kunstgeschiedenis examenstof

3
1 Kunstgeschiedenis tijdbalk, kenmerken en kunstenaars 5001100 Romaans: basiliek, christus met 4 evangeliën, dikke muren, weinig plasticiteit, attributen kenmerken personen. 11001500 Gotiek: spitsbogen, kathedralen, hoogbouw, verticaal, veel ramen en licht, bouwen naar hemel, skeletbouw, sacrale schilderingen, plastische weergaven mensfiguren, Sbocht houding, half losstaande beelden, dynamischer. 14001525 Renaissance: heropleving v/d klassieken, zelfontplooiing stond centraal, humanisme, de ratio, eenvoud en symmetrie (palazzo), natuursteen, mythologie, realistische weergave, perspectief, sfumato. 16001720 Barok: beweging, dynamiek, sterke lichtdonker contrasten, diagonaalcompositie, veel emotie, Asymmetrische architectuur, klassieke vormgeving, reliëf werking, plastische vlakken, exterieur interieur even belangrijk, lichtinval, genreschilders, Clair obscure, natuurgetrouw, gekleurd marmer. 17201750 Rococo: erg gewild aan de Franse hoven, pasteltinten, frivool, engeltjes, slingerende plant motieven, mensfiguren, mythologische figuren, uitdagende erotische taferelen, idyllische landschappen, decadente aanblik, rocaille motieven, asymmetrische ornamenten uit de natuur, bladgoud, chinoiserie. 17601840 Neoclassicisme: onder invloed van Napoleon terug gegrepen naar klassieken, klassieke vormgevingselementen, streng geordende stijl van symmetrische gebouwen, bevroren beweging, alles gedetailleerd geschilderd, arc the triomph, theatraal statische compositie, onzichtbare lichtbron, verstand en kennis boven de emotie van de kunstenaar, klassiek schoonheidsideaal, wit marmer, symboliek, empire. 18001840 Romantiek: actuele thema’s (Franse revolutie), gevoel/fantasie/emotie, gevoelig/wild/avontuurlijk, historische dramatische en exotische thema’s, Natuur sterker dan mens, De ruimte is vaag door weinig contouren en lijnen, forse toetsen, Ook inspiratie in neostijlen, school van Barbizant, aanhangers van gevoel. 18401880 Realisme: hommage aan eerlijk hardwerkende mensen, grauw en troosteloos bestaan voor boeren en arbeiders, refuse, industriële vervaardiging glas ijzer in architectuur, toetsen zichtbaar. 18701905 impressionisme: vluchtig moment, voorbijgaande indruk, snelle streken, alledaags, Ze wilden laten zien welke lichtvlekken op hun netvlies vielen, welke kleur ze wilden kwam er, fotografie was belangrijke uitvinding voor het impressionisme, zuivere kleuren, warm/koud contrasten, schaduw expressief. 18901910 Jugendstil/art nouveau/macintosh: plant en blad motieven zijn DE inspiratie, zwierigheid, krullerige lijnen, symboliek, organische versieringen aan de architectuur, grillige vormen, golvende in elkaar overlopende lijnen, planten/bloemen/vogels/mensfiguren, zweepslagmotieven. 19051920 Expressionisme: werkelijkheid geld als inspiratie, kleuren en vormen worden overdreven, gevoelens uitdrukken door felle kleuren, fauves: spot naam wilde beesten, achtergrond en voorgrondkleuren even sterk. 19071914 Kubisme: vormen uit de natuur worden teruggebracht tot geometrische basisvormen, meerdere standpunten/aanzichten door elkaar heen gebruikt, hoekige vormen, maskerachtige gezichten, stillevens/landschappen/portretten, perspectief sterk door de diepte, spanning tussen illusie en werkelijkheid. 19091916 Futurisme: ode aan vooruitgang, vormherhaling voor dynamiek, geheel nieuwe stijl met aggresieve ondertoon, eerder een mentaliteit/ideologie, dynamiek was het allerbelangrijkste, snelheid/lawaai/drukte van de nieuwe wereld, actielijnen, benadrukken verzadigde kleuren, vorm kleur en licht breking. 19101940 Art Deco: decoratieve vormgeving gebaseerd op vormen uit de natuur maar dan gestileerd, interieur en vormgeving, geometrische vormen, felle primaire kleuren, gestroomlijnde weergave, luxe uitstraling. 19161923 Dada: definitie van kunst oprekken, antikunst, mis en wantoestanden in de maatschappij, afzet tegen alle westerse beschaving, tegen WOI, oorzaak was volgens hen de burgerlijke cultuur, ongebruikelijke materialen, niet realistisch kleurgebruik, compositie is druk en chaotisch, gevonden voorwerpen werden in schilderijen verwerkt, beeldhouwkunst: toevallig gevonden voorwerpen, massaproducten verwerkt in kunst, nieuwe betekenis geven aan de voorwerpen. 19171931 De Stijl: elk gevoel uitbannen, basiskleuren en zwart en wit, haaks op elkaar geplaatste snijdende overlappende vlakken, openheid en gewichtloosheid, lineaire elementen, asymmetrisch geplaatst zorgt voor een spanning, niet de functie maar het esthetische principe van de Stijl bepaald de vormgeving, dekkend en egaal in strak begrensde vlakken, geen persoonlijke toets of signering. Vanaf 1900 Functionalisme: Het doel van gebruik bepaald de vormgeving van een gebouw, vorm volgt de functie, zuiverheid van vorm en constructieve, de dragende constructie is skeletbouw, weinig tot geen versiering want de (woon)functie moet naar voren komen. komen! 19191931 Bauhaus: eenheid van de kunst en de ambacht, vormen en kleuren van Mondriaan, heldere vormgeving en constructive, geometrisch en functioneel, gladde zakelijke vormgeving, betonstaal skeletbouw, vliesgevels, grafischevormgeving schilderkunst, kleur beperking, dynamische compositie, asymmetrische compositie: krachtige doorwerking, basisvormen. 19241940 Surrealisme: je droomwereld en verborgen angsten de vrije loop laten, boven de werkelijkheid, het absurde en onwerkelijke, gedetailleerd, geheimzinnige lichtinval. 19201950 Magisch surrealisme: Trieste sfeer, modern stedelijke cultuur, bittere teleurstelling tijdens WOI, dromen, visioenen, geheimzinnige sfeer, glaceertechniek. Sterre Boessen

Upload: sterre-boessen

Post on 19-Feb-2016

215 views

Category:

Documents


1 download

DESCRIPTION

als je me vertrouwt kun je 'm downloaden!

TRANSCRIPT

Page 1: Kunstgeschiedenis examenstof

  1  

Kunstgeschiedenis  tijdbalk,  kenmerken  en  kunstenaars    500-­‐1100  Romaans:  basiliek,  christus  met  4  evangeliën,  dikke  muren,  weinig  plasticiteit,  attributen  kenmerken  personen.  1100-­‐1500  Gotiek:  spitsbogen,  kathedralen,  hoogbouw,  verticaal,  veel  ramen  en  licht,  bouwen  naar  hemel,  skeletbouw,  sacrale  schilderingen,  plastische  weergaven  mensfiguren,  S-­‐bocht  houding,  half  losstaande  beelden,  dynamischer.  1400-­‐1525  Renaissance:  heropleving  v/d  klassieken,  zelfontplooiing  stond  centraal,  humanisme,  de  ratio,  eenvoud  en  symmetrie  (palazzo),  natuursteen,  mythologie,  realistische  weergave,  perspectief,  sfumato.  1600-­‐1720  Barok:  beweging,  dynamiek,  sterke  licht-­‐donker  contrasten,  diagonaalcompositie,  veel  emotie,  Asymmetrische  architectuur,  klassieke  vormgeving,  reliëf  werking,  plastische  vlakken,  exterieur  interieur  even  belangrijk,  lichtinval,  genreschilders,  Clair  obscure,  natuurgetrouw,  gekleurd  marmer.  1720-­‐1750  Rococo:  erg  gewild  aan  de  Franse  hoven,  pasteltinten,  frivool,  engeltjes,  slingerende  plant  motieven,  mensfiguren,  mythologische  figuren,  uitdagende  erotische  taferelen,  idyllische  landschappen,  decadente  aanblik,  rocaille  motieven,  asymmetrische  ornamenten  uit  de  natuur,  bladgoud,  chinoiserie.  1760-­‐1840  Neoclassicisme:  onder  invloed  van  Napoleon  terug  gegrepen  naar  klassieken,  klassieke  vormgevingselementen,  streng  geordende  stijl  van  symmetrische  gebouwen,  bevroren  beweging,  alles  gedetailleerd  geschilderd,  arc  the  triomph,  theatraal  statische  compositie,  onzichtbare  lichtbron,  verstand  en  kennis  boven  de  emotie  van  de  kunstenaar,  klassiek  schoonheidsideaal,  wit  marmer,  symboliek,  empire.  1800-­‐1840  Romantiek:  actuele  thema’s  (Franse  revolutie),  gevoel/fantasie/emotie,  gevoelig/wild/avontuurlijk,  historische  dramatische  en  exotische  thema’s,  Natuur  sterker  dan  mens,  De  ruimte  is  vaag  door  weinig  contouren  en  lijnen,  forse  toetsen,  Ook  inspiratie  in  neostijlen,  school  van  Barbizant,  aanhangers  van  gevoel.  1840-­‐1880  Realisme:  hommage  aan  eerlijk  hardwerkende  mensen,  grauw  en  troosteloos  bestaan  voor  boeren  en  arbeiders,  refuse,  industriële  vervaardiging  glas  ijzer  in  architectuur,  toetsen  zichtbaar.  1870-­‐1905  impressionisme:  vluchtig  moment,  voorbijgaande  indruk,  snelle  streken,  alledaags,  Ze  wilden  laten  zien  welke  lichtvlekken  op  hun  netvlies  vielen,  welke  kleur  ze  wilden  kwam  er,  fotografie  was  belangrijke  uitvinding  voor  het  impressionisme,  zuivere  kleuren,  warm/koud  contrasten,  schaduw  expressief.  1890-­‐1910  Jugendstil/art  nouveau/macintosh:  plant  en  blad  motieven  zijn  DE  inspiratie,  zwierigheid,  krullerige  lijnen,  symboliek,  organische  versieringen  aan  de  architectuur,  grillige  vormen,  golvende  in  elkaar  overlopende  lijnen,  planten/bloemen/vogels/mensfiguren,  zweepslagmotieven.  1905-­‐1920  Expressionisme:  werkelijkheid  geld  als  inspiratie,  kleuren  en  vormen  worden  overdreven,  gevoelens  uitdrukken  door  felle  kleuren,  fauves:  spot  naam  wilde  beesten,  achtergrond  en  voorgrondkleuren  even  sterk.  1907-­‐1914  Kubisme:  vormen  uit  de  natuur  worden  teruggebracht  tot  geometrische  basisvormen,  meerdere  standpunten/aanzichten  door  elkaar  heen  gebruikt,  hoekige  vormen,  maskerachtige  gezichten,  stillevens/landschappen/portretten,  perspectief  sterk  door  de  diepte,  spanning  tussen  illusie  en  werkelijkheid.  1909-­‐1916  Futurisme:  ode  aan  vooruitgang,  vormherhaling  voor  dynamiek,  geheel  nieuwe  stijl  met  aggresieve  ondertoon,  eerder  een  mentaliteit/ideologie,  dynamiek  was  het  allerbelangrijkste,  snelheid/lawaai/drukte  van  de  nieuwe  wereld,  actielijnen,  benadrukken  verzadigde  kleuren,  vorm  kleur  en  licht  breking.  1910-­‐1940  Art  Deco:  decoratieve  vormgeving  gebaseerd  op  vormen  uit  de  natuur  maar  dan  gestileerd,  interieur  en  vormgeving,  geometrische  vormen,  felle  primaire  kleuren,  gestroomlijnde  weergave,  luxe  uitstraling.  1916-­‐1923  Dada:  definitie  van  kunst  oprekken,  anti-­‐kunst,  mis  en  wantoestanden  in  de  maatschappij,  afzet  tegen  alle  westerse  beschaving,  tegen  WOI,  oorzaak  was  volgens  hen  de  burgerlijke  cultuur,  ongebruikelijke  materialen,  niet  realistisch  kleurgebruik,  compositie  is  druk  en  chaotisch,  gevonden  voorwerpen  werden  in  schilderijen  verwerkt,  beeldhouwkunst:  toevallig  gevonden  voorwerpen,  massaproducten  verwerkt  in  kunst,  nieuwe  betekenis  geven  aan  de  voorwerpen.  1917-­‐1931  De  Stijl:  elk  gevoel  uitbannen,  basiskleuren  en  zwart  en  wit,  haaks  op  elkaar  geplaatste  snijdende  overlappende  vlakken,  openheid  en  gewichtloosheid,  lineaire  elementen,  asymmetrisch  geplaatst  zorgt  voor  een  spanning,  niet  de  functie  maar  het  esthetische  principe  van  de  Stijl  bepaald  de  vormgeving,  dekkend  en  egaal  in  strak  begrensde  vlakken,  geen  persoonlijke  toets  of  signering.  Vanaf  1900  Functionalisme:  Het  doel  van  gebruik  bepaald  de  vormgeving  van  een  gebouw,  vorm  volgt  de  functie,  zuiverheid  van  vorm  en  constructieve,  de  dragende  constructie  is  skeletbouw,  weinig  tot  geen  versiering  want  de  (woon)functie  moet  naar  voren  komen.  komen!  1919-­‐1931  Bauhaus:  eenheid  van  de  kunst  en  de  ambacht,  vormen  en  kleuren  van  Mondriaan,  heldere  vormgeving  en  constructive,  geometrisch  en  functioneel,  gladde  zakelijke  vormgeving,  beton-­‐staal  skeletbouw,  vliesgevels,  grafischevormgeving  schilderkunst,  kleur  beperking,  dynamische  compositie,  asymmetrische  compositie:  krachtige  doorwerking,  basisvormen.  1924-­‐1940  Surrealisme:  je  droomwereld  en  verborgen  angsten  de  vrije  loop  laten,  boven  de  werkelijkheid,  het  absurde  en  onwerkelijke,  gedetailleerd,  geheimzinnige  lichtinval.  1920-­‐1950  Magisch  surrealisme:  Trieste  sfeer,  modern  stedelijke  cultuur,  bittere  teleurstelling  tijdens  WOI,  dromen,  visioenen,  geheimzinnige  sfeer,  glaceertechniek.  

Sterre  Boessen  

Page 2: Kunstgeschiedenis examenstof

  2  

 1943-­‐1953  Abstract  expressionisme  in  Amerika:  automatisch  schilderen,  automatisch  schilderen  surrealisme  en  de  vormentaal  van  Mondriaan,  spontane  gevoelens  in  abstracte  composities,  action-­‐painting  deels  figuratief  deels  abstract  ,  drippings,  ritmische  composities,  sterk  verdund,  ruimtesuggestie  door  overlapping  kleurvlakken,  kleursensatie,  hard-­‐edge  contrasterende  kleurvlakken,  onpersoonlijkheid,  veel  ruimtesuggestie  door  haaksheid,  egaal  ingeschilderd,  of  ingespoten.  Ideeën  van  Pollock  vliegen  over  naar  Nederland  à  Cobra  beweging,  kindertekeningen  want  die  zijn  puur  en  onbedorven.  1955-­‐1970  Popart:  alledaagse  werkelijkheid  als  uitgangspunt,  voor  iedereen  begrijpbare  kunst,  fel  en  contrastrijk,  decoratieve  en  egale  vlakken,  vormen  zijn  scherp  afgebakend,  blow  up,  airbrush/zeefdruk,  onpersoonlijk  en  afstandelijk  zodat  men  niet  kan  zien  hoe  de  kunstenaar  erover  denkt,  Engelse  popart:  erotisch,  plastisch  weergegeven,  kunststof  als  ondergrond,  herkenbare  fragmenten  gecombineerd  met  abstracte  elementen,  seksualiteit  als  het  belangrijkste  thema  van  de  moderne  maatschappij,  elementen  uit  het  dagelijks  leven,  commercie  en  de  consumptie  maatschappij  worden  aan  popart  gekoppeld,  textiel,  karton  en  kunststof,  vervreemde  werking,  kritische  afspiegeling  van  de  maatschappij.  1965-­‐1980  Hyperrealisme:  foto  als  uitgangspunt  voor  schilderijen,  overdreven  realisme,  nauwelijks  te  onderscheiden  van  een  foto,  sterk  gedetailleerd,  beelden  uit  de  moderne  consumptie  maatschappij,  toevallige  opname  uit  het  dagelijks  leven,  glimlichten,  spiegelingen,  plasticiteit,  stofuitdrukking,  airbrush,  werkelijkheid  zo  objectief  mogelijk  weergeven,  beeldhouwers  geven  mensen  zo  objectief  mogelijk  weer  uit  het  alledaagse  leven,  vervreemding  door  herkenning.  Happening  &  Environment:  een  kunstvorm  waarbij  onverwachte  combinaties  met  een  licht  choquerend  effect  gepresenteerd  worden  aan  een  argeloos  publiek,  behoorlijk  wat  ruimte  in  beslag  kan  nemen.  Minimal  Art:  Het  idee  staat  voorop,  vakkennis  is  niet  nodig,  industriële  materialen  Kinetische  kunst:  beweegbare  kunst  (met  knopjes.  hendels  etc)  Body  Art:  lichaam  als  uitdrukkingsmiddel  en  inspiratie,  sterk  verwant  aan  performance  kunst.  Fluxus:  dada-­‐istische  trekjes,  maar  breidt  zich  uit  tot  theater,  muziek,  tv  etc.  Conceptuele  kunst:  je  hoeft  niets  te  kunnen,  kennen.  Alleen  het  idee  telt  en  je  hoeft  over  geen  beeldende  talenten  te  beschikken.  Land  Art:  ingrepen  in  de  omgeving  en  leggen  dit  vast  op  foto’s  of  video’s.  De  nieuwe  stroming/wilde:  alle  nieuwigheden  meer  dan  zat  en  willen  weer  gewoon  schilderen  met  verf  en  kwast  (laten  zich  inspireren  door  de  Fauves)    Bekende  werken  of  kunstenaars  van  een  kunststroming  Romaans:  vrij  onbekend  (kunstenaars  hadden  geen  handtekening  in  die  tijd)  Sint-­‐Servaasbasiliek  en  de  Onze-­‐Lieve-­‐Vrouwebasiliek  (beide  in  Maastricht!)  De  Gotiek:  kathedralen  in;  Chartres,  Reims,  Amiens,  Rouen,  Beauvais,  Vlaamse  Primitieven;  Jan  van  Eyck,  Hubert  van  Eyck,  Rogier  van  der  Weyden  Renaissance:  Rafael,  Mantegna,  Da  Vinci,  Donatello,  Michelangolo,  Botticelli,  Titiaan  De  Barok:  Caravaggio,  Rubens,  Rembrandt,  Jan  Steen,  Vermeer,  Ruysdael,  Kalff  en  Heda,  Brouwer  Rococo:  Fragonard,  Tiepolo,  Gainsborough,  Boucher  Neoclassisme:  David,  Arc  de  Triomph,  Canova  Romantiek:  William  Turner,  Delacroix,  Kasper  David  Friedrich,  Goya,  Corot,  Daubigny,  Courbet,  Daumier,  Gustave  Eiffel,  Joseph  Paxton  Realisme:  Courbet,  Théodore  Rousseau,  Jean  François  Millet  (romantisch  realisme),  Édouard  Manet,  Charles-­‐François  Daubigny,  Edward  Hopper,  Jozef  Israëls  Jules  Dupré,  Thomas  Couture,  Honoré  Daumier,  Jean-­‐Baptiste  Corot,  Jules  Dupré  Impressionisme:  Monet,  Sisley,  Pisarro,  Hengri  Toulouse  Lautrec,  Auguste  Renoir,  Edgar  Degas,  Auguste  Rodin,    Vincent  van  Gogh  &  Gaugain  (impr)  waren  de  brug  naar  expressionisme!  Jugendstil/art  nouveau/macintosh:  Wagner,  Alfons,  Mucha,  Hoggmann,  Horta,  Behrens,  Gaudi,  Beardsley,  Guimard  Expressionisme:  De  Vlaminck,  Matisse,  Nolde,  Kirchner,  Grozs,  Egon  Schiele,  Oskar  Kokoschka,  Wassily  Kandinsky,    Kubisme:  Pablo  Picasso,  Kazimir  Malevitsj,  Juan  Gris,  Georges  Braque,  Fernand  Léger  Futurisme:  Delaunay,  Giacomo  Balla,  Umberto  Boccioni,  Carlo  Carra,  Fortunato  Depero,  Gerardo  Dottori,  Marcel  Duchamp,  Sante  Monachesi,  Luigi  Russolo,  Gino  Severini  Art  Deco:  Lolitta  de  Lempicka,  Gispen  lamp,  interieur  van  Falling  Water,  Chrysler  Building  NY,  Dada:  Duchamp,  Max  Ernst,  Man  Ray,  Kurt  Schwitters,  Hans  Arp,  Francis  Picabia  De  Stijl:  Theo  van  Doesburg,  Piet  Mondriaan,  Vilmos  Huszár,  Bart  van  der  Leck,  J.J.P.  Oud,  Jan  Wils,  Robert  van  't  Hoff,  Gerrit  Rietveld,  Georges  Vantongerloo  Functionalisme:  Louis  Sullivan, Walter  Gropius, Le  Corbusier Oscar  Niemeyer,  Ludwig  Mies  van  der  Rohe,  Gerrit  Rietveld,  Jaap  Bakema,  Frank  Lloyd  Wright  

Page 3: Kunstgeschiedenis examenstof

  3  

Bauhaus:  van  der  Rohe  (stoel),  Piet  Mondriaan,  Theo  van  Doesburg,  Wassily  Kandinsky,  Paul  Klee,  Kasimir  Malevitch,  Walter  Gropius,  Hannes  Meyer      Surrealisme:  Salvador  Dali,  Magritte,  Jean  Arp,  Zdzisław  Beksiński,  Hans  Bellmer,  Willem  den  Broeder,  Henri  Cartier-­‐Bresson,  Salvador  Dalí,  Paul  Delvaux,  Leonor  Fini,  Alberto  Giacometti,  René  Magritte,  Max  Ernst,  Frida  Kahlo,  Paul  Klee,  Willem  van  Leusden,  Joan  Miró,  Jopie  Moesman,  Yves  Tanguy,  Willem  Wagenaar  Magisch  surrealisme:  Willink,  Pyke  Koch,  Maurits  Cornelis  Escher,  Carel  Willink,  Corstiaan  de  Vries,  Bas  Kloens  en  Anneke  Kuyper  Abstract  expressionisme  in  Amerika:  Jackson  Pollock,  Cobra(!),Willem  de  Kooning, Barnett  Newman,  Jackson,  Pollock,  Mark  Rothko,  Clyfford  Still,  Arshile  Gorky,  Adolph  Gottlieb,  Philip  Guston, Franz  Kline,  Karel  Appel Popart:  Andy  Warhol,  Roy  Lichtenstein,  Tom  Wesselman,  Claes  Oldenburg,  Spoerri,  Richard  Hamilton,  George  Segal,  Roy  Lichtenstein,  Jim  Dine,  Claes  Oldenburg,  Tom  Wesselmann,  James  Rosenquist,  David  Hockney,  Allen  Jones,  Peter  Blake    Hyperrealisme:  Richard  Estes,  Chuck  Close,  Howard  Kanovitz,  John  de  Andrea,  Duane  Hanson,  Lucian  Freud,  Domenico  Gnoli  en  Gerhard  Richter,  Gertsch  Happening  &  environment:  Kienholz,  Minimal  Art:  Richard  Serra,  Carl  Andre,  Alan  Charlton,  Dan  Flavin,  Eva  Hesse,  Donald  Judd,  Dani  Karavan,  Yves  Klein,  Bob  Law,  Sol  LeWitt,  Robert  Mangold,  Agnes  Martin,  James  Reineking,  Ad  Reinhardt,  Frank  Stella,  Micha  Ullman Kinetische  Kunst:  Tinguely,  Richard  Anuszkiewicz,  Benjamin  Cunningham,  Larry  Poons  Bridget  Riley.  Fluxus:   George  Maciunas ,  Jan  Schoonhoven  Conceptuele  kunst:  Ed  Kienholz  en  George  Segal,  Yves  Klein,  Christo  (Javacheff),  Wolf  Vostell,  Nam  June  Paik,  Joseph  Kosuth,  Bruce  Nauman,  Walter  De  Maria,  Dmitri  Prigov,  Robert  Smithson.  Land  Art:  Christo,  James  Turell,  Jan  Dibbets,  Robert  Smithson,  Dennis  Oppenheim,  Alan  Sonfist,  Alfio  Bonanno,  Chris  Drury,  Richard  Harris,  Nils-­‐Udo  en  Stanley  Brouwn.  De  nieuwe  stroming/wilde:  Derain,  Klashorst,  Paul  Gauguin,  Georges  Braque,  André  Derain,  Kees  van  Dongen,  Raoul  Dufy,  Roger  de  La  Fresnaye,  Othon  Friesz,  André  Lothe,  Albert  Marquet,  Henri  Matisse,  Georges  Rouault,  Maurice  de  Vlaminck.  Body  Art:  Orlan,  Vito  Acconci,  Chris  Burden,  Gilbert  &  George  (hmm?)  Bruce  Nauman