les 4 hoofdrekenen tot 100 000 - hofke van thys · 2020. 3. 22. · 2010 36 180 6 : = hoeveel...
TRANSCRIPT
8
bewerkingen
BLOK 6
1
2
3
Hoofdrekenen tot 100 000Wat ga je doen?
• optellingen, aftrekkingen, vermenigvuldigingen en delingen met ronde getallen tot 100 000 maken
LES 4
Hoeveel fietsers gemiddeld per route? Noteer de bewerking en reken uit.
Jaar Aantal fietsers Aantal routes Gemiddelde aantal fietsers per route
2009 24 600 3 : =
2010 36 180 6 : =
Hoeveel wandelaars en fietsers samen? Vul de tabel verder aan.
Jaar Aantal fietsers Aantal wandelaarsTotale aantaldeelnemers
2014 67 500 32 500
2015 49 900 70 319
2016 54 300 77 303
2017 38 009 20 040
2018 45 001 68 025
Hoe groot is het totale aantal fietsers? Noteer de bewerking en reken uit.
JaarAantal
startplaatsenGemiddelde aantal
fietsers per startplaatsTotale aantal fietsers
2011 4 12 200 x =
2012 3 16 000 x =
2013 5 9 600 x =
Fiets je mee?
100 000
20 419
23 003
58 049
23 024
4 12 200 48 800
3 16 000 48 000
5 9600 48 000
24 600 3 8200
36 180 6 6030
9
4
5
6 Lees het vraagstuk. Noteer de bewerking en reken uit. Noteer een antwoordzin.
Het inschrijvingsgeld voor ‘de Matz-tocht’ bedraagt € 5 per persoon.Welk bedrag ontvangt men van 18 300 wandelaars?
Bewerking: _____________________________________________________________________________________
Antwoord: _____________________________________________________________________________________
Er werden 13 300 verpakkingen gekocht. Hoeveel drankjes kan men uitdelen?
Bewerking: _____________________________________________________________________________________
Antwoord: _____________________________________________________________________________________
Reken uit. Je mag splitsbeentjes tekenen en tussenuitkomsten noteren.
2 x 33 400 =
5 x 12 030 =
6 x 10 120 =
4 x 23 200 =
Reken uit. Je mag splitsbeentjes tekenen en tussenuitkomsten noteren.
30 600 : 6 =
15 400 : 2 =
35 420 : 7 =
96 800 : 8 =
66 000 + 800 = 66 800
60 000 + 150 = 60 150
60 000 + 720 = 60 720
92 000 + 800 = 92 800
33 000 400
12 000 30
10 000 120
23 000 200
80 000 80016 000
5000 + 100 = 5100
7000 + 700 = 7700
5000 + 60 = 5060
10 000 + 2000 + 100 = 12 100
30 000 600
14 000 1400
35 000 420
5 x 18 300 = 50 000 + 40 000 + 1500 = 91 500
Men ontvangt 91 500 euro van 18 300 wandelaars.
3 x 13 300 = 39 000 + 90 = 39 900
Men kan 39 900 drankjes uitdelen.
10
meten
BLOK 6
1
Op ‘vadroei’ door BrusselWat ga je doen?
• de analoge klok lezen tot op 5 minuten nauwkeurig• de digitale klok lezen tot op 5 minuten nauwkeurig als ... voor/over• de digitale klok lezen als half ...
LES 5
© Onthaal en Promotie Brussel
Volg de route op je plattegrond.
Op de volgende pagina vind je het verslag van
onze wandeling.
11
• We vertrokken aan het grote beursgebouw op de Anspachlaan, recht tegenover een
hamburgerrestaurant. Hier hadden we net gegeten.
De Anspachlaan is een heel drukke straat. We moesten dan ook even wachten aan het
verkeerslicht.
• Midden op het voetpad ontdekten we een roltrap die ons onder de straat bracht.
Onder de grond kun je hier een soort tram nemen. Dit heet een ‘metro’. De gids legde uit hoe
je kaartjes kunt kopen en hoe we het plannetje van de metro moesten lezen.
• Terug boven de grond en na een korte wandeling kwamen we bij een pleintje met een oude
kerk (Olivetenhof). Deze kerk was lang geleden het vertrekpunt van een lange bedevaartstocht
naar Santiago de Compostela. Dat is meer dan 2000 km stappen!
• Voor we naar Brussel kwamen, had ik al veel gehoord over Manneke Pis en ineens stond hij
daar ... Hij was niet erg groot, maar alle toeristen maakten toch foto’s van het beeldje. Ik vraag
me wel af of hij niet moe wordt van dat eindeloze plassen!
• De Grote Markt van Brussel, volgens de gids het mooiste plein van Europa, heeft heel veel
mooie oude gebouwen. Elk huis heeft een naam. Dat komt omdat er vroeger nog geen
huisnummers bestonden. We hebben hier een hele tijd naar die prachtige gebouwen gekeken
en een spelletje gespeeld.
• In de Boterstraat stopten we bij een fontein. Nu hebben we allemaal kraantjes in onze huizen.
Maar lang geleden kwamen de Brusselaars hier hun water halen.
• Deze stop was niet voorzien, maar tijdens onze wandeling ontdekte ik een grote
speelgoedwinkel. Daar moest ik natuurlijk even binnengaan. Moest je ook naar Brussel gaan
en je wilt de speelgoedwinkel bezoeken, dan zijn er een heleboel cafeetjes in de buurt waar je
ouders even kunnen uitrusten.
• In de Sint-Hubertusgalerij vind je heel wat winkels, maar ik was vooral geïnteresseerd in de
chocolade. Het eerste stuk van deze galerij heet de Koninginnegalerij. Het tweede stuk is
de Koningsgalerij. En verder is er nog het kleinere Prinsengalerijtje. De gids vertelde me dat
enkel de rijke mensen hier lang geleden kwamen winkelen. Toen moest je zelfs toegangsgeld
betalen …
• In een doodlopend straatje vonden we het vriendinnetje van Manneke Pis: Jeanneke Pis. Zij
zat er maar wat verlaten bij. Dan krijgt haar vriendje toch heel wat meer gezelschap van de
toeristen.
• Onze wandeling bracht ons ten slotte bij de Muntschouwburg. Een grote zaal waar je kunt
genieten van opera, ballet of concerten met klassieke muziek. De gids toonde ons nog waar de
grote winkelstraat van Brussel is en waar we achteraf de metro naar het station konden nemen.
12
meten
BLOK 6
2
LES 5
Hoe laat is het? Verbind.
kwart over 6
kwart voor 3
20 over 10
10 over 4
5 voor 9
half 2
25 over 6
25 voor 9
Op ‘vadroei’ door Brussel
13
3
4
5 Lees, zoek op in de dienstregeling en vul in.
• Met de bus naar Mechelen Station!
Ik ben om half 9aan de halteLier Markt.
Ik ben om kwart na vijf ‘s avonds aan de halte Duffel Station.
Vertrek:
Aankomst:
Vertrek:
Aankomst:
Vul de digitale klok in.
Ik sta op om 25 voor 10.
Om 10 voor 3 ga ik bij een
vriendje spelen.
Hoe lees ik de tijd? Vul in.
_________________________5 over 1
_________________________
_________________________
_________________________
550 Lier - Duffel - Mechelenmaandag tot vrijdag
Ritnummer 2 6 10 14 7014 18 26 30 34 38 42 46 48 50 54 58 62 66 70 74 78
Lier VeemarktLier MarktLier StationLier LintsesteenwegDuffel GemeentehuisDuffel StationDuffel AZ Sint-MaartenDuffel GemeentehuisDuffel Onze-Lieve-VrouwlaanSt.-Katelijne-Waver Lange Zandstr.St.-Katelijne-Waver Clemenceaustr.Mechelen EikestraatMechelen CaputsteenstraatMechelen VeemarktMechelen Station
05:3505:3905:4205:4505:5005:5205:5405:5605:5706:0106:0506:0806:1006:1206:17
06:0506:0906:1206:1506:2006:2206:2406:2606:2706:3106:3506:3806:4006:4206:47
06:3506:3906:4206:4506:5006:5206:5406:5606:5707:0107:0507:0807:1107:1307:18
07:0507:0907:1407:1807:2407:2607:2807:3107:3207:3607:4007:4307:4607:4807:53
07:3207:3407:3707:3807:4207:4607:4907:5207:5407:59
07:2007:2407:2907:3307:39
07:4107:4507:4907:5207:5507:5708:02
07:3507:3907:4407:4807:5407:5607:5808:0108:0208:0708:1108:1408:1708:1908:24
07:5507:5908:0408:0908:1508:1708:19
08:3508:3908:4408:4908:5408:5608:5809:0109:0209:0609:1009:1309:1509:1709:22
09:3509:3909:4309:4709:5209:5409:5609:5910:0010:0410:0810:1110:1310:1510:20
10:3510:3910:4310:4710:5210:5410:5610:5911:0011:0411:0811:1111:1311:1511:20
11:3511:3911:4311:4711:5211:5411:5611:5912:0012:0412:0812:1112:1312:1512:20
12:1512:1912:2312:2712:3212:3412:3612:3912:40
12:3512:3912:4312:4712:5212:5412:5612:5913:0013:0413:0813:1113:1313:1513:20
13:3513:3913:4313:4713:5213:5413:5613:5914:0014:0414:0814:1114:1314:1514:20
14:3514:3914:4314:4714:5214:5414:5614:5915:0015:0415:0815:1115:1315:1515:20
15:3515:3915:4315:4715:5315:5515:5716:0016:0116:0616:1016:1316:1616:1816:23
15:5015:5415:5916:0416:1016:1216:1416:1716:18
16:0516:0916:1416:1916:2516:2716:2916:3216:3316:3816:4216:4516:4816:5016:55
16:3516:3916:4416:4916:5516:5716:5917:0217:0317:0817:1217:1517:1817:2017:25
17:0517:0917:1417:1917:2517:2717:2917:3217:3317:3817:4217:4517:4817:5017:55
9 3514 50
kwart over 6 5 voor 4
half 1
21 voor 9
22 over 9
27 over 5
5 voor 6
T3 Rem 14: de bedoeling van een verkleinwoord
De bedoeling van een verkleinwoord
Verkleinwoorden kun je gebruiken om:• iets klein te maken; Voorbeeld: Dit boompje zal wel moeten groeien.• iets lief te maken; Voorbeeld: Mijn broer is een echt schatje!• iets minder erg te maken; Voorbeeld: Zal ik je wondje verzorgen?• iets spottend te maken. Voorbeeld: Wat ben jij een flauw mannetje.
Kleiner, liever, of minder erg
■ Maak het kleiner.■ Omkring het best passende woord.
De draak eet een koek / koekje.
Het monster staat leuk te dansen op een tafel / tafeltje.
Die kleine draak is haar broertje/ broer.
■ Maak het liever.■ Omkring het best passende woord.
Mag ik een koffiekoek, liefje / lief?
Dat meisje is een schat / schatje.
Dat monster is wel een zoetje / zoet.
■ Maak het minder erg.■ Omkring het best passende woord.
Je moet in de rij wachten. Dat zal maar vijf minuten / minuutjes duren.
Dat is maar een stuk / stukje taart. Eet het maar op!
Ik heb een wondje / wond op mijn knie.
1
29© De Taalkanjers 4, Plantyn Remediëring toetsen – Thema 3
Hoe deed ik de taak?
Ik denk Juf/Meester vindt
Verkleinwoorden in de zin
■ Lees de zinnen.■ Waarvoor wordt het verkleinwoord gebruikt?■ Schrijf de verkleinwoorden bij de juiste uitleg.
Dat babydraakje heeft groene pootjes.
Dat brandje was enkel in de tuin van oom Bas.Dat is een schattig monstertje!
Noem je dat gebakje een taart?
om iets kleinte maken
om iets liefte maken
om iets minder ergte maken
om iets spottendte maken
Wat is de bedoeling?
■ Markeer de verkleinwoorden in de zinnen.■ Kruis aan waarvoor het verkleinwoord wordt gebruikt.
Naast ons huis staat een boompje met een boomhut.
om het minder erg te laten klinken om het spottend te maken om het lief te makenvoor kleine dingen
Liefje, ga je mee naar de speeltuin? om het minder erg te laten klinken om het spottend te makenom het lief te maken
voor kleine dingen
Wil jij ook graag een kommetjetomatensoep?
om het minder erg te laten klinken om het spottend te maken om het lief te makenvoor kleine dingen
We vertrekken nu naar huis. Het is maar een uurtje rijden.
om het minder erg te laten klinken om het spottend te maken om het lief te maken voor kleine dingen
Dat is niet zo erg. Het was maar een ongelukje.om het minder erg te laten klinken
om het spottend te maken om het lief te maken voor kleine dingen
Dat was echt niet leuk! Dat was een stomme mop van dat mannetje!
om het minder erg te laten klinkenom het spottend te maken
om het lief te maken voor kleine dingen
2
pootjes monstertje brandje gebakje
3
×
×
×
×
×
×
30 © De Taalkanjers 4, Plantyn Remediëring toetsen – Thema 3
Verkleinwoorden vormen
Verkleinwoorden vorm je door een stukje aan het grondwoord te plakken:
woord + je woord + tje woord + pje woord + etje
huis + je = huisje stoel + tje = stoeltje film + pje = filmpje ring + etje = ringetje
Verkleinwoorden zoeken
■■ Lees de woorden.■■ Markeer de verkleinwoorden.
bezem
griezel
regenjas
wezentje
heks
bezempje
broertje
katje
peer
probleembrilletje
zaaltje
dingetje
toren
broer
kaboutertje
slangetje
kringetje
bolletje
Mooi geordend
■■ Lees de woorden.■■ Markeer in elk verkleinwoord het grondwoord.
-je(s) -tje(s) -pje(s) -etje(s)
mopjekransjekatjeskikkerpootjesheksje
lepeltjesspeeltuintjegriezeltjezaaltjepeertjes
bloempjebezempjesprobleempjeskraampjeboompjes
bolletjeswangetjekringetjeringetjesbrilletje
1
2
T3 Rem 15: verkleinwoorden vormen
31© De Taalkanjers 4, Plantyn Remediëring toetsen – Thema 3
Hoe deed ik de taak?
Ik denk Juf/Meester vindt
Grondwoorden opsporen
■ Lees de woorden.■ Markeer in elk verkleinwoord het grondwoord.
3
rugzakje
kringetjes
hondjes
potje
kraampje
voetjes
brilletje
filmpjes
bloempjes
toverboekje
tafeltje
stoeltjedingetje
appeltjes
boompjes
rekje
slangetje
bezempjes
toverdrankje
schaartje
wezentjes
32 © De Taalkanjers 4, Plantyn Remediëring toetsen – Thema 3
Verkleinwoorden vormen
Verkleinwoorden vorm je door een stukje aan het grondwoord te plakken:
woord + je woord + tje woord + pje woord + etje
huis + je = huisje stoel + tje = stoeltje film + pje = filmpje ring + etje = ringetje
Verkleinwoorden zoeken
■ Lees de woorden.■ Markeer de verkleinwoorden.
Woorden met een staartje
■ Lees de woorden.■ Markeer het grondwoord.■ Verbind elk woord met het juiste achtervoegsel.
griezeltje
boompje
ringetjes
lachje
poortje
peertje
wangetje
bezempjes
1
pennetje
toverboek
bezem
voet
raam
bezemsteel
boek
broer
kabouter
gezicht
rugzakje
stemmetje
torentje
kikkerpootjes
katjes
ringetje
minuutjes
poortje
bolletjes
wezentje
monstertje
mopje
tasje
filmpje
2
-je(s)-je(s)-je(s)-je(s)-je(s)-je(s)
-tje(s)-tje(s)-tje(s)-tje(s)-tje(s)-tje(s)
-pje(s)-pje(s)-pje(s)-pje(s)-pje(s)-pje(s)
-etje(s)-etje(s)-etje(s)-etje(s)-etje(s)-etje(s)
T3 Rem 16: verkleinwoorden vormen
33© De Taalkanjers 4, Plantyn Remediëring toetsen – Thema 3
Hoe deed ik de taak?
Ik denk Juf/Meester vindt
Verkleinwoorden sorteren
■ Lees de zinnen.■ Markeer de verkleinwoorden in de zinnen.■ Schrijf de verkleinwoorden op de juiste plaats in de tabel.
1 Dat slangetje kruipt langs de deur naar binnen.
2 Vertel het geheim met een zacht stemmetje in mijn oor.
3 Grappig! Dat was het beste mopje van de avond!
4 Laat het maar uit het raampje vallen! Ik vang het!
5 Mijn broer heeft al een torentje gebouwd.
6 Ze is heel lief, ze is geen griezelig heksje!
7 Kijk dat filmpje op het internet.
8 Dat feest was in een zaaltje op de hoek van de straat.
-je(s) -tje(s) -pje(s) -etje(s)
3
mopje
heksje
torentje
zaaltje
raampje
filmpje
slangetje
stemmetje
34 © De Taalkanjers 4, Plantyn Remediëring toetsen – Thema 3
Verkleinwoorden vormen
Verkleinwoorden vorm je door een stukje aan het grondwoord te plakken:
woord + je woord + tje woord + pje woord + etje
huis + je = huisje stoel + tje = stoeltje film + pje = filmpje ring + etje = ringetje
Voorbeelden: • Een kleine film is een filmpje.• Een kleine slang is een slangetje.• Een kleine toren is een torentje.
Zinnetje zoekt woordje
■■ Lees de zinnen.■■ Verbind met het bijbehorende verkleinwoord.
Een kleine peer is een kraampje.
Een kleine toren is een peertje.
Een kleine film is een torentje.
Een kleine ster is een filmpje.
Een klein kraam is een sterretje.
1
T3 Rem 17: verkleinwoorden vormen
35© De Taalkanjers 4, Plantyn Remediëring toetsen – Thema 3
Hoe deed ik de taak?
Ik denk Juf/Meester vindt
Kleiner maken
■ Vul de zinnen aan met het verkleinwoord.
Een kleine toverdrank is een .
Een kleine broer is een .
Een kleine bril is een .
Een klein ding is een .
Een kleine heks is een .
Een kleine griezel is een .
Een kleine poort is een .
Een kleine kring is een .
Een kleine rugzak is een .
Een kleine zaal is een .
Een kleine voet is een .
Een kleine geest is een .
Een kleine hoed is een .
Een kleine bloem is een .
Een kleine lepel is een .
2
toverdrankje
broertje
brilletje
dingetje
heksje
griezeltje
poortje
kringetje
rugzakje
zaaltje
voetje
geestje
hoedje
bloempje
lepeltje
36 © De Taalkanjers 4, Plantyn Remediëring toetsen – Thema 3
Het lidwoord
• is een kort woord dat bij een zelfstandig naamwoord hoort. • de – het – een
Bij verkleinwoorden kun je altijd ‘het’ gebruiken: het stoeltje, het kommetje …Bij meervoudsvormen gebruiken we altijd ‘de’: de stoelen, de kommetjes …
Voorbeeld: Zij is een juf in het kleinste klasje op de grootste school in Brussel.
Lidwoorden kleuren
■■ Markeer de lidwoorden.
maar alseen
op
ismet
hetde
hij
zijn
Lidwoorden in zinnen
■■ Markeer de lidwoorden in elke zin.
De winnaar van de wedstrijd mocht op nummer één gaan staan.
Een heel jaar met de bus naar school gaan is heel leuk!
We gaan naar de winkel om een nieuw brilletje te kiezen.
Het mannetje stapte uit het ruimteschip en wandelde naar mij.
De heksen zetten de ketels op de wankele vuren.
1
2
T3 Rem 18: lidwoorden aanduiden
37© De Taalkanjers 4, Plantyn Remediëring toetsen – Thema 3
Hoe deed ik de taak?
Ik denk Juf/Meester vindt
Wist je dat …
■ Markeer in elke tekst de lidwoorden.
Een zeester heeft geen hoofd. Hij heeft dus ook geen hersenen. Een zeester heeft ook geen
oren, neus of ogen. De armen die hij heeft, gebruikt hij om prikkels op te van gen.
In de woestijn regent het bijna nooit, maar als het regent, dan regent het heel hard. Dan vallen
er grote hoeveelheden water op de grond. Dat kan heel gevaarlijk zijn voor vakantiegangers,
die meestal geen regen verwachten. Kijk dus zeker naar het weerbericht, als je naar de woestijn
gaat.
Olifanten waarschuwen elkaar voor mensen. De olifant maakt dan een geluid. De olifant kan
het stemgeluid van andere stammen uit zijn omgeving nadoen. Zo waarschuwen ze andere
olifanten voor mensen.
De ogen van een rendier worden groengeel in de zomer. In de winter verandert dat naar
diepblauw. Zo kunnen ze in elk seizoen goed zien.
Een bultrugwalvis zingt een moeilijk lied dat je op een afstand van dertig kilometer kunt
horen. Het lied is voor elke groep uniek. Het lied duurt ongeveer tien tot twintig minuten
en wordt urenlang herhaald. Het verandert langzaam van jaar tot jaar. De zingende walvissen
zijn mannetjes.
3
38 © De Taalkanjers 4, Plantyn Remediëring toetsen – Thema 3
Ik hou van …
Dit kan ik al!Ik kan woorden met au of ou schrijven en daarbij aan het au-verhaal denken.
Deze les gaat over …
Saus met stukjes
Werk samen met je buur.Zoek stukjes bij elkaar tot ze een goed woord vormen.Schrijf de woorden op.
Tip!Je kunt de puzzelstukjes die bij elkaar horen in dezelfde kleur kleuren.
1
nauwd
ap
beplaus
pau
ze
nauw
rig
flauw
len
wenk
wen
keu
val
brau
kauwen
auma
to
ten
klau
ren
te
LES1
4
automaten, benauwd, nauwkeurig, wenkbrauwen, pauze, kauwen, applaus,
klauteren, flauwvallen (ook andere antwoorden zijn mogelijk)
Aan de slag!
Ik maak geen fout
Kleur in de woorden au of ou.Schrijf de woorden in het goede vak.
klauteren – houthakker – schrijffout – flauwvallen – kousenbroek – applaus – wenkbrauwen – vertrouwen – kabouter – lichtblauw
au ou
Au-zinnen
Vul elke zin aan met een au-woord.Je kunt de woorden zoeken in het au-verhaal.
Na het optreden was er een luid .
Tijdens het toneel is er een zodat je een drankje kunt kopen.
Dat vlees is niet gezouten, het is heel .
Wanneer je boos bent, frons je soms je .
Een blikje frisdrank kun je kopen aan de .
Als je werkt, maak je minder fouten.
Bij mooi weer kleurt de lucht .
De is geladen met zand.
Je mag je niet op de grond gooien.
Die roofvogel heeft scherpe .
2
3
1.1
1.1
5
klauteren
flauwvallen
applaus
wenkbrauwen
lichtblauw
houthakker
schrijffout
kousenbroek
vertrouwen
kabouter
applaus
pauze
flauw
wenkbrauwen
automaat
nauwkeurig
blauw
vrachtauto
kauwgom
klauwen
Hou jij ook van …?
Vul in de woorden au of ou in.Schrijf de woorden in het goede hart.
vleess s ijsk d water kab ters l we melk bl we lucht
appl s tr wfeesten g dvissen k wgom springt w
au ou
Iedereen auteur
Bedenk een verhaal met de woorden uit het kader.Je hoeft niet alle woorden te gebruiken.
pauze – kauwen – kauwgom – trouwen – auto – wenkbrauw – trouwjurk – verkouden – lichtblauw – vertrouwen
4
5
6
au ou ou au au
ouauououau
vleessaus
lauwe melk
blauwe lucht
applaus
kauwgom
ijskoud water
kabouters
trouwfeesten
goudvissen
springtouw
eigen antwoord
Dit heb ik vandaag geleerd!
• Ik herhaalde het schrijven van woorden met au en ou.
Flits!
Luister goed.Schrijf de zinnen op.
1
2
3
4
5
Een foutje mag. Schrijf het hier eenmaal goed. Vertel me hoe je het doet!
7
Ik draag graag blauwe kousen.
Hij gaat bijna flauwvallen.
Ik haal een drankje uit de automaat.
Hij kauwt op een rauw stukje vlees.
Dat verdient een applaus.
Kunstenaars in al hun vormen
Dit kan ik al!Ik kan werkwoorden in de tegenwoordige tijd schrijven.
Deze les gaat over …
Kunst in de klas
Lees de zinnen. Omkring de persoonsvorm met blauw.Onderstreep het onderwerp met groen.
De leerkracht vertelt dat er deze week een projectweek is op school.
We werken rond kunst.
Sommige leerlingen halen hun neus op.
Eli verwacht veel bezoeken aan het museum.
Maar … kunst is veel meer dan schilderijen.
Je moet het ruimer bekijken.
Een schilder is een kunstenaar.
Maar tekenaars, schrijvers, dirigenten, muzikanten, acteurs en beeldhouwers zijn ook kunstenaars.
Aan de slag!
Jij gooit en ik vang
Vul de tabel verder aan.
infinitief stam stam + t
fietsen Ik Jij
lopen Ik Hij
gooien Ik Anna
turnen jij? Emy
rusten Ik Oma
vangen Ik Mama
springen jij? Lars
vallen Ik Jij
1
6
2
7
LES2
8
fiets
loop
gooi
Turn
rust
vang
Spring
val
fietst
loopt
gooit
turnt
rust
vangt
springt
valt
Vul in elke zin het juiste werkwoord in.Kies werkwoorden uit het kader hiervoor.
Jan elke dag naar school met zijn nieuwe fiets.
Ik tien rondjes rond het voetbalveld.
Elke zaterdag Elise in de sporthal.
Ik de bal en Hendrik de bal.
Pas op dat je niet !
Na de loopwedstrijd de atleet even uit.
Tia het hoogst van allemaal.
Muziek graag
Zoek het passende werkwoord.Schrijf eerst de stam van het werkwoord op.Schrijf het werkwoord daarna in de juiste persoon.
blazen – drummen – fluiten – zingen – klappen – dansen – slaan – houden – leiden
Ik op de trompet.
De trompetspeler op de trompet.
Ik terwijl ik een liedje .
De popster terwijl ze een liedje .
Ik op mijn dwarsfluit.
De fluitist op zijn dwarsfluit.
Ik op mijn drumstel.
De drummer op zijn drumstel.
Ik de cimbalen tegen elkaar.
De muzikant de cimbalen tegen elkaar.
Ik mijn handen tegen mijn oren.
Hij zijn handen tegen zijn oren.
Ik het orkest.
De dirigent het orkest.
Ik in mijn handen.
Het publiek in de handen.
3
2.1
2.17
9
fietst
loop
turnt
gooi/vang
valt
rust
springt
gooit/vangt
blaas
blaast
dans zing
zingtdanst
fluit
fluit
drum
drumt
sla
slaat
houd
houdt
leid
leidt
klap
klapt
Cartoons
Schrijf bij elke cartoon een passende zin.Gebruik de werkwoorden uit het kader.
spelen – voetballen – snijden – maken – springen
4
10
voetballen; zinnen zijn eigen antwoord
springen
maken
spelen
snijden
Dit heb ik vandaag geleerd!
• Ik herhaalde het schrijven van werkwoorden in de tegenwoordige tijd.
Maak kennis met …
Stel een kunstenaar voor die jij bewondert.Zoek informatie op internet.Schrijf minstens vijf zinnen over jouw kunstenaar.
Flits!
Luister goed.Vul de ontbrekende werkwoordsvormen in.
Elke zaterdag ik naar de muziekschool.
Dan ik gitaar.
De muziekleraar om elke dag een kwartier te oefenen.
Mijn zus niet van gitaren.
Zij liever op haar viool.
Daar ik dan weer niet van.
Welk instrument jij het liefst?
Een foutje mag. Schrijf het hier eenmaal goed. Vertel me hoe je het doet!
5
11
eigen antwoord
ga
speel
vraagt
houdt
speelt
houd
hoor
Meeroefeningen
Les 1
Zet de letters in de goede volgorde.Op de plaats van het vraagteken vul je au of ou in.Begin met de gekleurde letter.
? t o a t v ch r z n e ? e g t b i ch l l ? t w
k g r ? n w eu i v ? m w r e k d ? v n r e e
Kies twee woorden uit.Gebruik elk van de woorden in een goede zin.
1
2
Les 2
Gebruik elk van de werkwoorden in een goede zin.Pas de werkwoordsvorm aan zodat hij in de zin past.
bestellen
vermijden
verhuizen
verkopen
beloven
1.1
7
2.1
18
vrachtauto
nauwkeurig
gezouten
mevrouw
lichtblauw
verkouden
eigen antwoord
eigen antwoord
Les 3
Schrijf de zinnen in de verleden tijd.
1 De hond blaft omdat hij een auto hoort voorbijrijden.
2 Het regent de hele dag.
3 We vieren woensdag mijn verjaardag.
4 Oma naait mijn knoop weer aan mijn broek.
S p e e l j e m e e ?
Drie zinnen zijn door elkaar geraakt.Schrijf de zinnen goed op.
Tip!Kijk naar het lettertype.
inDEdedeautomaatjuffrouwHOUTHAKKERtrouwdeHAKTEzitinDEkauwgomaugustusBOOMOM
1
2
3
17
3.1
19
De hond blafte omdat hij een auto hoorde voorbijrijden.
Het regende de hele dag.
We vierden woensdag mijn verjaardag.
Oma naaide mijn knoop weer aan mijn broek.
In de automaat zit kauwgom.
De houthakker hakte de boom om.
De juffrouw trouwde in augustus.
Weeroefeningen
Les 1
Op de plaats van het vraagteken schrijf je au of ou.Schrijf het woord op.
? t o m a a t k a b ? t e r f l ? w v a l l e n
h ? t h a k k e r k ? w g o m v e r t r ? w e n
Kies een woord.Gebruik dat woord in een goede zin.
Les 2
Schrijf de stam van elk werkwoord.Onderstreep het onderwerp met groen.Vul de juiste vorm van het werkwoord in de tegenwoordige tijd in.
infinitief stam
blazen De jongen de kaarsen uit.
rijden jij soms met de bus mee?
vertellen De schrijver een spannend verhaal.
kopen De drummer een nieuw drumstel.
verbieden De agent me om over te steken.
vertalen De juf de woordjes naar het Frans.
verhuren jullie een huis aan zee?
verkiezen je vader moderne of klassieke muziek?
lijden De gewonde renner veel pijn.
1.1
7
2.1
16
automaat kabouter flauwvallen
vertrouwenkauwgomhouthakker
blaast
Rijd
vertelt
koopt
verbiedt
vertaalt
Verhuren
Verkiest
lijdt
blaas
rijd
vertel
koop
verbied
vertaal
verhuur
verkies
lijd
eigen antwoord
Les 3
Omkring de werkwoorden die niet van klank veranderen.Schrijf van die werkwoorden de gevraagde vormen in de tabel.
infinitief stam verleden tijd enkelvoud
S p e e l j e m e e ?
Volg de lijnen.Voeg de woorden samen tot een zin.Schrijf de zin op.
1 De meester maakte lauwe verhaal.
2 Onze kabouter drinkt een melk.
3 De peuter vertelde een schrijffout.
1
2
3
17
3.1
vertellen
lopen
gelovenzwemmen
straffenplaatsen
verkiezen
17
vertellen
geloven
plaatsen
straffen straf
plaats
geloof
vertel vertelde
geloofde
plaatste
strafte
De peuter drinkt lauwe melk.
Onze meester vertelde een verhaal.
De kabouter maakte een schrijffout.