monografie nr 7 - november 2006 - etion · johan van overtveldt is directeur vkw metena issn nummer...

Click here to load reader

Upload: others

Post on 05-Jul-2020

3 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

  • vkw Metena  november 2006   �

    MONOGR AFIE nr7-november2006

    1776, “annus mirabilis”Turbo-impuls voor de huidige wereldeconomie

    Johan Van Overtveldt Ingeleid door Luc Van Nevel

  • vkw Metena  november 2006   �

    1776, “annus mirabilis”Turbo-impuls voor de huidige wereldeconomie

    Johan Van OvertveldtIngeleid door Luc Van Nevel 

  • Johan Van Overtveldt is directeur VKW Metena

    issn nummer 1780-9525

    Johan Van Overtveldt

    1776, “annus mirabilis”. Turbo-impuls voor de huidige wereldeconomie

    Monografie nr. 7 / November 2006

    Wettelijk depot d/2006/10.346/8

  • vkw Metena  november 2006   �

    Jam

    es Watt

    Adam Smith

    T

    homas Jefferson

    610156_Cartoon.indd 1 26-10-2006 16:20:09Process CyanProcess MagentaProcess YellowProcess Black

  • vkw Metena  november 2006   �

    Inhoudstafel

    Auteur

    Synopsis 6

    Woord vooraf 9

    Inleiding 11

    1. De tomeloze expansie: een historische situering 16

    1.1. De stampede 16

    1.2. Arm wordt rijker 20

    2. Krachtige tegenwind 23

    2.1. De Moeder van Alle Onevenwichten 23

    2.2. Het Tsjernobyl-syndroom 29

    2.3. Een vat vol buskruit 32

    2.4. Zand in het raderwerk 34

    2.5. De fluwelen houtgreep 36

    2.6. Van caféruzies tot wereldoorlog? 37

    3. 1776, “annus mirabilis” 41

    3.1. Thomas Jefferson, de profeet van de Verlichting 43

    3.2. Adam Smith of [Karl Marx + Che Guevara]² 46

    3.3. Boulton & Watt, de start van de innovatiemachine 49

    3.4. Gewoon meer of méér meer? 54

    Epiloog 58

    Referenties 63

  • Synopsis

    Uitzonderingen als Ierland daargelaten, maken de economische prestaties van

    België en de andere eurolanden de jongste jaren niet echt grote indruk. Vandaar dat

    de vaststelling dat het geheel van de wereldeconomie zich thans in een expansiefase

    bevindt, die in de menselijke geschiedenis nauwelijks haar voorgaande heeft, allicht

    vrij verrassend in de oren klinkt. Het zijn vooral de opkomende landen met China en

    India op kop die achter deze ontwikkeling schuilgaan.

    De verrassing omtrent die ongewoon sterke expansie van de wereldeconomie wint

    nog aan intensiteit als we vaststellen dat er zich de jongste tijd diverse omgevingsfac-

    toren manifesteren die eerder negatief inwerken op het groeivermogen van de wereld-

    economie. Minstens zes van die negatieve omgevingsfactoren worden in deze mono-

    grafie onder de loep genomen: het grote Amerikaanse externe onevenwicht met het

    daarbij horende gevaar van een dollarcrash, de mogelijkheid tot implosies op de inter-

    nationale geld- en kapitaalmarkten, de dreiging van het internationaal terrorisme en

    andere vormen van internationale geopolitieke instabiliteit, de stijging van de olie-

    prijs, de verstrakking van het monetaire beleid en tot slot de dreiging van een inter-

    nationale handelsoorlog.

    De zoektocht naar een fundamentele verklaring voor de goede gang van zaken in de

    wereldeconomie, ondanks die negatieve omgevingsfactoren, leidt naar het jaar 1776. In

    dat annus mirabilis deden zich drie gebeurtenissen voor die het verloop van de geschie-

    denis op een ingrijpende manier beïnvloed hebben. De eerste van die drie gebeurtenis-

    sen is de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring die we hier symboliseren in de

    figuur van Thomas Jefferson. De tweede baanbrekende gebeurtenis van 1776 betreft

    de publicatie van Adam Smith’s meesterwerk The Wealth of Nations. Last but not least

    was 1776 ook het jaar waarin James Watt, met de steun van kompaan en ondernemer

    Matthew Boulton, zijn stoommachine in Birmingham aan een beperkte groep van men-

    sen voorstelde en zodoende de eerste Industriële Revolutie op gang floot.

    De drie net opgesomde gebeurtenissen maakten 1776 tot een mirakeljaar, een an-

    nus mirabilis. Ze leidden immers tot een wereld waarin op een aantal punten een radi-

    cale breuk met het verleden tot stand kwam. Meer bepaald ging het hierbij dan onder

    meer om duurzame doorbraken op het vlak van politieke en economische vrijheid,

  • vkw Metena  november 2006   �

    respect voor private eigendomsrechten en positieve ingesteldheid ten aanzien van en-

    trepreneurschip. Kortom, het ging dus om de omgevingsfactoren die positief moeten

    ingevuld worden om de heilzame effecten van een vrije markteconomie aan de maat-

    schappelijke oppervlakte te laten komen.

    In de gebieden waar deze institutionele omwentelingen zich voltrokken, kwam

    de innovatiemachine zo typerend voor de moderne vrije markteconomie op gang.

    Wetenschappelijke ontdekkingen kregen nu wel een vertaling in brede maatschappe-

    lijke nuttigheid. In de eerste fase beperkten die gebieden zich tot de Angelsaksische

    wereld en West-Europa. Na de Tweede Wereldoorlog kwamen daar Japen en enkele an-

    dere kleinere Aziatische landen bij. Binnen al deze landen, die de erfenis van 1776 tot

    een maatschappelijke realiteit maakten, greep een toename van welvaart en welzijn

    plaats die haar voorgaande niet kende in de geschiedenis.

    Centraal in de creatie van die welstand staan begrippen als menselijk kapitaal en

    de ontwikkeling van bruikbare kennis. Deze productiefactoren vertonen de eigenschap

    dat naarmate hun omvang groeit hun bijdrage aan de maatschappelijke vooruitgang

    méér dan verhoudingsgewijze toeneemt. In economenjargon heet het dan dat deze pro-

    ductiefactoren stijgende meeropbrengsten of positieve schaaleffecten te zien geven.

    Dit fenomeen zet een hele traditie in de economische wetenschap, nl. die van de wet

    van dalende meeropbrengsten, op haar kop.

    Sedert de val van de Berlijnse Muur overspoelt de erfenis van 1776 als een heuse

    maar weldadige tsunami zowat de ganse wereld. Heel belangrijk daarbij is, primo, dat

    deze omwenteling plaatsgrijpt op een ogenblik dat zich ook op technologisch vlak ingrij-

    pende innovaties manifesteren en, secundo, dat de moderne communicatiemiddelen

    een vroeger ondenkbare snelheid toelaten inzake de verspreiding van kennis en infor-

    matie. Het aantal mensen dat kan deelnemen aan het marktgedreven productieproces

    loopt nu in de vele miljarden. De positieve schaafeffecten van de enorme toename aan

    menselijk kapitaal en bruikbare kennis bezorgen de wereldeconomie een groei-elan dat

    fundamenteel van aard is en dus voor een lang uitgesponnen effect kan zorgen.

    Deze spectaculair positieve ontwikkelingen binnen de wereldeconomie mogen

    evenwel geen aanleiding geven tot goedkope euforie. Het volstaat dat enkele kapitale

    beleidsfouten gemaakt worden (de keuze voor protectionisme of compleet foute ori-

    entering van het monetaire beleid, bijvoorbeeld) of dat geopolitieke wanorde en des-

    tructie gaat overheersen opdat korte metten zou gemaakt worden met de erfenis van

    Thomas Jefferson, Adam Smith en James Watt en Matthew Boulton.

  • vkw Metena  november 2006   �

    Woord vooraf

    Misschien moeten we het toch eens luidop durven zeggen: “Het gaat goed met de

    wereldeconomie”. Dat betekent niet dat het in alle landen en op alle continenten even

    goed gaat, maar op wereldschaal gaan we er met zijn allen flink op vooruit.

    De volgende bladzijden van deze monografie geven een historische onderbouw om

    de huidige stand van zaken te verklaren. Er worden kritische vragen bij gesteld en on-

    derzocht of het zo verder kan. Er wordt geluisterd naar diverse economische scholen en

    stellingen en men probeert te peilen waar we in de toekomst zullen terecht komen.In

    feite wordt hier een grondige analyse gemaakt van de enorme economische welvaarts-

    creatie die uitgaat van de “schaaleconomie” en het economische integratieproces dat

    er onverbrekelijk mee samengaat. Dit proces voltrok zich eerst op lokaal vlak. Later

    werd dit nationaal en regionaal. Dan werd het een continentaal verhaal dat zich trou-

    wens nog altijd aan het voltrekken is. Gelijktijdig is de wereldeconomie zich nu aan

    het integreren. Dat dit moeilijk, bijna onmogelijk en frustrerend verloopt, is vanzelf-

    sprekend. Maar stilaan beginnen de voordelen van dit zeer ingewikkeld proces zich te

    manifesteren. De winnaar zal degene zijn die deze “ globalisering” kan verzoenen met

    de zucht naar “ lokalisering” op cultureel, sociaal en spiritueel vlak.

    De bovengenoemde globalisering is op langere termijn geen slechte zaak voor ons

    allen. Dat wisten we al, of voelden we intuïtief aan. Maar het is verhelderend om deze

    slagzin met duidelijke en objectieve argumenten goed onderbouwd en bevestigd te

    zien. Wie zei ook weer dat de enige manier om de armen rijker te maken er in bestond

    de rijken rijker te maken. Ook die schijnt gelijk te krijgen. Tevens kan men lezen dat

    er een direct verband bestaat tussen de graad van vrijheid van een bevolking en haar

    levensstandaard…hoe meer vrijheid, hoe hoger de welstand.

    Op een paar uitzonderingen na, zijn de totalitaire, repressieve en collectivistische

    regimes van onze aardbol verdwenen en geen zinnig mens die daar om treurt. Maar

    ook dit was te voorspellen. De geschiedenis leert ons immers dat dergelijke regimes

    komen en gaan.

    Luc Van Nevel

  • �0

  • vkw Metena  november 2006   ��

    Inleiding

    Voorspellen is moeilijk, zeker als het over de toekomst gaat, zo luidt een vaak ge-

    hoorde boutade omtrent de “kunst” van het vooruitblikken naar wat de economische

    toekomst brengen gaat. Alle moderne computerkracht en software-verfijningen ten

    spijt – vormen vooral de zogenaamde omslagpunten, waar een reeds enige tijd in gang

    zijnde evolutie vrij plots stokt en overgaat in een sterk afwijkende beweging – erg moei-

    lijk detecteerbare tijdspunten. Concreet gesteld zullen voorspellers meestal niet veel

    verder komen dan het aangeven van een versnelling of een vertraging in de economi-

    sche groei; waargenomen in de voorgaande periode met daaraan gekoppeld de obligate

    waarschuwingen à la hausse of à la baisse. De omslag van groei in stagnatie of regelrechte

    recessie komt meestal uit de lucht gevallen, althans voor de voorspellers.

    Hooggeschoolde bollebozen gewapend met het meest moderne arsenaal aan analy-

    sewapens, gaan dus regelmatig met de billen bloot als het er op aankomt om echte om-

    slagpunten in de nabije economische toekomst – pakweg die op 2 jaar – goed in te schat-

    ten. Het getuigt dan allicht ook van grote naïviteit en/of intellectueel (over)simplisme

    om stellingen inzake serieuze trendbreuken in het geheel van de wereldeconomie te

    gaan lanceren op basis van eenvoudige analyse en simpele cijfergegevens. Toch nemen

    we die handschoen hier op, niet in het minst omdat die eenvoudige evidentie annex

    theorie ons alles bij elkaar toch wel redelijk overtuigend lijkt. Bovendien lanceren we

    hier niet veel meer dan een denkpiste, en zeker geen sluitend wiskundig bewijs van

    een nieuw paradigma. Het komt er ons vooral op aan een discussie los te weken rond

    de brede themata die we in voorliggende analyse op tafel leggen.

    In deze monografie staan twee argumenten centraal. Het eerste daarvan gaat als

    volgt: moeten of mogen we ons eind 2006 niet stilaan gaan afvragen of de wereldeco-

    nomie zich niet in een ongewone expansiefase bevindt? We kunnen er niet genoeg de

    nadruk op leggen dat we het hier over het geheel van de wereldeconomie hebben. Een

    voortreffelijke gang van zaken globaal gezien kan best grote interregionale verschillen

    toedekken. Dit is niet enkel een mogelijkheid maar ook de harde realiteit. Zo draaien

    zowel de Europese Unie als de eurogroep niet echt mee in de spits van het hedendaagse

    groeigebeuren. Afrika blijft, ondanks opmerkelijke recente vooruitgang, een probleem-

    continent en ook in Zuid-Amerika dient veeleer van eerder ondermaatse prestaties in-

    zake sociaal-economische vooruitgang gewag gemaakt te worden.

  • ��

    Ondanks een behoorlijk indrukwekkende reeks aan negatieve omgevingsfactoren

    blijven nagenoeg alle voorspellers – de grote internationale spelers als het IMF en de

    OESO op kop – ook voor volgend jaar een sterke expansie van de wereldeconomie voor-

    spellen. Met name het IMF gewaagt in haar World Economic Outlook van september 2006

    van het vierde opeenvolgende jaar van groei “beduidend boven de trendmatige groei”.

    Om op niveau van de wereldeconomie een periode van vijf jaar te vinden vergelijkbaar

    met het tijdsvak 2003-2007 qua reële economische groei, moeten we al terug naar de

    jaren 1960. Bovendien kon de wereldeconomie zich in voorgaande periodes van derge-

    lijke imposante en langdurige groei ontwikkelen te midden van een omgeving waarin

    de groeiremmende factoren zich veel minder lieten gelden dan vandaag en de voorbije

    jaren. Wie dezer dagen de aard en de omvang van de negatieve omgevingsfactoren op

    een rijtje zet, zou moeten verbaasd zijn dat we nog een redelijk groeipercentage halen

    laat staan een uitmuntend.

    Het heeft er alle schijn van dat er zich een sterke groeidynamiek heeft ontwikkeld

    waardoor negatieve omgevingsfactoren, die in het verleden de groei in recessie of stag-

    natie omgebogen, momenteel gereduceerd worden tot slechts afkoelers van de groei.

    Sluiten we ons aan bij de ooit al door anderen menigmaal gelanceerde kreet dat de busi-

    ness cycle obsolet is? Geloven we inderdaad dat er zich op het vlak van de wereldeco-

    nomie geen recessie meer kan voordoen?1 Neen, absoluut niet. Als de bewindvoerders

    voldoende flaters begaan en voldoende veronachtzaming voor de economische realiteit

    aan de dag leggen en/of als de internationale conflicthaarden qua felheid en aantal nog

    verder zouden escaleren, zullen er zeker nog recessies aangerold komen. Ons tentatief

    argument is alleen dat er een structurele versterking van de autonome groeidynamiek

    van de wereldeconomie aan de oppervlakte gekomen is. Anders uitgedrukt: vanuit de

    “buik” van de wereldeconomie komen er vandaag zoveel spontane groei-impulsen dat

    een ongunstige omgeving blijkbaar niet meer genoeg tegenkrachten in het leven kan

    roepen om die expansie te laten ontsporen.

    Het tweede belangrijke argument dat we in deze monografie naar voren willen

    schuiven, heeft, noodzakelijkerwijze, te maken met de verklaring van die mogelijke

    trendbreuk. Hier komt dan het jaar 1776 op tafel. 230 jaar geleden deden zich drie merk-

    waardige gebeurtenissen voor die in onze analyse in de huidige periode hun voorlopige

    voltooiing krijgen en daardoor mee aan de basis liggen van de sterke expansie van de

    wereldeconomie die we momenteel kennen. De drie opmerkelijke fenomenen geda-

    teerd 1776 waar we het hier over hebben zijn:

    1 Op niveau van de wereldeconomie gaat men uit van recessie wanneer het globale groeicijfer onder de 2% duikt.

  • vkw Metena  november 2006   ��

    • De afkondiging van de Amerikaanse Declaration of Independence en de daarbij

    horende grondwet. Begrippen als politieke democratie en individuele vrijheid en

    adequate bescherming van eigendomsrechten kregen sindsdien een andere bij-

    klank en vooral een meer tastbare inhoud.

    • De publicatie van The Wealth of Nations van Adam Smith, een boek waarin voor de

    eerste keer een systematische, theoretisch onderbouwde verdediging werd gefor-

    muleerd van het maatschappelijk heilzame karakter van een veralgemeende toe-

    passing van het principe van de vrije markteconomie. Adam Smith klikte aan de

    politieke individuele vrijheid van de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring

    de dimensie van de persoonlijke economische vrijheid vast.

    • De voorstelling door James Watt van zijn eerste stoommachine in Birmingham gaf

    het startsein van wat William Baumol méér dan twee eeuwen later zou omschrij-

    ven als de “free-market innovation machine”, een complex geheel (“machine”) van

    wetenschappelijke vooruitgang, entrepreneurship en ondernemingsorganisatie

    die de hoofdbron zou gaan vormen van de fenomenale materiële vooruitgang die

    in de daaropvolgende periode tot stand zou komen2.

    Elk van deze drie gebeurtenissen oefende een belangwekkende impact uit op de

    sociaal-economische ontwikkeling zoals die zich in de daaropvolgende 230 jaren zou

    gaan manifesteren. Centraal in de versnelling van de toename en de brede uitdeining

    van welvaart en welzijn stonden:

    • de toepassing van de principes van de vrije markteconomie, de politieke vrijheid

    gekoppeld aan de economische vrijheid,

    • het respect voor het individu en de eigendomsrechten van dat individu en

    • de kanalisering van de inventiviteit van individuen in een continu proces van in-

    novatie en opbouw van menselijk kapitaal, dat de technologische ontwikkeling en

    de economische groeimogelijkheden naar een steeds hoger peil tilden.

    De stijgende meeropbrengsten of positieve schaaleffecten die zich binnen dat

    proces manifesteren, geven de economische groei een soort van zelfvoedend karak-

    ter.

    Eerst ontrolde die historisch volstrekt unieke toename van welvaart en welzijn

    zich in een beperkt gedeelte van de wereld, nl. Noord-Amerika en West-Europa. Na de

    Tweede Wereldoorlog sloegen eerst Japan en vervolgens de eerste golf van Aziatische

    2 Baumol, 2002.

  • ��

    tijgers (Zuid Korea, Taiwan, Singapore en Hong Kong) het pad in waarvan we de oor-

    sprong traceren naar 1776. Hiermee is helemaal niet gesteld dat deze landen qua sociaal-

    economische organisatie kopieën werden van de Westerse voorgangers. Ook kan niet

    beweerd worden dat ze qua politieke democratie onverkort in de voetsporen van de VS

    of de West-Europese landen traden. Ondanks duidelijke restanten van autoritair gezag

    nam de politieke vrijheid in elk van de nieuwe succeslanden echter duidelijk toe.

    Recent zagen we een bijna wereldwijd proces van verdere doorzetting en uitdei-

    ning van de merkwaardige ontwikkelingen die in essentie stammen uit 1776. Politieke

    dictatuur en de planmatige, strak van overheidswege gestuurde aanpak van de econo-

    mie, kwamen sterk in de verdrukking. Met de val van het communisme verdubbelde

    grosso modo de arbeidsbevolking die onder het regime van de vrije markteconomie

    kan opereren. De vooruitgang die landen als China, India, Vietnam en diverse Oost-

    Europese landen neerzetten, tilt met de kracht van een weldoende tsunami – nog eens

    verder aangezwengeld door de opmerkelijke nieuwe technologische ontwikkelingen

    in de sfeer van onder meer communicatie, informatica en biotechnologie – de wereld-

    economie naar een uniek elan. Het verloopt vaak allemaal nog met horten en stoten,

    maar de algemene tendens valt niet te ontkennen. Lang niet alle landen die nu op basis

    van de principes van de vrije markteconomie integreren in de wereldeconomie, kun-

    nen vandaag gelden als politieke democratieën. Maar de druk in die richting neemt toe

    naarmate het sociaal-economische succesverhaal aanzwelt. China kan als prototype

    gelden voor die evolutie3.

    Er kan in deze context niet genoeg de nadruk op gelegd worden dat de razendsnelle

    ontwikkeling van de communicatiemiddelen (Internet, e-mail, GSM, …), gedurende

    vooral de jongste drie decennia, een nauwelijks te overschatten rol speelden in de ge-

    beurtenissen die aanleiding gaven tot de wereldwijde verspreiding van het ideëengoed

    van 1776. Strakke controle op informatie is absoluut noodzakelijk voor wie dictatuur en

    verknechting wil in stand houden. De altijd maar krachtiger en verder doordringende

    communicatiemiddelen lieten toe de onvrijheid, kenmerkend voor grote delen van de

    wereld dodelijk efficiënt te bestrijden. Eens het pad voor de sociaal-economische ont-

    wikkeling in vrijheid geëffend, maakten diezelfde communicatiemogelijkheden het

    mogelijk dat een snelle en efficiënte integratie van de nieuwkomers in de wereldeco-

    nomie en in de wereldgemeenschap zich kon voltrekken.

    3 Hiermede is niet gesteld dat dit proces per definitie het kenmerk van de onomkeerbaarheid draagt. We komen op dit

    thema nog terug in de Epiloog.

  • vkw Metena  november 2006   ��

    De opbouw van deze monografie ziet er als volgt uit. In het eerste deel gaan we die-

    per in op het historisch perspectief inzake de groei van de wereldeconomie. We con-

    cluderen dat de actuele periode inderdaad méér dan merkwaardig mag genoemd wor-

    den. Het opvallende karakter van de recente economische groei krijgt nog een extra

    dimensie wanneer de talrijke negatieve omgevingsfactoren mee in rekening genomen

    worden. Dat gebeurt in het tweede deel van deze monografie waar de aandacht naar

    vijf van deze negatieve omgevingsfactoren gaat: het grote globale onevenwicht, het

    gevaar van een financieel systeemrisico, het terrorisme en de geopolitieke instabili-

    teit, de hoge olieprijzen en de algemene verstrakking van het monetair beleid. In het

    derde deel gaan we dieper in op het jaar 1776, het jaar dat als jaar nul kan aangeduid

    worden inzake diverse ontwikkelingen die rechtstreeks mee aan de basis van de hui-

    dige expansie op wereldvlak liggen. We spitsen de bespreking rond het bakermatjaar

    1776 toe op drie historische figuren, nl. Thomas Jefferson, Adam Smith en James Watt.

    We besluiten in de Epiloog met enkele beschouwingen rond, ten eerste, de heilzame

    kettingreactie op gang gebracht door de landen die vanuit hun aansluiting bij het erf-

    goed van 1776 de wereldeconomie sterk van gezicht doen veranderen en, ten tweede,

    de duurzaamheid van het nieuwe elan dat we voor het geheel van de wereldeconomie

    menen te kunnen ontwaren.

  • ��

    1. De tomeloze expansie: een historische situering

    Stevige economische groei die een significante toename van de materiële welvaart

    van brede lagen van de bevolking tot een realiteit maakte, vormt in de lange gang van de

    geschiedenis van de mensheid een relatief recent fenomeen4. Nemen we het begin van

    onze jaartelling als vertrekpunt, dan geeft het onderzoek dat ter zake reeds gebeurde

    aan dat er inzake levenstandaard van de mensheid eigenlijk nauwelijks wijzigingen

    optraden gedurende het eerste millenium5.

    In de vijf eeuwen tussen de jaren 1000 en 1500 komt dan een zeer geringe economi-

    sche groei op gang. Die versnelt in de periode naar het begin van de 19de eeuw toe nog

    wat verder naar gemiddeld een 0,3% per jaar; een slakkengangetje gemeten naar onze

    moderne maatstaven (zie figuur 1). Over de periode 1820-70 verdrievoudigt die gemid-

    delde economische groei tot 0,9%. Deze groeicijfers ogen naar de normen van de mo-

    derne tijd zeer bescheiden, maar gezien in het correcte historische perspectief gaat het

    hier om een structurele groeiversnelling van formaat. De concrete toepassing van het

    ideeëngoed van 1776 waar we in het derde deel van deze monografie dieper op in gaan,

    speelde een doorslaggevende rol in de aanzwengeling van de economische groei.

    1.1. De stampede

    Vooral vanaf 1870 neemt de economische groei echt een stevige vlucht. De periode

    1913-50 stelt ten opzichte van de voorgaande groeifase teleur als gevolg van de twee we-

    reldoorlogen en de Grote Depressie van de jaren 1930. Merk evenwel op dat de wereld

    ondanks al de miserie en destructie, kenmerkend voor de periode 1913-50, toch nog

    een economische groei haalde die tot een halve eeuw daarvoor volstrekt ondenkbaar

    was, zelfs in de meest gunstige omstandigheden, waar ook ter wereld. In de kwarteeuw

    tussen 1950 en 1975 schiet de wereldeconomie vervolgens naar groeipercentages die

    doen duizelen, nl. 4,6% gemiddeld per jaar.

    4 In wat volgt zullen we het in hoofdtekst steevast over het geheel van de wereldeconomie hebben. Deze zeer geaggre-

    geerde aanpak volstaat voor het argument dat we hier willen maken, maar het spreekt voor zich dat er zich tussen de

    grote regio’s van de wereld in de voorbije twee millenia enorme verschuivingen voordeden.

    5 Zie hieromtrent vooral Maddison, 2001. Angus Maddison is de eerste om te waarschuwen voor de aanzienlijke fouten-

    marge die op zijn cijfers kan zitten, maar zowat alle specialisten terzake zijn het er wel over eens dat zijn schattingen

    de meest betrouwbare zijn waarover we kunnen beschikken. Deze historicus berekende dat het BBP van de wereld bij

    het begin van onze jaartelling in de buurt van de 103 miljard dollar moet gelegen hebben (dollars van 1990). Tien eeu-

    wen later zou het wereld-BBP zich op een 117 miljard dollar gesitueerd hebben, een gemiddelde jaarlijkse groei van niet

    eens 0,01%.

  • vkw Metena  november 2006   ��

    Diverse factoren speelden een belangrijke rol in deze nooit geziene groeiversnelling6.

    We weerhouden er vier. Ten eerste, de krachten in gang gezet door de ontwikkelingen

    die we in deze monografie symboliseren in het getal/jaartal “1776”. Die konden zich

    in belangrijke delen van de wereld – zeg maar de VS, West Europa, Australië en Japan

    – nu nagenoeg ongehinderd doorzetten. Het gaat hier meer specifiek om politieke vrij-

    heid, democratische ordening, economische vrijheid, respect voor eigendomsrechten

    en een gunstig ondernemersklimaat. Al deze elementen leverden een cruciale bijdrage

    aan het op gang brengen en houden van de “free-market innovation machine”, die een

    dominante bijdrage leverde aan de voortdurende verhoging van zowel de arbeidspro-

    ductiviteit als de totale factorproductiviteit7.

    6 Zie hieromtrent Van Der Wee, 1990.

    7 Baumol, 2002. Innovatie zoals hier bedoeld heeft niet enkel te maken met de ontwikkeling van nieuwe producten en

    diensten maar eveneens met, o.m., procesverbeteringen en organisatorische vernieuwingen

    0

    1

    2

    3

    4

    5

    1975

    -200

    7

    1950

    -197

    5

    1913

    -195

    0

    1870

    -191

    3

    1820

    -187

    0

    1500

    -182

    0

    1000

    -150

    0

    0-10

    00

    Figuur 1: 

    De lange mars. Gemiddelde jaarlijkse economische groei in de wereldeconomie, in %.

    Bron: Maddison, 2001 & IMF, 2006

  • ��

    Ten tweede, de wederopbouwinspanningen na de vernietigingen van de Tweede

    Wereldoorlog in Europa en Japan konden zich optrekken aan het voorbeeld van de qua

    economische en industriële ontwikkeling in 1950 ver voorliggende Verenigde Staten.

    Het catch up-potentieel volstaat evenwel niet op zich om de sterke prestaties van de

    West-Europese en Japanse economieën te kunnen verklaren8. Zowel intern als inter-

    nationaal deden zich ontwikkelingen voor die het mogelijk maakten dat catch up-po-

    tentieel ook om te zetten in reële sociaal-economische vooruitgang. Intern konden zo-

    wel West-Europa als Japan vanuit een hervonden consensus rond beleidsprioriteiten

    een hoge spaarquote realiseren, die op haar beurt een hoge investeringsquote toeliet,

    dit alles in een omgeving van opmerkelijke matiging van de loonevolutie. Wat de in-

    ternationale omgeving betreft, leidde de creatie van de Bretton Woods -instellingen

    (Wereldbank en IMF) en de installatie van het GATT (General Agreement of Trade and

    Tariffs) tot een vertrouwensonderbouwende omgeving. Ook zeker niet onbelangrijk in

    termen van de positieve internationale omgeving was het feit dat de Verenigde Staten

    een zeer open en ondersteunend beleid voerden naar Europa, Japan en andere demo-

    cratieën toe.

    Ten derde, in het Sovjet-rijk leidde de planmatige aanpak via een zware opgelegde

    spaarinspanning vanwege de autoriteiten tot een snelle ontplooiïng van enkele basis-

    industrieën. Verscholen achter opmerkelijke groeicijfers zat evenwel een kolossale in-

    efficiëntie op het vlak van het gebruik van de ingezette productiefactoren als arbeid,

    kapitaal en grondstoffen met o.m. desastreuze milieu-effecten als gevolg. Bovendien

    borrelde, zeker naarmate de verdere industriële ontwikkeling aan de orde kwam, lang-

    zaam maar zeker naar de oppervlakte dat het socialistische systeem ook zeer onder-

    maats presteerde inzake innovatie en research9.

    Ten vierde, de overwinning van het keynesiaanse gedachtegoed inzake macro-

    economisch beleid, leidde tot voortdurende groei-impulsen vanuit het monetaire en

    het budgettaire beleid. Zeer geleidelijk maar helaas ook zeer reëel ontstond zodoende

    een tendens tot voortdurende oploop van de inflatie en tot eveneens escalerende be-

    grotingstekorten. Uiteindelijk groeide het inzicht dat aan deze uitwassen paal en perk

    diende gesteld te worden waardoor wereldwijd op het einde van de jaren 1970, begin ja-

    ren 1980 een ruk in de richting van een veel restrictiever beleid tot ontwikkeling kwam.

    8 Alhoewel we hier nogal kort door de bocht gaan inzake de eenvormigheid van de naar voren gebrachte verklaringen,

    spreekt het voor zich dat er zich belangrijke verschillen voordeden tussen de ontwikkelingen in West Europa (en bin-

    nen West Europa !) enerzijds en in Japan anderzijds. Voor wat Europa betreft, zie Crafts & Toniolo, 1996 en Hitchcock,

    2003. Voor meer inzake Japan, zie Eisuke, 1993 en Katz, 1998.

    9 Voor meer omtrent de naoorlogse evolutie van de socialistische economieën, zie Bleaney, 1988. Voor een rigoureus

    analytische benadering van het mislukken van het socialistische experiment, zie Bragiuisnky & Yavlinsky, 2000 (voor-

    al deel I).

  • vkw Metena  november 2006   ��

    Mede hierdoor viel de gemiddelde economische groei van de jongste dertig jaar terug

    naar een ietwat bescheidener niveau, nl. 3,4%.

    Nadere analyse van de periode na de Tweede Wereldoorlog biedt bijkomende inzich-

    ten (zie figuur 2)10. Wanneer we 60 jaren tussen 1948 en 2007 opdelen in zes periodes van

    telkens tien jaar scoort het decennium 1958-67 met een gemiddelde jaarlijkse economi-

    sche groei van 4,7% het best. Na het tegenvallende decennium 1978-87, met “slechts”

    3,1% gemiddelde groei, volgt dan in de twee volgende decennia terug een gestage toe-

    name van de groei van de wereldeconomie. Vormt 1998-2007 met een gemiddelde jaar-

    lijkse groei van 4,1% voor het geheel van de wereldeconomie een sterk decennium, het

    scoort toch maar gemiddeld binnen het geheel van de naoorlogse periode.

    Het tweede luik van figuur 2 deelt het decennium 1998-2007 verder op in twee gelijke

    periodes. Voor 2003-2007 komen we dan voor de wereldeconomie aan een gemiddelde

    10 Voor de periode 1998-2007 baseren we ons op de jongste gegevens van het IMF. Zie IMF, 2006(b).

    2

    3

    4

    5

    2003

    -200

    7

    1998

    -200

    2

    1998

    -200

    7

    1988

    -97

    1978

    -87

    1968

    -77

    1958

    -67

    1948

    -57

    Figuur 2: 

    De gouden decennia. Gemiddelde jaarlijkse economische groei in de wereldeconomie, in %.

    Bron: Maddison, 2001 & IMF, 2006

  • �0

    jaarlijkse economische groei van 4,9%. Over gans de naoorlogse periode doen slechts

    twee vijf jarenperiodes beter, nl. 1951-56 (5,1%) en 1962-67 (5,4%). Het eigene aan deze

    twee subperiodes is dat zowat alles wat inzake conjunctuur mee kon zitten ook effec-

    tief meezat. Dit vormt een schril contrast met wat zich de voorbije jaren afspeelde, een

    gegeven waar we in het tweede deel van deze monografie dieper op ingaan.

    1.2. Arm wordt rijker

    Sterke economische groei zegt evenwel op zich nog niks over de toename van de in-

    dividuele welvaart. Alhoewel ook verre van compleet als waardemeter vormt het BBP

    per capita of per hoofd van de bevolking de beste maatstaf die we terzake ter beschik-

    king hebben. Figuur 3 zet de evolutie van de groei van het BBP per capita van de we-

    0

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    1000

    -150

    0

    1500

    -182

    0

    1820

    -187

    0

    1870

    -191

    3

    1913

    -195

    0

    1950

    -197

    5

    1975

    -199

    8 1998-2007 2003-2007

    (1) (1)

    (2)

    (2)

    Figuur 3: 

    De echte rijkdom. Gemiddelde jaarlijkse toename van het BBP capita, in de wereldeconomie, in % groei in de 

    wereldeconomie, in %.

    (1) De ontwikkelde landen: VS, Eurozone, Japan, UK, Zweden, Denemarken, Canada, Australië, Nieuw-

    Zeeland, Cyprus, Ijsland, Israël, Zwitserland, Hong Kong, Zuid-Korea, Taiwan, Signapore.

    (2) De overige landen: Afrika, Midden-Oosten, Zuid-Amerika, Azië (behalve de landen onder 1), Rusland, Oost- 

    en Centraal-Europa.

    Bron: Maddison, 2001 & IMF, 2006

  • vkw Metena  november 2006   ��

    reld als geheel in reliëf. De gegevens inzake de aangroei van het gemiddelde BBP per

    capita sluiten zoals wel te verwachten viel vrij goed aan bij de gegevens inzake econo-

    mische groei. Ook inzake BBP per capita is het eigenlijk wachten tot het begin van de

    19de eeuw vooraleer er echt schot in de zaak komt. De periode 1913-1950 vormt ook hier

    opnieuw een negatief intermezzo, maar wederom valt de eerder beperkte omvang van

    de terugval in groei op.

    Tussen 1950 en 1975 ging het BBP per capita er wereldwijd gemiddeld met 2,7% per

    jaar op vooruit. Over de voorbije dertig jaar viel die gemiddelde aangroei met bijna de

    helft terug. Sedert het einde van de jaren 1990 zien we echter een geweldige versnel-

    ling van de groei van het gemiddelde BBP per capita. In het rechtergedeelte van figuur

    3 maken we daarom een onderscheid tussen enerzijds de rijke landen en anderzijds de

    overige landen (zijnde in essentie de ontwikkelingslanden van deze wereld). Tussen

    1998 en 2007 neemt voor de rijke landen het BBP per capita gemiddeld met 2,0% toe

    en voor de overige landen met 4,6%. Bekijken we enkel de jongste periode van vijf jaar,

    dan versnelt de gemiddelde groei van het BBP per capita tot 5,9%, een nooit eerder ge-

    zien percentage voor de groep van ontwikkelingslanden.

    In figuur 4 gaan we nog even dieper in op de regionale aspecten van de opmerkelij-

    ke welvaartsstijging van het decennium 1998-2007. Bekijken we het totale decennium

    dan scoren op Latijns-Amerika na alle regio’s van de wereld beter dan de rijke landen

    inzake toename van het gemiddelde BBP per capita. Zelfs het zo geplaagde Afrika komt

    net boven het groeipercentage van de rijke landen uit. Over de meest recente periode,

    2003-2007, presteren alle regio’s, incl. Afrika en Latijns-Amerika, beter dan de rijke

    landen. De conclusie dat de zich verder doorzettende globalisering van de wereldeco-

    nomie een tendens tot vermindering van de inkomens- en welvaartsverschillen in zich

    draagt, krijgt dus ook hier bevestiging11.

    Of we nu de blik wenden in de richting van de economische groei in het algemeen,

    dan wel in die van het BBP per capita, één conclusie dringt zich echt wel op: de meest

    recente periode, 2003-2007, kenmerkt zich op het niveau van de wereldeconomie door

    een historisch bijna nooit eerder geziene toename van de welvaart. In het zog daarvan

    tekent zich een onmiskenbare tendens tot vermindering van de wereldwijde inkomens-

    verschillen af, een vaststelling die merkwaardig weinig aandacht krijgt in de populaire

    media waar veeleer de tendens overheerst om deze evolutie blindweg te ontkennen12.

    11 Zie ook Glaeser, Devooght & Van Overtveldt, 2006.

    12 Dit heeft uiteraard alles te maken met het feit dat erkenning van deze realiteit voor een aantal actiegroepen en NGO’s

    zeer onaangenaam zou zijn. Niet alleen zouden ze hun blinde anti-vrije marktretoriek van de voorbije decennia moe-

    ten inslikken, ze zouden ook hun eigen missie, ja zelfs hun reden van bestaan, terug grondig moeten gaan herdenken.

  • ��

    Deze waarnemingen winnen nog aan relevantie als we bekijken in welke omge-

    ving die prestatie neergezet wordt. Al enkele jaren domineren immers de negatieve

    omgevingsfactoren, een vaststelling die we in het tweede deel van deze monografie

    verder substantiëren.

    0

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    7

    8 1998-2007

    Azië

    (3)

    Rusl

    and

    (4)

    Cent

    raal

    - en

    O

    ost-

    Euro

    pa

    Mid

    den-

    Oos

    ten

    Afrik

    a

    Latij

    ns-A

    mer

    ika

    Cent

    raal

    - en

    O

    ost-

    Euro

    pa

    Mid

    den-

    Oos

    ten

    Afrik

    a

    Latij

    ns-A

    mer

    ika

    2003-2007

    Rijk

    e la

    nden

    (1)

    Ove

    rige

    land

    en (2

    )

    Azië

    (3)

    Rusl

    and

    (4)

    Rijk

    e la

    nden

    (1)

    Ove

    rige

    land

    en (2

    )

    Figuur 4: 

    Globalisering verrijkt. Gemiddelde jaarlijkse toename van het BBP capita, in %.

    (1) De ontwikkelde landen: VS, Eurozone, Japan, UK, Zweden, Denemarken, Canada, Australië, Nieuw-Zeeland, Cyprus, 

    Ijsland, Israël, Zwitserland, Hong Kong, Zuid-Korea, Taiwan, Signapore.

    (2) De overige landen: Afrika, Midden-Oosten, Zuid-Amerika, Azië (behalve de landen onder 1), Rusland, Oost- en 

    Centraal-Europa.

    (3) behalve Japan, Hong Kong, Singapore, Zuid-Korea en Taiwan.

    (4) Gemenebest van Onafhankelijke Staten (GOS).

    Bron: IMF, 2006

  • vkw Metena  november 2006   ��

    2. Krachtige tegenwind

    De wereldeconomie zet de jongste jaren qua economische groei een prestatie neer

    die nauwelijks haar voorgaande heeft in de geschiedenis van de mensheid. Wat dit op

    zich al merkwaardige gegeven nog extra dimensie geeft, is het feit dat het plaatsgrijpt

    in een omgeving die zwanger is van de factoren die normalerwijze een behoorlijke tot

    krachtige domper op de groeiprestaties van de wereldeconomie zouden moeten zetten.

    De krachtige tegenwind voor de expansie van de wereldeconomie wordt aangeblazen

    vanuit zes bronnen: de grote onevenwichten in de wereldeconomie, de opstapeling

    van financiële risico’s en daardoor het gevaar op systeemimplosie, de veiligheidsrisi-

    co’s, olieprijs, het monetair beleid en de dreiging van een handelsoorlog. Zonder een

    exhaustieve behandeling van de problematiek terzake na te streven, staan we bij elk

    van deze aandrijvers van de conjuncturele tegenwind even stil.

    2.1. De Moeder van Alle Onevenwichten

    De ontwikkeling van de wereldeconomie kenmerkte zich de afgelopen jaren tot

    wat mondgemeen raakte als het grote onevenwicht (“the big disequilibrium”). De

    draden van dit complexe verhaal komen bijna allemaal samen in de lopende rekening

    van de Amerikaanse betalingsbalans. Deze lopende rekening bestaat in essentie uit de

    Amerikaanse handelsbalans. Het voorbije decennium dook deze lopende rekening pijl-

    snel diep in het rood (zie figuur 5)13. Van iets méér dan 2% van het Amerikaanse BBP in

    1998 ging het naar bijna 7% in 2006. Om dit cijfer in perspectief te zetten: voor 2006

    vertegenwoordigt dit tekort bijna 900 miljard dollar, in nominale termen het grootste

    externe deficit dat zich ooit al voorgedaan heeft14. In Saddamspeak zou de term “Moeder

    van Alle Onevenwichten” hier echt wel aan de orde zijn.

    Vermits de onvermijdelijke tegenpool van een dergelijk tekort op de lopende re-

    kening een overschot op de kapitaalrekening van de Amerikaanse betalingsbalans is,

    betekent dit dat eenzelfde bedrag aan kapitaal naar de VS moet vloeien om dat deficit

    op de lopende rekening te financieren. Per werkdag diende het afgelopen jaar de rest van

    de wereld dus afgerond 4,5 miljard dollar naar de VS te versassen om heel deze machinerie

    in gang te houden. De Amerikanen absorberen met hun enorm extern tekort driekwart

    van alle overschotten die in de rest van de wereld op de lopende rekeningen van de be-

    13 De voorlopig laatste keer dat de lopende rekening van de Amerikaanse betalingsbalans nog eens een evenwicht ver-

    toonde, was 1991. Voor een (klein) overschot moeten we al terug naar 1981.

    14 Voor een historisch perspectief terzake, zie Edwards, 2004.

  • ��

    talingsbalans gerealiseerd worden. Over de jongste jaren heen nemen de opkomende

    landen met China op kop bijna de helft van de financieringsstroom richting VS voor

    hun rekening15. Figuur 6 zet de frappant tegengestelde tendensen tussen de externe

    saldi van de VS en die van het geheel der opkomende landen in de verf. Het buitenland

    stapelt dus tegoeden in dollars op en de hamvraag luidt of niet-Amerikanen zomaar

    bereid zullen gevonden worden om het relatieve gewicht van de dollaractiva in hun

    portefeuilles te blijven opdrijven16.

    15 Normaal zou het meest ontwikkelde land ter wereld, nl. de VS, mede voor de financiering van de armere landen moe-

    ten zorgen.

    16 De keerzijde hiervan is dat de buitenlandse schuld van de VS snel oploopt. Ze beloopt nu al 25% van het BBP en zal snel

    verder oplopen tot 50% en meer. Een meer dan belangrijk detail hier is dat de VS deze buitenlandse schuld aangaan in

    hun eigen munt.

    -8

    -7

    -6

    -5

    -4

    -3

    -2

    -1

    0

    1

    2

    2006

    2004

    2002

    2000

    1998

    1996

    1994

    1992

    1990

    1988

    1986

    1984

    1982

    1980

    1978

    1976

    1974

    1972

    1970

    Figuur 5: 

    VS: saldo lopende rekening van de betalingsbalans (% BBP).

    Bron: IMF

  • vkw Metena  november 2006   ��

    Het spreekt voor zich dat zeker een abrupte ommekeer in de houding van het bui-

    tenland – de jongste tijd gaat het vooral om China en Japan – ten aanzien van die

    Amerikaanse kapitaalbehoeften tot enorme wijzigingen zou leiden in een aantal in-

    ternationale prijzen. Tot de allerbelangrijkste van die internationale prijzen behoren

    de wisselkoers van de dollar en de dollarrentevoeten. Abrupte schommelingen in deze

    erg belangrijke prijzen voor de globale gang van zaken in de wereldeconomie leiden ge-

    garandeerd tot een aantal ontsporingen en finaal tot groeivertraging of nog erger. De

    vraag is natuurlijk of zulk een abrupte ommekeer zich inderdaad gaat voordoen. Terzake

    bestaan er in essentie drie scholen, de optimistische en de pessimistische school met

    daartussen de aanhangers van het zachte landingsscenario, zeg maar de softlanders.

    De optimistische school bestaat uit drie subscholen. De eerste daarvan ziet in de

    huidige situatie de restauratie van het Bretton Woods-regime, versie 217. In deze ana-

    17 Dooley, Folkerts-Landau, 2003 en 2004.

    Opkomende landen

    VS

    800

    600

    400

    200

    -200

    -400

    -600

    -800

    -1000

    0

    2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007

    Figuur 6: 

    Arm financiert rijk. Saldo lopende rekening van de betalingsbalans (in mld $).

    Bron: IMF

  • ��

    lyse vormt de VS vandaag het centrum van een nieuw regime van vaste wisselkoersen

    ten aanzien van een aantal periferische landen, vandaag in belangrijke mate China.

    Ter ondersteuning van hun exportgeleid groeimodel voeren deze perifere landen een

    beleid van vaste wisselkoersen ten aanzien van het centrumland. Dit leidt tot onder-

    gewaardeerde munten en overschotten op de lopende rekening (handelsbalans). De

    tegenpool van dit alles is de onvermijdelijkheid van het accumuleren van schuldtitels

    gelibeleerd in de munt van het centrumland dat immers even onvermijdelijk een deficit

    op de lopende rekening dient te aanvaarden. De perifere landen aanvaarden deze situ-

    atie vermits dit hun sociaal-economische ontwikkeling ten goede komt. Naarmate zij

    zich verder ontwikkelen en dus de periferie van de economische vooruitgang verlaten,

    zullen zij niet meer in dit straatje willen meelopen maar dan staan er reeds andere lan-

    den klaar om in hetzelfde scenario te gaan meedraaien. En dus kan volgens deze eerste

    subschool van de optimisten de huidige situatie nog lang intact blijven.

    De tweede optimistische subschool vertrekt van de vaststelling van het bestaan

    van een toenemend wereldwijd spaaroverschot. In de persoon van FED-voorzitter Ben

    Bernanke heeft deze subschool een bijzonder prestigieus uithangbord. Bernanke ziet

    in essentie twee oorzaken van deze savings glut, nl. het voorzichtigheidsparen van de

    Aziaten die nog altijd getraumatiseerd zouden zijn door de zware financiële crisis van

    de tweede helft van de jaren 1990 enerzijds en de forse overschotten van de olie-expor-

    terende landen in het zog van de hogere olieprijzen van de jongste jaren anderzijds18.

    O.m. de analisten van de Spaanse bank la Caixa zien dit wereldwijde spaaroverschot

    spontaan naar de VS vloeien omwille van de superieure productiviteitsprestaties van

    de Amerikaanse economie over het jongste decennium19. John Makin van het American

    Enterprise Institute koppelt de spontane toevloed van gelden naar de VS aan het feit dat

    die VS aan de rest van de wereld een unieke service aanbiedt inzake rijkdomsbewaring

    (“wealth storage”)20. Zolang de VS een stabiele omgeving bieden en qua productiviteit

    aan de kop blijven, zien de aanhangers van deze optimistische subschool geen enkele

    reden waarom de kapitaalstromen richting VS zouden moeten opdrogen.

    De derde subschool binnen het optimistische kamp stelt het bestaan zelf van het

    tekort op de lopende rekening van de Amerikaanse betalingsbalans in vraag. Volgens

    deze argumentatie treden er enorme cijfermatige verstoringen op als gevolg van fou-

    te opmetingen en registraties inzake buitenlandse investeringen, inzake de handel in

    verzekerings- en financieringsproducten en inzake de effecten van schuldkwijtschel-

    18 Bernanke, 2005.

    19 la Caixa, 2006.

    20 Makin, 2006.

  • vkw Metena  november 2006   ��

    dingen21. Corrigeert men deze scheeftrekkingen, zo rekenen Ricardo Hausmann en

    Federico Sturzenegger van de Kennedy School of Government aan de Harvard University

    voor, dan zien de lopende rekeningen van de betalingsbalans er wereldwijd heel wat

    meer evenwichtig uit en is er dus weinig reden om te geloven dat de huidige situatie

    per definitie vroeg of laat tot een crisis moet leiden.

    Dat laatste is dan weer net wat de pessimistische school ten aanzien van het glo-

    bale evenwicht propageert22. Hun argumentatie bestaat er essentieel in dat de kapi-

    taalstroom richting VS niet kan blijven aanhouden. De hamvraag voor hen luidt wat

    uiteindelijk de omslag teweeg zal brengen. De meest gehoorde reden terzake bestaat

    in een recessie van de Amerikaanse economie als gevolg van, o.m., de verstrakking van

    het monetaire beleid van de FED (cfr. infra) en het leeglopen van de immobiliënzeep-

    bel (“housing bubble”) in de VS. Eens er grote aarzeling ontstaat om de dollartegoeden

    verder te laten oplopen, zal dit onmiddellijk de wisselkoers van de dollar onder druk

    zetten wat, o.m., leidt tot verhoogde inflatoire druk in de VS. De FED ziet zich dan ge-

    noodzaakt om de rentevoeten verder op te trekken maar in de analyse van de meeste

    pessimisten kan dit dollarval niet stoppen. De Amerikaanse economische machine

    verkrampt in de stagflatie of erger. Een dollarcrash komt in nagenoeg alle pessimisti-

    sche scenario’s acuut bovendrijven23. De paniek die vervolgens op de geld-, kapitaal-

    en wisselmarkten ontstaat, werpt dan meer en meer roet in het eten voor het geheel

    van de wereldeconomie24.

    Blijven er tenslotte na de optimistische en de pessimistische scholen diegenen die

    geloven dat het allemaal zachtjes en zonder al te veel geraas en gedonder op zijn poot-

    21 Hausmann & Sturzenegger, 2006.

    22 Tot de tenoren van deze school behoren een ganse pleiade van economen en analisten. Al bestaan er in de details van

    de analyses toch wel verschillen tussen hen. Tot de meest spraakmakende behoren internationaal Nobelprijswinnaar

    Joe Stiglitz, Nouriel Roubini, Brad Setser, Kenneth Rogoff, Maurice Obstfeld en Stephen Roach, hoofdeconoom van in-

    vesteringsbank Morgan Stanley. Van Roach zou men evenwel kunnen gaan beweren dat hij sedert medio 2006 eerder

    gaan postvatten is bij de softlanders. In België ontpopte Geert Noels, hoofdeconoom van zakenbank Petercam, zich tot

    de meest uitgesproken pessimist inzake het globale onevenwicht. Zie Roubini, 2006; Obstfeld & Rogoff, 2005 en Roach,

    2006.

    23 Alhoewel reeds méér dan twintig jaar oud blijft Krugman (1985) een uiterst fascinerende analyse inzake een neer-

    waartse evolutie van de dollar neerzetten.

    24 Op het scenario van paniek op de internationale financiële markten komen we uitgebreider terug onder de tweede

    tegenwind die we in dit hoofdstuk behandelen. Een dergelijke paniek kan door een dollarcrash veroorzaakt worden,

    maar kan ook nog heel andere oorzaken hebben.

  • ��

    jes zal vallen en die we hier kerstenen als de softlanders25. Zij erkennen het gevaar op een

    pessimistisch crash-scenario zoals hierboven beschreven, maar gaan er van uit dat een

    cocktail van relatief kleine bijsturingen tot een zachte landing zal leiden. Een gestage

    maar beperkte en dus zeker niet abrupte ontwaarding van de dollar, een hoogstens licht

    sissend leeglopende zeepbel op de immobiliënmarkt (naar Brits model), een vermin-

    dering van de Amerikaanse begrotingstekorten gekoppeld aan een toename van het

    gezinssparen in de VS26, versnelde groei in Europa en Japan en een geleidelijke opwaar-

    dering van diverse perifere munten, in de eerste plaats de Chinese renminbi, vormen

    de cocktail van wijzigingen waar de softlanders zich aan optrekken. Ze stellen in het

    vooruitzicht dat de omzetting van het huidige globaal onevenwicht niet noodzakelijk

    op een spectaculaire en voor de globale groei erg negatieve manier hoeft te verlopen.

    Alhoewel wij zowel intuïtief als analytisch nogal wat sympathie voelen voor de

    aanhangers van de zachte landing-theorie gaat het er voor de voorliggende argumen-

    tatie niet zozeer om wie nu van al deze scholen het gelijk aan zijn kant heeft. Waar het

    ten gronde wel om gaat, is dat het globale onevenwicht zoals dat vooral via grote te-

    genstellingen inzake de sterk uiteenlopende saldo’s van de lopende rekening van de

    betalingsbalans naar voren komt, hoe dan ook voor grote onzekerheid zorgt. Die on-

    zekerheid speelt op alle niveau’s: bij besprekingen tussen de G8-leiders en in de stra-

    tegie-oefeningen van grote multinationals en belangrijke financiers en investeerders,

    maar ook bij de autoriteiten van kleinere landen, de eigenaars/managers van kleine

    en middelgrote bedrijven en finaal ook een niet te onderschatten percentage van de

    consumenten. Zelfs indien de optimistische school uiteindelijk gelijk krijgt, blijft de

    onzekerheid vandaag en morgen knagen. Halen de softlanders het laken naar zich toe,

    dan zullen er nog altijd substantiële en voor sommigen pijnlijke herschikkingen en

    aanpassingen dienen te gebeuren. Ook dat creëert onzekerheid nu. Krijgen de pessi-

    misten gelijk, dan spreken we over paniek en over-reacties waar weinig positiefs kan

    uit voortvloeien. Het globaal onevenwicht vormt dus zeker geen positieve omgevings-

    factor voor de groei van de wereldeconomie.

    25 Vooraanstaande internationale instellingen als het IMF en en de OESO mogen in deze categorie geplaatst worden, net

    zoals grote investeringsbanken als Merrill Lynch en Goldman Sachs. Naast iemand als Martin Wolf, hoofdeconoom van

    de Financial Times, bevindt zich hier eigenlijk ook de vroegere FED-voorzitter Alan Greenspan. De argumentatie die

    Greenspan diverse malen ten berde bracht, bestond erin dat de combinatie van de diepgang en sofisticatie van de in-

    ternationale financiële markten met de hoe dan ook nog altijd enorme kredietwaardigheid van een mega-economie als

    de Amerikaanse er voor zorgt dat de VS én zich een groter deficit op de lopenede rekening van de betalingsbalans kan

    permitteren én er kan van uitgaan dat een afbouw van die positie veeleer geordend dan wel chaotisch en/of panisch

    zou verlopen. Zie o.m. Greenspan, 2004.

    26 Uiteraard heeft het deficit op de lopende rekening van de Amerikaanse betalingsbalans alles te maken met het feit dat

    het intern in de VS gegenereerde spaarvolume onvoldoende is om de investeringen in het land te dekken. Vermindering

    van het tekort op de overheidsbegroting vergroot de interne spaarpot, net zoals een toename van het gezinssparen.

  • vkw Metena  november 2006   ��

    2.2. Het Tsjernobyl-syndroom

    De tweede stevige tegenwind voor een onderhouden tred inzake verdere groei van

    de wereldeconomie blaast vanuit de financiële markten. De hamvraag hier luidt of er

    in de voorbije jaren niet een dermate opeenstapeling van risicoposities is gegroeid

    dat gevreesd moet worden dat de kansen op een zwaar systeemrisico fors toenemen.

    Onder systeemrisico verstaat men ontwikkelingen waarbij, door paniek gekoppeld aan

    inadequaat optreden vanwege de regulatoren en de overheden, verliezen expotentieel

    gaan cumuleren tot een punt waarbij de normale werking van de geld-, kapitaal, kre-

    diet- en wisselmarkten volkomen vast dreigt te lopen, met alle gevolgen vandien voor

    de reële sfeer van de economie27. Vermits de vergelijking met een zwaar accident in

    een kernreactor hier voor de hand ligt, vond de beeldspraak van een Tsjernobyl op de

    financiële markten reeds jaren geleden ingang.

    Centraal in de vrees voor een toegenomen systeemrisico in de financiële wereld

    staan de stormachtige ontwikkeling van de hefboomfondsen (“hedge funds”) en van

    de derivatenmarkten. Hefboomfondsen zijn investeringsfondsen die zich veelal ken-

    merken door een juridische structuur die toelaat het effect van regulering en belas-

    tingsregimes te minimaliseren (bijvoorbeeld via offshore-constructies). O.m. via han-

    tering van een hoge schuldgraad (hoge “leverage”) ontwikkelen zij soms zeer complexe

    investeringsstrategieën waarin dan weer het gebruik van allerhande derivaten vaak

    een belangrijke plaats inneemt. Medio 2006 beheerden de hefboomfondsen wereld-

    wijd bijna 1 300 miljard dollar aan activa. Door de hoge leverage nemen zij echter vaak

    posities in die een veelvoud uitmaken van de beheerde activa. Steeds meer instituti-

    onele en grote individuele beleggers gaan via hefboomfondsen voor hun investerin-

    gen. Het Britse weekblad The Economist meldt dat “volgens sommige experts de hef-

    boomfondsen ondertussen reeds instaan voor de helft van alle transacties in de grote

    financiële centra”28.

    In de markt van de derivaten zoals opties, futures, swaps en vele andere producten

    in alle mogelijke geuren en kleuren gaat het in essentie om indekking tegen risico’s.

    Wisselkoersen, rentevoeten, prijzen van grondstoffen en faling van debiteuren vor-

    men enkele van de vele risico’s waar men in het dagelijkse economische en financiële

    verkeer mee geconfronteerd kan worden. Efficiënte marktwerking draagt er toe bij dat

    27 Voor de voorlopig laatste maal dat er van een heus systeemrisico sprake was, moeten we terug naar september 1998

    toen zich de implosie voordeed van het hefboomfonds Long Term Capital Management en verschillende grote financiële

    instellingen mee in de afgrond dreigde te sleuren. Voor het hele verhaal rond LTCM, zie Lowenstein, 2000. Alhoewel de

    origine van de crisis van een heel andere orde was, bestond er in de uren en dagen na de aanslagen van 9/11 in 2001 al-

    licht ook een ernstig risico op implosie van het financiële systeem. Voor een aantal beschouwingen rond financiële sta-

    biliteit in het algemeen en het verband met de macro-economische omgeving, zie Schinasi, 2006.

    28 The Economist, 2 september 2006, p.61.

  • �0

    deze risico’s naar het niveau in het bestel gebracht worden waar de grootste bereidheid

    bestaat om deze risico’s te nemen. Derivaten vormen daar een uitgelezen middel toe

    en het staat buiten kijf dat de voorbije decennia de efficiëntie en de veiligheid van het

    wereldwijde financiële systeem toenamen. Evengoed staat het evenwel buiten kijf dat

    het (over)gebruik van derivaatconstructies grote risico’s kan inhouden.

    Sedert de Chicago Mercantile Exchange in 1972 het startsein gaf voor de systemati-

    sche handel in derivaten kende deze markt een fenomenale groei die, zo lijkt het, de

    jongste jaren enkel maar verder versnelde. Figuur 7 zet die groei in perspectief voor de

    financiële derivaten en voor de kredietgerelateerde derivaatproducten. Onder financi-

    ele derivaten verstaan we hier de derivaatcontracten die slaan op bewegingen inzake

    wisselkoersen, rentevoeten en aandelenkoersen. De uitstaande bedragen van de con-

    tracten inzake financiële derivaten liepen op van 400 000 miljard dollar in het tweede

    kwartaal van 2000 tot 1 600 000 miljard zes jaar later. Vermits diverse contracten op

    één en hetzelfde risico kunnen slaan, mag het uitstaande bedrag aan contracten niet

    geïnterpreteerd worden als een indicatie van de risicoposities (netto zijn die veel klei-

    ner). De jongste jaren nam het volume aan derivaatcontracten dat slaat op kredietri-

    sico’s fors toe29. Tegenover nagenoeg niets op het einde van de 20ste eeuw circuleerden

    vorig jaar reeds voor 17 000 miljard dollar aan contracten. De overheden die toezicht

    moeten houden op risico’s circulerend in het financiële systeem liggen hoe langer hoe

    meer wakker van deze kredietderivaten daar het hoe langer hoe moeilijker wordt om

    te achterhalen waar zich nu precies welke risico’s bevinden30.

    Alhowel zowel hefboomfondsen als derivaten belangrijke bijdragen leveren aan de

    efficiëntie op de geld- en kapitaalmarkten, is het nu net de combinatie van enerzijds de

    forse opmars van de hefboomfondsen met hun zware, schuldbeladen kapitaalstructuur

    en anderzijds de mogelijkheid om erg complexe en qua risico’s ondoorzichtige deri-

    vaatconstructies op te zetten die aanleiding geeft tot toenemende aandacht voor po-

    tentiële catastrofes die in deze nieuwe financiële structuren zouden kunnen besloten

    liggen31. Veel aandacht gaat hierbij onder meer uit naar de incentives waarmee mana-

    gers van hefboomfondsen en soortgelijke vehikels zich geconfronteerd zien en naar de

    feitelijke risicoposities van de grote financiële instellingen die het zenuwcentrum van

    het wereldwijde financiële gebeuren bevolken32. Toegang vanwege deze grote financiële

    instellingen tot liquiditeiten is erg belangrijk in het geval zich calamiteiten voordoen

    op de geld- en kapitaalmarkten. Ontdekking van tot voordien verborgen risico’s kan

    29 Zie hieromtrent vooral IMF, 2006(a).

    30 Voor een korte maar krachtige tegenargumentatie inzake deze grote bezorgdheid, zie Lewis, 2006.

    31 Zie voor officiële waarschuwingen terzake o.m. ECB, 2006; BIS, 2006 en IMF, 2006(a).

    32 Rajan, 2005 en Geithner, 2006.

  • vkw Metena  november 2006   ��

    deze liquititeitstoegang ernstig in het gedrang brengen. Men hoeft nog niet het com-

    plete doembeeld van de Grote Depressie van de jaren 1930 voor de geest te halen om in

    te zien dat ernstige problemen op de financiële markten ook stevige repercussies kan

    hebben voor de reële economie van groei, investeringen en tewerkstelling.

    Het internationale financiële systeem kende de jongste decennia een fenomenale

    groei met enorme voordelen op het vlak van welvaarts- en welzijnscreatie33. Tegelijk

    toonde de autoriteiten en de grote spelers in de geld- en kapitaalmarkten een merk-

    waardige kundigheid om grote crisissen als, bijvoorbeeld, de Aziatische crisis van de

    tweede helft van de jaren 1990, de LTCM-affaire, het openspatten van de zeepbel op de

    aandelenmarkten in 2000-2001, de naschok van 9/11 en de solvabiliteitscrisis van de

    automobielsector in 2005 zonder al te veel kleurscheuren weg te gommen. Met name

    de stormachtige groei van de Siamese tweeling hefboomfondsen/derivaten boetseert

    evenwel een nieuwe realiteit binnen dewelke er een sterk uitvergrotingseffect van ini-

    tiële schokken kan ontstaan. Er heerst dan ook in brede kringen onzekerheid dat de lijn

    van de vakkundige en succesvolle opvang van crisissen uit het verleden zomaar kan

    33 Voor een een uitgebreide argumenatie in dit verband, zie Rajan & Zingales, 2003 en Obstfeld & Taylor, 2004.

    du

    izen

    d m

    ld $

    1600

    1200

    800

    400

    099 00 01 02 03 04 05 06 97 99 01 03 05

    20

    16

    12

    8

    4

    0

    du

    izen

    d m

    ld $

    Financiële derivaten (notionele bedragen van lopende 

    derivatencontracten inzake renevoeten, aandelen, wis-

    selkoersen e.d.)(in duizend mld $). 

    Kredietderivaten (notionele bedragen van lopende 

    derivatencontracten)(in duizend mld $).

    Figuur 7: 

    Tomeloze expansie. Groei van de derivatenmarkten.

    Bron: IMF

  • ��

    doorgetrokken worden naar de toekomst, zeker indien crisissen zich in een veel groei-

    onvriendelijker macro-omgeving zouden voordoen. Die onzekerheid kan, om het eu-

    femistisch uit te drukken, bezwaarlijk beschouwd worden als positief inwerkend op

    de krachten die moeten zorgen voor de economische groei in de wereld.

    2.3. Een vat vol buskruit

    De derde tegenwind waait vanuit de hoek van de internationale geopolitieke ont-

    wikkelingen. Sedert 9/11, en nog versterkt door de aanslagen in o.m. Bali, Madrid en

    Londen, overheerst wereldwijd een gevoel van onveiligheid en onzekerheid als gevolg

    van de diverse geopolitieke onrusthaarden en van de constante terroristische drei-

    ging34. Een vrij algemeen verspreid gevoel van onveiligheid en daardoor dus ook on-

    zekerheid speelt zelden in het voordeel van de economische groei. Consumenten aar-

    zelen in hun bestedingen, producenten nemen een afwachtende houding aan inzake

    investeringen en overheden zien zich verplicht in hun bestedingspatroon meer de na-

    druk te leggen op veiligheidsmateries, niet zelden ten koste van economisch produc-

    tievere investeringen.

    Inzake de vele geopolitieke onrusthaarden kunnen talrijke voorbeelden van acute

    dreiging naar voren geschoven worden. Een niet-limitatieve staalkaart terzake bevat

    de volgende elementen:

    • het Israelisch-Palestijns conflict met haar geregeld zeer gewelddadige uitloper in

    Libanon

    • het probleem Iran met zijn nucleaire push gekoppeld aan de actieve steun van dit

    land aan het internationaal terrorisme en aan de dreiging van Teheran om Israël

    van de aardbodem weg te vagen

    • de chaos in bepaalde delen van Irak en de terug oplopende conflictintensiteit in

    Afghanistan

    • de nucleaire bewaping van Noord-Korea

    • de dreiging van een machtsovername door islamitische fundamentalisten in het

    eveneens nuclair bewapende Pakistan

    • het probleem Saoedi-Arabië in die zin dat het allerbelangrijkste land ter wereld

    inzake olie-export intern alles behalve een toonbeeld van stabiliteit is

    • de onophoudelijke spanning tussen Rusland en buren als Oekraïne en Georgië

    34 Bij de beoordeling van de successen geboekt door de jihad-terroristen wordt ons inziens al te vaak voorbijgegaan aan

    de objectieve vaststelling dat die successen eerder aan de magere kant uitvallen. In bijlage 1 vindt de lezer daarom-

    trent een tekst die in Trends van 7 september 2006 verscheen. Vermits we de finale titel die boven het artikel gekleefd

    werd echt niet-dekkend vonden voor de lading nemen we de vrijheid om er de titel op te kleven die er aanvankelijk bo-

    ven prijkte.

  • vkw Metena  november 2006   ��

    • de rabiaat anti-Amerikaanse alliantie tussen het Cuba van Fidel Castro en het

    Venezuela van Hugo Chavez

    • het probleem Taiwan of de wetenschap dat de Chinese Volksrepubliek gegarandeerd

    vroeg of laat zijn hand zal leggen op het vroegere Formosa

    In termen van de stabiliteit van de wereldordening zullen de meeste van deze en

    andere haarden van onrust voldoende onder controle blijven. Het volstaat evenwel dat

    één van deze conflicten ernstig escaleert om gewoon onzekerheid om te zetten in ver-

    regaande onzekerheid, in zware verliezen van welke aard ook tot finaal in algemene

    paniek die, bijvoorbeeld, het normale geld- en kapitaalverkeer wereldwijd significant

    in het honderd kan doen lopen.

    Met betrekking tot het internationaal terrorisme gaat de grootste dreiging uit van

    het islamitisch fundamentalisme. Hun acties konden tot nu toe niet echt de wereld-

    economie derailleren, integendeel zelfs. Er dient evenwel ernstig rekening mee gehou-

    den te worden dat dit niet zo hoeft te blijven. Als typisch voorbeeld kunnen we hier het

    risico op een terroristische aanslag in de VS via ingevoerde container(s) nemen. Een

    dergelijke aanslag, zeker als daar nucleair en/of bio/chemisch materiaal zou bij te pas

    komen, zou in de VS tot allicht draconische ingrepen in de controleprocedures op de

    ingevoerde containers leiden. Dit zou dan op zijn beurt aanleiding geven tot enorme

    wachtlijnen en vertragingen en in het radarwerk van de nu zo vaak omwille van zijn ef-

    ficiëntie geroemde internationale aanbodketen (“supply chain”) stevig wat zand gooien.

    De financieel-economische kost van een dergelijke gang van zaken zou dan ook al snel

    exorbitant hoog oplopen. Bovenop dit alles is er dan ook nog de onzekerheid inzake de

    Amerikaanse reactie in het geval zich bijvoorbeeld een nucleaire aanslag in één van hun

    grootsteden zou voordoen. Dit zou immers nagenoeg zeker tot een gelijkaardige reac-

    tie vanuit Washington leiden ten aanzien van de landen die als de (mede)schuldigen

    zouden aangeduid worden35.

    Kwantificatie van de negatieve impact van terrorisme en de dreiging van terroristi-

    sche aanslagen is zeer moeilijk maar alles wijst erop dat de intensiteit van deze tegen-

    wind voor de wereldeconomie eerder van het krachtige type is36. Een ander voorbeeld dat

    tot desastreuze gevolgen zou kunnen leiden, betreft een aanslag op en via het Internet

    waarbij, bijvoorbeeld, de bestanden van financiële instellingen en/of van militaire or-

    ganisaties vernietigd worden of op een ingrijpende manier gepenetreerd worden.

    35 Wie de dynamiek van de Amerikaanse samenleving begrijpt, weet dat in dergelijke omstandigheden, en wie er ook in

    het Witte Huis moge zitten, vanuit Washington absoluut geen rekening meer zal gehouden worden met discussies in

    het kader van de Verenigde Naties.

    36 Voor een genuanceerde analyse terzake, zie Blomberg, Hess & Orphanides, 2004.

  • ��

    Nergens staat geschreven of gedrukt dat één of meerdere van de aangeduide con-

    flicthaarden in de komende periode voor schokken zullen zorgen die wereldwijd zul-

    len uitdeinen. Hetzelfde geldt inzake terroristische aanslagen. De realiteit is evenwel

    dat deze dreigingen de jongste tijd zéér acuut ogen. Dit verhoogt het gevoel van onze-

    kerheid voor iedereen en dan zeker voor diegenen die verantwoordelijkheid moeten

    nemen voor beslissingen op de langere termijn.

    2.4. Zand in het raderwerk

    De vierde tegenwind voor de positieve ontwikkeling van de wereldeconomie komt

    aanwaaien van het oliefront. Een niet te hoge olieprijs vormt het perfecte smeermid-

    del voor het raderwerk van de wereldeconomie. De jongste jaren werkte de evolutie van

    de olieprijs echter veeleer als zand in dat raderwerk. De prijs van ruwe olie schoot de

    voorbije jaren inderdaad steil de hoogte in. Zoals figuur 8 aangeeft, ging de spotprijs

    van het zwarte goud met slechts enkele kortstondige neerwaartse correcties op vijf

    jaar tijd van 18 dollar per vat naar een record van 76 dollar in het begin van augustus

    200637. Zelfs rekening houdend met de muntontwaarding (d.i. in reële termen) klom

    de olieprijs daarmee recent naar nooit eerder geziene niveau’s (zie figuur 9).

    37 Sedertdien zette zich een gestage daling van de olieprijs door tot beneden de 60 dollar per vat bij het afsluiten van deze

    tekst (25 oktober 2006).

    10

    20

    30

    40

    50

    60

    70

    80

    20062005200420032002

    $

    Figuur 8: 

    De spotprijs van ruwe olie (gemiddelde van West Texas Intermediate, UK Brent en Dubai Fateh), in $.

    Bron: IMF, 2006

  • vkw Metena  november 2006   ��

    Aan de basis van deze scherpe stijgingen van de olieprijs liggen een veelheid aan

    factoren maar vijf daarvan staan toch wel op de eerste rij: de forse stijging van de

    vraag naar olie vanuit zich snel ontwikkelende landen als China en India, het gebrek

    aan investeringen in de olie-exploratie (vooral als gevolg van de eerdere lage prijzen),

    de voortdurende dreiging van gewapend conflict en terroristische aanslagen in het be-

    langrijkste oliewinningsgebied ter wereld (het Midden Oosten), de ontdekking in de

    beleggerswereld van ruwe olie als een bron voor lucratieve speculatieve beleggingen

    en het gebrekkige energiebeleid in rijkere landen, vooral de VS38.

    Door de belangrijkheid van ruwe olie als energiebron en grondstof voor een aantal

    industriële processen, gaven in het verleden forse stijgingen van de olieprijs aanlei-

    ding tot recessie en inflatie. Een tweekoppig monster waar economen het kooswoord-

    je stagflatie voor bedachten39. De crisisjaren 1974-75 en 1981-82 vormen de tekstboek-

    voorbeelden van zulke in olie gedrenkte stagflaties. Omtrent de impact van de olieprijs

    op de conjunctuur gold tot voor kort onder economische analisten een vrij grote con-

    38 De weigering van de Amerikaanse autoriteiten om tot een significante belasting van brandstof over te gaan, zorgt voor

    een levensgrote contradictie in het Amerikaanse beleid. De vraag naar olie wordt zo immers zeer hoog gehouden. Deze

    vraagdruk zorgt voor hoge prijzen die de inkomsten van landen als Iran en Venezuela fors opdrijven. Deze landen ver-

    krijgen zo bijkomende middelen om hun rabiaat anti-Amerikaans beleid te intensifiëren.

    39 Voor een degelijk, kort overzicht van de mechanismen die in gang treden bij een stevige olieprijsstijging, zie

    Blanchard, 2006.

    $ 70

    $ 60

    $ 50

    $ 40

    $ 30

    $ 20

    $ 1047 49 51 53 67 71 73 7555 57 59 61 77 79 81 8363 65 89 9385 87 91 95 97 99 01 03 0569

    1947 - september 2006

    $ p

    er

    vat

    Figuur 9: 

    Ruwe olieprijzen (in $ van 2005).

    Bron: IMF, 2006

  • ��

    sensus dat een volgehouden stijging van de olieprijs met 10 dollar per vat neerkomt op

    een inlevering van 0,2% à 0,3% groei voor de wereldeconomie. Gegeven de evolutie

    van de olieprijs sedert begin 2002 zou volgens deze vuistregel de wereldeconomie 1%

    à 1,5%punt aan groeipluimen gelaten hebben in oliesmurrie.

    De ervaring uit het verleden leert dat een forse verhoging van de olieprijzen stee-

    vast tot een combinatie van recessie en inflatie leidt. Nu ruim vier jaar na de start van

    de meest opmerkelijke prijsverhoging van ruwe olie die de wereld ooit meemaakte,

    lijkt die lering uit het verleden niet meer aan de orde te zijn. Daar waar het zeker zo is

    dat het relatieve gewicht van ruwe olie binnen het grondstoffen- en energieverbruik

    van de rijke landen afnam, valt het moeilijk om enkel en alleen dit fenomeen als een

    voldoende verklaring te zien voor het schijnbare gemak waarmee de wereldeconomie

    nu met de nooit eerder geziene prijsniveau’s voor ruwe olie kan leven.

    2.5. De fluwelen houtgreep

    Het monetaire beleid in de terzake belangrijkste landen van de wereld, zijnde de VS,

    de eurozone, Japan en geleidelijk aan ook China, kreeg de voorbije twee jaar ook meer en

    meer een eerder groeionvriendelijk karakter. Met name de Amerikaanse Federal Reserve

    Board (FED) voerde tussen juni 2004 en juni 2006 via 17 stapsgewijze verhogingen van

    telkens 0,25 punten haar basisrentevoet op van 1% naar 5,25%. De Europese Centrale

    Bank (ECB) tilde via vijf 0,25%-verhogingen haar basisrentevoet op van 2% in juni 2003

    -6

    -4

    -2

    0

    2

    4

    6

    -6

    -4

    -2

    0

    2

    4

    6

    VS

    VS Japan

    Euro zone

    Japan

    Euro zone

    1980 85 90 95 2000 051980 85 90 95 2000 05

    Reële korte-termijnrente (1) Reële lange-termijnrente (1)

    (1) De horizintale lijn door het punt 0 is het gemiddelde van de periode 1980-2006.

    Figuur 10: 

    Niet echt restricitief, deel 1

    Bron: IMF, 2006

  • vkw Metena  november 2006   ��

    naar 3,25% in oktober 2006. In de loop van 2006 gaf de Bank of Japan haar beleid gericht

    op bestrijding van de Japanse deflatie door middel van een 0% rentevoet op.

    Alhoewel de omslag in het monetaire beleid van de drie grote spelers terzake op het

    wereldtoneel niet te ontkennen valt, mag deze verstrakking toch ook weer niet over-

    dreven worden. Naar historische normen blijven we inzake reële rentevoeten, zijnde

    de nominale gecorrigeerd voor de inflatie, behoorlijk laag zitten. Zowel de reële ren-

    tevoeten op korte termijn als die op langere termijn situeren zich ondanks de recen-

    te verhogingen nog altijd onder de lange termijngemiddelden (zie figuur 10). Ook de

    expansie van de kredietverlening aan de privé-sector van de economie blijft aan een

    behoorlijk ritme groeien (zie figuur 11). Naast de stand van de reële rentevoeten en de

    bewegingen in het volume aan verleende kredieten vormt de evolutie van de geldhoe-

    veelheid een derde parameter die indicaties geeft van de mate van strakte of ontspan-

    ning in het monetaire beleid. Hier komt een gemengd beeld aan de orde. In de VS is er

    nu al maanden aan een stuk nauwelijks nog sprake van enige toename van de geldhoe-

    veelheid in enge zin terwijl de geldhoeveelheid in ruimere zin met 3 à 4% op jaarba-

    sis stijgt. Gegeven een inflatie van ruim 3% staat deze graadmeter van het monetaire

    beleid op behoorlijk restrictief. In de eurozone groeien beide grootheden van de geld-

    hoeveelheid met 7 à 8%. Bij een inflatie rond de 2% vormt dit een eerder expansieve

    aanwas van de geldhoeveelheid in circulatie.

    De verstrakking van het monetaire beleid veroorzaakt tegenwind voor de expansie

    van de wereldeconomie maar het gaat dus om tegenwind van het gemodereerde type,

    zeker binnen de eurozone. In het verleden durfden centrale bankiers er al eens keihard

    tegen aangaan op het vlak van het aanhalen van de monetaire teugels. Nu hanteren ze

    veeleer de fluwelen houtgreep.

    2.6. Van caféruzies tot wereldoorlog?

    Opgestart in een erg constructieve sfeer kort na de terreuraanslagen van 9/11 in 2001

    liep het in juli 2006 toch behoorlijk fout met de zogenaamde Doha-ronde die er op gericht

    was om, in het kader van de Wereldhandelsorganisatie (WHO, beter bekend onder de

    Engelse afkorting WTO) tot een verdere vrijmaking van de internationale handel te ko-

    men. Drastische inkrimping van de landbouwsubsidies in de VS, Europa en Japan zou-

    den centraal komen te staan in deze nieuwe onderhandelingen. Helaas, de Doha-ronde

    bevindt zich nu, in de woorden van de Indiase minister van Handel Kamal Nath, “ergens

    tussen de intensieve ziekenafdeling en het crematorium”40. Alhoewel de breuklijnen

    40 The Economist, 29 juli 2006, p. 65.

  • ��

    1999 2000 2002 2004 juli2006

    -7

    0

    7

    14

    Japan

    Eurozone

    VS

    Rijke landen

    2002 03 04 05 juni2006

    0

    -7

    7

    14

    21

    28

    Oost-Europa

    Azië

    Latijns-AmerikaOpkomende landen

    Figuur 11: 

    Niet echt restricitief, deel 2: kredietverlening aan de privé-sector (% groei per jaar)

    Bron: IMF, 2006

  • vkw Metena  november 2006   ��

    inzake deze Doha-ronde zich kenmerken door diepte en verscheidenheid, gaat het er in

    essentie om dat er geen eensgezindheid is tussen de VS en Europa omtrent de afbouw

    van landbouwsubsidies, dat ontwikkelingslanden de voorstellen terzake sowieso on-

    voldoende vinden en dat grote ontwikkelingslanden als India, Brazilië en Zuid- Afrika

    erg afkerig staan de verplichting om ook bij hen handelsbelemmeringen substantieel

    af te bouwen. Over dit alles heen hangt dan nog de algemene ontevredenheid met het

    op behoud van onderwaardering gebaseerde wisselkoersbeleid van China.

    Het zou niet de eerste keer zijn dat een internationale onderhandelingsronde gericht

    op verdere vrijmaking van de internationale handel eerst eens stevig moet vastlopen

    vooraleer iedereen met écht goede bedoelingen weer aan tafel gaat. Vaak weerklinkt

    in deze context de vergelijking met de Uruguay-ronde die in 1990 leek af te stevenen

    op een gewisse dood, maar tegen 1993 toch in die mate terug tot leven kwam dat het

    uiteindelijk misschien wel uitgroeide tot één der succesvolste van alle dergelijke li-

    beraliseringsrondes ooit. Om minstens drie redenen lijkt de hoop op een parallel met

    de Uruguay-ervaring vandaag eerder wishfull thinking. Ten eerste, de Uruguay-ronde

    ontspoorde temidden een recessie. Wat alle betrokken partijen stugger maakte en zich

    veel strakker deed richten op het strikte eigenbelang. De Doha-ronde gleed de afgrond

    in op een moment van wereldwijde stevige economische expansie. Normalerwijze mag

    men verwachten dat een dergelijke positieve omgeving eerder stimulerend werkt om

    tot doorbraken te komen inzake handelsvrijmaking. Ten tweede, de Uruguay-ronde

    liep vast als gevolg van een discussie tussen de VS en de Europese Unie. Thans ligt het

    allemaal veel complexer gegeven onder meer de dominante rol die landen als India,

    China en Brazilië met verve opnemen. Ten derde, de wettelijke en politieke realiteit in

    de VS maakt een deal in het kader van de Doha-ronde voor de volgende presidentsver-

    kiezingen onwaarschijnlijk. Tijdens de Uruguay-ronde bestond die beperking niet. De

    protectionistische gevoelens spatten in het Amerikaanse Congres hoog op.

    Complete mislukking van de Doha-ronde zou een ramp zijn voor de wereldecono-

    mie. De discussies die er de voorbije jaren plaatsgrepen rond heikele dossiers inzake

    vrijhandel zouden vrij onschuldige caféruzies blijken te zijn in vergelijking met het

    handelsoorloggekletter dat dan zou gaan weerklinken. De kans op het uitbreken van

    een spervuur aan protectionistisch opbod wordt dan huiveringwekkend groot41. Ook het

    afsluiten van regionale en bilaterale handelsakkoorden zou fors toenemen. Alhoewel

    minder ernstig dan ongebreideld protectionisme zal het volgen van deze route toch ook

    geen deugd doen aan het principe van de internationale vrijhandel. En rigoureuze toe-

    passing van dat principe blijft wereldwijd een zekere weg tot verhoging van welstand

    41 Voor uitvoerige bespreking van zulk een scenario, zie Liu, 2005.

  • �0

    en welzijn. Antiglobalisten en goed georganiseerde lobby-groepen in het Westen zoals

    bijvoorbeeld de landbouworganisaties verkondigen daaromtrent steevast onwaarhe-

    den, zij het vaak heel netjes en subtiel verpakt42.

    Het debat met de tegenstanders van de vrijhandel behoort niet echt tot het thema

    van deze monografie43. Waar het hier wel nadrukkelijk om gaat, is de negatieve impact

    die er opborrelt vanuit de onzekerheid omtrent het intact blijven van het principe van

    de vrijhandel. Zoals we in de voorgaande pagina’s reeds diverse malen dienden te on-

    derlijnen, werkt onzekerheid in het algemeen belemmerend voor een goede gang van

    zaken in de wereldeconomie. Die vaststelling geldt zeker en vast voor onzekerheid om-

    trent een liberaal internationaal handelsregime.

    42 Voor een ongemeen boeiende argumentatie inzake de grote voordelen van de internationale vrijhandel en de vele mis-

    verstanden rond dat principe, zie Krugman, 1998.

    43 Dat debat wordt wel uitgebreid aangegaan in Van Overtveldt, 2002.

  • vkw Metena  november 2006   ��

    3. 1776, “annus mirabilis”

    In het eerste deel van deze monografie documenteerden we de ongemeen sterke

    expansie die de wereldeconomie nu al vijf jaar kenmerkt. Ondanks aanzienlijke tegen-

    winden, een gegeven dat we uitgebreid in beeld brachten in het tweede deel van deze

    monografie, komen vooral de jongste jaren deze hoge economische groeicijfers op de

    tabellen. Wie A zegt, moet ook B zeggen. Deze hoffelijkheidregel verplicht ons dan ook

    om een verklaring te geven voor die hoogst ongewone vaststelling van sterke economi-

    sche groei temidden tegenwerkende omgevingsfactoren. Op die manier geformuleerd

    komt de verklaringsopdracht er eigenlijk op neer dat we op zoek moeten gaan naar die

    omgevingsfactoren die blijkbaar voor een dermate sterke rugwind zorgen dat de pe-

    daaltred van de wereldeconomie niet echt zwaar lijdt onder de diverse tegenwinden.

    De poging tot verklaring van de tot nu toe in deze monografie gedane vaststellin-

    gen, wortelt ons inziens in de geschiedenis en gaat uiteindelijk terug tot het jaar 1776.

    Een jaar waarin volgens Ronald Coase, winnaar van de Nobelprijs Economie in 1991,

    “ideeën aan de oppervlakte kwamen en gebeurtenissen zich voordeden die de moderne

    wereld vorm gaven”44. Harvard-professor Bernard Bailyn ventileert een vergelijkbare

    visie wanneer hij stelt dat 1776 een jaar is “van buitengewone, wereldveranderende

    uitdagingen in alle levensferen: in ideologie, in politiek, in overheidsbestuur, in reli-

    gie, in economie, in rechtsleer, in het gebruik van militaire kracht, en in de basisprin-

    cipes van de internationale relaties. In de annalen van de westerse geschiedenis is er

    hoogst waarschijnlijk geen vergelijkbaar annus mirabilis”45. We verpersoonlijken het

    jaar 1776 in drie historische figuren:

    • Thomas Jefferson speelde een dominante rol in de creatie van de Declaration of

    Independence van 4 juli 1776, die uiteindelijk voor de wereld veel meer ging bete-

    kenen dan enkel maar het geboortecertificaat van de Verenigde Staten.

    • Met de publicatie van An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations

    op 9 maart 1776 zorgde Adam Smith (1723-1790) voor het tot op de dag van vandaag

    belangrijkste traktaat ooit geschreven omtrent de voorwaarden om tot algemene

    sociaal-economische vooruitgang in de maatschappij te komen. Adam Smith legde

    op een coherente en onderbouwde manier uit hoe en waarom dat vooruitgangspad

    afgepijld wordt door de principes van de vrije markteconomie.

    44 Coase in Coase & Landes, 1976, p. 435.

    45 Bailyn in Coase & Landes, 1976, p. 445.

  • ��

    • Op 8 maart 1776 demonstreerde tot grote consternatie van het aanwezige publiek

    James Watt (1736-1819) in Birmingham een stoommachine die het startsein zou

    betekenen, zo bleek achteraf, van de Industriële Revolutie en van het proces van

    continue technologische vooruitgang. Het succes van James Watt werd in belang-

    rijke mate mogelijk gemaakt door zijn associatie met Matthew Boulton, een on-

    dernemer pur sang.

    De moderne managementliteratuur staat bol van de beschouwingen omtrent syner-

    getische effecten, of het welbekende 1 + 1 = 3 fenomeen. Welnu, het valt te argumenteren

    dat er zich een uniek synergetisch effect voordeed vanuit de drie ontwikkelingen en

    gebeurtenissen hierboven kort beschreven. Zonder uitspraken te doen over de juiste

    lijnen van de causale verbanden, grepen politieke vrijheid, respect voor eigendoms-

    rechten, economische vrijheid en de groei van een systeem dat occassionele inventi-

    viteit omzette in continue vernieuwings- en innovatiedrang versterkend op elkaar

    in. Dit synergieproces leidde tot een enorme toename van kennis en bekwaamheden,

    belichaamd in wat we ondertussen menselijk kapitaal zijn gaan noemen. De toename

    van het menselijk kapitaal leidt, in de positieve institutionele omgeving, tot stijgende

    meeropbrengsten of positieve schaaleffecten naar de economische groei toe.

    In een beperkte groep van landen, namelijk Noord-Amerika, Europa en Australië,