masterproef nieuwe versie - ghent...
TRANSCRIPT
I
I
Faculteit Rechtsgeleerdheid
Universiteit Gent
Academiejaar 2009-10
De rol van het slachtoffer in de strafuitvoering
(ZOALS GOEDGEKEURD DOOR DE FACULTEITSRAAD)
Masterproef van de opleiding
‘Master in de rechten’
Ingediend door:
Marlies Demeersseman
(studentennr: 20052451)
(major: burgerlijk recht en strafrecht)
Promotor: Prof. Dr. Vander Beken
Commissaris: Prof. Dr. Vander Laenen
II
II
Faculteit Rechtsgeleerdheid
Universiteit Gent
Academiejaar 2009-10
De rol van het slachtoffer in de strafuitvoering
(ZOALS GOEDGEKEURD DOOR DE FACULTEITSRAAD)
Masterproef van de opleiding
‘Master in de rechten’
Ingediend door:
Marlies Demeersseman
(studentennr: 20052451)
(major: burgerlijk recht en strafrecht)
Promotor: Prof. Dr. Vander Beken
Commissaris: Prof. Dr. Vander Laenen
III
III
“The right to be heard
does not automatically include
the right to be taken seriously.”
Hubert. H. Humphrey
Voorwoord
Eerst en vooral gaat een woord van dank uit naar mijn promotor Prof. Dr. Vander
Beken, die mij toeliet mij in dit onderwerp te verdiepen, mijn vragen beantwoordde en
mij terug op het goede spoor trachtte te zetten wanneer ik niet meer wist hoe ik dit
moest aanpakken.
Daarnaast wil ik ook mijn ouders bedanken, zij gaven mij de kans om verder te
studeren en geloofden, vaak meer dan ikzelf, dat ik mijn studies tot een goed einde kon
brengen.
IV
IV
Inhoudsopgave
Algemene inleiding………….………………..……………………………………….....1
Deel 1: Situering van de positie van het slachtoffer in de strafuitvoering doorheen de
tijd………………………………………………………………………………………..2
Inleiding…….. .................................................................................................................. 2
Hoofdstuk 1 Historisch overzicht ................................................................................... 3
1.1 De Middeleeuwen en het Ancien Régime ......................................................... 3
1.2 De Verlichting en het klassieke strafrechtsdenken ........................................... 4
1.3 Het positivisme ................................................................................................. 6
1.4 Het sociaal verweer ........................................................................................... 7
1.4.1 De wet van 31 mei 1888 inzake de voorwaardelijke veroordeling en
voorwaardelijke invrijheidstelling ............................................................................ 8
1.5 Het nieuw sociaal verweer ................................................................................ 9
1.6 Recentste ontwikkelingen ............................................................................... 10
1.7 Besluit ............................................................................................................. 12
Hoofdstuk 2 Initiatieven op supranationaal vlak .......................................................... 14
2.1 Inleiding .......................................................................................................... 14
2.2 Verklaring van de Verenigde Naties over de basisrechten van slachtoffers van
misdrijven en machtsmisbruik .................................................................................... 14
2.2.1 Inleiding ...................................................................................................... 14
2.2.2 Bespreking van de resolutie nr. 40/43 ......................................................... 15
2.2.3 Bespreking van de verklaring van de basisrechten van slachtoffers van
misdrijven en machtsmisbruik ................................................................................ 17
2.2.4 Besluit ......................................................................................................... 19
2.3 Aanbeveling nr. R(85)11 van de Raad van Europa over de positie van het
slachtoffer in het strafrecht en de strafprocedure ........................................................ 20
2.3.1 Inleiding ...................................................................................................... 20
2.3.2 Uitgangspunten ........................................................................................... 21
2.3.3 Ontleding van de inhoud van de aanbeveling ............................................. 22
2.3.4 Besluit ......................................................................................................... 25
2.4 Aanbeveling nr. R(87) 21 van de Raad van Europa inzake hulpverlening aan
slachtoffers en de preventie van victimisering ............................................................ 25
2.4.1 Inleiding ...................................................................................................... 25
V
V
2.4.2 Uitgangspunten ........................................................................................... 26
2.4.3 Ontleding van de inhoud van de aanbeveling ............................................. 27
2.4.4 Besluit ......................................................................................................... 29
2.5 Aanbeveling R (99) 19 van het Comité van Ministers aan de lidstaten
betreffende bemiddeling tussen slachtoffers en daders van misdrijven ...................... 29
2.5.1 Inleiding ...................................................................................................... 29
2.5.2 Ontleding van de inhoud van de aanbeveling ............................................. 30
2.5.3 Ontleding van de inhoud van de bijlage ...................................................... 31
2.5.4 Besluit ......................................................................................................... 33
2.6 Aanbeveling R(2002)5 van de Raad van Europa in verband met de
bescherming van vrouwen tegen geweld .................................................................... 33
2.6.1 Inleiding ...................................................................................................... 33
2.6.2 Uitgangspunten ........................................................................................... 34
2.6.3 Ontleding van de inhoud van de aanbeveling ............................................. 35
2.6.4 Besluit ......................................................................................................... 37
2.7 De verklaring van de rechten van het slachtoffer volgens het Victim Support
Europe ……………………………………………………………………………….37
2.7.1 Inleiding ...................................................................................................... 37
2.7.2 De rechten van het slachtoffer..................................................................... 38
2.7.3 Besluit ......................................................................................................... 40
2.8 Slachtoffers van strafbare feiten in de Europese Unie: reflectie over normen
en maatregelen ............................................................................................................ 40
2.8.1 Inleiding ...................................................................................................... 40
2.8.2 Ontleding van de Mededeling ..................................................................... 41
2.8.3 Besluit ......................................................................................................... 42
2.9 Het kaderbesluit van de Europese Unie van 15 maart 2001 inzake de status
van het slachtoffer in de strafprocedure ...................................................................... 43
2.9.1 Inleiding ...................................................................................................... 43
2.9.2 Inhoud van het Kaderbesluit ....................................................................... 43
2.9.3 Bespreking van het verslag van de Europese Commissie voor wat betreft de
maatregelen genomen in de Belgische wetgeving .................................................. 47
2.9.4 Besluit ......................................................................................................... 50
VI
VI
2.10 Aanbeveling Rec (2006) 8 van het Comité van Ministers aan de lidstaten
betreffende hulp aan slachtoffers van misdrijven ....................................................... 51
2.10.1 Inleiding .................................................................................................. 51
2.10.2 Bespreking van de inhoud van de aanbeveling ....................................... 52
2.10.3 Ontleding van de bijlage bij de aanbeveling ........................................... 53
2.10.4 Besluit ..................................................................................................... 56
2.11 Algemeen besluit ............................................................................................. 57
Hoofdstuk 3 Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid ................................................. 58
3.1 Inleiding .......................................................................................................... 58
3.1.1 Ontstaan....................................................................................................... 58
3.1.2 Belangrijkste opdrachten ............................................................................. 59
3.2 Belangrijkste publicaties met betrekking tot het slachtoffer ........................... 60
3.2.1 Strategisch plan van een nationaal slachtofferbeleid .................................. 60
3.2.1.1 Inleiding .............................................................................................. 60
3.2.1.2 Bespreking van de inhoud van het strategisch plan ............................ 61
A. Deel 1: Evaluatie van bestaande initiatieven .......................................... 61
i. Bespreking van de evaluatie van belangrijkste bestaande initiatieven 61
ii. Besluit ................................................................................................. 64
B. Deel 2: Principes van het slachtofferbeleid ............................................. 64
i. Bespreking van de principes van het slachtofferbeleid ....................... 64
ii. Besluit ................................................................................................. 69
C. Deel 3: Een maatstaf voor toetsing ......................................................... 69
3.2.1.3 Besluit ................................................................................................. 70
3.2.2 Handvest voor het slachtoffer van een misdrijf .......................................... 70
3.2.2.1 Inleiding .............................................................................................. 70
3.2.2.2 Basisprincipes inzake rechten van het slachtoffer volgens het
handvest… .......................................................................................................... 71
3.2.2.3 De fundamentele rechten van het slachtoffer volgens het Handvest .. 72
3.2.2.4 Besluit ................................................................................................. 73
3.2.3 Overige publicaties...................................................................................... 74
3.3 Besluit ............................................................................................................. 76
Hoofdstuk 4 Slachtofferzorg ........................................................................................ 77
4.1 Inleiding .......................................................................................................... 77
VII
VII
4.2 Slachtofferbejegening ..................................................................................... 78
4.2.1 Inleiding ...................................................................................................... 78
4.2.2 Politionele slachtofferbejegening ................................................................ 78
4.2.2.1 Inleiding .............................................................................................. 78
4.2.2.2 Het begrip politionele slachtofferbejegening ...................................... 79
4.2.3 Justitiële slachtofferbejegening ................................................................... 80
4.2.3.1 Inleiding .............................................................................................. 80
4.2.3.2 Wat is slachtofferonthaal..................................................................... 81
4.3 Slachtofferhulp ................................................................................................ 83
4.3.1 Inleiding ...................................................................................................... 83
4.3.2 Slachtofferhulp in praktijk: centra voor slachtofferhulp ............................. 84
4.4 Slachtoffertherapie .......................................................................................... 85
Hoofdstuk 5 Herstelbemiddeling.................................................................................. 86
5.1 Inleiding en begrip .......................................................................................... 86
5.1.1 Inleiding ...................................................................................................... 86
5.1.2 Begrip .......................................................................................................... 87
5.2 Onderscheid met bemiddeling in strafzaken ................................................... 89
5.2.1 Wat is bemiddeling in strafzaken? .............................................................. 89
5.2.2 De voornaamste verschillen op een rijtje gezet........................................... 91
5.3 VZW Suggnomé ............................................................................................. 91
Deel 2:Bespreking van de relevante wetgeving………………………………………..93
Inleiding…….. ................................................................................................................ 93
Hoofdstuk 1 De wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke
invrijheidstelling ............................................................................................................. 94
1.1 Inleiding .......................................................................................................... 94
1.2 Bespreking van de omzendbrief van 15 januari 1997 tot erkenning van het
slachtoffer in het kader van de strafuitvoering ............................................................ 96
1.2.1 Inleiding ...................................................................................................... 96
1.2.2 Inhoudelijke bespreking van de omzendbrief van 15 januari 1997 tot
erkenning van het slachtoffer in de strafuitvoering................................................. 97
1.2.3 Evaluatie van de omzendbrief ..................................................................... 99
1.3 Inhoudelijke bespreking van de wet van 5 maart 1998 betreffende de wet op
de voorwaardelijke invrijheidstelling ........................................................................ 100
VIII
VIII
1.3.1 Inleiding .................................................................................................... 100
1.3.2 De positie van het slachtoffer binnen de wet van 5 maart 1998 betreffende
de wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling ................................................... 100
1.3.2.1 Toelaatbaarheid tot de voorwaardelijke invrijheidstelling ................ 100
1.3.2.2 Tijdens de voorbereiding van het dossier.......................................... 101
1.3.2.3 Het horen van het slachtoffer op de zitting ....................................... 106
1.3.2.4 Het inlichten van het slachtoffer omtrent de beslissing .................... 107
1.3.2.5 Het slachtoffer tijdens de opvolging van de voorwaardelijke
invrijheidstelling ............................................................................................... 107
1.3.3 Evaluatie van de wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke
invrijheidstelling in het licht van de noden van de slachtoffers ............................ 109
Hoofdstuk 2 Wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de
veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het
raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten ..................................................................... 116
2.1 Inleiding ........................................................................................................ 116
2.2 Bespreking van de positie van het slachtoffer in de wet van 17 mei 2006 ... 117
2.2.1 Definitie van het begrip slachtoffer........................................................... 117
2.2.2 Wijze waarop slachtoffers geïnformeerd en gehoord kunnen worden...... 118
2.2.3 Rol van het slachtoffer bij toekenning van strafuitvoeringsmodaliteiten . 121
2.2.3.1 Door de minister toegekende strafuitvoeringsmodaliteiten .............. 121
A. Penitentiair verlof .................................................................................. 121
B. Uitgangsvergunning .............................................................................. 122
C. De onderbreking van de strafuitvoering ................................................ 122
2.2.3.2 Door de strafuitvoeringsrechtbank toe te kennen
strafuitvoeringsmodaliteiten .............................................................................. 122
A. De beperkte detentie en het elektronisch toezicht ................................. 123
B. De voorwaardelijke invrijheidstelling ................................................... 125
C. De voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het
grondgebied of met het oog op overlevering ................................................ 126
D. Voorlopige invrijheidstelling om medische redenen ............................ 127
E. De vervanging van de door de strafrechter uitgesproken vrijheidstraf in
een werkstraf ................................................................................................. 127
IX
IX
2.3 Evaluatie van de wet van 17 mei 2006 in het licht van de noden van het
slachtoffer .................................................................................................................. 128
Hoofdstuk 3 Bespreking van de relevante wetgeving inzake slachtofferzorg ........... 134
3.1 Inleiding ........................................................................................................ 134
3.2 Bespreking van de relevante wetgeving inzake politionele
slachtofferbejegening ................................................................................................ 134
3.2.1 Inleiding .................................................................................................... 134
3.2.2 Bespreking van de relevante bepalingen uit de wet van 5 augustus 1992 wet
op het politieambt .................................................................................................. 135
3.2.3 Ministeriële omzendbrief PLP10 inzake de organisatie en de
werkingsnormen van de lokale politie met het oog op het waarborgen van een
minimale gelijkwaardige dienstverlening aan de bevolking ................................. 136
3.2.4 Ministeriële omzendbrief GPI 19 van 6 mei 2002 betreffende de functie, de
bevoegdheden en de opdrachten van politieassistenten ........................................ 137
3.2.5 Omzendbrief GPI 58 betreffende politionele slachtofferbejegening in de
geïntegreerde politie, gestructureerd op 2 niveaus ................................................ 138
3.2.6 Evaluatie .................................................................................................... 145
3.3 Bespreking van de relevante wetgeving inzake justitiële
slachtofferbejegening ................................................................................................ 148
3.3.1 Inleiding .................................................................................................... 148
3.3.2 Ministeriële richtlijn inzake het onthaal van slachtoffers op parketten en
rechtbanken van 15 september 1997 ..................................................................... 148
3.3.2.1 Inleiding ............................................................................................ 148
3.3.2.2 Bespreking van de inhoud van de ministeriële richtlijn inzake
slachtofferonthaal .............................................................................................. 149
3.3.3 Ministerieel besluit van 23 juni 1999 tot vaststelling van basisinstructies
voor justitiehuizen ................................................................................................. 151
3.3.3.1 Inleiding ............................................................................................ 151
3.3.3.2 Bespreking van het ministerieel besluit inzake basisinstructies voor
justitiehuizen ..................................................................................................... 151
A. Doelstellingen ....................................................................................... 151
B. Opdrachten ............................................................................................ 152
3.3.4 Evaluatie en besluit ................................................................................... 153
X
X
3.4 Bespreking van de relevante wetgeving inzake slachtofferhulp ................... 155
3.4.1 Inleiding .................................................................................................... 155
3.4.2 Bespreking van de relevante wetgeving .................................................... 155
3.4.2.1 Het decreet van 19 december 1997 betreffende Algemeen
welzijnswerk ..................................................................................................... 155
3.4.2.2 Het sectorprotocol met betrekking tot de bijkomende taak “hulp- en
dienstverlening aan slachtoffers van misdrijven” ............................................. 158
3.4.3 Evaluatie en besluit ................................................................................... 159
3.5 Samenwerkingsakkoord van 7 april 1998 tussen Federale staat en Vlaamse
Gemeenschap inzake slachtofferzorg ........................................................................ 161
3.5.1 Inleiding .................................................................................................... 161
3.5.2 Bespreking van het samenwerkingsakkoord tussen de Federale staat en de
Vlaamse Gemeenschap ......................................................................................... 162
3.5.3 Evaluatie .................................................................................................... 170
Hoofdstuk 4 Bespreking van de relevante wetgeving inzake herstelbemiddeling ..... 173
4.1.1 Inleiding .................................................................................................... 173
4.1.2 Bespreking van de wet van 22 juni 2005 tot invoering van de bemiddeling
in de voorafgaande titel van het wetboek van strafvordering en in het wetboek van
strafvordering ........................................................................................................ 173
4.1.3 Evaluatie en besluit ................................................................................... 174
Algemeen Besluit……………………………………………………………………..176
Bibliografie……………………………………………………………………………178
1
Algemene inleiding Dit werkstuk handelt over de rol van het slachtoffer in de strafuitvoering en tracht
enerzijds de spelers en anderzijds de spelregels weer te geven.
Het is de bedoeling dat de lezer na het lezen van deze masterproef weet welke
juridische bescherming er bestaat voor het slachtoffer, welke initiatieven er bestaan ten
behoeve van het slachtoffer, hoe ze dit in praktijk concreet aanpakken en wat er nog
voor verbeteringen vatbaar is.
Een eerste deel handelt over de spelers en vangt aan met een situering van het
slachtoffer in tijd en ruimte. De situering van het slachtoffer in de tijd wordt
weergegeven via een historisch overzicht waarin wordt nagegaan hoe de rol van het
slachtoffer doorheen de tijd is geëvolueerd. De situering van het slachtoffer in de
ruimte wordt bekomen via het bespreken van een aantal internationale initiatieven die
genomen werden ten behoeve van het slachtoffer.
Daarna worden in een drietal hoofdstukken de belangrijkste instanties aan de lezer
geïntroduceerd. Een eerste belangrijke instantie die hier aan bod komt, is het Nationaal
Forum voor Slachtofferbeleid, een stuwende kracht achter vele genomen wetgevende
initiatieven. Vervolgens worden de begrippen inzake slachtofferzorg alsook de
relevante actoren, duidelijk geschetst en ten slotte wordt ook het begrip
herstelbemiddeling uitgelegd. Dit eerste deel heeft vooral tot doel de lezer vertrouwd te
maken met de verschillende begrippen, de verschillende instanties en de verschillende
actoren die in de praktijk bestaan, zodat de lezer, wanneer hij het tweede deel van
deze masterproef leest, weet wat de verschillende termen concreet inhouden.
In een tweede deel bekijken we de bestaande initiatieven vanuit een juridisch oogpunt
en vertrekken we telkens vanuit relevante wetgeving. Dit tweede deel heeft tot doel de
relevante wetgeving met betrekking tot de initiatieven die genomen werden ten
behoeve van het slachtoffer op een bondige manier weer te geven en ze daarna te
evalueren. Deze evaluatie houdt in de eerste plaats in dat er onderzocht wordt in
hoeverre deze wetgeving in de praktijk correct werd omgezet en in hoeverre ze wordt
nageleefd. Daarnaast heeft deze evaluatie ook tot doel de pijnpunten bloot te leggen,
waar zitten er lacunes in de wet of waar kan het beter worden geformuleerd?
2
Deel 1 : Situering van de positie van het slachtoffer in
de strafuitvoering in tijd en ruimte
Inleiding
In dit eerste deel wordt getracht de positie van het slachtoffer te situeren in tijd en
ruimte. Een eerste hoofdstuk bevat een overzicht van de rol die het slachtoffer
ingenomen heeft in de strafuitvoering doorheen de geschiedenis, zo wordt getracht de
positie van het slachtoffer te situeren in de tijd. Een tweede hoofdstuk omvat de
belangrijkste initiatieven die genomen werden ten behoeve van het slachtoffer op
internationaal vlak, zodat de positie van het slachtoffer ook gesitueerd kan worden in
de ruimte.
Een tweede doelstelling van dit eerste deel is het introduceren van de spelers aan de
lezer. Hiermee wordt bedoeld dat in een eerste deel de lezer ook kennis maakt met de
verschillende actoren en verschillende instanties die bestaan, en die een rol vervullen
naar het slachtoffer toe. Eerst komt het Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid aan
bod, een instantie die ijvert om de problematiek rond het slachtoffer op de agenda te
krijgen en te houden. Daarna wordt ingegaan op het bestaan van slachtofferzorg, de
verschillende luiken en hun actoren alsook hun doelstellingen worden hier kort
besproken. Een laatste hoofdstuk binnen het eerste deel handelt over
herstelbemiddeling, ook hier wordt kort besproken wat herstelbemiddeling juist is en bij
wie slachtoffer hiervoor terecht kan.
3
Hoofdstuk 1 Historisch overzicht
1.1 De Middeleeuwen en het Ancien Régime
In de vroege Middeleeuwen kende men geen strafrecht zoals wij het nu kennen, maar
werd een voorloper van ons huidig strafrecht gehanteerd, het zogenaamde “Talio-
recht”1. Dit Talio-recht is gebaseerd op het principe “oog om oog, tand om tand” en
wordt beschouwd als één van de eerste beginselen van het strafrecht in zijn huidige
vorm, omdat het een einde stelt aan de vicieuze cirkel van wraak en weerwraak.2
Het doel van het Talio-recht was het beëindigen van de eindeloze gewelddadige vetes
tussen families, waaraan vaak maar een einde kwam wanneer één van beide families
volledig was uitgemoord, door de conflictsituatie tussen dader en slachtoffer op te
lossen.3 In principe wil men vergelding van het aangerichte kwaad, maar in
ondergeschikte orde streeft men ook naar een verzoening tussen de dader (en diens
familie) en het slachtoffer (en diens familie).4 Dit principe werd door de overheid
geïntroduceerd, maar verder was er geen inmenging van de overheid, elk was zijn
eigen rechter en reageerde volgens het talio-principe wanneer hem onrecht werd
aangedaan.5
We zien hier dus een systeem waar dader en slachtoffer op gelijke voet staan, er was
in het strafrecht dus wel degelijk een rol weggelegd voor het slachtoffer, hij moest
immers zelf zorgen voor vergelding op de manier die hij zelf het meest geschikt achtte.
In de dertiende eeuw zien we echter dat de feodale vorsten, te vergelijken met “de
overheid”, meer bemiddelend gaan optreden als reactie op het escalerende geweld. Er
kwam onder meer een verbod op private wraakacties en enkel de dader, niet langer
diens familie, mag aansprakelijk worden gesteld voor zijn gedragingen6.
1 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht strafprocesrecht en internationaal strafrecht, Antwerpen-
Apeldoorn, Maklu, 2006, 6. 2 L. VANDAM , “De strafrechtsbedeling: een historisch samenspel tussen dader, slachtoffer en
maatschappij”, Antenne, 2008, (8) 8-13. 3 Ibid. 4 C. VAN DEN WYNGAERT, o.c., 6. 5 L. VANDAM , o.c., (8) 8-13. 6 C. VAN DEN WYNGAERT, o.c., 7.
4
Met hun tussenkomst wilden de feodale vorsten vrede herstellen tussen slachtoffer en
dader, dit werd bereikt door het bemiddelen bij het tot stand komen van een
overeenkomst tussen slachtoffer en dader ter afkoping van de wraak. De dader
betaalde een som geld, waarvan een deel naar het slachtoffer (te vergelijken met de
schadevergoeding die we vandaag de dag kennen) en een deel naar de vorst ging (de
voorloper van de geldboete).7
Slachtoffer en dader staan niet langer op gelijke voet en we zien een evolutie waarbij
misdrijven worden gezien als een persoonlijke aanslag van de dader tegen God en
later in het Ancien Régime tegen de monarch, als Gods wereldlijke plaatsbekleder.8
In het Ancien Régime staat het strafrechtelijk systeem vooral in functie van de macht
van de koning. De koning had de absolute macht, hij was de centrale figuur en daarom
werden alle misdrijven gezien als persoonlijke misdrijven tegen de monarch9.
De straffen moesten wreed zijn om zo te laten zien hoe machtig de koning was en wat
er gebeurde wanneer men een misdrijf beging.10 De uitvoering van de straffen
gebeurde publiekelijk, in aanwezigheid van de burgers om zo de absolute macht te
bevestigen.
De aandacht voor het slachtoffer, die in het Talio-recht toch impliciet aanwezig was,
verdwijnt in het Ancien Régime. Vergelding van het misdrijf tegenover de monarch
komt centraal te staan, het slachtoffer verdwijnt hier naar de achtergrond.
1.2 De Verlichting en het klassieke strafrechtsdenk en
Eind achttiende eeuw komt het strafrechtsdenken van het Ancien Régime sterk onder
druk te staan, de macht van de koning brokkelt steeds verder af en we evolueren naar
een industriële maatschappij, waar de burgerij aan de macht komt.
7 C. VAN DEN WYNGAERT, o.c., 7. 8 L. VANDAM , o.c., (8) 8-13. 9 Ibid. 10 L. VANDAM , o.c., (9) 8-13.
5
In het Ancien Régime stond het strafrecht in dienst van de monarch en werd het
gebruikt voor het sanctioneren van overtreders van regelgeving, nu de burgerij aan de
macht komt, gaan zij het strafrecht gebruiken om de macht van de overheid af te
remmen.11
De burger wordt beschermd tegen de overheid omdat de burger nu precies weet welke
straf op welk misdrijf staat. Het strafrecht wordt gekenmerkt door drie belangrijke
principes: subsidiariteit, proportionaliteit en legaliteit.12
De Verlichte denkers hebben bijgedragen tot het klassiek strafrechtsdenken dat het
begin van de negentiende eeuw karakteriseert. Deze strekking gaat ervan uit dat de
dader een rationele persoon is, die ervoor kiest om een misdrijf te plegen13. Het
schuldbegrip staat centraal: wie een daad stelt, moet bestraft worden ongeacht zijn
motieven. De klassieke leer gaat uit van gelijkheid tussen alle burgers en als iedereen
gelijk is, dan kan iedereen ook gelijk bestraft worden en kan er gewerkt worden met
vaste straffen.
Het strafrecht had twee belangrijke functies, de eerste functie is vergelding voor de
aangerichte schade en de tweede functie is preventie. Eerst en vooral is er de
algemene preventie: omdat een mens een vrije wil heeft, kan hij zelf beslissen om al
dan niet over te gaan tot het plegen van een misdrijf. Als hij weet dat er een
strafsanctie zal volgen, zal een rationeel persoon automatisch minder geneigd zijn om
over te gaan tot het stellen van een misdrijf14. Daarnaast is er ook de bijzondere
preventie: door te straf te ondergaan zal de dader leren om in het vervolg niet
nogmaals dezelfde fout te maken.15 Het is dan ook begrijpelijk waarom ze kozen voor
afschrikwekkend hoge straffen, namelijk om ervoor te zorgen dat de rationele mens
niet overging tot het plegen van het misdrijf.16
11 L. VANDAM , o.c., (9) 8-13. 12 Ibid. 13 Ibid. 14 C. VAN DEN WYNGAERT, o.c.,24. 15 Ibid. 16 L. VANDAM , o.c., (9) 8-13.
6
Het eerste Belgische strafwetboek, daterend van 1867 is volledig doordrenkt van deze
klassieke denkrichting, de toen opkomende ideeën op het gebied van
strafrechtsdenken (het positivisme en sociaal verweer) zijn aan de makers van het
strafwetboek volledig voorbij gegaan.17
Volgens dit klassieke strafrechtsdenken is het slachtoffer slechts een passief element
in het hele gebeuren. De strafuitvoering is iets mechanisch, de straffen worden
opgelegd volgens de strafwet en worden volledig uitgevoerd. Het slachtoffer verdwijnt
in de schaduw van het misdrijf, alle aandacht is scherp gericht op de dader.
De overheid reageert op de dader en doet dit in naam van de hele maatschappij, dus
ook in naam van het slachtoffer. Voor het slachtoffer is er in het klassieke
strafrechtsdenken geen noemenswaardige rol weggelegd.18
1.3 Het positivisme
Het positivisme maakt zijn opgang in de tweede helft van de negentiende eeuw en gaat
de leer van het klassieke strafrechtsdenken sterk in vraag stellen. Men gaat niet langer
uit van de puur juridische benadering die werd gehanteerd in de klassieke leer, maar
men gaat de nadruk leggen op empirische gegevens.19 Een misdrijf is niet langer een
louter abstract gegeven maar wordt gezien als een feit dat door een reeks factoren van
verschillende oorsprong wordt veroorzaakt.20
De mens is gedetermineerd door factoren onafhankelijk van zijn wil, hij kiest er niet
voor om een misdrijf te plegen maar hij is gedetermineerd tot delinquentie.21
Delinquentie is afhankelijk van een groot aantal factoren zoals biologische factoren,
genetische oorzaken maar ook klimaat, leeftijd, geslacht of burgerlijke stand.22
17 C. VAN DEN WYNGAERT, o.c.,13. 18 L. VANDAM , o.c., (10) 8-13. 19 C. VAN DEN WYNGAERT, o.c., 25. 20 Ibid. 21 P. HEBBERECHT,”Over de aandacht van het slachtoffer in de criminologie. Van een progressieve
emancipatorische bezorgdheid tot een neoliberale actuariële bekommernis” in Universiteit Gent faculteit
Rechtsgeleerdheid Vakgroep Strafrecht en criminologie (ed.), Update in de criminologie: het slachtoffer
van criminaliteit tussen perceptie en realiteit, Mechelen, Kluwer, 2006, (5) 1-17. 22 C. VAN DEN WYNGAERT, o.c., 25.
7
De bestraffing wordt niet langer gesteund op schuld maar op het gevaar dat de
betrokkene voor de maatschappij betekent. De bescherming van de maatschappij komt
op de voorgrond te staan, straffen worden niet op voorhand vastgelegd maar moeten
bepaald worden naargelang het concrete strafdossier.23
Ook hier ligt de aandacht nog sterk op de dader en hoe gevaarlijk de dader is voor de
maatschappij. Men wil de maatschappij beschermen, maar spreekt nergens over het
slachtoffer als individu. Het slachtoffer wordt natuurlijk ook beschermd wanneer men
de maatschappij beschermt tegen de dader, maar van concrete aandacht voor het
slachtoffer kan nog niet gesproken worden.
1.4 Het sociaal verweer
Eind negentiende eeuw werd het Internationales Kriminalistisches Verein (I.K.V.)
opgericht door onder andere de Belgische hoogleraar Adolphe Prins, deze vereniging
streefde de verwetenschappelijking van het strafrecht na. Prins is de grondlegger van
het sociaal verweer in België en pleitte voor een synthese tussen het positivisme en de
abstracte wilsvrijheid van de klassieke school.
Dit leidt tot een dualiteit in het strafrecht waar een onderscheid wordt gemaakt tussen
twee groepen delinquenten.24 De eerste groep van misdadigers zijn zij met een vrije
wil, waarvoor men terug grijpt naar de klassieke principes. De tweede groep van
misdadigers zijn de abnormalen, de gedetermineerde daders die niet uit vrije wil
handelen, de maatschappij moet, geheel in de lijn van het positivisme, tegen hen
beschermd worden.25
Binnen deze context moet ook het ontstaan van de wet op de voorwaardelijke
veroordeling en de voorwaardelijke invrijheidstelling (de zogenaamde wet Lejeune) van
1888 gesitueerd worden, evenals de wet uit 1930 ter bescherming van de
maatschappij.26 Voor het slachtoffer heeft men echter nog steeds bitter weinig
aandacht.
23 C. VAN DEN WYNGAERT, o.c., 25. 24 L. VANDAM , o.c., (10) 8-13. 25 Ibid. 26 L. VANDAM , o.c., (10) 8-13.
8
1.4.1 De wet van 31 mei 1888 inzake de voorwaardelijke veroordeling en
voorwaardelijke invrijheidstelling
Hoewel we reeds hebben gezegd dat ons strafwetboek sterk beïnvloed is geweest
door het klassiek strafrechtsdenken, stellen we vast dat reeds in 1831, dus nog voor
het ontstaan van ons strafwetboek en de wet Lejeune, er in ons Belgisch
strafrechtsysteem al een vorm van voorwaardelijke invrijheidstelling toegepast werd, de
voorwaardelijke genade.27
In het regentbesluit van 13 juli 1831 werd bepaald dat goed gedrag aanleiding kon
geven tot strafvermindering, maar dat deze strafvermindering altijd onder voorwaarden
moest worden toegekend, zodat wanneer de voorwaarde van goed gedrag niet meer
werd nageleefd, de invrijheidstelling kon worden ingetrokken.28
Niet iedereen kwam hiervoor in aanmerking, alleen gedetineerden die minsten 1/3 van
hun straf hadden ondergaan (of 7 jaar opsluiting voor levenslang veroordeelden)
konden voor deze voorwaardelijke genade in aanmerking komen.29
Pas met de wet van 31 mei 1888 kwam er een wet op de voorwaardelijke
invrijheidstelling, wat in vergelijking met andere Europese landen vrij laat was. De
voorwaardelijke invrijheidstelling, beter gekend als de wet Lejeune, werd ingevoerd om
de strafuitvoering te individualiseren.
Volgens Lejeune bood de door de rechter opgelegde gevangenisstraf de penitentiaire
administratie te weinig mogelijkheden om de gedetineerden moreel te beïnvloeden30.
Na de detentieperiode was er geen wettelijke basis om invrijheidgestelden te
controleren, hij wilde vooral een meer geleidelijke overgang tussen detentie en de
onvoorwaardelijke invrijheidstelling om zo het risico op recidive beter te kunnen
beheersen.31
27 E. . MAES, “De voorwaardelijke invrijheidstelling in België, wetgeving, beleid en praktijk”, Paper
Congres NVK, 2004, 1. (maes_2004_de _voorwaardelijke_invrijheidstelling_in_belgië[1].pdf) 28 Ibid. 29 Ibid. 30 R. BAS EN R. VAN DE VOORDE,”De nieuwe wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling: nieuw en dus
beter?”, de orde van de dag, 1998 afl. 4, 5. 31 Ibid.
9
De wet was een product van haar tijd, sterk beïnvloed door de theorie van het sociaal
verweer en werd dan ook gekenmerkt door het idee dat de overheid controlerend
moest optreden om zo de “gevaarlijke” klasse onder controle te houden32.
Wanneer blijkt dat het gevaar geweken is, moest het mogelijk zijn op de veroordeelden
voorwaardelijk vrij te laten. Discipline, controle en individualisatie van de strafuitvoering
stonden centraal.33
1.5 Het nieuw sociaal verweer
Het oud sociaal verweer heeft tijdens de Tweede Wereldoorlog geleid tot
weerzinwekkende misbruiken van het positivistische concept. Wie afwijkende ideeën
had, werd bestempeld als gevaarlijk voor de maatschappij, individuele vrijheden
werden ernstig aangetast onder het mom van bescherming van de maatschappij tegen
deze zogenaamd gevaarlijke individuen.34
Als gevolg van de excessen waartoe het positivisme en het oud sociaal verweer
aanleiding hadden gegeven, werd een nieuw sociaal verweer ontwikkeld. Het nieuw
sociaal verweer blijft het strafrecht hanteren om de maatschappij te beschermen tegen
gevaarlijk gedrag, maar tegelijk introduceert het nieuw sociaal verweer het principe van
respect voor grondrechten.35
Het legaliteitsbeginsel wordt een fundament in het nieuw sociaal verweer en er is veel
aandacht voor resocialisatie.36 Men gelooft in de maakbaarheid van de samenleving, er
wordt een positieve invulling gegeven aan de bestraffing, ze is gericht op verbetering
en opheffing van de oorzaken van het delinquent gedrag, in dit kader worden ook
steeds meer hulpverleners ingeschakeld in het proces.37
32 E. MAES, o.c., 1. (maes_2004_de _voorwaardelijke_invrijheidstelling_in_belgië[1].pdf) 33 Ibid. 34 L. VANDAM , o.c., (10) 8-13. 35 C. VAN DEN WYNGAERT, o.c., 29. 36 L. VANDAM , o.c., (11) 8-13. 37 Ibid.
10
Na de Tweede Wereldoorlog komt het slachtoffer meer en meer op de voorgrond te
staan. De positie van het slachtoffer wordt een onderzoeksthema binnen de
criminologische wetenschap, men bekijkt het slachtoffer niet langer als een passief
element, maar men gaat het slachtoffer bekijken als een actief element dat een rol
speelt in het hele gebeuren.38
Initieel bekeek men het slachtoffer nog als een potentiële medeschuldige van
criminaliteit, maar deze visie schoof naar de achtergrond en maakte plaats voor
wetenschappelijk onderzoek met als doel het ontwikkelen van adequate vormen van
slachtofferhulp. Deze aandacht voor het slachtoffer blijft echter voornamelijk beperkt tot
wetenschappelijke aandacht39. De overheid zoekt niet naar een mogelijke oplossing
voor het conflict tussen dader en slachtoffer, van enige vorm van institutionalisering
van het slachtoffer binnen het strafrecht is geen sprake. Het slachtoffer blijft in de
praktijk zijn passieve rol behouden en kan enkel materiële genoegdoening krijgen via
een burgerlijke partijstelling. Met de emoties van het slachtoffer wordt geen rekening
gehouden, met het gevaar voor secundaire victimisatie tot gevolg. 40
1.6 Recentste ontwikkelingen
Vanaf de jaren ’70 gaat de economie achteruit, met als gevolg dat er kritiek komt op de
overheid en op het geloof in de maakbaarheid van de samenleving. Men gelooft niet
langer in de onbeperkte mogelijkheden tot resocialisatie van delinquenten en er
ontstaan verschillende strekkingen als reactie op dit nieuw sociaal verweer.41
Een eerste strekking is het neorealisme dat terug keert naar het klassieke
strafrechtsdenken, waarbij strafrecht dient als middel om vergelding en afschrikking te
bekomen.42 Een tweede, zij het zeer radicale strekking, is het abolitionisme dat pleit
voor een volledige afschaffing van het strafrecht omdat het geen problemen oplost
doch alleen maar additionele problemen creëert.43
38 Ibid. 39 L. VANDAM , o.c., (11) 8-13. 40 Ibid. 41 Ibid. 42 Ibid. 43 Ibid.
11
Een derde strekking is het justice-model dat uiteen valt in twee subcategorieën. Eerst
is er de progressieve strekking, de zogenaamde due process-strekking, die het gebrek
aan procedurele waarborgen aanklaagt en pleit voor het vastleggen van een aantal
fundamentele waarborgen voor dader en slachtoffer. Daarnaast is er ook de
conservatieve strekking, het zogenaamde nothing works, dat pleit voor een
repenalisering.44
De strekking die echter het meeste invloed zal hebben op de institutionalisering van het
slachtoffer is het restorative-justice model, gekend als het herstelrechtmodel. Binnen
deze strekking wordt criminaliteit beschouwd als een misdrijf tegen het slachtoffer en
moet de nadruk gelegd worden op vergoeden van het slachtoffer en het oplossen van
het conflict.45 Ook binnen dit model is resocialisatie belangrijk, maar wanneer men
daders opnieuw gaat integreren in de maatschappij moet men rekening houden met de
noden van de slachtoffers. 46
De theorie van herstelbemiddelingsrecht komt overgewaaid vanuit de Verenigde Staten
en vanaf begin jaren ’90 wordt ook het Belgisch strafrecht beïnvloed door deze
herstelgerichte principes.47
Een aantal belangrijke voorbeelden hiervan zijn de wetgeving inzake bemiddeling in
strafzaken, de wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling van 5 maart 1998, de
oprichting van de dienst slachtofferonthaal binnen parket en rechtbank en ook de rol
die wordt weggelegd voor de politieambtenaar op het gebied van
slachtofferbejegening. Daarnaast werd er in 1994 het Nationaal Forum voor
Slachtofferbeleid opgericht en werd er in 1999 een samenwerkingsakkoord
goedgekeurd inzake slachtofferzorg tussen de federale staat en de Vlaamse
gemeenschap. Ook was er aandacht voor het slachtoffer in het federaal veiligheid- en
detentieplan van 2000 en kwam er in 2006 een wet betreffende de externe
rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer
toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten.
Deze initiatieven worden hierna nog uitgebreid besproken maar belangrijk om te
onthouden is dat dit alles kadert binnen de theorie van het herstelrecht.
44 L. VANDAM , o.c., (11) 8-13. 45 Ibid. 46 Ibid. 47 L. VANDAM , o.c., (12) 8-13.
12
1.7 Besluit
Wanneer we de rol van het slachtoffer bekijken vanuit een historisch oogpunt, zien we
dat het slachtoffer niet altijd werd genegeerd. Integendeel, in de vroege Middeleeuwen
werd een misdrijf opgelost tussen dader en slachtoffer via het Talio-principe, daar
speelde het slachtoffer een cruciale rol bij de oplossing van het conflict. Vanaf de
dertiende eeuw en nog meer in het Ancien Régime zien we echter dat het slachtoffer
volledig naar de achtergrond verdwijnt.
Een misdrijf wordt gezien als een aanval tegen God of diens wereldlijke plaatsbekleder
en het slachtoffer fungeerde hoogstens als getuige van het misdrijf of als diegene die
het misdrijf onder de aandacht van de overheid bracht. Ook tijdens de Verlichting blijft
het slachtoffer vastzitten in zijn figurantenrol, de overheid reageert op het misdrijf in
naam van de hele maatschappij zonder daarbij aandacht te besteden aan het
slachtoffer als individu. Dit blijft eveneens het geval onder het positivisme en het
sociaal verweer.
Pas na de Tweede Wereldoorlog is de aandacht voor het slachtoffer opnieuw sterk
toegenomen, eerst op academisch niveau en later ook binnen het strafrecht. Voor wat
België betreft, is het wachten tot de jaren ’90 vooraleer de invloed van het
herstelrechtsdenken te voelen is binnen ons strafrecht. Een opmerkelijke evolutie is dat
vroeger het misdrijf werd gezien als een zaak tussen dader en maatschappij zonder al
te veel aandacht voor het slachtoffer. Nu ziet men het misdrijf echter als een zaak
tussen dader en slachtoffer, zodat de aandacht voor de invloed van misdrijven op de
maatschappij in zijn geheel achteruit aan het gaan is.
De vraag die natuurlijk rijst in deze context is de vraag of we in de driehoeksverhouding
tussen dader, slachtoffer en maatschappij niet teveel aandacht besteden aan het
slachtoffer ten nadele van de andere actoren.
De institutionalisering van het slachtoffer binnen de criminologie en binnen het
strafrecht is een fenomeen van de laatste decennia, de meningen over deze evolutie
zijn echter verdeeld. Volgens bepaalde auteurs moet het slachtoffer een volwaardige
actor worden binnen het strafrecht en om dit te kunnen bereiken is een volledige
hervorming van het strafrecht dan ook aan de orde. Andere auteurs echter vinden het
niet langer houdbaar om aan het slachtoffer zoveel aandacht te besteden.
13
De verregaande aandacht voor het slachtoffer leidt immers tot vertraging van de
strafrechtelijke procedures, wat het onmogelijk maakt voor de overheid om op een
adequate manier te reageren op belangrijke criminaliteitsvormen en kan bovendien te
hoge verwachtingen creëren bij het slachtoffer, die niet kunnen worden ingelost.48
Het wordt afwachten naar welke kant de klepel in de toekomst zal doorslaan.
48 T. VAN DER BEKEN EN A. BALCAEN,”Het slachtoffer en de strafrechtsbedeling: berekende flirt of ware
liefde?” in Universiteit Gent faculteit Rechtsgeleerdheid Vakgroep Strafrecht en criminologie (ed.),
Update in de criminologie: het slachtoffer van criminaliteit tussen perceptie en realiteit, Mechelen,
Kluwer, 2006, (82) 81-94.
14
Hoofdstuk 2 Initiatieven op supranationaal vlak
2.1 Inleiding
Onder invloed van de restorative-justice strekking is ook de aandacht voor het
slachtoffer op supranationaal vlak toegenomen, wat zich gemanifesteerd heeft in
verschillende initiatieven uitgaande van verscheidene instanties. Vanaf midden jaren
tachtig zien we dat het slachtoffer steeds vaker het onderwerp wordt van resoluties,
verklaringen of aanbevelingen. Niet alle initiatieven waar aan het slachtoffer enigszins
aandacht wordt besteed, worden besproken. Dit werkstuk beperkt zich tot de meest
relevante initiatieven uitgaande van verschillende supranationale organen.
Vele van de initiatieven beperken zich niet louter tot de strafuitvoering of betrekken de
fase van de strafuitvoering slechts onrechtstreeks, de fase van de strafuitvoering komt
in sommige initiatieven zelfs niet aan bod, maar bepaalde van deze initiatieven worden
hier toch besproken omdat ze duidelijk de evolutie weergeven van hoe op
supranationaal vlak wordt nagedacht over het slachtoffer.
2.2 Verklaring van de Verenigde Naties over de basi srechten van
slachtoffers van misdrijven en machtsmisbruik
2.2.1 Inleiding
De verklaring van de Verenigde Naties betreffende de basisrechten van slachtoffers
van misdrijven en machtsmisbruik is gebaseerd op art. 13 van het Handvest van de
Verenigde Naties en werd aangenomen in een resolutie door de Algemene
Vergadering van de VN op 29 november 198549.
Deze resolutie was voor verschillende actoren een belangrijke aanzet voor een
reflectie over de verantwoordelijkheden van de beleidsmakers ten aanzien van de
slachtoffers50.
49 Resolutie 40/34 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (29 november 1985), UN doc.
A/RES/40/34 (1985), www.un.org/documents/ga/res/40/a40r034.htm (consultatie 6 oktober 2009) en
F. F. LANGEMEIJER, Het slachtoffer en het strafproces, Kluwer, 2004, 8. 50 B. VAN DER DUSSEN-DE KESTERGAT, Politionele slachtofferbejegening in het kader van een nieuwe
politiestructuur, onuitg. licentiescriptie Criminologische Wetenschappen, K.U. Leuven, 2005-06,
www.ethesis.net.
15
De verklaring werd in bijlage toegevoegd aan deze resolutie (nr. 40/34), wat concreet
betekent dat de verklaring binnen de verschillende landen niet juridisch afdwingbaar is.
Het gaat om een zogenaamde princiepsverklaring, wat inhoudt dat de verklaring geen
bindende kracht heeft, maar eerder als richtlijn moet dienen. Toch toont dit aan dat op
supranationaal vlak er aandacht komt voor het slachtoffer en dat men gaat nadenken
over de positie die het slachtoffer binnen het strafrecht zou moeten gaan innemen. De
verklaring formuleert een aantal aanbevelingen op het vlak van de wettelijke positie
van het slachtoffer, de schadevergoeding voor het slachtoffer en slachtofferzorg in het
algemeen51.
2.2.2 Bespreking van de resolutie nr. 40/43
In de resolutie stelt de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties dat de rechten
van slachtoffers onvoldoende op een adequate wijze worden erkend en om hieraan
tegemoet te komen worden in de resolutie negen doelstellingen vooropgesteld, die
moeten bijdragen aan de erkenning van de basisrechten van slachtoffers van
misdrijven en machtsmisbruik52.
In de resolutie bevestigt de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties dat het
noodzakelijk is om zowel nationale als internationale maatregelen te nemen om een
universele en effectieve erkenning van de rechten van slachtoffers van misdrijven te
verzekeren. Het is bovendien belangrijk dat deze rechten worden gerespecteerd.
Daarnaast benadrukt de Algemene Vergadering dat het eveneens van belang is om
vooruitgang bij de lidstaten aan te moedigen op het gebied van het voorkomen van
victimisering zonder dat evenwel de rechten van verdachten of daders hierdoor in het
gedrang mogen komen.
Het belangrijkste punt in de resolutie is het aannemen van “Verklaring van de
basisrechten van slachtoffers van misdrijven en machtsmisbruik”, die in bijlage bij de
resolutie werd toegevoegd.
51 I. AERTSEN, S. CHRISTIAENSENS, L. HOUGARDY, EN D. MARTIN, Vademecum politionele
slachtofferbejegening, Gent, Academia Press, 2002,181. 52 Resolutie 40/34 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (29 november 1985), UN doc.
A/RES/40/34 (1985), www.un.org/documents/ga/res/40/a40r034.htm (consultatie 6 oktober 2009).
16
Deze verklaring strekt ertoe de verschillende staten te helpen in hun pogingen om te
komen tot een passende rechtspositie voor slachtoffers.
Daarnaast roept de Algemene Vergadering de lidstaten op om de nodige stappen te
nemen, zodat de maatregelen die in de Verklaring werden opgenomen met het oog op
het verminderen van victimisering enig effect zouden hebben.
De stappen die de lidstaten zouden kunnen nemen worden vervolgens opgesomd. Het
gaat onder meer om het implementeren van preventiestrategieën om zo victimisering
te verminderen en hulp aan slachtoffers aan te moedigen, het promoten van publieke
participatie in de preventie van misdrijven en het regelmatig evalueren van de
bestaande wetgeving en praktijken om zo snel tegemoet te kunnen komen aan
gewijzigde omstandigheden. Daarnaast wordt ook nog gewezen op de mogelijkheid om
de opsporings-, vervolgings- en veroordelingsmechanismen te verbeteren en de
mogelijkheid om samen te werken met andere staten.
Ook raadt de Algemene Vergadering aan dat zowel op internationaal als op nationaal
niveau maatregelen zouden worden genomen zodat opleidingen zouden kunnen
worden ontworpen om mogelijke misbruiken te beperken, alsook maatregelen om
onderzoek te kunnen bekostigen met betrekking tot het verminderen van victimisering
en het helpen van slachtoffers alsook om de uitwisseling van informatie met betrekking
tot de meest effectieve middelen te bekomen. Daarnaast moeten ook maatregelen
worden genomen zodat het mogelijk wordt om onmiddellijk hulp te bieden aan lidstaten
die victimisering trachten te beperken en moeten er andere middelen ontwikkeld
worden om slachtoffers te helpen in landen waar de nationale staat onvoldoende acties
neemt tegen victimisering.
Eveneens wordt voorgesteld dat de lidstaten periodiek zouden worden uitgenodigd
door de Secretaris-generaal om te rapporteren over de implementatie van de
Verklaring alsook over de maatregelen die ze nemen om de implementatie te
bewerkstelligen.
Bovendien moedigt men de Secretaris-generaal aan om gebruik te maken van alle
mogelijkheden die binnen de organen van de Verenigde Naties bestaan om de
lidstaten te helpen wanneer het nodig is met het verbeteren van de maatregelen die
genomen kunnen worden om de slachtoffers te helpen, zowel op nationaal niveau als
op niveau van internationale samenwerking.
17
Daarnaast wordt ook aan de Secretaris-generaal gevraagd om de doelstellingen zoals
vooropgesteld in de Verklaring te promoten om zo een zo wijd mogelijke uitzaaiing van
de basisrechten te verzekeren.
Als laatste spoort de Algemene Vergadering ten slotte de gespecialiseerde organen
binnen de Verenigde Naties, het publiek en andere relevante organisaties aan om mee
te werken aan de implementatie van de maatregelen die vervat zijn in de Verklaring.
2.2.3 Bespreking van de verklaring van de basisrechten van slachtoffers van
misdrijven en machtsmisbruik
Zoals eerder gesteld is deze verklaring toegevoegd aan de resolutie als bijlage en richt
ze zich tot twee doelgroepen, slachtoffers in het algemeen en slachtoffers van
machtsmisbruik. In het kader van deze masterproef volstaat het echter ons te beperken
tot de eerste doelgroep.
De Verklaring beoogt eerst en vooral een definitie van het woord “slachtoffers”te
geven. Slachtoffers zijn personen die, individueel of collectief, schade hebben geleden,
daarin begrepen fysieke of mentale letsels, maar ook emotioneel leed, economische
schade of substantiële schending van hun fundamentele rechten door daden of
verzuimen in strijd met het strafrecht van de betrokken lidstaat.53
Om beschouwd te worden als een slachtoffer is het onbelangrijk of de dader
geïdentificeerd, vervolgd of veroordeeld werd noch is het belangrijk of er tussen dader
en slachtoffer een familieverband bestaat.54
Ook de nabestaanden van het eigenlijke slachtoffer en personen die schade hebben
geleden bij het tussenkomen om het slachtoffer te helpen of verdere victimisering te
voorkomen, kunnen naargelang de concrete omstandigheden als slachtoffer worden
beschouwd55.
De basisrechten die in de Verklaring werden opgenomen moeten zonder discriminatie
toepasbaar zijn op iedereen die onder de definitie van slachtoffer valt, ongeacht ras,
geslacht, leeftijd, religie, nationaliteit, …
53 G. VERMEULEN, Aspecten van Europees formeel strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2002, 413. 54 Ibid. , 413. 55 I. AERTSEN et al., o.c.,181.
18
Vervolgens gaat de verklaring verder met bepalingen omtrent de toegang tot de rechter
en bepalingen omtrent een eerlijke, respectabele en waardige behandeling van de
slachtoffers.56
Eerst en vooral moet het duidelijk zijn dat aan slachtoffers de toegang tot de rechter
niet mag worden ontzegd en dat slachtoffers bovendien recht hebben om
schadevergoeding te vorderen voor het leed dat hen werd aangedaan, overeenkomstig
de nationale procedures.
Daarnaast moet de toegankelijkheid tot de gerechtelijke en administratieve procedures
vergemakkelijkt worden en beter worden afgestemd op de behoeften van de
slachtoffers. Dit kan onder andere bekomen worden door het informeren van de
slachtoffers, het aan bod laten komen van de mening en bekommernissen van
slachtoffers op gepaste tijdstippen doorheen de procedure, verlenen van aangepaste
bijstand aan de slachtoffers, het nemen van maatregelen om de ongemakken die
slachtoffers ervaren te verlichten, het vermijden van onnodige vertraging en het
aanwenden van informele mechanismes zoals bemiddeling of arbitrage bij het
oplossen van conflicten in deze situaties waar dit nuttig lijkt57.
In een tweede luik wordt vooropgesteld dat de daders of eventueel de
derdeaansprakelijke moet instaan voor het vergoeden van de schade die hij heeft
aangericht. Het moet bovendien overwogen worden om schadeherstel in te voeren als
straf, naast de klassieke bestraffingsvormen.58
Voor de gevallen waar het slachtoffer niet volledig kan vergoed worden door de dader
of de derdeaansprakelijke, zou de staat moeten trachten te voorzien in een
compensatie voor bepaalde slachtoffers. Meer bepaald gaat het om slachtoffers van
fysieke of psychologische letsels die het resultaat zijn van ernstige misdrijven en
familieleden van slachtoffers die ten gevolge van het geweld overleden zijn of fysiek of
mentaal gehandicapt zijn geworden. De oprichting en uitbreiding van nationale fondsen
die voorzien in een vorm van vergoeding voor deze slachtoffers dient gestimuleerd te
worden.59
56 G. VERMEULEN(ed),o.c., 413. 57 Resolutie 40/34 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (29 november 1985), UN doc.
A/RES/40/34 (1985), www.un.org/documents/ga/res/40/a40r034.htm (consultatie 6 oktober 2009). 58 I. AERTSEN et al., o.c.,182. 59 Resolutie 40/34 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (29 november 1985), UN doc.
A/RES/40/34 (1985), www.un.org/documents/ga/res/40/a40r034.htm (consultatie 6 oktober 2009).
19
Ten slotte benadrukt de Verklaring dat slachtoffers de nodige hulp moeten krijgen via
alle mogelijke middelen. Ze moeten geïnformeerd worden over het bestaan van de
verschillende hulpverleningsinstanties en de toegang mag niet louter theoretisch
blijven. De verschillende actoren binnen de verschillende instanties dienen een
adequate opleiding te krijgen zodat ze gesensibiliseerd worden omtrent de noden van
de slachtoffers en zodat ze in staat zijn om de nodige hulp te bieden.60
2.2.4 Besluit
We zien dat sinds midden jaren tachtig de Verenigde Naties ervoor pleiten dat
maatregelen worden genomen om de erkenning van het slachtoffer binnen het
strafrecht te verzekeren. De Verenigde Naties willen de lidstaten aansporen om de
nodige stappen te nemen en hebben als richtlijn een verklaring opgesteld om ervoor te
zorgen dat lidstaten weten welke stappen er moeten genomen worden om een
adequate rechtspositie voor het slachtoffer te creëren. Bovendien erkent de VN hun
verantwoordelijkheid als supranationaal orgaan ten opzichte van het slachtoffer, er
wordt voorzien in de mogelijkheid om hulp te bieden aan individuele lidstaten die
moeilijkheden ondervinden bij de implementatie van de verklaring alsook in de
mogelijkheid om zelf hulp te verlenen aan slachtoffers in lidstaten die ondanks de
aansporingen van de VN stil blijven zitten. We zien duidelijk dat de VN er belang aan
hecht dat er maatregelen genomen worden om basisrechten voor slachtoffers te gaan
verzekeren.
De Verenigde Naties pleiten er voor dat slachtoffers, naast een vlotte toegang tot de
rechter, ook zoveel mogelijk moeten geïnformeerd worden omtrent het bestaan van de
verschillende hulpinstanties en initiatieven.
Maar in hun verklaring legt de VN wel sterk de nadruk op het vergoeden van schade en
stelt zelfs voor om schadeherstel in te voeren als autonome straf. Ook zou er volgens
de VN moeten worden voorzien in bepaalde fondsen die schade vergoeden aan
bepaalde slachtoffers wanneer de dader hiertoe niet in staat blijkt te zijn. Dergelijke
maatregelen zijn ook in België genomen, denk maar bijvoorbeeld aan het Fonds voor
hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden.
60 Resolutie 40/34 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (29 november 1985), UN doc.
A/RES/40/34 (1985), www.un.org/documents/ga/res/40/a40r034.htm (consultatie 6 oktober 2009).
20
De VN spreekt wel al over informeren van slachtoffers, het belang van hulpverlening en
de eventuele mogelijkheden die bemiddeling kan bieden, maar nog te veel worden
rechten van slachtoffers echter vereenzelvigd met het vergoeden van schade, de
verklaring kon dieper zijn ingegaan op andere pijnpunten want schadevergoeding kon
in de lidstaten via burgerlijke partijstelling sowieso al bekomen worden.
2.3 Aanbeveling nr. R(85)11 van de Raad van Europa over de positie van
het slachtoffer in het strafrecht en de strafproced ure
2.3.1 Inleiding
Niet alleen de Verenigde Naties, maar ook de Raad van Europa heeft sinds midden
jaren tachtig aandacht voor de positie van het slachtoffer in het strafrecht, wat voor het
eerst tot uiting komt in de aanbeveling nr. R (85) 11.
Deze aanbeveling is gebaseerd op artikel 15b van het statuut van de Raad van Europa
en is aangenomen op 28 juni 1985 door het Comité van Ministers van de Raad van
Europa61.
De Raad van Europa mag niet verward worden met de Europese raad of de Raad van
de Europese Unie. Het is een internationale organisatie die 47 lidstaten, allen
democratische Europese landen, telt en die werd opgericht in 1949. Dit werd opgericht
om de mensenrechten in geheel Europa te bevorderen en staat volledig los van de
Europese Unie62.
Deze aanbeveling is juridisch niet afdwingbaar maar dit betekent niet dat ze geen
verregaande politieke draagwijdte heeft.
In deze aanbeveling worden concrete voorstellen geformuleerd om de positie van het
slachtoffer te verbeteren in verschillende fases van de rechtspleging.63
61 F. F. LANGEMEIJER, o.c., 8. 62http://www.europa-
nu.nl/9353000/1/j9vvh6nf08temv0/vg9ho48czuz9?gclid=CKSA9rWe250CFVKF3godrkv0rA#p1
(consultatie 26 oktober 2009) 63 I. AERTSEN et al., o.c.,183.
21
Hieronder zal eerst worden besproken wat de Raad van Europa heeft aangezet tot het
formuleren van deze aanbeveling en vervolgens zal de aanbeveling inhoudelijk ontleed
worden.
2.3.2 Uitgangspunten
Het Comité van Ministers van de Raad van Europa (hierna genoemd: het Comité)
begint zijn aanbeveling met het geven van de redenen die hen tot dit schrijven hebben
aangezet.
Vooreerst is de aanbeveling er gekomen omdat het strafrechtelijk systeem traditioneel
altijd gericht is geweest op de relatie tussen de staat en de dader, zonder dat er
aandacht was voor het slachtoffer. Integendeel, het strafrechtelijk systeem zorgt vaker
voor problemen voor het slachtoffer dan het de zorgen van het slachtoffer te
vermindert. Bovendien is het essentieel dat het strafrechtelijk systeem tegemoet komt
aan de belangen van het slachtoffer en deze vrijwaart64.
Daarnaast is het ook belangrijk dat het vertrouwen van het slachtoffer in het
rechtssysteem wordt versterkt, zodat het slachtoffer ook meer geneigd zal zijn z’n
medewerking te verlenen vooral in zijn rol als getuige.65
Om bovenstaande redenen is het volgens het Comité noodzakelijk om meer aandacht
te hebben in het strafrechtelijk systeem voor de fysische, psychologische, materiële en
sociale schade die het slachtoffer lijdt en moet er bovendien nagedacht worden welke
stappen er wenselijk zouden zijn om aan de noden van het slachtoffer tegemoet te
kunnen komen.
Er kunnen volgens het Comité dergelijke maatregelen genomen worden zonder dat dit
afbreuk moet doen aan de andere doelstellingen van het strafrecht zoals versterking
van de sociale normen of rehabilitatie van de daders. Sterker nog, deze maatregelen
zouden moeten bijdragen aan versterking van de sociale normen en rehabilitatie en
zouden eventueel kunnen leiden tot een mogelijke verzoening tussen slachtoffer en
dader.
Over het algemeen kan men dus stellen dat met de noden van het slachtoffer meer
rekening gehouden moet worden doorheen alle fasen van het strafproces.66
64 F. F. LANGEMEIJER, o.c., 8. 65 Ibid. 66 Ibid.
22
2.3.3 Ontleding van de inhoud van de aanbeveling
In een eerste deel wordt aan de verschillende regeringen van de lidstaten aanbevolen
om hun wetgeving te herzien overeenkomstig een aantal richtlijnen.
Eerst en vooral wordt op politioneel niveau vier richtlijnen vooropgesteld67:
- De leden van politiediensten zouden een opleiding moeten krijgen zodat ze
kunnen omgaan met slachtoffers op een medelevende, constructieve en
geruststellende manier.
- De leden van de politiediensten moeten het slachtoffer informeren over de
mogelijkheden om hulp te bekomen, over het bekomen van zowel praktisch als
juridisch advies en over het bekomen van schadevergoeding zowel van de
dader als van de staat.
- Het slachtoffer moet geïnformeerd worden over het verloop en de afloop van
het politioneel onderzoek.
- De politieambtenaren dienen in hun rapport aan het Openbaar Ministerie een zo
volledig mogelijk beeld te geven van de schade geleden door het slachtoffer.
Vervolgens formuleert men drie richtlijnen die zouden moeten nageleefd worden in de
fase van vervolging68:
- De beslissing om al dan niet over te gaan tot vervolging mag niet genomen
worden zonder de vraag van vergoeding van het slachtoffer in overweging te
nemen. Eventuele inspanningen die reeds werden gedaan door de dader om
het slachtoffer te vergoeden moeten een rol spelen in de beslissing.
- Het slachtoffer moet, tenzij hij expliciet stelt dat hij dit niet wenst, geïnformeerd
worden over de uiteindelijke beslissing die werd genomen met betrekking tot
het al dan niet vervolgen van de dader.
- Wanneer er beslist wordt om niet te vervolgen, moet aan het slachtoffer ofwel
het recht gegeven worden om bij een andere instantie een herziening van die
beslissing te vragen ofwel de mogelijkheid gegeven worden om zijn
schadevergoeding via private weg te bekomen.
67 I. AERTSEN et al., o.c.,183. 68 Aanb. Raad van Europa nr. R(85)11, 28 juni 1985, houdende de positie van het slachtoffer binnen het
strafrecht en de strafprocedure, http://polis.osce.org/library/f/2669/468/CoE-FRA-RPT-2669-EN-
Recommendation%20No.%20R(85)%2011.pdf (consultatie 13 oktober 2009).
23
Omtrent het ondervragen van slachtoffers stelt de aanbeveling dat deze moeten
ondervraagd worden met respect voor hun persoonlijke situatie, hun rechten en hun
waardigheid. Als het slachtoffer een kind is of een mentaal of fysiek gehandicapte
persoon is, moet in de situaties waar dit mogelijk lijkt, hij ondervraagd worden in
aanwezigheid van ouders, voogd of enig ander persoon die geschikt is om hem te
begeleiden.69
Daarnaast formuleert de aanbeveling nog 5 richtlijnen die zouden moeten nageleefd
worden in de fase van het strafproces70:
- Het slachtoffer moet geïnformeerd worden over de plaats en het tijdstip van
elke zitting in verband met een misdrijf dat aan de basis lag van zijn schade en
zijn mogelijkheden om schadevergoeding te krijgen binnen het kader van het
strafproces. Daarnaast moet hij ook nog geïnformeerd worden over het bestaan
van instanties die hem juridisch advies kunnen geven en hij moet geïnformeerd
worden over de uitspraak in de zaak.
- Het zou moeten mogelijk zijn voor een strafrechtbank om de vergoeding van het
slachtoffer te kunnen bevelen. Alle bepalingen binnen het geldende
rechtssysteem die dit verhinderen, zouden moeten worden afgeschaft.
- Daarnaast zou het vergoeden van het slachtoffer ook een afzonderlijke
strafsanctie moeten zijn.
- Alle relevante informatie met betrekking tot de schade die het slachtoffer heeft
geleden moet ter beschikking staan van de rechtbank. Op die manier kan de
rechter bij het opleggen van de straf rekening houden met de noden van het
slachtoffer inzake compensatie en met de inspanningen die de dader reeds
heeft gedaan om het slachtoffer te vergoeden.
- Wanneer de rechter de mogelijkheid heeft om een voorwaardelijke straf uit te
spreken, probatie toe te kennen of andere maatregelen van deze aard te
bevelen, moet er een groot belang worden gehecht aan de compensatie van
het slachtoffer, via het invoeren van eventuele voorwaarden.
69 Aanb. Raad van Europa nr. R(85)11, 28 juni 1985, houdende de positie van het slachtoffer binnen het
strafrecht en de strafprocedure, http://polis.osce.org/library/f/2669/468/CoE-FRA-RPT-2669-EN-
Recommendation%20No.%20R(85)%2011.pdf (consultatie 13 oktober 2009). 70 Ibid. (consultatie 13 oktober 2009).
24
In de fase van de uitvoering van de straf wordt een onderscheid gemaakt tussen twee
situaties. Als het vergoeden van het slachtoffer werd opgelegd als strafsanctie, moet dit
gebeuren op dezelfde wijze als strafrechtelijke boetes worden geïnd en met voorrang
op andere financiële sancties.
Wanneer dit echter niet het geval is en dus een andere strafsanctie werd opgelegd,
moet het slachtoffer zoveel als mogelijk worden geholpen bij het innen van zijn
schadevergoeding.71
Ook wordt er aandacht gevraagd voor het privéleven van het slachtoffer, deze moet
zoveel als mogelijk worden afgeschermd tegen publieke berichtgeving die zijn
privéleven of waardigheid zou kunnen aantasten72.
Ten slotte wordt ook extra bescherming gevraagd, vooral in situaties van
georganiseerde misdaden, voor de slachtoffers tegen intimidatie of wraakacties zowel
tegen het slachtoffer zelf als tegen diens familie73.
In een tweede deeltje wordt vervolgens aan de regeringen van de lidstaten aangeraden
om de mogelijke voordelen van bemiddeling en verzoening te onderzoeken alsook om
onderzoek aan te moedigen betreffende de efficiëntie van de genomen maatregelen
ten aanzien van slachtoffers.74
71 Aanb. Raad van Europa nr. R(85)11, 28 juni 1985, houdende de positie van het slachtoffer binnen het
strafrecht en de strafprocedure, http://polis.osce.org/library/f/2669/468/CoE-FRA-RPT-2669-EN-
Recommendation%20No.%20R(85)%2011.pdf (consultatie 13 oktober 2009). 72 I. AERTSEN et al., o.c.,183. 73 Ibid. 74 Aanb. Raad van Europa nr. R(85)11, 28 juni 1985, houdende de positie van het slachtoffer binnen het
strafrecht en de strafprocedure, http://polis.osce.org/library/f/2669/468/CoE-FRA-RPT-2669-EN-
Recommendation%20No.%20R(85)%2011.pdf (consultatie 13 oktober 2009).
25
2.3.4 Besluit
Het strafrecht mag volgens de Raad van Europa niet langer gezien worden als een
zaak tussen dader en maatschappij, het slachtoffer speelt zeker ook een rol en dus
moet tegemoet gekomen worden aan de noden van het slachtoffer in alle fasen van het
strafproces.
In deze aanbeveling wordt al iets meer nadruk gelegd op het geven van alle nodige
informatie op verschillende niveaus aan het slachtoffer, zodat het slachtoffer optimaal
gebruik kan maken van de bestaande bescherming.
Toch zien we dat het geven van een schadevergoeding aan het slachtoffer nog steeds
sterk op de voorgrond treedt, hulpverlening en informatie aan het slachtoffer worden
wel al vermeld maar lijken minder belangrijk te zijn dan het steeds terugkomende
thema “schadevergoeding bekomen”.
Op het vlak van strafuitvoering blijft de inbreng van de aanbeveling vrij beperkt. Er
wordt sterk gehamerd op het bekomen van schadevergoeding, maar verder wordt er in
de fase van de strafuitvoering maar weinig gesproken over bescherming en andere
vormen van herstel van het slachtoffer. Nergens wordt er gesproken over het
informeren van het slachtoffer in de fase van de strafuitvoering, nog te veel gaat men
ervan uit dat financieel herstel alle problemen van het slachtoffer weg zal wassen.
Wel zien we dat het oplossen van het conflict tussen dader en slachtoffer, zoals het
herstelrecht voorop stelt, ook hier al kort naar voor komt via het introduceren van het
idee om te werken via bemiddeling en verzoening.
2.4 Aanbeveling nr. R(87) 21 van de Raad van Europ a inzake
hulpverlening aan slachtoffers en de preventie van victimisering
2.4.1 Inleiding
De aanbeveling nr. R (87) 21 is aangenomen op 17 september 1987 door het Comité
van Ministers van de raad van Europa. Aangezien het ook hier weer om een
aanbeveling gaat, is het document niet juridisch afdwingbaar, maar ook hier betekent
dit niet dat ze geen verregaande politieke draagwijdte heeft.
26
Deze aanbeveling is een aanvulling op het Europees Verdrag van 24 november 1983
betreffende de schadeloosstelling van slachtoffers van geweldmisdrijven. Dit verdrag is
wel juridisch afdwingbaar, maar beperkt zich tot het voorzien in een plicht voor de staat
om de slachtoffers schadeloos te stellen wanneer dit niet gebeurt via andere bronnen.
Dit verdrag situeert zich in de sfeer van buitencontractuele aansprakelijkheid eerder
dan in de sfeer van de strafuitvoering75. De aanbeveling echter bevat wel een aantal
bepalingen specifiek voor het slachtoffer in de strafrechtelijke sfeer.
Hieronder zal eerst worden besproken wat de Raad van Europa heeft aangezet tot het
formuleren van deze aanbeveling en vervolgens zal de aanbeveling inhoudelijk ontleed
worden.
2.4.2 Uitgangspunten
Het Comité van Ministers van de Raad van Europa (hierna genoemd: het Comité)
begint zijn aanbeveling ook hier met het geven van de redenen waarom ze gekomen
zijn tot het schrijven van deze aanbeveling76.
Eerst en vooral wijzen ze er op dat ondanks de preventieve maatregelen die de
lidstaten hebben genomen, mensen nog dagelijks slachtoffer worden van misdrijven.
Bovendien heeft deze victimisering vaak ernstige sociale, psychologische, fysische en
financiële gevolgen. Een interventie van het rechtssysteem alleen is vaak niet
voldoende om de gedane schade ongedaan te maken.
Het is daarenboven ook duidelijk geworden dat er een noodzaak is aan andere vormen
van hulpverlening aan slachtoffers van misdrijven om zo op de meest gepaste wijze
tegemoet te komen aan hun noden.
75 Europees verdrag inzake de schadeloosstelling van slachtoffers van geweldmisdrijven, van 24
november 1983, http://www.just.fgov.be/dvso/victimeNl/images/wel_1983_11.pdf, (consultatie 11
november 2009) 76 Aanb. Raad van Europa nr. (87)21, 17 september 1987, inzake hulpverlening aan slachtoffers en
preventie van victimisering, ftp://ftp.anpf.ro/ANPF/recomandari_site/RecomandareaCE_21_1987.pdf
(consultatie 13 oktober 2009).
27
Het Comité heeft ten slotte vastgesteld dat er een groot aantal private initiatieven zijn
ontstaan en ook dit is een van de redenen waarom deze aanbeveling er gekomen is.
Er is namelijk nood aan een coördinatie en samenwerking tussen private en publieke
initiatieven ten behoeve van het slachtoffer.
2.4.3 Ontleding van de inhoud van de aanbeveling
Omwille van voorgaande redenen en met in acht name van een aantal eerdere
aanbevelingen is het Comité van Ministers van de Raad van Europa gekomen tot
enkele concrete raadgevingen om de hulp aan slachtoffers en de preventie te
verbeteren.77
Eerst en vooral moet er vastgesteld worden via allerhande enquêtes wat de noden van
slachtoffers zijn en moeten er cijfergegevens verzameld worden met betrekking tot de
frequentie van victimisering om zo te komen tot adequate hulpverleningsprogramma’s.
Het grote publiek moet gesensibiliseerd worden omtrent de noden van het slachtoffer
via allerhande technieken zoals het organiseren van debatten, publiciteitscampagnes
en dergelijke meer. Zo wordt de solidariteit in de gemeenschap in het algemeen, en
binnen de familie en sociale omgeving van het slachtoffer meer specifiek, vergroot.
Er moet gekeken worden naar de verschillende instanties van hulpverlening aan
slachtoffers die reeds bestaan, zowel in de private als in de publieke sfeer. Hierbij is
het belangrijk om hun verwezenlijkingen op een rij te zetten als mede hun gebreken te
bestuderen.
Bovendien moet ervoor gezorgd worden dat slachtoffers en hun familie bepaalde
vormen van hulp ontvangen. Het gaat onder meer over de noodzakelijke medische en
psychologische hulp, maar ook over het verkrijgen van informatie over hun rechten,
over hoe ze verdere victimisering kunnen voorkomen, enzovoort.
77 Aanb. Raad van Europa nr. (87)21, 17 september 1987, inzake hulpverlening aan slachtoffers en
preventie van victimisering, ftp://ftp.anpf.ro/ANPF/recomandari_site/RecomandareaCE_21_1987.pdf
(consultatie 13 oktober 2009).
28
De overheid moet de hulpverleningsinstanties steunen via het verlenen van technische
of administratieve ondersteuning en via het aanmoedigen van vrijwilligerswerk binnen
de verschillende instanties.
Ook binnen de gewone medische en sociale diensten moet er aandacht komen voor
slachtoffers, bijvoorbeeld door het aanbieden van een training aan professionelen
omtrent hoe om te gaan met slachtoffers.
Het is ook belangrijk dat het publiek op de hoogte is van het bestaan van de
hulpverleningsinstanties, hierbij wordt beklemtoond dat het belangrijk is dat
politiediensten de slachtoffers rechtstreeks door verwijzen naar de juiste instantie.
Hierbij is het vooral van belang dat binnen de hulpverleningsinstanties er rekening
wordt gehouden met de privacy van het slachtoffer, het geven van informatie aan
derden zonder de toestemming van het slachtoffer moet worden voorkomen.
Bovendien moet de coördinatie tussen publieke en private hulpverleningsinstanties
enerzijds en tussen hulpverleningsinstanties en het rechtssysteem anderzijds worden
aangemoedigd.
De lidstaten moeten zeker ook een inspanning doen om misdrijven, en zo ook
victimisering, te voorkomen via het nemen van geschikte preventiemaatregelen.
Ook kan er aan het grote publiek en de slachtoffers informatie en advies worden
verstrekt om victimisering te voorkomen
Voor bijzonder kwetsbare groepen kan een bijzonder beleid worden opgesteld om hun
victimisering te voorkomen.
Daarnaast kunnen kwetsbare groepen zelf aangespoord worden om gepaste
preventiemaatregelen te nemen eventueel in samenwerking met lokale
hulpverleningsinstanties of politiediensten.
Daarenboven moeten de lidstaten hun verzekeringsrecht evalueren en kijken of er
nood is aan meer aangepaste verzekeringspolissen om zo specifiek aan de noden van
slachtoffers tegemoet te kunnen komen.
De aanbeveling raadt de lidstaat ook aan om te experimenteren met de techniek van
bemiddeling om zo te kijken in hoeverre dit interessant is voor het slachtoffer en zijn
noden.
29
Als laatste moeten de maatregelen die werden genomen voor hulpverlening zowel door
publieke als door private instanties worden geëvalueerd. Ook een evaluatie van de
effectiviteit van de genomen preventiemaatregelen is wenselijk.
2.4.4 Besluit
We zien een evolutie wanneer men gaat nadenken over het slachtofferschap, men ziet
in dat het slachtofferschap ernstige gevolgen kan hebben, die niet alleen worden
opgelost door het toekennen van schadevergoeding. Er komt meer aandacht voor de
niet-financiële noden van het slachtoffer, er komt erkenning van het feit dat
hulpinstanties broodnodig zijn om ervoor te zorgen dat het slachtoffer de gevolgen van
het hem aangedane leed kan verwerken. Deze aanbeveling is dan ook minder gefocust
op schadevergoeding en gaat zich meer concentreren op de noden van het slachtoffer,
andere dan vergoeding van geleden schade. Men wil dat de lidstaten nagaan welke
deze noden precies zijn en men wil dat de lidstaten ook gaan nadenken over preventie.
De nadruk ligt in deze aanbeveling vooral op hulpverlening, deze kan uitgaan van
private of publieke instanties maar een goede coördinatie tussen beide is belangrijk om
ervoor te zorgen dat het slachtoffer de hulp krijgt die hij nodig heeft. Opmerkelijk is dat
ook hier weer terloops wordt gewezen om de mogelijkheden die bemiddeling kan
bieden.
2.5 Aanbeveling R (99) 19 van het Comité van Minis ters aan de lidstaten
betreffende bemiddeling tussen slachtoffers en dade rs van
misdrijven
2.5.1 Inleiding
Zoals reeds meerdere malen werd gezegd, staat het oplossen van het conflict binnen
het herstelrecht centraal. Bemiddeling is een fenomeen dat een sterke opkomst kent
en is dan ook een onderwerp waaraan steeds meer aandacht wordt besteed, ook op
supranationaal vlak. Na het onderwerp al meerdere malen terloops te hebben
aangesneden, formuleerde het Comité op 15 september 1999 een aanbeveling waarbij
ze de lidstaten aanmoedigen de principes die worden uiteengezet in een bijlage in
overweging te nemen bij de ontwikkeling van bemiddeling.
30
Opnieuw gaat het hier om een niet juridisch bindend document, wat niet wegneemt dat
deze aanbeveling toch een grote politieke draagwijdte heeft.
Hier zal eerst de aanbeveling zelf worden besproken, om daarna verder te kunnen
ingaan op de bepalingen die werden opgenomen in de bijlage.
2.5.2 Ontleding van de inhoud van de aanbeveling
Het Comité van Ministers merkt terecht op dat er steeds meer gebruik wordt gemaakt
door lidstaten van bemiddeling in een strafrechtelijke context als alternatief voor de
klassieke rechtspleging78.
Bij het formuleren van deze aanbeveling neemt het Comité de noodzaak in acht om
een actieve en persoonlijke deelname in de strafrechtelijke afhandeling te bevorderen
zowel vanwege de dader als vanwege het slachtoffer. Bovendien kan zo ook de
betrokkenheid van andere getroffen partijen of van de gemeenschap worden
verhoogd79.
Daarnaast erkent het Comité het legitiem belang van het slachtoffer om zijn stem te
laten horen over de gevolgen van hun slachtofferschap, om te communiceren met de
dader en om zo herstel en verontschuldigingen te kunnen verkrijgen. Op die manier
wordt bovendien het verantwoordelijkheidsgevoel van de dader aangemoedigd, wat ten
goede komt aan zijn rehabilitatie en reïntegratie80.
Wel stelt het Comité dat bemiddeling specifieke vaardigheden vereist alsook concrete
gedragslijnen en een erkende opleiding. Zo benadrukt ze dat ook niet-
gouvernementele organisaties belangrijke bijdragen kunnen leveren en dat er een
noodzaak bestaat de private en publieke initiatieven te bundelen en te coördineren81.
78 Aanb. Comité van Ministers R(99)19 van 15 september 1999, betreffende bemiddeling tussen
slachtoffers en daders van misdrijven, http://www.just.fgov.be/dvso/victimeNl/images/r_99.pdf
(consultatie 11 november 2009) 79 Ibid. (consultatie 11 november 2009) 80 Ibid. (consultatie 11 november 2009) 81 Ibid. (consultatie 11 november 2009)
31
Met dit in het achterhoofd moedigt het Comité van Ministers de lidstaten aan de
principes uiteengezet in de bijlage bij de aanbeveling R (99) 19 in overweging te
nemen bij het ontwikkelen van bemiddeling.
2.5.3 Ontleding van de inhoud van de bijlage
De bijlage bij de aanbeveling R(99) 19 bevat zes grote onderdelen en start met het
geven van een definitie van bemiddeling. De aanbeveling heeft betrekking op “ieder
proces waarbij aan het slachtoffer en de dader de mogelijkheid wordt geboden om op
vrijwillige basis actief deel te nemen aan de oplossing van problemen die voortvloeien
uit het misdrijf, met behulp van een onpartijdige derde.”82
Een tweede deel bevat een aantal algemene principes, zo kan bemiddeling alleen
plaats vinden mits vrijwillige instemming van de partijen en kunnen de partijen te allen
tijde hun instemming intrekken. Bovendien zijn de gesprekken binnen deze
bemiddeling vertrouwelijk en mogen ze niet nadien worden gebruikt zonder
toestemming van de partijen83.
Bemiddeling dient een algemeen beschikbare dienstverlening te zijn en moet in het
kader van de strafrechtspleging voldoende autonomie krijgen. Ten slotte moet
bemiddeling beschikbaar zijn in iedere fase van de strafrechtspleging, dus ook in de
fase van de strafuitvoering.84
Een derde deel van de bijlage voorziet in een wettelijke basis die de bemiddeling
tussen slachtoffers en daders moet bevorderen. In dit kader dienen richtlijnen
voorhanden te zijn die bepalen welke dossiers kunnen worden verwezen naar een
bemiddelingsdienst en hoe men de zaak moet behandelen na deze bemiddeling.
Daarenboven moeten fundamentele procedurele waarborgen van toepassing zijn op de
bemiddelingsprocedure, in het bijzonder moeten de partijen recht hebben op
rechtsbijstand.85
82 Bijlage bij Aanb. Comité van Ministers R(99)19 van 15 september 1999, betreffende bemiddeling
tussen slachtoffers en daders van misdrijven, http://www.just.fgov.be/dvso/victimeNl/images/r_99.pdf
(consultatie 11 november 2009) 83 Ibid. (consultatie 11 november 2009) 84 Ibid. (consultatie 11 november 2009) 85 Ibid. (consultatie 11 november 2009)
32
In een vierde deel schetst de bijlage de verhouding tussen bemiddeling en het verloop
van de strafrechtspleging. Het moet de taak zijn van gerechtelijke instanties om zaken
door te verwijzen naar bemiddeling en ook zij dienen het resultaat van deze
bemiddeling te beoordelen. De partijen moeten volledig geïnformeerd worden over het
hele proces, hun rechten en de gevolgen alvorens ze kunnen instemmen met de
bemiddeling. Wanneer blijkt dat een partij de draagwijdte van de
bemiddelingsprocedure niet begrijpt, mag hiermee niet worden begonnen. De partijen
mogen bovendien niet aangespoord worden met ongeoorloofde middelen om deel te
nemen aan de bemiddeling. Ook moet er rekening gehouden worden met de feitelijke
situatie zoals leeftijd, intellectuele capaciteiten,… wanneer men overweegt een
strafzaak naar bemiddeling te verwijzen. Telkens moet verwezen worden naar de
redelijke termijn waarbinnen de gerechtelijke instanties geïnformeerd moeten worden
over de stand van zaken.
Als er bij bemiddeling in strafzaken besloten wordt dat een succesvolle bemiddeling
een ontslag van rechtsvervolging tot gevolg heeft, dan moet deze beslissing het
karakter hebben van een gerechtelijke beslissing en moet vervolging voor dezelfde
feiten uitgesloten worden. Pas als partijen binnen de bemiddeling niet komen tot een
oplossing, kan de zaak verder worden afgehandeld door de gerechtelijke instanties en
dit zonder verder uitstel.86
Een vijfde deel handelt over het functioneren van de bemiddelingsdiensten en bevat
onder andere normen waaraan de bemiddelingsdiensten moeten voldoen, bepalingen
omtrent de opleiding van bemiddelaars, bepalingen omtrent behandeling van
individuele dossiers en bepalingen omtrent het resultaat van de bemiddeling. Hierbij is
essentieel dat de bemiddelaar aan de gerechtelijke instanties rapporteert over de
evolutie van de bemiddeling en het eindresultaat.87
Een laatste deel handelt over de ontwikkeling van bemiddeling, het Comité wijst er op
dat het belangrijk is dat er regelmatig overleg plaats vindt tussen de gerechtelijke
instanties en de bemiddelingsdiensten zodat wederzijds begrip bevorderd wordt.
86 Bijlage bij Aanb. Comité van Ministers R(99)19 van 15 september 1999, betreffende bemiddeling
tussen slachtoffers en daders van misdrijven, http://www.just.fgov.be/dvso/victimeNl/images/r_99.pdf
(consultatie 11 november 2009) 87 Ibid. (consultatie 11 november 2009)
33
Ook dienen de lidstaten onderzoek naar en evaluatie van bemiddeling in strafzaken te
bevorderen.88
2.5.4 Besluit
Bemiddeling binnen een strafrechtelijke context komt volledig tegemoet aan de
principes van het herstelrecht, het slachtoffer krijgt een kans om zijn stem te laten
horen en kan zo ook herstel krijgen voor het hem aangedane leed. Het slachtoffer kan
zelf naar voor brengen wat voor noodzakelijk is om het conflict als opgelost te kunnen
beschouwen, dit kan gaan om financiële vergoeding maar ook bijvoorbeeld om
verontschuldigingen van de dader. Op supranationaal vlak wil men er vooral voor
zorgen dat er een sterke wettelijke basis bestaat voor de figuur van bemiddeling, met
procedurele waarborgen voor alle partijen. Bemiddeling moet in alle fasen van het
strafproces worden gestimuleerd, ook wanneer dit niet de uitsluiting van vervolging tot
gevolg kan hebben. Dit fenomeen is ook in ons Belgisch recht ingebakken, hoe we in
België bemiddeling regelen, wordt in een verder hoofdstuk op terug gekomen.
2.6 Aanbeveling R(2002)5 van de Raad van Europa in verband met de
bescherming van vrouwen tegen geweld
2.6.1 Inleiding
Bijna 20 jaar na de eerste aanbevelingen omtrent slachtofferschap zien we dat de
aandacht voor slachtoffers nog steeds een actueel thema is. Men gaat nu zelfs meer
genuanceerd te werk, door een onderscheid te maken tussen verschillende groepen
van slachtoffers. Omdat de gelijkheid tussen mannen en vrouwen als een
fundamenteel mensenrecht wordt beschouwd, werd binnen de Raad van Europa een
Stuurgroep voor de Gelijkheid tussen Vrouwen en Mannen opgericht.89
88 Bijlage bij Aanb. Comité van Ministers R(99)19 van 15 september 1999, betreffende bemiddeling
tussen slachtoffers en daders van misdrijven, http://www.just.fgov.be/dvso/victimeNl/images/r_99.pdf
(consultatie 11 november 2009) 89 Aanb.Raad van Europa R(2002)5 van 30 april 2002, inzake de bescherming van vrouwen tegen geweld,
https://wcd.coe.int/ViewDoc.jsp?id=280915&BackColorInternet=9999CC&BackColorIntranet=FFBB55
&BackColorLogged=FFAC75 (consultatie 26 okotber 2009)
34
Deze stuurgroep is een intergouvernementeel orgaan dat verantwoordelijk is voor het
vastleggen, stimuleren en begeleiden van acties van de Raad van Europa om zo de
gelijkheid tussen mannen en vrouwen te bevorderen90.
De stuurgroep hangt rechtstreeks af van het Ministercomité, van wie ze haar instructies
ontvangt en aan wie ze rechtstreeks rapporteert en voorstellen formuleert91.
Het is op basis van de voorstellen van deze stuurgroep dat het Comité van Ministers
de aanbeveling R(2002)5 in verband met de bescherming van vrouwen tegen geweld
heeft goedgekeurd op 30 april 200292.
Ook hier dient opgemerkt te worden dat het gaat om een aanbeveling, wat inhoudt dat
er opnieuw geen juridische afdwingbaarheid is.
Deze aanbeveling wordt hieronder verder besproken omdat het een mooie illustratie is
van een aanbeveling die zich richt tot een specifieke categorie van slachtoffers,
namelijk vrouwen die het slachtoffer werden van geweld.
Eerst zal verder ingegaan worden op de concrete motieven van het Comité van
Ministers om tot deze aanbeveling te komen, vervolgens zal de aanbeveling zelf
worden ontleed.
2.6.2 Uitgangspunten
Het Comité van Ministers bevestigt eerst en vooral dat geweld tegen vrouwen het
resultaat is van machtsonevenwicht en dat het de mensenrechten en fundamentele
vrijheden schaadt of zelfs teniet doet93.
90http://www.rosadoc.be/joomla/index.php/kwesties/beleid/gelijkekansenbeleid_in_europa.html
(consultatie 26 oktober 2009) 91 http://www.humanrights.coe.int/equality/Eng/EqualityCommittee/EqualityCommittee.htm (consultatie
26 oktober 2009) 92 Aanb.Raad van Europa R(2002)5, 30 april 2002, inzake de bescherming van vrouwen tegen geweld,
https://wcd.coe.int/ViewDoc.jsp?id=280915&BackColorInternet=9999CC&BackColorIntranet=FFBB55
&BackColorLogged=FFAC75 (consultatie 26 oktober 2009) 93 Ibid. (consultatie 26 oktober 2009)
35
Zowel het feit dat geweld tegen vrouwen een schending van hun fysieke,
psychologische of seksuele integriteit inhoudt, als het feit dat geweld tegen vrouwen
indruist tegen de gelijkheid en bovendien een obstakel vormt voor de veiligheid van de
burgers en democratie in Europa, hebben ertoe geleid dat de bestrijding van dit
fenomeen als dringend wordt beschouwd94.
Om deze redenen is het Comité van Ministers dan ook gekomen tot het opstellen van
deze aanbeveling.
2.6.3 Ontleding van de inhoud van de aanbeveling
Eerst en vooral beveelt het Comité de lidstaten aan om hun wetgeving en beleid te
herzien zodat de fundamentele vrijheden van de vrouwen gegarandeerd worden. Alle
maatregelen op nationaal niveau zouden gecoördineerd en toegespitst moeten worden
op de behoeften van de slachtoffers. Het is bovendien belangrijk dat alle relevante
overheidsinstellingen en niet-gouvernementele organisaties betrokken worden bij de
uitwerking en toepassing van deze matregelen. Op alle niveaus moet de bestrijding
van geweld tegen vrouwen worden aangemoedigd en moet een actieve samenwerking
op touw gezet worden met de diverse niet-gouvernementele organisaties, ook
financieel en logistiek dienen deze organisaties ondersteund te worden95.
Een tweede punt bestaat er in de verplichting van de staat te erkennen om de nodige
ijver aan de dag te leggen om geweld te verhinderen, te onderzoeken en te straffen en
zo bescherming te bieden aan de slachtoffers96.
Daarnaast moet ook erkend worden dat geweld tegen vrouwen een structureel en
maatschappelijk probleem is, actieve deelname van mannen aan activiteiten ter
bestrijding van geweld tegen vrouwen moet worden gestimuleerd97.
94 Aanb.Raad van Europa R(2002)5, 30 april 2002, inzake de bescherming van vrouwen tegen geweld,
https://wcd.coe.int/ViewDoc.jsp?id=280915&BackColorInternet=9999CC&BackColorIntranet=FFBB55
&BackColorLogged=FFAC75 (consultatie 26 oktober 2009) 95 Ibid. (consultatie 26 oktober 2009) 96 Ibid. (consultatie 26 oktober 2009) 97 Ibid. (consultatie 26 oktober 2009)
36
Er is nood aan gecoördineerde actieplannen voor middellange en lange termijn, die
activiteiten voorzien ter preventie van geweld tegen vrouwen en ter bescherming van
de slachtoffers98.
Ook onderzoek, gegevensverzameling en netwerkvorming dient te worden
gestimuleerd, zowel op nationaal al internationaal vlak99.
Bovendien moet het opstellen van programma’s en het oprichten van
onderzoekscentra voor hoger onderwijs die zich bezighouden met geweld tegen
vrouwen worden aangemoedigd100.
Interactie tussen de verschillende instanties dient te worden verbeterd zodat
gecoördineerde acties tegen geweld kunnen worden uitgetekend en de Raad van
Europa dient te worden geïnformeerd over de follow-up die de lidstaten aan deze
aanbeveling geven101.
Als laatste wordt aan de lidstaten ook aanbevolen om de maatregelen die in bijlage bij
de aanbeveling werden toegevoegd, goed te keuren en uit te voeren op een manier die
zij het meest geschikt achten, rekening houdend met de nationale omstandigheden.
Ook de opstelling van een nationaal actieplan ter bestrijding van geweld tegen vrouwen
dient te worden overwogen102.
Verder bestaat nog een bijlage bij deze aanbeveling, maar een bespreking van de
inhoud van deze bijlage zou ons te ver leiden van het oorspronkelijk thema van dit
werkstuk, aangezien de inhoud van de bijlage zich niet focust op de fase van de
strafuitvoering.
98 Aanb.Raad van Europa R(2002)5, 30 april 2002, inzake de bescherming van vrouwen tegen geweld,
https://wcd.coe.int/ViewDoc.jsp?id=280915&BackColorInternet=9999CC&BackColorIntranet=FFBB55
&BackColorLogged=FFAC75 (consultatie 26 oktober 2009) 99 Ibid. (consultatie 26 oktober 2009) 100 Ibid. (consultatie 26 oktober 2009) 101 Ibid. (consultatie 26 okotber 2009) 102 Ibid. (consultatie 26 oktober 2009)
37
2.6.4 Besluit
De relevantie van deze aanbeveling met het onderwerp van dit werkstuk, het
slachtoffer in de strafuitvoering, lijkt op het eerste zicht niet evident aangezien nergens
de fase van strafuitvoering aan bod komt. Met deze aanbeveling wil ik echter aantonen
dat de aandacht voor het slachtoffer nog steeds een actueel thema is dat steeds
scherper op de voorgrond treedt. In de jaren tachtig had men het over het slachtoffer in
het algemeen, maar in deze aanbeveling richt men zich al tot bepaalde categorieën
van slachtoffers en hun specifieke noden. Natuurlijk kan men zich bij een te
doorgedreven onderscheid de vraag stellen: “Waar dit zal eindigen?” of “Hebben de
lidstaten de middelen om per categorie van slachtoffers specifieke maatregelen te
voorzien zonder de kwaliteit van de hulpverlening in het gedrang te brengen?”. Dit zijn
vragen waarop men in de toekomst een antwoord zal moeten zien te formuleren.
2.7 De verklaring van de rechten van het slachtoffe r volgens het Victim
Support Europe
2.7.1 Inleiding
Het Victim Support Europe of het voormalige European Forum for Victim Services werd
opgericht in 1990 en brengt slachtofferhulpdiensten uit verschillende Europese landen
samen. 103 Deze organisatie is een netwerk van niet-gouvernementele organisaties die
diensten en zorgen aan slachtoffers verlenen, zowel in de maatschappelijke als
juridische sfeer.104
Momenteel zijn er 22 organisaties lid van het Victim Support Europe, verdeeld onder
20 verschillende landen. Ook in België is er een niet-gouvernementele organisatie lid
van dit forum, zijnde het Steunpunt voor Algemeen Welzijnswerk.105
103http://www.steunpunt.be/xcms/lang__nl-
BE/mid__13879/ModeID__0/EhPageID__565/4986/default.aspx (consultatie 26 okotber 2009) 104 M. GROENHUIJSEN en S. REYNAERS, “Het Europees kaderbesluit inzake de status van het slachtoffer in
de strafprocedure: implementatieperikelen en interpretatievragen”, Panopticon, 2006, afl. 3, 15. 105 http://www.victimsupporteurope.eu/about/member-organisations (consultatie 26 oktober 2009)
38
Via het uitwisselen van ervaringen en informatie tussen de leden tracht men te komen
tot de ontwikkeling van effectieve dienstverlening aan slachtoffers. Ze streven ook naar
een eerlijke compensatie voor alle slachtoffers binnen Europa, ongeacht hun
nationaliteit. 106
In 1996 stelde dit forum een beleidsdocument op in de vorm van een verklaring, de
zogenaamde Statement of victim’s rights in the process of criminal justice. Dit werd
gepubliceerd in 1997 en behandelt de basisrechten die een slachtoffer zou mogen
verwachten in het kader van een strafrechtelijke procedure alsook het recht van het
slachtoffer op compensatie.107
2.7.2 De rechten van het slachtoffer
In de Verklaring van de Rechten van het Slachtoffer formuleerde het European Forum
for Victim Services zes basisrechten voor het slachtoffer108:
- Recht op respect en erkenning
Dit betekent dat de belangen van het slachtoffer moeten worden erkend en dat
met die belangen rekening moet worden gehouden doorheen de hele
strafprocedure. De slachtoffers moeten in elk stadium van de strafprocedure,
dus ook tijdens de strafuitvoering, met respect benaderd worden, in het
bijzonder wanneer zij worden verhoord.109
- Recht op het ontvangen van informatie
Slachtoffers die een misdrijf melden moeten indien zij dit wensen geïnformeerd
worden over elke ontwikkeling in hun zaak. Deze informatie moet zo vlug
mogelijk worden meegedeeld aan het slachtoffer in begrijpelijke termen. Zo
nodig moet aan het slachtoffer de mogelijkheid geboden worden om zich te
wenden tot diegene die de beslissing hebben genomen om verduidelijking of
toelichting te bekomen bij de beslissing in kwestie.110
106 G. VERMEULEN, o.c., 414. 107 http://www.victimsupporteurope.eu/about/origins-and-achievements (consultatie 27 oktober 2009) 108http://www.steunpunt.be/xcms/lang__nl-
BE/mid__13879/ModeID__0/EhPageID__565/4986/default.aspx (consultatie 26 oktober 2009) 109 I. AERTSEN et al., o.c.,185. 110 I. AERTSEN et al., o.c.,186.
39
- Recht op het verstrekken van informatie
Dit houdt in dat slachtoffers in de mogelijkheid moeten worden gesteld om
informatie te verstrekken aan politiediensten of gerechtelijke instanties zowel
omtrent de dader als omtrent de gevolgen die zij ondervinden van hun
slachtofferschap.111
- Recht op advies en juridische bijstand
Ongeacht hun financiële toestand dient aan de slachtoffers de mogelijkheid te
worden geboden om advies te bekomen. Als slachtoffers of hun nabestaanden
een actieve rol spelen doorheen de strafprocedure, dient bovendien bijstand en
vertegenwoordiging te worden voorzien voor de hele duur van het
strafproces112.
- Recht op bescherming en privacy
De privacy van het slachtoffer dient te worden beschermd, zo mogen details die
het mogelijk maken om het slachtoffer te herkennen niet worden gepubliceerd
en niet in de media terecht komen. Bovendien heeft het slachtoffer recht op
bescherming van politiediensten in geval van bedreiging of mogelijke
wraakacties.113
- Recht op herstel
Als laatste heeft het slachtoffer recht op compensatie van de door hem geleden
schade. Deze schade kan zowel lichamelijk, moreel, psychisch of sociaal zijn.
Een herstelgerichte aanpak dringt zich hier op, een uitgangspunt van het
herstelrecht waar we de laatste decennia sterk door beïnvloed worden.114
111 I. AERTSEN et al., o.c.,186. 112 Ibid. 113http://www.steunpunt.be/xcms/lang__nl-
BE/mid__13879/ModeID__0/EhPageID__565/4986/default.aspx (consultatie 26 oktober 2009) 114Ibid. (consultatie 26 oktober 2009)
40
2.7.3 Besluit
Het bestaan van een dergelijk forum toont aan dat de aandacht voor het slachtoffer niet
alleen bestaat in verordeningen of aanbevelingen, ook daarbuiten worden initiatieven
op poten gezet die de rol van het slachtoffer in het strafproces, dus ook in de
strafuitvoering dient te versterken.
Ook hier wordt de nadruk gelegd op het geven van bepaalde rechten aan slachtoffers
zodat zij niet langer een passief gegeven blijven in het kader van het strafproces.
Dit forum bestaat zoals gezegd uit verschillende organisaties voor slachtofferhulp, wat
slachtofferhulp concreet inhoudt en hoe het in België wordt georganiseerd, wordt in
een later hoofdstuk dieper op ingegaan.
2.8 Slachtoffers van strafbare feiten in de Europes e Unie: reflectie over
normen en maatregelen
2.8.1 Inleiding
Nadat de Verklaring van de Rechten van het Slachtoffer werd onthuld op een speciale
bijeenkomst van het Europees Parlement in Brussel, groeide ook binnen de Europese
Unie interesse in het tot stand brengen van rechten voor slachtoffers van misdrijven. Er
werd onder impuls van de Zweedse commissaris Anita Gradin van de Commissie voor
Veiligheid, Rechtvaardigheid en Vrijheid binnen deze Commissie een Comité van
experts opgezet, die in 1999 een eigen mededeling tot stand bracht getiteld
“Slachtoffers van misdrijven in de Europese Unie: reflectie over normen en
maatregelen”.115
Deze mededeling werd op 14 juli 1999 aangenomen door de Commissie en
bekrachtigd in oktober 1999 door de Raad van Ministers.
Sindsdien is de aandacht binnen de Europese Unie voor rechten van het slachtoffer
ook sterk gegroeid en is het een thema geworden dat sterk op de agenda kwam te
staan116.
115 M. GROENHUIJSEN en S. REYNAERS, o.c., 15-16. 116 Ibid.
41
Omdat deze mededeling het eerste grote initiatief was van de Europese Unie waarin
aandacht wordt besteed aan de rechten van slachtoffers, wordt deze mededeling in het
kader van deze masterproef ook kort besproken.
2.8.2 Ontleding van de Mededeling
De mededeling besteedt vooral aandacht aan de situatie waar personen het slachtoffer
worden van een misdrijf in een andere lidstaat dan hun eigen lidstaat. Hierbij wordt
gewezen op de toename van dit risico omwille het alsmaar toenemen van het aantal
die naar het buitenland reizen of in het buitenland werken of studeren.
De bijeenkomst van de Europese Raad van Tampere geeft aan de Europese Unie de
concrete mogelijkheid om de problematiek rond rechten van slachtoffers te
onderzoeken, het is de bedoeling dat lidstaten van deze gelegenheid gebruik zullen
maken en dat deze mededeling als grondslag voor overleg kan dienen.117
De mededeling geeft niet aan welke concrete maatregelen er moeten worden
genomen, maar stelt wel een vijftal punten voor die in overweging moeten worden
genomen wanneer men het thema rechten van het slachtoffer onderzoekt.
Het gaat onder meer om118:
- De bestrijding van criminaliteit
Hier wil de Commissie vooral bekomen dat lidstaten onderling informatie gaan
uitwisselen over de methodes die ze hanteren. Zo kan bijvoorbeeld informatie
worden uitgewisseld over risico’s, de integratie van preventie in infrastructuren
die door reizigers worden gebruikt en dergelijke meer.
- Bijstand aan slachtoffers
Er zou overleg moeten worden gepleegd over normen voor materiële,
medische, sociale en psychologische bijstand. Er zou een netwerk van hotlines
kunnen opgericht worden binnen de Europese Unie zodat hulpdiensten met
elkaar in verbinding staan en elkaar nuttige informatie kunnen verstrekken.
117 Mededeling van de Commissie, 14 juli 1999, over slachtoffers van strafbare feiten in de Europese
Unie: reflectie over normen en maatregelen, COM(1999)349, onuitg.,
http://europa.eu/bulletin/en/9907/p105003.htm (consultatie 27 oktober 2009). 118 Ibid. (consultatie 27 oktober 2009)
42
- De toegang van slachtoffers tot en hun positie tijdens de rechtszaak
Het zou voor buitenlandse slachtoffers mogelijk moeten worden gemaakt om op
doeltreffende wijze aan hun eigen proces deel te nemen. Dit zou volgens de
Commissie kunnen bereikt worden via het instellen van versnelde procedures
of via de mogelijkheid om het slachtoffer vooraf een verklaring te laten
afleggen.
- De schadeloosstellingproblematiek
Het zou voor personen die in een andere lidstaat slachtoffer worden van een
misdrijf mogelijk moeten zijn om schadeloosstelling te eisen van de dader en
indien dit niet mogelijk blijkt, van de lidstaat waar het misdrijf werd gepleegd
zelf. Dergelijke zaken zouden snel moeten worden behandeld en het slachtoffer
zou bijstand moeten krijgen bij het invorderen van de schadevergoeding.
- Informatie, taal en opleiding
De Commissie stelt voor dat er een onderzoek zou worden gehouden naar de
ervaringen van reizigers met criminaliteit. Ook de ontwikkeling van een
opleiding voor bepaalde sectoren zou moeten worden overwogen, alsook de
mogelijkheid om van bestaande Europese kanalen gebruik te maken om
informatie te verschaffen.
2.8.3 Besluit
Het duurt iets langer vooraleer de Europese Unie echt aandacht gaat besteden aan de
problematiek rond de rechten van het slachtoffer in strafprocedures en het is wachten
tot 1999 op een eerste document.
De Europese Unie is vooral gericht op samenwerking tussen de verschillende lidstaten
en het is dan ook niet verwonderlijk dat de thematiek van deze mededeling gesitueerd
ligt in het slachtofferschap in een andere lidstaat. Met deze mededeling tracht de
Europese Unie er vooral voor te zorgen dat de rechten van het slachtoffer over de
grenzen van de lidstaten heen worden gerespecteerd.
43
2.9 Het kaderbesluit van de Europese Unie van 15 ma art 2001 inzake de
status van het slachtoffer in de strafprocedure
2.9.1 Inleiding
Dit kaderbesluit werd op 15 maart 2001 aangenomen door de Raad van Ministers, in
deze instelling, kortweg de Raad genoemd, worden alle regeringen van de 27 lidstaten
van de Europese Unie vertegenwoordigd, ze oefent samen met het Europees
parlement een wetgevende taak uit119.
In tegenstelling tot aanbevelingen zijn kaderbesluiten wel bindend wat betreft het
resultaat. Dit houdt in dat het voorgeschreven resultaat dient te worden bereikt, maar
dat aan de nationale instanties de keuze wordt gelaten hoe ze dit vorm geven in de
nationale wetgeving. 120
Dit kaderbesluit is zeer belangrijk omdat het afdwingbare bepalingen opstelt met
betrekking tot het slachtoffer. Hieronder zal eerst dieper worden ingegaan op het
eigenlijke kaderbesluit en vervolgens zal ook het verslag van de Commissie van de
Europese Gemeenschappen worden besproken, dat de maatregelen die de lidstaten
hebben getroffen om dit besluit na te leven, evalueert.
2.9.2 Inhoud van het Kaderbesluit
Het Kaderbesluit omvat 19 artikelen en heeft als doel een betere juridische
bescherming voor slachtoffers te garanderen en betere verdediging van de belangen
van slachtoffers te bekomen, in welke lidstaat ze zich ook bevinden. Bovendien bevat
het kaderbesluit ook bepalingen waarbij aan slachtoffers voor en na de strafprocedure
bijstand wordt verleend om de gevolgen van het strafbaar feit zoveel mogelijk te
beperken.
Het kaderbesluit start in zijn eerste artikel met het definiëren van een aantal begrippen
zoals slachtoffer, organisatie voor slachtofferhulp, strafprocedure, procedure en
bemiddeling in strafzaken.
119 http://www.europa-nu.nl/9353000/1/j9vvh6nf08temv0/vg9hk8zrn2qz (consultatie 26 oktober 2009) 120 G. VERMEULEN(ed.), o.c., 415.
44
Merkwaardig is hier dat het begrip slachtoffer wordt gedefinieerd, iets wat in onze
nationale wetgeving nauwelijks voorkomt. Onder slachtoffer moet volgens dit
Kaderbesluit worden begrepen “de natuurlijke persoon die als direct gevolg van het
handelen of nalaten dat in strijd is met de strafwetgeving van een lidstaat schade, met
inbegrip van lichamelijk of geestelijk letsel, geestelijke pijn en economische schade
heeft geleden.”121
Een tweede artikel handelt over respect en erkenning voor het slachtoffer. Elke lidstaat
moet voorzien in een passende rol voor het slachtoffer, het nodige moet gedaan
worden zodat het slachtoffer tijdens de procedure met respect wordt behandeld. De
rechten en belangen van slachtoffers dienen te worden erkend in het bijzonder in
strafprocedures en voor bijzondere groepen van slachtoffers dient in een specifieke
behandeling te worden voorzien.
Een derde artikel handelt vervolgens over hoor en bewijslevering. Het slachtoffer moet
tijdens de procedure worden gehoord en mag zelf bewijselementen aandragen. De
lidstaten dienen maatregelen te nemen zodat het slachtoffer voor zover noodzakelijk
ten behoeve van de strafprocedure wordt ondervraagd door de autoriteiten.
Vervolgens behandelt het vierde artikel het recht op informatie. De lidstaten moeten de
noodzakelijke maatregelen nemen die ervoor zorgen dat het slachtoffer vanaf het
eerste contact met de overheidsdiensten toegang krijgt tot de voor hem relevante
informatie. Bovendien bepaalt dit Kaderbesluit wat deze informatie op zijn minst moet
bevatten. Het gaat onder andere om het identificeren van de verschillende diensten die
hulp verlenen aan het slachtoffer, het soort hulp dat het slachtoffer mag verwachten,
hoe het slachtoffer een klacht moet indienen en wat de procedurele stappen zijn. Maar
ook hoe het slachtoffer bescherming kan krijgen, in hoeverre het slachtoffer toegang
heeft tot juridisch advies of rechtsbijstand, in hoeverre het slachtoffer schadeloos kan
gesteld worden en op welke bijzondere mechanismen het slachtoffer nog beroep kan
doen als hij in een andere staat woont.
121 Kaderb. van de Raad van Ministers, 15 maart 2001, inzake de status van het slachtoffer in de
strafprocedure, Pb. L 82 van 22 maart 2002, http://eur-
lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2001:082:0001:0004:NL:PDF (consultatie 26
oktober 2009)
45
Bovendien dient elke lidstaat te waarborgen dat een slachtoffer die hierom vraagt op
de hoogte wordt gebracht van het gevolg dat men aan de klacht heeft gegeven en in
geval van vervolging het verloop van de procedure en de eindbeslissing. Vervolgens
moeten de nodige maatregelen genomen worden dat het slachtoffer op de hoogte
wordt gesteld van de invrijheidsstelling van de dader, ten minste in gevallen waar voor
het slachtoffer een gevaar bestaat. De lidstaten moeten wel de wil van het slachtoffer
die ervoor kiest bovenstaande informatie niet te ontvangen, respecteren.
Een vijfde artikel stelt een aantal waarborgen voorop met betrekking tot communicatie.
Elke lidstaat dient ervoor te zorgen dat het slachtoffer dat als getuige of partij bij een
procedure betrokken is, zo weinig mogelijk communicatieproblemen ondervindt met
betrekking tot het begrip van zijn rol in belangrijke fases van de strafprocedure.
Vervolgens wordt in een zesde artikel aandacht besteed aan de specifieke bijstand ten
behoeve van het slachtoffer. Het slachtoffer moet zo nodig kosteloos toegang krijgen
tot advies over zijn rol in de procedure, alsook tot de rechtsbijstand indien het
slachtoffer de status van een partij bij de strafprocedure heeft.
Daarnaast wordt aan de lidstaten de verplichting opgelegd om de slachtoffers die als
partij of getuige optreden in een strafproces, de mogelijkheid te geven hun uitgaven die
voorvloeien uit de deelname aan de strafprocedure vergoed te zien.
In artikel 8 wordt het recht op bescherming behandeld. De lidstaten dienen een
passend niveau van bescherming te garanderen zowel ten aanzien van het slachtoffers
als van diens familie indien dit nodig blijkt. Ook moet contact tussen dader en
slachtoffer in situaties waar dit niet wenselijk is, worden vermeden en moeten de
kwetsbaarste slachtoffers beschermd worden tegen de gevolgen van hun verklaringen
ter terechtzitting.
Het kaderbesluit voorziet bovendien in een recht op schadeloosstelling in het kader van
een strafprocedure. In het negende artikel wordt aan de lidstaat de verplichting
opgelegd om te garanderen dat slachtoffers binnen een redelijke termijn een beslissing
krijgen met betrekking tot de schadeloosstelling door de dader.
46
Elke lidstaat dient er bovendien voor te zorgen dat ieder slachtoffer voldoende
schadeloos wordt gesteld en de voorwerpen die toebehoren aan slachtoffer maar in het
kader van een strafprocedure in beslag werden genomen, dienen terug te worden
gegeven tenzij dit volstrekt onmogelijk is.
Het tiende artikel onderstreept het belang van slachtoffer-daderbemiddeling, iedere
lidstaat dient ervoor te zorgen dat bemiddeling wordt opgelegd in alle situaties waar dit
passend wordt geacht.
Artikelen elf en twaalf zijn minder relevant, ze behandelen de situatie waar het
slachtoffer zijn woonplaats heeft in een andere lidstaat en de samenwerking tussen
lidstaten.
Interessanter voor het slachtoffer is artikel dertien dat voorschrijft dat de lidstaten het
plaatsvinden van slachtofferhulp dienen te bevorderen. Het is belangrijk dat
slachtoffers initieel goed worden opgevangen en daarna worden bijgestaan door
speciaal daarvoor opgeleide professionelen. Slachtofferhulp dient gestimuleerd te
worden in verschillende fasen van het strafproces.
Ook wordt het belang erkend van een beroepsopleiding voor alle personen die met
slachtoffers in contact kunnen komen. Artikel 14 voorziet in het stimuleren van
passende beroepsopleiding voor deze personen en in het bijzonder voor
politiediensten en rechters.
Het vijftiende artikel wil in een eerste lid secundaire victimisering voorkomen, voor de
toepassing hiervoor stelt men in een tweede lid dat er bijzondere aandacht moet
worden besteed aan faciliteiten in gerechtsgebouwen, bij politiediensten,
overheidsdiensten en organisaties voor slachtofferhulp.
Van minder belang zijn de artikelen zestien en zeventien, er wordt gesproken over
territoriale werkingssfeer en uitvoering. Artikel achttien voorziet in een evaluatie door
de Raad van de maatregelen die de lidstaten hebben getroffen om dit Kaderbesluit na
te leven. Om te eindigen voorziet artikel negentien dat dit besluit in werking treedt op
dag van bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.
47
2.9.3 Bespreking van het verslag van de Europese Commissie voor wat betreft
de maatregelen genomen in de Belgische wetgeving
In artikel achttien van het kaderbesluit van de Raad van 15 maart 2001 inzake de
status van het slachtoffer in de strafprocedure werd voorzien dat de Europese
Commissie een verslag zou opstellen over de maatregelen die de lidstaten hebben
genomen om aan dit kaderbesluit te voldoen. Bij het opmaken van het eerste verslag
op 16 februari 2004 had België een relatief volledige bijdrage betreffende de omzetting
van het kaderbesluit in de nationale wetgeving toegezonden aan de Commissie.
Er waren echter maar 10 lidstaten die een verslag hadden ingediend zodat dit slechts
een gebrekkig beeld kon schetsen van de omzetting van het kaderbesluit die dato 25
maart 2003122.
Aan de hand van deze verslagen heeft de Commissie de maatregelen die de
verschillende lidstaten hebben genomen, geëvalueerd en hierbij bijzondere aandacht
gehad voor het algemene doel van het kaderbesluit, zijnde het bereiken van een
vergelijkbaar hoog beschermingsniveau binnen de gehele Europese Unie voor
slachtoffers dat wordt gewaarborgd in alle lidstaten123.
Het eerste verslag van de Commissie kon slechts een oppervlakkig beeld schetsen
over de situatie omdat slechts 10 lidstaten, waaronder België een bijdrage had
toegezonden over de omzetting van het kaderbesluit in de nationale wetgeving.
Vandaar dat een nieuwe termijn werd gesteld voor de lidstaten om een bijdrage toe te
sturen aan de Commissie omtrent de omzetting van het kaderbesluit in de nationale
wetgeving. Op 15 februari 2008 hadden alle lidstaten deze bijdrage toegezonden en de
Commissie maakte een tweede en meteen ook eindverslag op 20 april 2009.
122 Verslag van de Commissie op grond van artikel 18 van het kaderbesluit van de Raad van 15 maart
2001 inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure, 3 februari 2004, COM (2002) 54 def/2,
onuitg. http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2004:0054:FIN:NL:PDF
(consultatie 26 oktober 2009) 123 Ibid. (consultatie 26 oktober 2009)
48
Voor België kunnen volgende opmerkingen worden gemaakt124:
België heeft nagelaten om zoals in artikel 1 werd bepaald een begripsomschrijving in
de wet in te voeren. Het is echter noodzakelijk dat de lidstaten dezelfde
terminologische basis hebben om de doeltreffendheid en eenvormige toepassing van
het kaderbesluit te kunnen bekomen.
Artikel 2 schreef in zijn eerste lid voor dat er een werkelijke status voor het slachtoffer
moest worden gecreëerd, België heeft ook uitdrukkelijk naar dit artikel verwezen.
Er dient wel opgemerkt te worden dat er pas effectief sprake kan zijn van een
werkelijke status voor het slachtoffer als alle bepalingen van het kaderbesluit correct
zijn omgezet.
In het tweede lid van artikel 2 werd voorzien in een specifieke behandeling voor
kwetsbare slachtoffers. België vult dit in door te voorzien in geluidsopnames of
audiovisuele opnames van getuigenissen van bijzondere categorieën van slachtoffers.
Artikel 3 bevat artikelen omtrent hoor en bewijslevering; het eerste lid werd in België
correct omgezet, er wordt melding gemaakt van de mogelijkheid voor het slachtoffer
om als burgerlijke partij op te komen en zo krijgt het slachtoffer een aantal rechten en
er wordt bovendien melding gemaakt van het recht van slachtoffers om te vorderen dat
de nodige formaliteiten worden verricht om de strafbare feiten te onderzoeken.
België heeft ook het tweede lid van artikel 3 waarin wordt bepaald dat slachtoffers
slechts voor zoverre noodzakelijk ten behoeve van de strafprocedure wordt
ondervraagd door de autoriteiten correct omgezet.
Het eerste lid van artikel 4 dat betrekking heeft op het verstrekken van een aantal
inlichtingen aan het slachtoffer heeft België op een aanvaardbare manier ingevuld door
de politieofficieren, parketmagistraten en rechters te verplichten om slachtoffers te
informeren over de meeste van hun rechten. Wat wel een zwak punt is in de omzetting
van het eerste lid van artikel 4 is dat er geen concrete maatregelen werden genomen
om taalproblemen te vermijden en dat de problematiek van slachtoffers die niet in een
lidstaat wonen werd genegeerd.
124 Verslag van de Commissie op grond van artikel 18 van het kaderbesluit van de Raad van 15 maart
2001 inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure, 3 februari 2004, COM (2002) 54 def/2,
onuitg. http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2004:0054:FIN:NL:PDF
(consultatie 26 oktober 2009)
49
Het tweede lid van artikel 4 waar werd voorgeschreven dat het slachtoffer van
bepaalde zaken in kennis dien te worden gesteld, werd wel correct ingevuld, het laatste
lid werd echter slechts gedeeltelijk omgezet, er wordt enkel melding gemaakt van de
mededeling van informatie betreffende de voorwaardelijke invrijheidsstelling van de
dader.
In artikel 5 staat een verplichting voor de lidstaten om ervoor te zorgen dat het
slachtoffer zo weinig mogelijk communicatieproblemen ondervindt. België heeft dit
omgezet door te voorzien in bijstand van een tolk voor het slachtoffer dat optreedt als
partij of getuige in een procedure. Deze omzetting kon doeltreffender maar is wel
voldoende.
Artikel 6 voert een tweevoudige verplichting in, eerst en vooral moet het slachtoffer
toegang krijgen tot andere vormen van advies dan juridisch advies en rechtsbijstand,
België heeft hiervoor de nodige maatregelen genomen.
Ook het tweede lid dat bepaalt dat een slachtoffer dat een procespartij is toegang moet
krijgen tot rechtsbijstand, werd correct omgezet.
Artikel 7 over de uitgaven van het slachtoffer werd in België niet omgezet.
Artikel 8 vervolgens gaat over het recht op bescherming, de omzetting hiervan is over
het algemeen bevredigend voor wat België betreft, alleen het derde lid werd niet
omgezet, er werd niet voorzien in het recht voor het slachtoffer om niet in contact te
moeten komen met de dader van het slachtoffer.
Over artikel 9 betreffende recht op schadeloosstelling in het kader van een
strafprocedure hebben de meeste lidstaten geoordeeld dat hieraan voldaan was via de
mogelijkheid tot de burgerlijke partijstelling. België heeft bovendien voorzien in de
mogelijkheid van schadeloosstelling door de staat voor bepaalde categorieën van
slachtoffers maar de Commissie oordeelde dat dergelijke maatregelen alleen geen
omzetting van het eerste lid van artikel 9 vormen. Over het tweede lid werd voor België
niets bepaald, het derde lid omtrent de verplichte teruggave van goederen van het
slachtoffer werd wel correct omgezet.
Over artikel 10 dat het gebruik van bemiddeling in strafzaken moet bevorderen werd in
het verslag niets gemeld met betrekking tot België.
50
Over het elfde artikel dat betrekking heeft op slachtofferschap in een andere lidstaat
heeft België niets meegedeeld, voor artikel 12 dat voorziet in samenwerking tussen
lidstaten heeft de Commissie met betrekking tot België niets gemeld.
Over het dertiende lid bestaan geen concrete problemen, er wordt voorzien in een door
de overheid gefinancierde dienst voor slachtofferhulp.
Voor de omzetting van het veertiende artikel wordt verwezen naar de opdracht van
bepaalde organisaties die bestaan in het verstrekken van een beroepsopleiding aan
personen die met slachtoffers in contact komen.
Het eerste lid van het vijftiende artikel werd in België omgezet door het geven van een
recht aan de politiediensten op subsidies om faciliteiten voor slachtoffers te regelen,
doch alleen voor slachtoffers van fysiek of seksueel geweld, zo moet secundaire
victimisering worden voorkomen. Naar het tweede lid van ditzelfde artikel wordt echter
in het Belgische verslag niet verwezen.
Algemeen concludeert de Commissie in zijn eindverslag dat de uitvoering van het
kaderbesluit ontoereikend is. De nationale wetgeving vertoont nog grote hiaten, veel
bepalingen werden uitgevoerd op een niet bindende manier zodat niet kan nagegaan
worden of deze in praktijk worden gevolgd en de gewenste harmonisatie is niet
bereikt125.
2.9.4 Besluit
Dit Kaderbesluit is zeer belangrijk omwille van zijn juridische afdwingbaarheid,
opmerkelijk is wel dat het tot 2001 heeft geduurd vooraleer de Europese Unie
regelgeving heeft opgelegd om het statuut van het slachtoffer te verbeteren.
We zien dat het kaderbesluit sterk doordrenkt is met de herstelrechtelijke principes, zo
krijgt bemiddeling een prominente rol en wordt er veel aandacht besteed aan
vergoeding voor het slachtoffer alsook aan slachtofferhulp.
125 Verslag van de Commissie, 20 april 2009, op grond van artikel 18 van het kaderbesluit van de Raad
van 15 maart 2001 inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure, COM (2009) 166, onuitg,
http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2009:0166:FIN:NL:PDF (consultatie 26
oktober 2009)
51
De omzetting van dit Kaderbesluit is in praktijk niet vlot verlopen en vele landen
hebben nog steeds onvoldoende initiatief genomen om tot een adequate omzetting te
komen. Ook België scoorde op bepaalde vlakken ondermaats, in het kader van de
strafuitvoering onthouden we vooral dat het kaderbesluit voorziet in de plicht om het
slachtoffer te informeren wanneer de dader in vrijheid wordt gesteld terwijl de
Belgische regelgeving op het moment van de evaluatie enkel voorzag in een
informatierecht voor het slachtoffer binnen het kader van de voorwaardelijke
invrijheidstelling. Bij andere vormen van invrijheidstelling werd het slachtoffer niet
verwittigd. Ondertussen heeft de Belgische wetgever dit aangepast, zij het wel dat dit
nog tot 2006 heeft geduurd vooraleer België op deze kritiek heeft gereageerd.
2.10 Aanbeveling Rec (2006) 8 van het Comité van Mi nisters aan de
lidstaten betreffende hulp aan slachtoffers van mis drijven
2.10.1 Inleiding
Dat op supranationaal vlak steeds meer aandacht wordt besteed aan het slachtoffer is
stilaan duidelijk geworden. Dat deze problematiek nog steeds aan de orde is, toont de
aanbeveling Rec (2006) 8 van het Comité van Ministers aan, deze aanbeveling
vervangt de reeds besproken aanbeveling R (87) 21 inzake slachtofferhulp en het
voorkomen van victimisatie. Op 14 juni 2006 nam het Comité van Ministers een
aanbeveling aan waarbij ze de lidstaten aanmoedigen de principes neergeschreven in
de bijlage bij deze aanbeveling als leidraad te hanteren bij hun nationale wetgeving en
praktijken.
Opnieuw gaat het hier om een niet juridisch bindend document, wat niet wegneemt dat
deze aanbeveling toch een grote politieke draagwijdte heeft.
Hier zal eerst de aanbeveling zelf worden besproken, om daarna verder te kunnen
ingaan op de bepalingen die opgenomen werden in de bijlage.
52
2.10.2 Bespreking van de inhoud van de aanbeveling
Het Comité van Ministers start zijn aanbeveling met het erkennen dat slachtofferschap
als gevolg van misdrijven nog steeds dagelijkse kost is, dat gevolgen heeft voor het
leven van burgers over heel Europa. Sinds de aanneming van de aanbeveling R (87)
21 inzake slachtofferhulp en het voorkomen van victimisering hebben zich belangrijke
ontwikkelingen voorgedaan op gebied van slachtofferhulp. Vooral in nationale
wetgeving en praktijk is er een beter begrip van wat de behoeften van het slachtoffer
inhouden.126
Toch is het slachtofferschap een thema dat nog steeds actueel is, de aandacht voor de
noden van het slachtoffer is verbeterd, maar dit betekent niet dat het proces ten einde
is, een nieuwe aanbeveling is een goed signaal aan de staten dat de aandacht voor het
slachtoffer niet mag verslappen.
In dit kader onderstreept het Comité dat er rekening moet gehouden worden met de
werkzaamheden van de reeds bestaande niet-gouvernementele organisaties op het
gebied van slachtofferhulp en met de noodzaak van samenwerking tussen lidstaten op
gebied van bijstand aan slachtoffers van grensoverschrijdende misdrijven. Daarnaast is
er nog steeds een noodzaak om herhaald slachtofferschap te voorkomen, in het
bijzonder bij risicogroepen. Ook wordt nogmaals benadrukt dat de staat niet alleen
moet voorzien in hulp aan slachtoffers maar ook in de aanpak van daders van
misdrijven.127
Dit in het achterhoofd houdend, stelt het Comité een bijlage op met principes over
slachtofferhulp die moeten dienen als leidraad voor de lidstaten binnen hun wetgeving
en praktijken.
126 Aanb. Rec. (2006) 8 van het Comité van Ministers van 14 juni 2006, betreffende hulp aan slachtoffers
van misdrijven, http://www.just.fgov.be/dvso/victimeNl/images/rec%20_2006.pdf (consultatie 11
november 2009) 127 Ibid. (consultatie 11 november 2009)
53
2.10.3 Ontleding van de bijlage bij de aanbeveling
In een eerste hoofdstuk worden een aantal begrippen gedefinieerd, om vervolgens
over te gaan tot het opstellen van een aantal beginselen. De voornaamste beginselen
houden in dat de rechten van de slachtoffers afdoende moeten erkend worden en dat
de hulpverlening niet mag afhangen van de identificatie, aanhouding, vervolging of
veroordeling van de dader128.
Een derde onderdeel handelt over hulpverlening, welke vormen de hulp zou moeten
aannemen en hoe de hulp zou moeten worden aangeboden. Ook wordt benadrukt dat
secundaire victimisering moet worden voorkomen129.
Een vierde deel handelt vervolgens over de rol van de overheidsdiensten. Lidstaten
zouden ervoor moeten zorgen dat medewerkers en organisaties die in contact komen
met slachtoffers meer respect hebben voor het slachtoffer alsook meer begrip
opbrengen voor de gevolgen van het misdrijf ten aanzien van het slachtoffer.
Specifiek voor rechtshandhavinginstanties wordt vermeld dat zij de behoeften van het
slachtoffer in kaart moeten brengen om zo passende informatie, bescherming en
bijstand te kunnen aanbieden. Naast het feit dat aan slachtoffers voldoende informatie
moet worden gegeven over de gevolgen van de beslissingen van de
rechtshandhavinginstanties en het feit dat slachtoffers de gelegenheid moeten krijgen
om aan deze instanties alle relevante informatie mee te delen, moet er ook gezorgd
worden voor een vlotte doorverwijzing van slachtoffers door politiediensten naar
hulpverleningsstructuren.
128 Aanb. Rec. (2006) 8 van het Comité van Ministers van 14 juni 2006, betreffende hulp aan slachtoffers
van misdrijven, http://www.just.fgov.be/dvso/victimeNl/images/rec%20_2006.pdf (consultatie 11
november 2009) 129 Bijlage bij Aanb. Rec. (2006) 8 van het Comité van Ministers van 14 juni 2006, betreffende hulp aan
slachtoffers van misdrijven, http://www.just.fgov.be/dvso/victimeNl/images/rec%20_2006.pdf
(consultatie 11 november 2009)
54
Ook moeten de lidstaten het vergroten van het aanbod van organisaties die
bescherming aan slachtoffers bieden bevorderen en zou er een rol moeten weggelegd
zijn voor ambassades en consulaten die hulp bieden aan onderdanen die slachtoffer
werden van een misdrijf.130
In een vijfde deel worden aanbevelingen gegeven met betrekking tot de diensten voor
slachtofferhulp. Er zou moeten worden voldaan aan een aantal minimumnormen zoals
vlotte toegang, gratis steun, bekwaamheid van de hulpverleners en dergelijke meer.
Daarenboven worden lidstaten aangemoedigd om gespecialiseerde centra op te
richten voor slachtoffers van specifieke misdrijven zoals daar bijvoorbeeld zijn seksueel
geweld of huiselijk geweld. Ook wordt aan lidstaten aangeraden een nationaal
noodnummer in het leven te roepen om zo voor slachtoffers de drempel om hulp te
vragen te verlagen.
Ook de coördinatie van de diensten voor slachtofferhulp moet worden bevorderd, best
door 1 welbepaalde landelijke organisatie.131
In een zesde deel wordt aandacht besteed aan de informatieverstrekking. Slachtoffers
moeten toegang hebben tot de voor hen relevante informatie, vanaf het moment dat
het slachtoffer contact heeft met rechtshandhavings- of hulpverleningsdiensten.
Ook over de inhoud van de informatie geeft het Comité een aantal richtlijnen, het gaat
voornamelijk over de rol die het slachtoffer zal spelen in de procedure, welke
bescherming er bestaat voor het slachtoffer, de kosten die dat met zich mee brengt en
dergelijke meer.
Ook moeten lidstaten er op toezien dat slachtoffers voldoende worden geïnformeerd
over de gevolgen die werden gegeven aan hun klacht, het verloop van de
strafrechtelijke procedure en het vonnis van de rechtbank. Opmerkelijk is hier dat er
niets wordt bepaald over het informeren van het slachtoffer in de fase van de
strafuitvoering.132
130 Bijlage bij Aanb. Rec. (2006) 8 van het Comité van Ministers van 14 juni 2006, betreffende hulp aan
slachtoffers van misdrijven, http://www.just.fgov.be/dvso/victimeNl/images/rec%20_2006.pdf
(consultatie 11 november 2009) 131 Ibid. (consultatie 11 november 2009) 132 Ibid. (consultatie 11 november 2009)
55
Minder belangrijke punten in het licht van een strafrechtelijke procedure zijn de
aanbevelingen die het Comité geeft met betrekking tot de mogelijkheid voor het
slachtoffer om burgerlijke rechtsmiddelen aan te wenden, de schadevergoeding van
slachtoffers door de staat en de rol van verzekeringsmaatschappijen133.
In een tiende deel wordt bijzondere aandacht besteed aan de bescherming van de
lichamelijke en psychologische integriteit van het slachtoffer in alle stadia van het
strafproces. Hierbij zegt het Comité expliciet dat de lidstaten zouden moeten voorzien
in maatregelen zodat het, minstens in de gevallen waar een mogelijk gevaar bestaat
voor het slachtoffer, mogelijk wordt het slachtoffer in kennis te stellen wanneer de
vervolgde of veroordeelde persoon in vrijheid wordt gesteld.
Daarnaast bevat dit tiende deel nog een aantal bepalingen met betrekking de
bescherming van het slachtoffer tegen herhaald slachtofferschap en de bescherming
van de persoonlijke levenssfeer.134
De volgende delen handelen over de vertrouwelijkheid van informatie afkomstig of met
betrekking tot het slachtoffer alsook over een passende selectie van en opleiding voor
medewerkers van hulpdiensten·.
Ook met betrekking tot bemiddeling worden in deze bijlage opnieuw een aantal
aanbevelingen gedaan. Hier wordt voornamelijk gewezen op elementen die reeds
waren voorzien in de Aanbeveling R (99) 19 van het Comité van Ministers inzake de
bemiddeling in strafzaken, zoals hierboven werd besproken135.
Als laatste wordt opgemerkt dat coördinatie en samenwerking tussen
hulpverleningsinstanties moeten worden bevorderd en er moet ook worden voorzien in
internationale samenwerkingsmogelijkheden bij de aanpak van grensoverschrijdende
misdrijven zodat het slachtoffer in deze situatie niet in de kou blijven staan.
133 Bijlage bij Aanb. Rec. (2006) 8 van het Comité van Ministers van 14 juni 2006, betreffende hulp aan
slachtoffers van misdrijven, http://www.just.fgov.be/dvso/victimeNl/images/rec%20_2006.pdf
(consultatie 11 november 2009) 134 Ibid. (consultatie 11 november 2009) 135 Ibid. (consultatie 11 november 2009)
56
De publieke opinie moet daarenboven bewust gemaakt worden van de gevolgen van
misdrijven en vooral de behoeften van slachtoffers zodat deze kunnen rekenen op
meer begrip, zodat secundaire victimisering wordt voorkomen en herstel wordt
bevorderd.136
Ten slotte moet ook onderzoek naar slachtofferschap en zijn verschillende dimensies
worden aangemoedigd door de lidstaten, onder andere door vlottere fondsverwerving.
Zo zouden de lidstaten rekening kunnen houden met de laatste ontwikkelingen van het
onderzoek bij het uitwerken van een slachtofferbeleid.137
2.10.4 Besluit
Ook in deze aanbeveling merken we dat de aandacht uit de aanbeveling R 87 (21), die
veel verder ging dan het voorzien in een schadevergoeding voor het slachtoffer, verder
wordt gezet. Zaken zoals minimumnormen inzake hulpverlening, specifieke centra voor
bepaalde categorieën slachtoffers alsook drempelverlaging en betere samenwerken
tussen gouvernementele en niet-gouvernementele organisaties zijn thema’s waar men
de aandacht van de lidstaten op wil vestigen.
Ook blijven ze aandacht vragen voor de mogelijkheid om te onderzoeken in hoe ver
bemiddeling een oplossing kan bieden bij misdrijven en wordt er gehamerd op het
geven van alle nuttige informatie aan de slachtoffers.
Veel van deze thema’s vinden we terug in onze wetgeving, de nationale wetgever is
duidelijk niet doof gebleven voor de raadgevingen van bovenstaande supranationale
organen.
136 Bijlage bij Aanb. Rec. (2006) 8 van het Comité van Ministers van 14 juni 2006, betreffende hulp aan
slachtoffers van misdrijven, http://www.just.fgov.be/dvso/victimeNl/images/rec%20_2006.pdf
(consultatie 11 november 2009) 137 Ibid. (consultatie 11 november 2009)
57
2.11 Algemeen besluit
Het herstelrecht is niet louter theoretisch gebleven, supranationale organen bleven niet
doof voor de principes waar het herstelrecht voor pleitte en begonnen na te denken
over het slachtoffer en diens rechtspositie. We zien dat vooral sinds de jaren tachtig er
een groeiende aandacht is geweest voor het slachtoffer en zijn rechten vanuit
verschillende supranationale hoeken. In het begin lag de aandacht nog sterk op het
vergoeden van financiële schade, maar na verloop van tijd kwam er ook meer
aandacht voor de niet-financiële noden van het slachtoffer zoals hulpverlening en het
recht op informatie. Ook over bemiddeling werd nagedacht, het werd aangeraden om
in de nationale wetgeving van de lidstaten te integreren omdat men zag dat hier zeker
iets voor te zeggen viel.
Niet elk supranationaal orgaan was even vlug met het reageren op het nieuwe
gedachtegoed van het herstelrecht, vooral voor wat de Europese Unie betreft, was het
wachten tot het kaderbesluit 2001 voor er een noemenswaardige regelgeving werd
ontwikkeld, met aandacht voor het slachtoffer.
Aan de andere kant was het wel in dat kaderbesluit dat er voor het eerste werd
gewezen op het feit dat het slachtoffer zou moeten geïnformeerd worden ook in de
fase van de strafuitvoering, vooral in het kader van de invrijheidstelling van de dader.
België is zeker ook beïnvloed geweest door deze supranationale initiatieven,
slachtofferzorg werd uitgebouwd, men wilde een optimale samenwerking tussen de
federale staat en Vlaamse Gemeenschap inzake slachtofferhulp bekomen en België
heeft ook de mogelijkheid van bemiddeling geïntegreerd in zijn wetgeving. Dit zijn
enkele voorbeelden van de invloed van het herstelrecht en de supranationale
initiatieven op de Belgische wetgeving en dit zal in volgende hoofdstukken nog verder
aan bod komen.
De rechtspositie en de noden van het slachtoffer zijn nog steeds een punt op de
agenda, de evolutie is zeker nog niet ten einde. Hoe ver men hier echter in zal gaan,
zal de toekomst moeten uitwijzen. Zoals reeds werd gezegd in een eerste hoofdstuk
vinden bepaalde auteurs het niet wenselijk om het slachtoffer te veel rechten en te veel
aandacht te geven. Het is niet gemakkelijk om een evenwicht te vinden tussen de
verschillende actoren dader, slachtoffer en maatschappij. Het zal een uitdaging zijn om
het slachtoffer net voldoende te betrekken bij het strafrecht zonder dat hierdoor andere
principes zoals rechten van verdediging in het gedrang komen.
58
Hoofdstuk 3 Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid
3.1 Inleiding
3.1.1 Ontstaan
In een vorig hoofdstuk konden we zien dat onder invloed van de theorie van het
herstelrecht vanaf midden jaren tachtig, van op supranationaal niveau steeds meer
aandacht kwam voor het slachtoffer en diens rechtspositie. Verschillende
supranationale instanties begonnen hierover na te denken, wat heeft geleid tot een
aantal belangrijke initiatieven ten behoeve van het slachtoffer op supranationaal vlak.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat de theorie van het herstelrecht ook binnen België
zijn invloed heeft uitgeoefend, mede te danken aan de hierboven vermelde
supranationale initiatieven.
De aandacht voor het slachtoffer in het gerechtelijk systeem is vrij recent, het heeft
geduurd tot begin jaren negentig voor we in België echt konden spreken van aandacht
voor het slachtoffer. Pas de laatste twintig jaar is de situatie van het slachtoffer
langzaam maar zeker verbeterd door allerhande wetgevende hervormingen.
Een eerste noemenswaardig initiatief kwam er in 1993, toen in de Kamer van
Volksvertegenwoordiging een motie werd goedgekeurd waarin aan de regering werd
gevraagd een Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid op te richten. Op 16 juni 1994 is
het forum voor slachtofferbeleid geïnstalleerd door de toenmalige Minister van
Justitie.138
Het Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid is een advies- en overlegorgaan dat
vertegenwoordigers van ministers, administraties en verenigingen die bij het
slachtofferbeleid betrokken zijn, rond de tafel brengt. Dit forum is een overlegorgaan
voor zowel justitiële als politionele actoren alsook voor personen die actief zijn in het
welzijnskader en die betrokken zijn bij rechten en zorg voor slachtoffers. Het nationaal
forum gaat naar deze actoren toe aanbevelingen en adviezen gaan formuleren.139 Net
omdat dit Forum vaak aan de basis ligt van verschillende wetgevende initiatieven wordt
de werking van dit Forum binnen dit derde hoofdstuk uitgebreid besproken.
138 http://www.slachtofferrechten.just.fgov.be/victimeNl/index.php (consultatie 12 april 2010) 139http://www.steunpunt.be/xcms/lang__nl-
BE/mid__13879/ModeID__0/EhPageID__550/4986/default.aspx (consultatie 11 april 2010)
59
3.1.2 Belangrijkste opdrachten
Het forum heeft verschillende opdrachten gekregen, een eerste was het opmaken van
een inventaris van alle regelgeving en initiatieven van de overheid in verband met de
slachtofferproblematiek. Dit hebben ze gerealiseerd in februari 1995.140
Een volgende opdracht is het formuleren van adviezen en voorstellen over allerhande
aspecten van slachtofferbeleid, zoals voorstellen ter verbetering van slachtofferhulp,
slachtofferonthaal, slachtofferbejegening, samenwerking tussen verschillende
instanties en zo verder.141
Het forum formuleert dergelijke adviezen en voorstellen met als doel te komen tot een
coherent nationaal slachtofferbeleid, daarom gaan ze ook vaak na of hun
aanbevelingen en adviezen in praktijk wel werden opgevolgd. Vooral de adviezen
vervat in het Strategisch Plan voor een Nationaal Slachtofferbeleid van juni 1996 en
deze vervat in het Handvest voor het slachtoffer van een misdrijf van maart 1998,
worden op regelmatige basis opgevolgd.142
Een andere belangrijke opdracht is het evalueren van initiatieven inzake
slachtofferbeleid die werden genomen door de Belgische overheid. Zowel de
implementatie van de wetgeving wordt geëvalueerd als de doelmatigheid van de
personele en materiële middelen die hiertoe worden ingezet.143 Ook de inhoud van
Belgische regelgeving en initiatieven ten aanzien van internationale overeenkomsten,
aanbevelingen, richtlijnen en verdragen vormen het onderwerp van evaluatie door het
forum.144
Een laatste taak van het forum is het sensibiliseren van zowel de maatschappij, de
overheid als de verenigingswereld voor de slachtofferproblematiek.145
140 http://www.slachtofferrechten.just.fgov.be/victimeNl/index.php (consultatie 11 april 2010) 141Ibid. en http://www.steunpunt.be/xcms/lang__nl-
BE/mid__13879/ModeID__0/EhPageID__550/4986/default.aspx (consultatie 11 april 2010) 142 http://www.slachtofferrechten.just.fgov.be/victimeNl/index.php (consultatie 11 april 2010) 143http://www.steunpunt.be/xcms/lang__nl-
BE/mid__13879/ModeID__0/EhPageID__550/4986/default.aspx (consultatie 11 april 2010) 144 http://www.slachtofferrechten.just.fgov.be/victimeNl/index.php (consultatie 11 april 2010) 145http://www.steunpunt.be/xcms/lang__nl-
BE/mid__13879/ModeID__0/EhPageID__550/4986/default.aspx (consultatie 11 april 2010)
60
3.2 Belangrijkste publicaties met betrekking tot h et slachtoffer
3.2.1 Strategisch plan van een nationaal slachtofferbeleid
3.2.1.1 Inleiding
Een eerste belangrijke publicatie van het Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid is hun
strategisch plan, opgesteld in juni 1996. Dit document is er gekomen na overleg tussen
alle beleidsinstanties die betrokken zijn bij de slachtofferproblematiek en maakt ons
wegwijs in de verschillende initiatieven die er bestaan ten behoeve van het
slachtoffer146. Uit het voorwoord van toenmalig Minister van Justitie Declerck blijkt dat
de werkzaamheden die het forum verricht wel degelijk effect hebben, er wordt in de
wetgeving rekening gehouden met hun bevindingen en het is dan ook niet
verwonderlijk dat het bestaan van het forum werd bestendigd zodat slachtoffers hun
stem blijven behouden naar het beleid toe.
Wanneer we dit strategisch plan lezen, is het belangrijk te onthouden dat dit dateert
van 1996 en dat dit dus de eerste verwezenlijkingen weergeeft inzake
slachtofferproblematiek.
146 MINISTERIE VAN JUSTITIE-NATIONAAL FORUM VOOR SLACHTOFFERBELEID, Strategisch plan voor een
nationaal slachtofferbeleid: fundamenten voor een Belgisch handvest van het slachtoffer van een
strafrechtelijk misdrijf, Brussel, Leemans, 1996, 5 (1-50),
http://www.slachtofferrechten.just.fgov.be/victimeNl/images/plan_juni_1996.pdf (consultatie 11 april
2010)
61
3.2.1.2 Bespreking van de inhoud van het strategisch plan
A. Deel 1: Evaluatie van bestaande initiatieven
i. Bespreking van de evaluatie van belangrijkste bestaande initiatieven
Het strategisch plan bestaat uit drie delen, een eerste deel handelt over de
maatregelen die de laatste jaren ten behoeve van de slachtoffers werden genomen. Dit
ligt volledig in de lijn van de opdracht van het Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid,
aan hen werd immers gevraagd alle regelgeving en initiatieven die ten behoeve van
het slachtoffer werden genomen, te inventariseren.147
We hebben reeds opgemerkt dat op supranationaal vlak men al vanaf midden jaren
tachtig aandacht had voor de slachtofferproblematiek, ondanks deze internationale
initiatieven werd het slachtoffer in België nog bijna een decennium verwaarloosd
vooraleer de aandacht voor het slachtoffer begon toe te nemen. Dit is een vaststelling
die ook het forum heeft gedaan.
In zijn strategisch plan gaat het forum de noden van het slachtoffer gaan specificeren,
het slachtoffer heeft nood aan een menselijk aanpak door alle instanties waarmee hij in
contact komt, optimale informatie en herstel van de geleden schade148. We zien dat dit
thema’s zijn die in de supranationale aanbevelingen en resoluties ook al sterk aan bod
kwamen. Vooral de nood aan het bekomen van alle noodzakelijke informatie en de
nood aan herstel van de geleden schade, zijn thema’s die op internationaal niveau al
sterk werden benadrukt.
We zien dat men in de eerste jaren na de vernieuwde aandacht voor het slachtoffer in
België vooral politieke aandacht had voor het voorkomen van secundaire victimisering,
herstel van schade en de bestrijding van fysiek en seksueel geweld, mensenhandel en
racisme149.
147 MINISTERIE VAN JUSTITIE-NATIONAAL FORUM VOOR SLACHTOFFERBELEID,o.c., 9 (1-50),
http://www.slachtofferrechten.just.fgov.be/victimeNl/images/plan_juni_1996.pdf (consultatie 11 april
2010) 148 MINISTERIE VAN JUSTITIE-NATIONAAL FORUM VOOR SLACHTOFFERBELEID,o.c., 12 (1-50),
http://www.slachtofferrechten.just.fgov.be/victimeNl/images/plan_juni_1996.pdf (consultatie 11 april
2010) 149 Ibid.
62
Een punt waar dit strategisch plan vooral nadruk op wilde leggen, was de noodzaak
aan een vlotte overgang tussen het niveau van de overheid en het niveau van het
welzijnswerk. Het eerste niveau is dat van de slachtofferbejegening, zowel politioneel
als justitieel, hier staat een goed onthaal, voorkomen van secundaire victimisering en
geven van alle nodige informatie centraal. Het tweede niveau is dat van de
slachtofferhulp, hier richt men zich vooral op het bekomen van een goede
schaderegeling alsook op conflictbemiddeling. Een beperkt aantal slachtoffers heeft
bovendien nood aan slachtoffertherapie, dit is een derde niveau dat uiterst
gespecialiseerde hulp voorziet voor bepaalde slachtoffers.150
De overheid is niet doof gebleven voor deze bemerking, er kwam in 1999 een
samenwerkingsakkoord tussen de Federale staat en de Vlaamse Gemeenschap
inzake slachtofferzorg. Dit samenwerkingsakkoord wordt verder in deze masterproef
nog uitgebreid behandeld.
Dit strategisch plan formuleerde verder ook een aantal opmerkingen voor wat betreft
de politionele slachtofferbejegening. Hoewel men in de wet op het politieambt van 5
augustus 1992 voorop stelt dat er een scheiding is tussen de taken van de
politiediensten en het echte welzijnswerk, stelt het forum vast dat niet alle
politiediensten dit van elkaar kunnen scheiden en dat de doorverwijzing naar
hulpverleningsinstanties niet optimaal verloopt.151 Dit wordt mee in de hand gewerkt
door de complexe bevoegdheidsproblematiek, er is nood aan betere reglementering en
de diensten dienen beter te worden uitgebouwd.152
150 MINISTERIE VAN JUSTITIE-NATIONAAL FORUM VOOR SLACHTOFFERBELEID,o.c., 13 (1-50),
http://www.slachtofferrechten.just.fgov.be/victimeNl/images/plan_juni_1996.pdf (consultatie 11 april
2010) 151 MINISTERIE VAN JUSTITIE-NATIONAAL FORUM VOOR SLACHTOFFERBELEID,o.c., 14 (1-50),
http://www.slachtofferrechten.just.fgov.be/victimeNl/images/plan_juni_1996.pdf (consultatie 11 april
2010) 152 Ibid.
63
Ook voor wat betreft justitiële slachtofferbejegening werden er een aantal opmerking
geformuleerd. Men had toen net de diensten slachtofferonthaal ingesteld bij de
parketten en er kwamen een aantal pijnpunten aan het licht, met als voornaamste
bevinding dat er een grote nood was aan sensibilisering.153
Uit onderzoek is gebleken dat ongeveer 1/3 van de slachtoffers nood hebben aan
bijstand, maar mensen vragen nu eenmaal niet zo makkelijk om hulp. Vandaar dat de
dienst slachtofferhulp wel degelijk zijn nut heeft, wel is het vereist dat er naar deze
diensten wordt doorverwezen, want vaak weet het slachtoffer niet van het bestaan af
van deze diensten. Gehoor gevend aan de aanbevelingen nr. (87) 21 van de Raad van
Europa, heeft België ook gekeken naar de mogelijkheid om te werken met vrijwilligers.
Zij gaan slachtoffers thuis bezoeken en hen gaan begeleiden, zo wordt het proces dat
in gang wordt gezet door professionele hulpverleners versneld. Belangrijk is wel dat dit
vrijwilligerswerk een professionele omkadering kent.
Opleiding en training van vrijwilligers is volgens het Nationaal Forum dan ook zeer
belangrijk, bovendien is vrijwilligerswerk complementair aan het werk van
professionelen, het is niet de bedoeling dat dit op zichzelf gaat bestaan.154 Zoals
aangeraden wordt in aanbevelingen van de Raad van Europa, heeft men in België ook
voorzien in specifieke diensten voor slachtofferhulp. Dit is er voor Vlaanderen, via de
Vlaamse Gemeenschap, reeds gekomen in 1985 onder de naam centra voor algemeen
welzijnswerk. Daarnaast wordt ook voorzien in vluchthuizen en centra voor specifieke
categorieën van slachtoffers zoals centra voor hulpverlening inzake
kindermishandeling.
153 MINISTERIE VAN JUSTITIE-NATIONAAL FORUM VOOR SLACHTOFFERBELEID,o.c., 18 (1-50),
http://www.slachtofferrechten.just.fgov.be/victimeNl/images/plan_juni_1996.pdf (consultatie 11 april
2010) 154 MINISTERIE VAN JUSTITIE-NATIONAAL FORUM VOOR SLACHTOFFERBELEID,o.c., 19 (1-50),
http://www.slachtofferrechten.just.fgov.be/victimeNl/images/plan_juni_1996.pdf (consultatie 11 april
2010)
64
ii. Besluit
Reeds in 1985 heeft de Vlaamse Gemeenschap in het kader van zijn bevoegdheid
“bijstand aan personen” de centra voor algemeen welzijnswerk opgericht om
daarbinnen slachtofferhulp uit te bouwen. De aandacht van justitie voor het slachtoffer
liet echter op zich wachten tot begin jaren negentig. België kent een gecompliceerde
staatsstructuur zodat langs de ene kant de Vlaamse Gemeenschap bevoegd is voor
welzijnswerk en langs de andere kant de federale overheid bevoegd is voor justitie.
Wanneer we slachtoffers van misdrijven willen helpen, is het onoverkomelijk dat het
slachtoffer zowel met justitie als met welzijnswerk te maken krijgt. Het belangrijkste
advies dat het forum geeft in dit strategisch plan is dat slachtofferhulp moet worden
afgestemd op federale initiatieven, een samenwerkingsakkoord is hier dus
noodzakelijk155.
Twee jaar later wordt hier aan gehoor gegeven, dit werd al kort aangehaald en zal nog
verder worden behandeld in een tweede deel van deze masterproef wanneer het
samenwerkingsakkoord van 7 april 1998 tussen federale overheid en Vlaamse
Gemeenschap inzake slachtofferzorg zal worden besproken.
B. Deel 2: Principes van het slachtofferbeleid
i. Bespreking van de principes van het slachtofferbeleid
Vervolgens worden in het strategisch plan een aantal algemene principes
geformuleerd. Als uitgangspunt wordt genomen dat slachtoffers recht hebben op zowel
materieel als immaterieel herstel, ze verdienen respect en aandacht van zowel de
overheid als de maatschappij. Secundaire victimisering, dit is de situatie waar een
slachtoffer voor een tweede maal slachtoffer wordt omdat hij niet voldoende informatie
krijgt of tactloos wordt behandeld door gerechtelijke instanties zodat de negatieve
effecten van zijn slachtofferschap worden verlengd, moet worden voorkomen en dit is
even belangrijk als het voorkomen van het oorspronkelijke misdrijf.
155 MINISTERIE VAN JUSTITIE-NATIONAAL FORUM VOOR SLACHTOFFERBELEID,o.c., 19 (1-50),
http://www.slachtofferrechten.just.fgov.be/victimeNl/images/plan_juni_1996.pdf (consultatie 11 april
2010)
65
De staat is verantwoordelijk voor het vervolgen van de daders, het slachtoffer heeft hier
geen zeggenschap in. Maar om de nadelige effecten hiervan op te vangen moeten er
stappen genomen worden om de rechten van het slachtoffer te verzekeren.
Ten slotte is het ook belangrijk dat het slachtoffer niet langer wordt genegeerd, het
ontwikkelen van algemene en specifieke diensten voor slachtofferhulp wordt
toegejuicht.156
Deze algemene principes alsook de internationale aanbevelingen, verklaringen en
verdragen hebben er toe geleid dat het forum in zijn strategisch plan is overgaan tot
het creëren van een aantal basisrechten voor het slachtoffer:157
- Recht op een correcte behandeling
Het slachtoffer heeft recht op goede slachtofferbejegening, dit draagt bij tot het
voorkomen van secundaire victimisering.
- Recht op het krijgen van informatie
Zowel de politiediensten als justitie moeten aan het slachtoffer alle relevante
informatie mee delen. Het is belangrijk dat het slachtoffer weet wat zijn
mogelijkheden zijn, hoe de procedure zal verlopen en hoe hij hulp kan krijgen.
- Recht op het geven van informatie
Slachtoffers moeten ook hun verhaal kunnen doen zodat niet alleen de schade
exact kan worden begroot maar zodat er ook rekening kan worden gehouden
met de belevingen en de situatie van het slachtoffer.
- Recht op juridische bijstand
Elk slachtoffer heeft recht op bijstand van een raadsman, formaliteiten mogen
dit niet in de weg staan.
156 MINISTERIE VAN JUSTITIE-NATIONAAL FORUM VOOR SLACHTOFFERBELEID,o.c., 25 (1-50),
http://www.slachtofferrechten.just.fgov.be/victimeNl/images/plan_juni_1996.pdf (consultatie 11 april
2010) 157 MINISTERIE VAN JUSTITIE-NATIONAAL FORUM VOOR SLACHTOFFERBELEID,o.c., 26 (1-50),
http://www.slachtofferrechten.just.fgov.be/victimeNl/images/plan_juni_1996.pdf (consultatie 11 april
2010)
66
- Recht op herstel van schade
Een snelle en rechtvaardige schaderegeling is essentieel voor het slachtoffer,
als dit door omstandigheden niet kan bekomen worden van de dader is het aan
de staat om in te grijpen zodat het slachtoffer toch wordt vergoed.
- Recht op hulp
Recht op hulp is een essentieel element in kader van het herstelrecht. Hierbij
wordt zowel hulp van vrijwilligers als van professionelen aangemoedigd.
- Recht op bescherming en privacy
Dit is vooral aan de orde wanneer er bedreigingen geuit zijn of wraakacties
werden ondernomen tegen het slachtoffer. Het is de taak van de politie om
slachtoffers hiertegen te beschermen.
Een goed slachtofferbeleid houdt rekening met bovenstaande algemene principes en
rechten, dit wordt in het strategisch plan verder geëxpliciteerd en genuanceerd op
basis van ervaringen en onderzoek.158
Wanneer de politiediensten verwittigd worden, is het belangrijk dat zij snel en met de
nodige tact reageren, ook een goed proces-verbaal opstellen is essentieel zodat in een
later stadium het parket en de rechtbank de situatie duidelijk kunnen inschatten.159
Bovendien is het belangrijk dat de politiediensten het slachtoffer alle nuttige informatie
geven omtrent het verder verloop van het onderzoek alsook omtrent de mogelijkheid
op hulp te bekomen, mits akkoord van het slachtoffer kunnen de politiediensten zelf
erkende hulpcentra contacteren om zo hulp aan slachtoffer aan te bieden.160 De
klemtoon ligt hier dus op het geven van voldoende informatie zowel over het verder
verloop van de procedure als over de mogelijkheid om hulp te bekomen.
158 MINISTERIE VAN JUSTITIE-NATIONAAL FORUM VOOR SLACHTOFFERBELEID,o.c., 27 (1-50),
http://www.slachtofferrechten.just.fgov.be/victimeNl/images/plan_juni_1996.pdf (consultatie 11 april
2010) 159 Ibid. 160 Ibid.
67
Ook tijdens het onderzoek is het belangrijk dat aan het slachtoffer zoveel mogelijk
informatie wordt meegedeeld, dit is echter niet zo eenvoudig want er moet rekening
gehouden worden met het geheim karakter van het strafrechtelijk onderzoek. Wat wel
kan is uitleg geven omtrent zaken zoals seponeren, de mogelijkheid tot klacht met
burgerlijke partijstelling en dergelijke meer. Bepaalde informatie kan wel worden
doorgegeven aan het slachtoffer met betrekking tot de ontwikkelingen in de zaak, het is
zelfs aangewezen dat het slachtoffer dit via de politiediensten verneemt en niet via de
media.161 We zien dus dat de klemtoon in de fase van het onderzoek voornamelijk ligt
op het bekomen van voldoende informatie omtrent het verdere verloop van de
procedure.
Wanneer het komt tot een rechtszaak is het belangrijk dat het slachtoffer niet alleen
juridisch maar ook psychologisch is voorbereid, vooral wanneer hij moet getuigen. Er
moet een mogelijkheid zijn voor het slachtoffer om bijstand te bekomen, dit zou kunnen
georganiseerd worden door slachtofferonthaal in samenwerking met slachtofferhulp.162
Het strategisch plan legt, volledig in de lijn van het gedachtegoed van het herstelrecht,
de nadruk op herstel door schadevergoeding en herstel door slachtofferhulp. Er is dus
zowel aandacht voor materiële als immateriële schade. Hierbij moet men de
mogelijkheden inzake bemiddeling, zowel minnelijke regelingen, bemiddeling door
derden als bemiddeling in strafzaken zeker overwegen.
Men mag echter niet alleen aandacht hebben voor financieel herstel maar ook zaken
zoals erkenning van het slachtofferschap, aanbieden van verontschuldigingen en
dergelijke meer zijn zaken die men moet nastreven.163
Het slachtoffer kan daarnaast ook via slachtofferhulp, dat idealiter zowel met
vrijwilligers als professionelen werkt, de nodige steun bekomen164.
161 MINISTERIE VAN JUSTITIE-NATIONAAL FORUM VOOR SLACHTOFFERBELEID,o.c., 28 (1-50),
http://www.slachtofferrechten.just.fgov.be/victimeNl/images/plan_juni_1996.pdf (consultatie 11 april
2010) 162 MINISTERIE VAN JUSTITIE-NATIONAAL FORUM VOOR SLACHTOFFERBELEID,o.c., 30 (1-50),
http://www.slachtofferrechten.just.fgov.be/victimeNl/images/plan_juni_1996.pdf (consultatie 11 april
2010) 163 MINISTERIE VAN JUSTITIE-NATIONAAL FORUM VOOR SLACHTOFFERBELEID,o.c., 31 (1-50),
http://www.slachtofferrechten.just.fgov.be/victimeNl/images/plan_juni_1996.pdf (consultatie 11 april
2010)
68
Daarnaast moet er ook voor een beperkte categorie slachtoffers de mogelijkheid
worden voorzien om in slachtoffertherapie te gaan. Dit gaat om hulp bij zeer
gespecialiseerde diensten zoals psychiatrische centra of traumacentra. Het is dus van
belang dat slachtofferhulp ook met deze diensten in contact staat en slachtoffers
hiernaar kan doorverwijzen indien nodig.165
Belangrijk in het kader van deze masterproef is de specifieke aandacht die het forum in
zijn strategisch plan besteedt aan de situatie van het slachtoffer tijdens de
strafuitvoering. Slachtoffers kunnen met betrekking tot de strafuitvoering geen eisen
stellen, dit is niet mogelijk noch wenselijk. Wat wel het leed van het slachtoffer
enigszins kan verzachten is uitleg, er moet aan het slachtoffer uitgelegd worden welke
gevolgen de bestraffing concreet zal hebben voor de dader. Bovendien kan ook
rekening gehouden worden met de beleving van het slachtoffer wanneer men
overweegt vrijheidsbeperkende maatregelen op te leggen166.
In 1996 was het niet de gewoonte dat slachtoffers op de hoogte werden gesteld van
penitentiair verlof of voorwaardelijke invrijheidstelling van de dader. Hier wijst het forum
er op dat het minstens in bepaalde gevallen overwogen moet worden om het
slachtoffer hiervan toch op de hoogte te stellen.
Het is immers geruststellender voor het slachtoffer wanneer hij dit op voorhand
verneemt van een officiële instantie dan wanneer hij plots de dader op straat ziet rond
lopen. Samenwerking tussen de diensten slachtofferhulp en de diensten die daders
helpen is aangewezen.167
164 MINISTERIE VAN JUSTITIE-NATIONAAL FORUM VOOR SLACHTOFFERBELEID,o.c., 32 (1-50),
http://www.slachtofferrechten.just.fgov.be/victimeNl/images/plan_juni_1996.pdf (consultatie 11 april
2010) 165 Ibid. 166 MINISTERIE VAN JUSTITIE-NATIONAAL FORUM VOOR SLACHTOFFERBELEID,o.c., 33 (1-50),
http://www.slachtofferrechten.just.fgov.be/victimeNl/images/plan_juni_1996.pdf (consultatie 11 april
2010) 167 Ibid.
69
ii. Besluit
Dit strategisch plan is sterk beïnvloed geweest door de principes van het herstelrecht
alsook door het ideeëngoed dat leefde op supranationaal vlak, dit bewijst onder meer
het feit dat de rechten die ze toekennen aan het slachtoffer zeer gelijk lopend zijn met
de rechten van het slachtoffer, opgesteld door het Victim Support Europe in datzelfde
jaar.
We zien dat het Forum voor Nationaal Slachtofferbeleid vooral aanzet tot
samenwerking tussen de verschillende instanties, geven van de nodige informatie
alsook hulpverlening aan slachtoffers en komen tot herstel, niet alleen op financieel
vlak maar ook op materieel en immaterieel vlak.
Specifiek voor strafuitvoering zien we dat het forum aanbeveelt om het slachtoffer
minstens in bepaalde gevallen op de hoogte te stellen van voorwaardelijke vrijlating.
Hieraan zal de wetgever vrij snel tegemoet komen met de wet van 5 maart 1998 inzake
voorwaardelijke invrijheidstelling, die in een tweede deel nog uitvoerig zal worden
besproken.
C. Deel 3: Een maatstaf voor toetsing
Het derde deel omvat een aantal vragen voor alle actoren die met slachtoffers in
aanraking komen, aan de hand waarvan ze kunnen beoordelen of ze een adequaat
slachtofferbeleid voeren.
Hier verder op in gaan heeft weinig nut, maar specifiek voor strafuitvoering worden de
vragen gesteld: “Worden de belangen van en gevaren voor slachtoffers in rekening
gebracht bij acties die worden ondernomen?” en “Worden de procedures en het beleid
ook doorgelicht vanuit het standpunt van de slachtoffers en hun nabestaanden?”.168
Ook in het kader van de strafuitvoering zien we dus dat het forum ernaar streeft om het
slachtoffer de nodige aandacht te geven en zijn positie in het proces te bestendigen.
168 MINISTERIE VAN JUSTITIE-NATIONAAL FORUM VOOR SLACHTOFFERBELEID,o.c., 39 (1-50),
http://www.slachtofferrechten.just.fgov.be/victimeNl/images/plan_juni_1996.pdf (consultatie 11 april
2010)
70
3.2.1.3 Besluit
In België is de aandacht voor het slachtoffer pas begin jaren negentig schoorvoetend
op gang gekomen, het Forum voor Nationaal Slachtofferbeleid heeft hier geen
onbelangrijke rol in gespeeld.
Het forum heeft alle bestaande initiatieven tot 1996 geïnventariseerd en heeft, rekening
houdend met internationale regelgeving, een aantal voorstellen geformuleerd om het
slachtofferbeleid, dat een integraal deel uitmaakt van het strafrechtelijk beleid, te
verbeteren. Dat dit strategisch plan niet in dovemansoren is gevallen, bewijzen de
wetsvoorstellen die in de jaren na het opstellen van dit strategisch plan volgen. Denk
maar aan het samenwerkingsakkoord tussen de federale staat en de Vlaamse
Gemeenschap, een punt dat het forum in zijn strategisch plan herhaaldelijke keren
naar voren heeft gebracht. Ook de wet van 5 maart 1998 betreffende de
voorwaardelijke invrijheidstelling bevat een aantal bepalingen omtrent slachtoffers, net
zoals het strategisch plan heeft aanbevolen. De diensten slachtofferhulp en
slachtofferzorg hebben sinds 1996 ook merkbare verbeteringen ondergaan, het forum
ligt zeker mee aan de basis voor deze nieuwe regelgeving.
3.2.2 Handvest voor het slachtoffer van een misdrijf
3.2.2.1 Inleiding
Het handvest voor het slachtoffer van een misdrijf is een document dat werd opgesteld
door het Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid en dat aangeeft welke de rechten van
het slachtoffer zijn. Het dateert van 1998 en bevat niet alleen de rechten die reeds in
onze Belgische wetgeving bestaan maar ook rechten die nog niet bestaan in de
juridische regelgeving maar waarvan het forum meent dat het wenselijk is ook deze
rechten te creëren.
Het handvest is bedoeld als leidraad voor elk slachtoffer zodat hij weet wat zijn rechten
zijn en wat hij kan verwachten van politie, justitie en hulpverlening. Bovendien wil het
forum met dit handvest politie en justitie aansporen om slachtoffers te geven waar ze
recht op hebben, zonder dat ze dit moeten vragen.169
169 MINISTERIE VAN JUSTITIE-NATIONAAL FORUM VOOR SLACHTOFFERBELEID, Handvest voor het
slachtoffer van een misdrijf, s.l., 1998, 4 (1-20),
http://www.slachtofferrechten.just.fgov.be/victimeNl/images/misdrijft_maart_1998.pdf (consultatie 12
april 2010)
71
3.2.2.2 Basisprincipes inzake rechten van het slachtoffer volgens het handvest
In het handvest voor slachtoffers van misdrijven gaat men ervan uit dat de rechten van
slachtoffers en de rechten van verdachten gelijke prioriteit verdienen. Dit betekent dat
politie en justitie geen bijkomende problemen mogen veroorzaken voor de slachtoffers,
secundaire victimisering moet voorkomen worden.170
Slachtoffers verliezen vaak hun vertrouwen in de samenleving, dit wordt nog versterkt
wanneer politie en justitie hen onvoldoende informatie geven of wanneer ze hen weinig
tactvol gaan behandelen. Wanneer het slachtoffer echter begrip en respect krijgt van
deze diensten, gaan ze het misdrijf makkelijker verwerken en wordt hun vertrouwen in
de samenleving en justitie vlugger hersteld.171
Niet alleen de slachtoffers zelf worden getroffen door criminaliteit, dit treft de gehele
maatschappij. Het is dan ook essentieel om rechten van slachtoffers te garanderen, zo
schep je een rechtvaardige en solidaire samenleving, dit is een sfeer die elke burger
van de maatschappij ten goede komt.172
Samenwerking tussen federale en gemeenschapsoverheden is dan ook essentieel om
de belangen van het slachtoffer te kunnen beschermen.
Het slachtoffer heeft volgens dit handvest niet alleen rechten, maar ook plichten. Zo
moeten ze de nodige discretie aan de dag leggen wanneer ze derden inlichten over
hun bezittingen en ze moeten het vermoeden van onschuld alsook het privéleven van
medeburgers, dus ook van de daders, respecteren.173
170 MINISTERIE VAN JUSTITIE-NATIONAAL FORUM VOOR SLACHTOFFERBELEID, Handvest voor het
slachtoffer van een misdrijf, s.l., 1998, 4 (1-20),
http://www.slachtofferrechten.just.fgov.be/victimeNl/images/misdrijft_maart_1998.pdf (consultatie 12
april 2010) 171 Ibid. 172 MINISTERIE VAN JUSTITIE-NATIONAAL FORUM VOOR SLACHTOFFERBELEID, Handvest voor het
slachtoffer van een misdrijf, s.l., 1998, 5 (1-20),
http://www.slachtofferrechten.just.fgov.be/victimeNl/images/misdrijft_maart_1998.pdf (consultatie 12
april 2010) 173 Ibid.
72
3.2.2.3 De fundamentele rechten van het slachtoffer volgens het Handvest
In onze wetgeving bestaat geen eensluidende definitie van het begrip slachtoffer, dit
wordt ook opgemerkt door het forum. Ze gaan zelf het begrip slachtoffer gaan
definiëren als: “Personen of hun omgeving die, ten gevolge van een strafbare
handeling, materiële of morele schade ondervonden”, deze definitie ligt volledig in de
lijn van een definitie uit de omzendbrief OOP15bis van 29 maart 1994 (ondertussen
vervangen door omzendbrief OOP15ter van 9 juli 1999 en daarna door de omzendbrief
GPI 58 van 2007).174
De fundamentele rechten uit het handvest zijn dezelfde die het forum reeds heeft
opgenomen in zijn strategisch plan175:
- Recht op eerbied en een correcte behandeling
- Het recht om informatie te ontvangen
- Het recht om informatie te geven
- Het recht op juridische bijstand
- Het recht op financieel herstel
- Het recht op hulp
- Het recht op bescherming en respect voor het privéleven.
Het handvest werkt deze rechten verder uit in het kader van het contact tussen
slachtoffer en politiediensten, tussen slachtoffer en justitie, in het kader van de
strafuitvoering en in het kader van slachtofferhulp.
Concreet voor wat de strafuitvoering betreft is het recht om informatie te ontvangen en
het recht om informatie te geven belangrijk.
174 MINISTERIE VAN JUSTITIE-NATIONAAL FORUM VOOR SLACHTOFFERBELEID, Handvest voor het
slachtoffer van een misdrijf, s.l., 1998, 6 (1-20),
http://www.slachtofferrechten.just.fgov.be/victimeNl/images/misdrijft_maart_1998.pdf (consultatie 12
april 2010) 175 MINISTERIE VAN JUSTITIE-NATIONAAL FORUM VOOR SLACHTOFFERBELEID, Handvest voor het
slachtoffer van een misdrijf, s.l., 1998, 6-7 (1-20),
http://www.slachtofferrechten.just.fgov.be/victimeNl/images/misdrijft_maart_1998.pdf (consultatie 12
april 2010)
73
Het recht om informatie te ontvangen houdt in dat het slachtoffer ingelicht moet worden
over penitentiair verlof, voorwaardelijke invrijheidstelling, voorlopige invrijheidstelling of
vrijlating op proef. Meer specifiek houdt dit in dat aan het slachtoffer de datum van
toelating wordt meegedeeld, alsook de datum van vrijlating en de voorwaarden die in
het belang van het slachtoffer worden opgelegd. Ook moet het slachtoffer op de hoogte
worden gebracht als de dader opnieuw wordt opgesloten voor feiten inzake de
strafuitvoering die in verband staan met het nadeel geleden door het slachtoffer.176
De wetgever heeft hier in 1998 echter enkel in voorzien in het kader van de
voorwaardelijke invrijheidstelling.
Wat het recht om informatie te geven betreft, heeft het slachtoffer het recht om gehoord
te worden en alle inlichtingen te geven die hij nuttig acht aan justitieassistenten voor
slachtofferonthaal zowel vanaf de uitspraak van de straf als tijdens de
strafuitvoering.177 De wetgever voorziet in zo’n recht in het geval van voorwaardelijke
invrijheidstelling, het slachtoffer heeft het recht gehoord te worden omtrent
voorwaarden die in zijn belang kunnen worden opgelegd aan de dader door de
commissie voor voorwaardelijke invrijheidstelling mits het gaat om een misdrijf
opgenomen in het KB inzake de commissies inzake de voorwaardelijke
invrijheidstelling en mits er een direct en legitiem belang wordt aangetoond.
3.2.2.4 Besluit
Het Forum voor Nationaal Slachtofferbeleid hecht veel belang aan het toekennen van
rechten aan slachtoffers, dit werd voor het eerst naar voren gebracht in het strategisch
plan van 1996 en wordt in 1998 opnieuw herhaald in hun Handvest voor slachtoffers
van misdrijven.
De wetgever was hieraan voor wat de fase van de strafuitvoering tegemoet gekomen
met de wet van 5 maart 1998 inzake voorwaardelijke invrijheidstelling, waarin al een
aantal bepalingen werden opgenomen die de rechten van het slachtoffer waarborgen.
176 MINISTERIE VAN JUSTITIE-NATIONAAL FORUM VOOR SLACHTOFFERBELEID, Handvest voor het
slachtoffer van een misdrijf, s.l., 1998, 15 (1-20),
http://www.slachtofferrechten.just.fgov.be/victimeNl/images/misdrijft_maart_1998.pdf (consultatie 12
april 2010) 177 Ibid.
74
Volgens het handvest was dit echter niet voldoende en moeten slachtoffers ook
geïnformeerd worden over andere vormen van invrijheidstelling alsook wanneer de
dader opnieuw wordt opgepakt als hij de eraan verbonden voorwaarden schendt.
Het zou nog 8 jaar duren vooraleer de wetgever hierop ingaat en ook in andere
gevallen buiten de voorwaardelijke invrijheidstelling voorziet in het geven van
informatie aan het slachtoffer.
Dit document speelt, samen met het strategisch plan, nog steeds een belangrijke rol
wanneer het forum de evolutie van het slachtofferbeleid gaat evalueren.
3.2.3 Overige publicaties
Het strategisch plan en het handvest voor slachtoffers van een misdrijf zijn de 2
belangrijkste publicaties van het nationaal forum voor slachtofferbeleid, maar het zijn
lang niet de enige publicaties.
Om de zoveel tijd stelt het forum een stand van zaken op waarin wordt na gegaan in
welke mate de aanbevelingen van het forum in praktijk werden omgezet, in welke
materies er nog problemen zijn en hoe er nog bijkomende inspanningen geleverd
kunnen worden, de laatste stand van zaken dateert van 29 april 2004.178
Daarnaast stelt het forum ook geregeld memoranda op in het kader van een toetsing
van de bestaande regelgeving en initiatieven in ons land aan de internationale
reglementering en de aanbevelingen van het forum zelf. Het forum legt in z’n
memoranda de pijnpunten bloot en probeert zo de aandacht van de toekomstige
regering op deze knelpunten te vestigen.
Het recentste memorandum dateert van 13 mei 2009 en formuleert een vijfvoudige
bekommernis179.
178 FORUM VOOR SLACHTOFFERBELEID, Stand van zaken, s.l., 2004, 2 (1-100),
http://www.slachtofferrechten.just.fgov.be/victimeNl/images/recom_avril_2004.pdf (consultatie 12 april
2010) 179 FORUM VOOR SLACHTOFFERBELEID, Memorandum van het Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid,
Brussel, 2009, (1-5),
http://www.slachtofferrechten.just.fgov.be/victimeNl/images/Memo_mei_2009_NL.pdf (consultatie 12
april 2010)
75
Eerst en vooral wijst het forum op de noodzaak van het afsluiten van
samenwerkingsakkoorden voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de Franstalige
Gemeenschap. Hieromtrent bestaan reeds protocolakkoorden die een
overgangsperiode instellen voor wat betreft de samenwerking inzake slachtofferhulp
tussen het Waalse Gewest, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de Duitstalige
Gemeenschap maar het is van belang dat er een samenwerkingsakkoord komt binnen
de afgesproken termijn van 18 maand na de ondertekening van deze
protocolakkoorden. Omdat het forum weet dat deze akkoorden belangrijk zijn voor de
uitwerking van een integrale slachtofferzorg, zal het forum de verschillende partijen
uitnodigen op een vergadering met als doel de onderhandelingen af te ronden en te
komen tot definitieve akkoorden.
Een tweede knelpunt waar het forum op wijst, is de noodzaak om de diensten
slachtofferhulp nog te versterken. Uit de evaluatie van het samenwerkingsakkoord
tussen de federale staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake slachtofferzorg blijkt
immers dat de doorverwijzing van politie en justitie naar hulpverlening nog lang niet
vlekkeloos verloopt.
Slachtofferhulp zelf is vragende partij voor een betere doorverwijzing, ondanks de
reeds hoge werkdruk. Er moet dan ook gewerkt worden aan een betere effectieve
doorverwijzing in praktijk maar omwille van de hoge werkdruk binnen slachtofferhulp is
de inzet van extra middelen een minimum vereiste.
Een derde punt waar het forum op wijst is dat een aantal bepalingen van het
samenwerkingsakkoord dringend aan vernieuwing toe zijn.
Daarnaast wijst het forum ook op de noodzaak om het Forum voor Nationaal
Slachtofferbeleid te gaan institutionaliseren. Voorlopig hebben de aanbevelingen en
adviezen van het forum geen juridisch bindende kracht, als men in België werkelijk een
slachtofferbeleid wil uitbouwen is zo’n institutionalisering aan de orde.
Ten slotte pleit het forum voor het opnemen van victimologische thema’s in de curricula
van studenten die in hun professionele loopbaan hoogstwaarschijnlijk met slachtoffers
in contact gaan komen. Vaak beschikken deze personen niet over de elementaire
kennis die is vereist om op een correcte manier met slachtoffers en hun specifieke
problematiek om te gaan.
76
3.3 Besluit
Het Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid is een belangrijke stuwende kracht die
zeker mee aan de basis ligt voor heel wat initiatieven inzake slachtofferbeleid in België.
Ook al is het voorlopig nog geen institutionele organisatie, toch mag het belang van het
forum niet worden onderschat, vandaar dat deze actor ook in het kader van dit
werkstuk aan bod diende te komen.
In de voorbije 15 jaar is de positie van het slachtoffer binnen het strafrecht sterk
verbeterd en het forum heeft hier zeker een grote rol in gespeeld met publicaties zoals
hun strategisch plan en het handvest voor slachtoffers van misdrijven.
Het forum brengt de pijnpunten in ons slachtofferbeleid naar voor en via aanbevelingen
en adviezen tracht ze de regering te wijzen op maatregelen die nog kunnen genomen
worden, onder andere ook in het kader van de strafuitvoering. We zien dat het forum
zich ook sterk laat inspireren door wat speelt op internationaal vlak, vele punten waar
men in supranationale initiatieven heeft op gewezen, keren terug in de adviezen van
het forum.
Zoals verder nog zal blijken in deze masterproef, hecht de wetgever wel degelijk
belang aan de bevindingen van het forum en liggen adviezen van het forum vaak aan
de basis van nieuwe initiatieven of wetgeving.
77
Hoofdstuk 4 Slachtofferzorg
4.1 Inleiding
Slachtofferzorg is de overkoepelende term voor een reeks initiatieven die werden
genomen ten behoeve van het slachtoffer.
Slachtofferzorg is een vorm van hulp- en dienstverlening in zijn meest brede betekenis,
die werkt vanuit verschillende maatschappelijke sectoren.
Binnen slachtofferzorg onderscheidt men slachtofferbejegening, slachtofferhulp en
slachtoffertherapie, termen die in de praktijk echter vaak door elkaar worden gebruikt.
Niet alle sectoren binnen slachtofferbejegening zijn relevant in het kader van de
strafuitvoering, vooral politionele slachtofferbejegening valt hier volledig buiten.
Omwille van de volledigheid zullen deze begrippen toch allemaal worden besproken
want men kan moeilijk over slachtofferzorg spreken en niet ingaan op alle
componenten hiervan.
Zoals reeds werd vooropgesteld, heeft dit eerste deel van deze masterproef als doel de
problematiek rond het slachtoffer te gaan situeren in tijd en ruimte.
Het is dan ook belangrijk dat in dit eerste deel kennis gemaakt wordt met de
belangrijkste initiatieven die werden gecreëerd ten behoeve van het slachtoffer, voor
we in een tweede deel de relevante wetgeving gaan bespreken en evalueren.
Hieronder zullen de begrippen slachtofferbejegening, zowel de politionele als justitiële
slachtofferbejegening, worden uiteen gezet alsook de begrippen slachtofferhulp en
slachtoffertherapie. Dit vierde hoofdstuk heeft vooral tot doel de lezer vertrouwd te
maken met de terminologie van de verschillende initiatieven binnen slachtofferzorg
zonder hierbij een exhaustieve bespreking te willen geven van de verschillende
begrippen. Dit hoofdstuk wil de lezer duidelijk maken wie de verschillende instanties
zijn, pas in het tweede deel wordt een uitgebreide bespreking gegeven van hun taken
aan de hand van de wetgeving van deze verschillende initiatieven en wordt de
regelgeving alsook de praktijk geëvalueerd.
78
4.2 Slachtofferbejegening
4.2.1 Inleiding
Slachtofferbejegening komt neer op wat men zou kunnen omschrijven als “eerste hulp
bij misdrijven” en dit is een taak die vaak toekomt aan politionele en gerechtelijke
instanties. Zij zijn vaak de eerste personen die met de slachtoffers in contact komen en
het is dan ook belangrijk dat de slachtoffers hier kunnen rekenen op een goed onthaal,
een correcte behandeling en dat ze alle relevante informatie kunnen bekomen van
deze diensten.180
Een goede eerste opvang is immers belangrijk voor het slachtoffer om het
verwerkingsproces positief te beïnvloeden. Wanneer een slachtoffer niet correct
behandeld wordt en het gevoel krijgt dat zijn problemen geminimaliseerd worden, kan
dit leiden tot secundaire victimisering. Het slachtoffer wordt als het ware een tweede
keer slachtoffer doordat hij stuit op onbegrip in situaties waar hij juist hulp verwacht, dit
leidt vanzelfsprekend tot een vertraging van het verwerkingsproces van het slachtoffer.
Slachtofferbejegening valt uiteen in 2 verschillende vormen, enerzijds politionele
slachtofferbejegening en anderzijds justitiële slachtofferbejegening of
slachtofferonthaal.
4.2.2 Politionele slachtofferbejegening
4.2.2.1 Inleiding
Echte hulpverlening is geen taak van de politie, maar dit belet niet dat de politiemensen
vaak de eerste personen zijn met wie het slachtoffer in aanraking komt, het spreekt
voor zich dat opvang van slachtoffers wel een essentiële politietaak is.181
Hieronder wordt getracht de concrete inhoud van het begrip politionele
slachtofferbejegening uiteen te zetten, zodat de lezer een beeld krijgt van hoe men in
de praktijk politionele slachtofferbejegening invult.
180 N. CRETEN, Politionele slachtofferbejegening, Antwerpen, Maklu, 2004, 18. 181 D. MARTIN, “Slachtofferhulp en strafrechtsbedeling: eindverslag en besluit van de studiedag” in S.
SNACKEN EN D. MARTIN (eds.) Slachtofferhulp en strafrechtsbedeling, Antwerpen, Kluwer, 1991, 138.
79
In een tweede deel wordt dan uitgebreid de wetgeving met betrekking tot politionele
slachtofferbejegening besproken en zal deze worden geëvalueerd.
4.2.2.2 Het begrip politionele slachtofferbejegening
Wanneer een politieambtenaar in contact komt met een slachtoffer is een goed onthaal
en een degelijke opvang een eerste prioriteit. Met onthaal wordt bedoeld, de manier
waarop het slachtoffer wordt ontvangen bij aanmelding, opvang heeft eerder betrekking
op de manier van omgang tijdens verhoren of op latere contactmomenten.182
Onthaal in een vertrouwelijke omgeving en emotionele ondersteuning alsook
praktische bijstand zijn voor het slachtoffer belangrijke verwachtingen waaraan de
politionele slachtofferbejegening tracht te voldoen183.
Een tweede belangrijke taak van de politieambtenaren is het verstrekken van alle voor
het slachtoffer relevante informatie op een correcte manier184.
Daarnaast is het ook de taak van de politie op de personen die hulp of bijstand nodig
hebben in contact te brengen met gespecialiseerde hulpcentra.
Politionele slachtofferbejegening is eerder een eerstelijnsbijstand en zorgt voor een
kortstondige opvang, naargelang de ernst van de situatie en de noden van het
slachtoffer kunnen zij het slachtoffer doorverwijzen naar meer gespecialiseerde
instanties.185
Verder behoort het opstellen van een PV eveneens tot een belangrijke taak inzake
politionele slachtofferbejegening omdat het belangrijk is dat in dit PV op de meest
volledige wijze informatie wordt opgenomen over het slachtoffer en zijn geleden
schade, wat belangrijk is om later de schade te kunnen ramen186.
182 I. AERTSEN, S. CHRISTIAENSEN, L. HOUGARDY EN D. MARTIN, o.c., 207. 183 FORUM VOOR SLACHTOFFERBELEID, Stand van zaken, s.l., 2004, 8 (1-68),
http://www.slachtofferrechten.just.fgov.be/victimeNl/images/recom_avril_2004.pdf (consultatie 24 april
2010) 184
Ibid. 185 Ibid. 186 Ibid.
80
Ten slotte is het ook de taak van de politie om het slachtoffer na verloop van tijd te
hercontacteren om na te gaan of het slachtoffer nog vragen heeft of zich nog andere
informatie herinnert die nog niet werd meegedeeld187.
Samengevat kunnen we dus zeggen dat politionele slachtofferbejegening het onthaal
en de opvang van slachtoffers bevat, alsook het geven van alle relevante informatie en
het doorverwijzen naar meer gespecialiseerde hulpcentra indien nodig.
Hoe dit concreet in zijn werk gaat wordt in een tweede deel nog uitvoerig besproken.
Binnen zowel de federale als de lokale politie bestaan bovendien diensten voor
politionele slachtofferbejegening, deze diensten zijn enerzijds verantwoordelijk voor het
sensibiliseren en vormen van de personeelsleden met betrekking tot de
slachtofferproblematiek, anderzijds kunnen zij ook meer gespecialiseerde politionele
hulp bieden aan slachtoffers wanneer de politieambtenaren dit niet alleen afkunnen,
maar dit doet geen afbreuk aan de taak van politionele slachtofferbejegening van elke
politieambtenaar.188
4.2.3 Justitiële slachtofferbejegening
4.2.3.1 Inleiding
Zoals reeds werd gesteld is het voor het slachtoffer belangrijk dat hij correct wordt
behandeld om secundaire victimisering te voorkomen.
Dit is niet alleen de taak van de politiediensten, ook wanneer het slachtoffer in contact
komt met parketten en rechtbanken is het van belang dat deze contacten op een
correcte manier verlopen. Daarom werd binnen elk parket een dienst slachtofferonthaal
opgericht met als doel de kwaliteit van de contacten tussen parket of rechtbank en het
slachtoffer of diens verwanten te verbeteren.
187FORUM VOOR SLACHTOFFERBELEID, Stand van zaken, s.l., 2004, 8 (1-68),
http://www.slachtofferrechten.just.fgov.be/victimeNl/images/recom_avril_2004.pdf (consultatie 24 april
2010) 188FORUM VOOR SLACHTOFFERBELEID, Stand van zaken, s.l., 2004, 9 (1-68),
http://www.slachtofferrechten.just.fgov.be/victimeNl/images/recom_avril_2004.pdf (consultatie 24 april
2010)
81
Hieronder wordt getracht de concrete inhoud van het begrip justitiële
slachtofferbejegening of slachtofferonthaal uiteen te zetten, zodat de lezer een beeld
krijgt van hoe men dit in de praktijk invult.
In een tweede deel wordt dan uitgebreid de wetgeving met betrekking tot justitiële
slachtofferbejegening besproken en zal deze worden geëvalueerd
4.2.3.2 Wat is slachtofferonthaal
In het regeerakkoord van 9 maart 1992 werd een urgentieprogramma inzake
maatschappelijk problemen ingelast en één van de voorstellen ter bestrijding van
criminaliteit was het instellen van initiatieven voor hulp aan slachtoffers. Hieruit blijkt
duidelijk de wil van de overheid om iets te doen aan het justitieel beleid dat tot dan
weinig rekening hield met de slachtoffers van de misdrijven. Dit was echter niet de
enige aanleiding voor de oprichting van de dienst slachtofferonthaal, ook het boek
“Leven met een schaduw”, geschreven door ouders van een vermoord kind heeft
hiertoe bijgedragen.189
Op 1 september 1993 besliste de toenmalige Minister van Justitie tot de oprichting van
een dienst slachtofferonthaal binnen parketten en rechtbanken. Dit begon met een
pilootproject, de dienst slachtofferonthaal werd ingesteld binnen 7 parketten, al snel
bleek deze dienst zeer nuttig werk te leveren en een uitbreiding was het normale
gevolg. Sinds 1996 is er in elk gerechtelijk arrondissement een justitieassistent
slachtofferonthaal aanwezig bij parketten en rechtbanken. Deze justitieassistenten
hebben als taak het uitbouwen van een adequaat slachtofferonthaal.190
In 1999 ontstonden de justitiehuizen en sinds 2001 bestaat in elk gerechtelijk
arrondissement een justitiehuis. Justitieassistenten slachtofferonthaal staan in nauw
contact met de rechtbanken en parketten, maar ressorteren sinds de oprichting van de
justitiehuizen niet langer onder de parketten maar onder de Dienst Justitiehuizen191.
De reden voor de oprichting van een justitiehuis was het vertrouwen van de burgers te
herstellen via het aanbieden van een open en laagdrempelige plaats waar ze naartoe
kunnen met al hun vragen omtrent gerechtelijke procedures.
189 W. BRUGGEMAN, P. DE BROUWER, H. DE JONGE, Slachtofferbejegening, Antwerpen, Maklu, 1997, 31. 190E. SNEIDERS ”Slachtofferonthaal op parketten en rechtbanken” in Universiteit Gent faculteit
Rechtsgeleerdheid Vakgroep Strafrecht en criminologie (ed.), Update in de criminologie: het slachtoffer
van criminaliteit tussen perceptie en realiteit, Mechelen, Kluwer, 2006, (97) 97-107. 191 I. AERTSEN, S. CHRISTIAENSEN, L. HOUGARDY EN D. MARTIN, o.c., 309.
82
De justitieassistenten slachtofferonthaal hebben een aantal taken die in twee
categorieën kunnen worden onderverdeeld, structurele en individuele taken.192
Onder de structurele taken vallen sensibiliseren en signaleren. Met sensibiliseren wordt
bedoeld de leden van parket en rechtbank gevoelig maken voor de specifieke
slachtofferproblematiek, signaleren houdt in dat wanneer ze pijnpunten opmerken, ze
voorstellen kunnen formuleren ter verbetering van de slachtofferbejegening.193
De justitiehuizen hebben ook verschillende individuele taken en zoals hierboven werd
vermeld is slachtofferonthaal er één van194.
Binnen de dienst slachtofferonthaal vinden slachtoffers er justitieassistenten die hen
informatie en bijstand gaan aanbieden gedurende de verschillende fasen van de
gerechtelijke procedure.
Het is de magistraat waarbij het dossier terecht komt die beslist of er een tussenkomst
van een justitieassistent is vereist, bij zware misdrijven zal hij echter altijd de
tussenkomst van een justitieassistent vragen.195
Er zijn vier categorieën van personen die van de diensten van de justitieassistent
gebruik kunnen maken, het gaat om slachtoffers van misdaden of wanbedrijven,
slachtoffers van verkeersongevallen met zwaar gewonden of doden tot gevolg alsook
slachtoffers van milieumisdrijven met zwaar gewonden of doden tot gevolg,
nabestaanden van personen die in verdachte omstandigheden zijn overleden en
verwanten van vermiste personen wiens verdwijning als onrustwekkend wordt
beschouwd196.
De justitieassistent voor slachtofferonthaal heeft verschillende taken, een eerste taak is
het informeren van slachtoffers over de fases van de gerechtelijke procedures alsook
over de mogelijkheid om juridische bijstand of psychosociale hulp te verkrijgen. Het is
ook de justitieassistent die het slachtoffer informeert in het kader van de strafuitvoering.
Daarnaast is het ook de taak van de justitieassistent om het slachtoffer bij te staan in
emotioneel belastende situaties.
192 E. SNEIDERS, o.c. (102-103) 97-107. 193 http://www.belgium.be/nl/justitie/Organisatie/justitiehuizen (consultatie 26 april 2010) 194 Ibid. 195 http://www.belgium.be/nl/justitie/Organisatie/justitiehuizen/slachtofferonthaal (consultatie 26 april
2010) 196 Ibid. (consultatie 26 april 2010)
83
Hiervoor mag hij evenwel beroep doen op de dienst slachtofferhulp. Een andere
belangrijke taak, die eigenlijk samengaat met informeren, is het doorverwijzen naar
personen die het slachtoffer juridisch advies kunnen geven alsook naar de dienst
slachtofferhulp wanneer psychosociale hulp nodig is197.
4.3 Slachtofferhulp
4.3.1 Inleiding
Hoewel België pas vrij laat het slachtoffer heeft ontdekt en het de nodige aandacht
heeft gegeven, werden de “Centra voor Hulp aan Slachtoffers van misdrijven” al in
1986 erkend en gesubsidieerd door de Vlaamse Overheid. Ze kregen als opdracht
materiële, morele en psychosociale hulp verlenen aan slachtoffers van misdrijven en
hun nabestaanden. Ze moesten hierbij aandacht hebben voor het totaal zorgaanbod
voor slachtoffers in functie van continuïteit, effectiviteit en efficiëntie, hiertoe was
samenwerking met justitie en politie noodzakelijk. Na het decreet van 19 december
1997 betreffende algemeen welzijnswerk, wat in een tweede deel nog wordt
besproken, werd dit een afdeling binnen de autonome centra voor algemeen
welzijnswerk.198
Deze centra voor slachtofferhulp bieden wat men noemt algemene slachtofferhulp aan,
alle slachtoffers hebben toegang tot de welzijnsvoorzieningen. In de aanbeveling 2006
(8) werd bovendien aangehaald dat er speciale centra zouden moeten bestaan voor
slachtoffers van bepaalde categorieën van misdrijven, zogenaamde categoriale
slachtofferhulp. Ook in België bestaat een dergelijk aanbod aan categoriale
slachtofferhulp, dit zijn initiatieven die zich richten tot slachtoffers van specifieke
delicten, zoals vertrouwenscentra voor kindermishandeling of vluchthuizen.199
197 http://www.belgium.be/nl/justitie/Organisatie/justitiehuizen/slachtofferonthaal (consultatie 26 april
2010) 198http://www.steunpunt.be/xcms/lang__nl-
BE/mid__13879/ModeID__0/EhPageID__547/4986/default.aspx (consultatie 1 mei 2010) 199 W. MEYVIS, “Ontwikkelingen in de hulpverlening aan slachtoffers van misdrijven in België”, in S.
SNACKEN EN D. MARTIN (eds.), Slachtofferhulp en strafrechtsbedeling”,Antwerpen, Kluwer
rechtswetenschappen, 1991, (93) 93-105.
84
Hieronder zal enkel worden ingegaan op de algemene slachtofferhulp, die aangeboden
wordt aan alle slachtoffers van misdrijven.
4.3.2 Slachtofferhulp in praktijk: centra voor slachtofferhulp
In Vlaanderen bestaat er dus in elk arrondissement een centrum voor algemeen
welzijnswerk en binnen dit centrum huist een afdeling slachtofferhulp.
Slachtofferhulp richt zich tot alle slachtoffers van misdrijven, ongeacht hun
leeftijdscategorie, alsook tot hun nabestaanden, maar ook slachtoffers van
verkeersongevallen en hun nabestaanden alsook nabestaanden van zelfdoding,
slachtoffer van rampen en getuigen kunnen hier terecht200.
Alle slachtoffers van alle soorten misdrijven kunnen hier terecht, centra voor
slachtofferhulp zijn immers niet-categoriaal. Belangrijk is ook de laagdrempeligheid van
de centra voor slachtofferhulp, de hulpvrager kan op eigen initiatief aankloppen bij het
centrum zonder dat een tussenkomst van anderen noodzakelijk is. Dit betekent niet dat
de mogelijkheid voor doorverwijzing naar slachtofferhulp door andere diensten niet
bestaat, doorverwijzing is ook steeds mogelijk vanuit andere diensten zoals
slachtofferbejegening of slachtofferonthaal. Het slachtoffer kan niet gedwongen worden
beroep te doen op hulpverlening, maar als hij beslist zich te wenden tot deze centra
dan is dit voor hem gratis.201
Slachtofferhulp is veel intenser dan slachtofferbejegening, de inhoud is anders en de
contacten zijn meer frequent.
Het slachtoffer kan bij de dienst slachtofferhulp terecht voor emotionele ondersteuning
en begeleiding. De dienst slachtofferhulp staat het slachtoffer bij in het
verwerkingsproces via ondersteunende gesprekken.
200 NATIONAAL FORUM VOOR SLACHTOFFERBELEID, Traject van een slachtoffer, s.l., 2008, (25) 1-68
http://www.slachtofferrechten.just.fgov.be/victimeNl/images/broch_trajslacht2008.pdf (consultatie 1 mei
2010) 201 I. AERTSEN, S. CHRISTIAENSEN, L. HOUGARDY EN D. MARTIN, o.c., 288.
85
Deze gesprekken kunnen plaats vinden op verschillende tijdstippen, ook lang na de
feiten wanneer het slachtoffer het nog moeilijk heeft, bijvoorbeeld wanneer de klacht
wordt geseponeerd of voor de rechtbank komt, de dader weer vrij komt, … 202
Men kan dus ook bij slachtofferhulp terecht in de fase van de strafuitvoering, als men
het plots weer moeilijk krijgt wanneer men verneemt dat de dader binnenkort op vrije
voeten komt, kan men gerust opnieuw bij slachtofferhulp aankloppen.
Daarnaast kan het slachtoffer ook bij het centrum voor slachtofferhulp terecht met al
zijn vragen, slachtofferhulp kan zowel informatie verstrekken als praktische hulp bieden
zoals begeleiden van het slachtoffer op de rechtbank, helpen bij administratieve
zaken,…203
Ook kan je bij slachtofferhulp terecht voor groepsopvang wanneer bij misdrijven
meerdere personen betrokken waren, bijvoorbeeld bij een overval in een winkel.
Tijdens deze groepsbijeenkomsten gaan slachtoffers met elkaar in dialoog onder
leiding van een hulpverlener. Dit verloopt in drie fasen, eerst wordt aan elke deelnemer
de kans gelaten om de gebeurtenissen te vertellen zoals hij ze heeft ervaren, daarna
wordt er aandacht besteed aan persoonlijke emoties en ten slotte wordt aandacht
besteed aan de mogelijke reacties die ze als groep kunnen ondernemen. Naast deze
groepsbriefings kunnen ook nog informatievergaderingen worden georganiseerd
waarbij aan de slachtoffers alle relevante informatie wordt verstrekt met ruimte voor
vragen uitgaande van de slachtoffers.204
4.4 Slachtoffertherapie
Voor bepaalde slachtoffers volstaat de hulp die de centra voor algemeen welzijnswerk
kunnen bieden niet. Als het verwerkingsproces te lang duurt of geblokkeerd raakt, kan
een slachtoffer nood hebben aan meer gespecialiseerde en langdurige zorgen.
Als dit het geval is dan kan het slachtoffer niet langer beroep doen op slachtofferzorg,
maar komt hij bij slachtoffertherapie terecht, dit houdt een doorverwijzing in naar meer
gespecialiseerde diensten zoals psychiatrie, centrum voor levens- en gezinsvragen,
traumacentra … 205
202http://www.steunpunt.be/xcms/lang__nl-
BE/mid__13879/ModeID__0/EhPageID__562/4986/default.aspx (consultatie 1 mei 2010) 203Ibid. (consultatie 1 mei 2010) 204Ibid. (consultatie 1 mei 2010) 205 N. Creten, o.c., 19 en http://www.zebraweb.be/nl/professionelen/subnav.cfm?sr=592&sn=602
(consultatie 25 april 2010)
86
Hoofdstuk 5 Herstelbemiddeling
5.1 Inleiding en begrip
5.1.1 Inleiding
Onder invloed van onder meer de Europese regelgeving kreeg het herstelrechtsdenken
in België steeds meer aandacht, er werd afgestapt van een klassiek en retributief
strafrechtsdenken om over te gaan tot een meer herstelgerichte benadering.206
De eerste aanzet tot herstelbemiddeling tussen dader en slachtoffer vond plaats in het
kader van jeugddelinquentie. De vzw Oikoten startte in 1987 met een Project
Herstelbemiddeling waarbij bemiddeld werd tussen minderjarige daders en hun
slachtoffers, in nauwe samenspraak met parketmagistraten en rechters207.
Jeugddelinquenten konden via gemeenschapsdienst de maatschappij herstellen en in
ruil kregen ze een bedrag uit het verreffeningsfonds zodat ze de schade konden
vergoeden.
De aandacht voor de theorie van het herstelrecht leidde tot het opstarten van een
actie-onderzoek “herstelbemiddeling” door de Onderzoeksgroep Penologie en
Victimologie van de KU Leuven in 1993, gericht op herstelbemiddeling bij
meerderjarige daders. Via een onderzoek dat werd uitgevoerd in het arrondissement
Leuven wilde men een poging wagen om een nieuwe maatschappelijke reactievorm te
ontwikkelen binnen strafrechtelijke context, waarbij herstel een essentiële plaats zou
innemen208. Hiervoor koos men te werken met daders van zware delicten, waarvan de
procureur reeds had beslist hen te vervolgen, de bemiddeling zelf vond plaats in de
fase voorafgaand aan het vonnis. Het project toonde goede resultaten en werd binnen
het arrondissement Leuven uitgebreid in 1996. In 1997 werd herstelbemiddeling voor
meerderjarige verdachten uitgebreid tot andere gerechtelijke arrondissementen en
vanaf 1999 werd dit een nationaal proefproject.209
206 L. VAN GARSSE, “Bemiddeling in strafrechtelijke context: suggesties voor regelgeving op basis van
jaren bemiddelingspraktijk”, Pan., 2004, afl. 5, 47. 207 http://www.alba.be/alba_index.php (consultatie 2 mei 2010) 208 K. LAUWAERT, Herstelrecht en procedurele waarborgen, Antwerpen, Maklu, 2009,67. 209 L. VAN GARSSE, o.c., 48-49.
87
Sinds 1996 bestaan er in enkele Belgische steden ook bemiddelingsprojecten op
politieniveau, vooral in zaken waar de feiten strafrechtelijk vrij licht zijn en er alleen
materiële schade is. Sinds 2000 loopt ook een praktijk van bemiddeling in de fase van
de strafuitvoering.210
Ondertussen kreeg herstelbemiddeling met de wet van 22 juni 2005 een wettelijke
basis.211
5.1.2 Begrip
Bemiddeling is niet iets wat de laatste decennia pas werd ontwikkeld, het is een oud en
informeel gebruik dat al eeuwenlang wordt aangewend door mensen die niet uit een
conflict geraken om zo, via beroep te doen op een betrouwbare en onpartijdige
persoon, toch een einde aan het conflict te stellen.212
Bemiddeling binnen strafrechtelijke context echter, is wel een recent fenomeen. Tot
voor kort behoorde het vervolging, bestraffing en strafuitvoering alleen maar toe aan de
overheid zonder dat het slachtoffer hier een rol in kreeg. Herstelbemiddeling tussen
slachtoffer en dader houdt in dat beide partijen een gesprek aangaan over het misdrijf
en zijn gevolgen met hulp van een neutrale derde.213
In bemiddeling draait het dus in de eerste plaats om communicatie, onder begeleiding
van een neutrale derde wordt er gesproken over hoe beide partijen het feit en zijn
gevolgen ervaren hebben.214
De herstelbemiddeling kan zowel rechtstreeks als onrechtstreeks verlopen, naargelang
de wens van de betrokken partijen om elkaar in levende lijve te spreken. Bemiddeling
gebeurt volledig op vrijwillige basis en er kan op elk moment een einde aan worden
gemaakt, bovendien vervangt bemiddeling de gerechtelijke procedure niet.215
210 L. VAN GARSSE, o.c., 48-49. 211 K. LAUWAERT, o.c., 68-70. 212 I. AERTSEN, “Over goedmaking en bemiddeling bij misdrijven” Kultuurleven, maart 1999, 48. 213 A. DELVIGNE en H. VANLOMMEL , “Slachtoffer-daderbemiddeling: waarom?” Antenne, september
2008, 33. 214 F. BULLENS, “Herstel en bemiddeling: spreken is goud?”, De orde van de dag, 2003 afl. 22, 18. 215 http://www.suggnome.be/bemiddeling.php (consultatie 2 mei 2010)
88
Wat het herstel juist inhoudt en hoe dit best wordt gerealiseerd, is aan de partijen om te
bepalen. Het is niet noodzakelijk dat partijen bij de aanvang van het proces het er over
eens zijn wat dat herstel nu juist inhoudt. Het is ook een vaak geziene verkeerde
opvatting dat herstel noodzakelijk gelijk staat met financiële compensatie. Dit begrip
kan evolueren, vaak hebben partijen uitgesproken verwachtingen omtrent het herstel
maar gaandeweg blijkt dit compleet anders te evolueren dan verwacht. Bemiddeling is
onvoorspelbaar omdat de dynamiek en de inhoud van de communicatie niet door één
partij bepaald wordt.216
Herstelbemiddeling kan gestart worden in elke fase van het strafproces. We kunnen
verschillende vormen onderscheiden gaande van bemiddeling op politieniveau
(zogenaamde schadebemiddeling), bemiddeling op parketniveau (zogenaamde
bemiddeling in strafzaken), bemiddeling op het niveau van de rechtbank (zogenaamde
herstelbemiddeling voor het vonnis) tot bemiddeling tijdens de strafuitvoering217. Net
omdat met deze bemiddeling ook in de fase van de strafuitvoering kan aanvangen, is
dit relevant in het kader van deze masterproef.
De herstelbemiddeling rust op drie belangrijke pijlers: vertrouwelijkheid, vrijwilligheid en
neutraliteit. Vertrouwelijkheid wordt in de hand gewerkt door het beroepsgeheim
waaraan de bemiddelaars gebonden zijn. In bepaalde situaties is dit echter niet zo
vanzelfsprekend, vooral in het kader van de meldings- en hulpplicht. Vrijwilligheid
houdt in dat zowel dader als slachtoffer op elk moment uit de bemiddeling zouden
moeten kunnen stappen. Of dit in praktijk wel zo gemakkelijk is voor de partijen om er
plots mee op te houden, blijft wel zeer de vraag, er staan immers grote belangen op
het spel. Ten slotte moet de bemiddelaar ook neutraal zijn, dit betekent dat hij
onpartijdig beide kanten van het verhaal bekijkt.218
216 D. BATAILLIE EN D. DUFRAING, “Geen woorden maar daden van herstel: een bijdrage vanuit de
praktijk van herstelbemiddeling” De orde van de dag, 2003 afl. 22, 84-85. 217 F. BULLENS, o.c., 16. 218 F. BULLENS, o.c., 19.
89
5.2 Onderscheid met bemiddeling in strafzaken
5.2.1 Wat is bemiddeling in strafzaken?
Het is belangrijk om te onthouden dat de wetgeving rond herstelbemiddeling volledig
los staat van de wetgeving rond bemiddeling in strafzaken. Om terminologische
verwarring te vermijden en ervoor te zorgen dat men door de bomen het bos nog kan
zien, wordt hier kort besproken wat bemiddeling in strafzaken is, zodat dit duidelijk kan
onderscheiden worden van de bemiddeling in de fase van de strafuitvoering. De
bemiddeling in strafzaken is al meer dan een decennium lang wettelijk omkaderd in de
wet van 10 februari 1994 houdende de regeling van de procedure voor bemiddeling in
strafzaken.
Deze wet handelt specifiek over de situatie van bemiddeling op het niveau van het
parket en is dus voor het slachtoffer in de strafuitvoering niet meer relevant, andere
vormen van bemiddeling, zoals onder andere de bemiddeling in de fase van de
strafuitvoering, worden behandeld in de wet van 22 juni 2005.
Bij bemiddeling in strafzaken gaat het initiatief uit van de procureur des Konings. Hij
kan bemiddeling in strafzaken voorstellen, indien hij voor het misdrijf een straf zou
vorderen die hetzij een geldboete, hetzij een gevangenisstraf van maximum 2 jaar
inhoudt.219 Deze mogelijkheid bestaat alleen voor meerderjarige daders, het is een
vrijwillige procedure die de instemming en actieve medewerking van alle betrokkenen
vereist.220
Binnen het parket wordt een bemiddelingsassistent aangesteld, deze heeft als taak te
praten met het slachtoffer en de dader afzonderlijk. Tijdens dit gesprek polst de
bemiddelingsassistent naar de motivaties, de gevolgen en de bereidheid tot herstel of
de verwachtingen.221 De dader kan zich laten bijstaan door een advocaat, het
slachtoffer kan dit ook, maar hij kan zich bovendien ook laten vertegenwoordigen door
zijn raadsman.222 De bemiddeling in strafzaken heeft de bedoeling dat de partijen tot
een akkoord komen en dat dit akkoord in een bemiddelingszitting wordt opgenomen in
een proces-verbaal dat door de partijen wordt ondertekend.
219 Art. 216ter §1 Sv. 220 http://www.machtelings.be/w_bemiddeling.aspx (consultatie 10 maart 2010) 221 Ibid. 222 Art. 216ter §6 Sv.
90
De inhoud van het akkoord kan verschillen naargelang het geval. Er zijn verschillende
mogelijkheden die in dit akkoord kunnen worden opgenomen. Een eerste mogelijkheid
is dat er bemiddeling komt tussen dader en slachtoffer en dat de dader het slachtoffer
gaat vergoeden voor de geleden schade.223 Als de dader van het misdrijf lijdt aan een
drank- of drugsverslaving kan de procureur hem verzoeken een geneeskundige
behandeling of andere passende therapie te volgen voor een termijn van maximum 6
maanden.224 Een derde mogelijkheid is de dader voorstellen om kosteloos in zijn vrije
tijd een bepaalde dienstverlening te verrichten bij een openbare dienst, een vzw of een
stichting met sociaal, wetenschappelijk of cultureel oogmerk. Deze dienstverlening
duurt maximum 120 uur en moet uitgevoerd worden binnen een termijn van 6
maand.225
Een laatste mogelijkheid is het voorstel om een bepaalde opleiding te volgen van
maximum 120 uur binnen een termijn van maximum 6 maand.226
Binnen dit kader is er een opdracht weggelegd voor de justitieassistenten binnen de
dienst Justitiehuizen.
Zoals reeds gesteld is bemiddeling in strafzaken alleen mogelijk wanneer alle partijen
ermee instemmen. De dader zal dus moeten instemmen met het voorstel en in ruil
hiervoor zal, wanneer de dader voldaan heeft aan alle in het akkoord opgenomen
voorwaarden, de strafvordering vervallen.227 Een strafrechtelijke procedure tegen de
dader is dan niet meer mogelijk. Wat wel nog mogelijk is, is een burgerrechtelijke
procedure. De bemiddeling in strafzaken doet immers geen afbreuk aan de rechten
van de slachtoffers die niet in de procedure betrokken werden. Sterker nog,
bemiddeling in strafzaken brengt in een burgerlijke procedure een onweerlegbaar
vermoeden van fout van de dader met zich mee.228
223 Art. 216ter §1lid 1 Sv. 224 Art. 216ter §1 lid 2 Sv. 225 Art. 216ter §1 derde lid Sv., art. 216ter §1 vierde en vijfde lid Sv. 226 Art. 216ter §1 derde lid Sv. 227 Art. 216ter §4 eerste lid Sv. 228 Art. 216ter §4 tweede lid Sv.
91
5.2.2 De voornaamste verschillen op een rijtje gezet
Uit voorgaande uiteenzetting blijkt duidelijk dat bemiddeling in strafzaken volledig
losstaat van de herstelgerichte bemiddeling waarover de wet van 22 juni 2005 handelt.
Eerst en vooral staat bemiddeling in strafzaken alleen open voor personen die een feit
hebben gepleegd waar de procureur des Konings meent dat het van die aard is dat
een hoofdstraf van maximum twee jaar gevangenisstraf volstaat en bovendien mag de
zaak nog niet aanhangig gemaakt zijn bij de rechtbank noch mag een gerechtelijk
onderzoek gevorderd zijn. Bij herstelbemiddeling ligt dit anders, herstelbemiddeling kan
plaats vinden ongeacht de aard van het misdrijf en ongeacht de fase van het
strafproces, zelfs in de fase van de strafuitvoering is herstelbemiddeling nog steeds
mogelijk.229
Het verzoek tot bemiddeling in strafzaken wordt gericht aan de procureur des Konings
en de bemiddelaar is een ambtenaar bij de Dienst Justitiehuizen. Bij
herstelbemiddeling echter wordt het verzoek gericht aan een erkende
bemiddelingsdienst, de bemiddelaar is een persoon die van deze dienst deel
uitmaakt.230
Een ander belangrijk onderscheid ten slotte is het feit dat een geslaagde bemiddeling
in strafzaken het verval van de strafvordering met zich meebrengt. Bij
herstelbemiddeling worden hieraan voor de dader geen specifieke gevolgen
gekoppeld, wat blijkt uit het feit dat het nog mogelijk is in de fase van de strafuitvoering.
5.3 VZW Suggnomé
Zoals werd aangehaald in de inleiding, werd het aanbod inzake herstelbemiddeling
sinds 1997 veralgemeend naar andere gerechtelijke arrondissementen. Er was daarom
nood aan een overkoepelende structuur, die alles opvolgde en coördineerde.
229 K. CREYF, “Herstel en bemiddeling in het strafrecht: een doekje voor het bloeden?” Ad Rem, 2006 afl.
3, 24. 230 Ibid.
92
Dit was de reden waarom in 1998 de vzw Suggnomé werd opgericht, daarnaast had
deze vzw ook de taak om te fungeren als werkgever van de bemiddelaars.231
Suggnomé heeft zijn zetel in Leuven waar het beschikt over een secretariaat. Het
merendeel van de personen die werken bij de organisatie zit verspreid over heel
Vlaanderen in de door Suggnomé opgerichte arrondissementele
bemiddelingsdiensten.232
De belangrijkste taak van vzw suggnomé is natuurlijk het aanbieden van slachtoffer-
daderbemiddeling gepaard gaand met de uitbouw van een kwalitatief
bemiddelingsaanbod tussen dader en slachtoffer. De vzw biedt slachtoffer en dader de
mogelijkheid om over te gaan tot communiceren over de feiten en de gevolgen en
ondersteunt hen hier. De vzw waakt voortdurend over de kwaliteit van het
bemiddelingsaanbod door middel van het verzekeren van de neutraliteit van de
bemiddelaar.233 De bemiddelaars die werkzaam zijn binnen de vzw Suggnomé hebben
een standplaats binnen een welbepaald gerechtelijk arrondissement, waar zij instaan
voor het realiseren van het bemiddelingsaanbod.234
Daarnaast ziet de vzw Suggnomé het ook als één van haar taken om de aandacht voor
herstelbemiddeling op de agenda te houden via dialogen. Het sensibiliseren van het
breder publiek behoort tevens tot één van de taken die de vzw uitoefent.235
Ook visie- en methodiekontwikkeling, studie-, onderzoeks- en innovatiewerk en
dienstverlening aan geïnteresseerde derden behoren tot hun takenpakket, om zo de
methoden voor en benaderingen van slachtoffers en daders die via onderling
communicatie actief en vrijwillig deelnemen aan herstel te bevorderen. Deze ietwat
overmoedige opdrachtformulering wijst op het enthousiasme en geloof die men heeft in
de figuur van herstelbemiddeling.236
231 http://www.suggnome.be/vzw_historiek.php (consultatie 2 mei 2010) 232 L. VAN GARSSE, “Spreken of zwijgen over bemiddeling en herstel? Pleidooi voor luisterbereidheid en
respectvolle samenspraak” De orde van de dag, 2003 afl. 22, 59. 233 http://www.suggnome.be/vzw_visie.php (consultatie 2 mei 2010) 234 http://www.suggnome.be/vzw_org.php (consultatie 2 mei 2010) 235 http://www.suggnome.be/vzw_forum.php (consultatie 2 mei 2010) 236 L. VAN GARSSE, o.c., 59.
93
DEEL 2: BESPREKING VAN DE RELEVANTE
WETGEVING
Inleiding
In dit tweede deel worden de belangrijkste wetgevende teksten, die de positie van het
slachtoffer hebben verbeterd, besproken. Naast een bespreking van deze wetteksten,
worden deze ook geëvalueerd op hun inhoud waarbij vooral wordt gekeken naar de
volledigheid en op zoek gegaan wordt naar eventuele hiaten. De evaluatie gaat nog
een stapje verder door te kijken hoe de wetgeving in praktijk functioneert, er wordt
gekeken waar de pijpunten liggen en wat voor verbetering vatbaar is.
Een eerste hoofdstuk bespreekt de wet van 5 maart 1998 omtrent de voorwaardelijke
invrijheidstelling, omdat dit de eerste wet was die aan het slachtoffer een bepaalde rol
toe kende in de fase van de strafuitvoering.
Vervolgens wordt in een tweede hoofdstuk de nieuwe wet inzake de externe
rechtspositie van de gedetineerde en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het
raam van strafuitvoeringsmodaliteiten van naderbij bekeken.
Een derde hoofdstuk behandelt de wetgeving die slachtofferzorg juridisch omkadert,
zowel slachtofferbejegening, slachtofferhulp als samenwerking komen hier aan bod.
Om te eindigen wordt nog kort de wetgeving inzake herstelbemiddeling besproken.
94
Hoofdstuk 1 De wet van 5 maart 1998 betreffende de
voorwaardelijke invrijheidstelling
1.1 Inleiding
Zoals in een eerste deel uitvoerig werd uiteen gezet, evolueerde het strafrechtsdenken
van een defensieve naar een positieve houding, meer en meer werd er op gewezen
dat strafrecht op sociale reïntegratie moest worden gericht. In de lijn van deze nieuwe
denkwijze wijzigde ook het concept waarop de voorwaardelijke invrijheidstelling was
gebaseerd. Het werd steeds minder beschouwd als een gunstmaatregel en meer
gezien als een wijze van tenuitvoerlegging voor veroordeelden die in aanmerking
kwamen om opnieuw in de maatschappij opgenomen te worden.237
De wetgever had sinds 1888 al minstens tien keer getracht de wet Lejeune aan te
passen om zo de wet aan de evolutie in de penologische inzichten aan te passen.
Ondanks al deze aanpassingen bleef de wet Lejeune vooral een instrument om
institutionele rust en veiligheid te bewerkstelligen, wie zich gedroeg werd beloond via
een vlotte procedure, wie zich verzette werd gesanctioneerd via uitstel van de
procedure. Hierop kwam zowel vanuit de hoek van de veroordeelden als die van de
academici verzet tegen de rechtsonzekerheid en rechtsongelijkheid van de
procedure.238
Tegen deze achtergrond en volledig in de lijn van de opkomende theorieën rond
herstelrecht, wijzigde in 1981 ook het systeem om in aanmerking te komen voor deze
voorwaardelijke invrijheidstelling. Men ging niet langer uit van het systeem waarbij er
een verbetering moest worden vastgesteld bij de gedetineerden, maar men ging het
systeem van negatieve selectie gaan toepassen. Volgens dit nieuw systeem gebeurde
de beoordeling of een gedetineerde in aanmerking kwam voor voorwaardelijke
invrijheidstelling niet langer aan de hand van een bewijs van zijn verbeterd gedrag,
maar wel op basis van afwezigheid van tegenindicaties met betrekking tot zijn
reïntegratie in de maatschappij. Iedereen waarvoor geen tegenindicaties bestonden,
kwam in aanmerking voor een voorwaardelijke invrijheidstelling.239
237 R. BAS EN R. VAN DE VOORDE, o.c., 7. 238 Ibid. 239 E. MAES, o.c., 3 ( maes_2004_de _voorwaardelijke_invrijheidstelling_in_belgië[1].pdf )
95
Het systeem werd echter meermaals aan kritiek onderworpen onder meer door een
aantal individuele mislukkingen die via de media onder de aandacht van de gewone
burger werden gebracht, wat bij de publieke opinie het idee van afschaffing van deze
voorwaardelijke invrijheidstelling deed leven.
Daarnaast kwam ook een tweede stroom van kritiek omtrent de lange en
ondoorzichtige procedure en de vage criteria in de besluitvorming tot voorwaardelijke
invrijheidstelling, het gebrek aan motivering en de zwakke rechtspositie van de
gedetineerden. Dit heeft ertoe geleid dat er in 1998 er een nieuwe wet op
voorwaardelijke invrijheidstelling kwam.
Dit bleek al langer een belangrijke prioriteit te zijn van toenmalig Minister van Justitie
Stefaan Declerk, reeds in 1996 schreef hij in zijn beleidsnota dat het verstrengen van
voorwaardelijke invrijheidstelling niet tot de gewenste resultaten zou leiden, het zou
een categorie van veroordeelden creëren die niets meer te verliezen hebben waardoor
de strafinrichtingen gevaarlijker en moeilijker controleerbaar zouden worden. Wel moet
de voorwaardelijke invrijheidstelling beschouwd worden als een controlerende en
ondersteunende begeleiding die meer kansen biedt op een maatschappelijke
reïntegratie met minder kans op herval. Bovendien benadrukte hij dat er verbetering
nodig was inzake de beslissingsprocedure en de opvolging van voorwaardelijk
invrijheidgestelde gedetineerden. Dat de nieuwe wet op de voorwaardelijke
invrijheidstelling er alleen maar kwam naar aanleiding van de zaak Dutroux is dus niet
correct, het idee was duidelijk al langer op til tegen de achtergrond van de wijzigende
ideeën inzake strafrechtsdenken, de zaak Dutroux heeft alleen de discussies over een
hervorming van de wet voorwaardelijke invrijheidstelling in een stroomversnelling
gebracht. 240
Er kwam een parlementaire onderzoekscommissie die de pijnpunten in de
voorwaardelijke invrijheidstellingswetgeving bloot legde. Daarnaast deden ze ook een
aantal aanbevelingen waarvan de invoering van strafuitvoeringsrechtbanken en de
toekenning van een recht aan het slachtoffer om geconsulteerd te worden de
belangrijkste zijn in het kader van deze masterproef.
240 E. MAES, o.c., 5-6. (maes_2004_de _voorwaardelijke_invrijheidstelling_in_belgië[1].pdf)
96
Nog voor deze onderzoekscommissie was opgericht werd een speciale ministerraad
samengeroepen op 30 april 1996, als reactie op de gebeurtenissen in de zaak Dutroux.
Ze kondigden vijf grote maatregelen aan die op vrij korte tijd werden gerealiseerd, een
belangrijke maatregel voor het slachtoffer was de verbetering van adviesverlening
inzake voorwaardelijke invrijheidstelling door onder andere meer rekening te houden
met diens belangen. Deze verbetering in adviesverlening met meer betrokkenheid voor
het slachtoffer werd gerealiseerd via de invoering van een slachtofferfiche zoals
beschreven in de omzendbrief van 15 januari 1997 tot erkenning van het slachtoffer in
het kader van de strafuitvoering241.
Hieronder worden eerst de omzendbrief van 15 januari 1997 tot erkenning van het
slachtoffer in het kader van de strafuitvoering besproken, daarna wordt ook de wet van
5 maart 1998 betreffende de wet op voorwaardelijke invrijheidstelling besproken. Het
doel van de bespreking van deze wetgeving is te komen tot een evaluatie ervan, er zal
worden gekeken in hoeverre de wetgeving tegemoet komt aan de noden van het
slachtoffer en hoe dit in de praktijk werd gerealiseerd.
1.2 Bespreking van de omzendbrief van 15 januari 19 97 tot erkenning
van het slachtoffer in het kader van de strafuitvoe ring
1.2.1 Inleiding
Naar aanleiding van het Strategisch Plan van het Nationaal Forum voor
Slachtofferbeleid werd deze omzendbrief opgesteld conform hun aanbevelingen.
Het Strategisch Plan werd in een vorig hoofdstuk reeds behandeld, hieronder volgt een
bespreking van de eerste circulaire die het slachtoffer erkent in de strafuitvoering net
zoals werd aanbevolen in het Strategisch plan, gevolgd door een evaluatie ervan in het
licht van de aanbevelingen van het Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid.
241 E. MAES, o.c., 5-6. (maes_2004_de _voorwaardelijke_invrijheidstelling_in_belgië[1].pdf)
97
1.2.2 Inhoudelijke bespreking van de omzendbrief van 15 januari 1997 tot
erkenning van het slachtoffer in de strafuitvoering
Deze omzendbrief heeft als titel de erkenning van het slachtoffer in het kader van de
strafuitvoering en handelt over de procedure die in het kader van de adviesverlening
inzake voorwaardelijke invrijheidsstelling dient gevolgd te worden voor wat betreft
delicate strafdossiers.
De circulaire definieert zelf wat er moet worden verstaan onder het begrip slachtoffer,
namelijk “elke natuurlijke persoon die een legitiem en direct belang heeft bij een
eventuele invrijheidstelling”.
Daarenboven wordt opgesomd wat wordt gezien als een delicaat dossier en hoe de
procedure in het kader van de adviesverlening inzake voorwaardelijke invrijheidstelling
dient gevolgd te worden.
Delicate dossiers omvatten onder meer seksueel misbruik ten aanzien van
minderjarigen, levensdelicten op kinderen, feiten met ernstige traumatische gevolgen
voor het slachtoffer en feiten waarbij de betrokken slachtoffers vragen de beslissingen
met betrekking tot de strafuitvoering kenbaar te maken.242
In dergelijke gevallen dient een bepaalde werkwijze gevolgd te worden wanneer
dossiers over een eventuele voorwaardelijke invrijheidsstelling worden voorbereid.
Eerst en vooral moeten dergelijke dossiers slachtoffergerichte informatie bevatten. Dit
houdt enerzijds in dat er slachtoffergerichte informatie aangaande de veroordeelde in
het dossier moet worden opgenomen en anderzijds moet ook informatie ten behoeve
van de slachtoffers in deze dossiers worden opgenomen.
De slachtoffergerichte informatie aangaande de veroordeelde moet in een afzonderlijk
verslag worden opgenomen en bevat inlichtingen over de houding van de gedetineerde
ten aanzien van de feiten, het aangerichte leed, de betrokken schade, de betaling van
de burgerlijke partijen en de voorwaarden die hem kunnen worden opgelegd in het
belang van het slachtoffer.
242 Art. M Rondz. van 15 januari 1997 tot erkenning van het slachtoffer in het kader van de
strafuitvoering, http://www.juridat.be/cgi_wel3/article3.pl (consultatie 12 november 2009)
98
Om dit afzonderlijk verslag op uniforme wijze te regelen bevat de omzendbrief een
eerste bijlage, de daderfiche ten behoeve van de dienst slachtofferonthaal van het
parket waarop concreet alle punten staan, die moeten worden ingevuld. 243
Deze bovenstaande fiche wordt doorgestuurd naar het bevoegde parket. Dit parket vult
zijn advies aangaande de voorwaardelijke invrijheidstelling aan met informatie over het
slachtoffer. Daarna stuurt de Procureur-generaal of de Procureur des Konings deze
documenten door aan de verbindingsmagistraten slachtofferonthaal van de
arrondissementen waar de betrokken slachtoffers wonen. Zij geven de opdracht aan de
maatschappelijke assistent van slachtofferonthaal om de betrokken slachtoffers te
contacteren en hen te informeren over de lopende procedure tot voorwaardelijke
invrijheidstelling van de dader. Het slachtoffer moet geen advies of toestemming geven
maar kan wel zijn bekommernissen uiten aan deze maatschappelijke assistent en kan
eventueel ook voorstellen doen omtrent het opleggen van bepaalde voorwaarden aan
de dader. Indien het nodig zou blijken kunnen de maatschappelijke assistenten zorgen
voor verdere hulpverlening. Wel moet aan het slachtoffer specifiek worden gevraagd of
zij verder op de hoogte wensen te blijven van het verloop van de procedure. Ook deze
informatie wordt door het parket ingevuld op een specifieke slachtofferfiche, dit werd
als tweede bijlage toegevoegd aan de omzendbrief. Dit wordt overgemaakt aan de
Dienst Individuele Gevallen en Genade die op zijn beurt de directie van de
strafinrichting op de hoogte stelt van de relevante informatie.244
Een tweede luik van de omzendbrief voorziet in een terugkoppeling van de beslissing.
Dit houdt in dat de maatschappelijke assistent van de betrokken dienst
slachtofferonthaal worden geïnformeerd over de beslissing inzake de voorwaardelijke
invrijheidstelling, zo kunnen zij het slachtoffer, indien deze er om verzocht, op de
hoogte stellen van de beslissing. Ook dit gebeurt via een specifieke
terugkoppelingsfiche, toegevoegd als derde bijlage aan de omzendbrief. Dit wordt
deels ingevuld door het parket en deels door de Dienst Individuele Gevallen en
Genade.
243 Art. M Rondz. van 15 januari 1997 tot erkenning van het slachtoffer in het kader van de
strafuitvoering, http://www.juridat.be/cgi_wel3/article3.pl (consultatie 12 november 2009) 244 Ibid. (consultatie 12 november 2009)
99
Informatie die ter beschikking is, maar niet uitdrukkelijk wordt opgevraagd op een van
de fiches kan alleen via de contactpersonen van deze voormelde diensten uitgewisseld
worden met uitdrukkelijk akkoord van dader en slachtoffer.245
1.2.3 Evaluatie van de omzendbrief
Het strategisch plan van het Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid had er in 1996 al
op gewezen dat het in bepaalde gevallen wenselijk zou zijn om het slachtoffer op de
hoogte te stellen van een nakende vrijlating. Slachtoffers voelen zich immers meer
gerustgesteld wanneer ze dit eerst van een officiële instantie horen en niet van de man
op de straat.246
Nog voor de nieuwe wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling tot stand kwam, werd
er al gehoor gegeven aan de bemerkingen van het forum via deze omzendbrief.
Hoewel het Strategisch Plan voorop stelde om slachtoffers te informeren over alle
vormen van invrijheidstelling, handelt de omzendbrief enkel over de specifieke situatie
van voorwaardelijke invrijheidstelling en bovendien geldt deze mogelijkheid enkel voor
bepaalde categorieën van slachtoffers, met name slachtoffers van seksueel misbruik,
nabestaanden van levensdelicten op kinderen, feiten met ernstige traumatische
gevolgen voor slachtoffers en feiten waar het slachtoffer zelf gevraagd heeft op de
hoogte gehouden te worden van de strafuitvoering.
Door deze laatste categorie in de omzendbrief op te nemen is het toepassingsgebied in
feite wel zeer ruim, maar het blijft de vraag in hoeverre de slachtoffers goed
geïnformeerd werden over deze mogelijkheid.
Dit is een eerste (kleine) stap voorwaarts voor het slachtoffer, dit is immers de eerste
keer waar men expliciet neerschrijft dat met het slachtoffer rekening dient te worden
gehouden in het kader van de strafuitvoering. Men had meer gehoor kunnen geven
aan de aanbevelingen uit het Strategisch Plan door deze mogelijkheid te voorzien voor
alle vormen van invrijheidstelling, toch toont dit aan dat de aandacht voor het
slachtoffer ook in de fase van de strafuitvoering geleidelijk aan groeit.
245 Art. M Rondz. van 15 januari 1997 tot erkenning van het slachtoffer in het kader van de
strafuitvoering, http://www.juridat.be/cgi_wel3/article3.pl (consultatie 12 november 2009) 246 MINISTERIE VAN JUSTITIE-NATIONAAL FORUM VOOR SLACHTOFFERBELEID,o.c., 33 (1-50),
http://www.slachtofferrechten.just.fgov.be/victimeNl/images/plan_juni_1996.pdf (consultatie 11 april
2010)
100
1.3 Inhoudelijke bespreking van de wet van 5 maart 1998 betreffende de
wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling
1.3.1 Inleiding
Hieronder zal kort de wet voorwaardelijke invrijheidstelling worden besproken, er wordt
echter niet getracht een exhaustieve bespreking van de procedure weer te geven,
alleen de artikelen die van belang zijn voor het slachtoffer komen hier aan bod.
De wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling vervangt
samen met de wet van 18 maart 1998 tot instelling van de commissies voor
voorwaardelijke invrijheidstelling de wet Lejeune, waar we in het eerste hoofdstuk van
het eerste deel reeds zijn op ingegaan. Het koninklijk besluit van 10 februari 1999
houdende de uitvoeringsmaatregelen inzake voorwaardelijke invrijheidstelling stelde de
datum van inwerkingtreding vast op 1 maart 1999.247
Ondertussen is er een nieuwe wetgeving gekomen met betrekking tot de externe
rechtspositie van de gedetineerde, maar omdat deze nog niet volledig in werking is
getreden, is in bepaalde gevallen deze wetgeving nog altijd van toepassing. Om deze
reden moet deze wetgeving ook hier besproken worden, ze zal namelijk voorlopig nog
steeds van toepassing zijn op voorwaardelijke invrijheidstellingen van gedetineerden
die een straf uitzitten van minder dan drie jaar. Bovendien is een bespreking relevant
om de evolutie weer te geven van de rechtspositie van het slachtoffer in het kader van
de strafuitvoering.
1.3.2 De positie van het slachtoffer binnen de wet van 5 maart 1998
betreffende de wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling
1.3.2.1 Toelaatbaarheid tot de voorwaardelijke invrijheidstelling
In de nieuwe wetgeving wordt op verschillende niveaus aandacht geschonken aan het
slachtoffer. In artikel 2 van de wet van 5 maart 1998 bepaalt de wetgever de
voorwaarden waaraan moet voldaan zijn vooraleer een veroordeelde in aanmerking
komt voor een voorwaardelijke invrijheidstelling.
247 F. PIETERS, “Strafuitvoering en justitiële hulpverlening: het slachtoffer in de wetgeving inzake
voorwaardelijke invrijheidstelling”, Pan., 2001, 275.
101
De eerste voorwaarde heeft betrekking op de duur van het reeds ondergane gedeelte
van de straf, de tweede voorwaarde heeft betrekking op het kunnen voorleggen van
een reclasseringsplan en de derde voorwaarde stelt dat er “geen contra-indicaties
mogen bestaan die een ernstig risico inhouden voor de maatschappij of die er
redelijkerwijze aan in de weg staan dat de voorwaarde voor de sociale reïntegratie van
de veroordeelde worden vervuld”.248
Net deze laatste voorwaarde is belangrijk voor het slachtoffer, want de wet zelf bepaalt
dat de zogenaamde contra-indicaties onder andere betrekking kunnen hebben op de
houding van de veroordeelde tegenover zijn slachtoffers. Een veroordeelde zal dus niet
in aanmerking komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling als er elementen zijn die er
op wijzen dat dit gevaarlijk zou kunnen zijn voor de slachtoffers in kwestie249.
Voorbeelden van deze contra-indicaties die betrekking hebben op de houding van de
veroordeelde tegenover het slachtoffer zijn onder andere het uitblijven van spijt,
ontbreken van schuldbesef, het ontkennen van de feiten,…250 We zien dus dat het
slachtoffer hier voor het eerst een plaats krijgt bij de beoordeling van de
toelaatbaarheid van dan voorwaardelijke invrijheidstelling.
1.3.2.2 Tijdens de voorbereiding van het dossier
Ook bij de voorbereiding van het dossier dat bij de commissie voor voorwaardelijke
invrijheidstelling terecht komt, komt het slachtofferaspect aan bod. De procedure begint
met het opstellen van een gemotiveerd advies door het personeelscollege omtrent de
voorwaarden die vereist zijn om in aanmerking te kunnen komen voor een
voorwaardelijke invrijheidstelling.
Een afschrift hiervan wordt overgezonden aan de minister van Justitie en de commissie
voor voorwaardelijke invrijheidstelling. Indien dit personeelscollege van oordeel is dat
de veroordeelde hiervoor in aanmerking komt, stelt de directeur een voorstel op inzake
deze voorwaardelijke invrijheidstelling.
248 Art. 2 van de wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging
van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en de
gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, B.S. 2 april 1998. 249 Art. 2, 3° e van de wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot
wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en de
gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, B.S. 2 april 1998. 250 R. VAN DE VOORDE, “Voorwaardelijke invrijheidstelling”, Postal Memorialis, 2000, 225/6.
102
Dit wordt overgezonden aan het openbaar ministerie en deze zendt vervolgens een
gemotiveerd advies aan de minister van Justitie omtrent het al dan niet bestaan van
tegenaanwijzingen. Hiervoor moet het openbaar ministerie in bepaalde gevallen, die
door de Koning worden bepaald, inlichtingen inwinnen over mogelijke bijzondere
voorwaarden die moeten opgelegd worden in het belang van de slachtoffers.251 De
Koning heeft van deze bevoegdheid gebruik gemaakt en bepaalt in een KB van 10
februari 1999 in welke gevallen dit moet gebeuren.
Deze categorieën van slachtoffers die bij de verschillende fase van de procedure
moeten betrokken worden, kunnen onderverdeeld worden in twee groepen. Het gaat in
een eerste groep over de zogenaamde “verplichte categorieën”, dit zijn slachtoffers van
bepaalde vormen van misdrijven voor zover de slachtoffers niet te kennen hebben
gegeven dat ze niet verder wensen gecontacteerd te worden.252
Meer concreet gaat het om slachtoffers van volgende misdrijven: het nemen van
gijzelaars (art. 347 bis Sw.), aanranding van de eerbaarheid en verkrachting (art. 373-
378 Sw.), bederf van jeugd en prostitutie, openbare schennis van de goede zeden,
indien deze misdrijven zijn gepleegd tegenover minderjarigen of met hun deelneming
(art. 379-386 Sw.), doodslag, moord, oudermoord, kindermoord en doodslag door
vergiftiging (art. 393-397 Sw.).
Daarnaast vallen ook slachtoffers van het misdrijf opzettelijke slagen en verwondingen
(met of zonder voorbedachte rade) met als gevolg hetzij een ongeneeslijke ziekte,
hetzij een blijvende ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid, hetzij het
volledig verlies van het gebruik van een orgaan, hetzij een zware verminking, hetzij de
dood zonder oogmerk om te doden hieronder, alsook slachtoffers van het misdrijf
opzettelijk voedsel of verzorging onthouden aan een minderjarige of een persoon die
niet bij machte is in zijn onderhoud te voorzien op een zodanige wijze dat hun
gezondheid in gevaar wordt gebracht.
Vervolgens gaat het ook om slachtoffers van het misdrijf opzettelijk (maar zonder
oogmerk om te doden) toebrengen van schadelijke stoffen die ofwel een ongeneeslijke
ziekte ofwel een blijvende ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid
ofwel het volledige verlies van een orgaan ofwel de dood hebben veroorzaakt.
251 Art. 3 §4 van de wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot
wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en de
gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, B.S. 2 april 1998. 252 Rondz. nr. COL 4/2002 van 24 januari 2002 van het college van Procureurs-Generaal bij de Hoven
van Beroep.
103
Daarnaast valt onder deze categorie ook slachtoffers van het opzettelijk doden en het
opzettelijk toebrengen van letsels gepleegd hetzij tegen ouders of andere
bloedverwanten in opgaande lijn (art. 410 Sw.), hetzij tegen de echtgenoot of persoon
met wie hij samenleeft of heeft samengeleefd en een duurzame affectieve en seksuele
relatie heeft of gehad heeft (art. 410 Sw.), hetzij door zijn ouders of andere
bloedverwant in opgaande lijn alsook door enig ander persoon die gezag heeft over het
kind, hetzij tegen een minderjarige of hetzij tegen een persoon die niet bij machte is in
zijn eigen onderhoud te voorzien.
Ook slachtoffers van het misdrijf het kwaadwillig belemmeren van het verkeer met als
gevolg een (ongeneeslijke) ziekte, een (blijvende) ongeschiktheid tot het verrichten van
persoonlijke arbeid, het volledig verlies van het gebruik van een orgaan, zware
verminking of de dood (art. 407-408 Sw.) vallen onder deze eerste categorie.
Vervolgens vallen ook slachtoffers van diefstal of afpersing door middel van geweld of
bedreigingen onder deze “verplichte categorie” van slachtoffers die bij de procedure
moeten betrokken worden, maar dit alleen als dit misdrijf een ongeneeslijke ziekte, een
blijvende fysische of psychische ongeschiktheid, het volledig verlies van het gebruik
van een orgaan, een zware verminking of de dood tot gevolg heeft of wanneer de
daders de personen lichamelijk hebben gefolterd.
Een laatste categorie van slachtoffers van misdrijven die hieronder vallen zijn de
slachtoffers van het misdrijf doodslag gepleegd om diefstal of afpersing te
vergemakkelijken. Ook slachtoffers van pogingen tot bovenstaande misdrijven zijn
slachtoffers die verplicht bij de procedure moeten betrokken worden, tenzij ze zelf te
kennen hebben gegeven dat ze dit liever niet wensen.253
Een tweede groep van slachtoffers zijn zij die bij de procedure betrokken worden
wanneer aan 2 voorwaarden tegelijk voldaan is. Ten eerste moet het gaan om een
misdrijf dat heeft geleid tot een veroordeling tot een gevangenisstraf waarvan het
effectieve gedeelte minstens 1 jaar bedraagt. Ten tweede moet het slachtoffer zelf
actief en vrijwillig aantonen dat hij of zij op de hoogte wenst te worden gehouden van
de procedure.
253 Rondz. nr. COL 4/2002 van 24 januari 2002 van het college van Procureurs-Generaal bij de Hoven
van Beroep.
104
Dit gebeurt door het afleggen van een schriftelijke verklaring waarin het slachtoffer
uitdrukkelijk stelt dat hij of zij wenst geïnformeerd te worden over een eventuele
voorwaardelijke invrijheidstelling of wenst gehoord te worden over eventueel in zijn
belang op te leggen voorwaarden254.
Van deze tweede categorie van slachtoffers wordt dus een actief optreden verwacht,
als zij niet zelf het heft in handen nemen, zullen zij niet betrokken worden in de
procedure. Hierin verschilt deze categorie van slachtoffers met de eerste, zogenaamde
verplichte categorie van slachtoffers, die sowieso zullen betrokken worden in de
procedure zelfs wanneer zij een passieve houding aannemen.
De rol die het Openbaar Ministerie speelt in deze procedure is tweeledig. Eerst en
vooral moet zij de slachtoffergegevens aanvullen in het strafdossier en het
strafuitvoeringsdossier. Het is dus aan het Openbaar Ministerie om de belangrijkste
gegevens met betrekking tot het slachtoffer te verzamelen en aan te vullen in de
desbetreffende dossiers. Deze gegevens worden opgenomen in een kaft
“benadeelden”, deze kaft maakt tijdens het opsporingsonderzoek deel uit van het
informatiedossier van het parket en tijdens het gerechtelijk onderzoek van het
strafdossier. Elke benadeelde krijgt in deze kaft een eigen fiche die per slachtoffer een
aantal gegevens bevat. Het gaat om de gegevens van de persoon, de misdrijven
waarvan hij het slachtoffer is geworden, de vermelding van een eventuele verklaring tot
het verkrijgen van statuut van benadeelde of een burgerlijke partijstelling of een
eventuele tussenkomst van de dienst slachtofferonthaal. Gegevens die het slachtoffer
in gevaar kunnen brengen, mogen er uit gelaten worden. 255
Daarnaast is voor het openbaar ministerie ook een rol weggelegd wanneer zij het
dossier voor voorwaardelijke invrijheidstelling ontvangt. Zoals reeds werd gesteld, moet
het openbaar ministerie een gemotiveerd advies geven over het al dan niet bestaan
van contra-indicaties die een ernstig risico kunnen vormen voor de maatschappij of die
de reïntegratie van de veroordeelde tegen gaan, deze contra-indicaties kunnen onder
meer betrekking hebben op de houding van de veroordeelde tegenover zijn
slachtoffers.
254 Rondz. nr. COL 4/2002 van 24 januari 2002 van het college van Procureurs-Generaal bij de Hoven
van Beroep 255 Ibid.
105
Zijn advies zal dus gesteund zijn op enerzijds de informatie met betrekking tot de
burgerlijke partijen, opgenomen in het dossier dat werd overgemaakt door de
gevangenisdirecteur en anderzijds op informatie met betrekking tot de eventueel
bijzondere voorwaarden die opgelegd moeten worden in het belang van het slachtoffer.
In twee gevallen zal het openbaar ministerie inlichtingen moeten inwinnen over het feit
of er al dan niet bijzondere voorwaarden zouden moeten worden opgelegd in het
belang van het slachtoffer bij het slachtoffer zelf. Het eerste geval is wanneer het gaat
om zogenaamde “verplichte categorieën” van slachtoffers, hier zullen deze inlichtingen
altijd moeten worden ingewonnen, tenzij het slachtoffer zich hier duidelijk heeft tegen
verzet. Een tweede geval is wanneer het strafuitvoeringsdossier een verklaring bevat
van het slachtoffer waarin deze vraagt op de hoogte gehouden te worden van de
procedures. Het parket duidt vervolgens aan welke slachtoffers er moeten
gecontacteerd worden en de dienst slachtofferonthaal zal de nodige informatie
inwinnen bij het slachtoffer en zal ook de slachtofferfiche opstellen.256
Vooraleer het openbaar ministerie dus zijn gemotiveerd advies kan opstellen, moet het
OM in principe eerst beschikken over de informatie die de justitieassistent heeft
ingezameld. In praktijk is het echter niet altijd mogelijk om hierop te wachten, gezien
het openbaar ministerie binnen een termijn van 1 maand zijn advies moet geven. Als
het voor de justitieassistent duidelijk is dat de noodzakelijke informatie niet tijdig zal
bekomen worden, brengt hij het openbaar ministerie hiervan op de hoogte en geeft hij
de reden alsook een vermoedelijk tijdslimiet door. Het openbaar ministerie kan dan een
voorlopig advies overmaken aan de minister waarin hij vermeldt dat dit onder
voorbehoud van eventuele contra-indicaties met betrekking tot de houding van de
veroordeelde tegenover zijn slachtoffer is. Na ontvangst van alle gegevens, zendt het
openbaar ministerie een definitief advies over aan de minister. Als het openbaar
ministerie echter van mening is dat er duidelijke contra-indicaties zijn die een ongunstig
advies verantwoorden, kan hij onmiddellijk zijn definitief advies overzenden aan de
minister, mits hij deze informeert dat de slachtofferfiche later zal worden door
gestuurd.257
256 Rondz. nr. COL 4/2002 van 24 januari 2002 van het college van Procureurs-Generaal bij de Hoven
van Beroep. 257 Ibid.
106
1.3.2.3 Het horen van het slachtoffer op de zitting
In afwachting van de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbanken, werden de
beslissingen inzake voorwaardelijke invrijheidstelling overgelaten aan de commissie
voor voorwaardelijke invrijheidstelling. Voor zij echter een beslissing nemen, worden de
veroordeelde en zijn raadsman, het openbaar ministerie en de directeur van de
strafinrichting gehoord.
De wet voorziet in de mogelijkheid om ook het slachtoffer of zijn rechthebbenden indien
het slachtoffer overleden is, te horen.258 Wel is vereist dat het slachtoffer een legitiem
en direct belang heeft, of dit al dan niet het geval is, wordt beoordeeld door de
commissie voorwaardelijke invrijheidstelling.
Het slachtoffer kan worden gehoord, mits hij dit verzoekt, over de bijzondere
voorwaarden die in zijn belang moeten opgelegd worden, maar alleen als er bij hem
nadere inlichtingen werden ingewonnen over de bijzondere voorwaarden die in zijn
belang konden worden opgelegd. De categorieën van slachtoffers die hieraan voldoen
werden hierboven reeds beschreven.
Het is de taak van de justitieassistent slachtofferonthaal om het slachtoffer en zijn
rechthebbenden te informeren onder welke voorwaarden ze door de commissie
kunnen gehoord worden wanneer er inlichtingen ingewonnen worden omtrent
voorwaarden die in het slachtoffer zijn belang kunnen worden opgelegd.259
Wanneer de commissie beslist de veroordeelde voorwaardelijk vrij te laten, legt zij aan
de veroordeelde een aantal algemene maar ook een aantal bijzondere voorwaarden
op. Deze bijzondere voorwaarden zijn aangepast aan de persoon van de veroordeelde,
en hebben betrekking op zijn sociale reïntegratie, de bescherming van de maatschappij
en ook de belangen van het slachtoffer260.
258 Art. 4 §3 van de wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot
wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en de
gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, B.S. 2 april 1998. 259 Art. 12 § 2 van het KB van 10 februari 1999 houdende de uitvoeringsmaatregelen inzake de
voorwaardelijke invrijheidstelling, B.S. 23 februari 1999. 260 Art. 4 §5 van de wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot
wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en de
gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, B.S. 2 april 1998.
107
Er wordt dus wel degelijk rekening gehouden met de slachtoffers bij een
voorwaardelijke invrijheidstelling, ook als zij niet werden gehoord kunnen nog
bijzondere voorwaarden worden opgelegd in hun belang.
1.3.2.4 Het inlichten van het slachtoffer omtrent de beslissing
Het slachtoffer wordt ingelicht door een ambtenaar van de Dienst Justitiehuizen die
belast is met slachtofferonthaal over de voorwaarden waaronder hij in kennis kan
worden gesteld van de toekenning van de voorwaardelijke invrijheidstelling en
eventueel van de in zijn belang opgelegde voorwaarden.261
Indien de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend, zal de commissie dit
meedelen samen met de in het belang van het slachtoffer opgelegde voorwaarden per
aangetekend schrijven. Maar dit zal alleen gebeuren wanneer het slachtoffer verzocht
heeft deze informatie te ontvangen en mits hij een legitiem en direct belang heeft.262
1.3.2.5 Het slachtoffer tijdens de opvolging van de voorwaardelijke invrijheidstelling
Als een veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld, moet hij bepaalde
voorwaarden naleven, waaronder ook een aantal zogenaamde slachtoffergerichte
voorwaarden. Vergoeden van de burgerlijke partij wordt systematisch als
slachtoffergerichte voorwaarde opgelegd, andere voorwaarden die vaak in het belang
van het slachtoffer worden opgelegd zijn het verbod om contact te zoeken met het
slachtoffer, het verbod om zich in een bepaalde gemeente te vestigen, het opleggen
van een medico-psychosociale behandeling,… Deze voorwaarden worden dan ook
meegedeeld aan het slachtoffer.263
261 Art. 14 §1 van het KB van 10 februari 1999 houdende de uitvoeringsmaatregelen inzake de
voorwaardelijke invrijheidstelling, B.S. 23 februari 1999. 262 Art. 4 §8 van de wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot
wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en de
gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, B.S. 2 april 1998. 263 F. PIETERS, o.c., 280.
108
De niet naleving van de opgelegde voorwaarden, dus ook de voorwaarden die in het
belang van het slachtoffer werden opgelegd, kunnen aanleiding geven tot schorsing,
herroeping of herziening van de voorwaardelijke invrijheidstelling.264
Herziening is enkel mogelijk wanneer de commissie voor voorwaardelijke
invrijheidstelling van oordeel is dat een herroeping niet noodzakelijk is in het belang
van de maatschappij, het slachtoffer of de sociale reïntegratie van de veroordeelde.
Dus ook bij een procedure tot herroeping of herziening zal de slachtofferdimensie
moeten worden getoetst.265
Het slachtoffer (of zijn rechthebbende) dat een legitiem en direct belang had op het
ogenblik van de toekenning van de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt per
aangetekend schrijven ingelicht van de herroeping van de voorwaardelijke
invrijheidstelling, of in geval van herziening van de in het belang van het slachtoffer
gewijzigde voorwaarden.266 Er is echter niet voorzien in een mogelijkheid voor het
slachtoffer om in dit kader gehoord te worden.
Wanneer een procedure tot schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling
hangende is, zal het slachtoffer aan wie de in zijn belang opgelegde voorwaarden
werden meegedeeld, op de hoogte gesteld worden van het feit dat hij ook in deze
procedure kan worden gehoord mits hij hierom verzoekt. Het slachtoffer kan ook kiezen
om niet gehoord te worden en kan wel verzoeken dat hij in kennis gesteld zou worden
van de beslissing omtrent de in zijn belang opgelegde voorwaarden.267
264 A.M. VRIJENS, “De Commissies voor voorwaardelijke invrijheidstelling”, Vigiles, 2001 afl. 3, 87. 265 F. PIETERS,o.c., 280. 266 Art. 10 §5 van de wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot
wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en de
gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, B.S. 2 april 1998. 267 Art. 17 §2 van het KB van 10 februari 1999 houdende de uitvoeringsmaatregelen inzake de
voorwaardelijke invrijheidstelling, B.S. 23 februari 1999.
109
1.3.3 Evaluatie van de wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke
invrijheidstelling in het licht van de noden van de slachtoffers
In het kader van voorwaardelijke invrijheidstelling zijn er bepaalde radicalen die pleiten
voor een verstrenging of zelfs volledige afschaffing, om dit te verantwoorden verwijzen
ze naar de belangen van het slachtoffer. Het herstelrecht gaat echter over iets heel
anders dan pure repressie. Het slachtoffer heeft niet noodzakelijk baat bij een
strengere wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling, integendeel slachtoffers zijn veel
meer geholpen met het feit dat er in deze nieuwe wet voor voorwaardelijke
invrijheidstelling rekening gehouden wordt met hun belangen dan met het feit dat de
voorwaarden zouden worden verstrengd.268 Er kan echter niet genoeg benadrukt
worden dat het noodzakelijk is dat een evenwicht bewaard wordt tussen de belangen
van het slachtoffer en het recht op reclassering van de dader.269
In de memorie van toelichting kreeg de slachtofferproblematiek een opvallende plaats,
men wees er op dat in de oude reglementering men de slachtoffers dood zweeg, wat
natuurlijk wel paste in de vroegere visie op het strafrechtsdenken. Met de intrede van
het herstelgerichte strafrechtsdenken kwam er kritiek op deze verwaarlozing van het
slachtoffer en kwam er een beweging op gang om de rechten van de slachtoffers te
vrijwaren.270
Wel blijft het de vraag of teveel aandacht voor het slachtoffer de belangen van de
dader en de maatschappij niet teveel op de achtergrond komen.271
Bij de parlementaire behandeling kwam het reeds ter sprake dat deze
slachtofferdimensie binnen de besluitvorming omtrent de voorwaardelijke
invrijheidstelling een delicaat gegeven is. De erkenning van de rechten van de
slachtoffers mag niet ten koste gaan van het recht op reïntegratie van de dader.
268 R. PERRIENS, F. PIETERS EN P. PIRON, “De voorwaardelijke invrijheidstelling: much ado about
nothing”, Pan. 2003 afl. 6, 565. 269 K. KLOECK, “De nieuwe wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling: niet compleet nieuw, echt wel
beter”, De orde van de dag, 1998 afl 4, 24. 270 F. PIETERS, o.c., 276. 271 B. DE SMET, “De tendens tot overaccentuering van het slachtoffer in het strafproces”, Pan., 1998, 387.
110
Men wil dat slachtoffers gehoord worden en dat er tegemoet wordt gekomen aan hun
bekommernissen bij het opleggen van voorwaarden tot invrijheidstelling, maar zonder
dat ze een procespartij worden.272
Opvallend is dat nergens in de wet het begrip slachtoffer wordt gedefinieerd, wat in de
omzendbrief nochtans wel het geval was. We kunnen aannemen dat dit begrip ruimer
is dan het begrip burgerlijke partij, maar een concrete invulling biedt de wet ons niet.
Om in aanmerking te komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling mogen er in hoofde
van de veroordeelde geen contra-indicaties bestaan, één van die contra-indicaties
heeft betrekking op de houding van de veroordeelde ten opzichte van het slachtoffer.
Dit is echter niet zonder problemen, wanneer de houding ten opzichte van het
slachtoffer in rekening wordt gebracht, kan dit bij de slachtoffers het gevoel wekken dat
zij rechtstreeks aan de grondslag van de voorwaardelijke invrijheidstelling liggen, terwijl
ze het helemaal niet eens zijn met deze invrijheidstelling.273
Ook stuit de opsomming van de contra-indicaties op kritiek omdat ze op subjectieve
oordelen gebaseerd is en wordt ingegeven vanuit vergeldingsdoeleinden.274
Bovendien stelt men zich de vraag in welke mate de houding van de veroordeelde
tegenover het slachtoffer kan beoordeeld worden binnen het kunstmatige kader van
een gevangenis. Ook is dit zeer moeilijk bij gedetineerden die elke vorm van schuld
ontkennen en zich dus buiten het systeem plaatsen.275
Ook blijkt dat met betrekking tot de houding tegenover het slachtoffer in praktijk vooral
de inspanningen op het vlak van de afbetaling van de burgerlijke partij mee in rekening
wordt gebracht in het kader van de besluitvorming inzake voorwaardelijke
invrijheidstelling, zij het wel dat ze rekening houden met de structurele moeilijkheden
die zich binnen detentiecontext voordoen met betrekking tot de afbetaling van de
burgerlijke partij. Een weigering tot afbetaling leidt in praktijk tot uitstel van behandeling
van het voorstel of leidt tot een weigering van voorwaardelijke invrijheidstelling, ook al
waren er geen andere contra-indicaties.
272 F. PIETERS, o.c., 276. 273 Ibid. 274 H. Tubex, “De positie van het slachtoffer in de nieuwe wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling”,
De orde van de dag, 1998, afl. 4, 44. 275 J. GOETHALS EN M. BOUVERNE-DE BIE, Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving, predictie en
begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, 22.
111
Andere contra-indicaties die in praktijk een weigering in de hand werken met
betrekking tot de houding ten opzichte van het slachtoffer zijn schuldafschuiving,
minimaliseren van de feiten,…276
Het slachtofferaspect komt ook aan bod in de fase van de voorbereiding van het
dossier dat moet ingediend worden bij de commissie voorwaardelijke invrijheidstelling,
hoe dit concreet verloopt, werd hierboven al uitgebreid besproken. Vanuit de rechtsleer
komt echter kritiek dat de Dienst Slachtofferonthaal hierin geen plaats heeft gekregen,
zo was een initiatiefmogelijkheid voor deze dienst wenselijk geweest wanneer ze in
contact kwamen met slachtoffers die het misdrijf als bijzonder traumatisch hebben
ervaren.277 Ook de lijst die door de koning werd opgesteld omtrent de slachtoffers die
automatisch bevraagd worden over de voorwaardelijke invrijheidstelling komt enigszins
arbitrair over. Het lijkt er op dat ‘een ernstig en direct lichamelijk of psychisch letsel’ als
criterium werd gehanteerd, maar de vraag blijft of alle misdrijven wel systematisch
werden getoetst. Het zou wenselijk zijn om aan de hand van een duidelijk
geëxpliciteerd criterium de lijst opnieuw te onderzoeken en eventueel aan te passen278.
Ook wordt betreurd dat de informatie die de justitieassistent aan het slachtoffer moet
verstrekken in de wetgeving beperkt wordt tot slachtoffergerichte informatie in de enge
zin. Hoewel het in de praktijk wel meestal gebeurt, was het wenselijk geweest dat in de
wet werd ingeschreven dat het slachtoffer ook geïnformeerd diende te worden over het
concrete verloop van de procedure voor voorwaardelijke invrijheidstelling, wat de
opvolging inhoudt en dergelijke meer.279 Het lijkt er sterk op dat het contact met het
slachtoffer wordt herleid tot een formele juridische aangelegenheid.280
Een gevolg van het gebrek aan informatie uit zich in de praktijk, het gebeurt namelijk
zeer weinig dat slachtoffers die niet onder de zogenaamde verplichte categorieën
vallen, zichzelf gaan manifesteren.281
276 E. MAES, “De voorwaardelijke invrijheidstelling in België, wetgeving, beleid en praktijk”, Paper
Congres NVK, 2004, 1. (maes_2004_de _voorwaardelijke_invrijheidstelling_in_belgië[1].pdf) 277 F. PIETERS, o.c., 277 en H. TUBEX, o.c., 49. 278 F. PIETERS, o.c., 277. 279 H. TUBEX, o.c., 48. 280 H. TUBEX, o.c., 49. 281 F. PIETERS, o.c., 277
112
Ook de termijn van 1 maand voor de Dienst Slachtofferonthaal om de gegevens te
verzamelen blijkt in praktijk vaak te kort te zijn om de slachtoffers te lokaliseren, te
contacteren, de zaak te bespreken, hen de tijd te geven om erover na te denken en de
slachtofferfiches opmaken om ze vervolgens aan het parket over te maken. Regelmatig
wordt de slachtofferinformatie pas later overgemaakt door het parket, met als gevolg
dat de commissies vaak genoodzaakt zijn om de behandeling van een zaak uit te
stellen wegens het ontbreken van de slachtofferinformatie.282
De tussenkomst van het slachtoffer kort voor de invrijheidstelling, kan voor de
veroordeelde vaak tot frustraties leiden vooral omdat doorheen het ganse
strafrechtsgebeuren het slachtoffer weinig aan bod komt. Daders hebben het gevoel
dat hun schuld is afbetaald en plots na vele jaren duikt het slachtoffer weer op en kan
dit een beletsel vormen voor hun voorwaardelijke invrijheidstelling. Omgekeerd zijn
slachtoffers er vaak ook niet mee opgezet dat ze na vele jaren plots gecontacteerd
worden door de Dienst Slachtofferonthaal omtrent een eventuele invrijheidstelling283.
Bovendien bestaat het risico wanneer je het slachtoffer enkel aan het eind van de
strafuitvoeringsfase bij de zaak betrekt, dat zij de kans zullen grijpen om belemmerend
te werken.284
Het is wenselijk dat het slachtoffer doorheen het hele strafrechtsgebeuren, ook
doorheen de strafuitvoering, een plaats krijgt, zodat de overgang minder groot wordt.
Zo zou het interessant zijn om slachtoffers ook op de hoogte te stellen van andere
beslissingen inzake detentie zoals verlof of uitgangspermissies en aan de dader zou
bepaalde slachtofferinformatie kunnen verleend worden.285
Het creëren van een wettelijk kader inzake herstelbemiddeling bood hier wel al een
gedeeltelijke oplossing.
Het horen van het slachtoffer ter zitting is ongetwijfeld een belangrijke innovatie inzake
slachtofferbejegening. De vereiste van een “direct en legitiem belang” wordt echter
geheel aan de appreciatie van de commissies overgelaten, bij een weigering moeten
ze wel motiveren maar hiertegen staat toch geen rechtsmiddel open.
282 F. PIETERS, o.c., 277 283 Ibid. 284
R. BAS EN R. VAN DE VOORDE, o.c., 16. 285 F. PIETERS, o.c., 278.
113
Bovendien wensen nogal wat slachtoffers gehoord te worden buiten de aanwezigheid
van de veroordeelde, het is dan ook betreurenswaardig dat de wetgever niet heeft
voorzien in de mogelijkheid voor het slachtoffer om zich te laten vertegenwoordigen
door een advocaat of een slachtoffergerichte dienst.286
In praktijk menen de commissies een oplossing gevonden te hebben, wanneer de
veroordeelde hiermee akkoord is, wordt het slachtoffer gehoord buiten diens
aanwezigheid, maar de raadsman van de veroordeelde blijft evenwel aanwezig287. Een
vertegenwoordiging door een advocaat ingesteld voorzien in de wet, was nochtans een
aanvaardbare oplossing geweest.
Slachtoffers en hun raadslui krijgen om redenen die gerelateerd zijn aan de
bescherming van de privacy van de veroordeelde geen inzage in het dossier inzake
voorwaardelijke invrijheidstelling. Nochtans zou het wenselijk zijn dat er minstens voor
een aantal stukken een inzagerecht komt. Veel slachtoffers blijven zitten met vragen en
angst voor de toekomst. Het zou interessant zijn voor het slachtoffer moest het dossier
een onderdeel bevatten met inlichtingen omtrent de houding van de dader ten opzichte
van het slachtoffer, zodat het slachtoffer dit kan inzien, dit zou kunnen helpen bij de
verwerking.288
De wetgever heeft opgelegd dat wanneer de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt
verleend het slachtoffer op diens verzoek per aangetekend schrijven hiervan op de
hoogte wordt gesteld alsook van de in zijn belang opgelegde voorwaarden. Wel
vreemd is dat de wetgever nergens heeft bepaald dat een afwijzing van de vraag tot
voorwaardelijke invrijheidstelling moet worden meegedeeld aan het slachtoffer, dat te
kennen heeft gegeven geïnformeerd te willen worden.289
Ook heeft de wetgever nergens bepaald op welk ogenblik de mededeling van de
toekenning van de voorwaardelijke invrijheidstelling aan het slachtoffer dient te
gebeuren. De commissies hebben ondertussen zelf hun werkwijze onderling overeen
gestemd en lichten het slachtoffer in op de dag van de beslissing.290
286 F. PIETERS, o.c., 279. 287 Ibid. 288 A.M. VRIJENS, o.c., 87. 289 Ibid. 290 Ibid.
114
Ook omtrent de voorwaarden die kunnen worden opgelegd, bestaat er enige kritiek. Zo
betreurt men het dat het opleggen van het volgen van een cursus “slachtoffers in
beeld” niet mogelijk is. Deze cursussen worden via justitie bekostigd en zijn een
alternatieve straf. Juridisch gezien is een voorwaardelijke invrijheidstelling geen
omzetting van één straf in een andere, zodat het opleggen van zo’n cursus moeilijk te
verenigen valt met een voorwaardelijke invrijheidstelling. Dit zou kunnen opgelost
worden wanneer deze cursussen zouden aangeboden worden vanuit het forensisch
welzijnswerk.291
Ten slotte wordt er ook een bedenking gemaakt bij het feit dat in de procedure tot
herroeping en herziening er geen ruimte meer is voor het slachtoffer om gehoord te
worden, iets wat in de procedure tot schorsing wel nog wordt voorzien.292
Een ander heel belangrijk punt van kritiek is het feit dat slachtoffers niet worden
geïnformeerd over andere beslissingen met betrekking tot het detentietraject, andere
dan de voorwaardelijke invrijheidstelling. Soms worden zij totaal onvoorbereid
geconfronteerd met een dader van wie zij dachten dat hij achter slot en grendel zat. De
regeling rond voorwaardelijke invrijheidstelling voorziet in een recht om geïnformeerd
te worden voor slachtoffers van wie de dader werd veroordeeld tot minstens 1 jaar
effectieve gevangenisstraf. Het overgrote deel van daders met straffen tot drie jaar
wordt echter voorlopig in vrijheid gesteld, zodat de commissies voor voorwaardelijke
invrijheidstelling niet eens tussen komen en het slachtoffer dus niet geïnformeerd
wordt. Als slachtoffer uit je de wens om geïnformeerd te worden, je wacht op bericht
van de overheid en achteraf blijkt dat de dader al lang weer op vrije voeten is. Daarom
is het belangrijk dat het slachtoffer wordt geïnformeerd over andere momenten van
strafuitvoering zoals het begin van de straf, penitentiair verlof, halve vrijheid, voorlopige
invrijheidstelling en dergelijke meer. Ook hier zouden zij informatie moeten kunnen
verstrekken over bijzondere voorwaarden die in hun belang opgelegd zouden kunnen
worden.293
291 F. PIETERS, o.c., 280. 292 A.M. VRIJENS, o.c.,88. 293 W. VAN LAETHEM, “Over bezorgde burgers, onwetende slachtoffers en opeengepakte gedetineerden”,
Fatik, 2003 nr. 97, 6 en S. DE VALCK, “De nieuwe wet op de VI: op weg naar een meer humane
strafuitvoering? Enkele bedenkingen vanuit DSW”, De orde van de dag, 1998 afl. 4, 63-64.
115
Sommigen zouden kunnen opwerpen dat het geven van dergelijke rechten aan het
slachtoffer leidt tot misbruiken van deze rechten door de slachtoffers. Deze vrees is
echter ongegrond aangezien er bij het slachtoffer alleen inlichtingen worden gevraagd
over eventuele in zijn belang op te leggen voorwaarden en hij ook alleen daarover
gehoord wordt. Het slachtoffer heeft geen zeggenschap in de beslissing zelf, een partij
mag immers geen rechter zijn in zijn zaak, wat natuurlijk een goede zaak is.294
We kunnen dus besluiten dat de wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling van 5
maart 1998 een grote stap voorwaarts is voor het slachtoffer wanneer hij in aanraking
komt met een voorwaardelijke invrijheidstelling van de dader. Zonder alle kritiek
nogmaals te herhalen, blijkt duidelijk uit voorgaande evaluatie dat de wet echter nog
heel wat hiaten bevat, denk maar aan het ontbreken van een mogelijkheid om
slachtoffers te informeren buiten het kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling,
het ontbreken van de mogelijkheid om zich te laten vertegenwoordigen of het
ontbreken van een inzagerecht om er maar enkele te noemen. Ook in de praktijk
komen enkele pijnpunten naar voor, denk maar aan de korte termijn voor
justitieassistenten om de informatie in te zamelen of het onvoldoende geïnformeerd
worden van slachtoffer die niet onder een zogenaamde “verplichte categorie” vallen.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat de wet van 5 maart 1998 werd vervangen door de
wet van 17 mei 2006, die hierna verder wordt besproken.
294 L. AERNAUTS, “Het slachtoffer in het strafproces: het grote misverstand”, De orde van de dag, 1998
afl. 4, 57.
116
Hoofdstuk 2 Wet van 17 mei 2006 betreffende de externe
rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf
en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam
van de strafuitvoeringsmodaliteiten
2.1 Inleiding
Het ontbreken van een adequate rechtspositie van gedetineerden is decennialang het
voorwerp van kritiek geweest, ontoereikende regelgeving leek een kenmerk van het
Belgisch strafuitvoeringsrecht. Enkel de voorwaardelijke invrijheidstelling werd door de
wetgever geregeld, andere regels met betrekking tot de externe rechtspositie waren
meestal het product van ministeriële omzendbrieven.295
De wetten van 17 mei 2006 betekenen een grote sprong voorwaarts in het legaliseren
van de externe rechtspositie van de veroordeelde gedetineerden, zowel op formeel als
op materieel vlak.296
Dit wettelijk vastleggen van de externe rechtspositie van de gedetineerde en van de rol
van het slachtoffer in het volledige verloop van de strafuitvoering is iets wat alleen
maar kan worden toegejuicht.297
Hieronder worden dan ook de voor het slachtoffer relevante bepalingen uit de wet van
17 mei 2006 besproken en geëvalueerd.
295 Y. VAN DEN BERGE, “De uitvoering van vrijheidstraffen: van nu en straks… met de oprichting van
strafuitvoeringsrechtbanken”, T. Strafr., 2006 afl. 5, 250. 296 Ibid. 297 X. DE RIEMAECKER EN G. VERVAEKE, “De strafuitvoeringsrechtbanken: een kritische kijk op de
huidige blauwdrukken vertrekkende vanuit het advies van de Hoge Raad voor Justitie”, De orde van de
dag, 2005, afl. 32, 24.
117
2.2 Bespreking van de positie van het slachtoffer i n de wet van 17 mei
2006
2.2.1 Definitie van het begrip slachtoffer
In de wet van 17 mei 2006 omtrent de externe rechtspositie van de gedetineerden
werd een titel drie ingevoerd waar de bepalingen omtrent het slachtoffer in werden
opgenomen.
Eerst en vooral is het belangrijk om te weten wie er als slachtoffer wordt beschouwd in
deze wet. In artikel 2 wordt daarom het begrip slachtoffer gedefinieerd, wie als
slachtoffer wordt beschouwd kan immers bij de toekenning van een
strafuitvoeringsmodaliteit aan de dader, vragen om te worden geïnformeerd of te
worden gehoord in de door de wet bepaalde gevallen.
Een eerste categorie van personen die als slachtoffers worden aanzien zijn de
natuurlijke personen met een ontvankelijk en gegrond verklaarde burgerlijke vordering.
Een tweede categorie personen die in aanmerking komen als slachtoffers zijn de
personen die minderjarig, verlengd minderjarig of onbekwaam waren op het moment
van de feiten en voor wie de wettelijke vertegenwoordiger zich geen burgerlijke partij
heeft gesteld mits deze slachtoffers een direct en legitiem belang hebben. Een laatste
categorie van personen die als slachtoffer worden gezien in het kader van deze
wetgeving zijn natuurlijke personen die zich omwille van een materiële onmogelijkheid
of een kwetsbaarheid geen burgerlijke partij hebben kunnen stellen, maar ook hier
moet de strafuitvoeringsrechter beoordelen of ze een direct en legitiem belang
hebben.298
298 Art. 2 6° wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een
vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de
strafuitvoeringsmodaliteiten, BS 15 juni 2006. (hierna: wet externe rechtspositie)
118
2.2.2 Wijze waarop slachtoffers geïnformeerd en gehoord kunnen worden
Om geïnformeerde slachtoffers na te streven werd in artikel 3bis van de voorafgaande
titel van het wetboek van strafvordering ingevoegd dat slachtoffers de nuttige
informatie dienen te ontvangen met betrekking tot de nadere regels voor een burgerlijk
partijstelling en de verklaring van benadeelde persoon.299 Bovendien wordt de
verplichting opgelegd aan de rechter om de burgerlijke partij in te lichten over de
mogelijkheden om in het kader van de strafuitvoering gehoord te worden over
voorwaarden die in belang van de burgerlijke partij moeten worden opgelegd.300
Zoals reeds vermeld moeten bepaalde personen, die geen burgerlijke partij zijn, een
direct en legitiem belang hebben om in het kader van de wet als slachtoffer te worden
beschouwd. Als deze personen wensen gehoord of geïnformeerd te worden bij de
toekenning van strafuitvoeringsmodaliteiten dan dienen zij een schriftelijk verzoek te
richten aan de strafuitvoeringsrechter. De griffie zal een afschrift van het verzoek
overzenden aan het openbaar ministerie, dat hier binnen 7 dagen zijn advies over zal
geven. Deze personen kunnen zich laten bijstaan of vertegenwoordigen door een
raadsman. Wanneer de strafuitvoeringsrechter meent dat het nuttig is om te kunnen
oordelen, kan hij de verzoeker vragen om in een zitting verdere informatie te komen
verstrekken. De strafuitvoeringsrechter moet oordelen over het verzoek binnen 15
dagen na ontvangst ervan of als er een zitting is geweest binnen 15 dagen nadat de
zaak in beraad werd genomen. De beslissing wordt bovendien schriftelijk meegedeeld
aan het slachtoffer via een ter post aangetekende brief, hiertegen staat geen
rechtsmiddel open.301
Om met de belangen van het slachtoffer nog beter rekening te kunnen houden werd in
een koninklijk besluit verdere uitvoering gegeven aan art. 2 6° van de wet van 17 mei
2006 betreffende de externe rechtspositie van de gedetineerden en de aan het
slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten.
In een eerste artikel vinden we een aantal definities van begrippen die in het koninklijk
besluit vaak gehanteerd worden. Belangrijk om even bij stil te staan is het begrip
slachtofferverklaring.
299 Art. 99 wet externe rechtspositie, BS 15 juni 2006. 300Art. 101 wet externe rechtspositie, BS 15 juni 2006. 301 Art. 3 wet externe rechtspositie, BS 15 juni 2006.
119
Dit is een document waarin het slachtoffer te kennen geeft dat hij wenst geïnformeerd
en/of gehoord te worden in het kader van de strafuitvoering. Dit document moet
onderscheiden worden van de slachtofferfiche, een document dat de relevante
gegevens inzake het slachtoffer bevat alsook de bijzondere voorwaarden die in het
belang van het slachtoffer zouden kunnen worden opgelegd. De slachtofferfiche duidt
dus niet op de wil van het slachtoffer om betrokken te worden in de procedure inzake
strafuitvoeringsmodaliteiten.302
Het slachtoffer kan zich voor algemene informatie en voor bijstand bij het invullen van
de slachtofferverklaring wenden tot de zogenaamde justitieassistent eerstelijns. Door
de laagdrempeligheid van de justitiehuizen lijkt dit een goed geplaatste instantie om
aan deze informatievraag tegemoet te komen. Meer specifieke informatie over de
strafuitvoering kan bekomen worden bij de justitieassistent slachtofferonthaal.303
De slachtofferverklaring en de slachtofferfiche kunnen achteraf nog steeds gewijzigd of
zelfs ingetrokken worden. Voor wijzigingen in de slachtofferverklaring kan het
slachtoffer zich wenden tot de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank of tot de
justitieassistent eerstelijns, voor de wijziging in de slachtofferfiche wendt het slachtoffer
zich tot de justitieassistent slachtofferonthaal.304 De gegevens die in deze documenten
opgenomen zijn, zijn geen statische gegevens, de strafuitvoering kan zich immers
uitstrekken over een langere periode en wijzigingen in de toestand of de houding van
het slachtoffer zijn zeker niet ondenkbaar. Het slachtoffer kan er dus terecht voor louter
materiële wijzigingen zoals een adreswijziging, maar ook voor meer persoonlijke
wijzigingen, zoals de wil om niet langer gehoord of geïnformeerd te worden.
Verder wordt bepaald op welke wijze slachtoffers kunnen vragen om gehoord en/of
geïnformeerd te worden. Voor slachtoffers uit de eerste categorie, de natuurlijke
personen met een ontvankelijk en gegrond verklaarde burgerlijke vordering, geldt dat
de griffie van het vonnisgerecht bij het in kracht van gewijsde treden van het vonnis dat
de vordering ontvankelijk en gegrond verklaart, een informatief schrijven stuurt aan de
burgerlijke partij. Hierin wordt uitgelegd aan welke formaliteiten het slachtoffer moet
voldoen om gehoord of geïnformeerd te worden.
302 Art. 1 KB van 29 januari 2007 tot uitvoering van art. 2 6° van de wet van 17 mei 2006 betreffende de
externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende
rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, BS 1 februari 2007. 303 Art. 2 supra 304 Art. 3 supra
120
Om het slachtoffer toe te laten onmiddellijk stappen te ondernemen, wordt bij dit
informatief schrijven een model van slachtofferverklaring toegevoegd.305
Voor slachtoffers uit de tweede en derde categorie, slachtoffers die dus een direct en
legitiem belang moeten hebben zoals hierboven reeds beschreven, geldt dat dit
informatief schrijven wordt bijgevoegd bij het overmaken van de beslissing van de
strafuitvoeringsrechtbank omtrent het direct en legitiem belang. Ook hier wordt
onmiddellijk een model van slachtofferverklaring toegevoegd zodat het slachtoffer
meteen actie kan ondernemen.306
Wanneer het slachtoffer beslist een slachtofferverklaring in te vullen, omdat hij op de
hoogte wenst gehouden te worden of wenst gehoord te worden in het kader van de
strafuitvoering, dan kan hij de slachtofferverklaring overmaken aan de justitieassistent
eerstelijns of aan de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank.307
Als het slachtoffer voorwaarden wenst te formuleren die in zijn belang zouden kunnen
worden opgelegd, dan gebeurt dit in een slachtofferfiche308. Het is mogelijk dat het
slachtoffer niet wenst gehoord of geïnformeerd te worden, maar wel dergelijke
voorwaarden wenst te formuleren, dan volstaat een slachtofferfiche en is een
slachtofferverklaring niet nodig309. Voor het formuleren van bijzondere voorwaarden die
in het belang van het slachtoffer kunnen worden opgelegd, kan een beroep gedaan
worden op de justitieassistent slachtofferonthaal, deze zal de slachtofferfiche
overmaken aan de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank. Dit beroep op de
justitieassistent slachtofferonthaal is echter facultatief, het is ook mogelijk dat het
slachtoffer dit niet wenst en zelf schriftelijk in het kader van zijn slachtofferverklaring de
voorwaarden formuleert.
305 Art. 5 KB van 29 januari 2007 tot uitvoering van art. 2 6° van de wet van 17 mei 2006 betreffende de
externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende
rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten, BS 1 februari 2007 306 Art. 6 supra 307 Art. 7 supra 308 Art. 8 supra 309C. HERMANS, “De strafuitvoeringsrechtbanken uit de startblokken: de nieuwe
strafuitvoeringsrechtbanken en de gedeeltelijke inwerkingtreding van de wet betreffende de externe
rechtspositie van veroordeelden”, Fatik, 2007 nr. 113, 8.
121
2.2.3 Rol van het slachtoffer bij toekenning van strafuitvoeringsmodaliteiten
2.2.3.1 Door de minister toegekende strafuitvoeringsmodaliteiten
A. Penitentiair verlof
In verschillende strafuitvoeringsmodaliteiten werden bovendien bepalingen opgenomen
die rekening hielden met het slachtoffer bij de beoordeling van de toekenning ervan.
Eerst en vooral vinden we dit terug in de voorwaarden waaraan een gedetineerde moet
voldoen om in aanmerking te komen voor penitentiair verlof, een
strafuitvoeringsmodaliteit die door de minister kan worden toegekend. Om in
aanmerking te komen voor penitentiair verlof moet de gedetineerde aan een aantal
voorwaarden voldoen, een hiervan stelt dat er geen tegenaanwijzingen mogen bestaan
in hoofde van de veroordeelde die betrekking hebben op het risico dat hij de
slachtoffers zou verontrusten.310 We zien dus dat wanneer er geoordeeld wordt over
het toekennen van penitentiair verlof wel degelijk rekening wordt gehouden met het
slachtoffer. Wanneer dit in zijn belang is, kunnen bijzondere voorwaarden worden
opgelegd aan de gedetineerde om het risico op verontrusting door het slachtoffer uit te
sluiten. Als het risico op verontrusting van het slachtoffer te groot is, kan het
penitentiair verlof zelfs worden geweigerd.
Wanneer het penitentiair verlof werd toegekend wordt het slachtoffer binnen 24 uur
schriftelijk in kennis gesteld van de toekenning en eventueel van de voorwaarden die in
zijn belang werden opgelegd.311
Het slachtoffer wordt wel enkel geïnformeerd over de toekenning van het eerste
penitentiair verlof en ontvangt geen informatie meer over de systematische
penitentiaire verloven die daarop volgen. Herhaalde verwittigingen zouden immers
eerder de onrust van slachtoffers verhogen in plaats van verminderen.312
310 Art. 7 2° wet externe rechtspositie, BS 15 juni 2006. 311 Art. 10 §2 wet externe rechtspositie BS 15 juni 2006. 312S. SNACKEN, “De voorstellen van de subcommissie externe rechtspositie gedetineerden”, in I. Aertsen,
K. BEYENS, S. DE VALCK EN F. PIETERS (eds.), De commissie Holsters buitenspel?, Brussel, Politeia,
2004, 48.
122
B. Uitgangsvergunning
Bij de uitgaansvergunning, opnieuw een strafuitvoeringsmodaliteit die door de minister
kan worden toegekend, geldt eveneens de voorwaarde dat er geen tegenindicaties
mogen zijn die betrekking hebben op het risico dat de veroordeelde het slachtoffer zou
verontrusten, waaraan men niet tegemoet kan komen door het opleggen van
bijzondere voorwaarden.313 Met andere woorden, ook de uitgangsvergunning kan
gekoppeld worden aan bijzondere voorwaarden of zelfs geweigerd worden in het
belang van het slachtoffer. Er wordt echter niet voorzien in een recht voor het
slachtoffer om hierover gehoord of geïnformeerd te worden.314
C. De onderbreking van de strafuitvoering
Een andere strafuitvoeringsmodaliteit die door de minister wordt toegekend en waarbij
men rekening houdt met het slachtoffer, is de onderbreking van de strafuitvoering. Dit
zal niet worden toegestaan wanneer in hoofde van de veroordeelde tegenaanwijzingen
bestaan die onder andere betrekking kunnen hebben op het risico dat de veroordeelde
de slachtoffers zou verontrusten.315
Het slachtoffer wordt binnen de 24u in kennis gesteld van de toekenning tot
onderbreking van de strafuitvoering.316
2.2.3.2 Door de strafuitvoeringsrechtbank toe te kennen strafuitvoeringsmodaliteiten
Met de invoering van de wet van 17 mei 2006 worden de beslissingen inzake beperkte
detentie, elektronisch toezicht en voorwaardelijke invrijheidstelling, alsook de
beslissingen inzake voorlopige invrijheidstelling met oog op verwijdering van het
grondgebied, voorlopige invrijheidstelling om medische redenen en de omzetting van
een gevangenisstraf naar een werkstraf overgelaten aan de bevoegdheid van de
strafuitvoeringsrechter of strafuitvoeringsrechtbank.
313 Art. 5 2° wet externe rechtspositie, BS 15 juni 2006. 314 M. DE RUE, “Wetsontwerp houdende oprichting van een strafuitvoeringsrechtbank en wetsontwerp
betreffende de externe rechtspositie van gedetineerden”, De orde van de dag, 2005 afl. 32, 18 315 Art. 16 wet externe rechtspositie, BS 15 juni 2006. 316 Art. 17 §2 wet externe rechtspositie, BS 15 juni 2006.
123
A. De beperkte detentie en het elektronisch toezicht
De beperkte detentie is een wijze van uitvoering van de vrijheidstraf die de
veroordeelde toelaat om op regelmatige wijze de strafinrichting te verlaten voor een
duur van maximum twaalf uur per dag.317 Het elektronisch toezicht is een wijze van
uitvoering van de vrijheidsstraf waardoor de veroordeelde het geheel of een gedeelte
van zijn vrijheidsstraf buiten de gevangenis ondergaat volgens een uitvoeringsplan,
waarvan de naleving elektronisch wordt gecontroleerd.318 De beperkte detentie en het
elektronisch toezicht kunnen echter geweigerd worden wanneer er tegenaanwijzingen
bestaan, deze tegenaanwijzingen kunnen onder andere betrekking hebben op het
risico dat de veroordeelde de slachtoffers lastig zou vallen en de houding van de
veroordeelde ten aanzien van de slachtoffers van de misdrijven die tot zijn veroordeling
hebben geleid.319
Wanneer het gaat om een veroordeling van minder dan 3 jaar wordt de beslissing
overgelaten aan een strafuitvoeringsrechter, bij veroordelingen van meer dan 3 jaar
beslist de strafuitvoeringsrechtbank. Het slachtoffer wordt gehoord over de bijzondere
voorwaarden die in zijn belang moeten worden opgelegd en het slachtoffer kan zich
laten bijstaan of vertegenwoordigen door een raadsman of een gemachtigde van de
overheid of een door de koning hiertoe erkende vereniging320.
De strafuitvoeringsrechter heeft bovendien de bevoegdheid bijzondere voorwaarden te
koppelen aan de voorwaardelijke invrijheidstelling indien deze noodzakelijk zijn in het
belang van het slachtoffer.321
Het slachtoffer wordt gehoord over de bijzondere voorwaarden die in zijn belang
moeten worden opgelegd en het slachtoffer kan zich ook hier laten vertegenwoordigen
of bijstaan.322 Het slachtoffer wordt binnen 24 uur schriftelijk op de hoogte gebracht van
het vonnis en eventuele voorwaarden die in zijn belang werden opgelegd.323
317 Art. 21 wet externe rechtspositie, BS 15 juni 2006. 318 Art. 22 wet externe rechtspositie, BS 15 juni 2006. 319 Art. 28 §1 3°-4° en Art. 47 §1 3°-4° wet externe rechtspositie, BS 15 juni 2006. 320 Art. 44 §2 en Art. 54 wet externe rechtspositie, BS 15 juni 2006. 321 Art. 40 en Art. 56 wet externe rechtspositie, BS 15 juni 2006. 322 Art. 44 §3 en Art. 54 wet externe rechtspositie, BS 15 juni 2006. 323 Art. 46 §1 en art. 58 §1 wet externe rechtspositie, BS 15 juni 2006
124
Wanneer na de beslissing tot toekenning van beperkte detentie of elektronisch toezicht
maar voor de uitvoering ervan, een situatie voordoet die onverenigbaar is met de
voorwaarden die in de beslissing zijn bepaald, kan de strafuitvoeringsrechtbank of
strafuitvoeringsrechter op vordering van het OM een nieuwe beslissing nemen. Het
slachtoffer wordt bij gerechtsbrief in kennis gesteld van de dag, het uur en de plaats
van de zitting en het slachtoffer wordt gehoord over de bijzondere voorwaarden die in
zijn belang moeten worden opgelegd. Ook hier kan het slachtoffer zich laten
vertegenwoordigen of bijstaan.324
De veroordeelde, het OM en de directeur kunnen verzoeken om één of meer
voorwaarden te schorsen, nader te omschrijven of aan te passen, zonder dat dit het
verstrengen van de voorwaarden mag inhouden. Als het gaat om voorwaarden die zijn
opgelegd in het belang van het slachtoffer, wordt een afschrift van het verzoek
overgezonden aan het slachtoffer en indien deze opmerkingen heeft kan hij dit
schriftelijk meedelen binnen 7 dagen na ontvangst van het afschrift aan de
strafuitvoeringsrechter of rechtbank. Het slachtoffer kan dan ook op de zitting worden
gehoord en kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen. Het vonnis en de aangepaste
voorwaarden worden bij een ter post aangetekende brief ter kennis gebracht aan het
slachtoffer.325
De strafuitvoeringsmodaliteiten kunnen ook worden geschorst, herzien of herroepen,
enkel wanneer dit het gevolg is van de niet-naleving van de voorwaarden die in het
belang van het slachtoffer werden opgelegd, zal het slachtoffer hieromtrent worden
gehoord en kan hij zich laten bijstaan of vertegenwoordigen. Het slachtoffer wordt
binnen 24 uur schriftelijk op de hoogte gebracht van de herroeping of de schorsing van
de strafuitvoeringsmodaliteit en in geval van herziening worden ook de in het belang
van het slachtoffer gewijzigde voorwaarden meegedeeld.326
Vijftien dagen voor het einde van de termijn toegekend voor beperkte detentie of
elektronisch toezicht beslist de strafuitvoering over verlenging van de maatregel of de
omzetting van beperkte detentie naar elektronisch toezicht. Het slachtoffer wordt bij
gerechtsbrief in kennis gesteld van de dag het uur en de plaats van de zitting.327
324 Art. 61 wet externe rechtspositie, BS 15 juni 2006. 325 Art. 63 wet externe rechtspositie, BS 15 juni 2006. 326 Art. 68 wet externe rechtspositie, BS 15 juni 2006. 327 Art. 44 §2 wet externe rechtspositie, BS 15 juni 2006.
125
B. De voorwaardelijke invrijheidstelling
Voor beslissingen inzake de voorwaardelijke invrijheidsstelling van gedetineerden die
werden veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 3 jaar of minder is de
strafuitvoeringsrechter bevoegd. Voor beslissingen inzake de voorwaardelijke
invrijheidstelling van gedetineerden die werden veroordeeld tot een vrijheidstraf van
meer dan 3 jaar, is de strafuitvoeringsrechtbank bevoegd. 328
De gedetineerde kan enkel maar in aanmerking komen voor een voorwaardelijke
invrijheidstelling mits hij aan een aantal voorwaarden voldoet. Een van deze
voorwaarden is ook hier dat er geen tegenaanwijzingen mogen bestaan waaraan niet
kan worden tegemoet gekomen door het opleggen van voorwaarden, die betrekking
hebben op het risico dat de veroordeelde het slachtoffer zou lastig vallen of die
betrekking hebben op de houding van de veroordeelde ten aanzien van zijn
slachtoffers.329 De strafuitvoeringsrechter heeft eveneens de bevoegdheid bijzondere
voorwaarden te koppelen aan de voorwaardelijke invrijheidstelling indien deze
noodzakelijk zijn in het belang van het slachtoffer.330
Het slachtoffer wordt in dit kader ook per gerechtsbrief op de hoogte gesteld van de
dag, het tijdstip en de plaats van de zitting.331 Eveneens wordt het slachtoffer gehoord
over de bijzondere voorwaarden die in zijn belang moeten worden opgelegd, het
slachtoffer kan zich bovendien laten vertegenwoordigen of bijstaan door zijn
raadsman.332 De beslissing wordt schriftelijk meegedeeld aan het slachtoffer binnen
een termijn van 24 uur, samen met de bijzondere voorwaarden die in zijn belang
werden opgelegd333.
De veroordeelde, het OM en de directeur kunnen verzoeken om één of meer
voorwaarden te schorsen, nader te omschrijven of aan te passen, zonder dat dit een
verstrenging van de voorwaarden mag inhouden.
328 Art. 51 wet van 17 mei 2006 houdende de oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken, BS 15 juni
2006. 329 Art. 28§1 3°-4° en Art. 47 §1 3-4 wet externe rechtspositie, BS 15 juni 2006. 330 Art. 40 en Art. 56 wet externe rechtspositie, BS 15 juni 2006. 331 Art. 34 §1 en Art. 52 §1 wet externe rechtspositie, BS 15 juni 2006 332 Art. Art. 35 §1 en Art. 53 wet externe rechtspositie, BS 15 juni 2006 333 Art. 46 §1 en Art. 58 §1 wet externe rechtspositie, BS 15 juni 2006
126
Als het gaat om voorwaarden die zijn opgelegd in het belang van het slachtoffer, wordt
een afschrift van het verzoek overgezonden aan het slachtoffer en indien deze
opmerkingen heeft kan hij dit schriftelijk meedelen binnen 7 dagen na ontvangst van
het afschrift aan de strafuitvoeringsrechter of rechtbank. Het slachtoffer kan dan ook op
de zitting worden gehoord en kan zich laten bijstaan of vertegenwoordigen. Het vonnis
en de aangepaste voorwaarden worden bij een ter post aangetekende brief ter kennis
gebracht aan het slachtoffer.334
De strafuitvoeringsmodaliteiten kunnen ook worden geschorst, herzien of herroepen,
enkel wanneer dit het gevolg is van de niet-naleving van de voorwaarden die in het
belang van het slachtoffer werden opgelegd, zal het slachtoffer hieromtrent worden
gehoord en kan hij zich laten bijstaan of vertegenwoordigen. Het slachtoffer wordt
binnen 24 uur schriftelijk op de hoogte gebracht van de herroeping of de schorsing van
de strafuitvoeringsmodaliteit en in geval van herziening worden ook de in het belang
van het slachtoffer gewijzigde voorwaarden meegedeeld.335
C. De voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het
grondgebied of met het oog op overlevering
De voorlopige invrijheidstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met
het oog op overlevering wordt toegekend aan de veroordeelde mits aan een aantal
voorwaarden is voldaan. Een belangrijke voorwaarde voor het slachtoffer is dat er geen
tegenindicaties mogen zijn die onder meer betrekking kunnen hebben op het risico dat
de veroordeelde het slachtoffer zou lastig vallen en er moet inspanning geleverd zijn
om de burgerlijke partij te vergoeden.336
Het slachtoffer wordt bij gerechtsbrief in kennis gesteld van de dag, het uur en de
plaats van de zitting en wordt gehoord over de bijzondere voorwaarden die in zijn
belang moeten worden opgelegd, hierbij kan hij zich laten vertegenwoordigen.337
334 Art. 63 wet externe rechtspositie, BS 15 juni 2006. 335 Art. 68 wet externe rechtspositie, BS 15 juni 2006. 336 Art. 28 §2 en Art. 47 §2 wet externe rechtspositie, BS 15 juni 2006. 337 Art. 34 §1, Art. 35 §1 en Art. 52 §1, Art. 53 wet externe rechtspositie, BS 15 juni 2006.
127
Het vonnis wordt schriftelijk op de hoogte gebracht binnen 24 uur van het vonnis en
van de voorwaarden die in zijn belang werden opgelegd.338
D. Voorlopige invrijheidstelling om medische redenen
De strafuitvoeringsrechter kan aan een veroordeelde die zich in de terminale fase van
een ongeneeslijke ziekte bevindt of bij wie detentie onverenigbaar is met zijn
gezondheidstoestand de voorlopige invrijheidstelling om medische redenen toekennen
mits er in hoofde van de veroordeelde geen tegenaanwijzingen bestaan, die onder
andere betrekking kunnen hebben op het risico dat hij de slachtoffers zou lastig
vallen.339
Als dit wordt toegekend, wordt het slachtoffer binnen 24 uur hiervan schriftelijk op de
hoogte gesteld.340
De toekenning van de herroeping van voorlopige invrijheidstelling om medische
redenen wordt eveneens binnen 24 uur schriftelijk ter kennis gebracht aan het
slachtoffer. De strafuitvoeringsrechter kan beslissen ook het slachtoffer te horen maar
dit is geen verplichting.341
E. De vervanging van de door de strafrechter uitgesproken vrijheidstraf in een
werkstraf
De strafuitvoeringsrechter kan besluiten om een in kracht van gewijsde gegane
veroordeling tot een vrijheidsstraf waarvan het uitvoerbaar gedeelte 1 jaar of minder
bedraagt te vervangen door een werkstraf, wanneer er nieuwe elementen zijn die de
situatie van de veroordeelde in belangrijke mate wijzigen.342
338 Art. 46 §1 en Art. 58 §1 wet externe rechtspositie, BS 15 juni 2006. 339 Art. 72-73 wet externe rechtspositie, BS 15 juni 2006. 340 Art. 74 §3 wet externe rechtspositie, BS 15 juni 2006. 341 Art. 78 wet externe rechtspositie, BS 15 juni 2006. 342 Art. 87 §1 wet externe rechtspositie
128
Het slachtoffer wordt bij gerechtsbrief op de hoogte gebracht van de dag, het uur en de
plaats van de zitting en het slachtoffer wordt gehoord over de bijzondere voorwaarden
die in zijn belang moeten worden opgelegd, hierbij kan hij zich laten bijstaan of
vertegenwoordigen.343
Het slachtoffer wordt binnen 24 uur op de hoogte gebracht van de beslissing.344
2.3 Evaluatie van de wet van 17 mei 2006 in het lic ht van de noden van
het slachtoffer
Met de wet van 17 mei 2006 beoogde de regering een maximale maar tegelijk
beredeneerde en weloverwogen implicatie van het slachtoffer in de fase van de
strafuitvoering. De nieuwe accenten die werden gelegd, kwamen echter danig onder
vuur te liggen doorheen de parlementaire bespreking van het wetsontwerp. Vele
parlementsleden meenden dat de betrokkenheid niet ver genoeg ging, ook de
“beredeneerdheid en weloverwogenheid” waren vatbaar voor discussie345.
Het wetsontwerp trachtte vooral een evenwicht te realiseren tussen de rechten en het
onthaal van de slachtoffers, maar trachtte anderzijds ook de slachtoffers te
responsabiliseren.346
De grote parlementaire aandacht voor slachtoffers bij de totstandkoming van de
wetgeving blijkt uit de titel, de zinsnede de aan het slachtoffer toegekende rechten in
het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten was aanvankelijk niet voorzien in het
wetsontwerp. De minister stond aanvankelijk weigerachtig tegenover de toevoeging
van deze zinsnede omdat hij niet wenste dat het de indruk zou wekken dat het
slachtoffer een procespartij is, uiteindelijk stemde hij er toch in toe.347
Een eerste opvallend verschil met de wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling van 5
maart 1998 is de invulling van het begrip slachtoffer.
343 Art. 89-90 wet externe rechtspositie, BS 15 juni 2006. 344 Art. 95 wet externe rechtspositie, BS 15 juni 2006. 345 T. DAEMS, “Strafuitvoeringsrechtbanken, overbevolkte gevangenissen en compatibele slachtoffers”
Pan., 2007 afl. 3, 43. 346 M. DE RUE, o.c., 19. 347 T. DAEMS, o.c., 44.
129
Het onderscheid tussen de zogenaamde “verplichte categorieën van slachtoffers” en
de slachtoffers die een verklaring hebben afgelegd om geïnformeerd te worden over
een eventuele voorwaardelijke invrijheidstelling is verdwenen. In de nieuwe wetgeving
werkt men met andere categorieën van slachtoffers die recht hebben op informatie en
om gehoord te worden. Het gaat om de personen die zich burgerlijke partij hebben
gesteld enerzijds en anderzijds om personen die zich omwille van een situatie van
materiële onmogelijkheid of kwetsbaarheid geen burgerlijke partij hebben kunnen
stellen alsook (verlengd) minderjarigen of onbekwamen wiens vertegenwoordiger zich
geen burgerlijke partij heeft gesteld, mits deze personen een direct en legitiem belang
hebben en een verzoek om geïnformeerd en gehoord te worden, gericht hebben tot de
strafuitvoeringsrechter.
De categorieën van slachtoffers aan wie bepaalde rechten worden toegekend in het
kader van de strafuitvoering is lang het voorwerp van discussie geweest in het
parlement. In het oorspronkelijke wetsontwerp werden de rechten alleen toegekend
aan de slachtoffers die zich burgerlijke partij hadden gestelden en die daarenboven zelf
hadden gevraagd om geïnformeerd en/of gehoord te worden.348
De regering voerde vijf argumenten aan om het slachtoffer te beperken tot de
burgerlijke partij. Een eerste was het streven naar de responsabilisering van de
slachtoffers, slachtoffers moeten een actieve rol vervullen en zelf initiatief nemen als ze
wensen geïnformeerd en gehoord te worden. Ten tweede beoogde de regering een
objectivering van de waardering van de verschillende belangen in het geding. Ten
derde meende de regering eveneens dat er een evenwicht moest zijn tussen de
verschillende partijen, wat impliceert dat er grenzen moeten gesteld worden aan de
aan het slachtoffer toegekende rechten. Ten vierde wilde men vermijden dat een te
grote betrokkenheid van een te groot aantal slachtoffers het systeem onwerkbaar zou
maken, bovendien vermijdt men complexe discussies omtrent direct en legitiem belang
als men enkel de burgerlijke partij toelaat. Als laatste hanteert de regering ook het
beschermingsargument, het slachtoffer teveel blootstellen aan informatie zou meer
schade berokkenen in termen van secundaire victimisering dan goed doen. Zo
verdedigt de regering haar keuze om te gaan voor een beperkt slachtofferconcept, dat
in teken staat van het verantwoordelijk slachtoffer dat in staat is om zich zelfstandig
een weg te banen doorheen de strafrechtsbedeling.349
348 T. DAEMS, o.c., 44. 349 T. DAEMS, o.c., 47.
130
Bepaalde auteurs zoals Tom Daems beweren dat de overbevolkingsproblematiek een
reden is voor deze eerder beperkte definitie van de slachtofferproblematiek. De noden
van slachtoffer krijgen wel een plek maar moeten hun meerdere erkennen in de hogere
nood om de penitentiaire overbevolking binnen beheersbare proporties te houden.350
Systematische contactname met alle slachtoffers en een al te uitgebreid recht op
informatie en hoorrecht zou teveel tijd kosten, waardoor invrijheidstelling zou vertraagd
worden, iets wat men rekening houdend met de overbevolking, zich niet kan
permitteren. Tegen deze achtergrond valt beter te begrijpen waarom het slachtoffer in
het wetsontwerp werd gelijkgesteld met de burgerlijke partij, dit lijkt meer compatibel te
zijn met de hoofdbezorgdheid van een vlotte doorstroom uit de gevangenissen.351
Tijdens de parlementaire werkzaamheden werd de reductie van slachtoffer tot
burgerlijke partij echter fel bekritiseerd, sommigen spraken zelfs van een stap terug in
vergelijking met het verleden. De meerderheid leek gewonnen voor een uitbreiding van
het slachtofferbegrip. Het slachtoffer is geen rationele geresposabiliseerde keuzemaker
maar een kwetsbaar wezen dat nood heeft aan professionele ondersteuning. Men
beklemtoonde de verantwoordelijkheid van het strafrechtsysteem naar het slachtoffer
toe en niet het omgekeerde.352 Ook van buiten het parlement klonk bezorgdheid
omtrent de enge slachtofferdefinitie, vrees voor een polariserend effect kwam
meermaals naar boven. De oppositie was deels succesvol, de slachtofferdefinitie bleef
wel overeind maar er werden 2 categorieën toegevoegd die eveneens geïnformeerd en
gehoord kunnen worden, mits de strafuitvoeringsrechter oordeelt dat ze een direct en
legitiem belang hebbben.353
Bovendien blijkt de notie “burgerlijke partij” als categorie van slachtoffers die in het
kader van de strafuitvoeringsmodaliteiten kunnen gehoord en/of geïnformeerd worden
in praktijk verre van efficiënt, hiervoor verwijst Pieters naar de zaak Lernout en
Hauspie, waar maar liefst 18000 burgerlijke partijen zijn.
350 T. DAEMS, o.c., 50. 351 T. DAEMS, o.c., 52. 352 T. DAEMS, o.c., 48. 353 T. DAEMS, o.c., 49.
131
Als slechts 10% hiervan wenst geïnformeerd en gehoord te worden, is de
strafuitvoeringsrechtbank hier ongeveer 6 maand mee bezig.354
Wel opmerkelijk in dit kader is het feit dat de wetgeving nu voorziet in een definitie van
het begrip slachtoffer, iets wat Europa al had gevraagd in zijn Kaderbesluit van 2001
maar waaraan België pas in 2006 is tegemoet gekomen.
In de wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling van 5 maart 1998 sprak men van de
afwezigheid van contra-indicaties. Deze contra-indicaties konden betrekking hebben op
de houding van de veroordeelde ten opzichte van het slachtoffer en werd bekritiseerd
omwille van te subjectief en moeilijk na te gaan in penitentiaire context. Men pleitte
voor een afschaffing van deze contra-indicatie omwille van het quasi gebrek aan
contact tussen slachtoffer en gedetineerde en omwille van de benarde sociaal-
economische situatie van de meeste gedetineerden. Een volledige afschaffing van
deze contra-indicatie is niet gebeurd, wel heeft men dit anders geformuleerd. De
contra-indicaties hebben nu betrekking op het verontrusten van het slachtoffer en het
lastig vallen van het slachtoffer, wat meer concreet is dan “de houding tegenover het
slachtoffer.”
De rechten van de slachtoffers om informatie te krijgen of gehoord te worden over de
strafuitvoering werden uitgebreid. Er werd gehoor gegeven aan de kritiek op de wet
van 5 maart 1998, slachtoffers krijgen nu rechten die zich uitstrekken over het hele
proces van de strafuitvoering, met uitzondering van de uitgangsvergunning.355
Toch is niet iedereen in de rechtsleer ervan overtuigd dat het slachtoffer over alle
strafuitvoeringsmodaliteiten moet worden gehoord. Dat het recht op informatie een
goede zaak is voor het slachtoffer staat buiten kijf, maar sommigen stellen zich vragen
of het slachtoffer wel een stem moet hebben in andere strafuitvoeringsmodaliteiten dan
de voorwaardelijke invrijheidstelling356. Mijn inziens is deze kritiek echter onterecht en
is het horen van het slachtoffer wel een goede zaak, vooral omdat het enkel gebeurt
als het slachtoffer daar zelf heeft om gevraagd.
354 Interview met F. Pieters in krantenartikel: “Na 1 jaar nog veel kritiek op wet
strafuitvoeringsrechtbanken” http://www.gva.be/dekrant/experts/johndewit/na-1-jaar-nog-veel-kritiek-op-
wet-strafuitvoeringsrechtbanken.aspx (consultatie 4 mei 2010) 355 M. DE RUE, o.c., 18. 356 C. KELK, “Rond het oude ideaal van de strafuitvoeringsrechtbanken”, De orde van de dag, 2005, afl.
32, 58.
132
Een andere belangrijk pijnpunt uit de wet van 5 maart 1998 is ook verholpen, er is
steeds bijstand en vertegenwoordiging mogelijk van het slachtoffer door een raadsman
of een andere hiertoe toegelaten persoon.357
Wat wel wordt bekritiseerd is het feit dat het slachtoffer in België nog steeds niet wordt
geïnformeerd wanneer de veroordeelde definitief in vrijheid wordt gesteld, zelfs niet
wanneer hij hierom verzoekt. Dit werd nochtans voorzien in het Kaderbesluit, België
heeft hieraan nog altijd geen gehoor gegeven.358 Wel is er momenteel een proefproject
aan de gang in het arrondissement Antwerpen, waar alle slachtoffers als ze dat willen
worden geïnformeerd wanneer de dader vrij komt, dus ook wanneer hij definitief in
vrijheid wordt gesteld359.
Hetzelfde geldt voor het inzagerecht in het dossier voor het slachtoffer en zijn
raadsman, dit was al een punt van kritiek op de wet van 5 maart 1998 en kan hier
opnieuw naar voor gebracht worden. Het slachtoffer kan gehoord worden over al deze
verschillende strafuitvoeringsmodaliteiten, maar kan hiertoe het dossier zelfs niet
gedeeltelijk inkijken. Dit kan mijn inziens niet volledig verantwoord worden door zich te
beroepen op de privacy van de veroordeelde.
Ook wordt nergens in de wet verduidelijkt wie op de zitting, waar de
strafuitvoeringsrechter oordeelt over het direct en legitiem belang van het slachtoffer,
dient aanwezig te zijn. In de regel oordeelt de strafuitvoeringsrechter op basis van het
concrete dossier, maar hij kan een zitting beleggen wanneer hij dit nuttig acht360.
Bovendien staat geen rechtsmiddel open tegen de beslissing van de
strafuitvoeringsrechter.361
357 M. DE SWAEF EN R. PERRIËNS,”De voorstellen van de subcommissie strafuitvoeringsrechtbanken” in I.
Aertsen, K. BEYENS, S. DE VALCK EN F. PIETERS (eds.), De commissie Holsters buitenspel?, Brussel,
Politeia, 2004, 84. 358 T. VAN DER BEKEN EN A. BALCAEN, o.c., 92. 359 http://www.gva.be/dekrant/experts/johndewit/procureur-dams-licht-slachtoffers-in.aspx (consultatie 4
mei 2010) 360 F. PIETERS, “De wetten betreffende de strafuitvoeringsrechtbanken en de externe rechtspositie van de
veroordeelden: Mayday Mayday”, Pan., 2007, afl. 4, 48. 361 Ibid.
133
Verder wordt in de wetgeving nergens gespecificeerd welke strafuitvoeringsrechter
territoriaal bevoegd is om te oordelen over het direct en legitiem belang. Betekent dit
dat slachtoffers bij meerdere strafuitvoeringsrechters tegelijk hun geluk kunnen
beproeven?362
Een ander punt waar de rechtsleer zich vragen bij stelt is de reden voor de schriftelijke
mededeling van de beslissing aan het slachtoffer, iedere uitspraak is immers publiek.
Ook is het niet geheel duidelijk of enkel de beslissing moet worden meegedeeld of het
volledige vonnis. De wetgever is hier slordig geweest en heeft zich teveel gebaseerd
op de regeling uit de wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling van 1998. Daar werd
bepaald dat enkel de strekking van de beslissing en de in het belang van de slachtoffer
opgelegde voorwaarden moest worden meegedeeld. De wetgever nam dit over zonder
stil te staan bij het openbaar karakter van de uitspraken van de rechters.363
We kunnen dus besluiten dat men aan de kritiek die de rechtsleer had op de wet van 5
maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling grotendeels is tegemoet
gekomen. Dit betekent echter niet dat deze nieuwe wetgeving alle problemen, de
wetgeving vertoont nog steeds enkele hiaten zoals een gebrek aan inzagerecht, niet
informeren van het slachtoffer bij een definitieve invrijheidstelling of de slecht
geregelde territoriale bevoegdheid van de strafuitvoeringsrechters bij het beoordelen
van een direct en legitiem belang. Bovendien blijkt in praktijk alles lang niet zo soepel
te verlopen als de wet laat uitschijnen. Betrekkelijk weinig slachtoffers vinden de weg
naar de strafuitvoeringsrechtbanken, wat een teken is dat in de praktijk slachtoffers
toch worden tegengehouden om van de mogelijkheid gebruik te maken. Dit kan het
gevolg zijn van het feit dat slachtoffers niet voldoende worden geïnformeerd over het
bestaan van deze mogelijkheid, maar zou ook het gevolg kunnen zijn van het feit dat
ze de procedure te ingewikkeld vinden.364
362 F. PIETERS, o.c., 49. 363 F. PIETERS, o.c., 51. 364http://www.gva.be/dekrant/experts/johndewit/na-1-jaar-nog-veel-kritiek-op-wet-
strafuitvoeringsrechtbanken.aspx (consultatie 9 mei 2010)
134
Hoofdstuk 3 Bespreking van de relevante wetgeving inzake
slachtofferzorg
3.1 Inleiding
In een eerste deel werden de begrippen inzake slachtofferzorg reeds toegelicht,
hieronder wordt de toepasselijke regelgeving besproken zodat we een beeld krijgen
van hoe de taken inzake slachtofferzorg zouden moeten worden ingevuld.
De verschillende wetgevingen worden besproken en daarna worden deze geëvalueerd,
er wordt gekeken in hoeverre de praktijk rekening houdt met wat voorop gesteld wordt
in de wetgeving en zo mogelijk worden de pijnpunten bloot gelegd.
Hieronder wordt zowel de wetgeving inzake slachtofferbejegening besproken als de
wetgeving inzake slachtofferhulp.
Binnen de wetgeving inzake slachtofferbejegening wordt opnieuw een onderscheid
gemaakt tussen politionele en justitiële slachtofferbejegening. Voor de politionele
slachtofferbejegening worden de wet op het politieambt besproken, aangevuld met een
aantal ministeriële richtlijnen. Voor de justitiële slachtofferbejegening richten we ons
vooral op de wetgeving inzake justitiehuizen.
Inzake slachtofferhulp bekijken we het toepasselijke decreet eens van nader bij.
3.2 Bespreking van de relevante wetgeving inzake po litionele
slachtofferbejegening
3.2.1 Inleiding
De politie is 1 van de hoofdrolspelers binnen de maatschappelijke dienstverlening, de
maatschappelijke rol van de politie naar slachtoffers en nabestaanden wordt dan ook in
verschillende wetteksten omschreven. Hieronder volgt een bespreking van de
relevante wetgeving waarin de rol van de politiediensten nader wordt omschreven en
verder wordt geconcretiseerd.
Een belangrijke wet voor de politiediensten is de wet van 5 augustus 1992, de wet op
het politieambt, in deze wet worden de krijtlijnen geschetst van de bijstand die de
politie dient te leveren aan slachtoffers. Dit werd doorheen de tijd verder uitgewerkt in
verschillende Koninklijke besluiten en omzendbrieven, ook deze komen hier aan bod.
135
Na een bespreking van de wettelijke omkadering van politionele slachtofferbejegening
wordt de letter van de wet getoetst aan de praktijk. Daar wordt gekeken in de praktijk
handelt volgens de letter van de wet en waar er nog steeds pijnpunten liggen.
3.2.2 Bespreking van de relevante bepalingen uit de wet van 5 augustus 1992
wet op het politieambt
Artikel 3bis van de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat
slachtoffers van misdrijven en hun verwanten zorgvuldig en correct dienen te worden
bejegend, in het bijzonder door de terbeschikkingstelling van de nodige informatie en
eventueel het bewerkstelligen van contact met de gespecialiseerde diensten.365
Een gelijkaardige bepaling vinden we terug in artikel 46 van de wet op het politieambt.
Dit artikel dat aan de basis ligt van elk politieoptreden jegens slachtoffers bepaalt dat
politiediensten de personen die hulp of bijstand vragen in contact moeten brengen met
gespecialiseerde diensten. Bovendien verlenen politiediensten bijstand aan
slachtoffers, inzonderheid door hen de nodige informatie te verstrekken. Deze bepaling
is niet alleen van toepassing op politieambtenaren maar ook op burgerpersoneel te
werk gesteld binnen het politiekorps.
De politieambtenaar is vaak de eerste persoon waarmee een slachtoffer in contact
komt na een misdrijf, vandaar dat een adequate opvang door politiediensten alsook het
bieden van emotionele steun en nuttige informatie een essentiële taak is van de politie,
wat ook al werd aangestipt in het eerste deel van dit werkstuk. Een goede
slachtofferbejegening door de politie is belangrijk voor het slachtoffer, daarom zijn het
zich eigen maken van een bepaald gedragspatroon, kennis en bekwaamheid
belangrijke punten waar politieambtenaren op getraind moeten worden.366
De wet op het politieambt bevat slechts de basis voor het politieoptreden naar
slachtoffers toe, vandaar dat het werd aangevuld met tal van ministeriële richtlijnen om
zo te komen tot een adequate politionele slachtofferbejegening.
365 Art. 3bis VTSv. 366 http://www.just.fgov.be/dvso/victimeNl/index.htm (consultatie 2 februari 2010)
136
3.2.3 Ministeriële omzendbrief PLP10 inzake de organisatie en de
werkingsnormen van de lokale politie met het oog op het waarborgen
van een minimale gelijkwaardige dienstverlening aan de bevolking
Het koninklijk besluit van 17 september 2001 bepaalde in artikel 1 dat politionele
slachtofferbejegening gezien moet worden als één van de zes functies van minimale
dienstverlening aan de bevolking. In artikel vijf wordt bovendien omschreven waarin
politionele slachtofferbejegening bestaat, namelijk het verschaffen van adequate
opvang, alsook informatie en bijstand aan het slachtoffer. Elk lid van het politiekorps
moet in staat zijn deze taak te vervullen en nieuw in dit koninklijk besluit is dat per zone
minstens één gespecialiseerde medewerker moet zijn inzake slachtofferbejegening.
Als de lokale politiediensten in aanraking komen met zeer ernstige vormen van
slachtofferschap, kunnen ze beroep doen op deze medewerker.367
De omzendbrief PLP 10 handelt over hetzelfde onderwerp als het koninklijk besluit van
17 september 2001. Opnieuw wordt hier herhaald dat de politieambtenaren de plicht
hebben om slachtoffers adequaat op te vangen, hen op een correcte manier te
onthalen en hen emotionele steun bieden. Slachtofferbejegening wordt hier nogmaals
benadrukt als zijnde een integraal onderdeel van politionele opdrachten. Dit impliceert
dat politieambtenaren een bepaald gedrag moeten aannemen en over de nodige
kennis en bekwaamheid moeten beschikken368.
Zoals bepaald in het koninklijk besluit van 17 september 2001 is er de verplichting om
per lokaal politiekorps te beschikken over een gespecialiseerde medewerker die de
politieambtenaren bij staat met raad en daad bij het vervullen van de taak politionele
slachtofferbejegening.
Deze omzendbrief bepaalt met welke opdrachten deze medewerker kan belast worden,
het gaat om een aantal taken zoals sensibiliseren van het korps alsook het verzamelen
en verspreiden van informatie binnen het korps.
367 Art.1-5 KB 17 september 2001 tot vaststelling van organisatie en werkingsnormen van de lokale
politie teneinde een gelijkwaardige minimale dienstverlening aan de bevolking te verzekerern, BS 12
oktober 2001. 368 Rondz. PLP 10 van 9 oktober 2001 inzake de organisatie en werkingsnormen van de lokale politie
met het oog op het waarborgen van een minimale gelijkwaardige dienstverlening aan de bevolking, BS 16
oktober 2001.
137
Ook kan deze medewerker voorzien in voortgezette opleidingen voor korpsleden en
kan hij deelnemen aan overlegstructuren.369
In bepaalde omstandigheden waar een politieambtenaar de taak niet alleen kan
vervullen kan deze medewerker het slachtoffer bijstaan en kan hij het slachtoffer wijzen
op het bestaan van hulpinstanties. In dit kader kan de medewerker ook rechtstreeks
contact opnemen met de hulpinstanties alsook een vorm van medewerking tot stand
brengen.370
3.2.4 Ministeriële omzendbrief GPI 19 van 6 mei 2002 betreffende de functie,
de bevoegdheden en de opdrachten van politieassistenten
Deze omzendbrief herinnert eerst en vooral aan het feit dat elk politiekorps in principe
minstens 1 politieassistent moet ter beschikking hebben en omschrijft vervolgens de
functies van deze politieassistenten.
Intern kan de politieassistent de opleiding en sensibilisering van andere korpsleden
helpen coördineren, zij het wel dat dit niet hun voornaamste taak is. Hun voornaamste
taak is extern en kan zowel repressief als preventief van aard zijn.
Hun opdracht omvat enerzijds een sociaal luik, de politieassistent ontleedt de sociale
problematiek die zich voordoen en helpt de slachtoffers om hun problemen op te
lossen door hen op de juiste weg te zetten.371
Anderzijds omvat hun taak ook een gerechtelijk luik, de politieassistent kan optreden bij
verhoor van slachtoffers van delicate misdrijven zoals seksueel of fysiek geweld, incest
en kindermishandeling. Ook kan de politieassistent een belangrijke hulp zijn voor de
gerechtelijke autoriteiten omdat ze informatie kunnen geven over de context waarin de
misdrijven zijn gepleegd372.
369 Rondz. PLP 10 van 9 oktober 2001 inzake de organisatie en werkingsnormen van de lokale politie
met het oog op het waarborgen van een minimale gelijkwaardige dienstverlening aan de bevolking, BS 16
oktober 2001. 370 Ibid. 371 Rondz. GPI 19 van 6 mei 2002 betreffende de functie bevoegdheden en opdrachten van
justitieassistenten, BS 11 juni 2002. 372 Ibid.
138
Ten slotte worden in de omzendbrief nog de opdrachten van de politieassistenten
opgesomd en onderverdeeld in drie verschillende luiken.
Een eerste luik zijn de taken van bestuurlijke politie in het raam van preventieve
opdrachten. Ze kunnen zowel optreden in het kader van individuele als in het kader
van collectieve preventie.
Een tweede luik zijn de taken van gerechtelijke politie in het raam van repressieve
opdrachten. Het gaat hier voornamelijk om het informeren van de gerechtelijke
instanties binnen de context van de gerechtelijke dossiers.
Het laatste luik is dat van de bijzondere bijstand, wat vooral zal spelen in crisissituaties.
In afwachting van gespecialiseerde hulpverleners kunnen politieassistenten hulp
bieden niet alleen aan de slachtoffers of getuigen van het misdrijf maar indien nodig
ook aan het politiepersoneel373.
3.2.5 Omzendbrief GPI 58 betreffende politionele slachtofferbejegening in de
geïntegreerde politie, gestructureerd op 2 niveaus
In de omzendbrieven OOP 15 van 26 augustus 1991 en OOP 15bis van 29 maart 1994
werd de rol van de politie inzake politionele slachtofferbejegening reeds afgebakend.
Sindsdien zijn een aantal initiatieven genomen ter verbetering van de positie van het
slachtoffer, wat er toe leidt dat er nood was aan een meer actuele en verfijnde
omzendbrief, de omzendbrief OOP 15 ter van 9 juli 1999.374
Ondertussen is slachtofferbejegening geëvolueerd tot een essentiële taak van de
politiediensten, deze politieopdracht is doorheen de tijd geëvolueerd en is al het
onderwerp geweest van verschillende wetten en omzendbrieven. Door de recente
hervorming van de politiedienst naar een politiedienst, gestructureerd op 2 niveaus was
het noodzakelijk om ook slachtofferbejegening te gaan actualiseren. Dit is gebeurd in
de omzendbrief GPI 58, deze omzendbrief vervangt de omzendbrieven OOP 15, OOP
15bis en OOP 15ter.375
373 http://www.just.fgov.be/dvso/victimeNl/images/politiejournaal.pdf (consultatie 17 februari 2010) 374 Rondz. OOP 15 ter van 9 juli 1999 betreffende politionele slachtofferbejegening, BS 21 augustus
1999, http://www.just.fgov.be/dvso/victimeNl/images/pol_13_6.pdf (consultatie 2 februari 2010) 375 Rondz. GPI 58 van 4 mei 2007 betreffende politionele slachtofferbejegening in de geïntegreerde
politie, gestructureerd op 2 niveaus, BS 5 juni 2007.
139
De omzendbrief GPI 58 bevestigt nogmaals de noodzaak aan samenwerking tussen
politie enerzijds en diensten zoals slachtofferonthaal en slachtofferhulp anderzijds. Dit
is een punt dat in vele aanbevelingen terug keert en dat heeft geresulteerd in het
samenwerkingsakkoord tussen federale staat en Vlaamse Gemeenschap. In de
omzendbrief wordt gewezen op het belang van een goede verwijzing naar andere
diensten alsook een goede samenwerking, het is de bedoeling dat het
samenwerkingsakkoord ook in praktijk gestalte krijgt en verder wordt
geconcretiseerd.376
Net zoals dit het geval was in de omzendbrieven die worden vervangen door de
omzendbrief GPI 58, wordt ook hier het begrip slachtoffer gedefinieerd. De definitie van
het begrip slachtoffer “de natuurlijke persoon alsook zijn na(ast)bestaanden die als
direct gevolg van handelen of nalaten in strijd met de wetgeving schade heeft geleden,
met inbegrip van een lichamelijk of geestelijk letsel, een psychisch lijden of een
economisch verlies”, is sterk geïnspireerde om de definitie die werd gegeven in het
Kaderbesluit van de Europese Unie van 15 maart 2001.377 Dit Kaderbesluit werd reeds
besproken in een eerste deel, maar de definitie van het begrip slachtoffer in de
omzendbrief GPI 58 toont duidelijk aan dat België sterk beïnvloed is door Europese
regelgeving. Dit is echter 1 van de weinige regelgevingen waar het begrip slachtoffer in
de Belgische context wordt gedefinieerd, zoals reeds werd aangehaald in het eerste
deel.
De politie heeft een eerstelijnsfunctie en is dus een belangrijke partner in
slachtofferzorg, het is de politie die als eerste in contact komt met slachtoffers en het is
daarom ook belangrijk dat de leden binnen de politiediensten over de nodige
beroepsbekwaamheden beschikken.378
De omzendbrief wil bekomen dat in ieder politiekorps een slachtofferbejegening wordt
gerealiseerd en dat vergt het instellen van een aantal taken binnen verschillende
niveaus.
376 Art. M.1. Rondz. GPI 58 van 4 mei 2007 betreffende politionele slachtofferbejegening in de
geïntegreerde politie, gestructureerd op 2 niveaus, BS 5 juni 2007. 377 Ibid. 378 Art. M.5. Rondz. GPI 58 van 4 mei 2007 betreffende politionele slachtofferbejegening in de
geïntegreerde politie, gestructureerd op 2 niveaus, BS 5 juni 2007.
140
Voor wat het niveau van de korpsleiding betreft, stelt de omzendbrief voorop dat een
beleid inzake slachtofferbejegening moet worden ontwikkeld, een aantal aspecten
moeten hier in opgenomen worden. Een eerste aspect waarmee rekening moet worden
gehouden bij het ontwikkelen van een beleid is samenwerking met andere actoren
binnen slachtofferzorg. Om dit te bevorderen bestaat een arrondissementele raad,
ingesteld door het samenwerkingsakkoord tussen de Vlaamse Gemeenschap en de
federale staat (wat verder in dit hoofdstuk nog wordt besproken), waar de korpschef(
voor de lokale politie) en de Directeur)coördinator (voor de federale politie) het
politiekorps vertegenwoordigt wanneer overleg wordt gepleegd met andere actoren
binnen slachtofferzorg. Andere aspecten die men in zijn beleid moet opnemen zijn
onder meer bevorderen van beroepsbekwaamheden van de leden van het politiekorps
door middel van sensibiliseren, verspreiden van informatie en aanbieden van
opleidingen alsook het organiseren van een systeem voor gespecialiseerde bijstand bij
crisissituaties. Andere aspecten waar de omzendbrief belang aan hecht binnen het
beleid zijn het organiseren van de interne opvang en nazorg van het personeel dat
werd geconfronteerd met ernstige misdrijven alsook het ter beschikking stellen van de
nodige middelen aan het personeel zodat zij de slachtoffers op een gepaste manier
kunnen opvangen en bijstand verlenen.379
Het is dus de bevoegdheid van de korpschef om een dergelijk beleid uit te stippelen
inzake slachtofferbejegening, rekening houdend met de hierboven opgesomde
aspecten.
Hiervoor mag hij ter ondersteuning een verantwoordelijke voor slachtofferbeleid
aanstellen, deze verantwoordelijke gaat het beleid gaan evalueren en voorstellen tot
verbetering formuleren en mag het korps vertegenwoordigen in overlegvergaderingen
met andere actoren inzake slachtofferzorg. 380
De omzendbrief gaat ook in op de taken van de politieambtenaar die in contact komt
met het slachtoffer. Deze politieambtenaar verleent bijstand aan slachtoffers en
besteedt hierbij bijzondere aandacht aan opvang, praktische bijstand,
informatieverstrekking, het opstellen van het PV en de verwijzing.381
379 Art. M.5.1. Rondz. GPI 58 van 4 mei 2007 betreffende politionele slachtofferbejegening in de
geïntegreerde politie, gestructureerd op 2 niveaus, BS 5 juni 2007. 380 Ibid. 381 Art. M.5.2. Rondz. GPI 58 van 4 mei 2007 betreffende politionele slachtofferbejegening in de
geïntegreerde politie, gestructureerd op 2 niveaus, BS 5 juni 2007.
141
Wanneer een politieambtenaar een slachtoffer moet opvangen zijn er een aantal
punten waar hij op moet letten volgens de omzendbrief. Eerst en vooral moet hij een
het slachtoffer respectvol behandelen, zijn houding wordt gekenmerkt door
luisterbereidheid, hij neemt een begrijpende houding aan en vermijdt dat het slachtoffer
lang moet wachten. Ook moet de politieambtenaar er op letten dat hij het slachtoffer
niet afstandelijk benadert, hij mag de feiten niet minimaliseren en het slachtoffer mag
zeker niet de indruk krijgen dat hij van het kastje naar de muur wordt gestuurd.
Wanneer hij met het slachtoffer spreekt, vereist dit een aangepast taalgebruik. Ook
wanneer hij slecht nieuws brengt, vereist dit discretie alsook een voorbereide en
doordachte benadering van het slachtoffer.382
Praktische bijstand omvat niet alleen zorgen voor medische bijstand wanneer dit nodig
blijkt te zijn, maar omvat ook schijnbaar banale dingen zoals het verwittigen van
familie, het slachtoffer de mogelijkheid geven om te telefoneren, het slachtoffer in
contact brengen met een opvangcentrum of vluchthuis wanneer deze niet meer naar
zijn verblijfplaats durft terug te keren… Deze bijstand is belangrijk voor het slachtoffer,
zeker ook op psychologisch niveau.383
Een derde taak van de politieambtenaar is informatieverstrekking en verwijzing, de
politieambtenaar dient aan het slachtoffer alle nodige informatie mee te delen die het
slachtoffer in staat stelt zijn dossier verder op te volgen.
Een aantal elementen moet sowieso worden meegedeeld, het gaat om de gegevens
van de politiedienst, de gegevens van de politieambtenaar, het nummer en de datum
van het PV, attest van klachtneerlegging, de mogelijkheid voor het slachtoffer om een
verklaring van benadeelde persoon af te leggen, de mogelijkheid om zich burgerlijke
partij te stellen alsook moet er gewezen worden om de mogelijkheid om zich te wenden
naar hulpverleningsdiensten. Daarnaast kan de politieambtenaar ook andere informatie
verstrekken, in functie van het concrete dossier.384
Ook wanneer de politieambtenaar een PV opstelt, moet hij met een aantal zaken
rekening houden en moet hij een aantal specifieke vermeldingen er in opnemen.
382 Art. M.5.2.1. Rondz. GPI 58 van 4 mei 2007 betreffende politionele slachtofferbejegening in de
geïntegreerde politie, gestructureerd op 2 niveaus, BS 5 juni 2007. 383 Art. M.5.2.2. Rondz. GPI 58 van 4 mei 2007 betreffende politionele slachtofferbejegening in de
geïntegreerde politie, gestructureerd op 2 niveaus, BS 5 juni 2007. 384 Art. M.5.2.3. Rondz. GPI 58 van 4 mei 2007 betreffende politionele slachtofferbejegening in de
geïntegreerde politie, gestructureerd op 2 niveaus, BS 5 juni 2007.
142
Vanzelfsprekend moet in het PV duidelijk de identiteit van het slachtoffer worden
vermeld, ook een zo precies mogelijke weergave van de feiten is belangrijk voor een
zo precies mogelijk beeld van de schade. Er moet worden vermeld in het PV dat de
politiediensten hebben aangeboden om het slachtoffer door te verwijzen naar
hulpverleningsdiensten en als het slachtoffer beslist zich burgerlijke partij te stellen of
het statuut van benadeelde persoon aan te nemen, dan wordt dit ook in het PV
vermeld. Verder wordt het ook in het PV opgenomen wanneer het slachtoffer wenst
verder op de hoogte gehouden te worden.385
Het slachtoffer opnieuw contacteren na verloop van tijd kan nuttig zijn voor beide
partijen en moet dus zoveel mogelijk ook gebeuren. Het is het uitgelezen moment voor
het slachtoffer om zijn resterende vragen te stellen en de politieambtenaar kan binnen
de perken van zijn beroepsgeheim de stand van zaken overbrengen. Bovendien is het
mogelijk dat het slachtoffer zich bepaalde details herinnert en het is tevens de
geschikte gelegenheid om het slachtoffer nog eens te wijzen op de mogelijkheid
beroep te doen op de dienst slachtofferhulp.386
Een derde niveau binnen hetwelk de omzendbrief een aantal bepalingen voorop stelt,
is het niveau van de dienst politionele slachtofferbejegening. Zoals reeds gezegd bij de
bespreking van de omzendbrief PLP 10 bestaat binnen de politie een dienst politionele
slachtofferbejegening, een taak die wordt waargenomen door een of meerdere
gespecialiseerde medewerkers.
Deze dienst staat in voor sensibilisering en vorming van de personeelsleden voor wat
het luik slachtofferbejegening betreft en biedt eveneens gespecialiseerde
slachtofferbejegening aan in gevallen waar dit nodig blijkt. Dit doet echter geen afbreuk
aan de taak van de individuele politieambtenaren, de dienst ondersteunt hen zonder
hun taak over te nemen. Binnen de federale politie werken maatschappelijke
assistenten die een gelijkaardige taak uitoefenen, deze maatschappelijke assistenten
kunnen indien dit nodig blijkt de lokale politiezones bijstaan.387
385 Art. M.5.2.4 Rondz. GPI 58 van 4 mei 2007 betreffende politionele slachtofferbejegening in de
geïntegreerde politie, gestructureerd op 2 niveaus, BS 5 juni 2007. 386 Art. M.5.2.5. Rondz. GPI 58 van 4 mei 2007 betreffende politionele slachtofferbejegening in de
geïntegreerde politie, gestructureerd op 2 niveaus, BS 5 juni 2007. 387 Art. M.5.3. Rondz. GPI 58 van 4 mei 2007 betreffende politionele slachtofferbejegening in de
geïntegreerde politie, gestructureerd op 2 niveaus, BS 5 juni 2007.
143
De dienst politionele slachtofferbejegening heeft een aantal specifieke taken, zijn
voornaamste taak blijft wel het sensibiliseren en het opleiden van het personeel
eventueel mag hiervoor een beroep worden gedaan op externe opleidingprogramma’s.
Daarnaast werkt de dienst ook mee aan de uitvoering van het beleid dat werd
opgesteld binnen het korps en geeft ze de informatie die noodzakelijk is om het beleid
te evalueren. Een andere belangrijke taak is het verlenen van gespecialiseerde
bijstand. Dit gebeurt alleen wanneer de politieambtenaar omwille van de ernst van de
situatie niet in staat is het slachtoffer alleen op te vangen, het gaat om een
eerstelijnsbijstand, de dienst moet het slachtoffer verwijzen naar de diensten voor
slachtofferhulp indien nodig. Een taak die ook kan worden uitgeoefend door deze
dienst is het hercontacteren van slachtoffers, zij hebben immers de meeste ervaring in
het inschatten van de gevolgen van het misdrijf voor het slachtoffer. Het is ook deze
dienst die contacten gaat leggen en onderhouden met andere hulpverlenende
instanties ten einde een actieve samenwerking op te bouwen. Ten slotte neemt een
vertegenwoordiger van deze dienst ook deel aan het welzijnsteam slachtofferzorg, dit
team geeft advies en informatie door aan de arrondissementele raad
slachtofferbeleid.388
Men heeft vastgesteld dat slachtoffers onmiddellijk na de feiten slechts zelden
spontaan zelf hulp zoeken, daarom is een doorverwijzing naar erkende
hulpverleningsdiensten essentieel in een goed slachtofferbeleid.
Het samenwerkingsakkoord waarvan hierboven reeds sprake was, stelt een algemeen
kader van verwijzing van slachtoffers vast, maar deze omzendbrief gaat additioneel
nog een aantal punten extra in de verf gaan zetten.
Zoals reeds werd aangehaald bij de taken van de politieambtenaar, is hij verplicht het
slachtoffer in te lichten over het bestaan van de diensten voor slachtofferhulp, hierbij
licht hij het slachtoffer eveneens in over hun opdrachten en overhandigt hij aan het
slachtoffer de contactgegevens.389
Aan bepaalde slachtoffers wordt systematisch een verwijsformulier naar een dienst
voor slachtofferhulp aangeboden.
388 Art. M.5.3. Rondz. GPI 58 van 4 mei 2007 betreffende politionele slachtofferbejegening in de
geïntegreerde politie, gestructureerd op 2 niveaus, BS 5 juni 2007. 389 Art. M.6.1. Rondz. GPI 58 van 4 mei 2007 betreffende politionele slachtofferbejegening in de
geïntegreerde politie, gestructureerd op 2 niveaus, BS 5 juni 2007.
144
Binnen de Vlaamse Gemeenschap gaat het om slachtoffers die hun daders zagen of
bij wie werd ingebroken, binnen het Waalse Gewest betreft het slachtoffers van
gewelddaden of slachtoffers die werden geconfronteerd met hun dader. Binnen de
Duitstalige Gemeenschap bestaan geen diensten voor slachtofferhulp, maar dit belet
niet dat de slachtoffers moeten verwezen worden naar gespecialiseerde diensten.
Daarnaast kan de politieambtenaar zo’n verwijsformulier eveneens aanbieden aan
andere slachtoffers als hij dit nodig acht.390
De procedure voor verwijzing wordt in deze omzendbrief nader omschreven, een
formulier wordt enkel ingevuld met goedkeuring van het slachtoffer, dit uit zich door de
ondertekening van het formulier en in het formulier wordt gepreciseerd dat een
medewerker van de dienst slachtofferhulp met het slachtoffer contact zal opnemen. Het
invullen van dit formulier houdt voor het slachtoffer geen verplichting in, het drukt alleen
de wens uit van het slachtoffer om door de dienst slachtofferhulp gecontacteerd te
worden. Het formulier wordt doorgestuurd uiterlijk op de tweede werkdag naar de
dienst slachtofferhulp, maar bij hoogdringendheid kan de politieambtenaar met
toestemming van het slachtoffer rechtstreeks telefonisch contact opnemen met de
dienst voor slachtofferhulp.391
Voor bepaalde vormen van slachtofferschap bestaan ten slotte specifieke bepalingen.
Het gaat ten eerste om de situatie waar een minderjarig slachtoffer is van mishandeling
of seksueel misbruik binnen het gezin, in dat geval wordt de minderjarige rechtstreeks
naar een vertrouwenscentrum kindermishandeling verwezen. Een tweede situatie is
deze waar het slachtoffer residentiële opvang nodig heeft, in dat geval neemt de
politieambtenaar bij voorkeur rechtstreeks contact op met het opvangcentrum.392
390 Art. M.6.2. Rondz. GPI 58 van 4 mei 2007 betreffende politionele slachtofferbejegening in de
geïntegreerde politie, gestructureerd op 2 niveaus, BS 5 juni 2007. 391 Ibid. 392 Art. M.6.4. Rondz. GPI 58 van 4 mei 2007 betreffende politionele slachtofferbejegening in de
geïntegreerde politie, gestructureerd op 2 niveaus, BS 5 juni 2007.
145
3.2.6 Evaluatie
Wanneer iemand slachtoffer wordt van een misdrijf, heeft deze persoon bepaalde
verwachtingen om dit te kunnen verwerken. Het is belangrijk dat het vertrouwen in de
samenleving wordt hersteld en hiervoor is minstens nodig dat erkend wordt dat wat hen
aangedaan is, een onrechtmatig karakter heeft.393
Hiermee samenhangend verwacht het slachtoffer ook een zekere competentie van de
politieambtenaar, de houding die de politieambtenaar aanneemt is bepalend voor het
vertrouwen dat het slachtoffer stelt in de politie en dus ook voor het herstel na zijn
traumatische ervaring.394
Om hieraan tegemoet te komen is het dus belangrijk dat de politieambtenaar begrip
heeft voor de situatie, een correcte en beleefde houding zijn ook zaken die het
slachtoffer een gevoel van erkenning geven.395
Dit zijn zaken die men van op supranationaal niveau ook al had opgemerkt, onder
meer in de aanbeveling R(85) 11 stelde men al dat het belangrijk was dat
politiemensen werden opgeleid om op een passende manier met slachtoffers te
kunnen omgaan.
In enkele ministeriële richtlijnen heeft men getracht hieraan gestalte te geven, zo werd
in de omzendbrief PLP 10 opgenomen dat kennis en bekwaamheid van een
politieambtenaar essentieel zijn wanneer hij omgaat met een slachtoffer en om dit te
bevorderen moet de dienst politionele slachtofferbejegening, die bestaat binnen elk
korps, het hele korps gaan sensibiliseren voor de slachtofferproblematiek en zorgen
voor de nodige opleidingen.
In de omzendbrief GPI 58, die hierboven uitgebreid werd besproken, heeft men hier
ook de aandacht op gevestigd. Zo wordt voorop gesteld dat de politieambtenaar
wanneer hij een slachtoffer opvangt, het slachtoffer respectvol moet behandelen, zijn
houding moet worden gekenmerkt door luisterbereidheid, hij mag niet afstandelijk zijn
en het slachtoffer mag niet van het kastje naar de muur worden gestuurd.
Dit zijn allemaal elementen die ertoe bijdragen dat het slachtoffer zich erkend voelt
zodat secundaire victimisering wordt vermeden.
393 I. AERTSEN, S. CHRISTIAENSEN, L. HOUGARDY EN D. MARTIN, o.c., 45. 394 N. CRETEN, o.c., 25. 395 I. AERTSEN, S. CHRISTIAENSEN, L. HOUGARDY EN D. MARTIN, o.c., 45.
146
Slachtoffers hebben bovendien vaak ook nood aan bijstand, dit gaat meestal om
ogenschijnlijk banale dingen zoals het opbellen van familie of het zorgen voor vervoer
naar huis, maar deze kleine zaken maken voor het slachtoffer een wereld van verschil
uit.396
Ook hier komt de omzendbrief GPI 58 aan tegemoet, ze bepaalt immers dat de
politieambtenaar aan het slachtoffer praktische bijstand moet verlenen, zonder nader te
bepalen welke vorm dit dient aan te nemen.
Een andere maar voor het slachtoffer zeer belangrijke behoefte, is de nood aan
informatie, zowel over het onderzoek, de gerechtelijke procedure, de mogelijkheid om
herstel te bekomen alsook de mogelijkheid om hulp te krijgen.397
Dit is een behoefte waar in de omzendbrief GPI 58 veel aandacht wordt aan besteed.
Deze bepalingen klinken goed op papier, er kan dus gesteld worden dat in de
wetgeving voldoende bepalingen zijn opgenomen om te komen tot een goede
slachtofferbejegening, maar er rezen vragen in hoeverre dit effectief gerealiseerd kon
worden, rekening houdend met de natuur van politiefunctionarissen. Politieambtenaren
worden gezien als stoere personen, met een geringe bereidheid om emoties te tonen.
Dit is een houding die natuurlijk niet strookt met de nood van het slachtoffer om erkend
te worden en op een bepaalde manier benaderd te worden. Politieambtenaren
verwachten actie en avontuur in hun job, zich dienstverlenend opstellen is voor hen
niet meteen het “echte politiewerk”.398
Opleidingen en voorlichting aan een beperkte groep van politieambtenaren zouden
weinig uithalen, het is nodig dat ook de korpsleiding achter deze taak staat en ze met
overtuiging een invulling geeft. Het louter opstellen van aanbevelingen of korpsnota’s
volstaat niet, de korpsleiding dient zichzelf met de aanbevelingen te identificeren omdat
ook de lagere echelons de taak van politionele slachtofferbejegening ter harte zouden
nemen.399
396 I. AERTSEN, S. CHRISTIAENSEN, L. HOUGARDY EN D. MARTIN, o.c., 54. 397 N. CRETEN, o.c., 26-27. 398 S. CHRISTIAENSEN EN W. MEYVIS, “Slachtofferzorg: een politiezorg? Verkenning en omschrijving van
een politietaak” Pan. 1990, 117. 399 S. CHRISTIAENSEN EN W. MEYVIS, o.c., 120.
147
Ook hier heeft men in de omzendbrief GPI 58 op ingespeeld door de korpsleiding aan
te sporen om een beleid te ontwikkelen inzake slachtofferbejegening dat gesteund is
op samenwerking met andere instanties inzake slachtofferzorg en op het bevorderen
van beroepsbekwaamheid via sensibilisering en opleiding van het personeel.
In praktijk blijkt er een grote deelname te zijn aan deze opleidingen, de reacties zijn
positief en verdere vormingen zullen blijven worden georganiseerd.400
In praktijk blijkt het pijnpunt vooral te liggen bij de doorverwijzing naar hulpcentra,
politieambtenaren klagen dat dergelijke centra vaak niet bereikbaar zijn bij
hoogdringendheid buiten de kantooruren. Ook feedback vanuit de hulpcentra naar de
politieambtenaar toe ontbreekt vaak, nochtans zou dit voor de politieambtenaar een
belangrijke stimulans zijn om over te gaan tot doorverwijzing401.
Dat dit nog steeds een hekel punt is, bewijst het memorandum van 2009 dat werd
opgesteld door het Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid, hierin wordt nogmaals
expliciet vermeld dat slachtofferhulp zelf vragende partij is voor een betere
doorverwijzing vanuit justitie maar nog meer vanuit de politiediensten.402
We kunnen dus besluiten dat de wet op het politieambt vrij vaag is in zijn bepalingen
maar dat dit ruimschoots werd opgevangen door een aantal ministeriële richtlijnen. Er
is nagedacht over wat het slachtoffer nodig heeft en de ministeriële omzendbrieven
bieden aan de politiediensten de nodige krijtlijnen om te komen tot een goed
uitgebouwde slachtofferbejegening, aan de wetgeving zelf valt weinig op te merken.
In praktijk is het vooral de samenwerking tussen politie en hulpcentra die een pijnpunt
blijkt te zijn, hier wordt bij de bespreking van het samenwerkingsakkoord nog dieper op
ingegaan.
400 FORUM VOOR SLACHTOFFERBELEID, Stand van zaken, s.l., 2004, 15 (1-100),
http://www.slachtofferrechten.just.fgov.be/victimeNl/images/recom_avril_2004.pdf (consultatie 25 april
2010) 401 FORUM VOOR SLACHTOFFERBELEID, Stand van zaken, s.l., 2004, 9 (1-100),
http://www.slachtofferrechten.just.fgov.be/victimeNl/images/recom_avril_2004.pdf (consultatie 25 april
2010) 402 FORUM VOOR SLACHTOFFERBELEID, Memorandum van het Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid,
Brussel, 2009, 1 (1-5),
http://www.slachtofferrechten.just.fgov.be/victimeNl/images/Memo_mei_2009_NL.pdf (consultatie 9
mei 2010)
148
3.3 Bespreking van de relevante wetgeving inzake ju stitiële
slachtofferbejegening
3.3.1 Inleiding
Inzake slachtofferonthaal is de belangrijkste bron wellicht de ministeriële richtlijn inzake
slachtofferonthaal. Deze richtlijn omschrijft onder meer de rol en taken van de
justitieassistent zodat deze exact weet wat van hem verwacht wordt, deze richtlijn
wordt hieronder dan ook besproken.
Ook het ministerieel besluit inzake justitiehuizen wordt hier kort besproken omdat
slachtofferonthaal immers ressorteert onder de dienst justitiehuizen.
3.3.2 Ministeriële richtlijn inzake het onthaal van slachtoffers op parketten en
rechtbanken van 15 september 1997
3.3.2.1 Inleiding
Sinds begin februari 1996 beschikt elk gerechtelijk arrondissement over een
justitieassistent voor slachtofferonthaal. Deze justitieassistenten hebben als taak het
personeel van rechtbanken en parketten te ondersteunen in het uitbouwen van een
onthaalstructuur. Men wil aan de rechten van het slachtoffer, die in een eerste deel
reeds werden opgesomd, evenveel gewicht toe kennen als aan deze van de dader.
Door de rechten van de slachtoffers in praktijk om te zetten, wordt bijgedragen aan het
herstel van het slachtoffer in de maatschappij, dit voorkomt secundaire victimisering en
komt eveneens het algemeen normbesef ten goede. Slachtofferhulp wordt wel
uitdrukkelijk beperkt tot een goede bejegening van slachtoffers van misdrijven, het
geven van juridisch advies of extensieve hulpverlening behoort niet tot de taken van
slachtofferonthaal. Deze richtlijn omschrijft onder andere de rol en de taken van de
justitieassistenten voor slachtofferonthaal zodat een correcte bejegening van het
slachtoffer bij parketten en rechtbanken wordt gegarandeerd.403
403 Ministeriële richtlijn inzake het onthaal van slachtoffers op parketten en rechtbanken, BS 15 september
1997 http://www.juridat.be/cgi_wel3/article3.pl (consultatie 26 april 2010)
149
3.3.2.2 Bespreking van de inhoud van de ministeriële richtlijn inzake
slachtofferonthaal
De ministeriële richtlijn omschrijft niet alleen de rol en de taken van de
justitieassistenten maar omschrijft ook de taken van een aantal andere belangrijke
actoren zoals het college van procureurs-generaal, procureur des Konings,
arrondissementele raad voor slachtofferbeleid, het nationaal forum voor
slachtofferbeleid, de verbindingsmagistraat, de hoofdsecretaris van het parket en de
hoofdgriffier, de adjunct-adviseur voor slachtofferonthaal en de adjunct-adviseur
coördinator. Deze actoren hebben veelal het uitwerken, coördineren of opvolgen van
het slachtofferbeleid als taak en komen niet rechtstreeks in contact met het slachtoffer.
Een exhaustieve bespreking van hun taken zou ons hier te ver leiden vooral omdat zij
aan het slachtoffer geen concrete diensten aanbieden.
Wie wel rechtstreeks in contact komt met het slachtoffer, zijn de justitieassistenten
slachtofferonthaal. Het is dan ook interessant om even bij hun taakomschrijving stil te
staan.404
De justitieassistent slachtofferonthaal bij het parket dat het strafrechtelijk dossier
behandelt, is in principe de territoriaal bevoegde justitieassistent. Hierop kunnen echter
uitzonderingen worden toegestaan door de verbindingsmagistraat of de magistraat die
met het dossier is belast. Situaties waar zo’n uitzondering wenselijk is, zijn bijvoorbeeld
wanneer het slachtoffer zijn woonplaats heeft in een ander gerechtelijk arrondissement.
Voor wat de taak van de justitieassistent binnen het kader van de strafuitvoering
betreft, geldt dat de justitieassistent slachtofferonthaal van het gerechtelijk
arrondissement waar het slachtoffer woonplaats heeft, territoriaal bevoegd is.
De materiële bevoegdheid van de justitieassistent slachtofferonthaal is beperkt tot
slachtoffers van misdaden of wanbedrijven, de justitieassistent is niet bevoegd om
tussen te komen in zaken betreffende milieumisdrijven noch in zaken gebracht voor de
politierechtbank, tenzij het gaat om milieumisdrijven met doden of zwaargewonden tot
gevolg of verkeersongevallen met doden of zwaargewonden tot gevolg.
404 Ministeriële richtlijn inzake het onthaal van slachtoffers op parketten en rechtbanken, BS 15 september
1997 http://www.juridat.be/cgi_wel3/article3.pl (consultatie 26 april 2010)
150
De justitieassistent slachtofferonthaal heeft als voornaamste doel secundaire
victimisering voorkomen en de rechten van slachtoffers te realiseren. Om dit te
verwezenlijken vervult de justitieassistent vijf kerntaken.
Een eerste taak is het sensibiliseren van alle betrokkenen op het parket en de
rechtbank met betrekking tot de slachtofferproblematiek. Wanneer de betrokkenen de
specifieke situatie van het slachtoffer beter kunnen kaderen, zal dit bijdragen tot een
beter onthaal van slachtoffers en hun familie.
Een tweede taak is het signaliseren van de pijnpunten aan de procureur des Konings,
de verbindingsmagistraat of de Procureur-generaal, de justitieassistent kan eveneens
voorstellen ter verbetering van het slachtofferbeleid gaan formuleren.
Verder heeft de justitieassistent ten aanzien van het slachtoffer een onthaal-,
ondersteunings- en informatiefunctie. Slachtoffers hebben immers recht op een
correcte behandeling in alle fases van het proces, van de klachtneerlegging tot de
strafuitvoering. Een adequaat onthaal van het slachtoffer is een begin, maar wanneer
het slachtoffer behoefte heeft aan ondersteuning bijvoorbeeld bij een verhoor, een
wedersamenstelling, een zitting,… dan is het ook de taak van de justitieassistent om dit
te bieden.
Het is niet de taak van de justitieassistent om slachtofferhulp aan te bieden, noch om
juridisch advies te geven. Wat de justitieassistent wel moet doen is het slachtoffer
doorverwijzen naar dergelijke instanties wanneer blijkt dat hij daar behoefte aan heeft.
Samenwerking tussen verschillende diensten is dan ook noodzakelijk.
De justitieassistent heeft ten slotte nog een specifieke taak in het kader van de
strafuitvoering. Het is de justitieassistent die in opdracht van de verbindingsmagistraat,
het slachtoffer moet contacteren wanneer de dader in aanmerking komt voor
invrijheidstelling. De justitieassistent luistert naar de bezorgdheden van het slachtoffer
en legt de eventueel in hun belang opgelegde voorwaarden voor. Via een
slachtofferfiche wordt dit bijgevoegd aan het advies van het Openbaar Ministerie. Als
het slachtoffer wenst ingelicht te worden over de beslissing die werd genomen in de
procedure tot voorwaardelijke invrijheidstelling, zal het ook de justitieassistent zijn die
contact met hem opneemt.
151
3.3.3 Ministerieel besluit van 23 juni 1999 tot vaststelling van basisinstructies
voor justitiehuizen
3.3.3.1 Inleiding
Het vertrouwen van de burger in justitie is belangrijk, maar is altijd al een hekel punt
geweest. De burger heeft lang het gevoel gehad dat justitie voor hen moeilijk
toegankelijk was en enkele schandalen hebben ertoe geleid dat de burgers in de Witte
Mars aan justitie een signaal wilden geven dat er nood was aan meer openheid. De
wetgever wilde hieraan tegemoet komen en voorzag in de oprichting van justitiehuizen,
laagdrempelige instellingen waar de burger een antwoord kon vinden op al zijn vragen.
Er waren hoge verwachtingen voor deze justitiehuizen, ze moesten het vertrouwen van
de burger in justitie herstellen via principes zoals transparantie en
laagdrempeligheid.405
Zoals in het eerste deel werd gezegd, ressorteert slachtofferonthaal sinds de oprichting
van deze justitiehuizen niet langer onder de parketten maar wel onder de Dienst
Justitiehuizen.
Hieronder worden daarom ook kort de doelstellingen en opdrachten van de
justitiehuizen besproken zoals ze in de wet worden omschreven.
3.3.3.2 Bespreking van het ministerieel besluit inzake basisinstructies voor
justitiehuizen
A. Doelstellingen
De Dienst Justitiehuizen beschikt op lokaal niveau over 1 justitiehuis per gerechtelijk
arrondissement. Met de oprichting van deze justitiehuizen wordt beoogd het
vertrouwen van de burger in justitie aan te scherpen door middel van een betere
aansluiting van gerechtelijke instellingen aan de maatschappelijke en persoonlijke
verwachtingen en behoeftes van de burgers.
405E. DE NEVE, “Justitiehuizen”, s.l.,2009,
http://www.elfri.be/Juridische%20informatie/Gerechtelijk%20recht/justitiehuizen.htm (consultatie 8
maart 2010)
152
Zo wordt getracht een meer efficiënte en meer toegankelijke justitie tot stand te
brengen. Centraal in de justitiehuizen staat de zorg voor de burger, dader of slachtoffer
die in aanraking komt met justitie. 406
B. Opdrachten
Een eerste opdracht bestaat in eerstelijnswerk, dit houdt in dat de burger met zijn
vragen of problemen in verband met justitie in een justitiehuis wordt onthaald en
eventueel wordt doorverwezen naar de bevoegde dienst. In dit kader kan ook beroep
gedaan worden op advocaten op bepaalde zitdagen in het justitiehuis, zij geven een
eerste juridisch advies en verwijzen eventueel door naar gespecialiseerde instanties of
organisaties.407
Een tweede reeks opdrachten zijn de zogenaamde burgerlijke opdrachten en
strafrechtelijke opdrachten. De binnenkomende opdrachten worden verdeeld door het
secretariaat en de justitieassistent is verantwoordelijk voor de opvolging van de
dossiers die hij van het secretariaat ontvangt. Deze verdeling dient efficiënt te
gebeuren, rekening houdend met de verschillende competenties van de verschillende
justitieassistenten. De justitieassistent voeren deze opdrachten uit, problemen of
deontologische vragen worden aan de directeur van het justitiehuis voorgelegd.408
Een derde reeks opdrachten zijn de zogenaamde coördinatietaken, een vlotte
samenwerking tussen magistratuur, advocatuur, welzijnsinstellingen, lokale overheden
en de justitieassistenten moet worden gestimuleerd.
406 Art. 2N van het MB van 23 juni 1999 tot vaststelling van de basisinstructies voor justitiehuizen, BS 29
juni 1999. 407 Art. 3N B2. van het MB van 23 juni 1999 tot vaststelling van de basisinstructies voor justitiehuizen,
BS 29 juni 1999 408 Ibid.
153
3.3.4 Evaluatie en besluit
Het belang van een correcte slachtofferbejegening werd in dit werkstuk al meermaals
naar voor gebracht, een correcte slachtofferbejegening zorgt immers voor een herstel
van het vertrouwen van het slachtoffer in de maatschappij en voorkomt secundaire
victimisering.
Omdat het slachtoffer van nature uit niet gemakkelijk hulp zoekt en omdat het
vertrouwen van de burger in justitie op een laag pitje stond, werden de justitiehuizen
opgericht in 1999.
De verwachtingen waren hoog gespannen, het vertrouwen van de burger in justitie zou
hersteld worden en het slachtoffer zou zich makkelijk tot deze open justitiehuizen
wenden omwille van de laagdrempeligheid.409
Jammer genoeg moet worden vastgesteld dat de hoge verwachtingen die men had,
lang niet allemaal konden worden ingevuld. De kwaliteit van de dienstverlening laat
soms te wensen over zodat de burgers niet altijd een kwalitatief antwoord bekomen op
hun vragen. Dit is zeker niet te wijten aan slechte wil, maar de oorzaken moeten eerder
gezocht worden bij een gebrek aan personeel en financiële middelen.410
We zien dat op een korte tijd het aantal dossiers sterk is toegenomen, maar het aantal
personeel is stabiel gebleven, ondanks de uitbreiding van hun takenpakket.411
Maar in 2009 werd hieraan gehoor gegeven en werden er 224 nieuwe
justitieassistenten beloofd, of dit voldoende is om de kwaliteit te verhogen is afwachten.
Toch zien we dat justitiehuizen goed op weg zijn om slachtoffers bij te staan, vooral
voor wat betreft het verlenen van informatie aan het slachtoffer.412
409 E. DE NEVE, “Justitiehuizen”, 2009,
http://www.elfri.be/Juridische%20informatie/Gerechtelijk%20recht/justitiehuizen.htm (consultatie 26
april 2010) 410 E. SNEIDERS, o.c, (106) 97-107. 411 FORUM VOOR SLACHTOFFERBELEID, Stand van zaken, s.l., 2004, 21 (1-100),
http://www.slachtofferrechten.just.fgov.be/victimeNl/images/recom_avril_2004.pdf (consultatie 26 april
2010) 412 E. MAES, “Strafuitvoering en justitiële hulpverlening: vijf jaar justitiehuizen, enkele cijfers over de
werking van de justitiehuizen tijdens de periode 1999-2002”, Pan., 2004, 84.
154
Ook is er nood aan de aanpassing van de ministeriële richtlijn van 15 september 1997
inzake de taken van de justitieassistent. De justitieassistenten worden overbelast en er
is nood aan een betere precisering van hun takenpakket. 413
In praktijk blijkt eveneens dat slachtofferonthaal vaak niet toekomt aan zijn structurele
taken, zoals sensibiliseren van parketmedewerkers, alle beschikbare tijd wordt immers
geïnvesteerd in het vervullen van de individuele taken. Dit heeft wederom te maken
met het gebrek aan personeel, we kunnen maar hopen dat er beterschap op komst
is.414
Slachtofferonthaal heeft ook de taak om de magistratuur te sensibiliseren voor de
slachtofferproblematiek, dit houdt in dat ook slachtofferonthaal een aantal
verwachtingen heeft naar de magistratuur toe. Zo zouden magistraten hun beslissingen
moeten toelichten aan het slachtoffer en eventueel diens vragen beantwoorden. Vaak
blijkt dat magistraten hier niet toe komen, toch moet samenwerking met
slachtofferonthaal blijvend gestimuleerd worden. Hiervoor kunnen er duurzame acties
ontwikkeld worden in functie van het waarborgen van de rechten van slachtoffers, wat
zou moeten leiden tot een meer efficiënte slachtofferbejegening415.
We kunnen besluiten dat het wettelijk kader vrij goed is uitgebouwd, zij het wel dat de
ministeriële richtlijn eens aan een update toe is. Voor wat de praktijk betreft, onthouden
we dat de oprichting van justitiehuizen zeker positief is voor het slachtoffer omwille van
zijn open structuur en zijn laagdrempeligheid, maar dat er zeker nog werk aan de
winkel is. Vooral de hoge werkdruk bij de justitieassistenten zorgt ervoor dat ze zich
niet met al hun opdrachten afdoende kunnen inlaten, zodat zaken zoals sensibiliseren
van parket en rechtbank vaak niet worden nagestreefd.416
413 E. MAES, o.c., 84. 414 T. VAN CAMP, “Een evaluatie van de voorzieningen ten behoeve van slachtoffers: een kwalitatief
onderzoek in twee gerechtelijke arrondissementen.”Pan., 2007 afl. 6, 86-89. 415 E. SNEIDERS, o.c., (106) 97-107. 416 FORUM VOOR SLACHTOFFERBELEID, Stand van zaken, s.l., 2004, 23 (1-100),
http://www.slachtofferrechten.just.fgov.be/victimeNl/images/recom_avril_2004.pdf (consultatie 26 april
2010)
155
3.4 Bespreking van de relevante wetgeving inzake sl achtofferhulp
3.4.1 Inleiding
Slachtofferhulp is een dienst die wordt uitgewerkt binnen het bredere kader van de
centra voor Algemeen Welzijnswerk. We merken dit ook wanneer we hieronder kort de
het decreet inzake het algemeen welzijnswerk gaan bespreken, deze wetgeving draait
niet specifiek rond het slachtoffer maar heeft betrekking op alle vormen van
welzijnswerk. Dit wordt verder gepreciseerd in een sectorprotocol dat wel volledig
betrekking heeft op slachtofferhulp, dit wordt dan ook meer uitvoerig besproken.
3.4.2 Bespreking van de relevante wetgeving
3.4.2.1 Het decreet van 19 december 1997 betreffende Algemeen welzijnswerk
Eerst en vooral gaat het decreet de doelstellingen gaan schetsen, algemeen
welzijnwerk heeft namelijk tot doel de toegankelijkheid en bereikbaarheid van de
maatschappelijke basisvoorzieningen te bevorderen. Daarnaast wil het ook problemen
inzake sociale integratie en persoonlijk functioneren voorkomen en oplossingen bieden
voor de problemen van personen die beroep doen op de centra voor algemeen
welzijnswerk.417 Zo wil het algemeen welzijnswerk bijdragen tot een menswaardig
bestaan van alle personen.418
De taken die vallen onder het algemeen welzijnswerk worden onderverdeeld in vier
categorieën. Een eerste categorie zijn de centra voor teleonthaal, die als taak hebben
het verstrekken van permanente hulpverlening, crisisopvang, informatie en advies via
de telefoon.
417 Art. 4 van het Decreet van 19 december 1997 betreffende het Algemeen Welzijnswerk, B.S. 17
februari 1998. 418 Art. 3 van het Decreet van 19 december 1997 betreffende het Algemeen Welzijnswerk, B.S. 17
februari 1998.
156
Hierbij kunnen ze doorverwijzen naar andere diensten of personen en ze kunnen
problemen situeren en wijzen op wijzigende evoluties inzake welzijnsbehoeften.419
Een tweede categorie zijn de centra voor algemeen welzijnswerk in het kader van de
ziekenfondsen. Zij gaan hulp- en dienstverlening bieden aan iedereen, maar vooral aan
ouderen, zieken of gehandicapten die hierdoor problemen ondervinden.420
De derde categorie zijn de autonome centra voor algemeen welzijnswerk en deze zijn
de meest relevante voor slachtoffers van misdrijven. Deze centra gaan hulp- en
dienstverlening organiseren die gericht is op het detecteren, voorkomen, verminderen,
signaliseren en oplossen van alle factoren die welzijnskansen van personen bedreigen
of verminderen.
Het is dan ook tot deze centra dat het slachtoffer zich kan wenden voor verdere hulp bij
het verwerkingsproces. Deze centra doen dit door onder meer te zorgen voor een
effectieve bereikbaarheid, een algemene opvang en een toegankelijke advies- en
informatieverlening. Ze zorgen voor de eerste opvang van personen die in
noodsituaties verkeren of personen die dreigen in zo’n noodsituatie terecht te komen.
Ze gaan de personen begeleiden, hen de vereiste informatie verstrekken om weer
zelfstandig te kunnen functioneren in de maatschappij en ze zorgen bovendien voor
een passende nazorg. Daarnaast gaan ze ook de maatschappelijke integratie
bevorderen van personen met aan sociale achterstand. Als dit nodig blijkt te zijn,
kunnen ze personen ook doorverwijzen naar meer gespecialiseerde instellingen en ze
gaan ook preventies acties opzetten met een welzijnsbevorderend karakter.421
Een laatste categorie van taken houdt in dat ze nog bijkomende taken op zich kunnen
nemen, wanneer de regering dit hen opdraagt, ten behoeve van bepaalde doelgroepen
naargelang de regionale behoeften.422
419 Art. 5 van het Decreet van 19 december 1997 betreffende het Algemeen Welzijnswerk, B.S. 17
februari 1998. 420 Art. 6 van het Decreet van 19 december 1997 betreffende het Algemeen Welzijnswerk, B.S. 17
februari 1998. 421 Art. 7 van het Decreet van 19 december 1997 betreffende het Algemeen Welzijnswerk, B.S. 17
februari 1998. 422 Art. 8 van het Decreet van 19 december 1997 betreffende het Algemeen Welzijnswerk, B.S. 17
februari 1998.
157
Vervolgens worden een aantal werkingsprincipes geschetst die moeten in acht
genomen worden in alle centra voor algemeen welzijnswerk. Het gaat onder meer om
niet-discriminerende houding aannemen en het geven van bijzondere aandacht aan
risicogroepen en dergelijke meer.423 Ook mag algemeen welzijnswerk alleen optreden
als ze werden gevraagd en dit gaat gepaard met een respect voor de privacy van de
personen die op de dienst beroep doen. Ze moeten maximaal de zelfredzaamheid van
de personen stimuleren alsook een beroep doen op diens medeverantwoordelijkheid
voor zijn welzijn. Ze moeten vertrekken van een integrale benadering van de
problematiek en gebruiken hierbij de meest geschikte en minst ingrijpende
hulpverleningsvorm.424
Het is mogelijk om hierbij beroep te doen op vrijwilligers, de regering bepaalt de
beroepsvereisten waaraan deze vrijwilligers alsook de beroepskrachten moeten
voldoen.425
Andere bepalingen handelen over erkenning, subsidiëring, programmatie, registratie en
toezicht, maar zijn minder relevant om een zicht te krijgen op de werking van de centra
en worden hier dan ook niet verder besproken.
Dit decreet werd verder uitgewerkt in het Besluit van de Vlaamse regering van 12
oktober 2001, dit handelt vooral over erkenning, programmatie, de bijkomende taken
waarover we het hier hadden, de subsidiëring en het toezicht. Belangrijk is dat hier in
tegenstelling tot in het decreet wel specifiek wordt verwezen naar hulpverlening aan
slachtoffers. Hulp- en dienstverlening aan slachtoffers van misdrijven wordt in dit
besluit expliciet vernoemd als één van de bijkomende taken, dit wordt dan verder
geconcretiseerd in een sectorprotocol.426
423 Art. 9-10 van het Decreet van 19 december 1997 betreffende het Algemeen Welzijnswerk, B.S. 17
februari 1998. 424 Art. 11 van het Decreet van 19 december 1997 betreffende het Algemeen Welzijnswerk, B.S. 17
februari 1998. 425 Art. 12 van het Decreet van 19 december 1997 betreffende het Algemeen Welzijnswerk, B.S. 17
februari 1998. 426 Art. 16 § 1 2° Besluit van de Vlaamse regering ter uitvoering van het decreet van 19 december 1997
betreffende het algemeen welzijnswerk, B.S. 17 november 2001.
158
3.4.2.2 Het sectorprotocol met betrekking tot de bijkomende taak “hulp- en
dienstverlening aan slachtoffers van misdrijven”
Het besluit van 12 oktober 2001 had voorgeschreven dat de bijkomende taak hulp- en
dienstverlening aan slachtoffers van misdrijven verder moest worden uitgewerkt in een
sectorprotocol en dit is dan ook gebeurd.427
De algemene opdracht van de centra voor algemeen welzijnswerk met de bijkomende
taak slachtofferhulp is het aanbieden van hulpverlening. Deze hulpverlening wordt
aangeboden aan verschillende personen, zowel aan meerjarigen als minderjarigen die
materiële, fysische of morele schade hebben geleden als gevolg van een misdrijf
alsook om hun nabestaanden. Ook nabestaanden van verkeersslachtoffers, van
zelfdoding en slachtoffers van rampen kunnen bij de dienst slachtofferhulp terecht. Het
is belangrijk dat de centra voor algemeen welzijnswerk, dus ook de centra voor
slachtofferhulp, makkelijk toegankelijk en aanspreekbaar zijn, zo wordt de effectiviteit
van de dienstverlening ook vergroot. Het is de taak van de centra voor slachtofferhulp
de maatschappelijke positie van de slachtoffers ook structureel te verbeteren via
sensibiliseren, signaleren en beïnvloeden.428
Het sectorprotocol formuleert zeven doelstellingen omtrent de werking van
slachtofferhulp. Slachtofferhulp dient mee gestalte te geven aan een geïntegreerde
welzijnsbenadering van criminaliteit en onveiligheid. Het zorgaanbod naar slachtoffers
toe dient afgestemd te worden in functie van continuïteit, effectiviteit en efficiëntie,
samenwerking met politionele en justitiële diensten is hier wenselijk. Daarnaast is het
ook een doel van slachtofferhulp om pijnpunten en problemen inzake de situatie en
positie van slachtoffers op te sporen en te signaleren. Het opzetten van activiteiten ter
preventie van slachtofferschap alsook het opbouwen van vrijwilligersnetwerken zijn
eveneens doelstellingen die moeten nagestreefd worden. Ten slotte is het ook hun
doel om hun kennis over te dragen en op een actieve wijze hulp- en dienstverlening
aan te bieden aan slachtoffers en hun nabestaanden.429
427 Art. 16 § 4 Besluit van de Vlaamse regering ter uitvoering van het decreet van 19 december 1997
betreffende het algemeen welzijnswerk, B.S. 17 november 2001. 428 www.wvc.vlaanderen.be/welzijnenjustitie/slachtofferhulp/spsh.htm (consultatie 1 mei 2010) 429 Ibid.
159
De belangrijkste taken van slachtofferhulp zijn het aanbieden van hulp- en
dienstverlening, die beantwoordt aan de noden van de slachtoffers. Hulpverlening
bevat niet alleen emotionele steun, maar ook praktische, informatieve en
psychologische bijstand zijn hier essentieel. De hulp wordt aangeboden kort na de
feiten, maar kan nog een hele tijd daarna blijven voortduren. Het is dan ook belangrijk
dat elk centrum voor algemeen welzijnswerk een beleidsplan opstelt in
overeenstemming met het samenwerkingsakkoord tussen federale staat en Vlaamse
gemeenschap. In dit beleidsplan verduidelijkt men de profilering van slachtofferhulp als
erkennings- en meldpunt voor slachtoffers binnen het gerechtelijk arrondissement, de
positionering van slachtofferhulp ten opzichte van andere initiatieven van
slachtofferzorg om zo tot een naadloze overgang te komen en de ontwikkeling van een
specifiek netwerk waarbinnen een beroep op vrijwilligers kan worden gedaan.430
Ten slotte specificeert het sectorprotocol de werkingsprincipes die binnen de dienst
slachtofferhulp moeten worden gehanteerd.
3.4.3 Evaluatie en besluit
Slachtofferhulp werd als specifieke dienst uitgebouwd binnen de centra voor algemeen
welzijnswerk, het is een aanspreekpunt geworden voor alle slachtoffers, ook deze die
geen klacht hebben ingediend. Het hulpverleningsaanbod is goed uitgebouwd, vooral
de principes inzake drempelverlaging en naambekendheid binnen het arrondissement
zijn voor het slachtoffer zeer interessant. Het slachtoffer kan er bovendien niet alleen
terecht voor psychologische steun, maar ook voor informatie en andere praktische
bijstand.
We zien dat er binnen slachtofferhulp ruimte wordt gelaten voor vrijwilligerswerk, iets
wat ook op Europees niveau, onder andere in de aanbeveling R 87 (21) van de Raad
van Europa, al werd aangeraden. Dit toont nogmaals de Europese invloed aan op het
slachtofferbeleid binnen België.
Vrijwilligers blijken goed geplaatst te zijn om het verlies van vertrouwen van het
slachtoffer in de sociale omgeving weer op te krikken. Door contact met vrijwilligers
krijgt het slachtoffer het gevoel dat de samenleving wel degelijk om hem geeft en dit
herstelt het vertrouwen.431
430 www.wvc.vlaanderen.be/welzijnenjustitie/slachtofferhulp/spsh.htm (consultatie 1 mei 2010) 431 I. AERTSEN, S. CHRISTIAENSEN, L. HOUGARDY EN D. MARTIN, o.c., 291.
160
Een verdere uitbouw van dit vrijwilligerswerk binnen slachtofferhulp is dan ook aan te
moedigen.432
Vooral over de samenwerking met andere diensten, stelt men zich soms nog vragen.
Om hieraan tegemoet te komen werd er tussen de Federale staat en de Vlaamse
Gemeenschap een samenwerkingsakkoord afgesloten inzake slachtofferzorg. Dit
samenwerkingsakkoord zal hieronder nog uitvoerig besproken worden.
Maar samenwerking tussen de federale overheid en de Vlaamse Gemeenschap alleen
volstaat niet om tot een kwalitatieve zorg- en dienstverlening aan slachtoffers te
komen. Het Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid pleitte reeds voor het afsluiten van
een samenwerkingsakkoord tussen alle spelers op het veld om zo een optimale
samenwerking te bereiken tussen slachtofferbejegening, slachtofferonthaal en
slachtofferzorg. Op dit samenwerkingsakkoord is het voorlopig nog even wachten,
maar wel is er reeds een protocolakkoord afgesloten op 5 juli 2009 tussen de staat, de
Vlaamse gemeenschap, de Franse gemeenschap, de Franse
gemeenschapscommissie en de gemeenschappelijke gemeenschapscommissie inzake
slachtofferzorg en binnen 18 maanden na de afsluiting van dit protocolakkoord zou het
definitieve samenwerkingsakkoord moeten gesloten zijn433. Dit protocolakkoord regelt,
in afwachting van de afsluiting van een samenwerkingsakkoord, de samenwerking
tussen partijen.434
We kunnen dus besluiten dat slachtofferhulp zeker op de goede weg zit, als de
samenwerking met andere diensten beter zou verlopen, zou dit evenwel slachtofferhulp
nog ten goede komen. Het niet volledig op punt staan van de samenwerking tussen de
verschillende diensten is te wijten aan het ontbreken van een globaal
samenwerkingsakkoord, maar er is hoop voor de toekomst, dit akkoord zou er weldra
moeten komen.
432 FORUM VOOR SLACHTOFFERBELEID, Stand van zaken, s.l., 2004, 63 (1-100),
http://www.slachtofferrechten.just.fgov.be/victimeNl/images/recom_avril_2004.pdf (consultatie 30 april
2010) 433 http://www.juriwel.be/smartsite.net?id=11254 (consultatie 1 mei 2010) 434 Art. 1 Protocolakkoord van 5 juni 2009 tussen de Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de Franse
Gemeenschap, de Franse Gemeenschapscommissie en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie
inzake slachtofferzorg, B.S. 15 juli 2009.
161
3.5 Samenwerkingsakkoord van 7 april 1998 tussen Fe derale staat en
Vlaamse Gemeenschap inzake slachtofferzorg
3.5.1 Inleiding
Hoewel het inzake slachtofferbeleid onmogelijk is om het veiligheids- en strafrechtelijk
beleid los te zien van het welzijnsbeleid, zijn hiervoor toch 2 verschillende instanties
bevoegd. De federale overheid is namelijk bevoegd voor het veiligheids- en
strafrechtelijk beleid, maar welzijnsbeleid behoort dan weer tot de bevoegdheid van de
gemeenschappen. Deze bevoegdheidsverdeling mag er niet toe leiden dat een
coherent beleid onmogelijk wordt, dus was er een noodzaak aan een
samenwerkingsakkoord inzake slachtofferzorg. Dit samenwerkingsakkoord moet
ervoor zorgen dat de overgang van politionele of justitiële slachtofferdiensten naar de
diensten van slachtofferhulp georganiseerd door de gemeenschappen naadloos
verloopt.435
Een goed slachtofferbeleid steunt op drie peilers, het voorkomen van slachtofferschap,
het voorkomen van secundaire victimisering en het herstel van schade. Dat misdrijven
moeten voorkomen worden, spreekt voor zich, maar dit is niet altijd mogelijk. Wanneer
iemand alsnog het slachtoffer wordt van een misdrijf is het belangrijk dat het slachtoffer
correct behandeld wordt. Door een gebrekkige opvang wordt het slachtoffer vaak
opnieuw teleurgesteld in de overheid, dit is zogenaamde secundaire victimisering die
ook voorkomen moet worden. Ook mag niet uit het oog verloren worden dat
slachtoffers recht hebben op herstel.436
Een goed slachtofferbeleid is belangrijk omdat het ook belangrijke gevolgen heeft, het
zorgt namelijk voor een hogere aangiftebereidheid en voor een betere medewerking
aan het onderzoek.
435 Memorie van Toelichting bij wetsontwerp houdende goedkeuring van het Samenwerkingsakkoord
tussen de staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake slachtofferzorg, Parl.Doc., Senaat 1997-98, nr. 1-
1167/1. 436 M. VERHELST, “Het samenwerkingsakkoord tussen de staat en de Vlaamse gemeenschap inzake
slachtofferzorg”, Pan. 1998, (471) 470-473.
162
Ook zijn slachtoffers van een misdrijf meer geneigd de regels in de samenleving te
respecteren wanneer ze een goede slachtofferzorg kregen, dit houdt dus in dat een
goede slachtofferzorg minder criminaliteit tot gevolg heeft.437
Een slachtofferbeleid van een degelijke kwaliteit kan in België enkel gerealiseerd
worden als de verschillende instellingen op intense manier gaan samenwerken.
Dergelijke samenwerking moet gebaseerd zijn op overleg waarbij men optreedt als
evenwaardige partners. Ook is het belangrijk dat deze verschillende instanties een
akkoord bereiken over de doelgroep, de organisatie, de middelen en de methode onder
meer inzake verwijzing.438
3.5.2 Bespreking van het samenwerkingsakkoord tussen de Federale staat en
de Vlaamse Gemeenschap
Het samenwerkingsakkoord heeft als doelstelling een structurele samenwerking te
bekomen tussen de diensten van het ministerie van Justitie, de diensten van het
ministerie van Binnenlandse Zaken en de hulpverleningsdiensten waarvoor de
Vlaamse Gemeenschap bevoegd is. Men moet een structurele samenwerking
nastreven tussen beide instanties zodat alle gevolgen van het slachtofferschap zoveel
mogelijk beperkt en hersteld worden.439
Omdat de overheid er niet in geslaagd is het misdrijf te voorkomen, is het de plicht van
de overheid dat de slachtoffers correct behandeld worden en dat deze hen helpt bij het
herstel van hun schade.
Dit is niet alleen belangrijk voor de slachtoffers zelf, maar voor de gehele maatschappij
want er moet vermeden worden dat de samenleving de indruk krijgt dat slachtoffers in
de kou blijven staan.440
437 Memorie van Toelichting bij wetsontwerp houdende goedkeuring van het Samenwerkingsakkoord
tussen de staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake slachtofferzorg, Parl.Doc., Senaat 1997-98, nr. 1-
1167/1. 438 Ibid. 439 Art. 2 van de wet van 7 april 1998 betreffende het samenwerkingsakkoord tussen de Staat en de
Vlaamse Gemeenschap inzake slachtofferzorg, BS 13 juli 1999. 440 Artikelsgewijze commentaar bij wetsontwerp houdende goedkeuring van het Samenwerkingsakkoord
tussen de staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake slachtofferzorg, Parl.Doc., Senaat 1997-98, nr. 1-
1167/1.
163
In het samenwerkingsakkoord worden de bevoegdheden duidelijk geschetst, de Staat
is bevoegd voor het justitiële beleid inzake politie en veiligheid, met in het bijzonder de
politionele slachtofferbejegening en voor het strafrechtelijk beleid, met in het bijzonder
het gerechtelijk slachtofferbeleid, zo waarborgt de Staat de rechten van het slachtoffer
in de gerechtelijke procedure.
De Vlaamse Gemeenschap is op haar beurt bevoegd voor bijstand aan personen,
hieronder vallen ook de hulpverleningsinstanties die instaan voor dienstverlening aan
slachtoffers. Het is de Vlaamse Gemeenschap die deze instanties erkent en
subsidieert om zo een kwaliteitsvolle hulpverlening tot stand te brengen voor alle
hulpzoekenden, zonder discriminatie.441
Deze bevoegdheidsverdeling zorgt voor versnippering, er bestaan verschillende
slachtofferdiensten met verschillende visies, maar de bevoegdheidsverdeling heeft ook
voordelen, ze zorgt er namelijk voor dat de hulpverlening aan slachtoffers gescheiden
wordt van politionele of justitiële hulpverlening. De politionele en justitiële diensten zijn
in sommige gevallen betrokken partij, zodat zij niet altijd best geplaatst zijn om hulp
aan te bieden. Bovendien werd aangetoond dat de slachtoffers zelf het waarderen dat
“gewone burgers” tussen komen om hen hulp te verlenen.442
In het samenwerkingsakkoord staan vervolgens de verbintenissen van beide partijen
opgesomd.
Eerst en vooral verbindt de Staat zich ertoe om maatregelen te nemen zodat het
slachtoffer erkend wordt in zijn belangen. Ze doet dit door er eerst en vooral voor te
zorgen dat de politiediensten beschikken over de geschikte materiële omstandigheden
voor opvang en verhoor van slachtoffers. Bovendien moet aan de slachtoffers de
nodige informatie worden gegeven over hun rechten binnen de gerechtelijke
procedure, over het verloop van de strafrechtspleging, over het bekomen van een
schadevergoeding alsook over de mogelijkheid om de nodige informatie te laten
opnemen in een proces-verbaal omtrent de schade alsook omtrent de wens om op de
hoogte gehouden te worden van het onderzoek en de strafuitvoering.
441 Art.3-4 van de wet van 7 april 1998 betreffende het samenwerkingsakkoord tussen de Staat en de
Vlaamse Gemeenschap inzake slachtofferzorg, BS 13 juli 1999. 442 Artikelsgewijze commentaar bij wetsontwerp houdende goedkeuring van het Samenwerkingsakkoord
tussen de staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake slachtofferzorg, Parl.Doc., Senaat 1997-98, nr. 1-
1167/1.
164
Slachtoffers worden dus op voorhand geïnformeerd over hun rechten, vele gegevens
worden opgenomen in het dossier wat het voor magistraten makkelijker moet maken
om in te spelen op de noden van de slachtoffers. Ook kunnen slachtoffers in een
proces-verbaal hun schade laten opnemen.
Het voordeel hiervan is dat het later gemakkelijker wordt voor het slachtoffer om
schade te bewijzen en schadevergoeding te bekomen.443
Daarnaast moet een goede opleiding en permanente vorming voorzien worden inzake
slachtofferbejegening voor alle politiefunctionarissen en moet een aanspreekpunt
voorzien worden op het niveau van het ministerie van Binnenlandse Zaken om een
permanente dialoog tussen alle instanties te bevorderen, wat uiteindelijk ook de
samenwerking ten goede zal komen.444
Een groot deel van deze bepalingen zijn reeds terug te vinden in diverse
omzendbrieven die reeds werden besproken in een vorig deel.
Vervolgens verbindt de staat zich er ook toe om de nodige maatregelen te nemen
zodat de belangen van het slachtoffer worden erkend en dat het slachtoffer een partij
kan zijn in de procedure. In dit kader is het aan de Staat om een beleid te voeren dat
een correcte bejegening van de slachtoffers voorop stelt in relatie met de magistratuur.
In dit kader is het mogelijk dat personeelsleden van het parket en de rechtbanken zich
laten bijstaan door justitieassistenten en worden een aantal minimale waarborgen
gegeven aan het slachtoffer zoals het verkrijgen van de relevante informatie over hun
positie in de gerechtelijke procedure, het verloop van de strafrechtspleging, de
strafuitvoering en de mogelijkheden tot herstel. 445
Daarnaast moeten de mogelijkheden die het slachtoffer kan aanwenden om herstel te
bekomen geoptimaliseerd worden zodat hun schade zeker wordt vergoed;446
Ook is een goede opleiding en permanente vorming van de leden van de magistratuur
en hun personeel een belangrijk aspect. Via het college van procureurs-generaal moet
een uniform slachtofferbeleid worden bevorderd binnen de magistratuur.447
443 Artikelsgewijze commentaar bij wetsontwerp houdende goedkeuring van het Samenwerkingsakkoord
tussen de staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake slachtofferzorg, Parl.Doc., Senaat 1997-98, nr. 1-
1167/1. 444 Art. 5 wet van 7 april 1998 inzake het samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat en de Vlaamse
Gemeenschap, BS 13 juli 1999. 445 Art. 7 van de wet van 7 april 1998 betreffende het samenwerkingsakkoord tussen Federale Staat en
Vlaamse Gemeenschap, BS 13 juli 1999. 446 Ibid.
165
Het slachtofferbeleid binnen de magistratuur wordt een uitdrukkelijke opdracht van de
procureur-generaal van Brussel, die zich in slachtofferbeleid heeft gespecialiseerd.448
Ten slotte moet ook in een aanspreekpunt voorzien worden op het niveau van het
ministerie van justitie wat opnieuw de dialoog tussen de instanties moet bevorderen en
wat dus de samenwerking zal ten goede komen.449
Ook de Vlaamse Gemeenschap verbindt zich ertoe een aantal zaken te voorzien.
Vooreerst verbindt ze zich ertoe om in elk gerechtelijk arrondissement een centrum te
erkennen en te subsidiëren en in elke Vlaamse provincie alsook in het Brussels
Hoofdstedelijk Gewest een vertrouwenscentrum voor kindermishandeling te erkennen
en te subsidiëren.450
Daarnaast moet ook in elk gerechtelijk arrondissement minstens 1 opvangcentrum
aanwezig zijn en moet de nodige hulpverlening worden gegarandeerd.451
Hierbij kunnen we denken aan vluchthuizen voor vrouwen, centra voor opvang van
slachtoffers van mensenhandel,… 452
Het is belangrijk voor het slachtoffer dat het hulp krijgt na een traumatische
gebeurtenis, een gebrek aan dergelijke hulp bemoeilijkt het verwerkingsproces wat
uitmondt in een gebrek aan vertrouwen in de maatschappij. Dit kan vermeden worden
door een goede aansluitende organisatie van slachtofferhulp, net daarom is het nodig
dat er binnen elk arrondissement een centrum voor Algemeen Welzijnswerk wordt
erkend. Om ervoor te zorgen dat aansluitende hulpverlening op passende wijze kan
gerealiseerd worden, is het noodzakelijk dat slachtoffers beroep kunnen doen op
gespecialiseerde diensten die aan hun noden tegemoet kunnen komen.
447 Ibid. 448 Artikelsgewijze commentaar bij wetsontwerp houdende goedkeuring van het Samenwerkingsakkoord
tussen de staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake slachtofferzorg, Parl.Doc., Senaat 1997-98, nr. 1-
1167/1. 449 Art. 7 van de wet van 7 april 1998 betreffende het samenwerkingsakkoord tussen Federale Staat en
Vlaamse Gemeenschap, BS 13 juli 1999. 450 Art. 8 van de wet van 7 april 1998 betreffende het samenwerkingsakkoord tussen Federale Staat en
Vlaamse Gemeenschap, BS 13 juli 1999. 451 Ibid. 452 Artikelsgewijze commentaar bij wetsontwerp houdende goedkeuring van het Samenwerkingsakkoord
tussen de staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake slachtofferzorg, Parl.Doc., Senaat 1997-98, nr. 1-
1167/1.
166
Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan traumacentra bij universitaire
ziekenhuizen, psychiatrische centra, therapeutische gemeenschappen en dergelijke
meer.
Het is dan ook belangrijk dat deze centra voor Algemeen Welzijnswerk ook op deze
gespecialiseerde diensten beroep kunnen doen.453
Er moet bovendien voorzien worden in een gepaste vorming voor alle hulpverleners,
zowel professionelen als vrijwilligers, die werkzaam zijn in de door hen erkende centra.
Het grote aantal slachtoffers, alsook de toenemende aandacht voor de
slachtofferproblematiek en het onveiligheidsgevoel hebben problemen veroorzaakt bij
de verwijzing naar welzijnsdiensten, onder andere omdat politiemensen lang niet altijd
op de hoogte zijn van de werking van deze diensten. Het is dus nodig dat er een
verwijsmodel wordt uitgewerkt dat zoveel als mogelijk uniform wordt gehanteerd zowel
door politiediensten, magistraten als de centra voor algemeen welzijnswerk die
slachtofferhulp tot taak hebben. Een tweede reden waarom een efficiënt verwijsmodel
noodzakelijk is, ligt in het feit dat slachtoffers na een schokkende gebeurtenis vaak niet
spontaan naar hulp vragen, nochtans is deze hulp belangrijk omdat het geloof van het
slachtoffer in de maatschappij moet hersteld worden.454
Het samenwerkingsakkoord heeft een systeem uitgewerkt waarbij politiediensten
slachtoffers systematisch dienen te verwijzen naar hulpverleningsinstanties.
Slachtoffers die rechtstreeks met de dader in contact zijn gekomen of slachtoffers
wiens woonplaats door de dader werd betreden, moeten sowieso worden
doorverwezen naar hulpverleningscentra. Uit onderzoek blijkt immers dat deze
slachtoffers meer risico’s lopen op langdurige klachten zoals onveiligheidsgevoelens
dan anderen. Andere slachtoffers kunnen echter ook doorverwezen worden naar
gespecialiseerde centra wanneer dit nodig lijkt. Deze doorverwijzing gebeurt door de
politiedienst via het invullen van een formulier dat wordt overgezonden aan het
centrum voor algemeen welzijnswerk van het gerechtelijk arrondissement binnen de
twee werkdagen. Bij hoogdringendheid moeten de politiediensten echter meteen
contact opnemen met het centrum voor algemeen welzijnswerk.
453 Artikelsgewijze commentaar bij wetsontwerp houdende goedkeuring van het Samenwerkingsakkoord
tussen de staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake slachtofferzorg, Parl.Doc., Senaat 1997-98, nr. 1-
1167/1. 454 Ibid.
167
Wanneer blijkt dat het slachtoffer onmiddellijke residentiële opvang nodig heeft, is het
eveneens de taak van de politiedienst om het slachtoffer rechtstreeks in contact te
brengen met een opvangcentrum. Het slachtoffer moet natuurlijk instemmen met
dergelijke doorverwijzing, doet hij dit niet dan bezorgt de politiedienst aan het
slachtoffer de contactgegevens van het dichtstbijzijnde centrum.
De politiediensten moeten in het proces-verbaal melding maken van het feit dat ze
hebben aangeboden om het slachtoffer in contact te brengen met
hulpverleningsinstanties.455
Ook voor de magistratuur worden gelijkaardige verwijsmodellen uitgewerkt. Wanneer
het slachtoffer zich rechtstreeks tot de magistratuur wendt, kan hij door het parket of de
rechtbank worden doorverwezen naar een centrum op dezelfde manier als deze die
gehanteerd wordt bij politiediensten. Bovendien kan in dergelijke gevallen een
justitieassistent voor slachtofferonthaal ingeschakeld worden om welbepaalde
opdrachten te vervullen.456
Het is de taak van de Vlaamse Gemeenschap om ervoor te zorgen dat de centra voor
algemeen welzijnswerk er op toezien dat alle doorverwezen slachtoffers gecontacteerd
worden door hun vrijwilligers en dat ze de nodige zorgen krijgen. Belangrijk hier is dat
het centrum zelf de slachtoffers contacteert, veel te vaak hoort men nog dat
slachtoffers zelf initiatief moeten nemen om hulp te bekomen en dit kan niet de
bedoeling zijn. Het aanbod van hulp moet van het centrum zelf komen en moet
bovendien volgen binnen een redelijke termijn na de doorverwijzing. Bovendien
moeten deze centra zoeken naar de meest gepaste wijze om het slachtoffer te helpen
en daarbij kunnen zij samenwerken met alle relevante diensten. Ook feedback aan de
politionele en justitiële diensten die de slachtoffers hebben doorverwezen is essentieel
om de goede werking van het verwijssysteem te verzekeren, zo blijven de politionele
en justitiële diensten immers gemotiveerd om slachtoffers te blijven doorverwijzen.457
455 Art. 9 §2 van de wet van 7 april 1998 betreffende het samenwerkingsakkoord tussen Federale Staat en
Vlaamse Gemeenschap, BS 13 juli 1999. 456 Art. 9 §3van de wet van 7 april 1998 betreffende het samenwerkingsakkoord tussen Federale Staat en
Vlaamse Gemeenschap, BS 13 juli 1999. 457 Art. 9 §4 van de wet van 7 april 1998 betreffende het samenwerkingsakkoord tussen Federale Staat en
Vlaamse Gemeenschap, BS 13 juli 1999.
168
Uit onderzoek is gebleken dat vrijwilligers inschakelen in het hulpverleningsproces
bijdraagt tot het versnelde herstel van het vertrouwen in de medemens en de
samenleving.
Slachtoffers raken vlugger over de schok heen wanneer zij geholpen worden door
gewone burgers omdat ze het een geruststellende gedachte vinden dat hun directe
omgeving belangstelling toont voor hun situatie. De Vlaamse Gemeenschap heeft er in
overleg met de Staat voor gekozen om eveneens de hulp van vrijwilligers in te roepen
bij slachtofferhulp. Het is echter vereist dat deze vrijwilligers werken in een
professionele omkadering, ze moeten zorgvuldig geselecteerd worden en een gepaste
opleiding en training krijgen. Het is noodzakelijk dat er toezicht wordt gehouden op de
vrijwilligers, ze moeten in feite constant worden ondersteund en begeleid door
professionelen. Elk centrum voor algemeen welzijnswerk dat als bijkomende taak, de
taak van slachtofferhulp heeft gekregen werkt in België met geselecteerde, opgeleide
en gesuperviseerde vrijwilligers.458
Om ervoor te zorgen dat het slachtofferbeleid zich verder kan ontwikkelen, is er nood
aan wetenschappelijk onderzoek. Het is dan ook aan de Staat en de Vlaamse
Gemeenschap om wetenschappelijk onderzoek te stimuleren zodat meer statistische
gegevens kunnen worden ingezameld. Dit ligt volledig in de lijn met de aanbeveling
R(87)21 van de Raad van Europa inzake bijstand aan slachtoffers en preventie van
slachtofferschap zoals werd besproken in een eerste hoofdstuk.459
Ten slotte worden in dit kader nog een aantal overlegstructuren opgericht, te beginnen
met het instellen van een arrondissementele raad voor slachtofferbeleid per
gerechtelijk arrondissement.
Artikelsgewijze commentaar bij wetsontwerp houdende goedkeuring van het Samenwerkingsakkoord
tussen de staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake slachtofferzorg, Parl.Doc., Senaat 1997-98, nr. 1-
1167/1. 458 Artikelsgewijze commentaar bij wetsontwerp houdende goedkeuring van het Samenwerkingsakkoord
tussen de staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake slachtofferzorg, Parl.Doc., Senaat 1997-98, nr. 1-
1167/1. 459 Art. 10 van de wet van 7 april 1998 betreffende het samenwerkingsakkoord tussen Federale Staat en
Vlaamse Gemeenschap, BS 13 juli 1999.
169
Deze raad bestaat uit verschillende personen uit verschillende betrokken instanties en
moet ervoor zorgen dat de bepalingen uit het samenwerkingsakkoord verder
geconcretiseerd worden en dat ze geïmplementeerd worden in functie van een
integrale slachtofferzorg. De raad ondersteunt de samenwerking tussen de bevoegde
diensten van de Staat en de initiatieven van de Vlaamse Gemeenschap door de nodige
beleidsmaatregelen uit te werken. Hier is het noodzakelijk dat de raad rekening houdt
met de specifieke noden van het slachtoffer alsook met de specifieke situatie in hun
regio. Dit impliceert dat de raad voorstellen kan doen aan de bevoegde instanties
omtrent mogelijke verbeteringen in het samenwerkingsakkoord en het
slachtofferbeleid.460
Daarnaast moet binnen elk gerechtelijk arrondissement minstens 1 welzijnsteam
inzake slachtofferzorg worden opgericht, dit is noodzakelijk om de samenwerking
tussen professionelen van justitie-, politie- en welzijnsdiensten te verzekeren. Dit team
regelt de samenwerking tussen de verschillende diensten inzake slachtofferzorg en
zorgt ervoor dat aan de samenwerking op het terrein vorm wordt gegeven. Daarnaast
is het ook aan dit welzijnsteam om de arrondissementele raad voor slachtofferbeleid te
informeren en te adviseren over.
Als laatste wordt er minstens tweemaal per jaar overleg gepleegd binnen het Nationaal
Forum voor Slachtofferbeleid tussen de vertegenwoordigers van de Staat en die van
de Gemeenschap. Dit overleg dient om de samenwerking tussen de verschillende
diensten te bevorderen en geeft hen bovendien de mogelijkheid om advies te
verstrekken aan de Minister van Justitie, de Minister van Binnenlandse Zaken of de
Vlaamse regering inzake de ontwikkeling van het slachtofferbeleid. In dit overleg wordt
de toepassing van dit samenwerkingsakkoord bovendien tweejaarlijks geëvalueerd en
wordt hiervan een rapport overgemaakt aan de bevoegde ministers.
460 Art. 11 van de wet van 7 april 1998 betreffende het samenwerkingsakkoord tussen Federale Staat en
Vlaamse Gemeenschap, BS 13 juli 1999.
Artikelsgewijze commentaar bij wetsontwerp houdende goedkeuring van het Samenwerkingsakkoord
tussen de staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake slachtofferzorg, Parl.Doc., Senaat 1997-98, nr. 1-
1167/1.
170
3.5.3 Evaluatie
Het belangrijkste luik van het samenwerkingsakkoord is het doorverwijzingsmodel dat
zoveel mogelijk uniform gebruikt kon worden door zowel politiediensten,
justitiediensten als de diensten voor slachtofferhulp. Men verwachtte dat dit
doorverwijsmodel er na een aantal jaar voor zou zorgen dat er jaarlijks meer dan
100 000 slachtoffers zouden worden gecontacteerd in Vlaanderen. In 2006 lag dit cijfer
echter maar op 10 000 en moest men zich beginnen vragen stellen omtrent waar het
was fout gelopen.461
Het knelpunt lag hier vooral bij de doorverwijzing door politiediensten, die lang niet alle
slachtoffers die hier nood aan hadden doorverwezen naar slachtofferhulp. Hiervoor
waren meerdere redenen, eerst en vooral werd in de beginjaren van het
samenwerkingsakkoord de taakverdeling tussen politionele slachtofferbejegening en
slachtofferhulp lang niet altijd gerespecteerd, een aantal bureaus boden zelf
dienstverlening en hulp aan. Ook ontbrak het vaak nog aan sensibilisering van
politiemensen voor de slachtofferproblematiek en ten slotte heeft de implementatie van
het akkoord een substantiële vertraging opgelopen na de politiehervorming, initiatieven
op een centrale ondersteuning uit te bouwen van het slachtofferbeleid bleven
achterwege462.
In 2007 is hier wel verbetering in gekomen, er kwam een omzendbrief GPI 58 die
onder meer de nadruk legde op de noodzaak van elk politiekorps om een beleid uit te
werken dat de samenwerking tussen verschillende instanties moest bevorderen. Ook
spoorde men de Dienst Slachtofferbejegening aan om het politiekorps te sensibiliseren
en benadrukte de omzendbrief nogmaals dat het de taak van de politieambtenaar was
om het slachtoffer door te verwijzen naar slachtofferhulp als dit nodig bleek te zijn.
461 K. DEVROEY, “Slachtofferzorg; het samenwerkingsakkoord tussen de Staat en de Vlaamse
Gemeenschap inzake slachtofferzorg in de praktijk” in Universiteit Gent faculteit Rechtsgeleerdheid
Vakgroep Strafrecht en criminologie (ed.), Update in de criminologie: het slachtoffer van criminaliteit
tussen perceptie en realiteit, Mechelen, Kluwer, 2006, (113) 111-119. 462 K. DEVROEY, o.c, (113) 111-119.
171
De verouderde ministeriële richtlijn van 15 september 1997 inzake slachtofferonthaal
regelt onder meer de taken van de justitieassistenten, één daarvan is eveneens het
doorverwijzen van slachtoffers naar de juiste hulpverleningsinstanties. Het
samenwerkingsakkoord heeft deze verplichting veralgemeend naar alle leden van
parketten en rechtbanken, maar in praktijk merken we jammer genoeg dat
doorverwijzen vaak enkel de taak blijft van justitieassistenten. De diensten
slachtofferonthaal hadden nochtans de opdracht de parketten en rechtbanken te
sensibiliseren maar komen hier blijkbaar niet aan toe463. Rechtbanken en parketten
kennen vaak het verschil niet tussen slachtofferonthaal en slachtofferhulp en als ze al
doorverwijzen, komen de slachtoffers steevast bij hun eigen dienst slachtofferonthaal
terecht, waardoor deze overbelast raken. 464
Als gevolg van het te kort aan personeel bij de dienst slachtofferonthaal, wat bij de
evaluatie van de wetgeving inzake slachtofferonthaal reeds werd aangetoond, is het
voor slachtofferonthaal moeilijk om alle slachtoffers een kwalitatieve opvang te bieden.
Dit leidt soms tot een noodgedwongen selectie van cliënten, in verschillende
arrondissementen werd er al op gewezen dat met de huidige middelen en personeel
het soms onmogelijk is om het Vlaams Samenwerkingsakkoord en de daarin
beschreven doorverwijzingsprocedure strikt te volgen.465
We kunnen dus besluiten dat de implementatie van het samenwerkingsakkoord verre
van afgerond is, zij het wel dat het samenwerkingsakkoord door alle actoren als een
positieve evolutie in het slachtofferbeleid wordt beschouwd. De letter en de geest van
de wet liggen goed, alleen de uitvoering is hier en daar nog gebrekkig omdat het
eenmaal niet zo simpel is om attitudes te veranderen. Individuen doen wel vaak goede
inspanningen, maar dit wordt niet genoeg gedragen door de gehele structuur. Vooral
op het lokale niveau bij slachtofferbejegening mist men nog aandacht voor de
structurele inbedding van een correcte slachtofferbejegening, er moet nog veel meer
de nadruk worden gelegd op samenwerking door de gehele structuur, dit is geen taak
van enkelen466.
463 T. VAN CAMP, o.c., 88. 464 K. DEVROEY, o.c, (114) 111-119. 465 T. VAN CAMP, o.c., 88. 466 K. DEVROEY, o.c, (118) 111-119
172
Het samenwerkingsakkoord is goed geformuleerd maar blijvende sensibilisatie en
motivatie van verschillende actoren is noodzakelijk om het akkoord ook correct te
implementeren. Er is geen nood aan een nieuw samenwerkingsakkoord maar wel aan
investeren in de bestaande initiatieven.467
467 K. DEVROEY, o.c, (118) 111-119.
173
Hoofdstuk 4 Bespreking van de relevante wetgeving inzake
herstelbemiddeling
4.1.1 Inleiding
Toen het kaderbesluit van Europese Unie van 15 maart 2001, dat in een eerste
hoofdstuk reeds werd besproken, werd goedgekeurd, zag België zich genoodzaakt om
de wetgeving inzake slachtoffer-daderbemiddeling aan te passen.
Dit heeft geleid tot de invoering van de wet van 22 juni 2005, sindsdien krijgt
bemiddeling een vaste plaats in onze strafprocedure. Deze wet biedt een wettelijk
kader voor bemiddelingspraktijken, met uitzondering van bemiddeling in strafzaken,
waarvoor reeds een wettelijk kader bestond.
4.1.2 Bespreking van de wet van 22 juni 2005 tot invoering van de bemiddeling
in de voorafgaande titel van het wetboek van strafvordering en in het
wetboek van strafvordering
In artikel 3ter van de voorafgaande titel van het wetboek van strafvordering wordt
bepaald dat de mogelijkheid om beroep te doen op bemiddeling moet worden
aangeboden aan alle personen die een direct belang hebben in het kader van een
gerechtelijke procedure. Bovendien wordt in datzelfde artikel het begrip bemiddeling
gedefinieerd als volgt: “Bemiddeling is een proces dat aan personen in conflict toelaat
om, als zij er vrijwillig mee instemmen, actief en in alle vertrouwelijkheid deel te nemen
aan het oplossen van moeilijkheden die voortvloeien uit een misdrijf, met de hulp van
een neutrale derde en gegrond op een bepaalde methodologie. Ze heeft tot doel de
communicatie te vergemakkelijken en de partijen te helpen zelf te komen tot een
akkoord inzake de nadere regels en voorwaarden die tot pacificatie en herstel kunnen
leiden”. Het komt er dus op neer dat een neutrale derde de partijen helpt zoeken naar
de best mogelijke oplossingen om de gevolgen van het misdrijf te herstellen. Ook dit is
een vrijwillig proces, niemand kan tot bemiddeling worden gedwongen en in
tegenstelling tot bemiddeling in strafzaken, heeft deze vorm van bemiddeling geen
concrete rechtsgevolgen.
174
Verder heeft deze wet een nieuwe titel ingevoerd in het wetboek van strafvordering,
titel VI, met als toepasselijke titel “bemiddeling”. Iedereen die een direct belang heeft
kan verzoeken om bemiddeling en dit in elke fase van de strafprocedure, zelfs tijdens
de strafuitvoering.468
Het is de verantwoordelijkheid van de gerechtelijke instanties om er op toe te zien dat
de partijen geïnformeerd werden over het bestaan van deze mogelijkheid, ze kunnen
het in concrete dossiers ook zelf voorstellen wanneer zij dit opportuun achten. De
vraag tot bemiddeling wordt gericht aan een erkende bemiddelingsdienst en de partijen
kunnen, indien ze dit wensen, zich laten bijstaan door een advocaat.469
Alle documenten en geschriften die werden opgemaakt in het kader van de
bemiddeling zijn vertrouwelijk, tenzij beide partijen ermee instemmen bepaalde zaken
kenbaar te maken aan gerechtelijke instanties. Het is niet de bedoeling dat deze
stukken worden aangewend als bewijs in een procedure, in tegendeel. Vertrouwelijke
documenten worden uit de debatten geweerd en de bemiddelaar mag niet opgeroepen
worden als getuige in een procedure omtrent feiten waar hij in de loop van een
bemiddelingssessie kennis van heeft genomen.470
4.1.3 Evaluatie en besluit
Bemiddeling als antwoord op delinquent gedrag is vooral ontstaan vanuit de concrete
ervaringen en noden van de slachtoffers.471
Wanneer daders en slachtoffers ingaan op het aanbod van herstelbemiddeling blijkt
steeds weer dat het misdrijf voor de partijen meer is dan de dader breekt de strafwet,
wordt hiervoor gestraft en het slachtoffer wordt vergoed voor geleden schade.
Misdrijven gooien levens van zowel het slachtoffer als de dader danig overhoop en niet
alles kan worden recht gezet door een rechterlijke uitspraak.472
468 Art. 553 §1 Sv. 469 Art. 553 §3-4 Sv. 470 Art. 555 Sv. 471 F. BULLENS, o.c., 18. 472 D. BATAILLIE EN D. DUFRAING, o.c., 84.
175
Met dit in het achterhoofd is het instellen van een wettelijk kader voor
herstelbemiddeling waar de principes van vertrouwelijkheid, neutraliteit en vrijwilligheid
werden in verwerkt, zeker een positieve evolutie geweest voor het slachtoffer.
Deze herstelgerichte bemiddeling staat dus naast de strafprocedure, het is een
mogelijkheid voor slachtoffer en dader om een actieve rol te spelen in de behandeling
van hun zaak. Op vrijwillige basis komen dader en slachtoffer tot een overeenkomst
over het herstel van de aangerichte schade. Dit kan gaan om een financiële
vergoeding, maar dit kan ook gaan over meer persoonlijke gevolgen van het misdrijf.
Deze herstelbemiddeling kan gevolgen hebben voor de gerechtelijke afhandeling van
de zaak maar dit is niet noodzakelijk het geval. Hier ligt dus het grote verschil met
bemiddeling in strafzaken, die sowieso leidt tot een verval van strafvordering.473
Ondanks het feit dat bepaalde auteurs het wenselijk vonden dat alle vormen van
bemiddeling tussen slachtoffer en dader aan één dienst werden toevertrouwd en
volgens dezelfde procedure zouden verlopen, is dit in de praktijk niet zo
gerealiseerd.474
473 http://www.machtelings.be/w_herstel.aspx (consultatie 10 maart 2010) 474 P. KENIS, “Herstel en bemiddeling: het is hoog tijd om fundamentele vragen te stellen en te
beantwoorden”, De orde van de dag, 2003 afl. 22, 29.
176
Algemeen besluit Het hoeft geen betoog dat het slachtoffer in de Belgische wetgeving de laatste
decennia een grote weg heeft afgelegd, onder impuls van supranationale initiatieven
hebben de Belgische beleidsmakers plots het licht gezien en hebben ze het slachtoffer
geleidelijk aan uit de duisternis gehaald.
Er zijn de laatste decennia steeds meer toenaderingspogingen geweest tussen het
slachtoffer en de strafrechtsbedeling.475
We onthouden dat het Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid een grote rol heeft
gespeeld in het verbeteren van de kwaliteit van slachtofferzorg alsook in het verbeteren
van de rechtspositie van het slachtoffer. Via het geregeld uitbrengen van adviezen,
aanbevelingen en memoranda tracht het Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid de
aandacht voor het slachtoffer op de agenda te houden, want volgens hen hebben we
het eindpunt van de evolutie nog niet bereikt en zijn een aantal zaken zeker nog voor
verbetering vatbaar.
We kunnen zeker zeggen dat men op beleidsniveau zich heeft ingespannen om aan de
noden van het slachtoffer tegemoet te komen, zo zijn er verschillende voorzieningen
opgericht in functie van een goede bejegening, onthaal en hulp aan slachtoffers.476 Ook
het aantal richtlijnen, omzendbrieven, KB’s en wetten die werden uitgevaardigd, tonen
aan dat er op politiek vlak zeker voldoende interesse is voor het onderwerp, wel leidt
deze interesse niet altijd tot een concreet engagement en worden vaak nog
onvoldoende middelen vrij gemaakt voor de operationalisering van het
slachtofferbeleid.477
Op papier hebben we dus wel degelijk een vrij goed slachtofferbeleid, er is een
behoorlijke wettelijke omkadering maar toch loopt het in praktijk op bepaalde vlakken
nog spaak. Denk maar bijvoorbeeld aan de doorverwijzing tussen de verschillende
diensten binnen slachtofferzorg, die na meer dan een decennium nog steeds niet
optimaal verloopt.
475 T. VANDER BEKEN EN A. BALCAEN, o.c., 93. 476 T. VAN CAMP EN A. RUBBENS, “10 jaar slachtofferbeleid in België: stand van zaken en kritische
reflectie”, Pan., 2005 afl. 3, 78-84. 477 Ibid.
177
Ook op wetgevend vlak merken we een duidelijke verbetering in de verankering van
rechten voor het slachtoffer. Daar waar men in de wet van 5 maart 1998 alleen maar
voorzag in een beperkt recht voor bepaalde slachtoffers om geïnformeerd en gehoord
te worden in het kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling, voorziet de wet van
17 mei 2006 al in een heel wat breder assortiment van rechten voor het slachtoffer
binnen nagenoeg alle strafuitvoeringsmodaliteiten. Uit de evaluatie van deze wet blijkt
echter dat een aantal bepalingen nog voor verbetering vatbaar zijn en dat de wet ook
nog een aantal hiaten bevat, die idealiter ingevuld zouden moeten worden. Denk maar
aan het ontbreken van een inzagerecht of het ontbreken van een recht op informatie in
het kader van een definitieve invrijheidstelling.
Men heeft al een lange evolutie afgelegd, maar de eindbestemming is nog niet bereikt,
wat blijkt uit de problemen die men in de praktijk nog ondervindt en de hiaten die in
bepaalde wetgeving nog bestaan.
Bovendien is het slachtoffer nog steeds geen volwaardige procespartij, strafuitvoering
blijft nog grotendeels een zaak tussen dader en maatschappij.
Toch zijn bepaalde auteurs geen voorstander van het toekennen van meer rechten aan
het slachtoffer, dit zou de rechten van de veroordeelde aantasten en het slachtoffer
zou te prominent aanwezig zijn in de driehoeksverhouding slachtoffer, dader en
maatschappij.
Andere auteurs pleiten dan weer voor meer rechten voor het slachtoffer en zijn van
mening dat de klepel nog niet genoeg is door geslagen naar de kant van het
slachtoffer.
Hoe dit in de toekomst zal evolueren is voorlopig nog koffiedik kijken, maar mij lijkt het
dat de evolutie nog niet ten einde is. Ook is het naar mijn mening wenselijk dat
bepaalde rechten van het slachtoffer nog worden versterkt en zijn een aantal
initiatieven ter verbetering van de pijnpunten die men in de praktijk ervaart, eveneens
aan de orde.
178
Bibliografie
Wetgeving
a. Internationale regelgeving
Europees verdrag inzake de schadeloosstelling van slachtoffers van geweldmisdrijven,
van 24 november 1983,
http://www.just.fgov.be/dvso/victimeNl/images/wel_1983_11.pdf
Kaderb. van de Raad van Ministers, 15 maart 2001, inzake de status van het
slachtoffer in de strafprocedure, Pb. L 82 van 22 maart 2002, http://eur-
lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2001:082:0001:0004:NL:PDF
Verslag van de Commissie op grond van artikel 18 van het kaderbesluit van de Raad
van 15 maart 2001 inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure, 3 februari
2004, COM (2002) 54 def/2, onuitg. http://eur-
lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2004:0054:FIN:NL:PDF
Aanb. Raad van Europa nr. R(85)11, 28 juni 1985, houdende de positie van het
slachtoffer binnen het strafrecht en de strafprocedure,
http://polis.osce.org/library/f/2669/468/CoE-FRA-RPT-2669-EN-
Recommendation%20No.%20R(85)%2011.pdf
Aanb. Raad van Europa nr. (87)21, 17 september 1987, inzake hulpverlening aan
slachtoffers en preventie van victimisering,
ftp://ftp.anpf.ro/ANPF/recomandari_site/RecomandareaCE_21_1987.pdf
Aanb. Comité van Ministers R(99)19 van 15 september 1999, betreffende bemiddeling
tussen slachtoffers en daders van misdrijven,
http://www.just.fgov.be/dvso/victimeNl/images/r_99.pdf
Bijlage bij Aanb. Comité van Ministers R(99)19 van 15 september 1999, betreffende
bemiddeling tussen slachtoffers en daders van misdrijven,
http://www.just.fgov.be/dvso/victimeNl/images/r_99.pdf
179
Aanb.Raad van Europa R(2002)5 van 30 april 2002, inzake de bescherming van
vrouwen tegen geweld,
https://wcd.coe.int/ViewDoc.jsp?id=280915&BackColorInternet=9999CC&BackColorInt
ranet=FFBB55&BackColorLogged=FFAC75
Aanb. Rec. (2006) 8 van het Comité van Ministers van 14 juni 2006, betreffende hulp
aan slachtoffers van misdrijven,
http://www.just.fgov.be/dvso/victimeNl/images/rec%20_2006.pdf (consultatie 11
november 2009)
Bijlage bij Aanb. Rec. (2006) 8 van het Comité van Ministers van 14 juni 2006,
betreffende hulp aan slachtoffers van misdrijven,
http://www.just.fgov.be/dvso/victimeNl/images/rec%20_2006.pdf
Resolutie 40/34 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (29 november
1985), UN doc. A/RES/40/34 (1985), www.un.org/documents/ga/res/40/a40r034.htm
Mededeling van de Commissie, 14 juli 1999, over slachtoffers van strafbare feiten in de
Europese Unie: reflectie over normen en maatregelen, COM(1999)349, onuitg.,
http://europa.eu/bulletin/en/9907/p105003.htm
b. Nationale regelgeving
Art. 3bis VTSv.
Art. 216ter Sv.
wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging
van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen
en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, B.S. 2 april 1998.
wet van 7 april 1998 betreffende het samenwerkingsakkoord tussen de Staat en de
Vlaamse Gemeenschap inzake slachtofferzorg, BS 13 juli 1999.
wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot
een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de
strafuitvoeringsmodaliteiten, BS 15 juni 2006
180
Decreet van 19 december 1997 betreffende het Algemeen Welzijnswerk, B.S. 17
februari 1998.
KB van 10 februari 1999 houdende de uitvoeringsmaatregelen inzake de
voorwaardelijke invrijheidstelling, B.S. 23 februari 1999.
KB 17 september 2001 tot vaststelling van organisatie en werkingsnormen van de
lokale politie teneinde een gelijkwaardige minimale dienstverlening aan de bevolking te
verzekerern, BS 12 oktober 2001.
KB van 29 januari 2007 tot uitvoering van art. 2 6° van de wet van 17 mei 2006
betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de
aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten,
BS 1 februari 2007.
Besluit van de Vlaamse regering ter uitvoering van het decreet van 19 december 1997
betreffende het algemeen welzijnswerk, B.S. 17 november 2001.
MB van 23 juni 1999 tot vaststelling van de basisinstructies voor justitiehuizen, BS 29
juni 1999.
Protocolakkoord van 5 juni 2009 tussen de Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de
Franse Gemeenschap, de Franse Gemeenschapscommissie en de
Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie inzake slachtofferzorg, B.S. 15 juli
2009.
Ministeriële richtlijn inzake het onthaal van slachtoffers op parketten en rechtbanken,
BS 15 september 1997 http://www.juridat.be/cgi_wel3/article3.pl
Rondz. van 15 januari 1997 tot erkenning van het slachtoffer in het kader van de
strafuitvoering, http://www.juridat.be/cgi_wel3/article3.pl (consultatie 12 november
2009)
Rondz. OOP 15 ter van 9 juli 1999 betreffende politionele slachtofferbejegening, BS 21
augustus 1999, http://www.just.fgov.be/dvso/victimeNl/images/pol_13_6.pdf
Rondz. PLP 10 van 9 oktober 2001 inzake de organisatie en werkingsnormen van de
lokale politie met het oog op het waarborgen van een minimale gelijkwaardige
dienstverlening aan de bevolking, BS 16 oktober 2001.
181
Rondz. nr. COL 4/2002 van 24 januari 2002 van het college van Procureurs-Generaal
bij de Hoven van Beroep.
Rondz. GPI 19 van 6 mei 2002 betreffende de functie bevoegdheden en opdrachten
van justitieassistenten, BS 11 juni 2002.
Rondz. GPI 58 van 4 mei 2007 betreffende politionele slachtofferbejegening in de
geïntegreerde politie, gestructureerd op 2 niveaus, BS 5 juni 2007.
Memorie van Toelichting bij wetsontwerp houdende goedkeuring van het
Samenwerkingsakkoord tussen de staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake
slachtofferzorg, Parl.Doc., Senaat 1997-98, nr. 1-1167/1.
Artikelsgewijze commentaar bij wetsontwerp houdende goedkeuring van het
Samenwerkingsakkoord tussen de staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake
slachtofferzorg, Parl.Doc., Senaat 1997-98, nr. 1-1167/1.
Boeken
AERTSEN I., CHRISTIAENSENS I., HOUGARDY L., EN MARTIN D., Vademecum politionele
slachtofferbejegening, Gent, Academia Press, 2002,500p.
BRUGGEMAN W., DE BROUWER P., DE JONGE H., Slachtofferbejegening, Antwerpen,
Maklu, 1997, 121p.
CRETEN N., Politionele slachtofferbejegening, Antwerpen, Maklu, 2004, 84p.
DEVROEY K., “Slachtofferzorg; het samenwerkingsakkoord tussen de Staat en de
Vlaamse Gemeenschap inzake slachtofferzorg in de praktijk” in Universiteit Gent
faculteit Rechtsgeleerdheid Vakgroep Strafrecht en criminologie (ed.), Update in de
criminologie: het slachtoffer van criminaliteit tussen perceptie en realiteit, Mechelen,
Kluwer, 2006, 111-119.
GOETHALS J. EN BOUVERNE-DE BIE M., Voorwaardelijke invrijheidstelling: wetgeving,
predictie en begeleiding, Gent, Academia Press, 2000, 280p.
182
HEBBERECHT P.,”Over de aandacht van het slachtoffer in de criminologie. Van een
progressieve emancipatorische bezorgdheid tot een neoliberale actuariële
bekommernis” in Universiteit Gent faculteit Rechtsgeleerdheid Vakgroep Strafrecht en
criminologie (ed.), Update in de criminologie: het slachtoffer van criminaliteit tussen
perceptie en realiteit, Mechelen, Kluwer, 2006, 1-17.
LANGEMEIJER F.F., Het slachtoffer en het strafproces, Kluwer, 2004, 170p.
K. LAUWAERT, Herstelrecht en procedurele waarborgen, Antwerpen, Maklu, 2009,397P.
MARTIN D., “Slachtofferhulp en strafrechtsbedeling: eindverslag en besluit van de
studiedag” in S. SNACKEN EN D. MARTIN (eds.) Slachtofferhulp en strafrechtsbedeling,
Antwerpen, Kluwer, 1991, 138.
MEYVIS W., “Ontwikkelingen in de hulpverlening aan slachtoffers van misdrijven in
België”, in S. SNACKEN EN D. MARTIN (eds.), Slachtofferhulp en
strafrechtsbedeling”,Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1991, 93-105.
SNEIDERS E. ”Slachtofferonthaal op parketten en rechtbanken” in Universiteit Gent
faculteit Rechtsgeleerdheid Vakgroep Strafrecht en criminologie (ed.), Update in de
criminologie: het slachtoffer van criminaliteit tussen perceptie en realiteit, Mechelen,
Kluwer, 2006, 97-107.
VAN DEN WYNGAERT C., Strafrecht strafprocesrecht en internationaal strafrecht,
Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2006, 1299p.
VAN DER BEKEN T. EN BALCAEN A.,”Het slachtoffer en de strafrechtsbedeling:
berekende flirt of ware liefde?” in Universiteit Gent faculteit Rechtsgeleerdheid
Vakgroep Strafrecht en criminologie (ed.), Update in de criminologie: het slachtoffer
van criminaliteit tussen perceptie en realiteit, Mechelen, Kluwer, 2006, 81-94.
VERMEULEN G., Aspecten van Europees formeel strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2002,
495p.
183
Tijdschriften
AERNAUTS L., “Het slachtoffer in het strafproces: het grote misverstand”, De orde van
de dag, 1998 afl. 4, 53-58.
AERTSEN I., “Over goedmaking en bemiddeling bij misdrijven” Kultuurleven, maart
1999, 48.
BAS R. EN VAN DE VOORDE R.,”De nieuwe wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling:
nieuw en dus beter?”, de orde van de dag, 1998 afl. 4, 5.
BATAILLIE D. EN DUFRAING D., “Geen woorden maar daden van herstel: een bijdrage
vanuit de praktijk van herstelbemiddeling” De orde van de dag, 2003 afl. 22, 84-85.
BULLENS F., “Herstel en bemiddeling: spreken is goud?”, De orde van de dag, 2003 afl.
22, 18.
CREYF K., “Herstel en bemiddeling in het strafrecht: een doekje voor het bloeden?” Ad
Rem, 2006 afl. 3, 24.
CHRISTIAENSEN S. EN MEYVIS W., “Slachtofferzorg: een politiezorg? Verkenning en
omschrijving van een politietaak” Pan. 1990, 96-124.
DAEMS T., “Strafuitvoeringsrechtbanken, overbevolkte gevangenissen en compatibele
slachtoffers” Pan., 2007 afl. 3, 41-57.
DELVIGNE A. en VANLOMMEL H., “Slachtoffer-daderbemiddeling: waarom?” Antenne,
september 2008, 33.
DE RIEMAECKER X. EN VERVAEKE G., “De strafuitvoeringsrechtbanken: een kritische kijk
op de huidige blauwdrukken vertrekkende vanuit het advies van de Hoge Raad voor
Justitie”, De orde van de dag, 2005, afl. 32, 21-28.
DE RUE M., “Wetsontwerp houdende oprichting van een strafuitvoeringsrechtbank en
wetsontwerp betreffende de externe rechtspositie van gedetineerden”, De orde van de
dag, 2005 afl. 32, 15-19.
DE SMET B., “De tendens tot overaccentuering van het slachtoffer in het strafproces”,
Pan., 1998, 387-396.
184
DE SWAEF M. EN PERRIËNS R.,”De voorstellen van de subcommissie
strafuitvoeringsrechtbanken” in I. Aertsen, K. BEYENS, S. DE VALCK EN F. PIETERS
(eds.), De commissie Holsters buitenspel?, Brussel, Politeia, 2004, 77-90.
DE VALCK S., “De nieuwe wet op de VI: op weg naar een meer humane strafuitvoering?
Enkele bedenkingen vanuit DSW”, De orde van de dag, 1998 afl. 4, 59-67..
GROENHUIJSEN M. en REYNAERS S., “Het Europees kaderbesluit inzake de status van
het slachtoffer in de strafprocedure: implementatieperikelen en interpretatievragen”,
Panopticon, 2006, afl. 3, 15.
HERMANS C., “De strafuitvoeringsrechtbanken uit de startblokken: de nieuwe
strafuitvoeringsrechtbanken en de gedeeltelijke inwerkingtreding van de wet
betreffende de externe rechtspositie van veroordeelden”, Fatik, 2007 nr. 113, 6-18.
KELK C., “Rond het oude ideaal van de strafuitvoeringsrechtbanken”, De orde van de
dag, 2005, afl. 32, 55-60.
KENIS P., “Herstel en bemiddeling: het is hoog tijd om fundamentele vragen te stellen
en te beantwoorden”, De orde van de dag, 2003 afl. 22, 29.
KLOECK K., “De nieuwe wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling: niet compleet
nieuw, echt wel beter”, De orde van de dag, 1998 afl 4, 19-27.
MAES E., “Strafuitvoering en justitiële hulpverlening: vijf jaar justitiehuizen, enkele cijfers
over de werking van de justitiehuizen tijdens de periode 1999-2002”, Pan., 2004, 73-
91.
PERRIËNS R., PIETERS F. EN PIRON P., “De voorwaardelijke invrijheidstelling: much ado
about nothing”, Pan. 2003 afl. 6, 563-567.
PIETERS F., “Strafuitvoering en justitiële hulpverlening: het slachtoffer in de wetgeving
inzake voorwaardelijke invrijheidstelling”, Pan., 2001, 275-281.
PIETERS F., “De wetten betreffende de strafuitvoeringsrechtbanken en de externe
rechtspositie van de veroordeelden: Mayday Mayday”, Pan., 2007, afl. 4, 41-56.
TUBEX H., “De positie van het slachtoffer in de nieuwe wet op de voorwaardelijke
invrijheidstelling”, De orde van de dag, 1998, afl. 4, 43-52.
185
VAN CAMP T., “Een evaluatie van de voorzieningen ten behoeve van slachtoffersl een
kwalitatief onderzoek in twee gerechtelijke arrondissementen.”Pan., 2007 afl. 6, 88.
VAN CAMP T. EN RUBBENS A., “10 jaar slachtofferbeleid in België: stand van zaken en
kritische reflectie”, Pan., 2005 afl. 3, 78-84.
VANDAM L., “De strafrechtsbedeling: een historisch samenspel tussen dader, slachtoffer
en maatschappij”, Antenne, 2008, (8) 8-13.
VAN DEN BERGE Y., “De uitvoering van vrijheidstraffen: van nu en straks… met de
oprichting van strafuitvoeringsrechtbanken”, T. Strafr., 2006 afl. 5, 249-263.
VAN DE VOORDE R., “Voorwaardelijke invrijheidstelling”, Postal Memorialis, 2000,
225/01-225/27.
VAN GARSSE L., “Bemiddeling in strafrechtelijke context: suggesties voor regelgeving
op basis van jaren bemiddelingspraktijk”, Pan., 2004, afl. 5, 47.
VAN GARSSE L., “Spreken of zwijgen over bemiddeling en herstel? Pleidooi voor
luisterbereidheid en respectvolle samenspraak” De orde van de dag, 2003 afl. 22, 59.
VAN LAETHEM W., “Over bezorgde burgers, onwetende slachtoffers en opeengepakte
gedetineerden”, Fatik, 2003 nr. 97, 5-8.
VERHELST M., “Het samenwerkingsakkoord tussen de staat en de Vlaamse
gemeenschap inzake slachtofferzorg”, Pan. 1998, 470-473.
VRIJENS A.M., “De Commissies voor voorwaardelijke invrijheidstelling”, Vigiles, 2001
afl. 3, 80-90.
186
Elektronische bronnen
DE NEVE E., “Justitiehuizen”, s.l., 2009,
http://www.elfri.be/Juridische%20informatie/Gerechtelijk%20recht/justitiehuizen.htm
FORUM VOOR SLACHTOFFERBELEID, Memorandum van het Nationaal Forum voor
Slachtofferbeleid, Brussel, 2009, 1-5,
http://www.slachtofferrechten.just.fgov.be/victimeNl/images/Memo_mei_2009_NL.pdf
NATIONAAL FORUM VOOR SLACHTOFFERBELEID, Traject van een slachtoffer, s.l., 2008, 1-
100,
http://www.slachtofferrechten.just.fgov.be/victimeNl/images/broch_trajslacht2008.pdf
FORUM VOOR SLACHTOFFERBELEID, Stand van zaken, s.l., 2004, 1-100,
http://www.slachtofferrechten.just.fgov.be/victimeNl/images/recom_avril_2004.pdf
MAES E., “De voorwaardelijke invrijheidstelling in België, wetgeving, beleid en praktijk”,
Paper Congres NVK, 2004, 1.
(maes_2004_de _voorwaardelijke_invrijheidstelling_in_belgië[1].pdf)
MINISTERIE VAN JUSTITIE-NATIONAAL FORUM VOOR SLACHTOFFERBELEID, Handvest voor
het slachtoffer van een misdrijf, s.l., 1998, 1-20,
http://www.slachtofferrechten.just.fgov.be/victimeNl/images/misdrijft_maart_1998.pdf
MINISTERIE VAN JUSTITIE-NATIONAAL FORUM VOOR SLACHTOFFERBELEID, Strategisch plan
voor een nationaal slachtofferbeleid: fundamenten voor een Belgisch handvest van het
slachtoffer van een strafrechtelijk misdrijf, Brussel, Leemans, 1996, 1-50,
http://www.slachtofferrechten.just.fgov.be/victimeNl/images/plan_juni_1996.pdf
VAN DER DUSSEN-DE KESTERGAT B. , Politionele slachtofferbejegening in het kader van
een nieuwe politiestructuur, onuitg. licentiescriptie Criminologische Wetenschappen,
K.U. Leuven, 2005-06, (www.ethesis.net)
Interview met F. Pieters in krantenartikel: “Na 1 jaar nog veel kritiek op wet
strafuitvoeringsrechtbanken” http://www.gva.be/dekrant/experts/johndewit/na-1-jaar-
nog-veel-kritiek-op-wet-strafuitvoeringsrechtbanken.aspx
187
http://www.europa-
nu.nl/9353000/1/j9vvh6nf08temv0/vg9ho48czuz9?gclid=CKSA9rWe250CFVKF3godrkv
0rA#p1
http://www.rosadoc.be/joomla/index.php/kwesties/beleid/gelijkekansenbeleid_in
_europa.html
http://www.humanrights.coe.int/equality/Eng/EqualityCommittee/EqualityCommit
tee.htm
http://www.steunpunt.be/xcms/lang__nl-
BE/mid__13879/ModeID__0/EhPageID__565/4986/default.aspx
http://www.victimsupporteurope.eu/about/member-organisations
http://www.victimsupporteurope.eu/about/origins-and-achievements
http://www.europa-nu.nl/9353000/1/j9vvh6nf08temv0/vg9hk8zrn2qz
http://www.slachtofferrechten.just.fgov.be/victimeNl/index.php
http://www.steunpunt.be/xcms/lang__nl-
BE/mid__13879/ModeID__0/EhPageID__550/4986/default.aspx
http://www.slachtofferrechten.just.fgov.be/victimeNl/index.php
http://www.belgium.be/nl/justitie/Organisatie/justitiehuizen
http://www.belgium.be/nl/justitie/Organisatie/justitiehuizen/slachtofferonthaal
http://www.belgium.be/nl/justitie/Organisatie/justitiehuizen/burgerlijke_opdrachte
n
http://www.belgium.be/nl/justitie/Organisatie/justitiehuizen/bemiddeling_in_straf
zaken
http://www.just.fgov.be/nl_htm/organisation/html_org_justitiehuizen/mj.html
http://www.belgium.be/nl/justitie/Organisatie/justitiehuizen/eerstelijnsbijstand
http://www.steunpunt.be/xcms/lang__nl-
BE/mid__13879/ModeID__0/EhPageID__547/4986/default.aspx
http://www.steunpunt.be/xcms/lang__nl-
BE/mid__13879/ModeID__0/EhPageID__562/4986/default.aspx
http://www.alba.be/alba_index.php
http://www.suggnome.be/bemiddeling.php
http://www.machtelings.be/w_bemiddeling.aspx
http://www.suggnome.be/vzw_historiek.php
http://www.suggnome.be/vzw_visie.php
188
http://www.suggnome.be/vzw_org.php
http://www.suggnome.be/vzw_forum.php
http://www.gva.be/dekrant/experts/johndewit/procureur-dams-licht-slachtoffers-in.aspx
http://www.just.fgov.be/dvso/victimeNl/index.htm
www.wvc.vlaanderen.be/welzijnenjustitie/slachtofferhulp/spsh.htm
http://www.juriwel.be/smartsite.net?id=11254
http://www.machtelings.be/w_herstel.aspx