literatuurgids meulenhoff boekerij 2012
DESCRIPTION
De literatuurgids van uitgeverij Meulenhoff Boekerij 2012TRANSCRIPT
Eindelijk is een onvergetelijk sterke roman waarin een man zich bevrijdt van zijn traumatische jeugd. Nadat zijn vader hem ernstig mishandel-de keerde zijn moeder hem de rug toe.
Kinderen van het Ruige Land is een ontregelende familiekroniek die de oor-zaken en gevolgen van een ontspoorde jeugd genadeloos blootlegt.
Er is hier niemand, behalve wij allemaal speelt zich af in Roemenië, 1939. Het is het bijzondere verhaal van een jonge vrouw die breekt met haar verleden en vlucht door Europa op zoek naar een beter leven.
Villa Betty is een wervelende roman van Nederlandse bodem, over een gefortuneerde familie die leeft voor de buitenwereld – tot die buitenwe-reld te dichtbij komt en de façade instort.
De verliefden is een roman over de onmogelijkheid om de waarheid volledig te ontdekken, omdat die zo soepel met onze gedachten en emoties mee verandert.
Véronique is het fascinerende verhaal over een vrouwenleven in de tijd van Aletta Jacobs, tegen de achtergrond van Nederland en Java in de 19e eeuw.
Prinses van Perzië is een kleurrijke en exotische roman. Ga mee naar het hof van het 16e-eeuwse Perzië, dat gonst van de intriges over macht, liefde en loyaliteit.
Een kinderloos stel ontfermt zich over een vondeling, en dat leidt tot een hartverscheurende keuze. Het licht van de zee is een zeer indrukwekkende roman en zal je voor altijd bij blijven.
Bijzondere boekenin beeld
U AANGEBODEN DOOR UITGEVERIJ MEULENHOFF BOEKERIJ
Boordevol leesfragmenten en gespreksvragen
LI
TE
RA
TU
UR
GI
DS
VO
OR
BO
EK
EN
LI
EF
HE
BB
ER
S E
N L
EE
SC
LU
BS
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
bo
ek
er
ij
|
1
l i t e r a t u u r g i d s | M e u l e n h o f f B o e k e r i j
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
bo
ek
er
ij
2
Eindelijk – Edward St. Aubyn• Fragment• Thematiek • Gespreksvragen
Kinderen van het Ruige Land – Auke Hulst• Fragment• Thematiek • Gespreksvragen
Er is hier niemand, behalve wij allemaal – Ramona Ausubel• Fragment• Thematiek • Gespreksvragen
Villa Betty – Karin Overmars• Fragment• Thematiek • Gespreksvragen
De verliefden – Javier Marías• Fragment• Thematiek • Gespreksvragen
Véronique – Michelle Visser• Fragment• Gespreksvragen
Prinses van Perzië – Anita Amirrezvani• Fragment• Gespreksvragen
Het licht van de zee – M.L. Stedman• Fragment• Gespreksvragen
46
1416
18202528
32344446
48505254
58607274
767883
868896
98100106
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
|
3
augustus 2012
Beste lezer,
In deze nieuwe leesgids vindt u weer een mooie
selectie nieuwe boeken van Meulenhoff en
Boekerij. Hopelijk kunt u er inspiratie opdoen
voor uw leesclub!
Voor meer tips kunt u ons volgen op twitter
of facebook. Kijk ook eens op onze sites www.
boekerij.nl en www.meulenhoff.nl, hier staan
ook onze eerdere literatuurgidsen online.
Mocht u informatie missen of een andere
opmerking hebben, dan hoor ik dat graag. U
kunt mij bereiken op onderstaand mailadres.
Veel leesplezier gewenst
en met vriendelijke groet,
Maaike le Noble
3
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
4
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
4
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
bo
ek
er
ij
|
5
EdwARd St Aubyn
Eindelijk
Eindelijk is een sprankelende zwarte komedie over een man
die zich probeert te bevrijden van zijn pijnlijke jeugdherin-
neringen om zo de verlossing te vinden waar hij al jaren van
droomt.
Patrick Melrose is eindelijk wees geworden. Jarenlang heeft
hij uitgekeken naar de crematie van zijn moeder. Nadat zijn
vader hem ernstig mishandelde keerde zijn moeder, een rijke
erfgename, hem de rug toe.
Maar terwijl vrienden, kennissen en vijanden binnenstro-
men voor de afscheidsdienst, groeit in Patrick de angst dat
zijn nieuwe status als wees misschien niet die bevrijding zal
geven waar hij naar uitkeek. Zijn moeder heeft al die jaren
een zware stempel gedrukt op zijn dagelijkse bestaan en
ineens twijfelt hij of hij ooit echt van haar los zal komen.
Edward St Aubyn is geboren in Londen in 1960. Zijn roman
Moedermelk stond op de shortlist van de Booker Prize en won
de Prix Femina Étranger. In eigen land is hij niet alleen be-
kend om zijn prachtige schrijfstijl maar ook om zijn donkere
humor en cynische beschrijvingen van de heersende sociale
gedragsregels van de elite.
dE pERS OVER wAt HEEt HOOp:
‘Een meesterwerk. Edward St Aubyn is een ongelooflijk bege-
nadigd schrijver.’ pAtRicK McGR AtH
‘Om van te watertanden. Een gedenkwaardige tour de force.’
nEw yORK tiMES
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
bo
ek
er
ij
6
EdwARd St Aubyn
Eindelijk
‘Had je me niet verwacht?’ zei Nicholas Pratt, terwijl hij zijn wan-
delstok in het tapijt van het crematorium priemde en Patrick strak
aankeek, waarbij hij iets zinloos afwerends in zijn blik legde, een
gewoonte die geen nut meer had, maar die niet meer viel af te
leren. ‘Ik loop tegenwoordig nogal wat begrafenissen af. Dat krijg
je op mijn leeftijd. Het heeft geen zin om het thuis uit te scha-
teren om de onnozele vergissingen van een jeugdige necroloog, of
om je over te leveren aan het nogal eentonige genoegen te turven
hoeveel leeftijdgenoten er die dag zijn overleden. Nee! Het leven
dient “gevierd” te worden: daar gaat ze dan, de sloerie van de
school. Men zegt dat hij zich kranig heeft geweerd in de oorlog,
maar ik weet wel beter! – dat soort dingen, al die wapenfeiten in
perspectief plaatsen. Begrijp me goed, het is allemaal heel aan-
grijpend, dat zal ik niet ontkennen. Die laatste dagen hebben
iets van een aanzwellend orkest. En aan verschrikkingen geen
gebrek, natuurlijk. Op mijn dagelijkse gang van ziekenhuisbed
naar uitvaartbankje en weer terug moet ik steeds denken aan die
olietankers die zich zo ongeveer om de week op de rotsen te plet-
ter voeren, en aan de zwermen vogels die op het strand lagen te
verkommeren, met verkleefde vleugels en een verbijsterde blik in
hun knipperende, gelige ogen.’
Nicholas keek om zich heen. ‘Schamele opkomst,’ mompelde
hij, alsof hij oefende om straks verslag uit te brengen. ‘Zijn dat
de geloofsvrienden van je moeder? Hoogst curieus. Hoe zou je
de kleur van dat pak noemen? Aubergine? Aubergine a la crème
d’oursin? Ik moet onmiddellijk naar Huntsman om ook zoiets in
elkaar te laten flansen. Hoezo hebt u geen aubergine? Bij Eleanor
Melrose liep iedereen erin. Bestel meteen een el of duizend!
Je tante zal zo ook wel komen, neem ik aan. Een maar al te ver-
trouwd gezicht te midden van de aubergines. Ik heb haar vorige
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
bo
ek
er
ij
|
7
week nog gezien, in New York, en het verheugt me te kunnen zeg-
gen dat ik haar als eerste van het tragische nieuws over je moeder
op de hoogte heb gebracht. Ze barstte in tranen uit en bestelde
een croque-monsieur om haar tweede portie dieetpillen mee naar
binnen te werken. Ik had met haar te doen en heb ervoor gezorgd
dat de Blands haar te eten vroegen. Ken je Freddie Bland? De klein-
ste miljardair ter wereld. Zijn ouders waren haast echte dwergen,
zoals generaal Tom Thumb en zijn vrouw. Ze kwamen altijd met
een hoop tamtam de kamer binnen en verdwenen vervolgens
onder een consoletafeltje. Baby Bland is ineens op de serieuze
toer, wat je wel vaker ziet bij mensen in hun seniele nadagen. Van
alle ridicule onderwerpen die een mens maar kan verzinnen om
een boek over te schrijven, heeft zij het kubisme gekozen. Volgens
mij gaat het er vooral om dat ze ideale echtgenote wil zijn. Ze
weet hoe druk Freddie zich altijd maakte over haar verjaardag,
maar dankzij haar nieuwe hobby hoeft hij alleen nog maar naar
Sotheby’s te gaan en een stuitend lelijk schilderij te laten inpak-
ken van een vrouw met een gezicht als een stuk watermeloen, van
die rasoplichter Picasso, en hij weet dat ze in de zevende hemel
zal zijn. Weet je wat Baby laatst tegen me zei? Tijdens het ontbijt,
nota bene, toen ik me nauwelijks kon verweren.’ Nicholas zette
een gemaakt stemmetje op.
“Die meesterlijke vogels in het latere werk van Braque zijn
slechts een excuus voor de hemel.”
“Maar wel een uitmuntend excuus,” zei ik, en ik verslikte me
bijna in mijn eerste slok koffie, “veel sterker dan een grasmaaier
of een paar klompen. Het laat zien dat hij zijn onderwerp volko-
men beheerste.”
Nee, serieus. Het is een lot waartegen ik me met mijn laatste
beetje verstand zal verzetten, tenzij Herr Doktor Alzheimer de
boel overneemt, in welk geval ik een boek zal moeten schrijven
over islamitische kunst om aan te tonen dat die hoofddoeken al-
tijd al beschaafder zijn geweest dan wij, of een lijvig werk over hoe
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
bo
ek
er
ij
8
weinig we weten over de moeder van Shakespeare en haar strikt
geheime katholicisme. Het moet wel ergens over gaan.
Hoe dan ook, ik ben bang dat het een fiasco was, tante Nancy
bij de Blands. Het lijkt me lastig om zo naar gezelschap te hun-
keren terwijl je bent verstoken van vrienden. Het arme schaap.
Maar weet je wat mij trof, afgezien van Nancy’s intense zelfme-
delijden dat ze ook nog eens schaamteloos wilde laten doorgaan
voor verdriet, nee, wat mij vooral trof aan die twee meisjes, je
moeder en je tante, was dat ze zo door en door Amerikaans zijn,
waren – ik doe tegenwoordig weinig anders meer dan heen en
weer zwalken tussen heden en verleden. En laten we er geen
doekjes om winden, hun vader had niet zo’n sterke band met
de Highlands, dus nadat je grootmoeder hem aan de kant had
gezet, was hij er nauwelijks nog te vinden. Hij bracht de oorlog
door met die onbenullen van Windsor, in Nassau; na de oorlog
was het Monte Carlo, en tot slot is hij aan lagerwal geraakt in de
bar van White’s. Van de volksstammen mannen die elke dag stom-
dronken zijn, van de lunch tot het moment dat ze naar bed gaan,
was hij zonder meer de innemendste, maar onmogelijk als vader,
lijkt me. Bij die mate van dronkenschap komt het er feitelijk op
neer dat je iemand probeert te omhelzen die aan het verdrinken
is. De sporadische sentimentele buien, gedurende de twintig mi-
nuten dat de drank hem daartoe aanzette, wogen niet op tegen de
constante vriendelijkheid en het voortdurend jezelf wegcijferen
waarop mijn eigen vaderschap stoelde. Met gemengde resulta-
ten, moet ik eerlijk toegeven. Ik heb Amanda al vijftien jaar niet
meer gesproken, zoals je ongetwijfeld zult weten. Ik wijt het aan
haar therapeut, die haar toch al niet zo schrandere hoofdje heeft
gevuld met freudiaanse ideeën over haar liefhebbende papa.’
Nicholas’ bombastische manier van spreken ging langzaam
over in een steeds indringender gefluister en de knokkels van zijn
blauwdooraderde handen werden wit van de inspanning die het
hem kostte zichzelf staande te houden. ‘Nou, m’n beste, we spre-
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
bo
ek
er
ij
|
9
ken elkaar nog wel even na afloop. Fijn om te zien dat jij het zo
goed maakt. Gecondoleerd en zo, al moet ik zeggen: als er ooit
sprake is geweest van een “genadige dood”, dan was dat in het
geval van je arme moeder. Ik heb me op mijn oude dag ontpopt
tot een soort Florence Nightingale, maar zelfs “de vrouw met de
lamp” moest de aftocht blazen bij de aanblik van die verwoes-
tende verschrikkingen. Het zal ongetwijfeld een spoedige hei-
ligverklaring in de weg staan, maar ik ga liever langs bij mensen
die nog weten te genieten van een scherpzinnige opmerking en
een goed glas champagne.’
Hij leek weg te willen lopen, maar draaide zich toen toch weer
om. ‘Probeer niet al te verbitterd te zijn over het geld. Een paar
vrienden van me die er op dat vlak een puinhoop van hebben ge-
maakt, zijn uiteindelijk gewoon in een ziekenhuis aan hun einde
gekomen en ik moet zeggen dat ik bijzonder onder de indruk was
van de menslievendheid van het merendeels buitenlandse perso-
neel. Zeg nou zelf, wat kun je anders met geld dan het uitgeven
als je het hebt, of verbitterd zijn als je het niet hebt? Het is een
zeer beperkt ruilmiddel waar mensen de uitzinnigste emoties aan
verbinden. Wat ik geloof ik eigenlijk wil zeggen, is dat je vooral
wél verbitterd moet zijn over het geld; het is een van de weinige
dingen waar het toe in staat is: wat verbittering kanaliseren. Ik
heb filantropen wel eens horen klagen dat ik te veel bêtes noires
heb, maar ik heb mijn bêtes noires nodig om een beetje van mijn
noir over te hevelen op de bêtes. Bovendien heeft die kant van je
familie een lange periode van voorspoed gekend. Wat zal het zijn?
Zes generaties, waarvan elke afzonderlijke telg, en niet alleen de
oudste zoon, in feite op zijn lauweren kon rusten. Sommigen zijn
misschien voor de vorm gaan werken, met name in Amerika, waar
iedereen een kantoor lijkt te moeten hebben, al was het maar om
een half uur voor de lunch met de voeten op tafel wat in een stoel
te draaien, maar er was geen noodzaak toe. Voor jou en je kin-
deren moet het toch ook iets opwindends hebben, al kan ik niet
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
bo
ek
er
ij
10
uit eigen ervaring spreken, om je in de strijd te moeten werpen
na daar zo lang van gevrijwaard te zijn geweest. God mag weten
hoe mijn leven eruit had gezien als ik mijn tijd niet had hoeven
verdelen tussen stad en platteland, thuis en buitenland, echtge-
notes en maîtresses. Ik heb mijn tijd verdeeld en nu zal de tijd een
verdeling aanbrengen, hè? Ik moet die geloofsfanatici met wie je
moeder zich omringde eens wat beter gaan bekijken.’
Nicholas hobbelde weg zonder zelfs maar de indruk te wekken
dat hij een andere reactie verwachtte dan gefascineerd stilzwij-
gen.
Wanneer Patrick terugkeek op de manier waarop ziekte en
dood Eleanors onbenullige sjamanistische fantasieën hadden on-
dermijnd, kwamen Nicholas’ ‘geloofsfanatici’ hem eerder voor als
goedgelovige ontduikers van de dienstplicht. Tegen het einde van
haar leven was Eleanor ondergedompeld in een meedogenloze
stoomcursus zelfkennis, met slechts een krachtdier in haar ene
hand en een rammelaar in de andere. Een zwaardere beproeving
dan die van haar was nauwelijks denkbaar: ze kon niet praten,
niet bewegen, geen pijnstillers slikken, niet reizen, geen geld uit-
geven, nauwelijks meer eten; ze kon slechts moederziel alleen
haar eigen gedachten gadeslaan. Als ‘gadeslaan’ het juiste woord
was. Misschien had ze het gevoel dat haar gedachten haar gade-
sloegen, als hongerige roofdieren.
‘Moet je aan haar denken?’ klonk een zachte Ierse stem. An-
nette liet een helende hand op Patricks bovenarm rusten en ze
hield haar hoofd iets schuin, een en al begrip.
‘Ik dacht eraan dat een leven niet meer is dan de opeenvolging
van dat waar we onze aandacht op richten,’ zei Patrick. ‘De rest is
verpakkingsmateriaal.’
‘Nou, dat vind ik wel heel ver gaan,’ zei Annette. ‘Maya Angelou
heeft gezegd dat de waarde van ons leven wordt bepaald door het
effect dat we op anderen hebben, of we anderen al dan niet geluk
schenken. Eleanor heeft veel mensen gelukkig gemaakt, dat is een
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
bo
ek
er
ij
|
11
van de dingen die zij de wereld heeft geschonken. Oh,’ voegde ze
er ineens opgewonden aan toe, terwijl ze Patricks onderarm vast-
pakte, ‘ik zag het verband pas toen ik hier binnenkwam: we zijn
in het Mortlake-crematorium om afscheid te nemen van Eleanor,
en weet je welk boek ik voor haar had meegenomen, de laatste
keer dat ik bij haar op bezoek ging? Je raadt het nooit. The Lady of
the Lake. Een middeleeuwse detective, niet eens zo heel goed. Daar
is eigenlijk alles mee gezegd, hè? Lady of the Lake – Mortlake. De
meren. En dan te bedenken dat Eleanor zo’n sterke band had met
water, en dat ze dol was op middeleeuwse verhalen.’
Patrick was verbijsterd over Annettes geloof in de troostrijke
kracht van haar woorden. Hij voelde zijn irritatie plaatsmaken
voor wanhoop. En dan te bedenken dat zijn moeder uit vrije wil
tussen deze gedecideerde dwazen was gaan wonen. Welk besef
wilde hij met alle geweld uit de weg gaan?
‘Tja, wie zal zeggen waarom de naam van een crematorium
en de titel van een slecht boek een vage overeenkomst vertonen?’
zei Patrick. ‘Het is verleidelijk om even alle rationele gedachten te
laten varen. Ik weet wel iemand die openstaat voor dergelijke ver-
banden. Zie je die oude man daar, met die stok? Misschien moest
je het er even met hem over hebben. Hij is dol op dat soort dingen.
Nick heet hij.’ Patrick meende zich vaag te herinneren dat Nicho-
las gruwde van die afkorting.
‘Je krijgt de groeten van Seamus,’ zei Annette, die zich goed-
moedig liet wegsturen.
‘Dank je.’ Patrick boog zijn hoofd en probeerde niet al te zeer
door te slaan in overdreven eerbetoon.
Waar was hij mee bezig? Het was allemaal verleden tijd. De
strijd met Seamus en zijn moeders stichting was achter de rug. Hij
was wees en het was allemaal goed. Het was alsof hij zijn hele leven
had gewacht op dit gevoel, het gevoel compleet te zijn. Het was
allemaal leuk en aardig voor de Oliver Twists van deze wereld, die
van begin af aan de benijdenswaardige positie hadden gehad die
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
bo
ek
er
ij
12
hij zelf pas na veertig jaar had weten te bereiken, maar het kon
niet anders of de betrekkelijke luxe te worden grootgebracht door
Bumble en Fagin in plaats van David en Eleanor Melrose maakte
je toch enigszins tot een slappeling. Het geduldig verdragen van
mogelijk fatale invloeden had Patrick gemaakt tot wie hij nu was,
een man die in een eenkamerappartement woonde, terwijl zijn
laatste verblijf in de isoleer op de afdeling Depressie van het Pri-
ory-ziekenhuis nog niet eens een jaar geleden was. Het had iets
heel ancestraals gehad om een delirium tremens te hebben, om
na zijn rebelse junkiejeugd te zwichten voor zoiets verpletterend
banaals als drank. Als jurist zou hij er inmiddels grote moeite mee
hebben zichzelf op een onwettige manier van kant te maken. De
drank zat diep, gonsde door zijn stamboom. Hij kon zich nog altijd
herinneren dat hij op zijn vijfde een ritje op een ezel had gemaakt
tussen de palmbomen en de borders vol rode en witte bloemen,
terwijl zijn opa ergens op een groene bank onbeheersbaar zat te
trillen, ingekaderd door het zonlicht, met een steeds grotere vlek
in de parelgrijze broek van zijn perfect op maat gemaakte pak.
Omdat hij onvoldoende verzekerd was, had Patrick zijn verblijf
in het Priory zelf moeten betalen, en met die dertigdaagse inzet
op herstel had hij zijn laatste geld verspeeld. Al was een maand
vanuit psychiatrisch perspectief ontoereikend, voor hem was het
lang genoeg om tot over zijn oren verliefd te worden op Becky, een
patiënte van twintig. Ze zag eruit als de Venus van Botticelli, opge-
sierd met een bloederig raster van snijwonden dat met een scheer-
mesje kriskras over haar ranke, bleke armen was getrokken. Toen
hij haar zag, in de koffiekamer van de afdeling Depressie, joeg de
ongelukkigheid die ze uitstraalde een gloeiende pijl in het kruit-
vat van de frustratie en de leegte die hij voelde.
‘Ik ben een resistente, depressieve automutilante,’ zei ze tegen
hem. ‘Ik krijg acht verschillende soorten pillen.’
‘Acht,’ zei Patrick vol bewondering. Hij zat zelf op drie: de an-
tidepressiva voor overdag, de antidepressiva voor ’s nachts, en de
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
bo
ek
er
ij
|
13
tweeëndertig kalmerende oxazepammetjes die hij dagelijks slikte
om zich door het delirium tremens heen te slaan.
Voor zover hij met die hoge dosering oxazepam überhaupt
nog kon denken, dacht hij alleen nog maar aan Becky. De volgen-
de dag kwam hij met veel moeite overeind van zijn krakende ma-
tras en sleepte zich naar de Depressiepraatgroep, in de hoop haar
weer te zien. Zij was er niet, maar Patrick ontkwam er niet meer
aan plaats te nemen in de kring van depressievelingen in jogging-
pak. ‘Sporten is nergens voor nodig, als je er maar sportief genoeg
uitziet,’ verzuchtte hij, terwijl hij zich op de dichtstbijzijnde stoel
liet zakken.
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
bo
ek
er
ij
14
Edward St Aubyn Eindelijk
tHEMAtiEK
Patrick Melrose, een ‘upperclass-’jurist, worstelt al zijn hele
leven met de spoken uit het verleden en met de last van een
bevoorrechte afkomst. Maar in Eindelijk maakt hij snel vorde-
ringen. De roman is een snelkookpan waarin familie, vrien-
den en (ex-) geliefden worden opgevoerd – ze komen samen
op een begrafenis – en de hoofdpersoon dwingen tot intro-
spectie en retrospectie. Waar staat hij nu en waarom? Het mo-
ment is er ook wel naar, het is de begrafenis van zijn moeder.
Patrick Melrose heeft in zijn vroege jeugd ingeklemd geze-
ten tussen een sadistische vader (die hem misbruikte) en een
afwezige moeder, een vrouw met een warm oor en een gul
hart voor iedereen – voor Napolitaanse weesjes bijvoorbeeld
– behalve voor haar eigen zoon. Nu is Patrick een man van
middelbare leeftijd, verslavingsgevoelig, met een stevig hero-
ine- en alcoholverleden, en vechtend tegen depressiviteit. Een
man ook die maar moeilijk in staat blijkt op een natuurlijke
manier deel uit te maken van het jonge gezin dat hij heeft ge-
sticht. Maar door de stemmen uit het verleden komt hij tot
nieuwe, belangrijke inzichten. Of misschien zijn het geen
nieuwe – hij is er in ieder geval klaar voor om ze toe te laten.
Dat er parallellen bestaan tussen het leven van Patrick Melrose
en dat van Edward St. Aubyn is voor de fans van zijn boeken geen
nieuws – de schrijver heeft dat al in meerdere interviews te ken-
nen gegeven. Het maakt Eindelijk tot een dubbel onthutsende ro-
man, juist omdat er zoveel afstand en humor inzit. Met een scher-
pe en ironische pen zet St. Aubyn een schare van zeer uiteenlo-
pende, zeer kleurrijke figuren neer: van verstokte academische
denkers en verbleekte aristocratie tot levensblije New Age-ers.
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
bo
ek
er
ij
|
15
Kun je loslaten? – kan een mens echt loslaten? In de meest let-
terlijk zin kan Patrick Melrose het wel. Afscheid nemen van
Eleanor Melrose lijkt hem niet zwaar te vallen. ‘Volgens mij
is de dood van mijn moeder het beste wat me is overkomen
sinds... Nou ja, sinds de dood van mijn vader,’ zegt hij tegen
zijn vriend Johnny. In de aula van het crematorium melden
zich de vrienden en familieleden. Tante Nancy bijvoorbeeld,
de zus van zijn moeder, die het thema ‘loslaten’ in ultieme
zin belichaamt, zij het in negatieve zin. Zij klampt zich vast
aan alles wat inmiddels niet meer is. Eerst was er de Beurs-
krach van 1929, daarna werd ze onterfd door haar stiefvader
– tante Nancy gaat door het leven als een boze geplukte kip.
Zo krampachtig als Nancy zich vastklampt aan het ma-
teriële, zo krampachtig wilde Patricks moeder Eleanor er
vanaf. Ze schonk alles weg aan charitatieve doelen. Dat op
zich was Patrick al een doorn in het oog, maar echt ont-
hutst is hij als blijkt dat zij ook het huis in Saint-Nazaire,
Zuid-Frankrijk, heeft nagelaten aan een New Age-achtige
Transindividuele Stichting. Het huis dat hem op een magische
manier beschermde tegen de eenzaamheid en de kwellingen
in zijn jeugd. Loslaten om af te rekenen met zijn verleden
– gedachten toelaten die hij vroeger uitbande. De begrafe-
nis wordt een bewogen dag, met zelfs een nieuwe dode, en
eindigt voor Patrick in een vrije val waarin hij volledig toe-
geeft aan zijn machteloosheid en uiteindelijk zacht wordt
‘opgevangen’ door mededogen; mededogen voor zichzelf
en mededogen voor de aanstichters van zijn verschrikke-
lijke jeugd. Dat inzicht biedt hem de opening om het leven
weer op te pakken, zo lijkt het. In ieder geval voor even.
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
bo
ek
er
ij
16
GESpREKSVR AGEn
1 Wat bedoelt tante Nancy met het ‘gouden adresboekje’?
2 Het komt ter sprake tijdens de Depressiepraatgroep:
woede is als een gifbeker leegdrinken en hopen dat iemand
anders dood neervalt. Kunt u zich in deze wijsheid vinden?
3 Wie ziet u als de belangrijkste gasten op de begrafenis als het
gaat om de ontwikkeling die Patrick die dag doormaakt?
4 Hoe vindt u het om als lezer van hoofd naar hoofd te
vlinderen, om vanuit meerdere perspectieven naar het
gebeuren te kijken?
5 Mary neemt Eleanor Melrose van alles kwalijk. ‘Horen,
Zien en Zwijgen’ – dat is haar belangrijkste kritiek.
Wat bedoelt ze daarmee? Toch voelt Mary ook een
zekere verwantschap met haar schoonmoeder. Kunt u
die verklaren?
6 Waarin leek de overleden Eleanor op haar overleden
tante Virginia Jonson? Wat bent u verder te weten
gekomen over de vrouwelijke lijn van de Jonsons?
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
bo
ek
er
ij
|
17
7 Kunt u het ‘vertroostingsmechanisme’ beschrijven dat
volgens Patrick Melrose in gang was gezet op de helling
in Saint-Nazaire en dat zich vervolgens had uitgebreid
‘naar alle denkbare medicijnkastjes, bedden en flessen’?
8 Waar komt, denkt u, de vlijmscherpe en cynische
humor van Nicholas Pratt vandaan? En wat heeft Patrick
Melrose precies op de oude man tegen?
9 Hoe reageren de verschillende toehoorders op het
nummer van Porgy and Bess? Patrick, Erasmus, tante
Nancy, Nicholas Pratt… en hoe typeert hen dat?
10 Hoe verklaart u de aangehaalde regels van Wallace
Stevens: ‘Vrijheid is als een man die zichzelf van het
leven berooft/ Elke nacht weer, de onvermoeibare
slachter, wiens mes/ zich scherpt in bloed.’
11 Tot welk inzicht komt Patrick uiteindelijk en hoe helpt
hem dit?
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
18
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
18
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
|
19
AuKE HuLSt
Kinderen van het Ruige Land
Ergens op het noordelijke platteland, in een ongetemd ge-
bied dat het Ruige Land wordt genoemd, staat een verval-
len huis in een bos. Daar groeit een viertal kinderen op,
omringd door wildernis en wanorde. Kurt is de oudste, een
kwetsbare pestkop die troost zoekt in eten; de eigenwijze
Kai is met zijn gedachten vooral bij verre planeten; Shirley
Jane is de verantwoordelijke van het stel; Deedee het na-
komertje. Zij heeft haar vader – die vlak na haar geboorte
gestorven is – als enige nooit gekend. De kinderen zijn
vervreemd van familie en van het dorp dat even verderop
ligt. Ze delen het bos met tientallen dieren, én met hun
moeder, een levenslustige maar ook leugenachtige vrouw,
die een onuitwisbaar stempel op hun levens zal drukken.
Auke Hulst (Groningen, 1975) schrijft als journalist voor
onder meer NRC Handelsblad en Vrij Nederland. Hij publi-
ceerde de roman Jij en ik en alles daartussenin (2006), het
reisboek De eenzame snelweg (2007, met Raoul Deleo) en de
roman Wolfskleren. Als muzikant en componist maakt Hulst
Engelstalige muziek onder de naam Sponsored By Prozac.
Daarnaast is hij een drijvende kracht achter de Nederlandse
formatie De Meisjes, die in 2012 debuteerde met het album
Beter Dan Niets.
‘Een overstelpende en complexe roman […] een boek voor de
longlist van de Libris Literatuur Prijs.’ Dagblad van het Noor-
den over Wolfskleren
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
bo
ek
er
ij
20
AuKE HuLSt
Kinderen van het Ruige Land
JACQUES MET DE PATATZAK
De eerste keer dat moeder was opgelost, was tijdens een
zomervakantie. Het was niet abrupt gebeurd, maar geleidelijk.
Steeds vaker reed ze het pad af, steeds later kwam ze terug, het
voorspook van de dood. Tot ze een nacht oversloeg, of twee, en
uiteindelijk helemaal niet meer kwam.
Hoe het begonnen was:
Er was een jager aan de deur verschenen, een man met een
kalend hoofd, een behaarde wrat en een broek die met bretels tot
boven zijn navel was opgetrokken. Hij rookte een sigaar en had
dode konijnen meegenomen. Of ze die aan hun moeder wilden
geven. Een cadeautje van Ype – zo luidde zijn naam.
Toen moeder van het bezoek hoorde, had ze gebloosd. Ze
giebelde, speelde met haar haar en maakte wufte gebaren.
Maar de konijnen had ze weggegooid – ze had geen idee hoe je
die moest bereiden. Haar idee van koken was een pakje boter in
een koekenpan gooien en daar hamburgers, wortelen en ui in
cremeren.
‘Die kerel is een creepo,’ zei Kurt. Ze waren aan het schaken.
Kai speelde hermetisch, Kurt driest als een kamikazepiloot. ‘Een
afzichtelijke auto, ook. Zo’n Fiat Panda.’
‘Jullie moeten niet altijd zo doen,’ zei moeder.
Shirley Jane keek op van haar tekening. ‘Is er iets gaande? Er
is iets gaande, hè?’
‘Ik ken hem uit de Viersprong, weet je niet? Het is een
heel aardige vent. Hij is derde geworden bij het nationale
kampioenschap kleiduivenschieten. Misschien mag hij wel naar
de Olympische Spelen. Dan kunnen we mee.’
‘Er ís iets gaande,’ zei Shirley Jane. Ze trok een vies gezicht.
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
bo
ek
er
ij
|
21
Er waren sinds de dood van hun vader meer mannen geweest.
Het was begonnen met de ‘rode rakker’ die een beroerte had
gekregen, maar het niettemin vrolijk met andere dames bleef
aanleggen. Hij was advocaat en woonde in een herenboerderij met
een schommel in de woonkamer, een flipperkast op de gang en een
pingpongtafel in de schuur. Toch waren de kinderen van het Ruige
Land niet te vermurwen geweest. Daarna kwam de bankdirecteur
die ze de Neus noemden, omdat er een knolraap op zijn gezicht
was geland. De Neus had moeder ten huwelijk gevraagd in het
café bij de ijzeren klapbrug – de kastelein had smakelijk gelachen
en de rekening verscheurd. Een lokale troubadour had een
cassettebandje in de bus gedaan met een liefdeslied in dialect,
ook al was hij getrouwd. zong hij, Er was wethouder Brakkeveld,
ook al getrouwd, er waren de beschonken mannen uit het café,
de één inwisselbaar voor de ander. Nu was er dus de Jager, en over
een paar jaar zou de Snor opdagen, die aspirant-lid was van de
Hell’s Angels en illegale wapens op zolder bewaarde. Er zat al met
al geen stijgende lijn in – moeder hield, ondanks of juist dankzij
haar bourgeois-achtergrond, van gevaarlijke mannen.
Deedee kwam druipend binnen in haar roze badpak, in
haar spoor een entourage van kittens. Voor het huis stond een
opblaasbad dat via een tuinslang werd gevuld met warm water.
Het zwembad was lek, en zo snel als het volliep, zo snel liep het
water in een beekje de sloot in.
‘Wat is er?’ vroeg Deedee, direct op haar hoede.
‘Moeder is weer aan de haal met zo’n knakker,’ zei Kai.
Deedee betrok.
‘Heb je de kraan uitgezet?’ vroeg moeder.
‘Zo meteen,’ zei Deedee. Ze wapperde zonder nadenken
een halo van vliegen uiteen. Er waren fruitvliegjes, er waren
steekmuggen, er waren bromvliegen die als een dolle tol tegen
het raam stuiterden. Op televisie deed het tuig zich, op de
klanken van muziekmiljonairs, tegoed aan het oogvocht van
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
bo
ek
er
ij
22
stervende Afrikaantjes, hier bleven ze plakken aan vliegenpapier
of vielen ze ten prooi aan opgerolde kranten. Op de muren zaten
zwarte en rode vlekken, onder de ramen lag een spoor van tot
balletjes gerolde lijken. Ze hadden keurig de pootjes over hun
borst gevouwen.
‘Weten opa en oma er al van?’ vroeg Shirley Jane. Het was een
verkapt dreigement.
‘Wat hebben die ermee nodig?’
Shirley Jane haalde haar schouders op.
‘Ben je nog naar de supermarkt geweest?’ vroeg Kurt. Hij zat
op de campingstoel die bij de piano hoorde. Boven de piano hing
een soort embryo uit het oeuvre van de mislukte schilder – zo had
hij moeder huur betaald voor zijn atelier boven de krant.
‘Er is toch gewoon brood?’
‘… dat zo oud is dat je er een atoombunker van kunt bouwen.’
Moeder keek op haar horloge. De supermarkt was al lang
dicht. ‘Ik ga zo wel even naar de snackbar.’
Kurt bevingerde vaders ziekenfondsbril. De bril zat zo strak
dat het montuur rode strepen en moeten achterliet. Café de
Viersprong lag naast de snackbar – als ze voor het donker eten
zouden krijgen, hadden ze geluk. Niettemin noteerden ze hun
bestelling.
Het was onmogelijk de nacht te bezitten. Je kon er hooguit in
ronddwalen, zicht op niet meer dan een fractie van het bos, een
mengeling van angst en opwinding in je lijf, gewapend met een
zaklantaarn. Het licht ving de boomstammen en de struiken,
die levende, bijna uitzinnige schaduwen wierpen – ze maakten
het donker alleen maar zwarter, dieper. Waarom waren dieren
niet bang voor de nacht, zoals zij? Of waren de dieren die bang
waren niet zo stom om zich eraan over te geven, immuun voor het
tegengif van avontuur?
Vanachter een beuk sprong Kurt tevoorschijn. Hij greep Kai
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
bo
ek
er
ij
|
23
bij zijn arm, zette zijn been achter dat van Kai en vloerde hem. Ze
worstelden en Kurts gewicht drukte Kais schedel tegen de bodem
tot die leek te barsten. Een uiterste krachtsinspanning en nu lag
Kai bovenop, zijn knie in Kurts kruis. Kurt gilde het uit. Hij tolde
als een krokodil en weer wisselden de kansen, tot ze uitgeput en
met de slappe lach ruggelings naar de hemel lagen te staren. Al
die nachten dat ze buiten waren, geheel bevrijd, en beter sliepen
dan ooit, te midden van het ongedierte en een symfonie van
krekels… Kurt hief zich op zijn benen en rende weg, het bos in. Hij
maakte een geluid dat met woorden niets te maken had. Beesten…
Kai keek hem na, verdween toen in tegengestelde richting. Hij was
alleen, maar onzichtbare weerwolven zaten hem op de hielen,
hun bestorven adem en het spoor van slijm.
Kruip-door-sluip-door, onder de sparren, over een bed van
naalden die in je handpalmen bleven steken. Er kwam steeds
meer tekening in de duisternis – zijn ogen raakten eraan gewend.
De maan was afgedekt door een dik pak wolken.
Er bewoog iets. De bundel van een zaklantaarn reikte naast
hem, voor hem, boven hem. Mis! Deedee gilde en zette het –
stuiter, stuiter – op een lopen, zwart op zwart, met Socrates in
de achtervolging, de fel oplichtende ogen. Kai kwam onder de
sparren vandaan, nam een aanloop, sprong over een sloot die het
bos doorsneed, sloeg takken aan de kant, dook ineen, rende, maar
waarheen? Hij rende zomaar wat.
Het huis was een zwart gat in het bos. Alle deuren stonden
open, alle lampen – voor zover ze het al deden – waren uitgeknipt.
De nacht en het bos waren binnen genood en versmolten met de
kamers. Kai drukte zich plat tegen de buitenmuur en schuifelde
stapje voor stapje naar de deur van moeders slaapkamer. Als het
een hinderlaag was… Hij hield zijn adem in tot hij bijna stikte.
In de verte klonken de stemmen van Kurt en Deedee. Waar was
Shirley Jane? Waar was Jarmusch? Ze konden overal zijn: binnen,
op het dak, in de drooggevallen vijver, in een boom. Ze konden je
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
bo
ek
er
ij
24
elk moment te grazen nemen.
Plotseling spoelde een zee van licht over het bos. Kai kneep
zijn ogen dicht, opende ze langzaam. Shirley Jane riep: ‘Time out!
Time out!’ Ze was vlakbij, in moeders slaapkamer. Hij was er bijna
met open ogen ingetuind.
Kai kwam aarzelend naar binnen. Shirley Jane droeg een
slobbershirt en slippers. Ze stond op een gammele rieten stoel die
ze naast de antieke pastoorskast had gezet. ‘Moet je kijken.’ Ze
liet hem een portemonnee zien met Disneyfiguren erop. ‘Die ben
ik al zo lang kwijt. Al jaren.’ Ze blies het stof eraf en knipte de
portemonnee open. Leeg.
‘Waar heb je die gevonden?’
‘Ik wilde me op de kast verstoppen.’
‘En dan?’
‘Wachten.’
‘Wat ligt er nog meer?’
Shirley Jane keek boven op de kast. ‘Van alles. Papieren.
Liefdesverklaringen op bierviltjes. Doosjes en dingetjes.’
Kai liep naar de schakelaar. ‘Ik doe het licht weer uit, oké?’
‘Oké,’ zei Shirley Jane.
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
bo
ek
er
ij
|
25
AuKE HuLSt Kinderen van het Ruige Land
tHEMAtiEK
In deze kruising tussen een familiekroniek en een
bildungsroman zien we vanuit het perspectief van het
jongetje Kai hoe een afgelegen wonende familie ontspoort
na de dood van de vader. Kai, zijn broer Kurt en zijn zusjes
Shirley Jane en Deedee leven met hun onbetrouwbare en
vaak afwezige moeder in een huis in een bos. In elk opzicht
bevinden ze zich in de wildernis, het centrale beeld in dit
boek. Het erf en het omringende bos zijn ongetemd, het huis
is vervuild en vervallen, het dagelijks leven mist structuur.
Problemen die voortkomen uit het karakter van de moeder,
zorgen ervoor dat de wereld steeds chaotischer en onveiliger
wordt. Het idee van entropie, de oprukkende wanorde, is
voor Kai het beste model voor hoe de wereld in elkaar zit.
Het gezin staat niet alleen buiten de samenleving, maar
op verschillende manieren ook buiten de werkelijkheid.
Het effect van isolatie en uitsluiting op de emotionele
ontwikkeling van kinderen is een belangrijk thema in het
boek. Dankzij de vrijheid en onveiligheid die horen bij
gebrek aan ouderlijk toezicht, kunnen de kinderen naar
believen interesses uitdiepen en vaardigheden ontwikkelen.
Er wordt muziek gemaakt, geschreven, er wordt een
ruimtevaartprogramma ontwikkeld. Maar de prijs is hoog:
existentiële angst, gebrek aan contact en het onvermogen
tot communicatie. Op tal van fronten lijken de kinderen veel
ouder dan hun jaren, emotioneel blijven ze onderontwikkeld.
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
bo
ek
er
ij
26
In dit boek is voortdurend sprake van een omkering van
de rollen van volwassenen en kinderen. Dat is zichtbaar
in kleine details – Deedee die moeder uitlegt hoe de
wasmachine werkt –, maar ook in grotere: de kinderen die
de verantwoordelijkheid op zich nemen om een oplossing
te vinden voor moeders financiële problemen, discussies
waarin een kind een volwassene de les leest, Shirley Jane die
zich over Deedee ontfermt, Kai die uiteindelijk naar Frankrijk
reist om zijn weggelopen moeder terug te halen.
Een vraag die – impliciet en expliciet – terugkeert is in
hoeverre moeder en zoon op elkaar lijken. De narcistische
en antisocialeaspecten van moeders karakter, echoën door
in het karakter van haar kinderen. is een kind in de eerste
plaats altijd een kind van zijn ouders?
Een terugkerend thema in het boek is de frictie tussen
waarheid en leugen, tussen werkelijkheid en fantasie.
De kinderen zijn detectives die de waarheid achter de
schone schijn moeten ontdekken. Kai verafschuwt de
leugenachtigheid van zijn moeder en neemt in toenemende
mate de positie in van iemand voor wie alleen feiten tellen.
Tegelijk speelt de fantasiewereld van de (sciencefiction)
literatuur een steeds grotere rol in zijn leven. Hij wordt
een omnivoor lezer en schrijft. Het is een manier om te
ontsnappen maar ook om grip te krijgen op zichzelf en
de omstandigheden. In literatuur, ontdekt hij, wordt juist
de waarheid gelogen. ‘Als je de essentie correct in een
onwaarheid wist te vatten, zou iedereen het herkennen als
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
bo
ek
er
ij
|
27
waarheid, als iets wat tegelijk het leven ontsteeg en geheel
omhulde. De grens tussen het geleefde en geschreven
leven werd dan diffuus – ze versmolten tot een nieuwe
hyperrealiteit.’ Omdat het hier een sterk autobiografische
roman betreft, is het boek ook een oefening in metafictie.
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
bo
ek
er
ij
28
GESpREKSVR AGEn
1 Een van de motto’s komt uit Francis Ford Coppola’s film
Rumble Fish, naar het gelijknamige boek van S.E. Hinton.
‘I stopped being a kid when I was five,’ zegt The Motorcy-
cle Boy. Zijn jongere broer Rusty vraagt: ‘I wonder when
I’ll stop being a kid.’ The Motorcycle Boy: ‘Not ever.’ Hoe
interpreteert u dit motto?
2 Op pagina 43 staat: ‘Er waren mensen die zeiden dat
Kai ruzie had met God omdat zijn vader was overleden.
Er waren ook mensen die zeiden dat Kai ruzie had met
God om zijn vader te eren – die had tenslotte ook altijd
ruzie met Hem gemaakt.’ Wat denkt u?
3 Kinderen ontwikkelen strategieën om met problemen –
het overlijden van een ouder, verlating, sociaal isolement,
bestaansonzekerheid – om te gaan. Welke strategieën
heeft u in dit boek herkend?
4 Voor Kai blijft de moederfiguur ongrijpbaar. Geldt dat
ook voor u als lezer?
5 De schrijver maakt gebruik van merknamen, culturele
referenties en turbotaal om een specifiek tijdsbeeld
(jaren ’80 en ’90) op te roepen. Maakt dat dat de beschre-
ven wereld dichterbij komt, of juist meer op afstand van
u staat?
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
bo
ek
er
ij
|
29
6 Uit het hoofdstuk ‘De organisatie van de wereld’ blijkt
al hoe belangrijk de locatie van handeling is. Het erf en
het huis worden in detail neergezet. Heeft die locatie bij
u vooral positieve of negatieve associaties opgeroepen?
Had het verhaal evengoed in een stedelijke omgeving
kunnen plaatsvinden?
7 Een terugkerend thema is schrijven en schrijverschap.
Gaat het boek daardoor naar uw idee ook over zichzelf?
8 Kai wil niet op zijn moeder lijken, maar is bang dat dat
toch zo is. Ziet u parallellen?
9 Waarom denkt u dat de moeder in Frankrijk een dag-
boek is gaan bijhouden?
10 ‘Deze familie is verliefd op zichzelf,’ zegt Kai tegen zijn
moeder (pg. 326). Wat vindt u van die stelling?
11 In het boek worden fundamentele vragen gesteld over
verantwoordelijkheid en schuld. ‘In zijn hoofd ging hij
de gebeurtenissen na die hem hierheen hadden geleid.
Was het onvermijdelijk geweest – het resultaat van deel-
tjes die botsten volgens onwrikbare wetten – of waren
er keuzes gemaakt, afslagen genomen, waarschuwings-
borden genegeerd?’ (pg. 301) Hoe kijkt u daar tegenaan?
Hoever gaat verantwoordelijkheid en in welke mate valt
de verschillende personages iets te verwijten?
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
bo
ek
er
ij
30
12 Is in de loop van het verhaal uw perceptie van de hoofd-
figuren veranderd?
13 Was u zich tijdens het lezen bewust van het autobiogra-
fische gehalte van deze roman? Zo ja, had dat invloed
op de leeservaring?
14 Waarom denkt u dat de schrijver dit boek geschreven
heeft? Zijn er aanwijzingen in de tekst te vinden voor
zijn motivatie?
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
|
31
MAAK KANS OP EEN BOEKENPAKKET!
wilt u op de hoogte blijven van de nieuwste boeken van Meulenhoff boekerij?
Schrijf u dan nu in voor onze nieuwsbrief en maak kans op een boekenpakket
T.W.V. € 100,-!
WWW.MEULENHOFFBOEKERIJ.NL/LITERATUURGIDS
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
32
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
32
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
|
33
R AMOnA AuSubEL
Er is hier niemand, behalve wij allemaal
Roemenië, 1939. Voor een afgelegen joods dorpje komt de
oorlog steeds dichterbij. Om het dreigende gevaar af te wen-
den besluiten de dorpelingen alle banden met de ‘oude’ we-
reld te verbreken. Door de ogen van Lena, een jonge moeder,
zien we hoe de dorpelingen hun lot in eigen hand nemen:
ze vergeten de tijd en de geschiedenis, en sluiten hun dorp
compleet van de buitenwereld af. Maar uiteindelijk haalt de
realiteit hen in. Lena moet haar dorp ontvluchten. Wat moet
zij opofferen om haar leven en dat van haar kinderen te red-
den, op weg naar een hoopvolle toekomst?
Ramona Ausubel betovert de lezers met haar woorden maar
brengt hen ook in verwarring. Er is hier niemand, behalve wij alle-
maal is een fabelachtige, bij vlagen hartverscheurende roman.
Ramona Ausubel studeerde aan de University of California en
publiceerde korte verhalen in o.a. The New Yorker. Hiermee won ze
diverse literaire prijzen. Ze baseerde Er is hier niemand, behalve wij
allemaal op de geschiedenis van haar eigen familie: haar groot-
moeder ontvluchtte het geweld van de Tweede Wereldoorlog in
Europa, en dat verhaal verwerkte ze in deze roman.
‘Een bijzondere roman over de verschrikkingen van de Holo-
caust, over liefde, verlies, hoop, en de kracht van verhalen ver-
tellen.’ bOOKLiSt
‘Uitzonderlijk debuut over een Roemeens dorpje dat zich bij
het uitbreken van de oorlog terugtrekt in een denkbeeldige
werkelijkheid.’ VOGuE
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
34
R AMOnA AuSubEL
Er is hier niemand, behalve wij allemaal
Op een vrijdagavond hing de zon zwaar neer, wachtend om
stroperig leeg te lopen in de graanvelden. Mannen liepen naar
huis met de bewijzen van die dag – een zeis, een leren buidel vol
scherpe tangetjes, een rol kwitanties, een zak met kool, een lege
broodtrommel. Kinderen zoals ik stonden bij de deur met geboen-
de wangen als sappig fruit, rijp voor de pluk. ‘Sjabbat sjalom,’
zeiden wij kinderen tegen onze vaders. ‘Goed sjabbes,’ zeiden de
vaders. Op tafel: een kanten tafelkleed. Op het kanten tafelkleed:
dekschalen. ‘Sjabbat sjalom,’ zeiden de vrouwen van de mannen
terwijl ze hen zoenden.
Bij mij thuis stond een kippenpoot te koken tot het vlees van
het bot in de soep viel. Mijn broer had net voor zonsondergang
hout naar binnen gebracht en ik probeerde erachter te komen
of ook de winterwolken waren bevroren, of alleen de sneeuw die
eruit viel. Mijn zus hield een katoenen lapje om het vingertopje
waar ze zich aan haar naald had geprikt. Dat bracht ons drieën
op ons favoriete spelletje: wonden vergelijken, de souvenirs van
onze kindertijd. Moishe, met dertien jaar de oudste, had achter
op zijn kuit een blauwe plek van toen hij in de rivier tegen een
boomstam was gezwommen. Regina, een jaar jonger dan Moishe
en een jaar ouder dan ik, liet een druppel donkerrood bloed van
de naaldenprik in haar andere hand vallen. Ik had aan tikkertje
een langgerekte schram van een tak overgehouden. Onze huid
was één kaart, verspreid over drie bladzijden waarin het territo-
rium van ons spel was gekerfd.
Mijn moeder draaide de franje van het tafelkleed in een knoop
die weer los zou raken. Ze zat een boek te lezen over een winterse,
uitzichtloze liefdesaffaire tussen twee jonge Russen: een jongen
met blozende wangen die op het punt stond bij het leger van de
tsaar te gaan, en een mooi, dom meisje. Mijn moeder schudde
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
|
35
haar hoofd om de geliefden omdat ze al wist dat het op niets zou
uitdraaien. Ze zag het als een persoonlijke belediging dat ze ge-
loofden in zoiets hopeloos. Bij elke bladzijde die ze omsloeg, be-
gon ze driftiger aan de franje te draaien.
‘Ik hoop dat hij pas in de lente doodgaat,’ zei ze. ‘Ze is te dom
om zo veel kou te overleven met ook nog eens een gebroken hart.’
Mijn vader was nog niet thuis, en de kamer leek een schilderij
dat we voor hem hadden gemaakt. Toen de deurknop werd om-
gedraaid en hij het tafereel in zich op kon nemen, kwamen we
weer in actie: moeder stond op om in de soep te roeren, terwijl
wij kinderen op onze vader af vlogen om te bewijzen dat ook wij
de hele dag hadden geleefd: bloed op de stof, keurig gestapelde
houtblokken en een vraag over de herkomst van sneeuw.
‘De mooiste vrouw ter wereld,’ zei mijn vader, met zijn lippen
op mijn moeders hand gedrukt. De hele kamer geurde naar het
avondeten, en ik legde bij elk van onze plaatsen een zacht, oud
servet.
In ons dorp stonden we allemaal – vaders en moeders, groot-
ouders en kinderen, ooms en oudtantes, de slager, bakker, zadel-
maker, schoenmaker, maaier, koolboer – in een kring om de tafel
en staken kaarsen aan terwijl we de kamer dompelden in gebed.
Allemaal tegelijk trokken we aan zacht, gevlochten brood, dat uit
elkaar viel.
Aan de hand van mijn vader liep ik door de stromende regen naar
het wekelijks gebed. De dorpelingen knikten en glimlachten naar
elkaar, probeerden dankbaar te zijn voor ons plekje op de draai-
ende aardbol. We hielden ons niet bezig met de vele dreigingen
van de wereld, maar met de onbenulligste details. Mijn moeder
zei tegen mijn gekke tante Kayla: ‘God, wat een regen,’ en: ‘Ik ben
blij dat ik de was gisteravond heb binnengehaald.’ Ze dacht niet:
Ik vraag me af of dit noodweer de rest van ons leven aanhoudt.
‘Alweer een dag in het paradijs,’ zei Kayla, en pakte mijn oom
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
36
Hersh zijn hoge hoed van het hoofd om regenwater eraf te schud-
den dat zich in de rand had verzameld.
Er ging een oud verhaal dat de profeet Elia verantwoordelijk
was voor regen en donder – zijn enige afleiding terwijl hij de grote
en verschrikkelijke dag van de Heer zat af te wachten. ‘Ja, ja, we
horen je wel,’ zei de bakker tegen de hemel.
Ons dorp was te klein voor een echte tempel – net iets meer
dan honderd inwoners – maar we wisten ons te redden met het
huis van de genezer. In zijn keuken: de vrouwen en kinderen, stil-
letjes kijkend hoe het buiten steeds harder begon te regenen. Ik
zag de plassen die zich vormden, wilde dat ik er buiten in stond te
springen en zo alles wat mijn moeder schoon had gepoetst weer
lekker vies maakte. In de loop der jaren hadden de moeders de
regels van de sjabbat wat versoepeld zodat ze kleine, eenvoudige
karweitjes konden doen terwijl ze naar de dienst luisterden. Een
paar zaten sokken te stoppen, een paar zaten te breien. Tante Kay-
la was halverwege een borduurwerkje van een mand vol knalroze
baby’s, gewikkeld in een zachtblauwe deken. De baby’s hadden
nog geen ogen, en ook geen handen. Blinde monstertjes. Naast
Kayla, wier jaloezie als slijm uit haar sijpelde, legde de hoogzwan-
gere vrouw van de bankier een trui tussen haar schouder en haar
hoofd en deed haar ogen dicht. Aan haar voeten had haar oudste
zoon Igor zijn broertjes en zusjes in een keurige kring verzameld,
waar hij kopjes van het poppenservies ronddeelde en deed alsof
hij ze volschonk.
In de zitkamer bereidden de mannen zich voor om het vuur van
het geloof op te stoken. Maar de genezer was ongedurig. Met veel
geritsel haalde hij een krant uit zijn zak. ‘We moeten het ergens
over hebben,’ zei hij nerveus. ‘Voor we beginnen.’ Hij vouwde de
krant open op de grond. oorlog. 11 uur in de ochtend, 3 september 1939
stond er op de voorpagina. De slager, die opgedroogd bloed onder
zijn nagels vandaan zat te peuteren, keek op. De magere, bebrilde
juwelier voelde aan zijn zakhorloge. De groenteboer tikte op zijn
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
|
37
gladde, kale hoofd. De kapper las de woorden hardop voor, en zijn
stem brak.
‘Het is onze rustdag,’ zei de weduwe verontwaardigd.
‘Dit was al weken geleden,’ zei de genezer zacht. Hij haalde een
opgevouwen krantenknipsel uit zijn vestzak. Hij vouwde het uit,
zodat het zich opende als een bloem. Hij begon voor te lezen. ‘Het
Joodse volk moet met wortel en tak worden uitgeroeid. Dan komt
er in één klap een eind aan de golf van plagen in Polen.’
Omdat ik wist dat ik niet precies begreep wat daarmee werd
bedoeld, trok ik maar niet meer aan mijn moeders rok; ik werd
bang van haar gezicht, dat lijkbleek was van schrik. De moeders die
sokken hadden zitten stoppen, haalden de naald niet meer door.
Het getik van breipennen was opgehouden. De vrouw van de ban-
kier zat nog steeds vredig te slapen, terwijl haar kinderen dichter
om haar enkels gingen zitten en Igor zijn best bleef doen ze op te
beuren door ze denkbeeldige koekjes aan te bieden om in hun thee
te dopen.
Ik kon mijn oom Hersh niet zien, maar herkende zijn stem. ‘Dit
kan zo toch niet doorgaan? Dit wordt toch wel een halt toegeroe-
pen?’
‘Ik heb een broer in Amerika die zegt dat ze Duitsland de oorlog
niet zullen laten winnen,’ zei de juwelier.
‘We zitten op veertig dagen lopen van Iaşi, en op twee weken
van Lvov. Hier zijn we veilig,’ zei de bakker.
‘Chernowitz is maar zevenenveertig kilometer hier vandaan,’
zei de genezer.
De stilte die neerdaalde was wanhopig, ondraaglijk, furieus.
Niemand verroerde zich. We waren een huis vol beelden, afgekeurd
omdat we onregelmatigheden vertoonden. Wachtend tot we kapot
werden gesmeten en in de rivier werden gegooid. En als ik nou dood-
ga? dacht ik bij mezelf. En als ik nou niet groot word? Nog terwijl ik dat
herhaalde, kon ik niet geloven dat het waar was. Mijn roze handen,
mijn wang met de schram, mijn bruine jurk die op drie plekken
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
38
was versteld – niets daarvan leek te verdwijnen. Ze waren tastbaar
en echt, onweerlegbaar. Welke macht zou ze uit het bestaan kun-
nen wegpraten?
Mijn moeder nam afwezig mijn vlechten in haar hand en hield
ze als leidsels vast. Ik wou dat ik haar in galop weg kon halen van
deze benarde plek en sneller dan de wind in veiligheid kon bren-
gen. We bleven in de keuken van de genezer zitten, terwijl het
gevaar als een salamander om ons heen sloop. De vrouw van de
bankier werd wakker en mepte naar haar elf kinderen die tegen
elkaar aan waren gekropen, als een vrouw die vliegen verjaagt van
de taart. ‘Moeder,’ zei Igor, ‘er zijn problemen.’ Ze legde haar han-
den op haar dikke buik en keek hem vernietigend aan, haar ogen
smeulend van woede. Verraad me niet, zeiden die ogen. Haal me
niet uit mijn sluimering.
We waren compleet verbouwereerd. Ons hart ging als een ra-
zende tekeer, maar we wisten niet wat we moesten doen.
De genezer ging met zijn wijsvinger over het schilferende leren
omslag van het grote boek op zijn schoot. Hij had die rug wel tiendui-
zend keer geknakt. Zonder de rest van zijn lichaam te bewegen deed
hij zijn mond open en begon voor te lezen. Hij begon bij het begin, en
zijn woorden stroomden over ons heen als een vertrouwde rivier.
In het begin schiep God de hemel en de aarde. De aarde was nog woest en
doods, en duisternis lag over de oervloed, maar Gods geest zweefde over het
water.
God zei: ‘Er moet licht komen,’ en er was licht.
God zag dat het licht goed was, en Hij scheidde het licht van de duisternis;
het licht noemde Hij dag, de duisternis noemde Hij nacht. Het werd avond
en het werd morgen. De eerste dag.
Zijn stem verving het bloed in mijn aderen. Buiten veranderde de
regen in een gordijn. Er begonnen stroompjes over de geplaveide
straten te lopen.
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
|
39
Het droge noemde Hij aarde, het samengestroomde water noemde Hij zee.
En God zag dat het goed was.
God zei: ‘Overal op aarde moet jong groen ontkiemen: zaadvormende plan-
ten en allerlei bomen die vruchten dragen met zaad erin.’ En zo gebeurde
het.
En toen, alsof het ons had verzameld als publiek, kwam er een zil-
veren vliegtuig voorbij dat met zijn grote propeller de lucht door-
boorde. Mijn moeder liet mijn vlechten los en ze vielen in mijn
nek, warm geworden in haar hand. Ons gezicht, dat we tegen de
ruiten hadden gedrukt, verstrakte in stilte. De kleine jongetjes
prentten zich de vorm in zodat ze hem later konden natekenen.
De meisjes waren minder gevoelig voor de betovering ervan en
zagen een glanzend gevaar. Moishe wierp me een opgewonden,
geschrokken blik toe. Regina wrong haar handen naar buiten. Het
vliegtuig vloog laag, maar het geluid ervan was dat niet. Igor had
niet genoeg handen om de ogen van al zijn tien broertjes en zus-
jes te bedekken. Hij schermde de jongsten af en suste de rest.
Ik stelde me voor hoe de wereld er van die hoogte uit zou zien.
Ik bedacht dat de piloot drie concentrische cirkels moest hebben
gezien. Allereerst het bruine, kolkende water – de cirkel van onze
rivier om ons heen; daarbinnen de lappendeken van onze velden,
die bestonden uit omgeploegde aarde, vers gezaaid zaad, het hel-
dergroene tapijt van een wei die net tot leven begon te komen,
hekken die waren gerepareerd of omvielen in het zachte jonge
gras, opbollende hooibergen, onze kudde koeien, onze kudde
schapen, onze geiten, kale berkenbomen die recht de hemel in
staken; en in het midden, in het hart, onze straten van keien of
zand, onze daken van rode pannen of grijze dakspanen die naar
buiten uitwaaierden vanaf het dorpsplein met in het midden het
beeld van een oorlogsheld uit lang vervlogen tijden. In elke eta-
lage werden ons beloftes gedaan: een vers geslacht lam bungelend
aan een haak in de slagersetalage, een mand vol donkerrode bie-
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
40
ten en een ton met uien in die van de groenteman, de lege stoel en
de glimmende schaar van de kapper, de apotheek van de genezer
vol bruinglazen flessen met handgeschreven etiketten, de gouden
kettingen van de juwelier, om een zwartfluwelen hals gewonden.
We zagen het vliegtuig verdwijnen in het grijs en weer te-
rugkomen, de nadering deed onze aderen beven. Ik volgde het
met mijn ogen toen het de bergen aan de overkant van de rivier
over vloog. Toen werden mijn oren doorboord door een geweldige
dreun die de tijd deed stilstaan, en de krakende stilte die erop
volgde. De herinnering aan dat geluid cirkelde om ons heen ter-
wijl het vliegtuig oplichtte en in de wolken verdween.
Nerveus wachtten we tot alles om ons heen in vlammen op
zou gaan. Tot de aardkorst uiteen zou spatten. Tot het vliegtuig
zou terugkomen en een eind op ons schiereiland zou laten vallen.
De lucht klaarde niet op om ons te laten zien of er rook opsteeg
van achter de bergen. De regen doofde alle vuren. Stilte sloeg met
een vadsige hand al mijn vragen weg.
Er begonnen mensen te schreeuwen. De elf kinderen van de
bankier riepen allemaal vragen naar elkaar, naar hun moeder,
die wakker was maar niet van haar stoel kwam. Het woord oorlog
borrelde als belletjes op uit mijn vaders mond. Gevolgd door het
woord dood. Er werd om vergeving gesmeekt. De hemel werd afge-
ranseld met verontschuldigingen en de aarde werd afgeranseld
met regen. Ik dacht aan alles wat iemand van bovenaf kon laten
vallen: varkens, houtblokken, bakstenen. Een brief waarin stond:
Jullie zijn dood. Ik kende het woord bom, maar ik had er nooit een
zien ontploffen. Mijn moeder hield zich stil, afgezien van haar
vingers die de mijne stevig omklemden. Mijn hand paste helemaal
in de hare, als een zaadje. Het moest dezelfde hemel zijn als daar-
voor, maar ze leek volslagen leeg, het licht gedoofd.
De barrière tussen de keuken en de zitkamer viel weg. Man-
nen en vrouwen vermengden zich, echtelieden hielden elkaar
vast. Kinderen probeerden zich in de omhelzing te wringen.
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
|
41
De rivier zwol, de regen stortte neer, en het geluid van al dat
water overstemde onze woorden. We verstonden dief als iemand
lief zei. We verstonden laat in plaats van kwaad en brood in plaats
van God. We leken een stuurloze storm, onszelf striemend totdat
we er duizelig van werden.
Het had geen zin om te gissen hoe veel minuten of dagen het
zou duren voor onze hemel opnieuw door een propeller aan gol-
vende blauwe flarden zou worden gereten. We kregen het gevoel,
aanvankelijk in onze voeten, toen in onze benen (die wortelloze
stronken), in onze klotsende ingewanden en schreeuwende harten,
dat we op dit eiland werden achtergelaten. Het zinkende eiland.
Waarom vluchtten we niet stroomafwaarts, samen met al het re-
genwater? Waarom stonden we hier, roerloos als vlaggen die in de
grond waren gestoken, als alles wat ontsnappen kon, ontsnapte?
De genezer ging op de grond zitten. Hij sloeg het boek weer
open en begon met luide, vaste stem verder te lezen.
God zei: ‘Er moet midden in het water een gewelf komen dat de watermas-
sa’s van elkaar scheidt.’ God zei: ‘Er moeten lichten aan het hemelgewelf
komen om de dag te scheiden van de nacht. Ze moeten de sterrenbeelden
en de seizoenen aangeven en de dagen en de jaren.’
De stem van de genezer werd schor en hij begon te hoesten. Ik
begreep niet waar de tranen vandaan kwamen die over zijn wan-
gen stroomden. Mijn vader gaf hem een versleten zakdoek, en de
genezer veegde zijn gezicht af.
Ik deed de deur dicht en liep naar de drempel tussen de keu-
ken en de zitkamer. ‘Blijf alstublieft voorlezen,’ zei ik. Hij perste
de woorden uit zijn keel.
En God schiep de grote zeemonsters en alle soorten levende wezens waar-
van het water wemelt en krioelt, en ook alles wat vleugels heeft. En God
zag dat het goed was.
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
42
Toen vormde Hij uit aarde alle in het wild levende dieren en alle vogels, en
Hij bracht die bij de mens om te zien welke namen de mens ze zou geven:
zoals Hij elk levend wezen zou noemen, zo zou het heten.
Mijn vader bekeek me aandachtig. Zijn bruine ogen waren grijs
in het licht. Zijn baard was warrig en zag er haveloos uit, zijn
handen waren kort en stevig. We stonden allemaal roerloos. We
keken naar de bergen waar nog steeds geen rook opsteeg, waar de
zilveren vliegmachine niet naar ons omkeerde. De explosie leek al
een droom, onbeduidend en onmogelijk.
Het graan liet zich onderdanig tegen de grond blazen. De he-
mel werd compact, in de populieren sloeg blad tegen blad. Het
bleef maar regenen en wij bleven maar kijken hoe hij neerdaalde.
De schuimend witte rivier gooide al haar stenen door elkaar.
Maar een damp steeg uit de aarde op en bevochtigde heel de aardbodem.
Na uren te hebben gewacht tot het vliegtuig terugkwam, toen de
regen was bedaard tot een zachte nevel onder de handpalm van
een koele, roze hemel, klonk onze rivier weer als onze rivier en
slopen we naar buiten om te zien hoe de wereld eruitzag nu hij
begon af te kalven. De lucht was doordrenkt met de geur van door-
weekte schapen. Onze voeten bleven steken in de modder, onze
kleren bleven haken achter afgewaaide takken. We stonden in het
door de wind gekamde graan boven de rivier. De bergen waar de
explosie had plaatsgevonden zagen er niet anders uit dan anders.
De lucht was de lucht, onafzienbaar en tintelend van licht.
Op de rivieroevers wemelde het van de kronkelende vissen.
Aangespoeld en angstig krulden ze zich als vraagtekens omhoog.
‘Iets om te redden,’ zei ik dankbaar, en ik begon de vissen in mijn
rok te verzamelen. Ik liep voorzichtig door de diepe, glibberige
modder; mijn witte benen werden langzaam bruin en mijn sok-
ken zakten af, totdat ik de glanzende, zilveren inhoud van mijn
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
|
43
buidel in één keer bevrijdde. Terug in het water kronkelden de vis-
sen hun staart en verdwenen. Iedereen begon mee te doen, vulde
jurken en broekzakken en armen vol gladde, kronkelende vissen.
De vissen, sterker dan ze eruitzagen, zwommen onze handen uit
en maakten ons aan het lachen. We zaten ze achterna, zeiden: ‘We
doen jullie niks. We proberen jullie naar huis te brengen.’
Door ons werk begonnen de oevers steeds minder te glinsteren
van de forellenjuwelen, maar nu de rivier zich terugtrok, bracht
ze ons andere schatten. Ik raapte de tuit van een theepot op, vol
met slib. De voorste helft van een piano grijnsde zijn weggeslagen
tanden bloot. De slager vond een wollen herenhoed met een lint
eromheen. Uit de modder haalden we twee kommen tevoorschijn,
een sieradenkistje vol modder, een pop zonder benen, een viltige
trui, een paar houtblokken, een handgetekende kaart van de zo-
merconstellaties, gevlekt maar leesbaar, en een vrouw. Een vrouw
– met haren, tanden, voeten, vingers en al. En ze leefde.
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
44
Ramona Ausubel, Er is hier niemand, behalve wij allemaal
tHEMAtiEK
Samen met de bommen die de vooravond van de Tweede We-
reldoorlog inluiden, spoelt een vrouw het dorp van de elfja-
rige Lena binnen. De vreemde stelt de dorpelingen het on-
waarschijnlijke voor: ‘We beginnen opnieuw.’ Niet zoals hun
joodse voorouders die, toen ze vervolgd werden, hun koffers
en hun kinderen oppakten en naar een ander land, een an-
dere taal vertrokken, maar – zoals de kleine Lena instinctief
aanvult – zo ‘...dat morgen ooit de eerste dag van de wereld
was.’ Opnieuw beginnen, kán dat eigenlijk wel? Is dat iets
wat je zelf in de hand hebt? Dat zijn enkele van de belangrijk-
ste vragen die in deze roman worden gesteld.
De bewoners van het afgelegen dorp besluiten te breken met
de (oude) werkelijkheid, de buitenwereld te ontkennen en
met hun eigen scheppingsverhaal te komen. Ze schrijven
hun eigen geschiedenis en dus hun eigen toekomst, en pro-
beren zo te ontsnappen aan hun lot. Dat lijkt eenvoudiger
gezegd dan gedaan. Ze wegen alles af: wat weten we nog wél
en wat niet meer in die nieuwe wereld? Welke wetten, welke
tijd en lengtematen tellen daar? Mag de typemachine wel?
De juwelier verstopt zijn radio. Het ‘Comité voor Wat we heb-
ben’ telt huizen, kinderen, nepstenen, spades, verliefdheden
en uitgebleven verontschuldigingen.
Kleine Lena groeit op in de verkeerde versnelling, als het
kind van een stel dat in de nieuwe wereld recht meent te
hebben op eigen geluk. De deur van haar eerste ouders gaat
op slot; de keerzijde van opnieuw beginnen. Lena bloeit bij
haar nieuwe ouders in razend tempo op tot een jonge vrouw
en speelt het spel van haar nieuwe ouders schoorvoetend
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
|
45
mee. ‘Help,’ zegt ze tegen de vreemde, ‘is dit echt? Ben ik me-
zelf nog?’ Is ze weggegeven als een geschenk of een offer? De
vreemde, die de dorpswensen nu inventariseert vanuit een
schuur, biedt troost: ‘Alles blijft waar. Jij bent jezelf, hoeveel
je ook moet veranderen.’
Langzaamaan overtuigen de bewoners zichzelf van hun nieu-
we bestaan en vinden rust in hun zelfgeschapen wereld. Van
de oorlog hebben ze niets meer gemerkt. Lena is zwanger
van haar tweede als de werkelijkheid het dorp binnenstormt
en haar man van haar afneemt. Ze verlaat het dorp en trekt
met haar kinderen de wereld in, die gruwelijk blijkt te zijn.
De fabel die het dorp van zichzelf heeft gemaakt, wordt aan
stukken geslagen. De grens tussen verbeelding en werkelijk-
heid weer uit elkaar getrokken.
Het vreemd-zijn keert in alle vormen terug in dit boek. De jo-
den zijn altijd als vreemden beschouwd, het is inherent aan
hun geschiedenis. De vreemde is in de roman de instigator
van een nieuw bestaan. Lena zelf komt als vreemd kind te-
recht in een nieuw gezin en wordt later de vreemde van de
Russische boer en zijn vrouw. Ze komt als vreemde in Ame-
rika terecht, waar ze uiteindelijk het vreemd-zijn, weliswaar
samen met anderen, omarmt.
‘De waarheid ligt in het vertellen,’ schrijft Lena aan haar
dochter. Het verhaal is dat van haar ouders, dorpsgenoten,
haar zoons, haar volk. Ze vertelt het om te bestaan en niet
te vergeten en beseft dat haar dochter het verhaal anders
zal vertellen. Dat vertellen op zich is belangrijker dan wát er
wordt verteld, want er blijft hoe dan ook een essentie van de
waarheid achter in het nieuwe verhaal.
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
46
GESpREKSVRAGEn
1 Zouden de dorpelingen hun nieuwe begin ook zonder
vreemde gemaakt hebben? Waarom helpt zij het dorp
beschermen tegen de buitenwereld? Hoe doet ze dat?
2 Opnieuw beginnen betekent ook opnieuw moeten defi-
niëren wie je bent. Waar ligt de grens tussen nauwkeu-
righeid en abstractie? Welke dingen zou u laten tellen
of meten om uzelf te definiëren?
3 Kayla’s alles overweldigende kinderwens domineert de
levens van anderen. Wat zijn de motieven van Hersh om
zo ver mee te gaan in de grillen van Kayla? En die van
Lena en haar ouders?
4 Het concert dat Lena moet geven pakt anders uit dan
haar ouders hadden verwacht. Wat gebeurt er eigenlijk?
5 De vreemde heeft het misschien nog wel het zwaarst
met het accepteren van haar nieuwe wereld. Waarom?
Helpen de verontschuldigingen van de dorpelingen?
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
|
47
6 De dorpsbewoners gaan op verschillende manieren om
met hun nieuwe wereld. Houden ze zichzelf voor de gek
of zijn er momenten dat de verbeelding de werkelijk-
heid voorbijstreeft?
7 De narcoleptische Igor is moe van ‘het simpele feit dat
hij zichzelf had doorgegeven aan iemand anders’. Hij
zegt: ‘Volgens mij ben ik op de wereld om niets te doen.’
Wat is volgens u zijn taak in het verhaal?
8 Wat doet de juwelier en de vreemde besluiten de oude
wereld toch weer toe te laten? Waarom was de vooraan-
kondiging een beslissend moment?
9 Juist Igors gevangenschap blijkt zijn redding. Dat iets
slechts iets goeds kan voortbrengen, blijkt ook uit zijn
vriendschap met Francesco de eenzame bewaker. Uit
welke voorbeelden blijkt deze ironie nog meer?
10 Er valt een hoop te vergeven in het boek. Wie vergeeft
Lena en waarom? Vergeeft ze Kayla? Vergeeft ze de Rus-
sische boer? Wie zou u nooit vergeven?
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
48
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
48
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
|
49
KARin OVERMARS
Villa Betty
Villa Betty is een zinderende roman van Nederlandse bodem.
Het is een spannend verhaal over familieliefde, verraad,
geld, status en het verlangen naar meer . Een buitenstaander
komt terecht in de besloten wereld van een gefortuneerde
familie die leeft voor de buitenwereld - tot die buitenwereld
te dichtbij komt en de façade instort.
Karin Overmars studeerde Frans en werkt als journalist en
literair recensent voor o.a. Het Parool. Eerder schreef zij de
romans Vermoorde onschuld (1997) en Nadine (2007).
Over Nadine:
‘Geestig en ontroerend tegelijk.’ dE tELEGR A AF
‘Het verhaal lijkt in eerste instantie op een soap, maar snijdt
diepgaande thema’s aan.’ Mind MAGAzinE
‘De schrijftrant [is] overrompelend en amusant, zeker naar
het slagvaardige eindspel toe.’ nbd bibLiOn
Over Vermoorde onschuld:
‘Een parel onder de adolescentenromans (...) Een sterk de-
buut.’ ELSbEtH Ett y, nRc HAndELSbL Ad
‘Karin Overmars kan goed schrijven en heeft een gemeen
soort humor waarbij ik me op mijn gemak voel.’ HEnK SpA An, ALGEMEEn dAGbL Ad
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
50
KARin OVERMARS
Villa Betty
Wanneer ik terugdenk aan mijn tijd in Villa Betty, en dat doe ik
vaak, kom ik altijd uit bij dit moment. Voor mijn gevoel was ik
die avond, waarop Adèle en ik het ommetje maakten, voor het
laatst mezelf. Met ‘mezelf’ bedoel ik degene die ik daarvoor dacht
te zijn – degene die onlangs haar moeder had verloren, maar die
gebeurtenis had, hoe verdrietig ook, mijn wezen niet aangetast. Ik
was gewoon mezelf gebleven. Mijn verdrietige zelf, mijn enigszins
verloren zelf of hoe je het ook wilt noemen, maar wat ik bedoel
is dat ik onder die nieuwe laag van emoties nog steeds dezelfde
persoon was. Degene die ik kende en die ik zeventien jaar lang
was geweest.
Villa Betty zou mij voorgoed veranderen in iemand anders.
Niet omdat ik me ten opzichte van de Beauforts beter – leuker,
intelligenter, beschaafder – voordeed dan ik was, al zal ik niet
ontkennen dat ik dat probeerde, maar wie zou dat niet hebben
gedaan? Ik kwam in een vreemde omgeving terecht; ik wilde er-
bij horen, deel uitmaken van hun clan. Het was een onschuldig
toneelspel, meer niet. Ook de manier waarop de Beauforts mij
behandelden had er weinig mee te maken. Het was de omgeving
die mij veranderde. Het was de onderstroom van alles wat om mij
heen gebeurde, van wat er gezegd werd of verzwegen, zonder dat
ik het in de gaten had.
Ik had niets in de gaten; ik wist niet waar ik op moest letten.
Dat is niet helemaal waar. Al tijdens mijn eerste ontmoeting
met de Beauforts, op het tuinfeest, was er een vreemd moment
geweest. Ik sloeg de familie van een afstandje gade. Ze stonden bij
elkaar op het bordes, gehuld in hun witte zomerkleren. Hoewel ze
op dat moment onbereikbaar ver weg leken, werd ik ook getroffen
door een onverklaarbaar gevoel van herkenning. Ik had deze men-
sen nooit eerder gezien, en toch wist ik wie ze waren. Ze hoorden
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
|
51
bij mijn andere ‘ik’. Iedereen kent volgens mij wel het gevoel dat
er een compleet andere versie van jezelf zou kunnen bestaan, een
ideale ‘ik’ – een ‘ik’ die heel ergens anders thuishoort. Soms was
dat gevoel bij mij zo sterk dat ik ervan overtuigd was dat ik het
verkeerde leven leidde. Een leven dat bestemd was voor iemand
anders, maar dat mij door een misverstand in de schoot was ge-
worpen. Mijn dagdromen draaiden altijd om de vraag hoe dat an-
dere, parallelle leven eruit zou zien. Mijn echte leven.
In Villa Betty was dat echte leven eindelijk begonnen. Maar
tijd om stil te staan bij wat er om me heen gebeurde, was er niet.
Al het nieuwe en onbekende nam mijn concentratie volledig in
beslag; ik staarde me blind op de details. Daardoor bleef er in
mijn hoofd geen ruimte over om stil te staan bij wat er werkelijk
speelde – als er al iets speelde. Hoe leg ik dat uit? Wat onzichtbaar
is kun je niet zien. Wat onhoorbaar is kun je niet horen. Toch hing
er vanaf het begin iets duisters in de lucht, iets wat mij fascineer-
de en beangstigde, of eigenlijk kan ik beter zeggen: wat ik op een
onbewust niveau al wist. Natuurlijk had ik in de gaten dat ik in
de familie Beaufort een bijzondere positie innam; een positie die
voor een gewone buitenstaander niet was weggelegd. Ik was geen
gewone buitenstaander, en Otto, de hartsvriend van Pierre, was
dat evenmin. Maar niemand zei iets. Ook Pierre niet. Dat maakte
me onzeker. En toen ik eenmaal meedraaide in Villa Betty en mijn
aanwezigheid zo vanzelfsprekend leek, was het te laat om nog iets
te zeggen. Het was zelfs te laat om nog iets te denken. Ik dacht er
niet meer over na. En uiteindelijk vergat ik het.
Het klinkt als een gemakkelijk excuus. Toch is dat, hoe frustre-
rend ook, het enige dat ik er achteraf over kan zeggen.
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
52
Karin Overmars, Villa Betty
tHEMAtiEK
Villa Betty is verteld vanuit het perspectief van Merel, een
zeventienjarig meisje dat er na de dood van haar moeder al-
leen voor komt te staan en zichzelf opnieuw moet uitvinden.
Toen haar moeder nog leefde leidden ze samen een onopval-
lend, niet al te gelukkig leven in een troosteloze buitenwijk.
Haar jeugdjaren worden gekenmerkt door eenzaamheid en
vervreemding. Merel groeit daardoor op tot een gesloten
jonge vrouw, die nergens echt bij hoort. In schril contrast
met haar eigen leven staat dat van de familie Beaufort, een
onvoorstelbaar rijke familie die in het enorme landhuis Villa
Betty woont en voor wie Merels moeder in het verleden als
au pair heeft gewerkt. Hoewel haar moeder met een menge-
ling van weerzin en afgunst over de Beauforts praat, is Merel
mateloos door hen gefascineerd. Ze vertegenwoordigen alles
wat voor haar onbereikbaar is, en het feit dat ze door roddels
en mythen worden omgeven, maakt de Beauforts alleen nog
maar interessanter.
De vervreemding neemt nog verder toe wanneer Merels moe-
der onverwacht overlijdt. Merel beseft dat er nu niemand
meer voor haar is – haar vader heeft ze nooit gekend en an-
dere familie is er niet. Toch voelt ze in plaats van verdriet of
angst vooral berusting. Tot haar verbazing duikt er een voogd
op, een advocaat genaamd Otto Funnekotter, van wiens be-
staan ze niets wist. Bij gebrek aan alternatief trekt ze in op
zijn kantoor, als een soort inwonende secretaresse. Al snel
blijkt dat zijn enige opdrachtgevers de Beauforts zijn en dat
het kantoor een soort bizarre façade is. Maar van wat?
Gedreven door geldgebrek klopt het tweetal uiteindelijk aan
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
|
53
bij de familie Beaufort, en de vrouw des huizes Adèle stemt
er met tegenzin in toe hen onderdak te bieden in Villa Betty.
Voor Merel breekt een verwarrende tijd aan: om de vertrouw-
de vervreemding en eenzaamheid van zich af te schudden,
moet ze haar oude identiteit achter zich laten en zich aan-
passen aan de normen en waarden van de Beauforts. Maar
niemand biedt haar de huisregels op een presenteerblaadje,
en ze bespeurt onder de oppervlakte een vijandigheid die
niets met haar gedrag te maken lijkt te hebben.
Pas wanneer ze erin slaagt de ongenaakbare, wispelturige
Olivia, een van de kinderen en leeftijdsgenoot van Merel,
voor zich te winnen, heeft ze het gevoel dat er deuren voor
haar opengaan die voorheen gesloten bleven. Hun vriend-
schap groeit steeds meer uit tot een intense wederzijdse
afhankelijkheid – want Olivia blijkt meer dan ze ooit zou
toegeven gebukt te gaan onder de spanningen en geheimen
van de uiterlijk zo gelukkige en welvarende familie. De domi-
nante moeder, de afwezige vader, de losgeslagen kinderen,
de excentrieke huisvrienden, allemaal spelen ze hun eigen
rol in een bestaan dat gaandeweg trekken krijgt van een tra-
gikomedie. Merel slaagt erin de geheimen achter de façade
te ontrafelen – maar dan is ze zelf allang onlosmakelijk deel
van het rollenspel gaan uitmaken en is vraagtekens plaatsen,
laat staan eruit stappen niet langer mogelijk.
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
54
GESpREKSVR AGEn
1 Villa Betty draait om een familiegeheim, en om de ma-
nier waarop de familie Beaufort daarmee omgaat. Hoe
valt hun gedrag psychologisch te verklaren? En in wel-
ke opzichten is dat gedrag karakteristiek voor families
en hun geheimen?
2 Merel voelt zich als enig kind aangetrokken tot de
kleurrijke familie Beaufort. In welke zin verandert
haar visie in de loop van het verhaal en hoe komt dat?
3 Merel wordt in Villa Betty opgevoerd als de klassieke
buitenstaander. Hoe wordt dit thema in de roman uit-
gewerkt? Lukt het Merel uiteindelijk om haar plek bin-
nen de familie te veroveren en hoe realistisch is dat
streven?
4 Loes, de moeder van Merel, overlijdt al in het derde
hoofdstuk. Toch is zij van grote invloed op het verloop
van het verhaal. Waarom? Is haar stilzwijgen ten op-
zichte van Merel moreel te verdedigen, en zo ja: hoe?
5 Merel noemt het moment waarop haar vriendschap
met Olivia ontstaat een ‘keerpunt’. Wat verandert er
precies voor Merel? En voor Olivia? Wat zijn de ver-
schillen tussen de meisjes en in welk opzicht beïnvloe-
den ze elkaar?
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
|
55
6 Adèle Beaufort wordt omschreven als een vrouw die
blind is voor wat er zich werkelijk afspeelt binnen
haar familie en haar huwelijk. Hoe valt haar gedrag te
verklaren? Op welke manier wordt haar houding beïn-
vloed door haar achtergrond?
7 Hoe zou je de relatie tussen Adèle en haar dochter Oli-
via omschrijven? In welke opzichten is hun relatie ty-
perend voor moeders en dochters?
8 Hoe zou Adèle werkelijk over Merel denken? Waarom
neemt zij Merel in huis en hoe probeert ze de situatie
naar haar hand te zetten? Lukt dat?
9 Pierre is ‘de grote afwezige’ in Villa Betty. Wat kun je
zeggen over zijn vaderrol? Is het begrijpelijk dat Merel
hem uiteindelijk niet als haar vader beschouwt, of zal
dit in de toekomst misschien nog veranderen?
10 Hoe zou je het huwelijk van Pierre en Adèle omschrij-
ven? Kun je verklaren waarom ze bij elkaar blijven? Is
Heidi een serieuze bedreiging voor hun huwelijk?
11 De huisgasten in Villa Betty worden door Pierre gene-
geerd. Welke rol spelen zij in het leven van Adèle, en
waarom heeft zij hen nodig?
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
56
12 Merels afkomst wordt binnen de familie Beaufort
doodgezwegen, en zelf begint ze er ook niet over: ‘Toen
ik eenmaal meedraaide in Villa Betty en mijn aanwe-
zigheid zo vanzelfsprekend leek, was het te laat om
nog iets te zeggen. Het was zelfs te laat om nog iets
te denken.’ Hoe wordt dit psychologische mechanisme
in de roman uitgewerkt? En is dit een geloofwaardige
gang van zaken?
13 De vriendschap tussen Otto en Merel bekoelt in de loop
van het verhaal. Op welk moment kreeg je in de gaten
dat Otto een verborgen agenda had? Wat voor man is
Otto?
14 Was de ontknoping een verrassing of zag je al aanko-
men dat Merel in opstand zou komen? Op welk mo-
ment verandert er iets in Merels gedrag? En wanneer
besluit ze daadwerkelijk actie te ondernemen?
15 Na het schandaal zegt Merel: ‘De familie Beaufort be-
stond niet meer, en het was maar de vraag of die ooit
werkelijk bestaan had.’ In hoeverre ben je het daar-
mee eens? Duurt eerlijkheid ook binnen families het
langst, of kunnen sommige zaken misschien beter on-
uitgesproken blijven?
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
|
57
16 Merel is de vertelster van het verhaal en daarom ligt
het voor de hand dat de lezer zich met haar identifi-
ceert. Waren er andere personages in wie je iets her-
kende?
17 In het laatste hoofdstuk wordt een ‘happy end’ gesug-
gereerd. Is het wel zo happy? Zo ja: voor wie? En hoe zal
het de personages na de laatste pagina vergaan?
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
58
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
58
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
|
59
JAViER MARíAS
De verliefden
María Dolz, een jonge redacteur, is gefascineerd door het echt-
paar dat ze elke ochtend tegenkomt in het café waar ze ont-
bijt. Miguel en Luisa hebben hartstochtelijke conversaties en
stralen geluk uit. Maar dan komen ze van de ene op de andere
dag niet meer in het café. Het blijkt dat Miguel is overleden
nadat hij op straat is neergestoken. Als Luisa maanden later
weer opduikt, raken de twee vrouwen bevriend en leert María
ook Luisa’s huisvriend Javier kennen, met wie ze een innige
relatie opbouwt. Maar na verloop van tijd begint ze zich af te
vragen of Javier wel te vertrouwen is. Haar hevige verliefdheid
maakt plaats voor onberedeneerde angst, en ze vermoedt
zelfs dat hij een rol speelde in de dood van zijn vriend Miguel.
De verliefden is een onthutsende roman over de nasleep van
onze daden, de onmogelijkheid om de waarheid te achterha-
len en de keerzijde van verliefdheid.
Javier Marías (Spanje, 1951) wordt steeds vaker genoemd als
kandidaat voor de Nobelprijs voor literatuur. Zijn werk is
in veertig talen vertaald. Bij Meulenhoff verschenen onder
meer Een man van gevoel, Aller zielen, Een hart zo blank, Denk mor-
gen op het slagveld aan mij, De zwarte rug van de tijd, de trilogie
Jouw gezicht morgen en De verliefden.
De pers over De verliefden:
‘Een zinderend magistrale roman.’ www.nu.nL
‘Steeds vaker wordt Javier Marías genoemd als kanshebber
voor de Nobelprijs. Terecht.’ nRc HAndELSbL Ad
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
60
JAViER MARíAS
De verliefden
De laatste keer dat ik Miguel Desvern of Deverne zag was ook de
laatste keer dat hij gezien werd door zijn vrouw, Luisa, wat toch wel
vreemd en misschien onrechtvaardig was, aangezien zíj zijn vrouw
was en ik daarentegen een onbekende die nog nooit een woord met
hem had gewisseld. Zelfs zijn naam kende ik niet, die kwam ik pas te
weten toen het al te laat was, toen hij op een foto in de krant stond,
neergestoken en half uitgekleed en op het punt te veranderen in een
dode, als hij dat al niet was voor zijn eigen afwezige bewustzijn dat
nooit meer zou terugkeren; het laatste wat hij moet hebben beseft
was dat men hem per vergissing en zonder reden met een mes te
lijf ging, dat wil zeggen stompzinnig, en dat er bovendien niet één
maar meerdere keren werd gestoken, genadeloos, om hem daar ter
plekke van de aardbodem te laten verdwijnen en zonder pardon naar
de andere wereld te helpen. Te laat voor wat, vraag ik me af. Eerlijk
gezegd weet ik het niet. Pas als iemand doodgaat denken we dat het
te laat is voor wat dan ook, voor alles – vooral om op hem te wachten
– en schrijven we hem zonder meer af. Dat doen we eveneens met
familieleden, ook al kost het ons veel meer moeite en treuren we om
hen en blijft hun beeld in ons hoofd zitten als we op straat en door
ons huis lopen, en geloven we lange tijd dat we er niet aan zullen
wennen. Maar vanaf het begin weten we – vanaf het moment dat ze
doodgaan – dat we niet meer op hen hoeven te rekenen, zelfs niet
voor het alleronbeduidendste, voor een alledaags telefoontje of een
domme vraag (‘Heb ik de autosleuteltjes daar laten liggen?’, ‘Hoe laat
zijn de kinderen vandaag weggegaan?’), voor niets. Niets is niets. Ei-
genlijk is het onbegrijpelijk, want het impliceert dat we zekerheden
hebben, wat niet strookt met onze aard: de zekerheid dat iemand
niet meer zal komen, niets meer zal zeggen, nooit meer een stap zal
zetten – noch om dichterbij te komen noch om zich te verwijderen
–, ons niet meer zal aankijken, zijn blik niet meer zal afwenden. Ik
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
|
61
weet niet hoe we het kunnen verdragen en evenmin hoe we erbo-
venop komen. Ik weet niet hoe we het af en toe helemaal kunnen
vergeten, als de tijd al is verstreken en ons heeft verwijderd van de-
genen die stil zijn blijven staan. Maar ik had hem vele ochtenden
gezien en horen praten en lachen, bijna elke ochtend gedurende een
aantal jaren, op een vroeg maar niet al te vroeg uur, eigenlijk kwam
ik meestal iets te laat op mijn werk om in de gelegenheid te zijn een
tijdje tegelijk aanwezig te zijn met dat paar, niet met hem – laat daar
geen misverstand over bestaan – maar met hen beiden, het waren zij
beiden die me geruststelden en een aangenaam gevoel gaven voordat
ik aan mijn werkdag begon. Ze werden bijna een noodzaak. Nee, dat
is niet het juiste woord voor iets wat ons genoegen en kalmte ver-
schaft. Misschien een voorteken, hoewel ook dat niet, want het was
niet zo dat ik geloofde dat het me slecht zou vergaan op de dag dat
ik niet samen met hen ontbeet, ik bedoel op afstand; alleen begon ik
die in een minder goede bui of was ik minder optimistisch zonder de
aanblik die ze me dagelijks boden, en dat was die van een ordelijke
of zo men wil harmonieuze wereld. Of nou ja, die van een miniem
fragment van de wereld dat slechts door heel weinigen werd aan-
schouwd, zoals dat het geval is met elk fragment of met elk leven,
zelfs dat van hen die het meest in de schijnwerpers staan. Ik vond
het niet prettig mezelf urenlang op te sluiten zonder hen te hebben
gezien en geobserveerd, niet tersluiks maar discreet, het laatste wat
ik zou hebben gewild was hen te storen of er de oorzaak van te zijn
dat ze zich niet op hun gemak voelden. Hen verjagen zou onvergeef-
lijk zijn geweest en bovendien zou ik mezelf erdoor benadelen. Het
deed me goed dezelfde lucht in te ademen als zij, of deel uit te ma-
ken van hun ochtendlandschap – een onopgemerkt deel – voordat ze
afscheid namen tot vermoedelijk de volgende maaltijd, die op veel
dagen misschien al het avondeten was. Die laatste dag dat zijn vrouw
en ik hem zagen, konden ze het avondeten niet meer samen gebrui-
ken. Zelfs de lunch niet. Twintig minuten heeft zij in een restaurant
op hem zitten wachten, verwonderd maar zonder angst, totdat haar
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
62
telefoontje ging en haar wereld instortte en ze nooit meer op hem
zou wachten.
Vanaf de eerste dag viel het me op dat het om een echtpaar ging,
hij tegen de vijftig en zij een aantal jaren jonger, waarschijnlijk nog
geen veertig. Het leukste aan hen was dat je kon zien dat ze het sa-
men zo naar hun zin hadden. Op een tijdstip waarop bijna niemand
ergens voor in de stemming is, en al helemaal niet om te lachen en
geintjes te maken, praatten zij honderduit, amuseerden en stimu-
leerden elkaar, alsof ze elkaar net hadden ontmoet of zelfs hadden
leren kennen, niet alsof ze samen van huis waren gegaan, de kinde-
ren naar school hadden gebracht, zich tegelijkertijd hadden opge-
knapt – misschien in dezelfde badkamer –, wakker waren geworden
in hetzelfde bed, en alsof het eerste wat ieder van hen gezien had de
vanzelfsprekende aanwezigheid van de ander was, en dat dag in dag
uit gedurende heel wat jaartjes, want hun kinderen, die een paar
keer met hen meekwamen, moeten ongeveer acht en vier jaar zijn
geweest, een meisje en een jongetje, dat sprekend op zijn vader leek.
De elegantie waarmee de laatste zich kleedde was een tikkeltje ou-
derwets, maar zeker niet belachelijk of anachronistisch. Ik bedoel
dat hij altijd goed gekleed ging, bij elkaar passende kleren droeg,
maatoverhemden, dure, eenvoudige stropdassen, een lefdoekje dat
uit het borstzakje van zijn colbert stak, manchetknopen en ge-
poetste zwarte veterschoenen – of suède schoenen, aan het einde
van de lente, als hij lichte pakken droeg – en dat zijn handen waren
gemanicuurd. Ondanks dit alles maakte hij niet de indruk van een
opschepperige manager of een patser. Hij leek eerder een man wiens
opvoeding hem niet toestond anders gekleed de straat op te gaan,
althans niet op een werkdag; bij hem was het iets vanzelfsprekends,
alsof zijn vader hem had geleerd dat dat zo hoorde, vanaf een be-
paalde leeftijd, onafhankelijk van de modes, die al verouderd zijn
als ze ontstaan, en van de sjofele huidige tijden, waar hij zich niets
van hoefde aan te trekken. Hij was zo klassiek dat ik nooit ook maar
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
|
63
één extravagant detail aan hem ontdekte; hij wilde niet origineel
zijn, hoewel hij dat uiteindelijk toch een beetje werd in dat café
waar ik hem altijd zag, en zelfs in onze nonchalante stad. Het ef-
fect van ongekunsteldheid werd nog versterkt door zijn karakter, dat
onmiskenbaar hartelijk en vrolijk was, maar niet joviaal (dat was hij
bijvoorbeeld niet tegenover de obers die hij met u aansprak en
op een ongebruikelijk vriendelijke manier behandelde, zonder
familiair te worden); eigenlijk was het zijn frequente, bijna al te
luidruchtige lach die een beetje opviel, maar in geen enkel geval
aanstootgevend was.
Hij kon lachen en deed dat hard, maar op een eerlijke, sympathieke
manier, nooit alsof hij vleide of een toegeeflijke houding aannam,
eerder alsof hij altijd reageerde op dingen die hij echt leuk vond, en
dat waren er veel, een genereus mens, bereid om de komische kant
van situaties te zien en grappen te waarderen, althans verbale. Mis-
schien was het zijn vrouw die hij zo amusant vond, in haar geheel, er
zijn mensen die ons aan het lachen maken ook al nemen ze zich dat
niet voor, dat lukt hun vooral doordat ze ons opvrolijken met hun
aanwezigheid, en dan is een kleinigheid voldoende om ons te laten
lachen, we hoeven hen alleen maar te zien, in hun gezelschap te ver-
toeven en naar hen te luisteren, ook al zeggen ze niets bijzonders of
is hun verhaal zelfs met opzet een aaneenschakeling van nonsens en
gekkigheden, die we desondanks allemaal leuk vinden. Zo leken zij
voor elkaar te zijn; en hoewel het duidelijk een getrouwd stel was,
betrapte ik hen nooit op een zoetig, aanstellerig of zelfs bestudeerd
gebaar, zoals je ziet bij sommige paren die al jaren samenwonen en
zo nodig moeten laten zien hoe verliefd ze nog zijn, alsof dat een
verdienste is die hen waardevoller maakt of een versiersel dat hen
verfraait. Het was veeleer alsof ze elkaar wilden plezieren en sympa-
thiek vinden dan dat het hofmakerij betrof; of alsof ze al voor hun
huwelijk, of zelfs voordat ze een paar vormden, zo veel waardering
en genegenheid voor elkaar voelden dat ze onder elke willekeurige
omstandigheid elkaar spontaan zouden hebben gekozen – niet uit
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
64
echtelijke plicht, noch uit gemakzucht of gewoonte en zelfs niet uit
trouw – als partner of metgezel, vriend, gesprekspartner of mede-
plichtige, in de overtuiging dat alles, wat er ook mocht gebeuren of
zich voordoen, wat er ook verteld of aangehoord moest worden, al-
tijd minder interessant of amusant zou zijn met een derde. Zonder
haar in het geval van hem, zonder hem in het geval van haar. Er was
kameraadschap, en bovenal overtuiging.
Miguel Desvern of Deverne had prettige gelaatstrekken die iets char-
mant mannelijks uitstraalden, wat hem van een afstand aantrek-
kelijk maakte en me ertoe bracht te veronderstellen dat hij in de
omgang onweerstaanbaar was. Waarschijnlijk trok hij eerder mijn
aandacht dan Luisa, of was híj het die me dwong ook op haar te let-
ten, aangezien ik haar weliswaar vaak zag zonder haar man – die
verliet het café eerder en zij bleef bijna altijd nog even zitten, soms
terwijl ze in haar eentje een sigaret rookte, soms met een of twee col-
lega’s of moeders van de school of vriendinnen, die zich een enkele
keer op het laatst bij hen voegden, als hij al op het punt stond om
afscheid te nemen – maar hem nooit heb gezien zonder zijn vrouw.
Voor mij bestaat het beeld van hem in zijn eentje niet, alleen dat van
hen samen (dat was een van de redenen waarom ik hem in het begin
niet herkende in de krant, dat Luisa niet bij hem was). Maar onmid-
dellijk begon ik me voor hen beiden te interesseren, als dat het juiste
werkwoord is.
Desvern had kort, dik en erg donker haar, alleen grijzend aan de sla-
pen, waar het er een beetje kroeziger uitzag (misschien zouden er,
als hij zijn bakkebaarden had laten staan, een paar ongepaste pijpen-
krullen zijn verschenen). Zijn blik was kalm en toch levendig en vro-
lijk, met een sprankje naïviteit of kinderlijkheid als hij luisterde, de
blik van iemand die het leven gewoonlijk amusant vindt, of die niet
bereid is het te laten verstrijken zonder te genieten van de duizend
grappige aspecten die het behelst, zelfs te midden van moeilijkheden
en tegenspoed.
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
|
65
Weliswaar had hij daar waarschijnlijk erg weinig last van gehad, ver-
geleken met wat de mensen doorgaans overkomt, en dat moest ertoe
hebben bijgedragen dat zijn ogen zo argeloos en glimlachend waren
gebleven. Ze waren grijs en leken alles op te nemen alsof het nieuw
was, zelfs wat zich dagelijks onbetekenend herhaalde, dat café aan
het hooggelegen deel van de Príncipe de Vergara met zijn obers en
mijn zwijgende persoontje.
Hij had een kuiltje in zijn kin en dat deed me denken aan een dia-
loog uit een film waarin een actrice aan Robert Mitchum of Gary
Grant of Kirk Douglas – dat herinner ik me niet – vraagt hoe hij het
klaarspeelt om zich daar te scheren, terwijl ze het met haar wijs-
vinger aanraakt. Ik had elke morgen zin om van mijn tafeltje op te
staan, naar Deverne toe te lopen, hem hetzelfde te vragen en op mijn
beurt het zijne met mijn duim of wijsvinger aan te raken, vluchtig.
Hij was altijd heel goed geschoren, inclusief het kuiltje.
Zij letten veel minder op mij, oneindig veel minder dan ik op hen.
Ze bestelden hun ontbijt aan de bar en zodra dat geserveerd was na-
men ze het mee naar een tafel voor het grote raam aan de straatkant,
terwijl ik aan een tafel verder achterin plaatsnam. In de lente en de
zomer gingen we allemaal op het terras zitten en gaven de obers
de consumpties aan ons door via een open raam ter hoogte van de
bar, wat heen en weer geloop met zich meebracht en meer visueel
contact, het enige wat er was. Zowel Desvern als Luisa wisselde wel
eens een blik met mij, louter uit nieuwsgierigheid, zonder opzet en
zonder die lang aan te houden. Hij keek nooit naar me op een insinu-
erende, bestraffende of arrogante manier, dat zou een teleurstelling
zijn geweest, en zij gaf evenmin ooit blijk van wantrouwen, superi-
oriteit of afstandelijkheid, dat zou ik vervelend hebben gevonden.
Het waren zij beiden die bij me in de smaak vielen, zij samen. Ik
observeerde hen niet met afgunst, dat was het zeker niet, eerder
met opluchting omdat ik vaststelde dat er in het echte leven iets kon
bestaan wat mijns inziens een perfect paar moest zijn. En dit laat-
ste werd nog versterkt door de mate waarin het uiterlijk van Luisa
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
66
niet paste bij dat van Deverne, wat betreft stijl en kleding. Naast een
man die er zo verzorgd uitzag als hij, zou je een vrouw hebben ver-
wacht die net zo klassiek en elegant gekleed ging, hoewel dat a priori
geen vereiste was, een vrouw die meestal een rok en hooggehakte
schoenen droeg, kleren van Céline bijvoorbeeld, en oorhangers en
armbanden die opvallend waren maar van goede smaak getuigden.
Daarentegen wisselde zij een sportieve stijl af met een andere waar-
van ik niet weet of ik die gedurfd of nonchalant moet noemen, in elk
geval zonder frutsels en fratsels. Ze was net zo lang als hij, had een
donkere huid, halflang kastanjebruin, bijna zwart haar, en maakte
zich heel bescheiden op. Als ze een broek droeg – vaak een spijker-
broek – combineerde ze die met een conventioneel jack en laarzen
of platte schoenen; bij een rok droeg ze schoenen met een halfhoge
hak zonder versiering, bijna dezelfde als die door veel vrouwen in
de jaren vijftig werden gedragen, of ’s zomers elegante sandalen die
een paar slanke voeten toonden die klein waren voor haar lengte.
Ik heb haar nooit met een juweel gezien en de tassen die ze droeg
waren schoudertassen. Ze zag er net zo sympathiek en vrolijk uit als
hij, hoewel haar lach minder welluidend was; maar even spontaan
en misschien warmer, met haar stralende gebit dat haar gezicht iets
kinderlijks gaf – ze moest sinds haar vierde jaar op dezelfde manier
hebben gelachen, zonder dat ze er iets aan kon doen –, of het waren
haar wangen, die rond werden. Het was alsof ze hadden afgesproken
samen even op adem te komen voordat ze allebei naar hun werk gin-
gen, na de ochtenddrukte van een gezin met kleine kinderen. Een
tijdje voor henzelf, om elkaar niet los te laten te midden van het
gejakker en nog even geanimeerd te praten, ik vroeg me af waar ze
het over hadden of wat ze elkaar vertelden – hoe kon het dat ze el-
kaar zo veel te vertellen hadden als ze samen naar bed gingen en
opstonden en elkaar waarschijnlijk op de hoogte hielden van hun
gedachten en wederwaardigheden –, van hun gesprek ving ik alleen
maar fragmenten of losse woorden op. Op een keer hoorde ik dat hij
haar ‘prinses’ noemde.
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
|
67
Ik wenste hun bij wijze van spreken alle goeds van de wereld, zoals
je dat doet met de personages van een film of een roman voor wie je
van het begin af aan partij hebt gekozen, al weet je dat hun iets ergs
zal overkomen, dat er op een zeker moment iets mis zal gaan, omdat
er anders geen film of roman zou zijn.
In het echte leven hoefde dat echter niet zo te zijn en ik verwachtte
hen elke morgen te blijven zien zoals ze waren, niet op een dag te
hoeven ontdekken dat er een eenzijdige of wederzijdse vervreem-
ding was ontstaan en dat ze niet wisten wat ze moesten zeggen, er-
naar verlangden elkaar uit het oog te verliezen, met een gezicht dat
over en weer irritatie of onverschilligheid uitdrukte. Ze waren het
korte, simpele schouwspel dat me een goed humeur bezorgde voor-
dat ik de uitgeverij binnenging om de strijd aan te binden met mijn
megalomane baas en zijn lastige schrijvers. Als Luisa en Desvern een
paar dagen afwezig waren, miste ik hen en zag ik meer op tegen de
werkdag die voor me lag. In zekere zin had ik het gevoel dat ik bij hen
in het krijt stond, want zonder dat ze het wisten of wilden hielpen ze
me elke dag en stonden ze me toe te fantaseren over hun leven dat
me smetteloos toescheen, zozeer dat ik blij was niet te kunnen na-
gaan of uit te zoeken of dat zo was, en op die manier mijn tijdelijke
betovering niet te verbreken (het mijne vertoonde vele smetten en
eerlijk gezegd dacht ik niet meer aan hen tot de volgende morgen,
als ik in de bus het vroege opstaan vervloekte, dat me de das omdoet).
Ik zou hun graag iets dergelijks hebben geboden, maar dat zat er
niet in. Zij hadden waarschijnlijk niemand nodig, dus ook mij niet,
ik was vrijwel onzichtbaar, uitgewist door hun tevredenheid. Slechts
een paar keer had hij, toen hij wegging na Luisa de gebruikelijke kus
op haar mond te hebben gegeven – zij wachtte nooit zittend op die
kus, maar stond op om hem die terug te geven –, een vage hoofdbe-
weging naar mij gemaakt, bijna een buiging, nadat hij zijn hals had
uitgerekt en zijn hand half had opgestoken om de obers gedag te
zeggen, alsof ik een van hen was, maar dan vrouwelijk.
Zijn vrouw, die dat had opgemerkt, maakte een soortgelijk gebaar
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
68
naar mij toen ik wegging – altijd later dan hij en eerder dan zij –
dezelfde beide keren dat haar man op die manier zijn respect had
betuigd. Maar toen ik met mijn nog lichtere buiging de hunne wilde
beantwoorden, had zowel hij als zij hun blik al afgewend en zagen ze
me niet. Zo snel waren ze, of zo voorzichtig.
Zolang ik hen zag wist ik niet wie ze waren of wat ze voor de kost de-
den, hoewel het ongetwijfeld om mensen met geld ging. Misschien
waren ze niet steenrijk maar wel bemiddeld.
Ik bedoel dat ze, als ze het eerste waren geweest, hun kinderen niet
zelf naar school hadden gebracht, zoals ik zeker wist dat ze deden
vóór hun pauze in het café, waarschijnlijk naar de Estiloschool die
heel dichtbij was, hoewel er in die wijk, El Viso, meerdere zijn, geves-
tigd in opgeknapte villa’s die vroeger ‘hotelitos’ werden genoemd,
ikzelf ging naar een kleuterschool in de calle Oquendo, daar niet
ver vandaan; ook zouden ze niet vrijwel dagelijks in dat buurtcafé
hebben ontbeten en tegen negen uur naar hun respectieve werk zijn
gegaan, hij iets eerder en zij een tijdje daarna, zoals bevestigd werd
door de obers toen ik naar hen informeerde, en ook door een collega
van de uitgeverij met wie ik later sprak over de macabere gebeurtenis
en die, hoewel ze hen net zo oppervlakkig kende als ik, erin geslaagd
was iets meer te weten te komen, ik veronderstel dat kletskousen en
achterdochtige mensen altijd een manier vinden om ergens achter
te komen, vooral als het negatief is of als er een ongeluk aan te pas
komt, ook al hebben ze er geen bliksem mee te maken.
Op een ochtend aan het eind van juni kwamen ze niet opdagen, wat
niets bijzonders was en wel vaker voorkwam, ik nam aan dat ze op
reis waren of het te druk hadden om de adempauze te nemen waar
ze blijkbaar zo van genoten. Daarna was ikzelf bijna een week afwe-
zig omdat mijn baas me naar een stompzinnige boekenbeurs in het
buitenland had gestuurd, hoofdzakelijk voor de public relations en
om me namens hem belachelijk te maken. Bij mijn terugkeer lieten
ze zich nog steeds niet zien, geen enkele dag, en dat maakte me on-
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
|
69
gerust, niet zozeer voor hen als wel voor mezelf, omdat ik plotseling
mijn stimulans op de vroege ochtend kwijtraakte. Wat kan iemand
gemakkelijk verdwijnen, dacht ik. Hij hoeft maar van baan te veran-
deren of te verhuizen en je hoort niets meer van hem en ziet hem
nooit terug. Of zelfs maar andere werktijden te krijgen. Wat zijn
puur visuele banden toch breekbaar. Dat was de reden waarom ik me
afvroeg of ik niet eens een paar woorden met hen zou moeten wisse-
len, nadat ze me al zo lang en in een zo belangrijke mate hadden op-
gevrolijkt. Natuurlijk niet met de bedoeling hen lastig te vallen of de
korte tijd die ze in elkaars gezelschap verkeerden te verstoren of om-
gang buiten het café voor te stellen, natuurlijk niet, daar was geen
sprake van; ik wilde alleen maar uiting geven aan mijn gevoelens
van sympathie en mijn waardering, hun vanaf die dag goedemorgen
wensen en me daardoor verplicht voelen afscheid te nemen als ik het
was die op een dag wegging bij de uitgeverij en geen voet meer in die
buurt zou zetten, en hen een beetje te verplichten hetzelfde te doen
als zij het waren die werden overgeplaatst of hun gewoontes veran-
derden, zoals een winkelier uit de buurt ons pleegt te waarschuwen
dat hij zijn zaak gaat sluiten of verkopen, of zoals wijzelf bijna ieder-
een waarschuwen als we op het punt staan te verhuizen. Dat we ons
er op zijn minst bewust van zijn dat we mensen uit onze dagelijkse
omgeving niet meer zullen zien, ook al hebben we ze altijd van een
afstand of op een zakelijke manier gezien, vrijwel zonder op hun ge-
zicht te letten. Ja, iets dergelijks doet men gewoonlijk.
Dus vroeg ik het uiteindelijk aan de obers. Die antwoordden dat het
paar, voor zover zij hadden begrepen, al met vakantie was gegaan.
Dat leek me eerder een veronderstelling dan een feit. Het was een
beetje vroeg, maar er zijn mensen die de maand juli, als de hitte ver-
zengend is, liever niet in Madrid doorbrengen, of misschien konden
Luisa en Deverne het zich permitteren twee maanden weg te gaan,
ze leken rijk en vrij genoeg (wellicht hing hun salaris van henzelf af).
Hoewel ik het betreurde dat ik tot september niet zou beschikken
over mijn kleine stimulans in de vroege ochtend, stelde het me ook
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
70
gerust te weten dat die er dan weer zou zijn en niet voorgoed van de
aardbodem was verdwenen.
Ik herinner me dat ik in die dagen een krantenkop was tegengeko-
men die ging over een Madrileense zakenman die door messteken
om het leven was gebracht en dat ik snel de pagina had omgeslagen,
zonder de hele tekst te lezen, juist vanwege de illustratie bij het be-
richt: de foto van een man die midden op straat op de grond lag, op
de rijweg, zonder colbert of stropdas of overhemd, of met het hemd
open en de slippen buiten de broek, terwijl de mensen van de samur*
probeerden hem te reanimeren, te redden, midden in een plas bloed
en dat witte overhemd doorweekt of besmeurd, of dat stelde ik me
voor toen mijn blik erop viel. Door de hoek waaruit die foto was ge-
nomen was zijn gezicht niet goed te zien en ik bleef er hoe dan ook
niet naar kijken, ik verafschuw die hedendaagse manie van de pers
om de lezer of de kijker de meest barbaarse beelden niet te bespa-
ren – of het zijn deze laatsten die erom vragen, al met al geschifte
types; maar niemand vraagt ooit meer dan wat hij al kent en wat
hem gegeven is –, alsof de beschrijving met woorden niet voldoen-
de zou zijn en zonder ook maar de minste tact ten aanzien van het
beestachtig behandelde individu, dat zich niet meer kan verdedigen
of beschermen tegen de blikken waaraan hij zich nooit zou hebben
blootgesteld als hij bij bewustzijn was geweest, zoals hij zich niet aan
onbekenden of bekenden zou hebben vertoond in badjas of in pyja-
ma omdat hij vond dat hij er dan onverzorgd uitzag. En hoe kan men
een dode of stervende man fotograferen, helemaal als er geweld aan
te pas is gekomen, het lijkt mij een schande en een totaal gebrek aan
respect voor degene die zojuist een slachtoffer of een lijk is geworden
– als je hem nog kunt zien is het alsof hij niet helemaal dood is of
niet helemaal tot het verleden behoort, en dan moet je hem de kans
geven echt te sterven en de tijd vaarwel te zeggen zonder publiek of
ongewenste toeschouwers –, ik ben niet bereid om deel te nemen
aan die gewoonte die ons wordt opgelegd, ik heb geen zin om te kij-
ken naar wat men ons opdringt of waarnaar men ons bijna dwingt
*Servicio de Asistencia Municipal de Urgencia y Rescate, gemeentelijke dienst voor het verlenen van hulp bij spoedgevallen en reddingsoperaties.
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
|
71
te kijken, om mijn nieuwsgierige en ontzette ogen te voegen bij die
van honderdduizenden wier hoofden, terwijl ze observeren, met een
soort ingehouden fascinatie of ongetwijfeld met opluchting denken:
degene die ik hier voor me zie ben ik niet, het is een ander. Ik ben
het niet, want ik zie het gezicht en dat is niet het mijne. Ik lees zijn
naam in de krant en die is niet de mijne, die stemt niet overeen,
zo heet ik niet. Het is een ander die aan de beurt was, wat zou hij
hebben gedaan, in wat voor wespennesten of in welke schulden zou
hij zich hebben gestoken of wat voor verschrikkelijke schade zou hij
hebben veroorzaakt dat men hem met messteken heeft omgebracht?
Ik bemoei me nergens mee en ik maak geen vijanden, ik houd me af-
zijdig. Of ik bemoei me er wel mee en breng iemand letsel toe, maar
men heeft mij niet gesnapt. Gelukkig is de dode die ons hier getoond
wordt en over wie men praat een ander en ben ik het niet, dus ben ik
veiliger dan gisteren, gisteren ben ik ontsnapt. Deze arme duivel heb-
ben ze daarentegen te pakken gekregen. Geen moment kwam het in
me op dat bericht waaran ik voorbijging te associëren met de aar-
dige, vrolijke man die ik dagelijks zag ontbijten en die zonder het te
beseffen, samen met zijn vrouw, zo grenzeloos vriendelijk was mij
op te beuren.
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
72
Javier Marías De verliefden
tHEMAtiEK
Wat is de waarheid? Voor een groot deel is het wat je er
zelf van maakt. Dat geldt zeker voor de empathische en
fantasievolle geest van María Dolz, de hoofdpersoon uit De
verliefden. Elke ochtend, voor ze als redacteur aan de slag
gaat bij een grote uitgeverij, wil ze ze éven gezien hebben:
de twee mooie mensen – het charmante stel. De man en
vrouw drinken koffie in een Madrileens cafeetje vlak voor
ze ieder huns weegs gaan, waarschijnlijk om de werkdag te
beginnen. María trekt een huis rond de twee op, richt een
huwelijksleven voor ze in. De man is een jaar of vijftig, met
een charmante, mannelijke uitstraling, een kuiltje in zijn
kin. Onweerstaanbaar, veronderstelt ze. De vrouw een jaar
of tien jonger. Ze kleurt het echtpaar in – plooit ze zoals
zij ze graag ziet, als opmaat voor haar eigen geestdodende
werkdag.
De schok is groot bij María als ze op een dag een foto van
de man van ‘haar echtpaar’ in de krant ziet. Hij is dood,
vermoord, met messteken om het leven gebracht door een
zwerver die hem voor iemand anders aanzag. Dan pas leest
ze ook zijn naam: Miquel Desvern. Ook een nieuwsfeit kent
vele gezichten – elke krant roept iets anders. Maar één ding
kan María uit de berichten afleiden: zij is getuige geweest van
de laatste kus tussen deze man en zijn vrouw.
Maanden later ziet ze de weduwe in het café en stelt ze zich
schoorvoetend aan haar voor. Luisa Alday heet ze, en ze blijkt
María van gezicht te kennen. Zij en haar man hadden het
over ‘de Voorzichtige Jongedame’, dat was hun beeld van
haar. Onveranderlijk, zeker voor Miquel, die haar nooit meer
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
|
73
anders zal meemaken. De Voorzichtige Jongedame.
Was de dood van Miquel toeval? Bestaat er zoiets als
lotsbestemming? Bij iets onherroepelijks als het plegen van
een moord moet er sprake zijn van schuld, van een schuldige.
Maar zo denkt Luisa er niet over. Zij ziet de zwerver als
een kroonlijst die losraakt en op je hoofd valt als jij er net
onderdoor loopt.
Steeds meer informatie, en het beeld begint voor María
te kantelen. De waarheid wordt veelzijdig. Ook door de
aanwezigheid van Javier Díaz-Varela, die zich zeer dicht bij
de weduwe ophoudt; hij staat haar bij in de opvoeding van
haar twee kinderen. Javier blijkt de beste vriend van Miquel
te zijn geweest. María stelt zich voor hoe Miquel het hem in
het verleden eens had gevraagd: ‘Mocht mij wat overkomen,
wees een soort echtgenoot zonder het te zijn, een verlenging
van mij.’
Maar Javier Díaz-Varela blijkt in Luisa zijn grote liefde te zien,
alleen is zij nog niet klaar voor hem. Bestaat er zoiets als
ware liefde – zijn wij niet allemaal substituten voor iemand
anders, voor iets anders, voor iets abstracts? Verliefdheid be-
staat in ieder geval wel, want intussen is Javier de minnaar
geworden van María en die sluit haar ogen voor de waarheid.
Zij blijft hopen dat hij voor háár kiest. Ook als de dobbelsteen
opnieuw kantelt en Javier iets met de dood van Miquel te
maken lijkt te hebben. De waarheid heeft inmiddels zoveel
zijdes – of zit er een grijnzende leugen tussen? – dat ze hem
laat gaan, hén laat gaan: Javier en Luisa. Of misschien blijft
ze toch hopen, zoals verliefde mensen nu eenmaal blijven
hopen tegen beter weten in. De geschiedenis, schrijft Marías,
is het ultieme noodlot.
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
74
GESpREKSVRAGEn
1 María Dolz, met al haar fantasie, werkt bij het verhalen-
pakhuis bij uitstek: een uitgeverij. Waarom heeft ze het
daar toch niet naar haar zin?
2 Hoe interpreteerde u, aan het begin van de roman, haar
ritueel: ’s ochtends even wat geluk afkijken bij anderen
om er zelf weer tegenaan te kunnen?
3 ‘Het is riskant je te verplaatsen in de geest van een
ander,’ zegt María, ‘daarna is het soms moeilijk om er
weer uit te komen.’ Hoe interpreteert u die gedachte,
vooral als die uit haar mond komt?
3 Wat lijkt Días-Varela te willen zeggen met zijn verhaal
van Honoré de Balzac over Madame Ferraud en haar
kolonel Chabert, die weer lijkt te zijn opgestaan uit de
dood?
5 Op welke tweestrijd doelt María Dolz met haar
overpeinzing: ‘(-) … ik was van plan hem later te bellen
om hem te feliciteren, wat een ramp, wat een zegen, wat
een bof, wat een verschrikking, wat een verlies en wat
een winst. En mij kan niets worden verweten.’
6 Volgens Javier Díaz-Varela kan schuld, ook als het om iets
onherroepelijks gaat als moord, worden aangelengd, ja
zelfs helemaal oplossen als de verantwoordelijkheid
voor de moord maar over genoeg schijven verdeeld is.
Hoe denkt u over die theorie?
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
|
75
7 Vindt u de scène waarin María zich achter de slaap-
kamerdeur klaarmaakt om halfnaakt aan Díaz-Varela
en de onbekende bezoeker te verschijnen geloofwaardig
beschreven? Kan een auteur altijd even overtuigend in
de huid van de andere sekse kruipen?
8 Toen María bij Luisa op bezoek ging, haalde deze een
oud Spaans woordenboek uit de kast en begon bij het
lemma ‘afgunst’ te lezen over ‘een gif dat gewoonlijk
ontstaat in de boezem van hen die wij zien als onze
beste vrienden’. Wist of vermoedde ze meer of was het
een toevalstreffer?
9 Even heeft María de kans om het huwelijk van Javier
Díaz-Varela te verpesten. Het leven te verwoesten dat hij
als een ‘userpator’ voor zichzelf heeft geconstrueerd.
Wat vindt u van haar keuze? Hoe zou u het zelf graag
opgelost hebben, daar aan dat tafeltje?
10 Zijn er nog blote schouders in úw leven waarop u met
liefde een roodgloeiende lelie zou drukken?
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
76
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
76
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
|
77
MicHELLE ViSSER
Véronique
1882. De achttienjarige Véronique Eedelhart woont bij haar
familie op landgoed Welestae bij Zutphen. Na zijn overlijden
laat haar vader het landgoed in de rode cijfers achter, en
de enige manier om een fi nancieel debacle af te wenden is
een gearrangeerd huwelijk met Pieter Meijer, zoon van een
steenrijke maar volkse ondernemer die met deze verbintenis
hoopt te worden geaccepteerd door de Amsterdamse elite.
Véronique verhuist naar een prachtig pand aan de grachten
van Amsterdam, een bruisende stad waar druk wordt ge-
bouwd voor de Wereldtentoonstelling. Willem Meijer, jour-
nalist en de jongere broer van Pieter, confronteert haar met
de keerzijde van al die welvaart: de armoede en de sociale
wantoestanden in de sloppenwijken.
Door haar interesse in Willems werk raakt Véronique be-
invloed door bijzondere vrouwen als Aletta Jacobs. Dit tot
ongenoegen van haar schoonvader, die zijn reputatie in de
zakenwereld bedreigd ziet. Hij stuurt zijn beide zoons en
Véronique naar Nederlands-Indië, waar Pieter een fi liaal van
Handelshuis Meijer zal leiden. Medepassagier op de boot
naar Indië is Aletta’s zus Charlotte Jacobs, met wie Véroni-
que al snel vriendschap sluit. Eenmaal in Batavia brengen de
spanningen in haar huwelijk Véronique op een breekpunt.
Zal ze een tegendraadse keuze durven maken, of schikt ze
zich naar de conventies van haar tijd?
Michelle Visser heeft een fascinatie voor geschiedenis en
schreef al meerdere historische verhalen. Véronique is haar
debuutroman. Volg Michelle Visser op Twitter @Deschrijfka-
mer of kijk op www.michelle-visser.nl.
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
78
MicHELLE ViSSER
Véronique
Amsterdam is een stad van extremen. Een dure winkelstraat waar
het geld met handenvol en zorgeloos wordt uitgegeven aan onzin-
nigheden, is vaak maar een steenworp verwijderd van een krot-
tenwijk en een totaal andere wereld. Een wereld die draait om
pijn, armoede, angst, ziekte en wanhoop. En leven in zo’n wereld
haalt het slechtste in mensen naar boven.
‘Au, pas op!’ roept Véronique verschrikt als iemand ruw tegen
haar opbotst. Een armoedig geklede man met een ver over zijn
ogen getrokken pet mompelt een verontschuldiging en loopt met
gebogen hoofd snel verder.
Iets aan de manier waarop hij tegen haar opliep en zijn ogen
op de grond gericht hield, wekt Véroniques argwaan. Ze volgt
hem met haar blik en ziet hem een smalle steeg in lopen. Ze wrijft
over haar zere arm, kijkt ernaar en ziet dan de grote scheur in
haar tasje.
‘Potverdorie!’ roept ze verontwaardigd.
De man heeft in het voorbijgaan een grote snee in het fijne
leer gemaakt en de inhoud uit de tas geroofd. Er zat niet veel in,
een paar gulden hooguit en gekregen van Anna, natuurlijk, maar
het maakt Véronique desondanks boos.
Ze haast zich naar de plek waar ze de man zag verdwijnen. De
onbestrate grond is vochtig omdat de zon er nooit op schijnt en de
muren van de huizen aan weerskanten zijn zwart uitgeslagen van
de schimmel. Een geur van rotting en urine hangt dik in de lucht.
‘Hier liep hij heen! Kom, we gaan hem achterna!’ roept ze te-
gen Anna, ondertussen zoekend naar een straatnaambordje.
‘Ben je gek,’ protesteert Anna en ze probeert Véronique tegen
te houden. ‘We gaan echt niet de achterbuurten van Amsterdam
in, op zoek naar een man die je heeft bestolen. We vinden hem
nooit tussen al die krotten. En stel dát we hem vinden, wat wil
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
|
79
je dan doen? Hem beleefd vragen je geld terug te geven? Straks
worden we nog aangevallen. Nee hoor, we gaan terug.’
Maar Véronique is niet te stoppen. Een jaar eerder zou ze haar
schouders hebben opgehaald en naar de veilige gracht zijn terug-
gekeerd, maar nu ziet ze een kans om van zich af te bijten. Ze wil
het onrecht dat haar is aangedaan nu eens niet over haar kant
laten gaan, ze wil tegenspreken, voor zichzelf opkomen. Bij elke
stap die ze zet, komt er meer opgekropte boosheid en frustratie
vrij.
‘Ik ga. Als je niet mee wilt, ga ik wel alleen.’ Ze verdwijnt in de
stinkende steeg.
‘Véronique! Kom terug!’ Anna blijft nog een paar seconden
staan en volgt haar nicht dan zo snel als ze kan. ‘Het is hier niet
veilig,’ hijgt ze, ‘en zo smerig. Kom nou alsjeblieft terug!’
Maar Véronique loopt vastbesloten door, de smalle steeg uit
die uitkomt op een klein plein.
Anna klemt zich angstig aan Véroniques arm vast. Een scherpe
stank van verrotting doet de twee vrouwen bijna kokhalzen, maar
de mensen die het pleintje bevolken lijken daar geen last van te
hebben. Een drietal mannen beloert hen als een onverwachte
traktatie. Zulke fijne, rijke vrouwtjes zien ze hier nooit, en ze zijn
van plan de mogelijkheden van deze onverwachte gebeurtenis uit
te buiten. De mannen zijn nog jong maar zien er niet sterk uit. De
ene heeft een kromme rug en scherp uitstekende jukbeenderen
en kaken, de andere heeft zulke bloeddoorlopen ogen dat het eng
is, en de derde trekt terwijl hij naar hen staart zijn bovenlip op,
daarbij zijn donkere, rottende gebit ontblotend. Een paar magere
kinderen kijken met grote ogen naar de twee dames, alsof het
sprookjesfiguren zijn.
‘Kijk ess an,’ zegt de man met de kromme rug. Met slepende
tred loopt hij op hen toe. ‘Wat een lekkere hapjesss.’ Hij slist alsof
hij zijn tong net zo moeilijk kan bewegen als zijn voeten.
De andere twee zeggen niets maar komen ook dichterbij, de
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
80
man met de rode ogen zet met een grote zwaai een jeneverfles
aan zijn lippen en klokt een paar slokken weg zonder zijn blik van
Véronique en Anna af te nemen.
Van Véroniques moed is niets meer over. Paniek overspoelt
haar en ze voelt niet eens dat Anna’s nagels de huid van haar pols
doorboren. Ze heft afwerend haar handen en steekt in een reflex
haar kin trillend maar koppig naar voren, maar het heeft geen
enkel effect. Ze vreest voor haar leven en voor dat van Anna.
Er beweegt iets opzij van haar, ziet ze in haar ooghoek. Ze durft
niet te kijken en houdt haar blik op de drie voor haar gericht.
‘Kom, kom, laat die dames met rust. Als je ellende veroor-
zaakt, verlies je je steungeld, Hein Zwart.’ Kalm, alsof het om een
alledaagse situatie gaat en tegelijkertijd met natuurlijk overwicht
alsof hij geen seconde betwijfelt dat het rapaille hem zal gehoor-
zamen, spreekt Willem Meijer de bezwerende woorden uit.
Zo snel dat ze nog dagen lang last houdt van een verrekte nek-
spier, draait Véronique haar hoofd naar hem toe. Anna begint te
huilen, niet zacht maar met benauwde huuh-huuh-huuh-gelui-
den.
‘Wegwezen, mannen, dan zal ik de dominee niets vertellen
over wat ik hier heb gezien.’
Nog even blijven de drie twijfelend naar de rijke vrouwen loe-
ren, maar uiteindelijk zwichten ze voor Willems rustige superio-
riteit. Ze zijn er zo aan gewend zich klein te maken voor de rijken
en ineengedoken in een donker hoekje te wachten tot de kust vei-
lig is voor gajes als zijzelf, dat ze als uit gewoonte ruim baan ma-
ken voor het heerschap en verdwijnen in een uiterst smalle steeg
tussen twee huizen, niet meer dan een donkere schaduw maar hij
slokt de mannen volledig op.
‘Zijn jullie helemaal gek geworden!’ fluistert Willem dringend.
Nu klinkt er toch paniek door in zijn stem; zo zeker was hij dus
niet van zijn zaak. ‘Je hebt geluk dat ik die kerels toevallig ken van
de steunorganisatie van dominee Jansen, anders had het er voor
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
|
81
jullie wel heel slecht uit kunnen zien. Potverdorie zeg.’ Willems
gezicht is bleek weggetrokken en hij duwt zijn handen in de rug-
gen van de vrouwen. ‘Wegwezen, voor er een ander stel opduikt.’
Veel aandringen hebben Anna en Véronique niet nodig. Ach-
ter elkaar lopen ze zo snel ze kunnen de stinkende steeg door, tot
ze weer in de zonnige straat met werklui zijn. Het is er armoedig,
dat kun je aan alles zien, maar niet zo stinkend en beklemmend
als op het vreselijke pleintje van daarnet.
‘Kom, doorlopen,’ zegt Willem en in een stevig tempo keren ze
terug naar de veilige grachtengordel.
Als ze even later afscheid nemen omdat Willem de andere kant op
moet, naar het redactiekantoor van De Omslag, vraagt Véronique:
‘Wat deed jíj daar eigenlijk?’ Ze heeft zelf inmiddels uitgelegd dat
ze al pratend ongemerkt in de achterbuurt terecht waren geko-
men en dat toen haar portemonnee was gestolen, waarna ze die
steeg in liep, achter de dief aan.
‘Ik zoek er naar nieuws,’ zegt hij. ‘Ik kan wel schrijven over de
vreselijke leefomstandigheden in de sloppenwijken en oproepen
tot maatregelen, maar als ik die omstandigheden niet met eigen
ogen heb gezien, klopt dat voor mijn gevoel niet. Bovendien krijg
ik de meest boeiende informatie van die arme sloebers. Het duurt
even voor ze je vertrouwen en willen praten, maar echt, wat je
dan te horen krijgt over uitbuiting door de hoge heren… daar lus-
ten de honden geen brood van, maar mijn hoofdredacteur smult
ervan! Zeg…’ vraagt Willem aarzelend.
‘Ja?’ reageert Véronique.
‘Nou, als je interesse hebt en nu Pieter er niet is, kun je van-
avond misschien meegaan naar een bijeenkomst van de Werkers-
bond. En jij ook, natuurlijk, Anna. Ik denk dat jullie vooral de
voordracht van dokter Aletta Jacobs wel bijzonder zullen vinden.’
Véronique en Anna glimlachen even naar elkaar en knikken
tegelijkertijd naar Willem. Hij legt uit waar en hoe laat de bijeen-
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
82
komst is en ze spreken af waar ze elkaar zullen treffen, maar het
is Anna die heel slinks bedenkt hoe ze hun uitje kunnen camou-
fleren.
‘Jij blijft bij ons eten,’ zegt ze tegen Véronique. ‘We sturen wel
iemand naar je huis om de boodschap af te geven, dan zal die vre-
selijke Klaas ook geen argwaan krijgen, en na het eten zeggen we
dat ik jou naar huis breng. Dan zijn papa en mama gerustgesteld
en kunnen we doen wat we willen.’
‘Anna, wat geniepig van je. En wat een goed plan, dat doen
we!’ Véronique kan haast niet wachten tot het moment dat ze
dokter Jacobs in het echt zal ontmoeten.
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
|
83
GESpREKSVR AGEn
1 In hoofdstuk 1 heeft Véronique wat tijd voor zichzelf
nodig om te beslissen of ze met Pieter zal trouwen.
Denkt u dat ze werkelijk een keuze heeft? Wat zou er
gebeuren als ze nee zou zeggen?
2 Waarom zou Véroniques oom de huwelijksonderhande-
lingen voeren, en niet haar moeder?
3 Véroniques leven op Welestae verschilt sterk van dat in
de stad en Véronique voelt zich in Amsterdam vaak opge-
sloten en onvrij. Welke factoren spelen hierbij een rol?
4 In hoofdstuk 3, voor haar huwelijk, denkt Véronique
over haar identiteit dat ze nu nog de dochter van baro-
nes Eedelhart is en straks de echtgenote van Pieter. In
hoofdstuk 23 zegt ze tegen Guillaume dat ze niet langer
Véronique, echtgenote van Pieter Meijer is, en ze vraagt
zich af wie ze zelf is, zonder familierelaties. Hoe zou u
haar omschrijven? In hoeverre bepalen de relaties in je
leven wie je bent, toen en nu?
5 In hoofdstuk 8 beseft Véronique dat ze koopwaar is, ‘be-
schikbaar voor eenieder die er een aanvaardbare prijs voor
wil betalen’. Later gaat ze, onder invloed van het boek van
Mina Kruseman, nog een stapje verder: een gearrangeerd
huwelijk is prostitutie. Bent u het daarmee eens?
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
84
6 Pieter is degene die persoonlijk baat zou moeten heb-
ben bij het huwelijk, maar toch doet hij weinig moeite
om er een succes van te maken. Begrijpt u Pieters afwe-
rende houding ten opzichte van Véronique?
7 Ondanks haar beangstigende ervaring in de Amster-
damse sloppenwijk blijft Véronique zodra ze daar kans
toe ziet stiekem op pad gaan met Willem, Anna en Liset-
te. Waarom? Zou je niet juist verwachten dat ze besluit
zich te beperken tot haar veilige, comfortabele leventje?
8 Véronique vindt het prettig om een goede verstandhou-
ding met haar huispersoneel te hebben. In hoeverre
vindt u dat Véronique zich beter voelt en zich zo opstelt
naar haar personeel? Kunt u dat begrijpen? Is haar ver-
houding ten opzichte van de lagere standen tekenend
voor die tijd en denkt u dat er in Nederland anno nu
nog steeds iets als een standsverschil leeft?
9 Hoewel ze van tevoren tegen de emigratie naar Indië
opziet, lijkt Véronique al op de boot haar leven in Ne-
derland gevoelsmatig af te sluiten. Vindt u dat geloof-
waardig, en wat zegt dat over haar karakter?
10 Welke rol spelen de zusters Jacobs in Véroniques ont-
wikkeling?
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
|
85
11 Oma Van Batenburg lijkt meer begrip voor de beslissin-
gen van haar kleindochters te hebben dan hun ouders.
Waarom zou dat zijn?
12 In Bandoeng leest Véronique liefde in Willems ogen.
Wanneer denkt u dat die liefde is ontstaan? En waar-
om? Op welk moment is zij hem, wellicht onbewust, als
meer gaan zien dan alleen haar zwager?
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
86
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
86
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
|
87
AnitA AMiRREzVAni
Prinses van Perzië
Perzië is in 1576 een prachtig, rijk land waar vrede heerst. Maar
wanneer de Shah sterft zonder een opvolger te hebben aange-
wezen, breekt er grote onrust uit. Prinses Pari komt terecht in
een machtsstrijd met dramatische gevolgen. Er is maar één per-
soon die ze kan vertrouwen: haar dienaar, die zich in tegenstel-
ling tot Pari zelf zowel binnen als buiten de paleismuren vrije-
lijk kan bewegen.
Prinses van Perzië is niet alleen een indringend verhaal over ver-
raad en intriges, maar vooral een ontroerend portret van de on-
waarschijnlijke en uiteindelijk gevaarlijke vriendschap tussen
een prinses en een bediende. Anita Amirrezvani’s rijke proza
brengt, net als in Dochter van Isfahan, een wereld tot leven die
wordt bevolkt door hartstochtelijke, moedige personages.
Anita Amirrezvani werd in Teheran geboren en groeide op in
San Francisco. Met Dochter van Isfahan schreef ze een zeer succes-
vol debuut dat in vele landen is uitgegeven. In Nederland zijn er
meer dan 150.000 exemplaren van verkocht.
Over Dochter van Isfahan:
‘Vol en bloemrijk.’ EStA
‘Niet alleen een prachtig, ontroerend verhaal vol liefde, verdriet
en verraad, maar ook een fl onkerend, kleurrijk portret van een
bruisende stad.’ VROuw.nL
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
88
AnitA AMiRREzVAni
Prinses van Perzië
Op de ochtend van mijn eerste ontmoeting met Pari trok ik mijn
beste gewaad aan en nuttigde twee glazen sterke thee en enkele
dadels ter versterking van het bloed. Ik moest haar bekoren met
mijn charmes en haar mijn karakter tonen; ik moest laten zien
waarom ik een geschikte partij zou zijn voor de hoogstgeplaat-
ste vrouw van de dynastie. Er verscheen een laagje zweet op mijn
borst, ongetwijfeld van de hete thee, toen ik haar wachtruimte
betrad en mijn schoenen uittrok. Spoedig werd ik naar een van
haar openbare vertrekken gebracht, dat glansde van de turkooi-
zen tegels die tot mijn middel reikten. Daarboven werd het licht
gereflecteerd door lustrewerk in nissen en spiegeltjes die een
glinstering tot op het plafond wierpen, het schijnsel van de zon
nabootsend.
Pari zat op een houten schoottafeltje een brief te schrijven. Ze
droeg een blauw zijden gewaad met korte mouwen, belegd met
rood brokaat, met om haar middel een witte zijden sjerp, door-
regen met gouddraad – een schat op zich – waarin een dikke,
stijlvolle strik was gelegd. Haar lange donkere haar was losjes be-
dekt met een witte hoofddoek, bedrukt met gouden arabesken,
en daar bovenop prijkte een sieraad van robijn dat het licht ving
en mijn blik naar haar voorhoofd trok, dat hoog, glad en rond als
een parel was, alsof haar intelligentie meer ruimte nodig had dan
bij de meeste mensen het geval was. Ze zeggen dat je toekomst bij
de geboorte op je voorhoofd gegraveerd wordt – Pari’s voorhoofd
verkondigde een rijke, legendarische toekomst.
De prinses ging door met schrijven terwijl ik daar stond, en ze
fronste zo nu en dan haar voorhoofd. Ze had amandelvormige ogen,
krachtige jukbeenderen en volle lippen, waardoor haar gelaatstrek-
ken net wat ruimer bemeten leken dan die van andere mensen.
Toen ze klaar was met haar werk, legde ze het tafeltje opzij en be-
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
|
89
keek me van top tot teen. Ik maakte een diepe buiging, met mijn
hand tegen mijn borst gedrukt. Pari’s vader had me een betrekking
bij haar aangeboden als beloning voor mijn goede diensten, maar
de beslissing om me aan te nemen lag bij haar alleen. Ik moest haar
ervan zien te overtuigen dat ik veel te bieden had.
‘Wat ben jij eigenlijk voor iemand?’ vroeg ze. ‘Ik zie zwart haar
onder je tulband vandaan komen en ik zie een dikke nek, als van
een beer! Je zou voor een gewone man kunnen doorgaan.’
De prinses staarde me zo doordringend aan dat het leek alsof ze
me vroeg mijn hele wezen bloot te leggen. Ik was van mijn stuk ge-
bracht. ‘Het is handig om voor een gewone man te kunnen door-
gaan,’ antwoordde ik snel. ‘In de juiste kleding kan ik me overtui-
gend voordoen als kleermaker, geleerde of zelfs geestelijke.’
‘En?’
‘Dat wil zeggen dat ik door de gewone man net zo gemakkelijk
geaccepteerd word als door de leden van het hof.’
‘Maar je zult beslist consternatie veroorzaken onder de dames
van de koninklijke harem, die hunkeren naar de aanblik van
knappe mannen.’
‘Dat is nauwelijks een probleem,’ wierp ik tegen, ‘aangezien ik
het gereedschap ontbeer waar zij het meest naar hunkeren.’
‘Vertel me eens hoe je eunuch geworden bent?’
Ik moet een stap terug gedaan hebben, want ze voegde er snel
aan toe: ‘Ik hoop niet dat ik je daarmee beledig.’
Ik schraapte mijn keel en probeerde te bedenken waar ik moest
beginnen. Eraan terugdenken was net zoiets als het doorzoeken
van een kist vol kleding die aan een dode had toebehoord.
‘Zoals u ongetwijfeld hebt gehoord, werd mijn vader beschul-
digd van verraad en is hij ter dood gebracht. Ik weet niet wie hem
had beschuldigd. Na die calamiteit is mijn moeder met mijn zusje
van drie bij familie gaan wonen in een stadje bij de Perzische Golf.
Ondanks wat er met mijn vader is gebeurd, wilde ik nog steeds
de sjah dienen. Ik smeekte iedereen die ik kende om hulp, maar
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
90
ze meden me. Toen besloot ik dat ik mijn loyaliteit alleen kon be-
wijzen door eunuch te worden en me op te offeren voor het hof.’
‘Hoe oud was je toen?’
‘Zeventien.’
‘Dat is erg oud voor een castratie.’
‘Inderdaad.’
‘Kun je je de operatie nog herinneren?’
‘Hoe zou ik me die níét kunnen herinneren?’
‘Vertel eens.’
Ik staarde haar vol ongeloof aan. ‘Wilt u de details horen?’
‘Ja.’
‘Ik ben bang dat zo’n gruwelijk verhaal uw oren zal aantasten.’
‘Dat betwijfel ik.’
Ik spaarde haar niet; ik kon net zo goed meteen onderzoeken
wat voor vlees ik in de kuip had.
‘Ik had twee eunuchen gevonden die me wilden helpen, Nart en
Chinasa, en zij namen me mee naar een chirurg in de buurt van
de bazaar. Hij droeg me op op een bank te gaan liggen en bond
mijn polsen vast, zodat ik me niet kon verroeren. De eunuchen
gingen op de binnenkant van mijn dijen zitten om mijn bovenbe-
nen op hun plaats te houden. De chirurg gaf me opium en bestoof
mijn edele delen met een poeder die de pijn zou verlichten. Toen
kwam hij tussen mijn benen staan en hield een wreed uitziend
krom scheermes omhoog. Hij zei dat hij een dergelijke risicovolle
operatie niet kon uitvoeren voordat ik hem in het bijzijn van twee
getuigen toestemming had gegeven. Maar de aanblik van dat blik-
kerende scheermes in de lucht ontnam me de moed, en door mijn
vastgebonden benen en armen voelde ik me net een gekooid dier.
Ik kronkelde heen en weer op de bank en brulde dat ik geen toe-
stemming gaf. De chirurg keek verbaasd, maar hij liet het mes
zakken en gaf de eunuchen opdracht me los te maken.’
De ogen van de prinses waren groot en rond als poloballen. ‘En
toen?’
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
|
91
‘Ik overdacht de mogelijkheden nog eens. Ik zag geen ander be-
staan dan een leven aan het hof. Ik moest genoeg geld verdienen
om voor mijn moeder en mijn zusje te zorgen, en ik wilde onze
familienaam in ere herstellen.’
Ik vertelde er niet bij dat er diep in mijn hart een fel verlan-
gen had gegloeid om de moordenaar van mijn vader te ontmas-
keren. Toen ik naar het mes van de chirurg keek, stelde ik me
mezelf voor in glanzende, zijden gewaden, hoog opgeklommen
binnen het paleis. Een prominente positie zou me in staat stellen
de moordenaar van mijn vader te ontmaskeren en hem te dwin-
gen zijn wandaad op te biechten. ‘Vanaf dit moment zullen je kin-
deren het verdriet kennen dat ik heb doorstaan,’ zou ik zeggen.
Vervolgens zou hij zijn straf krijgen.
Pari keek omlaag en schikte haar sjerp, een ontwijkend gebaar
waardoor ik me afvroeg of ze soms meer wist over de moordenaar.
‘En toen?’
‘Uiteindelijk zei ik tegen de mannen dat ze hun gang konden
gaan, maar ik voegde er wel aan toe dat ze mijn ogen moesten
afdekken, zodat ik het scheermes niet kon zien, en dat ze mijn
armen moesten losmaken.’
‘Deed het pijn?’
Ik glimlachte, dankbaar dat het niet meer dan een herinnering
was.
‘De chirurg bond een stuk zenuw rond mijn edele delen en het
scheermes sneed er in één rats doorheen. Ik voelde niets en trok
de blinddoek af om te kijken wat er was gebeurd. Mijn geslachts-
delen waren verdwenen. ‘Dat viel mee!’ riep ik uit, en ik maakte
zelfs nog grapjes met de eunuchen, tot ik plotseling het gevoel
kreeg dat ik in tweeën gesneden werd. Ik gilde het uit en alles
werd zwart. Later heb ik gehoord dat de chirurg de wond heeft
uitgebrand met olie en er een kompres van boomschors op heeft
aangebracht. Vervolgens deed hij er verband omheen en zo moest
ik herstellen.’
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
92
‘Hoe lang heeft dat geduurd?’
‘Lang. De eerste paar dagen was ik mezelf niet. Ik geloof dat ik
heb gebeden, losse flarden. Ik weet dat ik smeekte om water, maar
dat ik niet mocht drinken omdat de wond moest helen. Toen mijn
mond zo droog werd dat er geen woorden meer kwamen, maakte
iemand een doek nat en legde die op mijn tong. Ik had zo’n dorst
dat ik smeekte om de dood.’
‘God in den hoge! Ik ken geen enkele man die bereid zou zijn te
doen wat jij hebt gedaan. Je bent heel dapper, nietwaar?’
De rest van het verhaal vertelde ik haar niet. Vele dagen na
de operatie mocht ik een beetje water drinken. Nart bleef voort-
durend in de buurt en was druk in de weer met mijn bedden-
goed en mijn kussens, maar hij leek merkwaardig nerveus. Om
de paar minuten vroeg hij of ik mijn behoefte niet moest doen.
Ik zei telkens “nee”, totdat het irritant werd en ik hem smeekte
me met rust te laten. Toen ik uiteindelijk aandrang voelde, verwij-
derde hij het verband en de plug en gaf me een pot waar ik boven
kon hurken. Ik was nu helemaal glad, op een buisje na dat ik nog
niet had gezien. Ik sloot mijn ogen voor de aanblik van dat rauwe,
bloederige kanaal.
Het duurde even, maar toen ik eindelijk iets kon produceren,
gilde ik het uit van de pijn zodra de warme vloeistof voor de eerste
keer door mijn blootgelegde buis ging. Ik was bang dat ik van
mijn stokje zou gaan, maar omdat ik niet in mijn eigen plas wilde
vallen, slaagde ik erin overeind te blijven. Toen ik klaar was, zag
ik tot mijn verbazing een schittering in Narts ogen. Hij hief zijn
handen ten hemel en brulde: ‘Moge God in den hoge geprezen
zijn!’ Nog nooit was hij zo blij geweest met de aanblik van een
man die zijn behoefte deed, vertelde hij me later. Mijn wond et-
terde al een tijdje, en hij was bang geweest dat ik de kwelling van
een verstopte buis zou moeten doormaken, met als een gevolg een
dood die te gruwelijk is voor woorden.
Pari wachtte nog altijd op antwoord. ‘Wat ben je toch beschei-
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
|
93
den! De meeste mannen zouden terugkrabbelen bij de aanblik
van dat scheermes. Ik weet nog dat mijn vader verbijsterd was
toen hij je verhaal hoorde.’
‘Ik was nog heel jong,’ zei ik ter verdediging.
‘Zo jong nu ook weer niet.’
‘Ik was zeer hartstochtelijk.’
‘En nu?’
Daar dacht ik even over na. ‘Ik heb geleerd niet overhaast te
handelen.’
‘Hier aan het hof ben je heel beheerst. Ik vermoed dat je zeer
geschikt zou zijn voor geheime missies.’
Ik boog mijn hoofd om Pari’s lof met gepaste nederigheid in
ontvangst te nemen.
‘Wat is het verschil tussen mannen en vrouwen?’
Ik keek op, alweer verbaasd.
‘Ik neem aan dat jij deze vraag beter kun beantwoorden dan
andere mannen.’
Ik dacht even na. ‘Ze zeggen dat mannen macht willen en vrou-
wen vrede. Weet u wat de waarheid is?’
‘Nee, wat dan?’
‘Iedereen wil alles.’
De prinses lachte. ‘Ik in ieder geval wel.’
‘In dat geval: hoe zou ik u van dienst kunnen zijn?’ Ik wist dat
ze al vele honderden eunuchen, hofdames, meiden en loopjon-
gens in dienst had.
‘Ik heb een man nodig die binnen en buiten het paleis in-
formatie voor me kan inwinnen,’ zei ze. ‘Hij moet volkomen be-
trouwbaar, loyaal en energiek zijn, en weinig behoefte hebben
aan slaap en vermaak. Een man die buiten zijn werk voor mij geen
verlangens kent. Hij heeft de plicht om te zwijgen over mijn doen
en laten. Ik ben bereid voor die diensten een substantieel salaris
te betalen.’
Ze noemde een bedrag waarmee mijn inkomen werd verdub-
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
94
beld. Ik was wantrouwend: waarom was haar aanbod zo goed?
‘Door mij te dienen, bevind je je in het hart van de paleispoli-
tiek,’ voegde ze eraan toe. ‘Je moet een sterke maag hebben om
succesvol te zijn. Je zult heel wat hindernissen op je weg tegenko-
men. En als je die niet het hoofd kunt bieden, word je ontslagen.
Begrepen?’
Ik zei dat ik het begreep.
‘Je kunt hier morgenvroeg beginnen.’
Vóór mijn operatie had ik bijna iedere nacht het bed gedeeld met
een vrouw die Fereshteh heette. De eerste keer was na de dag
waarop mijn moeder en mijn zusje Jalileh de stad Qazvin had-
den verlaten, per ezel in plaats van te paard, omgeven door zo
veel schande dat onze buren niet naar hen durfden te kijken. Ik
herinner me nog dat ik door het huis uit mijn jeugd ijsbeerde,
dat verkocht was. Er was één kussen achtergebleven in het vertrek
waar ons gezin altijd bijeenkwam voor de middagthee; daar ging
ik op zitten en keek toe hoe de sneeuw in onze tuin de struiken
en de fontein bedekte. Die avond dronk ik in een herberg tot mijn
oude leven in een mist verdween. Mijn nieuwe vrienden droegen
gedichten voor en hielden me maar al te graag gezelschap zolang
ik de karaffen rode wijn betaalde. Ik sloeg met mijn vuist op de
houten tafel en riep om meer drank, en nog meer, en ik zong uit
volle borst mee met ieder lied. Vroeg in de ochtend strompelde
ik door de verse sneeuw en toen ontdekte ik Fereshteh, die nog
nieuw was in haar vak. Haar grote donkere ogen waren zichtbaar
onder de zwarte chador die haar haar bedekte. En ze bibberde van
de kou. Ze nam me mee naar een nabijgelegen kamer en raadde
me aan niet te drinken. In haar armen leerde ik voor het eerst
mijn lichaam kennen, en ik dompelde me in haar onder zoals een
dorstige reiziger in de woestijn zijn hoofd in een bron steekt.
Tegen de dageraad fluisterden we elkaar onze verhalen toe. Fe-
reshteh was het huis uit gezet door een stiefmoeder die beweerde
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
|
95
dat ze had geprobeerd haar enige zoon te verleiden. Haar vader
was al lange tijd dood, en er was niemand die voor haar opkwam.
Ik vertelde haar dat ik ook was verdreven uit het enige thuis dat ik
ooit had gekend. Fereshteh troostte me zoals alleen een gekwelde
lotgenoot dat kon, en in de weken die volgden wilde ik niets an-
ders dan in haar armen liggen. Zo vaak ik het me kon veroorloven,
bracht ik de nacht met haar door. Ach, dat was een periode van
zo’n hevige pijn en groot genot dat ik me nu niet kan voorstellen
die ooit weer te zullen ervaren.
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
96
GESpREKSVR AGEn
1 Zou Pari’s leven anders verlopen zijn als ze een man was
geweest, en zo ja, wat zou er dan vooral anders zijn ge-
gaan?
2 Welke redenen had Javaher om zich vrijwillig te laten
castreren? Speelde er ook eigenbelang in mee?
3 Waarom wil Pari niet trouwen en een gezin stichten?
4 Wie zou de grote leider der Safawiden kunnen zijn die
Javaher volgens de astroloog zou helpen doorbreken?
5 Zou je Pari in de huidige tijd een geëmancipeerde vrouw
noemen, en waarom (niet)?
6 Is Javaher eigenlijk wel geschikt voor zijn rol binnen de
harem en waarom (niet)?
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
|
97
7 Waarom stelt Ismaïl zich na zijn terugkomst zo vijandig
op ten opzichte van zijn zus Pari, terwijl hij haar niet
meer heeft gezien sinds ze een meisje van acht was?
8 Wat zijn voor Javaher redenen om mee te werken aan de
vergiftiging van Ismaïl? Wat geeft uiteindelijk de door-
slag?
9 Hoe komt het dat het onderzoek naar de dood van Is-
maïl zo snel wordt afgerond, zonder dat er een doods-
oorzaak is vastgesteld?
10 Wat zijn de parallellen tussen het verhaal over Javaher
en Pari en de vertelling over Zahhak en Kaveh, die als
een rode draad door het boek heen loopt?
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
98
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
98
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
|
99
M.L. StEdMAn
Het licht van de zee
Het is 1926, en Tom en Isabel Sherbourne bemannen een
afgelegen vuurtoren voor de kust van Australië. Het is een
stil en eenzaam leven voor het jonge, ongewenst kinderloze
stel. Tot er na een storm in april een reddingsboot aanspoelt
met twee mensen erin: een dode man en een kleine, spring-
levende baby.
In de wetenschap dat het nog zes maanden duurt voordat
hun afl ossing zal arriveren, begraaft Tom de man en ontfermt
Isabel zich over de baby, een meisje. Al snel krijgt Isabel een
sterke band met haar. Ze haalt Tom over om net te doen alsof
ze hun kind is, maar door deze leugen komt hun relatie onder
druk te staan. De spanning neemt nog verder toe wanneer ze
na twee jaar terugkeren naar het vasteland. Daar worden ze
geconfronteerd met veel vragen van hun vrienden en familie,
en met een wanhopige vrouw op zoek naar haar dochtertje…
M.L. Stedman is geboren en getogen in West-Australië en
woont tegenwoordig in London. Het licht van de zee is haar
eerste roman.
‘Hartverscheurend!’ LibELLE
‘Een uitzonderlijk boek dat je diep raakt.’ MARKuS zuSAK,
AutEuR VAn dE bOEKEndiEF
‘Héél erg mooi, het laatste hoofdstuk met tranen in de ogen
gelezen.’ bOEKHAndEL OSinGA, nunSpEEt
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
100
M.L. StEdMAn
Het licht van de zee
27 april 1926
Op de dag van het wonder zat Isabel op haar knieën aan de rand
van het klif het kleine, pas gemaakte kruis van drijfhout te ver-
zorgen. Een enkele dikke wolk dreef traag langs de aprilhemel,
die zich boven het eiland uitstrekte als een spiegel van de oceaan
eronder. Isabel sprenkelde nog wat water en klopte de aarde aan
rond het rozemarijnstruikje dat ze zojuist had geplant.
‘… en leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den
boze,’ fluisterde ze.
Een ogenblik lang meende ze in gedachten een baby te horen
huilen. Ze zette de illusie van zich af en liet haar blik afdwalen
naar een school walvissen die in de richting van de kust zwom-
men om in het warmere water te kalveren en nu en dan hun
staartvinnen door het wateroppervlak prikten als naalden door
een borduurwerk. Weer hoorde ze het kindergehuil, iets luider
ditmaal op de vroege ochtendbries. Onmogelijk.
Vanaf deze kant van het eiland was er alleen maar onmetelijk-
heid, helemaal tot Afrika. Hier ging de Indische Oceaan over in
de Zuidelijke Oceaan en samen strekten zij zich als een eindeloos
tapijt uit aan de voet van de kliffen. Op dagen als deze leek het
water zo stevig dat ze het gevoel kreeg helemaal naar Madagascar
te kunnen lopen in een tocht van blauw op blauw. De andere kant
van het eiland blikte gemelijk achterom in de richting van het
Australische vasteland bijna honderdzestig kilometer verderop;
het hoorde er niet echt bij, maar kon er ook niet los van worden
gezien, als hoogste van een rij onderzeese bergen die van de oce-
aanbodem oprezen als tanden uit een grillig gevormd kaakbeen,
wachtend om onschuldige schepen te verslinden op hun laatste
spurt naar de veilige haven.
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
|
101
Bij wijze van genoegdoening beschikte het eiland – Janus Rock
– over een vuurtoren, die met zijn lichtbundel een mantel van vei-
ligheid van bijna vijftig kilometer verschafte. Elke nacht gonsde
de lucht van het regelmatige gebrom van de lantaarn die draaide,
draaide, draaide; onpartijdig, zonder verwijt aan de rotsen of
angst voor de golven, klaar om waar nodig redding te bieden.
Het huilen hield aan. In de verte kletterde de deur van de
vuurtoren dicht en Toms lange gestalte verscheen op de galerij
terwijl hij met zijn verrekijker het eiland afspeurde. ‘Izzy,’ riep
hij, ‘een boot!’ en hij wees naar de baai. ‘Op het strand… een boot!’
Hij verdween en kwam even later op de begane grond weer te-
voorschijn. ‘Zo te zien zit er iemand in,’ riep hij. Isabel rende hem
zo goed en zo kwaad als het ging tegemoet en hij hield haar arm
vast terwijl ze over het steile, uitgesleten pad afdaalden naar het
kleine strand.
‘Ja hoor, het is een boot,’ zei Tom. ‘En… O, jezus! Er zit een vent
in, maar…’
De gestalte lag roerloos, in elkaar gezakt over het bankje, ter-
wijl het huilen maar aanhield. Tom rende op het bootje af en pro-
beerde de man te wekken alvorens de ruimte in de boeg waar het
geluid vandaan kwam te doorzoeken. Hij haalde er een wollen
bundeltje uit tevoorschijn: een zacht lavendelblauw damesvest
dat om een piepklein, huilend kindje was gewikkeld.
‘Godallemachtig!’ riep hij uit. ‘Godallemachtig, Izzy. Het is…’
‘Een baby! O, goeie god! O, Tom! Tom! Hier, geef hem aan mij!’
Hij overhandigde haar het bundeltje en deed een nieuwe
poging de vreemdeling tot leven te wekken – geen polsslag. Hij
wendde zich tot Isabel, die het piepkleine wezentje onderzocht.
‘Hij is dood, Izz. De baby?’
‘Die mankeert niets, zo te zien. Geen verwondingen of bloed-
uitstortingen. Maar zo klein!’ zei ze, waarna ze zich liefkozend tot
het kind richtte: ‘Stil maar, stil maar. Je bent nu veilig, kleintje. Je
bent veilig, mooi kindje.’
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
102
Tom stond doodstil naar het lichaam van de man te kijken.
Om zeker te weten dat hij niet droomde, kneep hij zijn ogen heel
even stijf dicht en deed ze toen weer open. De baby was opgehou-
den met huilen en lag nu in Isabels armen wat na te snikken.
‘Ik zie geen uitwendige verwondingen en hij ziet er niet uit alsof
hij iets onder de leden had. Hij kan nooit lang stuurloos hebben
rondgedobberd… Niet te geloven.’ Hij zweeg even. ‘Neem jij de
baby mee naar binnen, Izz, dan ga ik iets zoeken om het lichaam
mee te bedekken.’
‘Maar, Tom…’
‘Het zou een duivels karwei zijn om hem mee naar boven te
sjouwen. We kunnen hem beter laten liggen tot er hulp komt.
Maar ik wil niet dat er vogels of vliegen bij hem kunnen komen;
ik heb nog wat zeildoek in de schuur liggen.’ Hij sprak rustig,
maar zijn handen en gezicht voelden ijskoud en oude schaduwen
verdreven de heldere najaarszon.
Janus Rock was tweeënhalve kilometer groen, met genoeg gras
om de paar schapen en geiten en het handjevol kippen te voeden
en voldoende teelaarde voor een eenvoudige moestuin. De enige
bomen waren twee hoog oprijzende coniferen, geplant door de
arbeiders uit Point Partageuse die het vuurtorenstation meer dan
dertig jaar eerder, in 1889, hadden gebouwd. Een groepje oude
graven herinnerde aan een schipbreuk lang daarvoor, toen de
Pride of Birmingham op klaarlichte dag op de gulzige rotsen was
gelopen en was vergaan. Op zo’n zelfde schip was later vanuit
Engeland de lichtinstallatie zelf hiernaartoe gebracht, trots voor-
zien van de naam chance brothers, een garantie voor de meest ge-
avanceerde technologie van die tijd, die op elke plek kon worden
geïnstalleerd, hoe onherbergzaam of moeilijk te bereiken ook.
De stromingen sleepten van alles binnen: wrakstukken, thee-
kisten, walvisbaleinen, rommel kolkend alsof het tussen twee pro-
pellers werd voortgedreven. Alles kwam op een gegeven moment
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
|
103
boven water, op zijn eigen moment, op zijn eigen manier. Het
vuurtorenstation stond stevig in het midden van het eiland en
het huisje van de vuurtorenwachter en de bijgebouwen stonden
in elkaar gedoken naast de vuurtoren zelf, geïntimideerd door de-
cennia striemende windvlagen.
In de keuken zat Isabel aan de oude tafel, met de in een don-
zige gele deken gewikkelde baby in haar armen. Bij het binnenko-
men veegde Tom langzaam zijn voeten op de mat en legde een eel-
tige hand op haar schouder. ‘Ik heb die arme stakker toegedekt.
Hoe is het met de kleine?’
‘Het is een meisje,’ zei Isabel met een glimlach. ‘Ik heb haar in
bad gedaan. Ze ziet er gezond uit.’
De baby keek met grote ogen naar hem op en dronk zijn blik
in. ‘Wat zou er in vredesnaam in dat kleine koppie omgaan?’
vroeg hij zich hardop af.
‘En ik heb haar ook wat melk gegeven, hè, lieverdje?’ zei Isabel
zachtjes, de zin voor de baby een vragende klank gevend. ‘O, Tom,
ze is gewoon volmaakt,’ zei ze en ze kuste het kind. ‘God mag we-
ten wat ze allemaal heeft moeten doorstaan.’
Tom pakte een fles cognac uit de grenenhouten kast en schonk
een bodempje voor zichzelf in, dat hij in één teug achteroversloeg.
Hij ging naast zijn vrouw zitten en keek hoe het licht over haar
gezicht speelde terwijl ze de schat in haar armen zat te bewonde-
ren. De baby volgde elke beweging van haar ogen, alsof Isabel zou
ontsnappen als ze haar niet met haar blik zou vasthouden.
‘Och, klein ding,’ zong Isabel zachtjes, ‘arm, arm klein ding,’
toen de baby haar gezichtje naar haar borst draaide. Tom hoorde
tranen in haar stem en voelde de herinnering aan een onzicht-
bare aanwezigheid tussen hen in de lucht hangen.
‘Ze vindt je lief,’ zei hij. En toen, bijna tegen zichzelf: ‘Doet me
denken aan hoe het had kunnen zijn.’ Snel voegde hij eraan toe:
‘Ik bedoel… Ik bedoelde niet… Je kunt gewoon zien dat je ervoor
geboren bent, dat bedoel ik.’ Hij streelde haar wang.
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
104
Isabel keek naar hem op. ‘Ik begrijp het, schat. Ik snap wat je
bedoelt. Zo voel ik het ook.’
Hij sloeg zijn armen om zijn vrouw en het kind heen. Isabel
kon de cognac in zijn adem ruiken. Ze fluisterde: ‘O, Tom, wat een
geluk dat we haar op tijd hebben gevonden.’
Tom kuste haar en drukte toen zijn lippen op het voorhoofd
van de baby. Zo bleven ze een hele tijd met z’n drieën zitten, tot
het kind zich begon te roeren en een vuistje onder het dekentje
vandaan stak.
‘Nou,’ zei Tom, terwijl hij opstond en zich uitrekte, ‘dan ga ik
maar eens een bericht sturen en dat bootje melden; dan kunnen
ze een boot sturen om het lichaam op te halen. En dit kleine dui-
melijntje.’
‘Nog niet!’ zei Isabel, terwijl ze de vingertjes van de baby pak-
te. ‘Ik bedoel, dat heeft toch geen haast. Voor die arme man is
het toch te laat. En ik denk dat deze kleine schat voorlopig wel
even genoeg heeft van boten. Wacht er nog even mee. Geef haar
de kans om eerst even op adem te komen.’
‘Het duurt uren voor ze hier zijn. Maak je over haar maar geen
zorgen. Je hebt haar al helemaal rustig gekregen, het arme klein-
tje.’
‘Laten we nog even wachten. Wat maakt dat nu uit?’
‘Het moet allemaal in het logboek, liefje. Je weet dat ik alles
meteen moet noteren,’ zei Tom, want het behoorde tot zijn taken
elke vermeldenswaardige gebeurtenis op of in de buurt van het
vuurtorenstation te melden, van passerende schepen en het weer
tot problemen met de apparatuur.
‘Je kunt het toch ook morgenochtend doen?’
‘Maar wat als het bootje afkomstig is van een schip?’
‘Het is een jol, geen reddingssloep,’ zei ze.
‘Dan heeft de baby waarschijnlijk een moeder die ergens aan
de wal haar haren uit haar hoofd staat te trekken van ongerust-
heid. Hoe zou jij je voelen als het jouw kindje was?’
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
|
105
‘Je hebt dat vest toch gezien. De moeder is waarschijnlijk over-
boord gevallen en verdronken.’
‘Lieveling, we weten helemaal niets over de moeder. Of over
wie de man was.’
‘Het is de meest waarschijnlijke verklaring, of niet soms? Zui-
gelingen lopen niet zomaar weg van hun ouders.’
‘Alles kan, Izzy. We weten het gewoon niet.’
‘Ik kan me anders niet voorstellen dat zo’n klein baby’tje er
zonder haar moeder op uit gaat met een boot.’ Ze hield het kindje
nog wat dichter tegen zich aan.
‘Dit is een ernstige zaak. Die man is dood, Izz.’
‘En de baby leeft nog. Alsjeblieft, Tom.’
Iets in haar toon raakte hem en in plaats van tegen haar in
te gaan, nam hij haar verzoek in overweging. Misschien was het
goed voor haar om even een baby om zich heen te hebben. Mis-
schien was hij haar dat wel verschuldigd. Het bleef even stil en
Isabel keek hem aan in een zwijgende smeekbede. ‘Misschien, als
het echt moet…’ begon hij, zich schoorvoetend gewonnen gevend,
‘zou ik tot morgenochtend kunnen wachten. Maar dan is het wel
het eerste wat ik doe. Zodra de lamp uit is.’
Isabel kuste hem en kneep in zijn arm.
‘Dan ga ik nu maar gauw terug naar het lichthuis. Ik was net
de dampbuis aan het vervangen,’ zei hij.
Terwijl hij het pad af liep, hoorde hij de melodieuze klanken
van Isabels stem die zong: ‘Blow the wind southerly, southerly, sout-
herly, blow the wind south o’er the bonnie blue sea.’ Hoewel het een
welluidende melodie was, voelde hij zich niet echt gerustgesteld
toen hij de trappen van de toren beklom, worstelend met een ei-
genaardig ongemakkelijk gevoel over de concessie die hij zojuist
had gedaan.
|
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
106
GESpREKSVR AGEn
1 Het verhaal speelt zich af in het begin van de vorige
eeuw, op een geïsoleerd, onherbergzaam eilandje. Zou
het zich ook in deze tijd kunnen afspelen? En op het
vasteland?
2 Veel van de informatie in het verhaal komen we te we-
ten door middel van brieven. Waarom denkt u dat de
schrijver dit heeft gedaan?
3 Welke rol speelt het licht / de vuurtoren in het leven van
de hoofdpersonen?
4 Een belangrijk deel van het verhaal gaat over moeders
en het gemis van een moeder. Welke invloed heeft het
missen van een moeder gehad op Tom? En op Hannah?
5 Welke rol speelt de oorlog in het verhaal en welke in-
vloed heeft hij gehad op de persoon van Tom?
6 Voor wie had u aanvankelijk de meeste sympathie? Ver-
anderde dat in de loop van het verhaal?
li
te
ra
tu
ur
gi
ds
|
M
eu
le
nh
of
f
Bo
ek
er
ij
|
107
7 Met welke moeder kunt u zich het meest vereenzelvi-
gen? Met Izzy of met Hannah? Waarom?
8 Kunt u zich voorstellen dat u in soortgelijke omstandig-
heden dezelfde keuze zou hebben gemaakt als Tom en
Isabel? Wat had u anders gedaan?
9 Is Lucy uiteindelijk bij de juiste familie terechtgeko-
men? Of had u het verhaal liever anders zien eindigen?
10 Vindt u dat Tom en Izzy zwaar (genoeg) worden gestraft
voor wat zij hebben gedaan, of juist niet?
11 Is er één schuldige aan te wijzen voor wat er is gebeurd?
Hebben er meer mensen schuld? Of is er in feite geen
sprake van schuld?
Deze literatuurgids is een uitgave van Meulenhoff Boekerij bv, Herengracht 507, 1017 BV Amsterdam, tel. 020-53 53 135,
www.meulenhoffboekerij.nl
VORMGEVING DPS, Amsterdam
Voor verkoopinformatie: [email protected]
Deze gids is met zorg samengesteld. Uitgeverij Meulenhoff Boekerij bv is echter niet aansprakelijk voor fouten of onjuistheden die per abuis in de tekst zijn opgenomen.
wilt u op de hoogte blijven van de nieuwste boeken van Meulenhoff boekerij?
Schrijf u dan nu in voor onze nieuwsbrief en maak kans op een boekenpakket
WWW.MEULENHOFFBOEKERIJ.NL/LITERATUURGIDS
Eindelijk is een onvergetelijk sterke roman waarin een man zich bevrijdt van zijn traumatische jeugd. Nadat zijn vader hem ernstig mishandel-de keerde zijn moeder hem de rug toe.
Kinderen van het Ruige Land is een ontregelende familiekroniek die de oor-zaken en gevolgen van een ontspoorde jeugd genadeloos blootlegt.
Er is hier niemand, behalve wij allemaal speelt zich af in Roemenië, 1939. Het is het bijzondere verhaal van een jonge vrouw die breekt met haar verleden en vlucht door Europa op zoek naar een beter leven.
Villa Betty is een wervelende roman van Nederlandse bodem, over een gefortuneerde familie die leeft voor de buitenwereld – tot die buitenwe-reld te dichtbij komt en de façade instort.
De verliefden is een roman over de onmogelijkheid om de waarheid volledig te ontdekken, omdat die zo soepel met onze gedachten en emoties mee verandert.
Véronique is het fascinerende verhaal over een vrouwenleven in de tijd van Aletta Jacobs, tegen de achtergrond van Nederland en Java in de 19e eeuw.
Prinses van Perzië is een kleurrijke en exotische roman. Ga mee naar het hof van het 16e-eeuwse Perzië, dat gonst van de intriges over macht, liefde en loyaliteit.
Een kinderloos stel ontfermt zich over een vondeling, en dat leidt tot een hartverscheurende keuze. Het licht van de zee is een zeer indrukwekkende roman en zal je voor altijd bij blijven.
Bijzondere boekenin beeld
U AANGEBODEN DOOR UITGEVERIJ MEULENHOFF BOEKERIJ
Boordevol leesfragmenten en gespreksvragen
LI
TE
RA
TU
UR
GI
DS
VO
OR
BO
EK
EN
LI
EF
HE
BB
ER
S E
N L
EE
SC
LU
BS