"ik ben het"
DESCRIPTION
Voorganger dhr Pasterkamporganiste mevr van der Polluister mee via www.kerknoordwolde.nlTRANSCRIPT
Welkom
Voorganger dhr Pasterkamp
organiste mevr van der Pol
Thema: “Ik ben het”
VDD P 84 – 1, 3, 4, 6
Hoe lieflijk, hoe goed is mij, HEER
1
Hoe lieflijk, hoe goed is mij, HEER,
het huis waar Gij uw naam en eer
hebt laten wonen bij de mensen.
Hoe brand ik van verlangen om
te komen in uw heiligdom.
Wat zou mijn hart nog liever wensen
dan dat het juichend U ontmoet
die leven zijt en leven doet.
3
Welzalig die uit uw kracht leeft,
die naar uw tempel zich begeeft,
zijn hart wijst hem de rechte wegen.
Zij trekken op van overal
en, gaat het door het dorre dal,
dan valt op hen een milde regen.
Ja, in het hart van de woestijn
ontspringt een heldere fontein.
4
Van kracht tot kracht gaan zij steeds
voort.
Hun lied weerklinkt van oord tot oord,
tot zij Jeruzalem betreden,
waar alle pelgrims binnengaan
om voor Gods aangezicht te staan.
Aanvaard, o HEER, ook mijn gebeden.
Verhoor mij, God van Israël,
die alles leidt naar uw bestel.
6
Want God onze Heer die ons mild
bestraalt als zon, beschermt als
schild,
zal in genade ons verhogen.
Zijn hand onthoudt het goede niet
aan wie oprecht Hem hulde biedt
en eerlijk wandelt voor zijn ogen
HEER, die het al in handen houdt,
welzalig die op U vertrouwt.
Welkom
Voorganger dhr Pasterkamp
organiste mevr van der Pol
Thema: “Ik ben het”
JdH 436 – 1, 2, 3
Ontwaak, gij, die slaapt, en sta op uit
de doôn
1 Ontwaak, gij, die slaapt, en sta op
uit de doôn
en Christus zal over u lichten!
Zo wekt u, zo dringt u als Redder,
Gods Zoon,
eer Hij u als Rechter komt richten.
Ontwaak en sta op! Het gevaar is zo
groot:
wie kiest, o verdwaasde, voor 't leven
de dood?
2 Ontwaak, gij die slaapt in de zonde,
met spoed!
De nacht is zo lang reeds verdwenen;
het licht der genade, met blijdschap
begroet,
heeft d' aarde reeds eeuwen beschenen;
en groots is uw roeping en heilig uw
taak
en d' uren zijn weinig, ontwaak dan,
ontwaak!
3 Sta op uit de doden, o zondaar, en
leef!
Dat Christus ook over u lichte!
Sta op uit de doden, o zondaar, of beef
voor God en het jongste gerichte!
Nog wekt u de Heiland en nog is er
raad;
sta op uit de doden! 't Is spoedig te
laat
Votum en groet
Ere zij de Vader en de Zoon
En de Heilige Geest,
Als in den beginne, nu en immer,
En van eeuwigheid tot eeuwigheid.
Amen.
P 43 – 1, 2, 5
O God, kom mijn geding beslechten,
1
O God, kom mijn geding beslechten,
verlos mij van wie U versmaadt.
Boosdoeners willen met mij rechten,
die niet aan trouw en waarheid
hechten.
Doe mij ontkomen aan hun haat,
o HEER, mijn toeverlaat.
2
Zijt Gij dan niet mijn burcht gebleven,
de sterke vesting van mijn hart?
Waarom hebt Gij dan nu mijn leven
aan mijn belagers prijsgegeven?
Waarom ga ik gebukt van smart,
gekleed in somber zwart?
5
Mijn ziel, hoe zijt gij zo verslagen,
mijn hart, wat kwelt gij u zozeer?
Vertrouw op 's Heren welbehagen.
Hij doet weldra de morgen dagen.
Ja, ik zal zingen tot zijn eer:
mijn redder is de Heer.
Gebed
ELB 56 – 1, 2
Al zou de vijgenboom niet bloeien,
1 Al zou de vijgenboom niet bloeien,
geen opbrengst aan de wijnstok zijn,
toch zal mijn beker overvloeien
want Jezus schenkt mij vreugdewijn.
Al draagt ook de olijf geen vrucht
en ontbreekt het koren op het veld
met Hem heb ik geen kwaad te
duchten
die zelfs mijn hoofdhaar heeft geteld.
2 Al loopt geen schaap meer in de
weide
en staat geen rund meer in de stal,
toch zal ik mij in Hem verblijden,
die is, die was en komen zal.
Hij maakt mijn voeten als der hinden,
zodat ik op mijn hoogten treed.
'k Zal mij aan zijn beloften binden,
en word met zijn gezag bekleed.
P 28
God, de beschermer der vromen
Van David.
Tot U roep ik, HERE, mijn rots; wend U niet zwijgend van mij af, opdat ik niet, als Gij tegen mij blijft zwijgen, worde als zij die in de groeve nederdalen. 2 Hoor naar mijn luide smekingen, als ik tot U roep om hulp, en mijn handen ophef naar uw binnenste heiligdom.
3 Ruk mij niet weg met de goddelozen, noch met de bedrijvers van ongerechtigheid, die met hun naasten vriendelijk spreken, terwijl boosheid in hun hart is. 4 Geef hun naar hun handeling en naar hun schandelijk gedrag; geef hun naar het werk van hun handen, vergeld hun naar hun doen.
5 Omdat zij niet letten op de daden des HERENnoch op het werk zijner handen, zal Hij hen afbreken en hen niet opbouwen.
6 Geprezen zij de HERE, want Hij heeft gehoord mijn luide smekingen. 7 De HERE is mijn kracht en mijn schild;
op Hem vertrouwde mijn hart en ik werd geholpen. Daarom juicht mijn hart en loof ik Hem met mijn lied. 8 De HERE is hun kracht, een veste des heils is Hij voor zijn gezalfde. 9 Verlos dan uw volk en zegen uw erfdeel, weid hen en draag hen tot in eeuwigheid.
G 249 – 1, 3
Wij leven van de wind
die aanrukt uit den hoge
1
Wij leven van de wind
die aanrukt uit den hoge
en heel het huis vervult
waar knieën zijn gebogen,
die doordringt in het hart,
in de verborgen hof,
en uitbreekt in een lied
en opstijgt God ten lof.
3
Wij teren op het woord,
het brood van God gegeven,
dat mededeelzaam is
en kracht geeft en nieuw leven.
Dus zegt en zingt het voort,
geeft uit met gulle hand
dit manna voor elk hart,
dit voedsel voor elk land.
Lezen Marcus 6 – 45 t/m 52
Jezus gaande over het meer
45 En terstond dwong Hij zijn discipelen in het schip te gaan en Hem vooruit te varen naar de overkant, naar Betsaïda, terwijl Hij zelf de schare wegzond. 46 En toen Hij afscheid van hen genomen had, ging Hij naar de berg om te bidden. 47 En bij het vallen van de avond was het schip midden op de zee, en Hij was alleen aan land.
48 En toen Hij zag, dat zij zich aftobden om vooruit te komen bij het varen – want zij hadden de wind tegen – kwam Hij omstreeks de vierde nachtwake tot hen, gaande over de zee; en Hij wilde hen voorbijgaan. 49 Toen zij Hem over de zee zagen gaan, meenden zij, dat het een spook was en zij schreeuwden luid.
50 Want allen zagen zij Hem en werden verbijsterd. Maar terstond sprak Hij met hen en zeide tot hen: Houdt moed, Ik ben het, weest niet bevreesd! 51 En Hij klom bij hen in het schip en de wind ging liggen. En zij waren innerlijk bovenmate ontsteld, 52 want zij waren bij de broden niet tot inzicht gekomen, maar hun hart was verhard.
JdH 268 -1, 2, 3
Ik zeg het allen dat Hij leeft,
1
Ik zeg het allen dat Hij leeft,
dat Hij verrezen is,
dat Hij te midden van ons leeft
en eeuwig bij ons is.
2
Verzonken in de diepe zee
is 't vrezen voor de dood
en elk kan schouwen boven 't wee
der toekomst morgenrood.
3
Hij leeft en zal nabij ons zijn,
waar alles ons verlaat
en zo zal deze dag ons zijn
een hemeldageraad.
“Ik ben het”
JdH 232 – 1, 2
"Waarheen, pelgrims,
waarheen gaat gij,
1
"Waarheen, pelgrims, waarheen
gaat gij,
't oog omhoog en hand in hand?"
Wij gaan op des Konings roepstem
naar ons huis en Vaderland.
Over bergen en door dalen
gaan wij naar die blijde zalen,
gaan wij naar die blijde zalen
van Gods huis in 't Vaderland.
Gaan wij naar die blijde zalen
van Gods huis in 't Vaderland.
2
"Storm en duisternis bedreigt u;
zijt daartegen gij bestand?"
Waarom zou ons harte vrezen,
wand'lend aan des Heren hand?
Jezus Zelf zal voor ons strijden
en door Storm en nacht ons leiden,
en door Storm en nacht ons leiden,
naar Gods huis in 't Vaderland.
en door Storm en nacht ons leiden,
naar Gods huis in 't Vaderland.
Belijdenis
G 293 – 1
Wat de toekomst brengen moge,
1
Wat de toekomst brengen moge,
mij geleidt des Heren hand;
moedig sla ik dus de ogen
naar het onbekende land.
Leer mij volgen zonder vragen;
Vader, wat Gij doet is goed!
Leer mij slechts het heden dragen
met een rustig, kalme moed!
Gebed
Collecte
1ste Kindertehuis Horeb
2de eigen gemeente
P 62 – 1, 5
Mijn ziel is stil tot God mijn Heer,
1
Mijn ziel is stil tot God mijn Heer,
van Hem verwacht ik altijd weer
mijn heil, - op Hem toch kan ik
bouwen.
Ik wankel niet, want Hij staat vast:
mijn toevlucht, als het water wast,
mijn rots, mijn enige vertrouwen.
5
Voorwaar, Hij is mijn heil, mijn rots,
mijn naam rust in de schutse Gods.
O volk, uw God laat u niet vallen.
Als gij voor Hem uw hart uitstort,
vertrouw dat gij gezegend wordt:
God is een schuilplaats voor ons
allen.
Zegen
3 x amen