individualisering, een gevaar voor het cda?...is groeiende individualisering een gevaar voor het...
TRANSCRIPT
2015
Individualisering, een gevaar voor het CDA?
PAPER STEENKAMPINSTITUUT
Maes van Lanschot
1
Inhoudsopgave
Inleiding ................................................................................................................................................................... 2
Hoofdstuk 1: Individualisering in theorie ................................................................................................................ 3
Hoofdstuk 2: Individualisering in de samenleving .................................................................................................. 4
Hoofdstuk 3. Impact individualisme op het CDA .................................................................................................... 9
Hoofdstuk 4. Omgaan individualisering ................................................................................................................ 11
Conclusie ............................................................................................................................................................... 13
Bibliografie ............................................................................................................................................................ 14
2
Inleiding
‘Ik wou dat ik twee hondjes was, dan kon ik samen spelen’, dichtte Michel van der Plas in 19541. Tegenwoordig
zou hij zijn iPad hebben gepakt en zich niet meer stierlijk vervelen. Tussen 1945 en 2015 veranderde de
Nederlandse maatschappij razendsnel: van wederopbouw en gewoon geluk, tot linkse jaren ’60 en flower power,
naar ontzuiling en Hyves. Deze ontwikkelingen zijn niet alleen vanuit sociaal-cultureel perspectief fascinerend,
maar hebben ook een potentiële invloed op het electorale landschap. Het onderwerp van dit paper is of deze
demografische en sociaal-culturele veranderingen een impact hebben op het CDA. En zo ja, hoe? Daarbij focus
ik me op een enkele ontwikkeling, de individualisering van de samenleving. Ik kies voor individualisering omdat
dit haaks staat op het gedachtegoed van het CDA (samen versus individueel).
Ik vermoed dat individualisering in Nederland sinds 1945 is toegenomen en wil dat met feiten onderbouwen. Ik
denk dat individualisering een negatieve impact heeft op het electorale succes van het CDA: ik verwacht dat een
kiezer minder snel op het CDA zal stemmen, naarmate hij of zij meer is geïndividualiseerd. Daarom formuleer ik
de volgende onderzoeksvraag:
Is groeiende individualisering een gevaar voor het CDA?
In hoofdstuk 1 definieer ik individualisering. Daarnaast toets ik aan de hand van de uitgangspunten van het CDA
de potentiële impact van individualisering op het CDA. Vervolgens meet ik in hoofdstuk 2 of individualisering
plaatsvindt door vijf maatschappelijke facetten statistisch onder de loep te nemen. In hoofdstuk 3 onderzoek ik
de historische en toekomstige relatie tussen individualisering en electorale resultaten. In hoofdstuk 4 beschrijf
ik hoe het CDA met deze ontwikkeling om zou kunnen gaan. Het gaat buiten de reikwijdte van dit paper om dat
antwoord op landelijk niveau uit te diepen. Op lokaal niveau doe ik een aanbeveling hoe afdelingen in grote
steden van eventuele individualiserende trends te kunnen profiteren. Vervolgens sluit ik af met een conclusie.
1 M. van der Plas, ‘Ongerijmde rijmen’, (1954). Onrechtmatig toegeschreven aan Godfried Bomans.
3
Hoofdstuk 1: Individualisering in theorie
Definitie
Wim Kok definieert individualisering als de ‘meer dan gemiddelde neiging om wel heel erg veel aan jezelf en je
eigenbelang te denken en weinig aan waar we samen voor staan’. 2 Deze definitie gebruik ik in dit paper.3
Opzet
De potentiële impact van een groeiende individualisering op het CDA toets ik aan de hand van de vier
uitgangspunten van het CDA. Immers, als blijkt dat individualisering zich niet laat rijmen met de uitgangspunten
van het CDA, is het logisch dat de electorale dreiging ook steeds groter wordt.
Solidariteit
In het Program van uitgangspunten wordt gesteld dat ‘Solidariteit laat zien dat mensen boodschap hebben aan
elkaar.’4 en ‘Solidariteit overstijgt grenzen, zowel van de eigen sociale groep als van het eigen land.’5
Individualisering staat haaks op dit uitgangspunt. Natuurlijk hoeft meer individualisering niet te leiden tot minder
solidariteit, maar in het algemeen stel ik dat naarmate mensen individueler worden ze de solidariteit van anderen
minder nodig hebben. Een logisch gevolg kan zijn dat zij zelf ook minder solidair worden.
Gespreide verantwoordelijkheid
De Valk stelt in een lange definitie dat ‘[h]et zich bewust zijn van het feit dat het leven in maatschappelijk verband
voor mensen niet slechts betekent dat hij bepaalde verplichtingen heeft jegens de groepen waarvan hij deel
uitmaakt, doch tevens dat dit hem in meerdere of mindere mate medeverantwoordelijk maakt voor het doen en
laten van deze groepen.’6 Hoe individueler personen worden, hoe minder zij hun verplichtingen en doen en laten
via ‘vaste’ groepen uiten. Op individuele thema’s zullen deze personen bereid zijn via groepen samen te werken,
maar ik betwijfel of zij ook een lange termijn verantwoordelijkheid voor die groep ervaren. Daarmee zal het
begrip gespreide verantwoordelijkheid, individualistische personen vreemd in de oren klinken.
Rentmeesterschap
‘Rentmeesterschap wil zeggen dat de mens zorgvuldig moet omgaan met zijn of haar omgeving.’7, aldus het
Program van uitgangspunten. Een sterkere individualisering lijkt haaks te staan op dit kernwoord, immers: après
moi, le déluge. Toch waait er al jaren een duurzaamheidtrend door Nederland. Rentmeesterschap gaat wat dat
betreft juist wel samen met een individualiserende samenleving.
Publieke gerechtigheid
Woldring stelt: ‘Op het publieke terrein van de samenleving behoort de overheid in wetten en beleid het recht tot
gelding te brengen en rechtvaardig te regeren […].’8 Dit uitgangspunt beschrijft hoe de overheid zich moet
gedragen. In mijn optiek wordt deze gedragingen slechts indirect geraakt door maatschappelijke trends. Daarom
denk ik dat individualisering geen materiële impact heeft op dit uitgangspunt.
Concluderend stel ik dat een individualiserende samenleving zich niet zou herkennen in de helft van
uitgangspunten van het CDA (solidariteit en gespreide verantwoordelijkheid), zich vertrouwd voelt bij
rentmeesterschap en zich kan vinden in publieke gerechtigheid. Kortom, toetsende aan de uitgangspunten van
het CDA lijkt de eventuele individualisering van de samenleving een bedreiging te zijn voor het CDA.
2 J. Bussemaker, Markt, overheid en samenleving, p. 85 (2004) 3 Voor een wetenschappelijke definitie zie R. Jansweijer, ‘Private leefvormen, publieke gevolgen’, (1987) 4 P.A.J.M. Steenkamp, W.J. Deetman en J.J.A.M. van Gennip, CDA Program van uitgangspunten, p. 14 (1993) 5 P.A.J.M. Steenkamp, W.J. Deetman en J.J.A.M. van Gennip, CDA Program van uitgangspunten, p. 14 (1993) 6 J.M.M. de Valk, Maatschappelijke verantwoordelijkheid, p. 6 (1967) 7 P.A.J.M. Steenkamp, W.J. Deetman en J.J.A.M. van Gennip, CDA Program van uitgangspunten, p. 10-11 (1993) 8 H.E.S. Woldring, Politieke filosofie van de christen-democratie, p. 21 (2003)
4
Hoofdstuk 2: Individualisering in de samenleving
Opzet
In dit hoofdstuk meet ik de mate van individualisering in Nederland. Hiervoor analyseer ik vijf facetten van het
menselijk bestaan: gezin, geloofsovertuiging, politieke overtuiging, werkend bestaan en leefomgeving. Deze
facetten dekken in mijn optiek een groot gedeelte van het menselijk bestaan en overstijgen generaties en
sociaaleconomische klassen. De gemeten statistieken zijn huishoudengrootte, kerkelijkheid, lidmaatschap van
een politieke partij, lidmaatschap van een vakbeweging en het aantal inwoners van 100.000+ gemeentes. Per
facet beschrijf ik de relevantie, statistische ontwikkeling sinds 1945 en trend voor de komende decennia.
Huishoudengrootte
Het gezin als ‘hoeksteen van de samenleving’ veronderstel ik bekend genoeg als bruikbare maatstaf voor cohesie.
Daarom analyseer ik hoeveel personen gemiddeld in een huishouden wonen. Immers, hoe minder personen per
huishouden, hoe meer individualisme. Uit de volgende figuur blijkt dat het aantal personen per huishouden
afnam van ongeveer 4 in 1950 naar iets meer dan 2 in 2014.
Gemiddeld aantal personen per huishouden in Nederland van 1950 tot 2014 9
Deze daling wordt verklaard door een afnemend geboortecijfer, toenemend aantal scheidingen, toenemend
aantal studenten, eerder uit huis gaande kinderen en groeiend aantal ouderen wiens partner overleden is.
Opvallend is de enorme toename van de eenpersoonshuishoudens: uit onderstaande afbeelding blijkt dat in 1950
2% van de Nederlanders alleen woonde, terwijl dat in 2014 17% is.
Percentage Nederlanders dat in eenpersoonshuishoudens woont (1950 tot 2014) 10
Het CBS verwacht dat de trend van eenpersoonshuishoudens doorzet van 2.6 miljoen huishoudens per 2010 naar
3.5 miljoen in 2060. De groei komt voornamelijk van 65-plussers die door het overlijden van de partner
alleenstaand worden.11 Kortom, individualisering op het gebied van huishoudengrootte zal blijven toenemen.
9 CBS Statline 2015. 10 CBS Statline 2015. 11 CBS: ‘Een miljoen huishoudens meer in 2045’ (4 april 2011)
0
1
2
3
4
5
1950 1955 1960 1965 1970 1975 1980 1985 1990 1995 2000 2005 2010
Gemiddelde huishoudensgrootte
0%
5%
10%
15%
20%
1950 1955 1960 1965 1970 1975 1980 1985 1990 1995 2000 2005 2010
% mensen dat alleen woont
5
Kerkelijkheid
Religies zijn per definitie sociaal georiënteerd en daarmee geeft de mate van religiositeit een indicatie van de
cohesie en individualisering in een samenleving. Daarnaast zijn (Joods-christelijke) gelovigen de historische
achterban van het CDA en daarmee een interessante groep om onder de loep te nemen. Het aantal mensen dat
lid is van een kerk in Nederland is van 1947 tot 2013 sterk afgenomen van 83% naar 53%, zoals in onderstaande
grafiek te zien is. Opvallende bewegingen zijn de grote achteruitgang van de Nederlands Hervormde kerk (-77%),
de Rooms-katholieke kerk (-31%) en de sterke opkomst van de Protestantse Kerk in Nederland (+72% sinds 2004).
Lidmaatschap van kerken in Nederland van 1947 tot 2013 12
Deze trend is niet positief voor politieke partijen met een religieus fundament. Echter overschat het
kerklidmaatschap in mijn ogen het aantal gelovige mensen. Immers, uit eigen ervaring blijkt dat minder dan de
helft van de Nederlanders gelovig is. Daarom bespreek ik een andere maatstaf.
‘Kerksheid’ meet hoe vaak Nederlanders naar de kerk gaan en sluit daarmee beter aan bij actieve gelovigen. In
onderstaande figuur staat het aantal ‘kerkse’ Nederlanders (gaat een keer per maand of vaker naar de kerk).
Hieruit blijkt dat in 1970 (eerdere cijfers ontbreken) 37% van de Nederlanders kerks was en in 2013 slechts 13%.
Percentage kerkse Nederlanders van 1947 tot 201313
12 Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek (“CBS”) 2015. De Islam valt onder overige kerkelijke gezindten 13 Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek (“CBS”) 2015.
0
20
40
60
80
100
1947 1975 1983 1987 1990 1993 1996 1999 2002 2005 2008 2011
Rooms-katholiek Protestantse Kerk in Nederland Nederlands hervormd
Gereformeerd Overige kerkelijke gezindten Geen kerkelijke gezindte
0
10
20
30
40
50
1947 1975 1983 1987 1990 1993 1996 1999 2002 2005 2008 2011
Rooms-katholiek Protestantse Kerk in Nederland Nederlands hervormd Gereformeerd Overige kerkelijke gezindten
6
De vraag is hoe deze trend zich de komende jaren ontwikkelt. Een manier om die te voorspellen is via de
leeftijdsopbouw van kerkse mensen. In onderstaande grafiek is te zien dat het percentage kerkse mensen in de
oudste bevolkingsgroepen het hoogst is (26% tot 36% voor de 55 tot 75+ jarigen). Uitzondering is de groep 12
tot 18-jarigen waar 21% kerks is. Ik ben er echter niet van overtuigd dat dit een kerkse lente aankondigt, maar
gedeeltelijk veroorzaakt wordt door ouders die kinderen naar de kerk meenemen. Daarnaast verwacht ik niet
dat dertigers die niet kerks zijn dat op hun veertigste opeens massaal wel worden.
Percentage kerkse Nederlanders per leeftijdsgroep (gemiddelde 1997 – 2011)14
Concluderend observeer ik dat het aantal leden van kerken en het aantal kerkse mensen in Nederland sterk
afnam van 1947 tot 2013. Daarnaast voorspelt de leeftijdsopbouw van kerkse Nederlanders een verdere daling
van het aantal gelovigen. Dit duidt op een versterking van individualisering en een afbrokkeling van de natuurlijke
achterban van het CDA.
Lidmaatschap van een politieke partij
Een politieke partij is in een democratie bij uitstek het instituut om met anderen een verandering in de
samenleving teweeg te brengen. Daarnaast geeft ook een passief lidmaatschap een indicatie van bekommering
om de publieke zaak. Ik denk dat lidmaatschap van een politieke partij een reflectie is van sociale verbondenheid
zaak. En dus ook de individualisering van de samenleving weerspiegelt. In onderstaande grafiek is te zien dat het
aantal leden van politiek partijen van 1948 tot 2014 meer dan halveerde: van 750,000 tot 308,000 mensen.
Opvallend is het dalende aantal CDA-leden: van 547,000 in 1947, naar 162,000 in 1980 en 56,000 in 2014.
Aantal Nederlanders dat lid is van een politieke partij 15
In het algemeen is de neerwaartse ledentrend na de millenniumwisseling gestabiliseerd. Het lijkt op basis van
deze data aannemelijk dat het aantal lidmaatschappen rond de 300,000 blijft.
14 CBS 2015. 15 Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen.
21
14
14
17
19
26
36
35
12 tot 18
18 tot 25
25 tot 35
35 tot 45
45 tot 55
55 tot 65
65 tot 75
75+
0
100.000
200.000
300.000
400.000
500.000
600.000
700.000
1946 1951 1956 1961 1966 1971 1976 1981 1986 1991 1996 2001 2006 2011
Aantal leden
CDA CHU ARP KVP Andere partijen
7
Uitzondering is de aanhoudende dalende trend van het CDA. Een verklaring zou kunnen zijn dat het CDA
ledenbestand vergeleken met andere politieke partij gemiddeld ouder is: uit onderstaand overzicht blijkt dat
64% van de CDA-leden 50+ is.
Aantal CDA leden per leeftijdscategorie per 2010 (leeftijd van 51.4% van de leden is bekend) 16
Aannemende dat dertigers die nu niet lid zijn dat op hun 50e ook niet gaan worden, suggereert deze grafiek een
verdere daling van het CDA ledenbestand.
Op basis van de afgenomen lidmaatschappen van politieke partijen concludeer ik dat de individualiteit in de
samenleving is toegenomen.
Lidmaatschap van een vakbond
Vakbonden zijn instituten die werknemers in staat stellen zich te organiseren. Verenigd kunnen zij immers hun
onderhandelingskracht richting werkgever vergroten. In mijn optiek is de mate van lidmaatschap van een
vakbond dus een indicatie van de mate van actieve collectiviteit op de werkvloer. In onderstaande afbeelding is
te zien dat in 1946 22% van de beroepsbevolking lid was, dit percentage naar 34% groeide in 1977 en in 2014 is
teruggekomen tot 22%.
Percentage Nederlanders dat lid is van een vakbond in Nederland van 1946 tot 2014 17
Deze afname komt mijns inziens doordat werknemers het minder nodig vinden dat er collectief voor hen
onderhandeld wordt. Zij denken hun eigen boontjes te kunnen doppen: meer individualiteit dus.
16 Rapport Commissie-Frissen, ‘Verder na de klap’, p. 22 (2010) 17 CBS Statline 2015.
250
2.100
3.250
5.150
6.200
6.950
4.050
2.200
< 20
21 tot 31
31 tot 41
41 tot 51
51 tot 61
61 tot 71
71 tot 81
81+
20%
22%
24%
26%
28%
30%
32%
34%
36%
1946 1951 1956 1961 1966 1971 1976 1981 1986 1991 1996 2001 2006 2011
Leden vakbond
8
Verstedelijking
Steden staan bekend als individualistischer dan dorpen. Dit ook met statistieken te schragen: de sociale cohesie
in stedelijk gebieden is lager dan in landelijke gebieden (5.6 versus 6.9 op een schaal van 0 tot 10).18 In Nederland
woonden in 2014 c. 6.0 miljoen mensen in 100,000+ gemeentes en c. 10.8 miljoen mensen in kleinere
gemeentes.19 Hoewel 2 op de 3 Nederlanders dus niet in een grote gemeente woont, duidt de trend op meer
urbanisatie. In onderstaande grafiek is te zien dat de bevolking van 100.000+ gemeentes gemiddeld vier keer zo
snel groeit als in overige gemeentes.
Jaarlijkse groei van inwoners in 100,000+ gemeentes, groei in overige gemeentes en gemiddelde groei 20
Er is geen historische data beschikbaar voorafgaand aan 2000, waardoor niet met zekerheid vast te stellen is dat
deze trend sinds 1945 gaande is. Mijn intuïtie zegt echter dat dit wel het geval is. De trend van de laatste jaren
doortrekkend stel ik dat urbanisatie verder toeneemt. Aannemende dat het verschil in sociale cohesie tussen
stad en platteland blijft bestaan, concludeer ik dat individualisering vanuit het perspectief van de leefomgeving
toeneemt.
Conclusie hoofdstuk 2
Sinds 1945 is de individualisering in Nederland, gemeten naar de vijf bovengenoemde maatstaven, toegenomen.
Daarnaast geven de verschillende trends aan dat individualisering in de toekomst zal blijven toenemen.
18 CBS Veiligheidsmonitor 2014 p. 24 (2015). 19 CBS Statline 2015. De 100.000+ gemeentes zijn gemeentes die in 2000 meer dan 100.000 inwoners hadden. Een kanttekening hierbij is dat gemeentes ook kunnen groeien door fusies en de leefomgeving dus niet veranderd. Helaas is er geen data beschikbaar om de grootte van dit effect te meten. 20 CBS Statline 2015.
0,0%
0,2%
0,4%
0,6%
0,8%
1,0%
1,2%
1,4%
2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013
Groei 100,000+ gemeentes Gemiddelde groei Nederland Groei overige gemeentes
9
Hoofdstuk 3. Impact individualisme op het CDA
In hoofdstuk 1 stelde ik dat individualisering een gevaar is voor het CDA. Vervolgens concludeerde ik in hoofdstuk
2 dat individualisering plaatsvond en zal blijven plaatsvinden. Heeft deze trend inderdaad een negatieve impact
gehad? Onderstaande grafiek laat zien dat het CDA in 2012 vergeleken met 1946 vijf keer minder en vergeleken
met 1980 drie keer minder stemmen kreeg.
Percentage stemmen CDA voor Tweede Kamer verkiezingen van 1946 tot 2012 21
Hoewel de historische verkiezingsuitslagen op korte termijn fluctueren, is op middellange termijn de neerwaartse
trend duidelijk zichtbaar. Van Kersbergen legt uit dat ‘bepaalde structurele maatschappelijke kenmerken steeds
minder belangrijk zijn voor de keuze voor en trouw aan een partij.’22 Andere onderzoekers noemen de impact
van ontkerkelijking en ontzuiling.23 Hoewel ik niet kan bewijzen dat deze trend veroorzaakt wordt door groeiende
individualisering, ben ik ervan overtuigd dat dit een belangrijke factor is. De volgende grafieken duiden daar ook
op: voor zowel woongebied als religieuze overtuiging geldt: hoe individueler, hoe lager de stem op het CDA.
Percentage CDA stem Tweede Kamer naar regio24 Percentage CDA stem T.K. naar kerkbezoek25
21 Kiesraad 2015 22 K. van Kersbergen ‘De christendemocratische feniks en de modern, niet-seculiere politiek’, p. 199 (2011) 23 M. Te Grotenhuis, R. Eisinga, T. van der Meer en B. Pelzer, ‘De bijdrage van ontkerkelijking en ontzuiling aan het aantal CDA-zetels in de Tweede Kamer, 1970 – 2010’, (2012) 24 CBS Statline 2015 25 CBS Statline 2015
0,0%
10,0%
20,0%
30,0%
40,0%
50,0%
60,0%
1946 1948 1952 1956 1959 1963 1967 1971 1972 1977 1981 1982 1986 1989 1994 1998 2002 2003 2006 2010 2012
Stemmen CDA (%)
0%
5%
10%
15%
20%
25%
30%
2006 2010 2012
Niet stedelijk gebied
Zeer sterk stedelijk gebied
0%
10%
20%
30%
40%
2006 2010 2012
Kerkbezoek: ≥ 1 keer per week
Kerkbezoek: zelden of nooit
10
Uit onderstaand overzicht blijkt dat het CDA de meeste kiezers voor zich wint in de 55+ categorie.
Percentage per leeftijdsgroep dat CDA stemt (gemiddelde 1989 – 2010: zeven verkiezingen) 26
Ik vind het aannemelijk dat juist deze groep het minst beïnvloed is door individualisering. Dit verklaart ook het
afnemend aantal stemmen: hoe meer jonge generaties individualistischer opgroeien, hoe minder zij op het CDA
stemmen. Een groeiende individualisering is dan ook in de toekomst een gevaar voor het CDA. Onderzoek van
Motivaction, dat de maatschappij verdeelt in acht ‘kiezersmilieus’, staaft deze bewering. De focus van het CDA
ligt op een tweetal kiezersmilieus: de ‘traditionele burgerij’ en de ‘moderne burgerij’. In onderstaand overzicht
is te zien dat deze groepen afnemen van 38% van de bevolking in 2010 naar 26% in 2030. Kortom, het CDA loopt
een electoraal risico. Wat is hier aan te doen?
Verwachte ontwikkeling van Motivaction milieus 27
26 Rapport Commissie-Frissen, ‘Verder na de klap’, p. 23 (November 2010) 27 Motivaction ‘Mentality en zingeving’, p. 18 (2009)
20%
22%
20%
24%
34%
18-24
25-34
35-44
45-54
55+
16% 14% 12% 10% 8%
22%21% 20% 19% 18%
7%7%
7%6%
6%
14%15% 17%
18% 20%
10% 11% 13% 14% 15%
10% 11% 11% 11% 11%
11% 12% 12% 13% 14%
10% 10% 9% 9% 8%
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
2010 2015 2020 2025 2030
Traditionele burgerij Moderne burgerij Nieuwe conservatieven
Opwaarts mobielen Gemaksgeoriënteerden Kosmopolieten
Postmoderne hedonisten Postmaterialisten
11
Hoofdstuk 4. Omgaan individualisering
Landelijk
Een mogelijke reactie op individualisering is de struisvogelpolitiek. Zo hoorde Paul Schnabel een Kamerlid van
christelijke huize ooit zeggen: ‘Wij zijn tegen individualisering.’ 28 Ik vind dat geen verstandig standpunt. Het CDA
zou juist moeten inspelen op de groeiende individualisering. Helaas lijkt dat niet het landelijke beleid, volgens
van Kersbergen hanteert het CDA een anti-individualistische strategie die zelfs tegenstrijdig is: het CDA ‘probeert
de aandacht van haar christelijke inspiratie af te leiden door een seculiere versie van haar erfgoed aan te bieden
die anti-individualistisch is in de publieke sfeer en moralistisch in de privésfeer.’ 29
Ik hoop dat beleidsmakers de lijn van de Commissie-Frissen zullen volgen, die treffend verwoordt: ‘De vaste
electorale basis waarop het CDA kan rekenen is gekrompen; de electorale marge tussen winnen en verliezen
wordt steeds groter, nu kiezers sneller, vaker en makkelijker van partij wisselen. De permanente opdracht is om
het vertrouwen telkens opnieuw te verdienen.’ 30 Hoe het CDA dat op landelijk niveau kan bewerkstelligen ligt
buiten de reikwijdte van dit paper, waarin ik zal focussen op de grote steden.
Lokaal: grote steden
We hebben in hoofdstuk 2 gezien dat het CDA in grote steden slecht scoort. Hoe kan het CDA de kiezer bereiken
die niet meer vanuit collectieve instituten stemt? De Commissie-Frissen stelt dat het CDA moet veranderen:
‘Zeker in de verstedelijkte gebieden van het land moet het CDA zich anders en beter manifesteren. Het CDA maakt
daar vaak geen deel meer uit van het bestuur. Dat maakt het aan de ene kant moeilijker om zich te manifesteren.
aan de andere kant geeft het kansen om eigen oplossingen en een eigen herkenbaar geluid te manifesteren.’ 31
Ik ben het daar mee eens en denk dat het draait om doelgroep bepaling en organisatiestructuur. Wie is onze
kiezer, wat is zijn of haar behoefte en welke organisatiestructuur past daarbij? Ik doe twee aanbevelingen:
Van evenementen voor leden naar projecten voor kiezers
Van hiërarchie naar netwerkorganisatie
Aanbeveling 1: van evenementen naar projecten
Iedere activiteit zou gericht moeten zijn op verbinding met de natuurlijke achterban. Dus niet een
kosmopolitische debatavond voor bewoners van Zuid, maar samen met vrijwilligers een lange termijn re-
integratietraject in Zuidoost opzetten voor middelbare school ‘drop-outs’ of een buurtcentrum in West inrichten
waar mensen een gratis huisartsenconsult kunnen krijgen. Individualisten stemmen namelijk niet vanuit
instituten, maar vanuit hun hart.
28 SCP, ‘Individualisering en sociale integratie’, p. 7 (2004) 29 K. van Kersbergen ‘De christendemocratische feniks en de modern, niet-seculiere politiek’ (2011) 30 Rapport Commissie-Frissen, ‘Verder na de klap’, p. 50 (November 2010) 31 Rapport Commissie-Frissen, ‘Verder na de klap’, p. 59 (November 2010)
12
Aanbeveling 2: Van hiërarchie naar netwerkorganisatie
Hoe moet het CDA lokaal georganiseerd zijn om dit soort projecten te realiseren? Onderstaand organogram laat
een ‘oude stijl’ bestuur zijn, dat hiërarchisch functioneert, gemandateerd is om besluiten te nemen en intern
gericht is.
Hiërarchische stijl lokaal bestuur CDA
Lokaal zou het CDA een netwerkorganisatie moeten worden, waar het bestuur een schakel is tussen verschillende
belangengroepen en verantwoordelijkheid durft te delegeren. Dat is de enige manier waarop projectuitvoerders
op wijkniveau kunnen (en, waarschijnlijk willen) functioneren. Onderstaand organogram laat een dergelijke
netwerkorganisatie zien.
Netwerkorganisatie lokaal bestuur CDA
Deze netwerkorganisatie zorgt er niet alleen voor dat grote projecten uitvoerbaar worden, maar geeft ook niet-
CDA vrijwilligers de mogelijkheid om aan goede ideeën mee te werken. Zoals het SCP stelt: ‘Burgers en
organisaties stellen als het ware uit een rijk gevarieerde menukaart van institutionele mogelijkheden hun eigen
maaltijd samen.’ 32 Het CDA moet op die kaart komen.
32 SCP, ‘Individualisering en sociale integratie’, p. 76 (2004)
13
Conclusie
In dit paper heb ik onderzocht of groeiende individualisering een gevaar is voor het CDA. Op basis van de
uitgangspunten van het CDA en historische verkiezingsuitslagen was dat het geval. Zoals betoogt zal
individualisering de komende jaren doorzetten. Of deze trend een gevaar zal blijven hangt af van de repliek van
het CDA, waarbij struisvogelpolitiek vechten tegen de bierkaai is. Voor de lokale besturen in grote steden beveel
ik aan om van evenementen voor leden naar projecten voor kiezers te gaan, op touw gezet vanuit een
netwerkorganisatie.
14
Bibliografie
Bussemaker, J. (2004). Markt, overheid en samenleving.
CBS - Statline. Opgehaald van CBS: http://statline.cbs.nl/Statweb/
CBS. (2015). Veiligheidsmonitor 2014.
Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen. (2015). DNPP. Opgehaald van
http://dnpp.ub.rug.nl/dnpp/
Grotenhuis, M. t., Eisinga, R., Meer, T. v., & Pelzer, B. (2012). De bijdrage van ontkerkelijking en
ontzuiling aan het aantal CDA-zetels in de Tweede Kamer, 1970 – 2010.
Jansweijer, R. (1987). Private leefvormen, publieke gevolgen.
Kersbergen, K. v. (2011). De christendemocratische feniks en de modern, niet-seculiere politiek. 199.
Kiesraad. Opgehaald van www.kiesraad.nl
Motivaction. (2009). Mentality en zingeving.
Plas, M. v. (1954). Ongerijmde rijmen.
Rapport Commissie-Frissen. (2010). Verder na de klap.
Sociaal Cultureel Planbureau. (2004). Individualisering en sociale integratie.
Steenkamp, P., Deetman, W., & Gennip, J. v. (1993). CDA Program van uitgangspunten.
Valk, J. d. (1967). Maatschappelijke verantwoordelijkheid.
Woldring, H. (2003). Politieke filosofie van de christen-democratie.