landschapsimpuls: kansen voor financiering van ... · 5.5 fonds voor duurzame driehoek...
TRANSCRIPT
Landschapsimpuls: Kansen voor
financiering van landschapsbeheer
Landschapsimpuls: Kansen voor financie-
ring van landschapsbeheer
Henk Kloen
Wouter Tolkamp
Ben Schaap
CLM Onderzoek en Advies BV
Culemborg, januari 2007
CLM 649 - 2007
Inhoud ____________________________________________________________________________
Inhoud
1 Samenvatting, conclusies en aanbevelingen 1
1.1 Doel en werkwijze 1
1.2 Uitwerking naar verschillende gebiedscategorieën 1
1.3 Conclusies 3
1.4 Aanbevelingen 6
2 Inleiding 7
2.1 Deltaplan als uitgangspunt 7
2.2 Doel en werkwijze 8
3 Landschap in economisch perspectief – indeling in vier categorieën 10
4 Kosten voor landschap voor de vier categorieën 13
5 Voorbeelden van financiering en organisatievormen 15
5.1 Rood voor groen: twee voorbeelden 15
5.2 Landschapsfonds Enschede/Lonneker marke 18
5.3 Recreatienatuur West Zeeuws Vlaanderen 19
5.4 Streekrekening het Groene Woud 20
5.5 Fonds voor Duurzame driehoek (Samenwerking tussen gemeenten in
Groene Woud) 20
5.6 Nieuwe landgoederen 21
5.7 Bijdragen horeca aan landschapsbeheer 22
5.8 Provinciale regelingen voor groene diensten 23
5.9 Gemeentelijke bijdragen aan uitvoering landschapsontwikkelingsplannen 24
5.10 Klassieke financiering door overheid 25 5.11 Overige voorbeelden van financiering en organisatie 26
6 Inschatting van bredere toepasbaarheid van regionale
financieringsvormen en –bronnen 29
Bronnen 33
Bijlage 1 Indeling van Nederland in vier categorieën en berekening van
de oppervlaktes cultuurgebied 35
1
1 Samenvatting, conclusies en aanbevelingen
1.1 Doel en werkwijze
Doel
In opdracht van het project Landschapsimpuls van Natuur&Milieu, NPN, LTO en
ANWB heeft CLM in dit rapport enkele onderdelen van het project Landschapsim-
puls nader uit gewerkt. Doel van dit rapport is
Overzicht geven van meest perspectiefrijke financieringsbronnen en organisatie-
vormen voor een forse impuls aan landschapsbeheer en –ontwikkeling in het agra-
rische gebied.
Deltaplan als referentiepunt
Als uitgangspunt voor de financieringsbehoefte is het Deltaplan voor het Landschap
genomen. Dit plan is opgesteld door VNC (Vereniging Nederlands Cultuurlandschap,
voorheen SNC) en inmiddels omarmd door de 34 partners in het Landschapsmani-
fest. In het deltaplan is een totale behoefte voor landschapsbeheer incl. recreatieve
ontsluitingen berekend van 600 miljoen per jaar voor ca. 2 miljoen hectare cul-
tuurgrond. Omgerekend per hectare cultuurgrond is dan 300 /ha/j nodig om dit
landschappelijk aantrekkelijk te maken, door voldoende lijnvormige landschapsele-
menten aan te leggen en te onderhouden, en deze te ontsluiten met wandel- en
fietspaden en vaarwegen.
Gevolgde stappen
1. Gebiedsindeling.
Het Nederlands landelijk gebied is ingedeeld in vier categorieën in die belang-
rijke gevolgen hebben voor verschillende financieringsmogelijkheden.
2. Gebiedsberekening.
Voor de vier categorieën is globaal de oppervlakte en de daaraan gerelateerde
kosten voor landschapsbeheer berekend.
3. Inventarisatie voorbeelden.
Er is overzicht gemaakt van meest kansrijke financieringsbronnen cq. financie-
ringsvormen, met concrete voorbeelden waar dit wordt toegepast en hoe dit
dan wordt georganiseerd.
4. Opstellen conclusies en rapportage.
De voorgaande informatie is besproken in bijeenkomsten van de Werkgroep
Financiering Landschapsmanifest en de partners van Landschapimpuls. Op ba-
sis hiervan zijn conclusies en aanbevelingen opgesteld.
1.2 Uitwerking naar verschillende gebiedscategorieën
Bij de verkenning van financieringskansen voor landschapsbeheer is het belangrijk
de vragers naar dit landschap in beeld te brengen, en op welke delen van het lan-
delijk gebied zij hun vraag vooral richten.
2
De basale vragers zijn bewoners/recreanten/bezoekers van het landschap. De vol-
gende kapitaalkrachtige vragers kunnen hen vertegenwoordigen of economisch
belang daarbij hebben:
- lokale en provinciale overheden;
- rijksoverheid;
- horecabedrijven;
- recreatiebedrijven;
- projectontwikkelaars (als intermediairs en als grondeigenaar).
De vragende partijen hebben niet over heel Nederland evenveel belang voor het
landschap. Heel globaal is er meer belang als:
- een gebied al een meer dan gemiddeld aantrekkelijk landschap heeft;
- als er meer dan gemiddeld mensen gebruik maken van het gebied.
Op basis van deze twee kenmerken is Nederland globaal in te delen:
- Meer dan gemiddeld aantrekkelijk gebieden vormen de Nationale Landschap-
pen; deze heeft het Rijk als zodanig aangewezen, en hiervoor wordt nu speciaal
landschapsbeleid ontwikkeld door de provincies, met facilitering door het rijk;
- Gebieden met meer dan gemiddeld gebruik zijn vooral gebieden met een hoge
bevolkingsdichtheid. Hiervoor zijn gebieden met een hoge grondprijs (meer dan
50.000,- per ha) in kaart gebracht.
De combinatie van deze twee kenmerken leidt tot vier categorieën van gebieden
voor de in totaal ca 1,95 miljoen ha cultuurgrond van Nederland:
Tabel 1.1 Areaal en financieringsbehoefte van vier gebiedscategorieën
Categorie Opp. (miljoen ha) Financieringsbehoefte
(miljoen /j)
Nationaal Landschap met
overdruk 1 0,35 104
Nationaal Landschap zonder
overdruk 2 0,21 62
Overig met overdruk 3 0,37 110
Overig zonder overdruk 4 1,03 310
Totaal 1,95 586
Deze indeling in combinatie met het Deltaplan leidt tot het volgende beeld:
- Nationale Landschappen liggen voor de helft in overdrukgebieden en maken ca.
29% van het cultuurlandschap uit.
- Een vergelijkbare oppervlakte van het cultuurlandschap (34%) ligt in overdruk-
gebieden, voor bijna de helft binnen Nationale Landschappen.
- Het overig landschap zonder overdruk omvat 1,03 miljoen hectare, dus ruim de
helft van alle cultuurgrond. Dit omvat bijna heel Noord-Nederland en grote de-
len van Oost- en Zuid-Nederland.
- Er is buiten de Nationale Landschappen behoefte aan 420 miljoen voor land-
schapsbeheer; dit zijn gebieden waar - althans de rijksoverheid - geen directe
bijdrage voor landschapsbeheer wenst te doen. Hiervan is ook nog eens drie-
kwart, zo’n 310 miljoen nodig in gebieden zonder overdruk, dus met geringe-
re kapitaalkrachtige vraag.
3
1.3 Conclusies
In het rapport zijn voorbeelden gegeven van financiering door private partijen,
zoals huizeneigenaren en bedrijven via rood-voor-groenconstructies, en nieuwe
landgoederen, recreatie- en horecabedrijven, of geïnteresseerde particulieren (via
landschapsfondsen, spaarrekening). Tevens zijn nieuwe vormen van financiering
door overheden verkend, zoals bijdragen in landschapsfondsen en groene-
dienstenregelingen. Beknopt is ingegaan om grondbanken en fiscale regelingen.
Algemeen beeld van de voorbeelden van financieringsvormen
- De bijdragen van verschillende financieringsvormen lopen sterk uiteen, van ca.
3,- tot 200,- per hectare.
- De meeste voorbeelden van financiering zijn te vinden nabij stedelijk gebied en
rond Nationale Landschappen, en vooral ook de waar deze twee bij elkaar ko-
men (in overdrukgebieden).
- De toepassing van de financieringsvormen beperkt zich tot nu toe tot kleine
oppervlaktes van het agrarisch cultuurlandschap, ze danken hun bestaan veelal
aan gunstige ligging in combinatie met een acute bedreiging (zoals nabij een
stad met uitbreidingsplannen) en/of de enthousiaste betrokkenheid van per-
soonlijk begane bestuurders of hogere ambtenaren.
- Bijdragen van particulieren, bedrijven en plattelandsgemeenten zijn nog van
zodanig beperkte grootte en schaal dat hiermee het Deltaplan Landschap zeer
beperkt is te financieren. Vooral in de “witte gebieden” (categorie 4) is nauwe-
lijks financiering voor het landschap te vinden; dit zijn gebieden waar het Rijk
op dit moment geen financiële verantwoordelijkheid voor neemt, en waarschijn-
lijk ook provincies maar zeer beperkt.
Meest kansrijke financieringsvormen voor opschaling
De voorbeelden van verschillende financieringsvormen zijn zo specifiek dat ze zich
nauwelijks laten vertalen naar landelijke toepassing. Een vrij optimistische schat-
ting van opschaling van de potentie meest perspectiefvolle vormen is weergegeven
in tabel 1.2. Voor het realiseren van deze potentie moet veel gebeuren, hetgeen
hieronder wordt toegelicht per financieringsvorm.
Tabel 1.2 Optimistische inschatting van potenties van nieuwe financie-
ringsvormen
Categorie Rood voor Groen
Stedelijke ge-
meente - land-
schapsfonds
Provincie - groe-
ne dienst
NL met overdruk 1 200,- 50% opp. 150,- 25% opp. 80,- 50% opp.
NL zonder overdruk 2 80,- 50% opp.
Overig met overdruk 3 200,- 50% opp. 150,- 25% opp. 80,- 50% opp.
Overig zonder overdruk 4
4
- Rood voor Groen heeft de grootste potentie van genoemde voorbeelden om
meer structureel bij te dragen aan een impuls aan het landschap. Echter van de
verschillende voorbeelden is er maar één (Midden-Delfland) die nu al ten goede
komt aan de financiering van beheer van cultuurlandschap op langere termijn.
De meeste voorbeelden richten zich op investeringen in nieuwe natuur en re-
creatie. De volgende voorwaarden om tot een succesvolle inzet ten behoeve
van het landschap te komen zijn:
• Er moet grote behoefte aan nieuwe woningen zijn (grote overdruk), of als
nieuwe markt zijn te creëren (zoals landgoederen)
• Er moeten bestuurders zijn die het Rood-voor-Groen willen trekken en
enthousiast zijn
• Het groen moet dichtbij de woningen liggen tot maximaal ca. 5 km. Dan
voorziet het in recreatiebehoefte en verhoogt het de waarde van woningen
• Het denken in veiligstellen van groen en landschap door aankopen moet
worden omgebogen naar denken in duurzaam beheer en overeenkomsten
hierover
- Stedelijke gemeenten kunnen meefinancieren aan landschapsbeheer, eventueel
ook buiten de gemeentegrenzen. Verschillende stedelijke gemeenten tonen be-
reidheid om structurele bijdragen (tussen 32,- en 216,- /ha/j) te leveren in,
zoals blijkt uit de voorbeelden van Enschede en Midden-Delfland. Deze potentie
kan worden uitgebreid naar andere gebieden.
Belangrijke voorwaarden om tot een succesvolle inzet ten behoeve van het
landschap te komen zijn:
• Het belang van het groen voor de stad moet duidelijk zijn. Daarvoor moet
het buitengebied meer dan een mooi decor of groen rand zijn, maar ook
nadrukkelijk recreatiemogelijkheden bieden
• De urgentie van inzet van gemeentelijke middelen moet duidelijk zijn. Deze
urgentie is extra duidelijk er als stukken buitengebied worden omgezet in
stedelijk gebied (kansen voor koppelen aan nieuwe rode functies) en als
het resterend buitengebied verrommelt.
• Er moet draagvlak en initiatief zijn onder grondeigenaren om zich in te zet-
ten voor landschapsbeheer.
• Voorbeelden van gemeentelijk inzet in landschap moeten meer bekendheid
krijgen. Er lijkt in het algemeen op dit moment nog weinig draagvlak bij
gemeenten in het algemeen voor structurele, voldoende hoge bijdragen aan
landschapsbeheer.
- Provincies zetten al langere tijd geld in voor landschap via provinciale land-
schapsregelingen, maar deze hebben de achteruitgang van het landschap niet
kunnen voorkomen. Van de twee nieuwe groene-dienstenregelingen van pro-
vincies die er nu (bijna) zijn, is die van Noord-Brabant deels een vernieuwing
van een oude landschapsregeling, en die van Overijssel vooral gericht zich
meer op prioritaire gebieden, zoals Nationale Landschappen en overdrukgebie-
den. De eerste inzet van de provincies is hier resp. 5 en 4 miljoen voor de
hele provincie. De inzet in concrete pilots van provincies ligt soms rond de
80,-/ha zoals in het landschapsfonds Enschede. Echter voor toepassing in 50%
(0,92 miljoen ha) zou al ca. 74 miljoen nodig; ruwweg vergelijkbare bedra-
gen als in Overijssel en Brabant voor alle provincies.
In aanvulling op deze bronnen kunnen ook horeca/recreatiebedrijven en nieuwe
landgoederen een rol spelen in landschapsbeheer, echter concrete voorbeelden
ontbreken vrijwel geheel. Horeca/recreatiebedrijven zijn grote omzet generende
bedrijven in het groene gebied. Er zijn echter nauwelijks voorbeelden te vinden dat
5
zij daadwerkelijk bijdragen aan actief landschapsbeheer. Nieuwe landgoederen ko-
men langzaam tot ontwikkeling, en zijn nog vooral gericht op aanleg van nieuwe
natuur in plaats van beheer van het cultuurlandschap.
Het landschap in gebieden zonder overdruk buiten Nationale Landschappen dreigen
te worden vergeten.
Uit tabel 1.2 blijkt dat in overdrukgebieden een behoorlijk potentieel ligt voor bo-
vengenoemde financieringsvormen, dit betreft ca. 30% van de oppervlakte van het
Nederlands cultuurlandschap. In gebieden zonder overdruk zijn de kansen al veel
kleiner, zeker als deze gebieden buiten de nationale Landschappen vallen. Het gaat
in totaal omruim 1 miljoen hectare cultuurlandschap. Er zijn hier veel minder priva-
te partijen te vinden, terwijl de urgentie om actief bij te dragen aan het landschap
(voorlopig nog) geringer is. Als de provinciale budgetten voor groene diensten over
de hele provincie zouden worden verdeeld, blijft de huidige inzet steken op ca.
10,- per ha in de twee vooroplopende provincies. Het Deltaplan vergt een inzet in
de ordegrootte van 50 miljoen per provincie. Ook plattelandgemeenten die voor-
op lopen doordat ze als eerste een Landschap Ontwikkelings Plan hebben opge-
steld, trekken niet meer dan enkele euro’s per ha per jaar uit voor de uitvoering.
Belangrijke voorwaarden om tot een succesvolle inzet ten behoeve van het land-
schap te komen zijn:
• Aandacht voor de noodzaak om ook buiten Nationale Landschappen en stedelij-
ke gebieden te investeren in het landschap.
• Hieraan gekoppeld een visie op de waarde van deze gebieden voor de langere
termijn, enerzijds als groene “buffer”, gekoppeld aan economische activiteiten
waarvoor in de stedelijk gebieden ruimtetekort dreigt.
Organisatievormen
In deze studie is beperkt aandacht besteed aan de organisatievormen, wel komen
een aantal sterke kenmerken van landschapsfondsen naar voren:
- bij de fondsvorming en –uitvoering zijn vragers/financiers meestal heel direct
betrokken; belanghebbenden zijn dan eerder bereid ook een deel van de ver-
antwoordelijkheid te nemen;
- bij de ontwikkeling en uitvoering zijn ook de aanbieders (grondeigenaren)
meestal heel direct betrokken, wat bevordert dat plannen goed aansluiten op
hun wensen en dat maatwerk wordt geleverd;
- landschapsfondsen komen vaak tot stand door samenwerking van een breed
scala van organisaties, die hierin hun denkkracht en expertise bundelen tot een
breed gebiedsgericht plan;
- De kracht van landschapsfondsen is bundeling van financiering en de uitnodi-
ging aan alle belanghebbenden om bij te dragen, c.q. hun eigen inleg kan door
combinatie met die van anderen een veelvoud aan landschap opleveren (multi-
pliereffect niet in financieel, maar wel in landschappelijk rendement);
- Landschapsfondsen zijn een waardevol instrument voor bundeling van financie-
ring uit verschillende bronnen, de beste kansen voor grotere bijdragen liggen
ook hier in gebieden nabij steden.
Landschapsfondsen zijn moeilijker op te zetten waar landschap minder zwaar
weegt, dus in de “witte gebieden”. Eenvoudiger organisatievormen lijken hier meer
op hun plaats.
Ook de meeste andere voorbeelden van financieringsvormen hebben kenmerken
van directe betrokkenheid van vragers en aanbieders. Betrokkenheid van private
vragers via adoptie en sponsoring hebben wel als nadeel dat er altijd free-riders
blijven die wel profiteren van een mooi landschap, maar er niet aan meebetalen.
6
Bijna alle financieringsvormen kunnen tevens deel uitmaken van een landschaps-
fonds.
1.4 Aanbevelingen
Speerpunten
1 Overheid en bedrijfsleven moet zich met rood-voor-groen constructies en nieu-
we landgoederen meer gaan richten op het beheer van het cultuurlandschap,
en in plaats van uitsluitend op eenmalige investeringen en uitsluitend nieuw
aan te leggen natuur- of recreatieterrein.
2 Stedelijke gemeenten moeten meer investeren in landschapsbeheer, ook buiten
hun gemeentegrenzen. Enschede, Delft en Den Haag bieden goede voorbeelden
dat dit kan.
3 Er is veel meer aandacht nodig voor landschap en financiering van het beheer
nodig juist ook voor de ruim 1 miljoen ha gebieden buiten Nationale landschap-
pen en buiten de stedelijk invloedszones (categorie 4). De korte termijn bedrei-
ging is hier iets geringer, maar hier is nauwelijks financiering voor het land-
schap is te vinden. Daarom is de dreiging op langere termijn wellicht juist nog
groter. Ook deze gebieden – “buiten het randstedelijk denken” – zijn het waard
om ecologisch en economisch te ontwikkelen
4 De overheid zelf moet aanzienlijk meer investeren in landschap, aangezien de
alternatieven voor financiering meestal een geringe omvang hebben en in be-
perkte gebieden kans van slagen hebben.
Aandachtspunten
5 De waarde van het landschap voor wonen, recreatie, gezondheid, educatie en
welzijn moet worden gekwantificeerd bedrijven, overheden en burgers duidelijk
wordt gemaakt welk profijt zij hebben van een aantrekkelijk landschap. Op ba-
sis hiervan kan een marketingplan worden gemaakt gericht op een duidelijke
kapitaalkrachtige vraag.
6 Er is nader onderzoek nodig naar de actuele en gewenste inzet van provincies
en gemeenten voor landschapsbeheer
7 Inzet van landschapsfondsen als instrument voor samenwerking van gebieds-
partijen en bundeling van financiering moet worden bevorderd door maat-
schappelijke organisaties en de overheid, bijv door te faciliteren met procesgeld
en door kennisuitwisseling te bevorderen
8 De horeca- en recreatiebranche (zowel exploitanten als eigenaren) moet wor-
den geactiveerd om deel te nemen in landschapsbeheer. Hun brancheorganisa-
ties kunnen hierin een rol spelen, aangemoedigd oor maatschappelijke organi-
saties, , bijv. in kader van Landschapsmanifest.
9 De Natuurschoonwet moet worden verbreed tot een natuur- en landschaps-
schoonwet, waarin toepassing wordt verbreed naar landschapsbeheer en fiscale
voordelen voor beheerskosten worden ontwikkeld.
7
2 Inleiding ________________________________________________________________________________
Natuur & Milieu vraagt CLM Onderzoek en Advies BV enkele onderdelen van het
project Landschapsimpuls nader uit te werken.
In het project Landschapsimpuls van Natuur&Milieu, NPN, LTO en ANWB staan drie
vragen centraal:
1. Hoeveel financiering is nodig voor het landschap?
2. Waar kan dit geld vandaan gekomen (welke bron, in welke vorm verworven)?
3. Als er geld is, hoe kan dit effectief worden weggezet: hoe mobiliseer je grond-
eigenaren voor het landschapsbeheer, hoe organiseer je planning en uitvoe-
ring?
Doel is om met dit project richting landelijke verkiezingen, kabinetsformatie en
nieuwe minister van LNV aan te geven welke inzet en acties nodig zijn voor een
mooier, aantrekkelijker en meer toegankelijk landschap. Ook voor de provinciale
verkiezingen zal de uitkomst bruikbaar zijn.
Vraag 1 is voorlopig voldoende beantwoord in het Deltaplan voor het land-
schap(2006). Dit is als uitgangspunt genomen voor het verder invullen van de vra-
gen 2 en 3.
2.1 Deltaplan als uitgangspunt
Het Deltaplan voor het landschap geeft antwoord op de eerste vraag hoeveel geld
er voor het landschap nodig is. Dit plan is opgesteld door VNC (Vereniging Neder-
lands Cultuurlandschap, voorheen SNC) en inmiddels omarmd alle partners in het
Landschapsmanifest: 34 organisaties voor natuur, landschap, projectontwikkeling,
recreatie en consultancy. LBN en CLM hebben de rekenwijze hierachter al eerder
gecheckt.
Het Deltaplan heeft kortweg de volgende uitgangspunten:
• Het agrarisch gebied over heel Nederland, ca. 1,8 miljoen ha, behoeft een im-
puls voor mooi en toegankelijk landschap
• Daartoe worden langs alle randen van akkers en weilanden lijnvormige land-
schapselementen aangelegd, zoals groene slootkanten, heggen, houtwallen,
bloemrijke akkerranden, elzenhagen en tuunwallen.
• Uitgaande van ideale perceelsgroottes, 3 hectare voor weiland en 6 hectare
voor akkers, is er 200.000 km perceelsrand, waarlangs landschapelementen
van een gemiddelde breedte van 5 m worden aangelegd.
• Dit levert 2.000.000 hm x 0,05 hm = 100.000 hectare landschapelement op,
oftewel ca. 5% van het agrarisch oppervlak.
• Het landschap moet ook dooraderd worden met recreatieve routes; er is uitge-
gaan van 20.000 km wandelpad, 20.000 km fietspad en 10.000 km kanoroute.
Dus langs een kwart van de landschapelementen komt een recreatieve ontslui-
ting.
• In de totale kosten zijn aanleg en inrichting meegerekend, afgeschreven over
25 jaar, onderhoudskosten, vergoeding voor waardedaling van de grond die
niet meer voor agrarische productie wordt gebruikt, en een bonus van 20% om
landschapsbeheer aantrekkelijk te maken.
8
• De totale kosten voor landschapselementen en recreatieve verbindingen komt
dan op 600 miljoen per jaar. Dat is ca. 6.000,- per hectare perceelsrand.
Uitgaande van in het landschap passend agrarisch gebruik van de tussenliggen-
de percelen komt dit het hele agrarische cultuurlandschap ten goede, tegen
kosten van ca. 300,- per ha per jaar.
In dit rapport is het bedrag van ca. 300,- per ha per jaar gebruikt als
referentie hoeveel geld nodig is voor landschapsbeheer inclusief recreatie-
ve ontsluiting. Beschreven voorbeelden van financieringsvormen worden
aan dit bedrag getoetst in welke mate ze kunnen bijdragen aan land-
schapsbeheer.
Dit bedrag vormt een basisinvestering, in bijzondere gebieden is het denkbaar dat
een hogere dichtheid van landschapselementen wordt aangelegd. Daarnaast is na-
tuurgericht beheer van de akkers en weilanden zelf buiten beschouwing gelaten.
Hierin voorziet Programma Beheer voor een groot deel al. Ook weidevogelbeheer
laten we buiten beschouwing. Hiervoor is in juni 2006 een Haalbaarheidsstudie
nieuw weidevogelbeleid van Alterra (Schotman en Melman, 2006) gepresenteerd,
waarin een duidelijke financiële claim voor weidevogelbescherming wordt gelegd.
2.2 Doel en werkwijze
Doel
Overzicht geven van meest perspectiefrijke financieringsbronnen en organisatie-
vormen voor een forse impuls aan landschapsbeheer en –ontwikkeling in het agra-
rische gebied.
In het project zijn enkele voorbeelden van financiering en organisatievormen uit-
gewerkt en is verkend in welke type gebieden de financieringsvorm is toe te pas-
sen.
Onderstaande stappen zijn gevolgd.
1 Gebiedsindeling
We delen het Nederlands landelijk gebied in vier categorieën in die belangrijke ge-
volgen hebben voor de mogelijkheden van de verschillende financieringsmogelijk-
heden.
2 Gebiedsberekening
Voor de vier categorieën berekenen we globaal de oppervlakte en de daaraan gere-
lateerde kosten voor landschapsbeheer.
p.m. differentiatie in dichtheid van lijnelementen en wandelpaden (deze zullen gro-
ter zijn in de Nationale Landschappen) is achterwege gelaten. Het Deltaplan be-
schrijft nadrukkelijk een pakket van maatregelen die als basis voor goed land-
schapsbeheer nodig is. We gaan niet voor minder geld, evt. wel voor meer geld in
bijzondere gebieden.
3 Inventarisatie voorbeelden
We maken een overzicht welke financieringsbronnen cq. financieringsvormen mo-
gelijk zijn, met concrete voorbeelden waar dit wordt toegepast en hoe dit dan
wordt georganiseerd.
9
4 Opstellen conclusies en rapportage
We geven aan welke financieringsbronnen cq. -vormen in de vier gebiedscatego-
rieën kansrijk zijn, en welk aandeel in de financiering deze zouden kunnen leveren.
Tevens geven we tips wat de meest succesvolle organisatievorm lijkt om lo-
kaal/regionaal de financiële middelen efficiënt te benutten
10
11
3 Landschap in economisch perspectief –
indeling in vier categorieën________________
Bij de verkenning van financieringskansen voor landschapsbeheer is het belangrijk
de vragers naar dit landschap in beeld te brengen. Vragers naar landschap kunnen
allereerst bewoners van de streek zijn, die hierop uitkijken of hier recreëren, spor-
ten of van de natuur genieten. Als het gebied aantrekkingskracht heeft, kunnen dit
ook bezoekers (toeristen) uit andere gebieden zijn. Er zijn ook indirecte vragers die
voor de belangen van deze vragers opkomen, of economisch belang hebben om
deze vragers naar landschap (als klant) aan te trekken. De belangrijkste indirecte
vragers zijn:
- lokale en provinciale overheden;
- rijksoverheid;
- horecabedrijven;
- recreatiebedrijven;
- projectontwikkelaars (als intermediairs en als grondeigenaar).
De vragende partijen hebben niet over heel Nederland evenveel belang voor het
landschap. Heel globaal is er meer belang als:
1. een gebied al een meer dan gemiddeld aantrekkelijk landschap heeft;
2. als er meer dan gemiddeld mensen gebruik maken van het gebied.
Op basis van deze twee kenmerken is Nederland globaal in te delen:
1. Meer dan gemiddeld aantrekkelijk gebieden vormen de Nationale Landschap-
pen; deze heeft het Rijk als zodanig aangewezen, en hiervoor wordt nu speciaal
landschapsbeleid ontwikkeld door de provincies, met facilitering door het rijk.
2. Gebieden met meer dan gemiddeld gebruik zijn vooral gebieden met een hoge
bevolkingsdichtheid. De hoge bevolkingsdichtheid resulteert in een verhoogde
vraag naar grond in het omringend gebied voor woningbouw, infrastructuur en
bedrijventerreinen: er is sprake van overdruk op de grond (meer vraag dan
aanbod). Dit leidt tot een hogere grondprijs. Gebieden met een hoge grondprijs
(> 50.000,- per ha) zijn gedefinieerd als gebieden met overdruk. Deze grens
is gekozen omdat dit gronden zijn met een marktwaarde die meer dan 50%
boven de agrarische gebruikswaarde ligt. In deze gebieden is dus veel vraag
naar grond voor niet-agrarisch gebruik. Enerzijds staat het (agrarisch) land-
schap onder druk, anderzijds zijn er ook kansen om kapitaalkrachtige vraag te
koppelen aan financiering van landschapsbeheer. De gebieden met hoge grond-
prijs blijken zodoende een onderscheidend vermogen te hebben, ze beslaan
ruwweg 30% van het agrarisch gebied.
De combinatie van deze twee kenmerken leidt tot vier categorieën van gebieden
voor de in totaal ca 1,95 miljoen ha cultuurgrond van Nederland:
1 = Nationaal landschap met overdruk
Dit zijn de Nationale landschappen in West-, Midden- en Zuidoost-Nederland, totaal
ca. 0,35 miljoen ha.
12
2 = Nationaal landschap zonder overdruk
Dit zijn de Nationale landschappen die stukjes van Noord-, Oost- en Zuidwest-
Nederland beslaan, totaal ca. 0,21 miljoen ha.
3 = Overig landschap met overdruk
Dit zijn gebieden in globaal de zelfde regio’s als categorie 1, en dus vaak ook gren-
zend aan Nationale Landschappen. In deze categorie vallen de bredere zones rond
de meeste grote steden. Totaal ca. 0,36 miljoen hectare.
4 = Overig landschap zonder overdruk
Dit omvat bijna heel Noord-Nederland en grote delen van Oost- en Zuid-Nederland
zijn grote delen. Het zijn gebieden met weinig grote steden, veel landbouw, met
een totale oppervlakte van 1,04 miljoen hectare, dus ruim de helft van alle cultuur-
grond.
Op kaart 1 (pagina 10) is aangegeven hoe Nederland is ingedeeld in deze vier cate-
gorieën. We benadrukken dat dit een globaal beeld is, met globale oppervlakten.
De begrenzing van Nationale landschappen is nog niet vastgesteld. Bij de bereke-
ning is ingeschat voor elk van de categorieën hoeveel van het totaal gebied cul-
tuurgebied beslaat, zonder bebouwde kommen.
De berekening van oppervlaktes is nader onderbouwd in bijlage 1.
13
4 Kosten voor landschap voor de vier
categorieën ________________________________
Zoals aangegeven in H2 is het bedrag van ca. 300,- per ha per jaar gebruikt als
referentie hoeveel geld nodig is voor landschapsbeheer incl. recreatieve ontsluiting.
Dit bedrag, vermenigvuldigd met de oppervlakte landschap in elke categorie, leidt
tot een verdeling van landschapsgelden zoals aangegeven in tabel 4.1.
Tabel 4.1 Verdeling van het Nederlands areaal cultuurgrond in vier cate-
gorieën en de daaraan gekoppelde financieringsbehoefte voor
het landschap
Categorie Opp. (miljoen ha) Financieringsbehoefte
(miljoen /j)
Nationaal Landschap met
overdruk 1 0,35 104
Nationaal Landschap zon-
der overdruk 2 0,21 62
Overig met overdruk 3 0,37 110
Overig zonder overdruk 4 1,03 310
Totaal 1,95 586
Hieruit blijkt dat buiten de nationale landschappen een behoefte aan 420 miljoen
is; dit is gebied waar althans de rijksoverheid geen bijdrage voor landschapsbeheer
wenst te doen. Hiervan is ook nog eens driekwart, zo’n 310 miljoen nodig in ge-
beid zonder overdruk, waar mogelijkheden voor financiering veel geringer zijn (zie
H 1 en 5).
14
15
5 Voorbeelden van financiering en organisa-
tievormen __________________________________
5.1 Rood voor groen: twee voorbeelden
De kreet ‘Rood voor Groen’ is veelgehoord als er in dit land gebouwd gaat worden.
Daar waar bebouwing beslag gaat leggen op het bestaande landschap kan een
Rood voor Groen constructie geld voor groen vrij maken. De invulling is zeer divers,
zoals ook het resultaat voor natuur en landschap. CLM heeft 5 cases geanalyseerd,
beschreven in Schaap e.a., 2007.
In tabel 5.1 staat wat er per Rood voor Groen project is gerealiseerd en hoeveel
geld er aan groen is bijgedragen.
Tabel 5.1 Kengetallen van 5 Rood voor Groen projecten
Rood
(ha)
Groen
(ha)
Ruimte
efficiën-
tie
Aantal wonin-
gen en bedrijfs-
ruimte (bvo1)
Bijdrage
groen
Bijdrage
per ha rood
Bijdrage voor
1 ha groen
Meerstad 835 14552 1 : 1,75 10.000 20.000,- per
bouwkavel 239.521,- 137.457,-
Marickenland 45 495 1 : 11 950 8.300,- per
woning 175.222,- 15.929,-
De Sanding 20 55 1 : 2,5 160 1.420,- per
bouwkavel 10.819,- 8.738,-
Polder Schie-
veen 110 220 1 : 2
18 à 250 m2 bvo
+ 600.000 m2
bvo
1.860,- per
bouwkavel en
7,50,- per
m2 (bvo)
40.886,- 20.443,-
Midden Delf-
land 130 1500 1 : 12
2250 + 500.000
m2 bvo
1.360,- per
woning en
4,50 per m2
(bvo)
48.475,- 3.555,-
1 bvo (bebouwd vloeroppervlak) 2 deze 1455 Ha bestaat uit 835 Ha groen en 620 Ha blauw
De vijf voorbeelden laten zien dat er wel degelijk geld vrij komt voor groen door het
toepassen van RvG constructies: per hectare rood tussen de 1.400,- en 8.000,-
per woning (eenmalig). De uitschieter Meerstad laten we buiten beschouwing om-
dat hierin ook hoge bijdragen voor parken, recreatiegebied en waterbeheer zijn
meegerekend. Eerdere modelberekeningen door het Groenfonds (2005) op basis
van optimale randvoorwaarden voor RvG laten veel hogere bedragen ( 40.000,-)
zien dan er in de praktijk gerealiseerd is.
16
Bij de eerste drie voorbeelden worden de RvG-gelden besteed aan de aankoop en
inrichting van het gebied. Voor het beheer wordt vervolgens een beroep gedaan op
bestaande regelingen binnen het Programma Beheer, of op een beherende overheid
zoals de gemeente. Het resultaat is in de meeste gevallen een gebied met volledig
nieuw ontworpen groen voor recreatie of natuur waar geen plek is voor landbouw.
Marickenland en Meerstad laten zien dat RvG de realisatie van de EHS wel bespoe-
digt. De EHS wordt niet uit deze RvG projecten betaald, de kosten voor inrichting
en beheer blijven voor rekening van de rijksoverheid. Deze Rood voor Groen pro-
jecten dragen niet bij aan versterken van het agrarisch landschap, en voorzien niet
in financiering van het beheer. Hieronder lichten we twee voorbeelden toe die wel
daaraan bijdragen.
Groenbeheer en Watersport
In de wijk De Sanding aan de rand van Drachten zijn in een gebied van 20 hectare
160 woningen met een aanlegsteiger gerealiseerd. Voor het beheer van de omlig-
gende 50 hectare natuur en vaarwegen die zijn aangelegd is door de projectont-
wikkelaar 1.420,- per bouwkavel gestort in een onderhouds- en natuurbeheer-
fonds. De gemeente besteedt de uitvoering van het beheer uit aan derden. Samen
met de gemeente houdt de bewonersvereniging toezicht op deze aanbestedingen.
Een van de belangrijkste redenen waarom het gelukt is om hier rood voor groen te
realiseren is de combinatie van een huis aan het water met aanlegsteiger. Door het
exclusieve karakter van dit type huizen was het mogelijk om een flinke prijs te vra-
gen waarvan een relatief klein deel besteed kon worden aan natuurontwikkeling.
Doordat er een vrijwillige bewonersvereniging is opgericht waar meer dan 50% van
de bewoners in deelneemt, lijkt een zekere verbondenheid van de bewoners met de
omgeving gegarandeerd.
De vaarwegen zijn compleet nieuw gegraven waardoor het landschap ingrijpend is
veranderd. Deze ingreep betreft echter een relatief klein oppervlak aan de rand van
de bestaande bebouwing van Drachten. De natuur rond de Sanding vrijwaart de
huidige bewoners van toekomstige bebouwing in de directe nabijheid.
Investeren in Beheer
In Midden Delfland gaat het om investeren in en versterken van waardevol agra-
risch cultuurlandschap. Op de grens van Delft en Midden Delfland wordt de
Harnaschpolder aangelegd met een totale grootte van ca. 130 hectare waar 2250
woningen gebouwd gaan worden en 50 hectare bedrijventerrein. Hierbij is afge-
sproken dat er per woning een bedrag van 1.360,- en per m2 bebouwd vloerop-
pervlak (bvo) 4,50 in het Groenfonds Midden Delfland wordt gestort. Het kapitaal
van het Groenfonds komt ten goede aan ca. 1.500 hectare die onder het beheer
zijn van leden van de agrarische natuurvereniging Vockestaert. Hierdoor wordt er in
Midden Delfland een verhouding rood : groen van 1:12 bereikt.
Het agrarische cultuurlandschap van Midden Delfland wordt hoog gewaardeerd door
haar bewoners en ook door de bewoners van de naburige steden, Delft en Den
Haag. Midden Delfland vervult een belangrijke behoefte van een groot aantal men-
sen die in het agrarische cultuurlandschap wil recreëren.
Naast de vraag naar ruimte voor recreatie veroorzaakt de stedelijke druk ook een
grote vraag naar uitbreidingsmogelijkheden voor bedrijfsbebouwing en woningen.
Omdat de gemeente Delft niet voldoende kon uitbreiden op haar eigen grondgebied
werd er naar samenwerking gezocht met de buurgemeente Midden Delfland. Hieruit
is een samenwerkingconvenant voortgekomen waarin de bovengenoemde Rood
17
voor Groen constructie is geboren die de uitbreiding van Delft mogelijk maakt.
Naast bestuurlijke betrokkenheid hebben de Gemeenten Midden Delfland, Delft en
Den Haag respectievelijk een 0,5, 5 en 1 miljoen euro bijgedragen voor de start
van het groenfonds.
Door de investering in het Groenfonds zijn boeren in staat om het gebied te behe-
ren omdat ze een vergoeding krijgen in ruil voor hun landschapsdiensten. Daar-
naast genereert het beheer andere economische impulsen zoals bijvoorbeeld toe-
risme en zorglandbouw. Boeren zijn door deze ontwikkeling vitale economische
dragers van het landschap en vormen een buffer tegen de oprukkende stad en de
verrommeling van het landschap.
Meerwaarde voor landschapsbeheer
Het voorbeeld van Midden Delfland laat zien dat RvG ook kan worden ingezet om
een bestaand landschap te versterken. Grondeigendom blijft in dit geval bij agra-
riërs. Er hoeft dus geen geld te worden geïnvesteerd in aankoop van grond, en het
beheer wordt gestimuleerd door te investeren in landschapsdiensten. Het beschik-
bare bedrag dient wel te worden ingezet voor duurzaam beheer over langere ter-
mijn. Als de landbouw voldoende overlevingskans krijgt hoeft dit bedrag echter
slechts het beheer van de perceelsranden te financieren bieden, en volstaat een
bedrag van ca. 300,- per hectare per jaar.
Als we de eenmalige bijdragen van de bovengenoemde voorbeelden gaan vertalen
naar jaarbedragen voor aanleg en beheer conform het Deltaplan, ontstaat een indi-
catie van potentiële jaarlijkse bijdragen aan landschapsbeheer. In de tabel 5.2 is de
eenmalige bijdrage per hectare groen gedeeld door 20. (in het Deltaplan worden
aanlegkosten over 25 jaar afgeschreven; wij gaan er van uit dat met cumulatieve
rente op het startkapitaal mogelijk is dit bedrag voor 25 jaar op te brengen).
Tabel 5.2 Indicatie van potentiële jaarlijkse bijdragen van Rood voor
Groen aan landschapsbeheer
Eenmalige bijdrage
/ha
Omrekening naar jaarlijkse bijdrage
/ha/j
Meerstad 137.457,- 6.873,-
Marickenland 15.929,- 796,-
De Sanding 8.738,- 437,-
Polder Schieveen 20.443,- 1.022,-
Midden Delfland 3.555,- 178,-
Midden Delfland incl.
gem. bijdrage 7.888,- 394,-
De bijdragen per jaar liggen tussen 178,- en 1.022,-. Het laagste bedrag in
Midden Delfland wordt nog eens aangevuld vanuit de eenmalige storting van de
gemeenten in dit fonds, waarmee het referentiebedrag van het Deltaplan ( 300,-)
ruim wordt gehaald. In de andere voorbeelden is het geld op andere wijze besteed
dan zoals het Deltaplan voorstaat, maar ze geven wel aan dat er potentie is om
voldoende geld voor landschapsbeheer op te brengen.
Deze potentie is aanwezig in alle overdrukgebieden. De voorbeelden laten zien dat
dit ook buiten de als zodanig ingedeelde gebieden denkbaar is, zoals Groningen en
Drachten. Ook in Nationale Landschappen is ruimte voor nieuw rood, zoals is aan-
18
gegeven op de Nieuwe Kaart van Nederland, zie voorbeeld Marickenland in het
Groene Hart. Wel is het zaak om criteria te ontwikkelen waar goed resultaat is te
behalen (is de vraag naar rood nabij groen sterk genoeg), en waar de rode functie
toelaatbaar is. Het voorbeeld van de Sanding laat zien dat koppeling van het land-
schapsbeheer aan directe belangen van de bewoners (voor boten toegankelijke
vaarwegen) versterking van betrokkenheid en financiële inzet mogelijk maakt.
Toekomstige Rood-voor-Groen-constructies bieden kansen om werkelijk iets extra’s
te leveren bovenop het huidige overheidsbeleid voor natuur en landschap. Door in
te zetten op beheer zonder aankoop kan met dezelfde hoeveelheid geld een groter
gebied worden beheerd. Wanneer we kijken naar de VROM-woningbouwprognoses
van ca. 90.000 woningen per jaar, en we hanteren voor de helft van deze woningen
een Rood-voor-Groenheffing (de meeste woningen worden grenzend aan of buiten
de stad gebouwd), dan ligt hier een potentieel van ca. 60 tot 360 miljoen per jaar
(op basis van voorbeelden De Sanding en Marickenland) voor beheer van het cul-
tuurlandschap.
5.2 Landschapsfonds Enschede/Lonneker marke
De gemeente Enschede en werkstichting de Lonneker Marken zijn bezig om een
landschapsfonds op te richten voor landschapsonderhoud. De diensten die betaald
worden uit het fonds zijn georganiseerd volgens de Catalogus voor groenblauwe
diensten die op dit moment nog in bij de Europese Commissie ter goedkeuring ligt.
Het beheer van het fonds ligt dan bij het Nationaal Groenfonds. Op zijn vroegst kan
er gestart worden in begin 2007 als de goedkeuring van de catalogus rond is. Eerst
in een pilot gebied waar al principe overeenkomsten zijn gemaakt met een aantal
boeren. Later zal het uitbreiden naar een groter gebied. Het fonds wordt gevuld
met geld van de gemeente (nu al 750.000,-) en van de provincie Overijssel
( 300.000,-). Ook het waterschap zal bijdragen in de toekomst. Dan worden ook
private partijen betrokken om bij te dragen aan het fonds zodat er vanuit die hoek
ook meer betrokkenheid wordt gecreëerd. De diensten waaraan worden gedacht
zijn reeds vastgesteld in overleg met de vragers en aanbieders. In een eerste over-
legronde met vragers zijn een aantal diensten benoemd die later zijn voorgelegd
aan de aanbieders (de boeren) in keukentafelgesprekken. De diensten sluiten aan
bij de beleving van zowel boer als gemeente door een deels gebiedseigen karakter
van de diensten. Bijvoorbeeld de teelt van rogge of andere granen wat vroeger
thuishoorde in het Twentse landschap. Andere diensten zijn bijvoorbeeld onder-
houd, herstel en beheer van houtwallen, aanleg en onderhoud van wandelpaden,
waterberging en natuurvriendelijke oevers langs de beken. Maar ook beheer van
weiden, akkers (granen) en bloemrijke graslanden.
Er wordt een garantie gegeven dat er geld beschikbaar is voor 30 jaar. Dat bete-
kent dat de tienjarige contracten in ieder geval twee keer verlengd kunnen worden.
Daarmee wordt tegemoet gekomen aan de onzekerheid van de kortlopende con-
tracten en de bezwaren van de boeren.
19
Indicatie van omvang van het Landschapsfonds Enschede
Inwoners Enschede: op 1 juli 2006 telt de stad 154.057 inwoners.
Opp. cultuurgrond totaal = 43,23 km2 of 4323 ha = > 4300 ha
Opp. gemeente = 142,75 km2 of 14275 ha = >14300 ha
1.050.000,-/ 4.300 ha = 244,-/ha cultuurlandschap
1.050.000,-/ 154.057 inwoners = 6,81,-/inwoner
5.3 Recreatienatuur West Zeeuws Vlaanderen
In het gebiedsplan West Zeeuws Vlaanderen (onderdeel van het programma ‘Na-
tuurlijk Vitaal’ samen met het landschapsplan) wordt ten doel gesteld een kwali-
teitsverbetering van natuur, landschap en recreatie in het kustgebied. Daartoe mag
een exploitant van verblijfsrecreatie 10-20% aan eenheden uitbreiden mits hij in-
vesteert in ‘recreatienatuur’ en kwaliteit van de camping/het park. De uitbreiding is
niet het hoofddoel van de provincie (er zijn genoeg standplaatsen) maar de kwali-
teitsslag is dat wel. Een grotere camping met grotere standplaatsen is kwalitatief
beter dan een camping vol met kleine standplaatsen.
Er loopt een ruilverkaveling in het gebied. Daarvoor zijn agrarische gronden aange-
kocht door het Rijk (DLG) die bestemd zijn voor natuur en recreatie. De ‘recreatie-
natuur’ is beschreven in ‘Natuurlijk Vitaal’ en daarin ook begrensd. Deze gronden
worden met rijkssubsidie ingericht volgens de basisinrichting. Dat vinden provincies
vaak niet genoeg dus willen zij daar een extra kwaliteitsimpuls aan geven. De in-
vestering om dat te doen heeft de provincie Zeeland bij de verblijfsrecreatieonder-
nemers gelegd. De provincie biedt hen de mogelijkheid om een kwaliteitsslag te
maken op hun camping/bungalowpark door extra grond toe te voegen aan het ter-
rein. Voor elke hectare van dit ‘rood’ betalen zij 34.000,-. Dat geld wordt in een
fonds gestopt waarmee 2 ha recreatienatuur wordt gerealiseerd, dus 17.000,- per
ha recreatienatuur. Deze natuur ligt binnen het begrensde gebied en niet noodza-
kelijk dichtbij de camping of het park van de ondernemer. Het beheer komt terecht
bij SBB of Zeeuws Landschap afhankelijk van de invloedssfeer.
Het hoeft niet perse 1 ha rood op 2 ha groen te zijn. Met maatwerkcontracten kan
het ook geregeld worden dat wel de investering aan rood moet worden gebruikt om
groen te realiseren maar niet in de verhouding 1:2. In zo’n maatwerkcontract is
ook eigen beheer te regelen.
De recreatienatuur is begrensd rond EHS gebied om te dienen als buffer. Een aan-
trekkelijk landschap en natuur met dagrecreatie. Er mag dan ook geen verblijfsre-
creatie in komen.
De ondernemer kan met een uitbreiding aan eenheden van 10-20% in een paar
jaar makkelijk de investering van 34.000,- per ha terugverdienen volgens bere-
keningen van de provincie. Dat maakt het aantrekkelijk voor de ondernemer.
Er zijn tot nu toe 3 campings die hieraan mee willen doen en de verwachting is dat
over 2 à 3 jaar er ongeveer 10 contracten zijn getekend.
20
Indicatie van omvang van recreatienatuur
Als we het bedrag van 34.000,- eenmalig omzetten in jaarlijkse bijdrage aan land-
schapsbeheer (delen door 20), levert dit 1.700,- per jaar op, goed voor 5-6
hectare beheer van cultuurlandschap.
Bron: Tel. Contact Bureau gebiedsplan West Zeeuws-Vlaanderen
5.4 Streekrekening het Groene Woud
Een groene spaarrekening voor overheid en particulieren waar met de renteop-
brengsten een fonds gevuld wordt voor projecten die het Groene Woud versterken.
Het is een verrassend simpel instrument waarmee genoeg geld binnen komt om
minimaal 250.000,- aan jaarlijkse rente-inkomsten uit te kunnen keren. Het
werkt als een gewone spaarrekening dus de storter krijgt rente over het gespaarde
bedrag. Deze rente wordt echter deels bestemd voor de streekrekening. De spaar-
der heeft de keuze om de grootte van het rentedeel dat bestemd is voor de
streekrekening te bepalen. De betrokken bank (ASN) stort een vaste rente-opslag
van 0,15%, als basis. Het bijzondere is dat organisaties, overheden en particulieren
zo geld kunnen geven zonder zelf geld kwijt te zijn en zelf nog rente over hun
spaarsaldo ontvangen. De projecten kunnen in principe van alles inhouden als ze
maar gericht zijn op het versterken van het Groene Woud. Ook projecten rond
groene diensten (opzet en proces) kunnen dus in aanmerking komen. De rand-
voorwaarden voor indiening van projecten worden eind 2006 opgesteld (Bron: Ro-
bles, 2006 en telefonisch contact).
Indicatie van omvang van de Streekrekening Groene Woud
Beoogde opbrengst: 250.000,- per jaar
Inwoners van 12 deelnemende gemeenten (1 juli 2006): 751.445
Opp. groene woud: 373 km2, 37.300 ha
Hiervan ca. 68% cultuurgrond = 25364 ha
250.000,-/751.445 inwoners = 0,33 per inwoner
250.000,-/25.364 ha = 9,86,- per ha
5.5 Fonds voor Duurzame driehoek (Samenwerking tussen
gemeenten in Groene Woud)
In de stedendriehoek Tilburg, Eindhoven en ’s-Hertogenbosch is een vrijwillig sa-
menwerkingsverband tussen dertien gemeenten tot stand gekomen. Zij maken
vrijwillig maar niet vrijblijvend afspraken over projecten op het gebied van duur-
zaamheid. Het samenwerkingsverband wordt voorgezeten door een wethouder van
een van de drie grote steden.
De samenwerking in de ‘Duurzame Driehoek’ gaat niet zozeer over het Groene
Woud of landschapsbeheer. De projecten die zij oppakken voor de komende jaren
zijn vooral gericht op vergroten van biodiversiteit en CO2-reductie in het algemeen.
21
Om deze projecten te financieren hebben de gemeenten voor elke inwoner een
bedrag van 1,- toegezegd voor zolang het college zittend is. Dat is met bijna
800.000 inwoners totaal een behoorlijk bedrag.
Het motto is ‘Niet teveel vergaderen, veel doen!’. Dat wat er kan wordt uitgevoerd.
De 13 wethouders komen elk jaar op de langste dag van het jaar samen op hun
‘geografisch middelpunt’ bij de heide Kampina. Daar stemmen zij af wat de speer-
punten zijn en worden projectideeën opgezet. Buiten de huidige deelnemers heb-
ben ook andere gemeenten laten weten dat zij willen toetreden. En ook externe
partijen zijn enthousiast. Zo heeft een projectontwikkelaar al ooievaarsnestpalen
laten plaatsen in het Groene Woud.
Dat de meeste projecten zo goed lopen is te danken aan een gezamenlijke over-
eenstemming over de algemene doelen in het Groene Woud. Deze overeenstem-
ming is nergens officieel vastgelegd. Het is ontstaan doordat een enthousiaste en
betrokken wethouder van de gemeente Boxtel bij zijn collega wethouders persoon-
lijk is langsgegaan voor een goed gesprek. De samenwerking loopt zo goed dankzij
een aantal personen vanuit de provincie, de gemeente Boxtel, Innovatieplatform
Duurzame Meierij en Brabants Landschap die zich enthousiast opstellen en actief
anderen betrekken.
Indicatie van omvang van Fonds voor Duurzame driehoek
800.000,- / 25.364 ha = 32,- per ha cultuurlandschap
5.6 Nieuwe landgoederen
Na het uitvoeren van twee pilots Nieuwe Landgoederen in Overijssel en Gelderland
(uit 1996), zijn er ook in de rest van Nederland Nieuwe Landgoederen gerealiseerd.
Een Nieuw Landgoed bestaat over het algemeen uit minimaal 5 ha nieuw
bos/natuur met een 1 tot 3 “huizen van allure”.
Uit een rondgang langs de provincies blijkt dat er veel interesse is voor de regelin-
gen voor Nieuwe Landgoederen. Er lopen tientallen aanvragen, die echter veel tijd
kosten vanwege bestemmingveranderingen en ook omdat gemeenten zelf vaak nog
hun beleid ten aanzien van landgoederen moeten ontwikkelen. De provincies Dren-
the, Overijssel en Gelderland lopen voorop in deze ontwikkeling, met respectievelijk
6, 1 en 5 gerealiseerde landgoederen. Ook in Utrecht en Noord-Brabant worden
landgoederen ontwikkeld. Projectontwikkelaars zijn hiermee actief, echter het me-
rendeel wordt door agrariërs of privé-personen of ontwikkeld. Een reden hiervoor is
dat zij de grond relatief goedkoop in handen hebben gekregen. Het is wel zo dat
agrariërs er regelmatig voor kiezen om het landgoed (voor een deel) te verkopen
aan derden.
Iedere provincie heeft eigen richtlijnen t.a.v. de bebouwing en de hoeveelheid hec-
tare bos. Om de landgoederen onder de Natuurschoonwet (NSW) te kunnen plaat-
sen, die de eigenaar fiscale voordelen biedt, moet er minstens 30% bos, of 20%
bos plus 50% natuur gerealiseerd zijn en moet het landgoed voor ten minste 90%
vrij toegankelijk zijn voor publiek. De Regeling Nieuwe Landgoederen is niet toe-
pasbaar in elk gebied. Het kan bijvoorbeeld niet in de EHS, maar wel kan het on-
derdeel worden van de provinciale EHS. In de praktijk blijken vooral randen van de
EHS populair om landgoederen te ontwikkelen. Provincies hebben op kaarten aan-
22
gegeven waar ontwikkeling wel/niet toegestaan is. De rol van gemeenten verschilt
per provincie: in sommige provincies kan de gemeente eigen beleid ontwikkelen, in
andere heeft het voornamelijk een uitvoerende rol. In de praktijk blijkt dat ge-
meenten meestal pas beleid ontwikkelen als er een aanvraag komt. Er is meestal
nauwelijks expertise zodat eerste aanvragen al snel twee jaar tijd vergen.
De ontwikkeling van nieuwe landgoederen kan in de toekomst mogelijk stevig bij-
dragen aan landschapsbeheer. Ten eerste kan het om behoorlijke oppervlakten
gaan. De omvang is echter nog niet in te schatten. Wel is te verwachten dat land-
goederen voornamelijk rond de EHS en Nationale Landschappen zullen ontstaan, en
vooral in Midden Nederland. De meeste kapitaalkrachtige eigenaren willen toch niet
al te ver van de zakelijke bedrijvigheid verwijderd wonen.
Ten tweede staat natuur en landschap centraal in de landgoederen, zijn ze groten-
deels open voor publiek en staat de landgoedeigenaar garant voor het beheer,
meestal ondersteund door de Natuurschoonwet (fiscaal voordeel met name bij ver-
erving), soms ook door Programma Beheer. Het is wel de vraag of het agrarisch
cultuurlandschap ook een impuls krijgt. In de meeste gevallen is het aandeel agra-
risch gebruik van het landgoed gering of zelfs nihil. De aandacht richt zich in de
eerste plaats op natuur of bos op het landgoed. Het eventueel aanwezige agrarisch
cultuurland kan ook worden verpacht zonder verdere (landschappelijke) voorwaar-
den.
5.7 Bijdragen horeca aan landschapsbeheer
Veel horeca- en recreatiebedrijven zijn fraai gelegen en prijzen de groene omgeving
aan in hun reclame. Vaak genieten ze gratis van dit landschap, terwijl dit wel bij-
draagt aan hun klandizie en omzet. Er zijn echter nog geen voorbeelden waar hore-
cabedrijven structureel bijdragen aan het landschap.
Natuurmonumenten heeft in enkele natuurgebieden een eigen restaurant. Belang-
rijkste doel voor Natuurmonumenten is dat ze voorwaarden kunnen stellen aan de
exploitatie van zo’n restaurant (en schade aan natuur beperken) en met/via het
restaurant p.r. kunnen bedrijven. Ze bepalen bijvoorbeeld dat een restaurant alleen
tussen zonsopkomst en zonsondergang geopend mag zijn en verspreiden informa-
tie in en via de restaurants. De restaurants leveren geen extra inkomsten voor Na-
tuurmonumenten op, de mogelijke winst wordt als het ware in verlaagde pacht
gestopt als tegemoetkoming voor beperkte opening of voor p.r.-activiteiten.
KPMG heeft voor het Goois Natuurreservaat (Bade e.a., 2005) in beeld gebracht
hoeveel omzet horecabedrijven hebben, die in of direct aan de reservaten grenzen.
Hij veronderstelt dat 80% van hun omzet “groen gerelateerd” is. Dit gaat om een
bedrag van 9,3 miljoen per jaar. Stel dat de bedrijven 1% van die omzet aan het
landschap zouden besteden, dan zou dit 930.000 opleveren, voor ca 2700 ha.
reservaat. Dit zou dan een bedrag van 34,- per ha per jaar opleveren, in een
gebied met hoge dichtheid aan recreatiebedrijven.
Op de Veluwe is één bescheiden voorbeeld bekend van een restaurant dat
meebetaalt aan een stukje landschap, zie kader. De afspraken zijn simpel
mondeling overeengekomen tussen de twee ondernemers. Het is een mooi
voorbeeld hoe de horeca op eenvoudige wijze, met geringe kosten kan bijdragen
aan het landschap.
23
Taveerne het Boshuis koopt uitzicht op
In de buurtschap Drie bij Ermelo staat middenin het Sprielderbos ‘Taveerne Het
Boshuis’. Rondom het restaurant liggen een aantal akkers van een boerderij in de buurt.
De boer verbouwde hierop maïs. Maar de maïs was nogal hoog en nam het uitzicht
vanuit het restaurant weg. De restauranthouder raakte een keer in gesprek met de boer
en zei dat hij de luzerne die de boer tussentijds verbouwde veel mooier vond dan de
maïs. Hij stelde voor om het verschil tussen de lagere opbrengst van luzerne en de
opbrengst van maïs bij te passen.
Sindsdien staat er luzerne op het veld en kunnen de gasten genieten van het uitzicht
over een mooi veld luzerne, naar het oude bos erachterr. Op de akker zijn regelmatig
reeën te zien, die zich de luzerne goed laten smaken. In totaal gaat het om twee
hectare. Er staat een afrastering om te voorkomen dat er wilde zwijnen op het veld
komen. Die veroorzaken veel schade. De reeën springen gewoon over het hek.
De boer krijgt een voldoende ruime vergoeding en is tevreden. Wel is er wat wildvraat
maar daar valt mee te leven. De restauranthouder is zelf ook erg tevreden. Hij krijgt
positieve reacties op zowel het uitzicht met de reeën als op het initiatief dat hij ge-toond
heeft. De kosten voor het restaurant zijn ten opzichte van deze winst zeker niet hoog.
De ondernemers spreken elk jaar af of ze er mee door willen gaan. Tot nu toe zijn ze
beiden erg tevreden.
De restauranthouder heeft met relatief lage kosten (rond de 400,- per jaar) een
impuls gegeven aan het landschap rondom zijn taveerne. De boer is akkoord gegaan
omdat hij een redelijke vergoeding krijgt en zekerder is van zijn opbrengst, aangezien
de maïsopbrengst nogal grillig was op dat perceel. Bron: www.nederlandmooi.nl en
telefonisch interview met restauranthouder.
5.8 Provinciale regelingen voor groene diensten
De provincie Overijssel noemt de huidige instrumenten voor vergoedingen van
landschapsbeheer ‘beperkt prikkelend voor duurzaam beheer’.
Daarom hebben Provinciale Staten een beleidskader ontwikkeld voor groene en
blauwe diensten. Zij willen met dit kader en een op uitvoering gerichte stimule-
ringsregeling de organisatie van groene en blauwe diensten ontwikkelen. De pro-
vincie zet in op het zoveel mogelijk combineren van groene en blauwe diensten.
De ambities zijn hoog. De provincie zet in op twintig tot dertig jarige contracten en
gebiedsgerichte en kosteneffectieve afstemming van vraag en aanbod van de dien-
sten.
De provincie Overijssel heeft gekozen voor ontwikkeling van groene diensten door
regionale uitvoeringsorganisaties, die ieder hun eigen gebiedsfonds gaan vormen.
De uitvoeringsorganisaties zijn stichtingen die ervoor zorgen dat er diensten wor-
den opgesteld in het gebied. In de organisatie zijn provincie, waterschap en andere
vragende partijen zoals bedrijven en maatschappelijke organisaties vertegenwoor-
digd. De uitvoeringsorganisatie brengt vragers en aanbieders van diensten bij el-
kaar, stelt plannen op en werkt die uit in diensten. Elke uitvoeringsorganisatie sluit
een contract met de provincie waarin doelen, subsidiëringpercentages, eisen aan
cofinanciering en organisatiekosten worden vastgelegd.
24
Voor de betaling van de diensten wordt per gebied een regionaal gebiedsfonds op-
gericht, dat wordt gevuld door provincie, waterschap en andere vragende partijen.
Het fonds wordt beheerd door het Nationaal Groenfonds; Dienst Landelijk Gebied
draagt zorg voor de uitbetaling.
De provincie Overijssel heeft voor de ontwikkeling van Groene en Blauwe diensten
voor de jaren 2006 en 2007 een bedrag van 4 miljoen euro beschikbaar. De Rege-
ling Onderhoud Landschapselementen Overijssel (ROLO) zal met ingang van 2007
opgaan in de stimuleringsregeling Groene en Blauwe Diensten. De hieraan gekop-
pelde middelen worden dan in dit kader besteed ( 440.000,- per jaar).
Om te sturen op belangrijke doelen is Overijssel verdeeld in prioritaire gebieden
(Nationaal Landschap, (P)EHS en waardevolle gebieden) en niet prioritaire gebie-
den. In de prioritaire gebieden financiert de provincie diensten tot 50%, daarbuiten
tot 25%.
Om ervaring op te doen gaan zes pilots lopen met elk een eigen uitvoeringsorgani-
satie. De Buurtschap IJsselzone Zwolle (Kloen e.a., 2006;
www.buurtschapzwolle.nl) is een van de pilots. De bedoeling is om een van deze
zes organisaties op termijn uit te laten groeien tot een uitvoeringsorganisatie voor
de hele provincie. Deze koepelorganisatie moet professioneel worden opgezet en
kostenefficiënt vraag en aanbod organiseren, middelen werven en in nauw overleg
afspraken maken met alle betrokkenen. De koepel moet een soort makelaar in het
groen worden.
Ook de provincie Noord-Brabant werkt aan een Brabants Stimulerings Kader. Dit
wordt opgezet volgens de Catalogus Groenblauwe Diensten en zal in eerste instan-
tie in enkele proefgebieden worden ingezet. Doel is dat deze regeling op termijn in
de hele provincie wordt toegepast en de huidige regeling voor landschapsbeheer
gaat vervangen. Er is in 2007 al 5 miljoen gereserveerd op de provinciale begro-
ting, de provincie zal waarschijnlijk maximaal 50% van de kosten financieren, en
verlangt cofinanciering van o.a. gemeenten en waterschappen.
De overige provincies zijn minder ver met het uitwerken van groene diensten op
provinciaal niveau.
5.9 Gemeentelijke bijdragen aan uitvoering
landschapsontwikkelingsplannen
In het voorjaar van 2006 heeft CLM 5 van de 8 op dat moment vastgestelde Land-
schapsontwikkelingsplannen (LOP’s) geanalyseerd (Joldersma en Oerlemans,
2006). In tabel 5.3 zijn de begrote bedragen voor het uitvoeringsplan van deze
LOP’s opgenomen, waarbij moet worden vermeld dat dit zeer voorlopige bedragen
zijn, ruwe schattingen van oppervlakten cultuurlandschap, voor LOP’s met zeer
uiteenlopende ambities. Het ontbreekt binnen deze studie aan mogelijkheden deze
te vergelijken met het Deltaplan, maar het geeft een indicatie in hoeverre in land-
schap geïnteresseerde gemeenten (zij behoren tot de eerste die een LOP hebben
opgesteld) geld in het landschap kunnen of willen steken:
• De gemeenten Groesbeek, Millingen en Ubbergen, liggend in Nationaal Land-
schap met overdruk (categorie 1) zijn zeer ambitieus en hun landschap staat al
ruime tijd in de aandacht van provincie en Rijk. Voor uitvoering van het LOP is
een gewenst budget van ca. 100,-/ha/jaar begroot (de eerste twee jaar ove-
rigens het dubbele), toch nog fors onder de ambitie van het Deltaplan. De ge-
meente heeft zich nog niet uitgesproken hoeveel geld zij zelf bijdragen. De uit-
25
voering heeft ernstige vertraging opgelopen door problemen met de EU-
staatssteuntoets. In juni 2006 is in het gebied het landschapsfonds Via Natura
van start gegaan met een budget van 1,2 miljoen voor een periode van 4
jaar, echter vooral gericht op enkele grotere inrichtingsprojecten.
• Een contrasterend beeld levert de Gemeente Schijndel, dat op de rand ligt van
overdrukgebied en in een Nationaal Landschap, maar een zeer lage financiële
ambitie heeft ( 3,-/ha). Dit geeft aan dat ook in “categorie 1-gebied” verster-
king van landschapsbeheer niet vanzelfsprekend is.)
• De gemeenten Steenwijkerland, Rijnwaarden en Horst aan de Maas zijn platte-
landsgemeenten buiten de overdrukgebieden en Nationale Landschappen (ca-
tegorie 4). Deze gemeenten hebben in het LOP een behoefte van enkele tien-
tallen euro’s per hectare ( 17,- - 61,-) voor landschapsbeheer opgenomen.
Twee gemeenten hebben al bedragen in hun begroting opgenomen, die echter
maar een klein deel van de behoefte dekken, nl. resp. 1,- en 3,-.
Het zou onterecht zijn om gemeenten op basis van deze zeer summiere gegevens
terecht te wijzen. Wel kan worden geconcludeerd dat de ambitie van plattelands-
gemeenten voor het landschap veel lager is dan die van het Deltaplan, en dat de
financiële bijdragen die gemeenten op dit moment leveren een fractie vormen van
de benodigde bedragen voor het Deltaplan.
Tabel 5.3 Budgetten voor landschapsbeheer van gemeenten die begin
2006 een LOP gereed hadden
Steenwijker-
land Rijnwaarden
Groesbeek, Mil-
lingen a/d Rijn,
Ubbergen
Schijndel Horst aan de
Maas
Gewenst uitvoe-
ringsbudget 170.000,- 625.000,- 9.200,- 120.000,-
Gem. bijdrage 13.500,- 24.000,-
Opp. (ha) 33000 4786 9314 4163 12193
%cultuurgrond 58% 58% 68% 68% 58%
Opp. cultuurgrond 19140 2776 6334 2831 7072
/ha totaal 61,- 99,- 3,- 17,-
/ha gemeentelijk 1,- 3,-
5.10 Klassieke financiering door overheid
De belangrijkste financiering van landschapsbeheer verloopt tot nu toe via pro-
gramma Beheer van LNV en provinciale regelingen voor landschapsbeheer. Het
inbeeld brengen van de omvang hiervan viel buiten dit project, en betrokken orga-
nisaties konden gegevens hierover niet snel aanleveren. We volstaan hier met een
globale schets.
Programma Beheer is voor een groot deel gericht op natuurbeheer, de belangrijkste
bijdrage aan landschapsbeheer in de vorm van lijnvormige elementen betreft de –
landschapspakketten en randenbeheer (graanranden, kruidenranden, kruidenrijke
grasranden). Een overzicht van de uitgaven van LNV (opgevraagd bij Directie Na-
tuur) hiervoor in 2005 staat in tabel 5.4 . Het gaat om een totaal bedrag van ca.
12 miljoen. Dit getal is niet direct om te rekenen naar oppervlakten percelen waar-
26
omheen deze randen liggen. Als we het bedrag relateren aan de hele oppervlakte
cultuurgrond waarop het Deltaplan zich richt, blijkt Programma Beheer hieraan op
dit moment slechts ca. 6/ha bij te dragen, van de behoefte van 300/ha, oftewel
2%.
Tabel 5.4 Uitbetaling voor lijnvormige elementen binnen Programma Be-
heer, SAN, 2005
Miljoen
Randenpakketten SAN 8,7
Landschapspakketten 3,2
Totaal 11,9
Totaal opp. cultuurland (ha) 1.950.000
/ ha cultuurland 6,09
De provinciale regelingen verschillen sterk per provincie, deze worden geleidelijk
aan opgenomen of vervangen door de ILG (zie hieronder) en/of groene dienstenre-
geling (zie H5.8). Sommige gemeenten hebben ook een vergoeding voor land-
schapsbeheer. Deze is meestal zeer beperkt van omvang en richt zich vaak op aan-
leg van erfbeplanting. Financiering voor uitvoering van LOP’s lijkt vooralsnog zeer
beperkt (zie H5.9).
ILG
In “Investeren in landschap” (2006, Nationaal Groenfonds) staat een overzicht de
dekking van de financieringsbehoefte voor landschapsinrichting en –beheer voor de
Nationale Landschappen. De totale behoefte, door DLG berekend op basis van pro-
vinciale uitvoeringsprogramma’s, is 259 miljoen, jaarlijks van 2007-2013. Het
Rijk stelt hiervoor 11,4 miljoen per jaar beschikbaar (begrotingsvoorstel LNV,
najaar 2006). Het beschikbare budget staat dus in geen verhouding met de hoge
ambitie van het Rijk. De discussie over een hogere bijdrage wordt mogelijk opge-
pakt in de kabinetsformatie.
Buiten de Nationale landschappen en EHS stelt het Rijk alleen geld beschikbaar in
enkele stedelijke groengebieden (GIOS), en hierbij gaat het veel meer om natuur
en recreatie dan (agrarisch) landschap.
5.11 Overige voorbeelden van financiering en organisatie
Grondbank van Duinboeren en Laag Holland
Het Overlegplatform Duinboeren beheert al enkele jaren een grondbank waarmee
gronden kunnen worden ingezet in een duurzame landbouw. Er zijn 170 Duinboe-
ren lid en het gebied ligt rond de Loonse en Drunense duinen. Gemeenten, natuur-
organisaties en particulieren kunnen gronden inbrengen waarna het overlegplat-
form de gronden gaat uitgeven aan boeren die voldoen aan een aantal criteria
t.a.v. natuur en milieu waar een puntensysteem aan is gekoppeld. De pachter die
de hoogste duurzaamheidscore behaald krijgt de gronden toegewezen. De grond-
bank regelt het beheer en inhoud van de pachtcontracten en ook de naleving hier-
van.
27
In de pachtcontracten zijn voorwaarden opgenomen die betrekking hebben op
duurzaam beheer, zoals: geen kunstmest of bestrijdingsmiddelen gebruiken en
geen maïs inzaaien. Dit geld voor alle pachtgronden. Daarnaast geldt dat op gron-
den van de gemeente Haren minimaal 5% van het areaal natuurgericht (bijv. ak-
kerranden) moet zijn en bemest worden volgens biologische landbouwnormen. En
voor Natuurmonumenten geldt bijvoorbeeld dat er geen drijfmest mag worden uit-
gereden. De beperkingen van de pachtgronden leveren lagere opbrengsten en/of
meer arbeid op voor de boer. Daarom ligt de pachtprijs van deze gronden rond de
100-250 /ha, ruim onder de gangbare pachtprijs van 750,-.
De grondbank als organisatievorm geeft beide partijen veel voordeel. Pachters krij-
gen namelijk de kans om hun bedrijf te extensiveren en te verduurzamen doordat
de pachtprijs laag is. En de verpachtende partij is verzekerd van duurzaam beheer
van haar doorgaans waardevolle en kwetsbare grond. De grondbank zorgt voor de
organisatie en controle. Voor de toekomst wordt er gekeken of de grondbank niet
uitgebreid kan worden naar een Grondgebruikersbank van Midden Brabant. Een
belangrijke kans voor de toekomst zou cofinanciering van de provincie kunnen zijn
of sponsoring door private partijen.
In Noord Holland is er ook een grondbank opgezet, de Grondbank Laag Holland.
Deze grondbank is in de opstart fase en zij gaat uit twee grondbanken bestaan. Een
is er voornamelijk op gericht om de agrarische structuur te verbeteren door er ruil-
verkaveling mee te bevorderen. De tweede is bedoeld om cultuurgrond in productie
te houden door het te verpachten aan agrariërs tegen normale pachtprijzen en met
een minimum aan randvoorwaarden. Deze grondbank is nog niet zo ver ontwikkeld
richting duurzaam beheer als die van de Duinboeren.
Het is denkbaar om bij grondbanken voorwaarden te stellen aan het beheer van
lijnvormige landschapelementen, en in ruil hiervoor een verlaagde pacht aan te
bieden. Er is in ieder geval een forse eenmalige investering nodig om de grond te
kunnen aankopen. Hiervan zijn nog geen voorbeelden, waarvan een potentiële bij-
drage aan landschapsbeheer kan worden afgeleid.
Rood voor rood koppelen aan groenbeheer
De provincie Overijssel werkt aan pilots, de provincie Gelderland denkt hierover.
Een aparte vorm die eveneens in ontwikkeling is, is opzet van “knooperven” geïniti-
eerd door het Innovatienetwerk, eveneens in Overijssel. Doel is op boerenerven die
hun agrarische functie verliezen een cluster van burgerwoningen te bouwen, en de
eigenaren hiervan mee te laten financieren aan een netwerk van oude paden en
landschapselementen hieromheen. Financiële gegevens zijn nog niet beschikbaar.
Groene leningen
Groene leningen worden tot dusver vooral ingezet voor voorfinanciering van na-
tuurbeheer in kader van programma Beheer en voor biologische landbouw. Het
gaat om investeringen tegen een lagere rente dan gebruikelijk. De investeerder kan
vaak profiteren van fiscale voordelen die de lagere rente dan deels kunnen com-
penseren. Het gaat echter steeds om leningen die moeten worden afgelost, de in-
vestering moet dus financieel rendement opleveren. Landschapsbeheer levert ech-
ter geen direct financieel rendement op voor de eigenaar/ beheerder, zodat deze
financieringsvorm niet direct kan worden toegepast op landschapsbeheer. Het kan
overigens wel een indirecte hulp zijn voor met name bedrijven die via andere acti-
viteiten, zoals recreatie of zorg(landbouw), profijt kunnen hebben van een aantrek-
kelijk landschap op hun terrein.
28
Fiscale instrumenten
Als fiscale instrumenten ingezet worden om landschapgerelateerde kosten fiscaal te
ontzien, kan dit leiden tot een verlaging van de kosten die de beheerder van het
landschap maakt. Tot nu toe is het belangrijkste op landschap toe te passen in-
strument de Natuurschoonwet (zie ook onder nieuwe landgoederen). Echter deze
regeling biedt geen fiscaal voordeel in kosten van beheerswerk, fiscaal voordeel
beperkt zich tot vrijstelling van successie bij overerving.
Grondexploitatiewet
Begin juli 2006 heeft de Tweede Kamer de Grondexploitatiewet vastgesteld. Kern
van de wet is dat kosten die worden gemaakt ten behoeve van en in verband met
rode ontwikkelingen in rekening gebracht kunnen worden bij de initiatiefnemers
van rood cq. de projectontwikkelaars. Bij deze kosten hoort ook ‘groen’. Dit kan zijn
binnen het plangebied (integrale ontwikkeling), maar ook daarbuiten (voorzover en
in de mate waarin de toekomstige bewoners er aantoonbaar van profiteren; het
zgn. vereiste van proportionaliteit). Hoewel meestal in verband met stedelijke ont-
wikkeling is de aanleg van groen gekoppeld aan kleinschalige rode ontwikkeling of
bijv. als onderdeel van een landgoed denkbaar. Er is in de wet geen ondergrens
voor de oppervlakte rood, noch voor de omvang van groen. De wet is dus ook aan-
trekkelijk voor kleinschalige groene ontwikkelingen in het landelijk gebied (cq. het
onder voorwaarden toestaan van rode ontwikkelingen).
De grondexploitatiewet maakt het ook mogelijk om afdracht aan een regionaal
fonds vast te leggen in een structuurvisie (de zgn. bovenplanse verevening). Als
over een locatie niet vrijwillig afspraken kunnen worden gemaakt, dan kan de af-
dracht als kostensoort worden opgenomen in de grondexploitatie. Door deze kos-
ten¬toerekening krijgen vrijwillige overeenkomsten een sterkere basis en kunnen
‘free riders’ worden aangepakt. Maar de grondexploitatiewet geeft wel expliciet de
voorkeur aan vrijwillige overeenkomsten.
De inzet van de grondexploitatiewet voor landschapsbeheer zijn echter beperkt
(notitie Hermans en Tiemersma, 2006). De wet maakt het mogelijk kosten van
aanleg van groen- en waterelementen en van recreatieve voorzieningen (zoals
fiets- en wandelpaden), incl. kosten van grondverwerving te financieren uit rode
ontwikkeling. Ook kan in plaats van grondverwerving kan gekozen worden voor het
vestigen van een erfdienstbaarheid zoals het recht van overpad, waarbij een ver-
goeding wordt betaald voor de waardedaling van de grond en de beschikbaarstel-
ling voor algemeen nut.
Wat niet door de Grondexploitatiewet kan worden gedekt is de exploitatie ofwel het
beheer en onderhoud van het groen. Dat wettelijke grondslag hiervoor ontbreekt is
nog eens bevestig in een recente uitspraak van de Hoge Raad waarin het kosten-
verhaal van de gemeente Beuningen is vernietigd (uitspraak 6 januari 2006, Bouw-
recht mei 2006).
29
6 Inschatting van bredere toepasbaarheid
van regionale financieringsvormen en –
bronnen ____________________________________
In tabel 6 staat een overzicht van kansen die verschillende financieringsvormen
bieden, en welke bedragen per hectare dit oplevert in de voorbeelden:
- Kansrijk voor opschaling zijn financieringsvormen die al lokaal of regionaal
(bijna) in uitvoering zijn en hier een flinke bijdrage leveren aan landschapsbe-
heer. Het gaat om bedragen tussen 32,- en 1.022,-/ha. Opvallend is dat ze
alle gekoppeld zijn aan nieuwe bebouwing of aan stedelijk gebied. Ze zijn dan
ook voornamelijk kansrijk in gebieden met overdruk.
- Perspectief voor verdere ontwikkeling zijn die voorbeelden die belangheb-
bende partijen op een nieuwe manier betrekken, maar die tot dusver nog maar
kleine bijdragen (onder 10,-/ha) opleveren. Meer aandacht voor deze vormen
is zeker zinvol, maar er kan niet een grote bijdrage op korte termijn van wor-
den verwacht. Het gaat om diverse financieringsvormen waarbij private be-
langhebbende partijen een rol kunnen spelen (horeca, recreatie), en nieuwe fi-
nanciering vanuit gemeenten (voortvloeiend uit Landschaps Ontwikkelings
Plannen) en groene dienstenregelingen van provincies. Willen deze laatste een
wezenlijke bijdrage spelen, dan zullen provincies hiervoor veel meer geld moe-
ten uittrekken.
- Klassieke overheidsbijdragen zijn ter referentie opgenomen. Binnen het
project was er geen gelegenheid deze verder uit te werken. Wel is duidelijk dat
ook Programma Beheer tot dusver zeer bescheiden bijdraagt aan specifieke
lijnvormige landschapselementen.
In de samenvatting (H1) zijn de overallconclusies en aanbevelingen hierover opge-
nomen.
30
Categorie Nationaal Landschap Overig gebied
Landschaps-
bijdrage
overdruk
geen
overdruk overdruk
geen
overdruk /ha/j
1 2 3 4
"Concept kansrijk voor opschaling"
Landschapsfonds, bijdrage:
Eigen gemeente xx x xx x 160 Enschede
Naburige stedelijke
gemeente xx xx
216
32
Midden Delfland
Groene Woud
Bijdrage van provin-
cie xx xx x 80 Enschede
Rood voor groen
Landschapsbeheer xx x xx x 178 Midden Delfland e.a.
Algemeen xx x xx x 178-1022
Nieuwe landgoederen x xx x Ov., Gld., Utr., N-Br.
Perspectief voor verdere ontwikkeling"
Publieke grondbank x x Duinboeren, NH
Groene dienstenregeling
provinciebreed x x x x ca. 10 N-Br., Ov.
LOP door gemeenten x x x x 1-3
Recreatiebedrijven xx x xx Zeeuws Vlaamse campings
Horeca x x x
Taveerne “het Boshuis” op
Veluwe
Streekrekening x x x x 10 Groene Woud N-Br.
Klassieke overheidsbijdragen
Programma Beheer x x ca. 20
Prov. landschapsregelingen x x x x p.m.
Gem. landschapsregelingen x x x x p.m.
Tabel 6.1 Kansen voor financieringsvormen per categorie (x = beperkt toepasbaar in betreffende categorie; xx =
goed toepasbaar; vette kruisjes geven aan dat in deze categorie al een voorbeeld ligt dat gebruikt is als
onderbouwing)
31
32
33
Bronnen___________________________________________________
Bade, T., D. Faber. en O. Van der Schroeff, 2006. Het groene geld onder de Gooise matras.
Goois Natuurreservaat, Hilversum (onderzoek KPMG).
Hermans en Tiemersma, 2006. Grondexploitatiewet, instrumenten voor toerekenen van kos-
ten van groen. Interne notitie Natuur & Milieu.
Investeren in landschap, 2006, Nationaal Groenfonds.
Joldersma, R. en N. Oerlemans, 2006. Naar een LOP op maat. Eindrapportage evaluatie ‘Be-
sluit Ontwikkeling Landschappen’. CLM rapport 635.
Kloen, H., G. Verschuur, W. Tolkamp, Y Gooijer, R. Joldersma en T. Jansonius, 2006. Een
mooi landschap – daar werken we samen aan. Brochure van LBN, CLM en NPN.
Nederland weer mooi – Deltaplan voor het landschap, 2006. Vereniging Nederlands Cultuur-
landschap, Ubbergen.
Robles, 2006. De Nieuw insteek van de Streekrekening Het Groene Woud. Landwerk 2006
(6):46-48.
Schaap, B., H. Kloen en A. Guldemond, 2007. Heeft rood een meerwaarde voor groen? Land-
werk, februarinummer.
Scholte Albers, P., N. Aarnink, R. Knippels, Beleidskader Groene en Blauwe diensten 2006 –
Overijssel (kans)rijk in het groen-. Brochure provincie Overijssel, juni 2006.
Schotman, A.G.M. en Th.C.P. Melman, 2006. Haalbaarheidsstudie nieuw weidevogelbeleid.
Alterra.
www.buurtschapzwolle.nl
www.middendelfland.nl
www.nederlandmooi.nl
www.overijssel.nl/natuur_en_platteland/landbouw/groene_diensten
www.streekrekeninghetgroenewoud.nl
Telefonische contacten
Buurtschap Drie private overeenkomst restauranthouder
Dhr. K. Van Hamersveld, Taveerne het Boshuis, Ermelo
Landschapsfonds Midden Delfland
Mevr. I. Ter Woorst, gemeente Midden Delfland
Recreatienatuur West Zeeuws Vlaanderen
Dhr. Caljouw, Bureau gebiedsplan West Zeeuws Vlaanderen
34
Stimuleringskader groene en blauwe diensten Brabant
Dhr. C. Braat, Brabants Landschap
Streekrekening het Groene Woud en Fonds voor de Duurzame Driehoek
Dhr. G. Van Oers, Gemeente Boxtel
Structureel landschapsonderhoud in Enschede
Dhr. G. Meutstege, De Lonneker Marken en Mevr. Y. Weustink, gemeente Enschede
35
Bijlage 1 Indeling van Nederland in vier
categorieën en berekening van
de oppervlaktes cultuurgebied ___
1. Gebiedsindeling op de kaart t.b.v. landschapsimpuls
De gebiedsindeling is tot stand gekomen door twee kaarten met ieder twee variabelen te
combineren.
1. Kaart nationale Landschappen
2. Kaart met grondprijzen (LEI, prijzen 2001 van losse onverpachte grond met bestemming
land- of tuinbouw per km2). Er is handmatig een lijn getrokken om aaneengesloten ge-
bieden met > 50.000,-/ha
De combinatie van deze kaarten is handmatig gedaan op kaarten van heel Nederland. Precie-
zer werken is voor dit doel niet heel zinvol, en bovendien zijn de begrenzingen van de Natio-
nale Landschappen slechts indicatief, maar niet vastgesteld.
Omdat het schaalniveau van deze berekening nationaal is kunnen we deze kaart niet gebrui-
ken om bijvoorbeeld een provinciale opdeling te maken. Daarvoor zijn de contouren rond de
overdruk gebieden en de begrenzingen van de NL nog te grof.
Deze twee kaarten tezamen leveren een kaart op waarin 4 categorieën van gebieden zijn
weergegeven (kaart 1 op pagina 10).
2. Berekening van totale oppervlaktes Nationaal Landschap met en zonder over-
druk (categorie 1 en 2)
De 20 Nationale Landschappen zijn op basis van de kaart verdeeld over de categorieën met,
resp. zonder overdruk. Ze zijn gekenmerkt als overdrukgebied als zij voor een groot gedeelte
grenzen aan of overlappen met de gebieden met een hoge rurale grondprijs. Dit resulteert in
een duidelijke indeling. De Hoekse Waard is als gebied met onderdruk beschouwd omdat hier
een scherpe begrenzing en fysieke barrière is met het overdrukgebied rond Rotterdam.
De oppervlakte per Nationaal Landschap is geschat door het aantal vakjes van 0,5 cm x 0,5
cm op de kaart (overeenkomend met 2400 ha) te tellen. Het totale oppervlak van de NL be-
draagt 0,82 miljoen ha, hiervan is 0,51 miljoen ha met overdruk en 0,31 miljoen ha zonder
overdruk (zie tabel 1).
Tabel 1 Nationale landschappen
met overdruk zonder overdruk
7 Veluwe 1 Middag Humsterland
8 Laag Holland 2 Noordelijke Wouden
10 Arkenheem-Eemland 3 Hoeksche Waard
12 Rivierengebied 4 Drentse Aa
13 Groene Hart 5 Zuidwest Friesland
15 Gelderse Poort 6 IJssel Delta
16 Groene Woud 9 Noord-Oost Twente
18 Heuvelland 11 Graafschap
19 Nieuwe Hollandse Waterlinie 14 Achterhoek
20 Stelling van Amsterdam 17 Zuidwest Zeeland
36
3. Berekening van totale oppervlaktes overig gebied (categorie 3 en 4)
Van de overdrukgebieden buiten de Nationale Landschappen (categorie 3) is de oppervlakte
geschat door het aantal vakjes van 0,5 cm x 0,5 cm op de kaart (overeenkomend met 2400
ha) te tellen. Door van het totaal oppervlakte Nederlands grond (3.4 miljoen ha) de catego-
rieën 1,2 en 3 af te trekken is de oppervlakte van categorie 4 berekend.
4. Berekening van oppervlaktes cultuurgrond per categorie
Het Deltaplan gaat uit van 1,95 miljoen ha cultuurgrond, dat is dus 58% van het totaal Neder-
landse grondoppervlakte.
Dit % cultuurgrond varieert uiteraard per regio, en dus waarschijnlijk ook per categorie. Af-
wijkingen op dit gemiddelde zijn ingeschat op basis van de volgende aannames:
categorie 3 (overig gebied met overdruk): -10 % vanwege hoog aandeel stedelijk gebied.
categorie 1+2 (Nationale Landschappen): +10 procent omdat stedelijke zones nadrukkelijk
buiten de nationale Landschappen zijn gehouden.
In overig Nederland (categorie 4) is er enerzijds minder stedelijk gebied te verwachten, maar
anderzijds een aanzienlijk aandeel natuur (bosgebieden, heiden, moerassen) waar de land-
schapsmaatregelen van het Deltaplan niet van toepassing zijn. Hier is geen positieve of nega-
tieve correctie toegepast en blijft het percentage cultuurgrond 58%.
De resultaten staan samengevat in tabel 2; omzetten in miljoen ha.
Tabel 2 Samenvatting en netto bedragen
Opp. geb. *(-) cult.
Opp.
cult./geb.
km2 (-) km2
NLm NL met overdruk 5105 0,68 3457
NLz NL zonder overdruk 3054 0,68 2068
nNLm Overig gebied met overdruk 7693 0,48 3671
nNLz Overig gebied zonder overdruk 17931 0,58 10350
Tot opp. 33784 0,58 19547
Hoewel deze berekening vrij ruw is, maken enkele checks de juistheid aannemelijk:
• het netto areaal nationaal Landschap schat RLG op 0,5 miljoen ha (schatting CLM 0,55
miljoen ha).
• de som van arealen cultuurgrond per categorie wikt slechts 0,0047 miljoen ha af van het
areaal van 1,95 miljoen ha.