orn the body of - ifv.nl · rekenkamer met betrekking tot de kwaliteit van onderzoekspublicaties....
TRANSCRIPT
1 1 1
To contribute to
the body of knowledge
Anders bezette tankautospuit Een effectstudie naar de gevolgen voor de veiligheid en
doeltreffendheid
Auteurs Rick van Putten
Frank Hagelstein
April 2011
Ap
eld
oo
rn
Bra
nd
we
er
2
COLOFON
Waarnemers op 31 december 2010: Interviewers op 31 december 2010:
Nol Beekman Herma van Eijk
Willie Heuvelman Frank Hagelstein
Martin van den Hoek Cor Meurs
Jos Huis in ’t Veld Wim Meyer
Henk-Jan de Keizer Rick van Putten
Peter Tak Nol van der Velden
© Brandweer Apeldoorn, afdeling Incidentbestrijding,
Apeldoorn, 2011.
Bronvermelding is verplicht. Verveelvoudiging voor eigen of intern gebruik is toegestaan.
3 3 3 3
WOORD VAN DANK
Gedurende één jaar is veel informatie verzameld over de manier waarop brandweer Apeldoorn
meldingen van brand afhandelt. De brandweer is niet gewend dat er in de praktijk onderzoek
wordt uitgevoerd naar het repressief optreden. Derhalve is het vormgeven van dit onderzoek en
het bouwen aan de juiste meetinstrumenten een intensieve aangelegenheid geweest. We zijn
dank verschuldigd aan prof. dr. P.J.M. Verschuren die ons met zijn kritische vragen telkens
terugbracht bij de kern van ons handelingsprobleem en de interventie die de brandweer voor
ogen had. Met zijn hulp is het mogelijk gebleken om een onderzoek te ontwerpen dat in de
praktijk goed uitvoerbaar was.
We zijn de bezettingen van de tankautospuiten van de vrijwillige post De Maten en van de
beroepsposten Wilmersdorf en Vosselmanstraat dank verschuldigd. Telkens weer gaven zij de
waarnemers de ruimte om de gegevens te verzamelen die voor dit onderzoek nodig waren.
Telkens weer stelden zij zich beschikbaar om na afloop geïnterviewd te worden.
Een speciaal woord van dank gaat uit naar de waarnemers en interviewers. In het belang van ons
onderzoek stelden zij zich vrijwillig beschikbaar en begaven zich bij nacht en ontij op straat. Als
personificatie van ons onderzoek waren zij keer op keer bereid om te luisteren naar de meningen
van de bemanningen als het ging om de anders bezette tankautospuit.
We vonden het waardevol dat we tijdens de voorbereiding en uitvoering van het onderzoek
hebben mogen praten met deskundigen in diverse disciplines. We waarderen de inzet van: D.
Stolk (senior projectleider TNO Defensie en Veiligheid), E.J. Oomes (voormalige lector
Brandweerkunde), J.G. Post (hoofd onderzoek NIFV Nibra), R.P. van den Dikkenberg (onderzoeker
NIFV Nibra) en J. van der Schaaf (hoofdadviseur Oranjewoud / SAVE). In het bijzonder stelden we
het gesprek met prof. dr. I. Helsloot op prijs, dat mede gericht was op het operationaliseren van
onze kernbegrippen.
Vanuit de brandweer hebben diverse deskundigen ons te woord gestaan. Zonder anderen te kort
te doen danken we M. ten Hout (Veiligheidsregio Rotterdam – Rijnmond), G. Zoomers en X.
Canisius (Veiligheidsregio Limburg-Zuid) en J. van Hoef en J. Janssen (Veiligheidsregio Brabant-
Zuidoost).
Als onderzoeksteam beseffen we hoe gevoelig een kritische kijk op de repressieve dienst van de
brandweer beleefd kan worden. Het is uitdrukkelijk niet onze bedoeling om een oordeel te vellen
over het individuele optreden van het repressieve personeel. De beoordeling van het
onderzoeksteam is gericht op de organisatie waarvan het repressieve personeel, als collectief,
het voornaamste en meest kostbare kapitaal is.
Apeldoorn, april 2011,
Rick van Putten
Frank Hagelstein
4
5 5 5 5
OVER DE AUTEURS
Rick van Putten (1974) is aangesteld bij de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland. In 2008
heeft hij voor de intergemeentelijke samenwerking tussen de brandweerkorpsen van de
gemeenten Epe, Voorst en Apeldoorn onderzoek verricht naar de vakbekwaamheid van het
brandweerpersoneel.
Als projectsecretaris was hij betrokken bij het diagnostische vooronderzoek naar de bezetting op
de Apeldoornse tankautospuit. Naast het verrichten van het onderzoek is hij tijdens dit
veldonderzoek opgetreden als projectleider.
Frank Hagelstein (1987) studeerde sociologie aan de Radboud Universiteit in Nijmegen en volgde
vakken in bestuurs- & organisatiewetenschappen aan de Universiteit Utrecht. Naast het onder-
zoek bij brandweer Apeldoorn was hij, als stagiair, betrokken bij een onderzoek van de Algemene
Rekenkamer met betrekking tot de kwaliteit van onderzoekspublicaties.
Als onderzoeker was hij bij dit Apeldoorns veldonderzoek voornamelijk verantwoordelijk voor de
methoden, de dataverwerking, de analyses, en de statistische onderbouwing van de resultaten.
6
7 7 7 7
To contribute to
the body of knowledge
Samenvatting en kerncijfers
Ap
eld
oo
rn
Bra
nd
we
er
8
9 9 9 9
SAMENVATTING
In mei 2008 heeft de toenmalige commandant van brandweer Apeldoorn opdracht gegeven om
onderzoek uit te voeren naar de bezetting van de Apeldoornse tankautospuit. Ten grondslag aan
dit onderzoek lag de vraag of het met de huidige incidentbestrijdingstechniek en –tactiek nog
noodzakelijk is om bij elke incidentmelding de TS standaard te bezetten.
Het ontbrak brandweer Apeldoorn aan voldoende kennis om deze vraag beleidsmatig te
beantwoorden. Op de achtergrond speelden de teruglopende beschikbaarheid van vrijwilligers
én de bijdrage van de brandweer aan de gemeentebrede bezuinigingen eveneens een rol.
Dit onderzoeksrapport is geschreven om een bijdrage te leveren aan de kennis die nodig is om
beleid te ontwikkelen over een andere (optimale) bezetting van de tankautospuit. In dit rapport
wordt inzichtelijk gemaakt welke effecten een anders bezette TS (TSi) heeft op de veiligheid en
doeltreffendheid van het repressief optreden. Dit wordt duidelijk gemaakt door het optreden van
de TSi (deze rukt uit met vier man) te vergelijken met het optreden van de standaard bezette TS
(TSs). In de vergelijking wordt rekening gehouden met meldingscategorie en de functies op de TS,
te weten: de bevelvoerder, de chauffeur en de manschap.
De effecten hebben betrekking op de afhandeling van brandmeldingen. Om deze reden zijn
tijdens de afhandeling van een brandmelding door middel van observatie data verzameld.
Daarnaast is, direct na afloop van een afhandeling van een brandmelding, het repressieve
personeel gevraagd naar hun mening over de doeltreffendheid van en hun veiligheid tijdens het
repressief optreden. Hiervoor is gebruik gemaakt van een interview.
De verzamelde data zijn gebruikt om antwoord te geven op de onderzoeksvraag: welke effecten
heeft een anders bezette TS (TSi) op de objectieve én subjectieve doeltreffendheid en veiligheid
van het repressief optreden bij brandmeldingen, vergeleken met de standaardbezetting (TSs),
indien dezelfde brandbestrijdingstactieken en – technieken worden toegepast?
Er is onderscheid gemaakt tussen de objectieve én subjectieve doeltreffendheid en veiligheid. Eerder onderzoek toont aan dat de veiligheid die het repressieve personeel ervaart (subjectieve veiligheid) kan afwijken van de waargenomen (objectieve) veiligheid. Met deze bevinding hebben wij in ons onderzoek uitdrukkelijk rekening gehouden. Onze resultaten komen op dit punt overeen met eerder onderzoek naar deze thema’s. Er is een verschil waar te nemen in de objectieve en subjectieve doeltreffendheid dan wel de objectieve en subjectieve veiligheid van het repressief optreden. Met betrekking tot de objectieve doeltreffendheid kunnen we stellen dat een TSi bij een overgroot gedeelte van de afhandelingen van brandmeldingen doeltreffend kan optreden. Bij 91,5% van de onderzochte afhandelingen van brandmeldingen heeft de TSi een doeltreffende verkenning uitgevoerd. Bij 96,5% van de afhandelingen is het personeel van een TSi in staat geweest een doeltreffende inzet te doen. Het personeel van de TSi ervaart dat zij bij 89% van alle afhandelingen van brandmeldingen doeltreffend heeft opgetreden. De veiligheid van het personeel kan gedurende een afhandeling van brandmelding bedreigd worden door tal van risico’s. Gedurende de onderzoeksperiode is het personeel van de TSi niet vaker met risico’s geconfronteerd dan het personeel van de TSs. Daarentegen ervaart het personeel van de TSi dat er meer inbreuk wordt gedaan op hun veiligheid dan wanneer zij zouden uitrukken met de TSs. Wanneer het repressief optreden van de TSi wordt afgezet tegen die van de TSs, dan moeten we concluderen dat er statistisch gezien geen verschil bestaat in de doeltreffendheid van het optreden óf voor de veiligheid van het personeel. We concluderen dan ook dat een TSi objectief gezien net zo doeltreffend en veilig kan optreden als een TSs. Er bestaan nauwelijks negatieve effecten.
10
De subjectieve veiligheid van het personeel op de TSi wijkt statistisch gezien af van de subjectieve veiligheid van het personeel op de TSs. Het personeel voelt zich onveiliger wanneer zij uitrukt met een TSi. Bovendien ervaart ze het optreden met de TSi als minder doeltreffend dan een optreden met de TSs. Als de resultaten uit dit onderzoek zouden worden toegepast op de werkelijke verdeling van afhandelingen van brandmeldingen per meldingscategorie, dan zou brandweer Apeldoorn in 98,4% van alle gevallen doeltreffend kunnen optreden met een TSi. Daarnaast zou in 98,0% van alle gevallen de veiligheid van het repressieve personeel slechts door geen of zeer weinig risico’s worden beperkt. Het personeel zou 96,2% van hun inzetten als doeltreffend beoordelen en zij zouden zich bij 79,9% van de afhandelingen van brandmeldingen veilig voelen. Op basis van onze onderzoeksresultaten kunnen we vaststellen dat, bij toepassing van dezelfde brandbestrijdingstactieken en –technieken, de TSi net zo doeltreffend en veilig kan optreden als een TSs. Het toont ook dat de ervaring van het personeel hiermee in tegenspraak is: zij vindt dat de veiligheid meer bedreigd wordt en dat ze minder doeltreffend kan optreden met een TSi dan met een TSs.
11 11 11 11
KERNCIJFERS
Tabel: kerncijfers in procenten
Doeltreffendheid Veiligheid
Objectief (N=160)
Vo
lkom
en d
oel
tref
fen
d
Do
eltr
effe
nd
Neu
traa
l
On
do
eltr
effe
nd
Vo
lkom
en o
nd
oel
tref
fen
d
Gee
n r
isic
o’s
Zee
r w
eini
g ri
sico
’s
Wei
nig
ris
ico
’s
Vee
l ris
ico
’s
Zee
r ve
el r
isic
o’s
Tss 37,5 49,9 6,3 6,3 0,0 79,9 5,7 8,6 2,9 2,9
Tsi 40,0 55,4 1,5 3,1 0,0 80,0 14,4 5,6 0,0 0,0
TSi per meldingscategorie
Binnenbrand 40,0 56,0 4,0 0,0 0,0 68,6 28,6 2,9 0,0 0,0
Buitenbrand 33,3 58,3 0,0 8,3 0,0 87,0 8,7 4,3 0,0 0,0
Verkeer 22,2 77,8 0,0 0,0 0,0 63,6 18,2 18,2 0,0 0,0
Automatisch brandalarm 50,0 44,4 0,0 5,6 0,0 95,8 4,2 0,0 0,0 0,0
Controle 100,0 0,0 0,0 0,0 0,0 100,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Doeltreffendheid Veiligheid
Subjectief (N=243)
Vo
lkom
en d
oel
tref
fen
d
Do
eltr
effe
nd
Neu
traa
l
On
do
eltr
effe
nd
Vo
lkom
en o
nd
oel
tref
fen
d
Vo
lkom
en v
eilig
Vei
lig
Neu
traa
l
On
veili
g
Vo
lkom
en o
nve
ilig
Tss 75,7 24,3 0,0 0,0 0,0 18,9 62,2 18,9 0,0 0,0 Tsi 46,8 42,2 3,0 7,4 0,5 19,9 51,5 21,4 6,3 1,0
TSi per meldingscategorie
Binnenbrand 39,5 39,5 3,5 16,3 1,2 6,9 49,4 28,7 13,8 1,1 Buitenbrand 57,1 42,9 0,0 0,0 0,0 38,1 57,1 4,8 0,0 0,0
Verkeer 60,0 40,0 0,0 0,0 0,0 3,3 63,3 26,7 3,3 3,3
Automatisch brandalarm 38,1 52,4 7,1 2,4 0,0 34,1 45,5 20,5 0,0 0,0 Controle 100,0 0,0 0,0 0,0 0,0 100,0 0,0 0,0 0,0 0,0
TSi per functie Bevelvoerder 45,7 47,1 0,0 7,1 0,0 22,2 56,9 18,1 2,8 0,0
Chauffeur 46,7 40,0 6,7 6,7 0,0 19,8 49,2 21,3 9,8 0,0
Manschap 48,6 38,9 2,8 8,3 1,4 18,1 47,2 25,0 6,9 2,8
Bron: BAZOS (2010).
12
13 13 13 13
To contribute to
the body of knowledge
Onderzoeksrapport
Ap
eld
oo
rn
Bra
nd
we
er
14
INHOUDSOPGAVE
WOORD VAN DANK
OVER DE AUTEURS
SAMENVATTING
KERNCIJFERS
INHOUDSOPGAVE
1. OVER DIT ONDERZOEK 1
1.1 Aanleiding 1
1.2 Doelstelling en onderzoeksvraag 2
1.3 Terminologie 3
1.4 Leeswijzer 4
2. CONTEXT 5
2.1 Brandweer gezien vanuit een historisch perspectief 5
2.2 Beleidsoverwegingen en de brandweer 7
2.3 Onderzoek naar verandering 10
2.4 Doeltreffendheid van het repressieve optreden 15
2.5. Veiligheid van het repressieve optreden 26
2.6 Een anders samengestelde TS 33
3. ONDERZOEKSOPZET, DATA EN ONDERZOEKSMETHODEN 35
3.1 Onderzoeksopzet en uitgangspunten 35
3.2 Data en operationalisering 38
3.3 Methoden en technieken 51
4. OBJECTIEVE DOELTREFFENDHEID 53
4.1 Antwoord op de deelvraag 53
4.2 Objectieve doeltreffendheid TSi 55
4.3 Objectieve doeltreffendheid op de TSi in verhouding tot de TSs 57
4.4 Objectieve doeltreffendheid per meldingscategorie 60
5. OBJECTIEVE VEILIGHEID 62
5.1 Antwoord op de deelvraag 62
5.2 Objectieve veiligheid TSi 64
5.3 Objectieve veiligheid op de TSi in verhouding tot de TSs 67
15 15 15 15
5.4. Objectieve veiligheid per meldingscategorie 69
6. SUBJECTIEVE DOELTREFFENDHEID 72
6.1 Antwoord op de deelvraag 72
6.2 Subjectieve doeltreffendheid TSi 74
6.3 Subjectieve doeltreffendheid TSi in verhouding tot de TSs 76
6.4 Subjectieve doeltreffendheid per meldingscategorie 78
6.5 Subjectieve doeltreffendheid per functie 79
7. SUBJECTIEVE VEILIGHEID 81
7.1 Antwoord op de deelvraag 81
7.2 Subjectieve veiligheid TSi 83
7.3 Subjectieve veiligheid op de TSi in verhouding tot de TSs 84
7.4 Subjectieve veiligheid per meldingscategorie 88
7.5 Subjectieve veiligheid per functie 89
8. HOUDINGEN 91
8.1 Houdingen ten opzichte van een variabele bezetting 92
8.2 Verschil in houding ten opzichte van de variabele bezetting tussen personeel van de TSi
en de TSs 93
8.3 Houdingen ten opzichte van een variabele bezetting per functie 94
8.4 Houdingen in vergelijking met de subjectieve doeltreffendheid 95
8.5 Houdingen in vergelijking met de subjectieve veiligheid 96
9. CONCLUSIE EN DISCUSSIE 97
9.1 Conclusie 97
9.2 Objectieve doeltreffendheid 98
9.3 Objectieve veiligheid 100
9.4 Subjectieve doeltreffendheid 102
9.5 Subjectieve veiligheid 104
9.6 Discussie 106
AFKORTINGEN
LITERATUURLIJST
BIJLAGE: SUMMARY
BIJLAGE: INTERVIEW FORMULIER
BIJLAGE: WAARNEMINGSSCHEMA
BIJLAGE: BOOMDIAGRAMMEN
16
1 1 1 1
1. OVER DIT ONDERZOEK
1.1 Aanleiding
De toenmalige commandant brandweer van de gemeente Apeldoorn heeft in mei 2008
opdracht gegeven onderzoek uit te voeren naar de bezetting van de Apeldoornse
tankautospuit (afgekort tot TS). Ter grondslag aan dit onderzoek lag de vraag of het met de
huidige incidentbestrijdingstechniek en –tactiek nog noodzakelijk is om bij elke
incidentmelding de TS standaard (afgekort tot TSs) te bezetten1. Het ontbrak brandweer
Apeldoorn aan voldoende kennis om deze vraag beleidsmatig te beantwoorden. Op de
achtergrond speelden de teruglopende beschikbaarheid van vrijwilligers én de bijdrage van
de brandweer aan de gemeentebrede bezuinigingen een rol. Onder de naam Zes or less is
een project gestart dat inzichtelijk moet maken wat de gevolgen zijn van een anders
repressief opererende brandweer. Als onderdeel van dit project heeft een onderzoeksteam
in 2010 een grootschalig veldonderzoek uitgevoerd om de gevolgen van het werken met
een anders bezette TS (afgekort tot TSi) in kaart te brengen.
Het idee om de TS te laten uitrukken met een andere bezetting is niet nieuw te noemen. De
afgelopen jaren zijn er zowel in het politieke als het maatschappelijke debat uitspraken
gedaan over de bezetting van de TS. Het (toenmalige) ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties (BZK) heeft de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en
Rampenbestrijding (NVBR) in 2010 verzocht de verschillende initiatieven over een
veranderende bezetting van de TS onder te brengen in één onderzoeksdossier. Dit dossier
moet leiden tot onderbouwde uitspraken over de veiligheid en effectiviteit van de variabele
voertuigbezetting in een aantal scenario’s. De NVBR wil haar uitspraken baseren op de data
uit de verschillende proeven die in het land plaatsvinden (Nederlandse Vereniging voor
Brandweerzorg en Rampenbestrijding, 2010a).
Naast dit landelijke initiatief zijn ook lokale brandweerorganisaties bezig om de
mogelijkheden van een TSi in kaart te brengen. In 2007 en 2008 hebben de gemeente
Utrecht en het district Parkstad van de veiligheidsregio Limburg-Zuid geëxperimenteerd met
een anders bezette TS. In een kleinschalig opgezet onderzoek concludeerde de brandweer
Utrecht dat de doeltreffendheid en veiligheid van het repressieve personeel niet in het
geding komt wanneer zij met vier man op de TS uitrukt. In Parkstad-Limburg heeft het
experiment niet geleid tot een structurele aanpassing van de bezetting van haar TS. 1 De gemeente Apeldoorn (2006) heeft bepaald dat een TS die uitrukt naar brand én die met
vrijwilligers wordt bezet, minimaal uit zes man moet bestaan. Het maximum aantal is gelijk aan het aantal zitplaatsen die zijn voorzien van een veiligheidsgordel. Daarentegen rukt de TS van de beroepsposten Vosselmanstraat en Wilmersdorf uit met een bezetting van exact zes personen.
Leeswijzer
In dit hoofdstuk leest u de aanleiding van ons onderzoek. We geven u inzicht in
het doel van het onderzoek en presenteren de onderzoeksvraag en de vier
deelvragen. Vervolgens geven wij aan wat wij onder bepaalde brandweertermen
verstaan. We eindigen dit hoofdstuk met een korte leeswijzer voor de rest van
het rapport.
2
Anderen, zoals de gemeente Delft en de veiligheidsregio Limburg-Zuid, bedachten nieuwe
concepten die zijn gebaseerd op de functionaliteit van een TS. In deze nieuwe concepten is
het voertuig zichtbaar kleiner dan de conventionele en genormeerde tankautospuit2.
Navenant past hier ook minder personeel in. Gemeenten of veiligheidsregio’s die met dit
soort concepten werken passen bij het merendeel van de incidenten de configuratie van de
in te zetten brandweereenheden aan.
De redenen om onderzoek te doen naar een TSi zijn divers. Naast een mogelijke
kostenbesparing zou een TSi er ook toe kunnen bijdragen dat een dalend aantal vrijwilligers
in bepaalde gebieden niet tot sluiting van een post hoeft te leiden.
In 2010 heeft de commissie Mans onderzoek gedaan naar de financiële beheersbaarheid
van de brandweer. In het rapport: ‘Inzet gereed, financiële heroverwegingen om de
brandweer betaalbaar te houden’ concludeert de commissie dat de brandweer op tal van
terreinen flink kan bezuinigen. Ondanks de mogelijkheid om te bezuinigen, is het kritisch
onder de loep nemen van het eigen werk hét motief geweest voor dit onderzoek.
Hoewel er in Nederland enkele experimenten met een TSi zijn gedaan, is de kennis over de
effecten van een TSi ten aanzien van de veiligheid van het personeel en de doeltreffendheid
van het repressief optreden beperkt. Ons onderzoek heeft tot doel deze effecten in kaart te
brengen. De kennis die met behulp van dit onderzoek is opgedaan kan bij (lokale)
beleidsontwikkeling gebruikt worden. Samen met een nog uit te voeren onderzoek naar de
effecten van nieuwe brandbestrijdingstactieken en – technieken geeft ons onderzoek inzicht
in de mogelijkheden de repressieve dienst van brandweer Apeldoorn anders in te richten.
1.2 Doelstelling en onderzoeksvraag
Doelstelling:
Het leveren van een bijdrage aan de ontwikkeling van nieuw lokaal beleid over een optimale
(andere) bezetting van de tankautospuit per meldingscategorie. Dit rapport geeft weer wat de gevolgen voor de doeltreffendheid en veiligheid van het repressieve optreden van brandweer Apeldoorn zijn wanneer zij opereert met een anders bezette TS. Een anders bezette TS wordt in dit onderzoek gezien als een TS bezet met vier repressieve personeelsleden. Dit rapport is geschreven voor de commandant brandweer en zijn team van (strategisch) beleidsadviseurs. Bij aanvang van het veldonderzoek is – vanwege de landelijke discussie over de bezetting op de TS – besloten hier ook de ketenpartners: het Nederlands Instituut voor fysieke veiligheid (Nifv Nibra) en de NVBR aan toe te voegen.
Het College van burgemeester en wethouders heeft toestemming gegeven om af te wijken
van de landelijke visie over de bezetting van de TS. Dit collegebesluit past binnen de werking
van het Besluit veiligheidsregio’s (Besluit vr’s). Dit besluit is met ingang van 1 oktober 2010
in werking getreden. Het Besluit vr’s clausuleert de samenstelling van de bezetting van de
TS. Ze geeft het bevoegd gezag de optie om hier van af te wijken. Deze mogelijkheid is er,
mits wordt voorzien in een gelijkwaardig niveau van brandweerzorg en er geen afbreuk
wordt gedaan aan de veiligheid en gezondheid van het brandweerpersoneel.
2 Met genormeerde TS wordt de tankautospuit bedoeld, zoals deze is samengesteld volgens
artikel 3.1.2., lid 1 van het Besluit Veiligheidsregio’s én die is uitgerust volgens het branchevoorschrift standaardbepakking voor brandweervoertuigen, TS en hulpverlening (Ministerie van BZK, 2010a).
3 3 3 3
Ons organisatiegericht onderzoek geeft inzicht in de aanvullende eis of de veiligheid en
gezondheid van het brandweerpersoneel in het geding komt wanneer brandweer
Apeldoorn optreedt met een anders bezette TS. Ook is tijdens het onderzoek gefocust op de
effecten ten aanzien van de doeltreffendheid van de brandweer als zij repressief optreedt.
De gegevens die we tijdens het onderzoek hebben verzameld, worden gebruikt om
antwoord te geven op onderstaande onderzoeksvraag: Onderzoeksvraag: Welke effecten heeft een anders bezette TS (TSi) op de objectieve én subjectieve doeltreffendheid en veiligheid van het repressief optreden bij brandmeldingen, vergeleken met de standaardbezetting (TSs), indien dezelfde brandbestrijdingstactieken en -technieken worden toegepast? In ons onderzoek is er een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de objectieve én subjectieve doeltreffendheid en veiligheid. Onderzoek (onder andere in Parkstad-Limburg) toont aan dat de ervaren (subjectieve) veiligheid door het personeel sterk kan afwijken van de waargenomen (objectieve) veiligheid. In ons onderzoek wordt weergegeven of deze verschillen bestaan en door welke factoren zij te verklaren zijn. Ten behoeve van ons onderzoek is scheiding gemaakt tussen verschillende meldingscategorieën en repressieve functies. Het diagnostisch vooronderzoek dat ten grondslag ligt aan ons onderzoek en gesprekken met mensen uit de praktijk toonden aan dat het aannemelijk is dat ook hierin verschillen bestaan. De verschillende aspecten die naar voren komen in ons onderzoek zijn in de volgende deelvragen uiteengezet: 1. Welke effecten heeft een TSi (a) op de objectieve doeltreffendheid van het repressief optreden bij brandmeldingen, (b) vergeleken met een TSs en (c) in hoeverre verschillen deze per meldingscategorie? 2. Hoe ervaart het Apeldoornse repressieve personeel van een TSi (a) hun doeltreffendheid tijdens het repressief optreden bij brand, (b) hoe verhoudt zich dit tot een TSs én in hoeverre verschilt de ervaren doeltreffendheid op een TSi (c) per meldingscategorie en (d) per functie? 3. Welke effecten heeft een TSi op (a) de objectieve veiligheid van het Apeldoornse repressieve personeel bij brand, (b) vergeleken met een TSs en (c) in hoeverre verschillen deze per meldingscategorie? 4. Hoe ervaart het Apeldoornse repressieve personeel van een TSi (a) hun veiligheid tijdens het repressief optreden bij brand, (b) hoe verhoudt zich dit tot een TSs én in hoeverre verschilt de ervaren veiligheid op een TSi (c) per meldingscategorie en (d) per functie?
1.3 Terminologie
Vanuit de wetenschap is in zeer beperkte mate aandacht voor de organisatie en het
functioneren van de brandweer. Slechts incidentele studies beschrijven en analyseren een
deel van het brandweervak. Veel is gebaseerd op aannames en afspraken. Hiervan zijn de
onderliggende rapporten vaak niet te achterhalen. De (wetenschappelijke) basis van termen
die wij in ons onderzoek gebruikt hebben, kent dan ook zijn beperkingen. Dat betekent dat
ingeval van praktijkgericht onderzoek termen niet zondermeer uit de gangbare literatuur
zijn over te nemen. Daardoor is het lastig om vanuit de theorie een overstap naar de
empirische werkelijkheid te maken. Verschuren en Doorewaard (2007) lossen dit probleem
op door gebruik te maken van stipulatieve definities. Dit zijn samenvattende omschrijvingen
zoals door de onderzoeker zijn gehanteerd in het kader van zijn onderzoek. Verschuren en
4
Doorewaard stellen dat noch de gangbaarheid, noch de waarheid maatgevend is, maar de
bruikbaarheid ervan. In het kader van dit onderzoek wordt verstaan onder:
De standaard bezette tankautospuit (TSs):
De Apeldoornse tankautospuit die in reactie op een brandmelding uitrukt met minimaal zes
personen en die is samengesteld uit: (a) één bevelvoerder, (b) één chauffeur en (c)
meerdere manschappen.
De anders bezette tankautospuit (TSi):
De Apeldoornse tankautospuit die in reactie op een brandmelding uitrukt met vier personen
en die is samengesteld uit: (a) één bevelvoerder, (b) één chauffeur en (c) twee
manschappen (zijnde de aanvalsploeg).
Het repressieve personeel:
Het personeel van brandweer Apeldoorn dat optreedt bij afhandeling van een brandmel-
ding, onderscheiden in de functies van: (a) bevelvoerder of (b) chauffeur of (c) manschap.
Een brandmelding:
Een melding van een (vermoedelijk) incident met vlam- en/of rook- en/of
hitteverschijnselen, te verdelen in de meldingscategorieën: (a) Binnenbrand, (b)
Buitenbrand, (c) Verkeer, (d) Automatische brandmelding en (e) Controle.
Het repressief optreden:
Het – door het repressieve personeel – afhandelen van een brandmelding waarbij
onderscheid is gemaakt in de fases: (a) alarmering, (b) uitruk, (c) verkenning, (d) inzet, (e)
afbouw en (f) nazorg.
De doeltreffendheid van het repressief optreden:
Gegeven de (brand)situatie het bereiken van het doel van de brandbestrijding met een
maximale schadebeperking in: (a) materiële – en (b) immateriële zin, tegen: (c) minimale
kosten (met behoud van de kwaliteit van het repressief optreden) en met (d) maximale
opbouw van praktijkervaring van het personeel.
De veiligheid bij het repressief optreden:
De mate waarin het repressieve personeel vrij is van risico’s.
Een risico:
Een ongewenste situatie of toestand die een bedreiging vormt voor het repressieve
personeel.
1.4 Leeswijzer
De aanleiding van ons onderzoek is in dit hoofdstuk beschreven. In hoofdstuk 2 schetsen wij
de context van ons onderzoek. We geven een beeld van de maatschappelijke context en
gaan in op het vakinhoudelijke verband waarin ons onderzoek zich voordoet. In hoofdstuk 3
presenteren we de onderzoeksopzet, geven we een overzicht van de data en worden de
gehanteerde technieken en methoden beschreven. In hoofdstuk 4 tot en met 7 staan de
antwoorden op de deelvragen. Hoofdstuk 8 geeft de houding van het personeel ten
opzichte van een TSi weer. Hoofdstuk 9 bevat de conclusies en discussie. In dit laatste
hoofdstuk wordt antwoord gegeven op de onderzoeksvraag.
5 5 5 5
2. CONTEXT
2.1 Brandweer gezien vanuit een historisch perspectief
Het ontstaan van brandweerorganisaties is te herleiden naar de behoefte van mensen om
vuren te beheersen. De eerste gemeenschappen maakten gebruik van het verschijnsel vuur
voor hun veiligheid en voeding. Goudsblom (2007) stelt dat mensen vuren gingen be-
heersen door zich bijvoorbeeld met brandende stokken te wapenen tegen dieren die groter
en sterker waren dan zij. Bovendien konden mensen hun overlevingskansen aanzienlijk
uitbreiden door voedsel met behulp van vuur beter geschikt te maken voor consumptie.
Vuur is dus onmisbaar natuurlijk fenomeen dat mensen in staat stelden zich te ontplooien.
Op momenten dat vuren voor mensen onbeheersbaar werden was er sprake van brand.
Met de term brand werden vuren aangeduid die zich manifesteerden op plaatsen waar dat
op dat moment niet gewenst was.
Naarmate de menselijke nederzettingen groter werden nam de ernst van brandgevaar toe.
Goudsblom geeft aan dat lange tijd dit sociale probleem maar één doeltreffend middel
kende om zich tegen te weren: preventie, men zorgde ervoor dat er nergens een brand
uitbrak en dat er bij een onverhoopt begin van brand meteen kon worden ingegrepen.
Over de eerste vormen van georganiseerde brandbestrijding noemt Goudsblom vooral
gildeachtige organisaties van bouwvakkers. Deze waren actief rond het begin van onze
jaartelling. Voorts stelt Goudsblom dat, naarmate een leefgemeenschap groeide, er
behoefte kwam aan meer professioneel opgezette en centraal gecoördineerde brand-
bestrijding. Ook in de Middeleeuwen lag het accent wederom op preventie, op voort-
durende voorzichtigheid en waakzaamheid. De toenemende welvaart in de zeventiende
eeuw zorgde voor steeds meer mogelijkheden voor een goed gestructureerde
brandweerzorg. In de tweede helft van de zeventiende eeuw slaagden de broers Van der
Heiden er in een mobiele brandspuit te ontwikkelen. Eén van beiden, Jan van der Heiden,
richtte later het eerste brandweerkorps op dat permanent paraat moest zijn en ervoor
moest zorgen dat al het materieel steeds in goede staat verkeerde en onmiddellijk
beschikbaar was.
Leeswijzer
In dit hoofdstuk beschrijven we de context van ons onderzoek. Allereerst
schetsen we de historie van de brandweerorganisatie en de rol van de
tankautospuit binnen het systeem van brandbestrijding. Vervolgens schenken
we aandacht aan de manier waarop de brandweer wenst aan te sluiten bij de
hedendaagse maatschappij. Het gaat hierbij vooral om het vermogen om te
veranderen. Vanuit dit perspectief brengen we enkele experimenten naar een
anders bezette tankautospuit voor het voetlicht. De begrippen ‘veiligheid bij
repressief optreden’ en ‘doeltreffendheid van het repressief optreden’ verbinden
we in dit hoofdstuk aan de TS. Vervolgens definiëren we beide begrippen vanuit
diverse theoretische invalshoeken. We sluiten dit hoofdstuk af door stil te staan
bij de wettelijke bepalingen over de bezetting van de TS en de voorwaarden
waaronder de wetgever het toestaat om af te wijken van de genormeerde
bezetting.
6
Met de komst van de industrialisering werd een tijdperk ingeluid dat de opstap vormde naar
het brandgevaar in de eenentwintigste eeuw. Het gebruik van fossiele brandstoffen leidde
tot veel meer en hetere vuren dan ooit te voren. Goudsblom stelt dat door het toenemende
vuurgebruik en het wereldwijde vervoer van brandstoffen de kans op brand toenam. De
brandweer is echter ook spoedig gebruik gaan maken van de mogelijkheden van de
industrialisering: zo schakelde men over van hand- op stoom aangedreven brandspuiten.
Maar vooral de opkomst van de elektriciteit heeft gezorgd voor verstrekkende vernieuw-
ingen in de techniek van brandbestrijding. Goudsblom geeft aan dat dit gepaard ging met de
nodige veranderingen in de organisatie en de mentaliteit. Hij is van mening dat op de lange
termijn de samenvloeiing van techniek, organisatie en mentaliteit bij de brandweer zal gaan
overheersen.
Dat techniek en organisatiestructuren onlosmakelijk aan elkaar verbonden zijn, blijkt uit de
bezetting van de bluseenheden van de brandweer. Oorspronkelijk dienen deze eenheden
ervoor om water naar de vuurhaard te transporteren. Om dit te organiseren maakt de
brandweer al sinds eeuwen gebruik van ‘aflegsystemen’. Deze konden per gemeente
verschillen. Beginnend bij de komst van de brandspuit (omstreeks 1677) waren de functies
van het aflegsysteem voorzien van een naam. Zo waren er bij elke brandspuit één of twee
bevelvoerders (brandmeesters, spuitmeesters, commandeurs of andere klinkende namen),
twee straalpijpvoerders en een aantal pompers. Daarnaast benoemde men vaak
lantaarndragers, lapzakkendragers (voor reparatie van de vaak lekkende slangen),
waterscheppers, enzovoort (Koppers, 2008).
Bij de komst van de motorspuiten waren er lang niet zoveel mensen meer nodig en werden
de functies verdeeld over degenen die op het alarm afkwamen. Bij de eerste beroeps-
brandweer werkte men met vaste functies, die aan het begin van de dienst werden
verdeeld over het dienstdoende personeel. Gemakshalve werden de functies van een
nummer voorzien. Het nummersysteem van de beroepsbrandweer werd al snel door andere
korpsen overgenomen.
In de Tweede Wereldoorlog kwam er een (concept) landelijk aflegsysteem, dat uitging van
negen man per bluseenheid. Door dat systeem over te nemen konden veel korpsen hun
aantal brandweerlieden vaststellen. Deze werden vervolgens vrijgesteld van deportatie naar
Duitsland. Na de oorlog werd het aflegsysteem opgenomen in de les- en leerstof en werd
het systeem in de landelijke wedstrijden en examens geïmplementeerd. Tegenwoordig is
het aantal man per bluseenheid nog steeds bepalend voor de personele omvang van een
brandweerkorps.
Door de vooruitgang van de techniek (in Nederland werd meer en meer de hoge druk
blussing gebruikt) stelde men begin 1980 vast dat een minimale bezetting van zes man op
een tankautospuit voldoende was.
De gedachte was dat er twee ploegen van twee nodig waren, naast een chauffeur en één
bevelvoerder. Eén van de ploegen (de nummers één en twee, ook wel de aanvalsploeg
genoemd) zorgde na aankomst bij een brand voor de redding en blussing, en de andere (de
nummers ‘drie’ en ‘vier’, ook wel de waterploeg genoemd) zorgde voor de bluswatervoor-
ziening. Als de bluswatervoorziening was voltooid, wijdden die twee man zich ook aan de
blusaanval met een tweede straal.
Een belangrijke reden die aan het landelijk aflegsysteem ten grondslag lag, was de
introductie van de min of meer verplichte vorming van brandweercompagnieën. Deze
werden ingesteld toen in de jaren ’80 de Bescherming Bevolking werd opgeheven. Vanuit
het perspectief van het grootschalig optreden bij brand vond men het belangrijk dat de
tankautospuiten qua vermogen, uitrusting en bezetting in Nederland overal hetzelfde zou-
den kunnen werken (Koppers, 2008).
7 7 7 7
Sinds 1 oktober 2010 is de samenstelling van de TS geregeld in het Besluit Veiligheidsregio’s.
Zodoende bestaat de samenstelling, in principe, uit:
één bevelvoerder
één chauffeur, tevens voertuigbediener
twee ploegen van twee manschappen
De wetgever geeft het bestuur van de brandweer de mogelijkheid om van de vastgelegde
samenstelling af te wijken. Het Besluit veiligheidsregio’s belast de TS met vier taken: (a)
brandbestrijding en redding, (b) technische hulpverlening, (c) basishandelingen bij de
bestrijding van ongevallen met gevaarlijke stoffen en (d) ondersteuning bij waterongevallen
(Besluit veiligheidsregio’s, 2010). Ons onderzoek richt zich alleen op brandbestrijding en
redding.
2.2 Beleidsoverwegingen en de brandweer
De historische schets laat zien dat de brandweer een eeuwenoude dienst is die is
ondergebracht bij de overheid. De oorsprong van de brandweer is echter te vinden in de
eigen verantwoordelijkheid van burgers om hun (brand)veiligheid te borgen. De brandweer
heeft met het zorgen voor veiligheid een lange geschiedenis en hoog maatschappelijk
aanzien verworven (Muller en Helsloot, 2007). De vraag in hoeverre de overheid (en dus ook
de brandweer) verantwoordelijk is voor de veiligheid van haar burgers is een voortdurend
terugkerend thema. Dit komt onder andere naar voren in de vraag die aan het meeste
veiligheidsbeleid ten grondslag ligt: ‘Wanneer is het veilig genoeg?’ Een overheid moet
voortdurend de afweging maken welke prijs zij over heeft voor een bepaalde mate van
veiligheid. Daarnaast zijn er voor de overheid vele andere belangen waartegen veiligheid
moet worden afgewogen: economie, milieu, ruimte, persoonlijke vrijheid en privacy. In het
debat over veiligheid geeft Oosterzee (2010) in het Magazine nationale veiligheid en
crisisbeheersing aan dat het natuurlijk vaak om harde euro’s gaat: ‘Hoeveel hebben we over
voor onze veiligheid?’ Berkman (2005) geeft aan dat de overheidsfinanciën door de huidige
recessie een sober beeld schetsen. Met het oog op de, volgens Berkman, catastrofale
ontwikkelingen van de overheidsfinanciën werken veel overheidsorganen aan ingrijpende
aanpassingen op verschillende beleidsterreinen. Veelal vertaalt zich dit in de opdracht om
via een heroverweging van het bestaande beleid te komen met voorstellen voor
bezuinigingen (De Kam, 2009). Zowel bij de centrale overheid als bij de decentrale
overheden zijn tal van dit soort opdrachten uitgezet bij de verschillende ambtelijke
diensten. Dit raakt ook de brandweer, die niet gewend is om te gaan met bezuinigingen of
heroverweging van haar bestaande beleid. Dit levert binnen de brandweerkolom
spanningen op. Deze spanningen werden (weer) zichtbaar nadat de commissie Mans (2010)
haar rapport publiceerde.
De commissie Mans heeft onderzoek gedaan naar de financiering van de brandweer. Dit is
gebeurd in opdracht van de Raad Regionaal Commandanten. De commissie (Mans, 2010)
heeft vier gebieden onderscheiden om de brandweer efficiënter en effectiever te laten
functioneren.
8
De heroverwegingen van de commissie Mans (2010) zijn gebaseerd op de gedachte dat
burgers en bedrijven in hoge mate zelfredzaam zijn, en dat de zelfredzaamheid verder
vergroot kan worden. De onderzoekscommissie is van mening dat de bestaande repressieve
doctrine van de brandweer kan worden aangepast, door onder andere het invoeren van
risicodifferentiatie en een flexibele voertuigbezetting (elementen waarover ook de NVBR
spreekt).
Dat de kosten voor de brandweerzorg en rampenbestrijding kritisch worden bekeken is niet
onbegrijpelijk. Het CBS (2009) geeft aan dat de kosten van de brandweerzorg en rampen-
bestrijding tussen 2000 en 2008 landelijk gezien zijn gestegen met 85%, van gemiddeld €
33,- per inwoner naar € 61,-. De vraag of deze kostenstijging ook heeft geleid tot een
toenemende kwaliteit van de zorg en daarmee een hogere veiligheid, kan echter moeizaam
beantwoord worden. Het valt ons op dat goed cijfermateriaal of onderzoek naar de
effectiviteit en naar de veiligheid van het repressief optreden niet beschikbaar is.
Vrij snel na publicatie hebben enkele vakbonden gereageerd op de uitspraken van de
commissie Mans. Over het algemeen genomen vinden zij dat elke vorm van vakinhoudelijke,
financiële en juridische analyse ontbreekt (ABVAKABO FNV, et. al., 2010). Ook de CNV
Publieke Zaak uit ernstige bezwaren. Zo vindt zij dat de publieke veiligheid door de
voorstellen gevaar loopt. In het voorstel om de bezetting van de brandweervoertuigen te
laten variëren, ziet de CNV Publieke Zaak een gevaar voor de veiligheid én het werkplezier
van het brandweerpersoneel. Ze maakt dit op uit klachten die bij haar binnen komen over
‘onvoldoende personeel’ op de TS (CNV Publieke Zaak, 2010).
Heroverwegingen en conclusies van de Commissie Mans
Heroverwegingen stelt de commissie voor: in de werkwijze van de brandweer ten aanzien van de kerntaken van de brandweer in de schaalgrootte om taken te organiseren in de financieringsstructuur van de brandweer
De conclusies van de commissie zijn: Voer meerdere standaardbezettingen van
brandweervoertuigen in, Laat een aantal zaken op de tankautospuit weg die
nauwelijks gebruikt worden, Stoot de controletaak af en maak hiermee de eigenaar en
gebruiker van een gebouw weer verantwoordelijk voor de brandveiligheid,
Door gebruik te maken van risicodifferentiatie is het mogelijk om verschillen in opkomsttijden te hebben,
Organiseer centraal de inkoop van brandweermateriaal, Organiseer specialismen als OGS, duiken en CBRN op een
andere manier, Breng het aantal meldkamers terug tot drie of vijf, Heroverweeg de financiële structuur van de brandweer. De
huidige hybride structuur leidt tot veel onduidelijkheid.
Bron: Commissie Mans (2010) Inzet gereed, financiële
heroverwegingen om de brandweer betaalbaar te houden.
9 9 9 9
Vanuit het perspectief dat de resultaten van het onderzoek moeizaam te volgen zijn, is de
kritiek op het rapport van de commissie Mans begrijpelijk. Echter kan het rapport goed
gezien worden als een verkenning naar mogelijke aanpassingen binnen de brandweer-
wereld en niet als een rapport dat een volledig beeld schetst van de dagelijkse gang van
zaken. De toegevoegde waarde van de uitspraken van de commissie moet gezocht worden
in het op gang brengen van een branchediscussie over de doeltreffend- en doelmatigheid
van de brandweer. Aan deze discussie kan ons onderzoek bijdragen.
Om de brandweer te laten aansluiten bij het Nederlands economische klimaat heeft de
brandweer3 zich recent gebogen over haar bedrijfsmodel. De brandweer vindt dat het
huidig model herijkt moet worden; de grenzen van het kunnen van de brandweer zijn op dit
moment bereikt. Een verdere kwaliteitsinjectie van haar dienstverlening zal volgens de
brandweer geen noemenswaardige resultaatverbetering laten zien. Het zal leiden tot een
organisatie die onbetaalbaar wordt (Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en
Rampenbestrijding, 2010b).
Dat de financiering van de brandweer ook in Apeldoorn onderwerp van gesprek is, blijkt uit
een interview met de commandant van het brandweercluster Epe, Voorst en Apeldoorn:
‘Jarenlang was het nauwelijks denkbaar dat de brandweer ook maar in beeld kwam bij
bezuinigingen. Die tijd is voorbij, weet Michiel Verlinden (…). De brandweer is steeds duurder
geworden, terwijl er niet minder doden door een brand vallen. Dat is lastig uit te leggen.
Misschien moet je het inderdaad wel anders aanpakken’ (Dagblad De Stentor, Apeldoornse
Courant, 9 november 2010).
Er mag worden aangenomen dat de toename in de kosten niet zichtbaar heeft geleid tot
meer veiligheid. Zo stelt Ale (2010) dat de kosten van de brandweer snel oplopen terwijl de
gunstige effecten daarvan uitblijven. Hij vindt dat het al jaren zo is dat [red.: per jaar bij
brand] tussen de 80 en 100 doden vallen en enkele duizenden gewonden. Ale signaleert dat
dit aantal stabiel is. Toch is de brandweer de afgelopen jaren sterk geconfronteerd met
toenemende eisen om de inhoud van het vak te verbeteren. Ondanks investeringen in de
afgelopen periode wordt de lijst met verbeterpunten niet korter.
Het nieuwe bedrijfsmodel laat een ontwikkeling in de bedrijfsvoering zien die proactief én
preventief zorg draagt voor het borgen van de continuïteit van het maatschappelijk leven.
Hiermee komt de nadruk niet langer op het bestrijden van incidenten te liggen, maar op het
voorkomen ervan door bijvoorbeeld rookmelders, woningsprinklers en verhoogde brand-
veilige uitvoering van meubilair. Weewer (2010) acht het waarschijnlijk dat door deze
ontwikkeling de brandweer in de toekomst nog nauwelijks in actie hoeft te komen om
mensen uit brandende panden te halen. Het is aannemelijk dat de incidentbestrijding in de
toekomst een minder grote rol binnen de brandweer vervult dan nu het geval is.
Het nieuwe bedrijfsmodel is erop gericht om de brandweer in financieel opzicht
beheersbaar te houden. Dat de brandweerorganisatie moet veranderen wordt niet alleen
ingegeven door stijgende kosten. Veranderingen zijn ook nodig om de kwaliteit van
brandweerzorg te verbeteren. Dit is een thema dat al jarenlang als rode draad door het
beleidsterrein van brandweerzorg en crisisbeheersing loopt. Muller en Helsloot (2007)
merken op dat, tot enkele jaren geleden, de ontwikkelingen binnen de brandweer werden
gedomineerd door technische veranderingen. Maatschappelijke en wettelijke wijzigingen
hebben er volgens hen voor gezorgd dat de huidige organisatorische en inhoudelijke
complexiteit van het functioneren van de brandweer onvergelijkbaar groter is dan enkele
jaren geleden. De historie van de brandweer en de toenemende complexiteit van de
3 Hiermee wordt de brandweer bedoeld zoals ze is verenigd in de branchevereniging NVBR.
10
maatschappelijke veiligheid zorgen ervoor dat (beleids)interventies van de brandweer
stuiten op een kluwen van achterliggende problemen met bijbehorende weerstand.
Een optie om de brandweer anders, en minder kostbaar, te laten optreden is het variabel
bezetten van de TS. In het kader van een andere samenstelling van de TS heeft het
ministerie van BZK in 2010 een subsidie aan de brandweer gegeven. Deze subsidie onder-
steunt de NVBR bij het uitwerken en implementeren van de bepalingen over de voertuig-
bezetting in het Besluit veiligheidsregio’s. De NVBR is hiertoe een project gestart. Het doel
van dit project is om onderbouwde uitspraken te doen over de effectiviteit van de variabele
voertuigbezetting. De NVBR voert het project uit in samenwerking met het NIFV Nibra. Het
moet eindigen met een rapport waarin, onder meer onderbouwde, uitspraken worden
gedaan over de veiligheid en doeltreffendheid van variabele voertuigbezettingen in een
aantal scenario’s. Deze zullen worden gebaseerd op empirische gegevens uit proeven die in
het land plaatsvinden. Het rapport zal aandacht schenken aan de aanpassing van de
brandweerdoctrine en uitrukprocedures. Dit moet vertaald worden in de lesstof en
oefeninstructies (Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding,
2010a). Ons onderzoeksrapport kan aan het landelijk onderzoeksdossier bijdragen.
2.3 Onderzoek naar verandering
Hoewel de complexiteit van de brandweer de afgelopen jaren fors is toegenomen blijven
onderzoeken naar de effecten van beleidsveranderingen bij de brandweer uit. Het is
daarom moeilijk vast te stellen wat naast de toegenomen maatschappelijke complexiteit de
effecten zijn van de organisatorische interventies die de brandweer heeft genomen.
Beleidsveranderingen doorvoeren in een organisatie zouden gepaard moeten gaan met een
cultuuromslag. Volgens Nieuwenhuis (2008) is cultuur de belangrijkste barrière voor organi-
satieverandering. Tegelijkertijd is het een fundamentele voorwaarde voor verandering.
Berghuijs (2007) stelt dat vooral het repressieve deel van de brandweerorganisatie een zeer
sterke culturele component kent. Hij denkt dat die wellicht blokkerend werkt op een
soepele aanpassing op veranderingen. Een voorbeeld hierbij is de binnenaanval, die als
brandbestrijdingtactiek favoriet is bij de brandweer. Deze tactiek heeft herhaaldelijk geleid
tot ongevallen met fatale afloop. Specifiek ten aanzien van de binnenaanval merkt Oomes
(2007) op dat deze werkwijze niet soepel zal veranderen. Hij is van mening dat hier geen
urgentiebesef voor is. De dominante leervorm van de brandweer, op micro-operationeel
niveau (socialisatie4), draagt hier volgens Oomes aan bij.
In relatie tot het urgentiebesef kan worden opgemerkt dat het binnen het stelsel van de
brandweerzorg ontbreekt aan negatieve feedback. In een onderzoek naar het bestuurlijk
stelsel van de brandweerzorg merkt Fleurke (2006) op dat hierin nagenoeg geen checks and
balances zijn ingebouwd. Dit maakt dat het stelsel de fouten in stand houdt. Deze worden
ook in de operaties zichtbaar. Het ontbreekt de brandweer systematisch aan voldoende
zelfreflectie die nodig is om de uitvoering van het werk op een (maatschappelijk)
verantwoord niveau te brengen en te houden. Het is aannemelijk om dit onder de cultuur te
scharen. In het bijzonder ten aanzien van de wijze van repressief optreden stelt Helsloot et.
4 Schein (1968) definieert socialisatie als: ‘het proces waarmee een nieuw lid het waardensysteem, de
normen en de vereiste gedragspatronen leert van de maatschappij, organisatie of groep waarvan hij deel gaat uitmaken’(Schein, 1968). Socialisatie ontstaat wanneer een individu in regelmatig contact staat met anderen. Veel socialisatie heeft dan ook direct te maken met de cultuur van de specifieke organisatie (Mintzberg, 1983).
11 11 11 11
al. (2007) dat de brandweer nog geen cultuur van kritische zelfreflectie kent. Hij vindt dat bij
de brandweer niets gevoeliger ligt dan enigszins kritisch getinte evaluaties of analyses over
de wijze van repressief optreden. Hij stelt dat daarmee (zo ervaren velen bij de brandweer
dit) de kern van de brandweertaak onder vuur komt te liggen. In het bijzonder geldt dit ook
voor beide begrippen die wij in dit onderzoek betrekken.
Naar de cultuur van de brandweer is weinig onderzoek gedaan (Lochem van en Verhallen,
2007). Als mogelijke redenen voeren Van Lochem en Verhallen het relatief positieve imago
van de brandweer (dat wordt ondersteund door het idee van vrijwilligheid) en de geringe
maatschappelijke gevoeligheid aan. Ze vergelijken de cultuur van de brandweer met die van
de politie en kenmerken de volgende verschillen: (a) de brandweer is neutraal en de politie
rechtstaatgevoelig, (b) bij de brandweer zijn de vrijwilligers numeriek in overwicht en bij de
politie in de bijrol en (c) de brandweer is technisch en planmatig georiënteerd en de politie
sociaal en improviserend.
In vergelijk met de politie zijn vrijwilligers bij de brandweer dus numeriek in overwicht. Het
is niets teveel gezegd als we stellen dat de vrijwilligheid bij de brandweer een groot goed is.
Het toont dat de samenleving op min of meer vrijwillige basis zorgt voor het behartigen van
één van de belangrijkste overheidstaken. Ze geeft zodoende blijk van een groot verantwoor-
delijkheidsgevoel. Hierin toont zich de kracht van de samenleving, maar het brengt ook
risico's met zich mee (Brandweerkennisnet, 2011).
Zo hebben verschillende maatschappelijke ontwikkelingen invloed op het op peil houden
van een adequaat aantal vrijwilligers bij de brandweer. Te denken valt onder andere aan
vergrijzing, regionalisering, toenemende arbeidsmobiliteit en veranderingen in vrijetijds-
besteding. Ook is de inhoud van de brandweerwerkzaamheden de afgelopen tijd veranderd.
Zo worden er tegenwoordig hogere eisen gesteld aan de kwaliteiten van de brandweer-
vrijwilligers. Dit uit zich vooral in de zwaarte van de opleidingen en de striktheid met
betrekking tot opkomsttijden, bereikbaarheid en beschikbaarheid. Een andere belangrijke
verandering betreft de verzakelijking van de houding van de werkgevers.
Uit onderzoek (Dijk van en Roorda, 2005) blijkt dat de werving van nieuwe vrijwilligers bij
het merendeel van de brandweerkorpsen in Nederland weinig tot geen problemen oplevert.
Wel geeft ongeveer een derde van de korpsen aan veel problemen te hebben met het
vinden van nieuwe manschappen, maar dat de doorstroom naar hogere functies tot minder
problemen leidt. Het onderzoek maakt inzichtelijk dat het merendeel van de leiding-
gevenden bij de brandweer niet zozeer bezorgd is over de kwantiteit van vrijwilligers, maar
wel over de kwaliteit.
Zo is de beschikbaarheid van vrijwilligers overdag zeer beperkt en zal deze in de toekomst
nog beperkter worden. Dat betekent onder andere dat men een veel groter vrijwilligers-
bestand nodig heeft om overdag een brandweereenheid te kunnen bemensen.
Over het repressieve personeel stellen van Lochem en Verhallen (2007) dat de brandweer-
mensen een beroepstrots hebben die is gerelateerd aan masculiene waarden als durf en
daadkracht, de bereidheid om het noodlot uit te dagen en het gevaar te trotseren. Dit geldt
overigens vooral voor de bestrijding van brand.
Tot de cultuur van de brandweer zou ook de ietwat ‘pessimistische’ benadering van de
repressieve bedrijfsvoering kunnen worden gerekend. Zo gaat de brandweer bij het
benaderen van incidenten veelal uit van een relatief ongunstige situatie. Zij bereidt zich hier
dan ook op voor. Dit vertaalt zich niet alleen in het oefenprogramma maar ook in de
inzetvoorstellen (en de daarbij behorende configuratie van materieel en personeel). Deze is
dan ook eerder aan de ruime dan magere kant. Deze benadering is terug te voeren naar de
jaren 1990 (BZK, 1992). Aangenomen wordt dat maatschappelijke doelmatigheidsvraag-
12
stukken (in termen van financiën, verstoring van arbeidsprocessen en de verkeersveiligheid)
daarbij minder relevant zijn.
Helsloot et. al. (2007) merkt op dat de brandweer, als het gaat om de veiligheid bij
repressief optreden een aversie heeft tegen centraal opgelegde regels. Dit laat zich ook zien
in de discussie over de bezetting op de TS. Zo heeft de Vereniging voor Brandweer
Vrijwilligers (VBV) tot aan de Tweede Kamer strijd gevoerd tegen de mogelijkheid om de
bezetting op de TS in te kunnen krimpen. In het debat over de Wet veiligheidsregio’s5 stelde
de Socialistische Partij (SP) dat de VBV het voorstel onverantwoord vindt. Het is opvallend
dat de VBV haar standpunten onderbouwt namens alle vrijwillige brandweermensen in
Nederland, terwijl ongeveer 25% van hen lid is6.
Helsloot en Muller (2007) signaleren dat er vanuit de wetenschap maar zeer beperkt
aandacht is voor de organisatie en het functioneren van de brandweer. Slechts incidentele
studies beschrijven en analyseren een deel van het brandweervak. Veel van de kennis die bij
de brandweer aanwezig is, is door socialisatie overgedragen en richt zich vooral op de wijze
van het Nederlandse brandbestrijdingsstelsel. De kennis is eerder gebaseerd op aannames
en afspraken, die slecht zijn gedocumenteerd en waarbij de samenhang niet of soms
moeizaam is te achterhalen. In een verkenning van simulatiemodellen (naar brand- en
rookontwikkeling en evacuatie- en interventiemogelijkheden) merkt Kobes et. al. (2006) dit
ook op. Zij signaleert dat de regelingen daarmee geen wetenschappelijke basis kennen.
Dit dilemma is ook tijdens de voorbereiding van ons onderzoek naar voren gekomen. Vooral
het definiëren van de kernbegrippen heeft geleid tot een intensieve zoektocht naar én
bestudering van relevante literatuur. In ons onderzoek (dat naast een evaluerend karakter
ook een exploratief is) is het duiden van effecten een belangrijke voorwaarde om kennis op
te doen of te verrijken. Wij vinden dit een noodzakelijk voorwaarde voor eventuele beleids-
veranderingen. Immers wanneer beleidsveranderingen worden doorgevoerd getuigd het
van het voeren van goed beleid wanneer de effecten van een beleidsinterventie inzichtelijk
worden gemaakt.
Tot op heden zijn weinig studies of rapporten beschikbaar die de effecten van een anders
bezette TS inzichtelijk maken. De informatie uit de beschikbare studies en rapporten zijn
gebruikt om ons praktijkgericht onderzoek vorm te geven. Hieronder beschrijven we vier
studies die een relatie hebben met de bezetting op een bluseenheid. Het betreffen studies
van: Parkstad-Limburg, Utrecht, Limburg-Zuid en het National Institute of Standards and
Technology (NIST, Verenigde Staten van Amerika).
Parkstad-Limburg
In 2007 heeft de brandweer Parkstad-Limburg een experiment uitgevoerd met een TS die is
bezet met vier personen (de zogeheten TS4). Het experiment duurde één jaar en de TS4 is
800 keer voor diverse meldingen ingezet. In veel gevallen werd de TS4 gevolgd door een
andere brandweereenheid. Na afloop is in 46 gevallen een reactie door het repressieve
personeel gegeven over de afhandeling van het incident.
De brandweer Parkstad-Limburg stelt dat algemeen genomen de TS4 voor een flink aantal
klussen een prima alternatief is ter vervanging van de TS met zes personen. In een klein
aantal specifieke incidenten is de TS4 niet toereikend. Dit manco kan worden opgelost door
dan wel improviserend en anticiperend op te treden, dan wel aanvullend materieel snel(ler)
ter plaatse te laten komen. Uit het experiment blijkt dat de bevelvoerders van de TS4 sneller
5 Tweede Kamer der Staten-Generaal (2010) 47ste vergadering, 27 januari.
6 Volgens de website van de VBV (geraadpleegd op 09 maart 2011) zijn 6.732 vrijwilligers lid. Volgens
het CBS (2008) zijn 26.900 mensen als vrijwilliger bij de brandweer werkzaam.
13 13 13 13
opschalen in vergelijking met een TS die is bezet met zes personen. Ook werd opgeschaald
als de melding daar aanleiding toe gaf. Het onderzoek liet zien dat de bemanning van een
TS4 voorzichtiger te werk gaat bij het betreden van panden en met het inzetten van minder
ervaren repressief personeel. De bevelvoerders hadden de neiging (en deden dit ook
daadwerkelijk) om uitvoerende taken op zich te nemen, zoals het aanvoeren van slangen.
Volgens de Brandweer Parkstad-Limburg kan dit ten koste gaan van het totaaloverzicht en
zo op gespannen voet kunnen staan met het bewaken van de veiligheid van het ingezette
repressieve personeel. Overigens hebben zich tijdens het experiment geen situaties
voorgedaan waarbij de veiligheid voor het eigen personeel in het geding was (Valck, van
der, 2008). Naar de beleving van de veiligheid is niet expliciet onderzoek verricht. Wel is
bekend dat het personeel zich niet altijd even op zijn gemak voelde tijdens het werken met
een aangepaste bezetting.
Utrecht
In december 2007 is de brandweer Utrecht een proefproject gestart met een TS4. Het aantal
vrijwilligers dat overdag een TS met zes personen kan bezetten is te klein, waardoor de TS
niet óf niet tijdig kon uitrukken. Dit was de aanleiding voor het proefproject. Deze is
uitgevoerd in de vrijwillig bezette kazernes. Tijdens het proefproject is (middels een
enquête) ex-post (na afloop) een meting uitgevoerd onder de bevelvoerders van de TS4. De
Utrechtse proef is eind 2008 afgerond. In totaal is veertien keer uitgerukt met een TS4.
Uit dit ‘kleinschalig’ onderzoek blijkt dat in een aantal gevallen de brandweer Utrecht niet
had kunnen uitrukken als er zes mensen op de TS hadden moeten zitten. De uitruktijd wordt
aanzienlijk verkort door de inzet van een TS4, waarbij, ten opzicht van een TS met zes
personen, in een aantal gevallen een tijdwinst van drie tot zes minuten is geboekt. Dit had
een snelle beeldvorming van het incident tot gevolg. De eindconclusie was dat een TS4 een
oplossing is voor het behoud van de Utrechtse vrijwillige organisatievorm.
In een tussenevaluatie (Hazeleger, 2008) zijn door de brandweer Utrecht de volgende
kanttekeningen bij een TS4 geplaatst: (a) een TS4 vergroot de ‘miskans’7 van de vrijwilligers,
(b) op de TS4 is geen gidsfunctie beschikbaar voor de chauffeur, (c) het kan voorkomen dat
de werking van de TS4 wordt overschat. Indien de TS4 als basiseenheid zou dienen dan heeft
het repressieve personeel hier moeite mee.
Veiligheidsregio Limburg-Zuid
Met uitzondering van de gemeente Vaals heeft de brandweer van de veiligheidsregio
Limburg-Zuid in de zuidoost hoek van de regio een fiks tekort aan repressief personeel dat
overdag beschikbaar is. Dit heeft tot gevolg dat niet in alle gevallen een volledig bezette TS
op tijd uitrukt. In: ‘Focus, het informatiemagazine van de Brandweer Limburg-Zuid’ (2009)
vertelt Canisius dat dit probleem is opgelost door een Snelle Interventie Eenheid (SIE) te
ontwikkelen en in te voeren. Deze eenheid is een compacte brandweerauto die is gebaseerd
op de functionaliteit van de TS. De bemanning bestaat uit een operationeel leidinggevende
en een chauffeur.
Voor maatgevende incidenten zoals een fikse binnenbrand blijven één of twee
tankautospuiten uitrukken met al dan niet een complete bemanning. Bij hun aankomst
moet de SIE ter plaatse zijn. Zo zijn er in elk geval twee brandweermensen extra bij het
incident. Hierdoor komt het aantal brandweermensen op de locatie van de brand op
minimaal zes. In het concept van de SIE ziet de brandweer van de veiligheidsregio Limburg-
Zuid een eerste poging om de repressie, op een innovatieve wijze, anders te organiseren.
Naast deze proeven waren er in 2010 meerdere brandweerkorpsen in Nederland die
nadachten over een variabel bezette TS of een ander concept van gedifferentieerd uit-
7 Met ‘miskans’ wordt de mogelijkheid bedoeld dat een vrijwilliger voor niets naar de kazerne komt
doordat hij de TS voor zijn neus ziet wegrijden.
14
rukken. Zo is in 2010 in Almere een proef gestart met een TS4 en is in Alkmaar een
soortgelijk project voorbereid. In de Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost start in 2011 een
praktijktoets met een SIE, die niet per definitie wordt gevolgd door een TS. De brandweer in
de Veiligheidsregio Rotterdam – Rijnmond werkt inmiddels ook met een SIE-concept.
National Institute of Standards en Technology
In 2010 heeft het National Institute of Standards en Technology (NIST, Verenigde Staten van
Amerika) een onderzoek gepubliceerd dat inzicht geeft in de effecten van variërende ploeg-
groottes van brandweervoertuigen. Dit inzicht is verkregen door de doorlooptijd van 22
kritische taken (op basis van de Amerikaanse inzetprocedure) te bestuderen. Het onderzoek
is uitgevoerd in laboratorium en in een experimentele omgeving met als opstelling een
brand met een laag risicoprofiel (vergelijkbaar met één of tweegezinswoningen, en kleine
bedrijven). Tijdens het onderzoek varieerde de ploeggrootte van de bluseenheid tussen de
twee en vijf personen. In alle gevallen was een veelvoud van brandweermensen aanwezig.
Tabel 2.1 laat de veelvouden per ploeggrootte zien.
Tabel 2.1 totaal aantal brandweerpersoneel per ploeggrootte.
Ploeggrootte Aantal aanwezig brandweerpersoneel per
functie
Totaal aantal aanwezige
brandweermensen
Brandbestrijders
(firefighters)
Operationele
leider (chief)
Helper
(Aide)
2 personen 8 1 1 10
3 personen 12 1 1 14
4 personen 16 1 1 18
5 personen 20 1 1 22
Bron: Averill, J.D., et. al. (2010).
Uit het Amerikaanse onderzoek blijkt dat een ploeg van vier personen gemiddeld bijna 30%
(7 minuten) sneller alle taken uitvoert dan een ploeg van twee. Hetzelfde aantal taken
wordt gemiddeld bijna 25% (5,1 minuten) sneller volbracht dan met een ploeg van drie.
De onderzoekers signaleren dat in geval van branden met een laag risico het vrijwel geen zin
heeft om een vijfde persoon aan de ploeg toe te voegen. Volgens Averill et. al. (2010) blijkt
uit ander onderzoek dat de vijfde persoon daarentegen wel zinvol is bij branden met een
gemiddeld risico (zoals: appartementen, kantoren, industrie) of hoog risico (zoals: scholen,
ziekenhuizen, verpleegtehuizen).
De bevindingen van het NIST zijn niet zonder meer van toepassing op de Nederlandse
situatie. Dit wordt vooral veroorzaakt door afwijkingen in de inzetprocedure. Zo plaatst de
Amerikaanse brandweer, in tegenstelling tot de Nederlandse, ladders van de begane grond
tot (zo mogelijk) de bovenste verdieping. Ze ventileert tijdens de brandbestrijding (en maakt
hiervoor horizontale en/of verticale doorstroomopeningen) en ze is verplicht om personeel
stand-by te hebben staan als ze een binnenaanval uitvoert8. Het onderzoek is voornamelijk
kwantitatief gericht op tijd/tempo. Het onderzoek maakt inzichtelijk dat aan de hand van
een tijd/tempometing een optimum is te bepalen van de hoeveelheid personeel die nodig is
om ‘de klus’ te klaren. Dit is afhankelijk van de afspraken (al dan niet geformaliseerd in
procedures), de brandsituatie en het menselijk handelen. Aangenomen kan worden dat dit
inzicht universeel toepasbaar is en wijzigt als de onderliggende procedures en/of afspraken
veranderen.
8 Zogeheten Two In / Two Out – principe (OSHA 29, CFR 1910.134.)
15 15 15 15
2.4 Doeltreffendheid van het repressieve optreden
Het repressieve optreden is slechts één van de taken van de brandweer. In de uitvoering
van deze taak spelen de begrippen: (a) doeltreffendheid van en (b) veiligheid bij het
repressief optreden een belangrijke rol. Het eerste legt de nadruk op de maatschappelijke
effecten van de brandweer, het tweede kijkt nadrukkelijk naar de veiligheid van het
ingezette repressieve personeel.
Tijdens de afhandeling van een brandmelding zijn beide begrippen bestudeerd. Om de
omvang van het onderzoek beheersbaar te houden is de scoop gericht op de afhandeling
van brandmeldingen.
Branden kunnen plaatsvinden in:
gebouwen
verkeersvoertuigen
de open ruimte
Ten behoeve van ons onderzoek is de classificatie ‘Brandmelding’ gecategoriseerd in: (a)
Binnenbrand, (b) Buitenbrand, (c) Verkeer, (d) Automatisch brandalarm en (e) Controle.
Deze zijn vervolgens verdeeld in subcategorieën. Als bijlage is een boomdiagram9
opgenomen die deze categorisering visualiseert. De categorie Natuurbrand is niet in ons
onderzoek betrokken omdat brandweer Apeldoorn deze voertuigen bezet met vier
personen. De categorie Interregionale bijstand is buiten onze onderzoekscoop gehouden
omdat de wetgever heeft bepaald dat in geval van interregionale bijstand de TS te allen
tijde met zes personen moet zijn bezet.
Voor brand10 is gekozen omdat deze, ten opzichte van andere incidenten (zoals ongevallen
en dienstverleningen), veelal een dynamisch karakter heeft en grillig van verloop is. Deze
keuze is gemaakt met de achterliggende gedachte dat als de onderzoeksmethode
functioneel is voor de afhandeling van brandmeldingen, dit ook voor de overige
meldingsclassificaties geldt.
De doeltreffendheid van het repressief optreden zou bepaald kunnen worden als er inzicht
is in het functioneren van dit optreden. Wetenschappelijke kennis op dit gebied is
inadequaat (Svensson, 2002). Ook Bloemen et. al. (2008) concludeert dit na afloop van een
studie naar de modellering van de doeltreffendheid van het brandweeroptreden. Bloemen
verklaart dat dit voor een deel te wijten is aan het ontbreken van een systematische en
samenhangende doctrine over het brandweeroptreden. Toch is het voor de beantwoording
van twee van de vier deelvragen cruciaal dat wij inzicht verschaffen in de doeltreffendheid
van het repressief optreden.
In geval van praktijkgericht onderzoek zijn de onderzoeksbegrippen niet zondermeer uit de
gangbare literatuur over te nemen. Dit wordt veroorzaakt doordat het lastig is om vanuit de
theorie een overstap naar de empirische werkelijkheid te maken. Verschuren en
Doorewaard (2007) lossen dit probleem op door gebruik te maken van stipulatieve
definities. Dit zijn samenvattende omschrijvingen zoals door de onderzoeker gehanteerd in
9 Bijlage: ‘Boomdiagram type incident’.
10 Niet bij elke melding van brand is ook werkelijk sprake van brand (met daarbij de behorende
verschijnselen zoals: rook, temperatuur, stroming en vlammen).
16
het kader van zijn onderzoek. Verschuren en Doorewaard stellen dat noch de gangbaarheid
noch de waarheid maatgevend is maar de bruikbaarheid ervan.
In navolging van Verschuren en Doorewaard definiëren wij de doeltreffendheid van het
repressief optreden dan ook stipulatief. Voordat we hiertoe overgaan zetten we enkele
elementen uit het repressief optreden uiteen die wij relevant achten. Het zijn elementen die
voor wat ons betreft samenhangen met de doeltreffendheid van het repressief optreden.
Het gaat om:
De opkomsttijden voor het repressief optreden
De categorisering van brand ten behoeve van inzet en opschaling
De fasering van de afhandeling van een brandmelding
De parameters voor het brandgevaar
De doelen van brandbestrijding
De interventiemethoden blussen en ventileren
De defensieve en offensieve brandbestrijdingstactiek
De inzet van brandbestrijdingsmiddelen
Het signaal brand meester
Schade als gevolg van brand
Woningbrand als maatgevend incident
Rendementsanalyse
Veel uit de nu volgende uiteenzettingen hebben wij verwerkt in boomdiagrammen die zijn
gebruikt voor het operationaliseren en instrumentaliseren11 van de kernbegrippen. De
boomdiagrammen zijn als bijlagen opgenomen. Gedurende het onderzoek zijn de
boomdiagrammen aan de hand van voortschrijdend inzicht aangepast.
2.4.1 De opkomsttijden voor het repressief optreden
De opkomsttijd is de tijd waarbinnen de brandweer na het ontvangen van een noodoproep
op de locatie van het incident (in casu: brand) moet arriveren. Deze tijd wordt als een
belangrijk kwaliteitskenmerk van het repressief optreden (IOOV, 2007). Over het algemeen
genomen stelt de brandweer dat, naarmate ze sneller bij een brand aanwezig is ze
doeltreffender hulp kan verlenen. Winkens en ’t Hooft (2005) merken op dat het effect van
de brandbestrijding én de redding afneemt met elke minuut dat de blussing later wordt
ingezet.
Vanaf 1 oktober 2010 heeft de wetgever de opkomsttijden van onder meer de TS vastgelegd
in het Besluit veiligheidsregio’s. De opkomsttijden gelden voor de eerste basisbrandweer-
eenheid en dus voor de eerste TS. Voor de overige basisbrandweereenheden [red.: lees
tankautospuiten] gelden geen opkomsttijd. De tijdnormen (artikel 3.2.1) zijn het vertrek-
punt. Deze normen gelden, tenzij het bestuur in het dekkingsplan een andere opkomsttijd
vaststelt. Het bestuur is bevoegd om andere tijden vast te stellen als de kosten-
batenafweging daartoe aanleiding geeft. Het bestuur moet in het dekkingsplan duidelijk
maken op welke plaatsen een opkomsttijd geldt die afwijkt van de norm en welke
opkomsttijd daar verwacht mag worden. De opkomsttijd mag als gevolg van het tweede lid
van het wetsartikel niet hoger worden vastgesteld dan achttien minuten. Deze maximale
opkomsttijd geldt ook voor de ondersteuningseenheden voor hulpverlening (Besluit
veiligheidsregio’s, 2010). In ons onderzoek betrekken wij de opkomsttijden niet. 2.4.2 De categorisering van brand ten behoeve van inzet en opschaling
De configuratie van in te zetten brandweereenheden is vastgelegd in een inzetvoorstel. In
de kern is het een aanbodgerichte methodiek van repressieve bedrijfsvoering. Het
inzetvoorstel bepaalt op voorhand hoeveel TS’en bij brand worden gealarmeerd. Aan de
11
Instrumentaliseren heeft geleid tot het interviewformulier en het waarnemingsschema. Beide zijn als bijlage opgenomen.
17 17 17 17
hand hiervan wordt ook een bepaalde hoeveelheid personeel gealarmeerd. Ondermeer
voor het inzetvoorstel categoriseert de brandweer een (brand)melding als: (a) Klein, (b)
Middel (c) Groot en (d) Zeer groot.
Niet alleen voor het inzetvoorstel wordt de bovenstaande categorisering gebruikt. Het
wordt ook toegepast als blijkt (of het vermoeden rijst) dat de brandbestrijdingsorganisatie
onvoldoende is toegerust om de brand met het beschikbare potentieel te bestrijden. In dat
soort gevallen schaalt de brandweer haar hulpverleningsorganisatie op. In enge zin kan dit
worden gezien als een vraaggestuurde methodiek van repressieve bedrijfsvoering.
Uiteindelijk wordt ervoor gezorgd dat voldoende materieel en personeel op de locatie van
de brand aanwezig is. Over opschaling stelt het NIFV Nibra (2009): ‘wanneer de
bevelvoerder bij aankomst of na de verkenning concludeert dat het incident niet kan worden
bestreden met de beschikbare mensen en middelen, geeft hij aan de meldkamer ten minste
het nader bericht: ‘middel brand’ (…)’.
Over de repressieve bedrijfsvoering merkt Wevers (2010) op dat de brandweer meer moet
inzetten op een ‘vraaggestuurde’ dan ‘aanbodgestuurde’ methodiek. Vanuit dit perspectief
vindt hij dat elementen als inzetvariaties [red.: hieronder valt ook de TSi] en innovatie van
inzettechnieken een plek moeten krijgen.
2.4.3 De fasering van de afhandeling van een brandmelding
Het repressief optreden omvat alle taken die de brandweer bij de afhandeling van een
brandmelding uitvoert.
In het kader van ons onderzoek benaderen wij het repressief optreden als het afhandelen
van een melding van brand. Voor deze benadering is gekozen omdat niet bij elke melding
ook daadwerkelijk sprake is van brand. De empirie wijst uit dat bij veel ontvangen
meldingen brandverschijnselen ontbreken. Zo is in Apeldoorn, in de periode 2006-2009,
62% van alle brandmelding afkomstig van een automaat. In al deze gevallen bleek er geen
sprake te zijn van brand (bron: CBS, Incidentrapporten (2006-2009)).
Het repressief optreden kan in deelprocessen worden gefaseerd. Elk proces kent zijn eigen
dynamiek met bijbehorende keuzes. Als operationeel leidinggevende van de TS zijn deze
keuzes veelal weggelegd bij de bevelvoerder. In het kader van ons onderzoek nemen wij aan
dat elke fase, in meer of mindere mate, op de afhandeling van iedere brandmelding van
toepassing is.
In het kader van dit onderzoek verstaan wij onder repressief optreden: het, door het
repressieve personeel, afhandelen van een brandmelding waarbij onderscheid is gemaakt in
de fases: (a) alarmering, (b) uitruk, (c) verkenning, (d) inzet, (e) afbouw en (f) nazorg.
Ter illustratie
Bij een Kleine brandmelding wordt de bezetting van één TS gealarmeerd en bij een melding van een Middel brand komen de bezettingen van twee tankauto-spuiten naar de kazerne(s). Als de meldkamer een melding van een Grote brand maakt, dan alarmeert zij de bezettingen van drie tankautospuiten en bij Zeer grote brand worden de bezettingen van vier of meer tankautospuiten opgeroepen. Per classificatie wordt ook voorzien in de operationele leiding en (bijzondere) voertuigen, zoals: een redvoertuig, een hulpverleningsvoertuig, grootschalig watertransport, et cetera.
18
Wij hebben de meetinstrumenten ingericht op basis van deze fases, en verzamelen door
middel van waarneming en interview data hierover.
2.4.4 De parameters voor het brandgevaar
Brandgevaar12 is een verschijnsel dat kan leiden tot een levensbedreigende situatie. Om dit
gevaar te ontvluchten moeten de personen die door de brand bedreigd worden zich zo snel
mogelijk aan de dreiging ervan onttrekken of worden geëvacueerd. Van belang hierbij is de
ontwikkeling van de levensbedreigende situatie in termen van tijd. Hoe sneller deze zich
ontwikkelt, hoe kleiner de kans is dat men zich op tijd aan de dreiging kan onttrekken.
Uit onderzoek (Kobes, et. al., 2006) blijkt dat de mate van brandontwikkeling de meest
belangrijke parameter is voor de bepaling van het brandgevaar. Daarnaast worden andere
parameters gebruikt zoals: (a) de omvang van de brand, (b) de snelheid van brand-
uitbreiding, (c) de beschikbare tijd voor ontvluchting of brandbestrijding, (d) het type
interventie dat mogelijk effectief is voor de beperking van de branduitbreiding en (e) de
kans op het ontstaan van een vlamoverslag. In het kader van ons onderzoek staan wij stil bij
de mate van brandontwikkeling, de omvang van de brand en de snelheid van branduit-
breiding (en de hieraan verbonden productie van rook- en giftige gassen). De interventie-
mogelijkheden lichten wij verderop in dit hoofdstuk toe. Dit geldt ook voor het fenomeen
vlamoverslag. De overige parameters blijven in ons onderzoek buiten beschouwing.
12 Onder brandgevaar verstaan wij de mogelijkheid dat brand ontstaat en zich snel uitbreidt.
Zes fases van het repressief optreden
(a) Alarmering:
De alarmeringsfase start op het moment dat de meldkamer het repres-
sieve personeel oproept dat in eerste instantie nodig is om de brandmel-
ding af te handelen. De fase eindigt op het moment dat de TS de kazerne
verlaat.
(b) Uitruk:
De uitrukfase start op het moment dat de TS de kazerne verlaat. De fase
eindigt als de TS op de plaats van de brand stopt.
(c) Verkenning:
De verkenningsfase start op moment dat het repressieve personeel op de
plaats van de brand uit de TS is gestapt en eindigt op moment dat de
operationeel leidinggevende definitieve inzetopdrachten aan zijn mede-
werkers geeft.
(d) Inzet:
De inzetfase start op moment dat de operationeel leidinggevende
definitieve inzetopdrachten aan zijn medewerkers geeft. De fase eindigt
als de operationeel leidinggevende het signaal: ‘brand meester’ geeft.
(e) Afbouw:
De afbouwfase start als de operationeel leidinggevende het signaal: ‘brand
meester’ heeft gegeven en eindigt als de TS terug is op de uitrukpost.
(f) Nazorg:
De nazorgfase start als de TS terug is op de uitrukpost. De fase eindigt als
de TS (zowel in technisch en menselijk opzicht) weer gereed is om uit te
rukken.
19 19 19 19
Kobes, et. al. (2006) ziet de mate van brandontwikkeling als belangrijkste parameter voor
het brandgevaar en dus voor het ontstaan van een levensbedreigende situatie. De
brandontwikkeling wordt sterk bepaald door de technische kenmerken en bouwkundige
staat van het gebouw. De ontwikkeling van een brand kan worden onderscheiden in vier
snelheden waarbinnen de brand een Heat Release Rate van 1 MegaWatt bereikt
(Babrauskas en Peacock, 1992). Hoe sneller de energieproductie van 1 MegaWatt wordt
bereikt, hoe sneller de brandontwikkeling is.
Het brandgevaar kan ook ingedeeld worden aan de hand van de omvang van de brand. Bij
branden die plaatsvinden in gebouwen onderscheidt Peacock et. al. (2004) twee catego-
rieën van omvang:
1. Een brand die zich heeft beperkt tot de ruimte van ontstaan
2. Een brand die zich buiten de ruimte van ontstaan heeft uitgebreid
Als we hier het brandschademodel naast leggen dan ontstaan de volgende subcategorieën:
1.1. Een brand die zich heeft beperkt tot het voorwerp dat initieel is gaan branden
(aangeduid als: ‘T1’)
Ter illustratie
Energieproductie:
Zonder technische hulpmiddelen is het in de praktijk niet eenvoudig
om te bepalen op welk moment een brand een energieproductie
van één MegaWatt heeft ontwikkeld. Het gaat dan ook veelal om
inschattingen. Voor een ervaren brandweerman spreekt wellicht het
volgende tot de verbeelding:
‘Op de piek van verbranding produceert een gestoffeerde stoel
ongeveer één MegaWatt aan energie. De energie die vrijkomt op het
moment dat een grote sofa in brand staat (op de piek van zijn
verbranding) bedraagt ruwweg twee MegaWatt'.
Bron: Averill, J.D., et. al. (2010).
Brandvermogen, vuurbelasting en de brandsnelheid:
‘In een slaapkamer staan naast enkele andere voorwerpen een, uit
dunne spaanplaat vervaardigde, kledingkast en een matras in brand.
De kledingkast zal in minder dan 75 seconden zijn maximale
verbrandingsenergie afgegeven hebben, en de matras ernaast zal
daar tussen 150 en 400 seconden voor nodig hebben. De snelheid
van brandontwikkeling van de kledingkast is dus ultrasnel en van de
naastgelegen matras gemiddeld snel’.
Bron: Quintiere, J.G., 1998.
Tabel 2.2: Categorisering snelheid van brandontwikkeling
Snelheid van brandontwikkeling 1 MegaWatt bereikt
Ultrasnel In minder dan 75 seconden
Snel Tussen 75 en 150 seconden
Gemiddeld snel Tussen 150 en 400 seconden
Langzaam In meer dan 400 seconden
Bron: Kobes, et al. (2006).
20
1.2. Een brand die zich heeft beperkt tot de ruimte waarin de brand is ontstaan
(aangeduid als: ‘T2’)
2.1. Een brand die zich heeft beperkt tot het compartiment waarin de brand is ontstaan
(aangeduid als: ‘T3’)
2.2. Een brand die zich heeft uitgebreid buiten het compartiment (aangeduid als: ‘T4’)
Een brand kan in drie stadia worden verdeeld: (1) de ontwikkelperiode (2) de brandperiode
en (3) de doofperiode. Per periode verschilt de snelheid van de brand. Het brandvermogen13
en de vuurbelasting14 zijn, naast de constructieve eigenschappen van de ruimte, bepalend
voor de brandsnelheid. De totale vuurbelasting bepaalt uiteindelijk de maximale brandduur,
blusinterventies buiten beschouwing gelaten. Het brandgevaar is per brandsituatie
verschillend. Op basis van de ernst van het brandgevaar stelt de operationeel
leidinggevende van de brandweer zijn prioriteiten en selecteert hij de interventies die nodig
zijn om het doel van de brandbestrijding te realiseren.
Een brand geeft signalen af. Deze kan het repressieve personeel gebruiken om het stadium
én de ontwikkeling van de brand vast te stellen. Het is mogelijk om aan de hand van de
brandsignalen de snelheid van branduitbreiding in te schatten. Hulpmiddel hierbij is het
RSTV-model15
. Dit model maakt gebruik van signalen die betrekking hebben op: (a) de rook,
(b) de stroming, (c) de temperatuur en (d) de vlammen die door de brand veroorzaakt
worden. Zo geeft de rook een indicatie van de brandbaarheid, giftigheid en hitte van de
brandgassen die vrijkomen. De snelheid van de stroming van de lucht en de rook geeft op
haar beurt een indicatie van de richting én snelheid van brandontwikkeling. De temperatuur
geeft een aanwijzing van de mate van ontgassing van de materialen. De vlammen indiceren
de wijze van verbranding en de snelheid van brandontwikkeling (NIFV Nibra, 2009b).
Het model wordt gebruikt als hulpmiddel om een goede inschatting te kunnen maken in
welk stadium de brand zich bevindt (brandstof- of ventilatiebeheerste brand16) en welke
bestrijdingstactiek op dat moment verantwoord is. Het model kan het repressieve personeel
zicht geven op situationele risico’s zoals: vlamoverslag en -terugslag. Kennis over de para-
meters voor het brandgevaar wordt door de waarnemers gebruikt om contextafhankelijk de
data te verzamelen.
2.4.5 De doelen van brandbestrijding
Per brandsituatie zijn de omvang van de brand, de snelheid van brandontwikkeling en de
aanwezigheid van ingesloten personen inputgegevens om het doel van de brandbestrijding
te bepalen en te prioriteren.
In het kader van ons onderzoek onderscheiden wij de volgende doelen:
Voorkomen dat een brand overslaat
Voorkomen dat een brand doorslaat
Beperken van nevenschade (economisch en/of milieutechnisch)
Veiligstellen van slachtoffers
13 Onder brandvermogen verstaan wij de eigenschappen van de aanwezige brandbare materialen in
de omgeving van de vuurhaard.
14 Onder de vuurbelasting verstaan wij de verdeling van het brandvermogen.
15 De R staat voor rook, de S voor stroming, de T voor temperatuur en de V voor vlammen.
16 Als de zuurstoftoevoer groter is dan de benodigde gas-zuurstofverhouding dan wordt de verbran-dingssnelheid bepaald door de vuurlast (er is sprake van een brandstofbeheerste brand). Wanneer een brand in een ruimte onvoldoende zuurstoftoevoer heeft kan er een mengsel van onvolledig verbrande gassen ontstaan. Er is dan sprake van een ventilatiebeheerste brand (Kobes et. al., 2006).
21 21 21 21
Controleren op mogelijke slachtoffers
Ontruimen van de omgeving die door brand wordt aangetast
Deze definiëring hebben wij mede gebaseerd op de Wet veiligheidsregio’s (artikel 3, lid 1a)
waar staat dat tot de brandweerzorg behoort: ‘het voorkomen, beperken en bestrijden van
brand, het beperken van brandgevaar, het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand
en al hetgeen daarmee verband houdt’.
Het te kiezen doel moet gericht zijn op: (a) het zo goed en snel mogelijk opheffen of
voorkomen van gevaar voor personen en dieren en (b) het zo snel en goed mogelijk blussen
van de brand met zo min mogelijk (rest)schade. De operationeel leidinggevenden worden
geïnstrueerd om de volgende prioriteiten te stellen (NIFV Nibra, 2009b):
1. Het redden van mensen en dieren
2. Het beschermen van mensen, dieren en goederen
3. Het voorkomen en beperken van de uitbreiding van brand
4. Het blussen van brand
5. Het beperken van schade
Over het voorkomen van schade als gevolg van brand moet worden opgemerkt dat de
wetgever heeft bepaald dat de normen [red: de opkomsttijden] niet zijn gesteld om burgers
te beschermen tegen vermogensschade (Besluit veiligheidsregio’s, 2010).
2.4.6 De interventiemethoden blussen en ventileren
Is het doel van de brandbestrijding bepaald, dan moet een (combinatie van)
interventiemethode(n) worden geselecteerd om het doel te realiseren. Op hoofdlijnen kent
de brandweer twee interventiemethoden: (a) blussen en (b) ventileren.
De meest toegepaste interventiemethode is de blussing. De blussing beperkt in eerste
instantie de brandontwikkeling en rookverspreiding en stopt deze vervolgens (Kobes, et. al,
2006). De blussing is gebaseerd op vier principes om de brand te doven: (1) het verlagen van
de temperatuur, (2) het verhinderen van toevoer van zuurstof, (3) het wegnemen van de
brandbare stof en (4) het onderbreken van de kettingreactie van de verbranding (NIFV
Nibra, 2009b). De blussing gaat sterk uit van bronbestrijding, namelijk het elimineren van de
vuurhaard, door deze te doven.
De blusinterventie is niet geheel voorbehouden aan de brandweer: daar waar aanwezig treden automatische blusinstallaties al in werking voordat de brandweer arriveert. Waar mogelijk nemen burgers veelal zelf het initiatief om een beginnende brand te doven. In dit kader valt ook te denken aan de rol van bedrijfshulpverleningsorganisaties in de brandveiligheid van bedrijventerreinen. Deze activiteiten kunnen geschaard worden onder e noemer van maatschappelijke zelfredzaamheid. Als lid van de landelijke expertgroep Zelfredzaamheid stelt Heijnen (2010) dat gebleken is dat hulpverlenende instanties moeite hebben om actieve redzaamheid een plek te geven. Heijnen merkt op dat hulpverleners moeite hebben om burgers actief bij de hulpverlening te betrekken. Hij signaleert dat zij het moeilijk vinden om burgers die zelfredzaam zijn te integreren in hun planvorming. Bij het ondernemen van een blusinterventie hoeft de brandweer overigens niet uitsluitend gebruik te maken van haar eigen blusmiddelen. In veel objecten zijn kleine blusmiddelen in de vorm van slanghaspels, poeder- en schuimblussers en blusdekens aanwezig. Het komt de snelheid van de blussing ten goede als het repressieve personeel hier gebruik van kan maken.
De tweede reactie op brand is het zorgen voor ventilatie. Door ventilatie worden rook, hitte
en giftige gassen gecontroleerd afgevoerd en wordt de kans op een onvolledige verbranding
verminderd. Ook vergroot ventilatie de overlevingskansen van personen die zich in óf in de
nabijheid van de ruimte van brand bevinden. Dood bij brand wordt doorgaans veroorzaakt
door inhalatie van rook en giftige gassen (Gann, 2004). De laatste decennia is er eerder dan
22
daarvoor sprake van een niet overleefbare situatie bij brand. Deze situatie treedt al in
enkele minuten na het ontstaan van een brand. Onderzoek van Kobes et. al. (2009) toont
aan dat twee derde van de dodelijke slachtoffers bij woningbranden al is overleden voor
aankomst van de brandweer.
De ventilatie is een doeltreffende interventie mits een snelle blussing of koeling van de
vuurhaard mogelijk is (Kobes, et. al, 2006). Momenteel past de brandweer ventilatie
voornamelijk tijdens het nablussen toe. De interventie is dan gericht op het verdrijven van
stoom en rook. Hierin is een kentering zichtbaar nu ventilatie meer en meer in combinatie
met de blussing wordt gebruikt (NIFV Nibra, 2009b).
Grimwood (2008) beziet de interventiemethoden blussen en ventileren vanuit het perspec-
tief van bluseenheden met een beperkte bezetting. Grimwood hanteert een ‘drie fasen-
model’ om het functioneren van deze bluseenheden te verbeteren:
Fase 1, Blustechniek:
Gebruik pulserende en stootsgewijze blustechnieken. Zo wordt weloverwogen omgegaan
met de inhoud van de watertank. Dit verhoogt de functie van de tank op het moment dat er
geen toevoerleiding vanaf een hydrant is. Het toepassen van deze techniek verhoogt het
koelend vermogen van de blussing en zal het vlammen snel neerslaan.
Fase 2, Overdrukventilatie:
Gebruik positieve overdrukventilatie en anti-ventilatietechnieken om veilige werkzones te
scheppen. Strikte protocollen moeten hiervoor aanwezig zijn en worden gevolgd om zeker
te stellen dat de strategie veilig en effectief wordt uitgevoerd. Het toepassen ervan moet
ondersteund worden door het gebruik van warmtebeeldcamera’s.
Fase 3, Toevoegen additieven (verlagen oppervlaktespanning):
Voeg additieven aan het water toe om zo de functionaliteit te verhogen en een lager beslag
te leggen op de inhoud van de tank. Dit kan worden gedaan ingeval van: (a) buitenaan-
vallen, (b) het indammen van het vuur en (c) het beschermen van de omgeving. Het gebruik
van een schuimvormend middel (klasse A schuim) en Compressed Air Foam Systems (CAFS)
voert het onderdrukkend vermogen op tot zes keer dat van water. Hiermee wordt de
capaciteit van kleinere aanvalsteams met beperkte middelen verhoogd.
2.4.7 De defensieve en offensieve brandbestrijdingstactiek
Nadat de interventiemethode is gekozen, past de brandweer een tactiek toe om deze
interventie uit te voeren. De brandweer kent een: (a) verdedigende/defensieve tactiek, (b)
aanvallende/offensieve tactiek of (c) een combinatie van beide.
Bij een defensieve tactiek (veelal de buitenaanval) ligt de nadruk meestal op het voorkomen
en beperken van branduitbreiding en het blussen van de brand. Bij een buitenaanval wordt
de brandhaard van buitenaf geblust en bevindt het repressieve personeel zich buiten het
object van brand. De inzet is gericht op het omsingelen van de brand. Algemeen genomen is
er bij een defensieve tactiek meestal versterking nodig (NIFV Nibra, 2009b). Volgens de
brandweer is het effect van een buitenaanval minder dan van een binnenaanval. De
binnenaanval (als offensieve tactiek) gaat uit van de bestrijding van een brand vanuit de
ruimte waarin de brand zich bevindt. Het repressieve personeel opereert dus in het object
van brand. Recent houdt de brandweer de defensieve en offensieve tactieken bij binnen- en
buitenaanvallen tegen het licht.
De binnenaanval is de standaard voor de brandweer in Nederland. Als randvoorwaarde
geldt dat de brand klein genoeg moet zijn voor een blussing met een hoge druk straal
(Oomes, 2009). De mate van hitteabsorptie (door blussing) of hitteafvoer (door ventilatie) is
van belang. Is de absorptie of afvoer groter dan de mate van brandontwikkeling dan is het
mogelijk om de offensieve tactiek toe te passen (Kobes, et. al., 2006).
De risico’s die samenhangen met een binnenaanval komen in paragraaf 2.5. aan de orde.
23 23 23 23
2.4.8 De inzet van brandbestrijdingsmiddelen
Verschillende middelen kunnen worden ingezet om brand te bestrijden. Vanuit
maatschappelijk oogpunt is het van belang zo min mogelijk van deze middelen te gebruiken
om zowel directe- als indirect schade (bijvoorbeeld als gevolg van overtollig bluswater) te
beperken.
Water is de meest gebruikte blusstof. Het is ruim voorradig en heeft een aanzienlijk koelend
vermogen. Water kan uit diverse bronnen komen zoals: (a) de tank van de TS17
, (b) het
leidingnet voor drinkwater, (c) vijvers, (d) kanalen en (e) geboorde putten. Water wordt
door middel van waterdragende armaturen op de vuurhaard gebracht. De brandweer
beschikt over slangen voor hoge- en lage druk blussing, straatwaterkanonnen, straalpijpen
en een reeks van stukken om water te verzamelen en te verdelen. Naast water kan vuur
gedoofd worden door middel van bluspoeder, schuim, stikstof of een blusdeken. In objecten
waar brandpreventief voorzieningen worden geëist, zijn veelal goed functionerende
blusmiddelen aanwezig. Naast diverse blusmiddelen beschikt de brandweer over
gereedschap waarmee ze toegang tot het object van brand kan forceren of delen van het
brandend voorwerp of de brandende ruimte kan slopen. Voor het gebruik van deze
middelen moet het repressieve personeel zijn opgeleid en getraind. Zo kan het verkeerd
toepassen (door bijvoorbeeld verkeerd te handelen) wellicht leiden tot branduitbreiding en
kan het zo de risico’s bij de brandbestrijding vergroten.
Voor de bestrijding van branden in bepaalde objecten is informatie vooraf geprepareerd in
plannen en procedures. Sinds 2010 wordt in Apeldoorn veel van deze informatie digitaal
aan de bevelvoeder verstrekt door middel van een Mobiele Data Terminal (MDT). Deze
bevindt zich in elke TS. De terminal is eveneens uitgerust met een routenavigatiesysteem.
Dit heeft tot doel om een soepele afhandeling van een brandmelding te bevorderen, maar
mag niet gezien worden als een vervanging van de (straten)kennis van een chauffeur.
Doorgaans opereren de manschappen in ploegen van twee personen. Dit geldt zeker
wanneer zij opdracht krijgen om een binnenaanval uit te voeren. In ons onderzoek gaan wij
er van uit dat het ingezette repressieve personeel over voldoende kennis en vaardigheden
beschikt om het werk uit te voeren.
Aan de kennis en vaardigheden stelt de wetgever in het Besluit personeel veiligheidsregio’s
(2010) eisen. Deze eisen zijn gebaseerd op de gedachte dat het personeel van de brandweer
vakbekwaam wordt (door opleiding) en gedurende de gehele loopbaan vakbekwaam blijft
(door bijscholen en oefenen). Oefenen is nodig omdat te weinig repressief werk voor
handen is om bij al het personeel de kennis en vaardigheden op een voldoende niveau te
houden. Taal et. al. (2000) heeft onderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheden voor
realistisch oefenen in Nederland. Hiervoor is de mate waarin het repressieve personeel
praktische- en oefenervaring opdoet bestudeerd. Het onderzoek richtte zich specifiek op de
bestrijding van een binnenbrand. Uit dit onderzoek blijkt dat de gemiddelde ervaring die het
personeel in de praktijk opdoet dermate laag is dat de brandweer niet mag verwachten dat
personeel zonder periodieke bijscholing in alle gevallen bij binnenbrandbestrijding veilig en
doeltreffend haar werkzaamheden zal verrichten. Taal et. al. stelt zich op het standpunt dat
de vaardigheden voor bepaalde werkzaamheden onder andere worden verkregen door het
werk regelmatig (en volgens de voorgeschreven procedures) uit te voeren. Dit leidde tot de
aanbeveling om het repressieve personeel minimaal één keer per halfjaar onder realistische
omstandigheden te laten oefenen.
17 In Apeldoorn zijn de tankautospuiten uitgerust met een tank die minimaal 1.500 liter water bevat.
24
In een onderzoek uitgevoerd naar de vakbekwaamheid van het repressieve personeel van
het brandweercluster EVA concludeerde het projectteam vakbekwaamheid van brandweer
Apeldoorn (2009) dat er een kentering is waar te nemen in het onderwijsstelsel van de
brandweer. Waar in het verleden de nadruk lag op de traditionele onderwijsvorm door
middel van informatieoverdracht, speelt vandaag de dag het probleemgestuurde onderwijs
een meer dominante rol. Hierbij wordt er van uit gegaan dat de beroepsbeoefenaar (in
casu: het repressieve personeel) het meest leert tijdens de uitoefening van de functie. Het
leren op de werkplek is hierbij hét centrale uitgangspunt in het onderwijsstelsel van de
brandweer geworden. Voor het brandweercluster EVA neemt het repressieve personeel een
cruciale plaats in de kwaliteit van de brandweerzorg in. De cluster stelt dat ‘goed repressieve
personeel nodig is voor goede basisbrandweerzorg’ (Apeldoorn, 2009).
Wij stellen dat er een causaal verband is tussen de mate van ervaringsverdunning en de
personele omvang van een brandweerkorps. Naarmate deze omvang groter is, is de
individuele kans om een opdracht in de praktijk uit te voeren kleiner, immers de bezetting
van de TS is een vaststaand gegeven. Eerder liet de historische schets van het landelijk
aflegsysteem zien dat er een link is tussen de bezetting van de bluseenheid en het aantal
personeelsleden van een brandweerpost. De bezetting wordt namelijk vermenigvuldigd met
een garantiefactor voor opkomst van vrijwillig potentieel. Het verband tussen de factor en
opkomst is omgekeerd evenredig.
2.4.9 Het signaal: ‘brand meester’
Als een brand onder controle is, wordt het signaal: ‘brand meester’ gegeven. Dit betekent
overigens niet dat de inzet beëindigd is, maar dat de brand beheersbaar is. Het komt voor
dat de brandweer nog enige tijd na het signaal moet doorwerken voordat de brand uit is.
2.4.10 Schade als gevolg van brand
Brand leidt tot verschillende vormen van schade. In het kader van ons onderzoek maken wij
onderscheid tussen materiële en immateriële schade. Onder materiële schade scharen wij:
(a) financiële schade, (b) schade aan cultuur en historisch erfgoed en (c) een verstoring van
de bedrijfsprocessen. Immateriële schade hebben wij onderverdeeld in: (a) persoonlijk
letsel onder (a1) burgers of (a2) eigen personeel, (b) imagoschade van de brandweer en (c)
schade aan het milieu. Bij dit laatste kan worden gedacht aan besmet gebied als gevolg van
neergeslagen stofdeeltjes, verontreiniging van het oppervlaktewater, luchtverontreiniging
of een verbrand natuuroppervlak.
2.4.11 Woningbrand als maatgevend incident
Wereldwijd vallen onder burgers de meeste doden en gewonden bij brand in woningen. In
Amerika komen bovendien de meeste brandweermensen om bij woningbranden (Averill, et.
al., 2010).
Sinds enkele jaren wordt in Nederland onderzoek gedaan naar woningbranden met een
fatale afloop. Hieruit blijkt dat 59% van de mensen die zijn gestorven tijdens een
woningbrand zijn aangetroffen in de ruimte waarin de brand is ontstaan (NIFV Nibra, 2009).
In deze ruimte is zeer snel na het ontstaan van de brand sprake van een niet-overleefbare
situatie. Verder blijkt dat ongeveer 5,7 van elke 1.000 woningbranden fatale gevolgen heeft.
Hoewel wereldwijd de meeste doden en gewonden vallen bij woningbrand, hebben fatale
branden in andere typen gebouwen een grotere maatschappelijke impact, vooral wanneer
bij een brand meerdere dodelijke slachtoffers vallen (te denken valt aan de Schipholbrand).
Winkens en ’t Hooft (2005) stellen dat de bestrijding van een brand in een woning een
maatgevend incident is voor de TS. Tijdens de voorbereiding van ons onderzoek bleek al vrij
snel dat het repressieve personeel van brandweer Apeldoorn zich zorgen maakt als zij een
woningbrand met een TSi moeten benaderen. In ons onderzoek zullen wij hier dan ook
dieper op ingaan.
25 25 25 25
Onderzoek van het team brandonderzoek (TBO) van de Veiligheidsregio Noord- en Oost-
Gelderland VNOG) toont aan dat – als een brand zich beperkt tot de ruimte van ontstaan –
gemiddeld 327 liter water nodig is om een woningbrand te blussen. Dit geldt voor regulier
gebouwde woningen met een lage vuurlast18
. Het TBO concludeert dat in een reguliere
woonwijk de tankinhoud van de TS voldoende is om een woningbrand te blussen (Koopman
en Hazelaar, 2010). Het opbouwen van de waterwinning is in die soort gevallen geen
kritische succesfactor voor het repressief optreden.
2.4.12 Rendementsanalyse
Dood bij brand wordt doorgaans veroorzaakt door inhalatie van rook en giftige gassen. De
rookontwikkeling die met de brand gepaard gaat én de snelheid van reactie van de
bedreigde personen zijn van invloed op de evacuatie en daarmee op de overlevingskansen
(Gann, 2004). Vooral als de mensen die door de brand bedreigd worden zich ophouden in
de ruimte waar de brand is ontstaan is de kans op dodelijke slachtoffers groot. Deze kennis
is nuttig om vóór en tijdens de bestrijding van de brand met (mogelijke) slachtoffers een
rendementsanalyse te maken. Deze (bewuste) analyse weegt het doel van het repressief
optreden af tegen de risico’s die het repressieve personeel loopt. Het bewust maken van
een rendementsanalyse gebeurt niet bij de afhandeling van elke brand. Dit blijkt uit
onderzoek van het ministerie van BZK (1999). Het niet bewust maken van een analyse sluit
aan bij het routinematig handelen van het repressieve personeel. Dit is een belangrijke
oorzaak voor ongevallen onder repressieve personeel met fatale afloop (Helsloot en Duin,
van, 1999).
2.4.13 Definitie van doeltreffendheid bij repressief optreden
In het kader van ons onderzoek hebben wij in paragraaf 2.4 enkele elementen uit het
repressief optreden uiteengezet. Kennis over deze elementen hebben wij gebruikt bij het
maken van de boomdiagrammen, die nodig waren om onze onderzoeksbegrippen te opera-
tionaliseren. Wij denken dat de gepresenteerde elementen tot grootheden kunnen worden
geaggregeerd. Dit levert er twee op die betrekking hebben op het behalen van de doelen bij
brandbestrijding en de doelmatigheid van het repressief optreden.
Met dit in ons achterhoofd verstaan wij, in het kader van ons onderzoek, het volgende
onder de doeltreffendheid van het repressief optreden:
Met deze definitie realiseren wij dat niet elk element uit deze paragraaf in onze definitie
zichtbaar wordt. Voornamelijk om onderzoekstechnische redenen hebben wij hiervoor
moeten kiezen.
18 Is er sprake van bebouwing met een hoge permanente vuurlast (bijvoorbeeld in industriële
gebouwen) dan is gemiddeld 28.045 liter water nodig. Veelal gaan bij deze branden de objecten verloren en ligt de nadruk van de brandbestrijding op het beheersbaar houden van de brand. (Koopman H. en Hazelaar, T., 2010)
Definitie doeltreffendheid van het repressief optreden
Gegeven de (brand)situatie het bereiken van het doel van de brandbestrijding
met een maximale schadebeperking in: (a) materiële en (b) immateriële zin,
tegen: (c) minimale kosten (met behoud van de kwaliteit van het repressief
optreden) en met (d) maximale opbouw van praktijkervaring van het personeel.
26
We merken op dat theorieën over het brandverloop én de bedreiging van brand ons laten
zien dat de ernst van de brandsituatie afhankelijk is van verschillende aspecten zoals: het
brandvermogen, de vuurbelasting, de constructieve eigenschappen van de ruimte van
brand, et cetera. Deze aspecten zijn bepalend voor de interventies die worden geselecteerd
om het doel van de brandbestrijding te behalen. De bedreiging van de brand (het
brandgevaar) is bepalend voor het schadepatroon.
Wij zien de doeltreffendheid als een mix van factoren die niet afzonderlijk van elkaar
kunnen worden geanalyseerd om tot een oordeel over de doeltreffendheid te komen. Ze
moeten in context van de specifieke brandsituatie worden beoordeeld. Dit is een specifiek
kenmerk van praktijkgericht onderzoek. Zo stelt Verschuren (2009) dat bij praktijkgericht
onderzoek doorgaans vooral naar de uniciteit van zaken en naar het contextafhankelijke
wordt gezocht. Dit is zeker op ons onderzoek van toepassing.
2.5. Veiligheid van het repressieve optreden
Naar het begrip veiligheid bij repressief optreden is de afgelopen jaren meer onderzoek
verricht dan naar het begrip doeltreffendheid van het repressief optreden. Verschillende
ongevallen onder brandweerpersoneel in binnen- en buitenland zijn hiervoor aanleiding
geweest. In Nederland zijn sinds de jaren negentig van de vorige eeuw diverse onderzoeken
uitgevoerd naar de risico’s waarmee het repressieve personeel wordt geconfronteerd tijden
hun werk. Onafhankelijke onderzoekscommissies hebben zich de afgelopen periode
regelmatig over dit thema gebogen. Veel van deze onderzoeken hebben wij in onze studie
betrokken.
In het kader van ons onderzoek is het van belang dat wordt aangeven hoe wij veiligheid bij
repressief optreden definiëren. We zetten enkele elementen uiteen die wij relevant achten
in de relatie tussen het repressief optreden en de veiligheid van het repressieve personeel.
Nadat we veiligheid als maatschappelijk verschijnsel hebben beschouwd, besteden we
achtereenvolgens aandacht aan:
1. Veiligheid in relatie tot de TS
2. Risico’s bij repressief optreden bij brand
3. Veiligheidsbewustzijn van het repressieve personeel
Elementen uit deze paragraaf hebben we verwerkt in boomdiagrammen. Deze zijn als
bijlage opgenomen. Zoals eerder aangegeven dienden de boomdiagrammen vooral voor het
operationaliseren van de kernbegrippen.
Aan het einde van deze paragraaf gaan we over tot het definiëren van het begrip veiligheid
bij repressief optreden.
2.5.1. Algemene beschouwing van veiligheid
Veiligheid kan gezien worden als de mate waarin iemand of iets is gevrijwaard van gevaar of
schade. Hierbij betekent vrijwaren dat er geen ongewenste gebeurtenissen optreden die
letsel of schade veroorzaken. Zodoende levert veiligheid een zekere mate van geborgenheid
en gerustheid op, een zekere zone waarin men zich comfortabel voelt. Deze zone kan van
individu tot individu verschillen. Dit laatste maakt duidelijk dat veiligheid een complex
thema is met een grote subjectieve component (Uijlenbroek, 2010). Veiligheid speelt een
belangrijke rol in het dagelijks leven en wordt voortdurend én op tal van manieren bedreigd.
Helsloot (2004) maakt een veel gebruikte tweedeling in veiligheid. Hij onderscheidt: (a)
sociale veiligheid en (b) fysieke veiligheid. Sociale onveiligheid ziet Helsloot als een gevolg
van de bedreiging van de gezondheid en goederen door moedwillige criminele handelingen
27 27 27 27
van derden. Veel overheidsbeleid is erop gericht om deze vorm van onveiligheid te
beperken. Naar sociale veiligheid is dan ook veel onderzoek verricht.
Fysieke veiligheid wordt gezien als de bedreiging van de gezondheid door allerhande
ongevallen. Binnen het spectrum van deze vorm van veiligheid beweegt zich ons onderzoek.
We veronderstellen dat er bij afhandelingen van brandmeldingen meer inbreuk zal worden
gedaan op de fysieke veiligheid van de maatschappij en het ingezette repressieve personeel
dan op de sociale veiligheid van beide entiteiten. Wanneer wij in dit onderzoek spreken
over veiligheid dan bedoelen wij hiermee de fysieke veiligheid van het repressieve
personeel en laten we hun sociale veiligheid én die van de maatschappij buiten
beschouwing.
Helsloot (2004) geeft aan dat een eenduidige definitie van het begrip veiligheid niet bestaat.
Hoewel iedereen zich een beeld kan vormen van veiligheid is een sluitende definitie dus
moeilijk te geven.
De veiligheidskunde ziet veiligheid als een combinatie van factoren: (a) techniek, (b) gedrag
en (c) organisatie. Elke factor is te verdelen. Zo wordt bij techniek gekeken naar inkoop en
onderhoud van materieel en zelfs naar training. Onder gedrag worden items geschaard als
de lichamelijke en geestelijke capaciteit om het werk uit te voeren, de kennis, bekwaamheid
en ervaring die hiervoor nodig is en de gewoonten die hierbij horen. Hieronder valt ook het
weerstandsvermogen: ‘hoe gaat iemand met (on)veiligheid om?’
Onder organisatie vallen de meeste onderwerpen zoals: het hebben van beleidsdoelstel-
lingen en jaarplannen, standaard operationele procedures, instructies, opleidingen, taak-
analyses en procedures, et cetera.
2.5.2. Veiligheid in relatie tot de TS
De TS is een object, namelijk een voertuig met daarin allerlei gereedschap en hulpmiddelen.
In deze benadering kan de veiligheid van de TS bedreigd worden door risico’s, zoals een
beschadiging door een aanrijding of diefstal van materiaal. Deze vorm van veiligheid hebben
wij niet in ons onderzoek betrokken.
In ons onderzoek benaderen wij de veiligheid van de TS immaterieel. Wij denken zo de
relatie te leggen we tussen de TS en het repressieve personeel.
Van veiligheid is al sprake vanaf het moment dat de TS uitrukt. Dit blijkt een onderschat
probleem bij de brandweer te zijn (Helsloot et. al, 2007). Niet alleen medeweggebruikers
lopen tijdens een uitruk een verhoogd gevaar, maar ook het repressieve personeel.
Onverwachte reacties van medeweggebruikers op het toepassen van optische en/of akoes-
tische signalen verhogen de bedreiging van de veiligheid van het repressieve personeel.
Het lijkt erop dat allerlei emoties over de veiligheid zijn verbonden aan de TS. Als willekeurig
voorbeeld voeren we een citaat aan van Van Lochem en Verhallen (2007): ‘brand is oorlog
en met z’n zessen kun je tegen het vuur vechten’ [red: het aantal van zes is hierbij
onlosmakelijk verbonden met de standaard bezetting van de TS]. Ook in het standpunt van
de VBV over een anders bezette TS lezen wij een emotionele ondertoon: ‘minder brand-
weerlieden betekent automatisch *…+ dat de risico’s voor de veiligheid van brandweerlieden
extreem toenemen’ (VBV, 2010). Zonder een gedegen (voor)onderzoek naar de bezetting op
de TS waarschuwt de vereniging voor vergaande gevolgen voor de veiligheid van het
personeel. Anderen zijn van mening dat ‘het goed gaat zoals het gaat’ en dat daaraan
vooral niets moet worden veranderd. Of de risico’s voor het repressieve personeel bij een
afwijkende bezetting daadwerkelijk toenemen, proberen wij met dit onderzoek aan te
tonen.
28
2.5.3. Risico’s bij repressief optreden bij brand
Het is bekend dat het repressieve personeel tijdens het repressief optreden blootstaat aan
grotere risico’s dan de gemiddelde werknemer (Helsloot et. al., 2007). Tussen 1946 tot 2005
zijn bij brandbestrijding 66 doden onder het repressieve personeel gevallen, waarbij 36 van
hen zijn omgekomen op weg naar of tijdens de inzet (Rosmuller, 2006).
De belangrijkste oorzaken die ten grondslag liggen aan ongevallen met dodelijke afloop zijn:
(a) instorting (15,2%), (b) explosies (34,8%) en (c) desoriëntatie (19,7%). Rosmuller stelt dat
een groot deel van de doden (bijna 90%) valt in situaties waar sprake is van
schadebeperkend optreden door de brandweer, 70% vond plaats onder hoge tijdsdruk en
25% onder lage tijdsdruk. Over het schadebeperkend optreden van de brandweer vindt de
wetgever dat de normen [red: de opkomsttijden] die aan de brandweerzorg worden gesteld
niet tot doel hebben om burgers te beschermen tegen vermogensschade. Wellicht leidt
deze stelling langzaamaan tot een besef bij het repressieve personeel dat er niet per
definitie sprake hoeft te zijn van een hoge tijdsdruk op momenten dat zij schadebeperkend
optreedt.
Volgens Helsloot, Oomes en Scholtens (2007) typeert het repressieve personeel ongevallen
onder de eigen geledingen vooral als: ‘Acts of God’. De oorzaken van fatale ongevallen
worden ervaren als plotselinge situaties die zich zonder aankondiging voordoen en waarop
weinig invloed is uit te oefenen. In de beleving van het repressieve personeel is er dus
sprake van overmacht of het ingrijpen van het ‘noodlot’. Uit onderzoek door Helsloot en
Van Duin (1999) blijkt echter dat gevaarlijke situaties tijdens repressief optreden de
volgende oorzaken kennen: (a) gebrek aan ervaring, (b) te routinematig handelen, (c)
communicatiestoornissen en (d) een te gretige keuze voor de binnenaanval.
In het kader van ons onderzoek stellen wij dat de veiligheid van het repressieve personeel
tijdens het repressief optreden kan worden bedreigd door risico’s. Een risico zien wij als het
zich voordoen van een ongewenste gebeurtenis, die bedreigend is voor de veiligheid van
het repressieve personeel.
Om arbeidsongevallen analytisch te benaderen zijn diverse methoden ontwikkeld. Al deze
methoden hebben met elkaar gemeen dat ze een ongeval beschouwen als een samenloop
van omstandigheden (Helsloot et. al., 2007). De omstandigheden veroorzaken gebeurtenis-
sen, die met het oog op de ongewenste uitkomst (namelijk een ongeval) per definitie on-
wenselijk zijn en dus een risico betekenen. Hoe meer ongewenste gebeurtenissen gelijk-
tijdig samenvloeien, des te meer de veiligheid van het repressieve personeel wordt
bedreigd. Dus naarmate er meerdere risico’s zijn, is de bedreiging van de veiligheid van het
repressieve personeel groter. In ons onderzoek doen we uitspraken over de vraag in
hoeverre de veiligheid van het repressieve personeel bedreigd wordt.
Vanwege de specifieke gevaren en het grote aantal dodelijke slachtoffers onder het
repressieve personeel, schenken we aandacht aan de risico’s tijdens een binnenaanval. Uit
onderzoek blijkt dat het repressieve personeel dat omkomt, slachtoffer is van: vlamterug-
slag, explosie, instorting en/of desoriëntatie (Helsloot en Duin, van, 1999). Recent
onderzoek door de Onderzoeksraad voor veiligheid (2009) bevestigt dit, en stelt dat
rookgasexplosies en andere vormen van plotselinge branduitbreiding nog steeds een
belangrijke hoofdoorzaak van ongevallen is. Het repressieve personeel kan zich alleen tegen
dit gevaar beschermen door kennis van de brandsituaties te hebben en de verschijnselen
van brand te begrijpen (Onderzoeksraad voor veiligheid, 2009). Door deze bevindingen zou
het er op kunnen lijken dat de kennis en kunde van het repressieve personeel (de kwaliteit)
een meer kritische succesfactor voor hun veiligheid is hun kwantiteit.
29 29 29 29
Om de risico’s bij een binnenaanval tot een minimum te beperken, beschikt de brandweer
over een procedure bij vermissing van eigen personeel. Aan de hand van deze procedure
wordt al het personeel dat niet door de brand is ingesloten ingezet om hun collega’s te
redden. Gelijktijdig wordt de hulpverleningsorganisatie opgeschaald (VNOG, 2006).
Dat ingesloten repressief personeel wellicht kan worden gered door collega’s is het
uitgangspunt voor de ‘back-up gedachte’. Hoewel systematisch nergens uitgewerkt, leeft
onder het personeel het idee dat de nummers ‘drie’ en ‘vier’ hun ingesloten collega’s
moeten kunnen redden. De toedeling van deze functionaliteit is nergens in de gangbare
Nederlandse literatuur terug te vinden en is vermoedelijk historisch zo gegroeid.
Sinds enige tijd wordt het effect van een noodprocedure bij vermissing van eigen personeel
in twijfel getrokken. Dit geldt vooral ten aanzien van brandbestrijding in grotere, complexe
gebouwen. Zo plaatsen Helsloot, Oomes en Weewer (2009) vraagtekens bij het effect van
de noodprocedure waarover de brandweer Tynaarlo beschikte.
Dat noodprocedures niet altijd toepasbaar zijn, blijkt uit een onderzoek in de Verenigde
Staten (Perry, 2002). Tijdens dit onderzoek werd in een proefopstelling een ongeval
gesimuleerd onder eigen personeel. In totaal 1.200 brandweermensen werkten aan het
experiment mee. De conclusie was dat de vastgestelde procedure in grotere bedrijfspanden
niet functioneert. Belangrijkste reden was het feit dat de Amerikaanse brandweerman
gemiddeld voor 18,5 minuten ademlucht bij zich heeft, terwijl de reddingsprocedure
minimaal 22 minuten19 blijkt te duren. Het onderzoek laat zien dat het repressieve
personeel, als zij in de problemen komt, veel te laat de noodprocedure activeert. Hierdoor
zijn ze eigenlijk al niet meer te redden. Het verslepen van een eigen collega vraagt minimaal
twee tot drie mensen.
Het is goed om te realiseren dat in Amerika een federale procedure van kracht is die bepaalt
dat er bij binnenaanvallen in complexe gebouwen altijd twee mensen stand-by moeten zijn
voor een eventuele redding (OSHA 29, CFR 1910.134). In tegenstelling tot de Amerikaanse
procedure bij branden in complexe gebouwen, staan in de Nederlandse situatie geen brand-
weermensen klaar om eventuele ingesloten collega’s te redden. In veel gevallen zijn zij al
19 Ter vergelijking: in Apeldoorn heeft een brandweerman gemiddeld 20 minuten ademlucht bij zich.
Dit is gebaseerd op een fles met een inhoud van 6 liter van een druk van 300 bar en een aangenomen verbruik van 90 liter lucht per minuut (dit laatste is volgens opgave van het NIFV Nibra, 2009c).
Ter illustratie: brand in de Punt
‘In de middag van 9 mei 2008 rukte een eenheid van de gemeentelijke brandweer
Tynaarlo uit voor een brand in een loods van een watersportbedrijf in De Punt.
Hoewel de brandweerlieden tijdens het aanrijden veel rook uit de loods
tevoorschijn zagen komen, leek bij aankomst de omvang van de brand nogal mee
te vallen. De bevelvoerder besloot vier van zijn manschappen naar binnen te
sturen met de opdracht te verkennen en een eventuele brandhaard te blussen.
Korte tijd na het binnengaan van de loods werden de brandweerlieden overvallen
door een plotselinge, explosieve branduitbreiding. Drie van hen raakten door het
vuur ingesloten. Zij slaagden er niet in uit het brandende gebouw te ontsnappen,
noch konden zij door hun collega’s worden gered. Nadat zij hun ademlucht-
voorraad hadden opgebruikt zijn de drie brandweerlieden door verstikking om
het leven gekomen’.
Bron: Onderzoeksraad voor de veiligheid, 2009.
30
met de uitvoering van een opdracht belast en staat er daadwerkelijk niemand ‘klaar’. In
vergelijking met het Amerikaanse optreden zal het in Nederland waarschijnlijk meer tijd
kosten voordat de nummers ‘drie’ en ‘vier’ worden ingezet voor een redding. Helsloot et. al.
stelt zelfs dat de gedachte dat je door je eigen maat naar buiten kan worden gebracht een
mythe is. Mocht dit het geval zijn dan kan de gedachte van ‘back-up’ maar al te gemakkelijk
tot schijnveiligheid leiden. Hiervan is sprake als het brandweerpersoneel extra risico durft te
nemen, omdat ze erop vertrouwen dat hun collega’s hen komen helpen of redden op het
moment dat zij in gevaar verkeren.
Het verschijnsel dat men extra risico’s durft te nemen kan ook verklaard worden vanuit het
perspectief van risicocompensatie. In een onderzoek naar veiligheidsbewustzijn (uitgevoerd
door de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid) spreekt psycholoog Mittendorf over
risicocompensatie. Mittendorf (2004) stelt dat elk mens een bepaald gewenst niveau van
risicogedrag heeft. Dit niveau is compensabel doordat bij risicoverkleining (bijvoorbeeld
door technische en/of organisatorische middelen) de mens zijn gedrag aanpast zodat ze
toch de oorspronkelijke hoeveelheid risico’s nemen en spanning ervaren als voorheen. Dit
verband is ook omgekeerd van toepassing. Zo is het mogelijk dat door een verkleining van
de bezetting op de TS het repressieve personeel daadwerkelijk en/of gevoelsmatig een
groter risico loopt dan bij een TSs. In dergelijke gevallen zal men minder risico’s accepteren
en dus meer alert zijn op (on)veiligheid.
Rigby (2008)20 is van mening dat een grotere bezetting leidt tot een vergroting van de
‘comfort zone’. Zo voelt het Londense repressieve personeel zich bij een grotere bezetting
sneller op zijn gemak als het gaat om het benaderen van risicovolle situaties, dan bij een
kleinere bezetting. Rigby stelt dat individuele leden uit een grotere bezetting vertrouwen op
het systeem en op elkaar, en daardoor minder alert zijn op signalen die duiden op onveilig-
heid. De leden uit een kleinere bezetting maken een meer kritische inschatting van de
risico’s. (Rigby, P., interview, 19 augustus 2008). Paradoxaal kan meer personeel dus leiden
tot een comfortzone, die inbreuk kan maken op de persoonlijke veiligheid van het
repressieve personeel. De redenatie van Rigby volgend zou een andere samenstelling van de
TS dan ook tot risicocompensatie bij het repressieve personeel kunnen leiden. Met
betrekking op de Apeldoornse situatie kan ons onderzoek hier meer inzicht in geven.
Het classificeren van repressieve risico’s is een lastige opgave. Eén van de grootste
problemen is de logica van de indeling. Helsloot et. al. (2007) geeft hiervoor de volgende
redenen:
1. Risico’s kunnen zeer divers zijn en zich in uiteenlopende situaties manifesteren. Zo kan
een instorting zich voordoen wanneer het repressieve personeel binnen of buiten aan
het werk is
2. Risico’s zijn meestal niet op zichzelf staande situaties: een instorting kan het gevolg zijn
van een explosie of langdurige blootstelling aan het vuur. Als gevolg van een
vlamoverslag kan een muur instorten, waaronder het repressieve personeel wordt
bedolven
3. Risicovolle situaties kunnen cumuleren: de ene risicovolle situatie kan de aanleiding
zijn voor de volgende
4. Risico’s zijn veelal ongelijksoortig en verschillen van aggregatieniveau: zo is elektrocutie
eigenlijk geen risico maar een uitkomst van een risicovolle situatie, namelijk open
toegang tot elektriciteit
20 Tijdens het diagnostisch vooronderzoek is onder meer een bezoek gebracht aan de brandweer in
Londen. Hier werkt Rigby als Risk Assessment Advisor. Hij is door een deel van het onderzoeksteam geïnterviewd.
31 31 31 31
Als een risico zich openbaart dan kan dit de gezondheid van het repressieve personeel
bedreigen. Onacceptabele risico’s kunnen echter gereduceerd worden tot een acceptabel
niveau. Het weerstandsvermogen van het repressieve personeel is hierbij van belang. Het
weerstandsvermogen duidt op de mate waarin het repressieve personeel beschikt over de
mentaliteit, middelen en vaardigheden om aantasting van hun veiligheid (en dus hun
gezondheidsbelangen) te voorkomen en te bestrijden.
Helsloot et. al. (2007) stelt dat een ongeval nooit één enkele oorzaak kent. Meestal is er
sprake van ongelijksoortige zaken, zoals onvoldoende risicobewustzijn, een achterhaald
organisatieconcept, slechte procedures en/of falend materieel.
In het kader van ons onderzoek hebben wij veiligheid bij repressief optreden uiteengezet in:
(a) situationele risico’s en (b) gezondheidsrisico’s. De situationele risico’s hangen samen met
de brandsituatie en/of de manier waarop het repressieve personeel te werk gaat. De
gezondheidsrisico’s zijn verbonden met de staat waarin het repressieve personeel verkeert
tijdens de afhandeling van een brandmelding.
In het kader van ons onderzoek benoemen wij de volgende situationele risico’s:
1. Vlamoverslag
2. Vlamterugslag door rookexplosie
3. Gevaarlijke stoffen
4. Instorting en (om)vallen van constructies, voorwerpen, objecten
5. Toepassing van mechanisch geweld
6. Forceren van toegang
7. Het optreden in een object
8. Optreden in de nabijheid van een object
9. Het werken op hoogte
10. Agressie van omstanders
De classificatie van risico’s21 is vooral afgeleid uit onderzoek van Helsloot en Van Duin
(1999) en BZK (1999) en is gebruikt om veiligheid bij repressief optreden te instrumentali-
seren.
Voor de gezondheidsrisico’s die samenhangen met het repressief optreden is pas sinds 2004
meer aandacht. Aanleiding was de discussie over de afschaffing van het functioneel
leeftijdontslag. Bekend is dat de lichamelijke conditie van brandweermensen cruciaal is: in
de USA komen jaarlijks tussen de 40 en 50 brandweermensen om als gevolg van
hartaanvallen. Het blijkt dat daar vooral vrijwillige brandweermensen over een ‘te slechte
conditie’ beschikken. Mede omdat een centrale registratie ontbreekt, is in Nederland weinig
bekend over gezondheidsrisico’s die samenhangen met het repressief optreden (Helsloot et.
al., 2007).
Een slechte conditie kan maar al te makkelijk leiden tot (over)vermoeidheid tijdens de
uitvoering van het repressieve werk, dat een arbeidsrisico is. Zo blijkt uit arbeidsstudies dat
vermoeidheid een rol speelt bij de uitvoering van het werk. Traditioneel wordt vermoeid-
heid vanuit arbeidspsychologisch gezichtspunt opgevat als een afname van de werkprestatie
als gevolg van een aanhoudende (lichamelijke of geestelijke) activiteit. Het kan leiden tot
een zodanig psychische belasting dat de medewerker niet meer in staat is om adequaat te
reageren op de eisen die de (taak)situatie, of de omgeving aan het psychisch functioneren
stelt. Het kan ook zijn dat de medewerker hiertoe wel in staat is, maar dat dit ten koste gaat
van een toenemende mentale inspanning en het overwinnen van psychische weerstand
(Houtman, Schaufeli en Taris, 2000).
21
De classificatie van veiligheidsrisico’s is verwerkt in een boomdiagram. Het boomdiagram, met de titel: ‘Veiligheid bij repressief optreden’ is als bijlage opgenomen.
32
Vermoeidheid is een normaal gevolg van het verrichten van arbeid, omdat werken nu
eenmaal energie kost. De mate waarin de energie wordt verbruikt heeft onder meer te
maken met de intensiteit waarmee de arbeid wordt verricht. Op het moment dat de
belasting van de arbeid een piek bereikt, verbruikt het menselijk lichaam veel energie.
Vermoeidheid zien wij als een onwenselijke toestand en het vormt volgens ons dus een
risico tijdens het repressief optreden. Vermoeidheid is, naast momenten van piekbelasting,
één van de elementen die we in ons onderzoek betrekken.
De afhandeling van een brandmelding kan spanning veroorzaken. Deze spanning kan onrust
teweegbrengen, die negatieve gevolgen kan hebben voor de veiligheid van het repressieve
personeel. In uiterste gevallen zou onrust (die bijvoorbeeld veroorzaakt wordt door de
perceptie dat men de situatie niet de baas is) kunnen leiden tot schrikreacties, angsten of
paniekaanvallen. In sommige gevallen kan spanning leiden tot een posttraumatische
stressstoornis, een tijdelijke of permanente belemmering in de uitvoering van het
(repressieve) werk.
De gezondheidsrisico’s waarmee het repressieve personeel kan worden geconfronteerd
hebben wij gecategoriseerd als: (a) fysieke gezondheidsrisico’s en (b) mentale gezond-
heidsrisico’s22
.
Het repressieve personeel neemt voortdurend risico’s door zich aan gevaar bloot te stellen.
Het belang van het personeel is om daarbij geen letsel op te lopen. In het kader van ons
onderzoek hebben wij letsel gecategoriseerd als: (a) lichtgewond, (b) middelzwaar gewond,
(c) zwaar gewond en (d) overleden. Als gevolg van het letsel kan het repressieve personeel
tijdelijk, langdurig of permanent niet inzetbaar zijn. Dit laatste brengt het belang van de
werkgever in beeld.
2.5.4 Veiligheidsbewustzijn van het repressieve personeel
Om veilig te kunnen optreden is het van belang dat het repressieve personeel risico’s
signaleert. Uit onderzoek naar ongevallen onder repressief personeel blijkt dat sommige
ongelukken plaatsvinden omdat er in onvoldoende mate sprake is van risicoherkenning. In
andere gevallen blijkt dat het risico wel juist is ingeschat (het repressieve personeel zag het
gevaar) maar men reageerde niet op de juiste wijze.
22 Zie het boomdiagram met de titel: ‘Veiligheid bij repressief optreden’. Dit is opgenomen als bijlage.
Ter illustratie
Een brand kan zowel de fysieke als mentale gezondheid van het repressieve personeel aantasten. ‘Eén van de drie factoren die nodig is om een brand te laten ontstaan, of te laten voortduren, is temperatuur. Hoe hoger de temperatuur, des te meer hitte een brand uitstraalt. De stralingsintensiteit van de brand is het grootst in de ruimte waar vlammen aanwezig zijn (Kobes, 2006). Hittestraling kan leiden tot brand-wonden (of erger) onder het ingezette repressieve personeel. Het bedreigt dus hun fysieke gezondheid. Hittestraling kan ook leiden tot hittestress. Uit onderzoek van de Gezondheidsraad (2008) blijkt dat hittestress zich kan manifesteren in nadelige korte termijneffecten. Zo neemt de waakzaamheid af en worden de prestaties slechter tijdens de uitvoering van het werk. Hittestress op de werkplek is ook afhankelijk van de mate van inspanning tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.’
33 33 33 33
De omvang van de risico’s verschilt per fase van de afhandeling van een brandmelding.
Tijdens de inzet waarbij het doel is om een slachtoffer veilig te stellen kan het nodig zijn het
personeel aan weloverwogen, aanmerkelijke risico’s wordt blootgesteld (Mittendorf, 2004).
Dit wordt dan ook geaccepteerd.
Tegenover het nemen van nodige risico’s staan de onnodige risico’s. Deze worden genomen
door het niet dragen of gebruiken van de persoonlijke beschermingsmiddelen of het
uitvoeren van een binnenaanval als er toch niets meer te redden is. Mittendorf verklaart het
nemen van onnodige risico’s aan de hand van de persoonskenmerken van het repressieve
personeel. Hij maakt onderscheid in: (a) de neiging om spanning te zoeken, (b) de beleving
van het werk als persoonlijke strijd met het vuur, (c) de beroepskeuzemotivatie en (d) de
gedachte onkwetsbaar te zijn. Ook wordt het nemen van onnodige risico’s verklaard vanuit
sociologische perspectieven zoals: (a) het nemen van risico’s suggereert vakbekwaamheid,
(b) de verwachting van het publiek en (c) de stijl van operationele leiding.
Brandweermensen hebben een natuurlijke drang om hulp te verlenen. Stil staan kijken op
de zijlijn terwijl een brand woedt, behoort veelal niet tot de opties, ‘men gaat daar waar het
vuur is’. Het is aannemelijk dat de perceptie van het repressieve personeel over wat het
publiek van hen verwacht, hier sterk aan bijdraagt.
2.5.5 Definitie van veiligheid bij repressief optreden
In het kader van ons onderzoek verstaan wij onder veiligheid bij repressief optreden:
2.6 Een anders samengestelde TS
De samenstelling van de tankautospuit (TS) is vastgelegd in artikel 3.1.5. van het Besluit
veiligheidsregio’s. Dit Besluit is op 1 oktober 2010 in werking getreden. Voor deze datum
was er geen wettelijke regelgeving voor de bezetting van de TS en waren niet geformali-
seerde richtlijnen van toepassing.
Het Besluit veiligheidsregio’s (2010) schrijft de samenstelling van de bezetting van de TS
voor en biedt het bestuur de mogelijkheid hier beargumenteerd van af te wijken. De
primaire grondslag voor een anders samengestelde TS is gebaseerd op het risicoprofiel van
de regio (of de gemeente). Bij de keuze voor een afwijking van de samenstelling dient aan
drie voorwaarden te worden voldaan:
1. De afwijking moet zijn gebaseerd op vakinhoudelijke argumenten:
In de vakinhoudelijke argumenten verdient de veiligheid van de burgers bij de
afwegingen een centrale plaats. De kwaliteit van de geboden brandweerzorg moet
ook bij een afwijkende bezetting van de uitrukkende eenheid (blijven) voldoen aan de
maatschappelijke behoefte aan goede brandweerzorg;
2. De afwijking mag geen afbreuk doen aan de veiligheid en de gezondheid van het
brandweerpersoneel:
Het bestuur moet als verantwoordelijk werkgever zorg dragen voor de veiligheid en
de gezondheid van de werknemers bij de inrichting van de arbeidsplaats, de
werkmethoden en de te gebruiken arbeidsmiddelen en persoonlijke beschermings-
middelen. Ook zal het bestuur moeten vastleggen welke risico’s deze arbeidsom-
Definitie veiligheid bij repressief optreden
De mate waarin het repressieve personeel vrij is van risico’s.
34
standigheden voor de werknemers met zich meebrengen en in deze risico-inven-
tarisatie en -evaluatie een beschrijving moeten opnemen van de gevaren en van de
maatregelen waarmee de risico’s worden beperkt. In dit proces dient ook voldoende
aandacht te worden besteed aan het opstellen van passende procedures en
voldoende gelegenheid en tijd voor het personeel om doeltreffend te worden
ingelicht over de te verrichten werkzaamheden, de risico’s en de maatregelen ter
beperking van deze risico’s. Dit gebeurt door doeltreffend en aan de onderscheiden
taken aangepaste (interne) opleiding en oefening en onderricht ten aanzien van de
nieuwe werkwijze aan te bieden. Al deze bovenstaande maatregelen zijn gestoeld op
respectievelijk de artikelen 3, 5 en 8 van de Arbeidsomstandighedenwet;
3. De procedure waarin het bestuur tot een besluit komt moet op een zorgvuldige en
ordentelijke wijze worden doorlopen;
Dit proces begint met een inventarisatie van de risico’s en het vaststellen van de
noodzaak tot afwijken van de standaardbezetting. Als blijkt dat de bestuurder (in de
zin van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) voornemens is besluiten te nemen
waar de WOR op van toepassing is – vooral artikel 25 en artikel 27 – worden relevante
onderwerpen voor advies dan wel ter instemming aan de ondernemingsraad
voorgelegd.
De consequenties van dit besluit worden uitgewerkt in het dekkingsplan als onderdeel
van het regionaal beleidsplan. In het regionaal beleidsplan maakt het bestuur van de
veiligheidsregio tevens inzichtelijk hoeveel capaciteit, die voldoet aan de uniforme
standaardbezetting, beschikbaar is voor de afgesproken interregionale bijstand.
Ons onderzoek richt zich op de inhoudelijke argumenten (onder de punten 1 en 2) die
het mogelijk moeten maken om met een anders bezette TS brand te gaan bestrijden.
De overige (bij Besluit aan de TS toebedeelde) taken en het risicoprofiel van de regio
zijn niet in ons onderzoek betrokken.
Uit de nota van toelichting (Besluit veiligheidsregio’s) is op te maken dat wanneer bijstand
nodig is, het te gebruiken materieel uitwisselbaar moet zijn. Het is noodzakelijk dat de
voertuigen en de uitrusting daarvan voldoen aan dezelfde minimumeisen. Bij het oproepen
van bijstand (klein- en grootschalig) moet men er op kunnen vertrouwen dat de
bijstandseenheden over dezelfde operationele slagkracht beschikken als de eenheden van
het eigen korps. De tankautospuit moet daarom gestandaardiseerd zijn. Zoals eerder bleek
is dit in de jaren ’80 een doorslaggevend argument geweest om de TS standaard met zes
personen te bezetten.
Vanwege deze eis uit het Besluit moet een bijstandsverlenende TS altijd bezet zijn met zes
personen. De bezettingseisen gaan uit van interregionale bijstand en niet van het verlenen
van bijstand binnen de grenzen van de eigen gemeente. In dit onderzoek gaan wij er echter
van uit dat, wanneer een TS het verzorgingsgebied verlaat, er sprake is van bijstand en er
dus wordt geopereerd met een bezetting van zes personen.
35 35 35 35
3. ONDERZOEKSOPZET, DATA EN ONDERZOEKSMETHODEN
3.1 Onderzoeksopzet en uitgangspunten
Dit onderzoek is een praktijkgericht onderzoek naar een organisatieverandering. In het
onderzoek hebben wij gebruik gemaakt van wetenschappelijk methoden en technieken om
kennis te vergaren over de effecten van een anders bezette TS. Wij pretenderen zeker geen
wetenschappelijk onderzoek te doen, maar hebben elementen uit deze vorm van onderzoek
geïmplementeerd om tot betrouwbare resultaten te komen.
Veldexperiment Om de effecten van een interventie op de bezetting van de TS inzichtelijk te maken is
gekozen voor een praktijkgerichte benadering23, in de vorm van een veldexperiment.
Verschuren en Doorewaard (2007) stellen dat dit hét type onderzoek is dat gebruikt kan
worden om ervaring op te doen met een nieuw te creëren situatie. Tevens is dit type
onderzoek geschikt om na te gaan wat de effecten van een verandering zijn. Als voorwaarde
stellen zij dat twee, zoveel mogelijk, gelijke groepen moeten worden geformeerd. De ene
groep krijgt de interventie (in ons geval een andere bezetting, de TSi), de andere niet (in ons
geval de standaardbezetting, de TSs).
In ons onderzoek noemen we de eerste groep de ‘experimentele groep’ en de tweede de
‘controlegroep’. Het is vooral van belang om te meten hoe de experimentele groep zich
gedraagt als gevolg van de interventie (de doelvariabele). Belangrijke voorwaarde bij deze
vorm van onderzoek is dat de interventie het enige verschil tussen beide eenheden is. Dit
onderzoekstechnisch uitgangspunt was, naast het feit dat niet exact bekend is wat
alternatieve brandbestrijdingstactieken en -technieken betekenen voor de veiligheid van het
personeel, een belangrijke reden om het onderzoek te laten plaatsvinden binnen de grenzen
23 Verschuren (2009) onderscheidt twee vormen van praktijkgericht onderzoek: (a) organisatiegericht
onderzoek en (b) beleidsgericht onderzoek. Het eerste richt zich veelal op een groep mensen die samenwerken, het tweede vaak op de collectiviteit (meestal in vormen van effecten op de samenleving). Veranderingen in organisatiegericht onderzoek zijn vaak ingrijpender en talrijker (radicaler) dan bij beleidsgericht onderzoek.
Leeswijzer
In dit hoofdstuk verantwoorden wij de keuzes en uitgangspunten die ten
grondslag liggen aan dit onderzoek. In paragraaf 3.1 gaan wij hier verder op in en
beschrijven we in beknopte termen de onderzoeksopzet. In paragraaf 3.2 is te
lezen welke data wij hebben gebruikt om tot antwoord op de onderzoeksvragen
te komen. Daarnaast geven wij weer wat volgens ons de betrouwbaarheid en
validiteit van dit onderzoek is. Vervolgens zullen wij de belangrijkste begrippen uit
het onderzoek operationaliseren en geven we aan hoe we inhoud hebben
gegeven aan de stipulatieve definities. Paragraaf 3.3 geeft in het kort weer welke
onderzoeksmethoden en -technieken wij hebben gebruikt om tot resultaten te
komen.
36
van de bestaande brandbestrijdingstactieken en -technieken. Door data van beide eenheden
met elkaar te confronteren wordt kennis geproduceerd over de effecten van de TSi. Het
bovenstaande is in figuur 3.1 weergegeven.
Figuur 3.1 kennis als resultaat van de confrontatie tussen de TSi en de TSs
Onderzoekseenheden Brandweer Apeldoorn werkt zowel met beroeps- als vrijwillig personeel en wordt hierdoor
een combikorps genoemd. De organisatiestructuren van een beroepskorps en een vrijwillig
korps verschillen van elkaar. Gezien het doel van het onderzoek was het van belang om
brandweerposten uit beide organisatievormen in het onderzoek te betrekken. Er is gekozen
om gedurende één jaar drie brandweerposten te laten uitrukken met een andere bezetting:
1. Vosselmanstraat (24-uurs bezetting)
2. Wilmersdorf (dagbezetting)
3. De Maten (vrijwilligers)
Deze drie brandweerposten zijn geselecteerd omdat ze een goede doorsnede vormen van
brandweer Apeldoorn. Gezamenlijk dekken ze twee verschillende verzorgingsgebieden af.
Gedurende de onderzoeksperiode is getracht naar elke brandmelding, waarbij het personeel
van één van de posten moest uitrukken onderzoek te doen. Vanwege organisatorische
redenen is dit niet te allen tijde gelukt.
Kernbegrippen De data die we nodig hebben om kennis over de effecten van de TSi te generen, komen uit
de empirie. Verschuren en Doorewaard (2007) geven aan dat de informatie die we zoeken in
dit soort gevallen betrekking heeft op zintuiglijk waarneembare fenomenen in de werke-
lijkheid. Om te komen tot een zintuiglijke waarneming zijn de twee kernbegrippen (namelijk:
(a) de doeltreffendheid van het repressief optreden en (b) de veiligheid bij repressief
optreden) geoperationaliseerd door middel van stipulatieve definities en geïnstrumen-
taliseerd in meetinstrumenten.
Bij praktijkgericht onderzoek kunnen definities van kernbegrippen uit de literatuur niet
zonder meer worden overgenomen. Daarvoor zijn de begrippen in de literatuur vaak te
abstract en algemeen omschreven. Om toch een overstap naar de empirie te kunnen maken
stellen Verschuren en Doorewaard (2007) voor om gebruik te maken van stipulatieve
TSi TSs
Experimentele conditie: praktijkomgevingExperimentele conditie: praktijkomgeving
CONFRONTATIE
Experimentele eenheid Controle eenheid
Data / kennis over de TSi
Data / kennis over de TSs
Meting aan: Meting aan: Meting aan:Meting aan:
TSiTSi TSsTSs
Experimentele conditie: praktijkomgevingExperimentele conditie: praktijkomgeving
CONFRONTATIE
Experimentele eenheid Controle eenheid
Data / kennis over de TSi
Data / kennis over de TSs
Meting aan: Meting aan: Meting aan:Meting aan:
37 37 37 37
definities. Dit zijn definities die zijn ingevuld aan de hand van wat de onderzoeker verstaat
onder een bepaald begrip. Van belang is dat noch de gangbaarheid, noch de waarheid
maatgevend is maar de bruikbaarheid24 ervan.
Om te komen tot definities hebben wij de kernbegrippen uiteengerafeld. Deze, door
Verschuren en Doorewaard, als multifunctionele methode omschreven manier van werken
specificeert het kernbegrip door het uiteen te leggen in bijvoorbeeld: (a) dimensies/
aspecten/deelaspecten, of (b) categorieën en subcategorieën of (c) typen en subtypen. De
uiteenrafelingen (boomdiagrammen) die wij voor ons onderzoek hebben gemaakt zijn
gebaseerd op eerder onderzoek naar onze kernbegrippen. Hiermee bouwen wij voort op
kennis van anderen (cumulativiteit-eis van onderzoek). Ter toetsing hebben wij onze
boomdiagrammen onder meer besproken met prof. dr. I. Helsloot25
. Dit hebben we gedaan
vanwege zijn onderzoek naar en publicaties over beide onderzoeksbegrippen.
Onderzoeksmethoden
Ons onderzoek is een combinatie van kwantitatief (extensief) en kwalitatief (intensief) on-
derzoek, waarbij overwegend de nadruk ligt op de kwantitatieve benadering.
Swanborn (2008) ziet de begrippen extensief en intensief in principe als aanduidingen op
een glijdende schaal van onderzoek ‘in de breedte’, naar onderzoek ‘in de diepte’. In de
combinatie zijn allerlei tussenvormen denkbaar. Van deze tussenvorm hebben wij dan ook
gebruik gemaakt. Zo bakenen wij door middel van extensief onderzoek de deelvragen ‘in de
breedte af’ en onderzoeken we ze via enkele casussen verder ‘in de diepte’. Swanborn
spreekt in dit kader van simultaan onderzoek. De selectie van de casussen ten behoeve van
de kwalitatieve analyse is een ad-hoc steekproef. Het kenmerkende hiervan is de
afwezigheid van een tevoren vastgelegde systematiek; de keuze van de casussen hangt af
van onze interpretatie van de resultaten uit het extensief onderzoek.
Meetinstrumenten Over een andere samenstelling op de TS is weinig onderzoek gepubliceerd. Daarom heeft
ons onderzoek zich gericht op het verzamelen van data uit eerste hand. Hierdoor is getracht
de werkelijkheid zo goed mogelijk te benaderen. Om het onderzoeksmateriaal te
verzamelen zijn de kernbegrippen geïnstrumentaliseerd in drie meetinstrumenten:
1. Observatie door middel van waarneming:
Op de locatie van de brand is een waarneming verricht aan de brandsituatie, de
brandbestrijdingsprocessen en de wijze van optreden van het ingezette repressieve
personeel. De waarnemingscategorieën zijn nauwkeurig verwerkt in een waarneming-
sschema. Om strategisch gedrag bij de te observeren personen (in casu: de bezetting
van de TS) te voorkomen is het waarnemingsschema niet bekend gemaakt.
2. Ondervraging door interview:
Na afloop van een brandmelding is de bevelvoerder, de chauffeur en één willekeurig
manschap van de eerst gealarmeerde TS gevraagd naar hun beleving over de
doeltreffendheid van het uitgevoerde werk en hun persoonlijke veiligheid. Hiervoor is
een semi-gestructureerd interview ontwikkeld. Om de betrouwbaarheid van de meting
te vergroten is een instructie voor de interviewers gemaakt en zijn zij extern getraind.
24
Bruikbaar is een stipulatieve definitie als deze het begrip afbakent tot haalbare proporties, duidelijkheid geeft over de vraag welke waarneembare zaken in de werkelijkheid vallen onder de definitie en deze aansluit bij de doel- en vraagstelling van het onderzoek.
25 Prof. dr. I. Helsloot is hoogleraar Fysieke Veiligheid en Crisisbeheersing aan de Vrije Universiteit in
Amsterdam.
38
3. Inhoudsanalyse:
Deze onderzoekstechniek is onder meer toegepast om kennis te genereren uit de
bestanden van de meldkamer. Voorafgaand en tijdens het verloop van een incident
verzamelt de meldkamer aanzienlijk veel data over bijvoorbeeld: de aard en omvang
van het incident, de brandweereenheden die zijn gealarmeerd en de opkomsttijden.
Ook is gebruik gemaakt van artikelen die in de media of via het internet zijn gepubli-
ceerd.
De waarnemers zijn geselecteerd op basis van hun ervaring op het gebied van brand-
bestrijding of onderzoek naar de oorzaak en het verloop van een brand. Het merendeel van
de waarnemers heeft geruime tijd gewerkt als operationeel leidinggevende en/of geeft
instructie op het gebied van brandbestrijding. De helft van de waarnemers had geen
arbeidsverhouding met brandweer Apeldoorn en woonde en werkte verspreid door het
verzorgingsgebied van de gemeente Apeldoorn. Ze maakten geen deel uit van de bezetting
van een TS en vervulden dus geen actieve rol tijdens de afhandeling van een brandmelding.
Hiermee is getracht de onafhankelijkheid van de waarneming tot een maximum te bevor-
deren. De waarnemers observeerden de voortgang van de inzet vanaf de zijlijn. Voor de
waarnemers is een specifieke waarnemingsinstructie geschreven. Dit alles had tot doel om
de waarnemers zoveel mogelijk gelijke uitgangspunten te geven. In het kader van
onderzoekertriangulatie (verschillende onderzoekers) is dit een belangrijk uitgangspunt
(Verschuren, 2009). Om tijdig bij de afhandeling van een brandmelding te arriveren,
verplaatsten de waarnemers zich met dezelfde spoed als de TS door het verkeer.
De interviewers zijn geselecteerd op hun vermogen om te kunnen luisteren, de juiste vragen
te kunnen stellen en door te kunnen vragen. Kort na de start van het onderzoek heeft een
externe coach de interviewers getraind in het afnemen van interviews. Het overgrote deel
van de interviewers (83%) was niet verbonden aan de Apeldoornse brandweerorganisatie.
3.2 Data en operationalisering
In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van verschillende databronnen die zijn onder-
gebracht in een databank. De gegevens die zijn voortgekomen uit het onderzoek
(waarnemings- interviewformulieren) zijn opgenomen in het databestand Brandweer
Apeldoorn Zes Or lesS 2010 (BAZOS, 2010). Elke afhandeling van een brandmelding die is
waargenomen en/of is geïnterviewd, is gekenmerkt als onderzoekseenheid (casus). Per
onderzoekseenheid is op meerdere variabelen gemeten. Aan elke variabele is een waarde
toegekend.
Na bespreking van de validiteit van ons onderzoek zal de operationalisering van de
belangrijkste variabelen worden weergeven en wordt er inzicht verleend in de verdeling van
de waardes op deze variabelen. De uiteenzetting van onderzoekseenheden in variabelen en
waarden is in figuur 3.2 gevisualiseerd.
39 39 39 39
Figuur 3.2 onderzoekseenheden, uiteengezet in variabelen en waarden
3.2.1 Interne validiteit en betrouwbaarheid Door het inzetten van verschillende meetinstrumenten en onderzoekers (interviewers en waarnemers) hebben we een meervoudige meting gerealiseerd. Dit is een probaat middel om de interne geldigheid26 van het onderzoek te verbeteren (Verschuren, 2009). Hier ligt de relatie met de (interne) validiteit van ons onderzoek. We willen er namelijk zeker van zijn dat wat we zeggen te hebben gemeten, ook daadwerkelijk hebben gemeten. Om goede conclusies te kunnen trekken is het van belang dat de data zoveel mogelijk recht doen aan de werkelijkheid. Dit bepaalt in grote mate of we er in slagen over oorzaken en verschijnselen goede conclusies te trekken. De validiteit van de meting is, naast de causale relaties en het vermijden van systematische meetfouten, één van de aspecten van interne validiteit. Deze drie aspecten zijn voortdurend onder onze aandacht geweest. Om systematische waarnemingsfouten (waarbij het gedrag en/of de houding van de waarnemer of interviewer bepalend is) te voorkomen is er bijna maandelijks overleg gevoerd met de waarnemers en interviewers. Daarnaast is er veel één-op-één contact geweest tussen de projectleiding en de onderzoekzoekers. Tevens zijn de interviewers getraind, waarbij de nadruk heeft gelegen op de techniek van doorvragen en het belang van de rol als ‘eerlijke ooggetuige’. Bij dit laatste is niet de mening of opvatting van de interviewer van belang, maar wel die van de respondent. Zowel het interviewformulier als het waarnemingsschema is zeer regelmatig met de interviewers en waarnemers besproken. Dit had tot doel om onze kernbegrippen meer eenduidig te krijgen om zo misverstanden bij de interviews of waarnemingen te voorkomen. Ons onderzoek is een iteratief proces geweest. Zo is gedurende het onderzoek het interview-formulier en het waarnemingsschema aangepast. Hiermee is geprobeerd beide schema’s beter te laten aansluiten bij de bevindingen in de praktijk of de belevingswereld van de geïnterviewden. Ook is door voortschrijdend inzicht de onderzoeksopzet op enkele punten aangepast, zodat dit beter zou aansluiten bij de (veelal) weerbarstige praktijk. De aanpassingen zijn vooraf afgestemd met prof. dr. P.J.M. Verschuren.
3.2.2 Externe validiteit en generaliseerbaarheid
De interne validiteit van het onderzoek is belangrijk zodat de conclusies die we trekken ook
daadwerkelijk opgaan in de praktijk. Als de interne validiteit in orde is kunnen we echter
alleen stellen dat de conclusies opgaan voor de onderzoekspraktijk.
Doel van dit onderzoek is het leveren van een bijdrage aan de ontwikkeling van nieuw lokaal
beleid over een optimale (andere) bezetting van de TS per type incident. Om dit te
realiseren moeten onze uitspraken en conclusies generaliseerbaar zijn (externe validiteit).
Door middel van een getrapte steekproef hebben we geprobeerd de generaliseerbaarheid
26
De interne geldigheid heeft betrekking op het feit dat de mening van de onderzoekers, die is gebaseerd op het verzamelde materiaal, ook daadwerkelijk is onderzocht (Verschuren, 2009).
Onderzoek
Onderzoekeenheid= casus = afhandeling
brandmelding
Door middel van onderzoek doen we uitsprakenover de werkelijkheid.
Variabele1
Variabele2
Variabele3
Variabele…..
Waarde1
Waarde2
Waarde….
Variabele1
Variabele2
Variabele3
Variabele…..
Waarde1
Waarde2
Waarde….
Onderzoekeenheid= casus = afhandeling
brandmelding
Onderzoekeenheid= casus = afhandeling
brandmelding
Onderzoek
Onderzoekeenheid= casus = afhandeling
brandmelding
Door middel van onderzoek doen we uitsprakenover de werkelijkheid.
Variabele1
Variabele2
Variabele3
Variabele…..
Waarde1
Waarde2
Waarde….
Variabele1
Variabele2
Variabele3
Variabele…..
Waarde1
Waarde2
Waarde….
Onderzoekeenheid= casus = afhandeling
brandmelding
Onderzoekeenheid= casus = afhandeling
brandmelding
40
zo hoog mogelijk te laten zijn. Dit betekent dat de onderzochte afhandelingen van
brandmeldingen een representatieve afspiegeling moeten zijn van het totaal aantal
brandmeldingen dat Apeldoorn jaarlijks verwerkt. Elk van deze afhandeling is echter anders
en brengt eigen risico’s en andere doelen met zich mee. Hier hebben we door middel van
kwalitatieve analyses aandacht aan geschonken.
Ten behoeve van de in te zetten brandweereenheden (inzet en opschaling) heeft de
brandweer een brand(melding) geclassificeerd in: (a) Kleine brand, (b) Middel brand, (c)
Grote brand en (d) Zeer grote brand. In het kader van ons onderzoek hebben wij de laatste
twee categorieën samengevoegd tot de categorie: (Zeer) grote brand. Tabel 3.2.2.1 maakt
de verdeling van de interviews en waarnemingen inzichtelijk naar categorisering voor inzet
en opschaling. De tweede kolom (2006-2009) geeft weer bij hoeveel afhandelingen van
brandmeldingen Brandweer Apeldoorn in die periode heeft moeten optreden.
Tabel 3.2.2.1 laat zien dat de, in ons onderzoek, opgenomen interviews en de waargenomen
branden in omvang een goede doorsnede zijn van de branden die brandweer Apeldoorn
jaarlijks verwerkt. In werkelijkheid is 87,6% van de brandmeldingen in Apeldoorn een Kleine
brand. In ons onderzoek hebben wij 132 Kleine branden waargenomen, wat neerkomt op
82,5%. Dit percentage ligt iets lager dan het werkelijke aantal Kleine brandmeldingen.
In ons onderzoek zijn meer branden in de categorie Middel brand opgenomen dan, gezien
een perfecte doorsnede, wenselijk is. 16,9% van de brandmeldingen die in het onderzoek
zijn waargenomen was een Middel brand, tegenover 11,0% in de periode 2006-2009. Een
(Zeer) grote brand hebben we één keer waargenomen.
Na afloop van afhandelingen van branden in de categorie Kleine brand zijn 185 interviews
afgenomen. In totaal zijn er 243 interviews afgenomen, wat maakt dat het percentage
interviews na een Kleine brand 76,2% van het totaal afgenomen interviews is. 1,2% van de
interviews is afgenomen naar aanleiding van een (Zeer) grote brand. Dit percentage is iets
lager dan op basis van de werkelijke verdeling wenselijk is. Ook het percentage interviews
na een Middel brand (22,6%) is hoger dan op basis van de werkelijke verdeling wenselijk zou
zijn, want in werkelijkheid is het percentage Middel branden 11,0%.
In het kader van ons onderzoek is de classificatie ‘Brandmelding’ verdeeld in de
meldingscategorieën: (a) Binnenbrand, (b) Buitenbrand, (c) Verkeer, (d) Automatisch
brandalarm en (e) Controle. Elke meldingscategorie is verder verdeeld in subcategorieën. De
categorisering is ontleend aan het geïntegreerde meldkamersysteem van de (voormalige)
Gemeenschappelijke Meldkamer Apeldoorn27.
27 Zie het boomdiagram met de titel: ‘Boomdiagram type incident’. Dit is als bijlage opgenomen.
Tabel 3.2.2.1 representativiteit verzamelde data naar categorisering brandmelding voor inzet en opschaling
Omschrijving 2006-2009 Waarneming Interview
N % N % N %
Kleine brand 1249 87,6 132 82,5 185 76,2
Middel brand 157 11,0 27 16,9 55 22,6
(Zeer) grote brand 20 1,4 1 0,6 3 1,2
Totaal 1426 100,0 160 100,0 243 100,0
Bron: CBS incidentenrapporten (2006-2009), BAZOS (2010).
41 41 41 41
Tabel 3.2.2.2 geeft een overzicht van de afhandelingen van brandmeldingen die in ons
onderzoek zijn opgenomen. De eerste kolom geeft weer welke subcategorieën in ons
onderzoek zijn betrokken. Per subcategorie laat de kolom 2006-2009 zien hoeveel
brandmeldingen brandweer Apeldoorn in de periode 2006-2009 heeft afgehandeld. De
volgende twee kolommen geven per subcategorie het aantal waarnemingen en interviews
weer dat in ons onderzoek is opgenomen.
Tabel 3.2.2.2 laat zien dat de steekproef redelijk goed overeenkomt met de werkelijke
verdeling van brandmeldingen. In onze steekproef is een aantal subcategorieën
oververtegenwoordigd: het percentage Bedrijf/industriebranden lag de afgelopen vier jaar
op 1,4% (het percentage waarnemingen en interviews lag echter op respectievelijk 5,6% en
6,2%). Schoorsteenbranden, Woningbranden en Personenvervoer zijn ook oververtegen-
Tabel 3.2.2.2 representativiteit verzamelde data naar subcategorie van brandmelding
2006-2009 Waarneming Interview
N % N % N %
Logeren 1 0,02 0 0,0 0 0,0
Bedrijf/industrie 80 1,42 9 5,6 15 6,2
Schuur 67 1,18 4 2,5 12 4,9
Spoor (TIS 2) 3 0,05 0 0,0 0 0,0
Schoorsteen 106 1,88 11 6,9 24 9,9
Wonen 300 5,32 24 15,0 45 18,6
Gezondheid 10 0,18 0 0,0 0 0,0
Ontmoeting 23 0,40 3 1,9 3 1,2
Onderwijs 27 0,48 1 0,6 0 0,0
Ruigte / Struik 295 5,23 8 5,0 23 9,5
Wegenberm 15 0,26 1 0,6 0 0,0
Spoorberm (TIS 2) 6 0,11 0 0,0 0 0,0
Container / afval 466 8,27 17 10,6 16 6,6
Overige buitenbranden 270 4,79 5 3,1 12 4,9
Personenvervoer 237 4,21 16 10,0 33 13,6
Vrachtvervoer 33 0,59 1 0,6 1 0,4
Handbrandmelding 250 4,44 2 1,3 3 1,2
Rookdetectie 3026 53,70 38 23,8 35 14,5
Sprinkleralarm 60 1,06 1 0,6 2 0,8
Via een PAC 141 2,50 7 4,4 4 1,6
Storing OMS 14 0,25 0 0,0 0 0,0
Specifieke melding 1 0,02 0 0,0 0 0,0
Binnenbrand na
automaat 46 0,82 7 4,4 9 3,7
Onderzoek 100 1,77 5 3,1 3 1,2
Nablussing 26 0,46 0 0,0 0 0,0
Nacontrole 33 0,59 0 0,0 3 1,2
Totaal 5636 100,0 160 100,0 243 0,0
Bron: CBS incidentenrapporten (2006-2009), BAZOS (2010).
42
woordigd in de steeproef. Zo bevat de subcategorie Schoorsteenbrand in werkelijkheid 1,8%
van alle brandmeldingen (het percentage waarnemingen en interviews lag echter op
respectievelijk 6,9% en 9,9%). In de periode 2006-2009 bedroeg het percentage
Woningbranden 5,3% van het totaal. In ons onderzoek is deze subcategorie sterk
oververtegenwoordigd (waarnemingen 15,0% en interviews 18,6%).
Het aantal waargenomen branden in de subcategorie Personenvervoer lag op 10,0% en in
deze subcategorie zijn 13,6% interviews afgenomen. Het percentage afhandelingen van
brandmeldingen voor Personenvervoer bevatte de voorgaande vier jaar 4,2% van de
afhandelingen van brandmeldingen.
Er is één subcategorie die in de steekproef behoorlijk ondervertegenwoordigd, namelijk de
subcategorie Rookdetectie. Het percentage Rookdetectie lag de afgelopen vier jaar op
53,7%. Dit is meer dan de helft van de afhandelingen van brandmeldingen die brandweer
Apeldoorn jaarlijks verwerkt. In de steekproef is het percentage waarnemingen 23,8%, het
percentage interviews is nog lager: 14,5%.
Een mogelijke verklaring voor de scheve verdeling is de tijdsduur van de inzet. De inzetten
met een langere doorlooptijd28 zijn oververtegenwoordigd. Bij inzetten met een kortere
doorlooptijd – zoals veelal het geval is bij een Rookdetectie – was de TS vaak al weer
vertrokken voordat de waarnemer ter plaatse was.
Voor de interviews geldt dat de respons op een Woning- of een Schoorsteenbrand vele
malen hoger was dan op een afhandeling van een Automatisch brandalarm. Na afloop van
een afhandeling van een Automatisch brandalarm werd een interview als (totaal) overbodig
ervaren.
Gezien de scheve verdeling zijn incidenten ‘die er gevoelsmatig toe doen’ oververtegen-
woordigd. Wij hebben er voor gekozen om geen consequenties te verbinden aan de ‘scheve
verdeling’. De mogelijkheid bestaat om met gewogen variabelen te werken. Dit zou
betekenen dat de resultaten complex worden en interpretatie daarvan lastiger. Gezien het
doel van het onderzoek én de logische verklaringen voor de ‘scheve verdeling’ is hier niet
voor gekozen. Wel wordt bij de resultaten weergeven wat de effecten zouden zijn wanneer
de steekproef volledig representatief zou zijn geweest.
3.2.3 Data uit interviews
Respons Voor de betrouwbaarheid van de data is het belangrijk dat zoveel mogelijk personen die worden gevraagd om deel te nemen aan een interview hier mee instemmen. Het aantal personen dat is benaderd én medewerking heeft verleend noemen we de ‘respons’. Het aantal mensen dat heeft afgezien heet de ‘non-respons’. Er wordt gestreefd naar zo een laag mogelijke non-respons. Uit tabel 3.2.3.1 blijkt dat de non-respons tijdens ons onderzoek 12,2% was. Met een percentage van 87,8% is de respons erg hoog te noemen. Respondenten die niet wilden meewerken hadden hiervoor verschillende redenen. Geen tijd en geen interesse waren de meest voorkomende. Aan het einde van de onderzoeks-periode gaven steeds meer respondenten aan geen toegevoegde waarde te zien in het vrijmaken van tijd voor een interview.
28 In het kader van ons onderzoek verstaan wij onder doorlooptijd: de tijd die de afhandeling van een
brandmelding vergt vanaf het moment van de fase van alarmering tot en met de fase van nazorg.
43 43 43 43
Tabel 3.2.3.1 laat zien dat de non-respons onder de chauffeurs het grootst was en het
kleinst onder de manschappen. De manschappen zijn in dit onderzoek dan ook licht overver-
tegenwoordigd. Respondenten die tijdens de inzet chauffeur waren, zijn (met 28,8%) het
minst vertegenwoordigd in het onderzoek. Het percentage bevelvoerders en manschappen
is vrijwel aan elkaar gelijk, achtereenvolgens 35,0% en 35,8%.
Een verklaring voor de relatief lage respons onder chauffeurs kan zijn dat zij zich slechts
zijdelings bij een afhandeling van een brandmelding betrokken voelen. Uit de bestudering
van de non-respons blijkt dit een veel voorkomende reden.
Verhouding interviews in de experimentele en controlegroep Tijdens de onderzoeksperiode hebben we interviews afgenomen bij zowel repressief personeel uit de experimentele- als uit de controlegroep. Onder de controlegroep verstaan wij iedereen die met een standaardbezetting is uitgerukt. Meestal was dit een uitruk met zes personen, maar ook de uitrukken met zeven of acht personen zijn onder de controlegroep geschaard. Hiervoor is gekozen omdat deze bezetting de standaard was voor de betreffende respondent. De experimentele groep daarentegen bevat alleen respon-denten die zijn uitgerukt met een TSi, die is bezet met vier man. Er zijn 206 respondenten in de experimentele groep. De controlegroep bevat 37 respondenten. De verdeling is in tabel 3.2.3.2 weergegeven.
Tabel 3.2.3.2 verdeling van de respondenten over de experimentele- en controlegroep
N % V%
Experimentele groep 206 84,8 84,8
Controlegroep 37 15,2 15,2
Missende waarde 0 0
Totaal 243 100,0 100,0
Bron: BAZOS (2010).
Interviews per meldings-(sub)categorie
De afhandelingen van brandmeldingen hebben we ondergebracht in (sub)categorieën.
Tabel 3.2.3.3 laat zien dat 40% van de respondenten is geïnterviewd na een afhandeling van
een melding van Binnenbrand. Dit komt neer op 99 respondenten. Interviews in de
meldingscategorie Controle zijn bij zes respondenten (2,4%) afgenomen. Deze
meldingscategorie is hiermee het minst gevuld van alle categorieën.
Tabel 3.2.3.1 respons van de dataset BAZOS
Bevelvoerder Chauffeur Manschap Totaal
N % N % N % N %
Non- Respons 5 5,6 20 22,2 3 3,3 33 12,2
Respons 85 94,4 70 77,8 87 96,7 237 87,8
Totaal 90 100,0 90 100,0 90 100,0 270 100,0
Bron: BAZOS (2010).
44
Subjectieve veiligheid
In de onderzoeksopzet wilden we voor elke fase van de afhandeling van brand het
veiligheidsgevoel van de respondenten meten. Gezien de grote weerstand die dit onder het
repressieve personeel met zich meebracht is besloten om op drie momenten het
veiligheidsgevoel te meten. Dit is gebeurd naar aanleiding van de fases: (a) uitruk, (b)
verkenning en (c) inzet. De metingen tezamen vormen de ervaren veiligheid.
Tabel 3.2.3.3 interviews per melding(sub)categorie
N % V % N % V %
Logeren 0 0,0 0,0
Binnenbrand 99 40,7 40,7
Bedrijf/industrie 15 6,2 6,2
Schuur 12 4,9 4,9
Spoor 0 0,0 0,0
Schoorsteen 24 9,9 9,9
Wonen 45 18,5 18,5
Gezondheid 0 0,0 0,0
Ontmoeting 3 1,2 1,2
Onderwijs 0 0,0 0,0
Ruigte/struik 23 9,5 9,5
Buitenbrand
51
21,0
21,0
Wegenberm 0 0,0 0,0
Spoorberm 16 6,6 6,6
Container/afval 12 4,9 4,9
Overige buitenbranden 33 13,6 13,6
Personenvervoer 1 0,4 0,4 Verkeer 34 14,0 14,0
Vrachtvervoer 3 1,2 1,2
Handbrandmelding 35 14,4 14,4
Automatisch
brandalarm
53
21,8
21,8
Rookdetectie 2 0,8 0,8
Sprinkleralarm 4 1,6 1,6
Via PAC 0 0,0 0,0
Storing OMS 0 0,0 0,0
Specifieke melding 9 3,7 3,7
Binnenbrand na
automaat 3 1,2 1,2
Onderzoek 0 0,0 0,0
Controle 6 2,5 2,5 Nablussing 3 1,2 1,2
Nacontrole 3 1,2 1,2
Missende waarde 0 0,0 0 0,0
Totaal 243 100,0 100,0 243 100,0 100,0
Bron: BAZOS (2010).
45 45 45 45
Tabel 3.2.3.4 subjectieve veiligheid per fase van afhandeling van brandmelding
Uitruk Verkenning Inzet Ervaren veiligheid
N % V % N % V% N % V% N % V%
Zeer veilig 84 34,6 34,6 64 26,3 33,5 74 30,5 34,3 55 22,6 29,9
Veilig 117 48,1 48,1 95 39,1 49,7 102 42,0 47,2 96 39,5 52,2
Neutraal 25 10,3 10,3 22 9,1 11,5 23 9,5 10,6 28 11,5 15,2
Onveilig 14 5,8 5,8 8 3,3 4,2 14 5,8 6,5 5 2,1 2,7
Zeer onveilig 3 1,2 1,2 2 0,8 1,0 3 1,2 1,4 0 0,0 0,0
Missende
waarde 0 0,0 52 21,4 27 11,1 59 24,3
Totaal 243 100,0 100,0 243 100,0 100,0 243 100,0 100,0 243 100,0 100,0
Bron: BAZOS (2010).
Tabel 3.2.3.4 laat zien dat de meeste respondenten de afhandeling van brandmelding als
(zeer) veilig hebben ervaren. 82,1% van de respondenten heeft zich tijdens de gehele afhan-
deling van een brandmelding (zeer) veilig gevoeld. Echter voelden 2,7% van respondenten
zich onveilig. Verder laat tabel 3.2.3.4 zien dat het veiligheidsgevoel van de respondenten
slechts in beperkte mate afhankelijk is van de fasen. Tijdens de uitruk (82,7%), de
verkenning (83,2%) en de inzet (81,5%) is het percentage dat zich (zeer) veilig voelde vrijwel
gelijk. Ook het aantal respondenten dat zich tijdens de inzet (zeer) onveilig voelde is vrijwel
gelijk tijdens de verschillende fasen.
Subjectieve doeltreffendheid
De subjectieve doeltreffendheid is gemeten aan de hand van vragen die direct na afloop van
de afhandeling van een brandmelding aan de respondent zijn gesteld. In het interview kon
de respondent aangeven in hoeverre hij de inzet doeltreffend vond. Wij hebben de definitie
van doeltreffendheid hierbij overgelaten aan de respondent. Door middel van argumenten
en verklaringen kon hij zijn mening onderbouwen.
Tabel 3.2.3.5 toont dat in 51,3% van de gevallen de respondent de inzet als zeer
doeltreffend heeft ervaren. Bij 6,7% van de inzetten gaf de respondent aan dat hij de inzet
(zeer) ondoeltreffend vond. Drie respondenten hebben geen oordeel gegeven over de
doeltreffendheid van hun inzet.
Tabel 3.2.3.5 subjectieve doeltreffendheid van de afhandeling van een brandmelding
Gehele inzet
N % V%
Zeer doeltreffend 123 50,6 51,3
Doeltreffend 95 39,1 39,6
Neutraal 6 2,5 2,5
Ondoeltreffend 15 6,2 6,3
Zeer ondoeltreffend 1 0,4 0,4
Missende waarde 3 1,2
Totaal 243 100,0 100,0
Bron: BAZOS (2010).
46
3.2.4 Data uit waarnemingen Gedurende de onderzoeksperiode zijn er 125 branden waargenomen waarbij het repressieve personeel is uitgerukt met een anders bezette TS. Daarnaast zijn 35 afhandelingen van brandmeldingen waargenomen waarbij de TS is uitgerukt met een standaard bezetting. Tabel 3.2.4.1 geeft deze verdeling weer. In de onderzoeksopzet is gestreefd naar een gelijke verdeling tussen waarnemingen bij een afhandeling van een brandmelding door een TSs of een TSi. Vanwege organisatorische redenen hebben we echter geen gelijk aantal waarnemingen kunnen verrichten bij beide groepen.
Tabel 3.2.4.1 verdeling van de waarnemingen over de experimentele- en controlegroep
N % V%
Experimentele groep 125 78,1 78,1
Controlegroep 35 21,9 21,9
Missende waarde 0 0,0
Totaal 160 100,0 100,0
Bron: BAZOS (2010).
Er is gestreefd om waarneming te doen naar alle subcategorieën die in ons onderzoek zijn opgenomen. Gedurende de onderzoekperiode is echter niet in elke subcategorie een brandmelding geweest. Dit vormt een verklaring waarom in sommige categorieën geen waarnemingen zijn verricht. Tabel 3.2.4.2 laat zien dat 35,5% van de waargenomen afhandelingen van brandmeldingen een Binnenbrand betrof. Hierbij ging het in de meeste gevallen (namelijk 24 keer) om een Woningbrand. De meeste waarnemingen zijn verricht in de categorie Automatisch brandalarm (34,4% van alle waarnemingen). 19,4% van de waarnemingen is verricht bij afhandelingen van brandmelding in de categorie Buitenbrand en 10,6% van de waarnemingen zijn uitgevoerd bij een brand in de categorie Verkeer.
47 47 47 47
Objectieve veiligheid Wat is veiligheid? In hoofdstuk 2 hebben wij al gerefereerd aan de vele definities die dit begrip kenmerken. Er is weinig onderzoek beschikbaar waarin veiligheid bij het repressief optreden in kaart wordt gebracht. In ons onderzoek baseren wij ons dan ook op zoveel mogelijk deskundigheid en studies van anderen, wat echter niet wegneemt dat we benadrukken dat het geven van een volledige meting van veiligheid in onze ogen niet bestaat. In dit onderzoek trachten wij echter de veiligheid van het repressieve personeel zo goed mogelijk te benaderen. Dit doen we door rekening te houden met de context-afhankelijke factoren, die per afhandeling verschillen.
Tabel 3.2.4.2 waarneming per melding(sub)categorie
N % V % N % V %
Logeren 0 0,0 0,0
Binnenbrand 52 32,5 32,5
Bedrijf/industrie 9 5,6 5,6
Schuur 4 2,5 2,5
Spoor 0 0,0 0,0
Schoorsteen 11 6,9 6,9
Wonen 24 15,0 15,0
Gezondheid 0 0,0 0
Ontmoeting 3 1,9 1,9
Onderwijs 1 0,6 0,6
Ruigte/struik 8 5,0 5,0
Buitenbrand 31 19,4 19,4
Wegenberm 1 0,6 0,6
Spoorberm 0 0,0 0,0
Container/afval 17 10,6 10,6
Overige buitenbranden 5 3,1 3,1
Personenvervoer 16 10,0 10,0 Verkeer 17 10,6 10,6
Vrachtvervoer 1 0,6 0,6
Handbrandmelding 2 1,3 1,3
Automatisch brandalarm
55 34,4 34,4
Rookdetectie 38 23,8 23,8
Sprinkleralarm 1 0,6 0,6
Via PAC 7 4,4 4,4
Storing OMS 0 0,0 0,0
Specifieke melding 0 0,0 0,0
Binnenbrand na automaat
7 4,4 4,4
Onderzoek 5 3,1 3,1
Controle 5 3,1 3,1 Nablussing 0 0,0 0,0
Nacontrole 0 0,0 0,0
Missende waarde 0 0,0 0 0,0
Totaal 160 100,0 100,0 160 100,0 100,0
Bron: BAZOS (2010).
48
Wij veronderstellen dat de veiligheid van het repressieve personeel tijdens een inzet kan
worden bedreigd door risico’s. Hoewel niet elk risico daadwerkelijk afbreuk hoeft te doen
aan de veiligheid, gebruiken wij risico’s als belangrijkste indicator. Hiermee wijken we af van
de veel gebruikte definitie van een risico. Veel deskundigen binnen de brandweer definiëren
een risico als het product van de kans op een ongewenste gebeurtenis en de mogelijke
effecten hiervan. Deze twee dimensies worden vooral aangewend om een proactief beleid
te voeren ten aanzien van het beheersen van (maatschappelijke) risico’s, die de veiligheid
kunnen schaden. Zo wordt deze benadering bijvoorbeeld zichtbaar in het risicoprofiel, waar
gesproken wordt over waarschijnlijkheid (kans) en impact (effect) van een ongewenste
gebeurtenis. Het dimensioneren van een risico in kans en effect is in het bijzonder voor de
verzekeringswereld een gebruikelijke maat voor een risico (Ale, 2003).
Zoals gezegd wijken wij af van deze definiëring. Ons onderzoek richt zich op de risico’s die
daadwerkelijk optreden en niet op de risico’s die mogelijk zouden kunnen voorkomen. Wij
zijn van mening dat de daadwerkelijke risico’s een beter beeld geven over de veiligheid bij
repressief optreden dan een proactieve inschatting ervan. Helsloot et. al. (2007) stelt dat naarmate er meerdere risico’s zijn, de kans op inbreuk op de veiligheid van het repressief optreden groter is. Hij geeft aan dat we echter geen exacte uitspraken kunnen doen over wat deze risico’s precies betekenen voor de gezondheid van het personeel. Ongelukken onder personeel blijken vaak een samenloop van omstandigheden (verschillende risico’s) te zijn. Impliciet stelt hij dat hoe meer onveilige omstandigheden zich voordoen, hoe groter de kans is op een inbreuk op de veiligheid van het repressieve personeel. Wij vinden dit een plausibele redenering. In dit onderzoek zijn vier verschillende risicocategorieën opgenomen. We spreken over mentale gezondheidsrisico’s wanneer door een afname van de mentale gezondheid risico’s ontstaan. Wanneer door fysieke beperkingen van het repressieve personeel risico’s ont-staan, spreken wij over fysieke gezondheidsrisico’s. De derde risicocategorie die wij onder-scheiden zijn de handelingsrisico’s. Dit zijn risico’s die ontstaan door foutief handelen door het repressieve personeel. Tot slot onderscheiden wij situationele risico’s. Deze risico’s ontstaan door de gevaren die zich voordoen in, op of rondom het voorwerp of object van brand. Uit tabel 3.2.4.3 kunnen we opmaken dat er bij 15 van de waargenomen afhandelingen van brandmeldingen sprake was van een risico voor de mentale gezondheid. Het gaat hierbij om 9,4% van alle gevallen die zijn opgenomen in dit onderzoek. Een mentaal gezondheidsrisico is gemeten aan de hand de van mogelijkheid dat de afhandeling kan leiden tot een angststoornis. Tevens is gemeten wat de gemoedstoestand van het team tijdens het repressief optreden was. Indien de kans bestond op een angststoornis, of het repressieve personeel uitstraalde niet ‘rustig’ te werken, spreken wij van een risico van de mentale gezondheid. Fysieke gezondheidsrisico’s zijn minder vaak opgetreden dan mentale gezondheidsrisico’s. Bij 7,5% van de inzetten zijn er risico’s van de fysieke gezondheid van het repressieve personeel waargenomen. De risico’s van de fysieke gezondheid zijn gemeten aan de hand van vermoeidheid en een piekbelasting tijdens de inzet. Situationele risico’s komen voort uit gevaren29 die in, op of om het object van brand bestaan. Deze risico’s worden veroorzaakt door iets anders dan het optreden van het repressieve personeel. Tabel 3.2.4.3 laat zien dat deze risico’s bij 5,6% van de waargenomen afhandelingen van brandmeldingen bestonden. Risico’s die ontstonden door het optreden van het repressieve personeel (handelingsrisico’s)
30 kwamen in 6,9% van de gevallen voor.
29 Zie het boomdiagram met de titel: ‘Boomdiagram veiligheid bij repressief optreden’. Dit is als bijlage
opgenomen.
30 Zie het boomdiagram met de titel: ‘Boomdiagram veiligheid bij repressief optreden’. Dit is als bijlage
opgenomen.
49 49 49 49
Tabel 3.2.4.3 de vier onderscheiden risicocategorieën
Mentale gezondheidsrisico’s
N % V%
Ja 15 9,4 9,4
Nee 145 90,6 90,6
Missende waarde 0 0,0
Totaal 160 100,0 100,0
Fysieke gezondheidsrisico’s N % V%
Ja 12 7,5 7,5
Nee 148 92,5 92,5
Missende waarde 0 0,0
Totaal 160 100,0 100,0
Situationele risico’s N % V%
Ja 9 5,6 5,6
Nee 151 94,4 94,4
Missende waarde 0 0,0
Totaal 160 100,0 100,0
Handelingsrisico’s N % V%
Ja 11 6,9 6,9
Nee 149 93,1 93,1
Missende waarde 0 0,0
Totaal 160 100,0 100,0
Bron: BAZOS (2010).
In tabel 3.2.4.3 zijn de vier risico’s weergeven die wij in dit onderzoek onderscheiden. Naarmate meerdere risico’s zich openbaren is de kans dat er inbreuk wordt gedaan op de veiligheid van het repressieve personeel groter. Wij veronderstellen hiermee dat wanneer er een inzet plaats vindt zonder risico’s, de veiligheid van het personeel niet in het geding komt. Wanneer één risico zich openbaart spreken wij van een kleine inbreuk op de veilig-heid. Bij twee risico’s spreken wij van inbreuk op de veiligheid en bij drie en vier risico’s spreken wij over achtereenvolgens veel en zeer veel inbreuk op de veiligheid van het repressieve personeel.
Tabel 3.2.4.4 risico’s
N % V%
Zeer veel inbreuk op veiligheid 1 0,6 0,6
Veel inbreuk op veiligheid 1 0,6 0,6
Inbreuk op veiligheid 10 6,3 6,3
Weinig inbreuk op veiligheid 20 12,5 12,5
Geen inbreuk op veiligheid 128 80,0 80,0
Missende waarde 0 0,0
Totaal 160 100,0 100,0
Bron: BAZOS (2010).
50
Tabel 3.2.4.4 laat zien dat er bij 80% van de afhandelingen van brandmeldingen geen inbreuk werd gedaan op de veiligheid van het repressieve personeel. In 12,5% van de gevallen was er sprake van weinig inbreuk op de veiligheid. Zowel veel als zeer veel inbreuk op de veiligheid van het repressieve personeel kwamen tijdens de onderzoeksperiode één keer voor.
Objectieve doeltreffendheid De maat van objectieve doeltreffendheid is de algemene inschatting die de waarnemers hebben gegeven over de doeltreffendheid van de inzet en de verkenning. Zij hebben hun keuze bepaald aan de hand van de mate waarin het doel van de verkenning dan wel inzet is behaald, dit afgezet tegen de (brand)situatie en de middelen die tijdens de inzet zijn gebruikt
31.
Tabel 3.2.4.5 laat zien dat 93,1% van de uitgevoerde verkenningen doeltreffend was. De doeltreffendheid van de inzet lag iets lager (90,8%). Het grote aantal missende waarde in tabel 3.2.4.5 kan verklaard worden. In geval van de verkenning is dit te verklaren doordat de waarnemers niet altijd op tijd ter plaatse konden zijn. Waarneming tijdens deze fase was dus niet mogelijk. Het percentage missende waarde bij de inzet is te verklaren doordat er niet in alle gevallen is overgegaan tot een inzet. De belangrijkste verklaring voor zowel de verkenning als de inzet is echter dat in de eerste versie van het waarnemingsschema deze vraag niet was opgenomen.
Tabel 3.2.4.5 objectieve doeltreffendheid (van de verkenning en inzet)
Verkenning Inzet Objectieve
doeltreffendheid
N % V% N % V% N % V%
Zeer doeltreffend 24 15,0 41,4 31 19,4 35,6 38 23,8 39,2
Doeltreffend 30 18,8 51,7 48 30,0 55,2 52 32,5 53,6
Neutraal 1 0,6 1,7 5 3,1 5,7 3 1,9 3,1
Ondoeltreffend 2 1,3 3,4 3 1,9 3,4 4 2,5 4,1
Zeer ondoeltreffend 1 0,6 1,7 0 0,0 0,0 0 0,0 0,0
Missende waarde 102 63,8 73 45,6 63 39,4
Totaal 160 100,0 100,0 160 100,0 100,0 160 100,0 100,0
Bron: BAZOS (2010).
De objectieve doeltreffendheid is een variabele die is aangemaakt op basis van de scores op doeltreffendheid van de verkenning en de inzet. Omdat op beide variabelen veel missende waarde waren, is er voor gekozen om de objectieve doeltreffendheid van het gehele optreden aan te maken indien op één van beide variabele een geldige score is gemaakt. Hier is op basis van praktijkervaring voor gekozen. Bij een zeer groot aantal gevallen heeft alleen een verkenning plaatsgevonden óf is deze juist overgeslagen. De verkenning, dan wel de inzet was in die gevallen de belangrijkste fase van het gehele optreden. Om zo min mogelijk data verloren te laten gaan hebben wij ervoor gekozen om op basis van één geldige score de objectieve doeltreffend op te nemen.
31
Zie het boomdiagram met de titel: ‘Boomdiagram doeltreffendheid brandbestrijding’. Dit is als bijlage opgenomen.
51 51 51 51
3.3 Methoden en technieken
Zoals eerder aangegeven hebben wij in ons onderzoek gebruik gemaakt van zowel kwantita-tieve als kwalitatieve methoden en technieken om tot antwoorden op de onderzoeksvragen te komen. De hoofdstukken die antwoord geven op de deelvragen zijn op gelijke wijze opgebouwd. In elke omkaderde paragraaf geven we een statistische onderbouwing van de resultaten die worden gepresenteerd. Vervolgens geven we de kwantitatieve resultaten door middel van een figuur en tekst weer. Tot slot worden de gevonden resultaten met theorieën en kwalitatieve data onderbouwd.
3.3.1 Kwantitatieve onderzoeksmethode Alle kwantitatieve data die zijn voortgekomen uit de interview- en waarnemingsformulieren zijn opgenomen in het databestand BAZOS (2010). Met behulp van het programma Statistical Package for the Social Sciences (SPSS) hebben wij analyses uitgevoerd om tot resultaten te komen. De resultaten leiden tot antwoorden op onze onderzoeksvraag en deelvragen. Om de uitkomsten uit onze statistische analyses te duiden geven wij bij elk antwoord op een deelvraag in de tweede paragraaf aan hoe deze uitkomsten geïnterpreteerd moeten worden. In het vervolg van deze paragraaf zullen wij zeer kort stilstaan bij een aantal belangrijke aspecten om de gevonden verbanden te duiden.
Associatiemaat Somers-D De associatiemaat Somers-D is een maat die door middel van een getal de sterkte van een verband weergeeft tussen twee variabelen van ordinaal of nominaal meetniveau. De meeste variabelen die wij in het onderzoek hebben opgenomen zijn van ordinaal meetniveau en wij verwachtten een eenzijdig verband, we ver-wachtten namelijk dat de bezetting van de TS van invloed is op de veiligheid dan wel doeltreffendheid van het repressief optreden.
Een tweezijdig verband zou gebruikt moeten worden wanneer we een samenhang zouden willen vaststellen. In dit geval willen we echter een effect in kaart brengen. De Somers-D is hiervoor een geschikte maat. De waarde van de Somers-D kan lopen van -1 tot 1. Wanneer de Somers-D lager is dan 0 dan treffen we een negatief verband aan, is de Somers-D groter dan 0 dan treffen we een positief verband aan. Hoe dichter de Somers-D bij 0 ligt, hoe zwakker het gevonden verband is. Tabel 3.3.1 geeft weer welke bewoordingen wij gebruiken om de sterkte van bepaalde verbanden te duiden.
T-test De T-test is een statistische toets die berekent of de gemiddelde van twee groepen van elkaar verschilt. Deze maat kan gebruikt worden wanneer een ordinale variabele wordt afgezet tegen een variabele van interval meetniveau. De T-test geeft aan in hoeverre de gemiddelden van elkaar afwijken en bekijkt daarnaast of het gevonden verschil significant is.
Significantie Bij elke associatiemaat of T-test geven wij de significantie weer. Die toont de betrouwbaar-heid van het gevonden verband. De significantie van het gevonden verband geeft weer in hoeverre we met zekerheid kunnen stellen dat het verband bestaat. De significantie van een verband kan variëren van 0 tot 1. Naarmate de significantie dichter bij 1 ligt neemt de onzekerheid van het gevonden verband toe.
Tabel 3.3.1
Somers D Sterkte verband
< 0.1 Geen verband
0.11 – 0.3 Zwak verband
0.31 – 0.5 Redelijk sterk verband
.51 - 0.8 Sterk verband
> .81 Zeer sterk verband
52
Voor meer achtergrondinformatie over de Somers-D, de T-test en de significantie verwijzen wij naar: Beschrijvende statistiek, het berekenen en interpreteren van tabellen en statistieken (Groningen, van en Boer, de, 2010). In dit onderzoek sluiten wij aan bij de wetenschappelijke normen als wij stellen dat we met zekerheid spreken over een gevonden verband. In deze gevallen ligt de significantie lager dan .05 en is de kans dat het gevonden verband op toeval berust minder dan 5%. We kunnen in deze gevallen dan met 95% zekerheid stellen dat het gevonden verband voor de onderzoekspraktijk ook daadwerkelijk bestaat. Wanneer we een significantie van meer dan .1 aantreffen gaan wij niet inhoudelijk in op het gevonden verband, aangezien de kans dat het gevonden verband op toeval berust dan meer dan 10% is. In dat geval zeggen wij dat we geen verband hebben vastgesteld. De significantie van de gevonden verbanden wordt beïnvloed door twee verschillende aspecten. Enerzijds is dit de hoeveelheid casussen die wordt opgenomen om een verband in kaart te brengen. Concreet betekent dit dat naarmate er meer afhandelingen van brandmeldingen in een vergelijking worden opgenomen, de kans dat we significante verbanden aantreffen stijgt. Anderzijds wordt de significantie bepaald door de grote van het aangetroffen verschil. Dit betekent dat, naarmate een verschil groter is, de kans dat we een significant verband aantreffen toeneemt.
Indexcijfers Elk hoofdstuk waarin antwoord wordt gegeven op een deelvraag eindigt met een tabel met indexcijfers. Deze indexcijfers zijn gebaseerd op het percentage waarin de TSi (volkomen) veilig dan wel (volkomen) doeltreffend heeft opgetreden. Doordat we te maken hebben met een scheve verdeling kan met behulp van indexcijfers worden weergeven in hoeverre Brandweer Apeldoorn veilig dan wel doeltreffend zou optreden indien er geen sprake geweest zou zijn geweest van een scheve verdeling.
3.3.2 Kwalitatieve onderzoeksmethode Naast de kwantitatieve analyses hebben wij ook veel kwalitatieve analyses uitgevoerd op de beschikbare data. Kwalitatieve analyses zijn uitgevoerd door van bepaalde afhandelingen van brandmeldingen een reconstructie te maken aan de hand van de verschillende databronnen die wij tot onze beschikking hadden. Deze kwalitatieve analyses zijn gemaakt op casussen die op basis van de kwantitatieve analyses zijn geselecteerd. Door het uitvoeren van
kwalitatieve analyses hebben wij verklaringen gevonden die de resultaten uit de kwantitatieve analyses in een context kunnen plaatsen.
Voorbeeld: Stel: 80% van het personeel voelt zich met een TSi veilig tijdens een afhandeling van een brandmelding in de categorie Binnenbrand. Dit geeft een indexcijfer van .80. In werkelijk valt 10,9% van de afhandelingen in de categorie Binnenbrand. Wij stellen dat dan te verwachten is dat bij (10,9% * .80=) 8,72% van afhandelingen van brandmeldingen het personeel zich veilig voelt. Door dit voor alle categorieën te doen en de uitkomsten bij elkaar op te tellen komt er een verwachtingspercentage uit dat weergeeft bij hoeveel procent van alle afhandelingen van brandmeldingen van een TSi
het personeel zich veilig voelt.
Beschikbare bronnen:
Waarnemingsformulieren
Interviewformulieren
Meldkamerrapporten
Foto’s
Geluidsfragmenten GMA
Ingevulde CBS-formulieren
Gespreksverslagen
53 53 53 53
4. OBJECTIEVE DOELTREFFENDHEID
4.1 Antwoord op de deelvraag
Welke effecten heeft een TSi (a) op de objectieve doeltreffendheid van het repressief optre-den bij brandmeldingen, (b) vergeleken met een TSs en (c) in hoeverre verschillen deze per meldingscategorie? Het optreden van het personeel van een TSi heeft een beperkt effect op de objectieve doeltreffendheid als die wordt vergeleken met TSs. Het doel van de brandbestrijding is te allen tijde gehaald32. Op basis van de verzamelde data concluderen we dat de afhandeling van een brandmelding door het personeel van een TSi minstens zo doeltreffend is geweest als wanneer het personeel van een TSs de brandmelding zou hebben afgehandeld. De afhandeling van brandmeldingen door personeel van een TSi heeft niet geleid tot een waarneembare toe- of afname van de materiële en/of immateriële schade. Daarnaast concluderen we dat de middelen die door het personeel van een TSi zijn gebruikt niet verschillen van de middelen die het personeel van een TSs gebruikt. We constateren dat de praktijkervaring die het personeel van de TSi opdoet groter is dan wanneer zij uitrukt met een TSs. Wanneer we kijken naar de meldingsclassificatie, kunnen we concluderen dat bij afhandelingen van brandmeldingen in de categorieën Verkeer, Automatisch brandalarm en Controle een TSi in alle gevallen doeltreffend is opgetreden. Bij Binnenbranden is het repressieve personeel van de TSi in geen enkel geval ondoeltreffend geweest. Alleen bij Buitenbranden is er sprake van dat in bepaalde gevallen ondoeltreffend is opgetreden. In 20% van deze gevallen had de afhandeling van de brandmelding op een meer doeltreffende wijze kunnen verlopen.
32 De doelen zijn: overslag voorkomen, doorslag voorkomen, beperken van nevenschade, beperken
van effectschade, slachtoffer(s) veiligstellen, controle op slachtoffer(s), ontruimen van de brandomgeving en bronbestrijding.
Leeswijzer
Dit hoofdstuk gaat over de objectieve doeltreffendheid van het repressief
optreden. De objectieve doeltreffendheid wordt – gegeven de (brand)situatie –
gezien als de mate waarin het doel van de brandbestrijding wordt bereikt met
een maximale schadebeperking in: (a) materiële en immateriële zin, tegen: (c)
minimale kosten (met behoud van kwaliteit van repressie) en met (d) maximale
opbouw van praktijkervaring van het personeel. Samen zijn al deze facetten in de
context van de afhandeling van een brandmelding beoordeeld. Na presentatie en
beantwoording van de deelvraag volgt de statistische onderbouwing, en worden
de resultaten aangeboden.
54
Statistische zekerheid
In dit hoofdstuk wordt de objectieve doeltreffendheid beschreven. Er is onderscheid gemaakt tussen de TSi en TSs. Daarnaast is er onderscheid gemaakt tussen de verkenning- en inzetfase en tussen de meldingscategorieën van de afhandelingen van een brandmelding. Objectieve doeltreffendheid 1. Verschil tussen TSi en TSs De objectieve doeltreffendheid van het repressief optreden verschilt niet tussen een TSi dan wel een TSs. Op basis van de statistische vergelijking kunnen we stellen dat de doeltreffendheid van het optreden van een TSi gelijk is aan die van de TSs, zowel tijdens het gehele optreden als tijdens de verkenning en de inzet. We treffen zeer minimale verschillen aan. Deze zijn verre van significant.
TSi versus TSs N= Somers D Sig:
Gehele optreden 97 .070 .583
Verkenning 58 .014 .920
Inzet 87 .091 .467
We stellen dat er binnen de onderzoekspopulatie geen verschil bestaat in de doeltreffendheid van het repressief optreden tussen een TSs en een TSi. 2. Verschillen tussen de meldingsclassificaties (TSi) De doeltreffendheid van het repressief optreden met een TSi verschilt niet per meldingsclassificatie. We treffen geen significante verbanden aan en moeten daarom concluderen dat er geen onderscheid gemaakt kan worden tussen de verschillende meldingsclassificaties.
N= Somers D Sig:
Binnenbrand- Buitenbrand 39 .068 .701
Binnenbrand- Verkeer 37 .107 .522
Binnenbrand- Automatisch brandalarm 44 -.098 .534
Binnenbrand- Controle 29 -.643 .297
Buitenbrand- Verkeer 21 -.046 .822
Buitenbrand- Automatisch brandalarm 20 .039 .868
Buitenbrand- Controle 30 -.171 .362
Verkeer- Automatisch brandalarm 27 -.235 .218
Verkeer- Controle 10 -.778 .246
Automatisch brandalarm- Controle 19 -.560 .292
Hoewel er geen verbanden worden aangetroffen kunnen we wel opmaken dat er indicaties zijn voor verbanden. Het lijkt erop dat een TSi bij branden in het Verkeer het minst doeltreffend kan optreden, gevolgd door Binnenbranden en Buitenbranden. Het te lage aantal casussen in bepaalde categorieën zou een verklaring kunnen vormen voor het weinige aantal significante verbanden dat wordt aangetroffen.
Bron: BAZOS 2010.
55 55 55 55
4.2 Objectieve doeltreffendheid TSi
De effecten van een TSi op de objectieve doeltreffendheid is één van de aspecten die in dit
onderzoek naar voren komen. In veel gevallen heeft de TSi doeltreffend opgetreden. In
91,5% van de gevallen is het personeel van de TSi in staat geweest om een (volkomen)
doeltreffende verkenning uit te voeren. Bij 96,5% van de gevallen is zij in staat geweest om
de inzet (volkomen) doeltreffend te laten verlopen.
Figuur 4.2 toont dat het repressieve personeel in 5,7% van de gevallen geen doeltreffende
verkenning kon uitvoeren. Gedurende de inzetfase heeft het personeel slechts in 1,8% van
de gevallen niet doeltreffend opgetreden met een TSi.
Vervolg statistische zekerheid
3. Verschil in bezettingsgraad tussen TSi en TSs: De bezettingsgraad geeft aan hoeveel procent van het repressieve personeel dat ter plaatse was ook daadwerkelijk is ingezet. De onderstaande tabel laat zien dat bij de TSi gemiddeld 84,5% van het personeel dat ter plaatse was ook daadwerkelijk is ingezet. Bij de TSs werd 64,8% van het personeel ook daadwerkelijk ingezet. Het gaat hier om een groot verschil, dat met een zeer grote mate van zekerheid (meer dan 99%) kan worden vastgesteld.
N= Gemiddelde Verschil Sig:
TSi 125 84,49 19,72 0.00
TSs 35 64,77
Repressief personeel dat uitrukt met een anders bezette TS wordt vaker ingezet dan personeel dat uitrukt met een standaard bezette TS. Dit betekent dat bij het personeel dat uitrukt met een anders bezette TS, de kans dat zij praktijkervaring opdoet hoger ligt dan wanneer zij uitrukt met een standaard bezette TS. 4. Verschil in bezettingsgraad tussen Kleine brand en Middel brand De bezettingsgraad laat zien dat bij Kleine branden het repressieve personeel dat is uitgerukt vaker is ingezet dan bij een Middel brand. Bij Kleine branden is gemiddeld 82,86% van het personeel dat ter plaatse was ook daadwerkelijk ingezet tegenover 66,69% van het personeel dat ter plaatse was bij een Middel brand. Dat de twee gemiddelden daadwerkelijk van elkaar verschillen stellen we met meer dan 99% zekerheid vast.
N= Gemiddelde Verschil Sig:
Kleine brand 132 82,86
16,17 0.00 Middel brand 23 66,69
Bij Kleine branden wordt het repressieve personeel dat ter plaatse is vaker ingezet dan bij Middel branden. Een andere bevinding is dat er een negatief verband bestaat tussen het aantal personeelsleden dat ter plaatse is en het aantal personeelsleden dat wordt ingezet. Dit betekent dat naarmate er minder personeel ter plaatse is, de bezettingsgraad stijgt. Dit kunnen we met meer dan 95% zekerheid stellen.
Bron: BAZOS 2010.
56
Figuur 4.2
Uit de kwalitatieve analyses blijkt dat slechts in twee gevallen de ondoeltreffendheid van
het repressief optreden te wijten was aan de bezetting van de TS. Tijdens het eerste voorval
was vooral de verkenningsfase ondoeltreffend, tijdens het tweede vooral de (ondersteuning
voor de) inzetfase. Zo kon het repressieve personeel bij een brand in een slaapkamer de
verkenning niet snel genoeg uitvoeren. Pas na aankomst van de tweede TS kon de
verkenning volledig worden afgerond, terwijl het personeel van de TSi al wel was ingezet
voor een blussing. Ondanks een ondoeltreffende verkenning volgde echter een
doeltreffende inzet, waarbij het repressieve personeel in staat was de brand te doven
zonder dat er sprake was van (veel) extra schade.
In het andere geval moest bij een brand in het verkeer worden opgeschaald doordat het
personeel van de TSi geen mogelijkheid zag om een waterwinning op te bouwen, maar dit
wel nodig achtte. De tweede TS moest slechts voor beperkte ondersteuning worden ingezet
en daarna kon al snel het signaal ‘brand meester’ worden gegeven. In dit geval was de inzet
van een TSs waarschijnlijk doeltreffender geweest, aangezien er dan niet opgeschaald had
hoeven worden.
Het sein ’brand meester’ is bij 107 afhandelingen van brandmeldingen gegeven. Bij 82,7%
van de gevallen gebeurde dit binnen vijftien minuten. Bij 14,8% van de gevallen werd het
sein ‘brand meester’ na 15 minuten, maar wel binnen 30 minuten gegeven. In de overige
gevallen verstreek er meer tijd. Uit kwalitatieve analyses blijkt dat de tijd die verstreek
voordat het sein ‘brand meester’ werd gegeven, weinig werd beïnvloed door de bezetting
van de TS. Hoewel bij enkele gevallen een inzet langer duurde doordat er minder personeel
ter plaatse was, heeft dit nauwelijks effect gehad op de doeltreffendheid van het repressief
optreden. Dit stellen we omdat het de doelstelling van de brandbestrijding niet in het
geding bracht.
42,9
35,1 40,0
48,6
61,4 55,4
2,9 1,8 1,5 5,7
1,8 3,1 0,0 0,0 0,0
0
20
40
60
80
100
Verkenning Inzet Gehele optreden
Objectieve doeltreffendheid (TSi) in procenten
Volkomen doeltreffend Doeltreffend
Neutraal Ondoeltreffend
57 57 57 57
4.3 Objectieve doeltreffendheid op de TSi in verhouding tot de TSs
Wanneer we spreken over de objectieve doeltreffendheid van het repressief optreden dan
richten we ons op twee fasen, namelijk de verkenning en de inzet. De doeltreffendheid van
de verkenning is weergegeven in figuur 4.3.1 en de doeltreffendheid van de inzet in figuur
4.3.2. Repressief personeel uit de experimentele groep voert in 42,9% van de gevallen een
doeltreffende verkenning uit, tegenover 39,1% van het personeel dat uitrukt met een
standaard bezette TS. De standaard bezette TS is echter in alle gevallen (volkomen)
doeltreffend.
Ter illustratie: casus uitslaande brand in twee campers
Situatie
Even na middernacht alarmeert de meldkamer de bezetting van een TSi en een TSS.
In eerste instantie wordt de melding Woningbrand aangemaakt, later wordt dit
gewijzigd als blijkt dat twee campers in brand staan. Het vermoeden bestaat dat in
één camper mensen verblijven. Op dat moment is de brand al uitslaand.
Interventie door de brandweer en het effect
De brandbestrijding richt zich in eerste instantie op het controleren of er zich
mensen in de camper bevinden. Al snel blijkt dit niet het geval te zijn. Het
repressieve personeel zet zich in om overslag van de brand te voorkomen. Dit doet
men door direct de vuurhaard te bestrijden. De TSs wordt ingezet op het
opbouwen van de waterwinning. Hiervoor gebruikt men een ondergrondse
brandkraan, waarbij de afstand tussen de TS en het hydrant 40 meter is. De
bevelvoerder van de TSi besluit om twee stralen hoge druk in te zetten. Naar
schatting wordt 1.300 van de 1.500 liter water uit de tank van de TSi verbruikt.
Naast een continue watervoorziening is ruim 3.000 liter water voorradig door de
aanwezigheid van twee tankautospuiten.
Het ingezette personeel laat de indruk achter dat ze erg gemotiveerd met de klus
bezig is en goed weet wat ze doet. In totaal zijn 8 manschappen en twee
bevelvoerders ter plaatse. Tijdens de blussing zijn drie manschappen en één
bevelvoerder ingezet. Geen van hen is gedurende de inzet- en afbouwfase afgelost.
De inzetfase wordt als snel en kordaat getypeerd, men bereikt in een vlot tempo
de doelen van de brandbestrijding namelijk: (a) het controleren op mogelijke
slachtoffers, (b) het voorkomen van overslag en (c) het blussen van de
vuurhaarden.
Schade
De twee campers zijn volledig vernield. De geschatte schade is minder dan €
25.000,-. De brand leidde niet tot slachtoffers of persoonlijk letsel onder het
ingezette repressieve personeel.
Bron: BAZOS, incidentrapport GMA. .
58
Figuur 4.3.1
Tijdens de verkenningsfase is er geen verschil waar te nemen in de mate van (objectieve)
doeltreffendheid tussen een TSi en een TSs. Hoewel figuur 4.3.1 laat zien dat het repressieve
personeel van de TSs gedurende de onderzoeksperiode in 95,7% van alle gevallen een
doeltreffende verkenning kon uitvoeren (en het personeel van de TSs slechts in 91,5% van
de gevallen) kunnen we niet met zekerheid stellen dat er een verschil bestaat in de
doeltreffendheid van het optreden tijdens de verkenningsfase.
Figuur 4.3.2 toont dat de TSs tijdens de inzetfase vaker ondoeltreffend heeft opgetreden
dan TSi. In 20,0% van de gevallen trad het personeel van de TSs niet doeltreffend op,
tegenover 3,6% van de gevallen waarin werd opgetreden door personeel dat uitrukte met
een TSi. We kunnen niet met zekerheid stellen dat de gevonden verschillen bestaan.
Figuur 4.3.2
42,9 48,6
2,9 5,7 0,0
39,1
56,6
0,0 0,0 2,0 0
20
40
60
80
100
Volkomen doeltreffend
Doeltreffend Neutraal Ondoeltreffend Volkomen ondoeltreffend
Objectieve doeltreffendheid verkenning in procenten
TSi TSs
35,1
61,4
1,8 1,8 0,0
36,7 43,3
13,3 6,7
0,0 0
20
40
60
80
100
Volkomen doeltreffend
Doeltreffend Neutraal Ondoeltreffend Volkomen ondoeltreffend
Objectieve doeltreffendheid inzet in procenten
TSi TSs
59 59 59 59
De doeltreffendheid tijdens de inzet geeft dus een andere beeld dan de doeltreffendheid tijdens de verkenning. Tijdens de inzetfase wordt er door personeel van de TSs vaker niet doeltreffend gehandeld dan door personeel van de TSi. In 6,7% van de gevallen is het optreden van het personeel van de TSs zelfs ondoeltreffend. Bij het optreden van personeel dat is uitgerukt met een TSi, is dit percentage slechts 1,8%. Dit verschil kan verklaard worden doordat het repressieve personeel van de TSi meer alert is op de brandsituatie en de omgeving waarin de brand zich bevindt. Deze hogere mate van situationeel bewustzijn kan het resultaat zijn van verminderde veiligheidsgevoelens. Dit fenomeen komt in de hoofdstukken 5 en 7 uitgebreid aan de orde. De verhoging van het situationeel bewustzijn kan leiden tot het feit dat het personeel beter nadenkt voordat ze tot handelen overgaat. Dit heeft een positief effect op de doel-treffendheid van het repressief optreden. De hoge mate van doeltreffendheid van het repressief optreden kan deels verklaard worden doordat de schade volgens de waarnemers niet beperkt zou zijn geweest wanneer de TSi als een standaard bezette TS zou zijn uitgerukt. Wij hebben geen relatie aangetroffen tussen de bezetting van de TS en de (im)materiële schade als gevolg van de brand. Uit de kwalitatieve analyses blijkt dat een TSi alle gestelde doelen kon bereiken. Bij 96,8% van de afhandelingen van brandmeldingen hebben wij nauwelijks effecten voor het milieu waargenomen. Bij de afhandelingen van brandmeldingen waar wel effecten voor het milieu zichtbaar waren ging het om het neerslaan van roetdeeltjes in de omgeving, verontreiniging van het grondwater of de lucht. Er is geen reden om aan te nemen dat deze schade niet was ontstaan (of minder was geweest) wanneer de TS met meer mensen was uitgerukt. Zo blijkt uit de kwalitatieve analyse dat het personeel van een TSi in alle gevallen direct is overgegaan tot een inzet en geen enkele keer heeft gewacht tot er ondersteuning aanwezig was. Het optreden van het repressieve personeel was in de meeste gevallen, waarbij schade voor het milieu was waar te nemen, doeltreffend. Waarnemers geven hiermee aan dat het personeel gehandeld heeft zoals van hen verwacht mocht worden en dat de schade geen gevolg is geweest van een andere bezetting óf foutief handelen door het repressieve personeel. De personeelskosten zijn niet onderzocht, maar aangenomen kan worden dat deze door inzet van een TSi zijn gedaald. Vrijwilligers die per uur betaald worden leveren bij een model waar de TS uitrukt met vier man minder personele lasten op. Gedurende de onderzoeks-periode is de kazernering van het beroepspersoneel niet aangepast en zijn deze kosten dus gelijk gebleven. We kunnen aannemen dat de arbeidsprocessen op de posten aan de Vossel-manstraat en Wilmersdorf minder zijn verstoord door de uitrukken met een TSi dan ingeval van een TSs. De verbruiksmiddelen (bijvoorbeeld: blusstof en ademlucht) die het personeel gedurende de afhandelingen van brandmeldingen heeft gebruikt verschillen niet tussen de TSi en TSs. Ter compensatie van een tekort aan personeel zou het voor de hand kunnen liggen dat het personeel van de anders bezette TS meer middelen zou gebruiken om het personeelsgebrek op te vangen. Dit hebben wij gedurende de onderzoeksperiode echter niet geconstateerd. Het opdoen van praktijkervaring wordt in dit onderzoek gezien als een belangrijk aspect bij het repressief optreden, het richt zich op de kwaliteit ervan. Uit onderzoek naar vakbekwaamheid (Apeldoorn, 2009) komt naar voren dat er een kentering is waar te nemen in het stelsel van brandweeropleidingen. Waar in het verleden het brandweeronderwijs vooral gericht was op informatieoverdracht speelt vandaag de dag het leren in de praktijk een prominentere rol. Het blijkt dat, om de kennis en vaardigheden van het personeel op niveau te houden, het van belang is dat het repressieve personeel zoveel mogelijk ervaring op de werkplek opdoet. Immers hier openbaart de complexiteit van het (repressieve) vak zich in zijn volheid.
60
Uit ons onderzoek blijkt dat bij de afhandelingen van brandmeldingen met een anders
bezette TS, gemiddeld 84,5% van het personeel daadwerkelijk wordt ingezet. Wanneer een
TS uitrukt met de standaard bezetting is dit percentage lager (namelijk 64,8%). Het
gevonden verschil is met zekerheid vast te stellen en is vrij groot. Dit betekent dat het
uitrukken met een andere bezetting leidt tot het vergroten van de praktijkervaring van het
repressieve personeel van de TSi. Dit komt direct ten goede aan hun kwaliteiten én hun
veiligheid en indirect ten goede aan de kwaliteit van de brandweerzorg. Gedurende de onderzoeksperiode heeft de bevelvoerder van de TSi in 15,8% van alle gevallen opdracht gegeven om op te schalen. In vijf gevallen was een mogelijk slachtoffer de reden. In één geval werd opgeschaald vanwege de waterwinning en in twee gevallen vanwege de aanvoer van materiaal (onder andere een warmtebeeldcamera). Twee inzetten kenden meerdere zwaartepunten, wat aanleiding vormde om de hulpverleningsorganisatie uit te breiden. De bevelvoerder van de TSs heeft gedurende de onderzoeksperiode in 8,3% van de gevallen opgeschaald. Hoewel het erop lijkt dat de bevelvoerder van een TSi vaker opschaalt, kunnen we dit niet met (statistische) zekerheid stellen. Wanneer we kijken naar de omvang van de brandmeldingen dan kunnen we opmaken dat bij Kleine branden 82,7% van het personeel dat ter plaatse was ook daadwerkelijk wordt ingezet. Bij meldingen van Middel branden wordt slechts 66,7% van het aanwezige personeel ook daadwerkelijk ingezet. Bij 20 van de 27 afhandelingen van brandmeldingen in de categorie Middel brand zijn er niet meer dan acht personen ingezet en had kunnen worden volstaan met het inzetten van twee TSi’en. Er is een tendens waar te nemen dat naarmate er meer personeel ter plaatse is, het aantal personeelsleden afneemt dat ook daadwerkelijk wordt ingezet.
4.4 Objectieve doeltreffendheid per meldingscategorie
De objectieve doeltreffendheid per meldingscategorie – zoals weergegeven in figuur 4.4 – toont dat het repressieve personeel van de TSi alleen tijdens afhandelingen van brand-meldingen in de categorie Buitenbrand ondoeltreffend is opgetreden. In 8,3% van de gevallen zijn de doelen van brandbestrijding niet binnen een acceptabele tijd of op een goede manier tot stand gekomen. Een voorbeeld hiervan is de bestrijding van een brand in een hooiopslag. Hierbij werd geen gebruik gemaakt van ademlucht, omdat dit de arbeid extra zou verzwaren en geen aflossing voor handen was. Voor de afhandelingen van brandmeldingen in de categorieën Verkeer, Automatisch brand-alarm en Controle geldt dat het personeel van een anders bezette TS te allen tijde (volkomen) doeltreffend is opgetreden, aangezien in alle gevallen het doel van de brandbestrijding werd gehaald. Bij Binnenbranden is in 95,8% van de gevallen doeltreffend opgetreden.
61 61 61 61
Figuur 4.4
Op basis van figuur 4.4 stellen we dat het personeel van een TSi in veel gevallen doeltreffend
kan optreden. Bij brandmeldingen in de categorieën Binnenbrand, Verkeer, Automatisch
brandalarm en Controle kunnen we stellen dat een TSi, gedurende de onderzoeksperiode,
geen enkele keer (volkomen) ondoeltreffend is opgetreden.
Wanneer we indexcijfers berekenen op basis van de gevonden resultaten dan kunnen we
aan de hand van de brandmeldingen in de periode 2006-2009 een berekening maken in
hoeverre een TSi doeltreffend zou optreden wanneer er geen sprake was van een scheve
verdeling. Dit hebben we weergeven in tabel 4.4.
Tabel 4.4 is gebaseerd op de werkelijke verdeling van de afhandelingen van brandmeldingen
en de indexcijfers die op basis van de uitkomsten van ons onderzoek tot stand zijn
gekomen. Uit de tabel 4.4 blijkt dat bij afhandelingen van brandmeldingen waar brandweer
Apeldoorn moet optreden de TSi in 98,4% van gevallen doeltreffend zou zijn.
Tabel 4.4 indexering resultaten objectieve doeltreffendheid TSi
Classificatie Totaal % in totaal
Indexcijfer doeltreffendheid
% inzetten op basis van steekproef
Binnenbrand 617 10,9 .960 10,5
Buitenbrand 1052 18,7 .917 17,5
Verkeer 270 4,8 1 4,8
Automatisch brandalarm
3538 62,8 1 62,8
Controle 159 2,8 1 2,8
Totaal 5636 100,0 98,4 Bron: BAZOS (2010).
40,0 33,3 22,2 56,0
100,0 56,0 58,3 77,8
44,4
4,0 8,3
0
20
40
60
80
100
Binnenbrand Buitenbrand Verkeer Automatisch brandalarm
Controle
Objectieve doeltreffendheid per meldingscategorie (TSi) in procenten
Volkomen doeltreffend Doeltreffend Neutraal
Ondoeltreffend Volkomen ondoeltreffend
62
5. OBJECTIEVE VEILIGHEID
5.1 Antwoord op de deelvraag
Welke effecten heeft een TSi op (a) de objectieve veiligheid van het Apeldoornse repressieve personeel bij brand, (b) vergeleken met een TSs en (c) in hoeverre verschillen deze per mel-dingscategorie? Een anders bezette TS heeft nauwelijks waarneembare effecten op de objectieve veiligheid van het repressieve personeel. In geval van 123 afhandelingen van brandmeldingen waarbij is uitgerukt met een TSi zijn er bij 20% van de afhandelingen van brandmeldingen risico’s geweest die de veiligheid van het repressieve personeel hebben bedreigd. Deze risico’s zijn echter maar in zeer beperkte mate in verband te brengen met de bezetting van de TS. De risico’s waaraan het personeel van de TSi is blootgesteld zijn niet aantoonbaar meer of minder dan de risico’s waaraan het personeel zou blootstaan wanneer zij zou uitrukken met een standaard TS. Bij 37 afhandelingen van brandmeldingen waarin we hebben gemeten aan de TSs zijn in ongeveer gelijke mate risico’s opgetreden die de veiligheid van het repressieve personeel hebben bedreigd. Bij de afhandelingen van brandmeldingen in de categorie Verkeer worden het vaakst (36,4%) risico’s waargenomen. In de categorieën Binnenbrand en Buitenbrand treffen we respectievelijk in 31,5% en 13% van de afhandelingen van brandmeldingen risico’s aan die de veiligheid van het repressieve personeel hebben bedreigd. Daarnaast blijkt uit kwalitatieve analyse dat het repressieve personeel van de TSi meer aandacht heeft voor de risico’s die zich tijdens de afhandeling van een brandmelding openbaren dan het personeel van de TSs. Het personeel van de anders bezette TS is zich dus meer bewust van en meer alert op de risico’s die zich bij een afhandeling van brandmeldingen kunnen openbaren.
Leeswijzer
In dit hoofdstuk vindt u de resultaten over de objectieve veiligheid bij het
repressief optreden. De objectieve veiligheid wordt gezien als de mate waarin
het repressieve personeel vrij is van risico’s tijdens het repressief optreden. Als
eerste treft u de deelvraag en de beantwoording hiervan aan. Hierna volgt de
statistische onderbouwing en worden de resultaten voor het voetlicht gebracht.
.
63 63 63 63
Statistische zekerheid
In dit hoofdstuk is de objectieve veiligheid beschreven. Er is onderscheid gemaakt tussen de experimentele- en controlegroep. Daarnaast is er onderscheid gemaakt naar de verschillende meldingscategorieën van de brandmelding. Objectieve veiligheid 1. Verschil tussen TSi en TSs De objectieve veiligheid van het repressieve personeel van de TSi wijkt niet significant af van de objectieve veiligheid van het personeel van de TSs. Er worden geen verschil-len gevonden in de mate waarin het repressieve personeel van een anders bezette TS is blootgesteld aan risico’s in vergelijking met het personeel van een standaard bezette TS.
TSi versus TSs N= Somers D Sig:
Totaal risico’s 160 .021 .801
Mentale risico’s 160 .126 .328
Fysieke risico’s 160 .124 .389
Situationele risico’s 160 .121 .461
Handelingsrisico’s 160 .058 .677
We kunnen concluderen dat de mate waarin risico’s de veiligheid van het repressieve personeel bedreigt niet afhangt van de bezetting van de TS. Op basis van de 160 waargenomen afhandelingen van brandmeldingen kunnen we constateren dat per-soneel van een TSi niet meer of minder aan risico’s (die hun veiligheid beperken) wordt blootgesteld. 2. Verschillen tussen de meldingsclassificaties (TSi)
De objectieve veiligheid verschilt in beperkte mate per meldingscategorie. Bij branden in de categorieën Binnenbrand of Verkeer treden meer risico’s op dan bij branden in de categorie Automatisch brandalarm. De kans dat dit gevonden verband op toeval berust, is minder dan 5%. Daarnaast kunnen we met meer dan 85% zekerheid stellen dat Binnenbranden en branden in het Verkeer meer risico’s met zich meebrengen dan branden in de categorieën Controle en Buitenbrand.
N= Somers D Sig:
Binnenbrand- Buitenbrand 58 -.219 .108
Binnenbrand- Verkeer 46 .074 .594
Binnenbrand- Automatisch brandalarm 59 -.400 .002
Binnenbrand- Controle 37 -.074 .150
Buitenbrand- Verkeer 34 .303 .147
Buitenbrand- Automatisch brandalarm 47 -.286 .265
Buitenbrand- Controle 25 -.088 .223
Verkeer- Automatisch brandalarm 35 -.558 .037
Verkeer- Controle 13 -.200 .133
Automatisch brandalarm- Controle 26 -.080 .389
We kunnen met zekerheid stellen dat bij afhandeling van Binnenbranden en branden in het Verkeer het repressieve personeel van de TSi vaker is blootgesteld aan risico’s dan bij afhandelingen van brandmeldingen in de overige categorieën. Daarnaast hebben we een indicatie gevonden dat de veiligheid van het personeel bij Buitenbranden door meer risico’s wordt bedreigd dan bij afhandeling van brandmel-dingen in de categorie Controle en Automatisch alarm.
Bron: BAZOS 2010.
64
5.2 Objectieve veiligheid TSi
In dit onderzoek is de objectieve veiligheid gemeten aan de hand van een aantal risico’s die
zich gedurende een afhandeling van een brandmelding kunnen voordoen. We onder-
scheiden vier risico’s te weten: (a) mentale gezondheidsrisico’s, (b) fysieke gezond-
heidsrisico’s, (c) situationele risico’s en (d) handelingsrisico’s33
. Figuur 5.2 toont dat bij 80%
van de afhandelingen van brandmeldingen de veiligheid van het repressieve personeel niet
is bedreigd door risico’s. In 14,4% van de gevallen heeft het personeel te maken gekregen
met zeer weinig risico’s (dit houdt in dat er slechts één van de vier risico’s is aangetroffen).
In 5,6% van de gevallen was er sprake van weinig risico’s (dit betekent dat de veiligheid van
het repressieve personeel door twee risico’s is bedreigd).
Figuur 5.2
Op basis van figuur 5.2 concluderen we dat het personeel van de anders bezette TS gedurende de onderzoekperiode geen enkele keer is geconfronteerd met (zeer) veel risico’s. Bij 20% van de uitrukken was er echter wel sprake van (zeer) weinig risico’s. Aan de hand van verschillende methoden om arbeidsongevallen te analyseren stelt Helsloot et. al. (2007) dat deze met elkaar gemeen hebben dat ze een ongeval zien als een samen-loop van omstandigheden. Deze omstandigheden veroorzaken gebeurtenissen die on-wenselijk zijn. Deze onwenselijke situatie kan aangeduid worden als een risico. Aan de hand van deze redenering stellen wij dat naarmate er meer risico’s zijn, de veiligheid van het repressieve personeel meer bedreigd wordt. Is er geen risico waargenomen dan kunnen we concluderen dat de veiligheid van het repressieve personeel niet is bedreigd. Dit is in 80% van alle afhandelingen van brandmeldingen het geval geweest. Daarnaast is uit figuur 5.2 af te lezen dat in 14,4% van de gevallen de veiligheid van het repressieve personeel bedreigd werd door één enkel risico. Kwalitatieve analyse laat zien dat het in vijf gevallen ging om een gezondheidsrisico, dat werd veroorzaakt door vermoeidheid en/of een piek in de uitvoering van het werk. Dit laatste gebeurde bij 6,0% van de gevallen.
33
De achterliggende gedachte voor het opnemen van deze risico’s is terug te vinden in de hoofd-stukken twee en drie.
80,0
14,4
5,6
0
20
40
60
80
100
Objectieve veiligheid (TSi) in procenten
Geen risico's
Zeer weinig risico's
weinig risico's
Veel risico's
Zeer veel risico's
65 65 65 65
Bij de afhandeling van een brandmelding zijn de bevelvoerder en de chauffeur gedurende de onderzoeksperiode nooit flink vermoeid geraakt. Respectievelijk in slechts 4,2% en 0,8% van de gevallen raakten zij licht vermoeid. De manschappen van de TSi zijn slechts bij 1,7% van de afhandelingen van brandmeldingen vermoeid geraakt. De fysieke gezondheidsrisico’s die als gevolg van een andere bezetting zijn opgetreden, zijn op basis van de bovenstaande bevindingen dus zeer beperkt. Hoewel er gedurende de onderzoeksperiode risico’s met betrekking tot de fysieke gezondheid zijn waargenomen, zijn deze in veel gevallen niet te herleiden tot een andere bezetting. Kwalitatieve analyse laat zien dat de risico’s in zeer beperkte mate het gevolg zijn van de bezetting van de TS. Vanuit het perspectief van gezondheidsrisico’s valt het op dat gedurende het onderzoek in geen enkel geval het repressieve personeel is afgelost. Dit is wellicht te verklaren doordat de doorlooptijd van de afhandelingen van brandmeldingen relatief beperkt was. Daarnaast is het mogelijk dat het repressieve personeel zich liever niet laat aflossen. Dit is wellicht te verklaren doordat het personeel de brandbestrijding veelal beleeft als een persoonlijke strijd met het vuur (Mittendorf, 2004). Vanuit dit oogpunt is het, vooral bij branden met een korte doorlooptijd, denkbaar dat aflossing wordt opgevat als het opgeven van de strijd. Dit zou negatieve gevolgen kunnen hebben voor de perceptie van de eigen ‘inzet’ en vakbekwaamheid. Dit kan de beroepstrots raken waarin waarden als durf en daadkracht een prominente plek hebben (Lochem van en Verhallen, 2007). Aflossing bij vermoeidheid kan wellicht leiden tot de beleving dat deze waarden en/of percepties worden aangetast. Mentale gezondheidsrisico’s zijn nauwelijks waargenomen. Zo is er in zeven gevallen (8%) sprake van een mentaal gezondheidsrisico dat de veiligheid van het repressieve personeel bedreigde. In deze gevallen straalde het repressieve personeel onrust uit en leek het erop dat ze voelde/dacht dat de inzet anders verliep dan ze aanvankelijk had verwacht34. In 3,4% van alle gevallen heeft de afhandeling van een brandmelding de potentie in zich dat het zou kunnen leiden tot een angststoornis. Wij veronderstellen dat wanneer mentale gezondheidsrisico’s zich openbaren, dit leidt tot een inbreuk op de veiligheid van het repressieve personeel. Zij zijn in deze gevallen minder goed in staat het werk uit te voeren. In twee gevallen kreeg het personeel alleen te maken met een situationeel risico dat werd veroorzaakt door de brandsituatie. Het betrof: (a) een mogelijke elektrocutie en (b) de mogelijke aanwezigheid van boobytraps in een hennepkwekerij. Risico’s die ontstaan door verkeerd handelen door het repressieve personeel kwamen op de TSi in vier gevallen voor. Het ging om het verkeerd plaatsen van de TS, het niet gebruiken van adembescherming of het niet afzetten van de werkomgeving. Dat laatste speelde vooral een rol bij de bestrijding van branden in de meldingscategorie Verkeer. Als wij in dit onderzoek spreken over weinig risico’s dan is er sprake geweest van een situatie waarbij zich risico’s in twee categorieën tegelijkertijd voordeden. Dit was bij zeven afhandelingen van brandmeldingen het geval. In twee gevallen traden er zowel fysieke als mentale gezondheidsrisico’s op. Bij één brandmelding (Schoorsteenbrand) was er sprake van een mentaal gezondheidsrisico en een handelingsrisico. Er was één brandmelding (Woningbrand, hennepkwekerij) waarbij een fysiek gezondheidsrisico én situationeel risico optrad. In drie gevallen trad er bij de afhandeling van de brandmelding een situationeel en een handelingsrisico op.
34 Zie de casus brand in een bedrijf; twee personen vermist.
66
Ter illustratie: casus brand in een bedrijf; twee personen vermist
Situatie
Op een ochtend ontvangt de meldkamer een melding van een brand in een
schakelkast van een bedrijf. Er blijkt één persoon vermist te zijn. Intern is door de
BHV de ontruimingsprocedure al in werking gesteld. De meldkamer maakt een
Middel brand aan en alarmeert twee tankautospuiten. Beide worden standaard
bezet.
Interventie door de brandweer en het effect
Aanrijdend neemt de Officier van Dienst (OvD) de operationele leiding op zich en
besluit op te schalen naar Grote brand (in verband met de waterwinning). Hij geeft
de eerste aanrijdende TS opdracht in te zetten op het redden van de persoon en
draagt de tweede op hierbij te ondersteunen. De derde aanrijdende TS wordt
gevraagd de waterwinning in orde te maken. Tijdens het aanrijden van de OvD
geeft de tweede TS aan dat de vermiste persoon uit het pand is. Deze heeft op
eigen kracht het pand verlaten. Hierop stuurt de OvD de derde TS terug naar de
post.
De brand wordt geblust met een poederblusser met een inhoud van 6 kilogram.
Preventief zijn drie stralen hoge druk (met een lengte van 60 meter) gereed
gemaakt. Met uitzondering van de chauffeur heeft alleen de bemanning van de
eerste TS ademlucht gebruikt. In totaal zijn 28 manschappen en vier bevelvoerders
ter plaatse geweest van wie er respectievelijk 16 en twee aan het werk zijn
geweest. Tijdens de inzet bevonden zich 13 repressieve personeelsleden in de
directe nabijheid van het object en zijn zeven man in het object aan het werk
geweest. 12 personeelsleden bevonden zich er (ver) buiten. Vooral gedurende de
inzet was de spanning duidelijk merkbaar en leek het erop dat men geen overzicht
van de situatie kreeg. De manier van optreden wekte de indruk dat de bemanning
niet wist hoe men de situatie ‘de baas’ kon worden of blijven. Naderhand is dit
bevestigd. De gehele inzet is hierdoor minder doeltreffend verlopen.
Het ingezette personeel is geconfronteerd met een piekbelasting van (in)spanning.
Dit werd vooral veroorzaakt door het zoeken naar de vermiste persoon. Met
uitzondering van de chauffeur kwam het ingezette personeel van de eerste TS
enigszins vermoeid over. Na afloop van het incident is dit beeld door de respon-
denten in het interview bevestigd.
Schade
Uiteindelijk beperkte de brand zich tot de meterkast. Het leidde tot een geringe
rookontwikkeling. Achteraf bleek het te gaan om twee vermiste personen, die
allebei op eigen kracht het bedrijf hebben verlaten en later door het ambulance-
personeel zijn behandeld.
Bron: BAZOS, incidentrapport GMA, geluidfragmenten GMA en interview OvD.
.
67 67 67 67
5.3 Objectieve veiligheid op de TSi in verhouding tot de TSs
In de vorige paragraaf is beschreven in hoeverre de veiligheid van het personeel van een TSi gedurende de onderzoeksperiode is beperkt door risico’s. Deze paragraaf geeft weer in hoeverre er verschil valt op te maken in de risico’s die bij een TSi dan wel een TSs zijn opgetreden. Zoals in hoofdstuk drie al is aangegeven zijn er minder afhandelingen van brandmeldingen door een TSs opgenomen dan wenselijk is. Figuur 5.3.1 toont dat zowel de TSi als de TSs bij 20% van alle afhandelingen van brandmeldingen is geconfronteerd met risico’s. In 14,4% van alle gevallen heeft het repressieve personeel van de TSi te maken gekregen met zeer weinig risico’s, tegenover 5,7% van het repressieve personeel van de TSs. In geen enkele geval is het repressieve personeel uit de TSi geconfronteerd met (zeer) veel risico’s. Daarentegen is de veiligheid van het personeel van de TSs in 5,8% van alle gevallen bedreigd door (zeer) veel risico’s. Figuur 5.3.1
In ons onderzoek gaan we er vanuit dat de veiligheid van het repressieve personeel bedreigd kan worden door: (a) situationele risico’s, (b) fysieke gezondheidsrisico’s (c) mentale gezondheidsrisico’s en (d) handelingsrisico’s. Figuur 5.3.2 geeft inzicht in de mate waarin het repressieve personeel met deze risico’s werd geconfronteerd. Hieruit blijkt dat in 14,3% van de gevallen er bij een TSs sprake was van mentale gezondheidsrisico’s. In 11,4% van de gevallen traden fysieke gezondheids-risico’s op. Bij de TSi zijn deze percentages lager (namelijk 8,0% en 6,4%). Situationele risico’s hebben bij de anders bezette TS minder vaak geleid tot inbreuk op de veiligheid van het personeel, dan bij de standaard bezette TS het geval was. Bij 8,6% van de afhandelingen van de brandmeldingen door het personeel van de TSs werd de veiligheid beperkt door situationele risico’s, tegenover 4,8% bij het personeel van de TSi. Het personeel van de TSs heeft (procentueel) vaker dan de TSi te maken gekregen met afhandelingen van brandmeldingen waarbij risico’s inbreuk maakten op hun veiligheid. Het
80,0
14,4 5,6
0,0 0,0
79,9
5,7 8,6 2,9 2,9
0
20
40
60
80
100
Geen risico's Zeer weinig risico's
Weinig risico's Veel risico's Zeer veel risico's
Objectieve veiligheid in procenten
TSi TSs
68
gaat echter om kleine verschillen die niet significant zijn, waardoor we niet met zekerheid over de gevonden verschillen zullen spreken.
Figuur 5.3.2
De kwantitatieve analyse laat zien dat de risico’s waaraan het personeel is blootgesteld in beperkte mate verschillen tussen de TSs en de TSi. Hoewel de verschillen statistisch gezien niet bestaan, is het opvallend dat er bij inzetten met een TSs meer risico’s bestonden dan bij inzetten met een TSi. Dit is iets wat wij slechts voor een deel kunnen verklaren. Voor wat betreft de situationele risico’s kan gesteld worden dat deze per brandsituatie verschillen. Bepalend hierbij zijn het brandvermogen, de vuurbelasting, de constructieve eigenschappen van de ruimte en de blusinterventies die (eventueel automatisch) worden uitgevoerd. Verhoudingsgewijs is het personeel van de TSs meer geconfronteerd met situationele veiligheidsrisico’s dan het personeel van de TSi. Dit risico heeft geen directe relatie met de bezetting van de TS. Het verschil in handelingsrisico’s zou verklaard kunnen worden vanuit het perspectief van risicocompensatie (Mittendorf, 2004). Door de verkleining van de bezetting kan bij het repressieve personeel de perceptie ontstaan dat zij meer risico loopt dan bij een TSs. Dit kan veroorzaakt worden doordat het personeel in een ander systeem (de TSs) is opgeleid dan waarmee ze optrad (de TSi). Aan het systeem van de TSs ontleent het personeel de kennis en vaardigheden om het repressieve werk uit te voeren. In dit verband gaat het om de organisatie van het werk en de techniek waarmee het wordt uitgevoerd. Helsloot (2004) benoemt deze als twee facetten van de veiligheidskunde.
Door een verhoogd gevoel van onveiligheid is het mogelijk dat het repressieve personeel
van de TSi meer alert is op onveiligheid, die gerelateerd is aan de brandsituatie en de
omgeving waarin de brand zich bevindt. Bij een verhoging van de onveiligheidsgevoelens zal
het personeel meer aanspraak maken op haar weerstandsvermogen om met onveiligheid
om te gaan. Het personeel past haar handelen hier dan ook op aan. Het gaat hier in
belangrijke mate om het facet gedrag binnen het spectrum van de veiligheidskunde
(Helsloot, 2004).
De relatie tussen de bezetting van de TS en de gevoelens van (on)veiligheid van het
personeel wordt ook door Rigby (2008) naar voren gebracht. Hij stelt dat individuele leden
uit een grotere bezetting minder alert zijn op signalen die duiden op onveiligheid. De
verminderde alertheid wijdt Rigby aan de ‘comfort zone’ die ontstaat doordat mensen
8,0 6,4
4,8 6,4
14,3
11,4
8,6 8,6
0
5
10
15
20
Mentale gezondheids risico's
Fysieke gezondheidsrisico's
Situationele risico's Handelingsrisico's
Objectieve veiligheid in procenten
TSi TSs
69 69 69 69
vertrouwd zijn met het systeem en met elkaar. Ook hier gaat het om het gedragscomponent
binnen de veiligheidskunde.
Het verschil kan ook verklaard worden vanuit het perspectief van de dagelijkse routine
(waar de TSs fundamenteel deel van uitmaakt). Uit kwalitatieve analyse blijkt dat het
doorbreken van deze routine (veroorzaakt door de inzet van een TSi) bij het personeel leidt
tot een verhoogd onveiligheidgevoel. Zo sprak een bevelvoerder tijdens een plenair overleg
uit dat hij zich uitermate ongemakkelijk voelde tijdens een uitruk met een TSi. Zo stelt het
personeel dat zij zich wel twee keer bezint voordat ze tot handelen overgaat. In geval van
een TSi analyseert ze het rendement van de inzet klaarblijkelijk in meerdere mate dan bij
een TSs. Terugkomend op de handelingsrisico’s laat de analyse de volgende vormen van
handelingsrisico’s zien: het niet dragen van persoonlijke (adem)beschermingsmiddelen, het
onveilig werken op hoogte of het niet afzetten van de werkomgeving. Deze handelings-
risico’s treden bij een TSs frequenter op dan bij een TSi.
Zoals gesteld gaat het repressieve personeel acteren aan de hand van haar
onveiligheidgevoel en houdt ze meer rekening met risico’s. We stellen dat ze meer nadenkt
voordat ze tot handelen overgaat. Er is dus minder sprake van routinematig optreden met
een anders bezette TS. Routinematig optreden behoort tot één van de belangrijkste
oorzaken die leiden tot dodelijke ongevallen onder repressief personeel (Helsloot en Duin,
van, 1999). Onderzoek van het ministerie van BZK (1999) toont aan dat bij veel ongevallen
met dodelijke afloop van een rendementsanalyse geen sprake bleek te zijn. Uit ons onderzoek blijkt dat het repressieve personeel van een TSi minder aanwijsbare fouten maakt en niet op de ‘automatische piloot’ kan werken aangezien de beperkte bezetting vraagt om goed na te denken over hoe te handelen. Bij de TSs is vaak waargenomen dat het repressieve personeel op een meer routinematige manier handelde, terwijl bij de TSi regelmatig is waargenomen dat het personeel meer alert en rationeel de afhandeling van een brandmelding benadert. Dit zou erop kunnen duiden dat het uitrukken met een andere bezetting leidt tot meer focus op de risico’s die kunnen optreden. Dit heeft een positief effect op de veiligheid van het personeel. Mentale en fysieke gezondheidsrisico’s komen bij een optreden met een TSi minder vaak voor dan bij een optreden van TSs. Deels is dit te verklaren door de hogere mate van situationele risico’s die een rol speelden bij het optreden met een TSs. Dit heeft een effect op de intensiviteit van de inzet. Uit het onderzoek door Helsloot en Van Duin (1999) blijkt dat risico’s zelfs door slimme en doordachte brandweertactieken en procedures niet volledig kunnen worden uitgebannen. Risico’s zijn inherent aan het brandweeroptreden, en de vraag is dan ook in hoeverre het personeel alert is op deze risico’s, en hoe zij hierop reageert. Uit ons onderzoek komt naar voren dat het repressieve personeel van een TSi meer aandacht heeft voor de risico’s dan het personeel dat uitrukt met een standaard bezette TS.
5.4. Objectieve veiligheid per meldingscategorie
De objectieve veiligheid van het repressieve personeel is gedurende de onderzoeksperiode
bij vier van de vijf meldingscategorieën door risico’s bedreigd. Alleen bij afhandelingen van
brandmeldingen in de categorie Controle is de veiligheid van het repressieve personeel niet
bedreigd.
70
Bij branden in het Verkeer is de veiligheid van het personeel het vaakst bedreigd door
(handelings)risico’s zoals: het verkeerd opstellen van de TS en niet afzetten van de
werkomgeving. In 18,2% van de gevallen traden er zeer weinig risico’s op. Voor de
afhandelingen van brandmeldingen waarin weinig risico’s optraden is het percentage gelijk.
Bij 63,6% van de Verkeersbranden zijn echter geen risico’s opgetreden die de veiligheid van
het repressieve personeel hebben bedreigd.
Bij Binnenbranden zien we dat de veiligheid van het repressieve personeel in slechts 2,9%
van de gevallen wordt beperkt, en wel door weinig risico’s. Bij 28,6% van alle
Binnenbranden wordt de veiligheid beperkt door zeer weinig risico’s zoals de invloed van
gevaarlijke stoffen, een constructie(deel) dat dreigt om te vallen en (specifieke) de
mogelijkheid van aanwezige boobytraps in een hennepkwekerij. Bij geen enkele
geobserveerde afhandeling van een brandmelding is sprake geweest van verschijnselen die
duiden op een vlamoverslag of -terugslag.
Bij de categorie Buitenbrand wordt de veiligheid in 4,3% van de gevallen door weinig risico’s
bedreigd. Het percentage zeer weinig risico’s is echter met 8,7% een stuk lager dan bij
Binnenbranden.
We kunnen op basis van figuur 5.4.3 stellen dat de mate waarin risico’s de veiligheid van het
repressieve personeel bedreigt verschilt per meldingscategorie.
Figuur 5.4.3
Aan de hand van onze benadering dat, naarmate er meer risico’s zijn de veiligheid van het repressieve personeel meer bedreigd wordt, kunnen we stellen dat bij branden in de categorie Verkeer de veiligheid van het repressieve personeel het meest in het geding is, gevolgd door branden in de categorie Binnenbrand. Dit effect is niet te verklaren, aangezien aan de hand van de gangbare theorieën over risico’s bij repressief optreden de binnenaanval als meest risicovolle repressieve activiteit bekend staat. Deze speelt zich af in de meldingscategorie Binnenbrand. Deze conclusie hebben onderzoekers getrokken aan de hand van studies naar branden met een fatale afloop onder brandweerpersoneel.
68,6 87,0
63,6
95,8 100,0
28,6 8,7
18,2
4,2 2,9 4,3
18,2
0
20
40
60
80
100
Binnenbrand Buitenbrand Verkeer Automatisch brandalarm
Controle
Objectieve veiligheid per meldingscategorie (TSi) in procenten
Geen risico's Zeer weinig risico's Weinig risico's
Veel risico's Zeer veel risico's
71 71 71 71
Bij branden in het Verkeer is verhoudingsgewijs het vaakst sprake van risico’s. Nadere analyse laat zien dat bij branden in het Verkeer in 36,4% van de gevallen het foutief handelen van het personeel aanleiding was voor een beperking van hun veiligheid. Hierbij valt te denken aan het foutief parkeren van de TS, het niet afschermen van de omgeving of het niet dragen van ademlucht, terwijl dit wel had gemoeten. In 11,8% van alle afhandelingen van brandmeldingen in het Verkeer ging het foutief handelen samen met een situationeel risico. Gezondheidsrisico’s hebben zich bij verkeersbranden niet voorgedaan. Bij branden in de categorie Binnenbrand laat nadere analyse zien dat de vier onderscheiden risico’s allen in gelijke mate voorkomen. Bij de 52 waargenomen Binnenbranden ontstond in 7,7% van de gevallen een risico als gevolg van de mentale gezondheidstoestand van het personeel. Fysieke gezondheidsrisico’s, situationele gezondheidsrisico’s en handelings-risico’s kwamen in respectievelijk 11,5%, 11,5% en 13,5% iets vaker voor. Wanneer we de gevonden resultaten zouden toepassen op de werkelijke verdeling van brandmeldingen die Apeldoorn jaarlijks verwerkt dan blijkt dat bij 98% afhandelingen van brandmelding het personeel van een TSi wordt blootgesteld aan zeer weinig of geen risico’s. Tabel 5.4 geeft deze resultaten weer.
Tabel 5.4 indexering resultaten objectieve veiligheid TSi
Classificatie Totaal % in totaal Indexcijfer Veiligheid
% inzetten op basis van
steekproef
Binnenbrand 617 10,9 .971 10,6
Buitenbrand 1052 18,7 .957 17,9
Verkeer 270 4,8 .818 3,9
Automatisch brandalarm
3538 62,8 1 62,8
Controle 159 2,8 1 2,8
Totaal 5636 100,0 98,0
Bron: BAZOS (2010).
Tabel 5.4 laat zien wanneer het personeel vrij is van risico’s of wanneer de veiligheid van het
personeel wordt bedreigd door een enkel risico. Voor deze verdeling is gekozen om een
goede vergelijking te kunnen maken met zowel de objectieve doeltreffendheid als de
subjectieve veiligheid. We hebben echter ook de indexcijfers berekend wanneer het
personeel geheel vrij is van risico’s. Wanneer we deze cijfers zouden toepassen op de
werkelijke verdeling van de afhandelingen van brandmeldingen over de categorieën dan zou
de veiligheid van het repressieve personeel bij 79,9% van hun optreden niet bedreigd
worden door risico’s.
72
6. SUBJECTIEVE DOELTREFFENDHEID
6.1 Antwoord op de deelvraag
Hoe ervaart het Apeldoornse repressieve personeel van een TSi (a) hun doeltreffendheid tijdens het repressief optreden bij brand, (b) hoe verhoudt zich dit tot een TSs én in hoeverre verschilt de ervaren doeltreffendheid op een TSi (c) per meldingscategorie en (d) per functie?
Het repressieve personeel van brandweer Apeldoorn dat is uitgerukt met een TSi ervaart dat zij bij 89% van de afhandelingen van brandmeldingen doeltreffend is opgetreden. Het repressieve personeel dat is uitgerukt met een TSs ervaart dat zij bij elke afhandeling van een brandmelding doeltreffend is opgetreden. We kunnen met zekerheid stellen dat het repressieve personeel afhandelingen van brandmeldingen met een TSs als meer doeltreffend beoordeelt dan afhandelingen met een TSi. De subjectieve doeltreffendheid bij de afhandeling van een brandmelding is afhankelijk van de meldingscategorie. Afhandelingen van branden in de categorie Controle worden te allen tijde als doeltreffend ervaren. De afhandelingen van brandmeldingen in de categorieën Buitenbrand en Verkeer worden als doeltreffender ervaren dan branden in de categorie Automatisch brandalarm. Bij afhandelingen van brandmeldingen in de categorie Binnen-brand ervaart het repressieve personeel, dat is uitgerukt met een TSi, dat zij minder doeltreffend is opgetreden dan bij een afhandeling van een brandmelding in de categorieën Buitenbrand, Verkeer, Automatisch brandalarm of Controle. De doeltreffendheid die het personeel ervaart bij een afhandeling van een brandmelding is niet afhankelijk van de functie van de respondent.
Leeswijzer
In dit hoofdstuk worden de resultaten gepresenteerd met betrekking tot de
subjectieve doeltreffendheid.
De subjectieve doeltreffendheid wordt in dit onderzoek gezien als de doel-
treffendheid zoals deze door het repressieve personeel wordt ervaren. Naast
subjectieve doeltreffendheid spreken wij dan ook van ervaren doeltreffendheid.
Van 243 respondenten hebben wij de opvatting gevraagd over de doeltreffendheid
van een afhandeling van een brandmelding. Paragraaf 6.1 geeft antwoord op de
deelvraag uit dit hoofdstuk. In de andere paragrafen zullen de antwoorden op de
deelvraag nader worden toegelicht. .
73 73 73 73
Statistische zekerheid
In dit hoofdstuk wordt de subjectieve doeltreffendheid beschreven. Er is onderscheid gemaakt tussen de TSi en de TSs. Daarnaast is er onderscheid gemaakt tussen de meldingscategorieën van de brandmelding en de functie van de respondent. Subjectieve doeltreffendheid 1.Verschil tussen TSi en TSs De subjectieve doeltreffendheid van het personeel van de TSi wijkt significant af van de subjectieve doeltreffendheid van het personeel van de TSs.
N= Somers D Sig:
TSi versus TSs 240 -.315 .000
We kunnen concluderen dat het uitrukken met een andere bezetting gedurende de onderzoeksperiode een negatief effect heeft gehad op de subjectieve doeltreffendheid van het repressief optreden. Er wordt een zwak verband aangetroffen. We kunnen met 99% zekerheid stellen dat het personeel van de TSi de afhandelingen van brandmeldingen als minder doeltreffend heeft ervaren dan het personeel van de TSs. 2. Verschillen tussen de meldingsclassificaties (TSi) De subjectieve doeltreffendheid verschilt per meldingscategorie. Met uit-zondering van een Automatisch brandalarm kunnen we stellen dat afhandelingen van brandmelding in de categorie Binnenbrand als minder doeltreffend zijn ervaren dan brandmeldingen in de andere meldings-categorieën. Er worden zwakke tot redelijk sterke verbanden aangetroffen.
N= Somers D Sig:
Binnenbrand- Buitenbrand 128 -.222 .003
Binnenbrand- Verkeer 116 -.219 .003
Binnenbrand- Automatisch brandalarm 128 -.057 .464
Binnenbrand- Controle 89 -.109 .071
Buitenbrand- Verkeer 72 -.029 .808
Buitenbrand- Automatisch brandalarm 84 .221 .031
Buitenbrand- Controle 85 -.176 .068
Verkeer- Automatisch brandalarm 72 .241 .026
Verkeer- Controle 33 -.211 .066
Automatisch brandalarm- Controle 45 -219 .060
We kunnen met een grote mate van zekerheid stellen dat het repressieve personeel, dat is uitgerukt met een TSi, de afhandeling van een Binnenbrand als minder doeltreffend heeft ervaren dan de afhandeling van een brandmelding in de categorieën Buitenbrand, Verkeer en Controle. Er wordt hier een significant verband aangetroffen bij een alpha van 0.1, bij zwakke en redelijk sterke verbanden. Daarnaast kunnen we met grote mate van zekerheid stellen dat het repressieve personeel, dat is uitgerukt met een TSi, de afhandeling van een brandmelding in de categorie Automatisch brandalarm als minder doeltreffend heeft ervaren dan een afhandeling in de categorieën Buitenbrand, Verkeer en Controle.
Bron: BAZOS 2010.
74
6.2 Subjectieve doeltreffendheid TSi
Bij 46,8% van de afhandelingen van brandmeldingen ervaart het repressieve personeel het
optreden met een TSi als volkomen doeltreffend. In 42,2% van de gevallen wordt de
afhandeling door een TSi als doeltreffend ervaren. Bij 89,0% van de gevallen ervaart het
repressieve personeel dat is opgetreden met een TSi de afhandeling van een brandmelding
als (volkomen) doeltreffend.
Bij 7,4% van de afhandelingen van brandmeldingen heeft het personeel het repressief
optreden als ondoeltreffend beoordeeld. In de overige gevallen kon, of wilde het personeel
niet oordelen over de doeltreffendheid van hun optreden.
Het percentage waarbij het optreden als volledig ondoeltreffend wordt ervaren is 0,5%. In
dit geval betrof het een brand in een schuurtje bij een woning. Nadere bestudering van deze
casus laat zien dat de respondent (in de functie van manschap) tijdens het aanrijden moeite
had om meerdere taken gelijktijdig uit te voeren. De nadruk van zijn werk lag vooral bij het
gidsen van de chauffeur, en in mindere mate bij zijn eigen voorbereiding op de
brandbestrijding (zoals het gereed maken van zijn persoonlijke beschermingsmiddelen).
Tevens gaf de respondent aan dat de eerste straal verkeerd was ingezet. Volgens hem kwam
dit door een tekort aan repressief personeel. Dit had negatieve gevolgen voor het
opbouwen van de waterwinning. De respondent gaf aan dat de TS niet is ingericht op een
bezetting van vier personen.
Vervolg statistische zekerheid
Tussen de ervaren doeltreffendheid in de categorieën Buitenbrand en Controle bestaat geen verschil. Wel kunnen we stellen dat de subjectieve doeltreffendheid in deze beide categorieën lager was dan in de categorie Controle.
3. Verschillen tussen functies (TSi) Er bestaat geen verschil tussen de subjectieve doeltreffendheid van de bevelvoerder, de chauffeur of de manschap. Er worden geen significante verschillen waargenomen tussen de waarde van de subjectieve doeltreffendheid per functie.
N= Somers D Sig:
Bevelvoerder- chauffeur 130 .020 .829
Chauffeur- manschap 132 -.016 .864
Bevelvoerder- manschap 142 .001 .989
Er bestaat geen verschil in de subjectieve doeltreffendheid per functie. We kunnen dan ook met een grote mate van zekerheid stellen dat de functie van het repressieve personeel gedurende de onderzoeksperiode geen invloed heeft gehad op de subjectieve doeltreffendheid.
Bron: BAZOS 2010.
75 75 75 75
Figuur 6.2
Een overgrote meerderheid van het repressieve personeel heeft de afhandeling van een
brandmelding met een TSi als (volkomen) doeltreffend ervaren. In 29,5% van de gevallen
geven de respondenten uit de TSi aan niet voldoende mensen bij zich te hebben om alle
taken tijdens het aanrijden uit te voeren. Volgens hen is er tijdens de verkenning in 23,6%
van de gevallen onvoldoende personeel aanwezig. Zij merkt op dat er tijdens de inzet in
28,1% van de gevallen niet genoeg personeel was.
Hoewel de respondenten in ongeveer één derde van de gevallen aangeven dat er
onvoldoende personeel is om een brandmelding af te handelen, beoordelen zij in 89,0% van
de gevallen hun repressief optreden als doeltreffend. Ondanks een tekort aan personeel
vinden zij het optreden dus toch doeltreffend.
In de gevallen waarbij het personeel de afhandeling als niet doeltreffend beoordeelt zou de
bezetting van de TS een verklaring kunnen vormen. Nadere bestudering laat zien dat 53,5%
van het personeel, dat het optreden als ondoeltreffend beoordeelt, aangeeft niet
voldoende mensen te hebben om alle taken tijdens het aanrijden uit te voeren. Tijdens de
verkenning ligt dit percentage (53,3%) ongeveer gelijk aan het percentage tijdens de uitruk.
De verminderde bezetting kan dus slechts als een gedeeltelijke verklaring worden aan-
gedragen.
Bij de afhandeling van twee brandmeldingen wordt aangegeven dat er niet voldoende
personeel was om de informant ‘uit te horen’ of om een ‘rondom-verkenning’ uit te voeren.
Desondanks is het personeel in alle gevallen direct gestart met een inzet.
Bij de inzetfase geeft 86,7% van het repressieve personeel aan dat het niet doeltreffend
optreden verklaard kan worden door een tekort aan personeel. De respondenten geven aan
sneller vermoeid te raken, of handelingen in hun eentje te moeten uitvoeren die bij een TSs
in ploegen worden uitgevoerd. In vijf gevallen geeft het personeel aan de cruciale taken (die
in dit onderzoek zijn opgenomen35) niet te kunnen uitvoeren, terwijl dit wel nodig was. In
drie gevallen gaat het om het veiligstellen van de werkomgeving, in één geval om het niet
kunnen aanvoeren van slangen en bij één incident zag de respondent geen mogelijkheid om
zijn persoonlijke bescherming te controleren. 35
Zie interviewformulier (opgenomen als bijlage).
46,8 42,2
3,0 7,4
0,5 0
20
40
60
80
100
Subjectieve doeltreffendheid (TSi) in procenten
Volkomen doeltreffend
Doeltreffend
Neutraal
Ondoeltreffend
Volkomen ondoeltreffend
76
Gedurende de onderzoeksperiode heeft de bevelvoerder van een TSi elf keer (14,7% van alle
gevallen) opdracht gegeven om op te schalen. In vijf gevallen was een mogelijk slachtoffer
de reden. In één geval werd opgeschaald vanwege de waterwinning en in twee gevallen
vanwege de aanvoer van materiaal (onder andere een warmtebeeldcamera). Twee inzetten
kenden meerdere zwaartepunten, wat aanleiding vormde om de hulpverleningsorganisatie
uit te breiden.
6.3 Subjectieve doeltreffendheid TSi in verhouding tot de TSs
De ervaren doeltreffendheid bij een afhandeling van een brandmelding verschilt tussen het
personeel van de TSi en de TSs. In alle gevallen beoordeelt het repressieve personeel uit de
TSs het optreden als (volkomen) doeltreffend. In geen enkel geval heeft zij een afhandeling
Ter illustratie: casus woningbrand
Situatie
Aan het einde van de ochtend ontvangt de meldkamer meerdere meldingen van
een woningbrand. Er blijkt sprake te zijn van een uitslaande brand, die woedt op de
bovenste verdieping van de woning. De meldkamer maakt een Middel brand aan en
alarmeert een TSi, een TSs, een redvoertuig en de OvD. Eenmaal ter plaatse besluit
de OvD om de TSs terug te laten keren.
Beleving van de respondenten
Na afloop worden de chauffeur, een manschap en de bevelvoerder van de TSi
geïnterviewd. De bevelvoerder en manschap vinden dat er tijdens het aanrijden
onvoldoende personeel in de TS zat. Zodoende had men moeite om de persoonlijke
beschermingsmiddelen gereed te maken (de manschappen konden elkaar niet
controleren) en werkte het routenavigatiesysteem niet naar behoren. Ondanks dat
men wist waar men moest zijn, wilde men het systeem voor de zekerheid toch
gebruiken. Echter merkte de chauffeur op dat de routenavigatie overbodig was.
Naar mening van de respondenten was er tijdens de verkenning voldoende
personeel aanwezig om alle taken uit te voeren. Over de inzet is men eensgezind
van mening dat het optreden van het team ondoeltreffend is verlopen. Zo moest de
chauffeur de hoge druk slang aanvoeren, terwijl het eigenlijk de bedoeling is dat hij
in de nabijheid van de TS blijft. De manschap en chauffeur ervoeren het als nadeel
dat er geen extra mensen aanwezig waren om sloopgereedschap naar boven te
brengen. De bevelvoerder had graag meer personeel gehad om het nablussen te
laten uitvoeren. Hij had de ingezette ploeg dan kunnen aflossen. Er is contrast
tussen het beoordelen van de doeltreffendheid als geheel en de eigen
doeltreffendheid. Zo vond de chauffeur zijn optreden volkomen doeltreffend. Als
reden voerde hij aan dat hij zijn routinematige werkzaamheden goed kon uitvoeren.
Hij had voldoende gelegenheid om de hoge druk gereed te maken en het materiaal
uit te geven. De manschap vond dat hij doeltreffend heeft gewerkt, hij had
voldoende middelen om de blussing te kunnen uitvoeren. Over het einde van de
inzet- en de afbouwfase merkte men op dat een mannetje extra wel prettig zou zijn
geweest.
Bron: BAZOS, incidentrapport GMA .
77 77 77 77
van brandmelding als ‘niet doeltreffend’ ervaren. Bij 7,9% van de afhandelingen van
brandmeldingen ervaart het personeel de TSi het optreden als ondoeltreffend.
Figuur 6.3 toont de subjectieve doeltreffendheid en de mate waarin deze verschilt tussen de
TSi en de TSs.
Figuur 6.3
Wanneer we de subjectieve doeltreffendheid van de TSi vergelijken met de TSs dan valt op
te maken dat er een wezenlijk verschil bestaat. De onderzoekgegevens bieden aan-
knopingspunten die het verschil kwalitatief kunnen verklaren. Respondenten die zijn
uitgerukt met de TSs geven in geen enkel geval aan dat zij bepaalde taken niet konden
uitvoeren, terwijl dit wel nodig was. Zij geven aan dat elke afhandeling van een
brandmelding doeltreffend is geweest doordat zij de regels en procedures hebben kunnen
uitvoeren zoals deze zijn voorgeschreven en waarop zij getraind zijn. Respondenten die zijn
uitgerukt met een TSi geven aan dat zij niet altijd alle noodzakelijke taken hebben kunnen
uitvoeren. Hierdoor vinden zij dat ze niet doeltreffend hebben opgetreden.
Personeel van de TSi heeft gedurende de onderzoekperiode ervaren dat ze altijd kon
voldoen aan de doelen van de brandbestrijding. Zij was bij alle afhandelingen van brand-
meldingen in staat om gevaar voor personen en dieren te voorkomen, of op te heffen en/of
om de brand te blussen met zo min mogelijk (rest)schade. Dit wordt ook door de
respondenten in de TSs aangegeven. Daar waar van toepassing geven zij aan dat de brand
niet is over- of doorgeslagen en/of de nevenschade beperkt is gebleven (voor zover dit
mogelijk was).
Bezien vanuit dit perspectief is het opmerkelijk dat 7,9 % van de respondenten aangeeft dat
zij de afhandeling van een brandmelding als (volkomen) ondoeltreffend hebben ervaren. Dit
percentage is dan ook erg hoog. Dit is te verklaren doordat het personeel van de TSi hun
inzet veelal vergelijkt met een optreden met een TSs. Hun oordeel over hun eigen handelen
is voornamelijk gebaseerd op de vraag wat ze in een dergelijke situatie hadden gedaan met
een TSs. Dit is op te maken uit de verklaringen die de respondenten gedurende de
interviews hebben gegeven om hun antwoord toe te lichten. In gevallen waar zij hun
optreden als ondoeltreffend hebben ervaren verklaren ze dat zij, als gevolg van de bezetting
op de TS, bepaalde taken niet hebben uitgevoerd. Dit is opvallend, aangezien er geen
verschil is waar te nemen in de taken36
die door zowel het personeel van de TSi als de TSs 36
Uitgezonderd de taken zoals beschreven in het waarnemingsschema.
46,8 42,2
3,0 7,4 0,5
75,7
24,3
0 0 0 0
20
40
60
80
100
Volkomen doeltreffend
Doeltreffend Neutraal Ondoeltreffend Volkomen ondoeltreffend
Subjectieve doeltreffendheid in procenten
TSi TSs
78
worden uitgevoerd. Het personeel kan in veel gevallen niet benoemen welke (specifieke)
taken niet zijn uitgevoerd.
Wellicht kan het verschil ook verklaard worden door de ‘pessimistische’ wijze van
repressieve bedrijfsvoering van de brandweer. Uit ons onderzoek blijkt dat het repressieve
personeel bij bepaalde inzetten (vooral bij Binnenbranden) uitgaat van het ergste. Deze
benadering kan al snel het gevoel geven dat er onvoldoende middelen zijn om de klus te
klaren en dat men dus ondoeltreffend zal gaan optreden. Deze benadering leidde tijdens
interviews tot het, regelmatige gehoorde, ‘als-dan-scenario’. Hiermee bedoelde het
personeel aan te geven dat het met een TSi allemaal maar ‘net kon’, maar als er iets
afwijkends was gebeurd een TSs op zijn minst veel doeltreffender was geweest. Deze mate
van ‘onzekerheid’ zou van invloed kunnen zijn op het geven van een weloverwogen oordeel
over de doeltreffendheid van het repressief optreden.
6.4 Subjectieve doeltreffendheid per meldingscategorie
De onderscheiden meldingscategorieën kennen sterke verschillen als het gaat om de
ervaren doeltreffendheid. Bij de categorie Binnenbrand geeft het repressieve personeel van
de TSi het vaakst aan dat ze de afhandeling als ondoeltreffend heeft ervaren. Volgens hen is
20,0% van de afhandelingen van brandmeldingen niet doeltreffend geweest. Naast de
categorie Binnenbrand wordt alleen bij afhandelingen van een brandmelding in de categorie
Automatisch brandalarm het optreden als niet doeltreffend ervaren, zij het slechts in 2,4%
van de gevallen. In de categorieën Buitenbrand, Verkeer en Controle ervaart het repressieve
personeel in alle gevallen de afhandelingen van brandmeldingen als (volkomen) doel-
treffend. Figuur 6.4 toont per meldingscategorie de subjectieve doeltreffendheid zoals deze
door het repressieve personeel van de TSi is ervaren.
Figuur 6.4
De mate waarin het personeel van de TSi een inzet als doeltreffend ervaart verschilt sterk per meldingscategorie. Ze geeft bij zowel de categorieën Buitenbrand, Verkeer als Controle aan dat ze met een TSi doeltreffend heeft optreden. Deze drie categorieën samen vormen
39,5 57,1 60,0
38,1
100,0 39,5
42,9 40,0
52,4
3,5
7,1 16,3
2,4 1,2
0
20
40
60
80
100
Binnenbrand Buitenbrand Verkeer Automatisch brandalarm
Controle
Subjectieve doeltreffendheid per meldingscategorie (TSi) in procenten
Volkomen doeltreffend Doeltreffend Neutraal
Ondoeltreffend Volkomen ondoeltreffend
79 79 79 79
echter maar 26,0% van alle afhandelingen van brandmeldingen. 10,8% van de afhan-delingen van brandmeldingen valt onder categorie Binnenbrand. Van deze afhandelingen wordt 79.0% als (volkomen) doeltreffend ervaren. Afhandelingen van brandmeldingen in de categorie Binnenbrand worden door het repressieve personeel het vaakst als ondoeltreffend ervaren. Binnen de categorie Binnenbrand scoort de subcategorie Schoorsteenbranden vaak als ondoeltreffend. Dit kan verklaard worden door middel van de procedure bij schoorsteenbranden. Deze is geschreven op een bezetting van zes personen. Zo blijven twee repressieve personeelsleden achter bij de (open) haard, en gaan twee van hen de bovenliggende verdiepingen controleren. Deze procedure werkt niet bij een TSi. In geval van een TSi vindt men de afhandeling van de schoorsteenbrand ondoeltreffend (38,9% van alle gevallen), omdat het gehele optreden minder snel verloopt dan bij een TSs. Bij de subcategorie Woningbranden geeft 15,9% van de respondenten aan dat zij niet doeltreffend hebben opgetreden. In geval van de afhandelingen van brandmeldingen in bedrijven of industriële gebouwen geven de respondenten in geen enkel geval aan dat zij ondoeltreffend hebben opgetreden. Wij nemen aan dat de verzamelde gegevens in dit onderzoek representatief zijn voor alle brandmeldingen die brandweer Apeldoorn de afgelopen vier jaar heeft afgehandeld. Wanneer we de resultaten uit dit onderzoek wegen naar het werkelijke aantal brand-meldingen in die periode, dan kunnen we stellen dat het repressieve personeel in 96,2% van de gevallen het optreden met een TSi als doeltreffend zal beoordelen. Dit is op te maken uit tabel 6.4.
Tabel 6.4 indexering resultaten subjectieve doeltreffendheid TSi
Classificatie Totaal % inzetten veilig in steekproef
Indexcijfer Veiligheid
% inzetten in werkelijkheid
Binnenbrand 617 10,9 .79 8,6
Buitenbrand 1052 18,7 1 18,7
Verkeer 270 4,8 1 4,8
Automatisch brandalarm
3538 62,8 .976 61,3
Controle 159 2,8 1 2,8
Totaal 5636 100,0 96,2
Bron: BAZOS (2010).
6.5 Subjectieve doeltreffendheid per functie
Uit figuur 6.5 blijkt dat de doeltreffendheid van de afhandeling van een brandmelding niet
afhankelijk is van de functie van de respondent. De mate van ervaren doeltreffendheid bij
de afhandeling van brandmeldingen verschilt per functie maar zeer beperkt.
Manschappen geven aan dat zij 48,6% van de afhandelingen van brandmeldingen als
volkomen doeltreffend ervaren, tegenover 45,7% van de bevelvoerders en 46,7% van de
chauffeurs. 9,7% van de manschappen geeft aan de afhandelingen van brandmeldingen als
(volkomen) ondoeltreffend te hebben ervaren. Hiermee geven manschappen vaker dan
bevelvoerders (7,1%) en chauffeurs (6,7%) aan dat een afhandeling van een brandmelding
volgens hen ondoeltreffend is geweest.
80
Figuur 6.5
Er is geen duidelijk verschil waar te nemen als de subjectieve doeltreffendheid vergeleken
wordt tussen de verschillende functies. Het lijkt erop dat bevelvoerders, chauffeurs en
manschappen de doeltreffendheid van het optreden bij een afhandeling van brandmelding
als gelijk beoordelen. Als verondersteld wordt dat elke functie de doeltreffendheid op een
andere wijze ervaart (omdat elke functie een ander takenpakket omvat) blijkt uit ons
onderzoek dat dit niet het geval is. Kwalitatieve analyse laat zien dat het oordeel over de
doeltreffendheid van het repressief optreden per afhandeling van een brandmelding zeer
weinig verschilt per functie. In tegenstelling tot de subjectieve veiligheid is de subjectieve
doeltreffendheid bij vrijwel elke afhandeling van brandmelding gelijk per functie.
45,7 46,7 48,6 47,1 40,0 38,9
0,0 6,7
2,8 7,1 6,7 8,3
0,0 0,0 1,4
0
20
40
60
80
100
Bevelvoerder Chauffeur Manschap
Subjectieve doeltreffendheid per functie (TSi) in procenten
Volkomen doeltreffend Doeltreffend
Neutraal Ondoeltreffend
Volkomen ondoeltreffend
81 81 81 81
7. SUBJECTIEVE VEILIGHEID
7.1 Antwoord op de deelvraag
Hoe ervaart het Apeldoornse repressieve personeel van een TSi (a) hun veiligheid tijdens het repressief optreden bij brand, (b) hoe verhoudt zich dit tot een TSs én in hoeverre verschilt de ervaren veiligheid op een TSi (c) per meldingscategorie en (d) per functie?
Tijdens de afhandeling van een brandmelding voelt het repressieve personeel van een TSi
zich in het merendeel van de gevallen veilig. Een enkele keer slaat de balans door naar
volkomen veilig en in een enkel geval voelt het repressieve personeel zich niet veilig. Het
beeld van de TSi wijkt tijdens de uitruk- en verkenningsfase niet af van het beeld dat is
verkregen van de TSs. Tijdens de inzetfase daarentegen kunnen we met zekerheid stellen
dat subjectieve veiligheid van het repressieve personeel op de TSi afwijkt van die van de TSs.
Zo voelt het repressieve personeel dat is uitgerukt met een andere bezetting zich gedurende
de inzetfase minder veilig dan het personeel dat is uitgerukt met een standaard bezette TS.
Het repressieve personeel op de TSi ervaart verschil in veiligheid per meldingscategorie. Zo
voelt het repressieve personeel zich bij de afhandeling van een Binnenbrand of een brand in
het Verkeer minder veilig dan bij de afhandeling van een Buitenbrand of een Automatisch
brandalarm. De verschillen in de subjectieve veiligheid per meldingscategorie kunnen we
met een grote mate van zekerheid vaststellen.
De veiligheidsbeleving van het repressieve personeel verschilt niet per functie. Zo is er geen
aantoonbaar verschil gevonden in de veiligheidsperceptie tussen de bevelvoerder en de
manschap en tussen de chauffeur en de manschap. Met zekerheid is te zeggen dat de
functie geen invloed heeft op de subjectieve veiligheid.
Leeswijzer
In dit hoofdstuk worden de resultaten gepresenteerd met betrekking tot de
subjectieve veiligheid. De subjectieve veiligheid wordt in dit onderzoek gezien als
de veiligheid zoals het repressieve personeel deze tijdens de afhandeling van een
brandmelding heeft ervaren. De, in dit hoofdstuk, gepresenteerde resultaten
bevatten de mening van 243 respondenten.
Eerst wordt antwoord gegeven op de deelvraag met betrekking tot subjectieve
veiligheid. Hierna volgt een statistische onderbouwing en worden de resultaten
uitgebreid toegelicht. .
82
Statistische zekerheid
In dit hoofdstuk wordt de subjectieve veiligheid beschreven. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen de TSi en TSs. Daarnaast hebben we verschil gemaakt tussen de fasen van het repressief optreden, de meldingscategorie en de functie van de respondent. Subjectieve veiligheid 1.Verschil tussen de TSi en TSs
Wanneer we kijken naar de gehele afhandeling van een brandmelding dan wijkt de subjectieve veiligheid van het personeel van de TSi niet significant af van de subjectieve veiligheid van het personeel van de TSs. Wanneer we dit per fase bestuderen dan blijkt de ervaren veiligheid van het personeel van een TSi alleen tijdens de inzet af te wijken van de ervaren veiligheid van het personeel van de TSs. Het gaat hier om een zwak verband. Tijdens de uitruk en verkenning is geen verschil waar te nemen tussen de ervaren veiligheid van het personeel uit de TSi
of TSs.
TSi versus TSs N= Somers D Sig:
Gehele afhandeling 243 -.035 .314
Uitruk 243 -.027 .465
Verkenning 191 -.044 .334
Inzet 216 -.171 .003
Op basis van de bovenstaande gegevens kunnen we concluderen dat een uitruk met een andere bezetting alleen tijdens de inzetfase leidt tot een groter gevoel van onveiligheid bij het repressieve personeel. De ervaren veiligheid van het personeel uit de TSs verschilt gedurende de uitruk en de verkenning niet van die van het personeel uit de TSi. 2. Verschillen tussen de meldingsclassificaties TSi De subjectieve veiligheid verschilt per meldingscategorie. Met uitzondering van een Automatisch brandalarm kunnen we stellen dat in vergelijking met de andere meldingscategorieën de categorie Binnenbrand gedurende de onderzoeksperiode als minder veilig is ervaren dan de andere categorieën. Er worden zwakke tot redelijke sterke verbanden aangetroffen.
N= Somers D Sig:
Binnenbrand- Buitenbrand 129 -.369 .000
Binnenbrand- Verkeer 117 -.057 .371
Binnenbrand- Automatisch brandalarm 131 -.267 .000
Binnenbrand- Controle 90 -.094 .068
Buitenbrand- Verkeer 72 .471 .000
Buitenbrand- Automatisch brandalarm 86 -.144 .224
Buitenbrand- Controle 45 -.114 .060
Verkeer- Automatisch brandalarm 74 -.266 .002
Verkeer- Controle 33 -.260 .044
Automatisch brandalarm- Controle 47 -.124 .060
Bron: BAZOS 2010.
83 83 83 83
7.2 Subjectieve veiligheid TSi
Het repressieve personeel van brandweer Apeldoorn dat is uitgerukt met een TSi voelt zich
bij 19,9 % van alle afhandelingen van brandmeldingen volkomen veilig. In 51,5% van de
gevallen voelt zij zich veilig en in 21,4 % van de gevallen voelt zij zich noch veilig, noch
onveilig. Tijdens een aantal gevallen (7,3% van alle afhandelingen) heeft het repressieve
personeel zich niet veilig gevoeld. Dit blijkt uit figuur 7.2.
Wanneer we onderscheid maken tussen de verschillende fasen van de afhandeling van een
brandmelding dan is te zien dat in 82,1% van de gevallen het repressieve personeel zich
tijdens de uitruk (volkomen) veilig voelt. Tijdens de verkenning voelt het repressieve
personeel zich in 82,3% van de gevallen veilig. Zowel tijdens de verkenning- als inzetfase is
er repressief personeel geweest dat zich volkomen onveilig voelt. 1,7% van het repressieve
personeel geeft aan zich volkomen onveilig te hebben gevoeld tijdens de inzetfase.
Vervolg statistische zekerheid
We kunnen met een grote mate van zekerheid stellen dat het repressieve personeel dat is uitgerukt met een TSi de afhandeling van een brandmelding in de categorie Binnenbrand of Verkeer als minder veilig heeft ervaren dan de afhandeling van een brandmelding in de categorieën Buitenbrand, Automatisch brandalarm en Controle. Er wordt hier een significant verband aangetroffen bij een alpha van 0.1 bij zwakke en redelijk sterke verbanden. Tussen de afhandeling van brandmelding in de categorie Verkeer of Binnenbrand kunnen we geen verschil vaststellen in het gevoel van (on)veiligheid. Daarnaast kunnen we met grote mate van zekerheid stellen dat het repressieve personeel dat is uitgerukt met een TSi de afhandeling van een brandmelding in de categorie Automatisch brandalarm als minder veilig heeft ervaren dan de afhandeling van een brandmelding in de categorieën Buitenbrand of Controle. Ook kunnen we concluderen dat het repressieve personeel de afhandelingen van brandmeldingen in de categorie Buitenbrand als veiliger heeft ervaren dan in de categorie Controle. 3. Verschillen tussen functies (TSi) De subjectieve doeltreffendheid verschilt per functie. We kunnen met grote mate van zekerheid stellen dat de bevelvoerder een optreden met een TSi als veiliger ervaart dan een chauffeur en een manschap. Tussen de chauffeur en de manschap treffen we geen verschil aan, aangezien het verband niet significant is.
N= Somers D Sig:
Bevelvoerder- Chauffeur 155 .159 .061
Chauffeur- Manschap 157 -.031 .189
Bevelvoerder- Manschap 172 .079 .000
Op basis van de bovenstaande tabel kunnen we met 90% zekerheid stellen dat een bevelvoerder zich bij een uitruk van een TSi veiliger voelt dan een chauffeur, en kunnen we met 99% zekerheid stellen dat hij zich veiliger voelt dan een manschap.
Bron: BAZOS 2010.
84
Figuur 7.2
Bij een klein aantal afhandelingen van brandmeldingen voelt het repressieve personeel zich
in de eigen veiligheid bedreigd. Volgens onze benadering gebeurt dit door risico’s. Figuur 7.2
laat zien dat het repressieve personeel zich bij de verkenningsfase niet veiliger voelt dan bij
de andere fases. Dit zou betekenen dat juist tijdens de verkenningsfase het repressieve
personeel zich het minst geconfronteerd ziet met risico’s.
Onderzoek naar veiligheidsrisico’s bij repressief optreden wijst uit dat risico’s tijdens de
inzetfase het meest prominent aanwezig zijn. Dit past bij de ervaring die het repressieve
personeel tijdens onze onderzoeksperiode heeft uitgesproken. Zo laat dit onderzoek zien
dat de beeldvorming en de werkelijkheid overeenstemming vertonen.
In de gevallen waarin het personeel zich bedreigd voelt in haar veiligheid, kan de afstand
tussen het risico en het repressieve personeel als verklaring dienen. We nemen aan dat hoe
kleiner deze afstand is, hoe groter de dreiging is die van het risico uitgaat. Hoe groter de
dreiging is, hoe meer de veiligheid kan worden aangetast. Vooral tijdens de inzetfase is deze
afstand in veel gevallen klein. Zo bevindt bijvoorbeeld het repressieve personeel zich tijdens
een binnenaanval in het object van brand en staat dus bloot aan diverse risico’s die zich in
uiteenlopende situaties kunnen aandienen. Het is vooral de binnenaanval die leidt tot
ongevallen onder het repressieve personeel (Helsloot en Duin, van, 1999). Verminderde
veiligheidsgevoelens zijn bij de verkenning- en inzetfases dan ook te verklaren.
7.3 Subjectieve veiligheid op de TSi in verhouding tot de TSs
In deze paragraaf zetten we de subjectieve veiligheid van het repressieve personeel van de
TSi af tegen de subjectieve veiligheid van personeel van de TSs. Figuur 7.3.1 geeft de
verschillen tussen beide groepen weer. Wat opvalt is dat het repressieve personeel van de
TSs een afhandeling van een brandmelding in geen enkel geval als onveilig heeft ervaren.
Van de TSi heeft 7,3% zich bij de afhandeling van een brandmelding (volkomen) onveilig
gevoeld.
Hoewel de verschillen tussen de TSi en TSs slechts in beperkte mate bestaan, is het
opmerkelijk dat alleen bij de TSi onveiligheidsgevoelens zijn opgetreden gedurende de
gehele inzet.
34,0 32,3 30,2
19,9
48,1 50,0 49,2 51,5
10,2 12,0 11,7
21,4
6,3 5,1 7,3 6,3 1,5 0,6 1,7 1,0
0
20
40
60
80
100
Uitruk Verkenning Inzet Gehele afhandeling
Subjectieve veiligheid van de TSi
in procenten
Volkomen veilig Veilig Neutraal Onveilig Volkomen onveilig
85 85 85 85
Figuur 7.3.1
Uit kwalitatieve analyse blijkt dat zekerheid in een goede afloop een zeer belangrijke rol
speelt bij de veiligheid die het repressieve personeel ervaart als ze optreedt met een TSi. Er
zijn drie (on)zekerheden die in het oog springen. Deze hangen samen met: (a) de opschaling,
(b) de slagkracht van de TSi en (c) de kwaliteit van optreden. De drie onzekerheden kunnen
de negatieve veiligheidsgevoelens van het repressieve personeel op de TSi verklaren.
Ten aanzien van de opschaling verwacht het repressieve personeel dat er als gevolg van de
andere bezetting meer opgeschaald moet worden. De onzekerheid wordt veroorzaakt door
de perceptie over de opkomsttijd van de tweede TS. Deze wordt vaak als te lang ervaren.
Ter plaatse zijn, zonder te kunnen beginnen aan een inzet, wordt door veel repressief
personeel als onaanvaardbaar, en dus onacceptabel gezien. Deze houding sluit aan bij het
onderzoek van Mittendorf (2004). Hij verklaart de aandrang om direct hulp te willen
verlenen vanuit een sociaal perspectief en stelt dat het repressieve personeel sterk de
perceptie heeft dat het publiek van hen verwacht dat ze onmiddellijk moet handelen.
Over de slagkracht van het optreden stelt het repressieve personeel dat bij brandbestrijding
de eerste klap vaak een daalder waard is. Ze vindt dat hiervoor zes mensen nodig zijn en dat
het operationeel optreden (en de procedures) is afgesteld op een bezetting van zes. Door
opleiding en oefening lijkt bij hen een mindsetting te (zijn) ontstaan dat een bezetting van
zes de ondergrens is om veilig te kunnen werken. Dit stelt ook de VBV (2010). Binnen deze
grens voelt men zich comfortabel. Deze ‘comfortzone’ kan leiden tot een routinematige
manier van optreden. Uit onderzoek blijkt dat een te ver doorgevoerde routinematige wijze
van optreden een belangrijke oorzaak is van ongevallen met een dodelijke afloop (Helsloot
en Duin, van, 1999).
Bij de inzet van een TSi lijkt er in mindere mate dan bij de TSs sprake te zijn van routinematig
optreden. Dit blijkt bijvoorbeeld uit een interview waar een manschap uitsprak dat hij zich
wel vier keer bedacht voordat hij een binnenaanval zou uitvoeren met een TSi. Hierbij sluit
de uitspraak van Rigby (2008) aan, als hij stelt dat een verkleinde bezetting het personeel
dwingt om alert te zijn op signalen die duiden op onveiligheid. Een kleine bezetting kan dus
het veiligheidsbewustzijn van het personeel stimuleren.
Over de kwaliteit is het repressieve personeel van mening dat men bij een bezetting van vier
minder keuze heeft in collega’s. Uit de kwalitatieve analyse kunnen we opmaken dat enkele
repressieve personeelsleden zich minder veilig voelden omdat ze weinig vertrouwen
hadden in de bekwaamheid van de collega met wie ze het werk moesten uitvoeren. Naast
19,9
51,5
21,4
6,3 1,0
18,9
62,2
18,9
0 0 0
20
40
60
80
100
Volkomen veilig Veilig Neutraal Onveilig Volkomen onveilig
Ervaren veiligheid in procenten
TSi TSs
86
onzekerheid in het functioneren van ‘de ander’ zou onzekerheid in het eigen functioneren
ook een rol kunnen spelen. Het is voorstelbaar dat de respondenten zich eerder
genoodzaakt zien om terug te vallen op de eigen kennis en kunde die, menselijkerwijs, te
kort kan schieten. Daar komt bij dat veel manschappen aangeven dat er minder kennis ter
plaatse is wanneer er minder manschappen uitrukken. Zes weten volgens hen immers meer
dan vier. Ook wordt volgens het personeel het kennisniveau verlaagd doordat sommigen
niet meer mee kunnen omdat de kans dat men de TS ‘mist’ wordt vergroot. Over het
algemeen genomen is het repressieve personeel van mening dat de kwaliteit van het
optreden (en dus de veiligheid) afneemt als gevolg van een TSi.
Ter illustratie: Casus schuurbrand
Situatie
Op een zonnige en warme dag ontvangt de bemanning van een TSi een melding van
een schuurbrand. In de directe nabijheid van de schuur staat een auto en ligt veel
rommel. Ter bestrijding van de brand worden twee tankautospuiten gealarmeerd. Eén
TS rukt uit met vier man, de andere met zes. Bij aankomst van de TSi is de brand
uitslaand en dreigt over te slaan op de woning. Bij de brand zijn geen slachtoffers
betrokken.
Beleving van de respondenten
Alle respondenten geven aan dat ze zich tijdens het aanrijden naar het incident veilig
voelen. Bij aankomst constateren zij dat de brand gepaard gaat met veel vlammen,
rook en hitte. Om de schuur heen bevindt zich veel rommel die ook brandt. Aan de
achterzijde van de schuur treffen ze een auto aan die door de hitte wordt
aangestraald. Men gaat direct aan de slag.
Om uitbreiding te voorkomen besluit de bevelvoerder om direct een hoge druk straal
in te zetten. De respondenten geven unaniem aan zich onveilig te voelen gedurende de
verkenning. Dit wordt veroorzaakt door de hittestraling en de opinie dat het bij dit
soort branden onverantwoord is om met minder dan zes man op te treden.
Desondanks is men van mening dat men moet doen wat men kan om uitbreiding te
voorkomen.
De manschap ervaart de bestrijding van de brand als zeer onveilig. Hij geeft aan dat hij,
om overslag van de brand te voorkomen, werkte op een zeer onveilige plek en dat er
sprake was van een onoverzichtelijke situatie. Met twee brandblussers probeert de
chauffeur de auto te blussen. Dit doet hij zonder gebruik te maken van
adembeschermingsmiddelen. Hij voelt zich hierbij onveilig. Echter voelt de
bevelvoerder zich noch onveilig, noch veilig. Naar zijn mening zorgt de opschaling en
de inzet van de brandbestrijdingsmiddelen juist voor rust.
De chauffeur en manschap geven aan dat ze door de bestrijding van de brand flink
vermoeid zijn geraakt. Ze tekenen hierbij aan dat niet alleen de brand, maar ook de
omgevingstemperatuur zorgt voor extra vermoeidheid en verlies van concentratie.
Men oordeelt dat er tijdens de verkenning- en inzetfase onveilige situaties zijn
ontstaan als gevolg van een te kleine bezetting. Om toch te kunnen werken moet men
de bekende routine loslaten (zoals oogcontact met elkaar). De respondenten zijn van
mening dat zo ‘bijna’ ongelukken zijn ontstaan doordat men alleen te werk moest gaan
en niet, zoals gebruikelijk, in een ploeg van twee.
Bron: BAZOS, incidentrapport GMA.
87 87 87 87
De risico’s die wij hebben onderscheiden37 worden door het repressieve personeel niet
aangevoerd als verklaring voor een onveilig gevoel. De onzekerheden die ze ervaart kunnen
echter wel als een risico worden gekenmerkt. Omdat het personeel niet zeker is van de
werking van procedures en afspraken over taakuitvoering in geval van een TSi, zouden we
kunnen stellen dat er sprake is van organisatorische risico’s.
Een verschil in de subjectieve veiligheid over de gehele afhandeling van een brandmelding is
tussen de TSi en TSs niet aangetroffen. Wanneer we kijken naar de verschillende fasen dan
bestaat er wel een verschil in de subjectieve veiligheid. De figuren 7.3.2, 7.3.3 en 7.3.4
maken de ervaren veiligheid tijdens respectievelijk de uitruk-, verkenning- en inzetfase
inzichtelijk. Gedurende de inzetfase voelt het personeel dat is uitgerukt met een TSi zich
minder veilig dan het personeel dat is uitgerukt met een TSs. 79,4% van het repressieve
personeel van de TSi voelt zich (volkomen) veilig gedurende de inzet, tegenover 91,9% van
het repressieve personeel van de TSs.
Op de TSs is er personeel dat zich tijdens de uitruk, verkenning of inzet onveilig heeft
gevoeld. Dit is echter in mindere mate dan bij de TSi het geval. Tijdens de verkenning voelt
3,0% van de TSs zich volkomen onveilig. Figuur 7.3.2 laat zien dat de ervaren veiligheid
tijdens de uitruk onder de TSs hoger was dan onder de TSi.
Het personeel van de TSi voelt zich tijdens de uitruk wel onveilig, maar niet volkomen
onveilig. Tijdens de inzet (figuur 7.3.4) voelt 9,0% van het repressieve personeel zich
(volkomen) onveilig op de TSi.
Figuur 7.3.2
Figuur 7.3.3
37 Zie hoofdstuk 3 en 5.
34,0 48,1
10,2 6,2 1,5
37,8 48,6
10,8 2,7 0 0
20
40
60
80
100
Volkomen veilig Veilig Neutraal Onveilig Volkomen onveilig
Ervaren veiligheid tijdens de uitruk in procenten
TSi TSs
32,3
50,0
12,0 5,1 0,0
39,5 48,5
9,1 0,0 3,0
0
20
40
60
80
100
Volkomen veilig Veilig Neutraal Onveilig Volkomen onveilig
Ervaren veiligheid tijdens de verkenning in procenten
TSi TSs
88
Figuur 7.3.4
7.4 Subjectieve veiligheid per meldingscategorie
De verschillende categorieën die bij de afhandelingen van brandmeldingen worden onder-
scheiden kennen sterke verschillen als het gaat om de ervaren veiligheid. Bij de categorie
Binnenbrand geeft het repressieve personeel het vaakst aan dat ze een afhandeling van een
brandmelding als onveilig ervaren. Bij 14,9% van de afhandelingen van brandmeldingen in
deze categorie geeft het repressieve personeel aan zich (volkomen) onveilig te hebben
gevoeld. Naast de categorie Binnenbrand heeft het repressieve personeel alleen een
onveilig gevoel gehad bij afhandelingen van brandmeldingen in de categorie Verkeer. 6,6%
van het personeel dat is uitgerukt met een TSi geeft aan dat zij zich in deze gevallen niet
veilig heeft gevoeld. Bij Buitenbranden, Automatisch brandalarm of Controles heeft het
repressieve personeel zich niet onveilig gevoeld.
Figuur 7.4
Zoals we in hoofdstuk drie hebben aangegeven zijn de resultaten in dit onderzoek niet
zonder meer generaliseerbaar voor alle afhandelingen van brandmeldingen die brandweer
Apeldoorn jaarlijks verwerkt. Dit is een gevolg van een scheve verdeling per meldings-
categorie die in dit onderzoek zijn opgenomen. Tabel 7.4 geeft in de laatste kolom weer dat
30,2
49,2
11,7 7,3 1,7
54,1 37,8
5,4 2,7 0 0
20
40
60
80
100
Volkomen veilig Veilig Neutraal Onveilig Volkomen onveilig
Ervaren veiligheid tijdens de inzet in procenten
TSi TSs
6,9
38,1
3,3
34,1
100,0
49,4
57,1
63,3
45,5
28,7
4,8
26,7 20,5 13,8 3,3
1,1 3,3
0
20
40
60
80
100
Binnenbrand Buitenbrand Verkeer Automatisch brandalarm
Controle
Subjectieve veiligheid bij meldingscategorie (TSi) in procenten
Volkomen veilig Veilig Neutraal Onveilig Volkomen onveilig
89 89 89 89
wanneer we de resultaten van het onderzoek zouden wegen (naar de werkelijke verdeling
van de categorieën) het personeel zich veilig voelt bij 79,9% van de afhandelingen van
brandmeldingen met een TSi.
Bij iets minder dan 80% van de gevallen, waarin het repressieve personeel zal uitrukken met
een TSi, zal het repressieve personeel geen inbreuk ervaren op haar veiligheid.
Tabel 7.5 indexering resultaten subjectieve veiligheid TSi
Classificatie Totaal % inzetten veilig in steekproef
Indexcijfer Veiligheid
% inzetten in werkelijkheid
Binnenbrand 617 10,9 .563 6,1
Buitenbrand 1052 18,7 .952 17,8
Verkeer 270 4,8 .666 3,2
Automatisch brandalarm
3538 62,8 .796 50,0
Controle 159 2,8 1 2,8
Totaal 5636 100,0 79,9
Bron: BAZOS (2010).
7.5 Subjectieve veiligheid per functie
Om antwoord te kunnen geven op het laatste gedeelte van de deelvraag uit dit hoofdstuk
moet de subjectieve veiligheid per functie worden bekeken.
Afgezet tegen de functie die gedurende de inzet werd vervuld, laat figuur 7.5 de subjectieve
veiligheid zien van de respondenten die zijn uitgerukt met een TSi. Bevelvoerders voelen
zich bij 80,6% van de afhandeling van brandmelding (volkomen) veilig. Bij chauffeurs is dit
percentage (63%) aanzienlijk lager. Chauffeurs geven bij 8,7% van alle gevallen aan zich
onveilig te voelen. Manschappen ervaren meer veiligheid dan chauffeurs. Manschappen
voelen zich in 5,5% van de gevallen onveilig, tegenover 71,6% van afhandelingen van
brandmeldingen waarin zij zich wel veilig voelen.
Figuur 7.5
22,2 19,8 18,1
56,9 49,2 47,2
18,1 21,3 25,0
2,8 9,8 6,9
2,8
0
20
40
60
80
100
Bevelvoerder Chauffeur Manschap
Subjectieve veiligheid per functie (TSi) in procenten
Volkomen veilig Veilig Neutraal Onveilig Volkomen onveilig
90
Chauffeurs ervaren de grootste mate van onveiligheid gedurende de afhandeling van
brandmelding. Zo geven de chauffeurs van de TSi aan dat zij tijdens de uitruk meer te doen
hebben dan alleen het besturen van de TS. In 62,1% van de gevallen kunnen zij zich hier niet
volledig op richten. Als belangrijkste reden wordt het disfunctioneren van het digitale
navigatiesysteem (CityGIS) aangevoerd. Dit wordt in meer dan de helft van de gevallen door
de chauffeurs opgemerkt. Doordat er twee in plaats van vier manschappen achterin zitten is
de hulp die zij ervaren te krijgen bij het navigeren, beperkter dan wanneer er zou worden
uitgerukt met een TSs.
Ook tijdens de verkenning en de inzet voelt de chauffeur zich het meest vaak (volkomen)
onveilig. Vanuit onze benadering is dit opmerkelijk, immers de afstand tussen het
repressieve personeelslid en het risico speelt in onze benadering een belangrijke rol. Als we
de afstand die de chauffeur tot een risico inneemt vergelijken met afstand die een
manschap of bevelvoerder inneemt, dan bevindt de chauffeur zich over het algemeen
genomen verder van een situationeel risico38 af. Dit wordt veroorzaakt doordat de chauffeur
de TS moet bedienen en dus in de (directe) nabijheid van de TS werkt.
Met behulp van intensief onderzoek kan het verschijnsel dat de chauffeur zich vaak onveilig
voelt door ons verklaard worden. Wij signaleren dat chauffeurs het gevoel hebben dat zij
gedurende een afhandeling van een brandmelding met een TSi meer taken en
verantwoordelijkheden hebben dan wanneer zij op pad zouden gaan met een TSs. Daarnaast
spreken chauffeurs tijdens de interviews hun zorgen uit over de rol die ze mogelijk tijdens
noodsituaties zouden moeten vervullen. Bij een uitruk met aan anders bezette TS voelen zij
zich meer verantwoordelijk om in te grijpen. Ze hebben in veel sterkere mate het gevoel dat
het leven van de collega’s in hun handen ligt. Daarnaast geven chauffeurs aan dat zij, door
de afstand tot het object van brand, situationele risico’s sneller signaleren dan de
manschappen en/of bevelvoerder. Ze voelen de dreiging ervan dus ook sterker en maken
zich zorgen over de veiligheid van hun collega’s. In dit geval gaat het dus om mentale
gezondheidsrisico’s.
38
Zie het boomdiagram met de titel: ‘Boomdiagram veiligheid bij repressief optreden’. Dit is als bijlage opgenomen.
91 91 91 91
8. HOUDINGEN
Statistische zekerheid
In dit hoofdstuk wordt de houding van het repressieve personeel ten opzichte van een variabele bezetting van de TS beschreven. De houding van het personeel geeft inzicht in het draagvlak dat onder het repressieve personeel bestaat voor een variabele bezetting. De mate waarin met zekerheid kan worden gesproken over gevonden verschillen, wordt hier weergegeven. Houdingen 1.Verschil tussen de TSi en TSs: De houding ten opzichte van een variabele bezetting van het personeel van de TSi wijkt niet significant af van de houding van het personeel van de TSs.
N= Somers D Sig:
TSi versus TSs 171 -.032 .769
We kunnen concluderen dat het al dan niet uitrukken met een andere bezetting gedurende de onderzoeksperiode geen effect heeft gehad op de houding van het repressieve personeel ten opzichte van een variabele bezetting. 2. Verschillen tussen de functies De houding van de bevelvoerder ten opzichte van een variabele bezetting van de TS wijkt significant af van de houding van de chauffeurs en manschappen.
N= Somers D Sig:
Bevelvoerder- chauffeur 104 .391 .000
Chauffeur- manschap 111 -.132 .189
Bevelvoerder- manschap 125 .230 .017
Bron: BAZOS 2010.
Bron: BAZOS 2010.
Leeswijzer
In dit hoofdstuk worden de resultaten gepresenteerd over de houding van het
repressieve personeel ten opzichte van een variabele bezetting. Over dit onder-
werp is geen deelvraag opgesteld (en het behoort ook niet direct tot het
onderzoek). Toch hebben wij er voor gekozen om de houding van het repressieve
personeel wel in dit rapport op te nemen, het gaat namelijk om draagvlak.
Dit hoofdstuk geeft inzicht in de wijze waarop het repressieve personeel aankijkt
tegen een variabele bezetting. De, in dit hoofdstuk, gepresenteerde resultaten
bevat de mening van de respondenten. De resultaten worden eerst statistisch
onderbouwd en vervolgens uitgebreid gepresenteerd.
92
8.1 Houdingen ten opzichte van een variabele bezetting
De houding van het repressieve personeel ten opzichte van een variabel bezette TS39
is zeer
uiteenlopend. Figuur 8.1 toont de houding van het personeel dat is uitgerukt met een TSi.
De figuur toont dat 42,3% van het repressieve personeel (zeer) positief tegenover een
variabele bezetting staat, terwijl iets meer respondenten (44,5%) aangeven (zeer) negatief
tegenover een variabele bezetting te staan. Meer dan 10% van de respondenten geeft aan
zich moeilijk een mening te kunnen vormen over het uitrukken met een variabele bezetting.
Figuur 8.1
De houding van het repressieve personeel hangt niet samen met de subjectieve veiligheid of
doeltreffendheid. Beide onderzoeksbegrippen hebben geen effect op de houding ten
opzichte van een variabele bezetting. Hieruit blijkt dat houding van het personeel niet
gevormd wordt door een enkele afhandeling van een brandmelding, en dat er dus geen
relatie bestaat tussen wat men voorafgaande aan het interview heeft meegemaakt en de
attitude ten opzichte van het onderwerp van dit onderzoek.
39 In de onderzoeksperiode hebben wij het repressieve personeel gevraagd wat zij vinden van een
variabele bezette TS. Deze vraag is toegelicht door een variabel bezette TS te definiëren als een TS met een bezetting die varieert tussen één en het maximaal aantal personen waarvoor een veiligheidsgordel in de TS aanwezig is (veelal negen).
Vervolg statistische zekerheid
Wanneer we de verschillen in de houding per functie met elkaar vergelijken dan kunnen we het volgende met zekerheid concluderen: ‘De bevelvoerders hebben een positievere houding ten opzichte van een variabele bezetting dan chauffeurs en manschappen. Er bestaan geen verschillen in de houding van chauffeurs en manschappen ten opzichte van een variabele bezet-ting’.
Bron: BAZOS 2010.
8,0
34,3
13,1
37,2
7,3 Houding van het personeel van de TSi
Zeer positief
Positief
Neutraal
Negatief
Zeer negatief
93 93 93 93
De houding van het repressieve personeel kan wellicht ook verklaard worden doordat het
onderzoek zich heeft gericht op de wijze waarop het repressieve personeel haar werk heeft
uitgevoerd. Van oudsher is de brandweer niet gewend dat de uitvoering van het werk wordt
geobserveerd en wordt beoordeeld. Doorgaans is dit merkbaar op momenten dat onder-
zoeksrapporten worden gepubliceerd die zich richten op het operationeel optreden van de
brandweer. Helsloot et. al. (2007) merkt op dat bij de brandweer niets gevoeliger ligt dan
wat kritisch getinte evaluaties of analyses over de wijze van het repressief optreden.
Volgens hem komt daarmee de kern van de brandweertaak onder vuur te liggen en schiet
de brandweer in de verdediging.
De overwegend negatieve houding zou ook verklaard kunnen worden doordat het
repressieve personeel al snel denkt dat ze bij een TSi personeel tekort komt. Zo gaat het
personeel bij bepaalde inzetten (vooral bij binnenbranden in woningen) uit van het ergste.
Dit uit zich onder andere in het ‘als dan scenario40’. Dit scenario is tijdens de voorbereiding
én uitvoering van het onderzoek regelmatig aangehaald om de onderzoekers er van te
overtuigen dat een variabele bezetting niet tot de mogelijkheden behoort.
Het is voorstelbaar dat het repressieve personeel van mening is dat hun werk bij de
brandweer bedreigd wordt door een variabele bezetting. De zorg bij het beroepspersoneel
kan verband houden met inkomenszekerheid. Voor vrijwillig personeel zou het missen van
incidenten een rol kunnen spelen.
8.2 Verschil in houding ten opzichte van de variabele bezetting tussen
personeel van de TSi en de TSs
De houding van het repressieve personeel ten opzichte van een variabele bezetting verschilt nauwelijks tussen het personeel dat is uitgerukt met een TSi en het personeel dat is uitgerukt met een TSs.
Figuur 8.2 laat zien dat de houding van de onderscheiden groepen in zeer beperkte mate van elkaar verschilt. Van het personeel dat is uitgerukt met de TSs had 11,8% van de respondenten een zeer positieve houding, tegenover 8,0% van de respondenten die zijn uitgerukt met een TSi. Het percentage respondenten dat een positieve houding heeft is vrijwel gelijk aan het percentage respondenten met een negatieve houding. Respondenten van de TSi geven vaker aan een neutrale houding te hebben. Dit is het geval bij 13,1% van de respondenten tegenover 5,9% van het personeel van de TSs.
40 Met het ‘als-dan-scenario’ wordt de beeldvorming bij het repressieve personeel bedoeld dat
wanneer er ook maar iets afwijkends was gebeurd, de aanwezige brandbestrijdingsmiddelen onvoldoende zouden zijn geweest om veilig en doeltreffend te kunnen optreden.
94
Figuur 8.2
Omdat de houding van het repressieve personeel niet van een enkel moment afhankelijk is, zou gesteld kunnen worden dat het historisch is gegroeid, wellicht gevoed door de dominante leervorm van de brandweer, namelijk socialisatie. Naast dit historische perspectief kan ook gesteld worden dat het is verankerd in de persoonlijke ervaring van de respondent. Dit zou verklaard kunnen door de cultuur van de brandweerorganisatie. Uit kwalitatieve analyses blijk dat deze persoonlijke ervaring er voor kan zorgen dat velen niet graag willen afstappen van het concept van de standaard bezette TS. Een verandering van dit concept kan dus gevoelens van onbehagen opleveren. Om dit te voorkomen is weerstand voorstelbaar. De weerstand zou er toe kunnen leiden dat ‘alles bij het oude’ blijft. In wezen gaat het hier over een ‘vooringenomen’ standpunt dat niet makkelijk wordt beïnvloed door de afhandelingen van enkele incidenten, die (wellicht) het tegendeel aantonen. Het lijkt erop dat de som van de ervaring de houding ten opzichte van een variabele bezetting beter kan verklaren dan de ervaring van een enkel moment. Over de kracht van de cultuur bij de brandweer merkt Berghuijs (2007) op dat de repressieve bedrijfsvoering een sterke cultuur kent die wellicht blokkerend werkt op veranderingen. Sinds decennia maakt de TSs deel uit van de repressieve bedrijfsvoering. De aanname dat het repressieve personeel door opleiding, training en eigen ervaring vertrouwd is geraakt met de TSs is verdedigbaar, het niet loslaten van deze vertrouwdheid past bij de cultuur van de brandweer.
8.3 Houdingen ten opzichte van een variabele bezetting per functie
Binnen het onderzoek is de houding van het repressieve personeel ten opzichte van variabele bezetting per functie vergeleken. Figuur 8.3 toont dat er geen chauffeurs zijn die zeer positief denken over een variabele bezetting. Van hen staat slechts 24,3% positief tegenover een variabele bezetting. Bevelvoerders zijn het meest positief. Zo denkt 57,4% van de bevelvoerders (zeer) positief over een variabele bezetting. Zij hebben hiermee een positievere houding dan de manschappen, waarvan 42,3% (zeer) positief staat ten opzichte van een variabele bezetting. Chauffeurs (54,1%) en manschappen (44,2%) hebben veel vaker een negatieve houding ten opzichte van een variabele bezetting dan bevelvoerders (17,0%).
8,0
34,3
13,1
37,2
7,3 11,8
35,3
5,9
41,2
5,9
0
20
40
60
80
100
Zeer positief Positief Neutraal Negatief Zeer negatief
Houding ten opzichte van een variabele bezetting in procenten
TSi TSs
95 95 95 95
Figuur 8.3
De houding van de bevelvoerders wijkt significant af van de houding van chauffeurs en manschappen. We kunnen dan ook stellen dat bevelvoerders positiever staan ten opzichte van variabele bezetting dan chauffeurs en manschappen. Het verschil kan wellicht verklaard worden doordat de bevelvoerders meer directe invloed kunnen uitoefenen op de afhandeling van de brandmelding. Zij bepalen hoe wordt ingezet, welke middelen hiervoor nodig zijn en sturen de afhandeling van de brandmelding bij. De manschappen en chauffeurs hebben minder invloed op dit proces. Uit kwalitatieve analyse blijkt dat de manschappen en chauffeurs vooral van mening zijn dat het onmogelijk is om vooraf in te schatten hoeveel personeel nodig is om de melding af te handelen. Regelmatig is gesteld dat het ‘achteraf makkelijk’ praten is, maar dat als er iets afwijkends was gebeurd veel capaciteit zou zijn gemist. Klaarblijkelijk gaan bevelvoerders hier minder van uit en het lijkt er op dat zij meer op de capaciteiten van de brandbestrijdingsorganisatie steunen én vertrouwen.
8.4 Houdingen in vergelijking met de subjectieve doeltreffendheid
In deze paragraaf wordt de houding van het repressieve personeel over een variabele
bezetting vergeleken met de subjectieve doeltreffendheid. De subjectieve doeltreffendheid
is de mate waarin de brandmelding volgens het personeel doeltreffend is afgehandeld.
Tabel 8.4 laat zien dat 89,7% van het repressieve personeel dat positief denkt over een
variabele bezetting, vindt dat de brandmelding (volkomen) doeltreffend is afgehandeld.
Slechts 4,7% van het repressieve personeel dat negatief tegenover een variabele bezetting
staat vindt dat de afhandeling van de brandmelding (volkomen) ondoeltreffend is geweest.
Van het personeel dat niet echt een mening over een variabele bezetting heeft, vindt 65%
dat ze doeltreffend een brandmelding heeft afgehandeld. Van hen vindt slechts 5,0% dat ze
ondoeltreffend heeft opgetreden. Van het personeel dat heel negatief over een variabele
bezetting denkt, is 25% van mening dat de afhandeling (volkomen) ondoeltreffend is
verlopen. Overigens is 66,7% van hen van mening dat de brandmelding (volkomen)
doeltreffend is afgehandeld.
10,6
46,8
17 17 8,5
0
24,3
13,5
54,1
8,1 11,5
30,8
7,7
44,2
5,8
0
20
40
60
80
100
Zeer positief Positief Neutraal Negatief Zeer negatief
Houding ten opzichte van een variabele bezetting in procenten
Bevelvoerder Chauffeur Manschap
96
Er bestaat geen verband tussen de houding ten opzichte van een variabele bezetting en de
wijze waarop de doeltreffendheid van de afhandeling van een brandmelding wordt ervaren.
Tabel 8.4 subjectieve doeltreffendheid en de houdingen t.o.v. een variabele bezetting
Heel positief
Positief Neutraal Negatief Heel negatief
Totaal
N % N % N % N % N % N %
Volkomen doeltreffend 9 60,0 35 60,4 5 25,0 42 65,6 5 41,7 96 56,8
Doeltreffend 6 40,0 17 29,3 13 65,0 19 29,7 3 25,0 58 34,3
Neutraal 0 0,0 1 1,7 1 5,0 0 0,0 1 8,3 3 1,8
Ondoeltreffend 0 0,0 5 8,6 1 5,0 3 4,7 2 16,7 11 6,5
Volkomen ondoeltreffend 0 0,0 0 0,0 0 0,0 0 0,0 1 8,3 1 0,6
Totaal 15 100,0 58 100,0 20 100,0 64 100,0 12 100,0 169 100,0
Bron: BAZOS (2010).
8.5 Houdingen in vergelijking met de subjectieve veiligheid
De houding van het repressieve personeel over de variabele bezetting wordt in deze
paragraaf vergeleken met de subjectieve veiligheid. Dit is de veiligheid die het personeel
heeft ervaren tijdens de afhandeling van een brandmelding.
Uit tabel 8.5 blijkt dat 75,4% van het repressieve personeel, dat positief tegenover een
variabele bezetting staat, van mening is dat een brandmelding (volkomen) veilig is
afgehandeld. Van het personeel dat negatief denkt over een variabele bezetting, is 69% van
mening dat de afhandeling van een brandmelding (volkomen) veilig is verlopen. Van het
personeel dat geen mening heeft over de variabele bezetting, merkt niemand op dat er
(volkomen) onveilig is opgetreden. Van het personeel dat heel negatief over het onderwerp
van onderzoek denkt, vindt 22,2% dat de afhandeling (volkomen) onveilig is verlopen. Daar
staat tegenover dat 55,6% van hen vindt dat de brandmelding (volkomen) veilig is
afgehandeld.
Dit onderzoek toont aan dat er geen verband bestaat tussen de houding van het repressieve
personeel ten opzichte van een variabele bezetting en wijze waarop zij hun veiligheid tijdens
de afhandeling van een brandmelding ervaren. Tabel 8.5 subjectieve veiligheid en de houdingen ten opzichte van een variabele bezetting
Heel positief
Positief Neutraal Negatief Heel negatief
Totaal
N % N % N % N % N % N %
Ervaren Veiligheid
4 30,8 6 10,5 1 6,3 9 16,4 2 22,2 22 14,7
Volkomen veilig
7 53,8 37 64,9 9 56,2 29 52,6 3 33,4 85 56,7
Veilig 2 15,4 11 19,3 6 37,5 14 25,5 2 22,2 35 23,3
Neutraal 0 0,0 3 5,3 0 0,0 3 5,5 2 22,2 8 5,3
Onveilig 0 0,0 0 0,0 0 0,0 0 0,0 0 0,0 0 0,0
Totaal 13 100,0 57 100,0 16 100,0 55 100,0 9 100,0 150 100,0
Bron: BAZOS (2010).
97 97 97 97
9. CONCLUSIE EN DISCUSSIE
9.1 Conclusie
Onderzoeksvraag Welke effecten heeft een anders bezette TS (TSi) op de objectieve én subjectieve doeltreffendheid en veiligheid van het repressief optreden bij brandmeldingen, vergeleken met de standaardbezetting (TSs), indien dezelfde brandbestrijdingstactieken en -technieken worden toegepast?
Conclusie
De objectieve doeltreffendheid en veiligheid van een anders bezette TS wijkt niet wezenlijk af
van de doeltreffendheid en veiligheid zoals deze bij een standaard bezette bestaat. Bezien
vanuit de subjectieve doeltreffendheid en veiligheid constateren we negatieve effecten voor
het repressief optreden bij een anders bezette TS.
Wanneer we de TSi afzetten tegen de TSs dan treffen we nauwelijks effecten aan voor de
doeltreffendheid van het repressief optreden, dan wel voor de veiligheid van het
repressieve personeel tijdens dit optreden. De objectieve doeltreffendheid en veiligheid van
een TSi wijkt niet wezenlijk af van de doeltreffendheid en veiligheid zoals deze bij een TSs is
waargenomen.
Bezien vanuit de subjectieve doeltreffendheid en veiligheid van het repressief optreden
bestaan er wel wezenlijke verschillen tussen de TSi en TSs. Het personeel voelt zich tijdens
de inzetfase minder veilig wanneer zij uitrukt met een TSi, en beoordeelt haar gehele
optreden als minder doeltreffend dan wanneer zij uitrukt met een TSs. De bevelvoerders
voelen zich bij het optreden met een TSi veiliger dan de manschappen en de chauffeurs. De
doeltreffendheid van het optreden met een TSi wordt echter door alle drie de functies als
gelijk beoordeeld.
Wanneer we kijken naar de verschillende meldingscategorieën dan moeten we concluderen
dat er alleen in de meldingscategorie Binnenbrand een groot verschil bestaat in de wijze
waarop het personeel denkt over de doeltreffendheid van het optreden en de mate waarin
zij volgens waarneming doeltreffend is opgetreden. Het personeel ervaart het optreden in
de categorie Binnenbrand het vaakst als ondoeltreffend, terwijl waarneming toont dat het
personeel van TSi in (bijna) alle gevallen in staat was doeltreffend op te treden. Bij
Buitenbrand, Verkeersbrand, Automatisch brandalarm en Controle toont zowel de
waarneming, als de ervaring van het repressieve personeel, dat een TSi goed in staat is
doeltreffend op te treden.
Leeswijzer
Dit onderzoek is gericht op het vergaren van kennis over de effecten die een
anders bezette TS (TSi) heeft op de objectieve- en subjectieve doeltreffendheid én
veiligheid van het repressief optreden. Eerst zullen de conclusies met betrekking
tot de onderzoeksvraag worden gepresenteerd. Vervolgens worden de conclusies
met betrekking tot de deelvragen weergegeven en bediscussieerd.
Tot slot zullen we de uitkomsten van het gehele rapport bediscussiëren, wat zal
leiden tot enkele aanbevelingen.
98
Wanneer we de veiligheid per meldingscategorie vergelijken, dan moeten we concluderen
dat het personeel de meeste inbreuk op de veiligheid ervaart bij afhandeling van brand-
meldingen in de categorieën Binnenbrand en Verkeer. Waarneming bevestigt dit beeld en
laat zien dat in deze categorieën de veiligheid van het repressieve personeel het vaakst
bedreigd wordt door risico’s.
9.2 Objectieve doeltreffendheid
Deelvraag objectieve doeltreffendheid Welke effecten heeft een anders bezette TS (a) op de objectieve doeltreffendheid van het repressief optreden bij brandmeldingen, (b) vergeleken met een standaard bezette TS en (c) in hoeverre verschillen deze per meldingscategorie?
Conclusie
De effecten van een anders bezette tankautospuit op het repressief optreden bezien vanuit
de objectieve doeltreffendheid en in vergelijking met een standaard bezette TS zijn zeer
gering. Er zijn geen verschillen per meldingscategorie waar te nemen.
Discussie
Een TSi is evengoed als een TSs in staat om bij de afhandelingen van brandmeldingen doel-
treffend op te treden. We kunnen dit concluderen aangezien bij alle inzetten van de TSi het
doel van de brandbestrijding is gehaald, zonder dat daarbij sprake was van immateriële of
materiële schade die voorkomen had kunnen worden wanneer er was uitgerukt met een
TSs. Daarnaast kunnen we concluderen dat een TSi de kennis en vaardigheden van het
personeel ten goede komt. Volkomen volgens de logica is er minder personeel nodig om
een TSi te bezetten.
De reden voor zes mensen op de TS is te vinden in het landelijk aflegsysteem dat in de jaren
‘80 is geïntroduceerd. Naast een chauffeur en een bevelvoerder was de gedachte dat er
twee ploegen van twee manschappen nodig waren. Eén van de ploegen (aanvalsploeg) kon
zich richten op de redding en de blussing, de andere ploeg kon worden ingezet voor de
watervoorziening. Als zij dit hadden voltooid, konden zij zich met de tweede straal wijden
aan de blusaanval. Vooral vanuit het oogpunt van uniformiteit bij grootschalig optreden
heeft de brandweer er toentertijd voor gekozen om zes man op de TS de standaard te laten
worden (Koppers, 2008).
Uit ons onderzoek blijkt dat, tijdens de onderzoeksperiode, slechts in een beperkt aantal
afhandelingen van brandmeldingen een watervoorziening tot stand is gebracht tussen de TS
en een waterbron. Met het oog op het ‘maatgevend scenario’ Woningbrand toont
onderzoek door het Team Brandonderzoek (Koopman en Hazelaar, 2010) aan dat een brand
in een regulier gebouwde woning met een lage vuurlast, met gemiddeld 327 liter water is te
bestrijden. De tank van de TS bevat minimaal 1.500 liter water. Bij de door ons
waargenomen afhandelingen van brandmeldingen in de categorie Binnenbrand is maar in
zeer weinig gevallen gebruik gemaakt van een waterwinning.
Ook blijkt dat er in veel gevallen voor de manschappen ‘drie’ en ‘vier’ (de waterploeg)
onvoldoende repressief werk voorhanden is. De noodzaak tot het hebben van een
waterploeg op de TS stellen wij dan ook ter discussie, want de waterploeg heeft een zeer
beperkte toegevoegde waarde als het gaat om de doeltreffendheid van het repressief
optreden. Onderzoek leert dat de komst van de brandweercompagnieën een belangrijke
reden is geweest voor de bezetting op de TS. Uniformering en standaardisering waren
hierbij belangrijke uitgangspunten. Wij vragen ons echter af of vandaag de dag bij de
afhandeling van een brandmelding een bezetting van zes man nog wel nodig is als standaard
samenstelling.
99 99 99 99
Het heeft er overigens de schijn van dat, in een steeds sterker wordende drang naar
uniformering en standaardisering bij de brandweer, vakinhoudelijke motieven van onder-
geschikt belang zijn. Dat vakinhoudelijke motieven van ondergeschikt belang lijken, past
deels bij de cultuur van de brandweer die nog weinig zelfreflectie kent. De beperkte
zelfreflectie wordt telkens zichtbaar als kritische evaluaties over het optreden van de
brandweer worden gepresenteerd. Zo stelt (Helsloot et. al.) dat de brandweer moeite heeft
om te gaan met kritische evaluaties of analyses over de wijze van het repressief optreden.
Wij denken dat dit nauw aansluit bij de dominante leervorm van de brandweer
(socialisatie), die wellicht impliciet doctrineert dat de ‘dingen zo worden gedaan omdat ze
nu eenmaal zo worden gedaan’.
Terug naar brandweer Apeldoorn denken wij dat het een interessante uitdaging is om het
principe van zelfreflectie de aankomende tijd nog meer eigen te maken. Wij stellen dat het
een belangrijke randvoorwaarde is om (cumulerende) kennis op te doen over het stelsel van
brandweerzorg. Wij gaan er van uit dat dit noodzakelijk is om de brandweer te laten
kantelen naar het gewenste bedrijfsmodel dat proactief en preventief zorg draagt voor de
continuïteit van het maatschappelijk leven. Dit past bij de ‘lijn’ die de brandweer voor de
toekomst heeft gekozen (NVBR, 2010).
Als we kijken naar de opbouw van kennis en vaardigheden van het repressieve personeel
dan concluderen wij dat een anders bezette TS hierop een zeer positief effect heeft. Het
personeel dat is uitgerukt met TSi wordt in ongeveer 83% van de gevallen ook daadwerkelijk
ingezet. Bij de TSs ligt dit percentage lager, namelijk op ongeveer 67%. In veel gevallen
worden de manschappen met de nummers ‘drie’ en ‘vier’ helemaal niet ingezet.
We stellen dat de kans dat een individueel personeelslid ook daadwerkelijk wordt ingezet,
wordt vergroot wanneer hij/zij uitrukt met een TSi. Het repressieve personeel profiteert
hiervan omdat bij een daadwerkelijke inzet de kennis en vaardigheden beter worden
onderhouden. Over het belang van kennis en vaardigheden bij brandbestrijding verwijzen
wij naar Helsloot, Oomes en Scholten (2007). Zij concluderen dat het gebrek aan ervaring
een belangrijke oorzaak is voor het verongelukken van repressief personeel. Studies tonen
aan dat het repressieve personeel veel leert als zij in de (complexe) werkomgeving hun
arbeid moet verrichten. De brandweer weet dat het repressieve werk niet in voldoende
mate aanwezig is. Hierdoor is er sprake van ervaringsverdunning onder het repressieve
personeel. Ook Taal et. al. (2000) stelt dit vast. Hij constateert dat de gemiddelde
praktijkervaring zo laag is, dat dit door middel van oefeningen in een gesimuleerde
omgeving moet worden aangevuld. Dit leidt tot een massale inkoop van brand-
bestrijdingstrainingen die (in binnen- en buitenland) onder zo realistisch mogelijke
omstandigheden worden aangeboden.
Onderzoek naar vakbekwaamheid bij de brandweer laat zien dat het repressieve personeel
in een probleemgestuurde context van onderwijs wordt opgeleid. Hierbij vormt het leren op
de werkplek hét centrale uitgangspunt (Brandweer Apeldoorn, 2009). Op basis van deze
onderzoeken stellen wij dat het opdoen van kennis en ervaring sterk gebaat is bij het
verhogen van de kans dat het repressieve personeel daadwerkelijk wordt ingezet. Het
uitrukken met een TSi zou voor brandweer Apeldoorn als gedeeltelijke oplossing voor de
‘ervaringsverdunning’ kunnen dienen. Te verwachten valt dan ook dat het uitrukken met
een kleinere bezetting ervoor zal zorgen dat het personeel meer ervaring opdoet. Dit zal de
kwaliteit van hun optreden verbeteren en een positief effect hebben op zowel de
doeltreffendheid als veiligheid ervan. Het spreekt vanzelf dat hier een relatie ligt met de
omvang van de post. Als deze gelijk blijft bij een kleinere bezetting dan zal dit de ‘miskans’
voor een deel van het personeel vergroten. Dit blijkt ook uit onderzoek van de brandweer
Utrecht (Hazeleger, 2008). Wanneer bij aanpassing van de bezetting van de TS ook de
omvang van het personeel op de posten wordt aangepast, zal de ‘miskans’ echter niet
worden vergroot. Wij beseffen dat het eventuele aanpassen van de omvang van de post een
zorgvuldige aangelegenheid is. Tijd zal hierin een belangrijke rol moeten spelen.
100
In relatie tot de omvang van een vrijwillige brandweerpost speelt de beschikbaarheid van
vrijwilligers een belangrijke rol. Deze is overdag zeer beperkt en zal in de toekomst nog
beperkter worden. Dat betekent dat de brandweer in de toekomst een veel groter
vrijwilligersbestand nodig heeft om een brandweereenheid te kunnen bemannen. Dit
stellen ook Van Dijk en Roorda (2005). Of dit grotere vrijwilligersbestand haalbaar is, is van
veel factoren afhankelijk. Zo is het maar de vraag of er voldoende mensen zijn te werven én
of er voldoende middelen zijn om hen op te leiden, te trainen en uit te rusten, zeker nu de
overheidsfinanciën door de huidige recessie een sober beeld geven (Berkman 2005).
Aangezien de personele omvang van een brandweerpost is gebaseerd op de bezetting op de
TS, zou een TSi kunnen leiden tot een kleinere personele omvang, waardoor de problemen
van beperkte beschikbaarheid zich in mindere mate openbaren dan bij een TSs. Voor veel
brandweerkorpsen vormt de verminderde beschikbaarheid van vrijwilligers aanleiding om
na te denken over anders bezette tankautospuiten of andere concepten van repressieve
bedrijfsvoering (zoals de Snelle Interventie Voertuigen, die in snelle opmars zijn).
We weten niet wat andere brandbestrijdingstactieken en -technieken betekenen voor de
doeltreffendheid van het repressief optreden. Dit is zowel voor de TSi als de TSs niet
onderzocht. Waarschijnlijk leidt het toepassen van andere tactieken en technieken tot een
verhoging van de doeltreffendheid van een TSi. Zo beziet Grimwood (2008) de inter-
ventiemethoden blussen en ventileren vanuit het perspectief van bluseenheden met een
beperkte bezetting. Aan de hand hiervan doet hij drie voorstellen om het functioneren van
deze eenheden te verbeteren. Zijn voorstellen richten zich op: (a) het weloverwogen
omgaan met de watercapaciteit van de bluseenheid en (b) het vergroten van zones om
veilig te kunnen werken. Wij raden aan deze mogelijkheden te onderzoeken zodat er
aanvullende kennis kan worden vergaard over andere brandbestrijdingstactieken en –tech-
nieken, in relatie tot afwijkende bezettingen. Deze kennis kan worden gebruikt om de
werking van de TSi te optimaliseren. Wij tekenen hierbij nadrukkelijk aan dat er aandacht
moet zijn voor de veiligheid van het repressieve personeel.
In ons onderzoek hebben wij stilgestaan bij de doeltreffendheid van de TSi. We zien de TSi
als (mogelijk) onderdeel van de repressieve organisatie van brandweer Apeldoorn. In welke
mate een verandering van de bezetting van de TS ook de doeltreffendheid van geheel
brandweer Apeldoorn kan doen veranderen, hebben wij niet onderzocht. Wij hebben ons
buiten de organisatorische veranderingen en processen gehouden, maar concluderen dat
bij bijna alle optredens een TSi net zo doeltreffend kan optreden als een TSs. Welke effecten
een TSi heeft voor de gehele organisatie (wanneer we kijken naar postbezettingen,
opkomsttijden bij vrijwillige posten, training en opleiding of materiaal) is in dit onderzoek
niet opgenomen. Wij raden aan de organisatorische gevolgen van een anders bezette TS
nader te (laten) onderzoeken.
9.3 Objectieve veiligheid
Deelvraag objectieve veiligheid
Welke effecten heeft een TSi op (a) de objectieve veiligheid van het Apeldoornse
repressieve personeel bij brand, (b) vergeleken met een TSs en (c) in hoeverre verschillen
deze per meldingscategorie?
Conclusie
Er bestaan geen effecten van een anders bezette tankautospuit op de objectieve veiligheid
van het repressieve personeel.
101 101 101 101
Discussie
De objectieve veiligheid van het repressieve personeel van de TSi wijkt niet wezenlijk af van
het personeel van de TSs. We kunnen concluderen dat de mate waarin risico’s de veiligheid
bedreigen niet afhangt van de bezetting. Het personeel heeft als gevolg van een andere
bezetting niet meer fouten gemaakt, is niet extra vermoeid geraakt en de mentale
gezondheidstoestand is niet in meerdere mate aangetast dan bij het personeel van een TSs.
Bij het overgrote gedeelte van de afhandelingen van brandmeldingen is de veiligheid van
het repressieve personeel niet bedreigd door risico’s. In enkele gevallen leidde een
bepaalde afhandeling van een brandmelding tot een piekbelasting. Dit had flinke
vermoeidheid onder het personeel tot gevolg. In ons onderzoek zien wij dit als een risico
tijdens het repressief optreden. In de gevallen waarin dit risico is waargenomen, is niet
besloten om het personeel gedurende de uitvoering van het repressieve werk af te lossen.
Ook wanneer het personeel dat uitrukte met de TSs te maken kreeg met een piekbelasting
is zij niet afgelost. Mogelijke verklaringen richten zich op de persoonskenmerken van het
repressieve personeel. Zo is bekend dat velen bij de brandweer de bestrijding van een
brand ervaren als een (persoonlijke) strijd met het vuur, die zij zien als vijand. In wezen is er
sprake van een mentaliteit die erop stuurt dat de strijd met het vuur niet zomaar wordt
opgegeven. Ook niet als dit onnodige risico’s tot gevolg heeft (Mittendorf, 2004). Wellicht
wordt aflossing ervaren als het opgeven van deze ‘persoonlijke’ strijd.
De mate waarin het repressieve personeel risico’s accepteert is mede afhankelijk van hun
weerstandsvermogen om met risico’s om te gaan. Naast de (groeps)mentaliteit gaat het om
de middelen en vaardigheden die het repressieve personeel ter beschikking staan om
weerstand te bieden aan risico’s. Uit ons onderzoek komt naar voren dat het
weerstandsvermogen van het personeel toeneemt als zij uitrukt met een TSi, en daarmee is
de kans op verkeerd handelen bij een TSi lager dan bij een TSs.
Vanuit de organisatie is het weerstandsvermogen dus te beïnvloeden, immers het besluit
om met een TSi uit te rukken ligt bij de organisatie. Uitgaande van deze bevoegdheid
kunnen maatregelen worden genomen die gericht zijn op kennisoverdracht en het starten
van bewustwordingsprocessen. Dit met het doel het weerstandsvermogen onder het
personeel te laten toenemen, waardoor de veiligheid zal worden vergroot.
Wij sluiten aan bij Rigby (2009) wanneer we stellen dat een investering in de kwaliteit van
het personeel meer effect zal hebben op de veiligheid van het repressief optreden dan een
investering in de kwantiteit van het personeel/optreden. Meer onderzoek hiernaar is
wenselijk aangezien wij alleen, vanuit ons onderzoeksperspectief, kunnen concluderen dat
investeren in de kwantiteit van het personeel weinig positieve effecten heeft voor de
veiligheid en doeltreffendheid van het repressief optreden. Dit blijkt onder andere uit de
handelingsrisico’s. Door middel van foutief handelen ontstaan risico’s die de veiligheid van
het repressieve personeel bedreigen. Het percentage handelingsrisico’s bij het optreden
van het personeel bij de TSi ligt lager dan bij de TSs. Door verkleining van de bezetting kan
bij het personeel de perceptie ontstaan dat het meer risico loopt dan bij een TSs. Dit kan
voor het personeel aanleiding geven om meer alert te zijn op situationele risico’s. Door de
verhoging van dit veiligheidsbewustzijn kan aangenomen worden dat het personeel beter
nadenkt voordat het tot handelen overgaat. Deze relatie legt ook Rigby (2009) als hij stelt
dat een kleinere bezetting leidt tot een verkleining van de ‘comfort zone’ en zo zorgt voor
meer veiligheidsbewustzijn. Door meer bewust te zijn op (on)veiligheid staat het personeel
meer stil bij de gevolgen die een mogelijke interventie heeft op hun veiligheid. Ook
onderzoek in Parkstad-Limburg (Valck, van der, 2008) laat zien dat het personeel met een
anders bezette TS voorzichtiger te werk gaat.
102
Het repressieve personeel van een TSi weegt het rendement van hun handelen meer af
tegen de risico’s waarmee men zich geconfronteerd ziet. Hier ligt een relatie met het
routinematig optreden waar van bij een TSs sprake is. De TSi doorbreekt deze routine.
Routinematig optreden leidt tot veel doden onder het repressieve personeel. (Helsloot en
Duin, van, 1999). Het doorbreken van deze routine (door de inzet van een TSi) levert dus
zeker voordeel op. In ons onderzoek blijkt dit uit de vermindering van het aantal
handelingsrisico’s van de TSi ten opzichte van de TSs. Overigens denken wij dat dit
waarschijnlijk een tijdelijk voordeel is, zeker als de TSi (bezet met vier man) de ‘nieuwe
standaard’ wordt. Dit voordeel zou wellicht langer behouden kunnen worden door
meerdere bezettingsvariaties van de TSi. Volgens het oorspronkelijke plan was het de
bedoeling om meerdere bezettingsvariaties te onderzoeken. Dit is door organisatorische en
onderzoekstechnische redenen niet gelukt. Wij raden aan, om aan de hand van de
gehanteerde onderzoeksopzet, meer onderzoek naar bezettingsvariaties te laten
verrichten. In dit onderzoek kan de NVBR een bemiddelende rol vervullen.
9.4 Subjectieve doeltreffendheid
Deelvraag subjectieve doeltreffendheid
Hoe ervaart het Apeldoornse repressieve personeel van een TSi (a) hun doeltreffendheid
tijdens het repressief optreden bij brand, (b) hoe verhoudt zich dit tot een TSs en in
hoeverre verschilt de ervaren doeltreffendheid op een TSi (c) per meldingscategorie en (d)
per functie?
Conclusie
Een anders bezette TS heeft een negatief effect op de subjectieve doeltreffendheid van het
repressief optreden. Het optreden met een anders bezette TS wordt als minder doeltreffend
ervaren dan het optreden met een standaard bezette TS. De subjectieve doeltreffendheid is
wel afhankelijk van de meldingscategorie, maar is niet afhankelijk van de functie van de
respondent.
Discussie
Het personeel ervaart een optreden met een TSi als minder doeltreffend dan een optreden
met een TSs. Ze geeft echter aan dat ze wel te allen tijde het doel van de brandbestrijding
heeft behaald. Uit waarneming blijkt eveneens dat het personeel uit een TSi in staat was
alle kritische taken uit te voeren. Het personeel geeft aan dat ze niet altijd alle benodigde
taken uit kon voeren. Hierin constateren we dus een verschil.
Wanneer het personeel wel alle taken kon uitvoeren tekent ze in veel gevallen aan dat dit
op een andere wijze moest gebeuren dan wanneer zij met een TSs zou zijn uitgerukt. In dit
kader wordt in het onderzoek van Parkstad-Limburg gesproken over anticiperend en
improviserend optreden. In veel gevallen moesten taken die normaal gesproken alleen in
koppels worden uitgevoerd nu individueel worden uitgevoerd.
Wanneer de bevelvoerder niet zeker was dat hij doeltreffend met het aanwezige personeel
kon optreden heeft hij opgeschaald. In de gevallen waarin is opgeschaald heeft het
personeel het repressief optreden echter als doeltreffend ervaren. Dit verklaren zij doordat
er volgens hen geen extra schade ontstond vanwege een te beperkte capaciteit aan
personeel.
Wij vinden het paradoxaal dat het personeel aangeeft het doel van de brandbestrijding te
hebben gehaald, maar dat zij niet doeltreffend is opgetreden. Een mogelijke verklaring zou
kunnen zijn dat het personeel niet in staat was alle procedures te doorlopen zoals zij dit
gewend is, zij treedt dan ‘improviserend’ op. Wanneer dit het geval is dan stellen wij dat de
huidige procedures en regels onder de loep genomen moeten worden. Wij denken dat
103 103 103 103
aanpassing hiervan kan leiden tot een andere perceptie en dat zo de ervaring over de
(on)doeltreffendheid van het repressief optreden positief kan worden beïnvloed.
We kunnen concluderen dat veel van de argumentatie met betrekking tot de
ondoeltreffendheid van het repressief optreden is terug te leiden naar het ‘als-dan-
scenario’. Een typerend ‘als-dan-scenario’, dat regelmatig tijdens het onderzoek is
aangevoerd, is een brand op de eerste verdieping van een woning (onder de trap) met een
ingesloten gezin op de tweede verdieping. In dit scenario krijgt het gelijktijdig uitvoeren van
een blusaanval en het redden van de ingesloten personen een prominente plaats. Het
repressieve personeel is van mening dat dit scenario niet kan worden uitgevoerd omdat de
slagkracht van de TSi niet voldoende is. Gedurende de onderzoeksperiode heeft de
brandweer geen mensen hoeven redden. Wel was er in een aantal gevallen sprake van
insluiting of vermissing van één of meerdere personen. Kwalitatieve analyse toont aan dat
iedereen op eigen kracht is geëvacueerd en in een enkel geval door de brandweer slechts is
begeleid. Dit toont de zelfredzaamheid van de burgers. Deze begint al bij aanvang van de
brand. Waar mogelijk nemen burgers veelal zelf het initiatief om een beginnende brand te
doven. Zo zijn bij veel bedrijven in Nederland bedrijfshulpverleningsorganisaties actief die
een belangrijke rol in de brandveiligheid van bedrijventerreinen bekleden.
Hulpverleningsorganisaties als de brandweer hebben moeite om deze vorm van zelf-
redzaamheid in hun plannen een plek te geven (Heijnen, 2010). Analoog gaan ze er vanuit
dat ze ‘alles’ zelf moeten oppakken en oplossen.
Geen van de veelvuldig genoemde ‘als-dan-scenario’s’ is gedurende de onderzoeksperiode
voorgekomen. De vraag rijst daarbij in hoeverre een TSs in gelijke situaties wel doeltreffend
zou kunnen optreden en in hoeveel gevallen bij dergelijke scenario’s (al dan niet
automatisch) wordt opgeschaald? Om te bekijken bij welke ‘als-dan-scenario’s’ een TSs
meer doeltreffend kan optreden dan een TSi, raden wij aan een vergelijkend onderzoek in
een gesimuleerde omgeving uit te voeren. Dit is nodig omdat dan de condities van de
afhandeling van de brandmelding voor zowel de TSi als de TSs gelijk zijn. In de praktijk is dit
vanwege de complexiteit en diversiteit van brandmeldingen niet mogelijk gebleken, mede
omdat deze brandsituaties niet veelvuldig voor handen waren. Wij bevelen dan ook aan om
voor de maatgevende incidenten in kaart te brengen welke mogelijkheden een TSs meer
heeft dan een TSi.
In relatie tot de subjectieve doeltreffendheid kunnen we verder concluderen dat het
personeel van de TSi in sterkere mate organisatorische tekortkomingen ervaart dan het
personeel van een TSs. Het personeel van de TSi is minder zeker over de opkomsttijd van de
tweede TS, hun eigen slagkracht en de kwaliteit van het repressief optreden. In beginsel is
de slagkracht en opkomsttijd voorgeprogrammeerd in een inzetvoorstel. Dit voorstel legt de
configuratie van in te zetten brandweereenheden vast.
Tijdens het onderzoek is besloten dat vanaf het niveau van Middel brand een TSs ter plaatse
moest komen. Zo waren bij een uitruk met een TSi bij Middel brand altijd minimaal 10
mensen ter plaatse. Uit ons onderzoek blijkt dat in 74% van alle Middel branden 8 of minder
repressieve personeelsleden worden ingezet. In deze gevallen kan dus worden volstaan met
de inzet van twee TSi’en. Het inzetten van een TSi als tweede TS levert een verkorte
opkomsttijd op bij Middel branden (immers bij vrijwillig bezette posten rukt een TSi sneller
uit dan een TSs, dit blijkt ook uit onderzoek door brandweer Utrecht). Door de inzettijd van
de tweede TS te verkorten wordt één van drie onzekerheden die samenhangen met de TSi
verminderd. Onderzoek naar verkorting van opkomsttijden bij vrijwillige posten in
Apeldoorn als gevolg van een anders bezette TS zou wenselijk zijn.
De tijd bij opschaling is een belangrijk punt waarover het repressieve personeel van de TSi
zich zorgen maakt. Configuraties (samenstellingen) van TSi’en kunnen deze zorg deels
wegnemen. Een verkorting van de opkomsttijd biedt ook voordelen gezien de uitspraak van
104
de brandweer in het algemeen is dat, naarmate ze sneller bij een brand aanwezig is, ze
doeltreffender hulp kan verlenen. Zo stellen Winkens en ’t Hoofd (2005) dat het effect van
de brandbestrijding afneemt met elke minuut dat de blussing later wordt ingezet.
Opmerkelijk is dat dit standpunt in de landelijke discussie over de variabele
voertuigbezetting niet terugkomt. Wij denken dat dit deels te wijten is aan de beperkte
(wetenschappelijke) kennis over de wijze van repressief optreden.
Tijdens ons onderzoek is gebleken dat in alle gevallen het repressieve personeel van de TSi
direct tot de inzet is overgegaan en niet heeft hoeven wachten op een tweede TS.
Met betrekking tot de opschaling kunnen we stellen dat het erop lijkt dat een bevelvoerder
van een TSi eerder opschaalt dan een bevelvoerder van een TSs. Dit blijkt ook uit onderzoek
in Parkstad-Limburg (Valck, van der, 2008). Vervolgonderzoek hiernaar zou hierover meer
zekerheid kunnen bieden. De opkomst van de tweede TS heeft geen effect gehad op de
doeltreffendheid van het repressief optreden. We merken op dat in veel gevallen een
tweede TSi (die ook is bezet met vier man) voldoende zou zijn geweest om doeltreffend op
te treden.
9.5 Subjectieve veiligheid
Deelvraag subjectieve veiligheid
Hoe ervaart het Apeldoornse repressieve personeel van een TSi (a) hun veiligheid tijdens het
repressief optreden bij brand, (b) hoe verhoudt zich dit tot een TSs én in hoeverre verschilt de
ervaren veiligheid op een TSi (c) per meldingscategorie en (d) per functie?
Conclusie
Een anders bezette TS heeft een negatief effect op de subjectieve veiligheid. Het repressieve
personeel ervaart dat er bij een inzet met een anders bezette TS meer inbreuk wordt gedaan
op hun veiligheid. Deze ervaren inbreuk op de veiligheid verschilt per meldingscategorie en
per functie.
Discussie
Het personeel voelt zich minder veilig wanneer zij moet optreden met een anders bezette
TS. Het repressieve personeel draagt hiervoor tal van verklaringen aan die in drie
tekortkomingen kunnen worden samengevat. Het gaat om: (a) de opschaling van de
hulpverleningsorganisatie, (b) de slagkracht van de TSi en (c) de kwaliteit van repressief
optreden. Deze drie factoren hebben ook invloed op de perceptie van het personeel over de
doeltreffendheid van hun optreden.
De zekerheid in een goede afloop speelt een cruciale rol bij het veiligheidsgevoel van het
repressieve personeel. De drie tekortkomingen hebben hier betrekking op aangezien het
vooruitzicht in een goede afloop wordt beperkt door organisatorische risico’s. We
veronderstellen dat niet zozeer de brandsituatie of de bezetting zorgt voor een gevoel van
onveiligheid maar het vertrouwen in een goede afloop. Vooral in de uitrukfase kan dit het
verhoogde gevoel van onveiligheid onder het personeel van een TSi verklaren.
Tijdens de onderzoeksperiode bleek het personeel in veel gevallen over voldoende kwaliteit
te beschikken om het werk veilig en doeltreffend te kunnen uitvoeren. Om organisatorische
redenen zijn de opkomsttijden van de tweede TS niet in ons onderzoek betrokken. Een kort
vervolgonderzoek zou hier zeker op zijn plaats zijn. Overigens blijkt dat de tijd die voorbij
ging voor de tweede TS ter plaatse was niet heeft geleid tot extra schade of uitbreiding van
de brand.
105 105 105 105
Kwalitatieve analyse toont aan dat veel repressieve personeelsleden bij bepaalde
brandmeldingen uitgaan van het ergste. De onzekerheden in een goede afloop leiden tot
een vrij ‘pessimistische’ benadering van het repressieve werk. Dit bleek uit de interviews
waar regelmatig het ‘als-dan-scenario’ werd aangevoerd. Het repressieve personeel
bedoelde hiermee dat in het geval van de voorafgaande, specifieke afhandeling van een
brandmelding het allemaal ‘maar net’ kon. Als er ook maar iets anders was gebeurd dan
verwacht, dan had de TSi tekort geschoten. Dit soort ‘als-dan-scenario’s’ hebben zich
gedurende het onderzoek geen enkele keer voorgedaan. De vraag rijst dan ook in hoeverre
deze ‘als-dan-scenario’s’ daadwerkelijk voorkomen en of een TSs in zulke gevallen wél
doeltreffend zou kunnen optreden.
Uit kwalitatieve analyse blijkt dat een verhoging van een gevoel van onveiligheid onder het
personeel voor een groot gedeelte voortkomt uit een verstoring van het routinematig
optreden. De taken die de manschappen ‘drie’ en ‘vier’ in een TSs uitvoeren moeten worden
overgenomen door het andere personeel. Hierdoor wordt de routine verstoord. Dit geeft
het personeel een onzeker gevoel. Het opdoen van ervaring met een anders bezette TS,
door middel van training en opleiding zal dit gevoel kunnen wegnemen, aangezien een
andere bezetting de nieuwe routine zal worden.
In dit kader is het belangrijk om stil te staan bij de mogelijkheid dat bij de bestrijding van
een brand repressief personeel ingesloten kan raken. Velen bij de brandweer dichten aan de
nummers ‘drie’ en ‘vier’ de rol van back-up ploeg toe. Dit houdt in dat de nummers ‘drie’ en
‘vier’ in staat worden geacht om in noodgevallen ingesloten collega’s te kunnen redden. Een
en ander is geregeld in een procedure die zich richt op de vermissing van eigen personeel.
Sinds enige tijd wordt de effectiviteit van een dergelijke procedure in twijfel getrokken
(Helsloot, Oomes en Weewer, 2009). Onderzoek in Amerika laat zien dat de noodprocedure
bij vermissing van eigen personeel in complexe gebouwen niet functioneert. Vergelijking
met de Nederlandse situatie maakt het aannemelijk om te stellen dat de noodprocedure in
Nederland in het merendeel van de gevallen (ook) niet zal werken. Dit kunnen we echter
niet met zekerheid stellen. Meer onderzoek naar de doeltreffendheid van de
noodprocedure is noodzakelijk. Te meer noodzakelijk omdat het, volgens de theorie van
risicocompensatie (Mittendorf, 2004), geloofwaardig lijkt dat het repressieve personeel
meer risico aanvaardt doordat men er op vertrouwt gered te kunnen worden door collega’s.
Dit is paradoxaal: binnen bepaalde systemen denkt het repressieve personeel veilig te
kunnen werken en hierdoor extra risico’s te kunnen aanvaarden. Wanneer het systeem
echter niet werkt maar het personeel hier wel op vertrouwt, is er sprake van
schijnveiligheid. Deze schijnveiligheid kan de werkelijke veiligheid negatief beïnvloeden.
Een afnemende subjectieve veiligheid heeft schijnbaar ook voordelen. Bij de afhandelingen
van brandmeldingen waar het personeel een onveilig gevoel had, waren zij meer alert op de
risico’s en waren ze beter in staat om hierop te anticiperen. Onderzoek in Parkstad Limburg
(Valck, van der, 2008) toont ook aan dat het personeel van een anders bezette TS
voorzichtiger te werk gaat. Wij denken dat het ontbreken van de mogelijkheid om op ‘de
automatische piloot’ te werken hier een verklaring voor kan zijn. Het personeel is meer alert
op risico’s doordat ze een verhoogd gevoel van onveiligheid heeft. Dit komt uiteindelijk ten
goede aan de objectieve veiligheid tijdens het repressief optreden. Hiermee sluiten wij aan
bij onderzoek van Helsloot en Van Duin (1999) die stellen dat risico’s zelfs met slimme en
goed doordachte tactieken, technieken en procedures niet volledig zijn uit te bannen.
Risico’s zijn inherent aan het brandweeroptreden. De vraag is in hoeverre het personeel zich
bewust is van de risico’s en hoe zij hierop reageert. Uit ons onderzoek komt naar voren dat
het repressieve personeel uit de TSi meer bedacht is op risico’s dan het personeel uit de TSs.
Daarmee stellen wij dat een anders bezette TS (mits niet standaard met een vast aantal bij
elke brandmelding bezet) kan leiden tot meer veiligheidsbewustzijn van het brandweer-
personeel.
106
9.6 Discussie
Tijdens het ontwerp van de onderzoeksopzet is duidelijk geworden hoe weinig onderzoek wordt uitgevoerd naar het functioneren (van het repressief systeem) van de brandweer. Wij zijn van mening dat het mede daardoor het voor de brandweer lastig is om handelings-problemen (in de repressie) op te lossen. Ons is gebleken dat het de brandweer vooral ontbreekt aan inzicht in de effecten van bepaalde (beleids)interventies op dit vlak. Onderzoekers als Bloemen, Helsloot, Kobes en anderen stippen dit regelmatig aan. Dit heeft echter nog niet tot veel zichtbare verbeteringen geleid. In hun lijn scharen wij ons door te stellen dat het voor de ontwikkeling van de brandweer van belang is dat meer verantwoord onderzoek wordt uitgevoerd naar de effecten van beleidsvoornemens en -interventies bij de brandweer. Wij hebben geprobeerd bij te dragen aan kennis over de effecten van interventies op het repressief optreden, specifieke over de bezetting op de tankautospuit. Ons onderzoek kent echter beperkingen. Voor een goede vergelijking tussen de TSi en de TSs was het wenselijk geweest indien we aan beide eenheden een gelijkwaardige hoeveelheid waarnemingen en interviews hadden kunnen verrichten. In dit onderzoek is het percentage onderzochte afhandelingen van brandmeldingen door een TSs lager dan het aantal onderzochte afhandelingen van brandmeldingen door een TSi. Dit heeft gevolgen gehad voor de betrouwbaarheid van de uitspraken wanneer we die statistisch probeerden te onderbouwen. Dit is voor ons een belangrijke reden voor simultaan onderzoek geweest. De oorzaak voor het lage aantal waarnemingen in de controlegroep is voor een groot gedeelte te wijten aan organisatorische beperkingen. Het was daardoor niet mogelijk om voldoende waarnemingen en interviews uit te voeren. Wij raden dan ook aan om de ontwikkelde onderzoeksmethode voort te zetten, zodat er ook op het niveau van brandmeldingen in de (sub)categorieën onderbouwde uitspraken gedaan kunnen worden over de veiligheid en doeltreffendheid van het repressief optreden. Met het oog op het landelijk programma Variabele Voertuigbezetting zien wij hier vooral ook een rol voor de NVBR in het verschiet liggen. Daarnaast zijn er een aantal elementen met betrekking tot de doeltreffendheid van het repressief optreden die wij niet in ons onderzoek hebben opgenomen. Het belangrijkste aspect hierbij is misschien wel de opkomsttijden. In ons onderzoek is dit aspect niet opgenomen, aangezien we op basis van theorie, eerder onderzoek en logica aannemen dat een afname van de bezetting niet zal leiden tot langere opkomsttijden. We verwachten dat een lagere bezetting op de TS van vrijwillige posten zelfs zal leiden tot een verkorting van de opkomsttijd, en wellicht tot het niet te hoeven sluiten van een brandweerpost (als daar sprake is van een te lage beschikbaarheid van vrijwilligers). Wij denken dat een dergelijk urgentiebesef een grote waarde in het draagvlak voor veranderingen zal kennen dan redenen die doelmatig van aard zijn. Een andere bezetting heeft op het vlak van opkomsttijden dus een positief effect op de doeltreffendheid van het repressief optreden. In vervolgonderzoek is het zinvol te bekijken tot welke verkortingen van opkomsttijden een andere bezetting zal leiden. De kernbegrippen in ons onderzoek zijn stipulatief gedefinieerd. Dit heeft zijn redenen. Zo is er vanuit de wetenschap in zeer beperkte aandacht voor de organisatie en het functioneren van de brandweer. Veel hiervan is gebaseerd op afspraken en aannames. De (wetenschappelijke) basis van termen die wij in ons onderzoek gebruikt hebben kent daarmee dan ook zijn beperkingen. Om de overstap vanuit de theorie naar de praktijk te kunnen maken hebben wij de kernbegrippen samenvattend beschreven vanuit het perspectief wat wij hier onder verstaan en wat praktisch meetbaar bleek. We onderkennen hierbij dat onze definities niet per se de gehele lading (die in werkelijkheid onder het begrip
107 107 107 107
valt) hoeft te dekken. Kenmerkend aan onze definities is dat noch de gangbaarheid noch de waarheid maatgevend is, maar de bruikbaarheid ervan (Verschuren en Doorewaard, 2008). In ons onderzoek hebben we gebruik gemaakt van verschillende databronnen die zijn ondergebracht in een databank. De gegevens die zijn voortgekomen uit het onderzoek (waarnemings- en interviewformulieren) zijn opgenomen in het databestand Brandweer Apeldoorn Zes Or LesS 2010 (BAZOS, 2010). Om dit databestand vorm te geven en in te richten zijn codeboeken geschreven. Ten behoeve van de beantwoording van de onderzoeksvraag is een fragment uit het databestand gebruikt. Door middel van een survey biedt het databestand de mogelijkheid om meerdere vragen over het repressief optreden van de brandweer (Apeldoorn) te beantwoorden. Wij bevelen dan ook aan het databestand uit te breiden en te gebruiken als kennisbron voor andere handelingsvraagstukken op het beleidsterrein van incidentbestrijding. In het onderzoek treffen we een discrepantie aan tussen de objectieve en subjectieve metingen van veiligheid en de beleving hiervan. Dit is opmerkelijk aangezien deze discrepantie niet bestaat bij de objectieve en subjectieve doeltreffendheid. Het personeel had geen positief belang bij een variabele bezetting waardoor zaken als strategische of sociaal wenselijke antwoorden van invloed zouden kunnen zijn op de meting van subjectieve veiligheid. Dit zou er toe kunnen leiden dat zij hun optreden vaak als ondoeltreffend of onveilig beoordelen. De veiligheid wordt echter veel negatiever beoordeeld dan de doeltreffendheid. Dit zou verklaard kunnen worden doordat de doeltreffendheid van een optreden vaak als het resultaat van eigen handelen wordt gezien. Veiligheid ziet het personeel echter vaak als een component die wordt beïnvloed door externe factoren, en een negatieve score hierop wordt niet direct teruggelegd op hun eigen handelen. Door de wijze waarop wij onze meetinstrumenten hebben ingericht kunnen we niet goed in kaart brengen in hoeverre er sprake was van sociaal wenselijke antwoorden. Ons onderzoek heeft zich alleen gericht op de afhandelingen van brandmeldingen. Hiermee is slechts één van de vier taken (die de wetgever bij de TS heeft neergelegd) onderzocht. Voor brand is gekozen omdat deze ten opzichte van de andere taken een veel dynamischer karakter heeft en vaak grilliger van verloop is. De onderzoeksmethodiek is ontwikkeld met de achterliggende gedachte dat, als deze functioneert voor de afhandelingen van brandmeldingen, deze ook zal functioneren om studie te verrichten naar de afhandelingen van technische hulpverleningen, het verrichten van basishandelingen bij ongevallen met gevaarlijke stoffen en de ondersteuning bij waterongevallen. Om ook over deze taken van de brandweer kennis te vergaren zou vervolgonderzoek wenselijk zijn. Dit onderzoek is erop gericht geweest de effecten van een anders bezette TS in kaart te brengen. Wij bevelen aan de opgedane kennis te gebruiken om het beleid over de bezetting van de TS te heroverwegen. Het behoeft geen betoog dat het verstandig is om bij het opstellen van dit beleid rekening te houden met de emoties van de belanghebbenden. Door middel van rationele argumenten dienen deze emoties echter wel in de context beoordeelt te worden. Voor de brandweer, waar emoties bij veranderingen een belangrijke rol spelen, lijkt het ons zinvol om naast de emotionele argumenten zoveel mogelijk objectief te blijven monitoren wat de gevolgen van interventies zijn. Dit zal kunnen bijdragen aan een verdere optimalisering van de repressieve brandweerzorg in Apeldoorn.
108
109 109 109 109
To contribute to
the body of knowledge
Bijlagen
Ap
eld
oo
rn
Bra
nd
we
er
110
AFKORTINGEN
BAZOS : (databestand) Brandweer Apeldoorn Zes Or lesS
Besluit vr’s : Besluit veiligheidsregio’s
BHV : Bedrijfshulpverlening
BZK : Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
CAFS : Compressed air foam systems
CBRN : Chemische, biologische, radiologische en nucleaire (besmettingen)
CBS : Centraal Bureau voor de Statistiek
College van B&W : College van burgemeester en wethouders
Et. al. : En anderen (latijn: et alii)
EVA : (brandweercluster) Epe, Voorst, Apeldoorn
GMA : Geïntegreerde Meldkamer Apeldoorn
IOOV : Inspectie Openbare Orde en Veiligheid
N : Aantal
NIFV Nibra : Nederlands Insituut Fysieke Veiligheid Nederlands instituut voor brandweerzorg en
rampenbestrijding
NIST : National Institute of Standards and Technology
NVBR : Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding
OGS : Ongevalsbestrijding gevaarlijke stoffen
OMS : Openbaar meldsysteem
OR : Ondernemingsraad
OSHA : Occupational Safety and Health Administration
OvD : Officier van dienst
PAC : Particuliere alarmcentrale
Red. : Redactie
RSTV : Rook, stroming, temperatuur, vlammen
SIE : Snelle interventie eenheid
Sig. : Significantie
SP : Socialistische Partij
SPSS : Statistical package for the social sciences
TIS 2 : Treinincidentscenario, gericht op brand
TNO : Nederlandse organisatie voor toegepast natuurwetenschappelijk onderzoek
TS : Tankautospuit
TSi : Anders bezette tankautospuit
TSs : Standaard bezette tankautospuit
TS4 : Tankautospuit die is bezet met vier repressieve personeelsleden
VBV : Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers
VNOG : Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland
Wet vr’s : Wet veiligheidsregio’s
WOR : Wet op de ondernemingsraden
LITERATUURLIJST
ABVAKABO FNV, CNV Publieke Zaak, CMHF en Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers (2010) ‘Haalbaarheids-
onderzoek nieuwe brancheorganisatie voor de brandweer’ 25 oktober.
Adviesbureau AVD (2009) Leidraad Grootschalig Brandweeroptreden, Inrichtingsplan om te komen van een
aanbodgestuurde naar een vraaggestuurde hulpverleningsorganisatie, eindconcept 1.3, Nederlandse
Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding, Arnhem.
Ale, B. (2003) Risico’s en Veiligheid, een historische schets, faculteit techniek, bestuur en maatschappij, TU
Delft, Delft.
Ale, B. (2010) ‘Hoogleraar Ale over de kosten van de brandweer’, interview met de NOS op 24 maart, URL:
http://nos.nl/audio/146052-hoogleraar-ale-over-kosten-brandweer.html.html (24 maart 2010).
Averill, J.D., Moore-Merrell, L., Barrowy, A., Santos, R., Peacock, R., Notarianni, K.A. en Wissoker, D. (2010)
Report on Residential Fireground Field Experiments, U.S. Department of Commerce, Gary Locke, USA.
Babrauskas, V. en Peacock, R.D. (1992) ‘Heat Release Rate: The single most important variable in Fire Hazard’,
Fire Safety Journal 18, p. 255-272, Elsevier Science Publishers Ltd., Engeland.
Berghuijs, J.D. (2007) ‘Praktijkvisie organisatie, mijmeringen aan de Maas over de arbeidsverhoudingen bij de
brandweer’ in: Helsloot, I. Muller, E.R. en Berghuijs, J.D. (red.) Brandweer studies over organisatie, functioneren
en omgeving, Kluwer, Deventer, p. 481-500.
Berkman, A. (2005) ABC of Anarchism, Dover Publications, Mineola.
Besluit Personeel Veiligheidsregio’s (2010) Besluit van 24 juni 2010, houdende regels over het personeel van de
brandweer, functies voor de bedrijfsbrandweer, functies binnen de GHOR en functies binnen de organisatie
van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing en het overleg over het personeel van de brandweer,
Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, jaargang 2010, 253, Den Haag.
Besluit Veiligheidsregio’s (2010) Besluit van 24 juni 2010, houdende regels inzake de organisatie en de taken
van de veiligheidsregio’s en de gemeentelijke brandweer, alsmede de financiële bijdrage van het Rijk,
Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, jaargang 2010, 255, Den Haag.
Bloemen, A.A.F., Fitski, H.J., Stolk, D.J., Witberg, R.R., Aldershoff, R.F. en Ubink, E.M. (2008), Modellering van de
effectiviteit van de brandweer: inventarisatie en eerste opzet, TNO Defensie en Veiligheid, Den Haag.
Boeije, H. (2005) Analyseren in kwalitatief onderzoek, Boom onderwijs
Brandweer Apeldoorn (2009) Dossier vakbekwaamheid, brandweercluster Epe, Voorst, Apeldoorn, Apeldoorn.
Brandweerkennisnet (2011) ‘Vrijwilligheid’, URL: http://www.brandweerkennisnet.nl/thema's_bkn/
vrijwilligheid/ (30 maart 2011).
CBS (2009) Brandweerstatistiek 2008, Den Haag/Heerlen.
CNV Publieke Zaak (2010) ‘Bezuinigingen brandweer slecht voor publieke taak’, URL:
http://www.mijnvakbond.nl/ Bezuinigingen-brandweer-slecht-voor-publieke-veiligheid?referrer=273 (17
november 2009).
Dagblad De Stentor, Apeldoornse Courant (2010) ‘Brandweer wil redden liever vóór zijn’, 9 november, p. 30 en
31.
De Onderzoeksraad voor de Veiligheid (2009) Brand De Punt, onderzoek naar het verongelukken van drie
brandweerlieden bij het bestrijden van een brand in De Punt op 9 mei 2008, Den Haag.
Directie Brandweer, (1992) Handleiding Brandweerzorg, Ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties, Den Haag.
Directie Brandweer en Rampenbestrijding, (1999) De risico’s van het vak?, Ministerie van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties, Den Haag. Dijk van, B. en Roorda, W. (2005) Vinden en binden van vrijwilligers bij de brandweer in 2005, DSP Groep, Amsterdam.
Dijkstra, W. en Smit, J. (1999) Onderzoek met vragenlijsten, een praktische handleiding, VU Uitgeverij,
Amsterdam (tweede druk)
Fleurke, F. (2006) ‘Deelrapport 2, Het bestuurlijk stelsel voor de brandweerzorg’, in: Bestuurlijke aansturing van
de brandweerzorg, De resultaten van twee onderzoeken: ‘Gemeentelijke aansturing van de brandweerzorg’ en
‘Het bestuurlijk stelsel voor de brandweerzorg’, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Inspectie Openbare Orde en Veiligheid, Den Haag.
Focus, Informatiemagazine voor medewerkers en relaties van de Brandweer Zuid-Limburg (2010) ‘Snelle
Interventie Eenheid in Heuvelland primeur voor Nederland, SIE moet bezettingsprobleem overdag oplossen én
levens redden’, november / december, Veiligheidsregio Zuid-Limburg.
Geïntegreerde Meldkamer (2009) Meldingsclassificatie GMS versie 20090812, Geïntegreerd Meldkamer-
Systeem, Apeldoorn.
Gemeente Apeldoorn (2006) Protocol uitrukprocedure, dienst brandweer, Apeldoorn.
Gemeente Apeldoorn (2008) Plan van Aanpak, Project Zes or Less, dienst brandweer, Apeldoorn.
Gemeente Apeldoorn (2009) Plan van aanpak, Project Zes or Less, veldonderzoek bezetting TS, fase II, dienst
brandweer, Apeldoorn (definitief exemplaar).
Gemeente Apeldoorn (2009) Veldonderzoek naar de bezetting van de tankautospuit, College van burgemeester
en wethouders, Apeldoorn.
Goudsblom, J. (2007) ‘Vuur, brand en brandweer: een sociologisch-historisch overzicht’ in: Helsloot, I. Muller,
E.R. en Berghuijs, J.D. (red.) Brandweer studies over organisatie, functioneren en omgeving, Kluwer, Deventer,
p. 25-46.
Grimwood, P. (2008) Euro Firefighter, Global Firefighting Strategy and Tactics, Command and Control –
Firefighter Safety, Jeremy Mills Publishing, Lindley, Huddersfield, West Yorkshire, Verenigd Koninkrijk.
Groningen van, B. en Boer de, C. (2010) Beschrijvende statistiek, het berekenen en interpreteren van tabellen en
statistieken, Boom Lemma uitgevers, Den Haag (tweede druk).
Hazeleger, J. (2008) Tussenrapportage pilot 4-persoons tankautospuit, Brandweer Utrecht, Utrecht (definitieve
uitgave).
Heijnen, A. (2010) ‘Landelijke Expertgroep Zelfredzaamheid: denken ten behoeve van het doen’, in: Magazine
nationale veiligheid en crisisbeheersing, jaargang 8, nummer 4, juli/augustus 2010, p,. 54,-55, Den Haag.
Helsloot, I. en Duin van, M.J. (1999) Veiligheidsrisico’s bij repressief brandweeroptreden, Nederlands Instituut
voor Brandweer en Rampenbestrijding , Arnhem.
Helsloot, I., Lukkes, J. en Folkers, N. (2004) ‘Fysieke Veiligheid’, in: Muller, E.R. (red.), Veiligheid, Studies over
inhoud, organisatie en maatregelen, Kluwer, Alphen aan den Rijn., p. 345-500.
Helsloot, I., Oomes, E.J. en Scholtens, A.C.J. (2007) ‘Veiligheid bij repressief brandweeroptreden’ in: Helsloot, I.
Muller, E.R. en Berghuijs, J.D. (red.) Brandweer studies over organisatie, functioneren en omgeving, Kluwer,
Deventer, p. 621-654.
Helsloot, I. Muller, E.R. en Berghuijs, J.D. (red.) (2007) Brandweer studies over organisatie, functioneren en
omgeving, Kluwer, Deventer.
Helsloot, I., Oomes, E.J., en Weewer, R. (2008) Verkennend onderzoek, Brand met dodelijke afloop in De Punt.
Houtman, I.L.D., Schaufeli, W.B. en Taris, T. (red.) (2000), Psychische vermoeidheid en werk: Cijfers, trends en
analyses (Mental fatigue and work: Figuers, trends en analyses, Samsom, Alpen a/d Rijn.
Inspectie Brandweerzorg en rampenbestrijding (2000) Realistisch oefenen op oefencentra, Ministerie van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Den Haag.
Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (2004) Veiligheidsbewustzijn bij brandweerpersoneel, leert de
brandweer van lessen uit eerder ongevallen met brandweerlieden, Ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties, Den Haag.
Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (2006) Bestuurlijke aansturing van de brandweerzorg, De resultaten van
twee onderzoeken: ‘Gemeentelijke aansturing van de brandweerzorg’ en ‘Het bestuurlijk stelsel voor de
brandweerzorg’, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Den Haag.
Kam, de, C.A. (2009) ‘De Miljoenennota 2010’, Tijdschrift voor Openbare Financiën, jaargang 41, nummer 5,
Wim Drees Stichting voor Openbare Financiën.
Kobes, M., Rosmuller, N., Schokker, J.J. en Vliet van, V.M.P. (2006) Verkenning van simulatiemodellen, brand-
en rookontwikkeling, evacuatie- en interventiemodellering, versie 442N6001/30-08-06, Arnhem, Nederlands
Instituut Fysieke Veiligheid Nibra.
Kobes, M., Groenewegen, K. en Winkelhorst, R. (2009) Fatale woningbranden 2008, versie: 431N8033/4.0, 25 juni 2009, Arnhem, Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid Nibra, Arnhem.
Koopman, H. en Hazelaar, T. (2010) Bluswater, onderzoek en resultaten tot 31 december 2010, presentatie
afdeling Risicobeheersing, brandweercluster Epe, Voorst en Apeldoorn, Apeldoorn.
Koppers, G. (2008) ‘Waarom zitten er zes mensen op een TS?’, Brand & Brandweer, jaargang 32, uitgave 7/8,
juli/augustus 2008, Sdu Uitgevers, Den Haag.
Kreis, S. (2003) ‘Rapid intervention isn't rapid’, essay published on firehouse.com.
Lochem, van, P.J.P.M. en Verhallen, P.J.J.M. (2007) ‘Brandweercultuur’ in: Helsloot, I. Muller, E.R. en Berghuijs,
J.D. (red.) Brandweer studies over organisatie, functioneren en omgeving, Kluwer, Deventer, p. 387-398.
Mans, J. (2010) Inzet gereed, financiële heroverwegingen om de brandweer betaalbaar te houden, Commissie
Mans, Den Haag.
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (1993) Integrale veiligheidsrapportage, Den Haag.
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2003) Brancherichtlijn Optische en geluidsignalen
Brandweer, herziene druk, Den Haag.
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2010a) Branchevoorschriften, Standaardbepakking
voor brandweervoertuigen, tankautospuit en hulpverleningsvoertuig, versie 2.0, Den Haag.
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2010b) Magazine nationale veiligheid en
crisisbeheersing, jaargang 8, nummer 4, juli/augustus 2010, Den Haag.
Mintzberg, H. (1983) Structures in fives: designing effective organizations. Englewood Cliffs, Prentice Hall.
Mittendorf, C. (2004) ‘Deelrapport 3, Waarom onnodige risico’s? (uitgevoerd door psycholoog drs. C.
Mittendorf)’, in: Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (2004) Veiligheidsbewustzijn bij brandweerpersoneel,
Leert de brandweer van lessen uit eerdere ongevallen met brandweerlieden?, Ministerie van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties, Den Haag.
Muller, E.R. (2004) Veiligheid, studies over inhoud, organisatie en maatregelen, Alpen aan de Rijn, Kluwer.
Muller, E.R. en Hesloot, I. (2007) ‘Inleiding’ in: Helsloot, I. Muller, E.R. en Berghuijs, J.D. (red.) Brandweer
studies over organisatie, functioneren en omgeving, Kluwer, Deventer, p. 1-3.
Nederlands Instituut voor Fysieke Veiligheid Nibra (2008) Brandmeester / adjunct hoofdbrandmeester
Preventie, Arnhem.
Nederlands Instituut voor Fysieke Veiligheid Nibra (2009a) Manschap A, Oriëntatie, Arnhem.
Nederlands Instituut voor Fysieke Veiligheid Nibra (2009b) Bevelvoerder brandbestrijding, Arnhem.
Nederlands Instituut voor Fysieke Veiligheid Nibra (2009c) Manschap A, Persoonlijke Bescherming, Arnhem.
Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (2010a) Proefdraaien met variabele
voertuigbezetting in: Brand&Brandweer, vakblad voor brandweer, hulpverlening en rampenbestrijding,
jaargang 34, nummer 11, november 2010, Sdu Uitgevers, Den Haag.
Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (2010b) Strategische reis als basis voor
vernieuwing, de Brandweer over morgen.
Nieuwenhuis, M.A. (2003 -2010) The Art of Management Deel I, Strategie en Structuur, (the-art.nl), The Art of
Management, Apeldoorn.
Occupational Safety & Health Administration, Personal Protective Equipment, Respiratory Protection, OSHA 29
CFR 1910.134, United States Deparment of Labor, URL:
http://www.osha.gov/pls/oshaweb/owadisp.show_document?p_table=STANDARDS&p_id=12716 (21
december 2010).
Omroep Gelderland (2010) Vrouw zwaargewond bij brand in Apeldoorn, URL:
http://www.omroepgelderland.nl/web/Nieuws/nieuwsartikel/514541/Vrouw-zwaargewond-bij-brand-
Apeldoorn.htm (5 maart 2010).
Oosterzee, D. (2010) ‘Kosten- Batenanalyse’ in: Magazine nationale veiligheid en crisisbeheersing, jaargang 8,
nummer 4, juli/augustus 2010, p. 19, Den Haag.
Oomes, E.J. (2007) ‘De doeltreffendheid van het repressief brandweeroptreden’ in: Helsloot, I. Muller, E.R. en
Berghuijs, J.D. (red.) Brandweer studies over organisatie, functioneren en omgeving, Kluwer, Deventer, p. 589-
620.
Peacock, R.D., Averill, J.D., Reneke, P.A. en Jones, W.W. (2004) ‘Characteristics of fire scenarios in which
sublethal effects of smoke are important’, Fire Technology 40, 127-147.
Perry, R. (2002) Final Data Report; University of Arizona, USA.
Peeters, S. (2009) Eindrapportage Pilot 4-persoons tankautospuit, Brandweer Utrecht, Utrecht (definitieve
uitgave).
Putten van, R. (2008) Onderzoeksrapportage, Zes or less, De gevolgen van minder dan 6 mensen op de
Apeldoornse TS/HV, Gemeente Apeldoorn, dienst brandweer, Apeldoorn.
Quintiere, J.G. (1998) Principles of Fire Behavior, Delmar Publishers, Albany NY, USA.
Rigby, P. (2008), Risk Assessment Advisor, London Fire Brigade, interview, 19 augustus.
Rosmuller, N. (2006) ‘Dodelijke brandweerongevallen in Nederland (1946 – 2005): classificatie naar tijdsdruk en
doel van de inzet’, Tijdschrift voor Veiligheid, 2006/4, Boom Juridische Uitgevers.
Schein, E.H. (1968) ‘Organizational socialization and the profession of management’ in: Industrial
Management review, p.1-16.
Svensson, S. (2002) The operational problem of fire control, Institute of Technology, Lund University, Lund,
Zweden.
Swanborn, P.G. (2008) [1996] Casestudy’s wat, wanneer en hoe?, Boom onderwijs, (vierde druk).
Taal, R., Jonker, H.W., Heyer den – van der Hoeven, W.G.M. Verburgt, W.E. (2000) Realistisch oefenen op
oefencentra; de binnenbrand, Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding, Ministerie van Binnenlandse
Zaken, Den Haag.
TV Gelderland, Alles uit de Kast (2010) ‘Interview met Blokker, H.’, commandant brandweer a.i., gemeente
Apeldoorn, 20 januari.
Tweede Kamer der Staten-Generaal (2010) Tweede Kamer, verslag, 47ste
plenaire vergadering, 27 januari, Den
Haag.
Uijlenbroek, J. (2010) ‘Gezond omgaan met risico’s en incidenten’ in: Magazine nationale veiligheid en
crisisbeheersing, jaargang 8, nummer 4, juli/augustus 2010, Den Haag.
Vakvereniging voor brandweervrijwilligers (2010) Dossier – 4, 6 of 8 man, URL:
http://www.brandweervrijwilligers.nl/dossiers_4-6-of-8-man.html (3 november 2010).
Valck, van der, R. (2008) ‘Four to the floor’, Eindrapport experiment TS-4, Brandweer Parkstad-Limburg.
Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland (2006) werkinstructie 112-procedure, VNOG 42, Apeldoorn.
Verschuren, P. en Doorewaard, H. (2007) Het ontwerpen van een onderzoek, Lemma, Den Haag, (vierde druk).
Verschuren, P. (2009) Praktijkgericht onderzoek, ontwerp van een organisatie- en beleidsonderzoek, Boom
Academic.
Weewer, R. (2010) ‘Brandveilig leven, Een nieuw bedrijfsmodel voor de brandweer, van verbeteren naar
fundamentele vernieuwing’ in: Recht, Bestuur en Organisatie van Hulpdiensten, aflevering 2, juni 2010, Sdu
Uitgevers, Den Haag.
Wet Veiligheidsregio’s (2010) Wet van 11 februari 2010, houdende bepalingen over de brandweerzorg, de
rampenbestrijding, de crisisbeheersing en de geneeskundige hulpverlening (Wet Veiligheidsregio’s), Staatsblad
van het Koninkrijk der Nederlanden, jaargang 2010, 145, Den Haag.
Wevers, S. (2010) ‘Brandweer Nederland: terug naar de toekomst’ in: Magazine nationale veiligheid en
crisisbeheersing, jaargang 8, nummer 4, juli/augustus 2010, Den Haag.
Winkens, P.E.J. en ’t Hooft, A.E. (2005) Leidraad Repressieve Basisbrandweerzorg, Ministerie van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties, Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding, Den Haag.
1 1 1
SUMMARY
In May 2008 the then commander of the fire department Apeldoorn commissioned to carry out
research into the staffing on the Apeldoorn fire engines. Basis for this research was the question
whether it was necessary to staff the fire engine in every emergency call with a standard staffing.
In order to develop an adjust policy concerning staffing fire engines there was a lack of
knowledge to answer this question. On the background the declining availability of volunteers
and government finances were also considerable motives.
This paper contributes to the knowledge needed to develop a policy in order to optimize the
staffing of fire engines. This paper illustrates the effects of an otherwise staffed fire engine (so
called TSi) regarding the safety of the staff and the effectiveness of the repressive operations.
This is made clear by comparing the actions of a TSi (it pulls out with four firemen) with the
actions of a fire engine that is staffed in accordance with the standard (so called TSs). In the
comparison the type of emergency call and the feature on the fire engine (incident commander,
driver and fire fighter) is taken into account.
The effects relate to the completion of a fire alarm. For this reason data has been collected by
observation. In addition by means of interview the staff has been asked about their opinion
regarding the effectiveness of the repressive operation and their own safety. The interview took
place immediately after the completion of the fire alarm.
The collected data are used to answer the research question: what effects does an otherwise
staffed fire engine (TSi) has on the objective and subjective effectiveness and safety of the
repressive operations regarding fire alarms, compared with the repressive operations of a fire
engine that is staffed in accordance to the standard staffing (TSs)? In order to answer this
question the current fire fighting tactics and - techniques were taken into account.
A distinction is made between the objective and subjective effectiveness and safety. Previous
research shows that safety experienced by the staff (subjective safety) may differ from the
observed (objective) safety. This finding we consider especially in our study. At this point our
results correspondent with previous research on these topics.
A difference can be observed between the (objective/subjective) effectiveness and the
(objective/subjective) safety of the repressive operations. With regard to the objective
effectiveness, we argue that a large part of the completion of fire alarms effectively can be
handled by a TSi. In 91.5% of all investigated completions of fire alarms the TSi was able to run an
effective reconnaissance. In 96.5% of the cases dealt with the TSi run an effective exploration. In
89% of all investigated cases the staff on the TSi believes that they were able to complete the
handling of the fire alarm effectively.
During the handling of a fire alarm the safety of the staff can be threatened from numerous
hazards. During the period of study the staff on the TSi faced no more hazards than the staff on
the TSs. On the contrary the staff on the TSi believes their safety is more violated than if they
were operating in a TSs.
When the repressive actions of the TSi are compared with those of the TSs, then we must
conclude that there is no statistical difference in the effectiveness of the action either for the
safety of the staff. From the perspective of observations we therefore conclude that a Tsi is just
as effective and safe to operate as a TSs. We argue that almost no negative effects exist between
the Tsi and TSs.
2
The subjective safety on the TSi differs statistically from the subjective safety on the TSs. The staff
feels less safe when operating on a TSi. Also the staff is experiencing the performance of the TSi
to be less effective than on a TSs.
If the results from this study were applied to the actual distribution of handling fire alarms (by
specific fire alarm) the fire department of Apeldoorn would in 98.4% of all fire alarms be able to
deal them effectively with a Tsi. In addition in 98.0% of all cases the safety of the staff is violated
only by non or very few hazards. The staff on the Tsi would evaluate 96.2% of their completion of
fire alarms as effectively. In case of 79.9% of all fire alarms they would feel safe.
This study shows that, using the same firefighting tactics and - techniques a Tsi can operate as
effectively and safe as a TSs. The experience of the staff contradicts this: they believe that their
safety is threatened more and their action is less effective.
3 3 3 3
KEY FIGURES Table: key figures in percentages
Effectiveness Safety
Objective (N=160)
Ful
ly e
ffec
tive
Eff
ecti
ve
Neu
tral
In
effe
ctiv
e
To
tally
inef
fect
ive
No
risk
s
Ver
y fe
w r
isks
Few
ris
ks
Man
y ri
sks
A lo
t o
f ri
sks
Tss 37,5 49,9 6,3 6,3 0,0 79,9 5,7 8,6 2,9 2,9
Tsi 40,0 55,4 1,5 3,1 0,0 80,0 14,4 5,6 0,0 0,0
TSi per type of fire alarm
Indoor fires 40,0 56,0 4,0 0,0 0,0 68,6 28,6 2,9 0,0 0,0
Fire in the open air 33,3 58,3 0,0 8,3 0,0 87,0 8,7 4,3 0,0 0,0
Fires in traffic 22,2 77,8 0,0 0,0 0,0 63,6 18,2 18,2 0,0 0,0
Automatic firealarm 50,0 44,4 0,0 5,6 0,0 95,8 4,2 0,0 0,0 0,0
Control 100,0 0,0 0,0 0,0 0,0 100,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Effectiveness Safety
Subjective (N=243)
Ful
ly e
ffec
tive
Eff
ecti
ve
Neu
tral
In
effe
ctiv
e
To
tally
inef
fect
ive
Com
ple
te s
afe
Saf
e
Neu
tral
Un
safe
To
tally
un
safe
Tss 75,7 24,3 0,0 0,0 0,0 18,9 62,2 18,9 0,0 0,0 Tsi 46,8 42,2 3,0 7,4 0,5 19,9 51,5 21,4 6,3 1,0
TSi per type of fire alarm
Indoor fires 39,5 39,5 3,5 16,3 1,2 6,9 49,4 28,7 13,8 1,1 Fire in the open air 57,1 42,9 0,0 0,0 0,0 38,1 57,1 4,8 0,0 0,0
Fires in traffic 60,0 40,0 0,0 0,0 0,0 3,3 63,3 26,7 3,3 3,3
Automatic firealarm 38,1 52,4 7,1 2,4 0,0 34,1 45,5 20,5 0,0 0,0 Control 100,0 0,0 0,0 0,0 0,0 100,0 0,0 0,0 0,0 0,0
TSi per feature Incident commander 45,7 47,1 0,0 7,1 0,0 22,2 56,9 18,1 2,8 0,0
Driver 46,7 40,0 6,7 6,7 0,0 19,8 49,2 21,3 9,8 0,0
Fire fighter (crew member) 48,6 38,9 2,8 8,3 1,4 18,1 47,2 25,0 6,9 2,8
Source: BAZOS (2010).
4
Brandweer
APELDOORN
INTERVIEWFORMULIER
Project Zes or Less, fase II Inleiding
Zoals je misschien weet zijn we bezig met een onderzoek naar de bezetting van de TS. Daarnet heb jij deelgenomen aan de afhandeling van een brandmelding. Graag willen we van je weten hoe je dit ervaren hebt. Om zoveel mogelijk informatie te verzamelen is een vragenlijst gemaakt. Ik wil deze graag met je doornemen. Het kan voorkomen dat je iets kwijt wilt zonder dat ik daar een vraag over stel. Schroom alsjeblieft niet om te vertellen wat je kwijt wilt, dit komt de uitkomst van het onderzoek alleen maar ten goede. Doelstelling
Dit interview is bedoeld om na te gaan wat het effect van een variabele bezetting is op de –bij het uitgerukte repressieve personeel – ervaren doeltreffendheid en veiligheid van repressief optreden. Doelgroep
Van de eerstelijns TS wordt het interview afgenomen van:
1. De bevelvoerder, 2. De chauffeur, 3. Één willekeurige manschap.
Dit interview wordt zowel afgenomen bij het optreden met een variabele bezetting (experimentele groep) als bij een standaardbezetting (controle groep). Het staat het personeel vrij om deel te nemen. Vrijwilligers ontvangen een vergoeding volgens de rechtspositie. Non-respons moet geregistreerd worden, hiervoor beschikt de interviewer over een weigeringkaart en antwoordenveloppe. Afname
Het interview wordt afgenomen door één persoon, en wel direct na afloop van het brandincident. Interviewinstructies
• Leid het interview in én vertel de doelstelling (zie hierboven),
• Maak de respondent duidelijk dat het eerste antwoord dat bij hem opkomt, vaak het beste de eigen mening weergeeft,
• Het interview bevat zowel open als gesloten vragen. Op sommige gesloten vragen wordt gereageerd door het aankruisen van één van de antwoordalternatieven die worden aangeboden,
• Bij de open vragen kan de respondent met eigen woorden reageren. Het is de bedoeling dat je die antwoorden ook zoveel mogelijk in de woorden van de respondent zelf weergeeft, en wel zo volledig
mogelijk. Je kunt daarvoor de onder de betreffende vraag opengelaten ruimte benutten,
• Voor het onderzoek is het van groot belang dat alle vragen worden beantwoord,
• Als je denkt dat de respondent nog niet alles heeft verteld, of als de reactie je niet helemaal duidelijk is, dan is het van groot belang dat je doorvraagt. Je doet dat met vragen als: ‘Kun je daar iets meer over vertellen? Wat bedoel je precies met...? Kun je daar (nog) eens een voorbeeld van geven?’ en dergelijke,
• Als je merkt dat de persoon in kwestie aarzeling heeft om iets te vertellen, stel haar/hem dan zoveel mogelijk gerust. Dit kan bijvoorbeeld door erop te wijzen dat de gegevens anoniem en strikt vertrouwelijk worden verwerkt. Alle gegevens blijven in handen van de onderzoekers,
• Indien iemand niet bereid is om deel te nemen aan een interview, breng dan nogmaals het nut en de noodzaak onder de aandacht. Weigert men dan nog dan is er sprake van non-respons. Vraag de persoon om een weigeringkaart in te vullen en retour te sturen.
INTERVIEWVRAGEN ZES OR LESS, FASE II
Algemene gegevens
Interview afgenomen door : ............................................. Omschrijving alarm (cf. pager) : ............................................. Voertuignummer geïnterviewde : ............................................. Locatie van de brand : ............................................. Datum van de brand : ............................................. Functie geïnterviewde : ............................................. VRAGEN OVER DE VEILIGHEID EN DOELTREFFENHEID
De vragen hebben achtereenvolgens betrekking op de fasen van: alarmering, uitruk, verkenning, inzet en afbouw. Let op: soms gaan de vragen over de eigen beleving van de respondent, maar soms wordt daarnaast ook diens oordeel gevraagd over het team (ofwel de TS-bezetting) als geheel.
ALGEMENE VRAAG:
Vraag 1. Schets s.v.p. een beeld van het incident van zojuist: ..................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
FASE 1: ALARMERING
Vraag 2. Kon je uit de tekst op de pager afleiden wat de bezetting van de TS moest zijn?
Kruis aan / antwoordmogelijkheid
Ja
Nee
N.v.t. want: ………………………………………………………….. ………………………………………………………….. ………………………………………………………….. …………………………………………………………...
FASE 2: UITRUK
Vraag 3a. BESTEMD VOOR BEVELVOEDER EN MANSCHAP: Welke activiteit(en) heb je tijdens het aanrijden naar het incident uitgevoerd? (Interviewer: kruis aan indien een antwoord past in een categorie).
Activiteit BEVELVOERDER (B) Kruis aan
Contact meldkamer
Bestuderen (digitale) informatie
Bespreken mogelijke gevaren
Maken voorlopig inzetplan
Geven van opdrachten aan de manschappen
Omhangen en testen portofoon(s)
Omhangen ademlucht
Controleren persoonlijke bescherming
Begeleiden / gidsen van de chauffeur
Anders, namelijk:……………………………………………………………………………………………
………………………………………………………..…………….……………………………………………..
………………………………………………………..…………….……………………………………………..
………………………………………………………..…………….……………………………………………..
Indien ingevuld, ga door naar vraag 4a.
Activiteit MANSCHAP (M) Kruis aan
Bespreken mogelijke gevaren
Omhangen en testen portofoon(s)
Omhangen ademlucht
Controleren persoonlijke bescherming
Begeleiden / gidsen van de chauffeur
Bedienen routenavigatie
Anders, namelijk:……………………………………………………………………………………………
………………………………………………………..…………….……………………………………………..
………………………………………………………..…………….……………………………………………..
………………………………………………………..…………….……………………………………………..
Indien ingevuld, ga door naar vraag 4a.
Vraag 3b. ALLEEN BESTEMD VOOR DE CHAUFFEUR: Naast het besturen van het voertuig, welke andere activiteit(en) heb je eventueel nog meer uitgevoerd?
Activiteit CHAUFFEUR (C) Kruis aan
Geen activiteiten
Overige activiteit(en), namelijk:…………………………………………………………………….
………………………………………………………..…………….……………………………………………..
………………………………………………………..…………….……………………………………………..
………………………………………………………..…………….……………………………………………..
Indien ingevuld, ga door naar vraag 4a.
Vraag 4a. Zaten er volgens jou voldoende mensen in de TS om de activiteiten tijdens het aanrijden uit te voeren?
Antwoordmogelijkheid Kruis aan
Ruim voldoende
Voldoende
Onvoldoende
Indien (ruim) voldoende, ga door naar vraag 5a. Vraag 4b Doordat er volgens jou onvoldoende mensen in de TS zaten, wat had tijdens het aanrijden dan beter
kunnen verlopen? (N.B. interviewer: houd het overzicht met activiteiten uit vraag 3a & b in gedachten).
� Volgens mij had niets beter kunnen verlopen.
� Het volgende had volgens mij beter kunnen verlopen: .................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................. (Interviewer: doorvragen).
Vraag 4c. Welke invloed had dit volgens jou op het team als geheel?
Antwoordmogelijkheid Kruis aan
Geen invloed
Beperkte invloed
Negatieve invloed
Zeer negatieve invloed
Kan ik niet benoemen
Vraag 5a. Terugdenkend aan het moment van aanrijden welk woord komt dan het meest dicht bij je gemoedstoestand?
Vraag 5b Licht s.v.p. je antwoord op vraag 5a toe: (interviewer: denk aan items als: inschatting omvang van de klus, vertrouwen in tijd/tempo bij opschaling, inschatting
brandgevaar, vertrouwen in collega (‘s), inschatting omgeving brandobject, e.d.).
......................................................................................................................................................................
......................................................................................................................................................................
...................................................................................................................................................................... (Interviewer: doorvragen).
FASE 3: VERKENNING
Vraag 6a. In welke mate waren er volgens jou voldoende mensen om alle activiteiten tijdens de verkenning uit te voeren?
Antwoordmogelijkheid Kruis aan
Ruim voldoende
Voldoende
Onvoldoende
Vraag 6b. Geef s.v.p. aan welke activiteit(en) je tijdens de verkenning hebt uitgevoerd of juist niet. (Interviewer: verwerk het antwoord s.v.p. in een categorie en vraag door!)
(N.B. interviewer: leg of lees de lijst niet voor).
Activiteit
Op tijd
uitge-
voerd
Te laat
uitge-
voerd
Niet
uitge-
voerd,
NIET
nodig
Niet
uitge-
voerd,
WEL
nodig
Uithoren/bevragen slachtoffer/informant
Uitvoeren ‘rondom verkenning’
Lokaliseren vuurhaard
Lokaliseren slachtoffer
Beoordelen invloed gevaarlijke stoffen
Beoordelen RSTV-verschijnselen
Bespreken bevindingen tussen bevelvoeder en
manschappen
Anders, namelijk: ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Antwoordmogelijkheid Kruis aan
Ik voelde mij zeer op mijn gemak
Ik voelde mij op mijn gemak
Ik voelde mij noch op mijn gemak, noch ongemakkelijk
Ik voelde mij niet op mijn gemak
Ik voelde mij helemaal niet op mijn gemak
Vraag 7a. Indien je brandverschijnselen hebt gezien, beschrijf deze dan s.v.p.:
� Er waren geen brandverschijnselen. Ga door met vraag 8a.
Brandverschijnsel Beschrijving van de waarneming
Rook ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… (Denk aan: kleur [wit, bruin, geel, zwart], dichtheid [doorzichtig, ondoorzichtig, lichte of zware rook]).
Vlammen ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… (Denk aan: kleur [rood, geel, wit], uitslaande vlammen]).
Temperatuur ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… (Gevoelsmatige warmte [warm, erg warm, heet, erg heet], object [deur, wand], omgeving [ruimte]).
Stroming ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… (Uitstroomsnelheid ).
Vraag 7b. Geef s.v.p. op een schaal van 0 (zeer onveilig) tot 10 (zeer veilig) aan wat deze brandverschijnselen
deden met je eigen gevoel van veiligheid:
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Zeer onveilig Neutraal Zeer veilig
FASE 4: INZET
Vraag 8a. In hoeverre waren er volgens jou voldoende mensen tijdens de inzet?
Antwoordmogelijkheid Kruis aan
Ruim voldoende
Voldoende
Onvoldoende
Vraag 8b. Geef s.v.p. aan welke activiteit(en) je tijdens de inzet hebt uitgevoerd of juist niet. (Interviewer: verwerk het antwoord s.v.p. in een categorie en vraag door!)
(N.B. interviewer: leg of lees de lijst niet voor).
Activiteit Op tijd
uitgevoerd
Te laat
uitgevoerd
Niet
uitgevoerd
NIET nodig
Niet
uitgevoerd
WEL nodig
Controle op persoonlijke
beschermingsmiddelen
Opbouw waterwinning
Aan- en/of doorvoer slangen
Veiligstellen werkomgeving
Rookgaskoeling
Afblussen vuurhaard
Verplaatsen slachtoffer
Afschermen omgeving/belendende
percelen/objecten
Anders, namelijk:
(Interviewer: benut de onderstaande schrijfruimte voor zo veel mogelijk aanvullende opmerkingen bij vraag 8b). ..................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................
Vraag 9a.Hoe beoordeel je de inzet van het team als geheel? Ik vond de inzet van het team:
Antwoordmogelijkheid Kruis aan
Goed
Voldoende
Neutraal/Geen mening
Zwak
Slecht
Vraag 9b. Licht s.v.p. je antwoord toe:
......................................................................................................................................................................
......................................................................................................................................................................
...................................................................................................................................................................... (Interviewer: doorvragen).
Vraag 10a.Inspanningen tijdens de inzet kunnen leiden tot vermoeidheid zo niet oververmoeidheid. Hoe was dat
bij jou tijdens de inzet van zojuist? Ik was/raakte:
Antwoordmogelijkheid Kruis aan
Totaal niet vermoeid
Een beetje vermoeid
Flink vermoeid
Echt vermoeid
Uitgeput
Indien totaal niet vermoeid, ga door met vraag 11a. Vraag 10b.Waren er mogelijkheden tijdens de inzet aanwezig om de inspanning te verminderen en/of tot rust te
komen?
Kruis aan
Ja
Nee
N.v.t. want: ……………………………………...... ………………………………………………….. ………………………………………………….. (Interviewer doorvragen)
Vraag 11a.Kun je op een schaal van 0 (zeer onveilig) tot 10 (zeer veilig) aangeven hoe je tijdens de inzet je eigen
veiligheid hebt ervaren?
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Zeer onveilig Neutraal Zeer veilig
Vraag 11b.Vertel hier s.v.p. meer over: .................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................. (Interviewer: doorvragen).
FASE 5: AFBOUW
Vraag 12. Wat wil je kwijt over de fase van nablussen en/of opruimen? NABLUSSEN:
� Er was geen sprake van nablussen.
� Over de fase van nablussen wil ik niets kwijt.
� Over de fase van nablussen wil ik graag het volgende kwijt: .................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................. (Interviewer: doorvragen). OPRUIMEN:
� Er was geen sprake van opruimen.
� Over de fase van opruimen wil ik niets kwijt.
� Over de fase van opruimen wil ik graag het volgende kwijt: .................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................. (Interviewer: doorvragen). AFSLUITING
Vraag 13. DEZE VRAAG IS ALLEEN BESTEMD VOOR DE BEVELVOERDER: (ga anders door naar vraag 14). Indien je hebt opgeschaald, wat waren hierbij je overwegingen?
(Interviewer: kruis aan indien een antwoord past in een categorie). OPSCHALEN:
� Ik heb niet opgeschaald.
� Ik heb wel opgeschaald, en wel met de volgende overwegingen: (N.B. interviewer: leg of lees de lijst niet voor).
Overweging Kruis aan
(Mogelijke) slachtoffers
Gebruik & aard van het object
(Mogelijkheid) uitvoeren binnenaanval
Gebrek aan kwaliteit (kennis & ervaring) ploeg
(Mogelijkheid) tot ontruiming
Aanvoer materiaal/gereedschap van TS tot brandadres
Anders, namelijk:……………………………………………………………………………………………………………………..
………………………………………………..……………………………………………………………………………………………..
………………………………………………..……………………………..................................................................
Vraag 14. Heb je nog aanvullende opmerkingen of wil je nog wat kwijt over het verloop van het incident? .................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................................. (Interviewer: doorvragen).
Vraag 15a.Hoe sta jij tegenover de mogelijkheid om de TS variabel te bezetten?
TOELICHTING BIJ DEZE VRAAG: Hierbij kan variabel betekenen een aantal dat ligt tussen 2 en het maximaal aantal zitplaatsen in de TS.
Antwoordmogelijkheid Kruis aan
Zeer positief
Positief
Het maakt mij niet zoveel uit
Negatief
Zeer negatief
Vraag 15b. Licht s.v.p. je keuze toe:
......................................................................................................................................................................
......................................................................................................................................................................
...................................................................................................................................................................... (Interviewer: doorvragen).
VERTROUWELIJK
Brandweer
APELDOORN
WAARNEMINGSSCHEMA
Project Zes or Less, fase II
Inleiding
Zoals wellicht bekend is wordt nu een experiment uitgevoerd met een variabele bezetting van de TS.
Het doel van dit experimenteel onderzoek is inzichten te verwerven die straks kunnen worden gebruikt bij het
vormgeven van nieuw beleid dat kan leiden tot een optimale bezetting van de TS.
Doelstelling van de waarneming
Het verzamelen van gegevens die betrekking hebben op:
1. de doeltreffendheid van het repressief optreden en
2. de veiligheid van het ingezette personeel.
Afname
Op de locatie van het brandincident wordt waarneming verricht aan personen, situaties en processen. De
waarneming wordt uitgevoerd door één persoon en wel tijdens het brandincident. Als waarnemer wordt je
ingedeeld in een volcontinue rooster.
Instructie
- Je rukt uit met dezelfde prioriteit als de gealarmeerde TS en ontvangt hiervoor een aanwijzing,
- Indien je niet zeker bent van wat je hebt waargenomen maak dan een inschatting van de situatie en noteer dit,
- Je maakt gebruik van de persoonlijke beschermingsmiddelen die je ter beschikking zijn gesteld,
- Maak foto’s van situaties die opvallend zijn,
- Je volgt via de randapparatuur van C2000 het verloop van het incident,
- Het waarnemingsschema mag absoluut niet worden versterkt of worden meegedeeld aan de bezetting van de
TS,
- Dit waarnemingsschema bevat zowel open als gesloten vragen. Op de gesloten vragen wordt gereageerd door
het aankruisen van één van de antwoordalternatieven die steeds worden aangeboden,
- Voor het onderzoek is het van groot belang dat alle waarnemingen worden uitgevoerd én alle vragen daarover
worden beantwoord,
- Neem contact op met de interviewer om opvallende situaties door te geven zodat interviewer aandacht kan
geven aan dat wat je is opgevallen,
- Maak indien nodig tijdens het incident zelf korte aantekeningen met gebruikmaking van persoonlijke steno
(afkorting, pijltjes e.d.) en werk deze DIRECT na terugkeer uit,
- Bij de vragen met de – in grijsfilter – aangegeven mogelijkheden s.v.p. dat alternatief aankruisen dat het best je
mening weergeeft.
Middelen
De volgende middelen worden ter beschikking gesteld:
− 1 fototoestel,
− 2 portofoons voor TMO en DMO,
− 1 voertuig,
− De gebruikelijke persoonlijke beschermingsmiddelen.
Acute opmerkingen?
Acute opmerkingen kun je doorgeven aan Rick van Putten, 06 – 13 50 32 67.
WAARNEMINGSCHEMA, ZES OR LESS, FASE II.
Algemene gegevens:
Observatie verricht door : .......................................................................................
Omschrijving alarm (cf. pager) : .......................................................................................
Locatie van de brand : .......................................................................................
Aard van het object : .......................................................................................
Datum : .......................................................................................
Fase aanvang waarneming : .......................................................................................
FASE 1: ALARMERING
Waarneming 1 Is volgens jou uit het alarm te herleiden met hoeveel mensen de TS bezet moet worden?
Ja
Nee
N.v.t. (het betreft de controlegroep)
FASE 2: UITRUK
Waarneming 2 Noteer in volgorde van aankomst de roepnummer(s) en bezetting van de voertuigen die
(zijn) uitgerukt:
Aantal Soort voertuig Roepnummer Bezetting
1
2
3
4
5
6
……
Waarneming 3 Noteer – op hoofdlijnen – de informatie die tijdens het aanrijden is uitgewisseld tussen de
TS, de AC en de overige eenheden. (denk aan: aard van de brand, opschaling, waterwinning, slachtoffers, classificatie, overige hulpdiensten, e.d.).
...............................................................................................................................................
...............................................................................................................................................
...............................................................................................................................................
FASE 3: VERKENNING
Waarneming 4a Zijn er mensen ingesloten/vermist bij aankomst van de brandweer?
Ja
Nee
Indien nee, doorgaan met waarneming 5a.
Waarneming 4b Vul in het onderstaande schema de aard van zelfredzaamheid van de aanwezige personen
in:
Aantal Aard zelfredzaamheid aanwezige personen
Heeft zelfstandig het object/ruimte van brand verlaten
Heeft met hulp van de brandweer het object/ruimte van brand
verlaten.
Waarneming 5a Was je aanwezig tijdens de verkenning?
Ja
Nee
Indien nee, doorgaan met waarneming 10.
Waarneming 5b Kruis aan wat volgens jou is verkend:
Voorwerp (van brand (T1))
De ruimte (van brand (T2))
Het compartiment (T3)
Buiten compartiment (T4)
Openbare ruimte
Er is niets verkend, men is direct aan de inzet
begonnen
Waarneming 6 Kruis aan of de bevelvoerder gebruik maakt van:
Bereikbaarheidskaart
Aanvalsplan
Situatiekaart
N.v.t. Verifieer dit eventueel door navraag te doen bij chauffeur en/of een manschap.
Waarneming 7a Zijn er volgens jou voldoende repressieve medewerkers om de verkenning uit te voeren?
Waarneming 7b Vul de onderstaande tabel in over de uitvoering van taken tijdens de verkenning:
Taak
Op tijd
uitgevoerd
Te laat
uitgevoerd
Niet
uitgevoerd
want NIET
nodig
Niet
uitgevoerd
maar WEL
nodig
Uithoren/bevragen slachtoffer/informant
Uitvoeren ‘rondom-verkenning’
Lokaliseren vuurhaard
Lokaliseren slachtoffer
Beoordelen invloed gevaarlijke stoffen
Beoordelen RSTV-verschijnselen
Bespreken bevindingen tussen bevelvoerder en
manschappen
Anders, namelijk:……………………………………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………....................................................................
Waarneming 7c Kruis in de volgende tabel aan hoe doeltreffend de verkenning volgens jou is:
Volkomen doeltreffend
Doeltreffend
Neutraal/geen mening
Ondoeltreffend
Volkomen ondoeltreffend
Waarneming 7d Licht het antwoord op vraag 7c s.v.p. toe:
...............................................................................................................................................
...............................................................................................................................................
...............................................................................................................................................
Ja
Nee
Waarneming 8 Kruis s.v.p. de opdracht(en) aan die de bevelvoerder aan zijn manschappen geeft:
Opdracht
Verken door op eventuele vuurhaarden
Bestrijdt vuur(haarden)
Verken door op eventuele slachtoffers
Redt eventuele slachtoffers
Maak de waterwinning gereed (HD/LD)
Maak waterwinning gereed tot verdeelstuk
Leg 2de
/ 3de
straal af
Onderzoek de oorzaak van het automatisch alarm
Anders namelijk: .......................................................................................................
.................................................................................................................................
.................................................................................................................................
Waarneming 9 Kruis – indien van toepassing – je inschatting aan van het tempo van brandverspreiding
tijdens de verkenning.
Ik schatte de brandverspreiding in als:
Ingeschatte snelheid van brandverspreiding
Ultrasnelle brand
Snelle brand
Gemiddeld snelle brand
Langzame brand
� Er was geen brand/brandverschijnselen
FASE 4: INZET
Waarneming 10 Nummer s.v.p. (in volgorde van gestelde prioriteiten) het doel (de doelen) van de brand-
bestrijding:
Nummering Doel van de brandbestrijding
Overslag voorkomen
Doorslag voorkomen
Beperken van nevenschade
Beperken van effectschade
Slachtoffer(s) veiligstellen
Controle op slachtoffer(s)
Ontruimen van de omgeving
Bronbestrijding (vuurhaard)
Anders namelijk: ......................................................................................
.................................................................................................................
.................................................................................................................
Waarneming 11a Kruis de signalen aan die duiden op onveiligheid als gevolg van de brandsituatie
Aankruisen Waargenomen signalen die duiden op
Flash over (vlamoverslag)
Backdraft (vlamterugslag)
Schadelijke invloed van gevaarlijke stoffen
Instorten en of omvallen van constructies (muren, plafonds, daken e.d.)
Anders namelijk: ......................................................................................
.................................................................................................................
.................................................................................................................
� Ik heb geen onveilige situatie waargenomen.
Waarneming 11b Kruis de signalen aan die duiden op onveiligheid als gevolg van het werken van het
repressief personeel:
Aankruisen Waargenomen signalen die duiden op
Gevaar als gevolg van verkeerd gebruik van gereedschap
Veroorzaken van vlamoverslag
Vallen of struikelen op hoogte
Effecten van hittestraling
Gevaar door verkeersbewegingen (spoor en weg)
Anders namelijk: ......................................................................................
.................................................................................................................
.................................................................................................................
� Ik heb geen onveilige situatie waargenomen.
Waarneming 11c Wat betekenen deze signalen (11a & b) volgens jou voor de veiligheid van het team?
...............................................................................................................................................
...............................................................................................................................................
...............................................................................................................................................
Waarneming 11d Hoe reageert volgens jou het team als geheel of het individu op deze signalen?
...............................................................................................................................................
...............................................................................................................................................
...............................................................................................................................................
Waarneming 12a Nummer (in volgorde van toepassing) de interventie(s) van de bevelvoerder:
Nummering Toegepaste interventie(s)
Temperatuur verlagen door water / stoom
Temperatuur verlagen door repressieve ventilatie
Zuurstof wegnemen door water / stoom
Zuurstof wegnemen door af te dekken
Zuurstof wegnemen door alternatieve blusstof
Zuurstof toevoegen
Brandstof wegnemen
Brandstof toevoegen
Rook verdrijven
Oorzaak automatisch alarm verifiëren
Omgeving afschermen
Anders namelijk: ......................................................................................
.................................................................................................................
.................................................................................................................
Waarneming 12b Kruis in de volgende tabel aan hoe doeltreffend de interventies van de bevelvoerder
volgens jou zijn:
Volkomen doeltreffend
Doeltreffend
Neutraal/geen mening
Ondoeltreffend
Volkomen ondoeltreffend
Waarneming 13a Geef aan welke blusstof(fen) is (zijn) toegepast en in welke hoeveelheid:
Soort blusstof Toegepaste hoeveelheid (in kg of m³)
(1)
(2)
(3)
Waarneming 13b Vul s.v.p. – indien van toepassing - het volgende onderstaande schema in:
Ja Nee
Zijn blusinstallaties inwerking getreden?
Heeft het repressief personeel gebruik gemaakt van aanwezige
blusmiddelen?
Ingeval de blusstof water was:
Waarneming 13c Heeft men waterwinning opgebouwd?
Ja
Nee
Waarneming 13d Van welke waterwinning heeft men afgelegd?
...............................................................................................................................................
Waarneming 13e Wat is/was de afstand tussen de waterwinning en de TS?
Waarneming 13f Vul s.v.p. het onderstaande schema over de blussing met water in:
Aantal
ingezette
stralen
Toepaste
blustechniek
Gebruikte
slangen in meter
Inzetdiepte in
meter
Aantal vul-
slangen tot de
pomp
Hoge druk ……………..mtr ……………..mtr …………stuks
Lage druk ……………..mtr ……………..mtr …………stuks
Waarneming 14a Vul het onderstaande schema over het gebruik en verbruik van persoonlijke
beschermingsmiddelen in:
Functie
Soort persoonlijke beschermingsmiddelen B C 1 2 3 4
Ademlucht (OMGEHANGEN)
Ademlucht (GEBRUIKT)
Explosiemeter/warmtebeeldcamera
Portofoon
Overige, namelijk:……………………………………………………………....................................................
……………………………………………………………................................................................................
……………………………………………………………................................................................................
Waarneming 14b Wat is/was het aantal gebruikte ademluchtcilinders?
Waarneming 15a Is gebruik gemaakt van repressieve (overdruk)ventilatie?
Ja
Nee
Indien nee, doorgaan met waarneming 16.
Waarneming 15b Noteer het aantal ingezette overdrukventilatoren:
……….……….meter
…….. stuk(s)
…….. stuk(s)
Waarneming 15c Kruis in de volgende tabel aan hoe doeltreffend de repressieve ventilatie volgens jou is:
Volkomen doeltreffend
Doeltreffend
Neutraal/geen mening
Ondoeltreffend
Volkomen ondoeltreffend
Waarneming 16 Tel het aantal repressieve medewerkers:
Functie Aantal ter plaatse Aantal ingezet
Manschap
Bevelvoerder
Officier van dienst
Overig(en)
Waarneming 17a Tel het aantal repressieve medewerkers dat op enig moment werkt in de directe nabijheid
van het object en/of in het object en en/of (ver) buiten het object:
Directe nabijheid In het object (Ver) buiten het object
Aantal
Waarneming 17b Kruis s.v.p. het moment aan waarop je hebt geteld:
Begin van de inzetfase
Tijdens de inzetfase
Einde van de inzetfase
Waarneming 17c Vul de onderstaande tabel in over de uitvoering van taken tijdens de inzet:
Taak
Op tijd
uitgevoerd
Te laat
uitgevoerd
Niet
uitgevoerd
want NIET
nodig
Niet
uitgevoerd
maar WEL
nodig
Controle persoonlijke beschermingsmiddelen
Forceren toegang
Veiligstellen werkomgeving
Rookgaskoeling
Afblussen vuurhaard
Verplaatsen slachtoffer
Afschermen omgeving/belendende
percelen/objecten
Anders, namelijk:…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………..................................................................................
Waarneming 17d Kruis in de volgende tabel aan hoe doeltreffend de gehele inzet volgens jou is:
Volkomen doeltreffend
Doeltreffend
Neutraal/geen mening
Ondoeltreffend
Volkomen ondoeltreffend
Waarneming 17e Licht het antwoord op vraag 17d s.v.p. toe:
...............................................................................................................................................
...............................................................................................................................................
...............................................................................................................................................
Waarneming 18 Kruis je perceptie aan over de gemoedstoestand van het team als geheel:
Aankruisen Beeld over de gemoedstoestand van het team
Ik vind dat men rustig werkt, schijnbaar weet men waar men mee bezig
is.
Het lijkt er op dat men voelt/denkt dat de inzet anders verloopt dat men
aanvankelijk verwacht.
Ik vind dat men onrust uitstraalt.
Het lijkt erop dat men niet weet hoe men de situatie ‘de baas’ kan
worden óf blijven.
Ik vind dat men (een zekere mate van) paniek uitstraalt.
Anders, namelijk:……………………………………………………………………………………………………………….
………………………………………………………………………………………………………………………………………….
………………………………………………………………………………………………………………………………………….
Waarneming 19 Heeft de brandbestrijding de potentie in zich om zich te ontwikkelen tot een angststoornis?
Ja
Nee
Waarneming 20a Kruis s.v.p. in het onderstaande schema aan hoe volgens jou de individuele leden van het
team er uit zien:
Functie
Fysieke staat B C 1 2 3 4
Totaal niet vermoeid
Een beetje vermoeid
Flink vermoeid
Echt vermoeid
Uitgeput
Waarneming 20b Heeft men te maken gekregen met een piekbelasting in inspanning? (te denken valt aan bijvoorbeeld warmtestraling, verplaatsen slachtoffer, opbouwen waterwinning, hoge
temperatuur buitenlucht e.d.).
Ja
Nee
Indien nee, doorgaan met waarneming 21a.
Waarneming 20c Kruis s.v.p. de activiteit aan waarop je dit hebt gezien:
Opbouwen waterwinning
Uitvoeren van de blussing
Verplaatsen slachtoffer
Sloopwerkzaamheden
Andere activiteit, namelijk:…………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………………………………..
Waarneming 21a Is het personeel gedurende de inzet afgelost?
Ja
Nee
Indien nee, doorgaan met waarneming 22a.
Waarneming 21b Noteer het aantal personeel dat voor aflossing is ingezet:
Functie Aantal ingezet voor aflossing
Manschap
Bevelvoerder
Officier van dienst
Overig(en)
Waarneming 21c Schat de tijd die verstreek tussen de inzet en aflossing van het personeel:
…… uur ….. minuten
Waarneming 22a Is het sein: ‘brand meester’ gegeven?
Ja
Nee
Indien nee, doorgaan met waarneming 23.
Waarneming 22b Kruis s.v.p. aan binnen hoeveel tijd na aankomst van de 1ste
TS het sein: ‘brand meester’ is
gegeven:
Aankruisen Sein brand meester
≤ 15 minuten
≥ 15 minuten en ≤ 30 minuten
≥ 30 minuten en ≤ 60 minuten
≥ 60 minuten
Waarneming 23 Noteer de omvang van de brand:
Omvang van de brand (beperkt tot) Oppervlak
brand
Inhoud
ruimte
Inhoud
rookverspr.
T1: Voorwerp van brand m² m³ m³
T2: De ruimte m² m³ m³
T3: Het compartiment m² m³ m³
T4: Buiten compartiment m² m³ m³
� N.v.t. er was geen brand.
Waarneming 24a Kruis s.v.p. je inschatting van het tempo van brandverspreiding tijdens de inzet aan.
Ik schatte de brandverspreiding in als:
Ingeschatte snelheid van branduitbreiding
Sneller dan ik verwachtte
Even snel als mijn verwachting
Langzamer dan ik verwachtte
� N.v.t., er was geen brand.
Indien niet van toepassing, doorgaan met waarneming 25.
Waarneming 24b Indien van toepassing:
Geef aan waarom – volgens jou – de snelheid tijdens de inzet verschilt met je inschatting
bij de verkenning? (denk aan: invloed van de constructie, brandversnellende/-vertragende stoffen, tekort/overschot personeel en/of
middelen, blustechniek e.d.).
...............................................................................................................................................
...............................................................................................................................................
...............................................................................................................................................
Waarneming 24c Op welke manier reageert het ingezette team op het verschil in snelheid?
...............................................................................................................................................
...............................................................................................................................................
...............................................................................................................................................
FASE 5: AFBOUW
Waarneming 25 Zijn er voldoende repressieve medewerkers om de TS in te pakken?
Ja
Nee
FASE 6: NAZORG
Waarneming 26 Is na afloop van het incident aandacht geweest voor psychosociale opvang?
Ja
Nee
AFSLUITING
Waarneming 27a Is er sprake van een (bijna)ongeval onder het ingezette personeel?
Ja
Nee
Indien nee, doorgaan met waarneming 28.
Waarneming 27b Beschrijf de situatie en toedracht van het (bijna)ongeval.
...............................................................................................................................................
...............................................................................................................................................
...............................................................................................................................................
Waarneming 27c Probeer een verband te leggen tussen de bezetting van de TS en het ongeval.
...............................................................................................................................................
...............................................................................................................................................
...............................................................................................................................................
(Let op: meld een (bijna)ongeval direct na afloop van het incident bij het onderzoeksteam, ☏ 06 – 13 50 32 67).
Waarneming 28 Indien van toepassing, vul het onderstaande schema in over de toestand van de
gedupeerden:
Aantal Staat gedupeerden Aard van de verwondingen
Geen lichamelijk letsel
Licht gewond
Middelzwaar gewond
Zwaar gewond
Overleden
Waarneming 29a Indien van toepassing, vul het onderstaande schema in over de schade aan het milieu:
Aankruisen Aard van de milieuschade
Besmet gebied / neergeslagen stofdeeltjes
Verontreiniging van het grondwater
Verontreiniging van het oppervlakte water
Luchtverontreiniging (in grote mate)
Sterfte van dieren (grootschalige)
Anders namelijk: ......................................................................................
.................................................................................................................
.................................................................................................................
Waarneming 29b Indien van toepassing, kruis in het onderstaande schema de schade aan het object aan:
Aankruisen Geschatte omvang van de schade
€ 0,- < € 25.000,-
€ 25.000,- < € 50.000,-
€ 50.000,- < € 75.000,-
€ 75.000,- < € 150.000,-
€ 150.000,- < € 250.000,-
€ 250.000,- < € 500.000,-
> € 500.000,
Waarneming 30 Is er reden om dit incident nader te onderzoeken?
Ja
Nee
Beargumenteer je antwoord:
...............................................................................................................................................
...............................................................................................................................................
...............................................................................................................................................
Bel: Rick van Putten, 06 – 13 50 32 67.
Waarneming 31 Zijn er opvallende zaken waar je melding van wilt/moet maken? (zet hier alles neer wat je eerder in het schema niet kwijt kon maar wat in jou ogen wel relevant is):
...............................................................................................................................................
...............................................................................................................................................
...............................................................................................................................................
Titel SAMENHANG BOOMDIAGRAMMEN
Project Zes or Less, Fase II
Versie Definitief
Auteur(s) Reggie de Wit & Rick van Putten
Afdeling Incidentbestrijding
Doel Verbindingen tussen taxonomieën onderzoek.
Brandweer Apeldoorn Postbus 10427
055 -5802700 7301 GK
Welk type incident onderzoeken we? BRAND
Wat zijn de doelen
bij brandbestrijding?
Zie taxonomie
TYPE
INCIDENT
DOEL(EN) BIJ BRANDBESTRIJDING
Onder welke voorwaarden
treedt de brandweer op
bij brand?
Hoe pakt de brandweer dit aan?
VEILIGHEID PERSONEEL BIJ
BRANDBESTRIJDING
WIJZE VAN BRANDBESTRIJDING
DOELTREFFENDHEID VAN DE
BRANDBESTRIJDING
Zie taxonomie
DOELEN
BRANDBESTRIJDING
Zie taxonomie
WIJZE VAN
BRANDBESTRIJDING
Zie taxonomie
DOELTREFFENDHEID
BRANDBESTRIJDING
Zie taxonomie
VEILIGHEID BIJ
BRANDBESTRIJDING
KERNBEGRIPPEN
TYPE INCIDENTMelding van
een brand
Luchtverkeer
Wegverkeer
Melding van een
dienstverlening
Melding van
een ongeval
Waterverkeer
Buitenbrand
Bos- en natuur-
brand
Binnenbrand
Interregionaal
bijstand
Controle
Automatisch
alarm
Schoorsteen
Schuur
Spoor
Bedrijf /
industrie
Wonen
Logeren
Wegenberm
Onderwijs
Ruigte /
struik
Ontmoeting
Container
Gezondheid
Overige buiten-
brand
Spoorberm
Personen-
vervoer
Vracht-
vervoer
Nablussen
Nacontrole
Onderzoek
Rook-
detectie
Handbrand-
melding
Sprinkler-
alarm
Storing
OMS
Via
PAC.
Binnenbrand
na automaat
Specifieke
melding
Titel BOOMDIAGRAM TYPE INCIDENT
Project Zes or Less, Fase II
Versie Definitief
Auteur(s) Reggie de Wit & Rick van Putten
Afdeling Incidentbestrijding
Doel Ontwikkelen meetinstrumenten (observatie & interview)
Brandweer Apeldoorn Postbus 10427
055 -5802700 7301 GK
Verkeer
Niet onderzocht
Bron: Geïntegreerde Meldkamer Apeldoorn, 2009.
Niet onderzocht
Niet onderzocht
Niet onderzocht
Classificatie Categorie Subcategorie
DOELEN
BRANDBESTRIJDING
* Beperken &
bestrijden van
brand
Doorslag
voorkomen
(vanuit T2, T3 & T4)
* Beperken &
bestrijden van ongevallen
bij brand
Veiligstellen
slachtoffers
in T2, T3 & T4
Hulp bij
ontvluchting
een persoon
Voorkomen /
beperken
rook en/of
roetschade
Beperken
nevenschade
(vanaf/vanuit
T1, T2, T3 & T4)
Overslag
voorkomen
(vanaf/vanuit
T1, T2, T3 & T4)
Titel BOOMDIAGRAM DOELEN BRANDBESTRIJDING
Project Zes or Less, Fase II
Versie Definitief
Auteur(s) Reggie de Wit & Rick van Putten
Afdeling Incidentbestrijding
Doel Relatie taxonomie doeltreffendheid brandbestrijding
Brandweer Apeldoorn Postbus 10427
055 -5802700 7301 GK
Legenda:
* = O.b.v. Wet Veiligheidsregio’s, 2010
T1 = brandend voorwerp
T2 = brand in een ruimte
T3 = brand in een brandcompartiment
T4 = brand buiten een compartiment
Controle op
achterblijvers
Controle op
achterblijvers
Voorkomen /
beperken
financiële schade
Hulp bij
ontruiming
groep personen
Voorkomen/
beperken
milieuschade
Controle op
slachtoffers in
T2, T3 & T4
Ontruimen
omgeving T4
Verkenning in
T2 en/of T3 en/of T4
Hulp bij
ontvluchting
groep personen
Beschermen
ruimte (T2)
Beschermen
compartiment (T3)
Beschermen
omgeving buiten
compartiment (T4)
Beschermen
compartiment (T3)
Beschermen
omgeving buiten
compartiment (T4)
Hulp aan
ingesloten
persoon
Hulp aan
ingesloten
groep personen
Hulp bij
ontvluchting
groep personen
Besmet gebied
door neergeslagen
stofdeeltjes
Visuele
controle
Administratieve
controle
Visuele
controle
Administratieve
controle
Zie ook
taxonomie
WIJZE VAN BRAND-
BESTRIJDING
Verontreiniging
van het
grondwater
Verontreiniging van
het oppervlaktewater
Luchtverontreiniging
(in grote mate)
Sterfte van dieren
(grootschalig)
Doelen van
brandbestrijding
Subdoelen van
brandbestrijdingWettelijk doel
WIJZE VAN
BRANDBESTRIJDING
(offensief en defensief)
Titel BOOMDIAGRAM WIJZE VAN BRANDBESTRIJDING
Project Zes or Less, Fase II
Versie Definitief
Auteur(s) Reggie de Wit & Rick van Putten
Afdeling Incidentbestrijding
Doel Ontwikkelen meetinstrumenten (observatie & interview).
Brandweer Apeldoorn Postbus 10427
055 -5802700 7301 GK
Zuurstof
toevoegen
Afschermen
omgeving
Veiligstellen door
brand bedreigde
personen
Rook
verdrijven
Gecontroleerd
uitbranden
Plaatsen
waterscherm
Verwijderen
brandstof
Natuurlijke
ventilatie
Mechanische
ventilatie
Koelen
rookgassen / vuur-
haard
(Repressief)
ventileren
Temperatuur
verlagen
Brandstof
wegnemen
Zuurstof
wegnemen
Aerosolblussing
Stoomblussing
Brandstof
wegnemen
Brandstof
toevoegen
Koelen
(beperkt)
Interventie Actie(s)
Afdekken
Verdrijven
Poeder
Schuim
Zand
Blusdeken
Verificatie oorzaak
automatische
melding
Forceren toegang
Verwijderen
toegangshek
Verwijderen deur
Mechanisch
verwijderen
Handmatig
verwijderen
Oproepen omgeving
te verlaten
Ondersteuning
evacuatie door
brandweer
Natuurlijke
ventilatie
Mechanische
ventilatie
(Repressief)
ventileren
Communicatie
gebruiker object
Visuele controle
in ruimte aan-
gesproken
melder
Techniek
Ondersteuning
evacuatie door
derden
Hoge druk
blussing
Lage druk
blussing
Opbouw water-
winning
Stikstofblussing
Veiligstellen
werkomgeving
Afzetten gebied
(Laten) verwijderen
omstanders
Uitschakelen
gas en electra
DOELTREFFEND-
HEID
BRAND-
BESTRIJDING
Doelen
per type
brand
Middelen
Kwaliteit
Tijd / Tempo
Beperkte
materiële
schade
Beperkte
immateriële
schade
Vakbe-
kwaamheid
Kennis
Houdingen
Overleden
Zwaargewond
Middelzwaar
gewond
Lichtgewond
Personeel
Verbruikte
materialen
Te gebruiken
materialen
Schuimvormend
middel
Overig gebruikt
materiaal
Kleine blus-
middelen
(Straat)water-
kanon
Straalpijp
LD/MD/HD
Watervoerende
armaturen
Water
Aërosol
Zie
taxonomie:
Doelen brand-
bestrijding
Waterwinning
Brandkraan
Open water
Geboorde
put
Watertank
TS
(1.500 ltr)
Opzet/verzamel/
verdeelstuk
Poeder
Schuim
Koolzuur
Titel BOOMDIAGRAM DOELTREFFENDHEID BRANDBESTRIJDING
Project Zes or Less, Fase II
Versie Definitief
Auteur(s) Reggie de Wit & Rick van Putten
Afdeling Incidentbestrijding
Doel Ontwikkelen meetinstrumenten (observatie & veiligheid)
Brandweer Apeldoorn Postbus 10427
055 -5802700 7301 GK
Schade-
categorieën
< € 500.000,-
Schadecategorie
> € 500.000,-
TS BT
(VBC) container
4.000 < 20.000 ltr.
water
Vaardigheden
Opkomsttijd
Sein
‘brand meester’
Aflossing
personeel
Communicatie
& informatie
Communicatie
Operationele
Informatie-
voorziening
Navigatie
Bereikbaarheids-/
aanvalskaart
kaart (object)
Omgeving
GMA/anderen
(TMO)
Onderling
(via DMO)
Zie taxonomie:
Wijze van
brand-
bestrijding
Inzettactiek
& techniek
€ 0,- < € 25.000,-
€ 25.000,- < € 50.000,-
€ 50.000,- < € 75.000,-
€ 75.000,- < € 150.000,-
€ 150.000,- < € 250.000,-
€ 250.000,- < € 500.000,-
Na 15 minuten
Na 30 minuten
Na 60 minuten
Verstoring (bedrijfs)
processen
Milieu
Overige informanten/
hulpverleners
Ventilatie-
middelen
Adembe-
scherming
Cultuur /historisch
erfgoed
Verbrand opper-
vlak & inhoud
Procedures
Stofinformatie,
etc
Luchtfoto
Situatiekaart
Schuimvormende
armaturen
Blusdeken
Ondergronds
Bovengronds
Kanaal/rivier
Vijver
Zwembad
Persoonlijk letsel
(slachtoffers &
personeel)
Verontreiniging
grondwater
Verontreiniging
Oppervlakte
water
Luchtveront-
reiniging
(Grootschalige)
sterfte dieren
Verbrand
natuuroppervlak
Besmet gebied
(neergeslagen
stofdeeltjes)
Imago
brandweerBestuur
Brandweer
Flatset
Hulpverlening
Vermist personeel
Werken op hoogte
Snelheid brand-
uitbreiding
Inzetdiepte
Slangen
LD/HD
Manschap
Chauffeur /
pompbediener
Bevelvoeder
Zie
taxonomie:
Veiligheidsrisico’s
personeel
Vlamoverslag
Vlamterugslag
Effecten gevaar-
lijke stoffen
Instorten /
omvallen
Gevaar gebruik
gereedschap
Veroorzaken|
vlamoverslag
Elektrocutie
Vallen / struikelen
(ook op hoogte)
Werk boven
vuurhaard
Desoriëntatie
Afsluiting
terugtocht
Effecten
hittestraling
Instorten /
omvallen
Effecten
gevaarlijke stoffen
Gevaar door
verkeer (spoor/weg)
Effecten gevaarlijke
stoffen (toxicatie/explosie)
Gevaar
verkeer (spoor/weg)
In en/of op een
object
A.g.v. situatie
in /op object
A.g.v. werken
in/op object
Buiten een
object
In directe
nabijheid object
In de verder
omgeving
VEILIGHEIDS-
RISICO’S
PERSONEEL
Situationele
veiligheids-
risico’s*
Mentale
gezondheids-
risico’s
Angst
(fysiologisch)
Angststoornis
(psychisch)
Vrees
Paniek
Fobie
Schrikken
Post traumatische
stressstoornis
Paniekstoornis
Acute
stressstoornis
Paniekaanval
Gezondheids-
risico’s
Fysieke
gezondheids-
risico’s
Vermoeidheid
Hoge inspanning
(piekbelasting)
Inademing
toxische (rook)
gassen
Stijging kern-
temperatuur
Titel BOOMDIAGRAM VEILIGHEID BIJ REPRESSIEF OPTREDEN
Project Zes or Less, Fase II
Versie Definitief
Auteur(s) Reggie de Wit & Rick van Putten
Afdeling Incidentbestrijding
Doel Ontwikkelen meetinstrumenten (observatie & interview)
Brandweer Apeldoorn Postbus 10427
055 -5802700 7301 GK
Insluiting bij
natuurbrand
Slechte
conditie
Tijdens het
aanrijden
Aanrijding
Onwel worden
chauffeur
Onwel worden
manschap/bevelvoerder
Zich stoten
Uitstappen
Legenda:
* = onder meer op basis van het onderzoek: ‘De Risico’s van het vak’ (Nibra, 1996).