verwerkt met energie-terugwinning.
5%
Vergelijkbaar met: 465 miljoen autokilometers, ruim 11.600 keer de aardbol rond of de aanplant van 465 duizend bomen.
Onderweg naar een circulaire economie.
ingezamelde autobanden
9 MILJOEN
JaarlijksRUIM
Een schoner milieu
Dankzij het RecyBEM-systeem wordt voorkomen dat oude autobanden rondslingeren in het milieu. Ook zorgen we er samen voor dat er minder primaire grondstoffen onttrokken hoeven te worden aan de natuur en dat de uitstoot van CO2 wordt vermeden. Volgens het principe ‘éénmaal oud voor éénmaal nieuw’ zamelen RecyBEM-gecertificeerde inzamelingsbedrijven jaarlijks ruim 9 miljoen gebruikte banden in. De ingezamelde banden verwerken we zo hoogwaardig mogelijk. Meer dan de helft van de ingezamelde banden heeft een nieuw leven gekregen door hergebruik van grondstoffen in nieuwe toepassingen. Nog eens meer dan een derde van de banden heeft een tweede leven gekregen als occasionband of door loopvlakvernieuwing. Een mooi resultaat voor een schoner milieu!
Draagt u uw steentje bij aan een schoner (banden-)milieu? Alleen als u zorgt dat uitsluitend RecyBEM-banden onder de RecyBEM-regeling gratis worden ingezameld, kunnen wij een gezonde, milieubewuste inzameling en verwerking van gebruikte autobanden uit de vervangingsmarkt in Nederland blijven faciliteren.
Uitvoering van het Besluit beheer autobanden
Inzameling van gebruikte banden voor een schoner milieu.
Oude banden, nieuw
leven.
ADV. TIJDSCHRIFT MILIEU 420 x 297 mm.indd 2 29-01-20 15:09
30 Tijdschrift Milieu, april 2020
RECENT VAN DE PERSWegwijs in duurzame ontwikkeling De Bosatlas van de Duurzaamheid. Noordhoff, 152 pagina’s *****
In de reeks van themati-
sche Bosatlassen, is er nu
ook een Bosatlas van de
Duurzaamheid. Met de
schoolatlas die we allemaal
kennen, is Bosatlas een
sterk merk dat staat voor
een wereld aan degelijk
vorm gegeven geografische
informatie.
Het formaat komt bekend
voor, maar de hoeveelheid
kaartmateriaal is beperkt.
Wel spatten de kleuren van de
pagina's af met fraai vormgegeven infographics. De atlas doet een seri-
euze poging duurzaamheid breed te behandelen met een introductie
in duurzame ontwikkeling, de sustainable development goals en een
verdere uitwerking in tien thema's: klimaat, energie, grondstoffen,
natuur, water, industrie, voedsel, vervoer, gebouwen en steden.
De 152 pagina's nauwgezet doornemend, ontstaat toch de indruk dat
hier en daar net even wat meer aandacht gegeven had mogen worden
aan details van presentatie, volledigheid en bronvermelding. Om met
dat laatste te beginnen: per hoofdstuk is vermeld uit welke organisa-
ties de gepresenteerde informatie afkomstig is. De atlas is namelijk
mede gefinancierd door een aantal leveranciers van de informatie. Hoe
het precies zit met de herkomst van de data is veelal niet te herleiden.
Dat juist circulaire economie in Friesland fraai uitgelicht wordt, heeft
natuurlijk met de betrokkenheid van Circulair Friesland te maken.
Natuurlijk mag Tata Steel (Hoogovens) trots zijn op de innovatieve
Hisarna-techniek, maar had het elektrostaal van de Europese concur-
renten ook niet vermeld mogen worden? Volledigheid en onafhanke-
lijkheid komen dan toch in het geding.
Sommige details van de grafische presentatie hadden meer aandacht
verdiend: op pagina 13 is bijvoorbeeld een interessant plaatje te zien,
waarop landen zijn gecategoriseerd op CO2-uitstoot èn kwetsbaar-
heid voor klimaatverandering. Helaas hebben de 25 categorieën geen
unieke kleurcode gekregen, waardoor het de vraag is in welke van de
vijf categorieën een ‘geel’ land valt, variërend van weinig kwetsbaar en
weinig uitstoot tot juist veel van beide.
Gelukkig zijn dit soort storende zaken beperkt. Over het geheel is
het een plezier om het werk door te nemen. De infographics nodigen
uit om je er in te storten. Zo kom je weer aan nieuwe leuke weetjes
(Loppersum heeft de hoogste zonnepanelendichtheid in Nederland). En
kom je aan goede ideeën om je verhaal voor welk publiek ook grafisch
te ondersteunen. Of het nu voor professionals is of voor je kinderen.
Want een plaatje blijft meer zeggen dan 1000 woorden.
EvdW
Technologie is natuurlijkKoert van Mensvoort; Next Nature; waarom technologie onze
natuurlijke toekomst is,
Maven Publishers, 2019, 240 pagina’s****
“We moeten niet terug naar
de natuur, maar voorúit naar
de natuur”, zo vermeldt de
flaptekst. Achter deze leus
schuilt een hele wereld aan
inzichten en beschouwingen.
Gelukkig behelzen die niet
een naïef vooruitgangs-
geloof, maar maken juist
duidelijk dat onze toekomst
afhangt van de manier
waarop we met technologie
omgaan.
Het kan fout gaan door
klimaatverandering, verlies van biodiversiteit, verontreiniging, etc. én
het kan misgaan doordat de technologie ons gaat overheersen. Maar
het kan ook goed gaan, doordat we de technologie gaan inzetten om
een pad uit te stippelen dat niet alleen goed is voor de mens, maar ook
voor andere soorten en de planeet.
De filosoof en multimediaal kunstenaar Van Mensvoort beschrijft dat
we als mensen geheel verbonden zijn met technologie en dat sommige
technologie voor ons zo vanzelfsprekend is dat die voor ons gevoel
‘natuurlijk’ is geworden. De mens is een technologisch wezen. Ons
vermogen om technologie te ontwikkelen en te gebruiken heeft ons
31Tijdschrift Milieu, april 2020
RECENT VAN DE PERSvan een positie als ‘onbeduidende diersoort ergens middenin de voed-
selketen’, omgetoverd tot een dominante soort. In onze tijd worden
‘geboren dingen’ steeds meer gecontroleerd (natuur wordt cultuur),
maar anderzijds dreigen we controle over onze gemaakte omgeving te
verliezen (cultuur wordt natuur). Het financiële systeem, megasteden
en het internet zijn natuurkrachten geworden.
Van Mensvoort plaatst deze ontwikkeling in een evolutionair kader
van toenemende complexiteit, waarbij iedere hogere schaal de lagere
omvat. Hij schetst een nachtmerriescenario waarin we door deze
complexe systemen van onze menselijkheid worden beroofd (als de
aarde al eerder niet onleefbaar wordt). Maar hij schetst ook een mooie
droom waarin we technologie inzetten om onze menselijkheid te
vergroten en onze vermogens te versterken. Hij draagt de lezer op zich
bij iedere technologische verandering de vraag te stellen: ‘vergroot dit
mijn menselijkheid?’. Hiermee lijkt hij voorbij te gaan aan zijn eerdere
betoog over complexe systemen die hun eigen logica hebben en het
gedrag bepaalt van de mensen die er onderdeel van zijn. In ieder geval
is de uitdaging duidelijk.
Het boek is helder en lichtvoetig geschreven, met leuke vergelijkingen
en voorbeelden. Achterin het boek is het samengevat in tien stellingen.
Voor milieuprofessionals is het interessant om te lezen waarom en hoe
we onze grip op technologie en organisaties kwijt (dreigen te) raken,
zodat we beter in staat zijn om met deze complexiteit om te gaan.
OvS
Landbouw heeft natuur nodigJan Willem Erisman en Rosemarie Slobbe: Biodivers boeren. De
meerwaarde van natuur voor het boerenbedrijf, Jan van Arkel, 2019,
192 pagina’s****
De eerste auteur van dit boek is een van de belangrijkste stik-
stofexperts van Nederland. Maar zijn blikveld beperkt zich niet
tot stikstof. Als directeur van het Louis Bolk Instituut beschouwt
Jan Willem Erisman, net als mede-auteur Rosemarie Slobbe, de
landbouw graag als een systeem, in onderlinge afhankelijkheid
met andere (eco)systemen.
Het boek ‘Biodivers boeren’ laat zien hoe belangrijk (bio)diversiteit
is voor een gezonde landbouw. Het begint allemaal bij de bodem,
waar een soortenrijkdom bestaat die vergelijkbaar is met die van het
tropische regenwoud. Dat
bodemleven, in samen-
hang met organische stof,
bodemchemie, bodem-
structuur, waterhuis-
houding en beworteling,
bepaalt de bodemkwa-
liteit en daarmee de
condities voor het
agrarisch gebruik. Op zijn
beurt heeft dat agrarisch
gebruik weer invloed op
de biodiversiteit, zowel in
de bodem als daarboven.
Veel van de gangbare praktijken in de hedendaagse landbouw (door
de auteurs het ‘controlemodel’ genoemd) hebben een negatieve
invloed op biodiversiteit en ondermijnen dus ook het langetermijn-
perspectief voor de landbouw zelf. Het ‘adaptatiemodel’, dat de basis
vormt voor ‘natuurinclusieve landbouw’, maakt optimaal gebruik
van de natuurlijke omgeving en integreert die in de bedrijfsvoering,
waardoor actief wordt bijgedragen aan de kwaliteit van diezelfde
natuurlijke omgeving. Erisman en Slobbe laten zien hoe dit model
concreet gestalte kan krijgen, met uitgewerkte voorbeelden voor de
akkerbouw en vollegrondstuinbouw en voor de melkveehouderij. Een
apart hoofdstuk is gewijd aan de manier waarop natuurinclusieve
landbouw kan bijdragen aan landschappelijke diversiteit, inclusief de
bij specifieke landschappen behorende soorten. In het laatste hoofd-
stuk komt de vraag aan de orde wat de belemmeringen en kansen
zijn voor een transitie naar natuurinclusieve landbouw. Het zal niet
verbazen dat de economie daarin een grote rol speelt. Met een ‘eerlijke
en echte’ prijs voor hun producten (waarin ook de maatschappelijke
kosten zijn verdisconteerd), samen met beloning voor de maatschap-
pelijke diensten die boeren leveren, zouden de condities voor natuur-
inclusieve landbouw al een stuk rooskleuriger zijn.
Het boek, dat veel illustraties en praktijkvoorbeelden bevat, sluit
mooi aan bij recente ontwikkelingen in het landbouwbeleid, waar-
onder de nota over kringlooplandbouw van minister Schouten en het
Deltaplan Biodiversiteitsherstel. Hoewel het boek primair geschreven
is voor agrarische studenten en ondernemers, zal het zeker ook van
nut kunnen zijn voor iedereen die betrokken is bij het landbouwbe-
leid, maar ook voor milieuprofessionals die met bodem, biodiversiteit,
water en de voedseltransitie bezig zijn.
FD
Onder redactie van Frans de Kruif, Frans Oosterhuis, Onno van Sandick, Stephan Slingerland en Edwin van der Wel
32 Tijdschrift Milieu, april 202032
Eind vorig jaar maakte de VVM de winnaars bekend
van de zeventiende editie van de Rachel Carson
Afstudeerprijs voor HBO en Wetenschappelijk
Onderwijs (WO) zijn bekend. De HBO-prijs voor de
beste afstudeersciptie op het gebied duurzaamheid
is toegekend aan Sebastiaan de Jongh (Hogeschool
Inholland, Delft). De WO-prijs ging naar Sándor
Kruse (Rijksuniversiteit Groningen) en Anthea van
Scherpenzeel (Universiteit Utrecht).
Eind vorig jaar maakte de VVM de winnaars
bekend van de zeventiende editie van de
Rachel Carson Afstudeerprijs voor HBO
en Wetenschappelijk Onderwijs (WO) . De
HBO-prijs voor de beste afstudeersciptie op
het gebied duurzaamheid is toegekend aan
Sebastiaan de Jongh (Hogeschool Inholland,
Delft). De WO-prijs ging naar Sándor Kruse
(Rijksuniversiteit Groningen) en Anthea van
Scherpenzeel (Universiteit Utrecht).
De jury noemde de scriptie van Sebastiaan
Drie winnaars aan het woord!
de Jongh, getiteld ‘De bodemzorgen van
morgen’, een bijzonder actueel werk. Voor de
meeste Omgevingsdiensten zijn chemische
stoffen nog helemaal geen item. De scriptie
kan dienen om ze te waarschuwen: ‘Pas op!
Dit komt er aan, daar moeten jullie iets mee’.
“Met dit werk geef je echt een handreiking,
heel waardevol”, aldus de jury. Het werk
eindigt met heel heldere adviezen, wat de
toepasbaarheid erg groot maak.
Het afstudeerwerk van Sándor Kruse
handelt over de capaciteit van het elek-
triciteitsnet, met de focus op modellering
van de inputkant. Kruse maakt duidelijk
dat afschakelen bij overproductie gemak-
kelijker en niet veel duurder is wanneer een
breder perspectief wordt toegepast. “Kruse
brengt hiermee een nieuw element in deze
discussie”, aldus de jury, “dat is verrassend,
praktisch en toepasbaar.”
De jury noemt het afstudeerwerk van
Anthea van Scherpenzeel zeer waardevol.
Hierin staan de circulaire keuzes op basis
van data met betrekking tot materiaalge-
bruik centraal. Dat is precies waar de prak-
tijk met circulariteit tegenaan loopt. “Hier
zit men op te wachten. Het kan bedrijven
helpen om de overstap naar circulair te
maken.” Te meer daar de studie duidelijk
maakt wat niet goed gaat, waar knelpunten
zitten en wat daaraan is te doen.
Op de volgende pagina’s vertellen de drie
winnaars over hu studie, onderzoek en
toekomstverwachtingen.
foto
: win
naa
rs R
C P
rijs
, b
ijsc
hri
ft
Silent Spring De Milieuscriptieprijs is vernoemd naar Rachel Carson, de auteur van het boek ‘Silent Spring’. Dit boek markeerde zo’n vijftig jaar geleden het begin van een brede publieke bewust-wording van de milieuproblematiek in grote delen van de wereld. De titel is een verwijzing naar de lente van het apocalyptische jaar dat de vogels niet meer zingen doordat zij als gevolg van het gebruik van bestrijdingsmiddelen zijn uitgeroeid. De prijs is ingesteld om meer bekendheid te geven aan het onderzoeksresultaten van studenten op milieugebied.
V.l.n.r. Sándor Kruse, Sebastiaan de Jongh en Anthea van Scherpenzeel
33Tijdschrift Milieu, april 2020 33
Sebastiaan de Jongh gaat in zijn scriptie in op de rol
van Omgevingsdiensten bij het indammen van de risi-
co’s van Zeer Zorgwekkende Stoffen. De nadruk ligt op
het politieke landschap waarin zij zich bevinden en de
nieuwe mogelijkheden die de Omgevingswet hen biedt.
“Het is bijna onmogelijk om niks persoon-
lijk met milieu te hebben, het is immers de
wereld om ons heen. Wat ik vooral interes-
sant vind is de wijze waarop je het milieu
het beste kunt benaderen. Een systemati-
sche aanpak waarbij regelmatig grensover-
schrijdend gedacht moet worden is iets dat
mij weet te prikkelen. Ten tweede heb ik,
iets wat mijn generatie typeert, ook last van
idealistische trekjes.”
Fantastische tijd“Er liggen genoeg uitdagingen waaraan
hard gewerkt kan worden om langzaam
stappen te zetten naar een betere wereld.
Ik ben ervan overtuigd dat ik mijn steentje
hieraan kan bijdragen door met milieupro-
blemen aan de slag te gaan. Daarom heb ik
gekozen voor de HBO-studie landscape and
Environment aan Hogeschool Inholland
Delft. Ik kijk daar zeer positief op terug, echt
met een hoofdletter P. Ik heb tijdens deze
opleiding stappen kunnen zetten om mij te
ontwikkelen tot een volwaardige profes-
sional. De praktijkgerichte aanpak met
daarbij persoonlijke aandacht resulteerde
voor mij in een fantastische tijd.”
Onaantastbaar onderwerp“In mijn scriptie heb ik met name gekeken
naar mogelijke risico’s van gevaarlijke
chemicaliën in de bodem en het grond-
water van Midden-Holland. Plus wat dit
Omgaan met risicovolle stoffen
Sebastiaan de Jongh: “Omgevingswet creëert kansen om dit onderwerp concreter aan te pakken”
vervolgens voor invloed zou kunnen hebben
op het beleid van de Omgevingsdienst.
Opmerkelijk vond ik dat de stoffenlijst Zeer
Zorgwekkende Stoffen in de eerste weken
van mijn onderzoek een keer mondeling
werd beschreven als een ‘onaantastbaar
onderwerp’. Met terugwerkende kracht toch
een zeer accurate, misschien wel op zichzelf
alarmerende, definitie. Persoonlijk denk ik
dat de Omgevingswet met haar verande-
ringen en beleidsinstrumenten, waaronder
het omgevingsplan, kansen zal creëren
om dit ‘vage’ onderwerp concreter aan te
pakken.”
Uitvergroot aan de muur“Ik werd op de Rachel Carson Afstudeerprijs
geattendeerd door mijn scriptiebegeleider.
Vervolgens leek het mij interessant om te
kijken hoe anderen mijn scriptie zouden
beoordelen. Eigenlijk had ik destijds niet
verwacht dat ik zou winnen. Ik was trots
op het resultaat, maar er zijn ook nog
verbeterpunten. De scriptie was voor
mij vooral een mooi eindwerk van een
leerzame opleiding en uitdagende afstu-
deerperiode. Mijn omgeving reageerde
uiteraard zeer positief op het feit dat ik
tot winnaar ben uitgeroepen. Zowel uit
persoonlijke kring als vanuit Hogeschool
Inholland en Omgevingsdienst Midden-
Holland heb ik veel felicitaties gehad.
Naast een persbericht is er bij Inholland
ook een poster over gemaakt. Stiekem
ben ik misschien wel blij dat ik er niet
meer studeer, jezelf met bijpassende tekst
uitvergroot aan een muur zien hangen lijkt
me op maandagmorgen een slecht begin
van de week.”
Aan de slag“Voor mezelf zie ik zeker een toekomst
weggelegd als milieuprofessional. Er liggen
genoeg interessante uitdagingen om mee
aan de slag te gaan. Iets in mij zegt boven-
dien dat de hoeveelheid uitdagingen in de
komende jaren zal gaan toenemen. Ik hoop
op dit gebied wat toe te kunnen voegen
in de wereld. Met het oog hierop volg ik
nu een Master Environmental Sciences
aan de Universiteit van Wageningen. Dat
gaat mij tot nu toe goed af. Deze opleiding
is erg leerzaam en ik word op een andere
manier geprikkeld dan op de hogeschool.
Wel merk ik dat het intussen erg jeukt om
aan de slag te gaan in het werkveld en hier
mijzelf verder te ontwikkelen. Oh en ooit
zal ik vast wel drie kinderen, een golden
retriever en een eigen huis willen hebben.” ►
34 Tijdschrift Milieu, april 202034
De scriptie van Anthea van Scherpenzeel gaat over
hoe maakbedrijven in Nederland gebruik maken van
data voor de ontwikkeling van circulaire strategieën.
Opvallend is dat geen van de bedrijven volledig data
gedreven zijn in de circulaire beslissingen die ze
nemen.
“De master Sustainable Business and
Innovation was een erg leuke en uitda-
gende tweejarige studie. In het eerste
jaar leer je over de verschillende aspecten
van corporate sustainability. Daarnaast
was het Consultancy Project erg leuk om
te doen. Samen met een groep studiege-
nootjes adviseerden wij voor dit project
FrieslandCampina over duurzaamheid
in de zuivelindustrie. Tijdens het tweede
studiejaar werkte ik bij KPMG aan projecten
gerelateerd aan de digitalisering van de
circulaire economie. Dit was een heel leuke
ervaring, vooral omdat ik ook mijn thesis
over dit onderwerp mocht schrijven.”
Bevindingen“Bedrijven gebruiken steeds vaker data
van producten of processen om nieuwe
inzichten te krijgen over consumenten
gedrag en materiaal stromen in de waarde-
keten. Deze informatie is belangrijk voor de
implementatie van circulaire strategieën
zoals afval verzameling, refurbishment,
remanufacturing en recycling. Ongeveer de
helft is op dit gebied zeer goed bezig, maar
zijn meer ‘data aware’ dan gedreven. Dit
betekent dat ze hier nog niet al hun toekom-
stige circulaire beslissingen op baseren.
De andere helft is zeer datagedreven en
hebben goede processen rondom datama-
nagement geïmplementeerd, maar hebben
minder circulaire initiatieven. Slechts een
aantal bedrijven maakt stappen om zoveel
Anthea van Scherpenzeel: “Slechts een beperkt aantal bedrijven kan effectief circu-lariteit stimuleren”
Benut data voor aanjagen circulaire economie
mogelijk circulaire beslissingen te baseren
op basis van de verzamelde data. Hierdoor
kunnen zij effectiever circulariteit stimu-
leren in hun waardeketen.”
Extra gemotiveerd“Mijn familie, vrienden en collega’s
reageerden blij en trots op het winnen van
de scriptieprijs. Daarnaast heb ik leuke
reacties gekregen van mijn studiegenoten,
de Universiteit Utrecht en mijn thesisbe-
geleiders. Het heeft mij alleen maar meer
gemotiveerd om verder te gaan in duur-
zaamheid. Ik heb mijn scriptie ingezonden
omdat er nog weinig onderzoek is gedaan
naar de relatie tussen de digitale economie
en de circulaire economie. Door mee te
doen heb ik de mogelijkheid gekregen om
mijn resultaten te presenteren over dit
nieuwe onderzoeksveld. Het zou erg leuk
zijn als andere onderzoekers verder kunnen
bouwen op mijn resultaten, zodat we
bedrijven nieuwe inzichten kunnen geven
in hoe zij de circulaire economie verder
kunnen ontwikkelen.”
Toekomst“In de toekomst zal ik altijd betrokken
willen blijven in duurzaamheid en milieu.
Na het afronden van mijn master heb
ik een baan aangeboden gekregen als
Analyst bij SustainAbility, een denktank
en advies bedrijf in Londen. Als Analyst
help en motiveer ik bedrijven wereldwijd
om hun duurzame positie te verbeteren.
De komende jaren wil ik mijzelf verder
ontwikkelen op het gebied van de circulaire
economie. Daarnaast hoop ik verschillende
bedrijven geholpen te hebben met hun
uitdagingen op het gebied van duurzaam-
heid. Op persoonlijk vlak zou ik tijdens
de komende jaren meer duurzaam willen
reizen. Sowieso vind ik het belangrijk om
ook in mijn persoonlijke leven op duur-
zaamheid te letten. Om die reden eet ik niet
alleen geen vlees en vis, maar ook minder
zuivelproducten. Daarnaast probeer ik zo
min mogelijk te vliegen en zo veel moge-
lijk gebruik te maken van het openbaar
vervoer. Mijn favoriete vervoersmiddel
blijft nog steeds de fiets! Zelfs nu ik naar
Londen ben verhuisd, fiets ik wekelijks naar
werk.”
Droom“Samenwerking is cruciaal in de strijd
tegen de klimaatcrisis. Als starter wens ik
dat bedrijven, overheden, consumenten,
wetenschappers en andere organisaties een
gedeelde verantwoordelijkheid nemen om
de opwarming van de aarde tegen te gaan.”
35Tijdschrift Milieu, april 2020 35
Sándor Kruse behandelt
in zijn scriptie alterna-
tieve oplossingen voor
de capaciteitsproblemen
van het elektriciteitsnet
door zonneparken. Het
meest opmerkelijke
vindt hij hoe inefficiënt
zonneparken zijn op het
elektriciteitsnet.
“Na het afronden van mijn bachelor
technische bedrijfskunde vond ik mijn
kennis verbreden door een extra master
naast mijn master Industrial Engineering
& Management te doen het meest interes-
sante. Vooral door mijn interesse in de
wereld van de energie en de energietran-
sitie ben ik vervolgens terecht gekomen
bij de master Energy & Environmental
Sciences. Daar kijk ik met positieve zin op
terug. Ik kon leuke uitdagingen vinden in
het systeemdenken over alle energie- en
elektriciteitgerelateerde zaken.
Grote stappen“Persoonlijk heb ik vooral iets met duur-
zaamheid. Verduurzamen zie ik als ontzet-
tend grote uitdaging. Wetende dat de
energiewereld misschien wel de grootste
motor is waarop deze wereld draait, zullen
grote stappen nodig zijn om dit te kunnen
veranderen en dan met name innovaties
op het gebied van energie. Uitgerekend dié
uitdagingen op het gebied van duurzaam-
heid interesseren mij.”
Sándor Kruse: “Groei zonne-parken hoeft niet te stagneren”
Aftoppen zonneparken kan rendabel
Meedoen“Mijn begeleiders spoorden mij aan om
mee te doen aan de scriptieprijs. Die
interesse werd verder versterkt na de
nodige aandacht te hebben ontvangen
vanuit het Dagblad van het Noorden. Met
vele positieve reacties in het achterhoofd
vond ik het erg leuk om een poging te
wagen en te kijken hoe anderen over mijn
scriptie zouden denken. Vervolgens de
prijs winnen was natuurlijk fantastisch en
vanuit mijn omgeving ontving ik allemaal
positieve reacties. Een aantal vrienden
wilde toen zelfs mijn scriptie toch wel even
lezen. Daarnaast heb ik er ook veel goede
contacten aan over gehouden.
Meer netruimte“Keerzijde van de toename van het
aanbod aan duurzame energie zijn de
toenemende capaciteitsproblemen op het
elektriciteitsnet. Ik heb gekeken in hoeverre
verschillende oriëntaties en hellingshoeken
van zonnepanelen, energieopslag en het
aftoppen van de productie soelaas kunnen
bieden. Vooral het boven een bepaalde
capaciteit structureel aftoppen van de
productie van zonneparken blijkt uitkomst
te kunnen bieden. Hierdoor kunnende
parken op een lagere capaciteit aangesloten
worden, waardoor er meer ruimte op het
net beschikbaar komt. Dit brengt kosten
met zich mee, maar daar tegenover staat
dat bespaard kan worden op netverzwa-
ringskosten. Deze compensatie is voldoende
om zonneparken tot bijna 50% af te toppen.
Zo hoeft de groei van zonneparken niet te
stagneren.”
Succesvol ondernemer“Over een half jaar hoop ik af te studeren.
Daarna wil ik waarschijnlijk als consultant
aan de slag om mijn horizon te verbreden
en nog meer te leren. Door mijn brede oplei-
ding, weet ik namelijk nog niet echt welke
bedrijven of wat voor functies mij nou het
meest interesseren. Ik hoop later met een
eigen innovatief bedrijf een succesvolle
ondernemer te worden die het verschil kan
maken in de energietransitie.”
36 Tijdschrift Milieu, april 2020
In Nederland gaat nu terecht vooral de aandacht uit naar hoe we
ons als land zo goed mogelijk kunnen wapenen tegen het coro-
navirus. Maar als Europarlementariër probeer ik uiteraard ook
de EU als geheel in het oog te houden. De situatie dwingt Brussel,
net als de rest van de wereld, om strikte prioriteiten te stellen.
Dat roept de vraag op: wat moeten de Europese beleidsprioriteiten
zijn?
Het garanderen van solidariteit is mijn eerste Europese priori-
teit. Het is cruciaal dat EU-landen zich niet naar binnen richten.
Gezamenlijk grensbeleid. Opname van de grote groep vluchte-
lingen die vastzit in Griekenland. Het aanpakken van buiten-
proportionele maatregelen die de Orbáns van deze wereld door
willen voeren. Verspreiding van patiënten, noodzakelijk mate-
riaal en medicijnen. En zeer belangrijk: slimme Europese regel-
geving en financiële steun om de economische klappen die
COVID-19 teweeg brengt snel en op sociaal rechtvaardige wijze
op te vangen. Dit zijn allemaal voorbeelden van solidariteits-
kwesties die nu alle aandacht vereisen.
Het belang van een solidaire aanpak is enorm, en niet alleen
vanuit medisch en economisch oogpunt. Je ziet in een land als
Italië al het gevoel ontstaan dat men meer ondersteuning vanuit
China ontvangt dan vanuit de EU. Onderschat zulke sentimenten
niet, het gaat hier over het bijeenhouden van Europa.
Vanzelfsprekend worden er momenteel allerlei noodmaatregelen
doorgevoerd. Maar het is ook belangrijk om juist nu de langere
termijn in het oog te houden. Mijn tweede prioriteit: garanderen
dat nadat de grote COVID-19-klappen zijn opgevangen, het econo-
mische herstel straks volledig in het teken van verduurzaming
staat. De Europese klimaatwet vormt een mooi voorbeeld van
wetgeving dat daarom niets aan aandacht mag verliezen.
Toen in 2008 de financiële crisis uitbrak had de EU een bindend
CO2-reductiedoel van minus 20% in 2020. Die doelstelling was
EUROPA INSIDE
COVID-19 eist Europese economische sturing en solidariteit
veel te laag. Het vereiste geen grote structurele verande-
ringen in de economische sectoren om dat doel te halen.
Met de minimale inspanningen van het afgelopen decen-
nium, gaat de EU alsnog een reductie van zo'n 24% halen. Het
plukken van laaghangend fruit was voldoende. In het econo-
mische herstel na de financiële crisis hoefden EU-landen
geen enkele rekening met het klimaat te houden. De EU kon
het zich bijvoorbeeld permitteren om jarenlang met een dood
emissiehandelssysteem (5 euro voor een ton CO2) door het
leven te gaan. 'Jobs and growth' was het mantra, vergroening
kwam later wel weer.
We zitten nu weer in zo een situatie: een imminent econo-
misch dal en wederom een veel te laag CO2-doel (minus 40%
in 2030). Dat doel moet nodig opgehoogd worden (naar minus
65% als je de wetenschap volgt) en de nieuwe Europese
klimaatwet is het uitgelezen instrument dat af te dwingen.
Eurocommissaris Frans Timmermans heeft die wet begin
maart op tafel gelegd. Zonder 2030-doel, die kan er volgens
hem later ingefietst worden. Timmermans heeft aangegeven
dat hij zich daar niet bij laat opjutten.
Ik ben het daar pertinent mee oneens. En onder de huidige
omstandigheden nog meer dan eerst. Als de EU nu niet snel
een veel hoger 2030-doel vaststelt, riskeren we extra onwel-
willendheid onder nationale regeringen, jaren aan gemiste
klimaatactie, en een gigantische kans voor groene investe-
ringen te verliezen. De economische reactie op COVID-19 en
klimaatactie moeten uiteindelijk twee kanten van dezelfde
medaille worden. In het Europees Parlement zit ik dan
ook iedereen achter de broek om de klimaatwet fiks aan te
scherpen en zo snel mogelijk te behandelen. Met solidariteit
en economische sturing kan de EU uiteindelijk sterker uit
deze crisis komen.
Bas Eickhout
36
37Tijdschrift Milieu - Dossier - april 2020 37
Bouwstenen voor nieuw stikstofbeleid
Momenteel is de vergunningverlening gebaseerd op een toelaatbare toename van de stikstof-
depositie op een nabijgelegen natuurgebied. Dat beleid is ingewikkeld en om meer redenen niet
optimaal. Het is zinvol om de focus te verleggen van lokaal depositiebeleid naar meer generiek
emissiebeleid, met daarin opgenomen het realiseren van een nationaal emissieplafond in 2030 en
2050. Dit sluit aan op de systematiek van het klimaatakkoord en is bestuurlijk en juridisch beter
te verdedigen. Het haalt bovendien de overmatige aandacht weg van economische activiteiten
rondom Natura 2000-gebieden en zal positief uitpakken voor de natuur.
Het Milieu Dossier accepteert artikelen
die de voortgang in beleid, onderzoek en
maatschappelijke respons documenteren.
Bijdragen worden beoordeeld door een
redactieteam.
Wim de Vries ([email protected]) is hoogleraar Integrale Stikstof-effectanalyse aan Wageningen University & Research
►
Tijdschrift Milieu - Dossier - april 202038
1. De huidige stikstofcrisis
Effecten van stikstofuitstootStikstof (N) is de belangrijkste voedingsstof
voor planten en essentieel voor de voedsel-
productie. In Nederland is naast kunstmest
echter ook sprake van een hoge toediening
via dierlijke mest. Een groot deel van de stik-
stof uit mest komt in de vorm van ammoniak
(NH3) in de lucht terecht. Vanuit andere
sectoren worden stikstofoxiden (NO en NO2,
samen NOx) uitgestoten, met name door
verkeer en industrie. Beide reactieve stik-
stofverbindingen komen neer op natuurter-
reinen waar ze de voedselrijkdom verhogen
en bijdragen aan de bodemverzuring. Door de
hoge stikstofdepositie verdwijnen karakte-
ristieke plantensoorten uit natuurgebieden,
terwijl juist andere plantensoorten profiteren
van de stikstofdepositie.
Overigens is daarin nog wel verschil tussen
NH3 en NOx. NOx wordt in reactie met
zuurstof en water omgezet naar salpeter-
zuur (HNO3) terwijl NH3 het gevormde
salpeterzuur juist buffert door omzetting
naar ammonium (NH4). In de bodem kan
ammonium echter worden omgezet naar
nitraat. Dit proces heet nitrificatie, waarbij
tweemaal zoveel zuur wordt geproduceerd
als in de lucht is geneutraliseerd. Bij volledige
nitrificatie is het verzurende effect van NH3
niet minder dan dat van NOx, maar dat is in
de bovengrond veelal niet het geval. Als NH4
niet wordt omgezet treedt er geen verzu-
ring op (positief), maar door het ophopen
van ammonium kan de wortelopname van
calcium, magnesium en kalium worden
geremd (negatief). Verder is de directe toxi-
citeit van hoge concentraties van gassen op
individuele plantensoorten sterker voor NH3
dan voor NOx. Daarom wordt NH3 als wat
schadelijker gezien voor natuur dan NOx.
Niet alleen de diversiteit aan plantensoorten
neemt af, maar er kunnen ook negatieve
effecten optreden op de vogelstand en andere
fauna. Stikstofoxiden in de atmosfeer zijn ook
schadelijk voor de menselijke gezondheid,
zowel direct als indirect, met name via de
vorming van ozon (smog) en via een bijdrage
aan de vorming van fijnstof. Ook ammo-
niak levert een belangrijke bijdrage aan de
vorming van fijnstof, maar de gezondheidsef-
fecten van NOx zijn groter, zowel direct als
door de vorming van ozon, dan van NH3.
Om effecten van de uitstoot van onder meer
stikstof op gezondheid en natuur te redu-
ceren, zijn door de Europese Unie zogenaamde
‘nationale emissieplafonds’ (National
Emission Ceilings of NEC-plafonds) ingesteld.
Daarnaast zijn Europese lidstaten middels de
Vogel- en Habitatrichtlijnen verplicht om de
aangewezen habitattypen in natuurgebieden
in een ‘goede staat van instandhouding’ te
brengen en te houden, en daarbij ook de mili-
eucondities, waaronder de stikstofgehalten
en de zuurgraad in de bodem, te verbe-
teren. Voor effecten op natuur zijn kritische
depositiewaarden (KDW) afgeleid die veelal
variëren van 5-25 kg N ha-1 jr-1, waarbij de
meeste waarden variëren van 10-20 kg N
ha-1 jr-1 (Bobbink and Hettelingh, 2011). Deze
zijn grotendeels gebaseerd op experimenteel
onderzoek waarin stikstof is toegediend
aan planten. Hoewel de stikstofdepositie
sinds 1990 met circa 40% is gedaald, komt
op ongeveer driekwart van het Nederlandse
natuuroppervlak meer stikstof terecht dan
de kritische depositiewaarde. De gemiddelde
depositie in Nederland in 2017 wordt geschat
op ca 1600 mol N ha-1 jr-1 wat neerkomt
op ca 22 kg N ha-1 jr-1 . Van de 162 Natura
2000-gebieden in Nederland zijn er 118
waarvan de geschatte gemiddelde stikstofde-
positie boven de KDW ligt.
Bijdrage verschillende sectoren Als het gaat om de bijdrage van verschillende
sectoren aan de depositie in Nederland is
het relevant om een duidelijk onderscheid
te maken tussen Nederland als geheel en
de stikstofgevoelige Natura 2000 gebieden
(gebieden met een KDW onder 2400 mol
N ha-1 jr-1 ), zie tabel 1. Gemiddeld is de
bijdrage van de verschillende sectoren aan
de stikstofdepositie in Nederland circa 66%
(circa 46% vanuit veehouderij, met name
NH3, en circa 20% vanuit verkeer en overige
sectoren, met name NOx. De overige 34% is
afkomstig uit het buitenland en de Noordzee.
De Nederlandse bijdrage aan de depositie
op stikstofgevoelige habitattypen binnen
Natura 2000-gebieden is wat lager (52%),
terwijl de buitenlandse bijdrage (inclusief
Noordzee) wat hoger is (39%). De bijdrage
van de landbouw is met name iets lager
(41%, zie Tabel 1), terwijl die van de overige
sectoren vergelijkbaar is (19%). Dit heeft te
maken met de ligging van stikstofgevoelige
Natura 2000-gebieden ten opzichte van het
buitenland.
Uitgaande van de huidige import uit het
buitenland komen we, zelfs als we alle
stikstofuitstoot in Nederland voorkomen,
op stikstofgevoelige gebieden niet lager dan
gemiddeld zo’n 9.5 kg N ha-1 jr-1 (ca. 45% van
Tabel 1. Bijdrage van verschillende sectoren aan stikstofdepositie in Nederland als geheel en op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden in Nederland voor het jaar 2027/2018 (Bron: RIVM)
39Tijdschrift Milieu - Dossier - april 2020 39
gemiddeld ongeveer 21 kg N ha-1 jr-1). Overal
de kritische depositiewaarde halen is dus
onmogelijk, want de laagste waarden liggen
rond de 7 kg N ha-1 jr-1 (500 mol N ha-1 jr-1).
Wij exporteren overigens circa viermaal zo
veel stikstof naar het buitenland dan we
importeren, zie tabel 2. Uit de balans blijkt dat
de stikstofemissie in Nederland ruim twee
maal zo hoog is als de depositie. Verder blijkt
dat van de geëmitteerde ammoniak ca. 45%
in Nederland terechtkomt en van de stiksto-
foxiden is dit slechts ca. 15%. Beperking van
de ammoniakuitstoot is in die zin veel effec-
tiever voor vermindering van de stikstofde-
positie in Nederland.
Programma Aanpak Stikstof (PAS) Het Programma Aanpak Stikstof (PAS)
werd in 2015 door de overheid geïntrodu-
ceerd om tegelijkertijd de stikstofdepositie
terug te dringen en ruimte te bieden aan
nieuwe economische activiteiten die stikstof
uitstoten. Dit deed het PAS door in te zetten
op (te nemen) maatregelen die de uitstoot
(emissie) van stikstof verminderen, zoals
het besluit emissiearme huisvesting (voor
vee), en natuurherstelmaatregelen in deze
gebieden. Denk bijvoorbeeld aan maatregelen
als het verwijderen van stikstof uit de bodem
door maaien of plaggen, duinen laten stuiven
of hydrologische maatregelen nemen, zoals
vernatten.
Tijdens het PAS was de vergunningverlening
gebaseerd op depositietoename voor een
nabijgelegen Natura 2000-gebied waarbij
een model (AERIUS) werd ingezet om te
berekenen wat de extra depositie door de
activiteit is (in mol N ha-1 jr-1). Economische
activiteiten die zonder toetsing vooraf
mochten plaatsvinden moesten lager zijn dan
een drempelwaarde van 0,05 mol N ha-1 jr-1.
De depositieruimte voor het gebied kwam
mede voort uit verwachte emissiereducties
(salderen). Die reducties moesten wel geborgd
zijn. Omdat die borging er niet was, is het PAS
door de Raad van State verworpen. Op 29 mei
2019 oordeelde de Raad dat het PAS niet meer
gebruikt mag worden als basis voor toestem-
1 De waarden zijn berekend door de termen in kton jr-1 te delen door 4.14, op basis van het Nederlandse landoppervlak van 41.543 km². De export naar het buitenland is ook weergegeven in termen van verminderde depositie in Nederland per hectare land. Vetgedrukt betreft depositie in Nederland.
Tabel 2. De emissie-depositie balans voor ammoniak en stikstofoxiden voor het jaar 2017 (getallen zijn afgerond (Bron: RIVM)
►
40 Tijdschrift Milieu - Dossier - april 2020
ming voor stikstof-uitstotende activiteiten
vooruitlopend op positieve effecten van
PAS-maatregelen.
2 Problemen huidige stikstofbeleid
In het huidige stikstofbeleid is de vergun-
ningverlening gebaseerd op een toelaatbare
depositietoename en wordt het AERIUS-
model ingezet om die toename te berekenen.
Dat beleid is ingewikkeld en om inhoude-
lijke redenen aanvechtbaar, zoals hieronder
uitgewerkt.
Depositie toto over honderden kilometersDe gedachte dat het vooral van belang is de
emissies te beperken rond een Natura 2000-
gebied is maar gedeeltelijk juist. De absolute
belasting in mol N ha-1 jr-1 is weliswaar
veel hoger vlak rond de bron, maar dat geldt
vooral voor de eerste 300 tot ca. 1000 meter
(Sommer et al. 2009). Een emissiebron draagt
namelijk over honderden kilometers (NH3) tot
duizenden kilometers (NOx) bij aan de depo-
sitie. Uit berekeningen met het OPS-model
blijkt dat over een afstand van 1 km ca 8%
van de uitgestoten ammoniak is neergeslagen
en ca 3.5% van de stikstofoxiden (zie figuur
1). Op een afstand van 20 en 250 kilometer
is dat respectievelijk ca 27% en 80% van de
uitgestoten ammoniak en ca. 10% en 40% van
de stikstofoxiden. Overigens dient te worden
bedacht dat op grotere afstand de breedte van
de pluim (de straal) groter is en de bijdrage
aan de depositie-intensiteit (depositie per
oppervlakte-eenheid) op kortere afstand wel
beduidend hoger is. Maar ook dan geldt nog
dat de emissie van beide stoffen bijdraagt aan
een stikstofdeken over Nederland en het is
zaak om de hoeveelheid stikstof in die deken
te verminderen. Door die lange afstandef-
fecten is de bijdrage van een regio of zelfs
een provincie op de depositie in hun eigen
gebied maar beperkt (zie bijvoorbeeld ook De
Vries et al. 2008; Kros et al. 2011). Op basis
van gelijksoortige getallen (zie bijvoorbeeld
Sommer et al., 2009) voert Denemarken een
generiek emissiebeleid met extra maatre-
gelen in een bufferzone van 300 m en 1 km
rond natuurgebieden.
Onzekerheden in totale en lokale depositie Er zijn onzekerheden in zowel de huidige
depositie als de kritische depositie van stik-
stof en die nemen toe, gaande van nationaal
naar provinciaal naar lokaal niveau. Zo
kennen kritische depositiewaarden (KDW’s)
in het algemeen al snel een onzekerheid van
ca 25-50% (Bobbink en Hettelingh, 2011).
Zolang de huidige depositie veel hoger is
dan de kritische depositie is dat niet zo
relevant, maar naarmate ze elkaar meer
gaan naderen is dat wel het geval, (zie De
Vries et al., 2002a,b). De onzekerheid van
de berekende depositie op 1 ha, de resolutie
waarop het AERIUS-model rekent en wat de
rechter als criterium hanteert, wordt door
het RIVM geschat op ca. 70% (Hoogerbrugge
et al., 2019). Dit betreft een combinatie van
de onzekerheden in emissies en verspreiding.
Op grotere schaal worden de onzekerheden
kleiner want die middelen deels tegen elkaar
weg en de onzekerheid in de gemiddelde
stikstofdepositie op Nederland wordt geschat
op ongeveer 30% (Hoogerbrugge et al., 2019).
De onzekerheid in modelresultaten als gevolg
van een extra activiteit zal lager zijn dan 70%
maar vermoedelijk hoger dan 30%. Dat is
wel groot om vast te stellen of een activiteit
boven of onder een zeer lage drempel van 0.05
mol N ha-1 jr-1 uitkomt. Onzekerheden zijn
overigens geen reden om niets te doen, want
ze werken twee kanten op. Maar het werpt
wel vragen op als het gaat om de focus op
depositie op lokale schaal in de vergunning
verlening.
Halen KDW voor elk Natura 2000-gebied onhaalbaar Niet alles kan. Zo variëren kritische deposi-
tieniveaus, zowel internationaal (Bobbink
and Hettelingh, 2011) als in Nederland (Van
Dobben et al., 2012) veelal van ca 5-25 kg N
ha-1 jr-1. Zo zijn gevoelige vennen met de
laagste kritische stikstofdepositieniveaus al
in het begin van de vorige eeuw verzuurd.
Zoals eerder aangegeven komt er door de
belasting uit het buitenland gemiddeld ca.
9.5 kg N ha-1 jr-1 binnen. Het beschermen van
alle natuur op basis van de KDW is dus onmo-
gelijk, ook al is de Nederlandse emissie nihil,
tenzij de buitenlandse bijdrage sterk afneemt.
Geen harmonisatie tussen emissie- en depositiebeleidOp nationaal niveau is er de taak om het
zogenaamde ‘nationaal emissieplafond’
(National Emission Ceiling of NEC), te halen.
Dat is een emissieplafond dat de landen
binnen de EU onderling in 2001 hebben
afgesproken om de uitstoot van verzurende
en luchtverontreinigende stoffen te beperken.
Figuur 1: Depositie van NH3 en NOx in afhankelijkheid van de afstand tot de emis-siebron tot een afstand van 250 km als percentage van de uitstoot (Bron: RIVM)
41Tijdschrift Milieu - Dossier - april 2020 41
De plafonds hadden betrekking op de uitstoot
van stikstofoxiden (NOx), ammoniak (NH3),
zwaveldioxide (SO2) en niet-methaanvluch-
tige organische stoffen (NMVOS). Hoewel
het Nederlandse ammoniakplafond (wat op
128 kiloton N/jaar is vastgesteld) met ca. 5
procent wordt overschreden, de Nederlandse
ammoniakuitstoot bedroeg in 2017 ca. 138
kiloton, is die overschrijding beperkt ten
opzichte van het plafond wat je zou moeten
halen om de KDWs te halen (zie hierboven).
Omdat het beleid rond de uitvoering van de
PAS naar de provincies is gedelegeerd hebben
die te maken met een veel stringenter beleid
dan de nationale overheid, omdat de gedachte
is dat alles richting de KDW moet gaan. De
diverse richtlijnen zijn dus niet op elkaar
afgestemd. Daardoor is er geen consistentie
tussen nationaal en provinciaal beleid.
3 Bouwstenen voor een nieuw stikstofbeleid
Het probleem bij depositiebeleid is dat het
niet coherent is en tot allerlei discussies leidt
die afleiden van het werkelijke probleem:
een te hoge landelijke (en veelal provinciale)
uitstoot. Uiteindelijk moeten de emissies
omlaag om de te hoge hoeveelheid stikstof
in de atmosfeer (‘stikstofdeken’) omlaag te
krijgen. Uiteraard speelt de ruimtelijke vari-
atie in emissies wel een rol bij de overschrij-
ding, maar zoiets kan voor het grootste deel
per provincie worden geregeld.
Hieronder volgt een aantal mogelijke
bouwstenen voor een nieuw, meer gene-
riek, stikstofbeleid, gegeven bovenstaande
problemen. Dit betreft vooral de wetenschap-
pelijke overweging dat: (i) stikstofemissies
over grote afstanden bijdragen aan depositie,
en (ii) vergunningverlening in de nabijheid
van een Natura 2000-gebied op basis van
zeer lage depositiedrempels onhaalbare eisen
aan de kwaliteit van modelberekeningen
stelt. Daardoor ontstaan allerlei discussies
over hoogten van drempelwaarden die
afleiden van de noodzaak van meer generieke
emissiereducties.
Geef eindwaarde en tijdpad voor nationale emissieplafonds Stikstofemissies leiden tot een deken aan
achtergronddepositie (zie figuur 1) die dan
nog eens worden verhoogd door lokale
bronnen. Het is essentieel om de emissie te
verlagen, waardoor de depositie ook verlaagd
wordt en daarmee het gat tussen huidige
en kritische depositie vermindert (in het
internationale beleid ‘gap closure’ genoemd).
Doelen die geborgd zouden moeten zijn voor
depositie per Natura 2000-gebied werken
niet goed, omdat zowel NH3 als NOx over
honderden kilometers wordt verspreid en de
lokale of zelfs provinciale bijdrage beperkt is.
Het is dus zaak om de borging te zoeken bij de
emissies. Dat is de kraan die open staat.
Voor een langetermijnbeleid zijn concrete
doelen nodig, met daaraan gekoppeld
plannen voor passende, juridisch geborgde,
tussendoelstellingen en middelen. Uitgaande
van een gemiddelde KDW van ca. 1100 mol
N ha-1 jr-1 en een huidige depositie van ca.
1650 mol N ha-1 jr-1 en dezelfde buitenlandse
bijdrage is een emissiereductie van ca. 50%
nodig. In het vierde Nationaal MilieuPlan
(NMP4) werd al uitgegaan van langetermijn-
doelstellingen van 900 tot 1300 mol ha-1
jr-1 voor zuur en 550 tot 900 mol ha-1 jr-1
voor stikstof. Het idee was dat deze landelijk
gemiddelde depositieniveaus, aangevuld met
gebiedsgericht beleid, zouden moeten zorgen
voor 90% bescherming van de Nederlandse
natuur (Ministerie VROM, 2001). Zo werd in
dat kader voor ammoniak een landelijk emis-
sieplafond van 30-55 kton N/jaar voorgesteld.
Dat is ca 30-50% van de huidige emissie. In
die periode is van die plafonds reeds een
evaluatie gemaakt (De Vries en Neeteson,
2002), waaruit blijkt dat ‘De doelstelling
van ca 50 kton/jaar mogelijk haalbaar is
wanneer de intensieve veehouderij (varkens
en pluimvee) in “emissieloze” stallen wordt
geplaatst, de melkkoeien in emissiearme
stallen, weidegang sterk beperkt wordt en
dierlijke mest verwerkt wordt tot mestkor-
rels met een geringe ammoniakemissie bij
aanwending. De doelstelling van 30 kton/
jaar is echter nog veel stringenter en is alleen
haalbaar wanneer naast alle bovengenoemde
maatregelen een sterke reductie van de
veestapel plaatsvindt’. Berekeningen van
de toelaatbare stikstofaanvoer om landelijk
normen te halen, niet alleen voor ammoni-
akemissie maar ook voor nitraatuitspoeling
naar grondwater en stikstofafspoeling naar ►
42 Tijdschrift Milieu - Dossier - april 2020
oppervlaktewater, zijn ook gegeven in De
Vries et al. (2001) en Kros et al. (2004).
Zet daarnaast ook een tijdpad voor die
afname. Aangezien het van belang is om
klimaat- en stikstofbeleid te koppelen (zie
verder) zouden de doeljaren 2030 en 2050
daarbij leidend kunnen zijn, conform het
klimaatakkoord. In die periode moet de emis-
siereductie (zowel per provincie als natio-
naal) gerealiseerd worden door in de tijd af te
bouwen naar de vastgestelde eindwaarde.
Verlaging emissieplafonds in omliggende landenDe totale uitstoot is in Nederland beduidend
hoger dan in andere landen, maar dat wil
niet zeggen dat de internationaal afgesproken
emissieplafonds (NEC’s) voor stikstof (NH3 en
NOx) voldoende zijn om de natuur in de EU te
beschermen. Hoewel die bedoeld zjjn om het
gat tussen huidige en gemiddelde kritische
depositiewaarde terug te dringen, komen
ze tot stand na politiek overleg. Hettelingh
and Posch (2019) laten zien dat bij gebruik
van de NECs nog 67% van de ecosystemen
in de EU boven de KDW zitten. Met name de
landen rond Nederland (België, Duitsland,
Denemarken en de UK) hebben emissies die
tot deposities leiden die boven de KDW van de
meeste ecosystemen liggen. Het is dus zaak
om in te zetten op internationaal emissiebe-
leid waarin ook andere (met name een aantal
van de ons omliggende) landen hun emissie-
plafonds bijstellen in de periode tot 2050.
Verdeling op basis van landbouwareaal Een provinciale emissieruimte kan worden
bepaald door het vastgestelde nationale
emissieplafond (in de landbouw dus voor
ammoniak) te delen door het landbouw-
areaal in Nederland. Dit geeft een toelaat-
bare emissie per hectare. Vervolgens wordt
per provincie de ruimte vastgesteld door
het te vermenigvuldigen met het areaal aan
landbouwgrond. Zo krijg je per provincie een
emissieplafond waaruit een reductieopgave
kan worden bepaald. Door een toedeling
naar provincies op ha-basis introduceer je
automatisch een ‘gebieds-beleid’ en een
grondgebondenheidsbeleid. In Figuur 2 is dit
geïllustreerd door emissies van 77 kiloton
NH3 in 2030 (genoemd in een concept-
notitie van IPS) 50 kiloton NH3 in 2050
(genoemd in een scenariostudie voor het
Klimaatakkoord) als nationale emissiepla-
fonds te gebruiken.
In deze benadering krijgen met name de
provincies Friesland, Gelderland, Noord
Brabant en Limburg een grote opgave door
hun intensieve landbouw. Daar zijn de
emissies namelijk veel te hoog ten opzichte
van een plafond dat bepaald is op basis van
een landelijk gemiddelde, omgeslagen over
hectares. Uiteraard zijn andere toedelingen
denkbaar, waarin de pijn/opgave wat
meer verdeeld wordt maar het zal duide-
lijk blijven dat de grootste reducties plaats
moeten vinden in de gebieden waar de
grootste problemen zijn.
Systeem met verhandelbare stikstofemissierechtenOverweeg, analoog aan broeikasgassen,
de introductie van emissiehandel volgens
het ’cap and trade’-principe. Op basis van
een emissieplafond (‘cap’), ofwel de totale
toelaatbare stikstofuitstoot in een bepaald
jaar (die is afgeleid uit de reductiedoelstel-
lingen die Nederland wil bereiken in een
aangegeven periode) krijgt ieder bedrijf
(waaronder boerenbedrijven voor ammo-
niak) rechten om een bepaalde hoeveelheid
stikstof (NH3 dan wel NOx) uit te stoten
(emissierechten). De emissiehandel (‘trade’)
vindt plaats door transacties van emis-
sierechten. Ieder jaar moet elk bedrijf een
vastgesteld reductiepercentage aan emis-
sierechten inleveren. Wanneer een bedrijf
meer uitstoot dan het aan rechten heeft, dan
moet het extra rechten bijkopen. Omgekeerd
kan een bedrijf investeren in maatregelen
om de uitstoot te verminderen en rechten
overhouden die verhandeld kunnen worden.
Daardoor is er een prikkel tot innovatie en
vermindering van stikstofuitstoot omdat de
uitstoter beloond wordt voor de verminde-
ring. Bedrijven kunnen dus zelf een afweging
maken wat het meest kosteneffectief is:
investeren in schonere technologie, krimpen
of emissierechten bijkopen. Het systeem
vereist wel effecten van innovaties goed
gemeten kunnen worden Dat kan door te
werken met emissiefactoren van innova-
tieve technieken, maar nog beter is het als in
stalsystemen wordt gemeten met goedkope
sensoren. De technologie ontwikkeling hier-
voor is volop aan de gang.
Baseer vergunningverlening alleen op salderen binnen sectorenMomenteel kan de bijdrage van bij voor-
beeld industrie en verkeer aan NOx-emissies
worden gecompenseerd via maatregelen
waarmee NH3-emissies in de landbouw
worden verlaagd. Er zijn echter wetenschap-
pelijke redenen om dat niet te doen. Zoals
eerder aangegeven is NH3 schadelijker voor
natuur terwijl NOx schadelijker is voor de
gezondheid. Verder kan extern salderen
Figuur 2. De berekende huidige (jaar 2017) uitstoot van NH3 (kton NH3) en de berekende NH3 emissieplafonds per provincie bij een gelijke emissie per hectare in elke provincie en een nationaal emissieplafond voor NH3 van 77 kton NH3 en 50 kton NH3 per jaar.
43Tijdschrift Milieu - Dossier - april 2020
tussen sectoren door verschillen in koopkracht
tussen de sectoren tot ongewenste effecten
leiden. Door aparte NH3 en NOx plafonds
op te stellen en daarbinnen gelijke reductie-
percentages af te spreken die niet onderling
verhandelbaar geef je iedere sector zijn eigen
emissie-opgave.
Vergun geen activiteiten met hoge N-depositie op natuurterreinenBij het verlenen van vergunningen op basis
van provinciale emissieplafonds loop je het
risico dat je lokaal een (te) grote toename van
depositie kunt krijgen omdat op korte afstand
per hectare wel beduidend meer deponeert
dan op grotere afstand. Hier dien je dus
een veiligheidsklep in te bouwen, bijvoor-
beeld door te stellen dat vergunningen voor
projecten die resulteren in een toename van
de N-depositie van meer dan x% van de KDW
niet verleend worden. Een dergelijk systeem
wordt in Vlaanderen gehanteerd, waarbij
men een grens van 5% aanhoudt (De Pue et
al., 2017). Deze check kan worden uitgevoerd
door toepassing van AERIUS die aangeeft
hoeveel procent van de uitstoot neerkomt in
afhankelijkheid van de afstand tot de bron en
de windrichting, of eventueel zelfs een gene-
rieke afstandstabel die de windrichting niet
in ogenschouw neemt. Met deze depositie-
gerelateerde borging voorkom je vestiging
of uitbreiding van activiteiten met een grote
stikstofuitstoot in de nabijheid van Natura
2000-gebieden. Op basis van een lokale
drempel hou je automatische alle activiteiten
met een beperkte uitstoot, zoals de bouw,
buiten deze vergunningverlening, omdat ze
hier altijd aan zullen voldoen. Die vallen dan
uitsluitend onder generieke (aan te scherpen)
emissie-eisen.
Integrale uitdagingHet is belangrijk om bij het nieuwe beleid
integraal te denken. Stikstoftoevoer
(o.a. krachtvoer uit import) leidt ook tot
een verhoogde uitspoeling van nitraat
naar grondwater (onderdeel van de
Nitraatrichtlijn), afspoeling naar oppervlakte-
water (onderdeel van de Kaderrichtlijn Water)
en lachgas naar de atmosfeer (onderdeel van
het Klimaatakkoord). Onder het klimaatak-
koord vallen ook de methaanemissies uit
de veehouderij en veenweideproblematiek
door de hoge CO2-uitstoot uit veengronden
als gevolg van de peilverlaging. Maatregelen
die bijvoorbeeld leiden tot een reductie
van ammoniakemissies en tegelijktijdig
tot een toename in nitraatuitspoeling en/
of lachgasemissies zijn niet duurzaam. De
maatregelen moeten bij voorkeur een positief
effect hebben op andere beleidsterreinen
zoals klimaat, waterkwaliteit, dierenwelzijn,
biodiversiteit en landschappelijke kwaliteit
en er in elk geval niet negatief op afwentelen
in ruimte en tijd. Het is dus van groot belang
om tot een integraal beleid te komen waarbij
kringlooplandbouw een centraal uitgangs-
punt is.
Het is daarom zaak om tot een combinatie van
rechtensystemen te komen waardoor er geen
sprake is van afwenteling zodat alle effecten op
lucht en waterkwaliteit worden voorkomen, te
weten:
1. Fosfaatrechten om de mestproductie aan
banden te leggen en verdere fosfaataccumu-
latie in de bodem te voorkomen;
2. Ammoniakemissierechten om NH3-emissie
te reduceren;
3. Stikstofoverschotrechten om zowel afwente-
ling van ammoniak-emissiereductie naar
nitraatuitspoeling en lachgasemissie te voor-
komen, wat ook relevant is voor het klimaat-
akkoord., en waarbij het N-overschot gedefini-
eerd is als de totale N-invoer via dierlijke mest,
kunstmest en fixatie minus de N-opname.
DankwoordDit stuk is successievelijk van commentaar
voorzien door prof. Oene Oenema, dr. Gerard
Velthof, dr. Hans Kros, prof. Louise Fresco, dr.
Bram de Vos, Ir. Edo Gies, dr. Roel Jongeneel, dr.
Nina Smits, dr. Jan Dijkstra, dr. Koos Verloop,
prof. Maarten Krol en prof. Leen Hordijk.
De volledige referenties van dit artikel zijn op
te vragen via de VVM ([email protected]).
Wim de Vries
44
Is biomassa verstandigals energiebron voorstadsverwarming? Maandag 27 januari 2020 vond in de raadszaal van de gemeente Purmerend een informatiebijeen-
komst plaats over het gebruik van houtige biomassa bij het opwekken van warmte. Purmerend
maakt van deze aanpak gebruik voor hun stadsverwarming. De warmtecentrale draait op hout-
snippers afkomstig van reststromen die door Staatsbosbeheer worden geleverd.
De biowarmtecentrale draait sinds 2015,
heeft een vermogen van 44 MegaWatt-
thermisch en levert warmte aan 26.000
woningen. Aan uitbreiding van het systeem
met 14 MWth wordt thans gewerkt.
1.Houtige biomassa voor hernieuw-bare energie in NederlandMedio januari kwam het CBS rapport
‘Hernieuwbare Energie in Nederland 2018’ in
het nieuws. In dit rapport staan veel getallen
over zowel het opwekken als gebruiken van
hernieuwbare energiebronnen in ons land in
2018, dus over de energie die in dat jaar uit
wind, zon, aardwarmte, biomassa, water-
kracht of omgevingswarmte werd gewonnen.
Volgens dit overzicht dekten we in 2018 ons
finale energiegebruik voor 7,4 procent met
energie uit hernieuwbare bronnen, in totaal
voor 157 PetaJoule. Die 157 PJ hernieuw-
bare energie kwam voor 61% uit biomassa.
Windenergie droeg 23% bij, zonne-energie
8%, en andere hernieuwbare energiebronnen
eveneens 8%.
In 2020, dus eind dit jaar, moet het gebruik
van hernieuwbare energie in ons land op
14 procent uitkomen – overeenkomstig de
afspraken die Nederland met de Europese
Commissie heeft gemaakt. Dit gaan we niet
Prof. dr. Wim Turkenburg is verbonden aan het Copernicus Instituut, Universiteit Utrecht ([email protected]).
Tijdschrift Milieu - Dossier - april 2020
45
halen. Waarschijnlijk komen we eind 2020 uit
op 11 tot 12 procent, maar naar verwachting
wordt die 14 procent wel een of twee jaar later
gerealiseerd (bron: PBL, 2019).
Uit de rapportage van het CBS blijkt dat in 2018
biomassa 95 PJ bijdroeg aan het dekken van de
finale energievraag, gelijk aan iets meer dan
4% van deze vraag. Tabel 1 geeft hiervan een
overzicht. Ter vergelijking: wereldwijd lag de
bijdrage procentueel gemiddeld ruwweg een
factor 3 hoger (bron: REN21, 2019).
Biomassa wordt in huishoudens voornamelijk
gebruikt in houtkachels voor het produceren
van warmte en gezelligheid, met daarbij
doorgaans ook luchtvervuiling (NVDE, 2019).
Uit de tabel blijkt dat deze inzet in 2018 voor 20
PJ bijdroeg aan het nationale finale energiege-
bruik (ca. 1%). Biomassaketels die bij bedrijven
staan en alleen voor het produceren van
warmte worden gebruikt – dus systemen zoals
die bij de stadsverwarming in Purmerend -
leverden in 2018 ruim 11 PJ aan energie. Van
deze 11 PJ kwam overigens tweederde uit
houtig materiaal en de rest uit niet-houtige
biomassa.
Het verbranden van vaste biomassa in
energiecentrales speelt bij het benutten van
bioenergie een grote rol. In 2017 ging het
volgens het CBS in totaal om ongeveer 53 PJ.
Van deze biomassa kwam 50 PJ uit Nederland
en 3 PJ uit het buitenland (import). Nederland
produceerde in 2017 méér vaste biomassa
dan we in ons eigen land verbruikten. Het
overschot, 10 PJ, exporteerden we naar het
buitenland.
Uit het CBS-overzicht blijkt dat de houtige
biomassa die in Nederland in warmte- en
elektriciteitscentrales wordt gebruikt, voor
verreweg het grootste deel uit Nederland
komt, te weten ruim driekwart in 2018. De
resterende hoeveelheid komt voor een over-
groot deel uit de ons omringende Europese
landen. De geïmporteerde biomassa werd in
2018 voornamelijk in elektriciteitscentrales
gebruikt.
Uit onderzoek en uit de rapportages van de
energiebedrijven blijkt dat het bij de winning
van deze houtige biomassa steeds om rest-
hout gaat dat vrijkomt bij onderhoud van
bossen, landschappen en gemeentelijk groen,
bij timmerfabrieken, bij bouw- en sloopwerk-
zaamheden en dergelijke (CBS, 2019; Platform
Bioenergie, 2019).
2.De duurzaamheid van het gebruik van biomassa als energiebronHet gebruik van biomassa voor zowel energie-
opwekking als materiaalproductie kan zowel
positieve als negatieve gevolgen hebben voor
mens, natuur en milieu. Om de negatieve
gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen - en
in ieder geval tot aanvaardbare niveaus te
beperken - zijn er voor de energietoepassing
duurzaamheidscriteria ontwikkeld waaraan
de gewonnen biomassa moet voldoen.
Nederland liep in de ontwikkeling van deze
criteria voorop. De eerste initiatieven om
tot duurzaamheidseisen te komen werden
15 tot 20 jaar geleden door energiebedrijven
genomen. Het bedrijf Essent (nu RWE) speelde
daarin een vooraanstaande rol. Mijn instituut
– het Copernicus Instituut voor Duurzame
Ontwikkeling van de UU – heeft Essent bij
de ontwikkeling van duurzaamheidscriteria
geholpen. Een voorbeeld hierbij vormde de
studie Sustainability Criteria for Large Scale
International Trade in Biomass for Energy
(Faaij et al., 2000).
Op nationaal niveau heeft de overheid een
aantal jaren geleden een reeks van duur-
zaamheidseisen vastgesteld. Ook op Europees
niveau bestaan die eisen, maar alleen nog
voor vloeibare biomassa en biogas voor
vervoer. Voor het gebruik van vaste biomassa
gaan op Europese schaal duurzaamheideisen
gelden vanaf 2021. Biomassa dat niet aan de
eisen voldoet krijgt dan geen steun van de
overheid. Vele partijen waren en zijn bij de
formulering van de duurzaamheidscriteria
betrokken: bedrijven, milieugroepen, weten-
schappers, adviesorganen en overheden. Bij
het vaststellen van de eisen is zoveel mogelijk
naar consensus tussen al deze partijen
gestreefd.
De zwaarste eisen die in de Europese Unie
worden gesteld gelden thans in Nederland.
Voor het gebruik van houtige biomassa zijn
dit de eisen waaraan je moet voldoen als je
hiervoor subsidie wilt krijgen uit de SDE+-
regeling. Die biomassa moet duurzaam zijn
gewonnen en overeenkomstig deze eisen zijn
gecertificeerd. Op de naleving van de eisen
wordt minimaal jaarlijks controle uitgeoe-
fend. Die duurzaamheidscriteria moeten er
bijvoorbeeld voor zorgen dat het gebruik van
houtige biomassa niet tot ontbossing leidt
en ook niet tot aantasting van bestaande
ecosystemen. De biodiversiteit in het bos
moet gehandhaafd worden en liefst ook nog
worden versterkt. Ook moet de kwaliteit en
de vruchtbaarheid van de bodem in het bos
worden gehandhaafd. Daarnaast mag niet
meer dan de helft van de gewonnen biomassa
voor energiedoeleinden worden gebruikt.
Ook moet een deel van de oogst in het bos
achterblijven. Daarbij moet er ook in het bos,
via aangroei, jaarlijks tenminste evenveel
koolstof worden vastgelegd als eruit wordt
gehaald.
Tabel 1: Bruto energetisch eindverbruik biomassa in 2017 en 2018, in PJ (bron: CBS, 2019).
►
Tijdschrift Milieu - Dossier - april 2020
46
Tevens moet de winning en het gebruik de
lokale economie versterken. Hoogwaardige
toepassingen van de biomassa, zoals het
gebruik van het hout voor maken van
planken, balken en palen, of van papier
en chemische producten, hebben hierbij
voorrang. Daarnaast moet het gebruik van
houtige biomassa in plaats van fossiele
brandstof netto tot voldoende afname van
uitstoot van broeikasgassen naar de atmo-
sfeer leiden. Daarvoor worden ook percen-
tages genoemd. In hoeverre het gebruik
van biomassa uit bossen dan werkelijk tot
klimaatwinst leidt, daarover straks meer.
Ook ten aanzien van het voldoende schoon
en veilig inzetten van biomassa in grotere
warmtecentrales gelden eisen. Die hebben
bijvoorbeeld betrekking op de maximaal
toelaatbare geurhinder, de uitstoot van
fijnstof en de uitstoot van stikstofoxides
(NOx). Die uitstoot mag bepaalde normen
niet te boven gaan. In de praktijk blijft de
biowarmtecentrale in Purmerend daar (ver)
onder en blijkt de centrale heel weinig toe te
voegen aan de uitstoot die andere bronnen
veroorzaken, zoals verkeer (denk aan de A7 bij
Purmerend), de landbouw, huishoudens (denk
aan de uitstoot van houtkachels en open
haarden) en industrie bij Purmerend (zie ook:
Bilfinger Tebodin, 2018). Bij met name klei-
nere centrales hoeft dit echter niet het geval
te zijn. Terecht dat hier nu aandacht voor
het stellen van strenge(re) emissienormen
bestaat (zie ook: NVDE, 2019).
Overigens is de bijdrage van de gehele
energiesector aan de depositie van stikstof in
ons land naar schatting 0,3%, dus heel klein
(Remkes et al., 2019). Het PBL voorziet een
sterke toename van het gebruik van houtige
biomassa voor stadsverwarming ter vervan-
ging van warmteopwekking met aardgas
(PBL, 2019). Naar verwachting zal deze
toename tot vergroting van de stikstofdepo-
sitie met enkele hondersten van een procent
leiden (NVDE, 2019). Door strengere emis-
sienormen kan deze depositie nog worden
teruggedrongen.
Het fijnstof dat in Purmerend uit de rook-
gassen wordt gehaald wordt doorgaans
gebruikt bij de aanleg en het herstel van
wegen, bij het productie van beton en bij het
maken van bakstenen. Hetzelfde gebeurt
met het bodemas dat bij de verbranding van
biomassa ontstaat. Soms is zo’n afvalstroom
echter niet voor hergebruik geschikt en moet
het materiaal gecontroleerd worden gestort.
3.De klimaateffecten van het gebruik van houtige biomassaDe klimaateffecten van het gebruik van
houtige biomassa staan de laatste maanden
in Nederland – overigens heel weinig in
andere landen - sterk ter discussie. Er gaan
zelfs stemmen op die beweren dat je, voor
het verminderen van de uitstoot van CO₂ en
het beperken van klimaatverandering zoals
in Parijs overeengekomen, beter aardgas dan
biomassa kunt stoken. Zelfs kolencentrales
zouden volgens deze stemmen nog beter
voor het klimaat zijn.
Laat ik beginnen te zeggen dat ik begrijp
waar deze opmerkingen vandaan komen, ik
kom daar op terug. Tegelijk wil ik zeggen dat
deze stelling, in mijn visie, wetenschappelijk
gezien onjuist is. Het gebruik van biomassa
in de energievoorziening is aanmerkelijk
beter voor het klimaat dan het gebruik
van fossiele brandstof, mits het hierbij
om biomassa gaat die duurzaam wordt
gewonnen en ingezet. Ik zal dat toelichten.
In het klimaatbeleid wordt er vanuit gegaan
dat het gebruik van duurzaam gewonnen
biomassa klimaatneutraal is. Nieuwe bomen
en gewassen produceren biomassa doordat
ze bij hun groei CO₂ opnemen en omzetten
in koolstof. Bij de verbranding van deze
biomassa in energiecentrales wordt de kool-
stof weer omgezet in CO₂, waarna deze weer
wordt vastgelegd bij de aangroei van nieuwe
bomen en gewassen – een kort-cyclisch
circulair systeem. In de boekhouding van de
klimaateffecten van de gebruikte biomassa
wordt daarbij ook bijgehouden hoeveel CO2
er wordt uitgestoten bij het winnen, trans-
porteren en verwerken van de biomassa tot
houtsnippers of houtpellets.
In Nederland, in Europa en ook mondiaal
is het thans overigens zo dat er in bossen
jaarlijks meer CO2 wordt vastgelegd in de
vorm van houtig materiaal dan er uit wordt
gewonnen. De bossen worden dus koolstof-
rijker. Netto zorgen dus ook deze bossen er
voor dat CO2 uit de lucht verdwijnt en op
aarde wordt vastgelegd. We noemen dit
‘negatieve emissie van CO2’.
Een volwassen bos stoot jaarlijks in principe
bijna evenveel CO2 uit als dat het opneemt.
Jonge bomen halen voor hun groei CO2 uit de
lucht en leggen de koolstof die hierin zit vast
in wortels, stammen, takken, naalden of
bladeren. Bij deze vastlegging komt zuurstof
vrij. Maar tegelijk gaan in het bos takken en
bomen dood. Dit materiaal wordt opgevreten
door allerlei kleine organismen, waarbij de
koolstof in het hout weer, met zuurstof uit
de lucht, wordt omgezet in CO₂ en naar de
lucht verdwijnt. Slechts een klein deel van de
koolstof blijft voor langere tijd in de bodem
achter, bijvoorbeeld via het wortelstelsel.
Overigens kan het in drassige bossen ook
voorkomen dat dood hout niet in CO₂ maar
in CH4 (methaan) wordt omgezet, een gas
waarvan de broeikaswerking ruwweg 20 tot
50 keer groter is dan van CO₂.
In plaats van al dit hout te laten wegrotten,
kun je besluiten een deel ervan uit het bos te
halen en in te zetten voor energiewinning,
dus bijvoorbeeld voor het maken van warm
water. Zou je dat niet doen en daarvoor in
de plaats aardgas of steenkool gebruiken,
terwijl ondertussen het hout ligt weg te
rotten in het bos waarbij de CO₂ alsnog
wordt uitgestoten, dan leidt dat gedurende
tienduizenden jaren tot een verhoogde
concentratie van CO₂ in de lucht. Plus al die
tijd dus ook tot een hogere warmtetoevoer
naar het aardoppervlak door de broeikaswer-
king van de CO₂. Het klimaatprobleem wordt
hier dus groter van.
Zou een deel van het hout uit het bos daaren-
tegen wel voor energiedoeleinden worden
gebruikt, dan kun je dat als klimaatneutraal
beschouwen, mits je uit het bos jaarlijks niet
meer houtige biomassa haalt dan er jaarlijks
ook weer bijgroeit. En je voorkomt daarmee
het verstoken van fossiele brandstof.
Tijdschrift Milieu - Dossier - april 2020
47
Een soortgelijk verhaal kun je houden voor
bijvoorbeeld productiebos waarin bomen
groeien die worden gebruikt voor het maken
van planken, balken en houten palen of voor
papier en chemische producten. De bijpro-
ducten die hierbij ontstaan, zoals zaagsel,
takken en de toppen van de bomen, maar
ook dunningshout, kun je in het bos weg
laten rotten - of ter plekke, dus in de open
lucht, verbranden, wat frequent gebeurt. Je
kunt het echter ook gebruiken om warmte te
produceren om daarmee de inzet van fossiele
brandstof in bijvoorbeeld een stadsverwar-
mingssysteem te voorkomen. De geprodu-
ceerde balken en planken zorgen dan voor
langdurige opslag van de atmosferische
koolstof, en daarmee dus voor ‘negatieve
emissie’ van CO₂.
Als je hout gebruikt voor het maken van
warmte heb je daarvoor méér koolstof nodig
dan wanneer je fossiele brandstof gebruikt.
Per opgewekte eenheid energie (GJ) ontstaat
bij biomassa dus ook méér CO₂. Ten opzichte
van anthraciet gaat het om een verschil van
ruim 10% en ten opzichte van aardgas om
een verschil van ruim 70%. Echter, bij het
gebruik van duurzame biomassa blijft deze
CO₂ relatief kort in de lucht terwijl bij fossiele
brandstof die periode deels kan oplopend
tot tienduizenden jaren (de tijd die het kost
om gesteenten in voldoende mate met CO₂
te laten reageren). Dat is op zich al een reden
om te zeggen dat een duurzaam gebruik
van biomassa in de energievoorziening vele
malen minder - oplopend tot enkele orden
van grootte - bijdraagt aan de opwarming
van de aarde dan het gebruik van fossiele
brandstof.
Wel is er bij het gebruik van biomassa sprake
van een koolstofschuld (Carbon Debt). Het
duurt namelijk een aantal jaren voordat de
concentratie van CO₂ in de lucht beneden
het niveau is gezakt dat je zou hebben als
je daarvoor in de plaats fossiele brandstof
zou hebben gebruikt. Die periode wordt de
periode van koolstofschuld genoemd. Die
periode wil je liefst zo kort mogelijk laten
duren. Recent heeft een aantal kritische
wetenschappers in Europa voorgesteld de
maximaal toelaatbare periode voor deze kool-
stofschuld te stellen op circa 10 jaar (Norton
et al., 2019). Ook pleitten ze ervoor deze eis op
te nemen in het rijtje duurzaamheidscriteria
voor het gebruik van biomassa. Dat moet er
toe leiden dat houtige biomassa alleen wordt
gebruikt als dit bijdraagt aan het bereiken
van de klimaatdoelstellingen die in Parijs
zijn afgesproken. Of de maximaal toelaatbare
schuldperiode dan 10 jaar moet zijn, of ook
20 of wellicht zelfs 50 jaar mag zijn, daarover
vindt thans in wetenschappelijke kringen
debat plaats. Voor zover voor mij waarneem-
baar wordt in dit debat vanuit de klimaatwe-
tenschap, gelet op ‘Parijs’, eerder gedacht aan
een maximaal toelaatbare koolstofschuldpe-
riode van 20 of misschien 30 jaar. Onderzoek
met klimaatmodellen zou meer zicht kunnen
geven op wat in deze een verstandige periode
is.
Het zal overigens niet makkelijk zijn om
voor iedere stroom houtige biomassa die
in de energievoorziening wordt gebruikt te
berekenen wat de koolstofschuldperiode
precies is. Ook is van belang dat de gebruikte
rekenmethodiek zuiver is en algemeen wordt
aanvaard (zie ook: Lamers & Junginger, 2013;
Junginger, 2019).
Als in Nederland de reststromen die over-
blijven niet voor de energievoorziening
worden gebruikt, zouden ze in relatief korte
tijd wegrotten, veelal binnen 5 tot 10 jaar
(Wanningen, 2020), leidend tot uiteindelijk
dezelfde CO₂-uitstoot als bij verbranding.
Dit verkort de periode van koolstofschuld en
moet in de berekening worden meegenomen.
En als bij de warmteopwekking niet van
biomassa gebruik wordt gemaakt maar
van aardgas of steenkool, moet ook worden
meegenomen dat deze fossiele brandstoffen
uit het buitenland komen, dus meer energie
voor transport vergen. Ook vindt er bij de
winning of het transport van fossiele brand-
stof soms veel uitstoot van methaan plaats
– een veel sterker broeikasgas dan CO₂ zoals
eerder opgemerkt.
Van koolstofschuld zal overigens in het
geheel geen sprake zijn wanneer de CO₂
die bij het verbranden van de duurzame
biomassa vrijkomt zou worden afgevangen
en ondergronds opgeslagen (CCS). Er zou dan
sprake zijn van ‘negatieve emissie van CO₂’. In ►
Tijdschrift Milieu - Dossier - april 2020
48
de nabije toekomst kan dit wellicht geld gaan
opleveren. Internationaal - ook in Nederland
- wordt naar deze optie onderzoek gedaan en
in Illinois (VS) wordt CCS bij het gebruik van
biomassa, te weten de productie van ethanol
uit maïs, al toegepast (bron: GCCSI, 2019).
De conclusie moet zijn dat, vanuit het
klimaatvraagstuk gezien, de inzet van
biomassa aanmerkelijk beter is dan het
inzetten van aardgas of steenkool. Een
randvoorwaarde is wel dat de biomassa
duurzaam moet zijn gewonnen, dat er in
het bos jaarlijks meer biomassa bijgroeit
dan eruit wordt gewonnen en dat het bij het
energetisch gebruik van houtige biomassa
om bijproducten gaat. Hoogwaardiger toepas-
singen van bijvoorbeeld het stamhout dienen
voorrang te krijgen. In de praktijk gebeurt
dit overigens, omdat dit de houtvester (veel)
meer geld oplevert dan wanneer het hout
wordt verbrand.
Een vraag is dan nog hoeveel duurzame
biomassa er voor de energievoorziening
beschikbaar is. Is er nog ruimte voor groei?
Hiernaar zijn vele studies uitgevoerd, en
nog onlangs verscheen er een notitie (zie:
Holmgren/Eurostat, 2020) waarin wordt
gesteld dat de bossen in Europa in totaal zo’n
twee keer meer biomassa voor materialen en
energie kunnen produceren dan thans het
geval is. Volgens een studie van Ecofys is er
genoeg biomassa voor de energietransitie tot
2030 (Ecofys, 2017) en ook de Nederlandse
Vereniging Duurzame Energie kwam recent,
met verwijzing naar het PBL, tot dit stand-
punt (NVDE, 2019). Op verzoek van het
Ministerie van IenW en ten behoeve van de
SER kijkt het PBL er thans opnieuw naar.
4.Bestaan er duurzame alter-natieven voor het gebruik van biomassa? De vraag is gesteld of er geen andere, duur-
zame alternatieven voor het gebruik van
biomassa bestaan die al de komende jaren bij
onder meer stadsverwarming ingezet kunnen
worden. Ik wil daar tot slot kort bij stil staan.
Alternatieven (naast uiteraard betere wonin-
gisolatie) waaraan veelal wordt gedacht
zijn:
- Ter plekke aardwarmte winnen en
gebruiken.
- Huizen elektrisch verwarmen via weer-
standsverhitting of infraroodpanelen,
waarbij dan de elektriciteit uit zonne- of
windenergie moet komen.
- Voor verwarming waterstof gebruiken die
via elektrolyse uit stroom van zonnecel- of
windenergiesystemen wordt gewonnen, in
Nederland of elders, bijvoorbeeld de Sahara
(zie ook: Gigler et al., jan. 2020).
- Warmtepompen inzetten die de benodigde
warmte halen uit de omgevingslucht, de
bodem of een waterplas en die worden
gevoed met elektriciteit uit hernieuwbare
bronnen.
- Aquathermie: warmte en koude halen uit
oppervlaktewater (TEO), afvalwater (TEA)
of drinkwater (TED).
- Restwarmte van de industrie of van data-
centra benutten.
- Biogas inzetten, gewonnen uit mest en
andere niet-houtige biomassastromen.
- Aardgas omzetten in waterstof en de
daarbij vrijkomende CO₂ afvangen en
ondergronds opslaan, waarna die (‘blauwe’)
waterstof voor onder meer verwarming
kan worden gebruikt (zie ook: Gigler et al,
jan. 2020).
Naar dit soort opties wordt thans door
beleidsmakers bij alle provincies en
gemeenten intensief gekeken. Zij moeten
immers in 2021 plannen klaar hebben voor
het verduurzamen van alle woningen in ons
land, ook wat betreft het warmtegebruik.
Veel van de genoemde opties blijken vaak
maar een beperkte capaciteit te hebben
of zijn alleen heel lokaal inzetbaar. Ook
staan diverse opties technisch nog in de
kinderschoenen; ze kunnen de komende
tien tot twintig jaar nog geen wezenlijke
bijdrage leveren aan het verminderen van de
CO₂-uitstoot. Daarnaast zijn de meeste opties
thans nog heel erg duur. Bovendien geldt voor
sommige opties dat toepassingen nu niet
verstandig is.
Voorlopig heeft het bijvoorbeeld weinig zin
om stroom uit zonne- of windenergie te
gebruiken voor het produceren van waterstof
voor het verwarmen van huizen. Dit zou er
thans toe leiden dat minder duurzame stroom
beschikbaar is voor de elektriciteitsvoorzie-
ning, met als gevolg minder afname van de
CO₂-uitstoot in de stroomsector dan gewenst.
Ook warmtepompen vormen thans nog niet
echt een aantrekkelijk perspectief. Die zouden
nu voornamelijk op stroom uit gasgestookte
centrales moeten draaien, en deze centrales
halen omzettingsrendementen van 50 tot 60
procent. Inzet van deze optie zou op dit onder-
deel dus tot een toename van het gasgebruik,
en dus tot een toename van de CO₂ uitstoot
leiden, tenzij deze CO₂ bij de elektriciteits-
centrales wordt afgevangen en ondergronds
opgeslagen. Dat doen we nu echter nog niet.
De CO₂-winst moet derhalve komen van
de warmte die met de warmtepomp uit de
omgeving wordt gehaald. Veelal vormen voor
huishoudens met name de kosten van een
gebruiksvriendelijke warmtepomp nog een
barrière.
Over een jaar of tien tot twintig kan wellicht
een alternatief zijn dat er voor de verwarming
van huizen, via een nationaal transportnet,
waterstof beschikbaar komt dat uit aardgas
is gemaakt. Gasunie en energiebedrijven
zoals Stedin ontwikkelen hier plannen voor
(Gigler et al., 2020; Stedin, 2020). Wel moet
dan de CO₂ die vrijkomt bij de omzetting van
aardgas in waterstof worden afgevangen
en vastgelegd of ondergronds veilig worden
opgeslagen.
5.ConclusieDe conclusie moet zijn dat het inzetten van
duurzaam gewonnen biomassa een goede
en verstandige mogelijkheid kan zijn om,
via stadsverwarming, hele wijken, dorpen
en steden te verwarmen en tevens een
bijdrage te leveren aan de Parijs-afspraken:
het beperken van de opwarming van de
aarde tot, aan het eind van deze eeuw, ruim
beneden 2 graad Celsius en streven naar niet
meer dan 1,5 graad Celsius.
De volledige referenties van dit artikel zijn op
te vragen via de VVM ([email protected]).
Wim Turkenburg
Tijdschrift Milieu - Dossier - april 2020
49
Reflexieve samenwerking voor een hogere kwaliteit stadsnatuurStadsnatuur zoals buurttuinen, boomspiegels en groene daken kan de effecten van klimaatver-
andering verzachten, natuurwaarden versterken en de leefbaarheid verbeteren. In toenemende
mate wordt het realiseren van stadsnatuur aan burgerinitiatieven overgelaten, maar effectieve
ondersteuning hiervan blijkt in de praktijk vaak lastig. In wat voor samenwerkingsverband
kunnen lokale overheden groene burgerinitiatieven het beste ondersteunen?
Madelief Ritt ([email protected]) is bachelor student Global Sustainability Science (Universiteit Utrecht). Sander van der Jagt ([email protected]) is als postdoc onderzoeker op het project NATURVATION verbonden aan Copernicus Instituut (Universiteit Utrecht).
Foto
’s: M
adel
ief
Rit
t
►
Tijdschrift Milieu - Dossier - april 2020
50
De aanleg en het onderhoud van natuur in
de stad, waar uitdagingen zoals klimaat-
verandering, verdichting, afbrokkelende
sociale cohesie en de afnemende biodiversi-
teit spelen, is steeds belangrijker geworden
(Cohen-Shacham et al., 2016). Stadsnatuur
verbetert de leefbaarheid van de stad, omdat
het onder andere verkoeling biedt tijdens
warme periodes, geluidshinder verlicht en
wateroverlast vermindert, en zorgt voor
sterkere sociale cohesie. Daarnaast heeft het
een positief effect op de gezondheid en het
welzijn. Het mozaïek van parken, stedelijke
bosschages, groene daken en gevelgroen,
duurzame afwateringssystemen, boom-
spiegels, buurt-, privé- en volkstuinen en
groene en blauwe netwerken vormen een
variatie aan waardevolle stedelijke biotopen.
Wanneer er in het ontwerp van stadsnatuur
rekening wordt gehouden met het vergroten
van de biodiversiteit en het verbeteren van
ecologische processen ten opzichte van
uitgangssituatie, kan het grote meerwaarde
geven voor de gehele stad. Stadsnatuur is
dus in potentie multifunctioneel: bij een
juist ontwerp brengt het meerdere voordelen
met zich mee die een weerslag hebben op de
kwaliteit van natuur, de directe leefomgeving
alsmede de bredere samenleving.
Ondanks de toenemende erkenning van
stadsnatuur als hulpmiddel bij het oplossen
van duurzaamheidsuitdagingen, wordt
deze vaak niet integraal meegenomen in
de besluitvorming over stedelijke ontwik-
keling en blijft deze mede daardoor vaak
onnodig gefragmenteerd of van lage kwaliteit
(Wamsler et al., 2017). Sinds de industriële
revolutie dragen de lokale overheden in
Nederland de verantwoordelijkheid voor
het beheer van de openbare groene ruimte
in de stad (Konijnendijk et al., 2006). Andere
partijen zoals stichtingen, bedrijven en
burgers raken echter steeds meer betrokken
bij deze planvorming. In dit kader wordt ook
weleens gesproken over een verschuiving
van ‘governing’ naar ‘governance’. Governing
staat voor regeren, het uitoefenen van de poli-
tieke macht door het maken van wetten en
opdracht te geven aan organisaties en instel-
lingen. Het concept governance verwijst naar
de processen waarmee de maatschappij haar
problemen aanpakt: de zelfsturende capa-
citeit van de samenleving (Voss et al., 2006).
Alhoewel burgerinitiatieven vaak een posi-
tieve invloed hebben op de ontwikkeling en
de kwaliteit van stadsnatuur, kunnen burgers
dit vaak niet doen zonder ondersteuning. Ze
opereren bijvoorbeeld in de openbare ruimte
en hebben om die reden te doen met lokale
overheden (Van der Jagt et al., 2016). Passende
ondersteuning vanuit lokale overheden en
andere actoren zoals lokale natuurorgani-
saties is daarom van groot belang. Hier gaat
het echter nog te vaak mis, mede omdat er
bij partijen weinig bekend is over effectieve
vormen van samenwerking – ofwel ‘gover-
nance’ – tussen lokale overheden en burgers
ten behoeve van stadsnatuur.
Samenwerken middels reflexiviteit Er is sprake van reflexiviteit wanneer
overheid en burgers regelmatig hun samen-
werking evalueren en, indien noodzakelijk
beleid, regelgeving en bovenal de governance
op dynamische wijze op elkaar afstemmen
(Buizer et al., 2015; Feindt & Weiland, 2018;
Kabisch et al., 2016). Recent onderzoek over
natuur in de stad, waarbij de onderzoekers
het gesprek aangingen met gemeentes en
beleidsmakers, toont aan dat de mate van
reflexiviteit een belangrijke voorwaarde is
voor een vruchtbare samenwerking tussen de
overheid en burgerinitiatieven (Kabisch et al.,
2016). Een reflexieve vorm van samenwerken
vergroot de capaciteit van zowel burgers als
lokale overheden om hun respectievelijke
doelen te bereiken. Er is echter nog weinig tot
geen kennis over de mate waarin reflexiviteit
in de samenwerking tussen burgers en lokale
overheden in de praktijk de ontwikkeling van
stadsnatuur beïnvloedt. Daarnaast weten we
ook weinig over hoe reflexiviteit tot uiting
komt in deze samenwerkingsverbanden.
Zeven voorbeeldenDaarom zijn we voor dit onderzoek op zoek
gegaan naar goede voorbeelden van burgeri-
nitiatieven in het openbare groen en hebben
daarbij gekeken naar de rol van reflexiviteit
in de samenwerking met lokale overheden.
We namen de volgende onderzoeksvragen als
uitgangspunt: Hoe komt het concept reflexi-
viteit in de praktijk tot uiting, hoe wordt
dat beleefd en wat is de mate waarin een
reflexief samenwerkingsverband de ontwik-
keling van stadsnatuur stimuleert? Daarbij is
de stad Utrecht als casus gebruikt vanwege
het belang dat de stad hecht aan duurzame
gezonde verstedelijking en sociale innova-
ties, zoals onder andere beschreven in de
Ruimtelijke Strategie 2016 van de Gemeente
Utrecht (Utrecht, 2016). Wij gingen op verken-
ning naar de verhalen achter zeven van de
vele groene burgerinitiatieven.
De zeven voorbeelden van burgerinitiatieven
in Utrecht met betrekking tot stadsna-
tuur zijn allen opgestart door burgers. Om
een volledig beeld te kunnen geven van
Tijdschrift Milieu - Dossier - april 2020
51
de dynamiek in de samenwerking tussen
burgerinitiatieven en de lokale overheid
hebben we alleen initiatieven geselecteerd
die al minstens een aantal jaren bestaan.
Daarnaast is er gekozen voor initiatieven
met een goede spreiding over de stad en
verschillen in typen stadsnatuur. Het
onderzoek is uitgevoerd volgens een kwali-
tatieve methode, door middel van semige-
structureerde diepte-interviews, waardoor
de informatieverzameling open en flexibel
bleef. In totaal zijn zeven initiatiefnemers
geïnterviewd waarbij op zoek is gegaan naar
hoe zij de samenwerking met de lokale over-
heid hebben beleefd. Hierbij lag onze focus op
het identificeren van (mogelijke) knelpunten
bij de ontwikkeling van stadsnatuur en is
vervolgens gekeken naar de mate waarin
beide partijen onderling op reflexieve wijze
samenwerkten om tot een oplossing te komen
en welk effect dat had op het functioneren
van het initiatief.
Burgerinitiatieven en reflexiviteitDe initiatieven voor stadsnatuur zijn
ontstaan vanuit diverse thema’s en doelen
zoals duurzaamheid, ontmoeting en inclu-
siviteit. We bespreken vier van de zeven
onderzochte initiatieven: Wittevrouwen
plantenbakken, Voedseltuin Overvecht, De
Zilveren Schaats en Park Oosterspoorbaan. De
resultaten van de overige drie burgerinitia-
tieven zijn samengevat in tabel 1.
Wittevrouwen plantenbakken, Dit initiatief omvat 300 plantenbakken in
de wijk Wittevrouwen die beheerd worden
door buurtbewoners middels een project dat
reeds ruim 30 jaar lang wordt gecoördineerd
door een bewonerscommissie. Bij dit initiatief
dreigde een probleem op het gebied van
financiering te ontstaan, maar men heeft
dit weten te vermijden door middel van een
reflexieve aanpak:
“Wanneer de voormalige leefbaarheids-
budgetten werden samengevoegd en dit
veranderde in het initiatievenfonds, mochten
wij onze mening delen over dit nieuwe beleid.
Wij hebben toen commentaar gegeven op het
feit dat wij al 30 jaar gefinancierd worden. Dit
zou door de nieuwe regels niet meer mogelijk
kunnen zijn.”
Hierdoor zijn uitzonderingen in de regels
gemaakt, waardoor het initiatief een
manier vond om permanente financie-
ring te krijgen. Dit was niet alleen positief
voor Wittevrouwen plantenbakken, maar
in bepaalde gevallen is ook voor andere
initiatieven langere financiering mogelijk
geworden. Een keerzijde is echter dat dit initi-
atief niet leert op eigen benen te staan, terwijl
dat misschien wel had gekund als men conse-
quent, over een langere periode, de principes
van reflexieve governance had toegepast.
Voedseltuin OvervechtDit initiatief is een gemeenschappelijke
moestuin waar biologische groente, kruiden,
fruit en bloemen worden verbouwd. De tuin
bestaat nu vier jaar en wordt door gemeente
en andere partijen vaak beschouwd als
‘paradepaardje’, een geslaagd initiatief dat
graag onder de aandacht wordt gebracht.
Het initiatief wordt draaiende gehouden
door een aantal toegewijde vrijwilligers.
Desalniettemin zijn er wel zorgen over de
toekomstbestendigheid, wat met name
komt door het huidige verdienmodel. Naast
de inzet van vrijwilligers is er ook financie-
ring nodig middels subsidies, verschillende
fondsaanvragen en de kleine opbrengst die
behaald wordt door het verkopen van de
zelfgekweekte groenten en fruit uit de tuin.
Desondanks heeft het initiatief moeite met
het vinden van structurele financiële steun:
“Het initiatievenfonds van de gemeente is
een relatief laagdrempelige manier om finan-
ciën te krijgen als je laat zien dat je draagvlak
hebt in de buurt of in de wijk. Echter, het
fonds ondersteunt maximaal drie jaar, wat
voor veel initiatieven een uitdaging is. We
zouden graag een structureel partnerschap
aan willen gaan met de gemeente om ons
initiatief meer toekomstbestendig te maken.”
Wat opvallend is aan deze relatie is dat de
gemeente enerzijds trots is op dit initiatief,
maar anderzijds onvoldoende financiële
steun biedt, terwijl dit elders wel is gebeurd
door mee te denken met de burgers. Op dit
gebied bestaat er dus mogelijk een gebrek aan
reflexiviteit op het thema ondersteuning.
Zilveren Schaats De Zilveren Schaats is een beschermd stukje
natuur aan de rand van de stad dat mede
beheerd wordt door een groep buurtbewo-
ners. De bewonersvereniging is opgericht
in 1998. Samen met de gemeente en het
waterschap beheren zij het gebied en orga-
niseren zij regelmatig rondleidingen. In de
beheerovereenkomst is vastgelegd dat het
terrein alleen op afspraak betreden mag
worden, om zo het stukje natuur te behouden.
Alhoewel de relatie met de gemeente goed
is, bestaat er gevoelsmatig altijd de dreiging
dat de gemeente besluit te stoppen met de ►
Tijdschrift Milieu - Dossier - april 2020
52
beheerovereenkomst, en dat gevoel wordt
vergroot door de gebrekkige communicatie
binnen het gemeentelijk apparaat:
"Het is soms moeilijk om samen te werken
met de gemeente, omdat de communicatie
beter kan. De gemeente heeft een opzeg-
termijn van vier maanden en kan op ieder
moment de stekker eruit trekken. Doordat
ambtenaren vaak veranderen weten veel
ambtenaren niet van ons initiatief af en
waarom het zo belangrijk is. Daarnaast gaat
ons initiatief over verschillende thema’s,
maar veel afdelingen binnen de gemeente
zijn niet goed met elkaar verbonden. Hierdoor
moeten wij steeds opnieuw uitleggen aan
verschillende ambtenaren wat wij precies
doen. Deze tijd en moeite zou bespaard
kunnen worden als afdelingen binnen de
gemeente beter met elkaar verbonden zouden
zijn.”
Enerzijds is er wel sprake van reflexiviteit
geweest als het gaat om het maken van
afspraken tussen de verschillende partijen
omtrent het beheer, anderzijds is er gebrek
aan reflexiviteit als het gaat om besluiten
over de toekomst van dit stukje groen.
Daarnaast lijkt de mate van reflexiviteit beïn-
vloed te worden door de gebrekkige commu-
nicatie binnen het gemeentelijk apparaat.
Park Oosterspoorbaan Dit is een park langs de vervallen spoor-
lijn de Oosterspoorbaan, met een fiets- en
wandelpad met inheemse planten dat mede
beheerd wordt door omwonenden. Het initi-
atief is ontstaan nadat er in 2012 duidelijk
werd dat de huidige spoorlijn zijn functie
zou verliezen. Toen hebben twee burgers een
stichting opgericht om zo zelf invulling te
geven aan de spoorlijn, wat in deze tijd niet
gebruikelijk was. Het doel hiervan was om
samen met omwonenden een ontwerp te
maken om twee groengebieden te verbinden
en een plek van ontmoeting te maken.
Hierdoor werd eigenaarschap bij bewoners
gecreëerd. De toenmalige gebiedsmakelaar
was in eerste instantie erg kritisch. Maar door
de kerngroep, die bestond uit ongeveer dertig
toegewijde bewoners en twee ambtenaren
die zich bij het initiatief hadden aange-
sloten, is de rest van het ambtelijk apparaat
overtuigd. Uiteindelijk heeft de gemeente
de grond aangekocht en is zo het wandel-
en fietspad met een inheemse planten- en
bloemenstrook aangelegd. Omdat ook andere
initiatieven op hetzelfde terrein spelen,
namelijk de voormalige spoorbaan, is er voor
een periode een ambtenaar direct betrokken
geweest bij het initiatief.
“Ons kernteam heeft na verloop van tijd een
afgevaardigde van de gemeente opgenomen
in de vergaderingen. De ambtenaar kreeg een
bepaald aantal uren per maand om aan ons
te besteden en fungeert als doorgeefluik naar
de gemeente. Dit is erg nuttig, omdat je als
initiatiefnemer met allerlei regels en wetten
te maken hebt. Via deze persoon konden we
contact opnemen met andere ambtenaren
die meer wisten over bepaalde onderwerpen
die met ons initiatief te maken hadden.
Vanwege hen is het mogelijk om dingen
gemakkelijker en sneller te organiseren dan
wanneer we alleen met vrijwilligers zouden
zijn. Het is belangrijk dat je gekoppeld wordt
aan een ambtenaar die de weg weet binnen
de gemeente zodat de lijntjes kort blijven.
Het is bijna niet te doen om alleen als groep
bewoners de weg binnen het gemeentelijk
apparaat te vinden.”
Via het onderhouden van goede contacten
met gemeentelijke ambtenaren is gaandeweg
een reflexieve relatie tussen de gemeente
en het initiatief ontstaan. Deze relatie had
Tijdschrift Milieu - Dossier - april 2020
53
zijn weerslag op de governance van het
initiatief. Dat zat hem met name in de goede
communicatie tussen burgers en gemeente,
wat evaluatie van het proces mogelijk heeft
gemaakt. Hierdoor werd het initiatief weer
verder geholpen in het realiseren van hun
initiatief. Daarnaast werd er regelmatig en
op brede schaal kennis uitgewisseld tussen
beide partijen.
Een overzicht van de resultaten per initiatief
is systematisch weergegeven in Tabel 1.
Reflexief samenwerkingsverband loontUit ons onderzoek kan worden opgemaakt
dat de burgers bij hun initiatieven tijdens het
proces van idee tot realisatie en instandhou-
ding verschillende knelpunten ervaarden
omtrent de samenwerking met de lokale
overheid. In sommige gevallen bleek dat een
reflexieve houding van de gemeente een
uitweg bood, of dat zelfs een reflexieve relatie
tussen de twee partijen is ontstaan.
Wat betreft knelpunten kwam een aantal
zaken naar voren. Ten eerste ondervonden
sommige initiatiefnemers tijdens het
realiseren van hun ideeën problemen met
financiële ondersteuning. Burgerinitiatieven
vragen vaak om structurele financiële steun
van externe partijen zoals de gemeente
maar het blijkt moeilijk dit te realiseren, zelfs
voor initiatieven zoals hier onderzocht die
volgens de gemeente duidelijk maatschap-
pelijke meerwaarde hebben. Een tweede
knelpunt dat naar voren kwam is gebrek-
kige communicatie tussen de gemeente en
burgerinitiatieven. De betrokken burgers
uit dit onderzoek gaven aan dat goede
contacten met de gemeente of wijkbureau
erg belangrijk zijn voor het realiseren van
een initiatief. Wat blijkt? Deze relatie staat
in de gemeente Utrecht soms onder druk.
Bijvoorbeeld door de reorganisaties en de
gebrekkige integratie tussen de verschillende
gemeentelijke afdelingen. Hierbij gaat het
dus met name om de goede, dat wil zeggen
reflexieve, samenwerking in communicatie
en kennisontwikkeling.
Omdat we hebben gekeken naar een groep
burgerinitiatieven binnen dezelfde gemeente,
konden we ook onderzoek doen naar de
verschillen tussen de initiatieven onderling
in de samenwerking met de gemeente. Er
bleken ook voorbeelden te zijn waarbij het
beter ging, vaak toe te schrijven aan een
reflexieve samenwerkingsvorm. In de vier
beschreven gevallen van burgerinitiatieven
Tabel 1. Resultaten per initiatief
met reflexieve samenwerkingsverbanden
namen we waar dat burgers direct invloed
uitoefenden op het gemeentelijk financiële
beleid, het onderling uitwisselen van kennis
en/of de communicatie tussen afdelingen
binnen de gemeente. Bovendien werd een
initiatief uitgenodigd om inspraak te hebben
op nieuw beleid omtrent vergroening van de
stad; dit kwam met name door de reflexieve
houding van de gemeente.
Op basis van deze eerste inventarisatie lijken
we het volgende te kunnen afleiden:
1. Initiatieven verschillen in de mate van
toekomstbestendigheid die wordt ervaren;
2. De mate van reflexiviteit in de samenwer-
king tussen gemeente en burgerinitiatief
lijkt hierin een belangrijke rol te spelen;
3. Er kunnen verschillende vormen van
reflexiviteit in deze samenwerkingen
worden onderscheiden: adaptieve aanpas-
sing van (financieel)beleid en regelge-
ving, en aanpassing ten behoeve van
kennisuitwisseling.
Wel dient de kanttekening te worden gemaakt
dat wij in deze studie niet volledig zicht
kunnen krijgen op de onderliggende factoren
die bijdragen aan meer of minder reflexiviteit.
Het lijkt niet onwaarschijnlijk dat factoren
als de mate van zelforganisatie, het hebben
van bestaande contacten bij de gemeente en
andere mogelijke partners, het aannemen van
een rechtsvorm, het strategisch koppelen van
het initiatief aan gemeentelijke ambities en de
beschikbaarheid van eigen middelen binnen
burgerinitiatieven hier invloed op hebben.
Gezien de belangrijke rol die reflexiviteit speelt
bij de toekomstbestendigheid van groenini-
tiatieven in de stad is het daarom belangrijk
dat gemeenten transparant zijn over welke
initiatieven ze op welke manier ondersteunen
en waarom. Dan krijgen ook de wat minder
goed georganiseerde initiatieven, vaak in de
slechtere wijken van de stad, een eerlijke kans
op slagen.
De volledige referenties van dit artikel zijn op
te vragen via de VVM ([email protected]).
Madelief Ritt en Sander van der Jagt
Tijdschrift Milieu - Dossier - april 2020
54 Tijdschrift Milieu, april 2020
Foto
: Ale
xis
de
Ro
od
e
Het klimaat zorgt voor eindeloze discussies en
verhitte standpunten. Dichtend Nederland en België
doet via de dichtbundel ‘De aarde nu’ een duit in het
zakje. In deze bundel staan gedichten en kwatrijnen
van 34 dichters over het klimaat en de toekomst van
onze wereld, zoals hedendaagse dichters die zien.
Tijdschrift Milieu publiceert de komende tijd een
aantal van deze gedachtenspinsels.
Op de knieën in den Beginne was er niets
hadden wij genoeg
van alles zagen het aan
zeiden dat het niet goed was
en Wij zeiden:
neem de lucht, geef ons vleugels
neem het water, geef ons kraantjes
neem de aarde, geef ons kavels
en we zaaiden zaden
tot voorverpakte kant- en- klare
laatste avondmalen
wie nog honger heeft
er is plastic soep
een oceaankom vol
we zien ze vliegen
in de lucht
de adembenemende sporen
van elke goedkope uitvlucht
op het Einde was er niets
had het land genoeg
van ons zag ons vergaan
tot fijn stof en as en
zei dat het goed was.
Lotte Dodion
De aarde nu, gedichten over het klimaat
De aarde nu‘De aarde nu’ is te krijgen via de boekhandel en websites als www.opwenteling.nl en Bol.com (€ 17,50; ISBN: 978-90-633-8169-1). In de bundel zijn ook de zestien kwatrijnen opgenomen die de toenmalige Dichter des Vaderlands Gerrit Komrij in 2000 schreef over het klimaat en de toekomst van de aarde. Naast de dicht-bundel. Getiteld ‘The Straw that Breaks the Camel’s Back….?’ kwam er een gelijk-namige film.
Lotte Dodion (1987) uit Antwerpen is dichter, performer en organisator, zie www.lottedodion.be. Haar debuutbundel ‘Kanonnenvlees’ (Uitgeverij Atlas Contact) verscheen in maart 2016 en is intussen aan haar vijfde druk toe. Een selectie van haar werk werd vertaald naar het Frans en Turks
55Tijdschrift Milieu, april 2020
Coronavirus en de VVMVVM houdt de berichtgeving van het RIVM en de overheid in
acht en past hier haar bedrijfsvoering op aan. Medewerkers
werken primair thuis. Onze dienstverlening gaat door, maar
mogelijk zijn wij telefonisch minder goed bereikbaar. Stel uw
vragen alstublieft zo veel mogelijk via [email protected] .
Activiteiten tot aan de zomerTot en met 31 mei, en dit geldt ook nog voor grote activiteiten in
juni, bekijken wij per activiteit (bijeenkomst, congres, cursus,
opleiding, sectie-overleg, …) of deze geannuleerd dan wel verzet
wordt of eventueel in online vorm gegoten kan worden. Hou
daarom onze website: vvm.info in de gaten voor de laatste
informatie.
Verdieping en verbreding in nieuwe vormOmdat de VVM nu aanmerkelijk minder bijeenkomsten kan
organiseren en we kennisdeling nog steeds willen stimuleren,
zijn we een nieuwe activiteit gestart. Op vvm.info/longreads-
podcasts-en-webinars vind je verdieping en verbreding voor
milieuprofessionals. Deze pagina wordt drie keer per week
gevuld met nieuwe content. Tips? Deel ze met ons, dan delen wij
dit met ons netwerk.
Rachel Heijne,
directeur VVM
colofon
ISSN 1569-3449, Jaargang 26, 2020 nr. 2
Tijdschrift Milieu is een uitgave van de VVM en verschijnt zes- tot achtmaal per jaar in een oplage van 1.750 exemplaren.
VVM-lidmaatschap 2020• Persoonlijk: € 125,-; buitenland: € 165,-• Instellingen en bedrijven: € 700,-• Studenten: € 40,-• Gepensioneerden, recent afgestudeerden betalen € 65, part-
ners en uitkeringsgerechtigden: € 80,-• Proeflidmaatschap (6 mnd) € 65,- Meer informatie, zie: www.vvm.info
Abonnementsprijs 2020€ 125,-; buitenland: € 165,- (excl. 6% BTW, incl.verzendkosten)Los nummer: € 15,- (incl. BTW)
VVM-bureau Drs. Rachel Heijne (directeur) Marie Thérèse van Heijningen Joost HeilbronSara Jantzen Adriaan KlaasseAnnemieke Vermeulenp/a Uco, 2e Daalsedijk 6a, 3551 EJ UtrechtTelefoon: 030-2322989 E-mail: [email protected] Website: www.vvm.info
HoofdredacteurJan de Graaf, 06-21905843, [email protected]
DrukproefcorrectieRachel Heijne
OntwerpMade in Haarlem
OpmaakTwin Media
DrukVirtùmedia
AdvertentieverkoopVirtumedia, Albert van Kuijk, 030 - 6933822, [email protected]
Redactie Milieu DossierLéon Jansen (vz, Schuttelaar & Partners), Emile Schols (RIVM) Maurits Groen (MGMC), Sonja Kruitwagen (Rekenkamer), Marcel Rietberg (Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid), Paquita Perez Salgado (Open Universiteit) en Majelle Verbraak (De Argumentenfabriek).
Redactieraadprof. dr Rudy Rabbinge, voorzitter mr. Jan van den Broek, VNO-NCW Antoine Heideveld, directeur Het Groene Brein en voorzitter VVMEduard Dame, Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat Ronald Albers, TNO dr. Carel Dieperink, Universiteit Utrecht prof. dr. Carolien Kroeze, Wageningen Universiteit ir. Jan Karel Mak, Deerns ir. Jan Paul van Soest, zelfstandig adviseur
Foto voorpaginaMichiel Wijnbergh
Prijswijzigingen, zet- en drukfouten voorbehouden. Aan de informatie in Milieu kunnen geen rechten worden ontleend. Tijdschrift Milieu wordt op FSC-papier gedrukt.
Foto
: Ale
xis
de
Ro
od
e
56 Tijdschrift Milieu, april 2020
Overijssel85,5MW
Utrecht65,5MW
Drenthe285,5MW
Limburg95,5MW
Gelderland230,5MW
87 MW
12 MW
67 MW
34 MW31 MW
NederlandLand
Zee
IJsselmeer
3407 MW
957 MW
144 MW
3551 MW(op land)
2450 MW
NederlandLand
Zee
IJsselmeer
3407 MW
957 MW
144 MW
3551 MW(op land)
2450 MW
<1990199219941996199820002002200420062008201020122014201620182019
160
140
120
100
80
60
40
20
Wis
t je
dat? Eén windturbine evenveel elektriciteit produceert als 15 ha. zonnepanelen.
De grootste windturbine op de Maasvlakte (Rotterdam) staat.
Eén windturbine elektriciteit opwekt voor ca. 4.500 huishoudens.
De meeste windturbines in de gemeente Zeewolde staan (276).
Er windturbines staan in 120 van de 355 Nederlandse gemeenten.
De Domtorenvan Utrecht
De hoogste windturbine van Nederland
van alle op het land opgesteld vermogen
aan windenergie in Flevoland
In totaal staat
32%
Huidig opgesteld
vermogen aan windenergie in
Nederland (land+zee)
4.508MW
2.450MW
Resterende opgave 6.000 MW winddoelstellingop land in 2020
windturbines in Nederland (land+zee)
In totaal staan er
2.311
Gemiddelde ashoogte en tiphoogte van nieuw gebouwde windturbines in Nederland per jaar
Enercon 1366MW
Vestas1330MW
Siemens824MW
Nordex274MW
NEG Micon236MW
Senvion200MW
Overig278MW
Opgesteld vermogen
windenergie per fabrikant
Windenergie op zee
Flevoland1390,5MW
Zeeland570,5MW
Zuid-Holland735,5MW
Groningen855,5MW
Noord-Holland685,5MW
Noord-Brabant
470,5MW
Fryslân530,5MW
Overig763MW
1147 MW
561 MW
463 MW
441 MW
320 MW
237 MW
197 MW
231 MW
Opgesteld vermogen en doelstelling per
provincieH
oogt
e in
met
ers
Legenda (kaart):Windturbines op land
<2 MW
>2 MW
260 m
107 m
112 m
Opgesteld vermogen windenergie op land
Resterende opgave 6.000 MW windenergie op land in 2020 (IPO)
Legenda (diagrammen): Opgave 6.000 MW windenergie op land in 2020 (IPO-bod)
Opgesteld vermogen en
doelstelling van de overige
provincies
Windenergie in NederlandStand van zaken | 1 januari 2020
WindStats is een initiatief van
experts in duurzame energie
Overzicht uitrol windturbinesOp de website WindStats.nl zijn veel gegevens van windturbines in Nederland te vinden. De beheerder, Bosch & van Rijn, heeft deze poster gemaakt met daarop de stand van zaken op 1 januari 2020, voorzien van alle huidige windturbinelocaties en diverse verhelderende grafieken.