thema groen & rood

56
Natte natuur, droge voeten Milieu Dossier: Klimaat- verandering en water- kwantiteit Dweilen met de kraan open april 2020, nr. 2 GROEN & ROOD THEMA Groene medicijnen, utopie of optie? Zorgwekkende stoffen in gezonde omgeving Zet in op driedeling natuur en landbouw Bouwstenen voor nieuw stikstofbeleid

Upload: others

Post on 10-Apr-2022

5 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Page 1: THEMA GROEN & ROOD

1Tijdschrift Milieu, april 2020

Natte natuur, droge voeten

Milieu Dossier:

Klimaat-verandering en water-kwantiteit

Dweilen met de kraan open

November 2012, nr. 7 Water

april 2020, nr. 2

GROEN & ROODTHEMA

Groene medicijnen, utopie of optie?

Zorgwekkende stoffen in gezonde omgeving

Zet in op driedeling natuur en landbouw

Bouwstenen voor nieuw stikstofbeleid

Page 2: THEMA GROEN & ROOD

2 Tijdschrift Milieu, april 2020

VVM kennispagina

netwerk vanmilieuprofessionals

Longreads, podcasts, video's en artikelen

Page 3: THEMA GROEN & ROOD

3Tijdschrift Milieu, april 2020

Alles ligt plat. En niet voor even. Gelukkig ook niet voor een heel leven. Maar toch. Door Corona zijn er voor ons ongekende maatregelen genomen. Niet naar café. Niet meer vliegen. Alleen naar buiten als het noodzakelijk is. Thuis werken als het kan. Met als resultaat lege treinen, geen files, minder vliegbewegingen. Plotseling is de urgentie zo hoog dat drastische maatregelen worden genomen die ons allemaal inperken in de vrijheid die we zo belangrijk vinden. En terecht lijkt me, gezondheid gaat immers ruim voor op economische activiteiten.

Laten we nu eerst elkaar helpen en bijstaan. En met aandacht voor elkaar zorgen voor de gezondheid. En laten we ook genieten van de mooie dingen die ontstaan in deze crisis. Ik las een gedicht waarin het veel mooier wordt verwoord dan ik het kan; hier een sterk verkorte versie.

Maar de lente wist het nietEn de bloemen bleven bloeienEn de zon scheen… De eerste mooie lentedag sinds lange tijd brak aanEn de zwaluwen kwamen terugEn de lucht werd roze en blauwHet werd later donker en ’s ochtends kwam het licht vroeg door de ramen

En toen…Het plezier van koken en samen eten werd herontdektIedereen gaf elkaar tips over leuke dingen die je met je kinderen kon doenEr was weer tijd om te schrijven en te lezen, mensen

Alles ligt platlieten hun fantasie de vrije loop en verveling ontsproot in creativiteitSommigen ontdekten dat ze niet écht leefden en vonden de weg naar zichzelf terugAnderen stopten met onwetend onderhandelenIedereen had van de één op de andere dag veel meer tijd voor het gezin

En toen kwam de zomer….Omdat de lente het niet wistEn hij was er nog steedsOndanks allesOndanks het virusOndanks de angstOndanks de doodOmdat de lente het niet wist,leerde iedereende kracht van het leven…Susan Blanco (De Taalrecycler)

En als het dan over is, als de zomer is gekomen, laten we dan de nieuwe dingen die we hebben geleerd en gedaan niet meteen weer vergeten en overgaan tot de orde van de dag. Of zoals trendwatcher Lidewij Edelkoort het uitdrukte: “Stel voorwaarden aan de wederopbouw: minder vliegen, sneller verduurzamen, meer geld naar de ontwikkeling van klimaat-vriendelijke brandstoffen en omscholing van een deel van de werknemers. Het hoofd van de crisisbestrijdende overheden staat er nog helemaal niet naar, een prachtige kans is het wel.”

Antoine Heideveld,voorzitter VVM

Page 4: THEMA GROEN & ROOD

4 Tijdschrift Milieu, april 2020

Thema:GROEN & ROOD

Nog te vaak sneuvelt ‘groen’ voor ‘rood’. Het is de hoogste tijd om nieuwe, meer duurzame bouw- en inrichtingsprincipes te omarmen.

THEMA

Page 5: THEMA GROEN & ROOD

5Tijdschrift Milieu, april 2020

37 | Bouwstenen voor nieuw

stikstofbeleid .Wim de Vries

44 | Is biomassa verstandig

als energiebron voor

stadsverwarming? Wim Turkenburg

49 | Reflexieve samenwer-

king voor een hogere kwaliteit

stadsnatuur .Madelief Ritt en Sander van der Jagt

17 | Rituele dansen en

bezweringsformules

Column Rudy Rabbinge

18 | Versnel en vernieuw!

Leendert van Bree

20 | Evenwicht in benutten en

beschermen

Jurgen van der Heijden

22 | Bouwen mét natuurwinst kan!

Saskia van Dockum en Geert van der Veen

24 | Bouwcultuur kent geen

directieven

Flip ten Cate

27 | De Achterblijvers

(Dwar)Sliggers - Strikes again (4). Feuilleton:

Klimaatmaatregelen, waarom eigenlijk?

Johan (Dwar)Sliggers

30 | Recent van de pers

- De Bosatlas van de Duurzaamheid

- Biodivers boeren

- Next Nature

32 | Drie winnaars aan het woord!

Eind vorig jaar maakte de VVM de winnaars

bekend van de zeventiende editie van de

Rachel Carson Afstudeerprijs

36 | Europa Inside

Column Bas Eickhout

54 | De aarde nu, gedichten

over het klimaat

Lotte Dodion

55 | VVM kort

Rachel Heijne

12 | CO2 -Prestatieladder inspireert

bedrijven en overheden

De CO2-Prestatieladder is breed inzetbaar.

Niet alleen binnen de bedrijfsvoering en in

projecten, maar ook in de keten.

Monique Bollen en Brian Heikamp

06 | Groene medicijnen, utopie of

optie?

Medicijnen en multiresistente micro-

organismen komen continue in drinkwa-

terbronnen terecht. Kan de introductie van

biologisch afbreekbare medicijnen voor een

ommekeer zorgen?

Alfons Uijtewaal en Margarita Amador

08 | Driedeling natuur en landbouw

op ecologische grondslag

Binnen de huidige discussies over de

nieuwe landbouwvisie valt op hoe

weinig duidelijk men is over de te maken

keuzes. Verstandiger is om een onder-

scheid te maken tussen natuur, land-

bouw en een mengvorm van natuur- en

landbouwelementen.

Herman Eijsackers

11 | Jong Talent

In de rubriek ‘Jong Talent’ vertelt Jan

Willem Slaa (34) over zijn zorgen, hoop en

ambities.

14 | Hoe passen zorgwekkende

stoffen in gezonde omgeving?

Simone van Dijk, Kornelis Jorna, Christiaan

Soer, Jean-Marc Abbing

Page 6: THEMA GROEN & ROOD

6 Tijdschrift Milieu, april 2020

Het maken van schoon

drinkwater staat onder

toenemende druk.

Medicijnen en multiresis-

tente micro-organismen

van humane en veteri-

naire oorsprong komen

continue in drinkwater-

bronnen terecht. Ook de

voedselketen is niet vrij

van deze verontreiniging.

Dit kan gevolgen hebben

voor volksgezondheid en

economie. Kan de intro-

ductie van biologisch

afbreekbare medicijnen

voor een ommekeer zorgen?

De Europese Green Deal beoogt beëindi-

ging van de emissie van medicijnen en

resistente micro-organismen. Voor het

tegengaan van de milieukringloop van

medicijnen en multiresistente micro-

organismen is geen eenvoudige one-size-

fits-all oplossing beschikbaar. Maatregelen

zullen uit de hele productketen moeten

komen. Het inspelen op de medicinale

milieukringloop is voor alle, zowel sociale

als technische, disciplines een uitdaging

om te leren communiceren en samen te

werken. Hiermee vermijden we bijvoor-

beeld een exclusieve focus op de water-

kringloop van deze verontreinigingen

Groene medicijnen, utopie of optie?

en kan er meer aandacht komen voor de

bodem-voedselkringloop die wellicht

minstens zo belangrijk is. We worden via

ons voedsel immers collectief blootgesteld

aan medicijnen en multiresistente micro-

organismen. Zo bevatte het merendeel van

de komkommers, wortelen en tomaten uit

een exporterend land het anti-epilepticum

carbamazepine. Aangetoond werd dat de

bron van deze vervuiling voor irrigatie

hergebruikt effluentrijk oppervlaktewater

was. Effecten van langdurige blootstelling

van volwassenen, bejaarden, zwangeren of

kinderen aan lage concentraties medicijnen

zijn onbekend (Paltiel 2016).

Verbreding beleidOok beleidsmakers, onderzoekers en

bedrijven dienen beter te communiceren

en samen te werken. Nu richt het beleid

zich vooral op antibioticaresistentie, maar

wereldwijd wordt de mens blootgesteld

aan andere soorten resistente micro-orga-

nismen. Belangrijke oorzaak is het overma-

tige gebruik en misbruik van antischim-

melmiddelen, antiparasitaire middelen

en antivirale middelen. Een weinig

gecommuniceerd aspect, dat gevolgen kan

hebben voor de volksgezondheid, is het

hormoonontregelende gedrag van veel niet-

hormonale medicijnen. Dit kenmerk vereist

Page 7: THEMA GROEN & ROOD

7Tijdschrift Milieu, april 2020

*Volgens OECD-testen. Bron: Kümmerer K. in Kümmerer K. and M. Hempel (Eds.), 2010, Green and Sustainable Pharmacy, Springer.

Figuur: Medicijnketen met de 12 innovaties van meduwa

MEDUWA-coalitieHet Duits-Nederlandse INTERREG-VA MEDUWA-Vecht(e) project wil een bijdrage leveren aan het verlagen van de uitstoot van medicijnen en resistente micro-organismen. De MEDUWA-coalitie bestaat uit 27 partners: 16 bedrijven, 5 onderzoeksinstituten, 2 academische ziekenhuizen, 1 overheidsinstelling en 2 maatschappelijke organisaties. MEDUWA kost 8,5 miljoen euro. Het project kent een geïntegreerde aanpak: grensoverschrijdend, sectoroverschrijdend en transdisciplinair. Ondernemers en weten-schappers werken zo veel mogelijk in teams samen aan twaalf innovaties verspreid over de hele medicijnketen en verschillende inter-ventieklassen: preventie, mitigatie, analyse, simulatie van maatregelen, voorspelling, visu-alisatie en communicatie (zie figuur 1). MEDUWA ontwikkelt ook groene medicijnen, waar-onder een farmaceutisch eiwit of biological (alkalische fosfatase) en bepaalde planten- en algenmengsels ter vervanging van antibiotica. Informatie: meduwa.eu.

een andere manier om met deze stoffen

om te gaan. Tenslotte brengt de focus op de

waterkringloop van medicijnen en multi-

resistentie einde-pijp-oplossingen voort die

het probleem zelf niet oplossen.

Brongerichte benaderingEr is behoefte, ook om problemen en

kosten voor andere sectoren te vermijden,

aan maatregelen die het probleem zo

dicht mogelijk bij de bron aanpakken.

Overeenkomstig de One-Health-benadering

wordt van zowel de humane als de veteri-

naire gezondheidssector verwacht dat zij

een pakket maatregelen ontwikkelen voor

de gehele levenscyclus van een medicijn.

De in 2019 gepubliceerde EU-strategie

over medicijnen in het milieu beschouwt

de ontwikkeling en inzet van biologisch

afbreekbare of groene medicijnen als een

veelbelovende brongerichte benadering.

Biologisch afbreekbaarGroene medicijnen worden soms nog als

een utopie afgeschilderd omdat de conven-

tionele industrie stabiele moleculen wil.

Daarentegen is ongeveer een derde van

alle conventionele medicijnen biologisch

goed afbreekbaar. Volgens pionier Klaus

Kümmerer, hoogleraar aan de Leuphania

Universiteit in Lüneburg, laat dit zien dat de

stabiliteit van een medicijn hand in hand

kan gaan met biologische afbreekbaarheid.

Biologische afbreekbaarheid kan tevens

de therapeutische werking verbeteren en

de bijwerkingen verminderen - zoals is

aangetoond met cytarabine en glufosfa-

mide (beide middelen voor de behandeling

van kanker). Recentelijk hebben Kümmerer

en zijn medewerkers een aantal biolo-

gisch afbreekbare versies van bestaande

bètablokkers ontwikkeld die door minder

bijwerkingen therapeutisch vergelijkbaar of

effectiever lijken te zijn dan de oorspronke-

lijke niet-biologisch afbreekbare middelen.

Daarnaast verdienen biologisch afbreekbare

fytotherapeutische middelen, afkomstig uit

de wetenschappelijke kruidengeneeskunde,

meer aandacht. Een uitgebreid onderzoek

van Kasper (2014) toonde bijvoorbeeld

aan dat een fytotherapeutisch antide-

pressivum net zo effectief is en minder

bijwerkingen heeft dan een conventioneel

antidepressivum.

Milieuchemicus Kümmerer is van mening

dat de omgang met medicijnen en andere

chemicaliën veel rationeler kan. Een eerste

stap in deze transitie is vanzelfsprekend het

minder in de kringloop brengen, niet louter

vervangen, van moleculen. Hoe eenvou-

diger de verbindingen, hoe makkelijker het

is om ze na gebruik te hergebruiken. De

huidige ontwikkeling in de chemie staat

daar haaks op; stoffen zijn steeds complexer.

Verder bevatten chemische verbindingen

tegenwoordig steeds meer additieven. Deze

moleculen dienen deel uit te maken van

het vergroeningsproces. Door het gebruik

van computerprogramma’s is het tegen-

woordig mogelijk moleculen theoretisch te

ontwerpen en te evalueren, zonder dat ze

daarvoor gebouwd hoeven te worden. Op

zo’n manier kan al vroeg in de ontwikkeling

van het medicijn op een relatief goedkope

manier de biologische afbreekbaarheid

worden bepaald.

VoordelenEen dergelijke maatschappelijk verantwoorde

benadering brengt legio voordelen met zich

mee. Volledig biologisch afbreekbare chemi-

caliën veroorzaken geen milieu- en gezond-

heidsproblemen, ook bij afwezigheid van

rioolwaterzuivering, mest- en slibverwerking.

Gemakkelijk mineraliseerde chemicaliën

behoeven geen uitgebreide testen op milieuef-

fecten, wat kosten en tijd bespaart. Hogere

biologische afbreekbaarheid bij antimicrobiële

middelen draagt ook nog eens bij aan beper-

king van de resistentieproblematiek.

ProeftuinenOm deze maatschappelijke uitdaging te

overwinnen, zijn meer sector-overschrijdende

proeftuinen zoals MEDUWA (zie kader) nodig.

In zulke projecten wordt in de gehele humane

en veterinaire medicijnketen samengewerkt,

waarbij de nadruk ligt op preventie en het

ontwikkelen en testen van brongerichte oplos-

singen. Extra stimulansen zijn nodig voor

starters en universiteiten om onderzoek te

doen naar biologisch afbreekbare medicijnen.

Alfons Uijtewaal en Margarita Amador

Alfons Uijtewaal en Margarita Amador ([email protected]) zijn als project-ontwikkelaars werkzaam bij Stichting Huize Aarde, initiatiefnemers van het MEDUWA-Project, en lid van de VVM-Sectie Gezondheid en Milieu

Page 8: THEMA GROEN & ROOD

8 Tijdschrift Milieu, april 2020

Binnen de huidige discussies over de nieuwe landbouwvisie valt op hoe weinig

duidelijk men is over de te maken keuzes. Voedselvoorziening, natuurbescher-

ming en duurzaam ruimtegebruik lijken op één hoop te worden gegooid, zonder

dat men beseft dat die verschillende vormen van ruimtegebruik berusten op

verschillende wetenschappelijke principes. Verstandiger is om een onderscheid te

maken tussen niet alleen natuur en landbouw, maar ook een derde categorie met

een mengvorm van natuur- en landbouwelementen.

grondslag, voor de landbouw de productie-

ecologie en voor het gemengde gebied de

resource ecologie; een indeling die al eerder

door anderen (o.a. Rabbinge in 2011) is

voorgesteld.

Evolutionaire ecologie Dat je bij natuur uitgaat van een onge-

stoorde ontwikkeling ligt voor de hand en

komt voort uit de evolutionaire ontwik-

waarmee de voortgang en effectiviteit van

beleid en beheer kunnen worden bijge-

houden. Daarom is het zinvol na te gaan wat

de onderliggende principes zijn en op basis

daarvan graadmeters te formuleren.

Drie soorten ecologieAls we de driedeling natuur, landbouw

en een mengvorm aanhouden, dan is

voor natuur de evolutionaire ecologie de

Al te gemakkelijk worden er basale principes

gebruikt zonder die goed te omschrijven

of uit te werken. Er wordt gesproken over

circulaire landbouw en het sluiten van

kringlopen zonder goed te definiëren wat

‘sluiten’ dan precies betekent en hoe het

gerealiseerd kan worden. Bovendien wordt

het in zo’n situatie, met verschillende

door elkaar lopende doelen, moeilijk om

graadmeters of indicatoren te formuleren

Driedeling natuur en landbouw op ecologische grondslagHerman Eijsackers ([email protected]) is vice chair Board for the Authorization of Plant protection products and Biocides & extraordinary professor Northwest University Potchefstroom South Africa.

Page 9: THEMA GROEN & ROOD

9Tijdschrift Milieu, april 2020

keling van het leven op aarde. In die

ontwikkeling hebben zich gaandeweg een

aantal kringloopprocessen ontwikkeld: de

ruimtelijke verplaatsing van verbindingen

die gebruikt maar niet verbruikt worden

in processen en daardoor weer hergebruikt

kunnen worden. Voorbeelden zijn de water-

kringloop en de stikstofkringloop. Toch geldt

voor lang niet alle processen in de natuur dit

kringloopidee. Er zijn ook lineaire processen

zoals de verwering van gesteenten die

vanuit de bergen afgevoerd worden naar de

zee en daar sedimenteren of de uitspoeling

van fosfor en andere mineralen uit bodems.

De totaal verarmde bodems in bijvoorbeeld

Afrika zijn een schrijnend voorbeeld van die

uitspoelingprocessen.

Voor ons eigen land is er echter een nog veel

ingrijpender verschil tussen het beheer

van de huidige natuur en de ecologische

grondslag. Van natuurlijke ontwikkeling is

immers nauwelijks sprake, aangezien het

overgrote deel is ontstaan door ingrijpen

van de mens of op zijn minst duidelijk

beïnvloed door menselijke activiteiten. Voor

de streefdoelen in het huidige natuurbeheer

wordt veelal terug gegrepen op historische

situaties, toen de invloed van de mens nog

niet duidelijk aanwezig was. Daarom is

conserveringsecologie de grondslag voor de

Nederlandse natuur.

Productie-ecologie Dat je bij landbouw uitgaat van productie-

ecologie ligt eveneens voor de hand.

Kenmerk daarvan is dat de ontwikkeling

van specifieke planten of dieren wordt

geoptimaliseerd teneinde de geproduceerde

biomassa in de vorm van planten en dieren

en hun producten zo goed mogelijk te

gebruiken. Dit wordt niet alleen gemeten

in massa (kwantiteit), maar ook in bestand-

delen (kwaliteit) en in de waarde die wij

daaraan willen geven. Optimaal betekent

in dit verband een zo efficiënt mogelijke

Driedeling natuur en landbouw op ecologische grondslag

‘ Zonder zo’n driede-ling blijf t het alle-

maal het zelfde of te-wel drie keer niks’

inzet van hulpmiddelen, waarbij hergebruik

mogelijk maar niet per se vereist is, terwijl

concurrentie met andere organismen of

aantasting door ziekten en plagen met

beheeringrepen worden geminimaliseerd.

Deze ingrepen mogen geen ongewenste

nadelige gevolgen voor de omgeving

hebben. Extra element bij productie-ecologie

is de expliciete koppeling van de producten

met de waarde die wij mensen er aan geven

en voor willen betalen, al zijn er impliciet

ook aan natuurbeheer kosten verbonden.

Dat er bij deze landbouw een

relatie is met natuur is heel

wel mogelijk, bijvoorbeeld

als natuurelementen

zorgen voor de ‘toele-

vering’ van natuurlijke

vijanden die de druk

van ziekten en plagen

kunnen verminderen.

Resource ecologie Voor de derde categorie, waarbij

natuur- en landbouwelementen met

elkaar zijn vermengd, ligt het accent op het

zodanig benutten van natuurlijke bronnen/

grondstoffen dat deze tot in lengte van

dagen kunnen worden blijven gebruikt. Hier

zal hergebruik de boventoon voeren en als

dat door een niet optimale efficiëntie ten

koste gaat van de kwantiteit of kwaliteit

van de productie, dan zal dat geaccepteerd

worden. Ook hier geldt dat we er een waarde

voor over hebben, maar die zal vanwege die

lagere efficiëntie hoger komen te liggen: de

consument zal er meer voor over moeten

hebben.

Bij deze vorm van landbouw is een relatie

met natuur een belangrijk element. Niet

alleen waar het gaat om ruimtelijke

verweving van landbouw en natuur, maar

vooral om het verminderen van plaag- en

ziektedruk. Dat gebeurt niet alleen door

‘bovengrondse’ natuur als

hagen en bosjes, maar ook

door specifieke aandacht

voor een ‘ondergronds’

bodembeheer. Daarbij

kan het bodemleven

zich zo goed mogelijk

ontwikkelen om een

dusdanige biologische

weerbaarheid te genereren

die de effecten van wortel-

ziekten minimaliseert.

Een tweede belangrijke element is dat het

grond- en oppervlaktewaterbeheer niet

alleen geschikt moet zijn voor landbouw-

activiteiten, maar ook voor een goede

ontwikkeling van natuurelementen en van

het bodemleven. Omgekeerd moeten de

landbouwactiviteiten zodanig zijn dat de

kwaliteit van grond- en oppervlaktewater

niet geschaad wordt. ►

Page 10: THEMA GROEN & ROOD

10 Tijdschrift Milieu, april 2020

Graadmeters Bij evolutionaire ecologie is het nauw-

gezet meten van de voortgang lastig.

Resultaatindicatoren vaststellen is prin-

cipieel onmogelijk: de ontwikkeling moet

immers vrijuit kunnen verlopen. Alleen

inspanningsindicatoren zijn mogelijk,

primair gericht op het zo ongestoord moge-

lijk functioneren en ontwikkelen van de

diverse ecosystemen. Belangrijke driver is

de grond- en oppervlaktewaterhuishouding.

Het voorkomen van externe invloeden via de

lucht is alleen mogelijk door aan de bronnen

te sleutelen en door te beoordelen hoe een

specifieke locatie gezien de stromingspa-

tronen in de lucht wel of niet beïnvloed kan

worden door een luchtverontreiniging.

Bij resource ecologie zijn er veel meer

mogelijkheden om de voortgang te meten,

zowel wat betreft resultaat als inspanning.

Als abiotische parameters komen grond- en

oppervlaktewaterkenmerken in aanmer-

king, Nederland is bekend vanwege zijn

uitstekende en zeer gedetailleerde waterbe-

heersystemen die het mogelijk maken ook

voor relatief kleine gebieden een specifieke

kwantiteit en kwaliteit te beschrijven en

handhaven, denk aan nutriëntenniveau,

zoutgehalte en zuurgraad. Ook bodemken-

merken als zuurgraad, organische stofge-

halte en vochtgehalte kunnen gestuurd

worden. Al in 1951 gestart onderzoek laat

zien hoe moeilijk het organische stofgehalte

op peil te houden is. Zelfs met aanvullingen

van buitenaf. Natuurelementen sluiten hier

aan bij landbouwactiviteiten en daarom is

er deels sprake van conserveringsecologie.

Het huidige natuurbeheerbeleid met zijn

doelsoorten kan een handreiking geven. Niet

alleen wat werkt, maar ook wat niet werkt.

Daarnaast speelt de wisselwerking tussen

natuur en landbouw, met name wat betreft

de aanlevering van natuurlijke vijanden die

ziekten en plagen op een hanteerbaar niveau

houden. Die natuurlijke vijanden zitten ook

in de bodem, een soortenrijk bodemleven

kan daardoor bijdragen aan een, zoals dat

wordt genoemd, ‘weerbare bodem’.

Tenslotte zullen bij productie ecologie

- naast de primaire kwantitatieve en

kwalitatieve kenmerken - genoemde

milieukenmerken ook een rol spelen. Voor

een optimale landbouwfunctie zijn immers

optimale milieuomstandigheden nodig.

Alleen zal hier eerder worden overwogen of

toevoegingen van buitenaf tot een sneller

en effectiever beheer leiden, bijvoorbeeld

grondwaterstandverlaging, kunstmesttoe-

diening en toepassing van ziekte- en plagen

onderdrukkende en voorkómende stoffen.

Productie-efficiëntie speelt hier een belang-

rijke rol. Daarom wordt gestreefd naar

optimale toediening op de juiste momenten

zodat er minimaal verlies is aan stoffen

Financieel plaatjeDoor op deze manieren, theoretisch en

ruimtelijk duidelijk onderling afgegrensd,

ons land in te richten en te gebruiken,

wordt ook duidelijk wat wij er voor over

(moeten) hebben om natuur, productieve

landbouw én een aantrekkelijk landschap

naast elkaar duurzaam te ontwikkelen.

Natuur via onze belastinggelden, land-

schap en duurzame landbouw via iets

verhoogde consumentenprijzen en verze-

kerde voedselvoorziening met een interes-

sante exportpositie, een aanvaardbare prijs

voor de consument én een aanvaardbaar

inkomen voor de voedselproducent. Met

als bonus dat de ontwikkelde teelttechno-

logie ook als exportproduct kan worden

gebruikt. Maar er zullen dan wel duidelijke

keuzes moeten worden gemaakt, want

zonder zo’n driedeling blijft het allemaal

hetzelfde; oneerbiedig gesproken één pot

nat oftewel drie keer niks.

Herman Eijsackers

Page 11: THEMA GROEN & ROOD

11Tijdschrift Milieu, april 2020

In de rubriek ‘Jong Talent’ vertelt Jan Willem Slaa (34)

over zijn zorgen, hoop en ambities. Doorn in zijn oog is de

gemakzucht waarmee bestuurders over hun duurzame

ambities oreren. “Daarmee krijg je de samenleving niet

mee en geef je voeding aan kortzichtig populisme.”

Wat vind je een zorgelijke ontwikkeling?

“Op bestuurlijk niveau lijkt men steeds vaker voorbij te gaan

aan wetenschappelijke basiswetten. In politieke debatten is

dat, zeker van oppositiepartijen, nog wel te verklaren. Van

bestuurders hoop je echter dat ze inzien dat grote stellig-

heid tot grote verwachtingen leidt. Dan helpt het niet dat je

je gemeente voorbarig energieneutraal verklaart of beweert

een veiligheidsrisico terug te brengen tot nul. In de praktijk

loop je dan tegen de weerbarstige werkelijkheid aan en verlies

je je geloofwaardigheid. Dat is fnuikend voor het draagvlak

voor noodzakelijke milieumaatregelen en maakt je tot een

ongeloofwaardige gesprekspartner. Voor alle problemen die

in deze eeuw op ons afkomen, is het noodzakelijk dat een

overheid allereerst betrouwbaar en geloofwaardig is.”

Wat vind je een kansrijke ontwikkeling?

“Het sneuvelen van het Programma Aanpak Stikstof en het

aansluitende besef dat ‘niet alles kan’. Op onze eigen kleine

postzegel is het al niet mogelijk om alle milieuambities bij

elkaar te realiseren zonder economische groei op bepaalde

vlakken in de weg te staan. We zullen keuzes moeten

maken door naar een groter plaatje te kijken en een bredere

belangenafweging te maken. Vanuit dat perspectief is de

Omgevingswet een positieve ontwikkeling, hoewel ik soms

vrees dat dit ‘business-as-usual’ blijft.”

Is milieu ook iets voor thuis?

“Uiteraard. Als je begaan bent met het milieu en de leefbaar-

heid van onze planeet, neem je dat ook mee in de beslissingen

en overwegingen thuis. Mijn vrouw en ik zitten met enige

Hoop en ambities

regelmaat te discussiëren over welke consumptieartikelen

het minste milieu-impact hebben en bij de kinderopvang

vindt men ons dapper als we de kinderen ook in de stromende

regen gewoon op de fiets komen brengen. Oftewel, ‘practice

what you preach’. Daar komt ook die geloofwaardigheid weer

bij kijken.”

Waarom ben je lid van de VVM?

“Tijdens mijn masteropleiding werd ik van harte aange-

moedigd om lid te worden door de hoogleraar van mijn

vakgroep. Vervolgens won ik de Rachel Carson Scriptieprijs

en sloot mij op een gegeven moment aan bij de sectie Externe

Veiligheid. Sindsdien is lidmaatschap een vanzelfsprekend-

heid geworden. Ik vind het leuk en leerzaam om met mijn

sectiegenoten over ons vakgebied van gedachten te wisselen.

Bovendien is de VVM een prettig netwerk over het thema

dat mij bijzonder interesseert en zo belangrijk is voor de

toekomst.”

Wat is je toekomstdroom?

“Een eerlijkere wereld, waarin de lusten, de lasten en het

vermogen op een evenwichtigere en rechtvaardigere manier

zijn verdeeld. In die droom zijn we als mensheid in staat om

een dergelijk paradijs op onze aarde te kunnen realiseren.”

Jan Willem Slaa

Jan Willem Slaa (34) heeft een bachelor Organische Chemie en een master Energy & Environmental Sciences behaald aan de Rijksuniversiteit Groningen. Na zijn afstuderen in 2011 heeft hij vijf jaar als veiligheids- en milieuadvi-seur projecten in de olie-/gassector gewerkt. Sinds 2017 werkt hij als groepsleider Gevaarlijke Stoffen bij Witteveen+Bos.

foto

: Ja

n W

ille

m S

laa

Page 12: THEMA GROEN & ROOD

12 Tijdschrift Milieu, april 2020

De CO2-Prestatieladder

is een bewezen instru-

ment om als bedrijf

of overheid stap voor

stap de CO2 -uitstoot

terug te dringen.

De ladder is breed

inzetbaar. Niet alleen

binnen de bedrijfsvoe-

ring en in projecten,

maar ook in de keten.

CO2 -Prestatieladder inspireert bedrijven en overheden

Monique Bollen en Brian Heikamp zijn werkzaam bij Stichting Klimaatvriendelijk Aanbesteden & Ondernemen (SKAO), onder-deel van klimaatstichting HIER, en jagen bedrijven en overheden met de CO2 -Prestatieladder aan om CO2 te reduceren.

Page 13: THEMA GROEN & ROOD

13Tijdschrift Milieu, april 2020

De CO2-Prestatieladder werd in 2009

als initiatief uit de markt door ProRail

ontwikkeld. Sinds 2011 is het instrument

eigendom van Stichting Klimaatvriendelijk

Aanbesteden & Ondernemen (SKAO), een

onafhankelijke stichting zonder winstoog-

merk met als visie een klimaatneutraal

Nederland. Inmiddels zijn er bijna 1000

organisaties gecertificeerd, waaronder

bedrijven in de bouw-, zorg-, ICT-, afval-, en

energiesector. Maar ook de overheid laat

zich steeds vaker certificeren, van klein

(gemeente Renkum) tot groot (Ministerie

van Ien W).

Vijf niveausBedrijven en overheden worden met de

CO2-Prestatieladder uitgedaagd om verder

te gaan dan de bestaande regelgeving. Ze

gaan zelf nadenken hoe ze het beste hun

eigen CO2-uitstoot kunnen reduceren en

hun kennis en ervaring delen, zowel intern

maar ook juist met andere organisaties. Dit

gebeurt vanuit vier invalshoeken: inzicht

(CO2-footprint), doelstellingen voor CO2

-reductie, transparantie en participatie door

deelname aan initiatieven. Centraal staat

de ‘plan-do-check-act’-cyclus: een cyclus die

zich blijft herhalen binnen de organisatie,

gericht op de verbetering van zowel de

CO2-prestatie als op de verbetering van het

managementsysteem om die reductie te

realiseren.

De ‘ladder’ is een geaccrediteerd

CO2-managementsysteem dat bestaat

uit vijf niveaus. Tot en met niveau 3 gaat

een organisatie aan de slag met de eigen

uitstoot. Vanaf niveau 4 en 5 wordt er ook

werk gemaakt van de CO2-uitstoot in de

keten en sector. Werken met dit instrument

vereist continue verbetering van inzicht,

verdere reductiemaatregelen, communicatie

en samenwerking in de bedrijfsvoering.

Tijdens de jaarlijkse audit door een certifice-

rende instelling, wordt getoetst op ambities,

behaalde reducties en continue verbetering.

InspiratiebronIn 2018 namen bijna 2000 gecertifi-

ceerde ondernemingen meer dan 15.000

CO2-reducerende maatregelen. De maatre-

gelen hebben bijvoorbeeld betrekking op het

energieverbruik van kantoren, duurzaam

aanbesteden, het verminderen van CO2 in

de afvalsector of zuinig rijden.

Als onderdeel van het certificeringstraject

stellen organisaties

CO2-reductiedoelstellingen op. Vervolgens

worden de benodigde maat-

regelen getroffen om deze

CO2-reductie ook daad-

werkelijk te realiseren.

Die maatregelen

worden in een zoge-

heten Maatregelenlijst

geregistreerd die elk jaar

wordt aangepast. Hierdoor

ontstaat een uitgebreid over-

zicht van getroffen maatregelen,

waardoor de lijst meteen fungeert als

inspiratiebron.

Gunningsvoordeel Voor bedrijven is de zorg om het klimaat

reden om met de prestatieladder aan de slag

te gaan. Daar komt bij dat dit hun voordeel

oplevert bij aanbestedingen, bijvoorbeeld

door Rijkswaterstaat, Prorail, diverse

waterschappen, provincies en gemeenten.

Inmiddels zetten al meer dan 150 opdracht-

gevers de ladder voor dit doel in. Door dit

gunningsvoordeel krijgen bedrijven met een

serieuze klimaatambitie een grotere kans

om de aanbesteding te winnen. Hiermee

geeft de overheid met haar inkoopkracht

een serieuze impuls aan CO2-reductie bij

bedrijven en projecten

KapstokNatuurlijk vraagt het behalen van een

certificaat inzet en komt er papierwerk bij

kijken. Daar staat tegenover dat de syste-

matiek een kapstok biedt om structureel

en doelgericht als organisatie een bijdrage

te leveren aan het klimaat. Dat helpt om

draagvlak binnen de organisatie te krijgen

en niet zelden nemen medewerkers de

motivatie voor het klimaat mee

naar huis. Ook wordt gepro-

beerd om zoveel mogelijk

aan te sluiten bij andere

initiatieven en interna-

tionale standaarden om

dubbel werk te voor-

komen. Zo zijn afspraken

gemaakt dat een certifi-

caat vanaf niveau 3 geldt

als alternatieve invulling voor

de EED Energie-Audit, een energiever-

plichting voor bedrijven met meer dan 250

medewerkers.

Naast de organisaties die zich laten certi-

ficeren, spelen veel partijen een rol die

samen ervoor zorgen dat de ladder zijn

werk doet: adviesbureaus om organisaties

te helpen bij het implementeren van de

ladder, certificerende instellingen die de

audits uitvoeren, de Raad voor Accreditatie

(RvA) voor de accreditatie van de ladder

en SKAO met bestuur en Centraal College

van Deskundigen (CCvD) voor het beheer.

Deze hele kerstboom zorgt voor vertrouwen

en waarmaken waar het instrument voor

staat: CO2-reductie realiseren.

Kijk voor meer informatie op www.SKAO.nl

Monique Bollen en Brian Heikamp

‘De systematiek biedt een kapstok om structureel en

doelgericht de CO2-uitstoot te ver-

minderen’

Foto

: SK

AO

Page 14: THEMA GROEN & ROOD

14 Tijdschrift Milieu, april 2020

Nu de Omgevingswet door de Eerste Kamer is, lijkt niets de inwerkingtreding

daarvan – naar verwachting in de loop van 2021 – nog in de weg te staan. Het

zal zeker in de beginfase niet eenvoudig worden. Dat geldt ook als het om zeer

zorgwekkende stoffen gaat, een beleidsonderwerp dat zich al in een transitie

bevindt. Een frisse blik op het stoffen- en omgevingsbeleid helpt om de dilemma’s

te duiden en oplossingsrichtingen te verkennen.

De zorg voor een veilige en gezonde fysieke

leefomgeving geldt voor iedereen. De

zorgplicht en het vinden van de balans

tussen beschermen en benutten, krijgt met

de Omgevingswet primair invulling op

gemeentelijk niveau. Gemeenten leggen

straks in hun omgevingsvisie vast welke

langetermijnkeuzes zij maken en in het

omgevingsplan welke ontwikkelingen waar

kunnen plaatsvinden, met inbegrip van de

randvoorwaarden. Nieuw is dat naast ruim-

telijke relevantie ook andere onderwerpen

als randvoorwaarden in het omgevingsplan

mogen worden opgenomen. Een actueel

thema is gezondheid. De verwachting is dat

gemeenten via hun omgevingsplannen gaan

sturen op verbetering van het leefmilieu

en de gezondheid van hun burgers. Dit kan

bijvoorbeeld door het ontwikkelen van recre-

atiegebieden om bewegen te stimuleren.

Maar dit zou bijvoorbeeld ook kunnen door

regels op te nemen over zeer zorgwekkende

stoffen.

ZZS-lijstZeer zorgwekkende stoffen (ZZS) zitten

overal in, bijvoorbeeld in laadsnoertjes van

de IPhone of de PFAS met de vet- en wateraf-

stotende eigenschappen in koekenpannen,

regenjassen of ski-wax. Ze vormen een

aparte groep van gevaarlijke stoffen binnen

het Nederlandse stoffenbeleid. Een stof valt

onder deze categorie als deze voldoet aan

de criteria hiervoor. Het betreft in de basis

stoffen die een onomkeerbaar effect hebben

op mens of milieu. Een deel van deze stoffen

is op grond van Europees recht aange-

wezen als ‘substances of very high concern’

(SVHC). Het zijn stoffen die carcinogeen,

mutageen, reproductie toxisch, persistent,

bio-accumulerend én toxisch (PBT), zeer

persistent en/of zeer bio-accumulerend

Hoe passen zorg-wekkende stoffen in gezonde omgeving?

Page 15: THEMA GROEN & ROOD

15Tijdschrift Milieu, april 2020

(vPvB) zijn. Daarnaast is er een categorie van

gelijke zorg waaronder de stoffen met een

hormoonverstorend effect. Deze stoffen zijn

aangewezen door verschillende Europese

verordeningen, richtlijnen en verdragen met

een grote verscheidenheid aan stoffen-

lijsten. Het RIVM heeft deze gebundeld tot

één indicatieve ZZS-lijst en deze nog weer

aangevuld met andere relevante stoffen.

KennissprongDe afgelopen jaren is de kennis over de

risico’s en mogelijke effecten van stoffen

enorm toegenomen. Dit is onder meer het

gevolg van verplichtingen die volgen uit de

Europese REACH-Verordening (zie kader).

De verordening heeft drie doelstellingen:

1) Veilig gebruik van stoffen (registratie), 2)

Uitfasering van de meest gevaarlijke stoffen

(Autorisatie of Restrictie), en 3) Innovatie.

REACH is daarmee agenderend voor veel

discussies over stoffen waar wij nu mee te

maken hebben. De explosieve toename van

kennis biedt de nationale overheid volop

handvatten om het stoffenbeleid nu wel

effectief te maken. In dit licht is het een logi-

sche volgende stap om hier iets mee te doen.

Dat het bestaande beleid daardoor verder

wordt ontwikkeld, lijkt vanzelfsprekend.

Ook is het logisch om, wanneer vervanging

van de meest gevaarlijke stoffen in het

kader van REACH nog niet is uitgevoerd,

goed naar de bestaande impact van stoffen

te kijken.

Voorkomen en beperkenHet beleid van de nationale overheid richt

zich op het voorkomen of beperken van

ZZS in de leefomgeving. Het doel is dus om

ZZS zoveel mogelijk uit de leefomgeving

te weren. Maar tegelijkertijd is er ook een

maatschappelijke druk om andere opgaven

te realiseren of te versnellen. Denk maar

eens aan de discussie over de stilvallende

bouw in relatie tot PFAS. Daarnaast is het

van belang dat Nederland een gunstig vesti-

gingsklimaat voor bedrijven blijft stimu-

leren, zeker nu in verband met de Brexit veel

bedrijven ook naar Nederland kijken.

Ondanks dat de kennis over gevaar-

lijke stoffen de laatste jaren enorm is

toegenomen, signaleert de Raad voor de

Leefomgeving en Transport (RLI) in hun

recente advies ‘Greep op gevaarlijke stoffen’

dat de verspreiding onvoldoende wordt

beheerst en het risico op cumulatieve

blootstelling toeneemt. Daar komt bij dat de

circulaire economie nieuwe vraagstukken

introduceert: bij hergebruik en recycling

komen bijvoorbeeld gevaarlijke stoffen

als ‘secundaire grondstoffen’ in nieuwe

productieketens terecht of kunnen niet-

afbreekbare (reeds verboden) gevaarlijke

stoffen zich bij veelvuldig recyclen ophopen

in producten.

Gemeenten gaan over het al dan niet

toestaan van ontwikkelingen, met oog voor

de veiligheid en gezondheid. Naast techni-

sche aspecten, zoals de omvang van risico’s

en het in acht nemen van grenswaarden

voor blootstelling aan bepaalde stoffen,

spelen politiek-bestuurlijke verhou-

dingen en de perceptie van

burgers een belangrijke rol

in de afwegingen. Dit zal

onder de Omgevingswet

niet anders worden. In

tegendeel: gemeenten

worden gestimuleerd

om zo veel mogelijk

stakeholders tijdig te

betrekken bij de vormge-

ving van hun omgevingsvisie

en omgevingsplan. Te meer daar we de

laatste jaren zien dat de ‘risico-tolerantie’

van burgers afneemt. Bij het vermoeden van

schadelijke effecten van een stof zien we dat

burgers onder meer via sociale media in het

geweer komen. Neem de discussies rondom

PFOA en GenX bij Chemours en rondom

het mogelijk kankerverwekkend zijn van

rubbergranulaat in kunstgras.

Gemeenten staan voor lastige dilemma’s

in hun afweging waarin transperantie en

‘Binnen bedrijven is er een spannings-veld tussen het eco-nomische en veilig-

heidsbelang’

participatie een rol spelen, mondige burgers

hun mening geven en er een diversiteit aan

maatschappelijke opgaven meespeelt in

afwegingen. In hun keuzes zullen zij reke-

ning proberen te houden met de publieke

opinie. Dit zou in theorie kunnen leiden

tot het uitsluiten van het gebruik en/of de

emissie van bepaalde (groepen) stoffen

in bepaalde gebieden of zelfs in een hele

gemeente. Dit kan grote impact hebben voor

bedrijven: bepaalde activiteiten kunnen

daardoor op termijn niet meer toegestaan

zijn, met vergaande gevolgen voor de

bedrijfsvoering en voor de leveranciers en

afnemers van deze bedrijven. ZZS worden

juist gebruikt in verband met zeer specifieke

stofeigenschappen. Als een bedrijf uit de

keten valt, heeft dat verstrekkende gevolgen

voor de rest van de keten. Het is daarom

zaak dat gemeenten met kennis van zaken

en weloverwogen besluiten nemen.

Dilemma’sDe functionele eigenschappen van ZZS of

producten met daarin ZZS zijn vaak van

groot belang. Kijk bijvoorbeeld naar de PFAS-

discussie. PFAS stoffen hebben een aantal

handige eigenschappen, bijvoorbeeld dat ze

ervoor zorgen dat een regenjas water-

dicht is. Een bedrijf dat een

ZZS produceert of gebruikt

in zijn productieproces,

doet dat in veel gevallen

omdat het eindproduct

een goede toegevoegde

waarde heeft. Met

andere woorden: er is

een economisch belang

om het te produceren omdat

het eindproduct goede functio-

nele eigenschappen heeft.

Het is vaak lastig om een ZZS te vervangen.

In veel gevallen is de afhankelijkheid van

deze stoffen in het proces groot. Soms kan

een product niet geproduceerd worden

zonder ZZS of is het vervangen zodanig duur

dat een product niet meer concurrerend

is. Aan de andere kant willen bedrijven

hun medewerkers en omgeving liever niet

blootstellen aan de risico’s en gevaren van

ZZS. Dit betekent dat bedrijven de emissies

van ZZS zullen moeten minimaliseren. Hier

De auteurs zijn werkzaam bij Royal HaskoningDHV. Ir. Simone C.A. van Dijk MSc als leading professional omgevings-veiligheid ([email protected]), Mr. Drs. Christiaan Soer als senior jurist omgevingsrecht, Drs. Jean-Marc Abbing als adviseur HSE en chemicals manage-ment voor de industrie, en Kornelis Jorna MSc als milieu adviseur en busi-ness developer voor de industrie.

Page 16: THEMA GROEN & ROOD

16 Tijdschrift Milieu, april 2020

kan, afhankelijk van de situatie, een behoor-

lijke investering aan vast zitten. Binnen

bedrijven is er een spanningsveld tussen het

economische en veiligheidsbelang, waarbij

telkens de continuïteit van de bedrijfsvoe-

ring moet worden geborgd. Stabiel en voor-

spelbaar overheidsbeleid, waarbij voor de

langere termijn afspraken worden gemaakt,

is daarvoor van belang. De aanbeveling van

de RLI voor de afgifte van tijdelijke vergun-

ningen onderschrijven wij om deze reden

niet. Bovendien biedt de huidige wetge-

ving en ook de Omgevingswet voldoende

mogelijkheden om monitorings- en evalu-

atieverplichtingen op bedrijfsniveau vast

te leggen in voorschriften verbonden aan

de omgevingsvergunning. Ook vloeit de

verplichting om de omgevingsvergunning

actueel te houden en te toetsen aan de beste

beschikbare technieken al grotendeels voort

uit Europese regelgeving. Wij zien meer

toegevoegde waarde in het intensiveren

van samenwerking en het uitwisselen van

kennis.

ProactiefHet krijgen en houden van een goede

balans in de verschillende belangen is een

basis voor het toekomstige bestaansrecht

van het bedrijf. Met de invoering van het

Omgevingsplan wordt de gemeente als

partij belangrijker voor bedrijven. De rol

van BenW, gemeente en burgers wordt

groter. Bedrijven zullen hier rekening mee

moeten houden en hier bij voorkeur op een

proactieve manier op in moeten spelen,

door tijdig met elkaar aan tafel

te gaan zitten. Voor emissies

van ZZS naar het milieu

geldt er een minimali-

satie- en informatie-

plicht. Vrij vertaald

betekent dit dat er

eerst geprobeerd moet

worden om emissies te

voorkomen, bijvoorbeeld

door ZZS te vervangen door een

minder schadelijke stof. Als dat niet

lukt, kan er mogelijk met aanpassingen in

het proces of in de installatie aan de eisen

worden voldaan.

In de praktijk zien we dat de wereld van

vergunningverlening, toezicht en hand-

having weerbarstig is. Het stoffenbeleid

is technische, ingewikkelde materie, die

politiek-bestuurlijk moet worden geduid.

Het maken van een goede afweging bij wel

of niet vervangen of reduceren is lastig. Dit

geldt vooral in de afweging tussen milieu,

gezondheid, technische mogelijkheden en

economisch belang. Daarnaast zijn er vanuit

Europese en Nederlandse regelgeving eisen

en processen van vervanging (autorisatie

van REACH) en beperkingen (REACH en

Activiteitenbesluit) die in lijn met elkaar

moeten worden gebracht. Ten slotte zitten

de vergunningverleners en handhavers van

deze bedrijven snel in een politieke omge-

ving met veel druk en beperkte capaciteit.

Samen aan de slagHet onderwerp ZZS kan vanuit verschil-

lende invalshoeken worden bena-

derd. Toegenomen kennis over

stoffen en de komst van de

Omgevingswet maakt dat

alle partijen gedwongen

worden om explicieter

afwegingen te maken over

deze stoffen. Aan de ene

kant hebben we enorme

afhankelijkheid van deze

stoffen (het zit overal in), aan de

andere kant willen we er vanuit gezond-

heid- en milieubelang vanaf. Daar komt bij

dat de stoffen vanuit verschillende kaders

en op verschillende niveaus (EU, Nederland

en lokaal) worden gereguleerd. Deze afwe-

gingen zijn voor iedereen moeilijk. Het is

daarom van belang dat er genuanceerd naar

wordt gekeken, met verstand van zaken

en vanuit de inhoud. Het is van essentieel

belang dat partijen hierover tijdig en open

met elkaar in gesprek gaan en blijven, met

oog voor een gelijk speelveld. Door actief

samen te werken op technisch, bestuurlijk,

politiek en juridisch vlak zijn hierin zeker

stappen te zetten. Ook de RLI onderstreept

in hun advies het belang van inzet op

kennis en samenwerking. Met stilzitten en

wachten tot het vanzelf goedkomt, komen

we er niet. Het ZZS-dossier vraagt om een

actieve houding van alle betrokken partijen.

Simone van Dijk, Kornelis Jorna, Christiaan

Soer, Jean-Marc Abbing

‘Het is logisch om iets te doen

met de enorme groei van onze kennis

over Z Z S’

REACHREACH is een systeem voor regis-tratie, evaluatie en toelating van chemische stoffen die in de Europese Unie geproduceerd of geïmporteerd worden. De afkorting staat voor: Registration, Evaluation, Authorization and restriction of CHemicals. Het Europees Chemicaliënagentschap is verantwoordelijk voor de registratie, evaluatie en toelating van chemische stoffen. REACH is dus het project van dit agentschap. In de Nederlandse wetgeving zijn de verplichtingen uit de REACH-verordening vastgelegd in hoofdstuk 9 van de Wet milieubeheer. In grote lijnen kan worden gesteld dat de Nederlandse ZZS-lijst de stoffen zijn die REACH beoordeelt op mogelijke uitfasering.

Page 17: THEMA GROEN & ROOD

17Tijdschrift Milieu, april 2020

Sinds de lancering van het begrip Duurzame Ontwikkeling

in ‘Our common future’ door de VN in 1987 is de mondiale

steun voor deze benadering van grote maatschappelijke

uitdagingen steeds groter geworden. Alom wordt dit beginsel

aangegrepen voor interventies. Soms schiet dit inmid-

dels door in maatregelen die zelfs leiden tot vergroting van

de uitstoot van broeikasgassen. Neem het gesubsidieerd

bijstoken van biomassa in krachtcentrales of het vergroten

van de inzet van gewasbeschermingsmiddelen, biociden

en externe inputs van dierlijke, plantaardige of chemische

oorsprong. Het bevorderen van suboptimale plantaardige en

dierlijke productiesystemen werkt dit bovendien in de hand.

Oorzaak van deze voor het milieu belastende interventies

is de ontoereikende uitwerking van het concept van duur-

zame ontwikkeling. Toch publiceerde de Wetenschappelijke

Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) in 1994 al het rapport

‘Duurzame risico's, een blijvend gegeven’, in feite een blauw-

druk voor de toepassing van het concept in de praktijk van

alledag. Hiertoe benoemt het rapport een viertal handelings-

perspectieven: benutten, beheren, sparen en behoeden.

Rituele dansen en bezweringsformules

De vier handelingsperspectieven zijn uitgewerkt voor ontwik-

kelingen op het gebied van voedselvoorziening, energievoor-

ziening, natuurbescherming, grondstoffen en drinkwater. Dit

leverde zicht op zowel de mogelijkheden als de onmogelijk-

heden van maatregelen. Eenzelfde handelingsperspectief in

alle domeinen bleek onmogelijk. Zo vergt behoeden bij grond-

stoffen veel recycling en substitutie. Dat is onverenigbaar

met eenzelfde handelingsperspectief bij energie. Vormgeven

aan duurzame ontwikkeling vergt dus expliciete keuzes die in

het rapport worden getoond en de laatste dertig jaar niet zijn

weerlegt.

Toch blijkt telkenmale dat die op feiten en grondige analyses

gebaseerde notie in veel beleid ontbreekt. In plaats daarvan

staan beleidsnotities bol van bezweringsformules. Onder het

mom van duurzaamheid worden hierin allerlei voorstellen

gelanceerd die strijdig zijn met de elementaire uitwerking van

het concept duurzame ontwikkeling. Rituele dansen comple-

teren het geheel. Keuzes ten aanzien van benutten, beheren,

sparen en behoeden blijven veelal achterwege. Niettemin

zwelgen de deelnemers veelvuldig in zelfvoldaanheid voor

hetgeen ze allemaal hebben bijgedragen aan duurzame

ontwikkeling.

Volgend jaar zijn er verkiezingen voor de Tweede Kamer. Het

zou mooi zijn als de politieke partijen in de voorbereiding van

hun verkiezingsprogramma's minder dansen en meer seri-

euze analyses benutten om tot consistente keuzes te komen.

Rudy Rabbinge

Deze columnpagina wordt beurtelings verzorgd door Rudy Rabbinge en Léon Jansen,

resp. voorzitter redactieraad en Milieu Dossier van Tijdschrift Milieu.

‘Duur zame ont wikkeling betekent inzet ten op benut ten, beheren, sparen én behoeden’

Page 18: THEMA GROEN & ROOD

18 Tijdschrift Milieu, april 202018

Het is inmiddels genoegzaam bekend.

Groen heeft veel positieve functies: voor

gezondheid, welzijn en leefbaarheid, voor

ontmoeting en sociale cohesie, voor natuur

en biodiversiteit, voor spelen en recreatie,

voor het voorkómen van wateroverlast en

riool-overstort, voor het tegengaan van

lokale hittestress en voor het vergroten van

omgevingskapitaal en duurzame economie.

Doelstellingen op het gebied van duurzame

energie, mobiliteit en natuur gaan dan ook

één op één samen met het realiseren van

een gezonde, groene en leefbare woon- en

werkomgeving, met meer ‘groen en blauw’.

Toch zet Nederland nog steeds volop in

op het volbouwen van kleine groenloca-

ties binnen bestaande woongebieden,

terwijl het verlies van omgevingskwaliteit

daarmee buitenproportioneel

groot wordt.

Onbegrijpelijk, te

meer daar deze

insteek slechts

een marginale

bijdrage levert aan

de totale bouwop-

gave. Niet voor niets

is het creëren van

een gezonde leefomge-

ving in de Omgevingswet een

maatschappelijk doel geworden. Gelukkig

is het niet alleen maar kommer en kwel:

steeds meer steden passen dit uitgangspunt

toe bij investeringsagenda’s en ruimte-

lijke plannen voor wonen, zorg, mobiliteit,

openbare ruimte en infrastructuur. Enkele

steden ruilen zelfs ‘rood’ in voor ‘groen’.

Omdenken Een goede ontwikkeling, maar vooralsnog

druppels op een gloeiende plaat. De goede

uitzonderingen daargelaten, wordt er

nog veel te weinig gekozen voor grotere,

levendige, verdichte (nieuwe) stadsdelen

mét meer groen, natuur, cultuur en

recreatie. Bovendien is er veel te weinig

zicht op (toekomst)gericht bouwen voor

doelgroepen en hún woonwensen. Vaak

gaan plannen uit van het totaal aantal

te bouwen woningen, terwijl het veel

beter is te differentiëren op basis van een

verkenning van toekomstige huishou-

denssamenstelling. In rijkere gemeenten

is men bovendien snel geneigd om vooral

vrijesectorwoningen te bouwen

zonder voldoende oog te hebben

voor de absolute noodzaak om

op een passende manier ook

woningen - koop en huur

- in het middensegment

te bouwen. Het roer moet

dus om! Het omdenken in

bestuur en uitvoering vraagt

dat de woningopgave per direct

wordt gestuurd vanuit een visie op

het creëren van een duurzame woon-,

leef- en werkomgeving.

AangrijpingspuntenGerichte toekomstbestendige keuzes maak

je door de woningbouwopgave heel gediffe-

rentieerd aan te pakken. Dit betekent niet

dat gemeenten bij nul hoeven te beginnen:

er valt genoeg te leren van koplopers op dit

gebied in binnen- en buitenland.

Begin met de ontwikkeling van een goede

plan- en uitvoeringsroute, gebaseerd op 1)

een robuuste, toekomstbestendige omge-

vingsvisie, en 2) een integrale route met

alle relevante actoren, inclusief een nieuwe,

moderne financiële business case en inves-

teringsagenda. Zoek éérst naar rommelige

plekken en onbenutte rafelranden binnen

de rode contour en schroom niet ook locaties

van private eigenaren mee te nemen. Kijk

daarnaast ook of er bovenop bestaande

hoogbouw nog een paar verdiepingen gezet

kunnen worden. Bouwers hebben daar

kennis over! Geef nooit stedelijk ‘groen’

en ‘blauw’ op, maar verstérk het juist en

trek het groen en de natuur juist meer de

gemeente in.

Versnel en vernieuw!Laten we helder zijn: niemand is tegen méér woningbouw, mits dit toekomstgericht

is. Dit betekent dat het creëren van een gezonde, groene, inclusieve, klimaatadap-

tieve en duurzame woon-, leef- en werkomgeving voorop staat in verstedelijkings-

plannen. Met het ómdenken naar zo’n ontwikkeling wordt hier en daar al een begin

gemaakt, maar nog te vaak sneuvelt ‘groen’ voor ‘rood’. Het is de hoogste tijd om

nieuwe, meer duurzame bouw- en inrichtingsprincipes te omarmen.

GROEN & ROODTHEMA

‘ Stuur de wo-ningopgave vanuit

een visie op het cre-eren van een duur-

zame omgeving’

Page 19: THEMA GROEN & ROOD

19Tijdschrift Milieu, april 2020

Verklaar de rode en groene contouren ook

wat minder heilig. Koester weliswaar groen-

en blauwstructuren binnen de rode contour,

maar wees óók niet bang om plekken met

een magere natuur- en landschapswaarde in

te ruilen voor natuurinclusieve bebouwing.

Zorg er dan echter wel voor dat hier elders

een robuustere natuur- en landschapsstruc-

tuur voor terugkomt, waardoor er netto bij

gebiedsontwikkeling natuurwinst optreedt.

Dat hoeft netto geen verlies van natuur- en

landschapswaarde op te leveren, misschien

is er zelfs wel netto winst! Zoek vervolgens

naar locaties voor grotere moderne wijken

met woningbouw in een hogere dicht-

heid, met moderne architectuur, maar dan

wel met een ultiem duurzaam energie- en

mobiliteitssysteem.

Bezie het totale woningrenovatie en

-herbouwprogramma en overweeg oude

woningbouw te

slopen voor nieuw-

bouw met een veel

hogere woningdicht-

heid, waardoor ook ruimte

ontstaat voor meer natuur- en

groenwaarden op locatie. Dergelijke

aanpakken maken het meteen mogelijk

om de energie- en mobiliteitstransitie en

de circulaire woningbouwopgave mee

te nemen. Win-win-win situaties dus.

Ontwikkel tot slot nieuwe business cases

gebaseerd op waardencreatie en zoek

nieuw investeringsmechanismen met alle

actoren. Probeer daarbij te stijgen in de

participatiepyramide!

VersnellenProvincie en gemeenten moeten elkaar

hierin kunnen vinden. Maak daarnaast

gebruik van een nog te ontwikkelen ‘kennis-

bank’ in de gemeente. Er

zit zo veel kennis en kunde

bij bedrijven, organisaties,

woningbouwcorporaties,

projectontwikkelaars, archi-

tecten en burgers, het zou zonde zijn

daar geen gebruik van te maken.

Zelfs aan de bedrijfsmatige en economi-

sche kant lijkt de belangstelling voor deze

benadering van de woningbouwopgave

te groeien. Te meer daar steeds duidelijk

blijkt dat vestigingsklimaat en concur-

rentiekracht in toenemende mate positief

worden bepaald door een gezonde, groene,

inclusieve, klimaat-adaptieve en duurzame

woon-, leef- en werkomgeving. Kortom,

versnel het bouwen binnen rode en groene

contouren. Maar dan wel anders dan tot nu

toe!

Leendert van Bree

Versnel en vernieuw!

GROEN & ROOD THEMA

Leendert van Bree ([email protected]) is voormalig stafmede-werker en hoofddocent van het RIVM, het PBL en de Universiteit Utrecht. Hij is thans eigenaar van het advies-bureau LvB Business Development | Urban Futures en Health, gericht op gezonde en duurzame stedelijke ontwikkeling. Leendert is tevens vice-voorzitter van de VVM.

‘Wees niet bang om magere natuur

in te ruilen voor be-bouwing met net to

natuur winst ’

Page 20: THEMA GROEN & ROOD

20 Tijdschrift Milieu, april 2020

De maatregel om de maximumsnelheid

te beperken van 130 naar 100 past binnen

het recht dat beschermt tegen schade als

gevolg van het menselijk handelen. Dat het

neerzetten van een winkelcentrum ook zorgt

voor de bescherming van zwakke belangen,

heeft helaas geen plaats in dit denken. Toch

Evenwicht in benutten en beschermenHoe hoog mag een gebouw zijn en hoeveel watercompensatie heeft de omgeving dan

nodig? Hoeveel verkeer moet een weg aankunnen en welke maatregelen dempen

de geluidshinder afdoende? Over dit soort vragen vindt voortdurend getouwtrek

plaats in volksvertegenwoordigingen en rechtbanken. Zij bepalen wat juridisch is

toegestaan bij benutting van de omgeving en welke bescherming verplicht is. Dit

geeft aan dat benutten en beschermen botsen, maar dat hoeft niet zo te zijn.

is langs de A2 in Utrecht al een winkelcen-

trum als geluidswal economisch rendabel

gerealiseerd. En in Ede zit een bioscoop in een

geluidswal. Benutting van een gebied voor

verstedelijking kan ook ruimte geven aan

meer natuurkwaliteit. Zo helpt groen tegen

onder meer hitte, wateroverlast, luchtver-

vuiling en lawaai. Een snel groeiend aantal

vergelijkbare voorbeelden laat zien hoe

benutten en beschermen in elkaar overlopen.

Jonger zijn ideeën om gebieden te benutten

voor meer natuur en daarin ruimte creëren

voor bijzondere vormen van bewoning in

combinatie met lokale voedselproductie. De

Langs de A2 in Utrecht is een winkelcentrum als geluidswal economisch rendabel gerealiseerd

Foto

’s: A

mst

erd

am

Ra

inp

roof

GROEN & ROODTHEMA

Page 21: THEMA GROEN & ROOD

21Tijdschrift Milieu, april 2020

inkomsten uit deze combinatie helpen om de

natuur in stand te houden.

Waarde creëren Zo kunnen rode contouren groen en groene

contouren rood kleuren en omgekeerd

vanwege de economische basis die stede-

lijke functies kunnen geven aan natuur-

ontwikkeling. Meer verstedelijking en

meer natuur, vragen om een economische

rechtsstaat. Uit de tijd raakt een rechts-

staat die er enkel is om schade binnen de

perken te houden. Wel blijft er recht nodig

om mensen de bevoegdheid te geven tot

benutting en om de plicht op te leggen tot

bescherming. Met hun projecten kunnen

zij echter meer bescherming tot stand

brengen dan vereist, waarbij deze wijze van

benutten economisch rendabel is. De rechts-

staat is er dan niet alleen om schade van

economisch handelen te beperken, maar ook

om zoveel waarde te creëren dat veerkracht

ontstaat om schade aan te kunnen. Wat

dan verandert, is het besef dat benutten en

beschermen niet hoeven te botsen.

Indrukwekkend is bijvoorbeeld de snelle

toename van het aantal groene daken. De

betere benutting van het dak betekent in

de eerste plaats dat het langer meegaat en

minder onderhoud vergt en dus de betere

economische keuze is. Tegelijk beschermt

het tegen onder meer hitte, wateroverlast,

luchtvervuiling, lawaai. Een ander voor-

beeld is de snel groeiende populariteit van

aquathermie, de onttrekking aan opper-

vlaktewater van warmte voor gebruik in

gebouwen. Het oppervlaktewater koelt af

waardoor de kans op botulisme en blauwalg

afneemt. Deze bescherming van waterkwa-

liteit volgt uit benutting voor verwarming

en kan gezien worden als een cadeau voor

de handhaver van waterkwaliteit. Deze is

anders gedwongen tot maatregelen die veel

geld kosten en natuur en milieu kunnen

schaden.

DividendDergelijke voordelen zijn onderdeel van

vijf dividenden, economische en juridische

voordelen van het in elkaar opgaan van

benutten en beschermen.

1. Projectdividend

Veel regen in Enschede is een risico voor

het lager gelegen Hengelo. Tussen beide

steden is Kristalbad aangelegd als gebied

voor wateropvang, een maatregel voor

klimaatadaptatie. Daarnaast is het een

waterzuivering, natuurgebied, plek voor

recreatie en een impuls aan de leefomge-

vingskwaliteit van beide steden op een

locatie die voorheen bijzonder laag van

kwaliteit was. De vijf doelen in dit enkele

project betekenen besparing op kosten voor

alle betrokken partijen en dat is nog maar

de basis van de economische en maatschap-

pelijke business case. De top is dat diverse

doelen elkaar versterken, de

business case kent meerdere

multipliers: de natuur

levert extra capaciteit

om water vast te houden

en om te zuiveren, en

de natuur draagt extra

bij aan de kwaliteit van

de recreatie en van de

leefomgeving.

2. Handhavingsdividend

Als benutting leidt tot bescherming, dan

wordt handhaving van de wet eenvoudiger.

Ander voorbeeld naast aquathermie is een

geluidswal ter hoogte van Zwolle die ook

dient als nooddijk. Dit levert de handhaver

van geluidskwaliteit een extra investeerder

op voor deze maatregel.

3. Minder conflictdividend

Op het dak van de Gaasperdammertunnel

komt een park dat de Bijlmer beter verbindt

met de rest van Amsterdam. Dit betaalt

zich niet alleen uit in meer draagvlak voor

projecten, maar ook in meer snelheid van

realisatie, waardoor een project eerder gaat

renderen.

4. Inhoudsdividend

Er is nog een mogelijkheid waarom proce-

dures sneller kunnen gaan verlopen. Rond

het Kristalbad en de Gaasperdammertunnel

kan nog voordat de stakeholders daaraan

te pas komen al verbinding plaatsvinden

op inhoud. Belangen komen enigszins los

van hun vertegenwoordigers te staan,

omdat behartiging hiervan al gebeurt door

het project. Dit scheelt tijd en ook dat is

dividend.

5. Gebruiksruimtedividend

Als benutting leidt tot een hoger niveau van

bescherming van belangen, dan kan een

gemeente dat niveau als nieuwe ondergrens

nemen. Denk aan groene daken die helpen

om geluid te dempen. De buurt wordt stiller

en de gemeente kan regels stellen om dit

nieuwe niveau van stilte te waarborgen.

Kortom, er komen andere regels die een

betere bescherming betekenen. Ook kan

de gemeente meer uitstoot van decibels

toestaan, omdat door de extra

geluidwering de eerder

toegestane geluidoverlast

hiermee niet wordt over-

schreden. De slimmere

benutting betekent

winst op de verdeling

van gebruiksruimte.

ConclusieGroene daken, het Kristalbad

en de Gaasperdammertunnel zijn

drie voorbeelden van projecten waar

benutten en beschermen in elkaar opgaan.

Zij laten zien dat er een andere rechts-

staat is waarin benutten en beschermen

niet alleen kunnen botsen, maar elkaar

ook kunnen versterken. Ook laten deze

projecten zien wat de dividenden zijn,

economisch en juridisch. Opvallend is hoe

goed de Omgevingswet hierop aansluit.

Met name de artikelen 1.3 en 4.2 sturen

aan op een wijze van gebiedsontwikkeling

waarin tal van functies integreren, zoals

de weg, het park en het wonen rond de

Gaasperdammertunnel. Binnen en tussen

rode en groene contouren vindt integratie

plaats. Hierdoor kan verstedelijking een

economische basis geven aan de ontwik-

keling van meer natuur, die weer bescher-

ming geeft aan mensen in verstedelijkte

gebieden.

Jurgen van der Heijden

‘Uit de tijd raakt een rechtsstaat die

er enkel is om schade binnen de perken te

houden’;

Jurgen van der Heijden ([email protected]) werkt als senior consultant duurzame economie voor AT Osborne. Hij is lid van het Groene Brein en fellow van Our New Economy.

GROEN & ROOD THEMA

Page 22: THEMA GROEN & ROOD

22 Tijdschrift Milieu, april 2020

Bouwen mét natuurwinst kan!Het contourenbeleid is landelijk nooit formeel inge-

voerd. Het biedt echter wel aanknopingspunten voor

gecompliceerde ruimtelijke ordeningsvraagstukken

van deze tijd. Enkele voorbeelden uit Utrecht.

Rode en groene contouren werden voor

de eeuwwisseling opgenomen in de

Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening

(Vijno). Binnen de rode contouren mochten

dorpen en steden uitbreiden zonder

zware planprocedures. Groene contouren

omvatten natuurgebieden en gebieden

van grote landschappelijke of archeo-

logische waarde waarbinnen nieuwe

bebouwing niet werd toegestaan. Hier

mocht bestaande bebouwing bij func-

tieverandering niet worden vervangen.

Bedoeling was dat de Ecologische Hoofd

Structuur (EHS), Nationale Parken, UNESCO

Werelderfgoed gebieden en Vogel- en

Habitatrichtlijngebieden hierbinnen

zouden vallen. Alleen voor zwaarwegende

belangen werd een uitzondering bedacht:

compensatie van natuurwaarden, die

overheidsbudgetten beschikbaar voor de

aankoop van gebieden binnen de EHS om zo

het natuurnetwerk echt veilig te stellen.

Een mooi systeem, dat goede bescherming

leek te bieden voor de natuur en landschap,

en dat ook internationaal werd gewaar-

deerd en erkend: de systematiek van de

Ecologische Hoofd Structuur diende bijvoor-

beeld als inspiratie voor Natura 2000.

Ambitie gewenstDe waarde van zo’n systeem staat of valt

echter met de manier waarop het wordt

geïmplementeerd. En dat ging minder

goed. Als je nu, 20 jaar later kijkt, is er maar

weinig gerealiseerd.

Neem de provincie Utrecht. In de oorspron-

kelijke plannen omvatte de EHS een gebied

van ca. 36.000 ha., waarvan zo’n 30.000 ha.

al natuurgebied was. Het beleid, waarbij de

naam EHS intussen is ingeruild voor Natuur

Netwerk Nederland (NNN), was er derhalve

op gericht om 6000 ha. nieuwe natuur te

creëren, uiterlijk in 2018/19. Momenteel is

daar maar zo’n 800 ha. van gerealiseerd en

zijn er plannen, inclusief financiering, om

nog 700 ha. te realiseren voor 2027. Dit bete-

moest voldoen aan strikte voorwaarden.

Tussen rode en groene contouren was het

beleid in de zogenaamde Balansgebieden

erop gericht om de kwaliteit van het

landschap te verbeteren. Daar mochten

gebouwen weliswaar vervangen worden,

maar moesten bebouwd oppervlak en

bouwvolume per saldo afnemen.

De Vijno werd nooit vastgesteld, maar

toch werkten provincies enige jaren met

het systeem. Een groot gedeelte van de

gebieden binnen de groene contouren

was al eigendom was van natuurbe-

schermingsorganisaties, bijvoorbeeld van

Natuurmonumenten en de provinciale

Landschapen, en van particuliere landgoe-

deren. Een ander deel werd commercieel

gebruikt. Niet optimaal voor het behoud

van natuurwaarden. Daarom kwamen

GROEN & ROODTHEMA

Page 23: THEMA GROEN & ROOD

23Tijdschrift Milieu, april 2020

kent dat vrijwel geruisloos de doelstelling

met driekwart naar beneden is bijgesteld.1

Kwantiteit is niet het enige waar het

mis is gegaan. Ook de kwaliteit van

de natuur neemt op veel vlakken af.

Klimaatverandering en stikstofcrisis eisen

hun tol en de biodiversiteit loopt sterk

terug. Niet alleen in de natuurgebieden,

maar overal in het landschap.

In haar laatste Balans van de Leefomgeving

(2018) constateert het PBL dan ook dat de

uitvoering van het beleid tekortschiet.

Duurzaam handhaven van biodiversiteit

vraagt, volgens het PBL ‘verder verbeteren

condities, vergroten Natuurnetwerk en

aanvullend leefgebied buiten het NNN’.

Van belang is dit te doen in samenhang

met andere beleidsopgaven als mobili-

teit, woningbouw, duurzame energie en

recreatie, die ook allemaal beslag leggen

op ruimte en effect hebben op natuur,

‘integraal beleid en keuzes’. Essentieel

daarbij vond het PBL verduurzaming van

de landbouwsector. Daartoe had men in

2018 nog het zgn. PAS-beleid (Programma

Aanpak Stikstof) in gedachten, maar de

huidige stikstofcrisis laat zien dat dat ook

niet gelukt is.

Overkoepelend planInvesteringen in de kwaliteit van

bestaande natuur, in de uitbreiding van

areaal natuur en in een kwaliteitsimpuls

voor het landschap zijn hard nodig en

dienen te worden ingebed in een overkoe-

pelend integraal plan waarin ook natuur

een centrale waarde is. ‘Rood voor groen’,

bebouwing binnen de groene contour met

extra compensatie waardoor de totale

hoeveelheid natuur toeneemt, kan onder-

deel zijn van zo’n plan. Voorwaarde is dan

wel dat er een duidelijke natuurambitie is,

met een stevige regie op de uitvoering. Dat

‘Overheden stel-len economisch be-

lang veel te makkelijk boven dat van natuur

en biodiversiteit ’

Saskia van Dockum is directeur-rentmeester Utrechts Landschap (www.utrechtsland-schap.nl) en Geert van der Veen is mana-ging partner Technopolis Group Nederland (www.technopolis-group.com).

vergt een lange adem die over bestuurs-

perioden heen rijkt.

Het kan wel!Een prachtig voorbeeld uit wederom Utrecht

is het programma Hart van de Heuvelrug.

Zeventien partijen waaronder provincie,

gemeenten, zorginstellingen, ministeries

en Utrechts Landschap, sloten in 2004 een

overeenkomst om de kwaliteit van de

Heuvelrug te versterken. Militaire functies,

een voormalig proefdierstation en verrom-

melde recreatiewoningen maakten plaats

voor aanzienlijk meer natuur, hoogwaardige

recreatie, geconcentreerde bedrijventerreinen

en nieuwe woonwijken. Partijen,

waaronder ook gemeenten,

staken en steken hun nek uit

met een grote maatschap-

pelijke meerwaarde tot

gevolg: een aantrekke-

lijke, gezonde leefomge-

ving waar natuur echt

de ruimte gekregen heeft.

Op een andere schaal is de

renovatie van de in de jaren

’50 gebouwde wijk Kerkebosch in

Zeist een positief voorbeeld. Hier werd

ervoor gekozen om de woningen niet in de

natuur te bouwen, maar de wijk te verdichten

en het naastgelegen natuurgebied Heidestein

van Utrechts Landschap juist de wijk in te

trekken en waarbij de bewoners volop parti-

ciperen in het natuurbeheer. De geest van

de renovatie van Kerkebosch past naadloos

bij die van het programma Hart van de

Heuvelrug: een integraal gebiedsproces met

een hoge ambitie die ook bij tegenwind wordt

volgehouden. Wat ook overeenkomt: in beide

gevallen is bewust fysieke ruimte gecreëerd

door ook afscheid te nemen van functies.

De grote opgaven waarvoor we staan

schreeuwen om zulke grootschalige, inte-

grale gebiedsontwikkelingen waarvan een

natuurambitie onderdeel uitmaakt. Daarbij

is de creativiteit, betrokkenheid en inbreng

van bewoners en maatschappelijke partijen

zoals Utrechts Landschap van groot belang,

maar dient het algemene maatschappelijke

belang bewaakt te worden door de overheid

die tevens regisseur is.

Open de geldkraanUit de ontwikkeling in de afgelopen jaren

blijkt dat planologische bescherming van

het buitengebied onvoldoende werkt, dus

moeten natuurgebieden worden aangekocht

om ze te beschermen. Daarvoor is geld nodig,

want bouwgrond en landbouwgrond zijn

veel duurder dan natuurgrond. Veel geld,

maar is dat een probleem? Er zijn middelen

voor waterveiligheid, klimaatadaptatie, de

stikstofcrisis, ook breder middelen voor tran-

sitie van de landbouw en er is een Nationaal

Investeringsfonds in voorbereiding.

Wellicht kunnen ook de kosten

die vermeden worden door

het realiseren van een

betere leefomgeving

voor burgers worden

geïnternaliseerd.

Handhaaf ‘Nee tenzij’

Als dan natuur gerealiseerd

is, dan moet nieuwe aantasting

daarvan voorkomen worden. Sluipende

bebouwing van het buitengebied, aantasting

van landschapselementen als houtwallen

en steeds verdergaande versnippering van

natuur moeten geen ruimte meer krijgen.

Een nieuwe loods of een paar woningen voor

de eigen bevolking kan dan dus niet meer,

tenzij het in de integrale gebiedsontwikkeling

is opgenomen. Het ‘Nee, tenzij’-beleid voor

bouwen in het Nationaal Natuur Netwerk

is een wassen neus gebleken. Economisch

belang van een of enkelen wordt veel te

makkelijk gesteld boven het maatschap-

pelijk belang van natuur en biodiversiteit.

Een dassentunnel is geen compensatie voor

het bebouwen van een weiland waarin zij

foerageren. Goede compensatie moet meer

oppervlakte aan natuur opleveren dan

verloren gegaan is en van betere kwaliteit. Op

kosten van de ‘vervuiler’!

Saskia van Dockum en Geert van der Veen

GROEN & ROOD THEMA

1 De provincie Utrecht heef t in 2019 een ‘extra’ investering van t waalf miljoen euro aangekondigd om vrijwillige natuuront wikkeling aan te jagen en daar-mee 400 hectare nieuwe natuur tot ont wikkeling te brengen. Posit ief, maar ook daarmee komt Utrecht niet in de buur t van haar doelstellingen (3000 ha vrijwillige natuur), laat staan van de oorspronkelijke doelstellingen.

Page 24: THEMA GROEN & ROOD

24 Tijdschrift Milieu, april 2020

Tussen Katwijk en de zee ligt een duinge-

bied. Dik honderd meter breed en dan begint

het strand. Toch had het niet veel gescheeld

of Katwijk aan Zee was verder door het leven

gegaan als Katwijk aan de Dijk. Vanwege de

zeespiegelstijging moesten Rijkswaterstaat

en het waterschap de zeewering name-

lijk versterken. Een hoge dijk dus. Katwijk

kwam in verzet, want wie kijkt er nu graag

tegen een dijk aan als hij het beeld van

ondergaande-zon ansichtkaarten gewend is?

Nu ligt er een ‘dijk in duin’: niet hoog, maar

breed en daardoor even veilig. Deze duin-dijk

wordt bovendien gebruikt als parkeergarage

voor de grote stroom aan dagjesmensen die

voorheen de bewonersplaatsen innamen.

Het helmgras op de dijk maakt het tafereel

aangenaam en is ook prettig voor meeuwen,

voor strandplezier en badplezier.

ActueelDit project Kustwerk Katwijk is een fraai

voorbeeld van de Nederlandse bouwcultuur.

Een project waarin verschillende partijen

verschillende belangen combineren tot één

ontwerp dat de omgeving verrijkt in plaats

van aantast. Bouwcultuur is een relatief

nieuw begrip, dat alles te maken heeft met

een goede kwaliteit van de fysieke leefom-

geving. Het gaat bij bouwcultuur niet alleen

om wát we bouwen en hoe dat eruitziet. Het

gaat ook over de samenwerking tijdens de

bouw en zelfs over die van voordat er über-

haupt gebouwd wordt. Niet alleen tussen

professionals, maar ook met (groepen)

bewoners. Het gaat over bouwen aan een

inclusieve samenleving waarin arm en rijk,

jong en oud, nieuwkomer en autochtoon niet

gescheiden van elkaar leven, maar elkaar

tegenkomen. Het gaat over installaties voor

duurzame energie en over bescherming

tegen hoog water. Het gaat over respect

Bouwcultuur kent geen directieven

Alom klinkt de behoefte aan een sturende hogere overheid, die keuzes maakt en

bouwwerkzaamheden afdwingt voor woningen, duurzame energie en veiligheid

tegen hoogwater. Die met ‘rode contouren’ het landschap beschermt. Dat zal niet

gebeuren, want die schepen zijn met de Omgevingswet al achter ons verbrand.

Voortbouwen op de successen van het poldermodel, gestoeld op vertrouwen in

plaats van wantrouwen, is de enige verstandige optie. Hoe risicovol ook.

GROEN & ROODTHEMA

Page 25: THEMA GROEN & ROOD

25Tijdschrift Milieu, april 2020

Bouwcultuur kent geen directieven

voor de kwaliteit die vorige generaties ons

hebben nagelaten, waaruit we inspiratie

putten voor het bouwen van monumenten

van de toekomst. Over weidse vergezichten,

over slootjespringen, over herenhuizen en

kastelen, over rijtjeshuizen en torenflats.

Bouwcultuur is actueel, omdat ons kabinet

twee jaar geleden in Davos een Europese

verklaring over dit onderwerp onderte-

kende en begin maart 2020 twee advies-

organen (Raad voor Cultuur en College

van Rijksadviseurs) er een advies over

uitbrachten. Volgens de adviesraden valt

het begrip bouwcultuur bijna samen met

ons nieuwe begrip omgevingskwaliteit

en gaat het daarnaast over de cultuur van

samenwerking.

Lange traditieNederland kent een lange traditie van

het bevorderen van een goede ruimtelijke

kwaliteit. Een traditie ook waar sommige

andere landen met grote jaloezie naar

kijken. De kern van die cultuur gaat over het

intensief werken aan de kwaliteit van het

bouwen en het streven om in eigentijdse

vormentaal een steeds betere kwaliteit

te realiseren – vanuit het besef dat we de

gebouwde (regionale) identiteit met nieuwe

toevoegingen kunnen maken en breken.

De bouwcultuur is altijd een samenspel

geweest tussen ambitieuze opdrachtgevers,

uitstekende ambachtslieden en bouwmees-

ters en een stimulerende overheid.

Een omgeving of bouwwerk met een

goede ruimtelijke kwaliteit voldoet aan

drie aspecten: het heeft gebruikswaarde,

toekomstwaarde en belevingswaarde.

Anders gezegd: het is nuttig, het kan een

tijdje mee en ziet er fraai uit. Ruimtelijke

kwaliteit is een integraal begrip en gaat

over de gehele leefomgeving, inclusief

milieu, landschap en natuur. Alleen is het

niet een product dat je meten kan: de waar-

dering van een plek is namelijk afhankelijk

van het belang, de kennis en de positie van

de waarnemer, en van het moment in de

tijd. We zijn gaan houden van gebouwen

die we ooit een aanfluiting vonden – en

andersom. De intentie, het streven, daar

schuilt de kwaliteit in, en die kan je prik-

kelen en stimuleren; ruimtelijke kwaliteit

is een proces, geen product. Of dat proces

uiteindelijk leidt tot een plek of een gebouw

van grote schoonheid is aan het oordeel van

de waarnemer.

Met de nieuwe Omgevingswet is ‘ruimte-

lijke kwaliteit’ vervangen door het begrip

‘omgevingskwaliteit’. Deze wet bepaalt dat

elke ruimtelijke ingreep moet bijdragen

aan gezondheid, veiligheid en ‘een goede

omgevingskwaliteit’. Nieuw daarin is

die nadruk op ‘omgeving’. De wet wil de

bestaande omgeving als uitgangspunt

nemen en niet met een schone lei beginnen.

Bovendien wordt gevraagd om die omge-

ving met de nieuwe ingreep te verrijken en

om de actoren in de omgeving (bewoners,

werkers, gebruikers) te betrekken bij de

planontwikkeling.

Omgevingskwaliteit is dus, wat mij betreft,

omgeving + ruimtelijke kwaliteit.

Brandend actueelBij bouwcultuur gaat het ook om de manier

waarop we die omgevingskwaliteit tot

stand brengen. Dat is een brandend actueel

onderwerp, zeker nu de regering met de

Omgevingswet besloten heeft dat lokale

overheden een grotere afwegingsruimte

krijgen, dat de samenleving vertrouwen

verdient en dat elk initiatief in beginsel

gehonoreerd zou moeten worden (‘ja, mits’-

principe). De rol van de overheid verandert

daarmee radicaal, in elk geval in theoreti-

sche zin, want tussen droom en daad staan

zelfs hier ook wetten in de weg.

Het concept is dat de overheid samen met

Flip ten Cate ([email protected]) is directeur van de Federatie Ruimtelijke Kwaliteit. FRK ondersteunt provinciale, regionale en lokale adviesorganen voor ruimtelijke kwaliteit, welstands- en monumentenzorg.

GROEN & ROOD THEMA

Page 26: THEMA GROEN & ROOD

26 Tijdschrift Milieu, april 2020

de samenleving een visie opstelt over de

toekomst, met doelen op het gebied van

veiligheid, gezondheid en een goede omge-

vingskwaliteit. Er wordt gesproken over

een ‘balans’ tussen benutten (ten behoeve

van de vooruitgang) en beschermen (ten

behoeve van de kwaliteit), maar dat is

natuurlijk onzin. Het gaat erom dat elke

investering tevens een investering is in de

kwaliteit van de leefomgeving.

Dat zoeken naar samenwerking lukt

maar matig. De Omgevingswet stoelt op

vertrouwen, maar reikt er weinig instru-

menten voor aan. De radicaal andere

houding van de overheid – niet langer de

opsteller en handhaver van ondergrenzen,

maar de stimulator van samenwerking

aan ‘steeds beter’ – is niet begeleid met

honderden miljoenen euro’s voor de

cultuurverandering. Die bakken met geld

zijn er wel, maar die gaan naar een Digitaal

Stelsel Omgevingswet. Maar terwijl we

aarzelend zoeken naar samenwerking en

visie wordt de woningnood steeds urgenter,

staat het water ons aan de lippen, dwingen

stikstof-, CO2- en PFAS-crises tot snelle

interventie, net als de bodemdaling en

de biodiversiteit. Hoopvol roepen we om

een optredende overheid: een hernieuwd

ministerie van VROM (Volkshuisvesting,

Ruimtelijke Ordening en Milieu), provincies

met strenge rode contouren, rechters die

verboden opleggen. Al dat gepolder, we zijn

er wel klaar mee zo lijkt het.

GevaarDie wensen zijn gevaarlijk. Het minis-

terie van VROM was in de jaren

tachtig en negentig krachtig,

omdat het in de rijkspla-

nologische dienst (RPD)

de beste ruimtelijk

denkers van ons land

in huis had, die nauw

samenwerkten met het

ministerie van Cultuur

(Architectuurbeleid –

kom er nog maar eens om!),

het ministerie van Economische

Zaken (ruimtelijk-economische struc-

tuur), met Rijkswaterstaat en met de top-

ontwerpers van de Dienst Landelijk Gebied.

Al die schepen zijn verbrand. Wat resteert

is een mager College van Rijksadviseurs,

weggestopt in het ministerie van Financiën

en aangestuurd door het machtige

Rijksvastgoedbedrijf.

In dat Rijksvastgoedbedrijf schuilt het

gevaar. Ruimtelijk beleid in een nieuw

ministerie van VROM zal, bij afwezig-

heid van de RPD als countervailing power,

bepaald worden door de vastgoedbelangen

van het Rijk. Beleid met betrekking tot

krimpregio’s zal zich richten op Flevoland

– waar het Rijk veel grond heeft – en niet

op Friesland of de Achterhoek, waar het

vraagstuk veel urgenter is. Voor maximale

grondopbrengst zal het voormalig vliegveld

Valkenburg bij Katwijk volge-

plempt worden met huizen

– de ruimtelijke visie van

Katwijk zelf ten spijt.

Geen weg terugEn zo zijn we weer

bij het begin van dit

verhaal. Er is geen weg

terug: we moeten binnen

de vage beleidskaders en

wensen van hogere overheden,

in vertrouwen tussen lokale partijen en

met groepen van bewoners en belangheb-

benden, werken aan een goede omge-

vingskwaliteit. De processen die daarbij

passen hebben we nog niet uitgevonden, de

checks and balances zijn nog niet op orde,

de oude planologie past niet meer. Tastend

zoeken naar nieuwe verhoudingen voor een

toekomst waar we trots op kunnen zijn – dat

drukt precies de urgentie uit van dat nog

vage begrip bouwcultuur.

Flip ten Cate

‘Combineer ver-schillende belangen

tot één ontwerp dat de omgeving verrijkt in plaats van aantast ’

GROEN & ROODTHEMA

Page 27: THEMA GROEN & ROOD

27Tijdschrift Milieu, april 2020

We zijn verslaafd aan goedkope fossiele energie. Sommige

verslaafden redden het niet, te verslaafd aan het gemak-

kelijk geld verdienen met fossiel. Ze verzetten de bakens

niet op tijd. Voorbeelden zijn het Algemeen Burgerlijk

Pensioenfonds en Shell.

Het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds

Het ABP is het grootste pensioenfonds in Nederland en

belegt ca. € 400 miljard, onder andere in Shell. Van de 20

miljard winst in 2018 keerde Shell 12 miljard uit aan de

aandeelhouders. Behalve lucratief zijn aandelen Shell

ook zeer risicovol. Immers, als we het akkoord van Parijs

uitvoeren, dan moet het grootste deel van de voorraden

fossiel in de grond blijven. Klaas Knot, president van De

Nederlandsche Bank, waarschuwt voor ‘stranded assets’.

Het aanhouden van Shell aandelen kun je gerust specula-

tief noemen. In 2005 verloor Shell een kwart van de beurs-

waarde na ‘gesjoemel’ met bewezen olie-en gasvoorraden.

ABP behoort niet tot de activistische aandeelhouders die

Shell proberen te bewegen tot een meer milieuvriendelijke

koers. Wel heeft het ABP zich tijdens de Shell- jaarverga-

dering in 2019 van stemming onthouden toen de motie van

‘Follow This’ over de duurzaamheid van Shell aan de orde

was. Noord Koreaanse percentages ten gunste van de Shell

strategie.

Als verontruste ambtenaar heb ik een aantal jaren

geleden Corien Wortman-Kool (bestuursvoorzitter ABP)

een brief hierover geschreven. Het antwoord was teleur-

stellend: ‘We volgen Shell nauwlettend’. Het ABP gaat door

op de fossiele weg getuige het eigen rapport ‘Duurzaam

en verantwoord beleggen 2018’. Naar duurzame energie

gaat 4,9 miljard en fossiel 16,5 miljard, met aanzien-

lijke uitbreiding in Rosneft en Gazprom. ABP investeert

trouwens, net als andere pensioenfondsen, ook nog in

kolencentrales

Royal Dutch Shell

Hoe brengt Shell ‘Maatschappelijk Verantwoord

Ondernemen’ in de praktijk? Shell betaalt, net als andere

grote bedrijven, zoals Akzo/Nobel, Philips en Unilever, geen

belasting in Nederland. Zelfs over de 1 miljard die Shell in

Nederland verdient, betaalt het geen winstbelasting van

25%. Dat is niet echt hun schuld, maar van de politiek die

dat mogelijk maakt. Het is Shell wel aan te rekenen dat zij

het dividend dat zij betaalt voor de helft over New Jersey

laat lopen en zo dividendbelasting vermijdt. De politiek

heeft de handschoen opgepakt, zij het een fluwelen hand-

schoen. Vanaf 2021 gaan de grote bedrijven in Nederland

samen voor naar schatting 250 miljoen per jaar belasting

betalen. Shell behoort tot de zes grootste oliemaatschap-

pijen in de wereld. En dat schept verplichtingen ten aanzien

van de energietransitie. Tenminste, dat zou je verwachten

van een bedrijf dat er al in 1991 van overtuigd was dat de

mens oorzaak is van klimaatverandering. Shell bracht toen

de film uit: ‘A Climate of Concern’. Toch wil Shell voor de

jaren 2021-2025 tienmaal zoveel investeren in het zoeken

naar meer olie en gas (27 miljard) dan in alternatieve

energie (2-3 miljard). Shell is daarin trouwens niet de enige.

De grote oliemaatschappijen hebben aangekondigd tot 2024

voor 1400 miljard aan investeringen te doen in fossiel. Het

Spaanse Repsol is de eerste uitzondering. Dit bedrijf wil in

2050 Koolstofvrij zijn en heeft zijn olievoorraden met 4,8

miljard afgewaardeerd. British Petroleum heeft aangekon-

digd in 2050 klimaatneutraal te willen zijn, maar heeft nog

geen transitiepad geformuleerd.

ABP zit met risicovolle Shell aandelen, maar kan die nog

verkopen. Shell zit meer in de klem. Voor de hand ligt dat zij

zich transformeren van olie- en gasboer naar energieleveran-

cier. De CEO van Shell, Ben van der Beurden, heeft het licht nog

niet gezien. Is hij zijn 20 miljoen (salaris 2018) wel waard?

Johan (Dwar)Sliggers

De Achterblijvers

Page 28: THEMA GROEN & ROOD

28 Tijdschrift Milieu, april 2020

kilowattuurkilo rubber kilo staal kilo CO2-uitstoot

14.933.33426.000.000 6.300.000 70.000.000ECOLOGISCHE BESPARING GELIJK AAN:

ONDERWEG NAAR EEN CIRCULAIRE ECONOMIEJAARLIJKS NEGEN MILJOEN INGEZAMELDE AUTOBANDENGRONDSTOFFEN VOOR DE TOEKOMSTMINDER CO2-UITSTOOT

Heeft u vragen? Wij helpen u graag! Wij zijn telefonisch bereikbaar op nummer 070 444 06 32. U kunt ook een e-mail sturen naar [email protected].

RecyBEM B.V., Loire 150, 2491 AK Den Haag, Postbus 418, 2260 AK Leidschendam.Telefoon (070) 444 06 32 | fax (070) 444 06 61 e-mail [email protected] | website www.recybem.nl

RecyBEM: Inzameling van gebruikte autobanden voor een schoner milieu

ecologischebesparingen

6,3 miljoen kilo

staal

26 miljoen kilo

rubber

70.000 ton minder CO2

uitstoot

2/3 gerecycled

1/3 nieuw leven

Maximaal vijf procent van de ingezamelde banden wordt verwerkt met energie-terugwinning.

5%

Vergelijkbaar met: 465 miljoen autokilometers, ruim 11.600 keer de aardbol rond of de aanplant van 465 duizend bomen.

Onderweg naar een circulaire economie.

ingezamelde autobanden

9 MILJOEN

JaarlijksRUIM

Een schoner milieu

Dankzij het RecyBEM-systeem wordt voorkomen dat oude autobanden rondslingeren in het milieu. Ook zorgen we er samen voor dat er minder primaire grondstoffen onttrokken hoeven te worden aan de natuur en dat de uitstoot van CO2 wordt vermeden. Volgens het principe ‘éénmaal oud voor éénmaal nieuw’ zamelen RecyBEM-gecertificeerde inzamelingsbedrijven jaarlijks ruim 9 miljoen gebruikte banden in. De ingezamelde banden verwerken we zo hoogwaardig mogelijk. Meer dan de helft van de ingezamelde banden heeft een nieuw leven gekregen door hergebruik van grondstoffen in nieuwe toepassingen. Nog eens meer dan een derde van de banden heeft een tweede leven gekregen als occasionband of door loopvlakvernieuwing. Een mooi resultaat voor een schoner milieu!

Draagt u uw steentje bij aan een schoner (banden-)milieu? Alleen als u zorgt dat uitsluitend RecyBEM-banden onder de RecyBEM-regeling gratis worden ingezameld, kunnen wij een gezonde, milieubewuste inzameling en verwerking van gebruikte autobanden uit de vervangingsmarkt in Nederland blijven faciliteren.

Uitvoering van het Besluit beheer autobanden

Inzameling van gebruikte banden voor een schoner milieu.

Oude banden, nieuw

leven.

ADV. TIJDSCHRIFT MILIEU 420 x 297 mm.indd 2 29-01-20 15:09

Page 29: THEMA GROEN & ROOD

29Tijdschrift Milieu, april 2020

kilowattuurkilo rubber kilo staal kilo CO2-uitstoot

14.933.33426.000.000 6.300.000 70.000.000ECOLOGISCHE BESPARING GELIJK AAN:

ONDERWEG NAAR EEN CIRCULAIRE ECONOMIEJAARLIJKS NEGEN MILJOEN INGEZAMELDE AUTOBANDENGRONDSTOFFEN VOOR DE TOEKOMSTMINDER CO2-UITSTOOT

Heeft u vragen? Wij helpen u graag! Wij zijn telefonisch bereikbaar op nummer 070 444 06 32. U kunt ook een e-mail sturen naar [email protected].

RecyBEM B.V., Loire 150, 2491 AK Den Haag, Postbus 418, 2260 AK Leidschendam.Telefoon (070) 444 06 32 | fax (070) 444 06 61 e-mail [email protected] | website www.recybem.nl

RecyBEM: Inzameling van gebruikte autobanden voor een schoner milieu

ecologischebesparingen

6,3 miljoen kilo

staal

26 miljoen kilo

rubber

70.000 ton minder CO2

uitstoot

2/3 gerecycled

1/3 nieuw leven

Maximaal vijf procent van de ingezamelde banden wordt verwerkt met energie-terugwinning.

5%

Vergelijkbaar met: 465 miljoen autokilometers, ruim 11.600 keer de aardbol rond of de aanplant van 465 duizend bomen.

Onderweg naar een circulaire economie.

ingezamelde autobanden

9 MILJOEN

JaarlijksRUIM

Een schoner milieu

Dankzij het RecyBEM-systeem wordt voorkomen dat oude autobanden rondslingeren in het milieu. Ook zorgen we er samen voor dat er minder primaire grondstoffen onttrokken hoeven te worden aan de natuur en dat de uitstoot van CO2 wordt vermeden. Volgens het principe ‘éénmaal oud voor éénmaal nieuw’ zamelen RecyBEM-gecertificeerde inzamelingsbedrijven jaarlijks ruim 9 miljoen gebruikte banden in. De ingezamelde banden verwerken we zo hoogwaardig mogelijk. Meer dan de helft van de ingezamelde banden heeft een nieuw leven gekregen door hergebruik van grondstoffen in nieuwe toepassingen. Nog eens meer dan een derde van de banden heeft een tweede leven gekregen als occasionband of door loopvlakvernieuwing. Een mooi resultaat voor een schoner milieu!

Draagt u uw steentje bij aan een schoner (banden-)milieu? Alleen als u zorgt dat uitsluitend RecyBEM-banden onder de RecyBEM-regeling gratis worden ingezameld, kunnen wij een gezonde, milieubewuste inzameling en verwerking van gebruikte autobanden uit de vervangingsmarkt in Nederland blijven faciliteren.

Uitvoering van het Besluit beheer autobanden

Inzameling van gebruikte banden voor een schoner milieu.

Oude banden, nieuw

leven.

ADV. TIJDSCHRIFT MILIEU 420 x 297 mm.indd 2 29-01-20 15:09

Page 30: THEMA GROEN & ROOD

30 Tijdschrift Milieu, april 2020

RECENT VAN DE PERSWegwijs in duurzame ontwikkeling De Bosatlas van de Duurzaamheid. Noordhoff, 152 pagina’s *****

In de reeks van themati-

sche Bosatlassen, is er nu

ook een Bosatlas van de

Duurzaamheid. Met de

schoolatlas die we allemaal

kennen, is Bosatlas een

sterk merk dat staat voor

een wereld aan degelijk

vorm gegeven geografische

informatie.

Het formaat komt bekend

voor, maar de hoeveelheid

kaartmateriaal is beperkt.

Wel spatten de kleuren van de

pagina's af met fraai vormgegeven infographics. De atlas doet een seri-

euze poging duurzaamheid breed te behandelen met een introductie

in duurzame ontwikkeling, de sustainable development goals en een

verdere uitwerking in tien thema's: klimaat, energie, grondstoffen,

natuur, water, industrie, voedsel, vervoer, gebouwen en steden.

De 152 pagina's nauwgezet doornemend, ontstaat toch de indruk dat

hier en daar net even wat meer aandacht gegeven had mogen worden

aan details van presentatie, volledigheid en bronvermelding. Om met

dat laatste te beginnen: per hoofdstuk is vermeld uit welke organisa-

ties de gepresenteerde informatie afkomstig is. De atlas is namelijk

mede gefinancierd door een aantal leveranciers van de informatie. Hoe

het precies zit met de herkomst van de data is veelal niet te herleiden.

Dat juist circulaire economie in Friesland fraai uitgelicht wordt, heeft

natuurlijk met de betrokkenheid van Circulair Friesland te maken.

Natuurlijk mag Tata Steel (Hoogovens) trots zijn op de innovatieve

Hisarna-techniek, maar had het elektrostaal van de Europese concur-

renten ook niet vermeld mogen worden? Volledigheid en onafhanke-

lijkheid komen dan toch in het geding.

Sommige details van de grafische presentatie hadden meer aandacht

verdiend: op pagina 13 is bijvoorbeeld een interessant plaatje te zien,

waarop landen zijn gecategoriseerd op CO2-uitstoot èn kwetsbaar-

heid voor klimaatverandering. Helaas hebben de 25 categorieën geen

unieke kleurcode gekregen, waardoor het de vraag is in welke van de

vijf categorieën een ‘geel’ land valt, variërend van weinig kwetsbaar en

weinig uitstoot tot juist veel van beide.

Gelukkig zijn dit soort storende zaken beperkt. Over het geheel is

het een plezier om het werk door te nemen. De infographics nodigen

uit om je er in te storten. Zo kom je weer aan nieuwe leuke weetjes

(Loppersum heeft de hoogste zonnepanelendichtheid in Nederland). En

kom je aan goede ideeën om je verhaal voor welk publiek ook grafisch

te ondersteunen. Of het nu voor professionals is of voor je kinderen.

Want een plaatje blijft meer zeggen dan 1000 woorden.

EvdW

Technologie is natuurlijkKoert van Mensvoort; Next Nature; waarom technologie onze

natuurlijke toekomst is,

Maven Publishers, 2019, 240 pagina’s****

“We moeten niet terug naar

de natuur, maar voorúit naar

de natuur”, zo vermeldt de

flaptekst. Achter deze leus

schuilt een hele wereld aan

inzichten en beschouwingen.

Gelukkig behelzen die niet

een naïef vooruitgangs-

geloof, maar maken juist

duidelijk dat onze toekomst

afhangt van de manier

waarop we met technologie

omgaan.

Het kan fout gaan door

klimaatverandering, verlies van biodiversiteit, verontreiniging, etc. én

het kan misgaan doordat de technologie ons gaat overheersen. Maar

het kan ook goed gaan, doordat we de technologie gaan inzetten om

een pad uit te stippelen dat niet alleen goed is voor de mens, maar ook

voor andere soorten en de planeet.

De filosoof en multimediaal kunstenaar Van Mensvoort beschrijft dat

we als mensen geheel verbonden zijn met technologie en dat sommige

technologie voor ons zo vanzelfsprekend is dat die voor ons gevoel

‘natuurlijk’ is geworden. De mens is een technologisch wezen. Ons

vermogen om technologie te ontwikkelen en te gebruiken heeft ons

Page 31: THEMA GROEN & ROOD

31Tijdschrift Milieu, april 2020

RECENT VAN DE PERSvan een positie als ‘onbeduidende diersoort ergens middenin de voed-

selketen’, omgetoverd tot een dominante soort. In onze tijd worden

‘geboren dingen’ steeds meer gecontroleerd (natuur wordt cultuur),

maar anderzijds dreigen we controle over onze gemaakte omgeving te

verliezen (cultuur wordt natuur). Het financiële systeem, megasteden

en het internet zijn natuurkrachten geworden.

Van Mensvoort plaatst deze ontwikkeling in een evolutionair kader

van toenemende complexiteit, waarbij iedere hogere schaal de lagere

omvat. Hij schetst een nachtmerriescenario waarin we door deze

complexe systemen van onze menselijkheid worden beroofd (als de

aarde al eerder niet onleefbaar wordt). Maar hij schetst ook een mooie

droom waarin we technologie inzetten om onze menselijkheid te

vergroten en onze vermogens te versterken. Hij draagt de lezer op zich

bij iedere technologische verandering de vraag te stellen: ‘vergroot dit

mijn menselijkheid?’. Hiermee lijkt hij voorbij te gaan aan zijn eerdere

betoog over complexe systemen die hun eigen logica hebben en het

gedrag bepaalt van de mensen die er onderdeel van zijn. In ieder geval

is de uitdaging duidelijk.

Het boek is helder en lichtvoetig geschreven, met leuke vergelijkingen

en voorbeelden. Achterin het boek is het samengevat in tien stellingen.

Voor milieuprofessionals is het interessant om te lezen waarom en hoe

we onze grip op technologie en organisaties kwijt (dreigen te) raken,

zodat we beter in staat zijn om met deze complexiteit om te gaan.

OvS

Landbouw heeft natuur nodigJan Willem Erisman en Rosemarie Slobbe: Biodivers boeren. De

meerwaarde van natuur voor het boerenbedrijf, Jan van Arkel, 2019,

192 pagina’s****

De eerste auteur van dit boek is een van de belangrijkste stik-

stofexperts van Nederland. Maar zijn blikveld beperkt zich niet

tot stikstof. Als directeur van het Louis Bolk Instituut beschouwt

Jan Willem Erisman, net als mede-auteur Rosemarie Slobbe, de

landbouw graag als een systeem, in onderlinge afhankelijkheid

met andere (eco)systemen.

Het boek ‘Biodivers boeren’ laat zien hoe belangrijk (bio)diversiteit

is voor een gezonde landbouw. Het begint allemaal bij de bodem,

waar een soortenrijkdom bestaat die vergelijkbaar is met die van het

tropische regenwoud. Dat

bodemleven, in samen-

hang met organische stof,

bodemchemie, bodem-

structuur, waterhuis-

houding en beworteling,

bepaalt de bodemkwa-

liteit en daarmee de

condities voor het

agrarisch gebruik. Op zijn

beurt heeft dat agrarisch

gebruik weer invloed op

de biodiversiteit, zowel in

de bodem als daarboven.

Veel van de gangbare praktijken in de hedendaagse landbouw (door

de auteurs het ‘controlemodel’ genoemd) hebben een negatieve

invloed op biodiversiteit en ondermijnen dus ook het langetermijn-

perspectief voor de landbouw zelf. Het ‘adaptatiemodel’, dat de basis

vormt voor ‘natuurinclusieve landbouw’, maakt optimaal gebruik

van de natuurlijke omgeving en integreert die in de bedrijfsvoering,

waardoor actief wordt bijgedragen aan de kwaliteit van diezelfde

natuurlijke omgeving. Erisman en Slobbe laten zien hoe dit model

concreet gestalte kan krijgen, met uitgewerkte voorbeelden voor de

akkerbouw en vollegrondstuinbouw en voor de melkveehouderij. Een

apart hoofdstuk is gewijd aan de manier waarop natuurinclusieve

landbouw kan bijdragen aan landschappelijke diversiteit, inclusief de

bij specifieke landschappen behorende soorten. In het laatste hoofd-

stuk komt de vraag aan de orde wat de belemmeringen en kansen

zijn voor een transitie naar natuurinclusieve landbouw. Het zal niet

verbazen dat de economie daarin een grote rol speelt. Met een ‘eerlijke

en echte’ prijs voor hun producten (waarin ook de maatschappelijke

kosten zijn verdisconteerd), samen met beloning voor de maatschap-

pelijke diensten die boeren leveren, zouden de condities voor natuur-

inclusieve landbouw al een stuk rooskleuriger zijn.

Het boek, dat veel illustraties en praktijkvoorbeelden bevat, sluit

mooi aan bij recente ontwikkelingen in het landbouwbeleid, waar-

onder de nota over kringlooplandbouw van minister Schouten en het

Deltaplan Biodiversiteitsherstel. Hoewel het boek primair geschreven

is voor agrarische studenten en ondernemers, zal het zeker ook van

nut kunnen zijn voor iedereen die betrokken is bij het landbouwbe-

leid, maar ook voor milieuprofessionals die met bodem, biodiversiteit,

water en de voedseltransitie bezig zijn.

FD

Onder redactie van Frans de Kruif, Frans Oosterhuis, Onno van Sandick, Stephan Slingerland en Edwin van der Wel

Page 32: THEMA GROEN & ROOD

32 Tijdschrift Milieu, april 202032

Eind vorig jaar maakte de VVM de winnaars bekend

van de zeventiende editie van de Rachel Carson

Afstudeerprijs voor HBO en Wetenschappelijk

Onderwijs (WO) zijn bekend. De HBO-prijs voor de

beste afstudeersciptie op het gebied duurzaamheid

is toegekend aan Sebastiaan de Jongh (Hogeschool

Inholland, Delft). De WO-prijs ging naar Sándor

Kruse (Rijksuniversiteit Groningen) en Anthea van

Scherpenzeel (Universiteit Utrecht).

Eind vorig jaar maakte de VVM de winnaars

bekend van de zeventiende editie van de

Rachel Carson Afstudeerprijs voor HBO

en Wetenschappelijk Onderwijs (WO) . De

HBO-prijs voor de beste afstudeersciptie op

het gebied duurzaamheid is toegekend aan

Sebastiaan de Jongh (Hogeschool Inholland,

Delft). De WO-prijs ging naar Sándor Kruse

(Rijksuniversiteit Groningen) en Anthea van

Scherpenzeel (Universiteit Utrecht).

De jury noemde de scriptie van Sebastiaan

Drie winnaars aan het woord!

de Jongh, getiteld ‘De bodemzorgen van

morgen’, een bijzonder actueel werk. Voor de

meeste Omgevingsdiensten zijn chemische

stoffen nog helemaal geen item. De scriptie

kan dienen om ze te waarschuwen: ‘Pas op!

Dit komt er aan, daar moeten jullie iets mee’.

“Met dit werk geef je echt een handreiking,

heel waardevol”, aldus de jury. Het werk

eindigt met heel heldere adviezen, wat de

toepasbaarheid erg groot maak.

Het afstudeerwerk van Sándor Kruse

handelt over de capaciteit van het elek-

triciteitsnet, met de focus op modellering

van de inputkant. Kruse maakt duidelijk

dat afschakelen bij overproductie gemak-

kelijker en niet veel duurder is wanneer een

breder perspectief wordt toegepast. “Kruse

brengt hiermee een nieuw element in deze

discussie”, aldus de jury, “dat is verrassend,

praktisch en toepasbaar.”

De jury noemt het afstudeerwerk van

Anthea van Scherpenzeel zeer waardevol.

Hierin staan de circulaire keuzes op basis

van data met betrekking tot materiaalge-

bruik centraal. Dat is precies waar de prak-

tijk met circulariteit tegenaan loopt. “Hier

zit men op te wachten. Het kan bedrijven

helpen om de overstap naar circulair te

maken.” Te meer daar de studie duidelijk

maakt wat niet goed gaat, waar knelpunten

zitten en wat daaraan is te doen.

Op de volgende pagina’s vertellen de drie

winnaars over hu studie, onderzoek en

toekomstverwachtingen.

foto

: win

naa

rs R

C P

rijs

, b

ijsc

hri

ft

Silent Spring De Milieuscriptieprijs is vernoemd naar Rachel Carson, de auteur van het boek ‘Silent Spring’. Dit boek markeerde zo’n vijftig jaar geleden het begin van een brede publieke bewust-wording van de milieuproblematiek in grote delen van de wereld. De titel is een verwijzing naar de lente van het apocalyptische jaar dat de vogels niet meer zingen doordat zij als gevolg van het gebruik van bestrijdingsmiddelen zijn uitgeroeid. De prijs is ingesteld om meer bekendheid te geven aan het onderzoeksresultaten van studenten op milieugebied.

V.l.n.r. Sándor Kruse, Sebastiaan de Jongh en Anthea van Scherpenzeel

Page 33: THEMA GROEN & ROOD

33Tijdschrift Milieu, april 2020 33

Sebastiaan de Jongh gaat in zijn scriptie in op de rol

van Omgevingsdiensten bij het indammen van de risi-

co’s van Zeer Zorgwekkende Stoffen. De nadruk ligt op

het politieke landschap waarin zij zich bevinden en de

nieuwe mogelijkheden die de Omgevingswet hen biedt.

“Het is bijna onmogelijk om niks persoon-

lijk met milieu te hebben, het is immers de

wereld om ons heen. Wat ik vooral interes-

sant vind is de wijze waarop je het milieu

het beste kunt benaderen. Een systemati-

sche aanpak waarbij regelmatig grensover-

schrijdend gedacht moet worden is iets dat

mij weet te prikkelen. Ten tweede heb ik,

iets wat mijn generatie typeert, ook last van

idealistische trekjes.”

Fantastische tijd“Er liggen genoeg uitdagingen waaraan

hard gewerkt kan worden om langzaam

stappen te zetten naar een betere wereld.

Ik ben ervan overtuigd dat ik mijn steentje

hieraan kan bijdragen door met milieupro-

blemen aan de slag te gaan. Daarom heb ik

gekozen voor de HBO-studie landscape and

Environment aan Hogeschool Inholland

Delft. Ik kijk daar zeer positief op terug, echt

met een hoofdletter P. Ik heb tijdens deze

opleiding stappen kunnen zetten om mij te

ontwikkelen tot een volwaardige profes-

sional. De praktijkgerichte aanpak met

daarbij persoonlijke aandacht resulteerde

voor mij in een fantastische tijd.”

Onaantastbaar onderwerp“In mijn scriptie heb ik met name gekeken

naar mogelijke risico’s van gevaarlijke

chemicaliën in de bodem en het grond-

water van Midden-Holland. Plus wat dit

Omgaan met risicovolle stoffen

Sebastiaan de Jongh: “Omgevingswet creëert kansen om dit onderwerp concreter aan te pakken”

vervolgens voor invloed zou kunnen hebben

op het beleid van de Omgevingsdienst.

Opmerkelijk vond ik dat de stoffenlijst Zeer

Zorgwekkende Stoffen in de eerste weken

van mijn onderzoek een keer mondeling

werd beschreven als een ‘onaantastbaar

onderwerp’. Met terugwerkende kracht toch

een zeer accurate, misschien wel op zichzelf

alarmerende, definitie. Persoonlijk denk ik

dat de Omgevingswet met haar verande-

ringen en beleidsinstrumenten, waaronder

het omgevingsplan, kansen zal creëren

om dit ‘vage’ onderwerp concreter aan te

pakken.”

Uitvergroot aan de muur“Ik werd op de Rachel Carson Afstudeerprijs

geattendeerd door mijn scriptiebegeleider.

Vervolgens leek het mij interessant om te

kijken hoe anderen mijn scriptie zouden

beoordelen. Eigenlijk had ik destijds niet

verwacht dat ik zou winnen. Ik was trots

op het resultaat, maar er zijn ook nog

verbeterpunten. De scriptie was voor

mij vooral een mooi eindwerk van een

leerzame opleiding en uitdagende afstu-

deerperiode. Mijn omgeving reageerde

uiteraard zeer positief op het feit dat ik

tot winnaar ben uitgeroepen. Zowel uit

persoonlijke kring als vanuit Hogeschool

Inholland en Omgevingsdienst Midden-

Holland heb ik veel felicitaties gehad.

Naast een persbericht is er bij Inholland

ook een poster over gemaakt. Stiekem

ben ik misschien wel blij dat ik er niet

meer studeer, jezelf met bijpassende tekst

uitvergroot aan een muur zien hangen lijkt

me op maandagmorgen een slecht begin

van de week.”

Aan de slag“Voor mezelf zie ik zeker een toekomst

weggelegd als milieuprofessional. Er liggen

genoeg interessante uitdagingen om mee

aan de slag te gaan. Iets in mij zegt boven-

dien dat de hoeveelheid uitdagingen in de

komende jaren zal gaan toenemen. Ik hoop

op dit gebied wat toe te kunnen voegen

in de wereld. Met het oog hierop volg ik

nu een Master Environmental Sciences

aan de Universiteit van Wageningen. Dat

gaat mij tot nu toe goed af. Deze opleiding

is erg leerzaam en ik word op een andere

manier geprikkeld dan op de hogeschool.

Wel merk ik dat het intussen erg jeukt om

aan de slag te gaan in het werkveld en hier

mijzelf verder te ontwikkelen. Oh en ooit

zal ik vast wel drie kinderen, een golden

retriever en een eigen huis willen hebben.” ►

Page 34: THEMA GROEN & ROOD

34 Tijdschrift Milieu, april 202034

De scriptie van Anthea van Scherpenzeel gaat over

hoe maakbedrijven in Nederland gebruik maken van

data voor de ontwikkeling van circulaire strategieën.

Opvallend is dat geen van de bedrijven volledig data

gedreven zijn in de circulaire beslissingen die ze

nemen.

“De master Sustainable Business and

Innovation was een erg leuke en uitda-

gende tweejarige studie. In het eerste

jaar leer je over de verschillende aspecten

van corporate sustainability. Daarnaast

was het Consultancy Project erg leuk om

te doen. Samen met een groep studiege-

nootjes adviseerden wij voor dit project

FrieslandCampina over duurzaamheid

in de zuivelindustrie. Tijdens het tweede

studiejaar werkte ik bij KPMG aan projecten

gerelateerd aan de digitalisering van de

circulaire economie. Dit was een heel leuke

ervaring, vooral omdat ik ook mijn thesis

over dit onderwerp mocht schrijven.”

Bevindingen“Bedrijven gebruiken steeds vaker data

van producten of processen om nieuwe

inzichten te krijgen over consumenten

gedrag en materiaal stromen in de waarde-

keten. Deze informatie is belangrijk voor de

implementatie van circulaire strategieën

zoals afval verzameling, refurbishment,

remanufacturing en recycling. Ongeveer de

helft is op dit gebied zeer goed bezig, maar

zijn meer ‘data aware’ dan gedreven. Dit

betekent dat ze hier nog niet al hun toekom-

stige circulaire beslissingen op baseren.

De andere helft is zeer datagedreven en

hebben goede processen rondom datama-

nagement geïmplementeerd, maar hebben

minder circulaire initiatieven. Slechts een

aantal bedrijven maakt stappen om zoveel

Anthea van Scherpenzeel: “Slechts een beperkt aantal bedrijven kan effectief circu-lariteit stimuleren”

Benut data voor aanjagen circulaire economie

mogelijk circulaire beslissingen te baseren

op basis van de verzamelde data. Hierdoor

kunnen zij effectiever circulariteit stimu-

leren in hun waardeketen.”

Extra gemotiveerd“Mijn familie, vrienden en collega’s

reageerden blij en trots op het winnen van

de scriptieprijs. Daarnaast heb ik leuke

reacties gekregen van mijn studiegenoten,

de Universiteit Utrecht en mijn thesisbe-

geleiders. Het heeft mij alleen maar meer

gemotiveerd om verder te gaan in duur-

zaamheid. Ik heb mijn scriptie ingezonden

omdat er nog weinig onderzoek is gedaan

naar de relatie tussen de digitale economie

en de circulaire economie. Door mee te

doen heb ik de mogelijkheid gekregen om

mijn resultaten te presenteren over dit

nieuwe onderzoeksveld. Het zou erg leuk

zijn als andere onderzoekers verder kunnen

bouwen op mijn resultaten, zodat we

bedrijven nieuwe inzichten kunnen geven

in hoe zij de circulaire economie verder

kunnen ontwikkelen.”

Toekomst“In de toekomst zal ik altijd betrokken

willen blijven in duurzaamheid en milieu.

Na het afronden van mijn master heb

ik een baan aangeboden gekregen als

Analyst bij SustainAbility, een denktank

en advies bedrijf in Londen. Als Analyst

help en motiveer ik bedrijven wereldwijd

om hun duurzame positie te verbeteren.

De komende jaren wil ik mijzelf verder

ontwikkelen op het gebied van de circulaire

economie. Daarnaast hoop ik verschillende

bedrijven geholpen te hebben met hun

uitdagingen op het gebied van duurzaam-

heid. Op persoonlijk vlak zou ik tijdens

de komende jaren meer duurzaam willen

reizen. Sowieso vind ik het belangrijk om

ook in mijn persoonlijke leven op duur-

zaamheid te letten. Om die reden eet ik niet

alleen geen vlees en vis, maar ook minder

zuivelproducten. Daarnaast probeer ik zo

min mogelijk te vliegen en zo veel moge-

lijk gebruik te maken van het openbaar

vervoer. Mijn favoriete vervoersmiddel

blijft nog steeds de fiets! Zelfs nu ik naar

Londen ben verhuisd, fiets ik wekelijks naar

werk.”

Droom“Samenwerking is cruciaal in de strijd

tegen de klimaatcrisis. Als starter wens ik

dat bedrijven, overheden, consumenten,

wetenschappers en andere organisaties een

gedeelde verantwoordelijkheid nemen om

de opwarming van de aarde tegen te gaan.”

Page 35: THEMA GROEN & ROOD

35Tijdschrift Milieu, april 2020 35

Sándor Kruse behandelt

in zijn scriptie alterna-

tieve oplossingen voor

de capaciteitsproblemen

van het elektriciteitsnet

door zonneparken. Het

meest opmerkelijke

vindt hij hoe inefficiënt

zonneparken zijn op het

elektriciteitsnet.

“Na het afronden van mijn bachelor

technische bedrijfskunde vond ik mijn

kennis verbreden door een extra master

naast mijn master Industrial Engineering

& Management te doen het meest interes-

sante. Vooral door mijn interesse in de

wereld van de energie en de energietran-

sitie ben ik vervolgens terecht gekomen

bij de master Energy & Environmental

Sciences. Daar kijk ik met positieve zin op

terug. Ik kon leuke uitdagingen vinden in

het systeemdenken over alle energie- en

elektriciteitgerelateerde zaken.

Grote stappen“Persoonlijk heb ik vooral iets met duur-

zaamheid. Verduurzamen zie ik als ontzet-

tend grote uitdaging. Wetende dat de

energiewereld misschien wel de grootste

motor is waarop deze wereld draait, zullen

grote stappen nodig zijn om dit te kunnen

veranderen en dan met name innovaties

op het gebied van energie. Uitgerekend dié

uitdagingen op het gebied van duurzaam-

heid interesseren mij.”

Sándor Kruse: “Groei zonne-parken hoeft niet te stagneren”

Aftoppen zonneparken kan rendabel

Meedoen“Mijn begeleiders spoorden mij aan om

mee te doen aan de scriptieprijs. Die

interesse werd verder versterkt na de

nodige aandacht te hebben ontvangen

vanuit het Dagblad van het Noorden. Met

vele positieve reacties in het achterhoofd

vond ik het erg leuk om een poging te

wagen en te kijken hoe anderen over mijn

scriptie zouden denken. Vervolgens de

prijs winnen was natuurlijk fantastisch en

vanuit mijn omgeving ontving ik allemaal

positieve reacties. Een aantal vrienden

wilde toen zelfs mijn scriptie toch wel even

lezen. Daarnaast heb ik er ook veel goede

contacten aan over gehouden.

Meer netruimte“Keerzijde van de toename van het

aanbod aan duurzame energie zijn de

toenemende capaciteitsproblemen op het

elektriciteitsnet. Ik heb gekeken in hoeverre

verschillende oriëntaties en hellingshoeken

van zonnepanelen, energieopslag en het

aftoppen van de productie soelaas kunnen

bieden. Vooral het boven een bepaalde

capaciteit structureel aftoppen van de

productie van zonneparken blijkt uitkomst

te kunnen bieden. Hierdoor kunnende

parken op een lagere capaciteit aangesloten

worden, waardoor er meer ruimte op het

net beschikbaar komt. Dit brengt kosten

met zich mee, maar daar tegenover staat

dat bespaard kan worden op netverzwa-

ringskosten. Deze compensatie is voldoende

om zonneparken tot bijna 50% af te toppen.

Zo hoeft de groei van zonneparken niet te

stagneren.”

Succesvol ondernemer“Over een half jaar hoop ik af te studeren.

Daarna wil ik waarschijnlijk als consultant

aan de slag om mijn horizon te verbreden

en nog meer te leren. Door mijn brede oplei-

ding, weet ik namelijk nog niet echt welke

bedrijven of wat voor functies mij nou het

meest interesseren. Ik hoop later met een

eigen innovatief bedrijf een succesvolle

ondernemer te worden die het verschil kan

maken in de energietransitie.”

Page 36: THEMA GROEN & ROOD

36 Tijdschrift Milieu, april 2020

In Nederland gaat nu terecht vooral de aandacht uit naar hoe we

ons als land zo goed mogelijk kunnen wapenen tegen het coro-

navirus. Maar als Europarlementariër probeer ik uiteraard ook

de EU als geheel in het oog te houden. De situatie dwingt Brussel,

net als de rest van de wereld, om strikte prioriteiten te stellen.

Dat roept de vraag op: wat moeten de Europese beleidsprioriteiten

zijn?

Het garanderen van solidariteit is mijn eerste Europese priori-

teit. Het is cruciaal dat EU-landen zich niet naar binnen richten.

Gezamenlijk grensbeleid. Opname van de grote groep vluchte-

lingen die vastzit in Griekenland. Het aanpakken van buiten-

proportionele maatregelen die de Orbáns van deze wereld door

willen voeren. Verspreiding van patiënten, noodzakelijk mate-

riaal en medicijnen. En zeer belangrijk: slimme Europese regel-

geving en financiële steun om de economische klappen die

COVID-19 teweeg brengt snel en op sociaal rechtvaardige wijze

op te vangen. Dit zijn allemaal voorbeelden van solidariteits-

kwesties die nu alle aandacht vereisen.

Het belang van een solidaire aanpak is enorm, en niet alleen

vanuit medisch en economisch oogpunt. Je ziet in een land als

Italië al het gevoel ontstaan dat men meer ondersteuning vanuit

China ontvangt dan vanuit de EU. Onderschat zulke sentimenten

niet, het gaat hier over het bijeenhouden van Europa.

Vanzelfsprekend worden er momenteel allerlei noodmaatregelen

doorgevoerd. Maar het is ook belangrijk om juist nu de langere

termijn in het oog te houden. Mijn tweede prioriteit: garanderen

dat nadat de grote COVID-19-klappen zijn opgevangen, het econo-

mische herstel straks volledig in het teken van verduurzaming

staat. De Europese klimaatwet vormt een mooi voorbeeld van

wetgeving dat daarom niets aan aandacht mag verliezen.

Toen in 2008 de financiële crisis uitbrak had de EU een bindend

CO2-reductiedoel van minus 20% in 2020. Die doelstelling was

EUROPA INSIDE

COVID-19 eist Europese economische sturing en solidariteit

veel te laag. Het vereiste geen grote structurele verande-

ringen in de economische sectoren om dat doel te halen.

Met de minimale inspanningen van het afgelopen decen-

nium, gaat de EU alsnog een reductie van zo'n 24% halen. Het

plukken van laaghangend fruit was voldoende. In het econo-

mische herstel na de financiële crisis hoefden EU-landen

geen enkele rekening met het klimaat te houden. De EU kon

het zich bijvoorbeeld permitteren om jarenlang met een dood

emissiehandelssysteem (5 euro voor een ton CO2) door het

leven te gaan. 'Jobs and growth' was het mantra, vergroening

kwam later wel weer.

We zitten nu weer in zo een situatie: een imminent econo-

misch dal en wederom een veel te laag CO2-doel (minus 40%

in 2030). Dat doel moet nodig opgehoogd worden (naar minus

65% als je de wetenschap volgt) en de nieuwe Europese

klimaatwet is het uitgelezen instrument dat af te dwingen.

Eurocommissaris Frans Timmermans heeft die wet begin

maart op tafel gelegd. Zonder 2030-doel, die kan er volgens

hem later ingefietst worden. Timmermans heeft aangegeven

dat hij zich daar niet bij laat opjutten.

Ik ben het daar pertinent mee oneens. En onder de huidige

omstandigheden nog meer dan eerst. Als de EU nu niet snel

een veel hoger 2030-doel vaststelt, riskeren we extra onwel-

willendheid onder nationale regeringen, jaren aan gemiste

klimaatactie, en een gigantische kans voor groene investe-

ringen te verliezen. De economische reactie op COVID-19 en

klimaatactie moeten uiteindelijk twee kanten van dezelfde

medaille worden. In het Europees Parlement zit ik dan

ook iedereen achter de broek om de klimaatwet fiks aan te

scherpen en zo snel mogelijk te behandelen. Met solidariteit

en economische sturing kan de EU uiteindelijk sterker uit

deze crisis komen.

Bas Eickhout

36

Page 37: THEMA GROEN & ROOD

37Tijdschrift Milieu - Dossier - april 2020 37

Bouwstenen voor nieuw stikstofbeleid

Momenteel is de vergunningverlening gebaseerd op een toelaatbare toename van de stikstof-

depositie op een nabijgelegen natuurgebied. Dat beleid is ingewikkeld en om meer redenen niet

optimaal. Het is zinvol om de focus te verleggen van lokaal depositiebeleid naar meer generiek

emissiebeleid, met daarin opgenomen het realiseren van een nationaal emissieplafond in 2030 en

2050. Dit sluit aan op de systematiek van het klimaatakkoord en is bestuurlijk en juridisch beter

te verdedigen. Het haalt bovendien de overmatige aandacht weg van economische activiteiten

rondom Natura 2000-gebieden en zal positief uitpakken voor de natuur.

Het Milieu Dossier accepteert artikelen

die de voortgang in beleid, onderzoek en

maatschappelijke respons documenteren.

Bijdragen worden beoordeeld door een

redactieteam.

Wim de Vries ([email protected]) is hoogleraar Integrale Stikstof-effectanalyse aan Wageningen University & Research

Page 38: THEMA GROEN & ROOD

Tijdschrift Milieu - Dossier - april 202038

1. De huidige stikstofcrisis

Effecten van stikstofuitstootStikstof (N) is de belangrijkste voedingsstof

voor planten en essentieel voor de voedsel-

productie. In Nederland is naast kunstmest

echter ook sprake van een hoge toediening

via dierlijke mest. Een groot deel van de stik-

stof uit mest komt in de vorm van ammoniak

(NH3) in de lucht terecht. Vanuit andere

sectoren worden stikstofoxiden (NO en NO2,

samen NOx) uitgestoten, met name door

verkeer en industrie. Beide reactieve stik-

stofverbindingen komen neer op natuurter-

reinen waar ze de voedselrijkdom verhogen

en bijdragen aan de bodemverzuring. Door de

hoge stikstofdepositie verdwijnen karakte-

ristieke plantensoorten uit natuurgebieden,

terwijl juist andere plantensoorten profiteren

van de stikstofdepositie.

Overigens is daarin nog wel verschil tussen

NH3 en NOx. NOx wordt in reactie met

zuurstof en water omgezet naar salpeter-

zuur (HNO3) terwijl NH3 het gevormde

salpeterzuur juist buffert door omzetting

naar ammonium (NH4). In de bodem kan

ammonium echter worden omgezet naar

nitraat. Dit proces heet nitrificatie, waarbij

tweemaal zoveel zuur wordt geproduceerd

als in de lucht is geneutraliseerd. Bij volledige

nitrificatie is het verzurende effect van NH3

niet minder dan dat van NOx, maar dat is in

de bovengrond veelal niet het geval. Als NH4

niet wordt omgezet treedt er geen verzu-

ring op (positief), maar door het ophopen

van ammonium kan de wortelopname van

calcium, magnesium en kalium worden

geremd (negatief). Verder is de directe toxi-

citeit van hoge concentraties van gassen op

individuele plantensoorten sterker voor NH3

dan voor NOx. Daarom wordt NH3 als wat

schadelijker gezien voor natuur dan NOx.

Niet alleen de diversiteit aan plantensoorten

neemt af, maar er kunnen ook negatieve

effecten optreden op de vogelstand en andere

fauna. Stikstofoxiden in de atmosfeer zijn ook

schadelijk voor de menselijke gezondheid,

zowel direct als indirect, met name via de

vorming van ozon (smog) en via een bijdrage

aan de vorming van fijnstof. Ook ammo-

niak levert een belangrijke bijdrage aan de

vorming van fijnstof, maar de gezondheidsef-

fecten van NOx zijn groter, zowel direct als

door de vorming van ozon, dan van NH3.

Om effecten van de uitstoot van onder meer

stikstof op gezondheid en natuur te redu-

ceren, zijn door de Europese Unie zogenaamde

‘nationale emissieplafonds’ (National

Emission Ceilings of NEC-plafonds) ingesteld.

Daarnaast zijn Europese lidstaten middels de

Vogel- en Habitatrichtlijnen verplicht om de

aangewezen habitattypen in natuurgebieden

in een ‘goede staat van instandhouding’ te

brengen en te houden, en daarbij ook de mili-

eucondities, waaronder de stikstofgehalten

en de zuurgraad in de bodem, te verbe-

teren. Voor effecten op natuur zijn kritische

depositiewaarden (KDW) afgeleid die veelal

variëren van 5-25 kg N ha-1 jr-1, waarbij de

meeste waarden variëren van 10-20 kg N

ha-1 jr-1 (Bobbink and Hettelingh, 2011). Deze

zijn grotendeels gebaseerd op experimenteel

onderzoek waarin stikstof is toegediend

aan planten. Hoewel de stikstofdepositie

sinds 1990 met circa 40% is gedaald, komt

op ongeveer driekwart van het Nederlandse

natuuroppervlak meer stikstof terecht dan

de kritische depositiewaarde. De gemiddelde

depositie in Nederland in 2017 wordt geschat

op ca 1600 mol N ha-1 jr-1 wat neerkomt

op ca 22 kg N ha-1 jr-1 . Van de 162 Natura

2000-gebieden in Nederland zijn er 118

waarvan de geschatte gemiddelde stikstofde-

positie boven de KDW ligt.

Bijdrage verschillende sectoren Als het gaat om de bijdrage van verschillende

sectoren aan de depositie in Nederland is

het relevant om een duidelijk onderscheid

te maken tussen Nederland als geheel en

de stikstofgevoelige Natura 2000 gebieden

(gebieden met een KDW onder 2400 mol

N ha-1 jr-1 ), zie tabel 1. Gemiddeld is de

bijdrage van de verschillende sectoren aan

de stikstofdepositie in Nederland circa 66%

(circa 46% vanuit veehouderij, met name

NH3, en circa 20% vanuit verkeer en overige

sectoren, met name NOx. De overige 34% is

afkomstig uit het buitenland en de Noordzee.

De Nederlandse bijdrage aan de depositie

op stikstofgevoelige habitattypen binnen

Natura 2000-gebieden is wat lager (52%),

terwijl de buitenlandse bijdrage (inclusief

Noordzee) wat hoger is (39%). De bijdrage

van de landbouw is met name iets lager

(41%, zie Tabel 1), terwijl die van de overige

sectoren vergelijkbaar is (19%). Dit heeft te

maken met de ligging van stikstofgevoelige

Natura 2000-gebieden ten opzichte van het

buitenland.

Uitgaande van de huidige import uit het

buitenland komen we, zelfs als we alle

stikstofuitstoot in Nederland voorkomen,

op stikstofgevoelige gebieden niet lager dan

gemiddeld zo’n 9.5 kg N ha-1 jr-1 (ca. 45% van

Tabel 1. Bijdrage van verschillende sectoren aan stikstofdepositie in Nederland als geheel en op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden in Nederland voor het jaar 2027/2018 (Bron: RIVM)

Page 39: THEMA GROEN & ROOD

39Tijdschrift Milieu - Dossier - april 2020 39

gemiddeld ongeveer 21 kg N ha-1 jr-1). Overal

de kritische depositiewaarde halen is dus

onmogelijk, want de laagste waarden liggen

rond de 7 kg N ha-1 jr-1 (500 mol N ha-1 jr-1).

Wij exporteren overigens circa viermaal zo

veel stikstof naar het buitenland dan we

importeren, zie tabel 2. Uit de balans blijkt dat

de stikstofemissie in Nederland ruim twee

maal zo hoog is als de depositie. Verder blijkt

dat van de geëmitteerde ammoniak ca. 45%

in Nederland terechtkomt en van de stiksto-

foxiden is dit slechts ca. 15%. Beperking van

de ammoniakuitstoot is in die zin veel effec-

tiever voor vermindering van de stikstofde-

positie in Nederland.

Programma Aanpak Stikstof (PAS) Het Programma Aanpak Stikstof (PAS)

werd in 2015 door de overheid geïntrodu-

ceerd om tegelijkertijd de stikstofdepositie

terug te dringen en ruimte te bieden aan

nieuwe economische activiteiten die stikstof

uitstoten. Dit deed het PAS door in te zetten

op (te nemen) maatregelen die de uitstoot

(emissie) van stikstof verminderen, zoals

het besluit emissiearme huisvesting (voor

vee), en natuurherstelmaatregelen in deze

gebieden. Denk bijvoorbeeld aan maatregelen

als het verwijderen van stikstof uit de bodem

door maaien of plaggen, duinen laten stuiven

of hydrologische maatregelen nemen, zoals

vernatten.

Tijdens het PAS was de vergunningverlening

gebaseerd op depositietoename voor een

nabijgelegen Natura 2000-gebied waarbij

een model (AERIUS) werd ingezet om te

berekenen wat de extra depositie door de

activiteit is (in mol N ha-1 jr-1). Economische

activiteiten die zonder toetsing vooraf

mochten plaatsvinden moesten lager zijn dan

een drempelwaarde van 0,05 mol N ha-1 jr-1.

De depositieruimte voor het gebied kwam

mede voort uit verwachte emissiereducties

(salderen). Die reducties moesten wel geborgd

zijn. Omdat die borging er niet was, is het PAS

door de Raad van State verworpen. Op 29 mei

2019 oordeelde de Raad dat het PAS niet meer

gebruikt mag worden als basis voor toestem-

1 De waarden zijn berekend door de termen in kton jr-1 te delen door 4.14, op basis van het Nederlandse landoppervlak van 41.543 km². De export naar het buitenland is ook weergegeven in termen van verminderde depositie in Nederland per hectare land. Vetgedrukt betreft depositie in Nederland.

Tabel 2. De emissie-depositie balans voor ammoniak en stikstofoxiden voor het jaar 2017 (getallen zijn afgerond (Bron: RIVM)

Page 40: THEMA GROEN & ROOD

40 Tijdschrift Milieu - Dossier - april 2020

ming voor stikstof-uitstotende activiteiten

vooruitlopend op positieve effecten van

PAS-maatregelen.

2 Problemen huidige stikstofbeleid

In het huidige stikstofbeleid is de vergun-

ningverlening gebaseerd op een toelaatbare

depositietoename en wordt het AERIUS-

model ingezet om die toename te berekenen.

Dat beleid is ingewikkeld en om inhoude-

lijke redenen aanvechtbaar, zoals hieronder

uitgewerkt.

Depositie toto over honderden kilometersDe gedachte dat het vooral van belang is de

emissies te beperken rond een Natura 2000-

gebied is maar gedeeltelijk juist. De absolute

belasting in mol N ha-1 jr-1 is weliswaar

veel hoger vlak rond de bron, maar dat geldt

vooral voor de eerste 300 tot ca. 1000 meter

(Sommer et al. 2009). Een emissiebron draagt

namelijk over honderden kilometers (NH3) tot

duizenden kilometers (NOx) bij aan de depo-

sitie. Uit berekeningen met het OPS-model

blijkt dat over een afstand van 1 km ca 8%

van de uitgestoten ammoniak is neergeslagen

en ca 3.5% van de stikstofoxiden (zie figuur

1). Op een afstand van 20 en 250 kilometer

is dat respectievelijk ca 27% en 80% van de

uitgestoten ammoniak en ca. 10% en 40% van

de stikstofoxiden. Overigens dient te worden

bedacht dat op grotere afstand de breedte van

de pluim (de straal) groter is en de bijdrage

aan de depositie-intensiteit (depositie per

oppervlakte-eenheid) op kortere afstand wel

beduidend hoger is. Maar ook dan geldt nog

dat de emissie van beide stoffen bijdraagt aan

een stikstofdeken over Nederland en het is

zaak om de hoeveelheid stikstof in die deken

te verminderen. Door die lange afstandef-

fecten is de bijdrage van een regio of zelfs

een provincie op de depositie in hun eigen

gebied maar beperkt (zie bijvoorbeeld ook De

Vries et al. 2008; Kros et al. 2011). Op basis

van gelijksoortige getallen (zie bijvoorbeeld

Sommer et al., 2009) voert Denemarken een

generiek emissiebeleid met extra maatre-

gelen in een bufferzone van 300 m en 1 km

rond natuurgebieden.

Onzekerheden in totale en lokale depositie Er zijn onzekerheden in zowel de huidige

depositie als de kritische depositie van stik-

stof en die nemen toe, gaande van nationaal

naar provinciaal naar lokaal niveau. Zo

kennen kritische depositiewaarden (KDW’s)

in het algemeen al snel een onzekerheid van

ca 25-50% (Bobbink en Hettelingh, 2011).

Zolang de huidige depositie veel hoger is

dan de kritische depositie is dat niet zo

relevant, maar naarmate ze elkaar meer

gaan naderen is dat wel het geval, (zie De

Vries et al., 2002a,b). De onzekerheid van

de berekende depositie op 1 ha, de resolutie

waarop het AERIUS-model rekent en wat de

rechter als criterium hanteert, wordt door

het RIVM geschat op ca. 70% (Hoogerbrugge

et al., 2019). Dit betreft een combinatie van

de onzekerheden in emissies en verspreiding.

Op grotere schaal worden de onzekerheden

kleiner want die middelen deels tegen elkaar

weg en de onzekerheid in de gemiddelde

stikstofdepositie op Nederland wordt geschat

op ongeveer 30% (Hoogerbrugge et al., 2019).

De onzekerheid in modelresultaten als gevolg

van een extra activiteit zal lager zijn dan 70%

maar vermoedelijk hoger dan 30%. Dat is

wel groot om vast te stellen of een activiteit

boven of onder een zeer lage drempel van 0.05

mol N ha-1 jr-1 uitkomt. Onzekerheden zijn

overigens geen reden om niets te doen, want

ze werken twee kanten op. Maar het werpt

wel vragen op als het gaat om de focus op

depositie op lokale schaal in de vergunning

verlening.

Halen KDW voor elk Natura 2000-gebied onhaalbaar Niet alles kan. Zo variëren kritische deposi-

tieniveaus, zowel internationaal (Bobbink

and Hettelingh, 2011) als in Nederland (Van

Dobben et al., 2012) veelal van ca 5-25 kg N

ha-1 jr-1. Zo zijn gevoelige vennen met de

laagste kritische stikstofdepositieniveaus al

in het begin van de vorige eeuw verzuurd.

Zoals eerder aangegeven komt er door de

belasting uit het buitenland gemiddeld ca.

9.5 kg N ha-1 jr-1 binnen. Het beschermen van

alle natuur op basis van de KDW is dus onmo-

gelijk, ook al is de Nederlandse emissie nihil,

tenzij de buitenlandse bijdrage sterk afneemt.

Geen harmonisatie tussen emissie- en depositiebeleidOp nationaal niveau is er de taak om het

zogenaamde ‘nationaal emissieplafond’

(National Emission Ceiling of NEC), te halen.

Dat is een emissieplafond dat de landen

binnen de EU onderling in 2001 hebben

afgesproken om de uitstoot van verzurende

en luchtverontreinigende stoffen te beperken.

Figuur 1: Depositie van NH3 en NOx in afhankelijkheid van de afstand tot de emis-siebron tot een afstand van 250 km als percentage van de uitstoot (Bron: RIVM)

Page 41: THEMA GROEN & ROOD

41Tijdschrift Milieu - Dossier - april 2020 41

De plafonds hadden betrekking op de uitstoot

van stikstofoxiden (NOx), ammoniak (NH3),

zwaveldioxide (SO2) en niet-methaanvluch-

tige organische stoffen (NMVOS). Hoewel

het Nederlandse ammoniakplafond (wat op

128 kiloton N/jaar is vastgesteld) met ca. 5

procent wordt overschreden, de Nederlandse

ammoniakuitstoot bedroeg in 2017 ca. 138

kiloton, is die overschrijding beperkt ten

opzichte van het plafond wat je zou moeten

halen om de KDWs te halen (zie hierboven).

Omdat het beleid rond de uitvoering van de

PAS naar de provincies is gedelegeerd hebben

die te maken met een veel stringenter beleid

dan de nationale overheid, omdat de gedachte

is dat alles richting de KDW moet gaan. De

diverse richtlijnen zijn dus niet op elkaar

afgestemd. Daardoor is er geen consistentie

tussen nationaal en provinciaal beleid.

3 Bouwstenen voor een nieuw stikstofbeleid

Het probleem bij depositiebeleid is dat het

niet coherent is en tot allerlei discussies leidt

die afleiden van het werkelijke probleem:

een te hoge landelijke (en veelal provinciale)

uitstoot. Uiteindelijk moeten de emissies

omlaag om de te hoge hoeveelheid stikstof

in de atmosfeer (‘stikstofdeken’) omlaag te

krijgen. Uiteraard speelt de ruimtelijke vari-

atie in emissies wel een rol bij de overschrij-

ding, maar zoiets kan voor het grootste deel

per provincie worden geregeld.

Hieronder volgt een aantal mogelijke

bouwstenen voor een nieuw, meer gene-

riek, stikstofbeleid, gegeven bovenstaande

problemen. Dit betreft vooral de wetenschap-

pelijke overweging dat: (i) stikstofemissies

over grote afstanden bijdragen aan depositie,

en (ii) vergunningverlening in de nabijheid

van een Natura 2000-gebied op basis van

zeer lage depositiedrempels onhaalbare eisen

aan de kwaliteit van modelberekeningen

stelt. Daardoor ontstaan allerlei discussies

over hoogten van drempelwaarden die

afleiden van de noodzaak van meer generieke

emissiereducties.

Geef eindwaarde en tijdpad voor nationale emissieplafonds Stikstofemissies leiden tot een deken aan

achtergronddepositie (zie figuur 1) die dan

nog eens worden verhoogd door lokale

bronnen. Het is essentieel om de emissie te

verlagen, waardoor de depositie ook verlaagd

wordt en daarmee het gat tussen huidige

en kritische depositie vermindert (in het

internationale beleid ‘gap closure’ genoemd).

Doelen die geborgd zouden moeten zijn voor

depositie per Natura 2000-gebied werken

niet goed, omdat zowel NH3 als NOx over

honderden kilometers wordt verspreid en de

lokale of zelfs provinciale bijdrage beperkt is.

Het is dus zaak om de borging te zoeken bij de

emissies. Dat is de kraan die open staat.

Voor een langetermijnbeleid zijn concrete

doelen nodig, met daaraan gekoppeld

plannen voor passende, juridisch geborgde,

tussendoelstellingen en middelen. Uitgaande

van een gemiddelde KDW van ca. 1100 mol

N ha-1 jr-1 en een huidige depositie van ca.

1650 mol N ha-1 jr-1 en dezelfde buitenlandse

bijdrage is een emissiereductie van ca. 50%

nodig. In het vierde Nationaal MilieuPlan

(NMP4) werd al uitgegaan van langetermijn-

doelstellingen van 900 tot 1300 mol ha-1

jr-1 voor zuur en 550 tot 900 mol ha-1 jr-1

voor stikstof. Het idee was dat deze landelijk

gemiddelde depositieniveaus, aangevuld met

gebiedsgericht beleid, zouden moeten zorgen

voor 90% bescherming van de Nederlandse

natuur (Ministerie VROM, 2001). Zo werd in

dat kader voor ammoniak een landelijk emis-

sieplafond van 30-55 kton N/jaar voorgesteld.

Dat is ca 30-50% van de huidige emissie. In

die periode is van die plafonds reeds een

evaluatie gemaakt (De Vries en Neeteson,

2002), waaruit blijkt dat ‘De doelstelling

van ca 50 kton/jaar mogelijk haalbaar is

wanneer de intensieve veehouderij (varkens

en pluimvee) in “emissieloze” stallen wordt

geplaatst, de melkkoeien in emissiearme

stallen, weidegang sterk beperkt wordt en

dierlijke mest verwerkt wordt tot mestkor-

rels met een geringe ammoniakemissie bij

aanwending. De doelstelling van 30 kton/

jaar is echter nog veel stringenter en is alleen

haalbaar wanneer naast alle bovengenoemde

maatregelen een sterke reductie van de

veestapel plaatsvindt’. Berekeningen van

de toelaatbare stikstofaanvoer om landelijk

normen te halen, niet alleen voor ammoni-

akemissie maar ook voor nitraatuitspoeling

naar grondwater en stikstofafspoeling naar ►

Page 42: THEMA GROEN & ROOD

42 Tijdschrift Milieu - Dossier - april 2020

oppervlaktewater, zijn ook gegeven in De

Vries et al. (2001) en Kros et al. (2004).

Zet daarnaast ook een tijdpad voor die

afname. Aangezien het van belang is om

klimaat- en stikstofbeleid te koppelen (zie

verder) zouden de doeljaren 2030 en 2050

daarbij leidend kunnen zijn, conform het

klimaatakkoord. In die periode moet de emis-

siereductie (zowel per provincie als natio-

naal) gerealiseerd worden door in de tijd af te

bouwen naar de vastgestelde eindwaarde.

Verlaging emissieplafonds in omliggende landenDe totale uitstoot is in Nederland beduidend

hoger dan in andere landen, maar dat wil

niet zeggen dat de internationaal afgesproken

emissieplafonds (NEC’s) voor stikstof (NH3 en

NOx) voldoende zijn om de natuur in de EU te

beschermen. Hoewel die bedoeld zjjn om het

gat tussen huidige en gemiddelde kritische

depositiewaarde terug te dringen, komen

ze tot stand na politiek overleg. Hettelingh

and Posch (2019) laten zien dat bij gebruik

van de NECs nog 67% van de ecosystemen

in de EU boven de KDW zitten. Met name de

landen rond Nederland (België, Duitsland,

Denemarken en de UK) hebben emissies die

tot deposities leiden die boven de KDW van de

meeste ecosystemen liggen. Het is dus zaak

om in te zetten op internationaal emissiebe-

leid waarin ook andere (met name een aantal

van de ons omliggende) landen hun emissie-

plafonds bijstellen in de periode tot 2050.

Verdeling op basis van landbouwareaal Een provinciale emissieruimte kan worden

bepaald door het vastgestelde nationale

emissieplafond (in de landbouw dus voor

ammoniak) te delen door het landbouw-

areaal in Nederland. Dit geeft een toelaat-

bare emissie per hectare. Vervolgens wordt

per provincie de ruimte vastgesteld door

het te vermenigvuldigen met het areaal aan

landbouwgrond. Zo krijg je per provincie een

emissieplafond waaruit een reductieopgave

kan worden bepaald. Door een toedeling

naar provincies op ha-basis introduceer je

automatisch een ‘gebieds-beleid’ en een

grondgebondenheidsbeleid. In Figuur 2 is dit

geïllustreerd door emissies van 77 kiloton

NH3 in 2030 (genoemd in een concept-

notitie van IPS) 50 kiloton NH3 in 2050

(genoemd in een scenariostudie voor het

Klimaatakkoord) als nationale emissiepla-

fonds te gebruiken.

In deze benadering krijgen met name de

provincies Friesland, Gelderland, Noord

Brabant en Limburg een grote opgave door

hun intensieve landbouw. Daar zijn de

emissies namelijk veel te hoog ten opzichte

van een plafond dat bepaald is op basis van

een landelijk gemiddelde, omgeslagen over

hectares. Uiteraard zijn andere toedelingen

denkbaar, waarin de pijn/opgave wat

meer verdeeld wordt maar het zal duide-

lijk blijven dat de grootste reducties plaats

moeten vinden in de gebieden waar de

grootste problemen zijn.

Systeem met verhandelbare stikstofemissierechtenOverweeg, analoog aan broeikasgassen,

de introductie van emissiehandel volgens

het ’cap and trade’-principe. Op basis van

een emissieplafond (‘cap’), ofwel de totale

toelaatbare stikstofuitstoot in een bepaald

jaar (die is afgeleid uit de reductiedoelstel-

lingen die Nederland wil bereiken in een

aangegeven periode) krijgt ieder bedrijf

(waaronder boerenbedrijven voor ammo-

niak) rechten om een bepaalde hoeveelheid

stikstof (NH3 dan wel NOx) uit te stoten

(emissierechten). De emissiehandel (‘trade’)

vindt plaats door transacties van emis-

sierechten. Ieder jaar moet elk bedrijf een

vastgesteld reductiepercentage aan emis-

sierechten inleveren. Wanneer een bedrijf

meer uitstoot dan het aan rechten heeft, dan

moet het extra rechten bijkopen. Omgekeerd

kan een bedrijf investeren in maatregelen

om de uitstoot te verminderen en rechten

overhouden die verhandeld kunnen worden.

Daardoor is er een prikkel tot innovatie en

vermindering van stikstofuitstoot omdat de

uitstoter beloond wordt voor de verminde-

ring. Bedrijven kunnen dus zelf een afweging

maken wat het meest kosteneffectief is:

investeren in schonere technologie, krimpen

of emissierechten bijkopen. Het systeem

vereist wel effecten van innovaties goed

gemeten kunnen worden Dat kan door te

werken met emissiefactoren van innova-

tieve technieken, maar nog beter is het als in

stalsystemen wordt gemeten met goedkope

sensoren. De technologie ontwikkeling hier-

voor is volop aan de gang.

Baseer vergunningverlening alleen op salderen binnen sectorenMomenteel kan de bijdrage van bij voor-

beeld industrie en verkeer aan NOx-emissies

worden gecompenseerd via maatregelen

waarmee NH3-emissies in de landbouw

worden verlaagd. Er zijn echter wetenschap-

pelijke redenen om dat niet te doen. Zoals

eerder aangegeven is NH3 schadelijker voor

natuur terwijl NOx schadelijker is voor de

gezondheid. Verder kan extern salderen

Figuur 2. De berekende huidige (jaar 2017) uitstoot van NH3 (kton NH3) en de berekende NH3 emissieplafonds per provincie bij een gelijke emissie per hectare in elke provincie en een nationaal emissieplafond voor NH3 van 77 kton NH3 en 50 kton NH3 per jaar.

Page 43: THEMA GROEN & ROOD

43Tijdschrift Milieu - Dossier - april 2020

tussen sectoren door verschillen in koopkracht

tussen de sectoren tot ongewenste effecten

leiden. Door aparte NH3 en NOx plafonds

op te stellen en daarbinnen gelijke reductie-

percentages af te spreken die niet onderling

verhandelbaar geef je iedere sector zijn eigen

emissie-opgave.

Vergun geen activiteiten met hoge N-depositie op natuurterreinenBij het verlenen van vergunningen op basis

van provinciale emissieplafonds loop je het

risico dat je lokaal een (te) grote toename van

depositie kunt krijgen omdat op korte afstand

per hectare wel beduidend meer deponeert

dan op grotere afstand. Hier dien je dus

een veiligheidsklep in te bouwen, bijvoor-

beeld door te stellen dat vergunningen voor

projecten die resulteren in een toename van

de N-depositie van meer dan x% van de KDW

niet verleend worden. Een dergelijk systeem

wordt in Vlaanderen gehanteerd, waarbij

men een grens van 5% aanhoudt (De Pue et

al., 2017). Deze check kan worden uitgevoerd

door toepassing van AERIUS die aangeeft

hoeveel procent van de uitstoot neerkomt in

afhankelijkheid van de afstand tot de bron en

de windrichting, of eventueel zelfs een gene-

rieke afstandstabel die de windrichting niet

in ogenschouw neemt. Met deze depositie-

gerelateerde borging voorkom je vestiging

of uitbreiding van activiteiten met een grote

stikstofuitstoot in de nabijheid van Natura

2000-gebieden. Op basis van een lokale

drempel hou je automatische alle activiteiten

met een beperkte uitstoot, zoals de bouw,

buiten deze vergunningverlening, omdat ze

hier altijd aan zullen voldoen. Die vallen dan

uitsluitend onder generieke (aan te scherpen)

emissie-eisen.

Integrale uitdagingHet is belangrijk om bij het nieuwe beleid

integraal te denken. Stikstoftoevoer

(o.a. krachtvoer uit import) leidt ook tot

een verhoogde uitspoeling van nitraat

naar grondwater (onderdeel van de

Nitraatrichtlijn), afspoeling naar oppervlakte-

water (onderdeel van de Kaderrichtlijn Water)

en lachgas naar de atmosfeer (onderdeel van

het Klimaatakkoord). Onder het klimaatak-

koord vallen ook de methaanemissies uit

de veehouderij en veenweideproblematiek

door de hoge CO2-uitstoot uit veengronden

als gevolg van de peilverlaging. Maatregelen

die bijvoorbeeld leiden tot een reductie

van ammoniakemissies en tegelijktijdig

tot een toename in nitraatuitspoeling en/

of lachgasemissies zijn niet duurzaam. De

maatregelen moeten bij voorkeur een positief

effect hebben op andere beleidsterreinen

zoals klimaat, waterkwaliteit, dierenwelzijn,

biodiversiteit en landschappelijke kwaliteit

en er in elk geval niet negatief op afwentelen

in ruimte en tijd. Het is dus van groot belang

om tot een integraal beleid te komen waarbij

kringlooplandbouw een centraal uitgangs-

punt is.

Het is daarom zaak om tot een combinatie van

rechtensystemen te komen waardoor er geen

sprake is van afwenteling zodat alle effecten op

lucht en waterkwaliteit worden voorkomen, te

weten:

1. Fosfaatrechten om de mestproductie aan

banden te leggen en verdere fosfaataccumu-

latie in de bodem te voorkomen;

2. Ammoniakemissierechten om NH3-emissie

te reduceren;

3. Stikstofoverschotrechten om zowel afwente-

ling van ammoniak-emissiereductie naar

nitraatuitspoeling en lachgasemissie te voor-

komen, wat ook relevant is voor het klimaat-

akkoord., en waarbij het N-overschot gedefini-

eerd is als de totale N-invoer via dierlijke mest,

kunstmest en fixatie minus de N-opname.

DankwoordDit stuk is successievelijk van commentaar

voorzien door prof. Oene Oenema, dr. Gerard

Velthof, dr. Hans Kros, prof. Louise Fresco, dr.

Bram de Vos, Ir. Edo Gies, dr. Roel Jongeneel, dr.

Nina Smits, dr. Jan Dijkstra, dr. Koos Verloop,

prof. Maarten Krol en prof. Leen Hordijk.

De volledige referenties van dit artikel zijn op

te vragen via de VVM ([email protected]).

Wim de Vries

Page 44: THEMA GROEN & ROOD

44

Is biomassa verstandigals energiebron voorstadsverwarming? Maandag 27 januari 2020 vond in de raadszaal van de gemeente Purmerend een informatiebijeen-

komst plaats over het gebruik van houtige biomassa bij het opwekken van warmte. Purmerend

maakt van deze aanpak gebruik voor hun stadsverwarming. De warmtecentrale draait op hout-

snippers afkomstig van reststromen die door Staatsbosbeheer worden geleverd.

De biowarmtecentrale draait sinds 2015,

heeft een vermogen van 44 MegaWatt-

thermisch en levert warmte aan 26.000

woningen. Aan uitbreiding van het systeem

met 14 MWth wordt thans gewerkt.

1.Houtige biomassa voor hernieuw-bare energie in NederlandMedio januari kwam het CBS rapport

‘Hernieuwbare Energie in Nederland 2018’ in

het nieuws. In dit rapport staan veel getallen

over zowel het opwekken als gebruiken van

hernieuwbare energiebronnen in ons land in

2018, dus over de energie die in dat jaar uit

wind, zon, aardwarmte, biomassa, water-

kracht of omgevingswarmte werd gewonnen.

Volgens dit overzicht dekten we in 2018 ons

finale energiegebruik voor 7,4 procent met

energie uit hernieuwbare bronnen, in totaal

voor 157 PetaJoule. Die 157 PJ hernieuw-

bare energie kwam voor 61% uit biomassa.

Windenergie droeg 23% bij, zonne-energie

8%, en andere hernieuwbare energiebronnen

eveneens 8%.

In 2020, dus eind dit jaar, moet het gebruik

van hernieuwbare energie in ons land op

14 procent uitkomen – overeenkomstig de

afspraken die Nederland met de Europese

Commissie heeft gemaakt. Dit gaan we niet

Prof. dr. Wim Turkenburg is verbonden aan het Copernicus Instituut, Universiteit Utrecht ([email protected]).

Tijdschrift Milieu - Dossier - april 2020

Page 45: THEMA GROEN & ROOD

45

halen. Waarschijnlijk komen we eind 2020 uit

op 11 tot 12 procent, maar naar verwachting

wordt die 14 procent wel een of twee jaar later

gerealiseerd (bron: PBL, 2019).

Uit de rapportage van het CBS blijkt dat in 2018

biomassa 95 PJ bijdroeg aan het dekken van de

finale energievraag, gelijk aan iets meer dan

4% van deze vraag. Tabel 1 geeft hiervan een

overzicht. Ter vergelijking: wereldwijd lag de

bijdrage procentueel gemiddeld ruwweg een

factor 3 hoger (bron: REN21, 2019).

Biomassa wordt in huishoudens voornamelijk

gebruikt in houtkachels voor het produceren

van warmte en gezelligheid, met daarbij

doorgaans ook luchtvervuiling (NVDE, 2019).

Uit de tabel blijkt dat deze inzet in 2018 voor 20

PJ bijdroeg aan het nationale finale energiege-

bruik (ca. 1%). Biomassaketels die bij bedrijven

staan en alleen voor het produceren van

warmte worden gebruikt – dus systemen zoals

die bij de stadsverwarming in Purmerend -

leverden in 2018 ruim 11 PJ aan energie. Van

deze 11 PJ kwam overigens tweederde uit

houtig materiaal en de rest uit niet-houtige

biomassa.

Het verbranden van vaste biomassa in

energiecentrales speelt bij het benutten van

bioenergie een grote rol. In 2017 ging het

volgens het CBS in totaal om ongeveer 53 PJ.

Van deze biomassa kwam 50 PJ uit Nederland

en 3 PJ uit het buitenland (import). Nederland

produceerde in 2017 méér vaste biomassa

dan we in ons eigen land verbruikten. Het

overschot, 10 PJ, exporteerden we naar het

buitenland.

Uit het CBS-overzicht blijkt dat de houtige

biomassa die in Nederland in warmte- en

elektriciteitscentrales wordt gebruikt, voor

verreweg het grootste deel uit Nederland

komt, te weten ruim driekwart in 2018. De

resterende hoeveelheid komt voor een over-

groot deel uit de ons omringende Europese

landen. De geïmporteerde biomassa werd in

2018 voornamelijk in elektriciteitscentrales

gebruikt.

Uit onderzoek en uit de rapportages van de

energiebedrijven blijkt dat het bij de winning

van deze houtige biomassa steeds om rest-

hout gaat dat vrijkomt bij onderhoud van

bossen, landschappen en gemeentelijk groen,

bij timmerfabrieken, bij bouw- en sloopwerk-

zaamheden en dergelijke (CBS, 2019; Platform

Bioenergie, 2019).

2.De duurzaamheid van het gebruik van biomassa als energiebronHet gebruik van biomassa voor zowel energie-

opwekking als materiaalproductie kan zowel

positieve als negatieve gevolgen hebben voor

mens, natuur en milieu. Om de negatieve

gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen - en

in ieder geval tot aanvaardbare niveaus te

beperken - zijn er voor de energietoepassing

duurzaamheidscriteria ontwikkeld waaraan

de gewonnen biomassa moet voldoen.

Nederland liep in de ontwikkeling van deze

criteria voorop. De eerste initiatieven om

tot duurzaamheidseisen te komen werden

15 tot 20 jaar geleden door energiebedrijven

genomen. Het bedrijf Essent (nu RWE) speelde

daarin een vooraanstaande rol. Mijn instituut

– het Copernicus Instituut voor Duurzame

Ontwikkeling van de UU – heeft Essent bij

de ontwikkeling van duurzaamheidscriteria

geholpen. Een voorbeeld hierbij vormde de

studie Sustainability Criteria for Large Scale

International Trade in Biomass for Energy

(Faaij et al., 2000).

Op nationaal niveau heeft de overheid een

aantal jaren geleden een reeks van duur-

zaamheidseisen vastgesteld. Ook op Europees

niveau bestaan die eisen, maar alleen nog

voor vloeibare biomassa en biogas voor

vervoer. Voor het gebruik van vaste biomassa

gaan op Europese schaal duurzaamheideisen

gelden vanaf 2021. Biomassa dat niet aan de

eisen voldoet krijgt dan geen steun van de

overheid. Vele partijen waren en zijn bij de

formulering van de duurzaamheidscriteria

betrokken: bedrijven, milieugroepen, weten-

schappers, adviesorganen en overheden. Bij

het vaststellen van de eisen is zoveel mogelijk

naar consensus tussen al deze partijen

gestreefd.

De zwaarste eisen die in de Europese Unie

worden gesteld gelden thans in Nederland.

Voor het gebruik van houtige biomassa zijn

dit de eisen waaraan je moet voldoen als je

hiervoor subsidie wilt krijgen uit de SDE+-

regeling. Die biomassa moet duurzaam zijn

gewonnen en overeenkomstig deze eisen zijn

gecertificeerd. Op de naleving van de eisen

wordt minimaal jaarlijks controle uitgeoe-

fend. Die duurzaamheidscriteria moeten er

bijvoorbeeld voor zorgen dat het gebruik van

houtige biomassa niet tot ontbossing leidt

en ook niet tot aantasting van bestaande

ecosystemen. De biodiversiteit in het bos

moet gehandhaafd worden en liefst ook nog

worden versterkt. Ook moet de kwaliteit en

de vruchtbaarheid van de bodem in het bos

worden gehandhaafd. Daarnaast mag niet

meer dan de helft van de gewonnen biomassa

voor energiedoeleinden worden gebruikt.

Ook moet een deel van de oogst in het bos

achterblijven. Daarbij moet er ook in het bos,

via aangroei, jaarlijks tenminste evenveel

koolstof worden vastgelegd als eruit wordt

gehaald.

Tabel 1: Bruto energetisch eindverbruik biomassa in 2017 en 2018, in PJ (bron: CBS, 2019).

Tijdschrift Milieu - Dossier - april 2020

Page 46: THEMA GROEN & ROOD

46

Tevens moet de winning en het gebruik de

lokale economie versterken. Hoogwaardige

toepassingen van de biomassa, zoals het

gebruik van het hout voor maken van

planken, balken en palen, of van papier

en chemische producten, hebben hierbij

voorrang. Daarnaast moet het gebruik van

houtige biomassa in plaats van fossiele

brandstof netto tot voldoende afname van

uitstoot van broeikasgassen naar de atmo-

sfeer leiden. Daarvoor worden ook percen-

tages genoemd. In hoeverre het gebruik

van biomassa uit bossen dan werkelijk tot

klimaatwinst leidt, daarover straks meer.

Ook ten aanzien van het voldoende schoon

en veilig inzetten van biomassa in grotere

warmtecentrales gelden eisen. Die hebben

bijvoorbeeld betrekking op de maximaal

toelaatbare geurhinder, de uitstoot van

fijnstof en de uitstoot van stikstofoxides

(NOx). Die uitstoot mag bepaalde normen

niet te boven gaan. In de praktijk blijft de

biowarmtecentrale in Purmerend daar (ver)

onder en blijkt de centrale heel weinig toe te

voegen aan de uitstoot die andere bronnen

veroorzaken, zoals verkeer (denk aan de A7 bij

Purmerend), de landbouw, huishoudens (denk

aan de uitstoot van houtkachels en open

haarden) en industrie bij Purmerend (zie ook:

Bilfinger Tebodin, 2018). Bij met name klei-

nere centrales hoeft dit echter niet het geval

te zijn. Terecht dat hier nu aandacht voor

het stellen van strenge(re) emissienormen

bestaat (zie ook: NVDE, 2019).

Overigens is de bijdrage van de gehele

energiesector aan de depositie van stikstof in

ons land naar schatting 0,3%, dus heel klein

(Remkes et al., 2019). Het PBL voorziet een

sterke toename van het gebruik van houtige

biomassa voor stadsverwarming ter vervan-

ging van warmteopwekking met aardgas

(PBL, 2019). Naar verwachting zal deze

toename tot vergroting van de stikstofdepo-

sitie met enkele hondersten van een procent

leiden (NVDE, 2019). Door strengere emis-

sienormen kan deze depositie nog worden

teruggedrongen.

Het fijnstof dat in Purmerend uit de rook-

gassen wordt gehaald wordt doorgaans

gebruikt bij de aanleg en het herstel van

wegen, bij het productie van beton en bij het

maken van bakstenen. Hetzelfde gebeurt

met het bodemas dat bij de verbranding van

biomassa ontstaat. Soms is zo’n afvalstroom

echter niet voor hergebruik geschikt en moet

het materiaal gecontroleerd worden gestort.

3.De klimaateffecten van het gebruik van houtige biomassaDe klimaateffecten van het gebruik van

houtige biomassa staan de laatste maanden

in Nederland – overigens heel weinig in

andere landen - sterk ter discussie. Er gaan

zelfs stemmen op die beweren dat je, voor

het verminderen van de uitstoot van CO₂ en

het beperken van klimaatverandering zoals

in Parijs overeengekomen, beter aardgas dan

biomassa kunt stoken. Zelfs kolencentrales

zouden volgens deze stemmen nog beter

voor het klimaat zijn.

Laat ik beginnen te zeggen dat ik begrijp

waar deze opmerkingen vandaan komen, ik

kom daar op terug. Tegelijk wil ik zeggen dat

deze stelling, in mijn visie, wetenschappelijk

gezien onjuist is. Het gebruik van biomassa

in de energievoorziening is aanmerkelijk

beter voor het klimaat dan het gebruik

van fossiele brandstof, mits het hierbij

om biomassa gaat die duurzaam wordt

gewonnen en ingezet. Ik zal dat toelichten.

In het klimaatbeleid wordt er vanuit gegaan

dat het gebruik van duurzaam gewonnen

biomassa klimaatneutraal is. Nieuwe bomen

en gewassen produceren biomassa doordat

ze bij hun groei CO₂ opnemen en omzetten

in koolstof. Bij de verbranding van deze

biomassa in energiecentrales wordt de kool-

stof weer omgezet in CO₂, waarna deze weer

wordt vastgelegd bij de aangroei van nieuwe

bomen en gewassen – een kort-cyclisch

circulair systeem. In de boekhouding van de

klimaateffecten van de gebruikte biomassa

wordt daarbij ook bijgehouden hoeveel CO2

er wordt uitgestoten bij het winnen, trans-

porteren en verwerken van de biomassa tot

houtsnippers of houtpellets.

In Nederland, in Europa en ook mondiaal

is het thans overigens zo dat er in bossen

jaarlijks meer CO2 wordt vastgelegd in de

vorm van houtig materiaal dan er uit wordt

gewonnen. De bossen worden dus koolstof-

rijker. Netto zorgen dus ook deze bossen er

voor dat CO2 uit de lucht verdwijnt en op

aarde wordt vastgelegd. We noemen dit

‘negatieve emissie van CO2’.

Een volwassen bos stoot jaarlijks in principe

bijna evenveel CO2 uit als dat het opneemt.

Jonge bomen halen voor hun groei CO2 uit de

lucht en leggen de koolstof die hierin zit vast

in wortels, stammen, takken, naalden of

bladeren. Bij deze vastlegging komt zuurstof

vrij. Maar tegelijk gaan in het bos takken en

bomen dood. Dit materiaal wordt opgevreten

door allerlei kleine organismen, waarbij de

koolstof in het hout weer, met zuurstof uit

de lucht, wordt omgezet in CO₂ en naar de

lucht verdwijnt. Slechts een klein deel van de

koolstof blijft voor langere tijd in de bodem

achter, bijvoorbeeld via het wortelstelsel.

Overigens kan het in drassige bossen ook

voorkomen dat dood hout niet in CO₂ maar

in CH4 (methaan) wordt omgezet, een gas

waarvan de broeikaswerking ruwweg 20 tot

50 keer groter is dan van CO₂.

In plaats van al dit hout te laten wegrotten,

kun je besluiten een deel ervan uit het bos te

halen en in te zetten voor energiewinning,

dus bijvoorbeeld voor het maken van warm

water. Zou je dat niet doen en daarvoor in

de plaats aardgas of steenkool gebruiken,

terwijl ondertussen het hout ligt weg te

rotten in het bos waarbij de CO₂ alsnog

wordt uitgestoten, dan leidt dat gedurende

tienduizenden jaren tot een verhoogde

concentratie van CO₂ in de lucht. Plus al die

tijd dus ook tot een hogere warmtetoevoer

naar het aardoppervlak door de broeikaswer-

king van de CO₂. Het klimaatprobleem wordt

hier dus groter van.

Zou een deel van het hout uit het bos daaren-

tegen wel voor energiedoeleinden worden

gebruikt, dan kun je dat als klimaatneutraal

beschouwen, mits je uit het bos jaarlijks niet

meer houtige biomassa haalt dan er jaarlijks

ook weer bijgroeit. En je voorkomt daarmee

het verstoken van fossiele brandstof.

Tijdschrift Milieu - Dossier - april 2020

Page 47: THEMA GROEN & ROOD

47

Een soortgelijk verhaal kun je houden voor

bijvoorbeeld productiebos waarin bomen

groeien die worden gebruikt voor het maken

van planken, balken en houten palen of voor

papier en chemische producten. De bijpro-

ducten die hierbij ontstaan, zoals zaagsel,

takken en de toppen van de bomen, maar

ook dunningshout, kun je in het bos weg

laten rotten - of ter plekke, dus in de open

lucht, verbranden, wat frequent gebeurt. Je

kunt het echter ook gebruiken om warmte te

produceren om daarmee de inzet van fossiele

brandstof in bijvoorbeeld een stadsverwar-

mingssysteem te voorkomen. De geprodu-

ceerde balken en planken zorgen dan voor

langdurige opslag van de atmosferische

koolstof, en daarmee dus voor ‘negatieve

emissie’ van CO₂.

Als je hout gebruikt voor het maken van

warmte heb je daarvoor méér koolstof nodig

dan wanneer je fossiele brandstof gebruikt.

Per opgewekte eenheid energie (GJ) ontstaat

bij biomassa dus ook méér CO₂. Ten opzichte

van anthraciet gaat het om een verschil van

ruim 10% en ten opzichte van aardgas om

een verschil van ruim 70%. Echter, bij het

gebruik van duurzame biomassa blijft deze

CO₂ relatief kort in de lucht terwijl bij fossiele

brandstof die periode deels kan oplopend

tot tienduizenden jaren (de tijd die het kost

om gesteenten in voldoende mate met CO₂

te laten reageren). Dat is op zich al een reden

om te zeggen dat een duurzaam gebruik

van biomassa in de energievoorziening vele

malen minder - oplopend tot enkele orden

van grootte - bijdraagt aan de opwarming

van de aarde dan het gebruik van fossiele

brandstof.

Wel is er bij het gebruik van biomassa sprake

van een koolstofschuld (Carbon Debt). Het

duurt namelijk een aantal jaren voordat de

concentratie van CO₂ in de lucht beneden

het niveau is gezakt dat je zou hebben als

je daarvoor in de plaats fossiele brandstof

zou hebben gebruikt. Die periode wordt de

periode van koolstofschuld genoemd. Die

periode wil je liefst zo kort mogelijk laten

duren. Recent heeft een aantal kritische

wetenschappers in Europa voorgesteld de

maximaal toelaatbare periode voor deze kool-

stofschuld te stellen op circa 10 jaar (Norton

et al., 2019). Ook pleitten ze ervoor deze eis op

te nemen in het rijtje duurzaamheidscriteria

voor het gebruik van biomassa. Dat moet er

toe leiden dat houtige biomassa alleen wordt

gebruikt als dit bijdraagt aan het bereiken

van de klimaatdoelstellingen die in Parijs

zijn afgesproken. Of de maximaal toelaatbare

schuldperiode dan 10 jaar moet zijn, of ook

20 of wellicht zelfs 50 jaar mag zijn, daarover

vindt thans in wetenschappelijke kringen

debat plaats. Voor zover voor mij waarneem-

baar wordt in dit debat vanuit de klimaatwe-

tenschap, gelet op ‘Parijs’, eerder gedacht aan

een maximaal toelaatbare koolstofschuldpe-

riode van 20 of misschien 30 jaar. Onderzoek

met klimaatmodellen zou meer zicht kunnen

geven op wat in deze een verstandige periode

is.

Het zal overigens niet makkelijk zijn om

voor iedere stroom houtige biomassa die

in de energievoorziening wordt gebruikt te

berekenen wat de koolstofschuldperiode

precies is. Ook is van belang dat de gebruikte

rekenmethodiek zuiver is en algemeen wordt

aanvaard (zie ook: Lamers & Junginger, 2013;

Junginger, 2019).

Als in Nederland de reststromen die over-

blijven niet voor de energievoorziening

worden gebruikt, zouden ze in relatief korte

tijd wegrotten, veelal binnen 5 tot 10 jaar

(Wanningen, 2020), leidend tot uiteindelijk

dezelfde CO₂-uitstoot als bij verbranding.

Dit verkort de periode van koolstofschuld en

moet in de berekening worden meegenomen.

En als bij de warmteopwekking niet van

biomassa gebruik wordt gemaakt maar

van aardgas of steenkool, moet ook worden

meegenomen dat deze fossiele brandstoffen

uit het buitenland komen, dus meer energie

voor transport vergen. Ook vindt er bij de

winning of het transport van fossiele brand-

stof soms veel uitstoot van methaan plaats

– een veel sterker broeikasgas dan CO₂ zoals

eerder opgemerkt.

Van koolstofschuld zal overigens in het

geheel geen sprake zijn wanneer de CO₂

die bij het verbranden van de duurzame

biomassa vrijkomt zou worden afgevangen

en ondergronds opgeslagen (CCS). Er zou dan

sprake zijn van ‘negatieve emissie van CO₂’. In ►

Tijdschrift Milieu - Dossier - april 2020

Page 48: THEMA GROEN & ROOD

48

de nabije toekomst kan dit wellicht geld gaan

opleveren. Internationaal - ook in Nederland

- wordt naar deze optie onderzoek gedaan en

in Illinois (VS) wordt CCS bij het gebruik van

biomassa, te weten de productie van ethanol

uit maïs, al toegepast (bron: GCCSI, 2019).

De conclusie moet zijn dat, vanuit het

klimaatvraagstuk gezien, de inzet van

biomassa aanmerkelijk beter is dan het

inzetten van aardgas of steenkool. Een

randvoorwaarde is wel dat de biomassa

duurzaam moet zijn gewonnen, dat er in

het bos jaarlijks meer biomassa bijgroeit

dan eruit wordt gewonnen en dat het bij het

energetisch gebruik van houtige biomassa

om bijproducten gaat. Hoogwaardiger toepas-

singen van bijvoorbeeld het stamhout dienen

voorrang te krijgen. In de praktijk gebeurt

dit overigens, omdat dit de houtvester (veel)

meer geld oplevert dan wanneer het hout

wordt verbrand.

Een vraag is dan nog hoeveel duurzame

biomassa er voor de energievoorziening

beschikbaar is. Is er nog ruimte voor groei?

Hiernaar zijn vele studies uitgevoerd, en

nog onlangs verscheen er een notitie (zie:

Holmgren/Eurostat, 2020) waarin wordt

gesteld dat de bossen in Europa in totaal zo’n

twee keer meer biomassa voor materialen en

energie kunnen produceren dan thans het

geval is. Volgens een studie van Ecofys is er

genoeg biomassa voor de energietransitie tot

2030 (Ecofys, 2017) en ook de Nederlandse

Vereniging Duurzame Energie kwam recent,

met verwijzing naar het PBL, tot dit stand-

punt (NVDE, 2019). Op verzoek van het

Ministerie van IenW en ten behoeve van de

SER kijkt het PBL er thans opnieuw naar.

4.Bestaan er duurzame alter-natieven voor het gebruik van biomassa? De vraag is gesteld of er geen andere, duur-

zame alternatieven voor het gebruik van

biomassa bestaan die al de komende jaren bij

onder meer stadsverwarming ingezet kunnen

worden. Ik wil daar tot slot kort bij stil staan.

Alternatieven (naast uiteraard betere wonin-

gisolatie) waaraan veelal wordt gedacht

zijn:

- Ter plekke aardwarmte winnen en

gebruiken.

- Huizen elektrisch verwarmen via weer-

standsverhitting of infraroodpanelen,

waarbij dan de elektriciteit uit zonne- of

windenergie moet komen.

- Voor verwarming waterstof gebruiken die

via elektrolyse uit stroom van zonnecel- of

windenergiesystemen wordt gewonnen, in

Nederland of elders, bijvoorbeeld de Sahara

(zie ook: Gigler et al., jan. 2020).

- Warmtepompen inzetten die de benodigde

warmte halen uit de omgevingslucht, de

bodem of een waterplas en die worden

gevoed met elektriciteit uit hernieuwbare

bronnen.

- Aquathermie: warmte en koude halen uit

oppervlaktewater (TEO), afvalwater (TEA)

of drinkwater (TED).

- Restwarmte van de industrie of van data-

centra benutten.

- Biogas inzetten, gewonnen uit mest en

andere niet-houtige biomassastromen.

- Aardgas omzetten in waterstof en de

daarbij vrijkomende CO₂ afvangen en

ondergronds opslaan, waarna die (‘blauwe’)

waterstof voor onder meer verwarming

kan worden gebruikt (zie ook: Gigler et al,

jan. 2020).

Naar dit soort opties wordt thans door

beleidsmakers bij alle provincies en

gemeenten intensief gekeken. Zij moeten

immers in 2021 plannen klaar hebben voor

het verduurzamen van alle woningen in ons

land, ook wat betreft het warmtegebruik.

Veel van de genoemde opties blijken vaak

maar een beperkte capaciteit te hebben

of zijn alleen heel lokaal inzetbaar. Ook

staan diverse opties technisch nog in de

kinderschoenen; ze kunnen de komende

tien tot twintig jaar nog geen wezenlijke

bijdrage leveren aan het verminderen van de

CO₂-uitstoot. Daarnaast zijn de meeste opties

thans nog heel erg duur. Bovendien geldt voor

sommige opties dat toepassingen nu niet

verstandig is.

Voorlopig heeft het bijvoorbeeld weinig zin

om stroom uit zonne- of windenergie te

gebruiken voor het produceren van waterstof

voor het verwarmen van huizen. Dit zou er

thans toe leiden dat minder duurzame stroom

beschikbaar is voor de elektriciteitsvoorzie-

ning, met als gevolg minder afname van de

CO₂-uitstoot in de stroomsector dan gewenst.

Ook warmtepompen vormen thans nog niet

echt een aantrekkelijk perspectief. Die zouden

nu voornamelijk op stroom uit gasgestookte

centrales moeten draaien, en deze centrales

halen omzettingsrendementen van 50 tot 60

procent. Inzet van deze optie zou op dit onder-

deel dus tot een toename van het gasgebruik,

en dus tot een toename van de CO₂ uitstoot

leiden, tenzij deze CO₂ bij de elektriciteits-

centrales wordt afgevangen en ondergronds

opgeslagen. Dat doen we nu echter nog niet.

De CO₂-winst moet derhalve komen van

de warmte die met de warmtepomp uit de

omgeving wordt gehaald. Veelal vormen voor

huishoudens met name de kosten van een

gebruiksvriendelijke warmtepomp nog een

barrière.

Over een jaar of tien tot twintig kan wellicht

een alternatief zijn dat er voor de verwarming

van huizen, via een nationaal transportnet,

waterstof beschikbaar komt dat uit aardgas

is gemaakt. Gasunie en energiebedrijven

zoals Stedin ontwikkelen hier plannen voor

(Gigler et al., 2020; Stedin, 2020). Wel moet

dan de CO₂ die vrijkomt bij de omzetting van

aardgas in waterstof worden afgevangen

en vastgelegd of ondergronds veilig worden

opgeslagen.

5.ConclusieDe conclusie moet zijn dat het inzetten van

duurzaam gewonnen biomassa een goede

en verstandige mogelijkheid kan zijn om,

via stadsverwarming, hele wijken, dorpen

en steden te verwarmen en tevens een

bijdrage te leveren aan de Parijs-afspraken:

het beperken van de opwarming van de

aarde tot, aan het eind van deze eeuw, ruim

beneden 2 graad Celsius en streven naar niet

meer dan 1,5 graad Celsius.

De volledige referenties van dit artikel zijn op

te vragen via de VVM ([email protected]).

Wim Turkenburg

Tijdschrift Milieu - Dossier - april 2020

Page 49: THEMA GROEN & ROOD

49

Reflexieve samenwerking voor een hogere kwaliteit stadsnatuurStadsnatuur zoals buurttuinen, boomspiegels en groene daken kan de effecten van klimaatver-

andering verzachten, natuurwaarden versterken en de leefbaarheid verbeteren. In toenemende

mate wordt het realiseren van stadsnatuur aan burgerinitiatieven overgelaten, maar effectieve

ondersteuning hiervan blijkt in de praktijk vaak lastig. In wat voor samenwerkingsverband

kunnen lokale overheden groene burgerinitiatieven het beste ondersteunen?

Madelief Ritt ([email protected]) is bachelor student Global Sustainability Science (Universiteit Utrecht). Sander van der Jagt ([email protected]) is als postdoc onderzoeker op het project NATURVATION verbonden aan Copernicus Instituut (Universiteit Utrecht).

Foto

’s: M

adel

ief

Rit

t

Tijdschrift Milieu - Dossier - april 2020

Page 50: THEMA GROEN & ROOD

50

De aanleg en het onderhoud van natuur in

de stad, waar uitdagingen zoals klimaat-

verandering, verdichting, afbrokkelende

sociale cohesie en de afnemende biodiversi-

teit spelen, is steeds belangrijker geworden

(Cohen-Shacham et al., 2016). Stadsnatuur

verbetert de leefbaarheid van de stad, omdat

het onder andere verkoeling biedt tijdens

warme periodes, geluidshinder verlicht en

wateroverlast vermindert, en zorgt voor

sterkere sociale cohesie. Daarnaast heeft het

een positief effect op de gezondheid en het

welzijn. Het mozaïek van parken, stedelijke

bosschages, groene daken en gevelgroen,

duurzame afwateringssystemen, boom-

spiegels, buurt-, privé- en volkstuinen en

groene en blauwe netwerken vormen een

variatie aan waardevolle stedelijke biotopen.

Wanneer er in het ontwerp van stadsnatuur

rekening wordt gehouden met het vergroten

van de biodiversiteit en het verbeteren van

ecologische processen ten opzichte van

uitgangssituatie, kan het grote meerwaarde

geven voor de gehele stad. Stadsnatuur is

dus in potentie multifunctioneel: bij een

juist ontwerp brengt het meerdere voordelen

met zich mee die een weerslag hebben op de

kwaliteit van natuur, de directe leefomgeving

alsmede de bredere samenleving.

Ondanks de toenemende erkenning van

stadsnatuur als hulpmiddel bij het oplossen

van duurzaamheidsuitdagingen, wordt

deze vaak niet integraal meegenomen in

de besluitvorming over stedelijke ontwik-

keling en blijft deze mede daardoor vaak

onnodig gefragmenteerd of van lage kwaliteit

(Wamsler et al., 2017). Sinds de industriële

revolutie dragen de lokale overheden in

Nederland de verantwoordelijkheid voor

het beheer van de openbare groene ruimte

in de stad (Konijnendijk et al., 2006). Andere

partijen zoals stichtingen, bedrijven en

burgers raken echter steeds meer betrokken

bij deze planvorming. In dit kader wordt ook

weleens gesproken over een verschuiving

van ‘governing’ naar ‘governance’. Governing

staat voor regeren, het uitoefenen van de poli-

tieke macht door het maken van wetten en

opdracht te geven aan organisaties en instel-

lingen. Het concept governance verwijst naar

de processen waarmee de maatschappij haar

problemen aanpakt: de zelfsturende capa-

citeit van de samenleving (Voss et al., 2006).

Alhoewel burgerinitiatieven vaak een posi-

tieve invloed hebben op de ontwikkeling en

de kwaliteit van stadsnatuur, kunnen burgers

dit vaak niet doen zonder ondersteuning. Ze

opereren bijvoorbeeld in de openbare ruimte

en hebben om die reden te doen met lokale

overheden (Van der Jagt et al., 2016). Passende

ondersteuning vanuit lokale overheden en

andere actoren zoals lokale natuurorgani-

saties is daarom van groot belang. Hier gaat

het echter nog te vaak mis, mede omdat er

bij partijen weinig bekend is over effectieve

vormen van samenwerking – ofwel ‘gover-

nance’ – tussen lokale overheden en burgers

ten behoeve van stadsnatuur.

Samenwerken middels reflexiviteit Er is sprake van reflexiviteit wanneer

overheid en burgers regelmatig hun samen-

werking evalueren en, indien noodzakelijk

beleid, regelgeving en bovenal de governance

op dynamische wijze op elkaar afstemmen

(Buizer et al., 2015; Feindt & Weiland, 2018;

Kabisch et al., 2016). Recent onderzoek over

natuur in de stad, waarbij de onderzoekers

het gesprek aangingen met gemeentes en

beleidsmakers, toont aan dat de mate van

reflexiviteit een belangrijke voorwaarde is

voor een vruchtbare samenwerking tussen de

overheid en burgerinitiatieven (Kabisch et al.,

2016). Een reflexieve vorm van samenwerken

vergroot de capaciteit van zowel burgers als

lokale overheden om hun respectievelijke

doelen te bereiken. Er is echter nog weinig tot

geen kennis over de mate waarin reflexiviteit

in de samenwerking tussen burgers en lokale

overheden in de praktijk de ontwikkeling van

stadsnatuur beïnvloedt. Daarnaast weten we

ook weinig over hoe reflexiviteit tot uiting

komt in deze samenwerkingsverbanden.

Zeven voorbeeldenDaarom zijn we voor dit onderzoek op zoek

gegaan naar goede voorbeelden van burgeri-

nitiatieven in het openbare groen en hebben

daarbij gekeken naar de rol van reflexiviteit

in de samenwerking met lokale overheden.

We namen de volgende onderzoeksvragen als

uitgangspunt: Hoe komt het concept reflexi-

viteit in de praktijk tot uiting, hoe wordt

dat beleefd en wat is de mate waarin een

reflexief samenwerkingsverband de ontwik-

keling van stadsnatuur stimuleert? Daarbij is

de stad Utrecht als casus gebruikt vanwege

het belang dat de stad hecht aan duurzame

gezonde verstedelijking en sociale innova-

ties, zoals onder andere beschreven in de

Ruimtelijke Strategie 2016 van de Gemeente

Utrecht (Utrecht, 2016). Wij gingen op verken-

ning naar de verhalen achter zeven van de

vele groene burgerinitiatieven.

De zeven voorbeelden van burgerinitiatieven

in Utrecht met betrekking tot stadsna-

tuur zijn allen opgestart door burgers. Om

een volledig beeld te kunnen geven van

Tijdschrift Milieu - Dossier - april 2020

Page 51: THEMA GROEN & ROOD

51

de dynamiek in de samenwerking tussen

burgerinitiatieven en de lokale overheid

hebben we alleen initiatieven geselecteerd

die al minstens een aantal jaren bestaan.

Daarnaast is er gekozen voor initiatieven

met een goede spreiding over de stad en

verschillen in typen stadsnatuur. Het

onderzoek is uitgevoerd volgens een kwali-

tatieve methode, door middel van semige-

structureerde diepte-interviews, waardoor

de informatieverzameling open en flexibel

bleef. In totaal zijn zeven initiatiefnemers

geïnterviewd waarbij op zoek is gegaan naar

hoe zij de samenwerking met de lokale over-

heid hebben beleefd. Hierbij lag onze focus op

het identificeren van (mogelijke) knelpunten

bij de ontwikkeling van stadsnatuur en is

vervolgens gekeken naar de mate waarin

beide partijen onderling op reflexieve wijze

samenwerkten om tot een oplossing te komen

en welk effect dat had op het functioneren

van het initiatief.

Burgerinitiatieven en reflexiviteitDe initiatieven voor stadsnatuur zijn

ontstaan vanuit diverse thema’s en doelen

zoals duurzaamheid, ontmoeting en inclu-

siviteit. We bespreken vier van de zeven

onderzochte initiatieven: Wittevrouwen

plantenbakken, Voedseltuin Overvecht, De

Zilveren Schaats en Park Oosterspoorbaan. De

resultaten van de overige drie burgerinitia-

tieven zijn samengevat in tabel 1.

Wittevrouwen plantenbakken, Dit initiatief omvat 300 plantenbakken in

de wijk Wittevrouwen die beheerd worden

door buurtbewoners middels een project dat

reeds ruim 30 jaar lang wordt gecoördineerd

door een bewonerscommissie. Bij dit initiatief

dreigde een probleem op het gebied van

financiering te ontstaan, maar men heeft

dit weten te vermijden door middel van een

reflexieve aanpak:

“Wanneer de voormalige leefbaarheids-

budgetten werden samengevoegd en dit

veranderde in het initiatievenfonds, mochten

wij onze mening delen over dit nieuwe beleid.

Wij hebben toen commentaar gegeven op het

feit dat wij al 30 jaar gefinancierd worden. Dit

zou door de nieuwe regels niet meer mogelijk

kunnen zijn.”

Hierdoor zijn uitzonderingen in de regels

gemaakt, waardoor het initiatief een

manier vond om permanente financie-

ring te krijgen. Dit was niet alleen positief

voor Wittevrouwen plantenbakken, maar

in bepaalde gevallen is ook voor andere

initiatieven langere financiering mogelijk

geworden. Een keerzijde is echter dat dit initi-

atief niet leert op eigen benen te staan, terwijl

dat misschien wel had gekund als men conse-

quent, over een langere periode, de principes

van reflexieve governance had toegepast.

Voedseltuin OvervechtDit initiatief is een gemeenschappelijke

moestuin waar biologische groente, kruiden,

fruit en bloemen worden verbouwd. De tuin

bestaat nu vier jaar en wordt door gemeente

en andere partijen vaak beschouwd als

‘paradepaardje’, een geslaagd initiatief dat

graag onder de aandacht wordt gebracht.

Het initiatief wordt draaiende gehouden

door een aantal toegewijde vrijwilligers.

Desalniettemin zijn er wel zorgen over de

toekomstbestendigheid, wat met name

komt door het huidige verdienmodel. Naast

de inzet van vrijwilligers is er ook financie-

ring nodig middels subsidies, verschillende

fondsaanvragen en de kleine opbrengst die

behaald wordt door het verkopen van de

zelfgekweekte groenten en fruit uit de tuin.

Desondanks heeft het initiatief moeite met

het vinden van structurele financiële steun:

“Het initiatievenfonds van de gemeente is

een relatief laagdrempelige manier om finan-

ciën te krijgen als je laat zien dat je draagvlak

hebt in de buurt of in de wijk. Echter, het

fonds ondersteunt maximaal drie jaar, wat

voor veel initiatieven een uitdaging is. We

zouden graag een structureel partnerschap

aan willen gaan met de gemeente om ons

initiatief meer toekomstbestendig te maken.”

Wat opvallend is aan deze relatie is dat de

gemeente enerzijds trots is op dit initiatief,

maar anderzijds onvoldoende financiële

steun biedt, terwijl dit elders wel is gebeurd

door mee te denken met de burgers. Op dit

gebied bestaat er dus mogelijk een gebrek aan

reflexiviteit op het thema ondersteuning.

Zilveren Schaats De Zilveren Schaats is een beschermd stukje

natuur aan de rand van de stad dat mede

beheerd wordt door een groep buurtbewo-

ners. De bewonersvereniging is opgericht

in 1998. Samen met de gemeente en het

waterschap beheren zij het gebied en orga-

niseren zij regelmatig rondleidingen. In de

beheerovereenkomst is vastgelegd dat het

terrein alleen op afspraak betreden mag

worden, om zo het stukje natuur te behouden.

Alhoewel de relatie met de gemeente goed

is, bestaat er gevoelsmatig altijd de dreiging

dat de gemeente besluit te stoppen met de ►

Tijdschrift Milieu - Dossier - april 2020

Page 52: THEMA GROEN & ROOD

52

beheerovereenkomst, en dat gevoel wordt

vergroot door de gebrekkige communicatie

binnen het gemeentelijk apparaat:

"Het is soms moeilijk om samen te werken

met de gemeente, omdat de communicatie

beter kan. De gemeente heeft een opzeg-

termijn van vier maanden en kan op ieder

moment de stekker eruit trekken. Doordat

ambtenaren vaak veranderen weten veel

ambtenaren niet van ons initiatief af en

waarom het zo belangrijk is. Daarnaast gaat

ons initiatief over verschillende thema’s,

maar veel afdelingen binnen de gemeente

zijn niet goed met elkaar verbonden. Hierdoor

moeten wij steeds opnieuw uitleggen aan

verschillende ambtenaren wat wij precies

doen. Deze tijd en moeite zou bespaard

kunnen worden als afdelingen binnen de

gemeente beter met elkaar verbonden zouden

zijn.”

Enerzijds is er wel sprake van reflexiviteit

geweest als het gaat om het maken van

afspraken tussen de verschillende partijen

omtrent het beheer, anderzijds is er gebrek

aan reflexiviteit als het gaat om besluiten

over de toekomst van dit stukje groen.

Daarnaast lijkt de mate van reflexiviteit beïn-

vloed te worden door de gebrekkige commu-

nicatie binnen het gemeentelijk apparaat.

Park Oosterspoorbaan Dit is een park langs de vervallen spoor-

lijn de Oosterspoorbaan, met een fiets- en

wandelpad met inheemse planten dat mede

beheerd wordt door omwonenden. Het initi-

atief is ontstaan nadat er in 2012 duidelijk

werd dat de huidige spoorlijn zijn functie

zou verliezen. Toen hebben twee burgers een

stichting opgericht om zo zelf invulling te

geven aan de spoorlijn, wat in deze tijd niet

gebruikelijk was. Het doel hiervan was om

samen met omwonenden een ontwerp te

maken om twee groengebieden te verbinden

en een plek van ontmoeting te maken.

Hierdoor werd eigenaarschap bij bewoners

gecreëerd. De toenmalige gebiedsmakelaar

was in eerste instantie erg kritisch. Maar door

de kerngroep, die bestond uit ongeveer dertig

toegewijde bewoners en twee ambtenaren

die zich bij het initiatief hadden aange-

sloten, is de rest van het ambtelijk apparaat

overtuigd. Uiteindelijk heeft de gemeente

de grond aangekocht en is zo het wandel-

en fietspad met een inheemse planten- en

bloemenstrook aangelegd. Omdat ook andere

initiatieven op hetzelfde terrein spelen,

namelijk de voormalige spoorbaan, is er voor

een periode een ambtenaar direct betrokken

geweest bij het initiatief.

“Ons kernteam heeft na verloop van tijd een

afgevaardigde van de gemeente opgenomen

in de vergaderingen. De ambtenaar kreeg een

bepaald aantal uren per maand om aan ons

te besteden en fungeert als doorgeefluik naar

de gemeente. Dit is erg nuttig, omdat je als

initiatiefnemer met allerlei regels en wetten

te maken hebt. Via deze persoon konden we

contact opnemen met andere ambtenaren

die meer wisten over bepaalde onderwerpen

die met ons initiatief te maken hadden.

Vanwege hen is het mogelijk om dingen

gemakkelijker en sneller te organiseren dan

wanneer we alleen met vrijwilligers zouden

zijn. Het is belangrijk dat je gekoppeld wordt

aan een ambtenaar die de weg weet binnen

de gemeente zodat de lijntjes kort blijven.

Het is bijna niet te doen om alleen als groep

bewoners de weg binnen het gemeentelijk

apparaat te vinden.”

Via het onderhouden van goede contacten

met gemeentelijke ambtenaren is gaandeweg

een reflexieve relatie tussen de gemeente

en het initiatief ontstaan. Deze relatie had

Tijdschrift Milieu - Dossier - april 2020

Page 53: THEMA GROEN & ROOD

53

zijn weerslag op de governance van het

initiatief. Dat zat hem met name in de goede

communicatie tussen burgers en gemeente,

wat evaluatie van het proces mogelijk heeft

gemaakt. Hierdoor werd het initiatief weer

verder geholpen in het realiseren van hun

initiatief. Daarnaast werd er regelmatig en

op brede schaal kennis uitgewisseld tussen

beide partijen.

Een overzicht van de resultaten per initiatief

is systematisch weergegeven in Tabel 1.

Reflexief samenwerkingsverband loontUit ons onderzoek kan worden opgemaakt

dat de burgers bij hun initiatieven tijdens het

proces van idee tot realisatie en instandhou-

ding verschillende knelpunten ervaarden

omtrent de samenwerking met de lokale

overheid. In sommige gevallen bleek dat een

reflexieve houding van de gemeente een

uitweg bood, of dat zelfs een reflexieve relatie

tussen de twee partijen is ontstaan.

Wat betreft knelpunten kwam een aantal

zaken naar voren. Ten eerste ondervonden

sommige initiatiefnemers tijdens het

realiseren van hun ideeën problemen met

financiële ondersteuning. Burgerinitiatieven

vragen vaak om structurele financiële steun

van externe partijen zoals de gemeente

maar het blijkt moeilijk dit te realiseren, zelfs

voor initiatieven zoals hier onderzocht die

volgens de gemeente duidelijk maatschap-

pelijke meerwaarde hebben. Een tweede

knelpunt dat naar voren kwam is gebrek-

kige communicatie tussen de gemeente en

burgerinitiatieven. De betrokken burgers

uit dit onderzoek gaven aan dat goede

contacten met de gemeente of wijkbureau

erg belangrijk zijn voor het realiseren van

een initiatief. Wat blijkt? Deze relatie staat

in de gemeente Utrecht soms onder druk.

Bijvoorbeeld door de reorganisaties en de

gebrekkige integratie tussen de verschillende

gemeentelijke afdelingen. Hierbij gaat het

dus met name om de goede, dat wil zeggen

reflexieve, samenwerking in communicatie

en kennisontwikkeling.

Omdat we hebben gekeken naar een groep

burgerinitiatieven binnen dezelfde gemeente,

konden we ook onderzoek doen naar de

verschillen tussen de initiatieven onderling

in de samenwerking met de gemeente. Er

bleken ook voorbeelden te zijn waarbij het

beter ging, vaak toe te schrijven aan een

reflexieve samenwerkingsvorm. In de vier

beschreven gevallen van burgerinitiatieven

Tabel 1. Resultaten per initiatief

met reflexieve samenwerkingsverbanden

namen we waar dat burgers direct invloed

uitoefenden op het gemeentelijk financiële

beleid, het onderling uitwisselen van kennis

en/of de communicatie tussen afdelingen

binnen de gemeente. Bovendien werd een

initiatief uitgenodigd om inspraak te hebben

op nieuw beleid omtrent vergroening van de

stad; dit kwam met name door de reflexieve

houding van de gemeente.

Op basis van deze eerste inventarisatie lijken

we het volgende te kunnen afleiden:

1. Initiatieven verschillen in de mate van

toekomstbestendigheid die wordt ervaren;

2. De mate van reflexiviteit in de samenwer-

king tussen gemeente en burgerinitiatief

lijkt hierin een belangrijke rol te spelen;

3. Er kunnen verschillende vormen van

reflexiviteit in deze samenwerkingen

worden onderscheiden: adaptieve aanpas-

sing van (financieel)beleid en regelge-

ving, en aanpassing ten behoeve van

kennisuitwisseling.

Wel dient de kanttekening te worden gemaakt

dat wij in deze studie niet volledig zicht

kunnen krijgen op de onderliggende factoren

die bijdragen aan meer of minder reflexiviteit.

Het lijkt niet onwaarschijnlijk dat factoren

als de mate van zelforganisatie, het hebben

van bestaande contacten bij de gemeente en

andere mogelijke partners, het aannemen van

een rechtsvorm, het strategisch koppelen van

het initiatief aan gemeentelijke ambities en de

beschikbaarheid van eigen middelen binnen

burgerinitiatieven hier invloed op hebben.

Gezien de belangrijke rol die reflexiviteit speelt

bij de toekomstbestendigheid van groenini-

tiatieven in de stad is het daarom belangrijk

dat gemeenten transparant zijn over welke

initiatieven ze op welke manier ondersteunen

en waarom. Dan krijgen ook de wat minder

goed georganiseerde initiatieven, vaak in de

slechtere wijken van de stad, een eerlijke kans

op slagen.

De volledige referenties van dit artikel zijn op

te vragen via de VVM ([email protected]).

Madelief Ritt en Sander van der Jagt

Tijdschrift Milieu - Dossier - april 2020

Page 54: THEMA GROEN & ROOD

54 Tijdschrift Milieu, april 2020

Foto

: Ale

xis

de

Ro

od

e

Het klimaat zorgt voor eindeloze discussies en

verhitte standpunten. Dichtend Nederland en België

doet via de dichtbundel ‘De aarde nu’ een duit in het

zakje. In deze bundel staan gedichten en kwatrijnen

van 34 dichters over het klimaat en de toekomst van

onze wereld, zoals hedendaagse dichters die zien.

Tijdschrift Milieu publiceert de komende tijd een

aantal van deze gedachtenspinsels.

Op de knieën in den Beginne was er niets

hadden wij genoeg

van alles zagen het aan

zeiden dat het niet goed was

en Wij zeiden:

neem de lucht, geef ons vleugels

neem het water, geef ons kraantjes

neem de aarde, geef ons kavels

en we zaaiden zaden

tot voorverpakte kant- en- klare

laatste avondmalen

wie nog honger heeft

er is plastic soep

een oceaankom vol

we zien ze vliegen

in de lucht

de adembenemende sporen

van elke goedkope uitvlucht

op het Einde was er niets

had het land genoeg

van ons zag ons vergaan

tot fijn stof en as en

zei dat het goed was.

Lotte Dodion

De aarde nu, gedichten over het klimaat

De aarde nu‘De aarde nu’ is te krijgen via de boekhandel en websites als www.opwenteling.nl en Bol.com (€ 17,50; ISBN: 978-90-633-8169-1). In de bundel zijn ook de zestien kwatrijnen opgenomen die de toenmalige Dichter des Vaderlands Gerrit Komrij in 2000 schreef over het klimaat en de toekomst van de aarde. Naast de dicht-bundel. Getiteld ‘The Straw that Breaks the Camel’s Back….?’ kwam er een gelijk-namige film.

Lotte Dodion (1987) uit Antwerpen is dichter, performer en organisator, zie www.lottedodion.be. Haar debuutbundel ‘Kanonnenvlees’ (Uitgeverij Atlas Contact) verscheen in maart 2016 en is intussen aan haar vijfde druk toe. Een selectie van haar werk werd vertaald naar het Frans en Turks

Page 55: THEMA GROEN & ROOD

55Tijdschrift Milieu, april 2020

Coronavirus en de VVMVVM houdt de berichtgeving van het RIVM en de overheid in

acht en past hier haar bedrijfsvoering op aan. Medewerkers

werken primair thuis. Onze dienstverlening gaat door, maar

mogelijk zijn wij telefonisch minder goed bereikbaar. Stel uw

vragen alstublieft zo veel mogelijk via [email protected] .

Activiteiten tot aan de zomerTot en met 31 mei, en dit geldt ook nog voor grote activiteiten in

juni, bekijken wij per activiteit (bijeenkomst, congres, cursus,

opleiding, sectie-overleg, …) of deze geannuleerd dan wel verzet

wordt of eventueel in online vorm gegoten kan worden. Hou

daarom onze website: vvm.info in de gaten voor de laatste

informatie.

Verdieping en verbreding in nieuwe vormOmdat de VVM nu aanmerkelijk minder bijeenkomsten kan

organiseren en we kennisdeling nog steeds willen stimuleren,

zijn we een nieuwe activiteit gestart. Op vvm.info/longreads-

podcasts-en-webinars vind je verdieping en verbreding voor

milieuprofessionals. Deze pagina wordt drie keer per week

gevuld met nieuwe content. Tips? Deel ze met ons, dan delen wij

dit met ons netwerk.

Rachel Heijne,

directeur VVM

colofon

ISSN 1569-3449, Jaargang 26, 2020 nr. 2

Tijdschrift Milieu is een uitgave van de VVM en verschijnt zes- tot achtmaal per jaar in een oplage van 1.750 exemplaren.

VVM-lidmaatschap 2020• Persoonlijk: € 125,-; buitenland: € 165,-• Instellingen en bedrijven: € 700,-• Studenten: € 40,-• Gepensioneerden, recent afgestudeerden betalen € 65, part-

ners en uitkeringsgerechtigden: € 80,-• Proeflidmaatschap (6 mnd) € 65,- Meer informatie, zie: www.vvm.info

Abonnementsprijs 2020€ 125,-; buitenland: € 165,- (excl. 6% BTW, incl.verzendkosten)Los nummer: € 15,- (incl. BTW)

VVM-bureau Drs. Rachel Heijne (directeur) Marie Thérèse van Heijningen Joost HeilbronSara Jantzen Adriaan KlaasseAnnemieke Vermeulenp/a Uco, 2e Daalsedijk 6a, 3551 EJ UtrechtTelefoon: 030-2322989 E-mail: [email protected] Website: www.vvm.info

HoofdredacteurJan de Graaf, 06-21905843, [email protected]

DrukproefcorrectieRachel Heijne

OntwerpMade in Haarlem

OpmaakTwin Media

DrukVirtùmedia

AdvertentieverkoopVirtumedia, Albert van Kuijk, 030 - 6933822, [email protected]

Redactie Milieu DossierLéon Jansen (vz, Schuttelaar & Partners), Emile Schols (RIVM) Maurits Groen (MGMC), Sonja Kruitwagen (Rekenkamer), Marcel Rietberg (Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid), Paquita Perez Salgado (Open Universiteit) en Majelle Verbraak (De Argumentenfabriek).

Redactieraadprof. dr Rudy Rabbinge, voorzitter mr. Jan van den Broek, VNO-NCW Antoine Heideveld, directeur Het Groene Brein en voorzitter VVMEduard Dame, Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat Ronald Albers, TNO dr. Carel Dieperink, Universiteit Utrecht prof. dr. Carolien Kroeze, Wageningen Universiteit ir. Jan Karel Mak, Deerns ir. Jan Paul van Soest, zelfstandig adviseur

Foto voorpaginaMichiel Wijnbergh

Prijswijzigingen, zet- en drukfouten voorbehouden. Aan de informatie in Milieu kunnen geen rechten worden ontleend. Tijdschrift Milieu wordt op FSC-papier gedrukt.

Foto

: Ale

xis

de

Ro

od

e

Page 56: THEMA GROEN & ROOD

56 Tijdschrift Milieu, april 2020

Overijssel85,5MW

Utrecht65,5MW

Drenthe285,5MW

Limburg95,5MW

Gelderland230,5MW

87 MW

12 MW

67 MW

34 MW31 MW

NederlandLand

Zee

IJsselmeer

3407 MW

957 MW

144 MW

3551 MW(op land)

2450 MW

NederlandLand

Zee

IJsselmeer

3407 MW

957 MW

144 MW

3551 MW(op land)

2450 MW

<1990199219941996199820002002200420062008201020122014201620182019

160

140

120

100

80

60

40

20

Wis

t je

dat? Eén windturbine evenveel elektriciteit produceert als 15 ha. zonnepanelen.

De grootste windturbine op de Maasvlakte (Rotterdam) staat.

Eén windturbine elektriciteit opwekt voor ca. 4.500 huishoudens.

De meeste windturbines in de gemeente Zeewolde staan (276).

Er windturbines staan in 120 van de 355 Nederlandse gemeenten.

De Domtorenvan Utrecht

De hoogste windturbine van Nederland

van alle op het land opgesteld vermogen

aan windenergie in Flevoland

In totaal staat

32%

Huidig opgesteld

vermogen aan windenergie in

Nederland (land+zee)

4.508MW

2.450MW

Resterende opgave 6.000 MW winddoelstellingop land in 2020

windturbines in Nederland (land+zee)

In totaal staan er

2.311

Gemiddelde ashoogte en tiphoogte van nieuw gebouwde windturbines in Nederland per jaar

Enercon 1366MW

Vestas1330MW

Siemens824MW

Nordex274MW

NEG Micon236MW

Senvion200MW

Overig278MW

Opgesteld vermogen

windenergie per fabrikant

Windenergie op zee

Flevoland1390,5MW

Zeeland570,5MW

Zuid-Holland735,5MW

Groningen855,5MW

Noord-Holland685,5MW

Noord-Brabant

470,5MW

Fryslân530,5MW

Overig763MW

1147 MW

561 MW

463 MW

441 MW

320 MW

237 MW

197 MW

231 MW

Opgesteld vermogen en doelstelling per

provincieH

oogt

e in

met

ers

Legenda (kaart):Windturbines op land

<2 MW

>2 MW

260 m

107 m

112 m

Opgesteld vermogen windenergie op land

Resterende opgave 6.000 MW windenergie op land in 2020 (IPO)

Legenda (diagrammen): Opgave 6.000 MW windenergie op land in 2020 (IPO-bod)

Opgesteld vermogen en

doelstelling van de overige

provincies

Windenergie in NederlandStand van zaken | 1 januari 2020

WindStats is een initiatief van

experts in duurzame energie

Overzicht uitrol windturbinesOp de website WindStats.nl zijn veel gegevens van windturbines in Nederland te vinden. De beheerder, Bosch & van Rijn, heeft deze poster gemaakt met daarop de stand van zaken op 1 januari 2020, voorzien van alle huidige windturbinelocaties en diverse verhelderende grafieken.