normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · figuur 7: decanter centrifuge (siebtechnik,...

104
F Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters Erika DE KEYSER Projectwerk aangeboden tot het behalen van het attest Milieucoördinator B Interne coach: Dr. Marina VERVAEKE Bedrijfscoach: Lenn COUSSEMENT Academiejaar: 20162017 Verdedigd: juni 2017 FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSWETENSCHAPPEN CAMPUS BRUSSEL WARMOESBERG 26 1000 BRUSSEL BELGIË FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSWETENSCHAPPEN CAMPUS BRUSSEL Projectwerk Milieu

Upload: ngodiep

Post on 29-Jul-2018

222 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Page 1: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

F

Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters

Erika DE KEYSER

Projectwerk aangeboden tot het behalen van het attest

Milieucoördinator B

Interne coach: Dr. Marina VERVAEKE

Bedrijfscoach: Lenn COUSSEMENT

Academiejaar: 2016–2017

Verdedigd: juni 2017

FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSWETENSCHAPPEN CAMPUS BRUSSEL

WARMOESBERG 26 1000 BRUSSEL BELGIË

FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSWETENSCHAPPEN

CAMPUS BRUSSEL

Projectwerk Milieu

Page 2: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)
Page 3: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

F

Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters

Erika DE KEYSER

Projectwerk aangeboden tot het behalen van het attest

Milieucoördinator B

Interne coach: Dr. Marina VERVAEKE

Bedrijfscoach: Lenn COUSSEMENT

Academiejaar: 2016–2017

Verdedigd: juni 2017

FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSWETENSCHAPPEN CAMPUS BRUSSEL

WARMOESBERG 26 1000 BRUSSEL BELGIË

FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSWETENSCHAPPEN

CAMPUS BRUSSEL

Projectwerk Milieu

Page 4: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)
Page 5: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

i

Samenvatting

Dit projectwerk werd uitgevoerd bij CORE cvba-so, een studentencoöperatie uit het Leuvense. Met

het Remidi-project wil CORE keukenafval van kleinschalige bedrijven zoals rusthuizen, grootkeukens

en restaurants, op een duurzame manier verwerken tot biogas. Dat wil CORE bereiken door

vergistingsinstallaties te plaatsen bij deze inrichtingen. Een bijproduct dat gevormd wordt bij de

productie van biogas, is het digestaat. Dat wil men bij voorkeur ook op een duurzame manier

afzetten. Vooraleer dit project verder uitgewerkt kan worden, moeten een aantal aspecten in de

relevante milieuwetgeving onderzocht worden. Zo vormt de duurzame digestaatverwerking het

centrale knelpunt voor het project. Dit werk gaat in op verschillende mogelijkheden van

digestaatverwerking die passen binnen de huidige normering, alsook de inplanting van

vergistingsinstallaties in een stedelijke omgeving en andere relevante wettelijke aspecten.

In de literatuurstudie wordt ingegaan op de technische aspecten van het vergistingsproces, alsook

een analyse van de samenstelling van het digestaat. Daarnaast worden een aantal mogelijke

methoden aangegeven om dit digestaat te verwerken. Ook wordt het waterzuiveringsproces in

Leuven bestudeerd, met oog op digestaatlozing. Tot slot volgt reeds een korte opsomming en

beschrijving van de relevante wetgeving.

Vervolgens wordt in de resultaten dieper bekeken wat het potentieel kan zijn van het digestaat voor

de waterzuivering. De relevante mogelijkheden van lozing van het digestaat worden bekeken in het

bestaande wettelijke kader, alsook de verplichtingen die daaraan vasthangen zoals de

zelfcontroleplicht en de heffing op waterverontreiniging. Als derde element volgt in de resultaten een

beschrijving van de relevante normering wat betreft de inplanting in een stedelijke omgeving. Zo

worden de relevante bepalingen met betrekking tot de omgevingsvergunning aangehaald. Ook

aspecten zoals brand- en explosieveiligheid, geurhinder en infrastructuur worden besproken. Tot slot

volgt een opsomming van vier mogelijke scenario’s wat betreft de verwerking van het digestaat in

de stedelijke omgeving, alsook de totale kost en de duurzaamheid van elk scenario.

Zo kwam ik tot de conclusie dat de verwerking van het digestaat door scheiding en filtratie, verder

onderzocht moet worden. Door de productie van biogas valt een vergistingsinstallatie onder de

omgevingsvergunning klasse 3. Er zijn sterke aanwijzigingen dat het digestaat na scheiding en

filtratie zal voldoen aan de lozingsnormen en daarom ook onder klasse 3 valt. Daartoe moet gezocht

worden naar kleinschalige en goedkope technieken die toch kunnen waarborgen dat de parameters

van het geloosde gedeelte onder de relevante normen blijven. Wat overblijft, kan opgehaald worden

door Ecowerf. Dit scenario lijkt het meest haalbaar en duurzaam. Een belangrijke randvoorwaarde is

echter dat geen dierlijke producten vergist kunnen worden omwille van het Europees opgelegde

lozingsverbod.

Page 6: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

ii

Page 7: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

iii

Voorwoord

Dit projectwerk werd uitgevoerd in kader van de opleiding ‘Milieu- en Preventiemanagement’, ter

behaling van het attest ‘Milieucoördinator B’.

Ik heb uit het bestuderen van het onderwerp ‘vergisting’ en het doorploegen van de betreffende

wetgeving, veel bijgeleerd. Zoals Annie Leonard, voormalig directrice van Greenpeace USA en maker

van de film ‘The Story of Stuff’, mooi verwoordt:

“There is no such thing as ‘away’. When we throw anything away, it must go somewhere.”

Daarom wil ik in de eerste plaats Stijn De Jonge en Lenn Coussement bedanken, die me een kans

gaven om dit project uit te voeren. Ze brachten me steeds in contact met de juiste mensen om mijn

vragen aan te stellen. Ook mijn interne coach Marina Vervaeke wil ik graag bedanken voor het

beantwoorden van mijn vragen en nalezen van dit werk. Ze gaf me steeds goede raad.

Daarnaast wil ik iedereen bedanken die me informatie gaf, op welke manier dan ook. Tot slot betuig

ik oprechte dank aan zij die kritische opmerkingen gaven, fouten verbeterden en interesse toonden

voor dit werk.

Page 8: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

iv

Page 9: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

v

Inhoudsopgave

Samenvatting ...................................................................................................................... i

Voorwoord .......................................................................................................................... iii

Inhoudsopgave .................................................................................................................... v

Lijst van tabellen ................................................................................................................ vii

Lijst van figuren ................................................................................................................. vii

Lijst van afkortingen .......................................................................................................... viii

1 Bedrijfsvoorstelling ........................................................................................................ 1

1.1 CORE, een bedrijf met focus op coöperatief ondernemen ............................................ 1

1.2 Enkele projecten van CORE ..................................................................................... 4

1.3 Duurzaamheid bij CORE .......................................................................................... 5

2 Probleemstelling ............................................................................................................ 7

3 Doelstelling ................................................................................................................... 9

4 Literatuurstudie ............................................................................................................ 11

4.1 Vergistingsproces ................................................................................................. 11

4.2 Toepassing van biogas .......................................................................................... 13

4.3 Samenstelling van het digestaat ............................................................................. 13

4.3.1 Onderzoek van Stoknes...................................................................................... 13

4.3.2 Nutriënten N, P en K .......................................................................................... 15

4.3.3 Andere essentiële mineralen ............................................................................... 15

4.3.4 Zware metalen .................................................................................................. 15

4.3.5 Zuurgraad ........................................................................................................ 16

4.3.6 Ammonium en nitraat ........................................................................................ 17

4.4 Digestaatverwerking ............................................................................................. 17

4.4.1 Direct gebruik ................................................................................................... 17

4.4.2 Scheiding ......................................................................................................... 17

4.4.3 Dunne fractie .................................................................................................... 20

4.4.4 Dikke fractie ..................................................................................................... 22

4.5 Digestaatlozing ..................................................................................................... 23

4.5.1 De riolering ...................................................................................................... 23

4.5.2 Waterzuiveringsproces ....................................................................................... 23

4.6 Wetgeving ........................................................................................................... 26

4.6.1 Algemene wetgeving beheer van gft-afval ............................................................ 26

4.6.2 Vlaremwetgeving............................................................................................... 26

4.6.3 Wetgeving rond digestaat ................................................................................... 30

5 Methodologie ................................................................................................................ 33

6 Resultaten ................................................................................................................... 35

6.1 Potentieel van digestaat voor waterzuivering ............................................................ 35

6.2 Lozingsmogelijkheden ........................................................................................... 36

Page 10: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

vi

6.2.1 Lozingsmogelijkheden van ruw digestaat .............................................................. 36

6.2.2 Lozingsmogelijkheden na verdunning ................................................................... 45

6.2.3 Lozingsmogelijkheden van verwerkt digestaat ....................................................... 46

6.2.4 Heffingen voor de lozing ..................................................................................... 53

6.2.5 Zelfcontroleverplichting ...................................................................................... 55

6.3 Bijkomende maatregelen voor vergistingsinstallaties in een stedelijke omgeving .......... 57

6.3.1 Omgevingsvergunning ....................................................................................... 57

6.3.2 Geurhinder ....................................................................................................... 59

6.3.3 Stofemissies ..................................................................................................... 61

6.3.4 Geluidshinder .................................................................................................... 61

6.3.5 Brandvoorkoming en brandbestrijding .................................................................. 62

6.3.6 Explosieveiligheid .............................................................................................. 63

6.3.7 Veiligheid ......................................................................................................... 64

6.3.8 Inrichting, infrastructuur en werkplan .................................................................. 65

6.4 Scenario’s voor de afzet van digestaat bij residentiële biogaswinning .......................... 67

6.4.1 Lozing van ruw digestaat .................................................................................... 67

6.4.2 Lozing gecombineerd met ophaling na scheiding en filtratie .................................... 68

6.4.3 Lozing gecombineerd met compostering na scheiding en filtratie ............................. 68

6.4.4 Ophaling door Ecowerf ....................................................................................... 69

7 Kritische opmerkingen ................................................................................................... 71

8 Besluit ......................................................................................................................... 75

9 Literatuurlijst ............................................................................................................... 77

10 Bijlagen .................................................................................................................. 81

10.1 Bijlage 1 - Logboek ............................................................................................... 81

10.2 Bijlage 2 – Berekeningen concentraties gevaarlijke stoffen ......................................... 83

10.3 Bijlage 3 – Normen voor bedrijfsafvalwater .............................................................. 85

10.4 Bijlage 4 – Referentiewaarden voor berekening heffing .............................................. 89

Page 11: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

vii

Lijst van tabellen

Tabel 1: Samenstelling van het digestaat bekomen in het onderzoek van Stoknes et al., 2016..... 14 Tabel 2: Schadelijke effecten van cadmium, chroom, nikkel, koper en zink (VMM, 2013) ............. 16 Tabel 3: Digestaatverwerking haalbaarheidsstudie Remidi ....................................................... 41 Tabel 4: Sectorale lozingsvoorwaarden voor bedrijfsafvalwater van verzorgingsinstellingen ......... 42 Tabel 5: Investerings- en onderhoudskosten van centrifuge en vijzelpers .................................. 47 Tabel 6: Samenvattend overzicht kosten, energieverbruik en capaciteit van scheidingstechnieken 48 Tabel 7: Uitdrukking van het energieverbruik in kWh/jaar voor scheidingstechnieken ................. 48 Tabel 8: Samenvattend overzicht kosten, energieverbruik en capaciteit van technieken ter

verwerking van de dunne fractie .......................................................................................... 49 Tabel 9: Uitdrukking van het energieverbruik in kWh/jaar voor filtratie en indamping ................. 49 Tabel 10: Normen voor zware metalen OBA-compost uit bijlage 2.3.1.A VLAREMA ..................... 51 Tabel 11: Financiële gegevens haalbaarheidsstudie Remidi ...................................................... 58 Tabel 12: Overzicht geluidsnormen ....................................................................................... 61 Tabel 13: Temperatuursklassen ATEX-regelgeving .................................................................. 63 Tabel 14: Overzicht van maatregelen voor Remidi per onderwerp ............................................. 66

Lijst van figuren

Figuur 1: CORE (CORE, z.j.a) ................................................................................................ 1 Figuur 2: De ICA-principes (International Co-operative Alliance, z.j.) ......................................... 3 Figuur 3: CORE city (CORE, z.j.a) .......................................................................................... 5 Figuur 4: Schematisch model van een anaeroob vergistingsproces, type mesofiele CSTR (Inverde:

forum voor groenexpertise, 2012) ........................................................................................ 11 Figuur 5: Microbiologie van het vergistingsproces (Biogas-E vzw, z.j.) ...................................... 12 Figuur 6: Voorgestelde processen voor efficiënte behandeling en hergebruik van vloeibaar digestaat

(Sheets et al., 2015) .......................................................................................................... 18 Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.) .................................................................... 19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016) ...................................................................................... 19 Figuur 9: Het principe van een MFC (Rabaey & Verstraete, 2005) ............................................. 20 Figuur 10: Onderdelen van de rioolwaterzuiveringsinstallatie (NV Aquafin, z.j.) .......................... 24 Figuur 11: Overschrijdingsfactor van het indelingscriterium voor gevaarlijke stoffen van VLAREM II

bijlage 2C .......................................................................................................................... 39 Figuur 12: Lozingsmogelijkheden van ruw digestaat ............................................................... 45 Figuur 13: Mogelijkheden tot nabehandeling van digestaat (VLM, 2015) .................................... 46 Figuur 14: Overschrijdingsfactor van het indelingscriterium voor gevaarlijke stoffen van VLAREM II

bijlage 2C na scheiding ....................................................................................................... 48 Figuur 15: Vergelijking van de normen voor zware metalen in OBA-compost met de waarden van

Stoknes et al. .................................................................................................................... 51 Figuur 16: Samenvattend overzicht van de normering omtrent anaerobe residentiële vergisters .. 73

Page 12: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

viii

Lijst van afkortingen

ALARA As Low As Reasonably Achievable

Anammox Anaerobe ammoniumoxidatie

ATEX Atmospheres Explosibles

BBBT Best Beschikbare Technieken

BZV Biologisch Zuurstofverbruik

CBS College van Burgemeester en Schepenen

CMA Compendium voor Monsterneming en Analyse

CNG Compressed Natural gas

CORE Coöperatief Ondernemen in Rationeel Energiegebruik

CSTR Continously Stired Tank Reactor

Cvba-so Coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, met sociaal

oogmerk

CZV Chemisch Zuurstofverbruik

M Dierlijke Bijproducten

DM Dry Matter

DRANCO Droge Anaerobe Compostering

DWA Droogwaterafvoer

EC Electric Conductivity

EU Europese Unie

gft Groente-, Fruit- en Tuinafval

GPBV Geïntegreerde Preventie en Bestrijding van Verontreiniging

ICA Internationale Coöperatieve Alliantie

IE Inwonersequivalenten

IGEAN Intercommunale Grondbeleid en Expansie Antwerpen

KMI Koninklijk Meteorologisch Instituut

LBG Liquefied Biogas

MFC Microbial Fuel Cells

MVO Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen

NV Naamloze Vennootschap

OBA Organisch Biologisch Afval

OVAM Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij

PCB Polychloor Bifenylen

PGS Prioritair Gevaarlijke Stof

PHB Polyhydroxybutyraat

Remidi Residential Micro-Digester

RWA Regenwaterafvoer

RWZI Rioolwaterzuiveringsinstallatie

SMERGY Smart Energy

TSE Overdraagbare Spongiforme Encefalopathie

VCM Vlaams Coördinatiecentrum voor Mestverwerking

VE Vervuilingseenheden

VGM Veiligheid, Gezondheid en Milieu

VLACO Vlaamse Compostorganisatie

VLAREM Vlaams Reglement betreffende Milieuvergunningen

VLAREMA Vlaams Reglement voor het duurzaam beheer van Materiaalkringlopen en

Afvalstoffen

VMM Vlaamse Milieumaatschappij

WHO World Health Organization

WKK Warmtekrachtkoppeling

Page 13: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

1

1 Bedrijfsvoorstelling

1.1 CORE, een bedrijf met focus op coöperatief ondernemen

CORE staat voor Coöperatief Ondernemen in Rationeel Energiegebruik. Uit deze afkorting blijkt reeds

duidelijk dat CORE een coöperatie is die zich focust op duurzaamheid. CORE is gezeteld in de

Zwartezustersstraat 2 te Leuven.

‘Coöperatie’ is het Latijnse woord voor ‘samenwerking’. Onder ‘een coöperatie’ of ‘een coöperatieve

onderneming’ verstaat men doorgaans een vorm van economische samenwerking tussen meerdere

personen, waarbij het gemeenschappelijk belang centraal staat. Eveneens gebeurt het beheer van

een coöperatie steeds democratisch en streeft men er niet naar winst (International Co-operative

Alliance, z.j.). Figuur 1 geeft het logo van CORE weer.

Daarbovenop is CORE een ‘cvba-so’, een ‘coöperatieve vennootschap met beperkte

aansprakelijkheid, met sociaal oogmerk’. Vennootschappen met sociaal oogmerk verschillen in hun

werking niet van andere vennootschappen. Wat wel verschilt, is dat zij bijkomende voorwaarden

hebben opgenomen in hun statuten. Deze voorwaarden benadrukken dat ze niet gericht zijn op winst,

maar wel op de realisatie van een sociaal doel (Belgische Federale Overheidsdiensten, z.j.). Het

sociaal en maatschappelijk doel waar CORE op focust, heeft vooral betrekking op duurzaam

energiegebruik en de sensibilisering ervan. Zo wordt er veel aandacht gehecht aan onderwijs, o.a.

in het project ‘Energieke Scholen’ waarin 6 Leuvense scholen strijden om zoveel mogelijk energie te

besparen. Daarnaast wordt ook het vak ‘Duurzaam Ondernemen’ georganiseerd voor

postgraduaatstudenten aan de KU Leuven.

Sinds 2014 is CORE erkend door de Nationale Raad van de Coöperatie. Er wordt dan ook gewerkt

volgens de principes van de Internationale Coöperatieve Alliantie, kortweg de ICA-principes genoemd

(International Co-operative Alliance, z.j.).

Deze zeven principes zijn (figuur 2):

1. Vrijwillig en open lidmaatschap

CORE staat open tot lidmaatschap van iedereen die de verantwoordelijkheid van dat

lidmaatschap kan en wil opnemen. Er zal nooit geoordeeld worden op basis van geslacht,

politieke of religieuze voorkeuren of wat dan ook.

2. Democratische controle door de leden

Het team van 18 ingenieursstudenten, die allen het postgraduaat ‘innoverend ondernemen’

aan de KU Leuven volgen, neemt het dagelijks bestuur op zich. Om hun doel te bereiken is

een nauwe samenwerking met de partners belangrijk. Alle vennoten nemen actief deel aan

Figuur 1: CORE (CORE, z.j.) Figuur 1: CORE (CORE, z.j.a)

Page 14: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

2

het beleid en de besluitvorming. Ongeacht het ingebrachte kapitaal, kan iedereen dus steeds

mee beslissen. Dat kan enerzijds via de Raad van Bestuur, en anderzijds via de Algemene

Vergadering. Op de Algemene Vergadering keuren de vennoten het financieel verslag en

jaarverslag goed en kan gestemd worden over bepaalde beslissingen.

CORE’s vennoten kunnen zowel organisaties, particulieren als studenten zijn. De vennoten

worden ingedeeld in 3 types:

• Type A-vennoten zijn financiële en structurele partners en hebben minstens 40 aandelen.

CORE heeft als type A-vennoten bijvoorbeeld de RVO-society en Ecopower-cvba.

• Type B-vennoten hebben minstens 10 aandelen. Dit zijn voor CORE bijvoorbeeld de Stad

Leuven, Pergamino en Pantarein Waterzuivering alsook natuurlijke personen die geen

student zijn.

• Type C-vennoten zijn studenten die 1 aandeel kopen.

Bij coöperaties geldt in het algemeen dat elke vennoot evenveel stemrecht heeft. De

algemene regel bij CORE is echter dat type A- en B-vennoten maximaal 10% van de stemmen

mogen houden. Dit werd zo bepaald omdat de groep aan studenten, m.a.w. type C-vennoten,

snel groeit tegenover de andere vennoten en ze zo doorheen de jaren dus steeds meer

stemrecht zouden verwerven (CORE, z.j.c).

3. Economische participatie door de leden

Elk lid van de onderneming brengt een financiële bijdrage. Eén aandeel van CORE kost 100

euro. Afhankelijk van het aantal aandelen worden de vennoten ingedeeld in Type A-, Type

B- of Type C-vennoten. Minstens een deel van dat kapitaal is gemeenschappelijk bezit.

De vennoten ontvangen geen aandeelhoudersmeerwaarde. Op die manier kunnen vennoten

geen financiële incentive hebben om te investeren in CORE (CORE, z.j.c).

4. Autonomie en onafhankelijkheid

Hoewel CORE hoofdzakelijk bestaat door de samenwerking tussen verschillende partners,

blijft het een onafhankelijke organisatie. Deze structuur laat echter wel toe om

maatschappelijke meerwaarde te creëren, zonder te hoeven concurreren. Bovendien blijft de

gemeenschappelijke, democratische controle door de leden onaangetast door de akkoorden

die CORE sluit met andere organisaties (CORE, z.j.c).

5. Onderwijs, vorming en informatieverstrekking

Zoals al vernoemd, zijn de medewerkers van CORE steeds studenten. Studenten bij CORE

volgen het traject “Teamproject” van de opleiding ‘Postgraduaat innoverend ondernemen

voor ingenieurs”. Via CORE kunnen zij opteren voor een postgraduaat in of na hun

masterjaar, waarin ze aan één project werken. Op die manier zijn ze beter voorbereid op de

arbeidsmarkt (CORE, z.j.a).

Natuurlijk hebben niet alle coöperaties studenten als medewerkers. Zij kunnen echter ook in

vorming van hun werknemers en managers voorzien, zodat zij beter bij kunnen dragen aan

de ontwikkeling van de coöperatie. Een open communicatie is steeds belangrijk, in eerste

instantie naar de vennoten toe maar in tweede instantie ook naar de bevolking toe. Ook het

ruime publiek informeren, o.a. over de voordelen van coöperaties, hoort dus onder deze

pijler. Coöperaties kunnen dat bereiken door het organiseren van studiedagen,

informatiedagen, enzoverder. Sensibilisatie is steeds een belangrijk aspect (International Co-

operative Alliance, z.j.).

6. Samenwerking tussen coöperaties

Ter versterking van de coöperatieve beweging, werkt CORE bijvoorbeeld bij hun

Muntstraatproject samen met een andere coöperatie, namelijk EFIKA-cvba. Bij het

Muntstraatproject gaat het erom het energiegebruik van restaurants te meten en te

analyseren met ‘slimme energiemeters’, om zo tips te kunnen geven om het energieverbruik

te reduceren (CORE, z.j.b) .

Page 15: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

3

7. Aandacht voor de gemeenschap

CORE heeft verschillende projecten lopen. Deze zijn steeds gericht op duurzaam

energiegebruik, maar hebben ook allemaal een sensibiliserende functie. Enkele voorbeelden

zijn:

• SMERGY (Smart Energy) is een Europese sensibiliseringscampagne waarbij men

ernaar streeft om jongeren efficiënter te doen omgaan met energiegebruik, om zo

de Europese doelstelling van 2020 te kunnen bereiken. CORE had hier een aandeel

in, o.a. door het organiseren van de ‘Smart Energy’-days. Dit was een wedstrijd

tussen studentenkoten om het energiezuinigste kot.

• MobiOne is een project rond duurzame en milieuvriendelijke stadsmobiliteit. De

‘Mobi’ is een mix tussen een auto en een fiets: bestuurders kunnen de Mobi

voortbewegen door middel van trappers, en via elektrische aandrijving kan

bijvoorbeeld aan energie-regeneratie worden gedaan tijdens het remmen. De

maximumsnelheid is steeds 45km/u. De MobiOne heeft met andere woorden het

gebruiksgemak van een auto maar de impact van een fiets.

• Tot slot helpt CORE bij de verdeling van de KRNWTR-kannen en -drinkbussen om de

alledaagse, werkende mens kritisch te doen kijken naar aangekochte

bronwaterflesjes, die verpakt en vervoerd moeten worden (CORE, z.j.b).

Een aantal andere voorbeelden worden in de volgende paragraaf beschreven.

Figuur 2: De ICA-principes (International Co-operative Alliance, z.j.)

Page 16: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

4

1.2 Enkele projecten van CORE

De Molen van Rotselaar

De molen van Rotselaar is een watermolen aan de Dijle in eigendom van Ecopower. De generator

voor de elektriciteitsproductie werd in het voorjaar van 2016 vervangen. Deze generator produceert

naast elektriciteit ook warmte die herbruikt kan worden voor muurverwarming van de verschillende

ruimtes in de molen (vergaderlokaal, winkel,…). CORE zal de sturing van deze restwarmte verzorgen

zodat dit op een efficiënte en overzichtelijke manier gebeurt. Daarnaast moet de generator ook

voorzien zijn van een noodkoeling met water van de Dijle (CORE, z.j.b).

Jouleboulevard

“Klimaatneutraler worden door handelszaken minder energie te laten verbruiken”, dat is het doel van

de Jouleboulevard. Dit project, ondersteund door ‘Vlaams-Brabant klimaatneutraal’ en in

samenwerking met EFIKA Engineering cvba, EnergieID, Leuven Klimaatneutraal, Unizo en Proximus,

biedt handelszaken de kans hun energiefactuur significant te doen dalen.

Een lager energieverbruik kan op verschillende manieren behaald worden, maar de aanpak die CORE

hanteert gaat uit van het principe “Meten is weten”. In verschillende handelszaken in het Leuvense

worden meters geplaatst die het verbruik van water, gas en elektriciteit op minuutbasis verzamelen.

Deze data wordt verwerkt tot overzichtelijke, makkelijk te begrijpen rapporten waar de zaakvoerder

zelf mee aan de slag kan om energie te gaan besparen (CORE, z.j.b).

Craywinckelhof

Craywinckelhof is een gerestaureerde vierkantshoeve waar er zich naast een gastenverblijf en

feestzaal ook een hoevebrouwerij en –destilleerderij bevindt. In deze microbrouwerij te Lubbeek

heeft CORE één van zijn energieprojecten lopen. Het doel van dit project is om op basis van een

grondige studie van de warmtestromen aan procesoptimalisatie te doen om op deze manier energie

te besparen in de brouwerij. Daarnaast wordt er ook gekeken naar de meest efficiënte manier om

deze warmte op te wekken (CORE, z.j.b).

Remidi

Remidi is het eerste project binnen CORE dat volledig uit de dagelijkse werking is ontstaan. In België

zijn er al een aantal organisaties die grote vergisters plaatsen om biogas uit mest te winnen. Remidi

focust echter meer op de afvalverwerking dan op het opwekken van biogas en het reduceren van

transport voor het wegbrengen van het GFT-afval. Daarom wordt er gekeken naar een kleinschalige

implementatie op plaatsen waar er veel gft voor handen is. Het opzet is een vergister te ontwerpen

die bij bedrijven, grootkeukens of woonwijken geplaatst kan worden om daar het afval te verwerken.

In een eerste fase wordt een businessplan geschreven en wordt het cruciale probleem van

digestaatverwerking onderzocht. Een volgende stap is het ontwerpen en bouwen van een prototype.

Deze testopstelling gaat vervolgens naar een boerderij, waar de werking onderzocht en

geoptimaliseerd kan worden (CORE, z.j.b).

Page 17: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

5

1.3 Duurzaamheid bij CORE

CORE heeft geen milieucoördinator. Dat is ook niet verplicht, aangezien CORE geen klasse 1-

inrichting is (art. 4.1.9.1. Vlarem II). Wel is er een VGM-verantwoordelijke.

CORE legt echter in zijn geheel een sterke focus op duurzaamheid. Dat valt reeds af te leiden uit hun

naam ‘Coöperatief Ondernemen in Rationeel Energiegebruik’.

Daarbij wordt er gestreefd naar de integratie van rationeel energiegebruik in de stad. Binnen CORE

spreekt men over de CORE city, afgebeeld op figuur 3.

Er worden projecten georganiseerd in de industrie, zoals Craywinckelhof, maar ook in scholen en

handelszaken. Daarnaast heeft CORE ook projecten lopen rond transport in de stad. Met het project

‘De Molen van Rotselaar’ tracht CORE de door een generator gegenereerde warmte te recupereren

en efficiënt te sturen.

Figuur 3: CORE city (CORE, z.j.a)

Ook Remidi, het project rond de vergistingsinstallatie waar dit projectwerk op gericht is, bevat een

sterke integratie van duurzaamheid.

Het concept ‘duurzaamheid’ bestaat uit drie pijlers, namelijk ‘people’, ‘planet’ en ‘profit’. De balans

tussen deze drie pijlers vormt de kern van het Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) en

sluit daarom mooi aan bij de visie van CORE.

- People: de economische activiteiten van CORE worden steeds uitgevoerd binnen een sociale

context. Toegepast op Remidi, wordt dit aspect duidelijk door de betrokkenheid die burgers

ervaren bij het aanleveren van energiebronnen. De biomassa zal namelijk geleverd worden

door kleinschalige bedrijven zoals restaurants en grootkeukens, maar ook door de burgers

zelf (CORE, z.j.).

- Planet: de eindige draagkracht van de aarde wordt zo veel mogelijk gerespecteerd in elk van

de projecten. CORE volgt hierbij de principes van de circulaire economie: alle materialen die

gebruikt worden in de productie worden zo veel mogelijk gerecupereerd, behandeld, en

maximaal opnieuw in de productieketen gebracht als secundaire grondstof en/of

energiebron. Remidi sluit dicht aan bij dit aspect van duurzaamheid door het herbruiken van

organische resten voor de winning van energie. Er is sprake van een CO2-neutraliteit omdat

de uitgestoten broeikasgassen voordien opgenomen werden door de biomassa. Organisch

afval zal bovendien steeds voorradig zijn (Yang, Ge, Wan, Yu & Li, 2014). Daarnaast zal het

Remidi-project transport en bijbehorende uitstoot tot een minimum reduceren door de hele

afvalverwerking in de stad te laten plaatsvinden (CORE, z.j.). Als laatste wordt er groene

energie geproduceerd, nl. biogas.

- Profit: economische en financiële aspecten moeten worden afgewogen tegen de sociaal-

maatschappelijke en ecologische aspecten. Wat betreft Remidi, houdt dit in dat de

aanwending van energie uit biomassa op een zo efficiënt mogelijke wijze dient te gebeuren.

Dit zal gebeuren via een warmtekrachtkoppeling.

Page 18: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

6

Page 19: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

7

2 Probleemstelling

Anaerobe vergisting is het proces waarbij micro-organismen in afwezigheid van zuurstof biomassa

afbreken. Hierbij wordt een biogasmengsel geproduceerd van methaan, CO2 en restgassen. Dat kan

gebruikt worden als duurzame energiebron, namelijk biogas. Naast dit biogas blijven er enkele

reststoffen over na het vergistingsproces: het digestaat. Dit digestaat bestaat uit het resterende

onafbreekbaar organisch materiaal, verrijkt met mineralen uit de biomassa (Biogas-E vzw, z.j.).

Biogas behoort tot de groene energiebronnen om twee redenen: als eerste is het een onuitputbare

energiebron aangezien er steeds organisch materiaal voorradig zal zijn. Daarbij komt dat de uitstoot

van broeikasgassen bij de verbranding van biogas geen extra uitstoot is. Dit is als volgt te verklaren:

planten nemen tijdens hun groei koolstofdioxide op en zetten deze om tot biomoleculen en zuurstof.

Bij de vergisting van bijvoorbeeld groenafval, ontstaat energierijk biogas dat bij verbranding deze

koolstofdioxide terug vrijzet. Bij de productie van aardgas daarentegen, worden energierijke

gasvormige koolwaterstoffen gewonnen uit de diepe aardlagen. Deze aardlagen werden gevormd

door het afsterven van biologisch afbreekbaar materiaal miljoenen jaren geleden. Dat wil zeggen dat

het natuurlijke opslagplaatsen zijn van koolstofdioxide. Bij het gebruik van aardgas als energiebron

wordt in feite koolstofdioxide uit dit reservoir in de atmosfeer vrijgesteld (Yang et al., 2014).

De vergisting gebeurt met verschillende soorten organisch materiaal. De meeste

vergistingsinstallaties in België zijn grootschalige installaties die voornamelijk gebruikt worden in de

landbouw. Daarbij wordt uit dierlijke mest biogas gewonnen. CORE wil echter de focus anders leggen.

Remidi, ‘Residential Micro-Digester’, is een project van CORE dat opgestart is begin 2016 en waarbij

het verwerken van groente-, fruit- en tuinafval (gft) centraal staat. Het doel is om een vergister te

ontwerpen, die bij het verwerken van dit gft-afval biogas kan produceren. Het afval komt van

particulieren zoals restaurants, grootkeukens of andere kleinschalige bedrijven. De vergister zou dus

geplaatst worden in de stad, bij de betreffende bedrijven. Alle transport naar of van het platteland

wordt vermeden. Het geproduceerde biogas zal bij voorkeur direct lokaal gebruikt worden voor o.a.

warmteproductie, bijvoorbeeld voor het opwarmen van water in boilers. Om de verschillen op te

vangen tussen de productie van biogas enerzijds en het lokaal verbruik anderzijds, wordt een warm

water buffervat aangelegd zodat alles meteen verbrand kan worden.

Door het veelvuldig gebruik van vergisting in de landbouw, is de regelgeving voor de inplanting van

installaties in landelijk gebied reeds goed gekend. De vraag stelt zich of er voor de inplanting in

residentiële, stedelijke omgeving andere specifieke normering van toepassing is. Zo kunnen geur- of

geluidsnormen gelden alsook eisen in verband met brand- of explosieveiligheid voor

biogasinstallaties in een stadsomgeving.

Wat te doen met het digestaat, vormt nog een complexer probleem in deze stadsomgeving.

Aangezien CORE gevestigd is in het centrum van Leuven, net zoals de desbetreffende restaurants en

grootkeukens, is het gebruik van ruw digestaat als meststof of bodemverbeteraar geen optie: buiten

wat stadstuintjes en wat proefvelden van de KU Leuven lijken er in een stedelijke omgeving niet echt

veel afzetmogelijkheden voor bodemverbeteraars of meststof. Dan zou het digestaat vervoerd

moeten worden naar het platteland. Dat past niet binnen de duurzaamheidsvisie van CORE en

Remidi. Een andere mogelijkheid om te vermijden dat het digestaat dient opgehaald en vervoerd te

worden is het lozen van het digestaat - of tenminste een gedeelte ervan - in de riolering, voor zover

dat past binnen de relevante normering. Alwaar dit op het eerste zicht misschien een optie lijkt die

de afvalwaterproblematiek alleen maar groter maakt, zal onderzocht worden of dit in sommige

gevallen toch een gunstig effect heeft in het gehele waterzuiveringsproces door de aanwezigheid van

bepaalde stoffen in het digestaat. Wat ook relevant kan zijn, is het scheiden van digestaat in een

dunne en dikke fractie. Voor elk van deze fracties zijn verschillende duurzame toepassingen mogelijk.

Vooraleer men kan starten met het opbouwen van een prototype van de vergistingsinstallatie, moet

het probleem betreffende digestaatverwerking of -lozing dus onderzocht worden. Wordt er geen

oplossing gevonden, dan brengt dit de continuïteit van het project in gevaar.

Page 20: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

8

Page 21: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

9

3 Doelstelling

De centrale doelstelling van dit werk is te onderzoeken wat de juridisiche mogelijkheden en

beperkingen zijn wat betreft de afzet van gevormd digestaat bij residentiële biogaswinning, rekening

houdende met economische en technische aspecten. Dit alles moet gebeuren conform de Europese

en Vlaamse wetgeving.

Ter voorbereiding van de praktische taken moet achtergrondinformatie opgezocht worden door

middel van een grondige literatuurstudie. Dit betreft:

- Technische informatie betreffende het vergistingsproces van gft-afval;

- Gegevens over de chemische samenstelling van het digestaat na vergisting van gft-afval;

- Technische informatie betreffende de verschillende manieren van digestaatverwerking;

- Wetgeving rond digestaatlozing of digestaatverwerking.

De volgende taken moeten uitgevoerd worden:

- Er moet bekeken worden of digestaatlozing op de openbare riolering een meerwaarde brengt

aan de waterzuiveringsinstallatie;

- Er moet in de huidige Vlaamse en Europese wetgeving gezocht worden naar de

mogelijkheden van digestaatlozing in de openbare riolering of digestaatverwerking;

- Er moeten schattingen gemaakt worden van de samenstelling van het digestaat en de

overschrijding van de geldende normen;

- Er moet contact opgenomen worden met relevante instanties voor de ophaling en/of

verwerking van het digestaat.

- Er moet een schatting gemaakt worden van de heffing op waterverontreiniging in geval van

lozing van het digestaat;

- Er moet bekeken worden aan welke zelfcontroleverplichtingen voldaan moet zijn in geval van

lozing van het digestaat;

- Er moet gezocht worden naar andere relevante normering wat betreft de inplanting van

biogasinstallaties in een residentiële omgeving met nadruk op geur- en geluidshinder en

brandveiligheid;

- Er moeten scenario’s uitgewerkt worden voor een duurzame verwerking van het digestaat.

Page 22: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

10

Page 23: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

11

4 Literatuurstudie

In deze literatuurstudie volgt achtergrondinformatie over zowel het vergistingsproces als de

digestaatverwerking. Er wordt o.a. ingegaan op technische informatie betreffende het

vergistingsproces van gft-afval evenals gegevens over de chemische samenstelling van het digestaat

na vergisting van dit afval. Daarna worden ook een aantal manieren van digestaatverwerking

overlopen en wordt de lozing aangehaald. Als laatste volgt er een opsomming van de relevante

wetgeving, zoals bepalingen omtrent de omgevingsvergunning, milieuvoorwaarden, mestwetgeving

en de handel in meststoffen en bodemverbeterende middelen, alsook bepalingen omtrent het gebruik

van dierlijke bijproducten en de lozing op de riolering.

4.1 Vergistingsproces

Zoals reeds aangehaald is anaerobe vergisting het proces waarbij micro-organismen in afwezigheid

van zuurstof biomassa afbreken tot biogas enerzijds en digestaat als reststof anderzijds.

Vergistingsprocessen en -installaties kunnen o.a. verschillen naargelang:

- Temperatuur:

Bij thermofiele vergisting op hoge temperatuur komt meer biogas vrij en gebeurt het proces

sneller. Deze thermofiele processen hebben een optimaal temperatuursgebied tussen 50°C

en 55°C. Mesofiele processen, op gemiddelde temperatuur, zijn minder gevoelig voor

storingen. Het thermofiele proces verloopt immers minder stabiel. Mesofiele afbraak gebeurt

tussen 32°C en 38°C.

- Droge stofgehalte:

Afhankelijk van het vochtgehalte van de biomassa spreekt men van ‘droge vergisting’ of

‘natte vergisting’: vergisting van biomassa met een vochtgehalte van meer dan 85% wordt

ingedeeld in de ‘natte vergistingsprocessen’.

Wat betreft gft-afval, zal doorgaans gebruik gemaakt worden van mesofiele omstandigheden. Gft-

afval wordt ingedeeld bij de natte substraten (Scarabee, 2012).

Figuur 4: Schematisch model van een anaeroob vergistingsproces, type mesofiele CSTR (Inverde: forum voor groenexpertise, 2012)

Page 24: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

12

Vergisting kan grofweg gebeuren op 3 manieren. Deze manieren worden hieronder toegelicht.

1. Continue roering:

De te vergisten massa wordt continu geroerd in een CSTR (Continously Stired Tank Reactor),

afgebeeld op figuur 4. Biomassa wordt via een pomp en drukpijp aangevoerd in de

‘fermentor’, een grote container. Daar zetten micro-organismen de biomassa door

fermentatieprocessen om in biogas. Dat biogas stijgt op en wordt tijdelijk opgeslagen aan de

bovenzijde van de fermentor. Vanaf daar wordt het biogas via een gaspijp weggevoerd.

2. Propstroom:

Door een alternatieve manier van menging van de biomassa wordt de te vergisten biomassa

die als eerste in de reactor terecht komt, ook als eerste omgezet in eindproducten. Met

andere woorden, de inputstroom gaat langs de ene kant in de reactor en het digestaat komt

er langs de andere kant uit. Het fermentatieproces wordt vaak geholpen door een

warmtewisselaar. De vergister zal een langwerpige, platte vorm hebben.

3. Batchprocessen:

De biomassa wordt in batches in afgesloten tanks geplaatst. Daar gebeurt vermenging met

een deel van de overgebleven biomassa van een oude batch. Na de fermentatie wordt het

digestaat weggehaald. Een deel ervan blijft echter over als basis voor de nieuwe lading

biomassa (Scarabee, 2012).

De omzetting van biomassa tot biogas gebeurt door de continue werking van micro-organismen in

een fermentatieproces. Zij zorgen voor de opeenvolgende stappen van hydrolyse, acidogenese,

acetogenese en methanogenese. Zoals te zien is op figuur 5, worden door hydrolyse eiwitten,

koolhydraten en vetten omgezet in aminozuren, suikers, hogere vetzuren en alcoholen. Dat zijn

wateroplosbare bestanddelen. Deze worden op hun beurt omgezet tot intermediairen door o.a.

verzuringsprocessen (acidogenese). Door acetogenese worden deze intermediairen omgezet tot

waterstof, koolstofdioxide en azijnzuur. Als laatste worden deze gevormde producten door

methanogenese voornamelijk omgezet tot methaan, maar ook tot koolstofdioxide.

Figuur 5: Microbiologie van het vergistingsproces (Biogas-E vzw, z.j.)

Page 25: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

13

4.2 Toepassing van biogas

Na de biogasproductie is een volgende stap de elektriciteitswinning. Dit zal doorgaans gebeuren door

de verbranding van het gas in een gasturbine met een generator en een warmtekrachtkoppeling. Op

die manier wordt naast de elektriciteitsproductie, ook efficiënt gebruik gemaakt van de warmte die

vrijkomt bij het verbrandingsproces (Biogas-E vzw, z.j.) Deze tweede stap is niet noodzakelijk van

toepassing. Biogas kan naast elektriciteitswinning, ook gebruikt worden als brandstof voor

voertuigen. Het kan namelijk worden omgezet tot LBG (Liquefied Biogas) of CNG (Compressed

Natural Gas) via allerlei technieken (Yang et al., 2014).

In een onderzoek van Bond Beter Leefmilieu (2005) wordt de biogas-opbrengst van gft-vergisting

geschat op 100-120Nm3 per ton vers materiaal. Volgens het BBT-rapport voor composteer- en

vergistingsinstallaties, wordt het geproduceerde afvalwater geschat op 150-300 liter per ton vergist

materiaal (Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek, 2005).

De vergistingsinstallaties in dit projectwerk zijn ‘micro-vergisters’. Dit zijn kleinschalige installaties

van bijvoorbeeld 10m3 die geplaatst kunnen worden bij bedrijven of particulieren. Biomassastromen

vanop die eigendom worden er vergist met ‘on site’ energieproductie als doel.

4.3 Samenstelling van het digestaat

4.3.1 Onderzoek van Stoknes

Digestaat is het vloeibare eindproduct van het vergistingsproces. De samenstelling van het digestaat

zal verschillen naargelang de samenstelling van de vergiste biomassa. Dit project richt zich vooral

op gft-vergisting. Andere mogelijke stromen zijn mest, slib, enzoverder.

In 2016 onderzochten Stoknes, Scholwin, Krzesiński, Wojciechowska en Jasińska de mogelijkheden

van een ‘food waste to food’-systeem waarbij vergisting gebruikt werd om gft-afval in een CSTR met

inhoud van 1200 liter door mesofiele micro-organismen, bij 40°C, om te zetten tot biogas en

digestaat. De gemiddelde verblijftijd in de reactor was 40 dagen en dagelijks werd 1,96kg gft-afval

per m3 toegevoegd. Het digestaat werd verder behandeld in een decanter centrifuge met de

bedoeling het te concentreren door het water te verwijderen.

Het biogas werd gebruikt om elektriciteit op te wekken en het digestaat deed dienst als meststof bij

het kweken van groenten in een aangesloten serre.

Tabel 1 geeft de samenstelling van het degistaat dat de reactor verlaat, alsook de samenstelling van

het ontwaterde digestaat (de dikke fractie) en de waterige fase (de dunne fractie) bekomen bij deze

scheiding.

Page 26: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

14

Tabel 1: Samenstelling van het digestaat bekomen in het onderzoek van Stoknes et al., 2016

Parameter Unit Digestate Dewatered digestate

Liquid fraction digestate after dewatering

DM content

% of wet mass

2,40% 28,00% 0,80%

Total N % of DM 10,00% 3,00% 25,00%

Total P % of DM 1,00% 1,90% 1,73%

Total K % of DM 4,00% 0,88% 5,40%

Ca % of DM 4,94% 6,25% 1,90%

Na % of DM 2,16% 0,37% 8,20%

Mg % of DM 0,43% 0,57% 0,42%

Cl % of DM 3,36% 0,74% 5,38%

Fe % of DM 1,40% 0,50% 0,71%

Mn mg/kgDM

420 702 244

Cd mg/kgDM

0,14 0,48 0,27

Cr mg/kgDM

6,81 25,22 8,71

Ni mg/kgD

M

8,94 11,95 19,75

Cu mg/kgDM

75,0 68,6 231,0

Zn mg/kgDM

225 305 311

Mo mg/kgDM

2,00 0,72 4,25

pH – 7,30 9,35

NO3-N mg/l 30,0 131,0 33,8

NH4-N mg/l 2000 2000 –

P plant available

% of DM 0,20% 0,40% –

K plant available

% of DM 3,20% 0,77% –

Ca plant available

% of DM – 4,51% –

Mg plant available

% of DM – 0,47% –

Na plant available

% of DM – 0,62% –

Het digestaat is sterk verdund en bevat 2,40% droge stof (dry matter – DM content). Na ontwaterig

neemt deze hoeveelheid toe tot 28,00% op de totale massa digestaat, terwijl in het afgescheiden

water de droge stof slechts 0,80% van de totale massa uitmaakt. De ‘Total N’ staat voor de som van

de hoeveelheid nitrieten, nitraten, ammoniak en organisch gebonden stikstof.

Uit ‘Tabel 1’ valt duidelijk af te lezen dat er in het gft-digestaat hoge concentraties aan mineralen

zoals fosfor, stikstof, kalium en calcium terug te vinden zijn. Daarnaast bevat het digestaat ook

andere stoffen zoals de metalen ijzer, cadmium, chroom, nikkel en zink onder hun ionische vorm.

De hoeveelheden aan mineralen die aangeduid zijn als ‘plant available’ duidt op hoeveelheden die

uiteindelijk gemakkelijk door de planten kunnen worden opgenomen.

Uit dit onderzoek blijkt dat de samenstelling van het digestaat ruimshoots voldoet aan de behoefte

van mineralen die planten zoals komkommers en tomaten nodig hebben voor een optimale groei.

Page 27: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

15

4.3.2 Nutriënten N, P en K

Voorkomen

Stikstof, fosfor en kalium zijn van nature in beperkte mate aanwezig in het oppervlakte- en

grondwater. Deze drie nutriënten zijn essentieel voor de groei van gewassen en worden dan ook

door planten in hoge mate opgenomen. Vandaar de eerder hoge concentraties in digestaat van gft-

vergisting.

Menselijke activiteiten zoals bemesting van landbouwbodems, industriële processen, lozing van

huishoudelijk en industrieel water en transportprocessen, kunnen de toevoer van deze nutriënten

sterk doen stijgen. Stikstofverbindingen komen voornamelijk vrij door verkeer en

landbouwprocessen. Ze verspreiden zich gemakkelijk door de verschillende milieucompartimenten.

Zo kan stikstof vanuit uitlaatgassen neerslaan op de bodem en later uitspoelen naar beken, rivieren,

enzoverder (Vlaamse Milieumaatschappij (VMM), 2013a).

Effecten

Bemesting met stikstof, fosfor en kalium zal positieve effecten meebrengen voor de gewassengroei.

Overmatige bemesting kan echter ook negatieve gevolgen hebben.

Reactief stikstof kan bijdragen tot verzuring. Deze productie van zuren kan schadelijk zijn voor

levende organismen. Op die manier kan stikstof het soortenevenwicht verstoren, zowel op land als

in het water. De betreffende reactiemechanismen worden hieronder weergegeven. Bovendien speelt

stikstof een rol in de vorming van secundair fijn stof en ozon op leefhoogte (VMM, 2013a).

2NO2 +H2O HNO2 +HNO3

N2O4 + H2O HNO2 + HNO3

Het overmatig bemesten met stikstof en fosfor brengt vermesting van de bodem en eutrofiëring van

water met zich mee. Verhoogde nitraat- en fosfaatconcentraties leiden tot vervuiling van

drinkvoorraden, biodiversiteitsverlies en kwalitatieve achteruitgang van voedingsgewassen.

Eutrofiëring heeft dan weer een negatief effect op het waterleven: planten en algen beginnen

explosief te ontwikkelen, waardoor er minder licht doorgelaten wordt naar de waterlagen daaronder.

Dat heeft als gevolg dat de leefbaarheid voor sommige vissen en andere waterdieren daalt. De

invloed van kalium is gelijkaardig aan de invloed van fosfor en stikstof, maar wel beperkter: fosfor

en stikstof zijn verantwoordelijk voor het grootste deel van de vermestingsproblematiek (VMM,

2013a).

4.3.3 Andere essentiële mineralen

Levende organismen hebben naast een stikstof-, fosfor- en kaliumbron ook de mineralen calcium,

natrium, magnesium, chloor, ijzer en mangaan onder ionvorm nodig. Het zijn voedingselementen

die bij gewassen zorgen voor een optimale productie en kwaliteit. Ook voor mensen en dieren zijn

deze elementen essentieel, o.a. voor de opbouw van ons skelet en lichaamsweefsel. Van sommige

van deze stoffen zijn slechts uiterst kleine hoeveelheden nodig voor het goed functioneren van het

menselijk metabolisme. In dit geval noemt men deze spoorelementen. De essentiële spoorelementen

zijn ijzer, zink, jodium, selenium, koper, mangaan en molybdeen (Hoge Gezondheidsraad, 2009).

4.3.4 Zware metalen

Onder ‘zware metalen’ verstaat men, cadmium, chroom, nikkel, koper, zink, arseen, kwik en lood.

Dit zijn de acht elementen die volgens de derde Noordzeeconferentie als prioritair beschouwd moeten

worden. Voor deze stoffen streeft men naar een stapsgewijze vermindering. Zoals te zien is in tabel

1, zijn deze eerste vijf zware metalen in relevante hoeveelheden aanwezig in het digestaat van gft-

vergisting.

Voorkomen

De meeste zware metalen zijn van nature reeds in bepaalde hoeveelheden aanwezig in de aardkorst.

Ze kunnen vrijkomen door natuurlijke processen zoals vulkaanuitbarstingen. Door antropogene

verstoring kunnen deze zware metalen in het milieu terecht komen bij activiteiten zoals het

verbranden van fossiele brandstoffen, metaalverwerkende industrieën (bijvoorbeeld smelterijen),

mijnbouw, enzoverder.

Page 28: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

16

Door atmosferische depositie of storten van afval, komen zware metalen voornamelijk in de bodem

terecht. Daaruit kunnen ze opgenomen worden door planten of dieren. Op die manier kan gft-afval

bepaalde hoeveelheden zware metalen bevatten.

Eens zware metalen aanwezig zijn in de bodem, kunnen ze ook doorsijpelen naar het grondwater.

Via afspoeling kunnen ze bovendien het oppervlaktewater verontreinigen. Zware metalen zijn niet

afbreekbaar en worden dus opgestapeld in het milieu. Daar kunnen ze door verschillende organismen

worden opgenomen (VMM, 2013b).

Effecten

Wanneer zware metalen in hogere concentraties opgenomen worden door planten of dieren, kunnen

ze toxisch zijn. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer een moestuin overmatig bemest is. In

tabel 2 volgt een korte opsomming van de vijf relevante zware metalen en mogelijke schadelijke

effecten bij de mens (VMM, 2013b).

Tabel 2: Schadelijke effecten van cadmium, chroom, nikkel, koper en zink (VMM, 2013)

Chemische stof Effect

Cadmium (Cd) acute longaantasting bij inademing, schade aan nieren en skelet, fataal

bij chronische ingestie, verminderde fertiliteit

Chroom (Cr) kankerverwekkend bij inademing van Cr6+

metaal zelf is relatief onschadelijk

Nikkel (Ni) allergie en irritaties bij huidcontact, kanker bij ingestie, astma bij

inademing van carbonyl-nikkel

Koper (Cu) acute long-leverschade bij inademing

Zink (Zn) koorts bij acute inademing van metaaldamp

Sommige zware metalen hebben echter ook nuttige eigenschappen. Zo hebben we bijvoorbeeld heel

kleine hoeveelheden chroom, onder de vorm van Cr3+, nodig om de opname van insuline te

vergemakkelijken. Tekorten kunnen daarom leiden tot stoornissen in het suikermetabolisme.

Ook koper, onder ionvorm, is in een beperkte hoeveelheid essentieel voor onze gezondheid. Zo speelt

het een rol in een aantal koperhoudende enzymen en bij de gentranscriptie.

Als laatste speelt ook zink, tevens onder ionvorm een belangrijke rol in ons functioneren, o.a. bij de

synthese van lipiden en proteïnen en bij de genexpressie. Men neemt deze elementen op via de

voeding. Mineralentekorten doen zich amper voor, maar kunnen wel optreden bij mensen die zwaar

afvallen of bepaalde medicijnen gebruiken. Zo kan het gebruik van bloeddrukverlagers gelinkt

worden aan een tekort aan zink (WHO, 1996).

4.3.5 Zuurgraad

Het ‘dewatered digestate’ uit tabel 1, d.i. de dikke fractie van het digestaat, heeft een pH van 7,3.

De vloeibare, dunne fractie na het ontwateren van digestaat heeft een pH van 9,35. Beide fracties

zijn met andere woorden basisch. Dat toont aan dat het digestaat, net zoals compost, geschikt is om

verzuurde gronden terug op optimale pH-waarde te brengen. De pH-waarde van de dunne fractie is

wel te hoog voor onmiddellijk gebruik.

Page 29: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

17

4.3.6 Ammonium en nitraat

Door de hoge zuurtegraad en het hoge gehalte aan ammonium, kan het aanbrengen van digestaat

als meststof aanleiding geven tot emissie van vluchtige ammoniak en stikstofoxiden zoals lachgas

(Nkoa, 2014).

In basisch milieu zal het volgende evenwicht naar links verschuiven en een deel van het ammonium

omzetten naar ammoniak.

H+ + NH3 NH4+

Zoals hierboven besproken, kunnen stikstofemissies negatieve effecten uitoefenen op de lucht- en

waterkwaliteit. Stikstof onder de vorm van lachgas (N2O), is bovendien een broeikasgas en draagt

bij tot het broeikaseffect en afbraak van de ozonlaag (VMM, 2013).

4.4 Digestaatverwerking

4.4.1 Direct gebruik

Digestaat is geschikt voor gebruik als bodemverbeteraar. Het is echter beter dat het digestaat eerst

bewerkt wordt in plaats van het rechtstreeks op het land aan te brengen. Wordt dat laatste

onzorgvuldig gedaan, dan kan dat ongewenste gevolgen zoals erosie en overbemesting met zich

meebrengen. De optimale pH-zone voor gebruik als bodemverbeteraar ligt tussen 5 en 7. Gewassen

zijn immers zeer pH-gevoelig. De groei wordt belemmerd door een te zure of te basische bodem.

Wanneer er minder gewassen groeien, wordt de bodem minder goed vastgehouden. Op die manier

wordt erosie gestimuleerd (Nkoa, 2014).

Een andere rechtstreekse toepassing van digestaat is als vloeistof voor enting bij het anaerobe

vergistingsproces. Het digestaat bevat nog steeds gedeeltelijk afgebroken plantaardig materiaal,

namelijk nutriënten die onmiddellijk kunnen opgenomen worden door de micro-organismen die in

deze vloeistof tevens talrijk voorkomen. Micro-organismen worden alzo ‘herbruikt’ in het

vergistingsproces waardoor ze in voldoende hoeveelheid aanwezig blijven voor een optimale

omzetting. Op die manier wordt bovendien energie uitgespaard. Het digestaat kan rechtstreeks

worden toegevoegd in de fermentor, of het kan op voorhand geheel of gedeeltelijk gemengd worden

met organisch afval en op die manier opnieuw terecht komen in de vergister. De procedure is

verschillend naargelang het type vergister (Sheets, Yang, Ge, Wang & Li, 2015).

4.4.2 Scheiding

Na scheiding van digestaat in een dunne en dikke fractie, zijn er meer mogelijke toepassingen. De

dikke fractie (solid fraction) is ideaal om als compost te gebruiken. De dunne fractie (liquid fraction)

kan dan weer gebruikt worden bij het kweken van onder andere algenculturen. Om uit de fracties

herbruikbare componenten te halen, zijn een heel aantal technieken gekend. De scheiding alsook de

diverse mogelijkheden van verdere verwerking van het digestaat zijn te zien op figuur 6 (Sheets et

al., 2015).

Voor de scheiding van de dikke en de dunne fractie kan men gebruik maken van gravitaire tanks

(ook bezinkingstanks genoemd). Deze worden gevuld met het vloeibare digestaat. De vaste

bestanddelen, die bestaan uit plantenvezels en nog niet volledig afgebroken organische

biomoleculen, hebben een hogere soortelijke massa dan de vloeistof. Ze zakken onder invloed van

de zwaartekracht naar de bodem van het bezinkingsbekken waar ze sedimenteren. Deze fractie bevat

heel wat plantnutriënten die nog aan organische moleculen gebonden zijn. De wateroplosbare

mineralen blijven voor een groot deel in de vloeistof achter (Sheets et al., 2015; VLACO, 2016).

In een bezinkingstank zullen de deeltjes met een hogere dichtheid onder invloed van de

zwaartekracht naar de bodem van het bezinkingsbekken zakken en daar sedimenteren. Toevoegen

van coagulatie- en flocculatiemiddelen zal hierbij een uitgesproken effect uitoefenen (VLACO, 2016).

Deze anorganische moleculen of organische polymeren zorgen voor een betere vlokvorming

waardoor de scheiding beter opgaat (Sheets et al., 2015).

Page 30: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

18

Figuur 6: Voorgestelde processen voor efficiënte behandeling en hergebruik van vloeibaar digestaat (Sheets et al., 2015)

Volgens het BBT-rapport voor (mest)covergistingsinstallaties van 2012 worden vooral centrifuges en

vijzelpersen gebruikt om een efficiënte en snelle scheiding van de vaste bestanddelen uit de vloeistof

te bekomen. Hieronder worden deze twee technieken kort toegelicht (VITO, 2012).

Een centrifuge zal de dunne en dikke fractie van elkaar scheiden op basis van hun dichtheid door het

digestaat in een snel roterende beweging te brengen. De dikke fractie wordt vanuit de centrale

rotatieas door de centrifugale (middelpuntvliedende) kracht naar buiten geduwd, waar deze neerslaat

in een daartoe voorzien ‘bezinkingsveld’. Vanuit dit bezinkingsveld wordt deze fractie continu

afgevoerd. Voor het scheiden of ontwateren van digestaat wordt doorgaans een decanter centrifuge

gebruikt. De positie van de rotatieas is dan horizontaal. Nadat de vaste stof is neergeslagen zal de

vloeistof afgegoten worden. (Vlaamse Compostorganisatie (VLACO), 2016). De werking van dit type

centrifuge staat afgebeeld op figuur 7.

Page 31: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

19

Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.)

Het voordeel van het gebruik van een centrifuge is een hoog rendement Nadelen zijn een hogere

investeringskost in vergelijking met een vijzelpers, alsook een hoger energieverbruik en hogere

onderhoudskosten. Dit laatste kan verklaard worden door het hoog toerental waardoor het materiaal

meer onderhevig is aan slijtage. Bovendien kan een centrifuge een bijkomende geluidsbron vormen.

In een vijzelpers zal het digestaat door een cilindrische ‘mantel’ gevijsd worden. De vijs, die zich

centraal in de mantel bevindt, neemt in diameter steeds toe, en zal daardoor het digestaat naar

buiten persen. Het principe wordt afgebeeld in figuur 8. De dunne, vloeibare fractie kan onderaan

wegsijpelen door holtes die variëren van 0,15mm tot 1mm (VLACO, 2016). Dat brengt met zich mee

dat de scheidingsefficiëntie van een vijzelpers lager ligt dan deze van een centrifuge. Deeltjes kleiner

dan 0,15mm tot 1mm kunnen namelijk mee wegsijpelen en worden dus niet tegengehouden. Het

energieverbruik van een vijzelpers is dan weer aanzienlijk lager in vergelijking met een centrifuge.

Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

Page 32: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

20

4.4.3 Dunne fractie

4.4.3.1 Productie van bio-ethanol

De dunne fractie van het digestaat kan door het hoge watergehalte herbruikt worden in het

vergistingsproces bij de productie van ethanol. Op die manier wordt bespaard op water. Er moeten

echter eerst een aantal stoffen uit de dunne fractie gezuiverd worden omdat het inhibitors zijn voor

de ethanol-vergisting. Deze stoffen zijn bijvoorbeeld organische zuren, sulfiden of ammoniak. Deze

zuivering kan bereikt worden door twee vergisters in serie te plaatsen (Zhang et al.,2012).

4.4.3.2 Microbiële brandstofcellen

Microbiële brandstofcellen, ook wel Microbial Fuel Cells of MFC’s genoemd, zijn bio-elektrische

systemen die organisch materiaal omzetten in elektriciteit. Ze bestaan uit een anaerobe anode en

een aerobe kathode, gescheiden door een ion-selectief membraan. In de anaerobe kamer oxideren

micro-organismen het organisch materiaal, waarbij elektronen en protonen ontstaan. De elektronen

migreren vervolgens over een weerstand naar de kathode, waar een oxidator zoals stikstof of

zuurstof wordt gereduceerd. Op die manier loopt er stroom door de weerstand. Zoals te zien is op

figuur 9, wordt niet alleen elektriciteit gecreëerd maar ook opnieuw een CO2-rijk gas (Rabaey &

Verstraete, 2005).

Figuur 9: Het principe van een MFC (Rabaey & Verstraete, 2005)

Het nadeel van deze techniek is dat het rendement beperkt kan zijn. Het digestaat is namelijk al een

restproduct van microbiële omzetting, dus de kans is groot dat er niet meer veel ‘nuttig’ organisch

materiaal is dat omgezet kan worden door de micro-organismen (Sheets et al., 2015).

4.4.3.3 Anammox

Anammox staat voor ‘anaerobe ammoniumoxidatie’ en is een techniek voor de afscheiding van

ammonium. Door de inzet van micro-organismen wordt ammonium omgezet in het onschadelijke

stikstofgas, dat ontsnapt in de omgeving. Het reactiemechanisme is als volgt:

NH4+ + NO2

- N2 + 2 H2O

Hierbij heeft ammonium de rol van elektronendonor (reductor) en nitriet de rol van elektronacceptor

(oxidator). Een verschil met klassieke (de)-nitrificatiesystemen zoals de dissimilatieve

stikstofverwijdering, is dat er minder zuurstof nodig is. Dat komt omdat de ammonium in het

Anammox-proces slechts gereduceerd moet worden tot nitriet in plaats van een reductie tot nitraat.

Ook de kost zal minder zijn dan bij deze klassieke (de-)nitrificatiesystemen omdat er geen externe

koolstofbron zoals methanol nodig is als elektronendonor. Bij klassieke processen kan de C/N-

verhouding immers te laag zijn voor een optimale werking van de bacteriën. Bij het Anammox-proces

Page 33: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

21

hebben de bacteriën echter geen hoge C/N-verhouding nodig omdat ammonium gebruikt wordt als

elektronendonor (Zhang et al., 2012). Als ammonium niet wordt verwijderd uit het digestaat, kan

dat bij lozing in water of op bodems, leiden tot eutrofiëring, toxiciteit voor vissen en een tekort aan

zuurstof (Sheets et al., 2015).

4.4.3.4 Ammoniak-stripping

Ammoniak-stripping is een methode om ammoniak vrij te stellen uit en oplossing waarna het kan

omgezet worden tot een stabiel eindproduct zoals ammoniumnitraat of ammoniumsulfaat. Deze

stoffen kunnen dan gebruikt worden als meststoffen (Scarabee, 2012). Wanneer men door een

ammoniakhoudende vloeistof lucht of stoom jaagt, dan zal de ammoniak overgaan naar deze lucht

of stoom. Ammoniak verlaat dus de vloeibare fase en wordt als gas meegedreven door de lucht of

hete stoom die op zich initieel ammoniakvrij zijn. Het proces is heel temperatuursafhankelijk en pH-

gevoelig. De ideale omstandigheden voor ammoniak-stripping zijn een hoge pH (basisch milieu) en

een hoge temperatuur aangezien de efficiëntie van dit proces significant verkleint wanneer de

temperatuur daalt. Nadelen van deze methode zijn dan ook de kosten voor temperatuursverhoging,

en de kosten voor de controle van de pH (Jiang et al., 2010).

4.4.3.5 Struvietkristallisatie

Net zoals bij een te hoog gehalte aan stikstof, kan een te hoog fosforgehalte bij lozing eutrofiëring

en erosie veroorzaken. De vorming van struvietkristallen is een methode om fosfor te verwijderen

uit digestaat en tegelijkertijd een meststof op fosforbasis te creëren. Een toevoeging van magnesium

is noodzakelijk ter vorming van de kristallijne stof MgNH4PO4*6H2O. Er moet tevens een voldoende

grote hoeveelheid opgeloste stikstof aanwezig zijn in de biomassa. Een bijkomende vereiste is dat

er niet te veel calcium aanwezig is. De struvietkristallen worden gescheiden en verwerkt tot een

vaste korrelvorm. De korrels kunnen dan gebruikt worden als meststof (Sheets et al., 2015).

4.4.3.6 Hydrocultuur

De vloeibare fractie van het digestaat kan wegens de geconcentreerde aanwezigheid van nutriënten

efficiënt gebruikt worden bij de irrigatie van landbouwgronden. Daarbij vormen echter de

eerdergenoemde nadelige milieueffecten zoals erosie een probleem. Het kweken van gewassen en

planten in hydrocultuur, d.w.z. met enkel een waterlaag en geen grondlaag, kan een oplossing zijn.

Voor het kweken van bepaalde fruitsoorten is het van belang dat de NH4+ uit het digestaat, eerst

wordt omgezet tot NO3-. Een andere belangrijke factor is dat verzekerd wordt dat de gewassen veilig

zijn voor menselijke consumptie, wegens de mogelijkheid op microbiële besmetting. Ook indien

dierlijk afval vergist wordt, moet hiervoor opgelet worden (Sheets et al., 2015).

4.4.3.7 Algenkweek

Algenbloei is sterk afhankelijk van lichtinval, temperatuur, CO2-gehalte en het gehalte aan stikstof

en fosfor. Het hoge gehalte aan stikstof en fosfor in de dunne fractie van het digestaat kan algenbloei

versterken. Zo kan het digestaat ingezet worden bij de productie van algen. Belangrijk is dat er wordt

gezorgd voor een lage troebelheid van de dunne fractie zodat er genoeg licht doorkan om in de

lichtbehoefte van de algen te voorzien. De algen kunnen o.a. gebruikt worden voor de productie van

biogas (Sheets et al., 2015).

Page 34: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

22

4.4.4 Dikke fractie

4.4.4.1 Composteren

Het composteren van de dikke fractie van het digestaat heeft als voordeel dat het kan zorgen voor

de verwijdering van pathogenen dankzij de hoge temperatuur en de hoge microbiële activiteit. Op

die manier worden de bodemverbeteringscapaciteiten nog hoger. Ook het volume van de dikke fractie

zal verkleinen, wat eventuele transportkosten vermindert. Het eindproduct kan gebruikt worden als

bodemverbeteraar of meststof (Sheets et al.,2015).

Composteren vereist een lage vochtigheidsgraad. Daarom is het composteren van enkel de dikke

fractie van het digestaat het efficiëntst. Daarnaast is een goede luchtstroom nodig zodat de

microbiële activiteit bevorderd wordt. Er moet echter op gelet worden dat het debiet van de

luchtstroom niet te hoog wordt, omdat dan de temperatuur kan dalen. Ook moet de composteerfase

lang genoeg zijn, zodat pathogenen niet kunnen overleven (Franke-Whittle, Confalonieri, Insam,

Schlegelmilch & Körner, 2014).

4.4.4.2 Herbruik als brandstof

De dikke fractie van het digestaat kan herbruikt worden als brandstof onder de vorm van vaste

brandstof, vloeibare bio-olie of bio-ethanol.

Na het drogen en het persen in de gewenste vorm van de dikke fractie van het digestaat, worden

‘pellets’ verkregen die kunnen gebruikt worden als vaste brandstof. De energetische waarde van

deze digestaatpellets sluit nauw aan bij deze van houten pellets (Sheets et al., 2015).

Pyrolyse, het thermisch ontleden van organisch materiaal met behulp van warmte afgesloten van de

lucht, kan gebruikt worden om de dikke fractie om te vormen tot bio-olie of -gas. De fractie moet

eerst gedroogd worden, zodat de vochtigheidsgraad laag is. Een bijkomend nadeel van deze techniek

is de geurproductie (Sheets et al., 2015).

Met een gepaste basische voorbehandeling van het digestaat, kan uit de aanwezige vezels

gemakkelijk glucose vrijgesteld worden. Dat maakt het digestaat een geschikte grondstof voor

productie van bio-ethanol. De vezels kunnen namelijk in een vergistingsproces verteerd worden met

de aanmaak van ethanol als gevolg (Elumalai, Roa-Espinosa, Markley & Runge, 2014).

4.4.4.3 Herbruik voor de productie van materialen

Omwille van het hoge percentage aan vezels, kan de dikke fractie van het digestaat ook herbruikt

worden in de productie van een aantal materialen. De lage kost van digestaat maakt het bijvoorbeeld

een aantrekkelijke grondstof voor de productie van stalstrooisel. Een risico dat overwogen moet

worden, is de kans op aanwezigheid van bacteriën. Een koe kan daardoor sneller infecties oplopen,

wat ook gevolgen heeft voor o.a. de geproduceerde melk.

Deze vezels kunnen ook ingezet worden als grondstof bij de productie van spaanplaten. Een andere

mogelijk toepassing, die nog verder onderzoek vraagt, is de inzet van verbrandingsassen van de

dikke fractie als gedeeltelijke vervanger van klei en leem in cementmengsels (Sheets et al., 2015).

Page 35: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

23

4.5 Digestaatlozing

Om beter te kunnen inschatten of digestaatlozing een gunstig effect kan hebben op het

waterzuiveringsproces, is een voorafgaande studie van de behandeling van het afvalwater verzameld

via de riolering en vervolgens gezuiverd in een rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) noodzakelijk.

4.5.1 De riolering

De riolering is de infrastructuur waarop afvalwater geloosd, ingezameld en getransporteerd wordt.

Een riolering of rioolstelsel is een systeem van buizen (riolen), putten en pompen dat in steden en

dorpen ondergronds is aangelegd. Het is bedoeld om het afvalwater en hemelwater op een veilige

en gezonde manier af te voeren.

Op de meeste plaatsen in Vlaanderen wordt gebruikgemaakt van gescheiden stelsels. Het afvalwater

en het regenwater (vanaf daken en straten) wordt door twee aparte stelsels afgevoerd. Het stelsel

voor het regenwater wordt regenwaterafvoer (RWA) genoemd en dat voor het afvalwater wordt

meestal droogweerafvoer (DWA) genoemd.

De droogweerafvoer, waar in dit geval het digestaat geloosd zou worden, leidt naar de

afvalwaterzuivering, Het regenwater wordt rechtstreeks of via een beperkte zuivering op het

oppervlaktewater afgevoerd (NV Aquafin, z.j.)

4.5.2 Waterzuiveringsproces

Na het lozen van (bedrijfs)afvalwater in de riolering, wordt het afvalwater in elke gemeente

ingezameld en getransporteerd tot op een bepaald punt. Daarna zullen gewestelijke collectoren de

grote hoeveelheden afvalwater afvoeren naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI). In de RWZI

ondergaat het afvalwater in verschillende stappen een biologische zuivering, tot de kwaliteit

voldoende is om het te lozen in een waterloop.

In Vlaanderen staat NV Aquafin (verder Aquafin genoemd) in voor de uitbouw en exploitatie van de

saneringsinfrastructuur, d.i. het geheel van voorzieningen om het afvalwater te transporteren, te

zuiveren en finaal te lozen (figuur 10). De VMM controleert de prestaties van Aquafin.

In een RWZI is de keuze van het zuiveringsproces afhankelijk van de inwonersequivalenten (IE)

waarvoor afvalwater gezuiverd moet worden. Eén inwonersequivalent staat daarbij voor de

gemiddelde hoeveelheid afvalwater die één persoon per dag produceert. Een klassieke RWZI

behandelt afvalwater van meer dan 2000 inwonersequivalenten.

Page 36: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

24

Figuur 10: Onderdelen van de rioolwaterzuiveringsinstallatie (NV Aquafin, z.j.)

Het zuiveringsproces kan opgedeeld worden in vier stappen (NV Aquafin, z.j.):

1. Mechanische zuivering

In een eerste stap worden met behulp van roosters allerlei grote bestanddelen uit het

afvalwater gehaald, zoals blikjes, flesjes, enzoverder. Dat kan gepaard gaan met een

vetvanger, die oliën en andere vetten wegschraapt, en een zandvanger die zand doet

bezinken.

2. Biologische zuivering

De fijne, opgeloste deeltjes die nu nog in het afvalwater zitten, worden verwijderd door

middel van aerobe afbraak: in een tank wordt het afvalwater gemengd met een slibmassa,

waarin miljoenen bacteriën aanwezig zijn. Deze bacteriën hebben zuurstof nodig om het

organisch materiaal af te breken tot kleinere componenten zoals koolstofdioxide, stikstof en

water. Die zuurstof wordt geleverd door een beluchtingsbekken.

3. Nabezinking

In grote tanks gebeurt langzaamaan de laatste stap van de waterzuivering: het slib zakt naar

de bodem van de tanks. Daar wordt het weggeschraapt en naar een centrale put geleid. Het

gezuiverde water dat zich bovenaan in de tank bevindt, kan rustig overstorten in een nabije

waterloop.

4. Tot slot volgt de nutriëntenverwijdering, d.i. de verwijdering van stikstof en fosfor. Dit is

verplicht voor afvalwater van agglomeraties groter dan 10.000 inwonersequivalenten volgens

de Europese richtlijn Stedelijk Afvalwater.

Stikstofverwijdering

Aquafin hecht aandacht aan opkomende, innovatieve methoden van stikstofverwijdering

zoals ‘Anammox’. Zoals reeds aangehaald werd in 4.4.3.3, doelt deze term op een anaerobe

ammoniumoxidatie. Hierbij zullen anaerobe micro-organismen ammonium omzetten tot

stikstofgas. Stikstofgas is onschadelijk en kan ontsnappen in de omgeving. Deze bacteriën

hebben een optimale werking bij een zuurgraad tussen 7 en 8,5.

Bij de verbouwingen in 2014 aan de rioolwaterzuiveringsinstallatie van Leuven, werd de

SHARON-installatie geplaatst. Deze installatie werkt volgens het anammox-proces. SHARON

staat namelijk voor ‘Stable High activity Ammonia Removal over Nitrite’. Hierbij wordt

ammonium omgezet tot stikstofgas met behulp van nitriet, maar zonder dat er nitraat bij

komt kijken. Methanol wordt toegevoegd om de verzuring vanuit de nitrificatiestap te

Page 37: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

25

corrigeren. Dit proces vereist anaerobe micro-organismen voor de denitrificatiestap vanaf

nitriet (Strous, Van Gerven, Zheng, Kuenen & Jetten, 1997).

De reacties die optreden zijn respectievelijk de nitrificatie en denitrificatie:

NH4+ + 1,5 O2 NO2

- + H2O + 2 H+

6 NO2- + 3 CH3OH 3 N2 + 6 HCO3

- + 3 H2

Fosforverwijdering

De biologische fosforverwijdering gebeurt in twee fasen, nl. een anaerobe fase en een aerobe

fase.

Bepaalde bacteriesoorten zoals de Acinetobacter, kunnen fosfaten in opgeloste vorm

opnemen in hun celmateriaal. In een eerste, anaerobe fase zal de fosfor vrijgesteld worden

door deze bacteriën. Hij zal namelijk polyfosforbindingen verbreken ter vorming van

polyhydroxybutyraat (PHB), waarbij fosfaat vrijkomt. De concentratie in het afvalwater zal

dus stijgen. In de tweede fase zullen de bacteriën echter fosfaten opnemen in hun

celmateriaal, meer dan dat er oorspronkelijk vrijgesteld werden. PHB kan immers enkel als

energiebron gebruikt worden voor celproductie, wanneer ook fosfaten opgenomen worden

uit de omgeving. Een ander deel van de fosfaten wordt opgeslagen als polyfosfaten, die de

bacteriën later kunnen gebruiken om PHB aan te maken. In deze cellen is door dit

mechanisme de biomassa 5-7% fosfor, terwijl dat dit in andere cellen gemiddeld 1,5-2% is.

Het fosforrijke slib dat nu gevormd wordt, zal afgevoerd worden (Patel, Nakhla & Margaritis,

2005).

Het slib dat werd verzameld, kan grotendeels herbruikt worden door het terug te voeren naar het

beginpunt van de biologische zuivering. Omdat de bacteriën zich echter voeden met het afval, blijft

de actieve slibmassa groeien. Er ontstaat met andere woorden een overschot aan slib. Dit slib tracht

Aquafin te verwerken door toepassing van de Ladder van Lansink: de voorkeur gaat naar het

voorkomen van de vorming van extra slib. Daarna tracht men het slib zoveel mogelijk te

hergebruiken in de biologische zuivering. Wanneer ook dat niet mogelijk is, geeft Aquafin de voorkeur

aan verbranding van uitgedroog slib met energierecuperatie, alvorens het slib te storten.

Page 38: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

26

4.6 Wetgeving

4.6.1 Algemene wetgeving beheer van gft-afval

In Vlaanderen wordt het beheer van gft- en groenafval voornamelijk geregeld door twee

uitvoeringsplannen, nl. Organisch Biologisch Afval (OVAM, 2000) en Milieuverantwoord beheer van

Huishoudelijke Afvalstoffen (Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM), 2008).

Het beleid beschreven in het uitvoeringsplan Organisch Biologisch Afval (OBA) steunt op drie pijlers

(OVAM, 2000):

1. Promotie van afvalpreventiemethoden zoals afvalarm tuinieren en thuiscomposteren zowel

op kwantitatief als kwalitatief vlak;

2. Maximale uitbouw van de groenafvalverwerkingsketen;

3. Maximale uitbouw van de gft-verwerkingsketen.

In het kader van dit project wordt verder ingegaan op de derde pijler rond gft-afval.

In Vlaanderen bevindt zich reeds een gft-vergistingsinstallatie van DRANCO/IGEAN in Brecht. Daar

wordt enkel droge vergisting, d.w.z. vergisting bij hoge gehaltes aan droge stof, toegepast. De

anaerobe vergisting wordt steeds opgevolgd door een aerobe narijping, om zo te komen tot een

stabiele compost. De energierecuperatie door het ontstaan van biogas is het grootste voordeel van

deze wijze van gft-verwerking. Een tweede voordeel van vergisting is dat afvalstromen met een

relatief laag drogestofgehalte ook verwerkt kunnen worden, in tegenstelling tot compostering. Een

nadeel is echter dat, net zoals bij compostering, vergisting aanleiding kan geven tot geurhinder.

Volgens het ALARA-principe dient deze restgeur zo laag mogelijk gehouden te worden. Omwille van

de elektriciteitsproductie krijgt vergisting de voorkeur boven compostering (OVAM, 2000).

4.6.2 Vlaremwetgeving

Vlarem staat voor ‘Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunningen’. Het vormt het

uitvoeringsbesluit van het Vlaamse Milieuvergunningsdecreet van 1985 en bestaat uit drie delen:

- VLAREM I: Besluit van de Vlaamse regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van

het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning.

Dit eerste uitvoeringsbesluit bevat voornamelijk definities, indelingslijsten en procedurele

bepalingen.

- VLAREM II: Besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en

sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne.

Het tweede uitvoeringsbesluit legt algemene en sectorale voorwaarden op voor ingedeelde

inrichtingen, evenals algemene voorwaarden voor niet-ingedeelde inrichtingen en

milieukwaliteitsnormen. De algemene milieuvoorwaarden zijn terug te vinden in Deel 4 van

VLAREM II. Zo staan er o.a. algemene voorwaarden opgelijst voor de lozing van

bedrijfsafvalwater zonder gevaarlijke stoffen en voor de lozing van bedrijfsafvalwater met

één of meerdere gevaarlijke stoffen. De sectorale milieuvoorwaarden zijn opgelijst in Deel 5

van VLAREM II.

- VLAREM III: Besluit van de Vlaamse Regering houdende bijkomende algemene en sectorale

milieuvoorwaarden voor GPBV-installaties. Hierbij staat GBPV voor ‘Geïntegreerde Preventie

en Bescherming van Verontreiniging’. Het derde en laatste uitvoeringsbesluit legt bijkomende algemene en sectorale voorwaarden

op aan GBPV-installaties. Dit zijn installaties met een potentieel grote impact op het milieu.

Dit gebeurt door toepassing van Best Beschikbare Technieken (BBT).

Op 23 februari 2017 trad het Omgevingsvergunningsdecreet in werking. Daarmee werd het

Milieuvergunningsdecreet opgeheven, evenals VLAREM I. VLAREM II en VLAREM III blijven nog

gelden.

Page 39: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

27

4.6.2.1 De Omgevingsvergunning

VLAREM I, regelde de indeling van hinderlijke inrichtingen in haar bijlage I. Deze indelingslijst is nu

terug te vinden in bijlage 8 van het Omgevingsvergunningsdecreet. Er wordt een indeling gemaakt

in drie klassen:

1. Klasse 1-inrichtingen zijn vergunningsplichtig. De vergunning moet worden aangevraagd bij

de deputatie van de provincie.

2. Klasse 2-inrichtingen zijn ook vergunningsplichtig maar moeten hun vergunning aanvragen

bij het College van Burgemeester en Schepenen (CBS).

3. Klasse 3-inrichtingen zijn slechts meldingsplichtig. Ook zij melden zich bij het CBS.

Tot welke klasse vergistingsinstallaties behoren, is afhankelijk van de verwerkte stromen.

- Wordt er alleen mest verwerkt, dan is de installatie ingedeeld in rubriek 28.3. Er wordt dan

een onderscheid gemaakt naargelang verwerkingscapaciteit. Een installatie behoort tot

‘klasse 2’ als de jaarlijkse capaciteit van verwerkt afval kleiner is dan 1000 ton. Grotere

installaties worden ingedeeld onder ‘klasse 1’-inrichtingen.

- Indien alleen andere stromen verwerkt worden, behoort de installatie tot rubriek 2.2 De

inrichtingen onder 2.2 zijn immers “inrichtingen waarin handelingen gebeuren waardoor de

nuttige toepassing van het merendeel van de afvalstoffen mogelijk wordt.”

- Indien zowel mest als andere stromen worden vergist, is een combinatie van rubriek 28.3 en

2.2.3 van toepassing.

Wat betreft de eventuele lozing van digestaat, letten we op rubriek 3.4 ‘Lozen van bedrijfsafvalwater’

met bijkomende sectorale voorwaarden. In de definitie hiervan staat ook een verwijzing naar het

indelingscriterium gevaarlijke stoffen:

“Het, zonder behandeling in een afvalwaterzuiveringsinstallatie, lozen van

bedrijfsafvalwater dat al of niet één of meer van de in bijlage 2C bij titel I van

het Vlarem bedoelde gevaarlijke stoffen bevat in concentraties hoger dan de

indelingscriteria, vermeld in de kolom “indelingscriterium GS (gevaarlijke

stoffen)” van artikel 3 van bijlage 2.3.1 van titel II van het Vlarem.”

De indeling is als volgt, naargelang het debiet:

1° tot en met 2m3/h:

a.) wanneer het bedrijfsafvalwater geen gevaarlijke stoffen hoger dan voormelde

concentraties bevat, gaat het om een klasse 3-inrichting.

b.) wanneer het bedrijfsafvalwater één of meer gevaarlijke stoffen hoger dan voormelde

concentraties bevat, gaat het om een klasse 2-inrichting.

2° van meer dan 2m3/h tot en met 100m3/h, gaat het om een klasse 2-inrichting.

3° van meer dan 100m3/h, gaat het om een klasse 1-inrichting.

4.6.2.2 Algemene en sectorale milieuvoorwaarden

VLAREM II geeft een opsomming van algemene en sectorale milieuvoorwaarden waar inrichtingen

aan moeten voldoen. De algemene milieuvoorwaarden zijn terug te vinden in Hoofdstuk 4 van

VLAREM II. De sectorale milieuvoorwaarden staan opgelijst in Hoofdstuk 5.

Algemene milieuvoorwaarden zijn van toepassing op alle inrichtingen, zowel vergunningsplichtig als

meldingsplichtig. Aldus moeten alle vergistingsinstallaties voldoen aan de algemene

milieuvoorwaarden vermeld in Deel 4 van VLAREM II. Ook voorwaarden wat betreft het lozen van

bedrijfsafvalwater dat al dan niet gevaarlijke stoffen bevat, vallen onder dit deel.

Page 40: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

28

Zo vinden we voorwaarden voor de lozing van bedrijfsafvalwater dat geen gevaarlijke stoffen bevat

in de riolering terug in subafdeling 4.2.2.3. De lozing van bedrijfsafvalwater dat één of meer

gevaarlijke stoffen bevat, staat geregeld in afdeling 4.2.3, meer bepaald artikel 4.2.3.1:

“1° Onverminderd de in dit besluit vastgestelde emissiegrenswaarden dient de

lozing van gevaarlijke stoffen van bijlage 2C maximaal te worden voorkomen

door de toepassing van de best beschikbare technieken.

2° Voor de lozing van bedrijfsafvalwater dat één of meer gevaarlijke stoffen van

bijlage 2C bevat gelden dezelfde algemene emissiegrenswaarden als in de

Afdeling 4.2.2 voorgeschreven voor de lozing van bedrijfsafvalwater dat geen

gevaarlijke stoffen bevat, behoudens het bepaalde onder 3° hierna.

3° Van de gevaarlijke stoffen als bedoeld in bijlage 2C, mogen in concentraties

hoger dan de indelingscriteria, vermeld in de kolom “indelingscriterium GS

(gevaarlijke stoffen)” van artikel 3 van bijlage 2.3.1 van titel II van het Vlarem,

enkel die stoffen worden geloosd waarvoor in de milieuvergunning

emissiegrenswaarden zijn vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in art.

2.3.6.1.

Deze emissiegrenswaarden bepalen:

a) de in de lozingen toelaatbare maximumconcentratie van een stof; in

geval van verdunning moet de in dit besluit voor bedoelde stof

vastgestelde emissiegrenswaarde worden gedeeld door de

verdunningsfactor;

b) de in de lozingen toelaatbare maximumhoeveelheid van een stof tijdens

een of meer bepaalde perioden; zo nodig kan deze hoeveelheid

bovendien worden uitgedrukt in een gewichtseenheid van de

verontreinigende stof per eenheid van het element dat kenmerkend is

voor de verontreinigende werkzaamheid (bijvoorbeeld gewichtseenheid

per grondstof of per eenheid product).

c) als het geloosde bedrijfsafvalwater afkomstig is van het gebruik van

gewoon oppervlaktewater of van grondwater of van water bestemd voor

menselijke consumptie als vermeld in artikel 2, 17°, van het decreet van

24 mei 2002 betreffende water bestemd voor menselijke aanwending,

kunnen de emissiegrenswaarden, vermeld in punt a) en b), vermeerderd

worden met het gehalte of de hoeveelheid in het opgenomen water, als

dat principe vermeld is in de milieuvergunning bijkomend aan de

opgelegde norm.”

Sectorale milieuvoorwaarden zijn slechts van toepassing op bepaalde inrichtingen en krijgen steeds

voorrang op algemene milieuvoorwaarden. Afhankelijk van de indeling volgens VLAREM I, zullen

inrichtingen moeten voldoen aan andere bepalingen van deel 5 van VLAREM II. Er zal gelet moeten

worden op ‘Hoofdstuk 5.2: inrichtingen voor de verwerking van afvalstoffen’ of ‘Hoofdstuk 5.28:

minerale meststoffen en dierlijke mest’.

Daarnaast bestaan er nog bijzondere milieuvoorwaarden die een bepaalde inrichting kan opgelegd

krijgen via een milieuvergunning. Deze voorwaarden zijn slechts voor één bepaalde exploitatieplaats

geldig en primeren steeds op sectorale en algemene milieuvoorwaarden.

Page 41: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

29

In de sectorale en algemene voorwaarden zijn bepalingen geregeld met betrekking tot o.a.

geurhinder, stofemissie, geluidshinder, brandveiligheid, andere veiligheidsbepalingen en inrichting,

infrastructuur en werkplan. Deze worden hieronder kort aangehaald.

4.6.2.2.1 Geurhinder

Wat betreft geurhinder, zijn geen sectorale milieuvoorwaarden weergegeven voor composteer- en

vergistingsinstallaties. Wat betreft de productie en opslag van biogas zijn echter wel sectorale

milieuvoorwaarden weergegeven in 5.16.2.2.6. De afgezogen ventilatielucht moet bijvoorbeeld

behandeld worden met een zure wasser. Daarnaast zijn een aantal maatregelen weergegeven in het

BBT-rapport voor composteerinstallaties. Zo staat vermeld dat de optimale verwerkingscapaciteit

van de installatie niet overschreden mag worden en de versheid van de aangeleverde materialen

gecontroleerd moet worden (VITO, 2005).

4.6.2.2.2 Stofemissie

Ook voor stofemissie zijn geen sectorale milieuvoorwaarden weergegeven voor composteer- en

vergistingsinstallaties. Artikel 5.2.1.6 en het BBT-rapport voor composteerinstallaties, geven wel aan

dat er rekening mee gehouden moet worden. Zo wordt aangeraden om de buitenterreinen regelmatig

schoon te maken en te sproeien in periodes van droogte (VITO, 2005).

4.6.2.2.3 Geluidshinder

Voor geluidshinder gelden enkel de algemene voorwaarden omdat er geen sectorale

millieuvoorwaarden zijn voor vergistingsinstallaties. Ook hier zijn in het BBT-rapport voor

vergistingsinstallaties enkele voorgestelde maatregelen weergegeven. Deze hebben vooral

betrekking op het reduceren van vervoer naar de instelling. Zo wordt aangeraden om het laden en

lossen te laten gebeuren in een afgesloten hal (VITO, 2005).

4.6.2.2.4 Brandveiligheid

Ook met betrekking tot brandveiligheid zijn een aantal bepalingen weergegeven in VLAREM II met

betrekking tot vergisting, meer bepaald in afdeling 5.2.1.8. Zo moet de nodige apparatuur voor de

detectie van brand of rook aangebracht worden volgens de aanbevelingen van de bevoegde

brandweer. Daarnaast kunnen ook relevante bepalingen weergegeven zijn in de Codex Welzijn op

het Werk. Hierbij moet opgemerkt worden dat vereisten in verband met explosieveiligheid

neergeschreven staan in de Europese ATEX-wetgeving.

4.6.2.2.5 Andere veiligheidsbepalingen

Andere veiligheidsbepalingen zijn o.a. de bepalingen met betrekking tot een overdrukbeveiliging en

een fakkel in 5.16.2.2.3. Ook staat hier beschreven dat er een attest moet worden afgeleverd dat

aantoont dat de bouwwerken van de vergistingsinstallatie verliepen volgens de regels van goed

vakmanschap.

4.6.2.2.6 Inrichting, infrastructuur en werkplan

Tot slot bepaalt VLAREM II ook een aantal vereisten met betrekking tot inrichting, infrastructuur en

werkplan in de sectorale milieuvoorwaarden voor afvalverwerkingsinstellingen. Zo moet het werkplan

worden opgevolgd door de toezichthouder. Wat betreft de inrichting en infrastructuur, moet o.a.

rekening gehouden worden met de afstand tot woongebieden, ruimtelijk kwetsbare gebieden,

waterrijke gebieden, wegen en waterwegen alsook geo- en hydrologische omstandigheden in het

gebied.

Page 42: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

30

4.6.3 Wetgeving rond digestaat

4.6.3.1 Mestwetgeving

Binnen het Mestdecreet, voluit het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van

water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen, wordt er een onderscheid

gemaakt tussen digestaat van biomassa met mest of zonder mest. Zodra er mest bij komt kijken,

wordt het digestaat ingedeeld onder ‘dierlijke mest’.

Alle afvalwaters waarin mest zit, moeten beschouwd worden als mest. Daarvan is de lozing verboden.

Dit lozingsverbod staat o.a. beschreven in het Mestdecreet en een omzendbrief van het departement

Leefmilieu, Natuur en Energie (2010), maar ook in art. 5.9.8.5. § 1 van Vlarem II:

“Elke lozing van dierlijke mest onder de vorm van gier, mengmest of onder om

het even welke andere vorm, in de openbare riolering, in een kunstmatige

afvoerweg voor regenwater of in een oppervlaktewater is verboden. Dit verbod

geldt niet voor het lozen van het effluent na bewerking of verwerking van

dierlijke mest, indien hiervoor de nodige vergunning (rubriek 3) is verleend.”

4.6.3.2 KB betreffende de handel in meststoffen, bodemverbeterende middelen en

teeltsubstraten

Het is reeds geweten dat digestaat een uitstekend potentieel heeft als meststof of bodemverbeteraar.

De handel van zulke stoffen is geregeld in het Koninklijk besluit van 7 januari 1998 betreffende de

handel in meststoffen, bodemverbeterende middelen en teeltsubstraten (KB 07/01/1998). Digestaat

is echter nog niet opgenomen in de lijst met stoffen die in België gebruikt mogen worden als meststof

of bodemverbeteraar. Dat wil zeggen dat men voor de handel van digestaat als meststof of

bodemverbeteraar ontheffing moet vragen bij de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de

Voedselketen en Leefmilieu.

4.6.3.3 Afvalstoffenwetgeving (Materialendecreet en VLAREMA)

Wat betreft de afvalstoffenwetgeving geldt op regionaal niveau het decreet van 23 december 2011

betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen, ook wel het Materialendecreet genoemd, en VLAREMA, het Vlaams Reglement voor het duurzaam beheer van

Materiaalkringlopen en Afvalstoffen.

Materialendecreet

Het Materialendecreet definieert een afvalstof als volgt:

“Afvalstof: elke stof of voorwerp waarvan de houder zich ontdoet, voornemens

is zich te ontdoen of zich moet ontdoen. Worden niet als afvalstoffen

beschouwd:

a.) dierlijke mest als vermeld in het decreet van 22 december 2006 houdende

de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit

agrarische bronnen;

b.) het al dan niet verontreinigde water dat wordt geloosd in een

oppervlaktewater of in de openbare waterzuiveringsinfrastructuur; in deze

context wordt de in-situbehandeling, met inbegrip van de ontwatering van

het ter plaatse geproduceerde slib, die bedoeld is om dat water in

overeenstemming te brengen met de milieuvoorwaarden die gelden voor

de lozing, niet als een afvalstoffenverwerking aanzien;

c.) huishoudelijk en bedrijfsafvalwater dat overeenkomstig de bepalingen van

het decreet van 24 januari 1984 inzake het grondwaterbeheer en van het

Page 43: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

31

decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning indirect

wordt geloosd in het grondwater;

De opsomming van wat niet als afvalstoffen wordt beschouwd, is in werkelijkheid langer. Een aantal

elementen zoals radioactieve afvalstoffen, worden niet vernoemd omdat ze buiten het

toepassingsgebied van dit projectwerk vallen.

VLAREMA

Onder ‘Hoofdstuk 1: Algemene Bepalingen, afdeling 2: definities, artikel 1.2.1 § 2, °20’ staat

digestaat gedefinieerd als “het eindproduct van de anaerobe vergisting van selectief ingezameld

organisch-biologisch afval, eventueel samen met mest of energiegewassen, met inbegrip van de

nabehandeling”. Onder hetzelfde artikel, °83 staat vergisting gedefinieerd als “gecontroleerd

afbraakproces door micro-organismen van organisch-biologisch afval en ander organisch-biologisch

materiaal in afwezigheid van zuurstof waardoor biogas en een gehomogeniseerd product (het

digestaat) worden gevormd”.

Onder ‘Hoofstuk 2: afdeling 2.3, onderafdeling 2.3.1’ staan de criteria voor grondstoffen, bestemd

als meststof of bodemverbeterend middel. Om materialen vermeld in bijlage 2.2 te beschouwen als

grondstoffen bestemd voor gebruik als meststof of bodemverbeterend middel, moeten de

voorwaarden van samenstelling uit bijlage 2.3.1.A vervuld zijn. Deze bijlage bevat de maximale

gehalten aan verontreinigende stoffen.

Volgens bijlage 2.1 is het digestaat afkomstig van vergisting van dierlijke producten of gft een niet-

gevaarlijke afvalstof.

4.6.3.4 Europese Verordening 1069/2009 inzake dierlijke bijproducten

Voluit is dit de Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van

21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke

consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening

(EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten). Deze verordening legt

gezondheidsvoorschriften op aan de lidstaten van de Europese wat betreft dierlijke bijproducten. Op

die manier wil men besmetting door dierlijke pathogenen tegengaan. De verordening is van

toepassing op vergisting van biomassa afkomstig uit de voedingsindustrie. Wanneer dierlijke

bijproducten vergist worden, zijn specifieke erkenningen nodig voor de verwerker en gelden

bijkomende hygiëniseringsvoorwaarden voor digestaat.

Aangezien de Vlaamse regelgeving voorziet dat dierlijke bijproducten niet tot groente-, fruit- en

tuinafval behoren, is deze verordening niet van toepassing op vergisting van gft-afval. Bij deze

verordening hoort ook de uitvoeringsverordening 142/2011. Voluit is dit de Verordening (EU) Nr.

142/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1069/2009

van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet

voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot uitvoering

van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters en producten die vrijgesteld zijn

van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn.

4.6.3.5 VLAREM I bijlage 2: Lozing van verontreinigende stoffen, prioritaire stoffen en

gevaarlijke stoffen

In de beschrijving van de indeling van inrichtingen voor het lozen van bedrijfsafvalwater (rubriek 3.4

Vlarem 1, bijlage 1), werd reeds verwezen naar artikel 3 van bijlage 2.3.1 van titel II van het Vlarem.

Bijlage 2C van VLAREM II bevat de lijst van gevaarlijke stoffen voor lozing in aquatisch milieu. Er

wordt een onderscheid gemaakt tussen families en groepen van stoffen (lijst I), bij naam genoemde

stoffen (lijst II) en prioritaire stoffen op het gebied van waterbeleid (lijst III).

Page 44: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

32

De betreffende families en groepen van stoffen zijn de volgende:

1.) organische halogeenverbindingen en stoffen die in water dergelijke verbindingen kunnen

vormen

2.) organische fosforverbindingen

3.) organische tinverbindingen

4.) stoffen en preparaten, of de afbraakproducten daarvan, waarvan is aangetoond dat ze

carcinogene of mutagene eigenschappen hebben of eigenschappen die in of via het

aquatische milieu gevolgen kunnen hebben voor steroïdogene functies, schildklierfuncties,

de voortplanting of andere hormonale functies

5.) persistente koolwaterstoffen en persistente en bioaccumuleerbare organische toxische

stoffen

6.) cyaniden

7.) metalen en metaalverbindingen

8.) arseen en arseenverbindingen

9.) biociden en gewasbeschermingsmiddelen

10.) stoffen die rechtstreeks of onrechtstreeks schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid van de

mens, van de flora of de fauna

Lijst II omvat de stoffen, vermeld in artikel 3, in de kolom ‘Parameter’, van bijlage 2.3.1 van titel II

van het VLAREM. Voor deze stoffen is steeds een maximale concentratie weergegeven. Boven die

concentratie worden de stoffen ingedeeld onder ‘gevaarlijke stoffen’.

Hieronder vallen o.a.

- lood vanaf een totaal van 50μg biobeschikbaar lood per liter;

- chroom vanaf een totaal van 50μg opgelost chroom per liter;

- koper vanaf een totaal van 50μg opgelost koper per liter;

- nikkel vanaf een totaal van 30μg biobeschikbaar nikkel per liter.

Biobeschikbaarheid duidt hierbij op het gemak waarmee de stoffen opgenomen kunnen worden door

ons lichaam. Hoe beter oplosbaar een metaal is, hoe beter het opgenomen wordt.

Lijst II omvat prioritaire stoffen op het gebied van het waterbeleid ter omzetting van een aantal

Europese Richtlijnen. Een aantal van deze stoffen zijn o.a. benzeen, endosulfan en naftaleen. Deze

stoffen zijn niet relevant voor dit projectwerk. Aldus wordt er niet verder op ingegaan.

Page 45: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

33

5 Methodologie

Eerst werd onderzocht wat het potentieel is van het digestaat voor de waterzuivering. Meer specifiek,

wordt het waterzuiveringsproces besproken dat toegepast wordt in Leuven. De meeste aandacht

gaat naar het belang van fosfor en stikstof in het waterzuiveringsproces. Om de huidige toestand

van de Leuvense rioolwaterzuiveringsinstallaties te kunnen aanhalen, werd contact opgenomen met

Aquafin.

Daarna werd uitgezocht wat de lozingsmogelijkheden zijn van het ruw digestaat. Om een volledig

beeld te krijgen, werd dit opgedeeld in drie delen: de lozing van het digestaat na vergisting van

mest, respectievelijk gft-afval en gft-afval in combinatie met dierlijke bijproducten. Wat betreft

toetsing aan de lozingsnormen, werden de gegevens gebruikt uit het onderzoek van Stoknes et al.

Als vertrekpunt werd gebruik gemaakt van de gegevens verkregen uit de haalbaarheidsstudie van

Remidi. Als volgt werd bekeken of verdunning van het digestaat mogelijk is. Hiervoor werd een

schatting gedaan van de efficiëntie en werd aandacht gehecht aan de wettelijke bepalingen.

Daarna werd ook de mogelijkheid tot scheiding en filtratie van het digestaat onderzocht. Zo werden

de beschikbare technieken overlopen, net als hun investeringskost, operationele kost en

energieverbruik. Er werden verschillende mogelijke pistes bekeken wat betreft de toepassing van de

dikke en dunne fractie na scheiding. Voor de dunne fractie lag de focus op de lozingsmogelijkheden.

Ook hier werd opnieuw het onderzoek van Stoknes et al. gebruikt als referentie wat betreft de

toetsing aan de normen uit VLAREM II. Voor de dikke fractie werd vooral ingegaan op gebruik als

compost. Daarvoor werd contact opgenomen met OVAM en VLACO. Bovendien werd Ecowerf

gecontacteerd om de mogelijkheid tot ophaling van de dikke fractie te bekijken. Ook werd deze

mogelijkheid bekeken voor het ruwe digestaat.

Daarnaast werd er een schatting gedaan voor de heffing op de waterverontreiniging. Ook voor deze

schatting werd vooral gebruik gemaakt van de gegevens uit het onderzoek van Stoknes et al.

Als laatste onderdeel van de lozingsmogelijkheden, werd ook bekeken aan welke

zelfcontroleverplichtingen men moet voldoen indien gekozen wordt om digestaat te lozen.

In een volgende stap werd bekeken aan welke eisen de vergistingsinstallatie moet voldoen omwille

van de inplanting in een stedelijke omgeving. Eerst werd ingegaan op de indeling in klassen volgens

de rubriekenlijst van VLAREM II, vooraleer de aspecten zoals geurhinder, geluidshinder,

brandveiligheid, explosieveiligheid en andere veiligheidsafstanden aan bod kwamen. Hier werd vooral

nadruk gelegd op geurhinder.

Als laatste werden de belangrijkste mogelijke scenario’s voor verwerking van het digestaat

aangehaald. Er werd in het kort overlopen aan welke verplichtingen voldaan moet zijn voor elk

scenario. Bovendien werd de kost van elke mogelijkheid geschat. Daarnaast werd ook nagedacht

over de duurzaamheid van elke mogelijkheid.

Page 46: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

34

Page 47: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

35

6 Resultaten

In dit hoofdstuk worden de resultaten aangehaald die bekomen zijn door het uitvoeren van dit

projectwerk. Zo wordt eerst beschreven of het digestaat een meerwaarde kan bieden aan de

waterzuivering. Nadien worden de lozingsmogelijkheden besproken. Hierbij worden eerst de

wettelijke beperkingen van de lozing van ruw digestaat aangehaald. Daarna wordt kort besproken of

verdunning efficiënt zou zijn. Als volgt worden de lozingsmogelijkheden van verwerkt digestaat

bekeken, alsook de mogelijkheden voor verwerking van de overblijvende fracties. Ook wordt ook de

heffing op waterverontreiniging berekend en de zelfcontroleverplichting nader bekeken. In 6.3

worden de bijkomende maatregelen voor vergistingsinstallaties in een stedelijke omgeving

opgenoemd, opgedeeld in verschillende onderwerpen. Tot slot wordt, bij wijze van besluit, een

overzicht gegeven van de mogelijke scenario’s voor digestaatverwerking met hun bijbehorende kost

en duurzaamheid.

6.1 Potentieel van digestaat voor waterzuivering

Digestaat van gft-vergisting zou op twee manieren duurzaam kunnen bijdragen tot het

waterzuiveringsproces: als additief voor nutriënten fosfor en stikstof of als bron van micro-

organismen.

In het digestaat afkomstig van de gft-vergisting, zitten nutriënten zoals fosfor en stikstof. Deze

elementen zijn nodig voor de bacteriëngroei in de biologische zuivering van het

waterzuiveringsproces. Zo kan een tekort aan fosfor en stikstof leiden tot zoöglea-bulking of

filamenteuze bulking. Met ‘Zoöglea bulking’ bedoelt men het viskeus worden van het slib door de

overmatige groei van de Zoöglea-bacteriën. Deze micro-organismen met een slijmachtige matrix,

zullen sterk met water binden waardoor de kolonie in volume toeneemt maar in dichtheid afneemt.

Dat leidt tot slechte bezinkingseigenschappen. Ook de overmatige aanwezigheid van draadvormige

micro-organismen kan deze bezinkingseigenschappen beïnvloeden. Dit noemt men dan filamenteuze

bulking (Peng, Gao, Wang, Ozaki & Takigawa, 2003).

Toch is het belangrijk om de stikstof en fosfor na het waterzuiveringsproces te verwijderen,

aangezien deze nutriënten eutrofiëring kunnen veroorzaken eens ze in het oppervlaktewater terecht

komen.

Men kan dus besluiten dat het digestaat een meerwaarde kan bieden aan de waterzuivering indien

er sprake is van een nutriëntentekort. Is dat niet het geval, dan brengen de nutriënten geen

meerwaarde. In Leuven is dat zo: er zit namelijk al heel veel stikstof en fosfor in het huishoudelijk

afvalwater dat geloosd wordt op dezelfde rioolwaterzuiveringsinstallatie. Er zal dan een teveel aan

slib gevormd worden en er moet meer stikstof en fosfor verwijderd worden om eutrofiëring tegen te

gaan.

Naast stabiel organisch materiaal en nutriënten, zal er in de droge massa van het digestaat ook een

bepaald gehalte aan micro-organismen terug te vinden zijn. Zij stonden namelijk in voor de

opeenvolgende stappen van het anaerobe vergistingsproces: hydrolyse (d.i. splitsing van een

verbinding door opname van water), acidogenese (monomeren worden omgezet in vluchtige

vetzuren), acetogenese (de vluchtige vetzuren worden omgezet in azijnzuur, koolstofdioxide en

waterstof) en methanogenese (de aanmaak van methaan) (Biogas-E, z.j.). Deze micro-organismen

hebben met andere woorden geen zuurstof nodig om te groeien.

De afbraak van afvalstoffen in de afvalwaterzuivering, gebeurt eveneens door micro-organismen.

Deze micro-organismen hebben wel zuurstof nodig om te groeien. Het gaat met andere woorden niet

om dezelfde micro-organismen. Aquafin is echter één van de partners in het Sewage+-project, dat

als doel heeft op zoek te gaan naar efficiënte methodes om afvalwater anaeroob te zuiveren. Dan

kan de energievragende beluchting achterwege gelaten worden. Bovendien zullen allerlei

afvalstromen, nl. het slib van de RWZI, keukenafval en bermmaaisel, samen vergist kunnen worden

met energieproductie tot gevolg.

Page 48: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

36

6.2 Lozingsmogelijkheden

6.2.1 Lozingsmogelijkheden van ruw digestaat

Ruw digestaat is het oorspronkelijke digestaat dat bekomen wordt bij de vergisting, nog voor het

gescheiden wordt. Hieronder worden de lozingsmogelijkheden besproken van ruw digestaat

afkomstig van respectievelijk vergisting van mest, gft-afval en een combinatie van gft-afval met

dierlijke bijproducten.

6.2.1.1 Mest-vergisting

Om een goed beeld te krijgen van de lozingsmogelijkheden van digestaat, wordt eerst besproken

wat de regelgeving is omtrent digestaat afkomstig van vergisting van meststoffen.

Art. 3., § 5., 12° van het Mestdecreet geeft de definitie van meststoffen:

“Elke één of meer stikstof- of fosforverbindingen bevattende stof die op het land

wordt gebruikt ter bevordering van de gewasgroei, met inbegrip van dierlijke

mest, afval van visteeltbedrijven en zuiveringsslib.”

Art. 3., § 5., 5° van het Mestdecreet geeft de definitie van dierlijke mest als volgt:

“excrementen van vee of een mengsel van strooisel en excrementen van vee,

alsook producten daarvan, met inbegrip van champost en van afval van

visteeltbedrijven.”

Art. 3. § 5., 1° geeft de definitie van ‘andere meststoffen’:

“alle meststoffen die noch kunstmest, noch dierlijke mest zijn. Deze meststoffen

omvatten onder meer spuistroom en zuiveringsslib.”

Van zodra er een kleine hoeveelheid dierlijke mest vergist wordt, valt het digestaat ook onder de

definitie ‘mest’. Alle afvalwaters waarin mest zit, zijn immers te beschouwen als hun ‘producten’ en

aldus mest.

Zoals reeds aangehaald werd in de literatuurstudie, is het lozen van dierlijke mest verboden. Dit

verbod is terug te vinden onder VLAREM II, hoofdstuk 5.9 ‘Dieren’, afdeling 5.9.8: voorwaarden met

betrekking tot de beperking van milieuhinder. Art 5.9.8.5. § 1 geeft aan dat elke lozing van dierlijke

mest in de openbare riolering verboden is. Dat verbod geldt niet voor het lozen van een effluent na

bewerking of verwerking van dierlijke mest, als daarvoor de nodige vergunning is verleend. Voor

deze vergunning moet gelet worden op rubriek 3 van de indelingslijst, nl. ‘Afvalwater en koelwater’.

Voor mestverwerkingsinstallaties zijn sectorale lozingsvoorwaarden opgenomen in bijlage 5.3.2

(Artikel 24 bis) van Vlarem II.

Wanneer er geen dierlijke mest vergist wordt, is het digestaat niet meteen mest. Het digestaat is

immers een afvalstof, terwijl mest als grondstof wordt beschouwd. Om afvalstoffen te kunnen

gebruiken als grondstof, moet men aan bepaalde Europese en/of Vlaamse criteria voldoen. Deze

worden verder aangehaald in de bespreking van verwerking van de dikke fractie van het digestaat.

Page 49: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

37

6.2.1.2 Vergisting van plantaardig afval

Art. 1. § 2. 30° van VLAREMA definieert gft-afval als volgt:

“groente-, fruit- en tuinafval dat afkomstig is van het gescheiden ingezamelde

organische deel van het huishoudelijk afval. Het omvat plantaardig

composteerbaar keukenafval en het gedeelte van het tuinafval dat bestaat uit

niet-houtig, fijn materiaal”

Omdat het bij Remidi niet gaat om de inzameling van huishoudelijk afval, valt het afval dat hier

onderzocht wordt onder ‘Organisch-biologische afvalstoffen’ (OBA). In de definitie van VLAREMA voor

OBA wordt echter geen onderscheid gemaakt tussen OBA zonder dierlijke bijproducten of OBA met

dierlijke bijproducten. Organisch-biologisch afval bestaat immers per definitie uit groenafval, gft-

afval en/of organisch-biologische bedrijfsafvalstoffen. Deze paragraaf doelt enkel op de vergisting

van het plantaardig OBA.

Er werd in 6.2.1.1 reeds aangehaald dat het digestaat dat overblijft na het vergisten van OBA,

beschouwd moet worden als afvalstof. Volgens de definitie in het Materialendecreet is een afvalstof

immers elke stof of voorwerp waarvan de houder zich ontdoet, wil ontdoen of moet ontdoen.

In geval van vergisting van OBA, gelden de algemene en sectorale milieuvoorwaarden uit VLAREM

II. Wat betreft de lozing van afvalstoffen, moet gelet worden op de bepalingen van Deel 4 ‘Algemene

milieuvoorwaarden voor ingedeelde inrichtingen’ hoofdstuk 4.2: beheersing van

oppervlaktewaterverontreiniging. In de algemene lozingsvoorwaarden worden o.a. grenzen opgelegd

wat betreft de zuurgraad. Zo geldt voor lozing in de riolering een ondergrens bij pH 6 en een

bovengrens bij pH 9,5. De waarde uit het onderzoek van Stoknes et al., nl. 9,35, voldoet nog net

aan deze eisen, weergegeven in artikel 4.2.2.3.1. Verder is ook een maximumtemperatuur

weergegeven van 45°C en een maximumgehalte aan zwevende stoffen van 1000 mg/l. Bovendien

geldt voor lozing in de riolering een limiet van 500mg/l extraheerbare stoffen. Deze laatste

parameters zijn niet gegeven in het onderzoek van Stoknes et al., en kunnen dus niet vergeleken

worden.

Deze algemene lozingsvoorwaarden gelden voor elke lozing van bedrijfsafvalwater. Ze kunnen

verstrengd of versoepeld worden door sectorale lozingsvoorwaarden, die gelden per sector. Wat

betreft lozing van bedrijfsafvalwater, wordt er een onderscheid gemaakt tussen bedrijfsafvalwater

dat geen gevaarlijke stoffen bevat en bedrijfsafvalwater dat wel gevaarlijke stoffen bevat. Hiervoor

wordt verwezen naar de indeling in bijlage 12 van het Omgevingsvergunningsdecreet (vroeger

bijlage 2 van VLAREM I) omtrent de lozing van verontreinigende stoffen, prioritaire stoffen en

gevaarlijke stoffen. Deze bijlage vinden we ook terug als bijlage 2 bij VLAREM II. Bijlage 2C bevat

de lijst van gevaarlijke stoffen voor lozing in aquatisch milieu. Deze lijst bestaat uit drie delen,

namelijk:

1. Lijst I: Families en groepen van stoffen

2. Lijst II: Bij naam genoemde stoffen

3. Lijst III: Prioritaire stoffen op het gebied van waterbeleid

In de literatuurstudie werd reeds een voorbeeld van de samenstelling van het digestaat van gft-

vergisting aangehaald, nl. uit het onderzoek van Stoknes et al. De samenstelling van het digestaat

gebruikt voor dit onderzoek, is een schatting van de samenstelling van ander gft-digestaat of ook

plantaardig OBA-digestaat.

Er kan opgemerkt worden dat voornamelijk de aanwezigheid van zware metalen en nutriënten zoals

fosfor (en stikstof) van belang is:

- Door de aanwezigheid van ‘stoffen die bijdragen tot de eutrofiëring (nl. nitraten en fosfaten)’,

valt het digestaat onder bijlage 2A van VLAREM II: een indicatieve lijst van de belangrijkste

verontreinigende stoffen in afvalwater.

- Door de aanwezigheid van ‘metalen en metaalverbindingen’ valt het digestaat onder lijst I

van bijlage 2C: lijst van gevaarlijke stoffen voor lozing in aquatisch milieu.

Page 50: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

38

- Bovendien zijn er stoffen van lijst II terug te vinden in de samenstelling van het digestaat,

nl. chroom, koper en nikkel. Deze stoffen worden pas ingedeeld onder gevaarlijke stoffen

boven de aangegeven maximale concentraties in artikel 3 van bijlage 2.3.1. Deze maximale

concentraties worden benoemd door de term ‘indelingscriterium GS’.

o Chroom kwam in het digestaat voor in een concentratie van 6,81mg/kg droge massa.

De maximale concentratie opgegeven in lijst II is 50μg/l.

o Koper werd teruggevonden in 75mg/kg droge massa. De maximale concentratie is

ook hiervoor 50μg/l.

o Nikkel kwam voor in een concentratie van 8,94mg/kg droge massa. De maximale

concentratie is hiervoor 30μg/l.

o Cadmium (PGS) kwam voor in een concentratie van 0,14mg/kg droge massa. De

norm is 0,8μg/l .

o Zink kwam voor in een concentratie van 225mg/kg droge massa. De norm is 200μg/l.

o Fosfor kwam voor als 1% van de droge massa van het digestaat. De norm is

1000μg/l.

Deze laatste concentraties moeten omgerekend worden naar dezelfde eenheden om ze te kunnen

vergelijken met elkaar. Er moet echter rekening gehouden worden met een meetonzekerheid. De

gemeten concentratie kan namelijk verschillen van de werkelijke concentratie door variaties in

precisie en juistheid. Een meting kan afwijkend zijn in juistheid als er zich een systematische fout

voordoet in het meetsysteem. Door kleine, toevallige fouten kunnen de metingen afwijken in precisie.

Precisie is immers de spreiding van een resultaat ten opzichte van het gemiddelde.

Artikel 1.1.2 van VLAREM II definieert deze meetonzekerheid als ‘een niet-negatieve parameter die

de spreiding karakteriseert van de kwantitatieve waarden die aan een te meten grootheid worden

toegekend, gebaseerd op de gebruikte informatie. De in bijlage 4.2.5.2, artikel 4, opgegeven

meetonzekerheid is de halve lengte van een interval rond het analyseresultaat waarbinnen de

werkelijke waarde verwacht wordt te liggen bij een betrouwbaarheidsniveau van 95%, en is

uitgedrukt als een percentage van het analyseresultaat. De meetonzekerheid is daarbij berekend

volgens een door de minister vastgelegde methode.’

Voor de controle op de naleving van emissiegrenswaarden worden meetonzekerheden toegepast die

opgelijst staan in bijlage 4.2.5.2 van VLAREM II. Voor de betrokken parameters bedraagt dit steeds

een meetonzekerheid van 30%. Hierbij mag de ondergrens gebruikt worden voor toetsing aan de

normen. Dat wil zeggen dat vermenigvuldigd kan worden met een factor 0,7. De details van de

berekeningen voor de toetsing aan de norm zijn opgenomen in bijlage 2. Figuur 11 geeft de

verhoudingen van deze overschrijdingen ten opzichte van elkaar weer.

Page 51: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

39

Figuur 11: Overschrijdingsfactor van het indelingscriterium voor gevaarlijke stoffen van

VLAREM II bijlage 2C

Het is duidelijk dat de norm voor fosfor het sterkst overschreden wordt, namelijk 168 keer. Daarnaast

zijn ook koper en zink belangrijke componenten. Het gehalte aan koper overschrijdt immers 25,2

keer de norm en zink 18,90 keer. Nikkel heeft een matige overschrijding van 5,02 keer de norm in

VLAREM II. Chroom en cadmium worden niet sterk overschreden, namelijk iets meer dan 2 keer. Er

kan dus vastgesteld worden dat het digestaat van vergisting van plantaardige OBA, valt onder

‘bedrijfsafvalwater dat één of meer gevaarlijke stoffen bevat’.

Deze algemene lozingsvoorwaarden hiervoor staan geregeld in afdeling 4.2.3 van VLAREM II. Art.

4.2.3 geeft aan dat:

1. De lozing van gevaarlijke stoffen zoveel mogelijk voorkomen dient te worden.

2. Dezelfde algemene emissiegrenswaarden gelden als in afdeling 4.2.2; d.i. ‘lozing van

bedrijfsafvalwater dat geen gevaarlijke stoffen bevat’, behalve dat enkel die stoffen (in

concentraties hoger dan de indelingscriteria) geloosd mogen worden waarvoor in de

milieuvergunning emissiegrenswaarden zijn vastgesteld overeenkomstig art. 2.3.6.1.

Deze emissiegrenswaarden bepalen:

a.) de toelaatbare maximumconcentratie die geloosd mag worden; in geval van verdunning

gedeeld door de verdunningsfactor.

b.) de toelaatbare maximumhoeveelheid van een stof tijdens een of meerdere perioden; zo

nodig uitgedrukt in gewichtseenheid van de verontreinigende stof per eenheid van het

element dat kenmerkend is voor de verontreinigende werkzaamheid (bijvoorbeeld

gewichtseenheid per grondstof of per eenheid product).

c.) In het geval dat het geloosde bedrijfsafvalwater afkomstig is van het gebruik van gewoon

oppervlaktewater, grondwater of water bestemd voor menselijke consumptie (artikel 2,

17° decreet betreffende water bestemd voor menselijke consumptie), kunnen de

emissiegrenswaarden vermeerderd worden met het gehalte of de hoeveelheid in het

opgenomen water.

In de algemene lozingsvoorwaarden voor bedrijfsafvalwater met één of meer gevaarlijke stoffen,

geeft art. 2.3.6.1 VLAREM II verder aan dat de omgevingsvergunning moet voldoen aan volgende

voorwaarden:

1. verontreiniging van wateren door prioritair gevaarlijke stoffen (lijst III van bijlage 2C) die als

PGS (prioritaire gevaarlijke stoffen) zijn aangemerkt in de kolom ‘Europese Context’ moet

worden beëindigd. Zo zal voor prioritaire gevaarlijke stoffen zoals cadmium en kwik in de

vergunning geen toelaatbare concentratie worden opgelegd die hoger is dan de norm in

VLAREM II.

2

25

5 3

19

168

0

20

40

60

80

100

120

140

160

Chroom Koper Nikkel Cadmium Zink Fosfor

Overschrijdingsfactor indelingscriterium GS VLAREM II bijlage 2C

Page 52: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

40

2. de verontreiniging van de wateren door andere gevaarlijke stoffen van bijlage 2C moet

worden verminderd.

3. de toepassing van de bepalingen van VLAREM II mag er niet toe leiden dat de verontreiniging

toeneemt.

Art. 4.2.3 gaf aan dat gevaarlijke stoffen in bedrijfsafvalwater enkel geloosd mogen worden voor

zover de omgevingsvergunning dat bepaalt. Er moet met andere woorden gelet worden op rubriek

3.4 van de indelingslijst (bijlage 1 VLAREM II) van hinderlijke inrichtingen, ‘lozen van

bedrijfsafvalwater’. Ook in deze definitie wordt verwezen naar de indelingscriteria voor gevaarlijke

stoffen:

“Het, zonder behandeling in een afvalwaterzuiveringsinstallatie, lozen van

bedrijfsafvalwater dat al of niet één of meer van de in bijlage 2C bij titel I van

het Vlarem bedoelde gevaarlijke stoffen bevat in concentraties hoger dan de

indelingscriteria, vermeld in de kolom “indelingscriterium GS (gevaarlijke

stoffen)” van artikel 3 van bijlage 2.3.1 van titel II van het Vlarem.”

De indeling is als volgt, naargelang het debiet:

1° bij een debiet tot en met 2m3/h

a.) wanneer het bedrijfsafvalwater geen gevaarlijke stoffen hoger dan voormelde

concentraties bevat, gaat het om een klasse 3-inrichting.

b.) wanneer het bedrijfsafvalwater één of meer gevaarlijke stoffen hoger dan voormelde

concentraties bevat, gaat het om een klasse 2-inrichting.

2° bij een debiet van meer dan 2m3/h tot en met 100m3/h, gaat het om een klasse 2-inrichting.

3° bij een debiet van meer dan 100m3/h, gaat het om een klasse 1-inrichting.

Wanneer het gaat om een debiet kleiner dan 2m3/h en er worden gevaarlijke stoffen geloosd, betreft

de lozing een klasse 2-activiteit. Als opmerkingen in de rubriekenlijst wordt meegegeven:

- Bijschrift ‘A’: het is een activiteit waarvoor de afdeling Milieu, bevoegd voor de

omgevingsvergunning, als bepaald in artikel 37, §2, van het besluit van 27 november 2015

tot uitvoering van het decreet van 25 april 2015 betreffende de omgevingsvergunning, advies

verstrekt.

- Bijschrift ‘M’: het betreft een activiteit waarvoor de afdeling van de Vlaamse

Milieumaatschappij, bevoegd voor het lozen van afvalwater en de emissie van afvalgassen

in de atmosfeer, advies verstrekt.

Dit advies zal sterk gerespecteerd worden, al is het in principe niet bindend. VMM zal voor

prioritaire gevaarlijke stoffen zoals cadmium, nooit adviseren om in de vergunning een norm

op te leggen die hoger is dan het indelingscriterium in bijlage 2.3.1. Het decreet Integraal

Waterbeleid legt immers op dat maatregelen getroffen moeten worden met het oog op

stopzetting of geleidelijke beëindiging van lozingen, emissies en verliezen van PGS.

- Bijschrift ‘T’: voor deze activiteit kan een tijdelijke vergunning worden verkregen.

Een milieucoördinator is pas nodig bij een lozing van meer dan 100m3/h, d.i. een klasse 1-activiteit.

Het gaat hierbij om een milieucoördinator niveau B of hoger.

Page 53: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

41

Tabel 3: Digestaatverwerking haalbaarheidsstudie Remidi

De collectortank van het digestaat is 2m³ en is 29 keer per jaar vol (tabel 3). Dat geeft duidelijk aan

dat het debiet kleiner zal zijn dan 2m3/h. Omdat het bedrijfsafvalwater echter wel gevaarlijke stoffen

zal bevatten, zoals hierboven aangetoond, zal Remidi voor het lozen van het digestaat ingedeeld

worden onder de klasse 2-inrichtingen. Er moet echter steeds rekening gehouden worden met het

reeds bestaande te lozen debiet van het bedrijfsafvalwater van de inrichting waar de

vergistingsinstallatie terecht komt. Dit debiet zal immers opgeteld moeten worden aan het te lozen

digestaat. Er kan redelijkerwijs aangenomen worden dat voor Remidi’s doelgroep geen debiet hoger

dan 100m3/h bereikt zal worden, waardoor de indeling als klasse 2 behouden blijft.

Voor de lozing van bedrijfsafvalwater in de openbare riolering zijn de sectorale milieuvoorwaarden

van afdeling 5.3.2. van VLAREM II van toepassing.

Zo wordt o.a. opgelegd:

“Voor de lozingen van bedrijfsafvalwaters in openbare riolering dienen ze voor

de lozing in een opvangsysteem of in een afvalwaterbehandelingsinstallatie voor

stedelijk afvalwater tenminste een zodanige voorbehandeling te hebben

ondergaan als nodig is om, onverminderd de emissiegrenswaarden die door dit

reglement zijn opgelegd:

1° de gezondheid te beschermen van het personeel dat werkzaam is bij de

opvangsystemen en de afvalwaterbehandelingsinstallaties;

Page 54: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

42

2° ervoor te zorgen dat het opvangsysteem, de

afvalwaterbehandelingsinstallatie en de bijhorende apparatuur niet worden

beschadigd;

3° ervoor te zorgen dat de werking van de afvalwaterbehandelingsinstallatie en

de zuivering van het slib niet wordt gehinderd;

4° ervoor te zorgen dat lozingen uit de afvalwaterzuiveringsinstallaties geen

nadelige invloed op het milieu hebben of verhinderen dat de ontvangende

wateren aan de door dit reglement voorgeschreven

milieukwaliteitsdoelstellingen voldoen;

5° ervoor te zorgen dat slib op een uit milieu-oogpunt verantwoorde wijze veilig

kan worden afgevoerd.”

In bijbehorende bijlage 5.3.2 van VLAREM II zijn de lozingsvoorwaarden weergegeven per sector.

Voor afvalverwerkende composteer- of vergistingsinstallaties zijn geen specifieke sectorale

lozingsvoorwaarden opgelegd. De voorwaarden zullen voor Remidi dus afhankelijk zijn van de sector

van het bedrijf waar de vergistingsinstallatie geplaatst wordt.

Gaat het bijvoorbeeld om een rusthuis, d.w.z. een verzorgingsinstelling, dan gelden volgende

voorwaarden uit tabel 4 voor de lozing in de riolering:

Tabel 4: Sectorale lozingsvoorwaarden voor bedrijfsafvalwater van verzorgingsinstellingen

Via hun milieuvergunning, kan aan inrichtingen de verplichting worden opgelegd om een

saneringscontract af te sluiten met NV Aquafin. Dat zal het geval zijn als de permanente lozing

bijkomende investeringsmaatregelen of exploitatiemaatregelen vereist. De regelgeving hieromtrent

staat opgelijst in het Besluit van de Vlaamse Regering van 21 februari 2014 houdende vaststelling

van de regels inzake het lozen van bedrijfsafvalwater op een openbare rioolwaterzuiveringsinstallatie.

Page 55: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

43

6.2.1.3 Vergisting van plantaardig afval in combinatie met dierlijke bijproducten

Zoals reeds duidelijk is uit de definitie van OBA, valt keukenafval in zijn geheel onder organisch

biologische bedrijfsafvalstoffen. Dat wil zeggen dat er in deze definitie geen onderscheid gemaakt

wordt tussen afval zonder dierlijke bijproducten en afval met dierlijke bijproducten. In deze paragraaf

gaat het echter enkel om afval met dierlijke bijproducten.

In de Europese Verordening 1069/2009 tot vaststelling van de gezondheidsvoorschriften inzake niet

voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten, worden dierlijke bijproducten (DBP)

opgedeeld in 3 categorieën:

1.) Categorie 1-materiaal bevat de dierlijke bijproducten die een risico vormen voor de

verspreiding van een overdraagbare spongiforme encefalopathie (ook wel de ‘dolle

koeienziekte genoemd’ en afgekort als TSE) en o.a. verboden stoffen zoals bepaalde

hormonen en milieuverontreinigende stoffen zoals PCB’s (polychloor bifenylen). Deze

dierlijke bijproducten moeten volledig verwijderd worden door (mede)verbranding of

storting.

2.) Categorie 2-materiaal bevat de dierlijke bijproducten die een risico vormen voor andere

overdraagbare dierziekten dan TSE en voor de verspreiding van residuen van

dierengeneesmiddelen. Hiertoe behoort o.a. dierlijke mest.

3.) Categorie 3-materiaal houdt het minste risico in. Deze dierlijke bijproducten zijn afkomstig

van gezonde dieren. Het gaat o.a. om resten van dieren die geslacht zijn in een slachthuis

na Europese inspectie en goedkeuring, melk van gezonde dieren en vis die gevangen is in

volle zee. Tot categorie 3 behoren echter ook technische producten zoals wol en veren.

De verordening geeft in artikel 14 aan dat keukenafval en etensresten die dierlijke bijproducten

bevatten (categorie 3-materiaal) omgezet mogen worden tot compost of biogas. Artikel 29 geeft

echter ook aan dat exploitanten van inrichtingen die dierlijke bijproducten verwerken tot biogas of

compost, zorgen voor een permanente schriftelijke procedure van risicoanalyse. Naast de Europese

Verordening van 2009, is ook de uitvoeringsverordening 142/2011 van belang. Voluit is dit de

Verordening (EU) Nr. 142/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot uitvoering van

Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van

gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten

en afgeleide producten en tot uitvoering van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde

monsters en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die

richtlijn.

Hoofdstuk 1 van deze verordening geeft de eisen voor biogas- en composteerinstallaties en hoofdstuk

2 de bijkomende hygiëne-eisen. Hoofdstuk 3, afdeling 3, gaat in op de normen voor gistingsresiduen

en compost. De standaardset van procesparameters in de hygiënisatie uit hoofdstuk 3 is:

- een deeltjesgrootte van maximaal 12 mm;

- verblijftijd van het keukenafval van minstens 1 uur;

- temperatuur van minstens 70°C.

Alternatieve parameters zijn ook mogelijk, maar deze moeten worden gevalideerd door middel van

een test waarbij testorganismen het alternatieve proces doorlopen en er een minimale log-reductie

wordt bekomen. Een derde mogelijkheid bestaat erin dat men het proces zo afstelt dat men aan de

hygiënisatievereisten van het Algemeen Reglement van de Certificering voldoet. In dat geval kan het

eindproduct niet geëxporteerd worden buiten Vlaanderen. Belangrijk is dat steeds alle

procesparameters opgevolgd moeten worden door middel van metingen en registratie van

procesdata.

Voor elke activiteit met betrekking tot dierlijke bijproducten, moet een erkenningsaanvraag gedaan

worden bij OVAM via een aangetekende zending. Daarbij moet o.a. bewezen worden dat voldaan is

aan de Europese verordeningen. De Europese verordening 1069/2009 vermeldt in artikel 24 dat

inrichtingen waar de compostering of productie van biogas gebeurt met dierlijke bijproducten en/of

afgeleide producten, ervoor moeten zorgen dat ze onder controle van de bevoegde autoriteit worden

erkend. Deze erkenning legt onder meer de hygiënisatievereisten vast.

Page 56: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

44

Bijlage 5 van verordening 142/2011 geeft de eisen waaraan een biogas- of composteerinstallatie

moet voldoen om erkend te worden door de bevoegde autoriteit. Bij verwerking in een

vergistingsinstallatie geeft de Europese Verordening in hoofdstuk 1 van bijlage 5 aan dat categorie

3-materiaal eerst gepasteuriseerd moet worden. Er wordt echter een uitzondering opgelegd wat

betreft keukenafval: keukenafval moet niet gepasteuriseerd worden vooraleer het vergist wordt,

indien het als enig product vergist wordt of vergist wordt met mest, de inhoud van het

maagdarmkanaal gescheiden van het maagdarmkanaal, melk, biest of eieren. Hiervoor is echter een

toestemming nodig van de bevoegde autoriteit. Dan zal ook aangetoond moeten worden dat de

behandeling die de dierlijke bijproducten ondergaan, een gelijkwaardig effect hebben met betrekking

tot de vermindering van ziekteverwekkers. De verordening geeft onder meer aan wat de gestelde

eisen voor biogasinstallaties zijn, met bepalingen over de uitrusting van het pasteurisatietoestel,

afstanden tot de plaats waar landbouwhuisdieren worden gehouden en een eigen of erkend extern

laboratorium dat de noodzakelijke analyses uitvoert.

Daarnaast legt de uitvoeringsverordening ook hygiëne-eisen op. Zo moet categorie 3-materiaal eerst

een ontsmettings- of pasteurisatiestap ondergaan van 1 uur op 70°C waarbij de deeltjes maximum

12mm mogen zijn, alvorens het materiaal gebruikt kan worden als grondstof in een biogasinstallatie.

Wat betreft de verwijdering van dierlijke bijproducten, geeft Verordening 142/2011/EU aan dat het

verwijderen van DBP via de afvalwaterstroom verboden is. De bepalingen in bijlage IV, hoofstuk I,

afdeling 2 spreken zich uit over afvalwaterbehandeling. Daar geeft punt 6 aan dat:

“Onverminderd de punten 1 tot en met 5 is het verwijderen van dierlijke

bijproducten, inclusief bloed en melk, of afgeleide producten, via de

afvalwaterstroom verboden.“

De lozing van percolaat van dierlijke bijproducten valt ook onder dit verbod.

Page 57: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

45

Figuur 12: Lozingsmogelijkheden van ruw digestaat

Figuur 12 geeft een overzicht van de mogelijkheden van lozing van ruw digestaat. Tenzij de

gevaarlijke stoffen verwijderd kunnen worden, zal altijd een omgevingsvergunning nodig zijn om het

ruw digestaat afkomstig van vergisting van plantaardige OBA te kunnen lozen. Het debiet kan een

invloed hebben op de indeling in klassen. Afhankelijk van het type inrichting, kunnen bijkomende

sectorale voorwaarden gelden naast de algemene milieuvoorwaarden.

6.2.2 Lozingsmogelijkheden na verdunning

Een mogelijkheid om ervoor te zorgen dat de concentraties van gevaarlijke stoffen lager worden, is

door verdunning. In 6.1.1.3. werd reeds besproken met welke factoren verdund moet worden om

aan de normen te voldoen. De grootste overschrijding was die van fosfor, nl. 168 keer. Respecteren

we die verdunning vermeerderd met een zekerheidsfactor 5, d.w.z. een verdunning van 245 keer,

dan zal het totale te lozen debiet sterk stijgen. Zonder verdunning is dit debiet 29 keer 2m3 per jaar.

Dit is een gemiddeld debiet van 0,0066m3/h. Verdunt men het digestaat met een factor 245, bekomt

men 1,62m3/h. Omdat dit nog steeds lager ligt dan de grens van 2m³/h en er geen gevaarlijke

stoffen meer aanwezig zullen zijn aangezien de indelingcriteria niet gehaald worden, is er sprake van

een klasse 3-inrichting.

Voor deze verdunning moet natuurlijk genoeg regenwater aanwezig zijn. Er zal bij benadering 1,6m3

per uur aan regenwater nodig zijn. Per jaar komt dit neer op 14 133 000 liter. Het KMI (Koninklijk

Meteorologisch Instituut) geeft aan dat er in Belgie 942,3l/m2 viel in 2016. Bij extrapolatie naar 2017

en verder, zou dat willen zeggen dat een oppervlakte van 15m2 nodig is om de benodigde regenval

op te vangen. Voor een grootkeuken is verdunning dus realistisch.

Toch is het geen manier om te ontkomen aan de vergunningsplicht. In art. 4.2.3.1 Van VLAREM II

staat namelijk vermeld dat de gemeten meetconcentraties wat betreft lozing van bedrijfsafvalwater

met gevaarlijke stoffen, gedeeld moeten worden door de verdunningsfactor. Op die manier zal men

nooit onder de indelingscriteria van gevaarlijke stoffen geraken. Verdunning van het digestaat is

aldus niet zinvol voor Remidi.

Page 58: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

46

6.2.3 Lozingsmogelijkheden van verwerkt digestaat

In de literatuurstudie werden een aantal mogelijkheden aangehaald wat betreft de verwerking van

digestaat. Zo kan de dunne fractie die bekomen wordt na scheiding van het digestaat, gebruikt

worden voor hydrocultuur of algenkweek. Daarnaast kan ook door ammoniakstripping of anammox-

processen ammoniak verwijderd worden zodat de dunne fractie een veilige meststof vormt. Ook een

teveel aan fosfor kan verwijderd worden via struvietkristallatie. Bovendien kan ethanol of elektriciteit

geproduceerd worden. In Vlaanderen worden deze technieken echter niet even frequent toegepast.

De meest populaire behandelingstechnieken van de dunne fractie van het digestaat zijn

ammoniakstripping, biologische stikstofverwijdering (analoog aan het proces dat gebruikt wordt in

de waterzuivering), filtratie en indamping. In deze paragraaf wordt verder ingegaan op filtratie en

indamping. De bedoeling is immers om een loosbaar effluent te vormen (figuur 13).

De dikke fractie van het digestaat kan gecomposteerd worden, maar kan ook herbruikt worden als

vaste brandstof of voor de productie van ethanol, bio-olie of producten zoals stalstrooisel. Deze

laatste toepassingen staan echter nog maar in hun kinderschoenen. Daarom wordt in Vlaanderen

vooral compostering toegepast. Ook (biothermisch) drogen komt voor. Met behulp van opgewarmde

lucht wordt digestaat dan gedroogd tot een product met een drogestofgehalte van 60-95%. Daardoor

wordt een goede organische meststof bekomen. Als daarbij gebruik gemaakt wordt van een

warmtekrachtkoppeling (WKK), kan de warmte die vrijkomt bij de vergisting herbruikt worden. In

het kader van digestaatverwerking komt biothermisch op hetzelfde neer als compostering: organisch

materiaal wordt door micro-organismen in aanwezigheid van zuurstof afgebroken. Bij biothermisch

drogen wordt er echter een gerichte temperatuursverhoging toegepast (Vlaams Coördinatiecentrum

voor Mestverwerking (VCM), 2015). Ter vereenvoudiging, zal alleen ingegaan worden op de

mogelijkheden rond compostering. Dit proces vraagt immers het minste energie en zal daarom het

meest duurzaam en nuttig zijn omdat de output aan energie groter is dan de input.

Figuur 13: Mogelijkheden tot nabehandeling van digestaat (VLM, 2015)

Page 59: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

47

6.2.3.1 Scheiding

Het doel van het scheiden van het digestaat is het opsplitsen in een dunne, waterige fractie en een

dikke, vaste fractie. De samenstelling van die fracties is afhankelijk van de verwerkte input, maar

ook van de gebruikte scheidingsmethode en het al dan niet toepassen van een voorbehandeling.

Door het toevoegen van coagulanten zullen deeltjes vlokken vormen. Deze vlokken zullen

samenklitten door het toevoegen van flocculatiemiddelen, zodat ze beter te scheiden zijn van het

water. Die flocculatiemiddelen zijn veelal polymeren, bijvoorbeeld zetmeel. De investeringskost voor

een coagulatie-flocculatie installatie wordt door VLACO ingeschat op ongeveer 50 000 euro voor een

installatie die 10 000ton volume per jaar kan verwerken. De operationele kost wordt ingeschat op

0,8euro/ton input.

De scheiding zelf kan op verschillende manieren plaatsvinden. Het BBT-rapport voor

(mest)covergistingsinstallaties geeft aan dat de scheiding voornamelijk gebeurt met behulp van een

centrifuge of een vijzelpers. Het voordeel van een centrifuge is dat het rendement hoog ligt. De dikke

fractie zal immers 16-23% van het volume bevatten, 30-60% van het droge stofgehalte, 15-30%

van de stikstof en 40-85% van de fosfor. Het voordeel van een vijzelpers is dan weer dat het

energieverbruik aanzienlijk lager ligt. Bij een vijzelpers bedraagt de energiebehoefte gemiddeld

0,5kWh per ton, terwijl dit bij een centrifuge kan oplopen tot 7kWh per ton. Gekende leveranciers

van zowel de centrifuges als de vijzelpersen zijn Alfa Laval en Andritz. VLACO schat de

investeringskosten en onderhoudskosten van een centrifuge en een vijzelpers als volgt (tabel 5):

Tabel 5: Investerings- en onderhoudskosten van centrifuge en vijzelpers

Centrifuge (2-5m3/h) Vijzelpers (3-5m3/h)

Investeringskost 80 000 – 100 000 euro 35 000 – 50 000 euro

Operationele kost 1 – 5euro/ton 0,5 – 3euro/ton

Een alternatief voor de scheiding op basis van een centrifuge of vijzelpers, is een bezinkingstank. De

meeste bezinkingsbekkens worden uitgevoerd in beton, waarbij de kost van de betonwerken wordt

geschat op 200-300euro/m3. Het rakelsysteem dat dient ter afscheiding van het bezonken slib, kost

ongeveer 25 000 euro voor kleine diameters en moet geplaatst worden door een gespecialiseerde

firma. Voor een klein bezinkingsbekken van maximum 50m3/dag is deze kost al gauw 100 000 –

200 000 euro en de werkingskost 0,45 – 1,50euro/ton (VITO, 2010).

Daarnaast bestaan nog allerhande technieken voor scheiding op basis van filtratie, zoals een

zeefbandpers, een trommelzeef, een strofilter en een schudzeef. Deze technieken zijn minder

efficiënt en worden volgens het BBT-rapport voor mest(co)vergistingsinstallaties minder toegepast

in Vlaanderen.

Met de gegevens uit het onderzoek van Stoknes et al., waar een decanter centrifuge gebruikt werd,

kan de dunne fractie opnieuw getoetst worden aan de normen van VLAREM II. Ook deze

berekeningen worden weergegeven in bijlage 2. Een overzicht van de overschrijdingen is

weergegeven in figuur 14.

Page 60: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

48

Men kan besluiten dat de normen nog steeds niet gehaald worden, hoewel de concentraties over het

algemeen lager liggen. De grootste overschrijding is nog steeds het gehalte aan fosfor, nl. 97 keer

hoger dan de norm. Bijlage 3 geeft een overzicht van de normen waaraan dient voldaan te worden

om niet beschouwd te worden als bedrijfsafvalwater met een of meerdere gevaarlijke stoffen.

Tabel 6 geeft een samenvattend overzicht van een aantal belangrijke parameters wat betreft

scheiding van het digestaat, vergeleken voor een centrifuge, vijzelpers en een bezinkingsbekken van

gelijkaardige capaciteit.

Tabel 6: Samenvattend overzicht kosten, energieverbruik en capaciteit van scheidingstechnieken

Scheiding Investeringskost Operationele kost Energieverbruik Capaciteit

Centrifuge 80 000 - 10 000 euro 1,00 – 5,00euro/ton 7kWh/ton 2 - 5m3/h

Vijzelpers 35 000 - 50 000 euro 0,50 – 3,00euro/ton 0,5kWh/ton 3 - 5m3/h

Bezinkingsbekken 100 000 - 200 000 euro

0,45 – 1,50euro/ton 0,1kWh/ton 2 - 3m3/h

Vergelijkt men dit energieverbruik met de totale opbrengst aan biogas van 32 358kWh per jaar (tabel

3) en 95,75ton geproduceerd afval per jaar (tabel 11), dan bekomt men de gegevens in tabel 7 voor

de verwerking van 81,86ton digestaat. Er valt af te leiden dat in alle gevallen de energieoutput nog

steeds hoger is dan de input.

Tabel 7: Uitdrukking van het energieverbruik in kWh/jaar voor scheidingstechnieken

Scheiding Energieverbruik in kWh/ton Energieverbruik in kWh/jaar

Centrifuge 7kWh/ton 573,02kWh/jaar

Vijzelpers 0,5kWh/ton 40,93kWh/jaar

Bezinkingsbekken 0,1kWh/ton 8,19kWh/jaar

2

25

5 3

19

168

25

4 29

97

0

20

40

60

80

100

120

140

160

Chroom Koper Nikkel Cadmium Zink Fosfor

Overschrijdingsfactor indelingscriterium GS VLAREM II bijlage 2C

Ruw digestaat

Dunne fractie digestaat

Figuur 14: Overschrijdingsfactor van het indelingscriterium voor gevaarlijke stoffen van VLAREM II bijlage 2C na scheiding Figuur 14: Overschrijdingsfactor van het indelingscriterium voor gevaarlijke stoffen van VLAREM II bijlage 2C na scheiding

Page 61: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

49

6.2.3.2 Verwerking van de dunne fractie

Na de scheiding van het digestaat mag de dunne fractie nog niet meteen geloosd worden. Er zal

namelijk nog steeds een bepaald gehalte aan nutriënten en zware metalen aanwezig zijn. Om deze

concentraties te verwijderen, kan filtratie onder de vorm van omgekeerde osmose toegepast worden.

Een pomp zal de dunne fractie van het digestaat door het membraan drukken in de omgekeerde

richting van de osmose. Er wordt op die manier een mineralenconcentraat gevormd. Dit

mineralenconcentraat heeft eigenschappen die vergelijkbaar zijn met kunstmest. Wat overblijft is

mineralenarm water. De fosfaten, zouten en de meeste BZV, CZV en stikstof zullen achterblijven in

het concentraat (BBT mestverwerking). Op die manier wordt voldaan aan de algemene

lozingsnormen om bedrijfsafvalwater te lozen in de riolering (figuur 13).

Constructeurs van membraanfilters zijn o.a. Almeco NV, TASK Industriële Milieutechnieken, Colsen

Groep en Nijhuis Water Technology BV. Een installatie van 40m3/dag kost typisch tussen de 15.000

– 20.000 euro. De exploitatiekost bedraagt ongeveer 15euro/ton (VITO, 2010b). Het proces vraagt

wel relatief veel energie (0,3 - 1kWh/m³) aangezien de osmotische druk van het ruwe digestaat

overwonnen moet worden.

Een alternatief voor omgekeerde osmose is het indampen en condenseren van de dunne fractie. Bij

een bepaalde temperatuur en druk, wordt de dunne fractie opgewarmd. Het water zal dan

verdampen. De damp die gevormd wordt zal vluchtige organische verbindingen en

stikstofverbindingen bevatten, maar ook hier zullen zouten en fosfaten in het concentraat

achterblijven. Er wordt met andere woorden opnieuw een mineralenconcentraat gevormd. Wanneer

de waterdamp condenseert, ontstaat een zoutarm condensaat. Dit proces kan bijvoorbeeld

uitgevoerd worden met behulp van een mechanische damprecompressie. De nadelen van dit proces

zijn echter dat het héél veel energie vraagt (15kWh/m³) en een relatief hoge exploitatiekost heeft

van 17euro/ton (VITO, 2010a).

Tabel 8 geeft een samenvattend overzicht van een aantal belangrijke parameters, vergeleken voor

membraanfilters en mechanische damprecompressoren.

Tabel 8: Samenvattend overzicht kosten, energieverbruik en capaciteit van technieken ter verwerking van de dunne fractie

Verwerking van de

dunne fractie

Investeringskost Exploitatiekost Energieverbruik Capaciteit

Membraanfilters 15.000 – 20.000 euro 15euro/ton 0,3 - 1kWh/m³ 40m3/dag

Mechanische damprecompressoren

60 000 – 300 000 euro 17euro/ton 15kWh/m³ 50m3/dag

Ook hierbij kan het energieverbruik uitgedrukt worden in kWh/jaar en aldus vergeleken worden met

de opbrengst van het biogas (tabel 9). Hierbij wordt een hoeveelheid van 58m³ te verwerken

digestaat per jaar verondersteld. Nog steeds is de energieoutput van 32 358kWh/jaar groter dan de

input, ook in combinatie met eender welke scheidingstechniek.

Tabel 9: Uitdrukking van het energieverbruik in kWh/jaar voor filtratie en indamping

Verwerking van de dunne fractie

Energieverbruik in kWh/m³ Energieverbruik in kWh/jaar

Membraanfilters 0,3 - 1kWh/m³ 17,4 – 58kWh/jaar

Mechanische damprecompressoren

15kWh/m³ 870kWh/jaar

Er moet nog steeds gelet worden op rubriek 3.4 ‘lozen van bedrijfsafvalwater’. Wanneer het

bedrijfsafvalwater betreft dat geen gevaarlijke stoffen bevat en geloosd wordt in de riolering met een

debiet tot en met 2m3/h, gaat het om een klasse 3-activiteit. Enkel als het afvalwater als

huishoudelijk afvalwater beschouwd kan worden, gaat het om een niet-ingedeelde activiteit.

Page 62: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

50

Steeds moeten de algemene milieuvoorwaarden voor de lozing van bedrijfsafvalwater dat geen

gevaarlijke stoffen bevat in afdeling 4.2.2 VLAREM II, worden gerespecteerd. Het gaat meer bepaald

om subafdeling 4.2.2.3: ‘lozing van bedrijfsafvalwater dat geen gevaarlijke stoffen bevat, in de

openbare riolering’. Zo legt artikel 4.2.2.3.1 o.a. op dat de pH van het geloosde afvalwater tussen 6

en 9,5 moet liggen en de temperatuur maximum 45°C kan bedragen.

Daarnaast moeten de sectorale milieuvoorwaarden van afdeling 5.3.2. en bijbehorende bijlage nog

steeds worden gerespecteerd.

Een overzicht van deze voorwaarden is te vinden in bijlage 3.

6.2.3.3 Verwerking van de dikke fractie

De dikke fractie die overblijft na scheiding, bevat een hoge concentratie aan fosfor. Aangezien dat

een element is dat noodzakelijk is voor gewassengroei, kan deze fractie een goede meststof vormen.

Ze is echter nog niet meteen geschikt als bodemverbeteraar: er moet eerst een aantal weken

nagecomposteerd worden. Dat gebeurt best in een afgesloten ruimte om geurhinder te voorkomen.

Deze nacompostering is bovendien belangrijk om negatieve effecten op de bodemvruchtbaarheid te

verhinderen. Voor de nacompostering is ruimte en kennis van zaken nodig. Indien deze

nacompostering niet gebeurt, kan het digestaat niet beschouwd worden als compost. Enkel compost

kan buiten de landbouw gebruikt worden.

Er werd reeds aangehaald dat het digestaat echter beschouwd wordt als afvalstof. Om een afvalstof

te kunnen beschouwen als grondstof (zoals meststof of bodemverbeterend middel), moet aan een

aantal criteria voldaan zijn:

- Voor ijzer- en staalschroot, aluminiumschroot, koperschroot en kringloopglas zijn er

Europese criteria.

- Voor alle andere materialen gelden de Vlaamse criteria.

Wat betreft digestaat zullen dus Vlaamse criteria gelden. Bijlage 2.2 van het VLAREMA geeft een lijst

van afvalstoffen die in aanmerking komen voor gebruik als grondstoffen. Er wordt ook aangegeven

of het verkrijgen van een grondstoffenverklaring bij OVAM verplicht is. Als dat niet het geval is, mag

het materiaal als grondstof gebruikt worden voor zover de geldende criteria gerespecteerd worden.

De betreffende compost, zal volgens het Algemeen Reglement van de Certificering gedefinieerd

worden als OBA-compost. Volgens dit reglement worden wat betreft hygiëne-eisen van de

compostering, naargelang de aard van het ingaande materiaal eisen opgelegd voor groencompost of

gft-compost. In dit geval zal dat gaan om gft-compost.

In bijlage 2.2 van het VLAREMA wordt vermeld dat OBA-compost bekomen kan worden als

‘eindmateriaal van de biologische behandeling van organisch-biologische bedrijfsafvalstoffen’ in een

inrichting voor de biologische verwerking van organisch-biologische bedrijfsafvalstoffen in combinatie

met mest. Voor compostering of vergisting van OBA gelden artikel 2.3.1.1 en 2.3.1.3.

Voor toegelaten materialen van dierlijke oorsprong of afgeleide producten conform de wetgeving

inzake dierlijke bijproducten, gelden ook de voorwaaren inzake samenstelling van artikel 2.3.1.1.

Artikel 2.3.1.1. geeft aan dat aan de maximale gehalten aan verontreinigende stoffen, vermeld in

bijlage 2.3.1.A, voldaan moet zijn. De geldende normen wat betreft de concentraties aan zware

metalen zijn weergegeven in tabel 10.

Page 63: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

51

Tabel 10: Normen voor zware metalen OBA-compost uit bijlage 2.3.1.A VLAREMA

De totaalconcentratie aan metalen moet hierbij bepaald worden door de methoden die opgenomen

zijn in het compendium voor monsterneming en analyse (CMA). Verder zijn nog bepalingen

opgenomen in verband met concentraties aan monocyclische en polycyclische koolwaterstoffen.

Deze normen kunnen vergeleken worden met de gegevens van het onderzoek van Stoknes et al.,

waar de concentratie aan cadmium, chroom, koper, nikkel en zink ook weergegeven is in mg/kg

droge stof. Er werd in dit onderzoek scheiding toegepast met behulp van een decanter centrifuge.

Alle concentraties liggen onder de norm. Figuur 15 geeft weer in welke mate de waarden onder de

norm liggen.

Figuur 15: Vergelijking van de normen voor zware metalen in OBA-compost met de waarden van

Stoknes et al.

Het is dus duidelijk dat de dikke fractie voldoet aan de normen voor OBA-compost.

Artikel 2.3.1.3 geeft verplichtingen inzake het keuringsattest en kwaliteitsgarantiesysteem. Zo moet

elke inrichting over een keuringsattest beschikken, dat wordt geleverd door een

certificeringsinstelling overeenkomstig het kwaliteitsgarantiesysteem Meststoffen-

Bodemverbeterende Middelen. Die certificeringsinstelling wordt erkend door de minister, na advies

van OVAM. De procedure staat beschreven in het Algemeen Reglement van de Certificering. Het

kwaliteitsgarantiesysteem heeft tot doel te garanderen dat afvalstoffen worden omgezet tot

kwalitatief hoogwaardige eindproducten. Het meest gekende keuringsattest is het VLACO-attest.

-9,91

-5,47

-4,18

-12,50

-2,95

-14,00

-12,00

-10,00

-8,00

-6,00

-4,00

-2,00

0,00

Vergelijking van de normen voor zware metalen in OBA-compost met de waarden van Stoknes et al.

Chroom

Koper

Nikkel

Cadmium

Zink

Page 64: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

52

Alleen thuiscomposteren en boerderijcomposteren vallen onder de uitzondering waarvoor geen attest

nodig is. Voor Remidi is dit dus steeds wel nodig.

De Europese Verordening 1069/2009, die reeds aangehaald werd in het kader van de vergisting van

dierlijke bijproducten in 6.2.1.3, vermeldt in artikel 32 dat residuen afkomstig van de productie van

biogas of compost in de handel gebracht mogen worden en gebruikt mogen worden als organische

meststoffen en bodemverbeteraars. Als de compost bij derden gebruikt zal worden, is steeds een

ontheffing nodig die aangevraagd moet worden bij de Federale Overheidsdienst voor

Volksgezondheid, Veiligheid van de voedselketen en Leefmilieu. Deze ontheffing geldt als toelating

tot verhandelen. Ook het gratis weggeven van compost wordt als verhandelen beschouwd. Het is

met andere woorden belangrijk dat de onderneming over een voldoende grote opslagplaats en tuin

of verbruikplaats beschikt zodat er geen te groot overschot aan compost ontstaat.

Als alternatief voor de verwerking van de dikke fractie als compost, kan het digestaat in zijn geheel

worden opgehaald door een afvalverwerkingsbedrijf zoals Ecowerf. Ecowerf is gevestigd in Leuven

en bezit daar een composteerinstallatie, waar het digestaat verwerkt kan worden. Dat maakt dat het

transport beperkt is en dat het digestaat op een duurzame manier verwerkt kan worden. Een nadeel

aan deze optie is echter dat in composteersintallaties geen dierlijke bijproducten toegelaten zijn

volgens verordening 1069/2009. Er werd reeds aangehaald dat de compostering van dierlijke

bijproducten in principe wel kan. Er komen echter een heel aantal eisen bij kijken, o.a. de hygiëne-

eisen uit hoofdstuk 2 van bijlage 5. Zo wordt bijvoorbeeld verwacht dat alle wagens die organisch

afval met dierlijke bijproducten storten, onmiddellijk gereinigd worden na het storten (aan de binnen-

en buitenkant). Dat moet dan gebeuren met speciale producten, er moet een wielwasinstallatie

aanwezig zijn, enzoverder. Voor Ecowerf betekent dit dat er vele wijzigingen aangebracht moeten

worden die economisch niet rendabel zijn.

Daardoor zal alleen digestaat afkomstig van vergisting van OBA-afval zonder dierlijke bijproducten

op deze manier verwerkt kunnen worden. Het tarief voor deze verwerking is afhankelijk van de

exacte samenstelling. Het wordt door Dirk Verbruggen, Projectleider Compostering bij Ecowerf,

geschat op 40 à 50euro/ton exclusief btw. Ecowerf is in bezit van het VLACO-attest. De kost voor de

ophaling door Ecowerf kan als volgt berekend worden:

Er wordt per jaar 82 ton digestaat geproduceerd, waarvan na verdamping 44 ton overblijft (tabel 3).

Met een kostprijs van 40 à 50euro/ton geeft dit 1760 à 2200 euro per jaar. Wordt geen verdamping

toegepast, dan geeft dit 3274 à 4093 euro per jaar.

Na scheiding zal echter alleen de dikke fractie opgehaald moeten worden. In de volgende berekening

wordt verondersteld dat scheiding niet tegelijk met verdamping plaatsvindt, waardoor 81,86ton

digestaat gescheiden wordt. Uit de gegevens van het onderzoek van Stoknes et al., waar een

decanter centrifuge gebruikt werd, blijkt dat het ruw digestaat voor 2,4% uit droge massa bestaat.

De dikke fractie na scheiding bestaat daarentegen voor 28% uit droge massa en de dunne fractie uit

0,8% droge massa. Dat wil zeggen dat:

0,28 x + 0,008 y = 0,024

Met x = gewichtspercentage dunne fractie voortkomend uit het ruw digestaat

Y = gewichtspercentage dikke fractie voortkomend uit het digestaat.

Aangezien de dikke en de dunne fractie samen het ruw digestaat vormen, geldt:

x + y = 1

Daaruit volgt dat y = 94,1% en x = 5,9%. Er zal met andere woorden maar 5,9% betaald moeten

worden van het tarief in vergelijking met een ophaling van het ruwe digestaat. Dat komt neer op

193 – 241 euro/jaar.

Page 65: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

53

6.2.4 Heffingen voor de lozing

Wanneer een instelling naast huishoudelijk afvalwater ook bedrijfsafvalwater loost, wordt het geheel

als bedrijfsafvalwater beschouwd wat betreft de heffing op waterverontreiniging. Huishoudelijk

afvalwater is water dat enkel ontstaat uit huishoudelijke activiteiten zoals keukens, sanitaire

installaties, … Bedrijfsafvalwater is afvalwater dat geen huishoudelijk afvalwater of koelwater is.

Bij de berekening van de heffing op waterverontreiniging maakt VMM een onderscheid tussen

grootverbruikers en kleinverbruikers. Grootverbruikers zijn verbruikers die meer dan 500m3

leidingwater per jaar verbruiken en/of over een eigen waterwinning beschikken met een

pompcapaciteit van minstens 5m3 per uur. De bepalingen hieromtrent staan beschreven in de Wet

op de bescherming van oppervlaktewateren tegen verontreiniging van 31 december 2007, meer

bepaald hoofdstuk IIIbis ‘Bijzondere bepalingen voor het Vlaams Gewest inzake heffingen op de

waterverontreiniging’.

Het heffingsbedrag H wordt berekend door de vuilvracht N te vermenigvuldigen met een

éénheidstarief. De vuilvracht N is daarbij het aantal vervuilingseenheden, uitgedrukt in VE. Het

basiseenheidstarief voor de jaren 2016-2018 is 33,38euro/VE. Dit basiseenheidstarief dient echter

nog gekoppeld te worden aan een jaarlijks indexcijfer der consumptieprijzen. Voor 2017 is het

geïndexeerde eenheidstarief 51,48euro/VE en voor 2018 is dit 52,39euro/VE. De bereking kan

gebeuren op twee manieren: op basis van de werkelijke geloosde vuilvracht of op basis van een

forfetaire berekeningsmethode.

De berekening op basis van de werkelijke geloosde vuilvracht staat beschreven in afdeling 4 van

hoofdstuk IIbis, ‘berekening van de vuilvracht op basis van meet- en bemonsteringsresultaten’.

Wordt er gekozen voor deze methode, dan moet het afvalwater in het jaar voorafgaand aan het

heffingsjaar, bemonsterd en geanalyseerd worden door een erkend laboratorium. Enkele laboratoria

zijn Eurofins, Servaco, Vincotte, …

Deze metingen gebeuren via een meetcampagne van 3 of 5 opeenvolgende dagen tijdens een

representatieve periode waarin meer dan gemiddeld afvalwater geloosd wordt. Dit wordt aangeduid

met de term ‘periode van drukste bedrijvigheid’. Indien de heffingskost in het vorig heffingsjaar

hoger was dan 12 500 euro, moet de meetcampagne over 5 dagen uitgevoerd worden. Als dat niet

het geval is, is 3 dagen voldoende. Deze metingen moeten gebeuren op initiatief van het betreffende

bedrijf. Ook VMM kan metingen laten uitvoeren omwille van haar controlefunctie.

Ten laatste 10 werkdagen voor het begin van de maand waarin de bemonstering zal gebeuren, moet

de VMM in kennis gesteld worden. Binnen 30 dagen na de eerste monsternamedag moet VMM

bovendien op de hoogte gesteld worden van de resultaten

In dit geval gebeurt de berekening van de vuilvracht N in vijf delen:

N = N1 + N2 + N3 + Nk + Nv

Hierbij staan de afzonderlijke delen voor:

- N1 staat voor het gehalte aan zuurstofbindende en zwevende stoffen. Het gehalte aan

zuurstofbindende stoffen bestaat uit een component chemisch zuurstofverbruik (CZV) en

biologisch zuurstofverbruik (BZV).

- N2 staat voor het gehalte aan aanwezige zware metalen.

- N3 staat voor het gehalte aan nutriënten, namelijk stikstof en fosfor.

- Nk betreft het thermisch verontreinigd koelwater.

- Nv gaat over de verwerkbaarheid van het geloosde afvalwater door de

rioolwaterzuiveringsinstallatie.

Door de toevoeging van deze laatste component Nv zullen bedrijven met ‘complementair’ afvalwater,

een korting krijgen. Bedrijven met slecht verwerkbaar afvalwater daarentegen, moeten een extra

kost betalen. Bij de berekening van deze component wordt rekening gehouden met de verhouding

Page 66: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

54

van het gehalte aan CZV, BZV, N en P. Voor de definiering als ‘complementair afvalwater’ moet het

afvalwater aan alle volgende voorwaarden voldoen:

- CZV/BZV < 2,

- BZV/N > 8,

- BZV/P > 40,

- BZV > 500mg/l.

‘Goed verwerkbaar afvalwater’ krijgt geen korting maar ook geen beboeting. Deze voorwaarden zijn:

- CZV/BZV ≤ 4,

- BZV/N ≥ 4,

- BZV/P ≥ 25,

- BZV ≥ 100mg/l.

Wordt er gerekend met de lozingsdata van een Vlaamse vergistingsinstallatie die geen mest vergist

en loost op de riolering, weergegeven in het BBT-rapport voor mest(co)vergistingsinstallaties, dan

worden de laatste twee criteria voor ‘goed verwerkbaar afvalwater’ niet gehaald (bijlage 4). Er moet

hierbij opgemerkt worden dat de werkelijke gehaltes in het digestaat verschillend kunnen zijn.

Als het betreffende bedrijf niet beschikt over meetresultaten, wordt er gerekend met

omzettingscoëfficiënten via de forfetaire berekeningsmethode. De forfetaire berekeningsmethode

staat beschreven in afdeling 3 van hoofdstuk IIIbis ‘berekening van de vuilvracht op basis van

waterverbruik’. Bij deze berekeningsmethode, wordt er rekening gehouden met activiteitsgebonden

omzettingscoëfficiënten. Deze omzettingscoëfficiënten zijn te vinden in de Bijlage bij de Wet van 26

maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging. In dit geval zal de

heffing afhankelijk zijn van de sector waar de vergistingsinstallatie terecht komt. Deze coëfficiënten

zijn gebaseerd op de gemiddelde samenstelling van bedrijven die niet zuiveren. De uigebreide,

wetenschappelijke methode kan interessant zijn als er in het betrokken bedrijf wel geloosd wordt,

omdat de werkelijke coëfficiënt dan lager zal zijn. De forfetaire berekeningsmethode is echter ook

gebaseerd op het totale verbruik van water. Dit is de som van het leidingwaterverbruik,

grondwaterverbruik, oppervlaktewaterverbruik en hemelwaterverbruik verminderd met de

hoeveelheid koelwater die niet samen met het afvalwater wordt geloosd. Daarom zal deze methode

interessanter zijn wanneer er minder verbruikt wordt dan er wordt geloosd.

Om een schatting te bekomen van de heffing op waterverontreiniging, worden als referentiewaarden

de gegevens gebruikt uit bijlage 4. Dit zijn lozingsgegevens van een Vlaamse vergistingsinstallatie

die loost in de riolering en geen mest mee vergist. De lozing van ruw digestaat (mits vergunning)

wordt via de uitgebreide berekeningsmethode geschat op iets meer dan 250 euro, terwijl de lozing

van gescheiden en gezuiverd digestaat dat voldoet aan de normen en geen vergunning nodig heeft,

neerkomt op ongeveer 100 euro. Hierbij moet steeds opgemerkt worden dat de heffing aanzienlijk

anders kan zijn indien gekozen wordt voor de heffing op basis van de forfetaire berekeningsmethode,

omdat deze zich baseert op het waterverbruik. Dat is echter afhankelijk van de sector, het specifieke

verbruik en de reeds gebruikte methode: als er al gebruik gemaakt wordt van de forfetaire

berekeningsmethode, zal deze nog steeds het meest voordelig zijn aangezien er weinig verandert

aan het waterverbruik.

Page 67: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

55

6.2.5 Zelfcontroleverplichting

Wanneer gekozen wordt voor lozing van het digestaat in de riolering, kan een zelfcontroleverplichting

gelden. Dat wil zeggen dat via eigen meetapparatuur op regelmatige basis gecontroleerd moet

worden of aan de opgelegde normen wordt voldaan. Deze verplichting geldt zowel voor lozing van

bedrijfsafvalwater met gevaarlijke stoffen als voor lozing van bedrijfsafvalwater zonder gevaarlijke

stoffen.

De verplichting is echter afhankelijk van het geloosde debiet. Zo bepaalt artikel 4.2.5.1.1 het

volgende:

“Bedrijfsafvalwater van inrichtingen die een maximum hoeveelheid

bedrijfsafvalwater van meer dan 2m3 per dag of 5m3 per maand of 500m3 per

jaar lozen, moet worden geloosd via een controle-inrichting die alle waarborgen

biedt om de kwaliteit van het werkelijk geloosde afvalwater te controleren en

die inzonderheid toelaat gemakkelijk monsters van het geloosde water te

nemen.”

Wordt er dus minder dan 2m3 per dag, 50m3 per maand of 500m3 per jaar bedrijfsafvalwater geloosd,

dan geldt deze zelfcontroleplicht niet. Uit de haalbaarheidsstudie van Remidi, valt af te lezen dat op

één jaar 29 keer een tank van 2m3 digestaat gevormd zal worden. Dat is 58m3 per jaar. Als dat het

enige bedrijfsafvalwater is, zal de ondergrens voor de zelfcontroleplicht niet gehaald worden. Er moet

echter ook rekening gehouden worden met het te lozen bedrijfsafvalwater van de inrichting waar de

vergister geplaatst zal worden.

De hoeveelheid te lozen digestaat zal lager zijn als gekozen wordt voor scheiding en filtratie. Dan

blijft volgens de studie van Stoknes et al., ongeveer 94% te lozen effluent over. Dat is maar 27,3

keer een volle tank van 2m3 op één jaar, en ligt dus alsnog onder de drempel voor zelfcontrole.

De monsternames, metingen of analyses kunnen uitgevoerd worden door de exploitant zelf of door

een erkend laboratorium. Dat laboratorium moet erkend zijn in de discipline water als vermeld in

artikel 6, 5°, a), van het VLAREL. Kiest de exploitant ervoor om zelf monsternames, metingen en

analyses uit te voeren, dan moeten de door hem gebruikte methoden goedgekeurd worden door een

erkend laboratorium. Die goedkeuring geldt voor maximaal 3 jaar. Bovendien moet de exploitant in

dat geval zijn acties en de goedkeuring van het erkend laboratorium melden aan de afdeling Milieu,

bevoegd voor de omgevingsvergunning.

Steeds moet ervoor gezorgd worden dat de resultaten van de monsternames, metingen en analyses

beschikbaar zijn voor inzage van toezichthouders.

Wat betreft uitrusting van de meetpunten, maakt artikel 4.2.5.1.1 het volgende onderscheid:

- Voor debieten > 2m3/h of > 20m3/dag is de plaatsing van een meetgoot (bij voorkeur)

volgens de in bijlage 4.2.5.1 gevoegde omschrijving en gestelde eisen noodzakelijk, of een

andere evenwaardige meetmogelijkheid.

- Voor debieten > 50m3/h als het gaat over lozing van bedrijfsafvalwater dat één of meer

gevaarlijke stoffen bevat of voor debieten > 100m3/h als het gaat over lozing van

bedrijfsafvalwater dat geen gevaarlijke stoffen bevat, is de plaatsing van debietsmeet- en

bemonsteringsapparatuur volgens de in bijlage 4.2.5.1 gevoegde omschrijving en gestelde

eisen noodzakelijk.

Steeds kan in de omgevingsvergunning een afwijking op deze eisen worden opgelegd.

Ervan uitgaande dat de inrichting waar de Remidi-vergisters geplaatst zullen worden, de grens van

50m3/h niet overschrijdt, wordt enkel de plaatsing van een meetgoot besproken. Steeds moet echter

berekend worden of de limiet van 2m3/h wel behaald wordt. Ligt het te lozen debiet immers onder

deze grens, dan is de zelfcontroleplicht niet van toepassing. De ondergrens van 2m3/h zal enkel

Page 68: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

56

bereikt worden indien er in de betreffende inrichting een voldoende grote hoeveelheid aan ander

bedrijfsafvalwater geloosd wordt.

De meetgoot (venturi) moet geplaatst worden op de afvoerleiding, zo dicht mogelijk bij het

lozingspunt. Binnen een straal van 5 meter moet stromend water aanwezig zijn. Bovendien moeten

binnen diezelfde afstand aanwezig zijn:

- 3 tweepolige stopcontacten met aarding voor afname van een elektrische voeding van 200V

wisselstroom (50Hz), 15A;

- een kunstmatige verlichting die een lichtsterkte verzekert van tenminste 200lux.

Het systeem dat geïnstalleerd wordt, is ofwel een venturi met parabolische bodem ofwel een venturi

met vlakke bodem.

Wordt er echter meer dan 2m3/dag of 500m3/jaar geloosd, maar minder dan 2m3/h, dan is de

plaatsing van een meetgoot niet verplicht. Ook periodieke metingen zijn in dat geval niet verplicht.

Wel is de plaatsing van een controle-inrichting noodzakelijk, zodat de inspectie stalen kan nemen

indien nodig. Deze controle-inrichting kan eenvoudigweg bestaan uit een put met een deksel, maar

liefst zo dicht mogelijk bij de rooilijn die de grens van het perceel aanduidt. Er moet steeds gezorgd

worden dat deze put netjes is, zodat er zich niet te veel bezinksel in zet. Wanneer de inspectie stalen

neemt, kan hier immers bezinksel meegenomen worden. Dat kan zorgen voor een verkeerdelijk

beeld.

6.2.5.1 Zelfcontroleverplichting voor lozing van bedrijfsafvalwater met gevaarlijke

stoffen

Artikel 4.2.5.3.1 van VLAREM II geeft de zelfcontroleverplichtingen die nodig zijn wat betreft de

lozing van bedrijfsafvalwater met gevaarlijke stoffen. Wordt er in een inrichting bedrijfsafvalwater

met gevaarlijke stoffen geloosd in een hoeveelheid boven 15m3/h, 300m3/dag en/of 7500m3/maand,

dan moet de exploitant van die inrichting ten minste jaarlijks metingen uitvoeren van de parameters

vermeld in paragraaf 1 van artikel 4.2.5.3.1. Ervan uitgaande dat het debiet van een inrichting waar

de vergistingsinstallatie van Remidi geplaatst zal worden, zoals een woonzorgcentrum of

grootkeuken, deze grenzen niet overschrijdt, worden deze parameters niet aangehaald.

Daarnaast geldt dat de exploitant van een inrichting die bedrijfsafvalwater loost met een debiet hoger

dan 50m3/h, de parameters vermeld in diens omgevingsvergunning moet meten volgens het

programma beschreven in 4.2.5.2. Van deze methoden kan alleen afgeweken worden door

goedkeuring van een erkend laboratorium in de discipline water vermeld in artikel 4, §1, 36°, van

het VLAREL.

6.2.5.2 Zelfcontroleverplichting voor lozing van bedrijfsafvalwater zonder gevaarlijke

stoffen

Artikel 4.2.5.2.1 van VLAREM II geeft de zelfcontroleverplichtingen die nodig zijn wat betreft de

lozing van bedrijfsafvalwater zonder gevaarlijke stoffen.

De eerste paragraaf geeft aan dat de volgende parameters ten minste jaarlijks gemeten moeten

worden als het debiet de grens overschrijdt van 30m3/h: het debiet, de temperatuur, de pH, het

BZV, het CZV, het gehalte aan zwevende stoffen, het gehalte aan totale stikstof en het gehalte aan

totale fosfor.

Wanneer meer dan 100m3/h geloosd wordt, zullen de parameters vermeld in de

omgevingsvergunning gemeten moeten worden volgens het meetprogramma dat vermeld wordt in

bijlage 4.2.5.2.

Page 69: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

57

6.3 Bijkomende maatregelen voor vergistingsinstallaties in een

stedelijke omgeving

6.3.1 Omgevingsvergunning

Als men in Vlaanderen een bedrijf (bijvoorbeeld een vergistingsinstallatie) wilt starten, moet men

nagaan of een omgevingsvergunning nodig is. In bepaalde gevallen is er alleen een meldingsplicht.

Dat hangt af van het feit of het bedrijf behoort tot klasse 1, 2 of 3 van het Vlaams Reglement

betreffende de Milieuvergunning (VLAREM 1). De klassen 1, 2 en 3 duiden op de graad van mogelijke

hinder van uw bedrijf voor mens en milieu. De indeling in klassen is gebaseerd op de aard en de

belangrijkheid van de milieu-effecten. Sinds 23 februari 2017 zijn de milieuvergunning,

stedenbouwkundige vergunning en verkavelingsvergunning samengevoegd onder één

gemeenschappelijke noemer, namelijk de omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning kan

online aangevraagd worden via het Omgevingsloket. Er zal een administratieve kost betaald moeten

worden van 500 euro indien de gewone procedure gevolgd wordt en 100 euro indien de

vereenvoudigde procedure gevolgd wordt.

Of een omgevingsvergunning nodig is, zal afhankelijk zijn van de indeling in de rubriekenlijst van

bijlage 1 van VLAREM II. Wat betreft vergistingsinstallaties, moet gekeken worden naar rubriek 2

‘afvalstoffen’ omdat het gaat over afvalverwerking, maar ook naar rubriek 16 ‘behandelen van

gassen’ aangezien er biogas geproduceerd wordt. Wat betreft de eventuele lozing van het digestaat,

let men op rubriek 3 ‘afvalwater en koelwater’. De inrichting of activiteit ingedeeld in de hoogste

klasse is bepalend voor de te volgen vergunningsprocedure.

Tot welke rubriek in de indelingslijst vergistingsinstallaties behoren, is afhankelijk van de verwerkte

stromen.

- Wordt er alleen mest verwerkt, dan is de installatie ingedeeld in rubriek 28.3 (‘mest en

meststoffen’). Er wordt dan een onderscheid gemaakt naargelang verwerkingscapaciteit. Een

installatie behoort tot klasse 2 als de jaarlijkse productiecapaciteit kleiner is dan 1000ton.

Grotere installaties worden ingedeeld onder ‘klasse 1’-inrichtingen.

- Indien alleen andere stromen verwerkt worden, behoort de installatie tot rubriek 2.2. De

inrichtingen onder 2.2 zijn immers “inrichtingen waarin handelingen gebeuren waardoor de

nuttige toepassing van het merendeel van de afvalstoffen mogelijk wordt.”

- Indien zowel mest als andere stromen worden vergist, is een combinatie van rubriek 28.3 en

2.2 van toepassing.

De vergisting (compostering) van organisch biologische afvalstoffen is met andere woorden

ingedeeld onder rubriek 2.2, meer bepaald 2.2.3, c): “compostering van organisch-biologische

bedrijfsafvalstoffen”. Naargelang het volume gaat het hier om een inrichting van klasse 1, klasse 2

of klasse 3:

- Klasse 1-inrichting als het gaat om een opslag- of composteerruimte van meer dan 2000m³;

- Klasse 2-inrichting als het gaat om een opslag- of composteerruimte van minder dan

2000m³ die niet onder klasse 3 valt;

- Klasse 3-inrichting als het gaat om een opslag- of composteerruimte van maximaal 25m³

met uitsluitend bedrijfseigen uitgansmateriaal.

Page 70: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

58

De vergistingsinstallatie wordt niet ingedeeld onder 2.2.3, e) “vergisting van niet-gevaarlijke

afvalstoffen” om o.a. de volgende reden:

In de sectorale voorwaarden, meer bepaald artikel 5.2.2.4.1§2, staat beschreven welke afvalstoffen

niet mogen worden aanvaard in inrichtingen voor het opslaan en behandelen van niet-gevaarlijke

afvalstoffen:

“Volgende afvalstoffen mogen in geen geval in de inrichting worden aanvaard:

1. gevaarlijke afvalstoffen met inbegrip van KGA, uitgezonderd, voor zover

uitdrukkelijk vermeld in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de

ingedeelde inrichting of activiteit, asbestcementafval of andere asbesthoudende

bouwmaterialen waarin asbest in gebonden vorm aanwezig is

2. groente-, fruit- en tuinafval en afval van dierlijke oorsprong

3. niet selectief ingezameld huisvuil”

Tabel 11: Financiële gegevens haalbaarheidsstudie Remidi

Wat betreft Remidi, gaat het om vergistertanken die kleiner zijn dan 25m3, nl. 8m3 (tabel 11). De

plaatsing van deze micro-vergisters betreft met andere woorden klasse 3-inrichtingen. Dat houdt in

dat men niet vergunningsplichtig is voor het plaatsen van deze micro-vergisters, maar wel

meldingsplichtig. De melding moet gebeuren aan het CBS, het College van Burgemeester en

Schepenen.

Ook voor de productie van biogas is een milieuvergunning vereist. Hiervoor valt de biogasinstallatie

onder rubriek 16 ‘behandelen van gassen’. Meer bepaald gaat het om rubriek 16.1 ‘de productie (met

inberip van de gasraffinage) of omzetting van gassen, cokesgas uitgezonderd’. De indeling in deze

rubriek verloopt als volgt:

- Klasse 1-inrichting als het gaat om een gasraffinaderij, of overige gasproductie of –omzetting

met een productiecapaciteit van meer dan 100Nm3/h;

- Klasse 2-inrichting als het gaat om een inrichting anders dan een gasraffinaderij met een

productiecapaciteit van meer dan 10Nm3/h tot en met 100Nm3/h;

- Klasse 3-inrichting als het gaat om een inrichting anders dan een gasraffinaderij met een

productiecapaciteit van meer dan 1Nm3/h tot en met 10Nm3/h;

Page 71: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

59

De productie van biogas in een micro-vergister zal eveneens ingedeeld worden als klasse 3-inrichting.

Dat kan aangetoond worden via onderstaande berekening, waarbij gebruik gemaakt wordt van de

gegevens in tabel 11: 149m3/ton x 95,75ton/jaar = 14 266,75m3/h = 1,63m3/h.

Wil men echter het bekomen digestaat na de vergisting lozen in de riolering, vallen deze inrichtingen

hiervoor onder klasse 2. Dat werd reeds besproken. Een klasse 2-inrichting is wel vergunningsplichtig

en moet zich richten naar het College van Burgemeester en Schepenen als vergunningverlenende

overheid.

Wat betreft de sectorale milieuvoorwaarden, moet er gelet worden op subafdeling 5.2.2.3 van

VLAREM II: Opslag en compostering van groenafval, gft en organisch-biologische

bedrijfsafvalstoffen.

6.3.2 Geurhinder

Een vergister kan significante geurhinder veroorzaken, o.a. door de NH3-emissie. Het BBT-rapport

voor mest(co)vergistingsinstallaties geeft aan dat voornamelijk bij open scheidingssystemen

maatregelen genomen moeten worden ter verhindering van geurhinder.

Met betrekking tot geurhinder van composteer- of vergistingsinstallaties die afval verwerken anders

dan groenafval, bevat VLAREM II geen specifieke sectorale voorwaarden in afdeling 5.2.

Art. 5.2.1.6. § 3 is echter van toepassing op alle inrichtingen voor de verwerking van afvalstoffen:

“De exploitant voorkomt en bestrijdt stank en stof, gas, aërosolen, rook of

hinderlijke geuren met aangepaste middelen eigen aan een verantwoorde

uitbating van de inrichting. De exploitant neemt alle mogelijke maatregelen om

verontreinigende emissies minimaal te houden. De hinder mag noch de normaal

aanvaardbare grenzen, noch de normale burenlast overschrijden.”

Het BBT-rapport voor composteerinstallaties geeft een aantal maatregelen om deze voorwaarde in

de praktijk in te vullen. De wijze waarop deze maatregelen in de praktijk worden ingevuld, zal echter

verschillen van installatie tot installatie, rekening houdende met het proces en de lokale factoren

zoals ruimtelijke ordening en hindergevoeligheid van de buurt.

De BBT-maatregelen die relevant zijn om de geurhinder, bekomen door de vergisting van gft-afval

(in samenstelling gelijk aan het plantaardig deel van het betreffende OBA), te reduceren, worden

hieronder opgesomd:

- optimale verwerkingscapaciteit van de installatie niet overschrijden;

- controle van de versheid van de aangeleverde materialen;

- percolaat dat vrijkomt tijdens inzameling van vochtige materialen opvangen en afvoeren

naar het afvalwaterbekken;

- langdurige opslag van snel afbreekbare materialen in het ontvangstgedeelte vermijden door

het materiaal snel (zo mogelijk dezelfde dag) in de voorbewerking te brengen;

- percolaatwater dat vrijkomt in het ontvangstgedeelte opvangen en afvoeren naar het

afvalwaterbekken;

- streven naar een voldoende uitgegist eindproduct;

- schoonhouden van het terrein, de installaties en de voertuigen;

- afpraken met andere installaties i.v.m. geplande of ongeplande stilstand van

afvalverwerkende installaties;

- klachtenregistratie en klachtenonderzoek;

- opzetten van een communicatieprogramma met de betrokkenen;

- de procesvoering zoveel mogelijk van de buitenlucht afsluiten, uitgezonderd voor

processtappen die geen onaanvaardbare geurhinder veroorzaken indien zij worden

uitgevoerd in open lucht of in niet afgesloten systemen (rekening houdend met de aard en

de hoeveelheid van de verwerkte materialen en de ligging van de installatie);

- geuremissies via poorten van gesloten hallen beperken;

- zorgen voor voldoende luchtafzuiging en luchtverversing in gesloten hallen;

- de afgezogen ventilatielucht behandelen in een geurverwijderingsinstallatie, vb. een biofilter;

Page 72: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

60

- bij luchtzuivering door middel van een biofilter de biofilter optimaal ontwerpen, de te

behandelen lucht goed conditioneren, de biofilterwerking goed op volgen en het

biofiltermateriaal tijdig vervangen.

Als deze maatregelen niet voldoen, behoort het tot de best beschikbare technieken om

geurmaskerende of geurneutraliserende producten te gebruiken, het emissiepunt te verhogen door

een hoge schoorsteen te plaatsen of om het afvalwaterbekken te verluchten.

Stad Leuven heeft geen specifieke geurnormen.

Wat betreft de geurhinder van de productie en opslag van biogas, wordt in afdeling 5.16 van VLAREM

II wel sectorale wetgeving voorzien, meer bepaald in artikel 5.16.2.2.6:

“Om geurhinder te voorkomen, worden de volgende maatregelen getroffen,

tenzij anders vermeld in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de

ingedeelde inrichting of activiteit:

1° alle geur- of stofveroorzakende processen ter hoogte van de

vergistingsinstallatie en de opslag- en behandelingsruimten worden uitgevoerd

in een gesloten ruimte die altijd in onderdruk staat (ook bij geopende poorten)

2° de afgezogen ventilatielucht wordt behandeld met een zure wasser gevolgd

door een biobed;

3° op het waswater van de zure wasser wordt een halfjaarlijkse analyse

uitgevoerd, die in overeenstemming is met het monsternameprotocol dat

opgenomen is in hoofdstuk 5.2.7 van het ministerieel besluit van 19 maart 2004

houdende vaststelling van de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen in

uitvoering van artikel 1.1.2 en artikel 5.9.2.1bis;

4° zowel voor de zure wasser als voor het biobed wordt een jaarlijkse controle

van het onderhoud door een erkend MER-deskundige in de discipline lucht als

vermeld in artikel 6, 1°, d), van het VLAREL, uitgevoerd, conform de

onderhoudsvoorschriften. Die controle is van toepassing voor de inrichtingen,

vermeld in rubriek 16.1, b), 3°, van de indelingslijst;

5° zowel voor de zure wasser als voor het biobed wordt een logboek

bijgehouden, met daarin minimaal de bevindingen van de wekelijkse controle,

de analyseresultaten van het waswater, de meetresultaten van de

ammoniakmetingen, eventuele storingen of calamiteiten en de daaruit volgende

acties;

6° in de zure wasser wordt er voorzien in een geautomatiseerd

besturingssysteem voor de zuurdosering;

7° er gebeurt een continue registratie van het aantal draaiuren van de

circulatiepomp van het waswater in de zure wasser

8° gedurende het eerste jaar na ingebruikname wordt het volledige

luchtwassysteem opgevolgd door een erkend MER-deskundige in de discipline

lucht, vermeld in artikel 6, 1°, d), van het VLAREL. Dit is van toepassing voor

de inrichtingen vermeld in rubriek 16.1, b), 3°, van de indelingslijst

Page 73: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

61

9° de wekelijkse controle van de goede werking van de zure wasser moet

minstens omvatten: het noteren van het aantal draaiuren van de circulatiepomp

van de luchtwasser, een pH-meting (ter controle van de automatische pH-

meting), een nazicht van de verdeling van het waswater over het volledige

filterpakket, een nazicht of het filterpakket volledig gevuld is met

pakkingsmateriaal.”

Bovendien geldt volgens VLAREM II een emissiegrenswaarde voor ammoniak van 10mg/Nm3 bij een

massastroom van 150g/h of meer voor de afgezogen ventilatielucht van vergisters. De concentratie

ammoniak wordt driemaandelijks gemeten.

6.3.3 Stofemissies

Ook met betrekking tot stofemissies, bevat VLAREM II weinig specifieke sectorale voorwaarden. Art.

5.2.1.6. § 3 spreekt zich naast geurhinder echter ook uit over stofhinder. Exploitanten moeten steeds

de stofvorming voorkomen en bestrijden en nemen alle mogelijke maatregelen om verontreiniging

te voorkomen. Daarbij mag nooit de normale burenhinder overschreden worden.

Het BBT-rapport geeft aan dat stofhinder beperkt dient te worden door in geval van stofvorming de

buitenterreinen regelmatig schoon te maken en te sproeien in perioden van droogte.

6.3.4 Geluidshinder

VLAREM II bevat voor vergistingsinstallaties geen sectorale milieuvoorwaarden wat betreft

geluidshinder. Daarom zullen de algemene voorwaarden voor inrichtingen van klasse 2 of 3 uit

hoofdstuk 4.5 van toepassing zijn. Hierbij is de richtwaarde in woongebieden overdag 45dB(A), ’s

avonds 40dB(A) en ’s nachts 35dB(A). Geluid buitenshuis mag daarbij deze richtwaarden – 5dB(A)

niet overschrijden. Voor geluid binnenshuis geldt dat de richtwaarden van 33dB(A) overdag, 28dB(A)

’s avonds en ’s nachts niet mogen worden overschreden na aftrek van 5dB(A). Een overzicht van

deze normen is weergegeven in tabel 12.

Tabel 12: Overzicht geluidsnormen

Buiten Binnen

Overdag 40dB(A) 30dB(A)

’s Avonds 35dB(A) 25dB(A)

‘s Nachts 30dB(A) 25dB(A)

Het BBT-rapport voor composteer- en vergistingsinstallaties geeft aan dat geluidshinder zoveel

mogelijk beperkt dient te worden door toepassing van één of meerdere van de volgende

maatregelen:

- laden en lossen in een (afgesloten) hal;

- plaatsen van geluidsdempers op ventilatoren (in installaties met geforceerde beluchting);

- geluidwerende omkasting van geluidsproducerende apparatuur;

- plaatsen van mechanische bewerkingsinstallaties en andere geluidsproducerende onderdelen

in een (afgesloten) hal;

- akoestische isolatie van de wanden;

- gebruik van geluidsarme wielladers en kranen;

- het omsluiten van het terrein van de inrichting met een (grond)wal;

- het aanpassen van het achteruitrij-alarm van vrachtwagens, wielladers, … aan het

omgevingsgeluid.

Aangezien het omgevingsgeluid in de stad Leuven al grotendeels verkeersgeraleerd is, zal aan dit

aspect al snel voldaan zijn – afhankelijk van de exacte locatie van de vergisters.

Ook met betrekking tot geluidsnormen voor industriële installaties heeft Stad Leuven geen specifieke

normen.

Page 74: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

62

6.3.5 Brandvoorkoming en brandbestrijding

Art. 5.2.1.9 van VLAREM II geeft voorwaarden waaraan steeds voldaan moet zijn wat betreft

brandvoorkoming en brandbestrijding bij afvalverwerkingsinstallaties.

Zo geeft § 4 aan welke maatregelen moeten worden opgevuld met het oog op het voorkomen en

bestrijden van brand. Deze maatregelen moeten niet genomen worden als in de inrichting uitsluitend

onbrandbare afvalstoffen worden verwerkt of als andere bepalingen zijn opgenomen in de

omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit. Het betreft

volgende drie maatregelen:

1. de organisatie van de brandbestrijding en de brandbestrijdingsmiddelen worden jaarlijks en

de eerste maal voor de inwerkingstelling van de installatie gecontroleerd door de exploitant,

zijn aangestelde of zijn afgevaardigde. De data van deze controles en de vaststellingen

worden ingeschreven in het register;

2. de nodige apparatuur voor de detectie van brand of rook in de inrichting wordt aangebracht

volgens de onderrichtingen van de bevoegde brandweer

3. geschreven onderrichtingen voor het personeel inzake brandvoorkoming en brandbestrijding

worden op goed zichtbare plaatsen uitgehangen.

Wanneer het installaties betreft die in een industriegebouw gevestigd zijn, moet bijlage 6 ‘Industriële

gebouwen’ van de Federale Basisnormen beschouwd worden. Het Koninklijk Besluit van 7 juli 1994

‘Basisnormen brandpreventie’ vormt namelijk een basisreglement dat de minimumvoorwaarden

bepaalt waaraan het ontwerp, de bouw en de inrichting van gebouwen moet voldoen. In dit koninklijk

besluit wordt een industriegebouw gedefinieerd als ‘een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat

omwille van zijn constructie en inrichting bestemd is voor doeleinden van bedrijfsmatige bewerking

of opslag van materialen of goederen, het bedrijfsmatig opslaan van gewassen of het bedrijfsmatig

houden van dieren’. Hiertoe behoren bijvoorbeeld tuinbouwserres, kippenkwekerijen, brouwerijen,

enzoverder. Restaurants of rusthuizen horen er niet toe.

Afhankelijk van de structuur van het gebouw en de brandpreventiemaatregelen die getroffen zijn,

kunnen veiligheidsafstanden berekend worden.

Naargelang de hoogte van het gebouw onderscheidt men bovendien:

- Lage gebouwen met een hoogte kleiner dan 10m, die moeten voldoen aan bijlage 2 van het

KB.

- Middelhoge gebouwen met een hoogte tussen 10-25m die moeten voldoen aan bijlage 3 van

het KB.

- Hoge gebouwen met een hoogte van meer dan 25m, die moeten voldoen aan bijlage 4 van

het KB.

De hoogte is hierbij het verschil tussen het afgewerkte vloerpeil van de hoogste verdieping en het

laagste niveau van de wegen rond het gebouw (die bruikbaar zijn voor de brandweer).

Wanneer het installaties betreft die niet in een industriegebouw geplaatst zijn, is deze regelgeving

niet van toepassing. Dan moeten de bepalingen van VLAREM en de Codex voor Welzijn op het Werk

geraadpleegd worden. Zo geeft het KB van 28 maart 2014 betreffende de brandpreventie op de

arbeidsplaatsen aan dat de werkgever rekening moet houden met de opslag van biogas tijdens het

opmaken van de risicoanalyse, indien er redelijke hoeveelheden opgeslagen worden. In dat geval zal

ook in overleg met de plaatselijke brandweer een intern noodplan opgemaakt moeten worden.

Steeds is het belangrijk te overwegen dat de lokale brandweer alsook de verzekeringsmaatschappij

bijkomende voorwaarden kunnen opleggen. Daarom is de inlichting van deze instellingen

aangeraden. Bovendien moeten steeds de normen van goed vakmanschap gevolgd worden.

Page 75: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

63

6.3.6 Explosieveiligheid

Wat betreft explosie, moeten de bepalingen van de ATEX-regelgeving gerespecteerd worden. Deze

Europese regelgeving bestaat uit meerdere richtlijnen. Zo moet sinds 2003 in alle organisaties in de

EU waar sprake is van explosiegevaar, voldaan worden aan de ATEX 137-richtlijn. Voor apparatuur

die gebruikt wordt op plaatsen waar explosiegevaar is, moet de ATEX 95-richtlijn gevolgd worden.

De productie van biogas (voornamelijk methaan) kan explosieve atmosferen doen ontstaan als het

vrijkomt. Rond de vergister zal dus een zonering moeten worden opgesteld. Bij het gebruik van

gassen of dampen, zijn de zones 0, 1 en 2 van belang. Bij gevaar op stofexplosies zijn dit de zones

20, 21 en 22. Zone 0 is een gebied waarin continu of gedurende lange tijd een explosiegevaarlijk

gasmengsel aanwezig is. Zone 1 is een gebied waarbij men onder normale bedrijfsomstandigheden

rekening moet houden met het feit dat er een explosiegevaarlijk gasmengsel gevormd kan worden.

Zone 2 is een gebied waarbij men onder normale bedrijfsomstandigheden geen rekening moet

houden met het voorkomen van explosiegevaarlijke gasmengsels. Indien deze toch gevormd worden,

is dat slechts kortstondig.

Binnen deze zones (zone 0, 1 of 2) moet dan de geschikte explosieveilige apparatuur worden

gebruikt. Analoog met de verschillende zones zijn er verschillende apparatencategorieën. Tot

categorie 1 behoren apparaten die een zeer hoge zekerheid bieden volgens karakteristieken die

aangegeven worden door de fabrikant. Deze mogen in zone 0 gebruikt worden. Categorie 2 zijn

apparaten die een hoge zekerheid bieden volgens karakteristieken die aangegeven worden door de

fabrikant. Deze mogen in zone 1 gebruikt worden. Categorie 3 zijn apparaten die in zone 2 gebruikt

mogen worden omdat ze een standaard zekerheid bieden.

Tegen welke media de apparatuur bestend is, is afhankelijk van de explosiegroepen en

temperatuursklassen.

De indeling in explosiegroepen is als volgt: gebruik in de mijnbouw valt onder groep I, overige

gebruiken vallen onder groep II. Groep II wordt nog eens onderverdeeld in 3 groepen:

1. Groep IIA: Voornamelijk propaan en benzine

2. Groep IIB: Voornamelijk ethyleen en butadine

3. Groep IIC: Voornamelijk waterstof en acetyleen

De apparatuurvereisten stijgen van groep IIA naar groep IIC. De gasgroep van methaan (biogas) is

IIA.

De indeling in temperatuursklasse is weergegeven op tabel 13. De temperatuursklasse van methaan

(biogas) is T1. Bij vergisting kan ook H2S ontstaan. Dit is een IIB T3 gas. Gasexplosieveilig materiaal

wordt ingedeeld volgens deze temperatuursklassen. Dat materiaal mag dus gebruikt worden voor

gassen met een ontstekingstemperatuur hoger dan de temperatuur van de bijbehorende klasse.

Tabel 13: Temperatuursklassen ATEX-regelgeving

Temperatuursklasse Maximaal toelaatbare oppervlaktetemperatuur van het materiaal (°C)

T1 450

T2 300

T3 200

T4 135

T5 100

T6 85

Page 76: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

64

Ook moet ieder bedrijf met een risico op explosie een explosieveiligheidsdocument opstellen. In dat

explosieveiligheidsdocument moet o.a. vermeld worden:

- Of een indeling in gevarenzones (zonering) nodig is op basis van zaken zoals de aanwezigheid

van explosieve of brandbare producten, de hoeveelheid van die producten en de duur van

de aanwezigheid;

- Identificiatie van de gevarenbronnen;

- Vaststelling van de ventilatiecondities bij die gevarenbronnen;

- Bepaling van de emissie van de gevarenbronnen;

- Vaststelling van de zoneklasse;

- Vaststelling van de afmetingen van de gevarenzone;

- Identificatie van potentiële ontstekingsbronnen.

Deze maatregelen worden best uitgevoerd in overleg met een adviesbureau zoals Adinex.

Enkel als de hoeveelheid methaan extreem laag is, bijvoorbeeld minder dan 5kg, kan afgezien

worden van zonering en het toepassen van ATEX. Dan dient nog steeds een risicoanalyse uitgevoerd

te worden. Deze norm van 5 kg is terug te vinden in de NPR 7910-1. In de niet bindende gids voor

de sociale ATEX-richtlijn staat dat een explosieve atmosfeer van 20 liter al gevaarlijk is. Dit komt

overeen met 2 liter biogas en 18 liter lucht.

6.3.7 Veiligheid

Art. 5.16.2.2.3. § 1 van VLAREM II geeft aan dat de biogasopslag voorzien moet zijn van een

overdrukbeveiliging. In de derde paragraaf van dat artikel wordt aangegeven dat de exploitant de

overdrukbeveiliging op regelmatige basis dient te controleren. Een fakkel kan gebruikt worden om

een overschot aan biogas op te branden. Er kunnen namelijk momenten zijn dat de afname van

biogas stopt. De productie aan biogas kan echter niet zomaar gestopt worden. De fakkelinstallaties

moeten aan strenge vereisten voldoen. Een fakkel is in dit geval niet nodig aangezien de totale

productiecapaciteit minder dan 50Nm3/h bedraagt (art. 5.16.2.2.3. § 2). Art. 5.16.2.2.4 geeft aan

dat een attest afgeleverd moet worden dat aantoont dat de bouwwerken van de vergistingsinstallatie

verliepen volgens de regels van goed vakmanschap. Dat attest wordt ter beschikking gehouden van

de toezichthouder. Ten slotte geeft artikel 5.16.2.2.5 de inhoudelijke vereisten van het werkplan dat

opgesteld moet worden.

Steeds moet rekening gehouden worden met de gemeenschappelijke bepalingen voor de behandeling

van gassen in hoofdstuk 5.16 van VLAREM II. Zo geeft Art. 5.16.1.1 § 3 aan welke voorschriften in

acht moeten worden genomen met betrekking tot de opslag van gassen:

“1° de gassen mogen niet buiten de daartoe bestemde opslagruimte worden

opgeslagen;

2° de nodige voorzorgsmaatregelen worden getroffen om te vermijden dat

gassen met elkaar of met andere of met andere stoffen in contact komen waarbij

ofwel:

a) gevaarlijke chemische reacties kunnen plaastvinden;

b) gassen met elkaar kunnen reageren onder vorming van schadelijke of

gevaarlijke gassen en dampen;

c) gassen samen ontploffingen of branden kunnen veroorzaken.”

Page 77: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

65

6.3.8 Inrichting, infrastructuur en werkplan

Inrichtingen voor de verwerking van afvalstoffen dienen volgens de sectorale milieuvoorwaarden van

hoofdstuk 5.2 van VLAREM een werkplan op te stellen. Dat werkplan wordt opgevolgd door een

toezichthouder. Het omvat:

- een overzichtelijke handleiding met betrekking tot de exploitatie van de inrichting;

- de organisatie van de aanvoer, verwerking en afvoer van afvalstoffen;

- een plan van de opslag- en behandelingsruimte met aanduiding van de soort en

opslagcapaciteit voor de verschillende afvalstoffen;

- de verwerkingswijze van de aangevoerde afvalstoffen als de inrichting (tijdelijk) buiten

werking is;

- het afwateringsplan omvattende het schema, de organisatie en de uitvoering van de

maatregelen inzake de afwatering van de inrichting en/of het terrein;

- de maatregelen voor het opvangen van storingen of ongewenste neveneffecten en het

voorkomen van hinder.

Bovendien dienen inrichtingen voor de verwerking van afvalstoffen te voldoen aan een aantal

voorwaarden wat betreft inrichting en infrastructuur. Zo dient in opvolging van artikel 5.2.1.4. ter

bescherming van de plaats en de omgeving rekening gehouden te worden met de aanwezigheid en

de afstand tot woongebieden, ruimtelijk kwetsbare gebieden, waterrijke gebieden, wegen en

waterwegen alsoook geo- en hydrogeologische omstandigheden in het gebied.

Daarnaast vermeldt artikel 5.2.1.5 dat bij de ingang van de inrichting een uithangbord van minstens

1m2 uitgehangen wordt waarop duidelijk leesbaar de volgende aspecten worden vermeld:

- de aard van de inrichting;

- naam, adres en telefoonnummer van de exploitant;

- de vervaldatum van de vergunning;

- de normale openingsuren;

- adres en telefoonnummer van de toezichthoudende overheid;

- telefoonnummer van de brandweer.

Tabel 14 geeft een overzicht van de besproken maatregelen per onderwerp die van toepassing zijn

voor Remidi.

Page 78: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

66

Tabel 14: Overzicht van maatregelen voor Remidi per onderwerp

Onderwerp Maatregelen voor Remidi

Geurhinder Zie BBT-maatregelen Art. 5.16.2.2.6 VLAREM II:

- geur- en stofveroorzakende processen uitvoeren

in een gesloten ruimte - ventilatielucht behandelen met zure wasser en

biobed - waswater van de zure wasser om de 6 maand

analyseren - jaarlijkse controle voor zure wasser en biobed door

milieudeskundige

- logboek bijhouden voor zure wasser en biobed met bevindingen, meetresultaten en eventuele storingen

- voorzien in een geautomatiseerd besturings-systeem voor zuurdosering van de zure wasser

- continue registratie van het aantal draaiuren van de circulatiepomp van het waswater

- luchtwassysteem opvolgen door milieudeskundige - wekelijkse controle van de goede werking van de

zure wasser

Stofemissies Art. 5.2.1.6 VLAREM II: alle mogelijke maatregelen nemen om normale burenhinder niet te overschrijden

BBT-maatregelen: - buitenterreinen regelmatig schoonmaken - buitenterreinen sproeien in periodes van droogte

Geluidshinder BBT-maatregelen: o.a. - omsluiten van het terrein - geluidsproducerende onderdelen in aparte hal

plaatsen

Brandvoorkoming, brandbestrijding - Raadplegen van de brandweer en verzekerings-maatschappijen

- Bepalingen van de Codex Welzijn op het Werk

Explosieveiligheid Codex Welzijn op het Werk: uitvoeren van een risico-analyse ATEX-regelgeving:

- zonering opstellen - geschikte explosieveilige apparatuur gebruiken - explosieveiligheidsdocument opstellen

Veiligheid Art. 5.16.2.2.3 en art. 5.16.2.2.4 VLAREM II: - biogasopslag voorzien van overdrukbeveiliging - attest afleveren dat aantoont dat de bouwwerken

verliepen volgens de regels van goed vakmanschap

Art. 5.16.1.1:

- gassen niet opslaan buiten de daartoe bestemde

opslagruimte - vermijden dat gassen met elkaar of met andere

stoffen in contact komen

Inrichting, infrastructuur en werkplan Afdeling 5.2 VLAREM II: - werkplan opstellen (zie 6.3.8)

- rekening houden met woongebieden en wegen - uithangbord van minstens 1m2 uithangen (zie

6.3.8)

Page 79: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

67

6.4 Scenario’s voor de afzet van digestaat bij residentiële

biogaswinning

Na het overlopen van de normering wat betreft lozing van digestaat en andere afvoermogelijkheden,

volgt een opsomming van realistische afzetmogelijkheden. Daarbij wordt aandacht gehecht aan de

duurzaamheid van de oplossing maar ook aan de financiële haalbaarheid. Er volgt een bespreking

van vier scenario’s:

- lozing van het ruwe digestaat;

- lozing gecombineerd met ophaling na scheiding en filtratie;

- lozing gecombineerd met compostering na scheiding en filtratie;

- ophaling door Ecowerf.

6.4.1 Lozing van ruw digestaat

Wordt er gekozen om het digestaat zonder bewerking te lozen, dan is een omgevingsvergunning

nodig. Het digestaat afkomstig van plantaardig afval bevat namelijk gevaarlijke stoffen die op de lijst

2C van bijlage 2 van VLAREM II staan: ‘lijst van gevaarlijke stoffen voor lozing in aquatisch milieu’.

Bovendien zullen geen dierlijke producten vergist kunnen worden omwille van het lozingsverbod in

Bijlage IV, hoofdstuk I, afdeling 2 van Verordening 142/2011/EU.

Omwille van het debiet, dat lager ligt dan 2m3/h, wordt deze lozing ingedeeld als klasse 2-activiteit

in rubriek 3.4 ‘lozen van bedrijfsafvalwater’. Als gevolg daarvan, zal de omgevingsvergunning

behandeld worden door het College van Burgemeester en Schepenen. Die omgevingsvergunning kan

online aangevraagd worden via het Omgevingsloket. Er zal een dossiertaks van 500 euro betaald

moeten worden. Het voordeel van de omgevingsvergunning is dat er geen vernieuwing nodig is

aangezien er geen vervaltermijn op staat. Een nadeel dat eraan gekoppeld is, is dat het CBS de

vergunning steeds kan weigeren of normen kan opleggen die strenger zijn dan de concentraties in

het digestaat. Als gevolg daarvan, zal nog steeds geopteerd moeten worden voor een methode van

scheiding en/of filtratie.

VMM zal steeds deze vergunningsaanvraag adviseren. Voor prioritaire gevaarlijke stoffen, zullen zij

nooit adviseren om in de vergunning een norm op te leggen die hoger is dan het indelingscriterium.

Daarom moet wat betreft cadmium en kwik – en eventuele andere PGS uit bijlage 2.3.1 – eerst

nagekeken worden of deze norm gehaald wordt.

Voor de lozing van bedrijfsafvalwater in de riolering zal een heffing op waterverontreiniging betaald

moeten worden. Deze is afhankelijk van de samenstelling van het te lozen bedrijfsafvalwater.

Afhankelijk van de hoeveelheid bedrijfsafvalwater, geldt een zelfcontroleplicht voor deze lozing. De

plaatsing van een meetgoot zal enkel verplicht zijn wanneer het geloosde debiet hoger is dan 2m3/h.

Indien meer dan 30m3/h geloosd wordt, moeten periodieke metingen uitgevoerd worden.

Men kan besluiten dat de lozing van ruw digestaat niet absoluut verboden is, maar het is wel

onwaarschijnlijk om een vergunning te verkrijgen waarbij de parameters ongewijzigd blijven.

Kost:

- Dossiertaks Omgevingsvergunning 500 euro

- Heffing op waterverontreiniging van ongeveer 250 euro (afhankelijk van de samenstelling)

als gekozen wordt voor de uitgebreide berekeningsmethode

Duurzaamheid:

- People: Mensen zullen zich betrokken voelen bij deze toepassing omdat hun afval verwerkt

wordt in een duurzame toepassing, namelijk voor de productie van biogas.

- Planet: Er vindt geen transport of bijkomend energieverbruik plaats, maar wel lozing van

gevaarlijke stoffen.

- Profit: De kost bedraagt minstens 750 euro. Er moet echter op gelet worden dat de kans om

deze vergunning te krijgen, zeer klein is – afhankelijk van de exacte samenstelling.

Page 80: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

68

6.4.2 Lozing gecombineerd met ophaling na scheiding en filtratie

Een tweede mogelijkheid om het digestaat in een stedelijke omgeving te verwerken, is om het digestaat eerst te scheiden en te filtreren. Op die manier zullen de gevaarlijke stoffen verwijderd

worden of – afhankelijk van de nauwkeurigheid van de gebruikte techniek – sterk in concentratie

verminderen. Er blijven dan een aantal fracties over.

Een eerste fractie is een waterig overblijfsel zonder gevaarlijke stoffen. Dat kan geloosd worden

zonder milieuvergunning, aangezien het debiet van deze lozing onder 2m3/h blijft. Een melding aan

het CBS is wel verplicht, omdat deze lozing onder klasse 3 valt in de rubriek 3.4 ‘lozing van

bedrijfsafvalwater’. Bovendien moet de plaatsing van de vergistingsinstallatie ook gemeld worden

omwille van de indeling in klasse 3 volgens de rubrieken 2.3.3 b.) ‘compostering van groente-, fruit-

en tuinafval’ en 16 ‘behandelen van gassen’. Ook deze melding kan online via het Omgevingsloket.

Wat niet geloosd kan worden, zijn de dikke fracties die overblijven na scheiding en filtratie. Die

kunnen echter opgehaald worden door Ecowerf. Ecowerf kan de dikke fractie verwerken in de

composteerinstallatie van Leuven. Die ophaling wordt geschat op 40-50 euro per ton. Er kan in dit

geval ook alleen gft vergist worden omdat de verwerking van dierlijke bijproducten in een

composteerinstallatie verboden is volgens Verordening 1069/2009.

Ook hier zal een beperkte zelfcontroleplicht gelden, afhankelijk van de hoeveelheid

bedrijfsafvalwater. Als het te lozen debiet lager is dan 2m3/h, moet geen meetgoot geplaatst worden.

Het is in dat geval alleen belangrijk dat er faciliteiten aanwezig zijn voor monsternames in geval van

controle door de inspectie. Indien meer dan 30m3/h geloosd wordt, moeten periodieke metingen

uitgevoerd worden.

Slaagt men erin om voor alle zware metalen en fosfor onder het indelingscriterium te blijven en het

gehalte aan stikstof, BZV, CZV en zwevende stoffen binnen bepaalde parameters te houden, dan kan

de heffing op waterverontreiniging beperkt worden tot 100 euro per jaar.

Kost:

- Heffing op waterverontreiniging van ongeveer 100 euro (afhankelijk van de samenstelling)

als gekozen wordt voor de uitgebreide berekeningsmethode;

- Ophaling door Ecowerf ongeveer 220 euro per jaar;

- Installatiekost scheidings- en filtratiesystemen.

Duurzaamheid:

- People: Maatschappelijke betrokkenheid zal ook hier aanwezig zijn door het verwerken van

afval van de burgers tot biogas en compost.

- Planet: Er zal transport moeten plaatsvinden tot Ecowerf (Aarschotsesteenweg 210, 3012

Wilsele) en bijkomend energiegebruik voor scheiding en filtratie. De gevaarlijke stoffen

worden niet geloosd.

- Profit: De kost bedraagt minstens 320 euro, exclusief een installatiekost voor scheidings- en

filtratiesystemen.

6.4.3 Lozing gecombineerd met compostering na scheiding en filtratie

Een andere mogelijkheid is om de dikke fractie die overblijft na scheiding en filtratie, te composteren.

In dit geval zullen dus voorzieningen getroffen moeten worden voor de nacompostering. Er is een

keuringsattest nodig, bijvoorbeeld het VLACO-keuringsattest. Indien gekozen wordt om de compost

te verhandelen of gratis weg te geven, is een bijkomende ontheffing van de FOD VVV nodig.

Kost:

- Heffing op waterverontreiniging van ongeveer 100 euro (afhankelijk van de samenstelling)

als gekozen wordt voor de uitgebreide berekeningsmethode;

- Installatiekost van scheidings- en filtratiesystemen;

- Installatiekost nacompostering.

Page 81: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

69

Duurzaamheid:

- People: Mensen zijn meer betrokken wetende dat hun afval gerecupereerd wordt en dat het

onder de vorm van compost en biogas een duurzame bestemming krijgt.

- Planet: Eventueel is er bijkomend energiegebruik voor scheiding en filtratie, maar er vindt

geen lozing van gevaarlijke stoffen plaats.

- Profit: De kost zal minstens 100 euro bedragen, exclusief installatiekosten van scheiding- en

filtratiestystemen en nacomposteringssystemen. Bovendien bestaat er een kans op een

overschot aan compost, waardoor een ontheffing aangevraagd moet worden bij de Federale

Overheid om de compost in de handel te brengen.

6.4.4 Ophaling door Ecowerf

Een vierde scenario is de ophaling van het ruwe digestaat door Ecowerf. Een voordeel is dat geen

technieken voor scheiding en filtratie nodig zijn. Een nadeel is dat veel meer moet opgehaald worden

aan 40-50 euro per ton. Bovendien geldt nog steeds dat alleen gft vergist mag worden omdat de

verwerking van dierlijke bijproducten in een composteerinstallatie verboden is volgens Verordening

1069/2009. Daarnaast moet nog steeds een melding gebeuren aan het CBS omwille van de indeling

in klasse 3 volgens rubrieken 2.2.3. b) en 16. Op tabel 3 kan afgelezen worden dat 81,86 ton per

jaar digestaat geproduceerd wordt. Dat komt overeen met 3274-4093 euro per jaar.

Kost: Ongeveer 4000 euro per jaar

Duurzaamheid:

- People: Mensen zullen zich nog steeds betrokken voelen, wetende dat hun afval omgezet

wordt in biogas en compost.

- Planet: Ook hier moet transport plaatsvinden tot Ecowerf (Wilsele), maar er is geen

bijkomend energieverbruik. Omwille van de grotere hoeveelheden, zal er wel veel meer

getransporteerd moeten worden.

- Profit: De kost bedraagt minstens 2000 euro per jaar.

Page 82: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

70

Page 83: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

71

7 Kritische opmerkingen

CORE wil door de plaatsing van micro-vergisters keukenafval van kleinschalige bedrijven zoals

rusthuizen, grootkeukens en restaurants, op een duurzame manier verwerken tot biogas. Een

bijproduct dat gevormd wordt bij de productie van biogas, is het digestaat. Dat wil men bij voorkeur

ook op een duurzame manier afzetten.

Het concept duuraamheid bestaat uit drie pijlers. Een eerste pijler vormt het sociale aspect (people).

Wat betreft het project Remidi, zal de troef op sociaal-maatschappelijk vlak vooral zijn dat de

‘gewone burgers’ betrokken worden bij een duurzame verwerking van hun afval. Dit aspect zal het

sterkst naar voren komen wanneer alle uitgaande stromen zo veel mogelijk herbruikt worden tot

biogas en compost.

De tweede pijler bestaat uit een puur ecologisch argument. Dat is in Remidi duidelijk door het hebruik

van afval (gft) als nieuwe energiebron (biogas). Vooral wanneer geen gevaarlijke stoffen geloosd

worden, niet te veel energie verbruikt wordt bij de digestaatverwerking en het transport beperkt kan

worden, komt dit aspect heel sterk uit de hoek. Hierbij moet zorgvuldig naar een evenwicht gezocht

worden tussen de genoemde elementen.

Economische voorspoed of winst vormt een derde argument (prosperity of profit). Voor de

betreffende bedrijven zal een kost uitgespaard worden door de eigen elektriciteitsproductie. Een

bijkomende kost kan ontstaan door de heffing op waterverontreiniging, de ophaling door Ecowerf en

de installatiekost van allerlei verwerkingssystemen. Ook hierbij zal naar een evenwicht gezocht

moeten worden.

Zowel de inplanting van vergistingsinstallaties in een stedelijke omgeving als de verschillende

mogelijkheden van digestaatverwerking werden afgetoetst aan de huidige Vlaamse (VLAREM) en

Europese wetgeving (verordeningen dierlijke bijproducten). Hieronder worden vijf aandachtspunten

beschreven die hieruit voortkwamen.

Een eerste aandachtspunt is dat de exacte samenstelling van het te vergisten keukenafval nog

moet onderzocht worden. Zo kan nagekeken worden of de conclusies uit dit projectwerk, gebaseerd

op andere gft-stromen, overeenkomen. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat de samenstelling of de

definitie van het gft-afval gebruikt in het onderzoek van Stoknes et al., verschilt van het stedelijk

plantaardig keukenafval in Leuven. Dat verschil heeft mogelijks niet veel impact op de overschrijding

van de normen omdat de waarden zo hoog zijn. Toch is het bepalen van de samenstelling belangrijk.

Zo kan ook een correcte schatting worden gedaan van de heffing op de waterverontreiniging.

Bovendien kan juister nagegaan worden of het afvalwater gedefinieerd wordt als complementair of

goed verwerkbaar afvalwater. Worden de indelingscriteria voor kwik en cadmium niet overschreden

en is de concentratie aan fosfor lager dan deze in het onderzoek van Stoknes et al., dan wordt het

bovendien realistischer om een vergunning aan te vragen voor de lozing.

Een tweede aandachtspunt is dat nadruk ligt op de vergisting van plantaardig keukenafval. Indien

dierlijke bijproducten vergist worden, moet een erkenning van OVAM in kader van Verordening

1069/2009 aangevraagd worden. Daarnaast is hun toestemming nodig indien men uitgezonderd wil

worden van de pasteurisatieverplichting. Bovendien is lozing of ophaling van het digestaat door

Ecowerf in dit geval niet mogelijk omwille van diezelfde verordening. In kader van een duurzame

verwerking van het digestaat, wordt de verwerking van dierlijke bijproducten dus niet aangeraden.

Door de productie van biogas, valt Remidi al meteen onder klasse 3 wat betreft de

omgevingsvergunning. Om in klasse 3 te blijven wat betreft de verwerking van het digestaat, is

scheiden en filtreren aangeraden zodat onder de lozingsnormen van VLAREM II gebleven wordt.

Hiervoor moet echter gezocht worden naar goedkopere technieken. Dat is een derde

aandachtspunt. Het overblijvende gedeelte kan gecomposteerd worden indien de tuin van de

inrichting groot genoeg is. In dat geval moet echter aandacht gaan naar een kwaliteitsvolle

nacompostering. Indien er sprake is van een surplus aan compost, kan men de compost enkel

weggeven of verkopen als men een ontheffing van de FOD Volksgezondheid, Voedselveiligheid en

Page 84: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

72

Veiligheid van het leefmilieu bekomt. Als er geen voldoende ruime tuin aanwezig is, kan de dikke

fractie van het digestaat opgehaald worden door Ecowerf.

Een vierde aandachtspunt betreft de inplanting in de stedelijke omgeving. Er zullen vooral

maatregelen moeten worden genomen om geurhinder te beperken. Deze maatregelen worden vooral

belangrijk indien scheiding en filtratie toegepast wordt, en indien gekozen wordt om de dikke fractie

als compost te gebruiken. Bovendien zullen maatregelen genomen moeten worden om de brand- en

explosieveiligheid te verzekeren. Daarvoor wordt aangeraden om contact op te nemen met

respectievelijk de lokale brandweer en een adviesbureau zoals Adinex.

Tot slot moet wat betreft de heffing op waterverontreiniging, bekeken worden of de forfetaire

methode voordeliger is. Dit vormt het vijfde aandachtspunt. Dat is o.a. afhankelijk van de methode

die reeds gebruikt wordt in de betreffende inrichting: indien de forfetaire berekeningsmethode

gebruikt wordt, wordt het ook aangeraden om deze verder te gebruiken voor de berekening van de

vuilvracht. Deze methode is immers gebaseerd op het verbruik van water, in tegenstelling tot de

uitgebreide berekeningsmethode die gebaseerd is op de lozing van bedrijfsafvalwater. Aangezien

weinig zal veranderen aan het waterverbruik, zal deze methode een lagere heffing opleveren.

Figuur 16 geeft een samenvattend overzicht van de verplichtingen waaraan voldaan moet worden.

Wat betreft de verwerking van het digestaat, zijn de verschillende mogelijkheden weergegeven

alsook hun geschatte kost. Er wordt ook vermeld of dierlijke bijproducten vergist kunnen worden in

geval van keuze voor elke optie.

Page 85: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

73

Figuur 16: Samenvattend overzicht van de normering omtrent anaerobe residentiële vergisters

Page 86: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

74

Page 87: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

75

8 Besluit

Digestaat zou slechts meerwaarde bieden aan de waterzuivering indien er sprake is van een

nutriëntentekort. Dat is in Leuven niet het geval.

Door de aanwezigheid van een aantal gevaarlijke stoffen uit artikel 3 van bijlage 2.3.1. van VLAREM

II, is de lozing van het gft-digestaat bovendien verboden tenzij met toelating door de

omgevingsvergunning. VMM zal advies geven bij de vergunningsverlening en zal nooit adviseren om

vergunningsvoorwaarden op te leggen boven het indelingscriterium wat betreft PGS. De lozing van

dierlijke bijproducten alsook percolaat van dierlijke bijproducten (en dus digestaat) is absoluut

verboden vanuit de Europese wetgeving. Hiervoor kan dus geen vergunning bekomen worden.

Bovendien is het verdunnen van het digestaat geen mogelijkheid aangezien de meetconcentraties

wat betreft bedrijfsafvalwater met gevaarlijke stoffen, gedeeld moeten worden door een

verdunningsfactor.

Lozing van het digestaat zonder vergunning kan enkel indien er geen gevaarlijke stoffen inzitten,

d.w.z. dat de concentraties van de betreffende stoffen onder de indelingscriteria blijven. Deze

samenstelling kan bekomen worden door scheiding en filtratie van het digestaat. Om Remidi rendabel

te houden, moeten hiervoor echter goedkope technieken worden gezocht. De dunne fractie die

overblijft na deze behandeling, kan geloosd worden indien onder de indelingscriteria gebleven wordt.

Daar moet op nagezien worden. De dikke fractie kan opgehaald worden door Ecowerf of gebruikt

worden als compost op de terreinen van de inrichting zelf, indien een VLACO-attest behaald wordt.

Er moet aandacht gehecht worden aan een zorgvuldige nacompostering. Voor de verhandeling van

de compost (incl. gratis weggeven) is een ontheffing van Federale Overheidsdienst voor

Volksgezondheid, Veligheid van de voedselketen en Leefmilieu vereist.

Via de uitgebreide berekeningsmethode komt het bedrag van de heffing voor waterverontreiniging

neer op ongeveer 250 euro indien er geen scheiding en filtratie toegepast wordt maar een vergunning

verkregen wordt, en 100 euro als men onder de indelingscriteria blijft. Het afvalwater zal (afhankelijk

van de exacte samenstelling) niet onder 'complementair afvalwater' of 'goed verwerkbaar afvalwater'

vallen en aldus geen 'korting' krijgen op de heffing.

Wordt er minder dan 2 m3 per dag, 50m3 per maand of 500m3 per jaar bedrijfsafvalwater geloosd,

dan geldt geen zelfcontroleplicht. Voor debieten > 2m3/h of > 20m3/dag is de plaatsing van een

meetgoot (bij voorkeur) volgens de in bijlage 4.2.5.1 gevoegde omschrijving en gestelde eisen

noodzakelijk, of een andere evenwaardige meetmogelijkheid. Wordt er echter meer dan 2m3/dag of

500m3/jaar geloosd, maar minder dan 2m3/h, dan is de plaatsing van een meetgoot niet verplicht.

Ook periodieke metingen zijn in dat geval niet verplicht. Wel is de plaatsing van een controle-

inrichting noodzakelijk, zodat inspectie stalen kan nemen indien nodig. Deze controle-inrichting kan

eenvoudigweg bestaan uit een put met een deksel, maar liefst zo dicht mogelijk bij de rooilijn die de

grens van het perceel aanduidt.

Indien gekozen wordt voor scheiding en filtratie en de concentraties onder de indelingscriteria kunnen

blijven, zal geen omgevingsverunning nodig zijn. De indeling blijft dan immers onder klasse 3,

waardoor de inrichting alleen meldingsplichtig is. Remidi valt onder klasse 3 wat betreft rubriek

2.2.3.c) ‘compostering van organisch-biologische bedrijfsafvalstoffen’, rubriek 16.1 ‘de productie

(met inberip van de gasraffinage) of omzetting van gassen, cokesgas uitgezonderd’ en rubriek 3.4

van de indelingslijst van hinderlijke inrichtingen, ‘lozen van bedrijfsafvalwater’. Indien wel gevaarlijke

stoffen aanwezig zijn, valt de inrichting omwille van de indeling in rubriek 3.4 onder klasse 2. Dan is

ze dus vergunningsplichtig. De vergunning wordt in dat geval verleend door het CBS en geadviseerd

door VMM.

Page 88: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

76

Page 89: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

77

9 Literatuurlijst

Belgische Federale Overheidsdiensten. (z.j.). Vennootschappen met sociaal oogmerk. Geraadpleegd

van

http://www.belgium.be/nl/economie/sociale_economie/Juridisch_statuut/Vennootschappen

_met_sociaal_oogmerk/

Biogas-E vzw. (z.j.). Eindproducten van anaërobe vergisting. Geraadpleegd van

http://www.biogas-e.be/vergisting/eindproducten

Bond Beter Leefmilieu. (2005). Literatuur- en praktijkonderzoek naar een preferentieel inzamel- en

verwerkingssysteem voor groenten-, fruit- en tuinafval. Geraadpleegd van

http://docplayer.nl/10145511-Literatuur-en-praktijkonderzoek-naar-een-preferentieel-

inzamel-en-verwerkingssysteem-voor-groenten-fruit-en-tuinafval.html

CORE. (z.j.a). Over CORE Geraadpleegd van http://www.thinkcore.be/nl/over-core/

CORE. (z.j.b). Projecten. Geraadpleegd van http://www.thinkcore.be/nl/projecten/

CORE. (z.j.c). Vennoten. Geraadpleegd van http://www.thinkcore.be/nl/vennoten/

Elumalai, S., Roa-Espinosa, A., Markley, J., & Runge, T. (2014). Combined sodium hydroxide and

ammonium hydroxide pretreatment of post-biogas digestion dairy manure fiber for cost

effective cellulosic bioethanol production. Sustainable Chemical Processes, 2, 1-12.

Europees Parlement en de Raad. (1999). DIRECTIVE 1999/92/EC OF THE EUROPEAN PARLIAMENT

AND OF THE COUNCIL of 16 December 1999 on minimum requirements for improving the

safety and health protection of workers potentially at risk from explosive atmospheres

(15th individual Directive within the meaning of Article 16(1) of Directive 89/391/EEC.

Geraadpleegd van http://eur-

lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2000:023:0057:0064:en:PDF

Europees Parlement en de Raad. (2009). VERORDENING (EG) nr. 1069/2009 VAN HET EUROPEES

PARLEMENT EN DE RAAD van 21 oktober 2009 tot vaststelling van

gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke

bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002

(verordening dierlijke bijproducten). Geraadpleegd van

http://www.health.belgium.be/sites/default/files/uploads/fields/fpshealth_theme_file/r1069

-2009_consol_nl13852013.pdf

Franke-Whittle, I., Confalonieri, A., Insam, H., Schlegelmilch, M., & Körner, I. (2014). Changes in

the microbial communities during co-composting of digestates. Waste management, 34,

632-641.

Grontmij. (z.j.). Rioolwaterzuiveringsproject voor stad Leuven nadert voltooiing. Geraadpleegd van

http://www.engineeringnet.be/belgie/detail_belgie.asp?Id=13522&category=technologie&ti

tel=Rioolwaterzuiveringsproject%20voor%20stad%20Leuven%20nadert%20voltooiing

Het Belgisch Staatsblad. (2009). Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 juli

1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing

waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen. Geraadpleegd van

http://www.wtcb.be/homepage/download.cfm?dtype=services&doc=AR1mars2009ArreteFr

Nl.pdf&lang=fr

Page 90: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

78

Hoge Gezondheidsraad. (2009). Voedingsaanbevelingen voor België. Geraadpleegd van

http://www.vigez.be/files/voedingenbeweging/publicatie_hoge_gezondheidsraad_2009.pdf

International Co-operative Alliance. (z.j.). What is a co-operative? Geraadpleegd van

http://ica.coop/en/what-co-operative

Inverde: forum voor groenexpertise. (2012). Graskracht. Geraadpleegd van

http://www.inverde.be/content/pdf/graskracht_eindrapport_LR.pdf

Jiang, A., Zhang, T., Zhao, Q., Li, X., Chen, S., & Frear, C. (2010). Evaluation of an integrated

ammonia stripping, recovery, and biogas scrubbing system for use with anaerobically

digested dairy manure. Biosystems engineering, 119, 117-126.

Nkoa, R. (2014). Agricultural benefits and environmental risks of soil fertilization with anaerobic

digestates: a review. Agronomy for Sustainable Development, 34, 473-492.

NV Aquafin. (z.j.). In een rioolwaterzuiveringsinstallatie. Geraadpleegd van

http://www.aquafin.be/nl/indexb.php?e=43&n=9&s=48

OVAM. (2000). Uitvoeringsplan gft- en groenafval. Geraadpleegd van

http://www.ovam.be/sites/default/files/atoms/files/Uitvoeringsplan%20organisch-

biologisch%20afval.pdf

OVAM. (2008). Uitvoeringsplan Milieuverantwoord Beheer van Huishoudelijke Afvalstoffen.

Geraadpleegd van http://www.ovam.be/sites/default/files/2014_UMBHA-geconsolideerd-

DEF.pdf

Patel, J., Nakhla, G., & Margaritis, A. (2005). Optimization of biological nutrient removal in a

membrane bioreactor system. Journal of Environmental Engineering, 31, 1021-1029.

Peng, Y., Gao, C., Wang, S., Ozaki, M., & Takigawa, A. (2003). Non-filamentous sludge bulking

caused by a deficiency of nitrogen in industrial wastewater treatment. Geraadpleegd van

http://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S1385894714008067

Rabaey, K., & Verstraete, W. (2005). Microbial fuel cells: novel biotechnology for energy

generation. Trends in Biotechnology, 23, 291-298.

Scarabee. (2012). Onderzoek naar de Ecologische, Maatschappelijke en Economische Haalbaarheid

van Bio-energieregio’s in Vlaanderen. Geraadpleegd van

http://www.agripress.nl/_STUDIOEMMA_UPLOADS/downloads/MIP2_SCARABE_Eindrapport

.pdf

Sheets, J. P., Yang, L., Ge, X., Wang, Z., & Li, Y. (2015). Beyond land application: Emerging

technologies for the treatment and reuse of anaerobically digested agricultural and food

waste. Waste management, 44, 94-115.

Siebtechnik. (z.j.). Produkter - Centrifuger. Geraadpleegd van

http://www.lochtec.dk/produkter/centrifuger/centrifuger.html

Stoknes, K., Scholwin, F., Krzesiński, W., Wojciechowska, E., & Jasińska, A. (2016). Efficiency of a

novel “Food to waste to food” system including anaerobic digestion of food waste and

cultivation of vegetables on digestate in a bubble-insulated greenhouse. Waste

management, 56, 466-476.

Page 91: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

79

Strous, M., Van Gerven, E., Zheng, P., Kuenen, J.-G., & Jetten, M. (1997). Ammonium removal

from concentrated waste streams with the anaerobic ammonium oxidation (anammox)

process in different reactor configurations. Water Research, 31, 1955-1962.

VCM. (2015, februari). Eindproducten. Geraadpleegd van http://www.vcm-

mestverwerking.be/information/index_nl.phtml?informationtreeid=44

VITO. (2005). BBT-studie composteer- en vergistingsinstallaties. Geraadpleegd van

http://docplayer.nl/10145511-Literatuur-en-praktijkonderzoek-naar-een-preferentieel-

inzamel-en-verwerkingssysteem-voor-groenten-fruit-en-tuinafval.html

VITO. (2012). Beste Beschikbare Technieken (BBT) voor (mest)covergistingsinstallaties.

Geraadpleegd van http://www.vcm-

mestverwerking.be/newsfiles/BBT_mestcovergistingsinstallaties_eindrapport_2012.pdf

VITO. (2010, februari). Bezinken. Geraadpleegd van https://emis.vito.be/nl/techniekfiche/bezinken

VITO. (2010, februari, a). Indampen. Geraadpleegd van

https://emis.vito.be/nl/techniekfiche/indampen

VITO. (2010, februari, b). Omgekeerde osmose. Geraadpleegd van

https://emis.vito.be/nl/techniekfiche/omgekeerde-osmose

Vlaamse Landmaatschappij (VLM). (2015). Wat is digestaat?. Geraadpleegd van

https://www.vlm.be/nl/SiteCollectionDocuments/Bedrijfsadvies/Fiches%20BA/20151214_B

AS%20FICHE%20digestaat.pdf

Vlaamse Regering Departement LNE. (2012). Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van

het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en

afvalstoffen. Geraadpleegd van https://navigator.emis.vito.be/mijn-navigator?woId=43991

Vlaamse Regering Departement LNE. (2014). Decreet betreffende de omgevingsvergunning.

Geraadpleegd van https://navigator.emis.vito.be/mijn-navigator?woId=63105

Vlaamse Regering Departement LNE. (2011). Decreet betreffende het duurzaam beheer van

materiaalkringlopen en afvalstoffen. Geraadpleegd van https://navigator.emis.vito.be/mijn-

navigator?woId=41707

Vlaamse Regering Departement LNE. (1995). VLAREM II: Besluit van de Vlaamse regering van 1

juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne. Geraadpleegd

van https://navigator.emis.vito.be/mijn-navigator?woId=263

Vlaamse Regering Departement LNE. (2015, 11 december). Vlarem I, bijlage 2: Lozing van

verontreinigende stoffen, prioritaire stoffen en gevaarlijke stoffen. Geraadpleegd van

https://navigator.emis.vito.be/mijn-navigator?woId=40517

VLACO. (2016, oktober). Digestaat op maat: Inventarisatie beschikbare technieken. Geraadpleegd

van http://www.vlaco.be/sites/default/files/generated/files/page/zo-16101800001-rap-lba-

10-11-2016.pdf

VMM (2013a). MIRA Themabeschrijving Vermesting. Geraadpleegd van

http://www.milieurapport.be/nl/feitencijfers/milieuthemas/vermesting/

Page 92: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

80

VMM. (2013b). MIRA Themabeschrijving Verspreiding van zware metalen. Geraadpleegd van

http://www.milieurapport.be/upload/main/themabeschrijvingen/Themabeschrijving_zware_

metalen_januari_2013_def_TW_red2.pdf

WHO. (1996). Trace elements in human nutrition and health. Geraadpleegd van

http://www.who.int/nutrition/publications/micronutrients/9241561734/en/

Yang, L., Ge, X., Wan, C., Yu, F., & Li, Y. (2014). Progress and perspectives in converting biogas to

transportation fuels. Renewable and Sustainable Energy Reviews, 40, 1133-1152.

Zhang, C., Mao, Z., Wang, X., Zhang, J., Sun, F., & Tang, L. (2012). Influence of nitrogen sources

on ethanol fermentation in an integrated ethanol–methane fermentation system.

Bioresource Tecnology, 120, 206-211.

Zheng, Y., Pan, Z., Zhang, R., El-Mashad, H., Pan, J., & Jenkins, B. (2009). Anaerobic digestion of

saline creeping wild ryegrass for biogas production and pretreatment of particleboard

material. Geraadpleegd van

http://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S0960852408007980

Page 93: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

81

10 Bijlagen

10.1 Bijlage 1 - Logboek

10/10/2016:

Bespreken en invullen van projectbeschrijving.

10/11/2016:

Handtekenen van projectbeschrijving en overeenkomst, invullen van VGM-dossier.

27/02/2017:

Opmerkingen literatuurstudie herwerken en lozingsmogelijkheden digestaat structureren.

28/02/2017:

Lozingsmogelijkheden van ruw digestaat uitschrijven.

6/03/2017:

Lozingsmogelijkheden na scheiding van het digestaat bekijken.

7/03/2017:

Grafische voorstelling van de overschrijding van de normen maken en waterzuiveringsproces in

Leuven beschrijven.

13/03/2017:

Opzoekwerk en berekening van de heffing op waterverontreiniging.

20/03/2017:

Normering rond inplanting in stedelijke omgeving uitzoeken (o.a. geur) en contacteren van Ecowerf

i.v.m. ophaling van digestaat.

21/03/2017:

Zelfcontrole-verplichtingen uitzoeken

27/03/2017:

Bezoek aan Biogas-E.

28/03/2017:

Informatie van Biogas-E verwerken en voorbereiden van evaluatie met CORE.

07/04/2017:

Scheidings- en filtratietechnieken verder uitwerken en zoeken naar alternatieven (o.a. contacteren

Alfa Laval).

10/04/2017:

Gebruik als compost bekijken: o.a. grafische voorstelling, eisen en verplichtingen.

11/04/2017:

Informatie van Adinex en de brandweer verwerken en evaluatie met CORE. 17/04/2017:

Overkoepelend schema opstellen.

18/04/2017:

Scenario’s uitschrijven en een aantal fouten corrigeren.

Page 94: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

82

24/04/2017:

Kritische opmerkingen formuleren en verfijnen van schriftelijk werk.

25/04/2017:

Laatste evaluatie met CORE.

Page 95: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

83

10.2 Bijlage 2 – Berekeningen concentraties gevaarlijke stoffen

Gegeven uit het onderzoek van Stoknes et al., is dat de droge massa 2,40% van het digestaat

bedraagt.

Omdat het digestaat een waterige oplossing is, mag verondersteld worden dat met 1 kilogram

digestaat een volume overeenkomt van 1 liter.

Dit betekent voor de samenstelling van het ruwe digestaat:

1. Chroom:

Uit tabel 1 valt af te lezen dat de concentratie chroom 6,81mg/kg droge massa bedraagt. 6,81 mg

kg DM=

6,81 x 2,4 mg

100 kg digestaat= 0,16344

mg

kgdigestaat = 163

μg

kgdigestaat

Dat betekent dat er in het gft-digestaat 163μg/l chroom zit.

Een meetonzekerheid van 30% betekent dat er in het digestaat tussen de 114,1μg/l en

212μg/l crhoom zit. Dat is meer dan 2 tot 4 keer groter dan de maximale te lozen concentratie

van chroom, nl. 50 μg/l.

2. Koper:

Uit tabel 1 valt af te lezen dat de concentratie chroom 75mg/kg droge massa bedraagt. 75 mg

kg DM=

75 x 2,4 mg

100 kg digestaat= 1,8

mg

kgdigestaat = 1800

μg

kgdigestaat

Met een analoge redenering betekent dit dat er in het gft-digestaat 1800μg/l koper zit. Met

een meetonzekerheid van 30% wordt de ondergrens 1260μg/l en de bovengrens 2340μg/l.

Dat is 25-47 keer te veel vergeleken met de norm van 50μg/l.

3. Nikkel:

Uit tabel 1 valt af te lezen dat de concentratie chroom 8,94mg/kg droge massa bedraagt. 8,94 mg

kg DM=

8,94 x 2,4 mg

100 kg digestaat= 0,21456

mg

kgdigestaat = 215

μg

kgdigestaat

Ook hier kan met een analoge redenering gesteld worden dat er in het digestaat 215μg/l

nikkel aanwezig is. Met een meetonzekerheid van 30% wordt dit een interval van 150,5 -

279,5μg/l. Dat is 5-9 keer meer dan de maximale opgegeven concentratie in bijlage 2 van

VLAREM II, nl. 30μg/l.

4. Cadmium:

Uit tabel 1 valt af te lezen dat de concentratie chroom 0,14mg/kg droge massa bedraagt. 0,14 mg

kg DM=

0,14 x 2,4 mg

100 kg digestaat= 0,00336

mg

kgdigestaat = 3,36

μg

kgdigestaat

Dit is 3 μg/l cadmium. Met een meetonzekerheid van 30% wordt dit 2,35 – 4,37μg/l. Dat is

2,94 tot 5,46 keer meer dan de norm van 0,8μg/l toelaat.

5. Zink:

Uit tabel 1 valt af te lezen dat de concentratie chroom 225mg/kg droge massa bedraagt. 225 mg

kg DM=

225 x 2,4 mg

100 kg digestaat= 5,40

mg

kgdigestaat = 5400

μg

kgdigestaat

Met een meetonzekerheid van 30% wordt dit 3780 - 7020μg/l. De norm van 200μg/l wordt

19 tot 35 keer overschreden.

6. Fosfor:

Uit tabel 1 valt af te lezen dat de concentratie chroom 1% van de droge massa bedraagt.

1%DM = 10g

kgDM dus

10 x 2,4 g

100 kg digestaat= 0,24

g

kgdigestaat = 240 000

μg

kgdigestaat

Met een meetonzekerheid van 30% wordt dit 168 000 – 312 000μg/l. De norm van 1000μg/l

wordt maar liefst 168 tot 312 keer overschreden.

Page 96: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

84

Met de gegevens uit het onderzoek van Stoknes et al., waar een decanter centrifuge gebruikt werd,

kan de samenstelling van de vloeibare fractie na scheiding opnieuw getoetst worden aan de normen

van VLAREM II.

1. Chroom: 8,71 mg

kg DM=

8,71 x 0,80 mg

100 kg digestaat= 0,06968

mg

kgdigestaat = 69,68

μg

kgdigestaat

Dat betekent dat er in het gft-digestaat 69,68μg/l chroom zit. Rekening houdend met een

meetonzekerheid van 30%, wordt dit 48,77 – 90,58μg/l. De ondergrens, die gebruikt kan

worden voor toetsing, is nog net minder dan de norm van 50μg/l.

2. Koper: 231 mg

kg DM=

231 x 0,8 mg

100 kg digestaat= 1,8

mg

kgdigestaat = 1800

μg

kgdigestaat

Met een analoge redenering betekent dit dat er in het gft-digestaat nog steeds 1800μg/l

koper zit. Met een meetonzekerheid van 30% is dit nog steeds 25 - 47 keer te veel vergeleken

met de norm van 50μg/l.

3. Nikkel: 19,75 mg

kg DM=

19,75 x 0,8 mg

100 kg digestaat= 0,158

mg

kgdigestaat = 158

μg

kgdigestaat

Ook hier kan met een analoge redenering gesteld worden dat er in het digestaat 158μg/l

nikkel aanwezig is. Met een meetonzekerheid van 30% wordt dit 110,6 – 205μg/l. Dat is nog

steeds meer dan 3 tot 7 keer de maximale opgegeven concentratie in bijlage 2 van VLAREM

II, nl. 30μg/l.

4. Cadmium 0,27mg

kg DM=

0,27 x 0,8 mg

100 kg digestaat= 0,00216

mg

kgdigestaat = 2,16

μg

kgdigestaat

Dit is 2,16μg/l cadmium. Met een meetonzekerheid van 30% wordt dit 1,51 – 2,81μg/l. Ook

dat is nog steeds 1,89 tot 3,51 keer meer dan de norm van 0,8μg/l toelaat.

5. Zink 311 mg

kg DM=

311 x 0,8 mg

100 kg digestaat= 2,488

mg

kgdigestaat = 2488

μg

kgdigestaat

De norm is 200μg/l. Deze wordt nog 8 - 16 keer overschreden, rekening houdende met een

meetonzekerheid van 30%.

6. Fosfor

1,73%DM = 17,3g

kgDM dus

17,3 x 0,8 g

100 kg digestaat= 0,1384

g

kgdigestaat = 138 400

μg

kgdigestaat

De norm is 1000μg/l. Deze wordt nog steeds 96,88 tot 180 keer overschreden.

Page 97: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

85

10.3 Bijlage 3 – Normen voor bedrijfsafvalwater

Parameter Waarde Meetonzekerheid VLAREM II

pH 6-9.5 0,4 Art. 4.2.2.3.1, 1° en bijlage 4.2.5.2 art. 4

Temperatuur 45°C 1,5°C Art. 4.2.2.3.1, 2° en bijlage 4.2.5.2 art. 4

Afmetingen zwevende stoffen

1cm Art. 4.2.2.3.1, 3° en bijlage 4.2.5.2 art. 4

Zwevende stoffen 1g/l 40% Art. 4.2.2.3.1, 5° en bijlage 4.2.5.2 art. 4

Stoffen extraheerbaar met petroleumether

0,5g/l 50% Art. 4.2.2.3.1, 5° en bijlage 4.2.5.2 art. 4

Arseen 5 𝜇𝑔/𝑙 30% Bijlage 2.3.1. art. 3, §4 en bijlage 4.2.5.2 art. 4

Cadmium (PGS) 0,8 𝜇𝑔/𝑙 30% Bijlage 2.3.1. art. 3,

§4 en bijlage 4.2.5.2 art. 4

Kwik (PGS) 0,15 𝜇𝑔/𝑙 40% Bijlage 2.3.1. art. 3, §4 en bijlage 4.2.5.2

art. 4

Barium 70 𝜇𝑔/𝑙 30% Bijlage 2.3.1. art. 3, §4 en bijlage 4.2.5.2 art. 4

Beryllium 0,1 𝜇𝑔/𝑙 30% Bijlage 2.3.1. art. 3,

§4 en bijlage 4.2.5.2 art. 4

Boor 700 𝜇𝑔/𝑙 30% Bijlage 2.3.1. art. 3, §4 en bijlage 4.2.5.2 art. 4

Chroom 50 𝜇𝑔/𝑙 30% Bijlage 2.3.1. art. 3, §4 en bijlage 4.2.5.2

art. 4

Kobalt 0,6 𝜇𝑔/𝑙 30% Bijlage 2.3.1. art. 3, §4 en bijlage 4.2.5.2

art. 4

Koper 50 𝜇𝑔/𝑙 30% Bijlage 2.3.1. art. 3, §4 en bijlage 4.2.5.2 art. 4

Lood (PS) 50 𝜇𝑔/𝑙 30% Bijlage 2.3.1. art. 3, §4 en bijlage 4.2.5.2 art. 4

Molybdeen 350 𝜇𝑔/𝑙 30% Bijlage 2.3.1. art. 3, §4 en bijlage 4.2.5.2 art. 4

Nikkel (PS) 30 𝜇𝑔/𝑙 30% Bijlage 2.3.1. art. 3, §4 en bijlage 4.2.5.2 art. 4

Seleen 3 𝜇𝑔/𝑙 30% Bijlage 2.3.1. art. 3,

§4 en bijlage 4.2.5.2 art. 4

Thalium 0,2 𝜇𝑔/𝑙 30% Bijlage 2.3.1. art. 3, §4 en bijlage 4.2.5.2 art. 4

Tin 40 𝜇𝑔/𝑙 30% Bijlage 2.3.1. art. 3, §4 en bijlage 4.2.5.2 art. 4

Uranium 1 𝜇𝑔/𝑙 30% Bijlage 2.3.1. art. 3, §4 en bijlage 4.2.5.2

art. 4

Page 98: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

86

Vanadium 5 𝜇𝑔/𝑙 30% Bijlage 2.3.1. art. 3,

§4 en bijlage 4.2.5.2 art. 4

Zilver 0,4 𝜇𝑔/𝑙 30% Bijlage 2.3.1. art. 3, §4 en bijlage 4.2.5.2

art. 4

Zink 200 𝜇𝑔/𝑙 30% Bijlage 2.3.1. art. 3, §4 en bijlage 4.2.5.2 art. 4

Antimoon 100 𝜇𝑔/𝑙 30% Bijlage 2.3.1. art. 3,

§4 en bijlage 4.2.5.2 art. 4

Tellurium 100 𝜇𝑔/𝑙 30% Bijlage 2.3.1. art. 3, §4 en bijlage 4.2.5.2 art. 4

Titanium 100 𝜇𝑔/𝑙 30% Bijlage 2.3.1. art. 3, §4 en bijlage 4.2.5.2

art. 4

Totaal fosfor 1000 𝜇𝑔/𝑙 30% Bijlage 2.3.1. art. 3, §4 en bijlage 4.2.5.2

art. 4

Totaal cyanide 50 𝜇𝑔/𝑙 30% Bijlage 2.3.1. art. 3, §4 en bijlage 4.2.5.2 art. 4

Opgelost fluoride 900 𝜇𝑔/𝑙 30% Bijlage 2.3.1. art. 3, §4 en bijlage 4.2.5.2 art. 4

Adsorbeerbare organische halogeenverbindingen (AOX)

40 𝜇𝑔/𝑙 50% Bijlage 2.3.1. art. 3, §4 en bijlage 4.2.5.2 art. 4

Anionische oppervlakteactieve stoffen

100 𝜇𝑔/𝑙 / Bijlage 2.3.1. art. 3, §4 en bijlage 4.2.5.2 art. 4

Niet-ionogene en

kationische oppervlakteactieve stoffen

1000 𝜇𝑔/𝑙 / Bijlage 2.3.1. art. 3,

§4 en bijlage 4.2.5.2 art. 4

BZV / 40% Bijlage 4.2.5.2 art. 4

CZV / 40% Bijlage 4.2.5.2 art. 4

Het wordt aangeraden om ook de andere parameters van de vermelde bijlagen te bekijken. Dat kan

via de Emis Navigator.

Voor BZV en CZV zijn geen normen opgegeven wat betreft de indeling als bedrijfsafvalwater dat één

of meerdere gevaarlijke stoffen bevat. Deze kunnen wel sectoraal opgelegd worden. De sectorale

voorwaarden zijn voor verschillende sectoren terug te vinden in bijlage 5.3.2. Deze voorwaarden

kunnen de algemene voorwaarden, die hierboven opgesomd zijn, versoepelen of verstrengen. Zo

zijn de sectorale milieuvoorwaarden voor verzorgingsinstellingen zoals rusthuizen als volgt:

Page 99: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

87

Page 100: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

88

Page 101: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

89

10.4 Bijlage 4 – Referentiewaarden voor berekening heffing

Om een schatting te maken van de heffing op waterverontreiniging, wordt gebruik gemaakt van

onderstaande gegevens afkomstig uit het BBT-rapport voor mest(co)vergistingsinstallaties. Het zijn

data van lozingen anno 2010 van één Vlaamse vergistingsinstallatie die geen mest mee vergist.

Er kan opgemerkt worden dat de samenstelling van het gft-digestaat er heel anders zou kunnen

uitzien. Wordt er echter door scheidings- en filtratietechnieken gestreefd naar volgende waarden,

dan zal de heffing ongeveer 100 euro per jaar bedragen. Dat wordt hieronder aangetoond. Bij hogere

waarden zal de heffing vanzelfsprekend veel meer bedragen.

Berekening van de uitgebreide heffing op waterverontreiniging na scheiding en

filtratie

Stel dat door scheiding en filtratie een samenstelling van het digestaat bekomen wordt waarvoor

volledig aan de indelingscriteria voor gevaarlijke stoffen voldaan wordt. Dat wil zeggen dat de

concentraties aan fosfor en zware metalen elk aan de normen voldoen.

De heffing kan dan als volgt, waarbij:

- voor de concentratie aan zware metalen en fosfor telkens het indelingscriterium gebruikt

wordt

- voor BZV, CZV, ZS en N de gegevens van het BBT-rapport voor

mest(co)vergistingsinstallaties gebruikt worden. Hier moet opgemerkt worden dat de

werkelijke concentraties kunnen verschillen omdat in het BBT-rapport niet aangegeven werd

of scheiding en filtratie toegepast werd. De werkelijke concentraties kunnen daarom lager

liggen. Dat zal een positief effect hebben op het totaalbedrag van de heffing.

N1 = [Qd / 180] x [a + {0,35 x ZS / 500} + {(0,45 x (2 x BZV + CZV)) / 1.350}] x [0,40 + 0,60 x

d]

Stel dat per jaar 300 dagen afvalwater geloosd wordt.

- Qd = dagdebiet van het geloosde afvalwater, uitgedrukt in liter = 29x2m3/300 x 0,941 =

0,18193m3 per dag = 181,93 liter per dag

- A = 0,2 voor alle lozingen behalve oppervlaktelozingen

- ZS = concentratie aan zwevende stoffen in mg/l = 585,82mg/l

- BZV = biologisch zuurstofverbruik in mg/l = 94,73mg/l

- CZV = chemisch zuurstofverbruik in mg/l = 735,71mg/l

- D = aantal geloosde kalenderdagen/225 = 300/225 = 1,33

In geval van bijvoorbeeld seizoensgebonden activiteiten, kan deze factor de vuilvracht

aanzienlijk verminderen indien het aantal geloosde dagen minder is dan 225.

N1 = 1,112118

N2 = Qj / 1.000 x [ 40 x (Hg) + 10 x (Ag + Cd) + 5 x (Zn + Cu) + 2 x (Ni)+ 1 x (Pb + As + Cr) ]

- Qj = jaarvolume afvalwater = 29x2m3 x 0,941 = 54,578m3. Dit volume wordt in de praktijk

berekend niet berekend maar afgelezen op een teller.

- Hg = 0,15μg/l = 0,00015mg/l

- Ag = 0,4 μg/l = 0,0004 mg/l

Page 102: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

90

- Cd = 0,8 μg/l = 0,0008 mg/l

- Zn = 200 μg/l = 0,2 mg/l

- Cu = 50 μg/l = 0,05 mg/l

- Ni = 30 μg/l = 0,03 mg/l

- Pb = 50 μg/l = 0,05 mg/l

- As = 5 μg/l = 0,005 mg/l

- Cr = 50 μg/l = 0,05 mg/l

N2 = 0,07864

N3 = Qj x (N + P) / 10.000

- N = 20,60mg/l

- P = 1000 μg/l = 1mg/l

- Qj = jaarvolume afvalwater = 29x2m3 x 0,941 = 54,578m3

N3 = 0,11788848

Nk = K x 0,0004 x a

Met k = koelwatervolume = 0

Nv = Ev – Kv

Om een korting te krijgen op de heffing voor waterverontreiniging, moet het afvalwater

complementair afvalwater zijn. Voor deze definiering moet het afvalwater aan alle volgende

voorwaarden voldoen:

• CZV/BZV < 2

• BZV/N > 8

• BZV/P > 40

• BZV > 500mg/l

‘Goed verwerkbaar afvalwater’ krijgt geen korting maar ook geen beboeting, d.w.z. Nv = 0. Deze

voorwaarden zijn:

• CZV/BZV ≤ 4

• BZV/N ≥ 4

• BZV/P ≥ 25

• BZV ≥ 100mg/l

Het afvalwater is met andere woorden niet complementair, noch goed verwerkbaar. Immers, de

concentratie BZV is hoger dan 100 mg/l. Ook hier kan opgemerkt worden dat de werkelijke BZV en

CZV, net als de concentratie aan N en P, verschillend kunnen zijn.

Ev

Ev is nul wanneer het afvalwater goed verwerkbaar of complementair is of voor de heffingsplichtigen

waarvoor a = 0.

In alle andere gevallen is Ev gelijk aan: Qdv/180 x [(0,45 x (4 x (BZVc - BZV)))/1.350 + (0,35 x

ZSp)/500 ] x (0,40 + 0,60 x d), waarbij:

- Qdv: het gemiddeld volume afvalwater (l): het gemiddelde volume is het rekenkundig

gemiddelde van alle meet- en bemonsteringsresultaten van de verschillende

monsternemingen. Indien enkel het jaarvolume afvalwater (Qj) beschikbaar is, wordt Qdv

als volgt berekend:

Qdv = (Qj x 1000)/225*d = 322,6166222 liter - BZVc: de gecorrigeerde BZV concentratie (mg/l), zodat het afvalwater voldoet aan de

voorwaarden voor goed verwerkbaar afvalwater met uitzondering van de voorwaarde BZV/P

groter of gelijk aan 25. BZVc is gelijk aan de maximale waarde uit de volgende reeks: 100,

CZV/4, N x 4, BZV. In dit geval is dat CZV/4, nl 183,9275mg/l.

- ZSp: de slibproductie (mg/l) ontstaan door de chemische precipitatie van het toe te voegen

ijzerchloride wanneer de samenstelling van afvalwater niet voldoet aan de voorwaarde BZV/

P groter of gelijk aan 25. ZSp kan niet negatief zijn en wordt berekend als: 6,6 x (P - BZV/25)

= 95,30928mg/l.

Dus Ev = 0,602022438

Page 103: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

91

Kv = de korting voor de sanering van complementair afvalwater

De term Kv is nul wanneer het afvalwater niet complementair is of voor de heffingsplichtigen

waarvoor a = 0. In alle andere gevallen gelijk aan Qdv/180 x (0,45 x BZV)/1350 x (0,40 + 0,60 x

d). Hier is Kv dus gelijk aan 0.

N1 = 1,112118

N2 = 0,07864

N3 = 0,11788848

Nk = 0

Nv = 0,602022438

N = N1 + N2 + N3 + Nk + Nv = 1,112118+ 0,0776708 + 0,11788848+ 0 + 0,602022438= 1,91067VE

Met een geïndexeerd eenheidstarief van 51,48 euro/VE in 2017 komt dit neer op een jaarlijks

heffingsbedrag van 98,36 euro. Met een geïndexeerd eenheistarief van 52,39 euro/VE in 2018 is het

100,10 euro.

Berekening van de uitgebreide heffing zonder scheiding en filtratie

Er moet opgemerkt worden dat, indien het indelingscriterium voor prioritaite gevaarlijke stoffen zoals

cadmium en kwik overschreden wordt, lozing zonder enige vorm van scheiding of filtratie niet

mogelijk is. Daarom wordt hier uitgegaan van een digestaatsamenstelling waarbij normen voor kwik

en cadmium niet overschreden worden. De berekening is bijvoorbeeld niet relevant voor het

digestaat uit de studie van Stoknes et al., gezien de overschrijding van de cadmiumnorm. Een tweede

opmerking is dat er nog steeds een vergunning bekomen zal moeten worden. De

vergunningverlenende overheid kan ook beslissen om deze niet te verlenen, of lagere dan de

concentraties in het digestaat op te leggen, waardoor toch nog gekozen moet worden voor scheiding

en/of filtratie.

Voor de berekening wordt hierbij uitgegaan van volgende waarden:

- voor BZV, CZV en zwevende stoffen worden de waarden gebruikt uit het BBT-rapport voor

mest(co)vergistingsinstallaties.

- voor zware metalen en nutriënten P en N worden de waarden gebruikt uit het onderzoek van

Stoknes et al. Indien geen waarden zijn weergegeven, wordt gebruik gemaakt van de

gemiddelde overschrijding van 11 keer de norm voor zware metalen.

N1 = [Qd / 180] x [a + {0,35 x ZS / 500} + {(0,45 x (2 x BZV + CZV)) / 1.350}] x [0,40 + 0,60 x

d]

Stel dat per jaar 300 dagen afvalwater geloosd wordt.

- Qd = dagdebiet van het geloosde afvalwater, uitgedrukt in liter = 29x2m3/300 = 193,33 liter

per dag

- A = 0,2 voor alle lozingen behalve oppervlaktelozingen

- ZS = concentratie aan zwevende stoffen in mg/l = 585,82mg/l

- BZV = biologisch zuurstofverbruik in mg/l = 94,73mg/l

- CZV = chemisch zuurstofverbruik in mg/l = 735,71mg/l

- D = aantal geloosde kalenderdagen/225 = 300/225 = 1,33

In geval van bijvoorbeeld seizoensgebonden activiteiten, kan deze factor de vuilvracht

aanzienlijk verminderen indien het aantal geloosde dagen minder is dan 225.

N1 = 1,181804671

N2 = Qj / 1.000 x [ 40 x (Hg) + 10 x (Ag + Cd) + 5 x (Zn + Cu) + 2 x (Ni)+ 1 x (Pb + As + Cr) ]

- Qj = jaarvolume afvalwater = 29x2m3 = 58 m3

- Hg = 0,15 μg/l = 0,00015 mg/l (PGS)

- Ag = 0,4 μg/l x 11 = 0,0044 mg/l

- Cd = 0,8 μg/l = 0,0008 mg/l (PGS)

- Zn = 3780 μg/l = 3,78 mg/l

- Cu = 1260 μg/l = 1,260 mg/l

Page 104: Normering omtrent anaerobe residentiële vergisters · Figuur 7: Decanter Centrifuge (Siebtechnik, z.j.).....19 Figuur 8: Vijzelpers (VLACO, 2016)

92

- Ni = 215 μg/l = 0,215 mg/l

- Pb = 50 μg/l x 11 = 0,55 mg/l

- As = 5 μg/l x 11 = 0,055 mg/l

- Cr = 114,1 μg/l = 0,1141 mg/l

N2 = 1,5316118

N3 = Qj x (N + P) / 10.000

- N = 20,60mg/l

- P = 168 000μg/l = 168mg/l

- Qj = jaarvolume afvalwater = 29x2m3 = 58m3

N3 = 1,09388

Nv = Kv – Ev

Kv = 0

Ev

Ev is nul wanneer het afvalwater goed verwerkbaar of complementair is of voor de heffingsplichtigen

waarvoor a = 0.

In alle andere gevallen is Ev gelijk aan: Qdv/180 x [(0,45 x (4 x (BZVc - BZV)))/1.350 + (0,35 x

ZSp)/500 ] x (0,40 + 0,60 x d), waarbij:

- Qdv: het gemiddeld volume afvalwater (l): het gemiddelde volume is het rekenkundig

gemiddelde van alle meet- en bemonsteringsresultaten van de verschillende

monsternemingen. Indien enkel het jaarvolume afvalwater (Qj) beschikbaar is, wordt Qdv

als volgt berekend:

Qdv = (Qj x 1000)/225*d = 342,8444444 liter - BZVc: de gecorrigeerde BZV concentratie (mg/l), zodat het afvalwater voldoet aan de

voorwaarden voor goed verwerkbaar afvalwater met uitzondering van de voorwaarde BZV/P

groter of gelijk aan 25. BZVc is gelijk aan de maximale waarde uit de volgende reeks: 100,

CZV/4, N x 4, BZV. In dit geval is dat CZV/4, nl 183,9275mg/l.

- ZSp: de slibproductie (mg/l) ontstaan door de chemische precipitatie van het toe te voegen

ijzerchloride wanneer de samenstelling van afvalwater niet voldoet aan de voorwaarde BZV/P

groter of gelijk aan 25. ZSp kan niet negatief zijn en wordt berekend als: 6,6 x (P - BZV/25)

= 95,30928mg/l.

Ev = 0,639768797

N1 = 1,181804671

N2 = 1,5316118 N3 = 1,09388

Nk = 0

Nv = 0,639768797

N = N1 + N2 + N3 + Nk + Nv = 1,181804671+ 1,5316118+ 1,09388+ 0,639768797= 4,471VE

Met een geïndexeerd eenheidstarief van 51,48 euro/VE komt dit neer op een jaarlijks heffingsbedrag

van 228,93 euro. Met een geïndexeerd eenheidstarief van 52,39 is het 232,98 euro. Hierbij moet

opgemerkt worden dat dezelfde waarden voor BZV en CZV werden gebruikt als in het vorige scenario

bij gebrek aan correctere gegevens. Als deze waarden significant hoger zijn, kan de heffing dat ook

zijn omwille van een hogere Nv. Daarom wordt de heffing geschat op 250 euro.

Berekening van de forfetaire heffing

N = [Q x (C1 + C2 + C3 + Cv)] = N1 + N2 + N3 + Nv

De omzettingscoëfficiënten zijn voor verschillende bedrijfsgebonden activiteiten weergegeven in de

bijlage bij de wet op de bescherming van oppervlaktewateren tegen verontreiniging. Aangezien

vergisting niet als activiteit wordt opgegeven, valt Remidi onder activiteit 55 ‘niet hoger vermelde

bedrijfsactiviteiten’ waarbij C1 = 0,017, C2 = 0,001 en C3 = 0,009. In dit geval zal dus het jaarlijks

totale waterverbruik Q (m3) vermenigvuldigd worden met 0,27 om de vuilvracht te berekenen.