jessa linea nr. 4
DESCRIPTION
medisch informatieblad Jessa ZiekenhuisTRANSCRIPT
JESSALINEAMedisch informatieblad Jessa Ziekenhuis
in dit nummer
nr. 4 november 2011
Jessa Ziekenhuis versterkt dienst infectieziekten 6 | Knieprothe-sechirurgie 8 | Drie laboratoria anatomo-pathologie slaan de handen in elkaar 11 | SIRS, multidisciplinaire behandeling lever-tumoren 12 | FEES-techniek bij dysfagie 14 | Nieuwe artsen 15 | 15 jaar borstcentrum 16 | Dossier symposium 20 jaar kindergas-tro-enterologie 20 | Verbum 28 | Symposia 31
JESSALINEA2
Sinds deze zomer werken de artsen en laboranten anatomo-pathologie van campus Salvator, campus Virga Jesse en het privélaboratorium van dr. Vanwing – vaste partner van het Sint-Franciskusziekenhuis – samen op een nieuwe locatie: het voorma-lige Provinciaal Gezondheidscen-trum op campus Virga Jesse. Zeven artsen en twaalf laboranten zullen hier meer dan 55 000 stalen per jaar verwerken. Zie pagina 11.
JESSALINEA 3
EDITORIAAL
Het einde van het jaar 2011 nadert en daarmee eindigt ook de tweede jaargang
van het JESSA ziekenhuis. Terugkijkend op de afgelopen 2 jaar moeten we vast-
stellen dat we belangrijke stappen hebben genomen. Zo draait de voorbereiding
voor de bouw van het nieuwe ziekenhuis op volle toeren: de locatie op campus
Salvator is vastgelegd; het zorgstrategisch plan (de eerste administratieve stap bij
de overheid) werd door de Vlaamse overheid goedgekeurd; de architecten werken
aan een ontwerp in overleg met de clusters en bereiden hiermee het financieel
technisch plan voor de overheid voor, …. Daarnaast heeft de uitrol van de blauw-
druk, waarbij gelijkaardige medische diensten gegroepeerd worden op 1 campus,
vanaf medio november haar volgende fase bereikt. Talrijke medische diensten
hebben zich formeel gegroepeerd en gereorganiseerd om de dienstverlening naar
patiënten en verwijzers te optimaliseren.
De inhoud van dit nummer bewijst dat JESSA ook op medisch inhoudelijk gebied
voortdurend evolueert. Het borstcentrum, de afdeling kindergastro-enterologie
en het prothesecentrum van de dienst orthopedie zijn jaren geleden opgestart en
zijn uitgegroeid tot speerpunten waarop JESSA terecht fier kan zijn. Dynamische,
hypergespecialiseerde artsen en andere zorgverleners werken hier dagelijks
samen om topzorg aan patiënten te leveren.
Daarnaast zijn er de nieuwe initiatieven. De dienst pathologie van het JESSA
ziekenhuis fuseerde met de dienst pathologie van het St.-Franciscusziekenhuis
van Heusden-Zolder. Hiermee werd een volgende stap in de samenwerking
tussen beide ziekenhuizen gerealiseerd (momenteel wordt er intensief samenge-
werkt rond een 10-tal medische zorgprogramma’s). De dienst gastro-entrologie
investeert in het aanbieden van een nieuwe techniek voor de behandeling van
levertumoren en de FEES-techniek van de dienst ORL mocht zelfs op Koninklijke
interesse rekenen. Belangrijke mijlpaal is de oprichting van een dienst infectio-
logie binnen het JESSA ziekenhuis. Mede dankzij de steun van het artsenkorps
beschikt het JESSA ziekenhuis over 2 internisten infectiologie die samen met de
artsen van de afdeling bacteriologie (de dienst laboratoriumgeneeskunde) de
preventie, de diagnostiek en behandeling van infectieziekten binnen en buiten
het ziekenhuis verder vorm zullen geven.
Met deze inhoud ligt het 4de nummer van Jessalinea
voor u. Ik wens u veel leesplezier toe.
dr. Frank Weekers
Lectori Salutem
JESSALINEA4
Het Jessa Ziekenhuis organiseert van 8 november
tot 15 december zijn jaarlijkse kwaliteitshappening.
Dit jaar gebeurt dit onder het motto: ‘kwaliteitszorg
zit in onze genen’. Tijdens de kwaliteitshappening
worden seminaries en workshops georganiseerd
over een 10-tal uiteenlopende items. Enkele van de
(lunch)seminaries richten zich specifiek naar artsen.
Meer informatie over het volledige programma en
de inhoud van de sessies vindt u op www.jessazh.
be > deelwebsite kwaliteitshappening 2011.
Eén van de belangrijkste streefdoelen van het Jessa
Ziekenhuis is om het zorgaanbod en de kwaliteit
van zorg door de fusie verder te verbeteren. Om
dit te kunnen realiseren wil het ziekenhuis in de
toekomst een eenheidscampus bouwen waar
alle activiteiten van de Hasseltse campussen zijn
samengebracht. Dit kan wellicht pas gerealiseerd
worden binnen een periode van 10 à 15 jaar.
Daarom is een overgangsfase, waarin een optimale
verdeling van het zorgaanbod over de drie campus-
sen gebeurt, een absolute noodzaak. Het afgelopen
jaar is er hard aan gewerkt om de invulling van de
verpleegafdelingen op de drie campussen op een
doordachte en logisch opgebouwde manier in elkaar
te laten passen. Uitgangspunt hierbij is gelijkaardi-
ge diensten samen te brengen en zo tot een betere
bedbezetting op alle campussen te komen, duide-
lijkheid te creëren in het aanbod voor patiënten en
de efficiënte zorg te bevorderen.
Eind oktober 2011 is het ziekenhuis effectief
gestart met de verhuis van de eerste verpleeg-
afdelingen op de Hasseltse campussen. Ook het
komende jaar staan er nog heel wat verhuizen op
het programma. De verhuis van verpleegafdelingen
heeft geen gevolgen voor verwijzers van patiënten.
OOk SEMinAriES vOOr ArtSEn tiJdEnS kwaliteitshappening 2011
Verhuis Verpleegafdelingen iS gEStArt
website Jessa Ziekenhuis uitgebreid met luik kinderen
Naast een ingang voor “patiënten/bezoekers” en “professionals”, is de website
van het Jessa Ziekenhuis nu ook voorzien van een aparte ingang “kinderen”.
Via deze ingang vindt u informatie met betrekking tot de hospitalisatie, de
dagopname of de ambulante verzorging van kinderen in het ziekenhuis. De
pagina’s zijn opgefrist met illustraties op kindermaat. De info zelf is in eerste
instantie voor de ouders van de kinderen bedoeld, maar kan dankzij leuke af-
beeldingen en foto’s ook samen met de kinderen doorgenomen worden als
voorbereiding op het ziekenhuisbezoek. www.jessazh.be/kinderen
anesthesie / ite / piJnbehandeling
De website van het Jessa Zierkenhuis is sinds kort uitgebreid met de deel-
website Anesthesie / ITE / Pijnbehandeling. Deze deelwebsite besteedt uit-
gebreid aandacht aan de specialismen anesthesie en intensieve zorgen. Het
luik pijnbehandeling zal in een latere fase verder uitgebouwd worden. Wie is
de anesthesist? Hoe verloopt anesthesie bij kinderen? Wat kan je verwachten
bij een opname op de dienst intensieve zorgen? Welke behandelingen zijn er
allemaal beschikbaar? Een antwoord op deze en andere vragen vindt u vanaf
nu online. U bereikt de deelwebsite via www.jessazh.be/anesthesie en www.
jessazh.be/intensievezorgen.
reValidatiecentrum st.-ursula
De deelwebsite van ons revalidatiecentrum op campus St.-Ursula heeft een
uitgebreide update en opfrissing gekregen. Met welke problemen kan je in het
revalidatiecentrum terecht? Hoe zit het met de erkenning van het revalidatie-
centrum als comacentrum? Wat na ontslag uit het revalidatiecentrum? En wat
zijn de mogelijkheden van ambulante revalidatie? Alle info over deze en an-
dere topics vindt u op de vernieuwde deelwebsite van het revalidatiecentrum
www.jessazh.be/revalidatiecentrum
U vindt beide deelwebsites ook via het lijstje met beschikbare deelwebsites
onderaan de homepage van www.jessazh.be
nieuwe deelwebsites OnlinE
JESSALINEA 5
KORT NIEuwS
De faculteit Geneeskunde van de Universiteit Hasselt, het Jessa Ziekenhuis en het
Ziekenhuis Oost-Limburg (ZOL) lanceerden dinsdag 11 oktober 2011 het ‘Limburg
Clinical Research Programme UHasselt-ZOL-Jessa (LCRP)’. Hiermee willen de partners
het gezamenlijk wetenschappelijk onderzoek gevoelig versterken en een leidend
centrum worden voor klinisch onderzoek. Dit intensief samenwerkingsverband voor
patiëntgerichte life sciences research wordt gefinancierd door de stichting Limburg
Sterk Merk (LSM) en de drie partners (in totaal 3,4 miljoen euro).
Met het LCRP hebben UHasselt en de beide ziekenhuizen de ambitie om weten-
schappelijk onderzoek van uitmuntende internationale kwaliteit te verrichten in zes
medische domeinen: oncologie, cardiologie, gynaecologie/fertiliteit, obesitas, anes-
thesie/centraal zenuwstelsel en infectieziekten. Binnen de beide ziekenhuizen is er
in deze domeinen al een sterke onderzoeksexpertise beschikbaar. Het ‘Limburg Cli-
nical Research Programme UHasselt-ZOL-Jessa’, dat loopt over 5 jaar, zal niet alleen
leiden tot tal van internationale wetenschappelijke publicaties en presentaties, maar
zal uiteraard ook de patiëntenzorg in de Limburgse ziekenhuizen ten goede komen.
UHASSElt, JESSA ZiEkEnHUiS En ZOl invEStErEn fOrS in geZamenliJk klinisch onderZoek
opVangcapaciteit SpOEdgEvAllEndiEnSt is uitgebreid
Vier jaar geleden behaalde het toenmalige
Virga Jesseziekenhuis een NIAZ-accreditatie.
Dit is een ziekenhuisbreed kwaliteitslabel. NIAZ
(Nederlands Instituut voor Accreditatie van
de Zorginstellingen) verstrekt een dergelijk
kwaliteitslabel aan ziekenhuizen die aantonen
dat ze hun organisatie zo hebben ingericht dat
zij op een reproduceerbare wijze een acceptabel
kwaliteitsniveau van zorg voortbrengen.
De NIAZ-accreditatie geldt voor een periode
van vier jaar, die binnenkort ten einde loopt.
Het Jessa Ziekenhuis streeft ernaar om opnieuw
een ziekenhuisbrede accreditatie te behalen,
nu dus voor de drie campussen Salvator, St.-
Ursula en Virga Jesse. In juni 2011 diende het
ziekenhuis hiervoor een zelfevaluatierapport,
op basis van de NIAZ-norm, in. Een team van 9
auditoren en een surveymanager van het NIAZ
oordeelden aan de hand van dit rapport dat het
Jessa Ziekenhuis het traject mocht voortzetten.
Concreet betekent dit dat een NIAZ-auditteam
eind november gedurende een week een audit
zal uitvoeren op de drie campussen van het zie-
kenhuis. Hierbij worden vier processen grondig
onder de loep genomen en wordt het traject
van de patiënten doorlopen van opname tot en
met ontslag. Daarnaast zullen de auditoren een
aantal sleutelpersonen, comités en kritische
diensten bezoeken. In februari 2012 volgt de
eindbeslissing over het al dan niet behalen van
de NIAZ-accreditatie. Het Jessa Ziekenhuis hecht
veel belang aan het behalen van het NIAZ-
kwaliteitslabel omdat dit voor de patiënten een
garantie is dat er kwaliteitsvolle zorg verleend
wordt op alle vlakken. Meer informatie over NIAZ
vindt u op www.niaz.nl.
Jessa Ziekenhuis StrEEft nAAr vErlEnging kwaliteitslabel
meer kwaliteit dOOr EEn gesmeerde werking
nieuwe deelwebsites OnlinE
Begin dit jaar werden de twee bestaande diensten gespecialiseerde spoedgevallen
van de Hasseltse campussen gecentraliseerd op campus Virga Jesse. Sinds half ok-
tober 2011 zijn de verbouwingen achter de rug en is de opvangcapaciteit van deze
centrale spoedgevallendienst uitgebreid. De spoedgevallendienst beschikt nu over
vier behandelzones met elk een eigen bestaffing: een fast track zone, een zone pe-
diatrie, een zone voor de meest kritieke patiënten (reanimaties, zware (verkeers)on-
gevallen, cardiale pathologie, ...) en een zone waar patiënten die vermoedelijk moe-
ten gehospitaliseerd worden en/of uitgebreidere diagnostiek nodig hebben, worden
opgevangen en behandeld. De inrichting van een aparte zone voor deze patiënten
moet ervoor zorgen dat wachttijden ook voor deze patiënten aanvaardbaar blijven
en dat verblijf in deze zone in meer comfortabele omstandigheden kan verlopen (bij-
voorbeeld zo nodig verblijf in bed in plaats van op een brancard…).
Om het geheel in goede banen te leiden is er een medisch en een verpleegkun-
dig coördinator aangesteld. Een andere cruciale functie binnen spoed is die van de
triage-verpleegkundige. Deze beslist, volgens het wetenschappelijk gevalideerd
Manchester triage-systeem, over de urgentiegraad, en dus onrechtstreeks ook over
op welke zone de patiënt zal behandeld worden en binnen welke termijn. De spoed-
gevallendienst van het Jessa Ziekenhuis is een grote spoedgevallendienst. Er worden
dagelijks gemiddeld 120 patiënten behandeld waarvan er ruim 40 worden gehospi-
taliseerd. In de wintermaanden liggen deze aantallen een stuk hoger.
Op de dienst Infectieziekten kunnen patiën-
ten terecht voor infectieuze ziektebeelden
waaronder HIV-infecties, koorts uit de tropen,
onbegrepen koorts en verdenking van im-
muundeficiëntie.
Naast de ambulante raadplegingen staan de
internist-infectiologen ook ter beschikking
van de andere specialisten in het ziekenhuis.
“Elke arts-specialist kan met een infectieziek-
te bij één van zijn patiënten geconfronteerd
worden. Wij adviseren collega-artsen vanuit
onze jarenlange ervaring en expertise in dit
complexe deeldomein”, legt dr. Gyssens uit.
“Hoe vaak komt een cardioloog bijvoorbeeld
een infectie van de hartklep tegen in zijn
praktijk? Infecties vragen om een gespecia-
liseerde, multidisciplinaire benadering en die
bieden wij. Wat je veel ziet, dat doe je goed.”
twee internist-infectiologen tot uw dienstDr. Gyssens legde een stevig parcours af. Ze
kan ruim dertig jaar klinische en wetenschap-
pelijke ervaring voorleggen in de infectieziek-
ten. In 2008 startte ze in het Jessa Ziekenhuis
om, binnen de zorggroep Inwendige Genees-
kunde, de dienst Infectieziekten uit te bouwen
en dit in nauwe samenwerking met andere in-
ternisten en het team van klinisch biologen.
Om aan de groeiende vraag te voldoen, werd
de dienst onlangs versterkt met een tweede
internist-infectioloog: de Nederlander dr. Je-
roen van der Hilst. Of er geen uitstekende in-
fectiespecialisten in België te vinden waren?
Dr. Gyssens lacht. “In België wordt Infectie-
ziekten door het RIZIV niet erkend als apart
specialisme en bijgevolg worden zeer weinig
INFEcTIEZIEKTEN
JESSALINEA6
In november 2008 richtte dr. Inge Gyssens in het Jessa Ziekenhuis
een gespecialiseerde afdeling op voor de behandeling van infectie-
ziekten. Sindsdien groeide de dienst onafgebroken. “Mede door de
toenemende antibioticaresistentie is er een steeds grotere nood aan
een gespecialiseerde benadering van infectieuze ziektebeelden”, zo
luidt het. welke patiënten kunnen hier terecht? En wat zijn de voor-
delen voor huisartsen, specialisten en patiënten?
De dienst Infectiologie staat
op zichzelf, maar de grootste
meerwaarde is de goede
samenwerking met de
andere specialismen.
"
"
Specialisme in de lift
Jessa Ziekenhuis versterkt haar dienst Infectieziekten
Het team infectieziekten: prof. dr. Inge Gyssens, dr. Jeroen van der Hilst en verpleegkundige Anneleen Lijnen
internisten met bekwaamheid in infectieziek-
ten opgeleid. In Nederland is Infectieziekten
sinds 1992 een erkend subspecialisme van de
inwendige geneeskunde. Daar zijn nu veel goe-
de, opgeleide infectiologen, maar er zijn op dit
moment weinig vacatures. Over de grens kijken
was dus een logische stap. Een erkenning van
het specialisme en een behoorlijke financiële
vergoeding voor de consulten aan andere spe-
cialismen zou alvast een goede zaak zijn voor
onze gezondheidszorg.”
academisch niveauBeide internist-infectiologen zijn bijzonder
complementair. Terwijl dr. Gyssens gespeciali-
seerd is in antibioticabeleid en infectiebeelden
van andere specialismen, ook de chirurgische,
legt dr. van der Hilst zich toe op de meer in-
ternistische onderwerpen zoals langdurige,
onbegrepen koorts en immunologie. Beiden
zijn naast hun werk in het ziekenhuis ook sterk
betrokken bij wetenschappelijk onderzoek. Zo
is dr. Gyssens nog deeltijds verbonden aan het
Universitaire Ziekenhuis van Nijmegen. Het
wetenschappelijk onderzoek van de dienst
Infectieziekten is nu ook verbonden met de
Universiteit van Hasselt. “Verder werken wij op
vlak van HIV en tropische ziekten nauw samen
met de K.U. Leuven en het Instituut voor Tropi-
sche Geneeskunde in Antwerpen”, licht dr. van
der Hilst toe.
kort op de balVoor patiënten en doorverwijzers is Anneleen
Lijnen het eerste aanspreekpunt op de dienst.
Als verpleegkundige is zij gespecialiseerd in
infectieziekten. Zij begeleidt de patiënten,
ontfermt zich over de medicatie-inname en
verstrekt de nodige informatie.
“Huisartsen kunnen rechtstreeks naar onze
dienst bellen om een afspraak te maken.
Sinds de recente uitbreiding van het infectie-
team kunnen we nog beter en sneller op de
bal spelen. Als het nodig is, kunnen we patiën-
ten nog dezelfde dag zien,” aldus dr. Gyssens.
toenemende antibioticaresistentieInfectiologen worden steeds vaker geraad-
pleegd. “Bacteriën worden altijd maar resisten-
ter voor de beschikbare antibiotica. Daardoor
is er een toenemende nood aan een gespe-
cialiseerde benadering van gecompliceerde
infectieuze ziektebeelden. De behandelingen
worden dan ook complexer,” legt dr. Gyssens
uit. “Studies wijzen trouwens op de relatie tus-
sen mortaliteit en de aanwezigheid van infec-
tiologen in een ziekenhuis: met het opvolgen
van de adviezen van de infectioloog neemt de
kans af dat bepaalde ziektes dodelijk aflopen.
Onze meerwaarde zit in de specifieke kennis
van infectieziekten van alle specialismen, zo-
wel in de diagnose als in de behandeling ervan.
In het bijzonder in het deskundig gebruik van
antibiotica, antifungale en antivirale middelen.”
dicht bij huisDoordat het Jessa Ziekenhuis een eigen dienst
Infectieziekten heeft, kunnen patiënten met
chronische infecties dicht bij huis voor consul-
tatie en behandeling terecht. “Dit verlaagt de
drempel zowel voor patiënt als huisarts. Daar-
naast merken we ook dat patiënten met HIV-
infecties het aangenaam vinden dat ze niet
naar een HIV-kliniek moeten waar ze duidelijk
als HIV-patiënt in behandeling zijn. We zien op
de dienst Infectieziekten patiënten met aller-
hande ziektebeelden, waardoor HIV-patiënten
met meer privacy in de gehele patiëntengroep
opgaan,” besluit dr. Gyssens.
JESSALINEA 7
professor dr. inge gyssens rondde haar
artsenopleiding af in Antwerpen en trok dan na
een opleiding in het instituut voor tropische ge-
neeskunde voor 5 jaar naar Afrika als tropenarts.
daarna specialiseerde ze als internist in Antwer-
pen en als infectioloog in leiden. doctoreren deed
ze in nijmegen. Hierna werkte ze 15 jaar als infec-
tioloog en docent in het Universitaire Ziekenhuis
Erasmus MC rotterdam. vanaf 2008 is ze werk-
zaam als infectioloog in het Jessa Ziekenhuis.
dr. Jeroen Van der hilst heeft zijn art-
senopleiding en opleiding tot internist gevolgd in
het Universitair Medisch Centrum nijmegen, waar
hij in 2009 doctoreerde. vervolgens heeft hij zich
verder gespecialiseerd tot infectioloog in het Uni-
versitaire ziekenhuis te Utrecht. vanaf 2011 is hij
werkzaam als infectioloog in het Jessa Ziekenhuis.
raadplegingen
Ambulante raadplegingen gebeuren op basis van doorverwijzing door huisarts of
specialist. Huisartsen kunnen rechtstreeks met de dienst een afspraak maken op het
telefoonnummer 011 30 94 85 of het faxnummer 011 30 94 88. Mailen kan naar
aanleVeren patiëntengegeVens
dit kan via post, fax of e-mail.
meer info oVer de dienst infectieZiekten?
raadpleeg www.jessazh.be/deelwebsites/infectieziekten.
Vaccinatiecentrum
dr. inge gyssens en dr. Jeroen van der Hilst maken ook deel uit van het artsenteam
van het vaccinatiecentrum voor reizigers op maandag en donderdag van 16u tot 18u
(afspraken via telefoonnummer 011 30 97 40).
praktische informatie infECtiOlOgiE
Op zaterdag 11 februari 2012 organiseert de dienst Infectiologie van
het Jessa Ziekenhuis een symposium Infectieuze aandoeningen in de
aula van campus Salvator.
symposium
Specialisme in de lift
Jessa Ziekenhuis versterkt haar dienst Infectieziekten
JESSALINEA8
ORThOpEDIE
Het aantal indicaties voor gewrichtsprothese-
chirurgie kent al jaren een stijgende lijn. Door
de toenemende vergrijzing zal die trend zich
wellicht alleen maar verder zetten. Bovendien
is de drempel om op relatief jonge leeftijd
over te gaan tot prothesechirurgie gevoelig
verlaagd door de verbetering van chirurgische
technieken en prothesematerialen. Binnen het
Jessa Ziekenhuis hebben dr. Jan Malcorps, dr.
Bruno Willems en dr. Dirk Vanlommel zich sinds
vele jaren gespecialiseerd in knieprotheses. Dr.
Malcorps en dr. Willems leggen zich op campus
Salvator uitsluitend toe op electieve chirurgie.
Dr. Vanlommel combineert op campus Virga Jes-
se geplande ingrepen met acute traumatologie.
Het is de bedoeling om op termijn tot één geïn-
tegreerde dienst te komen. We spraken voor dit
nummer met dr. Malcorps over de nieuwste ont-
wikkelingen op het gebied van knieprotheses.
de knie is een complex gewricht.
waarin schuilt de complexiteit?
Dr. Malcorps: “Het kniegewricht werkt als een
ingewikkeld scharnier tussen het boven- en on-
derbeen, waarbij tegelijkertijd met plooien en
strekken ook rotaties plaatsvinden. In een nor-
male gezonde knie worden die complexe bewe-
gingen onder meer gestuurd door de kruisban-
den en de anatomie van de gewrichtsvlakken.
Wanneer de knie moet vervangen worden door
een mechanisch scharnier, is dit niet meer au-
tomatisch het geval. Zeker met oudere prothe-
sen was het zo dat veel patiënten hun knie als
‘abnormaal’ gingen aanvoelen, zonder dat ze er
echt last van hadden.”
wanneer is een knieprothese nodig?
Dr. Malcorps: “In een gezonde knie zorgt het
kraakbeen voor een soepele beweging en
schokabsorbering. Bij vergevorderde bescha-
digingen van dat kraakbeen is een totale knie-
prothese soms de enige oplossing. Vooral wan-
neer het kraakbeen zo ver afgesleten is dat het
onderliggende bot bloot ligt. Er zijn verschillen-
de oorzaken van kraakbeenbeschadiging: als
gevolg van een trauma zoals bij een breuk, na
een ligament- of meniscusletsel of als gevolg
van reuma of artrose. Artrose komt het meeste
voor en ontstaat door geleidelijke degeneratie
van het kraakbeen.”
wat gebeurt er precies bij een
knieprothese?
Dr. Malcorps: “Een knieprothese is in feite niet
meer dan het vervangen van het afgesleten
kraakbeen. Er wordt een kap over het uiteinde
van het bovenbeen geplaatst en een bedekking
op het uiteinde van het onderbeen. Soms wordt
ook een bedekking op de knieschijf geplaatst.
In tegenstelling tot wat veel mensen denken,
wordt bij een knieprothese de eigen knie dus
niet verwijderd. Enkel de uiteinden van het bo-
ven- en onderbeen worden aangepast zodat de
kap op het bovenbeen en het plateau op het
onderbeen kunnen geplaatst worden.”
De groep van 11 orthopedisten van het Jessa Ziekenhuis
vormt sinds het begin van dit jaar één grote “Associatie Or-
thopedie hasselt”. De verschillende specialisten leggen zich
toe op deelgebieden binnen de orthopedie en kunnen dan
ook bogen op een grote kennis en ervaring binnen hun do-
mein. In deze en volgende nummers van Jessalinea geven
we graag een stand van zaken van recente ontwikkelingen
binnen deze domeinen.
Knieprothesechirurgie heeft een enorme ontwikkeling doorgemaakt
Ook al zijn de materialen en
technieken sterk verbeterd,
in de prothesechirurgie blijft
het vakmanschap van de
chirurg doorslaggevend.
"
"
JESSALINEA 9
de laatste 10 jaar kent de technologische
ontwikkeling in de knieprothesechirurgie
een hoge vlucht. welke zijn de jongste in-
novaties?
Dr. Malcorps: “Dankzij de technologische voor-
uitgang is de kwaliteit van de knieprotheses
inderdaad altijd maar beter geworden. Ook
de materialen (oxinium, beter polyethyleen)
en de chirurgische technieken zijn sterk ver-
beterd. De prothese type “JOURNEY” die ik
gebruik is de laatste generatie knieprothese
en op dit moment de meest geavanceerde
op biomechanisch gebied. Ze benadert niet
alleen de natuurlijke vorm, maar ook de be-
weeglijkheid en stabiliteit van de gezonde
menselijke knie. Voor patiënten betekent dit
dat ze hun vroegere levensstijl vaak helemaal
kunnen hervatten. Het strekken en plooien
van het been gaat erg vlot en voelt natuur-
lijk aan. Dr. Willems en dr. Vanlommel werken
veel met de GENESIS prothese waarvan de
degelijkheid al meer dan 15 jaar bewezen is.
Maar ook al zijn de materialen en technieken
sterk verbeterd, in de prothesechirurgie blijft
het vakmanschap van de chirurg steeds door-
slaggevend.”
u bent een van de internationale referen-
tiechirurgen voor Journey prothese. wat
leren uw ervaringen?
Dr. Malcorps: “Ik werk er nu ruim 3 jaar mee. In
het Jessa Ziekenhuis voeren we op jaarbasis
zo’n 500 totale knieprothese-operaties uit,
waarvan ongeveer 200 met deze Journey.
Wereldwijd, en zeker in België, zijn er nog niet
zo veel chirurgen die deze prothese gebrui-
ken, omdat ze gevoeliger is aan pitfalls. Zo
kan bijvoorbeeld een niet-perfecte plaatsing
gemakkelijker voor problemen achteraf zor-
gen. Met de andere Europese chirurgen in de
referentiegroep zoeken we nu uit hoe deze
prothese verder geoptimaliseerd kan worden.
In mei starten we met het testen van de ver-
nieuwde versie, samen met UZ Pellenberg en
de andere Europese centra. Intussen krijgen
we regelmatig buitenlandse artsen uit alle
hoeken van de wereld op studiebezoek.”
(vlnr) dr. Bruno willems, dr. paul cuyvers, dr. Dirk
Vanlommel, dr. wilfried Schollen, dr. Dirk Jorissen, dr. Johan
Bogaert, dr. carl Dierickx, dr. Anny Steenwerckx,
dr. Gerrit De wachter, dr. Jan Malcorps en dr. Michaël
Vaninbroukx.
de orthopedisten vAn HEt JESSA ZiEkEnHUiS
JESSALINEA10
een andere recente ontwikkeling is de
introductie van de visionaire technologie.
wat houdt dit precies in?
Dr. Malcorps: “Dankzij deze techniek kunnen
we de maat van de implantaten uiterst nauw-
keurig berekenen in de pre-operatieve fase.
Daarnaast levert deze technologie cruciale
informatie over de driedimensionele anatomie
van het been tijdens de ingreep zelf. Beide fac-
toren zijn belangrijk voor een correcte plaat-
sing en langere levensduur van de prothese.
Bovendien kunnen we dankzij deze techniek
minder invasief werken, wat meer comfort en
vlugger herstel voor de patiënt betekent.”
binnen het gewrichtsprothesecentrum
ligt de focus op geplande chirurgie. wat
omvat dit?
Dr. Malcorps: “Het gewrichtsprothesecentrum is
een gespecialiseerd centrum binnen het Jessa
Ziekenhuis voor patiënten met een totale heup-,
knie- of schouderprothese. In nauwe samen-
werking met orthopedisten, verpleegkundigen,
en paramedici worden specifieke zorgtrajecten
geoptimaliseerd en op elkaar afgestemd om
de patiënt de beste zorg te bieden van pre- tot
postoperatief. Verschillende specialisten wer-
ken samen en wisselen kennis en ervaring uit.
Door subspecialisatie kunnen we de kwaliteits-
lat nog hoger leggen. Op die manier willen we
uitgroeien tot hét expertisecentrum voor ge-
wrichtsprothesechirurgie binnen Limburg.”
Om nutteloze arthroscopieën en overbodige NMR’s te vermijden kan een goed gerichte anamnese en klinisch onderzoek al
vaak duidelijk in een bepaalde richting wijzen.
Klassieke radiografieën vervolledigen het basisonderzoek. Een correct voorschrift zou er als volgt moeten uitzien:
• RX linker/rechter knie
• Face/profiel/axiaal/tunnel view (schrijf gewoon RX knie 4x)
• + bilateraal staande face
• + bilateraal staande face postero-anterieur in lichte flexie (schuss view), eventueel aangevuld met een full leg opname.
Aarzel ook niet om een radiografie van het bekken of van de heup bij te vragen bij het minste vermoeden van heuppathologie.
Bij vermoeden van degeneratieve kniepathologie zijn de staande opnamen absoluut noodzakelijk om foute inschattingen te
vermijden. Indien de diagnose nog niet duidelijk is of om extra specifieke informatie te verkrijgen, kan dan een NMR aange-
vraagd worden.
kniEpiJn: welke VooronderZoeken?
Als referentiechirurg voor de JOuRNEY prothese van de firma Smith & Nephew, krijgt dr. Malcorps chirurgen van over de
hele wereld over de vloer. Ze komen kijken en assisteren bij de operatie, leren specifieke “tips en tricks” in verband met
de Journey prothese en de “visionair-techniek”, kunnen via interactie ingaan op details en krijgen zo snel de learning
curve onder de knie. Eveneens bekijken ze de revalidatie en de werking van het prothesecentrum. In totaal brachten in
2010 alleen al 41 chirurgen een bezoek aan het Jessa Ziekenhuis. Ze komen voor het grootste deel uit Europa, maar ook
uit andere werelddelen en landen zoals puerto Rico, Saoudi Arabië, china, Zuid-Afrika en Rusland.
beZoekers vAn OvEr dE HElE wErEld
dr. Malcorps met dr. Dixon, dr. Gill, dr. O'Brien en dhr. Whitelock van het Sunderland Royal Hospital in England.
dr Malcorps met Prof Zhou en Mr Ying. Prof Zhou is een van de meest gereputeerde orthopedische dokters uit China, werkzaam in het Beijing Jishuitan Hospital in China.
JESSALINEA 11
schaalvergroting meer kostenefficiënt gebruik
maken van diagnostische middelen.”
handig voor huisartsenOp vraag van de clinicus stuurt het laborato-
rium anatomo-pathologie een kopie van het
protocol naar de betrokken huisarts om hem of
haar op de hoogte te houden. “Bij vragen of
onduidelijkheden in verband met staalafname,
transport of protocollering kan iedere arts
steeds bij onze dienst terecht voor verdere
uitleg”, benadrukt dr. Vanbockrijck.
Sinds deze zomer werken de artsen en laboran-
ten van campus Salvator, campus Virga Jesse
en het privélaboratorium van dr. Jacques Van-
wing – vaste partner van het Sint-Franciskus-
ziekenhuis – samen op de nieuwe locatie. In to-
taal zullen 7 artsen en 12 laboranten meer dan
55.000 stalen per jaar verwerken. Over welke
onderzoeken het precies gaat, licht dr. Lieve
Cappelle toe. “Binnen de anatomo-pathologie
onderzoeken arts-specialisten op aanvraag
stalen van voornamelijk lichaamsweefsels en
-vocht, biopsies en uitstrijkjes om tot een juis-
te diagnose te komen. Naast de stalen uit het
Jessa Ziekenhuis en het Sint-Franciskuszieken-
huis onderzoeken we ook de stalen van het AZ
Diest. Ook huisartsen kunnen rechtstreeks een
beroep doen op ons laboratorium.”
samenvoeging van expertise“Dankzij de samenwerking krijgen de artsen
de kans om zich verder te specialiseren binnen
de verschillende deeldomeinen van de anato-
mo-pathologie”, stelt dr. Michel Vanbockrijck.
“Onder meer door de voortdurende evolutie
op het gebied van oncologie en kankerproto-
cols, wordt ons domein steeds uitgebreider.
De tendens is ook dat we zo veel mogelijk te
weten moeten komen met een zo klein mo-
gelijk staal. Dat maakt de diagnose niet altijd
makkelijk. We bevinden ons vaak in een grijze
zone. Door de samenvoeging van expertises
hebben we meer kennis in huis, die we vlotter
kunnen uitwisselen. Dit zal resulteren in een
betere diagnosestelling.”
uniforme kwaliteitDr. Cappelle ziet nog andere voordelen. “Door
de krachtenbundeling is het nu mogelijk om
uniforme, hoge kwaliteitsstandaarden te im-
plementeren. Bovendien kunnen we door de
Eén labo anatomo-pathologie, een waaier aan knowhow
Drie laboratoria anatomo—pathologie slaan de handen in elkaar
het Jessa Ziekenhuis en het Sint-Franciskusziekenhuis hebben hun
drie laboratoria anatomo-pathologie samengevoegd in het gebouw van
het voormalige provinciaal Gezondheidscentrum op campus Virga Jes-
se. Niet alleen de ‘hardware’ komt op één locatie samen, ook kennis en
krachten worden gebundeld.
MEER INFO
pathologische Anatomie,
Campus virga Jesse
Secretariaat 011 30 85 40
dr. ruth Achten 011 30 85 43
dr. lieve Cappelle 011 30 85 46
dr. Maria drijkoningen 011 30 85 41
dr. Michel vanbockrijck 011 30 85 42
dr. Jacques vanwing 011 30 85 47
dr. Erika wisanto 011 30 85 48
dr. katrin wouters 011 30 85 45
ANATOMO-pAThOLOGIE
v.l.n.r.: dr. Ruth Achten, dr. Lieve Cappelle, dr. Katrin Wouters, dr. Michel Vanbockrijck, dr. Jacques Vanwing, dr. Erika Wisanto en dr. Maria Drijkoningen
SIRS staat voor ‘Selectieve Intrahepatische
Radiatie Spheres’. Het principe van een be-
handeling met SIRS (SIR-Spheres®) bestaat
in de lokale intrahepatische aflevering van
Yttrium90-gelabelde micropartikels. De inter-
ventionele radioloog brengt deze partikels –
30 micron groot – ter plaatse door selectieve
catheterisatie (via de lies) van de A. hepatica.
efficiënte behandelingDe efficiëntie van SIRS is gebaseerd op het
gegeven dat tumorale leverletsels quasi
uitsluitend arterieel gevoed worden, in te-
genstelling tot de voornamelijk portaal-ve-
neuze bloedsvoorziening van het gezonde
leverweefsel. Hierdoor is een selectieve
anti-tumorale behandeling mogelijk waarbij
het gezonde leverweefsel relatief gespaard
blijft. Door hun juiste afmetingen blokkeren
de Y90-partikels ter hoogte van het capillaire
bed in de tumor en zorgen op die manier voor
een intra-tumorale hoog gedoseerde – en vrij
langdurige (T1/2 van Y90 bedraagt 64u) –
ioniserende bestraling. We spreken dus eigen-
lijk van een radio-embolisatie. Net omwille
van de intra-tumorale approach kunnen zeer
hoge bestralingsdosissen worden bereikt
(100-1000 Gray) in vergelijking met de ge-
bruikelijke dosis na externe radiotherapie.
indicatieNa jarenlang internationaal gebruik in studie-
verband, is SIRS intussen terugbetaald voor
niet-curabele primaire levertumoren en voor
levermetastasen (ongeacht de aard van de
primaire tumor) met liver-‘only’ (of leverdomi-
nante) presentatie. Dit geldt ongeacht de lijn
van behandeling, al of niet gecombineerd met
chemotherapie. De meeste ervaring interna-
tionaal komt echter van studies bij patiënten
met colo-rectale levermetastasen of met pri-
mair hepatocellulair carcinoom (HCC). Deze
patiënten vormen dan ook de belangrijkste
doelgroep.
SIRS kan uitgevoerd worden wanneer het
aantal en/of de lokalisatie van het HCC of de
metastasen een behandeling met curatieve
opzet – zoals heelkundige metastasectomie
of radio-frequentie ablatie (RFA) – uitsluit.
levensverlengingDe uitgevoerde studies tot op heden in ge-
metastaseerd colorectaal carcinoom tonen
– na een éénmalige behandeling – een ver-
lenging van de tijd tot ziekte-progressie met
grosso modo 16 maanden indien gecombi-
neerd met chemotherapie in eerste lijn, met
6 maanden bij 2e of 3e lijn chemotherapie,
en met 5 maanden wanneer uitgevoerd als
monotherapie bij uitbehandelde patiënten.
Bij patiënten met een HCC (die niet in aan-
merking komen voor heelkunde, RFA of trans-
plantatie) is er een verlenging van de overle-
ving met 6 maanden ten opzichte van best
supportive care.
NIEuwS
SIRS is nieuwe multidisciplinaire behandeling voor inoperabele levertumoren
JESSALINEA12
het Jessa Ziekenhuis gebruikt sinds dit jaar een bijkomende innova-
tieve, palliatieve behandelingswijze voor primaire of secundaire le-
vertumoren zonder extra-hepatische aantasting, met name SIRS. Met
deze behandelingswijze zijn intra-tumoraal zeer hoge bestralingsdo-
sissen mogelijk. SIRS als bijkomende behandeling kan een duidelijke
levensverlenging opleveren.
eventuele contra-indicatiesEventuele contra-indicaties voor SIRS zijn een
zeer zwakke algemene toestand, onvoldoen-
de ‘gezonde’ leverreserve, nierinsufficiëntie,
vena porta thrombose, ascites, een recente
behandeling met capecitabine of angio-
genese remmers, en een significante neutro-
of thrombopenie.
Verloop procedureIn een eerste – diagnostische – procedure
wordt de anatomie van de arteria hepatica
en zijn zijtakken en eventuele shunts gedo-
cumenteerd. De opzet van deze eerste proce-
dure is de profylactische occlusie van even-
tuele belangrijke extra-hepatische shunts
op de A hepatica om extra-hepatische radio-
toxiciteit te voorkomen. Door lokale injectie
van Tc99m-gemerkte macro-albumine aggre-
gaten kan de nuclearist de grootte van deze
shunt-fractie berekenen via gamma dosage.
Indien ondanks deze profylactische embolisa-
tie nog significante shunts naar gastro-duo-
denaal of pulmonaal blijven bestaan, komt de
patiënt niet in aanmerking voor een behande-
ling met SIRS.
De tweede – of therapeutische – procedure
volgt enkele weken later. Opnieuw zal de
interventionele radioloog transfemoraal de
A. hepatica catheteriseren, en zullen – na
aanmaak van de radio-actieve partikels op
nucleaire geneeskunde – de SIRS partikels
worden toegediend.
Het spreekt voor zich dat een multidisciplinai-
re samenwerking en een goede coördinatie
tussen de betrokken diensten cruciaal is voor
het welslagen van een dergelijke therapie en
het garanderen van de veiligheid voor arts,
verpleegkundige en patiënt.
VeiligheidOmwille van de beperkte penetratie (max 11
mm) van de ioniserende straling, is er in prin-
cipe geen gevaar voor personen in de directe
omgeving van de patiënt. Desondanks wor-
den toch enkele (vermoedelijk overbodige)
richtlijnen gerespecteerd, nl:
• gedurende een week geen close contact
met zwangeren of jonge kinderen
• vermijden van langdurig (>2u) close con-
tact met andere personen
• gedurende een week kan patiënt best niet
samen slapen met partner.
bijwerkingen Wanneer een degelijke preventieve occlusie
van eventuele shunts wordt uitgevoerd, en
mits protectie met PPI’s, treden maag- en
duodenale ulcera slechts op in < 5%. Daar-
naast kan er zeer zelden – enkel in geval van
onvoorziene overdreven shunt van SIRS-
partikels – een radiatie-pneumonitis en/of
radiatie-pancreatitis optreden.
Ongeveer 40-50% van de patiënten ontwik-
kelt pijn, nausea en koorts gedurende enkele
dagen. Hiervoor worden adequate pijnstilling
en anti-emetica (5HT3-antagonisten) toege-
diend. Transiënt kunnen gedurende enkele
weken leverfunctie-stoornissen optreden.
JESSALINEA 13
Leden van de werkgroep SIRS: vlnr. dr. Pascal Peeters (gastro-enterologie), dr. Johan Vanrusselt (radiologie), dr. Jean-Philippe Cambier (nucleaire geneeskunde), dr. Eric Joosens (oncologie) en dr. Marc Brosens (radiotherapie)
SIRS: selectieve catheterisatie en toediening
van Y90-microsferen via de A. hepatica
Dr. Ryckaert: “Slikken is een gecompliceerd fy-
siologisch proces dat verloopt via coördinatie
van verscheidene neuromusculaire structuren
van de hersenstam en de cerebrale cortex. En
dit via meer dan 25 paar spieren van mond,
keel en slokdarm. Ernstig gestoorde slikfunc-
ties kunnen leiden tot ondervoeding en/of
deshydratatie.
Tracheobronchiale aspiratie is een tweede
belangrijke complicatie, die vaak resulteert in
aspiratiepneumonie.”
ondervoeding is geen gering probleem.
kunt u de problematiek even schetsen?
Dr. Ryckaert: “Tot 30 % van de neurologi-
sche en tot 55 % van de oudere fragiele
patiënten lopen een risico op ondervoe-
ding. Onderzoek wijst uit dat tot 50 % van
de gehospitaliseerde en tot 70 % van de
geriatrische patiënten tekenen van on-
dervoeding vertonen. Dit impliceert meer
kans op infecties en doorligwonden.
Ondervoeding leidt ook tot langere hospitali-
satie en revalidatie, verminderde levenskwali-
teit en onnodige gezondheidskosten.”
JESSALINEA14
het opsporen van slikproblemen is dus
erg belangrijk?
Dr. Ryckaert: “Inderdaad, omdat een goede
diagnose de basis vormt voor een trefzekere,
gerichte therapie. Als de slikfunctie hersteld
is en mits een aangepast dieet zal de patiënt
weer voldoende calorierijke voeding en vol-
doende vocht tot zich nemen. Eventuele
doorligwonden zullen sneller herstellen en
infecties krijgen minder kans.”
hoe worden patiënten op dysfagie ge-
screend?
Dr. Ryckaert: “In het revalidatiecentrum op
campus Herk-de-Stad screent een logope-
diste alle patiënten op dysfagie. Volgens een
standaardprotocol kijken we de mentale, de
dentale en linguale situatie na, samen met de
mondmotoriek. We evalueren ook de hoest-
reflex, de stem en de ademhaling. Patiënten
met dysfagie onderzoeken we vervolgens aan
de hand van de FEES-techniek, een techniek
waarin het Jessa ziekenhuis, als één van de
weinige centra in Vlaanderen, een stevige
kennis en ervaring opgebouwd heeft.”
NKO
FEES is een goed hulpmiddel
om de slikfunctie te
evalueren en gefundeerd
advies te geven rond
voedingsconsistentie
en voedingstoediening.
"
"
Orofaryngeale dysfagie of slikproblemen zijn bij geriatrische patiën-
ten een veelvoorkomende en belangrijke klacht. Ook patiënten met
een neurologische aandoening, na bijvoorbeeld een hersenbloeding
of beroerte, kampen vaak met dysfagie. het opsporen van dysfagie
is letterlijk van levensbelang in de strijd tegen ondervoeding, legt
neus-, keel- en oorspecialist, dr. Amélie Ryckaert uit.
In de kijker: FEES-techniek bij dysfagie
dr. Amélie Ryckaert (links)
Op 15 juni 2011 brachten prins filip en
prinses Mathilde een bezoek aan onze reva-
lidatie-campus St.-Ursula in Herk-de-Stad.
Met veel belangstelling volgde het prinsen-
paar de uitleg over slikrevalidatie en een
demonstratie van fEES.
BEZOEk prinsenpaar
wat houdt die techniek precies in?
Dr. Ryckaert: “FEES staat voor ‘Fiberoptic
Endoscopic Evaluation of Swallowing’. Het is
een betrouwbare en veilige methode om een
slikact te beoordelen en daaraan de juiste
therapie te koppelen. In tegenstelling tot een
neurologisch onderzoek laat FEES een directe
observatie van het slikken toe. De opstelling
bestaat uit een flexibele transnasale fibro-
scoop, een camera, een lichtbron en een digi-
tale video-opname (pc). De unit is draagbaar,
wat toelaat om het onderzoek aan bed uit te
voeren.”
wat onderzoekt fees precies?
Dr. Ryckaert: “FEES legt het slikken op beeld
vast. Daarbij bestuderen we drie facetten: de
anatomie en fysiologie, het slikken zelf en dit
bij drie verschillende voedselconsistenties
- vast, semivloeibaar en vloeibaar - en het
therapeutisch beleid. Tegelijkertijd kunnen
we met FEES ook overloop, penetratie/aspira-
tie, residu en vertraagde slikreflex opsporen.
En dit alles veel gemakkelijker dan bij video-
fluoroscopie, waarmee we eerder de boven-
ste oesofagale sfincterfunctie beoordelen.”
het onderzoeksteam is multidisciplinair?
Dr. Ryckaert: “Precies. Het team bestaat uit
een neus-, keel- en oorarts, een logopediste
en een nutritioniste. Zo kunnen we onmid-
dellijk overleggen en kort op de bal spelen.
Tijdens de opname onderzoeken we waar het
probleem zich situeert. We bekijken het ge-
bied van mond, keel tot aan de slokdarm. We
gaan ook na wanneer het zich voordoet - voor,
tijdens of na het slikken - bij welke voedings-
consistentie en bij welke grootte van voedsel-
bolus. Door visualisatie van het slikken kun-
nen we gerichter therapeutisch advies geven
en het dieet aanpassen aan de problema-
tiek. Omdat de techniek regelmatig herhaald
wordt, is een goede follow-up mogelijk.”
Zijn er nog voordelen aan fees?
Dr. Ryckaert: “Buiten het feit dat het onder-
zoek aan bed kan gebeuren, laat dit ons toe
om bij comapatiënten en cognitief slecht
functionerende patiënten de nodige tests uit
te voeren. Het onderzoek duurt slechts 15 tot
20 minuten. Een radiologische slikact kan ver-
meden worden, waardoor onkosten en onge-
mak voor de patiënt verminderen. Bovendien
wordt de patiënt bij een FEES-onderzoek niet
aan straling blootgesteld en is regelmatig her-
halen van dit onderzoek totaal risicoloos.”
JESSALINEA 15
MEER INFO
dr. Marie Amélie ryckaert
013 55 17 11
e-mail: [email protected]
NIEuwS
Nieuweartsen
dr. Jacques Vanwinganatoom-patholoogsinds 1 juli 2011
dr. caroline hensanesthesistsinds 1 augustus 2011
dr. Marianne Giartanesthesist spoedafdelingsinds 1 september 2011
Het borstcentrum van het toenmalige Virga
Jesseziekenhuis werd opgericht in 1996 en
was één van de eerste erkende borstcentra in
ons land. Vanaf 2009 werkten het toenmalige
Salvator-St.-Ursulaziekenhuis, het St. Francis-
kusziekenhuis en het Virga Jesseziekenhuis
binnen het borstcentrum samen.
high Quality breast service“Het borstcentrum is gestart met een team
van 4 specialisten,” blikt dr. Orye terug. “In-
tussen werken we met een 30-tal artsen-spe-
cialisten en borstverpleegkundigen. Daar-
naast zijn er nog tal van andere disciplines
betrokken zoals kinesisten, de bandagiste, so-
ciale dienst, palliatieve eenheid, oncologische
revalidatie, geneticaraadpleging, datamana-
gers, secretariaten, enz... We hebben van in
het begin gestreefd naar een ‘High Quality
BORSTcENTRuM
15 jaar borstcentrum: tientallen artsen en hulpverleners betrokken in werking
JESSALINEA16
het borstcentrum van het Jessa Ziekenhuis bestaat ruim 15 jaar. het
ziekenhuis vierde dit jubileum op zaterdag 14 mei 2011 met een sym-
posium. Daar kregen de deelnemers uitleg over de werking van het
borstcentrum en de manier waarop de behandeling van de patiënten
verloopt. Dit gebeurde onder meer aan de hand van acht interactieve
workshops in kleine groepen, waar huisartsen en andere deelnemers
gerichte vragen konden stellen. Dr. paul Bulens (medisch manager
zorgcluster oncologie) en dr. Guy Orye (kliniekhoofd oncologische gy-
naecologie en medisch coördinator borstcentrum) schetsen nog eens
kort het ontstaan en de werking van het borstcentrum.
Breast Service’. In praktijk betekent dit dat
het hele team volgens de hoogste, moderne
standaard werkt, en dit zowel op het vlak van
behandeling als omkadering van de gynaeco-
logisch/oncologische patiënten.”
normen en kwaliteitseisenDr. Bulens: “Het borstcentrum, dat een on-
derdeel is van het zorgprogramma oncologie,
moet wettelijk voldoen aan een aantal normen
op het vlak van patiëntenaantallen, medische
en paramedische omkadering, functionele en
kwaliteitsnormen, infrastructuur en termij-
nen waarbinnen de verschillende fasen van
diagnose en behandeling dienen te gebeuren.
Zo dient een erkend borstcentrum bijvoor-
beeld jaarlijks minstens 100 nieuwe borst-
kankerpatiënten te behandelen. Men gaat
hierbij uit van het standpunt: meer patiënten
behandelen resulteert in meer ervaring en
een betere outcome. Ons borstcentrum vol-
doet ruimschoots aan al de gestelde normen.
Wat patiëntenaantallen betreft zitten we
bijvoorbeeld over de 200 nieuwe patiënten
per jaar. Voor 2011 ziet het ernaar uit dat dit
aantal nog zal stijgen. Ongeveer 1 op 200
borstkankerpatiënten is trouwens mannelijk.”
dr. Guy Orye (kliniekhoofd oncologische gynaecologie en medisch coördinator borstcentrum) en dr. Paul Bulens (medisch manager zorgcluster oncologie)
15 jaar borstcentrum: tientallen artsen en hulpverleners betrokken in werking
eén centrale, multidisciplinaire raadplegingEen grote meerwaarde voor de patiënt is de
multidisciplinaire raadpleging van het borst-
centrum. “Op donderdag vindt die plaats op
campus Virga Jesse, op maandag op campus
St.-Ursula,” licht dr. Orye toe. “De meerwaarde
voor de patiënt bestaat erin dat tijdens de
raadpleging artsen van alle betrokken disci-
plines aanwezig zijn. De patiënt hoeft deze
artsen dus niet apart te bezoeken. Ieder dos-
sier wordt daarnaast besproken op het we-
kelijkse multidisciplinair consult (MOC). Heel
belangrijk in dat geheel is uiteraard ook de
informatieverstrekking naar de patiënt toe.
Die infoverstrekking gebeurt via de arts,
borstverpleegkundigen, de verpleegkundigen
en psychologen. Daarnaast is er informatie
beschikbaar via een videofilm, de deelweb-
site ‘borstcentrum’ op de website van het zie-
kenhuis en een modulair opgebouwd systeem
van brochures. De patiënten krijgen die bro-
chures aangereikt die voor hun diagnose en
behandeling van toepassing zijn. Zo hebben
we bijvoorbeeld brochures over borstcentrum,
borstverpleegkundige, mammotoom, oncolo-
gische revalidatie, intimiteit, partneronder-
steuning, enz.”
snelle diagnose “Patiënten waarbij een vermoeden van borst-
kanker bestaat, kunnen binnen de week op
de raadpleging van het borstcentrum terecht.
Tijdens deze eerste raadpleging gebeurt er
een echografie, een mammografie en een
punctie. De diagnose volgt binnen 24 uur. Er
wordt dan meteen ook een afspraak gemaakt
voor bijkomende onderzoeken, zoals een foto
van de longen, een echo van de lever, een
JESSALINEA 17
Naast de algemene uitleg over het ontstaan en de werking van het borstcentrum,
kregen de 124 deelnemers aan het symposium ’15 jaar borstcentrum’ de gelegen-
heid om in kleine groepen acht workshops bij te wonen. hier konden ze rechtstreeks
gerichte vragen stellen aan de betrokken (artsen-)specialisten die binnen dat do-
mein in het borstcentrum actief zijn. In de workshops kwamen volgende thema’s
aan bod:
• Mammotoombiopsie: dr. paul cleeren en dr. Ria Vervloesem
• NMR borst: dr. carlo Thywissen
• Anatomo-pathologie: prof. dr. Ria Drijkoningen
• plastische heelkunde: dr. Franz Van Genechten
• Daghospitaal oncologie: dr. Jeroen Mebis
• Radiotherapie simulator en brachytherapie: dr. Annelies Maes en dr. Marc Brosens
• psychologische omkadering: christine Vanhoof en Nathalie cardinaels
• Sentinelklier en pET: dr. Jean-philippe cambier
8 workshops
botscan en bloedafname. De bespreking van
deze resultaten gebeurt tijdens de volgende
raadpleging op het borstcentrum, een week
later. Soms zijn er extra onderzoeken nodig
zoals een mammotoombiopsie, een NMR van
de borst of een PET-scan,” aldus dr. Bulens.
de ingreepBinnen één tot twee weken na de diagnose
JESSALINEA18
De samenwerking binnen het borstcentrum tussen het Sint-Franciskuszie-
kenhuis en het Jessa Ziekenhuis kadert in het zorgprogramma borstkanker.
Beide ziekenhuizen streven hierbij naar een gezamenlijke werking, waar-
bij patiënten met een borstcarcinoom in beide ziekenhuizen een uniforme
en gegarandeerde kwaliteit van zorg krijgen, op basis van internationale
standaarden. De artsen die verantwoordelijk zijn voor borstpathologie in
het Sint-Franciskusziekenhuis nemen deel aan de wekelijkse vergadering
van het borstcentrum in hasselt en bespreken er alle dossiers van borstkan-
kerpatiënten van het Sint-Franciskusziekenhuis. Zo kan elke patiënte met
borstkanker op een kritische, maximaal deskundige manier geëvalueerd en
– in haar eigen omgeving – behandeld worden. In het Sint-Franciskuszie-
kenhuis zorgt dr. Els Beckers voor de chirurgische ingrepen, dr. Jeroen Me-
bis (LOc) voor systeemtherapie (zoals chemotherapie) en dr. Marc Brosens
(LOc) voor radiotherapie in overleg met de patiënte.
In het borstcentrum werken een 30-tal artsen-specialisten, borstverpleeg-
kundigen en een psychologe samen. Volgende medische specialismen bun-
delen hun expertise binnen het borstcentrum:
• gynaecologie-oncologie • Medische beeldvorming
• radiotherapie-oncologie • nucleaire geneeskunde
• Medische oncologie • plastische heelkunde
• pathologische anatomie
samenwerking MEt Sint-frAnCiSkUSZiEkEnHUiS
samenstelling BOrStCEntrUM
volgt de ingreep. Dr. Orye: “Hierbij wordt er
meer en meer belang gehecht aan “onco-
plastie”, dit wil zeggen kankerchirurgie via
technieken van plastische heelkunde. Indien
er een onmiddellijke borstreconstructie no-
dig is, gebeurt de ingreep in samenwerking
met een plastisch chirurg. Om een volledige
okselklieruitruiming te vermijden gaan we
meer en meer over op de techniek van de
poortwachtersklier of sentinel. Dit gebeurt
via een inspuiting in de omgeving van de
borsttumor. De ingespoten vloeistof loopt via
het lymfestelsel naar de sentinelklier, ook wel
poortwachtersklier genoemd. Via een soort
radiografie wordt de sentinelklier zichtbaar
en kunnen we deze verwijderen om grondig
te laten onderzoeken. Indien de sentinelklier
geen uitgezaaide borstkankercellen bevat,
hoeven we de andere okselklieren tijdens de
borstoperatie niet te verwijderen.”
postoperatieve ondersteuningNaast de medische opvolging en de ver-
pleegkundige verzorging, wordt de patiënt
na de ingreep ook gezien door de borstver-
pleegkundige, de psychologe, de bandagiste
en door een kinesist, die op armbeweeglijk-
heid oefent. Het ontslag uit het ziekenhuis
gebeurt meestal na 2 tot 7 dagen. “Onge-
veer een week later bekijken we binnen het
multidisciplinair oncologisch consult (MOC)
welke nabehandeling nodig is: chemothera-
pie, bestraling, hormoontherapie of immuun-
therapie. Meestal start deze nabehandeling
binnen de 4 weken na de ingreep. Ook deze
- vaak lange - nabehandeling maakt deel
uit van het borstcentrum.” aldus dr. Bulens.
“Sinds 2003 hebben we in het Jessa Zie-
kenhuis ook een programma ‘oncologische
revalidatie’. Dit programma loopt over een
periode van drie maanden en omvat zowel
lichaamstraining als psychosociale bijeen-
komsten met en zonder partner. Ook dit is
een belangrijke vorm van ondersteuning
voor patiënt en partner.”
ciJfers HEElkUndE BOrStCEntrUM
2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010
112 139 145 165 184 169 240 163 224 202
0
50
100
150
200
250
2000 2002 2004 2006 2008 2010
JESSALINEA 19
Op vrijdag 16 december organiseert de UHasselt/Life Tech
Limburg op Campus Diepenbeek van 10u tot 17u30 voor
de tweede keer het symposium ZORGIDEE, een symposium
over technologische innovaties in de zorg. Deze tweede edi-
tie van ZORGIDEE presenteert, vanuit het perspectief van
de zorgverstrekker, de patiënt of de mantelzorger, voorbeel-
den van nieuwe toepassingen en ontwikkelingen inzake
technologische zorginnovatie. En dit in de verschillende do-
meinen van de zorgcyclus en in de verschillende fases van
het zorgtraject. Hoe kan technologie er bijvoorbeeld voor
zorgen dat we langer én kwaliteitsvoller thuis kunnen wo-
nen? Hoe ziet integrale en transmurale zorgcommunicatie
eruit? ZORGIDEE toont het aan de hand van concrete de-
monstratieprojecten.
Dit symposium is een aanrader voor iedereen die actief is in
de zorgsector, het bedrijfsleven, de onderzoekswereld en het
beleid. Voor de organisatie van ZORGIDEE werkt LifeTech-
Limburg samen met het Jessa Ziekenhuis, Ziekenhuis Oost-
Limburg, Flanders’ Care, UHasselt, Provinciale Hogeschool
Limburg (PHL), Katholieke Hogeschool Limburg (KHLim), Xios
Hogeschool, Innovatiecentrum Limburg, provincie Limburg en
de Provinciale Ontwikkelingsmaatschappij Limburg.
Voor meer informatie en inschrijving kan u terecht op de
website: www.zorgidee.be
Zorgidee 2011 innOvAtiES in dE ZOrg
KORT NIEuwS
Zoals reeds eerder bericht is sinds 31 augustus de samenwerking tussen het Jessa
Ziekenhuis en de artsen dr. Robby Coppens en dr. Bart Roussard gestopt. Om de con-
tinuïteit van zorg te garanderen, hebben dr. Sven Estercam en dr. Gert Neirinck zich
sinds 1 september geëngageerd om de dienst psychiatrie van het Jessa Ziekenhuis
mee te ondersteunen en uit te bouwen naar een geïntegreerde dienst binnen het al-
gemeen ziekenhuis. Zij hebben de voorbije jaren heel wat ervaring opgedaan met het
vernieuwen en uitbouwen van de dienst psychiatrie in het Sint-Franciskuszieken-
huis, waar ze eveneens verder actief zullen blijven. Daarnaast zal ook de liaisonpsy-
chiatrie met dr. Heidi Schreurs en dr. Olivier Bollen extra aandacht krijgen gezien de
hoge psychiatrische co-morbiditeit op de somatische afdelingen en de hoge vraag
naar psychiatrisch advies.
Bedoeling is de diensten psychiatrie van de twee ziekenhuizen optimaal op elkaar af
te stemmen en op die manier een efficiënte uitwisseling te krijgen van de kwalitei-
ten van beide ziekenhuizen, waarbij de eigenheid van elke afdeling apart zal blijven
bestaan. Door een efficiënter opnamebeleid met opnamemogelijkheid in de beide
ziekenhuizen, is het de bedoeling om sneller in te kunnen gaan op een opnamevraag
wanneer iemand zich aanmeldt bij de huisarts of spoeddienst.
Op korte termijn wordt een planning gemaakt waarbij verschillende fasen uitge-
werkt worden met telkens een aantal aspecten van de samenwerking, communicatie
en zorgaanbod. Dit zal gekoppeld worden aan de projecten binnen artikel 107 'de
vermaatschappelijking van de psychiatrische zorg'. Dit laatste krijgt stilaan concrete
vormen en er zal gekeken worden welke rol de twee algemene ziekenhuizen kunnen
spelen in het project Reling. We hopen in een volgende editie reeds concreter te kun-
nen ingaan op de planning en visie voor de toekomst van de intramurale zorg van de
PAAZ in het Jessa Ziekenhuis,
in nauwe samenwerking met
het St. Franciskusziekenhuis.
paaZ Jessa iS tOE AAn vErAndEring …
JESSA StiMUlEErt Vaccinatie kinkhoest JOngE OUdErS
De voorbije jaren is wereldwijd een
toename van het aantal gerapporteerde
gevallen kinkhoest vastgesteld. Vooral bij
zeer jonge, (nog) niet of onvolledig ge-
vaccineerde zuigelingen, kan deze infec-
tie aanleiding zijn tot zeer ernstige, soms
levensbedreigende ziektetekens. Ook in
België overleden over de voorbije jaren
nog kinderen door kinkhoest. Vooral ado-
lescenten en volwassenen die besmet
zijn met kinkhoest vormen de belangrijk-
ste bron van infectie en bedreiging voor
niet-immune zuigelingen. Zowel de Hoge
Gezondheidsraad van België, als de WHO
(World Health Organisation) adviseert
dat alle volwassenen die regelmatig in
contact komen met jonge zuigelingen
(< 6 à 12 maanden) zich eenmalig laten
hervaccineren. Daarom stimuleert het
Jessa Ziekenhuis de vaccinatie tegen
kinkhoest voor zowel alle jonge ouders
en hun familie als voor al haar artsen en
medewerkers die in contact komen met
pasgeborenen en jonge zuigelingen.
De eigen artsen en medewerkers worden
gevaccineerd via de arbeidsgeneeskun-
dige dienst van het ziekenhuis. Moeders
die op de kraamafdeling verblijven, kun-
nen zich laten vaccineren op de kraam-
afdeling. Hier zijn geen extra kosten aan
verbonden. Familieleden van de jonge
moeder kunnen zich best laten vaccine-
ren bij de huisarts. De twee kraamafde-
lingen van het Jessa Ziekenhuis starten
hiervoor een informatiecampagne. In het
Jessa Ziekenhuis worden jaarlijks 2300
baby’s geboren.
MEER INFO
dr. Sven Estercam
SYMpOSIuM
Dossier20 jaar kindergastro-enterologie
JESSALINEA20
Op zaterdag 17 september organiseerden het Jessa Ziekenhuis en de afdeling Kinder- en Jeugd-
geneeskunde een symposium naar aanleiding van 20 jaar kindergastro-enterologie. Binnen de
kindergastro-enterologie werken een team van 2 kindergastro-enterologen, 2 pediatrisch dïe-
tisten, een kinderpsycholoog, een orthopedagoog, een kinesist met bijzondere bekwaamheid
in de bekkenbodemspieren en een logopediste intensief samen aan kwaliteitsvolle zorg voor
kinderen met voedings- of maag- en darmproblemen.
De prevalentie van ondervoeding op pedia-
trische diensten in de westerse wereld wordt
geschat op 15-30 %. De problematiek wordt
dikwijls onderschat en niet of onvoldoende
aangepakt. In 2005 publiceerde ESPGHAN
een review van de literatuur tussen 1980-
2004, waarbij het belang van multidisciplinai-
re nutrition support teams werd beklemtoond.
erkend multidisciplinair voedingsteamIn het Jessa Ziekenhuis werd in februari 2000
gestart met een multidisciplinair voedings-
team dat om de twee maanden samenkomt
om verschillende aspecten rond de voeding
van kinderen en adolescenten zoals kind-
aangepaste voeding, sondevoeding, TPN,
HACCP-normen, klinische paden,... te bespre-
ken. Ruimte voor een multidisciplinaire pa-
tiëntenraadpleging was er evenwel nog niet.
In december 2008 werden via een KB 9 cen-
tra erkend voor de behandeling van kinderen
met een ernstige afkeer van orale voeding
die gepaard gaat met of volgt op een periode
van enterale of parenterale voeding. In Vlaan-
deren gaat het om het UZ Brussel, UZ Gent,
UZ Leuven, het Paola Kinderziekenhuis te
Antwerpen en het Jessa Ziekenhuis te Has-
selt. Het team in Hasselt bestaat uit dr. Phi-
lippe Alliet (coördinator) en dr. Elke Janssens
(beiden kindergastro-enterologen), Kris Vlie-
gen (logopedie), Astrid Vanoppen en Ward
Achten (pediatrische diëtisten), Leen Core-
mans (orthopedagoog) en Karen Castermans
(kinderpsycholoog). Maandelijks wordt een
raadpleging georganiseerd waarbij de voe-
dingsproblematiek van deze specifieke groep
kinderen multidisciplinair benaderd en opge-
volgd wordt en adviezen uitgewerkt worden
naar de thuiszorg toe (huisarts, instellingen,
thuisbegeleidingsdiensten, logopedisten, ...).
Naar de toekomst toe hopen we dat deze
preconventie zal omgevormd worden tot een
echte conventie met billijke vergoeding van
de kosten en dat deze raadpleging kan uit-
gebreid worden naar àlle kinderen met uitge-
sproken orale aversie en ernstige voedings-
problemen.
Voorstelling multidisciplinair voedingsteam
dr. Elke Janssens, kindergastro-enteroloog
“Mijn zuigeling geeft terug” is een frequente
klacht waarmee ouders op raadpleging ko-
men. Gastro-oesofagale reflux, of de passage
van maaginhoud naar de slokdarm toe, bereikt
een maximale incidentie rond de leeftijd van 4
maanden om nadien progressief af te nemen
in de loop van de eerste 18 levensmaanden.
De verhoogde incidentie is anatomisch te ver-
klaren: het intra-abdominaal segment van de
slokdarm en de hoek van Hiss ontwikkelen
zich pas in de loop van het eerste levensjaar.
Of er al dan niet symptomen ontstaan door de
reflux, hangt af van meerdere factoren zoals
de aard van het refluxaat, het klaringsmecha-
nisme van de slokdarm, de maagontlediging,
de viscerale hypersensibiliteit…
Terwijl gastro-oesofagale reflux een fysiolo-
gisch fenomeen is, leidt gastro-oesofagale re-
fluxziekte tot symptomen. Deze kunnen secun-
dair zijn aan de te geringe inname van voedsel,
te wijten zijn aan een slokdarmontsteking maar
ook respiratoir of neurologisch van aard zijn.
diagnoseNiet elke zuigeling die teruggeeft, heeft last
van gastro-oesofagale reflux. Er moet steeds
differentieel diagnostisch gedacht worden.
Zo is teruggeven en wenen ook niet syno-
niem van gastro-oesofagale refluxziekte. Eén
van de medische aandoeningen bij zuigelin-
gen die gelijkaardige symptomen kan geven
is koemelkeiwitallergie, al komt ook deze
aandoening slechts bij 3-5 % van de gehele
zuigelingenpopulatie voor.
De diagnose van gastro-oesofagale reflux is
anamnestisch en klinisch. Voor de diagnose
van gastro-oesofagale refluxziekte kunnen
bijkomende onderzoeken verricht worden (RX
SMD, pH-metrie, impedantiemetrie, scinitigra-
fie, endoscopie).
behandelingDe hoeksteen van de behandeling van een
zuigeling met gastro-oesofagale reflux is een
geruststellend gesprek met voldoende aan-
dacht voor de bekommernis van de ouders. In-
dien het een borstgevoede zuigeling betreft,
dienen er uiteraard geen voedingswijzigingen
doorgevoerd te worden. Indien een zuigeling
kunstvoeding krijgt, hebben verschillende
meta-analyses aangetoond dat indikking van
de melk een gunstig effect heeft op het terug-
geven (regurgitatie). Een geïndustrialiseerd
ingedikte melk geniet de voorkeur op een zelf
ingedikte melkvoeding omdat er rekening ge-
houden wordt met de negatieve invloed van
indikking op osmolariteit en opname van mi-
neralen. Een AR-melk heeft geen plaats in de
preventie of behandeling van GORD.
Gastro-oesofagale refluxziekte is een me-
dische aandoening. Uit meta-analyses is
gebleken dat de huidige op de markt zijnde
prokinetica (domperidone, metoclopramide)
geen therapeutische meerwaarde bieden.
Cisapride werd van de markt gehaald om-
wille van cardiale nevenwerkingen. Ook bij
gebruik van hoge dosissen domperidone zijn
dergelijke nevenwerkingen beschreven. De
meest gebruikte zuurremmers bij zuigelin-
gen zijn ranitidine (pasgeborene 5 mg/kg
in 2 x; zuigeling/kind 6-10 mg/kg in 2 x) of
omeprazole (esomeprazole) (zuigeling 2 mg/
kg in 1 of 2 dosissen; kinderen 1-2 mg/kg in
1 x). De duur van de behandeling bedraagt
4-6 weken. De medicatie kan daarna best in
de loop van één week afgebouwd worden,
om een rebound-fenomeen te vermijden.
nevenwerkingenHet gebruik van zuurremmers bij zuigelin-
gen leidt in geval van de correcte diagnose
van GORD tot een spectaculaire verbetering
van de klachten na 3-7 dagen. In de loop
van de laatste 10-15 jaar is het verbruik
van zuurremmers evenwel op dramatische
wijze gestegen. Vele zuigelingen blijven ook
vaak maanden lang op dergelijke medica-
ties staan omwille van vermeende GOR(D)
klachten. Recente studies tonen aan dat zui-
gelingen die langdurig PPI of H2-blockers
toegediend krijgen, door het remmen van
het maagzuur en het ontstaan van een bac-
teriële overgroei van de dundarm meer epi-
sodes ontwikkelen van gastro-enteritis en
pneumonie.
Mijn baby heeft reflux… of toch niet?
JESSALINEA 21
dr. Philippe Alliet, kindergastro-enteroloog
JESSALINEA22
Coeliakie is een glutenintolerantie die leidt
tot een beschadiging van het darmslijmvlies,
uitgelokt door een immunologische reactie
tegen één van de eiwitten van het gluten-
complex, met name gliadine. Gliadine komt
voor in tarwe, gerst, en rogge.
De serologische incidentie bedraagt in de
westerse wereld 1:100 à 1:400. Een recente
studie heeft een gelijkaardige incidentie in
België aangetoond. Toch wordt coeliakie op
basis van klinische symptomen slechts bij
1:1500 à 1:3000 patiënten gediagnosticeerd.
Dit heeft te maken met het feit dat coeliakie
zich gedraagt als een “kameleon”: naast het
typische beeld van een jong, irritabel kind
met een opgezette buik, afgevlakte bipsen,
failure to thrive en chronische diarree of de
volwassene met chronische diarree, kan coe-
liakie zich met zeer diverse klachten presen-
teren en kan nagenoeg elk orgaan aangetast
worden (tabel 1). Bovendien zijn er naast de
meer typische presentatievormen van coelia-
kie, ook atypische en asymptomatische vor-
men, ook wel de coeliakie “ijsberg” genoemd.
Coeliakie heeft een sterke genetische basis
en is gerelateerd aan de aanwezigheid van
de HLA-merkers DQ2 en DQ8. De prevalentie
is hoger in risicogroepen zoals IDDM, trisomie
21, juveniele chronische arthritis, selectieve
IgA deficiëntie en auto-immune schildklier-
aandoeningen.
testenHet klinisch vermoeden kan in eerste instan-
tie bevestigd worden door het uitvoeren
van performante serologische testen. De
meeste op dit ogenblik gebruikte testen zijn
IgA tissue transglutaminase antistoffen en
in mindere mate IgA endomysium antistof-
fen. Hierbij dient altijd een totaal IgA gehalte
aangevraagd te worden. In geval van IgA defi-
ciëntie dienen aanvullend gliadine Ig4 anti-
stoffen bepaald te worden.
Een DQ2/DQ8 bepaling is géén screenings-
test voor coeliakie, gezien 30 à 40 % van de
normale populatie een DQ2/DQ8 HLA-type
heeft. Deze bepaling is wel zinvol bij gezins-
leden van bewezen coeliakie patiënten en
bij patiëntengroepen met een verhoogde in-
cidentie van coeliakie (type 1 IDDM, trisomie
21, Hashimoto thyroiditis, …) In deze groe-
pen kan de noodzaak tot verdere multipele
IgA tTG testing vermeden worden indien men
kan aantonen dat de patiënt géén DQ2/DQ8
HLA-type heeft. Ook in atypische klinische
gevallen of atypische histologische bevindin-
gen kan het bepalen van DQ2/DQ8 zinvol zijn.
De diagnose dient tot slot bevestigd te wor-
den door het uitvoeren van een dundarmbiopt
en het bepalen van de villusatrofie volgens de
MARSH classificatie. Recente ESPGHAN-richt-
lijnen maken evenwel een uitzondering indien
er een typische kliniek bestaat met sterk ver-
hoogde (> 7 x) serologische testen.
glutenvrij dieetPas na een vaststaande diagnose kan de be-
handeling die op dit ogenblik bestaat uit een
levenslang strikt glutenvrij dieet opgestart
worden. Uit studies die de levenskwaliteit
van patiënten met coeliakie bestudeerden,
is gebleken dat een coeliakie patiënt perfect
functioneert mits hij zijn dieet goed volgt. Uit
de vragenlijsten die de ziektegerelateerde
levenskwaliteit nagaat, blijkt evenwel dat
heel veel kinderen met coeliakie en hun ou-
ders worstelen met de ziekte, de communica-
tie hieromtrent en het volgen van het dieet.
Om de therapietrouw te vergroten, is het van
groot belang dat de arts en de diëtist hieraan
voldoende aandacht besteden.
Coeliakie: onbekend, onbeminddr. Philippe Alliet, kindergastro-enteroloog
bloedarmoedevertraagde puberteitklein gestalterecurrente aftenosteopenieosteoporose
verhoogde transaminasenarthralgieinfertiliteit alopeciaconstipatie ...
1. hoge graad van klinische verdenking2. correcte interpretatie van serologie3. correcte interpretatie van de histologie
tABEl 1: aspecifieke klachten die kunnen wiJZen op coeliakie(aangepast uit n Engl J Med 2002; 346: 180-188)
take home MESSAgE
SYMpOSIuM
JESSALINEA 23
dr. Philippe Alliet, kindergastro-enteroloog
Lactose is een tweevoudig suiker, bestaande
uit glucose en galactose. Het enzyme lactase
verbreekt de verbinding tussen beide suikers.
Enkel de enkelvoudige suikers glucose en ga-
lactose kunnen doorheen de dundarmmucosa
opgenomen worden. Actief lactase bevindt
zich voornamelijk op de tippen van de darm-
vlokken en voornamelijk in het duodenum en
jejunum. De overige dissaccharidasen (mal-
tase, sucrase) komen in grotere concentraties
voor dan lactase, wat dit laatste enzyme ge-
voeliger maakt aan dundarmbeschadiging.
Niet opgenomen lactose komt in het colon te-
recht en wordt daar door de bacteriële flora
gefermenteerd. Hierbij ontstaan onder an-
dere korte ketenvetzuren, die een belangrijke
brandstof zijn voor de colonmucosa. Gassen
zoals waterstof en koolzuurgas en het aan-
trekken van water zijn verantwoordelijk voor
het klachtenpatroon.
diagnoseDe klachten zijn atypisch (opgeblazen of “vol”
gevoel, buikpijn, excessieve flatus, diarree),
inconsistent en dosis gerelateerd.
Een lactose H2 ademtest stelt of ontkracht
het vermoeden van lactose malabsorptie. De
diagnose van lactose intolerantie kan slechts
gesteld worden indien na een twee-weken
durend strict lactose vrij dieet de klachten
ook beduidend verbeterd zijn.
Lactase deficiëntie kan primair of secundair
zijn. Onder de primaire vormen beschouwen
we de uiterst zeldzame congenitale vorm
van lactase deficiëntie, de lactase deficiëntie
van de prematuur en het veel voorkomende
volwassen type van lactase deficiëntie. Het
volwassen type van lactase deficiëntie is een
genetische voorbeschiktheid die in bepaalde
bevolkingsgroepen (vb Azië, Zuid-Amerika,
Afrika) vaak voorkomt. In Europa zien we ook
een duidelijke gradiënt van noord naar zuid:
volwassenen afkomstig van de landen rond
de Middellandse zee ontwikkelen vaak in de
loop van hun kindertijd het “volwassen type
van lactose intolerantie”. Deze aandoening is
gelinkt aan chromosoom 2.
aangepaste voedingEenmaal de diagnose van lactose intolerantie
vast staat, kan een kleine hoeveelheid melk
(equivalent van 1 glas melk) toch verdragen
worden. Klachten zullen ook minder snel ont-
staan indien melkproducten in combinatie met
ander voedsel wordt ingenomen. Gefermen-
teerde producten (oude kaas, yoghurt, …) geven
ook beduidend minder symptomen. Men kan
ook exogeen lactase (vb lactose OK) voor de
voeding toedienen. In elk geval dient er over
gewaakt te worden dat personen met lactose
intolerantie voldoende alternatieven voor Ca
en P aangeboden krijgen. De hulp van een pe-
diatrische diëtiste is hiervoor onontbeerlijk.
Lactose intolerantie
JESSALINEA24
Een glutenvrij dieet: niet zo evident
Astrid Vanoppen, diëtiste kinder- en jeugdgeneeskunde
Het was de Nederlandse kinderarts Karel
Dicke, die voor het eerst het verband aantoon-
de tussen coeliakie en de tarwekorrel. In1950
promoveerde hij met zijn proefschrift ‘Een
onderzoek naar de nadelige invloed van som-
mige graansoorten op de lijder aan coeliakie’.
Hij toonde aan dat gluteninname nadelig was
voor kinderen met coeliakie en introduceerde
de behandeling met het glutenvrij dieet.
De taxonomie van het plantenrijk brengt de
relatie in beeld tussen de toxiciteit van be-
paalde granen en coeliakie.
Granen behoren tot de familie van de grami-
neae, ook de grassen genoemd waarin ver-
schillende subfamilies en stammen worden
onderscheiden. Tarwe, gerst en rogge, die de
coeliakie-activerende eiwitten gluten, hordei-
ne en secaline bevatten zijn nauw verwant
en zijn ingedeeld in dezelfde stam, namelijk
de triticeae. Haver is ingedeeld in een andere
stam, namelijk de aveneae, maar behoort tot
de subfamilie waaronder ook de triticeae. De
laatste jaren is er heel wat onderzoek gedaan
naar de veiligheid van haver. Hieruit blijkt dat
haver niet toxisch is voor de coeliakiepatiënt.
Tot nu toe werd haver evenwel verboden om-
dat het in praktijk niet mogelijk was om ‘zui-
vere’ haver te verkrijgen. Sinds kort is er in de
handel wel zuivere niet gecontamineerde ha-
ver verkrijgbaar. In tegenstelling tot haver be-
horen rijst, maïs, sorghum, Job’s tears en gierst
tot andere subfamilies. Deze taxonomisch
nog verder verwijderde graansoorten zijn niet
toxisch voor coeliakiepatiënten. Boekweit,
amarant en quinoa zijn niet verwant met de
grassen en veilig voor coeliakiepatiënten.
strikt verbodenIn een glutenvrij dieet zijn de glutenbevat-
tende graansoorten tarwe, rogge, gerst, spelt
en kamut strikt verboden. Voor de praktische
uitvoering van het dieet heeft dat grote ge-
volgen. Deze graansoorten worden immers
door de voedingsmiddelenindustrie veel-
vuldig gebruikt in een grote diversiteit van
voedingsmiddelen. Duidelijke bronnen van
gluten, brood, producten op basis van graan,
zoals pasta, couscous, gebak en koek, kunnen
niet meer gebruikt worden. Verborgen gluten
kunnen voorkomen in levensmiddelen waar
het niet verwacht wordt zoals in soep, saus,
gehakt, vleeswaren, chips, snoep enz. … Enkel
voedingsmiddelen die van nature glutenvrij
zijn worden toegelaten.
tABEl 1: oVerZicht Van Verboden en toegelaten Voedingsmiddelen
vOEdingSMiddElEn met gluten
vOEdingSMiddElEn Zonder gluten
Tarwe, spelt of dinkel, kamut, eenkoorn, emmerkoren, polonicum, farroRogge – Gerst – Triticale
En hun afgeleiden:
Korrels, meel, bloem, vlugbloem, zelfrijzend bakmeel, gort of grutten, griesmeel,
kiemen, zemelen, vlokken, gepofte tarwe, deegwaren, couscous, bulgur, mout, seitan …
Graan Knollen, wortel peulvruchten pitten, noten en zaden Andere natuurlijke voedingsmiddelen
Rijst
Maïs
Gierst
Boekweit
Teff
Haver: <20ppm
Amarant
Quinoa (kiwicha)
Sorghum
Aardappel
Arrowroot (pijlwortel)
Jicama (yam,
mexicaanse raap)
Kuzu (kudzu)
Taro
Tapioca (cassave,
manioc, yucca)
Bonen
Erwten
Linzen
Pinda
Soja
Amandelen
Cashew
Hazelnoten
Kastanje
Walnoten
Pompoen
Vlas
Zonnebloem
Guarpitmeel
Johannesbroodpitmeel
Koffie, thee
Groenten, fruit
Olie, boter
Vlees, gevogelte, wild, vis en ei
Melk, kaas
Suiker, honing
Kruiden, specerijen
Agar-agar, gelatine
Xantaangom
Arabische gom
SYMpOSIuM
JESSALINEA 25
De beperkingen en de zoektocht naar gluten-
vrije voedingsmiddelen maken het moeilijk
het dieet te volgen en glutenvrij te houden.
Wet en regelgeving zijn hierbij behulpzaam.
De Allergenenwetgeving, die gebaseerd op
de etiketteringrichtlijn van 2000/13/EG,
werd aangepast in 2003/89/EG, 2006/142/
EG, 2007/68/EG geldt voor alle Europese
lidstaten. Ze verplicht producenten ertoe 14
allergene stoffen, waaronder de glutenbe-
vattende granen: tarwe, rogge, gerst, haver,
spelt en kamut, op verpakte levensmiddelen
te etiketteren.
glutenvrije dieetproductenVoor personen met coeliakie zijn er glutenvrije
dieetproducten op de markt. Deze producten
zijn gemaakt van nature glutenvrije granen
of glutenvrij gemaakte granen. Ze zijn ver-
krijgbaar in de grootwarenhuizen, natuurvoe-
dingswinkels, dieetwinkels of bij de apotheker
of kunnen online besteld worden. Voor deze
producten geldt de regelgeving van de Codex
Alimentarius. De codex norm staat voor de
maximale hoeveelheid gluten die een product
mag bevatten. Producten die minder dan 20
mg per 1000 mg product (20ppm) bevatten
mogen de claim ‘glutenvrij’ of het glutenvrij
symbool, een doorstreepte korenaar op de
verpakking dragen. Producten die meer dan
20 mg maar minder dan 100 mg gluten per
1000 mg product bevatten mogen de claim
‘zeer laag glutengehalte’ dragen. Beide zijn
geschikt voor coeliakiepatiënten. Haver mag
enkel een claim dragen indien het minder dan
20 ppm bevat.
tegemoetkoming in de kostenDe prijs van glutenvrije producten is aanzien-
lijk hoger dan de prijs van gelijkaardige gluten-
bevattende producten. Omwille van de meer-
kost van dit dieet kan een aanvraag tot een
tegemoetkoming voor aangepaste voeding in
het kader van coeliakie ingediend worden. De
maandelijkse tegemoetkoming is een forfait
van 38 euro.
Om hiervoor in aanmerking te komen, is het
akkoord van de adviserend geneesheer ver-
eist. Patiënten moeten hiervoor een ingevuld
aanvraagformulier (C4) en een medisch at-
test voorleggen opgesteld door een gastro-
enteroloog, een dermatoloog, een internist of
een pediater. Het verslag moet de resultaten
van het bloedonderzoek en de darmbiopsie
vermelden. Is de diagnose al jaren geleden
gesteld en zijn de resultaten van de onder-
zoeken niet meer beschikbaar, volstaat een
uitgebreid medisch verslag. Deze goedkeu-
ring is geldig voor 24 maanden. Een verlen-
ging van de goedkeuring kan aangevraagd
worden met formulier (B4). Zowel formulier
C4 als formulier B4 zijn te downloaden van
de website van de Vlaamse Coeliakie ver-
eniging: http://vcv.coeliakie.be/tiki-index.
php?page=Downloads
De Vlaamse Coeliakievereniging (VCV) is
een zelfhulpgroep die, samen met een medi-
sche- en een dieetadviesraad, ondersteuning
verleent aan haar leden en instaat voor hun
belangenverdediging op nationaal en interna-
tionaal vlak.
dieet evaluerenBij de diagnose van coeliakie worden er vaak
tekorten vastgesteld op vlak van energie,
eiwitten, vezels, ijzer, calcium, magnesium,
vitamine D, zink, foliumzuur, niacine, vit. B12
en riboflavine. Zodra de darmmucosa zich
door het glutenvrije dieet herstelt, worden
voedingsstoffen in de darm voldoende opge-
nomen. Een glutenvrije voeding bevat in prin-
cipe voldoende voedingstoffen bij een nor-
male inname van een gezonde voeding met
gebruik van voldoende pseudograansoorten.
Het blijft echter belangrijk om het dieet regel-
matig te evalueren op nutritioneel vlak en te
motiveren tot therapietrouw.
impact op kwaliteit van levenCoeliakie is een aandoening die levenslang is
en het dieet dient strikt gevolgd te worden.
De dieetbeperkingen hebben heel wat conse-
quenties op sociaal vlak. Uitspraken getuigen
hiervan: ‘Om thuis het dieet te volgen valt be-
ter mee dan verwacht, maar de voorbereiding
en planning die gemaakt moet worden wan-
neer we elders gaan eten, vergt heel wat tijd
en inzet. Je kan niet zo maar zorgeloos op reis,
naar een feestje of restaurant.’
‘Ik vind het niet leuk dat, wanneer ik met mijn
vrienden op stap ga, ik niet gewoon kan mee-
genieten van een hamburger of een pizza met
een pintje erbij’
Naast sociale beperkingen, kostprijs, slechte
smaak, moeilijk te verkrijgen producten, wor-
den er nog heel wat redenen aangehaald voor
een slechte therapietrouw.
De NIH (National Institutes of Health) be-
schrijft in een consensusverklaring zes be-
langrijke kernelementen, die nodig zijn om tot
een succesvolle behandeling van coeliakie en
een goede kwaliteit van leven te komen. Deze
zes elementen zijn in tabel 2 weergegeven.
tABEl 2: Zes kernelementen Van de behandeling Van coeliakie
c
E
L
I
A
c
consultation with a skilled registered dietitian
education about the disease
lifelong adherence to a gluten-free diet
identification and treatment of nutritional deficienties
access to an advocacy group
continuous long-term follow-up by a multidisciplinary team
Tarwe, spelt of dinkel, kamut, eenkoorn, emmerkoren, polonicum, farroRogge – Gerst – Triticale
En hun afgeleiden:
Korrels, meel, bloem, vlugbloem, zelfrijzend bakmeel, gort of grutten, griesmeel,
kiemen, zemelen, vlokken, gepofte tarwe, deegwaren, couscous, bulgur, mout, seitan …
Graan Knollen, wortel peulvruchten pitten, noten en zaden Andere natuurlijke voedingsmiddelen
Rijst
Maïs
Gierst
Boekweit
Teff
Haver: <20ppm
Amarant
Quinoa (kiwicha)
Sorghum
Aardappel
Arrowroot (pijlwortel)
Jicama (yam,
mexicaanse raap)
Kuzu (kudzu)
Taro
Tapioca (cassave,
manioc, yucca)
Bonen
Erwten
Linzen
Pinda
Soja
Amandelen
Cashew
Hazelnoten
Kastanje
Walnoten
Pompoen
Vlas
Zonnebloem
Guarpitmeel
Johannesbroodpitmeel
Koffie, thee
Groenten, fruit
Olie, boter
Vlees, gevogelte, wild, vis en ei
Melk, kaas
Suiker, honing
Kruiden, specerijen
Agar-agar, gelatine
Xantaangom
Arabische gom
JESSALINEA26
Chronische constipatie is verantwoordelijk
voor 3-5% van de consultaties van de alge-
mene kinderarts en heeft een incidentie bij
kinderen van 9%. Bij één derde van de kin-
deren persisteert constipatie op volwassen
leeftijd. Indien constipatie gepaard gaat met
soiling is er bovendien een duidelijk vermin-
derde levenskwaliteit aanwezig.
De normale stoelgangsfrekwentie is afhanke-
lijk van de leeftijd. 90% van de neonati heeft
meconiumevacuatie binnen de 24u. Bij de jon-
ge zuigeling is de frekwentie afhankelijk van
de aangeboden voeding en vindt men gemid-
delde waarden van 2-3x daags. Deze frekwen-
tie neemt af naarmate het kind ouder wordt
tot een gemiddelde van 1x daags > 3 jaar.
De objectieve diagnose van constipatie stelt
men aan de hand van de Rome III criteria
waarbij de aard van de ontlasting best gety-
peerd wordt aan de hand van de Bristol schaal.
Constipatie kent in <5% een organische oor-
zaak. Dit kan verder opgedeeld worden in ana-
tomische afwijkingen (o.a. anale atresie, gas-
troschizis, ..), metabole en gastro-intestinale
aandoeningen (o.a. hypothyroïdie, mucovis-
cidose, coeliakie, ..), bezenuwings- en spier-
aandoeningen (o.a. ziekte van Hirschsprung,
..), neuropathische afwijkingen, bindweefsel-
aandoeningen, medicamenteus geïnduceerde
constipatie en een groep diverse aandoe-
ningen waaronder koemelkeiwitallergie,
loodintoxicatie, vit. D intoxicatie en botulisme.
Constipatie: méér dan harde stoelgang...
dr. Elke Janssens, kindergastro-enteroloog
Kinderen hebben obstipatie wanneer ze voldoen aan 2 of meer van de volgende criteria:
a. leeftiJd 0-4 Jaar 1. defecatiefrequentie ≤ 2 per week 2. fecale incontinentie ≥ 1 episode per week indien zindelijk3. ophouden van ontlasting 4. pijnlijke of harde, keutelige defecatie 5. grote hoeveelheid ontlasting in luier/ toilet 6. grote fecale massa in abdomen of rectum
b. ontwikkelingsleeftiJd Vanaf 4 Jaar * 1. defecatiefrequentie ≤ 2 per week 2. fecale incontinentie ≥ 1 episode per week3. ophouden van ontlasting 4. pijnlijke of harde, keutelige defecatie 5. grote hoeveelheid ontlasting die het toilet verstopt 6. grote fecale massa palpabel in abdomen of rectum
* Mogen niet voldoen aan iBS (irritable Bowel Syndrome)-criteria
vertraagde meconiumpassage >48uurontstaan vanaf de geboorte of bij zeer jonge zuigelingfailure to thrivekoorts en (gal)brakenbloederige diarreeeczemaurinaire incontinentie en blaasafwijkingen extra- intestinale symptomen zoals vermoeidheid
koortsfailure to thriveabdominale distentieperi-anale fistelabnormale anus zoals anterieure plaatsingafwezige anale reflexverminderde kracht/tonus/reflexen in onderste ledematenafwezige cremasterreflexpluk haar thv lumbosacrale wervelkolomsacrale dimplespina (evt scheve bilnaad)afwijkend ppA
tABEl 1: rome iii-criteria
tABEl 2: rode Vlag biJ anamnese
tABEl 3: rode Vlag biJ klinisch onderZoek
SYMpOSIuM
JESSALINEA 27
Bij de niet-organische oorzaken vormt de
groep situatiegebonden oorzaken de groot-
ste groep. Voorbeelden hiervan zijn o.a. ge-
forceerde/te vroeg opgestarte toilettraining,
vermijdgedrag van toiletten op school, fysisch
trauma zoals misbruik en psychologische pro-
blemen zoals scheiding of pestgedrag. Daar-
naast ziet men constipatie ook bij ontwik-
kelingsgerelateerde problemen (o.a. ADHD,
ASS, ..), depressie, sedentaire levensstijl, lage
intake van vezels en vocht, …
Alarmtekens bij anamnese en klinisch onder-
zoek kunnen een leidraad zijn om organische
oorzaken te identificeren.
aanvullende diagnostiekAls aanvullende diagnostiek is een bloedaf-
name op zijn plaats bij vermoeden van een
organische oorzaak of bij falen van therapie
met bepaling van o.a. ionogram met Ca2+,
schildklierfunctie, IgE en RAST koemelkeiwit-
ten, tot. IgA, tTG IgA en gliadine Ig4.
Een RX abdomen heeft geen toegevoegde
diagnostische waarde en kent een grote in-
ter- en intra-observer variabiliteit met ook
een slechte correlatie tussen kliniek en beeld-
vorming. In uitzonderlijke gevallen zoals uit-
gesproken obesitas of bij contra-indicatie tot
uitvoeren van PPA bvb na misbruik, kan een
RX abdomen toch uitgevoerd worden. Ook
voor echografie van het abdomen is er geen
gestandaardiseerde plaats. Anale manome-
trie wordt voornamelijk verricht ter uitsluiting
van morbus Hirschsprung of bij aanslepende
problematiek om o.a. een megarectum en ab-
normale bekkenbodemfunctie te evalueren.
Colon transit studies, colon manometrie, RX
colon inloop, NMR lumbosacrale wervelzuil en
biopten zijn in beperkte en welbepaalde indi-
caties nuttig.
behandelingDe behandeling bestaat uit 4 belangrijke pei-
lers: educatie en demystificatie, desimpactie,
instellen van onderhoudsbehandeling en
nauwgezette follow-up.
• Bij educatie is het van belang voldoende
tijd uit te trekken om ouders te onder-
richten over de pathofysiologie en uitlok-
kende factoren, de juiste toilethouding,
de toilettraining waarbij gebruik gemaakt
wordt van het postprandiaal gastro-colisch
reflex, het instellen van beloningssysteem
en de kalendermethode. Tevens dient de
nadruk gelegd op de ‘onschuld’ van de ge-
bruikte medicatie en beklemtoond dat de
behandeling langdurig is, niet uitzonderlijk
maanden tot zelfs jaren. Er wordt aandacht
gevraagd voor het aanbieden van voldoen-
de vocht, vezelrijke voeding en voldoende
lichaamsbeweging.
• Desimpactie kan via orale of rectale weg
verkregen worden. De orale weg geniet de
voorkeur bij kinderen, al zijn er geen geran-
domiseerde studies om de effectiviteit te
vergelijken.
• Na een effectieve desimpactie wordt een
onderhoudsbehandeling ingesteld met als
doel 3 of meer zachte ontlastingen per
week te bekomen. Ook hier werkt men
het liefst met paraffine olie of osmotische
laxativa zoals lactulose, lactitol en PEG-
oplossingen met of zonder elektrolyten.
Met stimulerende laxativa zoals bisacodyl,
senna en picozwavelzuur werden geen ge-
randomiseerde trials bij kinderen verricht.
Hier dient wèl gewaarschuwd te worden
voor fysische tolerantie bij langdurig ge-
bruik, zodat ze enkel geschikt zijn voor
korte periodes als ‘rescue’ medicatie in the-
rapieresistentie constipatie. Bij kinderen
met bekkenbodemdysfunctie kan vanaf de
leeftijd van 4-6 jaar eventueel ook gestart
met biofeedback therapie en in sommige
indicaties is ook psychologische ondersteu-
ning op zijn plaats.
• Tot slot dient ook het belang van een nauw-
gezette follow-up beklemtoond te worden
waarbij men zich bewust moet zijn van de
slechte therapietrouw. Het is van belang
de medicatie pas af te bouwen nadat ten
vroegste gedurende 2 maanden een vlot
en pijnloos stoelgangspatroon werd verkre-
gen. Tevens moet er ook een rescue plan
voorzien worden in geval stoelgang langer
dan 3 dagen uitblijft.
JESSALINEA28
Verbum
publicatiesgepubliceerd in European Journal of Emergency Medicine 2011,
May 27.
phYSIcAL FITNESS AFFEcTS ThE QuALITY OF
SINGLE OpERATOR cARDIOcEREBRAL RESuS-
cITATION IN hEALThcARE pROFESSIONALS.
Dominique Hansena,b,d, Pascal Vranckxce, Tom
Broekmansb,d, Bert O. Eijndeb,d, Walter Beckersa,
Philippe Vandekerckhovee, Paul Broosef and Paul
Dendalea,b,d.
(a)Heart Centre Hasselt/Jessa Hospital, (b)rehabilitation re-
search Centre, department of Healthcare, pHl-University College,
(c)department of Cardiac intensive Care, Heart Centre Hasselt, (d)
Hasselt University, faculty of Medicine, diepenbeek, (e)red Cross
flanders and fdepartment of Surgery, University Hospital gast-
huisberg, leuven, Belgium.
Abstract
Objective: Sustained external chest com-
pressions during cardiocerebral resuscitation
(CCR) are physically demanding. It might be
hypothesized that a high cardiopulmonary
exercise capacity and/or muscle strength de-
lays the development of physical fatigue and,
consequently, preserves CCR quality. We in-
tended to assess the impact of cardiopulmo-
nary exercise capacity and muscle strength
on CCR quality.
Methods: Fifteen healthcare professionals
(10 men and five women, mean age 34 ± 9
years) performed a 15-min hands-on CCR ses-
sion on an adult training manikin. CCR com-
pression depth (from which CCR quality was
calculated) and frequency were monitored.
During CCR we assessed serial blood lactate
concentrations, and provided continuous heart
rate monitoring. Relationships were examined
between participant characteristics, peak car-
diopulmonary exercise capacity, ventilatory
threshold, maximal muscle strength, muscle
strength endurance and CCR quality.
Results: Significant univariate correlations
were found between 15-min CCR quality
and body height (r=0.53), ventilatory thres-
hold (r=0.67), peak oxygen uptake capacity
(r=0.54), peak cycling power output (r=0.54),
and maximal isometric elbow extension
strength (r= 0.55) (P<0.05). CCR quality was
significantly lower in females, when compa-
red with males (P<0.05). Within different ti-
meframes, CCR quality was mainly related to
the ventilatory threshold up to the first 5 min
(P<0.05), whereas CCR quality was mainly re-
lated to maximal isometric elbow extension
strength after 5 min (P<0.05).
conclusion: In healthcare professionals, the
ventilatory threshold is significantly rela-
ted to CCR quality during the first few min.
Healthcare professionals who are regularly
involved in CCR should therefore aim to achie-
ve/sustain a high aerobic exercise capacity.
Keywords: exercise tolerance - quality - re-
suscitation.
Correspondence to pascal vranckx, Md, Heart Centre Hasselt/
Jessa Hospital, Stadsomvaart 11, 3500 Hasselt, Belgium tel:
+32 11309589; fax: + 32 11309328; e-mail: pascal.vranckx@
jessazh.be
Hansen dominique and pascal vranckx equally contributed to the
writing of the article.
gepubliceerd in J rehabil Med 43, 8 June 2011.
cLINIcAL BENEFITS OF ThE ADDITION OF LO-
wER EXTREMITY LOwINTENSITY RESISTANcE
MuScLE TRAINING TO EARLY AEROBIc ENDu-
RANcE TRAINING INTERVENTION IN pATIENTS
wITh cORONARY ARTERY DISEASE: A RANDO-
MIZED cONTROLLED TRIAL*.
Dominique Hansen, PhD1,2,3, Bert O. Eijnde, PhD2,3,
Machteld Roelants, PhD2,3, Tom Broekmans,
MSc2,3, Jean-Luc Rummens, MD3,4, Karen Hensen,
PhD4, Annick Daniels, MSc4, Monique Van Erum,
PhD2,3, Kim Bonné, MSc1, Ilse Reyckers, BSc1,
Toon Alders, MSc1, Jan Berger, BSc1 and Paul
Dendale, MD, PhD1,2,3.
from the (1)Jessa Hospital/Heart Centre Hasselt, rehabilitation
and Health Centre, (2)rehabilitation research Centre, depart-
ment of Healthcare, pHl-University College, (3)Hasselt Univer-
sity, faculty of Medicine, diepenbeek and (4)laboratory of Expe-
rimental Hematology, Jessa Hospital, Hasselt, Belgium.
Abstract
Objective: Muscle resistance training is of-
ten combined with aerobic endurance trai-
ning during rehabilitation of patients with
coronary artery disease. However, the clinical
effects of additional lower-extremity low-
intensity muscle resistance training during
early rehabilitation (within the first month
after coronary revascularization) in patients
with coronary artery disease remain unclear.
Design: Prospective randomized controlled
trial.
Subjects: Sixty patients with coronary artery
disease.
Methods: Subjects were randomly assigned
to early aerobic endurance training (n=30) or
combined aerobic endurance and resistance
muscle training (n=30). Subjects performed
18 (standard deviation 2) exercise sessions
(at 65% VO2peak, for 40 mins/session). In resis-
tance muscle training, additional low-inten-
sity (12-20 repetition maximum) resistance
muscle exercises were performed. The fol-
lowing parameters were evaluated: exercise
capacity, body composition, blood lipid profile,
glycaemic control, blood endothelial proge-
nitor cell and cytokine content, and muscle
performance.
Results: A total of 47 patients with coronary
artery disease completed the intervention.
Total body lean tissue mass tended to incre-
ase with greater magnitude (p=0.07), and
blood high-density lipid cholesterol content
increased with significantly greater magni-
tude in resistance muscle training (p<0.05),
compared with aerobic endurance training.
Maximal exercise capacity, ventilatory thres-
hold, and muscle performance increased, and
steady-state exercise respiratory exchange
ratio, and adipose tissue mass reduced signifi-
cantly (p<0.05), without differences between
groups (p<0.05).
conclusion: In early aerobic endurance trai-
ning intervention in patients with coronary
artery disease, additional lowintensity resis-
tance muscle training contributes to a greater
increase in blood high-density lipid choleste-
rol content, and tends to affect lean tissue
mass.
Key words: cardiac rehabilitation - muscle
resistance training - coronary artery disease
- strength training.
Correspondence address: dominique Hansen, Jessa Hospital/Heart
Centre Hasselt, Cardiovascular rehabilitation, Stadsomvaart
11, Hasselt, Belgium. E-mail: [email protected]
gepubliceerd in Acute Coronary Syndromes 2011;10(1):2–9.
pERcuTANEOuS MEchANIcAL SuppORT FOR
cARDIOGENIc ShOcK cOMpLIcATING AcS.
Pascal Vranckx, MD1, Scott Garg, MD2, and Patrick
W Serruys, MD, PhD2
(1)department of (interventional) Cardiology and intensive Care,
Hartcentrum, Jessa Ziekenhuis, Hasselt, Belgium; and (2)depart-
JESSALINEA 29
ment of interventional Cardiology, thoraxcenter, Erasmus MC,
University Medical Centre, rotterdam, the netherlands.
Abstract
Cardiogenic shock (CS) complicating ACS
remains a common and frequently fatal disor-
der. The presence of ischemic and/or stunned
or hibernating myocardium may have a pro-
found impact on the initial, in-hospital, and
post-discharge management and prognosis.
The invasive management of the complex car-
diac patient with advanced heart failure, CS,
and/or potential hemodynamic compromise
during and after percutaneous coronary inter-
vention (PCI) has become an element of spe-
cialized myocardial intervention centers. Such
centers provide state-of-the-art facilities for
PCI including experienced senior operators
and critical care physicians who are available
24 h per day, 7 days per week, with immedi-
ate access to cardiac surgery and mechanical
circulatory support (MCS) systems. In this ar-
ticle, we will discuss the invasive treatment
of acute heart failure syndromes/CS complica-
ting ACS, focusing on the implementation of
percutaneous mechanical circulatory support.
gepubliceerd in JACC: Cardiovascularintervention, vol 4, no 6, 2011.
clinical Research
A pATIENT-LEVEL pOOLED ANALYSIS ASSES-
SING ThE IMpAcT OF ThE SYNTAX (SYNERGY
BETwEEN pERcuTANEOuS cORONARY INTER-
VENTION wITh TAXuS AND cARDIAc SuRGE-
RY) ScORE ON 1-YEAR cLINIcAL OuTcOMES
IN 6,508 pATIENTS ENROLLED IN cONTEMpO-
RARY cORONARY STENT TRIALS.
Garg S, Sarno G, Girasis C, Vranckx P, de Vries T,
Swart M, Bressers M, Garcia-Garcia HM, van Es
GA, Räber L, Campo G, Valgimigli M, Dawkins KD,
Windecker S, Serruys PW.
department of interventional Cardiology, Erasmus Medical Center,
rotterdam, the netherlands.
Abstract
Objectives: This study sought to assess the
impact of the SYNTAX (Synergy Between Per-
cutaneous Coronary Intervention With Taxus
and Cardiac Surgery) score (SXscore) on clini-
cal outcomes in patients undergoing percuta-
neous coronary intervention.
Background The SXscore has been demon-
strated to have an ability to predict clinical
outcomes in patients undergoing percuta-
neous revascularization. Current studies are
limited by the relatively small number of pa-
tients in each SXscore group.
Methods: Patient-level data from 7 contem-
porary coronary stent trials were pooled by
an independent academic research organi-
zation (Cardialysis, Rotterdam, the Nether-
lands). Analysis was performed on a cohort
of 6,508 patients treated with drug-eluting
stents and who had calculated SXscores. Cli-
nical outcomes in terms of death, myocardial
infarction (MI), repeat revascularization, and
major adverse cardiac events (MACE, a com-
posite of death, MI, and repeat revasculariza-
tion) were subsequently stratified according
to SXscore quartiles: SXscoreQ1≤8(n=1,702);
8<SXscoreQ2<15(n=1,528); 15≤ SXscoreQ3<
23(n=1,620); and SXscoreQ4 ≥23(n=1,658).
Results: One-year outcomes were available in
6,496 patients (99.8%). At 1-year follow-up,
all clinical outcomes including mortality, MI, re-
peat revascularization, MACE, and definite and
any stent thrombosis were all significantly hi-
gher in patients in the highest SXscore quarti-
le. Similar trends were observed in a subgroup
of 2,093 patients (32.2%) who presented with
an ST- or non–ST-segment elevation MI. The
rate of MACE among patients with an SXscore
> 32 and ≤ 32 was 24.9% and 14.0%, respec-
tively (p<0.001). The SXscore was identified
as an independent predictor of all clinical out-
comes including mortality, MACE, and stent
thrombosis (p<0.001 for all).
conclusions: This study confirms the consis-
tent ability of the SXscore to identify patients
who are at highest risk of adverse events.
gepubliceerd in Eurointervention. 2011 Jun;7(2):263-9.
LOOKING BAcK INTO ThE FuTuRE: DESIRuDIN
IN AcuTE cORONARY SYNDROMES AND cORO-
NARY STENTING.
Vranckx P, Valgimigli M, Serruys P.
department of Cardiac intensive Care and interventional Cardio-
logy, Hartcentrum Hasselt, Belgium.
Abstract
Although percutaneous coronary intervention
(PCI) is a highly effective modality for the
management of acute coronary syndromes,
it can potentiate the existing prothrombotic
state around lesion areas and lead to ischae-
mic complications. Adjunctive pharmacologic
treatment with heparin reduces the risk of is-
chaemic events, but the utility of heparin is li-
mited by its unpredictable pharmacodynamic
effects and its inability to modulate fibrin-
bound thrombin. Additionally, a potential risk
of heparin-induced thrombocytopenia is asso-
ciated with heparin use. Direct thrombin inhi-
bitors (DTIs) have emerged as potential alter-
natives to heparin in patients undergoing PCI.
Bivalirudin is a DTI indicated for use in PCI.
Results from various studies have suggested
clinical benefit associated with the use of
bivalirudin, driven primarily by the reduction
in bleeding risks compared with the standard
treatment regimens. Of concern, however, is a
significant increase in acute stent thrombosis
with bivalirudin monotherapy compared with
heparin plus GPIIb/IIIa inhibitors following
primary PCI for ST-segment elevation myocar-
dial infarction (STEMI). Desirudin is a highly
potent DTI with greater binding affinity than
bivalirudin for thrombin. This report provides
a comparative overview of the pharmacology
and clinical utility of desirudin and bivalirudin
in the setting of PCI.
gepubliceerd in Circulation 2011 Jun 14;123(23):2736-2747.
STANDARDIZED BLEEDING DEFINITIONS FOR
cARDIOVAScuLAR cLINIcAL TRIALS: A cON-
SENSuS REpORT FROM ThE BLEEDING AcADE-
MIc RESEARch cONSORTIuM.
Mehran R, Rao SV, Bhatt DL, Gibson CM, Caixeta
A, Eikelboom J, Kaul S, Wiviott SD, Menon V, Ni-
kolsky E, Serebruany V, Valgimigli M, Vranckx P,
Taggart D, Sabik JF, Cutlip DE, Krucoff MW, Oh-
man EM, Steg PG, White H.
Mount Sinai Medical Center, new York, nY 10029, USA. roxana.
No abstract available.
Comment in: Circulation. 2011 Jun 14;123(23):2664-5.
gepubliceerd in tijdschr. voor geneeskunde, 67, nr. 12, 2011
583-590.
Actualiteit
DEMOGRAFIE EN wERKBELASTING VAN KIN-
DERARTSEN IN BELGIË.
P. Alliet1,4,7, M. Alexander2,4, G. Verellen3,4, C. Ar-
toisenet5, D. Deliège5 en de Belgische Academie
voor Kindergeneeskunde6.
(1)Jessa Ziekenhuis, Hasselt, (2)Hôpitaux iris Sud, Etterbeek-
ixelles,( 3)Cliniques Universitaires St luc, Bruxelles, (4)Begelei-
dingscommissie Belgische Academie voor kindergeneeskunde, (5)
Ecole de Santé publique, UCl, Bruxelles, (61)Stuurgroep Belgische
Academie voor kindergeneeskunde (zie addendum).
(7)Correspondentieadres: dr. p. Alliet, dienst kinder- en jeugdge-
neeskunde, Jessa Ziekenhuis campus virga Jesse, Stadsomvaart
11, 3500 Hasselt; e-mail: [email protected]
Samenvatting
Net zoals in andere Europese landen onder-
vinden de Belgische ziekenhuizen moeilijkhe-
den om kinderartsen aan te trekken. De taak
van de kinderarts in het ziekenhuis is diver-
ser dan die van andere specialisten. Om de
demografische karakteristieken en de werk-
belasting van de ziekenhuiskinderarts beter
in kaart te brengen, werd door de Belgische
Academie Kindergeneeskunde in 2007 een
enquête verricht. Er is een toenemende femi-
nisatie in de kindergeneeskunde. Vrouwelijke
en mannelijke kinderartsen werken gemid-
deld evenveel in het ziekenhuis. Mannelijke
kinderartsen werken gemiddeld evenwel
twee halve dagen meer buiten het zieken-
huis. Zowel in regionale als in universitaire
ziekenhuizen wordt een belangrijk gedeelte
van de werktijd besteed aan raadplegingen.
Ongeveer een derde van de tijd wordt besteed
aan niet-curatieve taken. De wachtbelasting
per kinderarts is groter in regionale dan in
universitaire kinderafdelingen. Aangezien de
gemiddelde grootte van de niet-universitaire
kinderartsenequipes kleiner is in Vlaanderen
dan in Franstalig België (4 vs. 8), is de wacht-
belasting per kinderarts groter in Vlaanderen.
De diensthoofden die deelnamen aan de en-
quête, vermeldden in 2007 ongeveer 100 va-
catures in 3 van de 4 ziekenhuizen.
Addendum: Samenstelling van de Stuurgroep
Belgische Academie voor Kindergeneeskun-
de: M. Alexander, P. Alliet, M. Azou, D. Barillari,
P. Bauche, S. Cadranel, P. Casaer, G. Casimir,
K. Kamoen, D. Matthys, JP Misson, M. Pletincx,
A. Roodhooft, J. Ramet, Y. Vandenplas, C. Van
Geet, G. Verellen, P. Vincke.
gepubliceerd in Acta Cardiologica 2011;66(3): 379-382.
A cASE OF MYOcARDIAL INFARcTION NOT TO
BE STENTED TOO QuIcKLY.
Christophe Lefebvre RN, Edouard Benit, MD.
Jessa Ziekenhuis, Hasselt, Belgium.
Summary
This is a case of an interventional dilemma
about how to manage a large thrombus, loca-
ted distally from and adherent to a severe ste-
nosis in a coronary venous bypass graft, with
a TIMI-3 flow in a patient with a non-ST-ele-
vation myocardial infarction. This case report
concerns a 70-year-old female patient, diag-
nosed with unstable angina, 18 asymptomatic
years after coronary bypass surgery. Although
a high risk of a severe ischaemic event is pre-
sent, immediate coronary intervention is not
mandatory since perfusion is maintained, and
given the real risk of embolisation of the large
thrombus, even contra-indicated. From this
perspective, the option to bail out and install
an extensive antithrombotic therapy prior to
delayed intervention is reasonable.
Keywords: thrombus - tirofiban - saphenous
vein graft - PCI.
Adress for correspondence: dr. E. Benit, Jessa Ziekenhuis Hasselt,
Hartkatheterisatie, Stadsomvaart 11, 3500 Hasselt, Belgium. E-
mail: [email protected].
gepubliceerd in Atherosclerosis 2011 Jun 25.
FINAL RESuLTS OF ThE hEALING IIB TRIAL
TO EVALuATE A BIO-ENGINEERED cD34 AN-
TIBODY cOATED STENT (GENOuS™STENT)
DESIGNED TO pROMOTE VAScuLAR hEALING
BY cApTuRE OF cIRcuLATING ENDOThELIAL
pROGENITOR cELLS IN cAD pATIENTS
den Dekker WK, Houtgraaf JH, Onuma Y, Benit E,
de Winter RJ, Wijns W, Grisold M, Verheye S, Sil-
ber S, Teiger E, Rowland SM, Ligtenberg E, Hill J,
Wiemer M, den Heijer P, P Rensing BJ, Channon
KM, Serruys PW, DuckersHJ.
thoraxcenter rotterdam, Erasmus University Medical center,
rotterdam, the netherlands
Abstract
Objectives: To assess the safety and effi-
cacy of the Genous™ endothelial progenitor
cell (EPC) capturing stent in conjunction with
HmG-CoA-reductase inhibitors (statins) to sti-
mulate EPC recruitment, in the treatment of
patients with de novo coronary artery lesions.
Methods and results: The HEALING IIB study
was a multi-center, prospective trial, including
100 patients. The primary efficacy endpoint
was late luminal loss by QCA at 6-month
follow-up (FU). Although statin therapy in-
creased relative EPC levels by 5.6-fold, the
angiographic outcome at 6 month FU was not
improved in patients with an overall in-stent
late luminal loss of 0.76±0.50mm. The com-
posite major adverse cardiac events (MACE)
rate was 9.4%, whereas 6.3% clinically jus-
tified target lesion revascularizations (TLRs)
were observed. 2 Patients died within the
first 30 days after stent implantation due to
angiographically verified in-stent thrombosis.
At 12 month FU, MACE and TLR increased to
15.6% and 11.5% respectively and stabilized
until 24 month FU. 18 Month angiographic FU
showed a significant decrease in late luminal
loss (0.67±0.54, 11.8% reduction or 10% by
matched serial analysis, P=0.001).
conclusion: The HEALING IIB study suggests
that statin therapy in combination with the
EPC capture stent does not contribute to a
reduction of in-stent restenosis formation
for the treatment of de novo coronary artery
disease. Although concomitant statin therapy
was able to stimulate EPC recruitment, it did
not improve the angiographic outcome of the
bio-engineered EPC capture stent. Remarka-
bly, angiographic late loss was significantly
reduced between 6 and 18 months.
gepubliceerd in European Heart Journal (2011) 32 (Abstract Sup-
plement),169 .
FOuR-YEAR DuRABILITY AND pATIENT SuR-
VIVAL wITh cOREVALVE TRANS-cAThETER
AORTIc VALVE
U. Gerckens1, G. Schuler2, R. Bonan3, P. Den He-
ijer4, P. Serruys5, J. Bosmans6, E. Benit7, E. Grube8.
(1)gemeinschaftskrankenhaus Bonn - Bonn - germany, (2)Uni-
versity of leipzig, Heart Center - leipzig - germany, (3)Montreal
Heart institute - Montreal - Canada, (4)Amphia Hospital - Breda
- netherlands, (5)Erasmus Medical Center - rotterdam - nether-
lands, (6)University Hospital - Antwerp - Belgium, (7)Jessa Hos-
pital - Hasselt - Belgium, (8)University Hospital of Bonn - Bonn
- germany,
Abstract
purpose: The durability and safety of transca-
theter aortic valve (TAVI) devices have been
reported through two years of follow-up.
However, longer-term multicenter follow-up
results have not been reported. We present
four-year safety and valve durability results
from an early multicenter study.
Methods: The 21-Fr TAVI prosthesis was eva-
luated in 52 subjects with native aortic valve
disease enrolled in 2005 and 2006 at seven
centers in Europe and Canada. The prosthe-
sis materials and the design and disposition
of the frame and leaflets were substantially
equivalent to the current 18-Fr prosthesis,
and the system was deployed in the same
manner. Subject inclusion requirements inclu-
ded ≥ 80 years old, or surgical risk with logis-
tic EuroSCORE ≥ 20%, or≥ 65 years old with
1-2 high-risk co-morbidities.
Results: Implanted subjects were 81 ± 5
years old, 63% female, 87% NYHA class III/
IV, logistic EuroSCORE 27 ± 15. At four years,
follow-up status was ascertained from 20
subjects, 26 died (13 cardiac), 2 were not im-
planted, 2 were explanted, and 2 withdrew
due to protocol noncompliance. Overall pa-
tient survival was 67.2% at 1 year, 58.5% at 2
years, 47.3% at 3 years, and 45.1% at 4 years.
Cardiac survival was 77.9% at two years
and 68.0% at four years. Two of the cardiac
deaths, both within 3 days of the procedure,
were considered study-related. No strokes
occurred after three months. Through four
years, no frame fractures, valve migrations,
or valve endocarditis were reported. No struc-
tural valve deteriorations leading to stenosis
or regurgitation were reported. Mean trans-
valvular gradient decreased from 41.2 ± 12.4
mmHg at baseline to 10.0 ± 4.5 mmHg at four
years (p<0.0001). After four years, most pa-
tients (57%) had no aortic regurgitation, with
the remainder in grade I; and, most patients
JESSALINEA30
JESSALINEA 31
were in NYHA classes I (61%) or II (22%).
conclusion: The 21-Fr TAVI prosthesis main-
tained durability and an acceptable safety
profile over a four-year follow-up in this first-
in-man high-risk patient cohort with severe
aortic stenosis. Long-term durability was in-
dicated by the absence of structural valve
deteriorations, endocarditis, frame fractures,
and valve migrations, with minimal aortic
regurgitation and sustained improvement in
hemodynamics and NYHA.
gepubliceerd in Supportive Care in Cancer; vol 19, suppl 2,
june 2011.
Research
LOw ENERGY LASER AS TREATMENT OF Mu-
cOSITIS: DIFFERENcE IN EFFIcIENcY IN SuB-
GROupS OF pATIENTS wITh SOLID TuMORS: A
pILOT-STuDY
J. Mebis, A. Maes, R. Hilkens, L. Holvoet.
Jessa Ziekenhuis, Hasselt, Belgium
Abstract
Objectives: To assess difference in effective-
ness of lel in patients with chemotherapy, radio-
therapy or concomitant radiochemotherapy in a
prospective non-randomized pilot-study.
Methods: 42 patients were evaluable for ana-
lysis. 29 patients received only chemotherapy
(20/29 breast cancer)(Group 1); 9 received only
radiotherapy for a head and neck cancer (Group
2) and 4 patients concomitant radiochemo-
therapy for a head and neck cancer (Group 3).
22 patients were female, median age was 57
years. Response was assessed using the WHO-
scale for grading of mucositis and a segmented
visual analog scale (VAS) for pain evaluation.
Results: Group 1 recieved a median of 3 la-
ser sessions, they had a mucositis grade 3 in
17,2% and a grade 4 in 6.9%. A severe pain
was noted in 27.6%. Group 2 recieved a me-
dian of 7 laser sessions, they had a mucositis
grade 3 in 44.4% and grade 4 in 33.3%. Seve-
re pain was noted in 33.3%. Group 3 recieved
a median of 13.5 laser sessions, a mucositis
grade 3 in 25% and a grade 4 in 75% of all
patients. A significant decrease in mucositis
was obtained in Group 1 for 66.2%, Group 2
for 41.2% and in Group 3 for 31.5%. A signi-
ficant decrease in VAS for Group 1 for 76.7%,
Group 2 for 49.4% and Group 3 for 49%.
conclusion: Use of lel is most useful in patients
with chemotherapy alone, however a positive
effect on grade of mucositis and pain score is
noted for patients treated with radiotherapy al-
one or concomitant radiochemotherapy.
Keywords: lasertherapy - mucositis - chemo-
therapy - effectiveness.
gepubliceerd in Bull Soc belge Ophthalmol 2011; 318: 85-86.
FLOATING pIGMENTED VITREOuS cYST.
Missotten GS, Van Calster J.
Afdeling oogheelkunde Jessa ziekenhuis en afdeling oogheel-
kunde kU leuven
symposia 2011
symposia 2012
10-Jarig bestaan limburg oncologisch centrum (loc)Datum: zaterdag 19 november 2011
Locatie: aula campus Virga Jesse, Jessa Ziekenhuis Hasselt
cardio 2012Datum: zaterdag 3 december 2011
Locatie: Kinepolis Hasselt
SYMpOSiUM infectieuZe aandoeningenDatum: zaterdag 11 februari 2012
Locatie: aula campus Salvator, Jessa Ziekenhuis Hasselt
SYMpOSiUM rectumkliniekDatum: zaterdag 10 maart 2012
Locatie: aula campus Salvator, Jessa Ziekenhuis Hasselt
13dE wEtEnSCHAppEliJkE Zitting MiliEU & gEZOndHEid genetisch gemanipuleerde organismenDatum: zaterdag 31 maart 2012
Locatie: aula campus Salvator, Jessa Ziekenhuis HasseltOpgelet: datum gewijzigd!
Inleiding.
Verantwoordelijke uitgever: dr. Frank Weekers, medisch directeur Jessa Ziekenhuis
Eindredactie: dienst communicatie Jessa Ziekenhuis, Salvatorstraat 20, 3500 Hasselt tel. 011 30 82 21, [email protected]
JESSAlinea nr 4 - nOvEMBEr 2011