kunstgeschiedenis examenstof
DESCRIPTION
als je me vertrouwt kun je 'm downloaden!TRANSCRIPT
1
Kunstgeschiedenis tijdbalk, kenmerken en kunstenaars 500-‐1100 Romaans: basiliek, christus met 4 evangeliën, dikke muren, weinig plasticiteit, attributen kenmerken personen. 1100-‐1500 Gotiek: spitsbogen, kathedralen, hoogbouw, verticaal, veel ramen en licht, bouwen naar hemel, skeletbouw, sacrale schilderingen, plastische weergaven mensfiguren, S-‐bocht houding, half losstaande beelden, dynamischer. 1400-‐1525 Renaissance: heropleving v/d klassieken, zelfontplooiing stond centraal, humanisme, de ratio, eenvoud en symmetrie (palazzo), natuursteen, mythologie, realistische weergave, perspectief, sfumato. 1600-‐1720 Barok: beweging, dynamiek, sterke licht-‐donker contrasten, diagonaalcompositie, veel emotie, Asymmetrische architectuur, klassieke vormgeving, reliëf werking, plastische vlakken, exterieur interieur even belangrijk, lichtinval, genreschilders, Clair obscure, natuurgetrouw, gekleurd marmer. 1720-‐1750 Rococo: erg gewild aan de Franse hoven, pasteltinten, frivool, engeltjes, slingerende plant motieven, mensfiguren, mythologische figuren, uitdagende erotische taferelen, idyllische landschappen, decadente aanblik, rocaille motieven, asymmetrische ornamenten uit de natuur, bladgoud, chinoiserie. 1760-‐1840 Neoclassicisme: onder invloed van Napoleon terug gegrepen naar klassieken, klassieke vormgevingselementen, streng geordende stijl van symmetrische gebouwen, bevroren beweging, alles gedetailleerd geschilderd, arc the triomph, theatraal statische compositie, onzichtbare lichtbron, verstand en kennis boven de emotie van de kunstenaar, klassiek schoonheidsideaal, wit marmer, symboliek, empire. 1800-‐1840 Romantiek: actuele thema’s (Franse revolutie), gevoel/fantasie/emotie, gevoelig/wild/avontuurlijk, historische dramatische en exotische thema’s, Natuur sterker dan mens, De ruimte is vaag door weinig contouren en lijnen, forse toetsen, Ook inspiratie in neostijlen, school van Barbizant, aanhangers van gevoel. 1840-‐1880 Realisme: hommage aan eerlijk hardwerkende mensen, grauw en troosteloos bestaan voor boeren en arbeiders, refuse, industriële vervaardiging glas ijzer in architectuur, toetsen zichtbaar. 1870-‐1905 impressionisme: vluchtig moment, voorbijgaande indruk, snelle streken, alledaags, Ze wilden laten zien welke lichtvlekken op hun netvlies vielen, welke kleur ze wilden kwam er, fotografie was belangrijke uitvinding voor het impressionisme, zuivere kleuren, warm/koud contrasten, schaduw expressief. 1890-‐1910 Jugendstil/art nouveau/macintosh: plant en blad motieven zijn DE inspiratie, zwierigheid, krullerige lijnen, symboliek, organische versieringen aan de architectuur, grillige vormen, golvende in elkaar overlopende lijnen, planten/bloemen/vogels/mensfiguren, zweepslagmotieven. 1905-‐1920 Expressionisme: werkelijkheid geld als inspiratie, kleuren en vormen worden overdreven, gevoelens uitdrukken door felle kleuren, fauves: spot naam wilde beesten, achtergrond en voorgrondkleuren even sterk. 1907-‐1914 Kubisme: vormen uit de natuur worden teruggebracht tot geometrische basisvormen, meerdere standpunten/aanzichten door elkaar heen gebruikt, hoekige vormen, maskerachtige gezichten, stillevens/landschappen/portretten, perspectief sterk door de diepte, spanning tussen illusie en werkelijkheid. 1909-‐1916 Futurisme: ode aan vooruitgang, vormherhaling voor dynamiek, geheel nieuwe stijl met aggresieve ondertoon, eerder een mentaliteit/ideologie, dynamiek was het allerbelangrijkste, snelheid/lawaai/drukte van de nieuwe wereld, actielijnen, benadrukken verzadigde kleuren, vorm kleur en licht breking. 1910-‐1940 Art Deco: decoratieve vormgeving gebaseerd op vormen uit de natuur maar dan gestileerd, interieur en vormgeving, geometrische vormen, felle primaire kleuren, gestroomlijnde weergave, luxe uitstraling. 1916-‐1923 Dada: definitie van kunst oprekken, anti-‐kunst, mis en wantoestanden in de maatschappij, afzet tegen alle westerse beschaving, tegen WOI, oorzaak was volgens hen de burgerlijke cultuur, ongebruikelijke materialen, niet realistisch kleurgebruik, compositie is druk en chaotisch, gevonden voorwerpen werden in schilderijen verwerkt, beeldhouwkunst: toevallig gevonden voorwerpen, massaproducten verwerkt in kunst, nieuwe betekenis geven aan de voorwerpen. 1917-‐1931 De Stijl: elk gevoel uitbannen, basiskleuren en zwart en wit, haaks op elkaar geplaatste snijdende overlappende vlakken, openheid en gewichtloosheid, lineaire elementen, asymmetrisch geplaatst zorgt voor een spanning, niet de functie maar het esthetische principe van de Stijl bepaald de vormgeving, dekkend en egaal in strak begrensde vlakken, geen persoonlijke toets of signering. Vanaf 1900 Functionalisme: Het doel van gebruik bepaald de vormgeving van een gebouw, vorm volgt de functie, zuiverheid van vorm en constructieve, de dragende constructie is skeletbouw, weinig tot geen versiering want de (woon)functie moet naar voren komen. komen! 1919-‐1931 Bauhaus: eenheid van de kunst en de ambacht, vormen en kleuren van Mondriaan, heldere vormgeving en constructive, geometrisch en functioneel, gladde zakelijke vormgeving, beton-‐staal skeletbouw, vliesgevels, grafischevormgeving schilderkunst, kleur beperking, dynamische compositie, asymmetrische compositie: krachtige doorwerking, basisvormen. 1924-‐1940 Surrealisme: je droomwereld en verborgen angsten de vrije loop laten, boven de werkelijkheid, het absurde en onwerkelijke, gedetailleerd, geheimzinnige lichtinval. 1920-‐1950 Magisch surrealisme: Trieste sfeer, modern stedelijke cultuur, bittere teleurstelling tijdens WOI, dromen, visioenen, geheimzinnige sfeer, glaceertechniek.
Sterre Boessen
2
1943-‐1953 Abstract expressionisme in Amerika: automatisch schilderen, automatisch schilderen surrealisme en de vormentaal van Mondriaan, spontane gevoelens in abstracte composities, action-‐painting deels figuratief deels abstract , drippings, ritmische composities, sterk verdund, ruimtesuggestie door overlapping kleurvlakken, kleursensatie, hard-‐edge contrasterende kleurvlakken, onpersoonlijkheid, veel ruimtesuggestie door haaksheid, egaal ingeschilderd, of ingespoten. Ideeën van Pollock vliegen over naar Nederland à Cobra beweging, kindertekeningen want die zijn puur en onbedorven. 1955-‐1970 Popart: alledaagse werkelijkheid als uitgangspunt, voor iedereen begrijpbare kunst, fel en contrastrijk, decoratieve en egale vlakken, vormen zijn scherp afgebakend, blow up, airbrush/zeefdruk, onpersoonlijk en afstandelijk zodat men niet kan zien hoe de kunstenaar erover denkt, Engelse popart: erotisch, plastisch weergegeven, kunststof als ondergrond, herkenbare fragmenten gecombineerd met abstracte elementen, seksualiteit als het belangrijkste thema van de moderne maatschappij, elementen uit het dagelijks leven, commercie en de consumptie maatschappij worden aan popart gekoppeld, textiel, karton en kunststof, vervreemde werking, kritische afspiegeling van de maatschappij. 1965-‐1980 Hyperrealisme: foto als uitgangspunt voor schilderijen, overdreven realisme, nauwelijks te onderscheiden van een foto, sterk gedetailleerd, beelden uit de moderne consumptie maatschappij, toevallige opname uit het dagelijks leven, glimlichten, spiegelingen, plasticiteit, stofuitdrukking, airbrush, werkelijkheid zo objectief mogelijk weergeven, beeldhouwers geven mensen zo objectief mogelijk weer uit het alledaagse leven, vervreemding door herkenning. Happening & Environment: een kunstvorm waarbij onverwachte combinaties met een licht choquerend effect gepresenteerd worden aan een argeloos publiek, behoorlijk wat ruimte in beslag kan nemen. Minimal Art: Het idee staat voorop, vakkennis is niet nodig, industriële materialen Kinetische kunst: beweegbare kunst (met knopjes. hendels etc) Body Art: lichaam als uitdrukkingsmiddel en inspiratie, sterk verwant aan performance kunst. Fluxus: dada-‐istische trekjes, maar breidt zich uit tot theater, muziek, tv etc. Conceptuele kunst: je hoeft niets te kunnen, kennen. Alleen het idee telt en je hoeft over geen beeldende talenten te beschikken. Land Art: ingrepen in de omgeving en leggen dit vast op foto’s of video’s. De nieuwe stroming/wilde: alle nieuwigheden meer dan zat en willen weer gewoon schilderen met verf en kwast (laten zich inspireren door de Fauves) Bekende werken of kunstenaars van een kunststroming Romaans: vrij onbekend (kunstenaars hadden geen handtekening in die tijd) Sint-‐Servaasbasiliek en de Onze-‐Lieve-‐Vrouwebasiliek (beide in Maastricht!) De Gotiek: kathedralen in; Chartres, Reims, Amiens, Rouen, Beauvais, Vlaamse Primitieven; Jan van Eyck, Hubert van Eyck, Rogier van der Weyden Renaissance: Rafael, Mantegna, Da Vinci, Donatello, Michelangolo, Botticelli, Titiaan De Barok: Caravaggio, Rubens, Rembrandt, Jan Steen, Vermeer, Ruysdael, Kalff en Heda, Brouwer Rococo: Fragonard, Tiepolo, Gainsborough, Boucher Neoclassisme: David, Arc de Triomph, Canova Romantiek: William Turner, Delacroix, Kasper David Friedrich, Goya, Corot, Daubigny, Courbet, Daumier, Gustave Eiffel, Joseph Paxton Realisme: Courbet, Théodore Rousseau, Jean François Millet (romantisch realisme), Édouard Manet, Charles-‐François Daubigny, Edward Hopper, Jozef Israëls Jules Dupré, Thomas Couture, Honoré Daumier, Jean-‐Baptiste Corot, Jules Dupré Impressionisme: Monet, Sisley, Pisarro, Hengri Toulouse Lautrec, Auguste Renoir, Edgar Degas, Auguste Rodin, Vincent van Gogh & Gaugain (impr) waren de brug naar expressionisme! Jugendstil/art nouveau/macintosh: Wagner, Alfons, Mucha, Hoggmann, Horta, Behrens, Gaudi, Beardsley, Guimard Expressionisme: De Vlaminck, Matisse, Nolde, Kirchner, Grozs, Egon Schiele, Oskar Kokoschka, Wassily Kandinsky, Kubisme: Pablo Picasso, Kazimir Malevitsj, Juan Gris, Georges Braque, Fernand Léger Futurisme: Delaunay, Giacomo Balla, Umberto Boccioni, Carlo Carra, Fortunato Depero, Gerardo Dottori, Marcel Duchamp, Sante Monachesi, Luigi Russolo, Gino Severini Art Deco: Lolitta de Lempicka, Gispen lamp, interieur van Falling Water, Chrysler Building NY, Dada: Duchamp, Max Ernst, Man Ray, Kurt Schwitters, Hans Arp, Francis Picabia De Stijl: Theo van Doesburg, Piet Mondriaan, Vilmos Huszár, Bart van der Leck, J.J.P. Oud, Jan Wils, Robert van 't Hoff, Gerrit Rietveld, Georges Vantongerloo Functionalisme: Louis Sullivan, Walter Gropius, Le Corbusier Oscar Niemeyer, Ludwig Mies van der Rohe, Gerrit Rietveld, Jaap Bakema, Frank Lloyd Wright
3
Bauhaus: van der Rohe (stoel), Piet Mondriaan, Theo van Doesburg, Wassily Kandinsky, Paul Klee, Kasimir Malevitch, Walter Gropius, Hannes Meyer Surrealisme: Salvador Dali, Magritte, Jean Arp, Zdzisław Beksiński, Hans Bellmer, Willem den Broeder, Henri Cartier-‐Bresson, Salvador Dalí, Paul Delvaux, Leonor Fini, Alberto Giacometti, René Magritte, Max Ernst, Frida Kahlo, Paul Klee, Willem van Leusden, Joan Miró, Jopie Moesman, Yves Tanguy, Willem Wagenaar Magisch surrealisme: Willink, Pyke Koch, Maurits Cornelis Escher, Carel Willink, Corstiaan de Vries, Bas Kloens en Anneke Kuyper Abstract expressionisme in Amerika: Jackson Pollock, Cobra(!),Willem de Kooning, Barnett Newman, Jackson, Pollock, Mark Rothko, Clyfford Still, Arshile Gorky, Adolph Gottlieb, Philip Guston, Franz Kline, Karel Appel Popart: Andy Warhol, Roy Lichtenstein, Tom Wesselman, Claes Oldenburg, Spoerri, Richard Hamilton, George Segal, Roy Lichtenstein, Jim Dine, Claes Oldenburg, Tom Wesselmann, James Rosenquist, David Hockney, Allen Jones, Peter Blake Hyperrealisme: Richard Estes, Chuck Close, Howard Kanovitz, John de Andrea, Duane Hanson, Lucian Freud, Domenico Gnoli en Gerhard Richter, Gertsch Happening & environment: Kienholz, Minimal Art: Richard Serra, Carl Andre, Alan Charlton, Dan Flavin, Eva Hesse, Donald Judd, Dani Karavan, Yves Klein, Bob Law, Sol LeWitt, Robert Mangold, Agnes Martin, James Reineking, Ad Reinhardt, Frank Stella, Micha Ullman Kinetische Kunst: Tinguely, Richard Anuszkiewicz, Benjamin Cunningham, Larry Poons Bridget Riley. Fluxus: George Maciunas , Jan Schoonhoven Conceptuele kunst: Ed Kienholz en George Segal, Yves Klein, Christo (Javacheff), Wolf Vostell, Nam June Paik, Joseph Kosuth, Bruce Nauman, Walter De Maria, Dmitri Prigov, Robert Smithson. Land Art: Christo, James Turell, Jan Dibbets, Robert Smithson, Dennis Oppenheim, Alan Sonfist, Alfio Bonanno, Chris Drury, Richard Harris, Nils-‐Udo en Stanley Brouwn. De nieuwe stroming/wilde: Derain, Klashorst, Paul Gauguin, Georges Braque, André Derain, Kees van Dongen, Raoul Dufy, Roger de La Fresnaye, Othon Friesz, André Lothe, Albert Marquet, Henri Matisse, Georges Rouault, Maurice de Vlaminck. Body Art: Orlan, Vito Acconci, Chris Burden, Gilbert & George (hmm?) Bruce Nauman