het nieuwere krijgen - ghent university€¦ · leunt hij aan bij de door goldberg (1995) beoefende...
TRANSCRIPT
HET NIEUWERE KRIJGEN
Het ontstaan en de ontwikkeling van de Nederlandse
receptiefconstructie in de 19de eeuw
Maarten De Beul Stamnummer: 01308384
Promotor: Prof. dr. Timothy Colleman Vakgroep Taalkunde, Afdeling Nederlands
Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad Master in de Taal- & Letterkunde
(afstudeerrichting Nederlands-Duits)
Academiejaar 2016-2017
3
Woord vooraf
Elf jaar na Maarten van Leeuwens (2006) masterscriptie over het receptieve gebruik van
krijgen waagt opnieuw een Maarten zich aan het gebruik van krijgen als hulpwerkwoord.
Deze keer niet in Leuven, maar aan de Universiteit van Gent. De onderzochte
receptiefconstructie bleek na de data-analyse zelfs jonger te zijn dan onze alma mater, die
dit academiejaar 200 kaarsjes uitblies. Zo stoffig en historisch zijn die scripties in de Taal- &
Letterkunde dan toch niet, meneer…
Allereerst wil ik professor Timothy Colleman bedanken, die steeds bereid was om tijd te
maken voor een brainstormsessie, de analyse van mijn data of de verbetering van mijn
schrijfsels. Zijn artikelen over de receptiefconstructie waren bovendien een uiterst
interessante leidraad voor mijn theoretisch kader. Daarnaast bedank ik ook graag Emmeline
Gyselinck, die meerdere donderdagen het KB-corpus én een bureautje op de afdeling
Nederlandse Taalkunde ter beschikking stelde.
Ook mijn vrienden, in Gent en daarbuiten, verdienen een grote dankjewel. Er zijn dit
academiejaar menige liters koffie, “Duitse” avonden, danspasjes in de Sioux, zware
trainingen en Shosholoza-zangstonden gepasseerd… Een geslaagd einde van die vier jaren
Taal- & Letterkunde!
Ten slotte wil ik ook graag mijn ouders en broer bedanken, die me in het weekend (en in het
Oostenrijkse Ötztal) in de watten legden. Hoewel taalkunde, laat staan
constructiegrammatica, heel ver van hun leefwereld verwijderd ligt, boden ze me vaak een
luisterend oor wanneer ik mijn ideeënstorm niet op een rijtje kreeg. Hopelijk krijgen ze
binnenkort hun zoons diploma toegestuurd…
4
Inhoudsopgave
WOORD VOORAF 3
INHOUDSOPGAVE 4
1. INLEIDING 7
2. THEORETISCH KADER: DE RECEPTIEFCONSTRUCTIE 13
2.1. FORMELE STRUCTUUR 14
2.1.1. ‘KRIJGEN’ ALS ONDATIEF (HULP)WERKWOORD 16
2.1.2. ZELFSTANDIG WERKWOORD 18
2.1.3. BRONOBJECT 25
2.1.4. WERKWOORDVOLGORDE 25
2.2. SEMANTISCH 27
2.3. VARIANT DUBBELOBJECTCONSTRUCTIE? 29
2.4. VARIANT RESULTATIEFCONSTRUCTIE? 30
2.5. PARALLELLE CONSTRUCTIE(S) IN HET DUITS 33
2.6. ONTSTAANSHYPOTHESES 43
3. METHODOLOGIE 45
3.1. CORPUS 46
3.2. ZOEKOPDRACHT EN TESTFACTOREN 47
4. ONDERZOEKSRESULTATEN 53
4.1. ONTWIKKELING IN DE 19DE EEUW 56
4.2. FORMELE ASPECTEN 59
4.2.1. ZELFSTANDIG WERKWOORD 60
4.2.1.1. Werkwoorden van ‘betalen’ 60
4.2.1.2. Werkwoorden van ‘bezorgen’ 62
4.2.1.3. Communicatiewerkwoorden 65
4.2.1.4. Privatieve werkwoorden? 67
4.2.2. HULPWERKWOORDVARIATIE? 67
4.2.3. BRONOBJECT 68
4.2.4. ENKELE SUBONDERZOEKEN 70
4.2.4.1. Thuis bezorgd krijgen 71
4.2.4.2. Sturen of toesturen? 72
5
4.2.5. WERKWOORDVOLGORDE 74
4.2.6. ‘KRIJGEN’-CONSTRUCTIES AAN DE RAND VAN DE RECEPTIEFCONSTRUCTIE 77
4.2.6.1. Gedaan krijgen 77
4.2.6.2. De Nederlandse ‘dativus commodi’: een resultatief-benefactieve constructie 79
4.3. CONCEPTUELE ASPECTEN 88
4.4. CONTACTLINGUÏSTISCH: INVLOED VAN HET DUITS? 89
4.5. HET ONTSTAAN VAN DE RECEPTIEFCONSTRUCTIE: GENESE OF SYNTHESE? 91
5. CONCLUSIE 97
REFERENTIELIJST 101
Aantal woorden (exclusief referentielijst): 26.286
6
7
1. Inleiding
In zijn artikel uit 2002 signaleert Van der Horst een nieuwe gebruikswijze van het werkwoord
krijgen. Naast het actieve gebruik als zinswerkwoord komt het werkwoord vanaf de jaren
1990 volgens hem op als hulpwerkwoord bij een resultatieve handeling. In de onderstaande
voorbeeldzinnen wijzen de participia namelijk allebei op een veranderde status van het direct
object. Het hulpwerkwoord krijgen wordt in zulke zinnen gecombineerd met een bepaald
resultaat, dat door het subject van de zin veroorzaakt wordt.
(1) Ik krijg dat niet naar Polen gemaild.
(2) Hoe krijg ik dat eiwit zo snel geklopt?
Van der Horst (2002) presenteerde die auxiliarisering van krijgen als “het nieuwe krijgen”,
maar die verwoording bleek achteraf ongelukkig gekozen. Volgens Landsbergens (2006b)
onderzoek naar de polysemie en grammaticalisatie van krijgen komen de eerste voorbeelden
van het resultatieve hulpwerkwoord immers al op in de 17de eeuw. Landsbergen (2006a &
2006b) wijst er echter wel op dat de auxiliarisering van krijgen binnen de set van
Nederlandse werkwoorden een relatief nieuw verschijnsel is, zeker in vergelijking met de
‘klassieke’ hulpwerkwoorden zijn, hebben en worden. Hij plaatst die ontwikkeling dan ook in
het licht van grammaticalisatie- en constructionalisatietheorieën. Waar Van der Horst (2002)
kiest voor een enigszins onbeholpen terminologie – hij heeft het ook over het “oude krijgen”,
alsof dat gebruik vanaf de jaren negentig niet meer gangbaar zou zijn - en zijn argumentatie
vooral baseert op een gebrek aan intensiviteit van het subject 1 , probeert Landsbergen
(2006a) voor zijn theorie de semantiek van de zinnen met de syntaxis te verbinden. Daarmee
leunt hij aan bij de door Goldberg (1995) beoefende constructiegrammatica, die het lexicon
en de grammatica niet langer als aparte systemen wil beschouwen. Integendeel, de
betekenis van de zogenaamde constructies ligt net in de grammaticale combinatie van
lexicale elementen. De semantiek is uniek aan een constructioneel patroon en laat zich niet
zomaar uit de deelbetekenissen van de elementen afleiden. Landsbergen (2006a & 2006b)
kiest dan ook bewust voor de term resultatiefconstructie in plaats van het veeleer
idiomatische “nieuwe krijgen”.
1 Van der Horst (2002:174-175) meent dat de oorspronkelijke betekenis van krijgen ‘door inspanning
verkrijgen’ in de loop van de 20ste eeuw vervaagd is. Iets ontvangen gaat niet langer gepaard met een bepaalde inspanning. In het resultatieve gebruik als hulpwerkwoord, dat Van der Horst als nieuw signaleert, ziet hij die oorspronkelijke betekenis van intensiviteit echter opnieuw opduiken.
8
Bovendien wil Landsbergen (2006b) die resultatiefconstructie niet als nieuwste ontwikkeling
van krijgen presenteren. Binnen een corpus van 20ste-eeuwse data merkt hij namelijk een
tweede gebruik van krijgen als hulpwerkwoord op, waarvan hij aanneemt dat het uit de
resultatiefconstructie voortgevloeid en tot twee eeuwen jonger is. De betekenis in dergelijke
zinnen zou niet langer van resultatieve aard zijn, maar een bepaalde overdracht uitdrukken.
De onderstaande receptieve zinnen, zie voorbeeldzinnen (3) t.e.m. (5), worden in de
Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS 1997:963) als volgt omschreven:
“De constructie met krijgen en een passief deelwoord wordt wel aangeduid met de term
semi-passief. Ze wordt gebruikt ter vervanging van het ‘echte’ passief bij zinnen die in een
corresponderende actieve zin een meewerkend voorwerp bevatten. Het gaat vooral (maar
niet uitsluitend) om zinnen met een [overdrachts]werkwoord” (ANS 1997:963).
(3) U krijgt de tekst dan van ons toegestuurd.
(4) We konden het bericht in Den Haag vanavond niet bevestigd krijgen.
(5) De chauffeur kreeg een maand gevangenisstraf opgelegd.
Ook dit kind van krijgen verdient een naam. In tegenstelling tot de resultatiefconstructie, die
stilaan evolueert tot een geijkte term, wordt het receptieve gebruik van krijgen in de
aanwezige literatuur op uiteenlopende wijzen en uit verschillende invalshoeken benoemd.
Landsbergen (2006a & 2006b) heeft het net als Lenz (2012) over het datiefpassief, waarbij
de constructie als passiveringsalternatief voor worden gepresenteerd wordt. In het
datiefpassief wordt namelijk niet het direct object, maar het indirect object (in flecterende
talen met een datiefnaamval, vgl. Duits) tot subject gepromoveerd. Broekhuis en Cornips
(2012) verkiezen de term krijgen-passief, naar analogie met de term die het meest
gebruikelijk is voor de Duitse variant: het bekommen-passief (bekommen-Passiv, zie o.a.
Leirbukt 1997). In het Duits lijkt de constructie zich echter al productiever als
passiveringsalternatief ontwikkeld te hebben. Daarom benoemt een groot aantal
onderzoekers de Nederlandse variant dan ook als semipassief (Royen 1952, Schermer-
Vermeer 1991, Lenz 2009 en Clement & Glaser 2014), de term die ook in de ANS
(1997:963) vermeld werd. Het zou in het Nederlands slechts om een onvolwaardige vorm
van het passief gaan, die nog lang niet zo productief is als het klassieke worden-passief en
slechts met een beperkte set werkwoorden optreedt. Ook De Schutter (1989:78-80) gebruikt
9
een gekleurde connotatie. Hij spreekt over het pseudo-indirect-passief als variant van het
indirecte passief, dat het recipiens in zijn nominatiefvorm voorop plaatst, zie (6c)2.
(6) a. De autoriteiten wezen ons een gids toe. [actief]
b. Ons werd door de autoriteiten een gids toegewezen. [passief]
c. Wij werden door de autoriteiten een gids toegewezen. [indirect passief]
c. Wij kregen van de autoriteiten een gids toegewezen. [semipassief]
Colleman (2006:261-269 & 2015) en Florkin (2014) benoemen het nieuwere gebruik van
krijgen daarentegen vanuit een constructiegrammaticale visie. De term ‘receptiefconstructie’
trekt zich dus los van de term passivering, een vormelijk procedé met perspectiefomkering
als hoofddoel. Een term als ‘semipassief’ is daarenboven, net als het ‘nieuwe’ en ‘oude
krijgen’, een tamelijk gekleurd begrip. Het suggereert een onvolwaardige vorm die bovendien
minder productief zou zijn ten opzichte van het “normale” persoonlijke passief met worden.
Om duidelijkheid te creëren over begrippen als ‘oud’ en ‘nieuw’ zal dit onderzoek zich
hoofdzakelijk richten op het prille begin van het receptieve krijgen. De concrete
ontstaansgeschiedenis van de receptiefconstructie, en zeker de Nederlandse, kreeg tot op
heden nog minder aandacht dan de synchrone of 20ste-eeuwse verschijnselen. Clement en
Glaser (2014:198) vatten de relevantie van zo’n diachroon onderzoek goed samen. Zij
merken onder andere op dat er reeds enige studies gebeurd zijn naar de
ontwikkelingsscenario’s van de constructie (zie Van Leeuwen 2006, Landsbergen 2009 en
Colleman 2015). Een synthese van de verschillende hypotheses of een zoektocht naar het
exacte begin gebeurde daarentegen nog niet. Tot dusver reikten de beschikbare data
immers niet verder dan de beginjaren van de 20ste eeuw. Toch stelt Colleman (2015:233) een
onderzoek naar 19de-eeuws materiaal voor, dat meer duidelijkheid moet brengen en
eventueel bevestiging kan leveren voor zijn ontstaanshypothese (uit de resultatiefconstructie
en met werkwoorden van betalen).
Hoe ontstond en ontwikkelde de Nederlandse receptiefconstructie zich dus in de 19de eeuw?
Die onderzoeksvraag valt uiteen in een aantal deelvragen, die voornamelijk gebaseerd zijn
op de doelstellingen van Leirbukts (1997) onderzoek naar de Duitse receptiefconstructie (zie
ook Lasch 2017:80):
2 Het indirect passief werd aanvankelijk als een taalfout beschouwd. Toch zien vele 20ste-eeuwse
taalkundigen het als een vernieuwing, die te wijten is aan het naamvalverlies. Meer info over de actuele status van het indirecte passief is te vinden in de masterscriptie van Declerq (2016:8-32).
10
Welke werkwoordtypes treden als hoofdwerkwoord (voltooid deelwoord) op in de
vroegste voorbeelden van de constructie?
Wat vertellen die types ons over de semantische kenmerken en restricties van de
constructie?
Dragen de gekozen subjecten en objecten ook een specifieke semantische waarde?
Is de constructie gevoelig voor woordvolgordealternantie in de werkwoordelijke
eindgroep?
Hoe verhoudt de constructie zich tegenover de passivering met worden?
Wat zeggen de resultaten over de auxiliarisering en grammaticalisatie van krijgen?
Wat leiden we af uit de co- en context waarin de eerste receptiefconstructies
voorkomen?
De bovenstaande onderzoeksvragen zullen vanuit een constructiegrammaticale visie
benaderd worden. Dat wil onder meer zeggen dat men geen strikt onderscheid hoeft te
maken tussen het lexicale (idiosyncratische) en grammaticale (regelmatige) domein
(Colleman en Rens 2016:2). De constructie staat op zichzelf en bevat een unieke semantiek,
die zich uit de combinatie van de lexicale en grammaticale elementen laat afleiden. Toch
gaan er in de literatuur negatieve stemmen op voor een dergelijke werkwijze. Volgens De
Schutter (1989) en Schermer-Vermeer (1991) zou het receptieve gebruik van krijgen immers
te idiomatisch en onproductief zijn. Colleman (2015:215) nuanceert die visie en stelt dat
Goldbergiaanse constructies immers steeds een element van lexicale, syntactische of
semantische idiomaticiteit bevatten. Merk bovendien op dat Goldbergs Constructions (1995),
waarin ze de basisprincipes van haar constructiegrammaticale theorie formuleert, pas na de
publicaties van De Schutter en Schermer-Vermeer verscheen. De constructiegrammaticale
analyse van de receptiefconstructie is dus een relatief nieuwe benaderingsmethode.
Doorheen het diachrone onderzoek zal dan ook getracht worden de relevantie van de
naamgeving ‘receptiefconstructie’ en de formeel-semantische afbakening ervan aan te
tonen.
De relevantie zal daarnaast niet alleen aangetoond worden aan de hand van
constructiegrammaticale principes. Ook taaltypologisch vinden we argumenten om de
receptiefconstructie als een afzonderlijke constructie te categoriseren. Zo vindt Landsbergen
(2006a) ook in het Engels, het Duits en het Luxemburgs varianten. In het contrastieve luik
van deze scriptie zal voornamelijk de Duitse constructie centraal staan. Onder andere
Clement en Glaser (2014) verrichtten reeds onderzoek naar de verschillen en gelijkenissen
tussen de constructies in beide talen. Hun enquêteonderzoek, waarin Nederlandse en
11
Vlaamse respondenten enkele testzinnen beoordeelden op grammaticaliteit en
aanvaardbaarheid, leidde tot de volgende conclusie: “Overeenkomsten tussen het
Nederlands en het Duits zijn, dat er duidelijke regionale verschillen zijn wat betreft het
gebruik van de passiefconstructie, maar het blijft onduidelijk welke werkwoorden tot het
kernbereik van het krijgen-passief behoren” (Clement & Glaser 2014:209). Eén van de
nevendoelstellingen van deze scriptie bestaat er dan ook uit de structurele verschillen tussen
beide constructies bloot te leggen en zoveel mogelijk af te stappen van een onvolledige
analyse.
Allereest zal er een theoretisch kader geschetst worden, waarin de bestaande theorieën over
het receptieve krijgen verklaard, maar vooral kritisch vergeleken zullen worden. Zowel
formeel als semantisch zal dat vanuit een constructiegrammaticale invalshoek gebeuren.
Ook zal er aandacht zijn voor de verschillende ontstaanshypotheses die tot dusver gangbaar
waren in de literatuur. Het theoretisch kader wordt afgesloten met een relatief groot
comparatief deel, dat de structuur van de Duitse receptieve constructie zal verklaren. Het
derde hoofdstuk bevat de methodologische verantwoording. Om de diachrone ontwikkeling
van de Nederlandse receptiefconstructie na te gaan, zal er gewerkt worden met een
corpusgebaseerd onderzoek. Daarvoor werd gebruik gemaakt van de 19de-eeuwse data uit
het KB-corpus. Die data worden daarna in het vierde hoofdstuk geanalyseerd. Waar kunnen
we de reeds bestaande onderzoeken bijtreden en waar niet? Zijn er bepaalde tendensen en
ontstaanskenmerken zichtbaar? Hoe ‘nieuw’ is de Nederlandse constructie nu eigenlijk? De
conclusie geeft daar het antwoord op.
12
13
2. Theoretisch kader: de receptiefconstructie
Volgens Landsbergen (2006a:266-270) is de evolutie van krijgen als hoofdwerkwoord naar
hulpwerkwoord een relatief jonge ontwikkeling, die ook in het Duits en het Engels aanwezig
is, en deel van het algemene grammaticalisatieproces van het werkwoord. Die ontwikkeling
leidde volgens hem tot drie nieuwe constructies: (i) de resultatiefconstructie, (ii) de
receptiefconstructie (hij spreekt zelf over het semi-passief) en (iii) de combinatie van te met
een infinitief.
Die laatste constructie staat het verst af van de twee andere, zowel formeel als semantisch.
De werkwoordmogelijkheden zijn in zulke zinnen namelijk beperkt tot zintuiglijke
werkwoorden als horen of zien of een vrij vaste set van andere werkwoorden (bv. eten,
drinken, incasseren en verwerken)3. Bovendien wordt de receptieve betekenisfactor bij het
gebruik van krijgen met een te-infinitief veeleer herleid tot een toestandsverandering
(Landsbergen 2006a:268). Het subject doet een bepaalde ervaring op die verschilt met de
situatie ervoor. Het subject is volgens hem dus veeleer een undergoer dan een recipiens.
Daarnaast wijkt ook de werkwoordcomponent in dergelijke zinnen (AUX + te-INF) af van de
andere twee constructies (AUX + PART). De ANS (1997:1030) ziet de te-infinitief dan weer
als een postnominale modificeerder die een gereduceerde relatiefzin weergeeft. In (7) is te
eten bijvoorbeeld een relatiefzin bij het object erg veel. Zinnen zoals de voorbeeldzinnen
hieronder zullen in dit onderzoek niet verder aan bod komen.
(7) De kat heeft erg veel < te eten > gekregen. (Syntax of Dutch 2015:1016)
(8) Hier krijgt men op zijn best alle dagen ééne schotel vruchten te zien […]. (1806;
WNT)
Allereerst wordt de receptiefconstructie in dit hoofdstuk ontleed als een Goldbergiaanse
argumentstructuurconstructie, waarin de vorm ontegensprekelijk met de betekenis
samenhangt. Een formele ontleding van de constructie moet vervolgens leiden tot een
semantische terreinafbakening. Daarna worden de bestaande ontstaanshypotheses met
elkaar vergeleken. In de beschikbare literatuur werden tot nu toe meestal drie mogelijke
“moederconstructies” genoemd: de co-predicatieve constructie, de dubbelobjectconstructie
en de hierboven vermelde resultatiefconstructie. De hypotheses worden in aparte paragrafen
uitgelegd en kritisch beoordeeld. Een laatste ontstaanshypothese is er één op basis van
3 De Syntax of Dutch (2015:1015-1017) gaat verder in op dit gebruik van krijgen, maar ook van
hebben en geven als hulpwerkwoorden bij een te-infinitief. Er is daarnaast ook aandacht voor de woordvolgorde in de werkwoordelijke eindgroep bij zulke constructies.
14
taalcontact. Speelde het Duitse bekommen-passief ook een rol bij de opkomst van de
Nederlandse receptiefconstructie?
2.1. Formele structuur
De Nederlandse receptiefconstructie beschikt zeker over de nodige elementen om als een
argumentstructuurconstructie beschouwd te worden. Allereerst is er een vaste onderliggende
structuur van grammaticale elementen. Met uitzondering van het hulpwerkwoord krijgen ligt
de lexicale invulling van die slots op voorhand echter nog niet vast. Dat is bijvoorbeeld niet
het geval bij de weg-constructie, waar het slot van het (fake) direct object4 wel steeds
onveranderlijk is. De nominale constituent een weg is er bovendien noodzakelijk om van een
weg-constructie te kunnen spreken (Verhagen 2003 & De Beul 2016). In het algemeen zijn
constructies meestal partieel productief (Goldberg 1995 & Colleman 2015:215): het ene slot
heeft een vrijer paradigma dan het andere.
Naast het hulpwerkwoord krijgen en het variabele zelfstandig werkwoord bevat de
receptiefconstructie nog één optioneel en twee verplicht aanwezige elementen, die we
gemakkelijk met de thematische rollen van een actieve ditransitieve zin kunnen verbinden:
het agens, het patiens en het recipiens. Elk van die rollen is verbonden met een
grammaticale functie, in de actieve zin zijn dat respectievelijk het subject, direct object en
indirect object.
[ SUBJ [ V IO DO ] ]
Agens Zelfstandig werkwoord Recipiens Patiens
(9) De koning overhandigt mij het geschenk.
Bij passivering met het werkwoord worden vormt niet het agens, maar het patiens de
centraal geprofileerde medespeler in de handeling. Die vorm van perspectiefomkering maakt
het patiens tot subject, terwijl het agens niet meer tot de noodzakelijke medespelers behoort.
Het zogenaamde agensobject, een prepositionele constituent met door, hoeft in de meeste
4 Met fake objects resultatives verwijst Goldberg (1996:50) naar resultatieve constructies, waarin het
(in normaal taalgebruik) intransitieve werkwoord toch objecten oproept. Dergelijke objecten worden dus normaal niet tot de vaste medespelers van dat werkwoord gerekend. Het direct object een weg in de weg-constructie is een voorbeeld van zo’n fake object (zie Verhagen 2003 en De Beul 2016). Bv. Hij werkt zich een weg naar de top.
15
zinnen zelfs niet aanwezig te zijn. Het recipiens behoudt in zulke zinnen zijn functie als
indirect object.
[SUBJ [ [ worden V.PSTP ] IO (Agensobject) ] ]
Patiens hulpwerkwoord zelfstandig werkwoord Recipiens Agens
(10) Het geschenk wordt mij door de koning overhandigd.
(11) Het geschenk wordt mij overhandigd.
Hoewel passivering volgens Vandeweghe, Devos en De Meersman (2013:72) enkel
toepasbaar is op handelingswerkwoorden, is de productiviteit van worden als hulpwerkwoord
volgens hen wel veel groter in vergelijking met de andere vorm van perspectiefomkering:
receptivering met het hulpwerkwoord krijgen. Die constructie kent nog een andere
toebedeling van thematische rollen. Het recipiens wordt er gepromoveerd tot subject, het
patiens blijft direct object en het agens of de bron is wederom weglaatbaar (Landsbergen
2006a:267).
[SUBJ [ [ krijgen V.PSTP ] DO (Bronobject) ] ]
Recipiens hulpwerkwoord zelfstandig werkwoord Patiens Agens
(12) Ik krijg het geschenk van de koning overhandigd.
(13) Ik krijg het geschenk door de koning overhandigd.
(14) Ik krijg het geschenk overhandigd.
Vandeweghe, Devos en De Meersman (2013:75) spreken voor het bronobject over een
voorzetselconstituent met van. In voorgaande onderzoeken naar de receptiefconstructie
doken er echter al voorbeelden van door-objecten op. Hierover volgt meer in paragraaf 4.2.3.
Allereerst werpen we in de volgende paragraaf een blik op de eigenschappen van krijgen als
zelfstandig en hulpwerkwoord. Daarna gaan we dieper in op het variabele hoofdwerkwoord,
de centrale spil van de constructie die bovendien nauw samenhangt met de
betekenisafbakening van het krijgen-passief.
16
2.1.1. ‘Krijgen’ als ondatief (hulp)werkwoord
Broekhuis & Cornips (2012) categoriseren krijgen als ondatief werkwoord, zie tabel 1. De
basissemantiek van het werkwoord roept namelijk twee interne argumenten op: een
recipiens en een patiens. Krijgen verlangt dus geen agens wanneer het zelfstandig gebruikt
wordt, toch kan het volgens hen aanwezig zijn in de vorm van een prepositioneel object
(Broekhuis & Cornips 2012:1210+1228). Dat verklaart onder meer waarom het bronobject in
de receptiefconstructie optioneel is. Het werkwoord krijgen wijkt dus af van de klassieke
ditransitieve werkwoorden, waarin het agens, het patiens en het recipiens respectievelijk een
nominatief-, accusatief- en datiefnaamval oproepen. Krijgen is immers niet vatbaar voor er-
nominalisatie (15) en passivering (16), twee eigenschappen van ditransitieve werkwoorden
zoals ontvangen (Broekhuis & Cornips 2012:1210). Krijgen is, als prototypisch ondatief
werkwoord, dus niet in staat de positie van het externe argument (agens) in te vullen. Het
recipiens, dat normaal een datief zou verlangen, wordt vervolgens gepromoveerd tot subject,
waardoor het een nominatief toegewezen krijgt.
(15) a. *de krijger van dit boek
b. de ontvanger van dit boek
(16) a. *Het boek werd/is (door Marie) gekregen.
b. Het boek werd/is (door Marie) ontvangen.
(17) a.____ kreeg Marie het boek aangeboden. [geen extern argument]
b. Marie kreeg tMarie het boek aangeboden. [promotie tot subject]
17
Type werkwoord Extern argument Intern(e) argument(en)
Geen intern
argument
Intransitief
Bv. snurken
Subject (nominatief)
Agens
Onpersoonlijk
Bv. sneeuwen
Eén intern
argument
Transitief
Bv. kopen
Subject (nominatief)
Agens
Direct Object (accusatief)
Patiens
Onaccusatief
Bv. arriveren
Subject (nominatief)
Patiens
Twee interne
argumenten
Ditransitief
Bv. aanbieden
Subject (nominatief)
Agens
Indirect Object (datief)
Recipiens
Direct Object (accusatief)
Patiens
Dyadisch onaccusatief
Bv. bevallen
Indirect Object (datief)
Experiencer
Subject (nominatief)
Patiens
Ondatief
Bv. krijgen, hebben,
houden
Subject (nominatief)
Recipiens
Direct Object (accusatief)
Patiens
Tabel 1: Werkwoordclassificatie naargelang transitiviteit (naar Broekhuis & Cornips
2012:1208+1216)
Broekhuis & Cornips (2012:1209) zijn van mening dat krijgen niet alleen als zelfstandig
werkwoord ondatief kan optreden, ook als hulpwerkwoord kan het voorkomen in ondatieve
constructies, waartoe zij ook de receptiefconstructie rekenen. De opname van zo’n
zelfstandig werkwoord als hulpwerkwoord in een syntactische constructie kunnen we niet
alleen met de term constructionalisatie, maar zeker ook met grammaticalisatie verbinden.
Grammaticalisatie omvat immers niet alleen het proces waarbij lexicale elementen tot
grammaticale elementen evolueren, volgens Heine (2003:577) kunnen ook grammaticale
combinaties tot nieuwe grammaticale structuren leiden (zie ook Hopper & Traugott 2003).
Afgaande op Diedrichsens (2012:1168) theorie voor het Duits, zit de Nederlandse
receptiefconstructie nog maar in de eerste fase van syntactization: de woorden of
woordklassen komen niet langer als losse lexemen in het discours voor, maar vormen een
set, die steeds vaker in elkaars omgeving optreedt. In die steeds vastere set van lexemen
18
dragen één of meerdere elementen naast een lexicale ook een grammaticale functie,
waardoor de combinatie ‘analytisch’ wordt. De grammaticale structuur vertegenwoordigt een
specifieke semantiek. In de volgende fase van het grammaticalisatieproces,
morphologization, wordt de analytische constructie gereduceerd tot een synthetische
(Diedrichsen 2012:1168). Van zo’n vormreductie, agglutinering of affigering is er zowel bij de
Nederlandse als bij de Duitse receptiefconstructie echter nog geen sprake.
Naast Diedrichsens (2012) fasen van grammaticalisatie onderscheidt Heine (2003:579) ook
nog vier verschillende mechanismen binnen het grammaticalisatieproces:
Betekenisverlies (desementicization of “semantic bleaching”)
Betekenisuitbreiding en –generalisatie (extension & context generalization)
Verlies of wissel van woordcategorie (decategorialization)
Fonetische reductie (phonetic reduction)
Voor het werkwoord krijgen lijken de eerste drie kenmerken van toepassing, klankreductie is
immers nog niet opgetreden. De overgang van hoofd- naar hulpwerkwoord kunnen we alvast
als decategorialisatie opvatten. Ook betekenisverlies lijkt aanwezig te zijn, maar in mindere
mate. De zelfstandige betekenis van krijgen, die focust op een overdracht in de richting van
een recipiens, blijft immers aanwezig.
2.1.2. Zelfstandig werkwoord
Heines (2003:579) mechanisme van betekenisuitbreiding lijkt zich sterker bij het participium
van de constructie te manifesteren. Verschillende onderzoeken wezen immers al uit dat het
paradigma aan in te vullen deelwoorden in de loop van de 20ste eeuw steeds toenam. Florkin
(2014) meent dat er nog geen echte consensus bestaat over welke werkwoorden er nu
precies in de receptiefconstructie kunnen optreden. De Schutter (1989:78-80), die het
receptieve gebruik van krijgen al in 1989 beschreef als een pseudo-indirect-passieve
constructie, waagde zich als eerste aan een werkwoordclassificatie. Hij had het voornamelijk
over werkwoorden uit de zogenaamde factitief-rij, die hij als positiewerkwoorden
bestempelde (De Schutter 1989:79). Dergelijke werkwoorden roepen een factitieve
(positionele) constituent op als belangrijkste medespeler, De Schutter (1989:44-47) spreekt
over de “hoogst gerealiseerde casus”. Die constituent is in de receptiefconstructie dus het
recipiens: het doel of de eindpositie van de overdracht. Volgens De Schutter (1989:79-80)
kunnen die factitieven verder geïnterpreteerd worden als (i) datieven, die een
geven/brengen-situatie weergeven, of als (ii) affectieven, die het recipiens van een abstract
19
of concreet object voorzien. Zijn genoemde voorbeeldwerkwoorden zijn te vinden in de
onderstaande tabel.
Datief opsturen, overhandigen, toebedelen, toekennen, toewijzen, voorschotelen,
voorzetten
Affectief aantrekken, aanwrijven, opdragen, opleggen, opspelden, voorleggen, voor de
voeten gooien, naar het hoofd slingeren
Tabel 2: (Factitieve) werkwoorden in de pseudo-indirect-passieve constructie volgens De
Schutter (1989:78-80)
Het is opmerkelijk dat De Schutter (1989) voor zijn categorisatie uitsluitend kiest voor
samengestelde werkwoorden (met een voorzetsel of partikel) of werkwoorden met een
voorzetselconstituent (voor de voeten gooien, naar het hoofd slingeren). De meeste
simplexwerkwoorden komen volgens hem immers niet in de constructie voor (De Schutter
1989:78). Hij noemt weliswaar de werkwoorden betalen, presenteren, schenken en brengen5
als simplexwerkwoorden die om een voor hem onverklaarbare reden ook met het
hulpwerkwoord krijgen samengaan (De Schutter 1989:78-79). Hier zit dus het grootste hiaat
in De Schutters studie. Latere onderzoeken, zoals die van Broekhuis en Cornips (2012) en
Colleman (2015), zullen de keuze voor dergelijke werkwoorden echter trachten te verklaren
(zie onder). De Schutter (1989) geeft daarnaast nog een verdere opsomming van
werkwoorden die niet geschikt zijn voor de constructie. Zo vermeldt hij werkwoorden van
tonen en wijzen, van leren en van meedelen, waarbij het indirect object veeleer als
experiencer optreedt. Ook met betrekking tot de werkwoorden van tonen en meedelen zullen
latere onderzoeken De Schutter tegenspreken.
Een tweede en recentere werkwoordspecificatie vinden we dus, zoals hierboven
aangekondigd, bij Broekhuis en Cornips (2012). Zij hebben het over een subset binnen de
werkwoorden die worden-passivering toelaten. Binnen die subset van te passiveren
werkwoorden houden Broekhuis en Cornips (2012:1219) uiteindelijk enkel de ditransitieve
werkwoorden over. Intransitieve en transitieve werkwoorden roepen immers geen indirect
object of recipiens op, een noodzakelijke factor in de receptiefconstructie. Dat verklaart
bovendien waarom het krijgen-passief minder gebruikelijk is dan het “klassieke” worden-
5 Voor schenken en brengen vermeldt De Schutter (1989:78-79) dat die werkwoorden slechts voor
enkele sprekers geschikt waren voor de constructie. Bovendien kunnen we uit zijn verwoording ook een veeleer negatieve houding ten opzichte van die werkwoorden afleiden. Latere onderzoeken en de data-analyse uit hoofdstuk 4 zullen die afkeuring echter tegenspreken.
20
passief. Broekhuis en Cornips (2012) komen in hun studie tot de volgende
werkwoordcategorieën die vatbaar zijn voor receptivering:
1. Ditransitieve werkwoorden van overdracht
Het indirect object uit de actieve zin treedt bij deze werkwoorden op als doel van de transfer.
Broekhuis en Cornips (2012:1220) rekenen daarnaast ook communicatiewerkwoorden tot
deze subcategorie. Door processen van metaphorical extension zien ze in een gesprek ook
een overdracht van mondelinge informatie, waarbij het indirect object als doel fungeert (vgl.
context generalisation bij Heine 2003:579).
(18) aanbieden
a. Marie biedt hem die boeken aan.
b. Hij krijgt die boeken aangeboden.
(19) overhandigen
a. Jan overhandigde haar de prijs.
b. Zij kreeg de prijs overhandigd.
(20) voorlezen
a. Jan las de kinderen een leuk verhaal voor.
b. De kinderen kregen een leuk verhaal voorgelezen.
(21) meedelen
a. Peter deelde ons gisteren mee dat hij ontslag neemt.
b. Wij kregen gisteren meegedeeld dat hij ontslag neemt.
Overdrachtswerkwoorden aanbieden, aanreiken, betalen, bezorgen, doneren, nabrengen,
opdragen, opleggen, opspelden, overdragen, overhandigen,
presenteren, retourneren, toedienen, toekennen, toemeten,
toestoppen, toewijzen, uitbetalen, uitreiken, vergoeden,
voorschrijven, voorzetten
Communicatiewerkwoorden bijbrengen, meedelen, onderwijzen, toewensen, uitleggen, vertellen,
voorlezen
Tabel 3: Ditransitieve werkwoorden met het indirect object als doel, die ‘krijgen’-passivering
kunnen ondergaan (naar Broekhuis & Cornips 2012:1221)
Niet alle ditranstieve werkwoorden met een indirect object als doel kunnen echter optreden in
de receptiefconstructie. Broekhuis & Cornips (2012:1221-1222) halen bijvoorbeeld enkele
21
idiomatische gebruikswijzen (*Marie kreeg de koude rillingen bezorgd.) en een aantal
uitzonderingen aan, zoals geven, schenken, verschaffen, zenden, schrijven, vertellen en
zeggen. Colleman (2006:265) voegt nog verkopen en verlenen toe. Toch lijken die laatste
werkwoorden zeer prototypisch voor een uitdrukking van overdracht en communicatie. Het is
waarschijnlijk juist daarom dat ze niet in een receptiefconstructie kunnen optreden; hun
ditransitieve karakter is te neutraal. Bij de werkwoorden in tabel 3 is er steeds een
specifiekere wijze van overdracht (mode of transmission, zie Broekhuis & Cornips
2012:1222), die meestal door een partikel (bv. toekennen) of prefix (bv. aanreiken,
opdragen) gespecificeerd wordt.
2. Werkwoorden waarbij het indirect object optreedt als belanghebbend voorwerp
Het indirect object moet niet altijd een doel zijn, bij een zeer beperkte set werkwoorden zoals
inschenken of kwijtschelden kan het ook de rol van beneficiary op zich nemen. Het indirect
object is in deze variant de begunstigde van de actie. Merk op dat het belanghebbend
voorwerp in de actieve zin bij inschenken weglaatbaar is, maar dat dat niet het geval is bij
kwijtschelden (Broekhuis & Cornips 2012:1224).
(22) inschenken
a. Jan schenkt (Els) een kop koffie in.
b. Els krijgt een kop koffie ingeschonken.
(23) kwijtschelden
a. De gemeente schold hem de belasting kwijt.
b. Hij kreeg de belasting kwijtgescholden.
3. Werkwoorden met een indirect object als possessor: possessieve datief
Deze categorie, die zich veeleer in de marge van de constructiemogelijkheden bevindt,
werkt enkel met een combinatie van een werkwoord en een PP, die een lichaamsdeel
specifieert. Het benoemde lichaamsdeel behoort toe aan het indirect object, dat als recipiens
het overgedragen patiens ontvangt. Broekhuis en Cornips (2012:1225) geven slechts één
voorbeeld met op de knie zetten, waarbij het recipiens zowel het kind als de knie “bezit”.
(24) op de knie zetten
a. Marie zet hem het kind op de knie.
b. Hij krijgt het kind op de knie gezet.
Werkwoorden die volgens hen alvast niet in de receptiefconstructie kunnen voorkomen, zijn
werkwoorden waarbij het indirect object de bron van de overdracht is (privatieve
22
werkwoorden). In zulke zinnen verliest het indirect object het patiens en vindt er dus een
omgekeerde overdracht plaats. Colleman (2006:265) verklaart dat aan hand van de
basisbetekenis van krijgen (‘iets ontvangen en het vervolgens bezitten’). Het verlies situeert
zich dus niet bij het subject. Naast de privatieve overdrachtswerkwoorden (25) valt de
constructie niet te combineren met enkele eerder genoemde metaforische gebruikswijzen
(voorbeeldzin 26, zie ook Colleman & Rens 2016). We zullen in paragraaf 2.5 echter zien
dat de situatie in het Duits anders is.
(25) *Jan kreeg de bal weggenomen.
(26) *Het kleine meisje krijgt de koude rillingen bezorgd.
Collemans (2015) onderzoek naar de receptiefconstructie legde zich daarnaast vooral toe op
de post-constructionalization. Hij focust niet zozeer op de eerste, nogal idiomatische,
attestaties van de receptiefconstructie (Traugott & Trousdales (2013) constructionalization),
maar vooral op de latere voorbeelden die net van het prototype afweken en zo de
productiviteit van de constructie aantoonden. Ook Colleman (2015) deelde de geattesteerde
werkwoorden op in categorieën. Hij maakte echter gebruik van semantisch-morfologische
klassen, een methode die dichter lijkt aan te leunen bij Goldbergs definitie van de
constructiegrammatica: de betekenis van een constructie zit in de deelbetekenis van de
elementen en de grammaticale verhouding die ze ten opzichte van elkaar innemen.
Werkwoorden van betalen betalen, uitbetalen, vergoeden, uitkeren
Complexe partikelwerkwoorden met toe toewijzen, toebedelen, toestoppen, toevoeren,
toemeten, toezenden, toesturen, toespelen
Werkwoorden van bezorgen bezorgen, bestellen, brengen, leveren, sturen
(Scheidbaar samengestelde)
communicatiewerkwoorden
voorstellen, samenvatten, aangeven, onderwijzen,
tegenwerpen, voorspelen
Andere op het hoofd zetten, een zegel op iemand/iets
drukken, beschadigen,…
Tabel 4: Werkwoordcategorieën in de receptiefconstructie, naar Colleman (2015:224-232)
Waar Broekhuis en Cornips (2012) betalen binnen de overdrachtswerkwoorden classificeren,
wil Colleman (2015) het als een aparte categorie behandelen. Werkwoorden die een
geldoverdracht beschrijven, behoren volgens hem immers tot de productiefste types in de
vroegste constructieattestaties. Hij sluit zich daarom aan bij de hypothese van Landsbergen
(2006b), die betalen daarnaast als werkwoord in de resultatiefconstructie presenteert. Waar
23
het subject oorspronkelijk zowel betrekking had op het hulp- en hoofdwerkwoord, ontstond er
na geruime tijd de mogelijkheid om een ander subject (agens) aan het hoofdwerkwoord te
verbinden. In (27) kan het subject er niet voor zorgen dat de huishuur, die hij zelf moet
betalen, betaald geraakt. In de latere voorbeeldzin (28) is het subject bij krijgen niet langer
de huurder, maar de verhuurder aan wie de huurder (het subject bij betalen) betalen moet.
Van der Horst (2002) situeert het verschil bij de intensiviteit van het subject. In (27) heeft het
subject ik de intentie om de huishuur af te betalen. In (28) bevat niet het subject wij, maar het
van-object die agentiviteit.
(27) Ik krijg mijn huishuur niet betaald, want ik heb te veel schulden.
(28) Wij krijgen maandelijks de huishuur betaald (van onze huurders).
Alle complexe partikelwerkwoorden met toe uit Collemans inventaris representeren dan weer
prototypische gevallen van bezitsoverdracht. Het is daarentegen opmerkelijk dat “normale”
frequente ditransitieve werkwoorden, zoals geven, verschaffen, bieden en verlenen, niet
optreden in de receptiefconstructie. Blijkbaar speelt het partikel hierbij dus een grote rol
(Colleman 2015:226). Broekhuis en Cornips (2012:1223) illustreren dat aan de hand van het
werkwoordpaar sturen-toesturen. Toesturen is volgens hen meer geschikt voor krijgen-
passivering aangezien het partikel toe nog een extra betekenisdimensie toevoegt: een
element van richting, dat naar het geprofileerde recipiens verwijst. Blom (2005:192-193)
spreekt over “dubbelparticipantpartikels”, aangezien ze in tegenstelling tot andere partikels
meer dan één medespeler oproepen: een patiens (Figure) en een recipiens (Ground). Ze
merkt bovendien op dat dergelijke partikels in het Engels niet bestaan, maar wel in het
Nederlands en het Duits.
Desalniettemin komt ook het werkwoord sturen voor met het krijgen-passief. Het werkwoord
hoort volgens Colleman (2015) thuis in de categorie van de bezorgingswerkwoorden.
Colleman (2015:228) merkt ten slotte op dat werkwoorden van bezorgen vaak gecombineerd
worden met aan huis of thuis, wat wederom extra informatie geeft over de richting van de
overdracht.
Eerder zagen we al dat ook “abstracte” overdrachtsrelaties, zoals communicatieve transfers,
in een receptiefconstructie kunnen optreden. Opmerkelijk is wel dat dit bij Colleman (2015)
steeds complexe, meestal scheidbaar samengestelde, werkwoorden zijn, terwijl de
prototypische communicatiewerkwoorden zeggen, vertellen, tonen en vragen nog niet
geattesteerd werden (Colleman 2015:231). Ook die werkwoorden zijn hoogstwaarschijnlijk te
neutraal, waardoor ze geen unieke wijze van communicatieve overdracht specificeren.
24
Collemans (2015:231-232) laatste en meest open categorie sluit gedeeltelijk aan bij de derde
categorie van Broekhuis en Cornips (2012), waarin het recipiens als possessor optreedt.
Daarnaast neemt hij in die categorie ook werkwoorden op die niet geschikt zijn voor de
dubbelobjectconstructie, maar wel onderhevig zijn aan krijgen-passivering, zoals
beschadigen. In (29) heeft het subject Zwerver echter veel weg van een beneficiary, maar
dan de malefactieve variant (de zogenaamde dativus incommodi). In de paragrafen over het
Duits (2.5) en in de data-analyse (4.2.6.2) zullen dergelijke, enigszins onduidelijke,
constructietypes verder geanalyseerd worden.
(29) a. Als ge bedenkt, dat Zwerver […] nog slaapdronken, bijkans zijn hoed
beschadigd kreeg […]. (1923, De Gids)
b. *Men beschadigde hem zijn hoed.
Na een corpusanalyse van vroeg-20ste-eeuwse artikelen uit De Gids, die de basis vormde
voor de hierboven gepresenteerde werkwoordcategorisatie, gaat Collemans (2015)
onderzoek daarna over op voorbeelden van post-constructionalization: nieuwere
werkwoorden die, samenhangend met semantische extenties, hun weg naar de
receptiefconstructie hebben gevonden. Daaruit onthouden we vooral de dominantie van
aanbieden, het hoge aantal partikelwerkwoorden van communicatie en een nieuwe
ontwikkeling met een PP-constituent, zoals aangetoond in de onderstaande
voorbeeldzinnen.
(30) Een tweetal leerlingen krijgt een glas melk voor zich gezet.
(31) Zij kreeg een afzonderlijk artikel aan zich gewijd.
Bovenstaande combinaties bevatten een voorzetselobject met een wederkerend
voornaamwoord, dat betrekking heeft op het recipiens/subject. Bovendien is het opmerkelijk
dat deze werkwoordcombinaties amper in te passen zijn in dubbelobjectconstructies. In de
actieve zin wordt dat doorgaans vervangen door een voorzetselobject zonder wederkerend
voornaamwoord.
(32) *Wij zetten een tweetal leerlingen een glas melk voor hen.
Wij zetten een glas melk voor een tweetal leerlingen.
(33) *Iemand wijdde haar een afzonderlijk artikel aan haar.
Iemand wijdde een afzonderlijk artikel aan haar.
25
Een andere nieuwe ontwikkeling die niet tot de dubbelobjectconstructie te herleiden valt, treft
Colleman (2015:240-241) aan bij indienen, toevoegen en onderbrengen. Die werkwoorden
roepen in hun actief gebruik geen echt recipiens op, maar een participant die een ruimtelijk
doel benoemt (spatial goal participant) en syntactisch meestal door een voorzetselobject
wordt weergegeven.
(34) a. Berlijn kreeg meer dubieuze declaraties ingediend. (1998, NRC)
b. Men diende bij het Berlijnse comité meer dubieuze declaraties in.
(35) a. Bijkomend effect was dat Sinfonia uit 1971 een nummer toegevoegd kreeg.
(Wikipedia)
b. Men voegde een nummer toe aan Sinfonia.
(36) a. Het CML heeft sinds 2005 in overleg met de betrokken ondernemers het potje
voor Leiden Centraal ondergebracht gekregen. (ondernemersfonds.nl)
b. Men bracht het potje bij CML onder.
2.1.3. Bronobject
Hoewel het bronobject niet tot de verplichte actanten van de Nederlandse
receptiefconstructie behoort, lijkt zijn aanwezigheid in vroege attestaties toch een logische
indicator om ambigue zinnen met het receptieve en resultatieve krijgen uit elkaar te houden.
Vandeweghe, Devos en De Meersman (2013:75) gaan traditioneel uit van een
voorzetselconstituent met van, waarin het voorzetsel de bron-doeloverdracht (van…naar)
onderstreept. Zowel Landsbergen (2006b) als Colleman (2015) nemen daarenboven het
door-object op als mogelijk bronobject, hoewel het voorzetsel door dichter aanleunt bij het
agensobject van worden-passivering. Is het door-object een latere ontwikkeling, die ontstond
toen de receptiefconstructie sterker ingeburgerd geraakte? Die vraag was tot heden nog
moeilijk te beantwoorden, maar komt opnieuw aanbod in het latere corpusonderzoek, waarin
ook de relatieve frequenties van beide bronobjecten vergeleken zullen worden.
2.1.4. Werkwoordvolgorde
Een element dat minder betrekking heeft op de conceptuele ontstaansgeschiedenis van de
constructie is de diachrone ontwikkeling van de werkwoordvolgorde. Hoewel zowel de
groene (PART-AUX) als de rode (AUX-PART) volgorde geattesteerd werden, wees het
onderzoek van Colleman en Rens (2016) op een grote dominantie van de eerste, die in het
26
Duits trouwens de enige gangbare is. Ten eerste volgen ze met dat besluit de ANS (1997),
die stelt dat de “groene” PART-krijgen volgorde de meest gebruikelijke is. Ten tweede
verwijzen ze naar Broekhuis, Corver en Vos (2015:1094), die stellen dat de relatieve
frequentie van de AUX2-PART1-volgorde lager ligt in passieve constructies dan in zinnen met
voltooide tijd (met zijn of hebben).
Voor het resultatieve krijgen bleek de PART1-AUX2-volgorde haast uitsluitend voor te komen.
Bij een zoekopdracht binnen het SoNaRcorpus naar de resultatiefconstructie vonden
Colleman en Rens (2016:7) immers geen voorbeelden met een achterop geplaatst
participium, terwijl de “groene” volgorde maar liefst 174 keer geattesteerd werd. Broekhuis,
Corver en Vos (2015:989) trekken de status van krijgen als hulpwerkwoord door die vaste
PART1-AUX2-volgorde zelfs in twijfel en spreken over een “semi-copulatieve” constructie,
waarin het voltooide deelwoord een sterke predicatieve functie krijgt. Deze stelling pleit
bovendien opnieuw voor de benaming ‘constructie’; als het nieuwe gebruik van krijgen
inderdaad geen volwaardig hulpwerkwoord zou zijn, dan verliest ook het
passiveringsprocedé aan geloofwaardigheid. Een argumentstructuurconstructie met krijgen
op één van de lege plaatsen lijkt dus een mogelijk alternatief.
Toch lanceren Colleman en Rens (2016:7) in hun onderzoek de vraag of die volgorde al van
in het prille begin zo vast was. Uit hun onderzoek met het KB-corpus, waar ze echter pas in
1930 startten, blijkt namelijk dat het gebruik van de krijgen-PART-volgorde steeds meer stijgt
tijdens de 20ste eeuw, zie tabel 5. Ze tonen daarmee de “emancipatie” van de constructie
aan. Niet alleen op semantisch, ook op formeel vlak heeft de receptiefconstructie zich stilaan
van de andere constructies met krijgen losgerukt. Ze komt niet langer voor in een vast
stramien, maar is ook vatbaar voor typische variaties van de Nederlandse syntaxis. Ook
merken ze voor de vijf geanalyseerde werkwoorden een frequentieverschil op. Daarnaast
suggereren ze een mogelijk Noord-Zuidverschil wanneer ze hun resultaten met die van het
SoNaRcorpus, met ook Belgische teksten, vergelijken. De krijgen-PART-volgorde zou in
Nederland volgens hen productiever zijn dan in Vlaanderen.
27
Jaar PART-krijgen krijgen-PART Totaal
1930 117 (73,1%) 43 (26,9%) 160
1940 230 (57,4%) 171 (42,6%) 401
1950 97 (43,3%) 127 (56,7%) 224
1960 104 (35,4%) 190 (64,6%) 294
1970 169 (37,1%) 286 (62,9%) 455
1980 217 (39,0%) 340 (61,0%) 557
1990 234 (38,8%) 369 (61,2%) 603
Totaal 1168 (43,2%) 1526 (56,8%) 2694
Tabel 5: Absolute en relatieve frequenties van beide werkwoordvolgordes voor de
testwerkwoorden ‘aanbieden’, ‘toewijzen’, ‘opleggen’, ‘betalen’ en ‘presenteren’ in het KB-
corpus (naar Colleman & Rens 2016:10)
Colleman (2006:266-267) ziet de volgordevariatie in de werkwoordelijke eindgroep als een
tegenargument voor de theorie van Schermer-Vermeer (1991), die krijgen in de
receptiefconstructie niet zozeer als hulpwerkwoord, maar als hoofdwerkwoord ziet. Het
participium fungeert dan als bepaling van gesteldheid bij het direct object. Het feit dat krijgen
zowel voor als achter het deelwoord kan plaatsnemen, wijst echter op auxiliarisering, die we
niet in Schermer-Vermeers (1991) theorie kunnen inpassen. Een dergelijke analyse zou de
constructie immers als een lexicaal of idiosyncratisch procedé beschouwen, een uitkomst die
we in het licht van de constructiegrammatica liever niet zien.
2.2. Semantisch
Wanneer we de precieze betekenis van de constructie willen achterhalen, dan lijkt het
verstandig te kijken naar het element dat aan de basis van de constructie ligt: het werkwoord
krijgen. In het Middelnederlands moeten we krijgen situeren binnen een oorlogsparadigma
als synoniem van ‘strijden, oorlog voeren’ (EWN 2007). In het huidige taalgebruik vinden we
van die betekenis bijvoorbeeld nog relicten in krijgsheer en boerenkrijg. Van der Horst
(2002:174) meent dat de eerste receptieve betekenis van het werkwoord dan ook nog
sporen van dat krijgsverleden draagt. De betekenis ‘door inspanning verkrijgen’ zou echter
beginnen verdwijnen vanaf de 19de eeuw, om in de 20ste definitief plaats te maken voor
‘geraken in een toestand van hebben’ (van der Horst 2002:175).
28
Naast die semantische ontwikkeling ondergaat krijgen volgens Van der Horst (2002:176) ook
een syntactische evolutie. Het ontwikkelt zich immers tot het vierde hulpwerkwoord dat
samen met een voltooid deelwoord kan optreden, naast zijn, worden en hebben. Net zoals
passieve zinnen met worden de aanloop naar voltooide zinnen met zijn weerspiegelen (37),
tonen resultatieve zinnen met krijgen als hulpwerkwoord de ontwikkeling naar voltooide
zinnen met hebben (38).
(37) Ik word gewassen.
Ik ben gewassen.
(38) Ik krijg het artikel gepubliceerd.
Ik heb het artikel gepubliceerd.
De resultatiefconstructie valt dus alvast met die gedachte te verzoenen. Bij het resultatieve
krijgen levert het subject een inspanning, waardoor de aard of toestand van het direct object
verandert. Bij de receptiefconstructie lijkt zo’n herschrijving met hebben moeilijker
toepasbaar, aangezien het hulp- en zelfstandig werkwoord elk op een ander subject
betrekking hebben. Zo heeft opsturen in de receptiefconstructie enkel betrekking op de bron
van de transfer (agens). Het resultaat van die actie is dat het recipiens het artikel ontvangen
heeft. Voorbeeldzin (39) is daarentegen ambigu, ook een resultatieve lezing is mogelijk. Vele
onderzoekers menen dan ook dat de receptieve constructie uit dergelijke gevallen van
syntactische homonymie is voortgevloeid (meer hierover in 2.4).
(39) Ik krijg het artikel opgestuurd.
= Ik heb het artikel. [standpunt recipiens/doel: receptief]
= Ik heb het artikel opgestuurd. [standpunt agens/bron: resultatief]
We zagen reeds dat de overdracht uit de receptiefconstructie meestal ook door actieve
ditransitieve zinnen kan worden voorgesteld, de zogenaamde dubbelobjectconstructie (bv.
Zij bood me een drankje aan.). Waarom verkiest men bij sommige werkwoorden dan toch de
perspectiefomkering van de receptiefconstructie? Volgens Royen (1952:258) heeft dat te
maken met de beklemtoning van het recipiens, dat door de subjectspositie sterker
geprofileerd wordt. Daardoor komt de richting van de overdracht centraal te staan. Het doel
is thema, de bron slechts rhema. Lenz (2009:126) komt tot dezelfde conclusie in het licht van
argumentreductie: in de receptiefconstructie ligt de grootste thematische waarde bij het
recipiens, waardoor het agens zelfs niet uitgedrukt hoeft te worden.
29
In de Syntax of Dutch wordt het krijgen-passief ten slotte beschreven als een regelmatig,
syntactisch procedé, dat elke zin met een direct en indirect object kan omzetten, als die zin
ten minste aan twee voorwaarden voldoet: (i) het werkwoord representeert geen neutrale
overdracht (bv. geven), maar specificeert een bepaalde wijze en (ii) het geprofileerde indirect
object moet optreden als ontvanger/doel en dus niet als bron. Die laatste voorwaarde is een
verklaring waarom werkwoorden zoals ontnemen en afpakken niet in de constructie
voorkomen (SoD en Colleman 2015:244).
Hoewel de Syntax of Dutch de constructie nog als krijgen-passief benoemt en over een
syntactisch procedé spreekt, noemt het wel twee noodzakelijke semantische voorwaarden
die ons moeten helpen om de vroegste voorkomens van de constructie af te bakenen.
2.3. Variant dubbelobjectconstructie?
Hierboven zagen we reeds dat zowel de receptief- als de dubbelobjectconstructie
ditranstieve overdrachten uitdrukken. Kunnen we de receptiefconstructie echter behandelen
als een variant van de dubbelobjectconstructie? Valt die ditransitieve constructie bovendien
aan het ontstaan van de receptiefconstructie te linken?
Op formeel vlak valt de receptiefconstructie niet zomaar te herleiden tot een variant van de
dubbelobjectconstructie. Colleman (2015) merkte namelijk op dat sommige prototypische
overdrachtswerkwoorden (bv. geven, schenken, zenden,...) wel in de
dubbelobjectconstructie kunnen optreden, maar niet in de receptiefconstructie. Ook de
omgekeerde situatie komt voor; zo zagen we in paragraaf 2.1.2 al het werkwoord
beschadigen, dat niet in de dubbelobjectconstructie in te voegen was. Colleman en Rens
(2016:3) vermelden daarnaast ook de idiomatische, maar in de dubbelobjectconstructie zeer
twijfelachtige, combinaties ??iemand een proces aanspannen, *iemand een fout tegenfluiten
of *iemand een straat (naar zich) noemen, die wel kunnen optreden met het krijgen-passief.
(40) De misdadiger kreeg een proces aangespannen.
(41) Hazard kreeg een fout tegengefloten.
(42) In Berlijn kreeg David Bowie een straat naar zich genoemd.
“De gepaste conclusie lijkt te zijn dat het krijgen-passief een onafhankelijke constructie is die
in het hedendaagse taalgebruik ook werkwoorden aantrekt die niet voorkomen in de actieve
constructie met een direct en indirect object” (Colleman 2016:245). Voor een groot deel van
30
de werkwoorden kan de dubbelobjectconstructie evenwel een parafrase bieden, maar
omgekeerd is dat allesbehalve het geval. De dubbelobjectconstructie ligt dus niet aan de
basis van de receptiefconstructie. Toch lijkt een ditransitief valentieschema een belangrijke
rol te spelen bij de vroegste constructies. Die schijnbare tegenstelling zal dan ook opnieuw
aangehaald worden in het corpusonderzoek.
2.4. Variant resultatiefconstructie?
Kuteva (2004:35) ziet de ontwikkeling van de Duitse receptiefconstructie als een proces van
specificatie (zie ook 2.5) en ook die hypothese lijkt plausibel voor het Nederlands.
Aanvankelijk kregen “normale” transitieve zinnen met krijgen een weglaatbaar adjunct, een
predicatief participium dat meer informatie geeft over het direct object (‘in de hoedanigheid
van’). Het voltooide deelwoord werd na verloop van tijd een vast deel van de constructie en
nam zo de rol van het hoofdwerkwoord over.
(43) Ik kreeg een auto.
Ik kreeg een auto geschonken.
Toch wil Landsbergen (2006a:268) Kuteva niet helemaal volgen. Ze zag namelijk de
productiviteit van de resultatiefconstructie over het hoofd. De resultatiefconstructie komt
volgens hem voort uit de causatieve gebruikswijze van het werkwoord krijgen: ‘to make
object X move to location or state Y’ (Landsbergen 2006b:156), zoals aangetoond in de
onderstaande voorbeeldzinnen. Aanvankelijk werd die nieuwe locatie aangegeven door een
PP-complement, maar door metaphorical extension namen ook steeds meer adjectieven die
plaats in. Al gauw vervulden ook adjectivische voltooide deelwoorden deze functie.
Processen van herinterpretatie zorgden er uiteindelijk voor dat het deelwoord als
hoofdwerkwoord aanzien zou worden. Het werkwoord krijgen kreeg voor het eerst de rol van
hulpwerkwoord toegewezen.
(44) Ik krijg die spijker niet uit de muur. (Landsbergen 2006b:157) [PP]
(45) Het kind krijgt zijn bord niet leeg. (Landsbergen 2006b:157) [adjectief]
(46) Wij krijgen de kamer niet schoongemaakt. [participium]
Al in Middelnederlandse teksten duikt de resultatiefconstructie met PP’s op, pas later komen
ook de meer metaforische betekenisvarianten met adjectieven en participia erbij.
Landsbergen (2009) schat het ontstaan van die laatste constructie rond de 16de eeuw.
31
(47) Op dat ic Gelloene mach enechsijns te campe gecrigen. (1340; Roman der
Lorreinen - PP)
(48) Mocht sine in haren arm ghecrighen, hine souts haer niet swighen. (1350;
Borchgravinne van Vergi - PP)
(49) Ende so daer de eene Sluetel niet op en paste, sy mochte eene andere
versoecken […] dat sy het Slot op crege. (1569; Marnix, Byenc - ajdectief)
(50) Desen dach waren eenige ruyteren uyt Heusden naer des viants leger gereden…
ende rencontreerden eenige voeragiers, daeraf sij eenigen gevangen cregen.
(1600; Duyck, Journ - participium)
Het grootste verschil tussen de resultatief- en de receptiefconstructie is de functie van het
subject. In de resultatiefconstructie was het onderwerp van het hoofdwerkwoord aanvankelijk
ook dat van het hulpwerkwoord krijgen. Landsbergen (2006b:150+157) spreekt over een
pseudo-agentief subject: het hulpwerkwoord krijgen doet de agentiviteit van het
hoofdwerkwoord afnemen. Het subject krijgt dat pseudo-agentief karakter door twee
eigenschappen. Enerzijds is het vormen van imperatiefzinnen vrij zeldzaam met “het nieuwe
krijgen” (??Krijg die brief geopend! - ??Krijg de muren geschilderd!). Anderzijds is de
constructie ook niet productief als complement bij beloven (??Ik beloof je die brief geopend te
krijgen. - ??Wij beloven de muren geschilderd te krijgen.). Landsbergen (2006b:157)
vermoedt bovendien een algemene afnemende agentiviteit bij de nieuwe gebruikswijzen van
krijgen, met een volledig afwezigheid in de receptiefconstructie. Daar moet het subject, dat
als doel of begunstigde optreedt, al helemaal geen inspanning leveren.
In die receptieve variant krijgt het subject dus de rol van recipiens toegewezen. Landsbergen
(2006a:268) merkt in de negentiende eeuw immers een semantische uitbreiding van de
resultatiefconstructie op, waarin het voltooide deelwoord en het finiete werkwoord niet langer
een gemeenschappelijk subject hoeven te delen. Hij vermoedt dan ook dat de receptieve
constructie vanuit die ambiguïteit is ontstaan.
(51) In den beginne had men veel moeite de kanten en taluds der slooten volgens
zuivere lijnen en vlakken gegraven te krijgen. (WNT; 1851)
(52) Het ophouden te arbeiden, ten einde zekere eischen doorgevoerd te krijgen, of
zekere eischen der werkgevers te weerstaan. (1908; WNT)
(53) Ik krijg dit artikel niet geschreven. (Landsbergen 2006b:150)
32
Landsbergen legt ook die ontwikkeling uit als een vorm van herinterpretatie. Vanaf zin II komt
er een nieuwe medespeler in het spel, die de handeling van het subject overneemt.
(54) Hij kreeg de advertentie geplaatst. (Landsbergen 2006b:159)
I. Hij slaagde erin de advertentie te plaatsen.
II. Hij slaagde erin (iemand anders) de advertentie te laten plaatsen.
III. (Hij slaagde erin dat) iemand anders de advertentie plaatste.
Clement en Glaser (2014:207) geven ook voorbeelden van een dergelijke
“tussenconstructie” tussen receptief en resultatief. Het grootste probleem zit volgens hen bij
het subject, dat op het eerste gezicht agentief lijkt. Zonder de informatie in de cotext zou je
de constructies dus als resultatief kunnen bestempelen. Kijken we echter naar de informatie
in de bijzinnen, dan zien we daar een tweede agens opduiken, dat de werkelijke actie (het
repareren) uitvoert. De zinnen zijn dan niet langer ambigu, waardoor het recipiens duidelijker
geprofileerd wordt.
(55) Ik geloof dat ik die auto vandaag niet meer gerepareerd krijg, want alle garages
zijn al gesloten. (Clement & Glaser 2014:207) [resultatief]
(56) Gelukkig waren er genoeg reparateurs aanwezig, dus kreeg Maria de fiets nog
vanmiddag gerepareerd. (Clement & Glaser 2014:207) [receptief]
Landsbergens corpusonderzoek (2006b) verwerpt bovendien Van der Horsts (2002)
hypothese, die juist het omgekeerde beweert. Van der Horst (2002) veronderstelde dat de
resultatiefconstructie (“het nieuwe krijgen”) net uit de receptiefconstructie voortvloeide.
Bovendien schatte hij de ontstaansdatum van het resultatieve krijgen rond 1990. Uit de
bovenstaande attestaties (zie voorbeeldzin 50) blijkt daarentegen dat zijn zogenaamde
“nieuwe krijgen” al in de zeventiende eeuw optrad.
Van der Horst (2002:175) nam daarentegen wel iets gepubliceerd krijgen en iets gedaan
krijgen op als voorbeelden van het oude krijgen. Hij ging er met andere woorden van uit dat
beide werkwoorden dus eerst in de receptief- en pas daarna in de resultatiefconstructie
optraden. Die hypothese lijkt echter niet plausibel. Het zou niet logisch zijn dat ‘iets
doen/publiceren in plaats van iemand anders’ (receptieve betekenis, voorbeeldzin 57)
saillanter is dan ‘iets doen/publiceren’ (resultatieve betekenis, voorbeeldzin 58). Die
ontwikkeling zou bovendien het verlies van een medespeler impliceren, terwijl Landsbergen
(2006b) juist liet zien dat er door betekenisverruiming een actant kan bijkomen, waardoor het
33
subject van het hulpwerkwoord en dat van het voltooid deelwoord in de receptiefconstructie
verschillen.
(57) De journalisten werkten de hele namiddag goed door zodat de hoofdredacteur het
artikel ’s avonds nog gepubliceerd kreeg. [receptief]
(58) De journalist kreeg het artikel niet gepubliceerd. De eindredacteur twijfelde
immers aan de waarachtigheid. [resultatief]
2.5. Parallelle constructie(s) in het Duits
Ook in het Duits vinden we een variant van de Nederlandse receptiefconstructie, die volgens
Landsbergen (2006a:267-268) al opkomt vanaf de 18de eeuw. Hij is echter wel van oordeel
dat de Duitse constructie pas in de 20ste eeuw beduidend productief werd, wat ook duidelijk
wordt uit Givon & Yangs (1994) vergelijking met het Engelse get-passief, dat opkomt in de
17de eeuw, maar al tegen het einde van de 18de eeuw ingeburgerd geraakte6. Volgens Lasch
(2017:79), die over het Rezipienten- of Dativpassiv spreekt, behoort het grammaticale
patroon in het hedendaagse Duits allang niet meer tot de zogenaamde syntactische
randverschijnselen. Integendeel, het datiefpassief is voor hem een voorbeeld van een niet-
agentieve constructie, die ontstond in de 16de eeuw en zich de afgelopen 200 jaar
semantisch en structureel sterk uitgebouwd heeft.
In tegenstelling tot Lasch (2017) heeft Leirbukt (1997) het in zijn studie nog niet over een
echte – in termen van de constructiegrammatica – argumentstructuurconstructie, maar
verkiest hij de term bekommen-passief. Hij presenteert het verschijnsel veeleer als een
alternatieve manier van perspectiefomkering in plaats van het werden-passief. Hoewel de
term bekommen-passief van het absolute karakter van bekommen lijkt uit te gaan, wijdt
Leirbukt (1997) een volledig hoofdstuk aan de variatie van het hulpwerkwoord. Niet alleen
het volgens hem neutrale bekommen treedt op als hulpwerkwoord, ook het spreektalige
6 In het Engels promoveren zowel het klassieke be-passief als het get-passief het patiens tot subject.
Een overdrachtsbetekenis of een getopicaliseerd recipiens is er dus afwezig. Het verschil tussen beide passiveringsmogelijkheden zit in de betrokkenheid van het patiens. Bij het get-passive heeft het patiens de uitkomst van de handeling (uitgedrukt in het participium) op voorhand reeds in gedachten, bij het be-passief niet (Givon & Yang 1994). Vergelijk bijvoorbeeld: Mary got shot on purpose. ‘Mary werd neergeschoten. Ze had dit zelf zo gepland.’ Mary was shot on purpose. ‘Mary werd neergeschoten in opdracht van iemand anders.’
34
kriegen en het verhevene erhalten ‘ontvangen, verkrijgen’ kunnen perspectiefomkering
veroorzaken (Leirbukt 1997:103). Het is dus opvallend dat het Nederlandse neutrale
werkwoord krijgen formeel het dichtst aanleunt bij de Duitse spreektalige vorm. Ook het
Nederlands kent het werkwoord bekomen, al is het in de betekenis van ‘iets ontvangen’ dan
weer zeer formeel. Of bekomen ook in de Nederlandse receptiefconstructie voorkomt, lijkt
volgens de beschikbare literatuur veeleer ondenkbaar. Van erhalten is er geen verwante
vorm in het Nederlands en ook in de Duitse constructie neemt het werkwoord, los van het
registerverschil, een andere positie in. Erhalten is als hulpwerkwoord namelijk functioneel
beperkt; zo komt het niet voor met intransitieve werkwoorden die enkel een datiefobject
oproepen (danken, gratulieren, helfen,…) of met de pertinentiedatief 7. Ook voorbeelden met
privatieve werkwoorden - Lenz (2013:90) spreekt over ‘negatieve hoofdwerkwoorden’ – zijn
schaars bij erhalten. Volgens Diedrichsen (2012:1167) leunen de constructies met erhalten
dus semantisch het dichtst aan bij een pure transfer, die ook als basisbetekenis van de
Nederlandse constructie wordt beschouwd.
De meest voorkomende vorm van het bekommen-passief is diegene waarin het datiefobject
tot subject van de nieuwe zin gepromoveerd wordt. De mogelijkheden zijn hier, door het nog
steeds aanwezige naamvalsysteem, opmerkelijk ruimer dan in het Nederlands. Zo is helfen
volgens Leirbukt (1997:5) ook vatbaar voor receptivering, hoewel het geen (di)transitief
werkwoord is. Het roept geen direct object (met accusatief) op, maar enkel een datiefobject.
Vergelijk de voorbeeldzinnen met helfen en helpen hieronder. Ondanks het verschil in
gekozen hulpwerkwoord is de betekenis hetzelfde. In het geval van een tot subject
gepromoveerd datiefobject kan het bekommen-passief dus zowel met transitiva als
intransitiva optreden. Uit Clement en Glasers (2014:201) enquêteonderzoek bleek dat
dergelijke zinnen in het Nederlands nog niet mogelijk zijn. Hun gelijkaardige testzin (61)
werd namelijk zowel door Nederlanders als Vlamingen afgekeurd.
(59) a. Der Mann hilft ihr.
b. Sie bekommt geholfen. [Receptivering: bekommen]
(60) a. De man helpt haar.
b. Zij wordt geholpen. [Passivering: worden]
7 In Duitse zinnen met een pertinentiedatief drukt het indirect object (in de datief) de bezitter van het
direct object uit. Het direct object is bovendien steeds een bepaald lichaamsdeel. In de literatuur wordt er naast de pertinentiedatief (Pertinenzdativ) ook geregeld gesproken over de possessieve datief (DUDEN 2016:830-831). bv. Er tippte ihr auf die Schulter. ‘Hij tikte haar op de schouder.’
35
(61) *In deze bibliotheek krijgt iedereen geholpen.
Ook bij het tweede type van het bekommen-passief, de pertinentiedatief, is Leirbukt (1997:5)
van oordeel dat zowel transitieve (62) als intransitieve (63) werkwoorden er optreden. De
pertinentiedatief of possessieve datief is een verschijnsel dat in het Duits immers nog
behoorlijk productief is (DUDEN 2016:830-831). Het indirect object (datief) wijst in zulke
zinnen op de bezitter van het direct object, dat een bepaald lichaamsdeel uitdrukt. In de
Nederlandse parafrase van dergelijke zinnen drukt men die bezitter echter meestal door een
possessiefpronomen uit. Ook het hulpwerkwoord bekommen moet in het Nederlands
wederom plaats maken voor het worden-passief.
(62) Sie bekam die Haare gewaschen.
‘Haar haren werden gewassen.’
(63) Er bekam auf den Fuß getreten.
‘Er werd op zijn voet getrapt.’
Een laatste soort datief die vatbaar is voor het bekommen-passief is de dativus
(in)commodi 8 , een actant die in het Duits een beneficiary uitdrukt. Die subcategorie is
volgens Diedrichsen (2012:1182) het meest open. Hoewel Leirbukt (1997) een lijst met
aangetroffen werkwoorden presenteert, is de benefactieve gebruikswijze van het bekommen-
passief volgens Diedrichsen (2012) een zeer productief procedé, dat in principe met de
meeste transitieve of ditransitieve werkwoorden kan optreden. Voor het Nederlands lijkt een
nominaal belanghebbend voorwerp en het hulpwerkwoord krijgen (nog) geen grammaticaal
aanvaarde equivalent. In de Nederlandse vertaling van de onderstaande zinnen moeten we
immers kiezen voor het hulpwerkwoord worden en een PP met voor, zoals Vandeweghe,
Devos en De Meersman (2013:89) het belanghebbend voorwerp omschrijven.
(64) Ich bekam den Brief übersetzt.
*Ik kreeg de brief vertaald. [=resultatief!]
‘De brief werd voor mij vertaald’
8 In tegenstelling tot het datiefobject, wordt de dativus commodi, die het belanghebbend voorwerp
uitdrukt, niet als vaste medespeler bij het zinswerkwoord opgeroepen. Het Duits beschikt door de datiefnaamval dus over een nominale benefactieve dubbelobjectconstructie, wat niet het geval is in het Nederlands (zie o.a. Colleman 2010). De dativus incommodi is de malefactieve variant van de begunstigde. Daar is de handeling juist niet in het voordeel van het indirect object (Diedrichsen 2012:1180).
36
(65) Sie bekam sofort geöffnet. [Ellips van het direct object die Tür]
*Ze kreeg meteen geopend.
‘De deur werd meteen voor haar geopend.’
Ook Colleman (2015) signaleert dat de werkwoordmogelijkheden van de Duitse constructie
breder zijn dan de Nederlandse. Zo kunnen daarnaast ook privatieve werkwoorden, die het
indirect object niet als doel, maar als bron van de overdracht bestempelen, in de constructie
voorkomen. Zinnen zoals (66) behoren in het Duits dan ook al tot perfect aanvaarde
voorbeelden van het bekommen-passief. Voor het Nederlands is dit nog zeker niet het geval
(zie voorbeeldzinnen 68 en 69); de status blijft nog enigszins onduidelijk, hoewel de
combinatie ‘kwijtgescholden krijgen’ via Google Search toch al goed was voor een 2000-tal
hits 9 . Ook Broekhuis & Cornips (2012:1224) pleiten al voor kwijtschelden in de
receptiefconstructie.
(66) Sie bekam die Schulden erlassen. (Leirbukt 1997:57)
?Ze kreeg de schulden kwijtgescholden.
(67) Ich finde es besser, Diamanten gestohlen zu bekommen, als keine zu besitzen!
(Leirbukt 1997:74)
(68) *Jan kreeg zijn bal afgepakt.
(69) * De rijke dame kreeg haar geld ontnomen.
Op basis van de studie van Leirbukt (1997:65-101) kunnen we voor de Duitse constructie
dan ook een grotere set aan werkwoordcategorieën onderscheiden. Dat heeft vooral te
maken met het sterke naamvalsysteem, dat in het hedendaagse Duits nog steeds aanwezig
is. Het indirect object is daardoor sterker geprofileerd en bijgevolg productiever. Zo vinden
we in het Duits ook datiefobjecten bij intransitieve werkwoorden, de zogenaamde helfen-
klasse. Hierboven zagen we al dat het Nederlands bij zulke werkwoorden moet uitwijken
naar passivering met worden.
(70) Karl kriegt von seiner Tante bedroht.
‘Karl wordt door zijn tante bedreigd.’
(71) Bei dieser Hausarbeit bekam ich geholfen.
‘Bij deze huistaak werd ik geholpen.’
9 Zoekopdrachten: “kwijtgescholden krijg”, “kwijtgescholden krijgt”, “kwijtgescholden krijgen”,
“kwijtgescholden kreeg”, “kwijtgescholden kregen” en “kwijtgescholden gekregen”. Uitgevoerd op 14/02/2017.
37
applaudieren, assistieren, aufpassen, beiplichten, danken, drohen, gratulieren, heimleuchten, helfen,
pfeifen, rufen, schmeicheln, widersprechen, zuarbeiten, zujubeln, zuwinken
Tabel 6: Intransitieve ‘helfen’-klasse bij het Duitse bekommen-passief (naar Leirbukt 1997)
In de verdere classificatie van transitieve werkwoorden houdt Leirbukt (1997) dat systeem
van klassen met een prototypisch werkwoord aan. In vergelijking met de categorisatie van
Colleman (2015) of Broekhuis en Cornips (2012) merken we hier op het eerste gezicht al een
grotere variatie aan types op. Daarnaast zijn er ook semantische verschillen tussen de
categorisatiesystemen. Waar Colleman (2015) en Broekhuis en Cornips (2012) de
geattesteerde werkwoorden zoveel mogelijk in overkoepelende categorieën plaatsten, kiest
Leirbukt voor een sterk afgebakende semantische indeling van de werkwoordgroepen.
Daardoor zijn sommige klassen zelfs beperkt tot een drietal types.
38
Verben des Gebens
‘geven’
Schenken-Klasse: ‘schenken’
Herunterhauen-Klasse 10 : ‘met geweld kwetsen’ ballern, boxen,
feuern, funken, hacken, (herunter)hauen, (rein)knallen, schwalben,
stecken, verabreichen, verpassen, wischen,…
Ersetzen-Klasse: ‘vervangen, betalen’ ersetzen, erstatten,
wiedergutmachen, anrechnen, gutbringen, belohnen, bezahlen,
vergüten, verrechnen, verzinsen, heimzahlen,…
Erlassen-Klasse: ‘vrijstellen’ erlassen, schenken, vergeben,
verzeihen,…
Verben des Beschaffens
‘bezorgen’
Besorgen, kaufen, reservieren
Verben des Schaffens
‘scheppen’
Bauen, schreiben, stricken,…
Verben des Verweigerns
‘weigeren’
Versagen, verwehren, verweigern, vorenthalten
Verben des Nehmens
‘nemen’
Abnehmen, entziehen, stehlen,…
Verben des Zeigens
‘tonen’
Demonstrieren, dokumentieren, vorstellen, präsentieren,…
Verben des Hören-Lassens
‘laten horen’
Vorlesen, vorspielen, vorsingen,…
Verben des Mitteilens
‘meedelen’
Mitteilen, signalieren, sagen, zuflüstern…
Bestätigen-Klasse ‘bevestigen’
Suggerieren-Klasse ‘voorstellen’
Erläutern-Klasse ‘verduidelijken’
Schildern-Klasse ‘schetsen’
Versprechen-Klasse ‘beloven’
Empfehlen-Klasse ‘aanbevolen
Vorwerfen-Klasse ‘verwijten’
Dedizieren-Klasse ‘wijden’
Genehmigen-Klasse ‘verlenen’
Verben des Verbergens Verbergen, verheimlichen, verschweigen
Tabel 7: (di)transitieve werkwoorden in het Duitse bekommen-passief (naar Leirbukt 1997)
10 Tot de Herunterhauen-Klasse rekent Leirbukt (1997:71) voornamelijk werkwoorden die in een
gevechts- of sportcontext voorkomen. De overdracht bestaat in zulke zinnen uit het toedienen van een slag of stoot.
39
Een korte vergelijking met de categorieën van Colleman (2015) en Broekhuis en Cornips
(2012) maakt duidelijk dat net iets meer dan de helft van Leirbukts klassen ook in het
Nederlands optreedt. Overeenkomstige categorieën zijn bijvoorbeeld de werkwoorden van
schenken, bezorgen, vervangen (betalen), tonen, laten horen en meedelen (communicatie).
(72) Einen Leutnant Schröder hat man zugewiesen bekommen […].
[Schenken-Klasse]
‘Men heeft ene luitenant Schröder toegewezen gekregen.’
(73) Er kriegt die Überstunden nicht mal bezahlt.
[Ersetzen-Klasse]
‘Hij krijgt de overuren niet eens betaald.’
(74) Wer sich heute nicht mehr vorstellen kann, wie Mehl von einer Windmühle
hergestellt wird, bekommt es von Höflich demnächst gezeigt.
[Verben des Zeigens]
‘Wie zich vandaag niet meer kan voorstellen, hoe een windmolen bloem
produceert, krijgt het door Höflich nu getoond.’
(75) Studenten und Studentinnen bekamen Tonbänder mit verschiedenen
Geschichten vorgespielt.
[Verben des Hören-Lassens]
‘Studenten kregen geluidsbanden met verschillende verhalen voorgespeeld.’
Naast de intransitieve helfen-klasse, zijn er echter nog enkele Duitse werkwoordklassen die
in het Nederlands nog niet of toch zeer moeilijk in de receptiefconstructie in te voegen zijn.
Het gaat dan hoofdzakelijk over privatieve (bv. ontnemen, afpakken) en antidatieve
werkwoorden (intransformative Verben, bv. weigeren, verzwijgen), die in strijd zijn met de
basisbetekenis van het werkwoord krijgen (semantische persistentie, zie ook Colleman
2015:248-250 en Hopper 1991:22). Wanneer een werkwoord van een lexicale naar een
grammaticale functie evolueert, zal de originele lexicale betekenis nog lang invloed hebben
op die nieuwe gegrammaticaliseerde vorm. Bovendien kan de lexicale geschiedenis van het
werkwoord de verdeling van grammaticale rollen beïnvloeden (naar Hopper 1991:22). Bij
privatieve werkwoorden vinden we een afwijking in richting: het indirect object is de bron van
de overdracht en niet het verwachte doel. Bij antidativa treffen we dan weer een afwijkende
polariteit aan: het indirect object krijgt het voorwerp juist niet. Naast die twee categorieën
lijken ook werkwoorden van kwetsen of scheppen betwistbaar binnen de Nederlandse
constructie.
40
(76) Der Reiter konnte sicher sein, noch einen schnellen […] Tritt versetzt zu
bekommen […].
[Herunterhauen-Klasse]
? ‘De ruiter kon er zeker van zijn, nog een snelle trap geplaatst te krijgen.’
(77) Ich habe von einem im Haus eine Seifenkiste gebaut bekommen.
[Verben des Schaffens]
? ’Ik heb van iemand in het huis een zeepkist gebouwd gekregen.’
(78) Darüber hinaus sollen 30 Prozent der geförderten Studenten […] ein Viertel ihrer
Schuld erlassen bekommen.
[Erlassen-Klasse]
? ‘Bovendien moet 30 procent van de gesubsidieerde studenten een vierde van
hun schuld kwijtgescholden krijgen.’
(79) Ich habe mein Erbteil vorenthalten bekommen.
[Verben des Verweigerns]
* ’Ik heb mijn erfdeel geweigerd gekregen.’
Het is daarnaast ook opvallend dat de prototypische overdrachtswerkwoorden (bv. geven en
zeggen) in het Duits wel vatbaar zijn voor receptivering, terwijl dat in het Nederlands
onmogelijk is (Colleman 2015:226).
(80) Der Graftitel, der Hans Heinrich von Fersen von Katarina II gegeben bekam,
öffnete ihn die Türen zum Gericht […].
[Verben des Gebens]
* ‘De graaftitel, die Hans Heinrich von Fersen van Katarina II gegeven kreeg,
opende voor hem de deuren naar het gerecht.’
(81) Was tut man eigentlich, wenn man gesagt bekommt: […].
[Verben des Mitteilens]
* Wat doet men eigenlijk, wanneer men gezegd krijgt: […]’
Ook het Nederlands kende een datiefnaamval, die echter door deflexie verdween. Het verlies
van de Nederlandse naamvallen werd vervolgens “opgevangen” door prepositionele objecten
en een strakkere woordvolgorde (Van Bree 1996:181-186). Een heleboel werkwoorden uit
Leirbukts inventaris roepen in het Nederlands dan ook geen indirect object, maar een
voorzetselobject op, waardoor ze niet vatbaar zijn voor receptivering.
In tegenstelling tot Landsbergen (2006a) plaatst Glaser (2005) het ontstaan van het Duitse
bekommen-passief al in 16de eeuw. Afgezien van dat puur temporele ontstaan, was er
41
daarnaast lange tijd onenigheid over het precieze structureel-semantische ontstaan van de
Duitse constructie. In haar onderzoek van 2012 vergeleek Lenz de twee tot dan heersende
hypotheses: enerzijds zou het Duitse recipient-passief voortkomen uit het co-predicatieve
gebruik van bekommen en kriegen (zie ook Kuteva 2004 in 2.4) , anderzijds gingen er ook
stemmen op voor een ontwikkeling uit de resultatiefconstructie. In haar onderzoek
analyseerde Lenz (2012) uitsluitend historische en hedendaagse corpuszinnen met kriegen,
wat in het licht van de Nederlandse constructie echter geen probleem lijkt. De hierboven
vermelde datering wordt daarin bevestigd, Lenz (2012:129-130) vermeldt namelijk eerste
attestaties van het receptieve passief in 1590 voor het Hoogduits (zie ook Eroms 1978) en in
1652 voor het Nederduits.
Lenz (2012) besluit echter dat de ontwikkeling van het bekommen-passief in het Duits
losstaat van de resultatiefconstructie. De verklaring daarvoor zoekt ze bij de dialecten. De
betekenisdimensie ‘in een bepaalde staat krijgen / erin slagen’, die tot de semantische basis
van de latere resultatiefconstructie geleid heeft, zou namelijk enkel in de Nederduitse
dialecten voorkomen. Vanaf het Middelduits en zeker in de Opperduitse dialecten vinden we
enkel nog de betekenis ‘iets ontvangen’ terug. Volgens Lenz (2012:130-131) treedt daar dan
ook geen alternantie op met het resultatieve kriegen. De Duitse constructie zou dus ontstaan
zijn uit een combinatie met een co-predicatief participium, zoals Kuteva (2004) reeds
beweerde, en vindt zijn oorsprong in ambigue zinnen met kriegen. In (82) treedt kriegen
enerzijds op als hoofdwerkwoord, gehackt is dan een predicatief gebruikt voltooid deelwoord
bij het direct object Hühnerei. Dergelijke constructies zijn het best te omschrijven als ‘iets in
een bepaalde staat ontvangen’. In de tweede interpretatie van (82) is kriegen gereanalyseerd
als hulpwerkwoord. Het subject is er de begunstigde van de handeling hacken, die hij zelf
niet hoefde uit te voeren. Door processen van grammaticalisatie ontstaan er vervolgens
gebruikswijzen waarbij de receptivering saillanter wordt en de co-predicatieve variant
verdrijft. In (83) is enkel een receptieve lezing mogelijk, het subject is er de belanghebbende
van het haren knippen, dat niet door hem, maar door de kapper gebeurt. Een co-predicatieve
leeswijze is hier ondenkbaar, tenzij hij zijn geknipte haren als een pakketje ontvangt…
(82) Dann kriegten sie auch ein gekochtes Hühnerei fein gehackt.
(83) […] weil er morgen die Haare geschnitten kriegt.
Ook Colleman (2015:218) gelooft in Lenz’ hypothese, waarin het co-predicatieve participium
gereanalyseerd wordt tot zelfstandig werkwoord bij het hulpwerkwoord bekommen / kriegen.
Hij verwijst bovendien naar het Duits als mogelijke ontstaansverklaring van de Nederlandse
constructie. Het Nederlands beschikt in enkele gevallen namelijk ook over de mogelijkheid
42
om met het voltooide deelwoord iets over de staat van het direct object te zeggen, zie (84).
Willen we Lenz’ (2012) bovenstaande voorbeeldzin (82) echter naar het Nederlands vertalen,
dan krijgen we geen ambigu resultaat. Behouden we de “Duitse” woordvolgorde, dan is de
zin een eenduidig voorbeeld van de resultatiefconstructie. Zien we fijngehakt als een
voorbepaling bij kippenei, dan wordt het voltooid deelwoord uitsluitend attributief gebruikt.
Het Nederlandse hakken is dus nog niet vatbaar voor de receptiefconstructie. Ook (86) met
een possessieve datief is nog niet met een krijgen-constructie te vertalen naar het
Nederlands. In zulke gevallen moeten we in het Nederlands uitwijken naar de passivering
met worden.
(84) Hij kreeg de computer in een stevige doos verpakt. (Colleman 2015:219)
(85) Dan kregen we ook een gekookt kippenei fijn gehakt. [resultatief]
Dan kregen we ook een gekookt, fijngehakt kippenei. [lexicaal krijgen]
(86) […] omdat zijn haren morgen geknipt worden. [worden-passief]
In het algemeen kunnen we de Duitse constructie waarschijnlijk het best datiefpassief
noemen. De constructie komt namelijk niet alleen voor met het hulpwerkwoord bekommen;
ook kriegen en (in mindere mate) erhalten zijn mogelijke alternatieven. De term passief
beklemtoont dan weer dat het Duits de constructie veel sterker gebruikt als een alternatief
voor de passivering met werden, waarin het accusatiefobject als subject optreedt. In het
datiefpassief wordt daarentegen het datiefobject van de actieve zin geprofileerd. Door het feit
dat het Duits nog steeds over een actief naamvalsysteem beschikt, zijn er in vergelijking met
het Nederlands dan ook veel meer werkwoorden in te vullen. Zo zijn er intransitieve
werkwoorden die een datiefobject oproepen (helfen-klasse) en is het benefactieve gebruik
van ditransitieve werkwoorden een productief procedé, wat leidde tot de subklasse van de
dativus (in)commodi. In het Nederlands is het productieve gebruik van de benefactieve
dubbelobjectconstructie een regionaal fenomeen, dat met uitzondering van bereiden en
inschenken niet tot de standaardtaal is doorgedrongen (Colleman 2010).
Aangezien de Duitse constructie net met zoveel werkwoorden voorkomt, lijkt ze in vele
gevallen, zoals de helfen-klasse en de dativus (in)commodi, van de receptieve betekenis af
te wijken. De feitelijke overdracht tussen een bron en een doel is in zulke gevallen niet de
primaire semantiek. Daarom lijkt het beter om voor het Duits over het datiefpassief te
spreken; de klemtoon ligt er op het syntactisch procedé van passivering, waarbij het
datiefobject centraal wordt gesteld. Leirbukt (1997:217) stelt in zijn laatste hoofdstuk zelfs
voor om bekommen, kriegen en erhalten naast werden tot de set van Passivauxiliare
43
(‘hulpwerkwoorden die passivering tot stand brengen’) op te nemen. De semantische waarde
van die perspectiefomkering lijkt secundair. Voor het Duits kunnen we dus niet echt over een
argumentstructuurconstructie spreken, of toch alleszins niet over dezelfde als de
Nederlandse.
Is er dan geen verband tussen de Duitse en Nederlandse constructie? Uit de dialectanalyse
van Clement en Glaser (2014) blijkt immers dat de “passief-vriendelijkste” regio’s zich in het
zuidoosten van het Nederlandse taalgebied, in de grensregio met Aken, bevinden.
Bovendien ligt de acceptatie van de receptiefconstructie, alsook de resultatiefconstructie,
volgens hen beduidend hoger in Limburg. De vraag of de constructie zich dan ook vanuit die
grensregio met het Duits een weg naar de standaardtaal gevonden heeft, konden Clement
en Glaser (2014:209) nog niet beantwoorden.
2.6. Ontstaanshypotheses
Een afgeleide uit de dubbelobjectconstructie, een uitbreiding van de resultatiefconstructie of
een link met het Duits, die een co-predicatief ontstaan zou suggereren? Volgens Florkin
(2014:8) zal het waarschijnlijk een samenloop van invloeden zijn, in combinatie met een
tendens tot grammaticalisatie. Een echt onderzoek naar het prille begin van de constructie
gebeurde tot dusver nog niet. Het doel van deze scriptie is die compromishouding dan ook
zo veel mogelijk te reduceren tot een concrete ontstaanshypothese.
Over de precieze datering van de eerste receptiefconstructie bestaat er namelijk de nodige
onenigheid. Royen (1952:259) vond een eerste attestatie in de novelle Rosa van Louisa
Duykers uit 1907, zie (87), en ook Van Leeuwen (2006) attesteerde in het eerste decennium
van de 20ste eeuw een voorbeeld. Landsbergen (2006a & 2006b) vond pas
receptiefconstructies vanaf 1920. Colleman (2015:223) gaat iets verder terug, maar durft het
ontstaan van de receptiefconstructie ook niet veel vroeger dan de laatste decennia van 19de
eeuw te schatten.
(87) Ze moest nog lessen betaald krijgen, Godfried ook. (1907, Louisa Duykers: Rosa)
44
45
3. Methodologie
Deze constructiegrammaticale studie vertrekt vanuit een corpusgebaseerd onderzoek. Alle
reeds besproken eigenschappen van de receptiefconstructie zullen worden getest aan de
hand van 19de-eeuws bronnenmateriaal uit het KB-corpus. Die werkmethode is binnen het
onderzoek naar de receptiefconstructie vrij uniek. Het is namelijk de eerste keer dat er in een
grote verzameling aan 19de-eeuwse teksten wordt gezocht naar voorbeelden van het krijgen-
passief. Colleman en Rens (2016) gebruikten het corpus reeds voor een verkenning van de
constructie en een analyse van de woordvolgorde. Zij onderzochten echter de data vanaf
1930 en focusten daarbij slechts op een set van vijf werkwoorden. De periode vanaf 1810
t.e.m. 1930 was, wat de receptiefconstructie betrof, dus nog onbelicht.
De data-analyse moet zich in eerste instantie richten op de volgende onderzoeksvragen:
Wanneer vinden we de eerste attestaties van de Nederlandse receptiefconstructie?
Met welke werkwoorden treedt de constructie voor het eerst op en wat zegt dat over
de basissemantiek?
Ondergaat de constructie semantische ontwikkelingen in de 19de eeuw? Zijn er
uitbreidingen of restricties zichtbaar?
Zijn er ook formele evoluties te zien? Hoe zit het met de invulling van het bronobject
en de werkwoordvolgorde?
Kunnen we de hypothese, dat de Nederlandse receptiefconstructie uit het resultatieve
gebruik van krijgen zou zijn voortgevloeid, bevestigen aan de hand van de data?
In hoeverre zijn de Duitse en Nederlandse constructies (formeel, semantisch en
chronologisch) met elkaar te vergelijken? Speelde het Duitse bekommen-passief ook
een rol bij het ontstaan van de Nederlandse constructie?
46
3.1. Corpus
Voor dit onderzoek werd gewerkt met een sample uit het Delphercorpus van de Koninklijke
Bibliotheek van Nederland (KB). Dat sample werd in full-tekst versie ter beschikking gesteld
in het kader van het Gentse onderzoeksproject van Emmeline Gyselinck en Timothy
Colleman, waarin ze de productiviteit en constructionalisatie van “expressieve” constructies
nagaan in Belgisch en Nederlands Nederlands van de 19de tot de 21ste eeuw11.
Het sample, dat in totaal uit 13.266.648.078 woorden bestaat, bevat gedigitaliseerde
krantenartikelen vanaf 1810 tot en met 1995. Volgens de KB gaat het om 10% van alle
kranten die ooit in Nederland gepubliceerd zijn (Colleman & Rens 2016:8). Daarnaast bevat
het corpus ook een verzameling aan kranten uit de Nederlandse kolonies in Zuidoost-Azië,
op de Antillen en in Suriname. Die set aan krantenartikelen werd niet in dit onderzoek
opgenomen. De analyse van de 19de-eeuwse receptiefconstructie beperkt zich tot het partim
Nederland, dat voor die specifieke periode artikelen uit het Algemeen Handelsblad, De
Standaard, De Telegraaf, De Tijd, Het Nieuws van den Dag, de Leeuwarder Courant, de
Middelburgsche Courant, het Nieuwsblad van het Noorden en het Rotterdamsch Nieuwsblad
bevat. Die geselecteerde kranten en dagbladen voldeden volgens de KB aan het
zogenaamde universaliteitscriterium: ze bestrijken alle soorten nieuws. Ook voor dit
onderzoek is dat een handig gegeven, aangezien we zo op zoek kunnen gaan naar
receptiefconstructies in een unbiased context van verschillende journalistieke genres.
Het grote voordeel van het KB-corpus is dus die immense omvang. Waar Landsbergen
(2009) en Van Leeuwen (2006) het moesten stellen met relatief kleine datasets12, biedt het
KB-corpus de mogelijkheid om veel ruimer op zoek te gaan naar constructies met krijgen.
Mogelijke nadelen plaatsen Colleman en Rens (2016:8) bij de kwaliteit van de digitalisering.
Zo werden de woorden niet gelemmatiseerd en transcribeerde de OCR niet altijd de juiste
letters. De participia bezorgd en betaald werden bijvoorbeeld ook wel als hezorgd of betoold
aangetroffen. Transcriptiefouten zoals hrijgen of krygt maken het dus mogelijk dat niet alle
voorkomens van krijgen opgenomen zijn.
11 Binnen de “expressieve” constructies onderscheiden Gyselinck en Colleman nog twee verschillende patronen:
(i) de schat van een kind-constructie en (ii) de constructies zoals Hij piekerde zich dood. Meer info over ‘Productivity, constructionalization and “expressive” constructions: Tracking productivity shifts in 19th to 21st Century Belgian and Netherlandic Dutch’ is te vinden op de volgende link: http://research.flw.ugent.be/nl/node/30255. 12 Landsbergen (2009) werkte met een dataset uit de cd-rom van het Corpus Middelnederlands en de database
van het Woordenboek der Nederlandsche taal. Daaruit trok hij een sample van 1276 krijgen-attestaties. Van Leeuwen (2006) ging aan de slag met een 20ste-eeuws corpus van literair proza. Daarin trof hij 30 voorbeelden van de receptiefconstructie aan.
47
Een laatste nadeel is de regionale situering van de teksten. In het corpus werden immers
geen Belgische kranten opgenomen. Nederland was in de 19de eeuw echter actiever op het
vlak van geschreven pers in het Nederlands (Janssens & Marynissen 2008:130-135+142-
144). Aangezien we aan de slag gaan met een corpus van krantenartikelen, focussen we in
het onderzoek enkel op het gebruik en het ontstaan van de receptiefconstructie in de
standaardtaal, waarvan we bovendien mogen aannemen dat die op het vlak van
argumentstructuurconstructies in het hele taalgebied relatief gelijk is. Syntaxis is na het
fonologische, lexicale en morfologische terrein slechts het laatste niveau waar er duidelijke
verschillen tussen Nederland en Vlaanderen optreden (zie o.a. Grondelaers & Van Hout
2011:199-202). Toch wees eerder onderzoek uit dat er in het synchrone (en mondelinge)
gebruik van de receptiefconstructie wel regionale en dialectale verschillen zijn, met Limburg
als productiefste gebied (zie Broekhuis & Cornips 2012 en Clement & Glaser 2014).
3.2. Zoekopdracht en testfactoren
Aanvankelijk zou dit onderzoek zich richten op de receptiefconstructie in de tweede helft van
de 19de eeuw. Tijdens de corpusanalyse werd echter duidelijk dat 1850 nog niet vroeg
genoeg was om het prille begin van de constructie te dateren. Het onderzoek werd
vervolgens uitgebreid naar alle beschikbare decennia van de 19de eeuw, beginnend bij 1810-
181913.
Om naast de werkwoordmogelijkheden van de constructie ook de volgorde in de
werkwoordelijke eindgroep te kunnen onderzoeken, werd in het corpus enkel gezocht naar
voorkomens in ondergeschikte bijzinnen. In zulke zinnen krijg je in het Nederlands een SOV-
volgorde waardoor zowel het finiete werkwoord krijgen als het voltooid deelwoord de
werkwoordelijke eindgroep vormen en (quasi) naast elkaar optreden. In hoofdzinnen met
SVfOVn-volgorde is het bovendien veel moeilijker om efficiënt naar receptiefconstructies te
zoeken. Het aantal woorden “binnen de tang” kan er namelijk fors oplopen, vergelijk
bijvoorbeeld (88) en (89).
(88) Mijn vader kreeg gisteren van zijn oom uit Frankrijk een grote doos vol dure
flessen wijn toegestuurd. [hoofdzin: SVfOVn]
(89) Hij vertelde me dat zijn vader gisteren van zijn oom uit Frankrijk een grote doos
vol dure flessen wijn toegestuurd kreeg. [bijzin: SOV]
13 Het KB-corpus start in 1810. Voor het eerste decennia van de 19de eeuw zijn er dan ook geen data
beschikbaar.
48
Concreet bestond de zoekopdracht in dit onderzoek uit alle werkwoordsvormen van krijgen
die in hun directe omgeving vergezeld werden van een voltooid deelwoord. Aangezien het
KB-corpus geen parsed corpus is, werd er uitgeweken naar een zoekopdracht met
gecodeerde participia, bestaande uit de meest frequente begin- (ge-, be-, ver- of een prefix)
en eindmorfemen (-t, -d, -en) van een voltooid deelwoord, zie tabel 8. De mogelijke set aan
participia werd voornamelijk gebaseerd op de vermelde werkwoorden in de artikelen van
Broekhuis en Cornips (2012) en Colleman (2015), met speciale aandacht voor werkwoorden
met partikels en prefixen.
49
ge*n / ge*t / ge*d / be*n / be*t / be*d / ver*n / ver*t / ver*d
aange*n / aange*t / aange*d / aanbe*n / aanbe*t / aanbe*d / aanver*n / aanver*t / aanver*d toege*n /
toege*t / toege*d / toever*n / toever*t / toever*d / toebe*n / toebe*t / toebe*d voorge*n / voorge*t /
voorge*d / voorbe*n / voorbe*t / voorbe*d / voorver*n / voorver*t / voorver*d
terugge*n / terugge*t / terugge*d / terugbe*n / terugbe*t / terugbe*d / terugver*n / terugver*t /
terugver*d
uitge*n / uitge*t / uitge*d / uitbe*n / uitbe*t / uitbe*d / uitver*n / uitver*t / uitver*d
opge*n / opge*t / opge*d / opbe*n / opbe*t / opbe*d / opver*n / opver*t / opver*d
afge*n / afge*t / afge*d / afbe*n / afbe*t / afbe*d / afver*n / afver*t / afver*d
tegenge*n / tegenge*t / tegenge*d / tegenbe*n / tegenbe*t / tegenbe*d / tegenver*n / tegenver*t /
tegenver*d
thuisge*n / thuisge*t / thuisge*d / thuisbe*n / thuisbe*t / thuisbe*d / thuisver*n / thuisver*t / thuisver*d
over*n / over*t / over*d / overge*n / overge*t / overge*d / overbe*n / overbe*t / overbe*d / overver*n /
overver*t / overver*d
samenge*n / samenge*t / samenge*d / samenbe*n / samenbe*t / samenbe*d / samenver*n /
samenver*t / samenver*d
onder*n / onderge*n / onderge*t / onderge*d / onderbe*n / onderbe*t / onderbe*d / onderver*n /
onderver*t / onderver*d
inge*n / inge*t / inge*d / inbe*n / inbe*t / inbe*d / inver*n / inver*t / inver*d
om*n / omge*n / omge*t / omge*d / ombe*n / ombe*t / ombe*d / omver*n / omver*t / omver*d
ont*n / ont*t / ont*d
Tabel 8: alle mogelijke gecodeerde participia, die als contextwoord bij ‘krijgen’ kunnen
voorkomen
Het zoekproces gebeurde in drie fasen, weergegeven in tabel 9. De eerste set van krijgen-
vormen, met krijg en krijgt voor het presens en kreeg en kregen voor het preteritum, kan
enkel in de directe omgeving van het participium staan, zoals aangetoond in (90) en (91). Bij
voltooide tijden werd de locatie daarentegen op 2L ingesteld. Het hulpwerkwoord hebben
zorgt er immers voor dat het participium gekregen op de tweede plaats na het zelfstandig
werkwoord kan optreden. Een gekregen-PART volgorde, zowel 1R als 2R, lijkt volgens (92)
echter onmogelijk. De vorm krijgen ten slotte is ambigu. Enerzijds is het de infinitief,
bijvoorbeeld gebruikt bij toekomende tijden (voorbeeldzinnen 93 en 95), anderzijds is het ook
de presensvorm voor het meervoud (voorbeeldzinnen 94 en 96).
50
AUX PART Positie PART t.o.v. AUX
krijg / krijgt / kreeg / kregen Voltooide deelwoorden
(zie tabel 8)
1L of 1R
gekregen 2L
krijgen 2L of 1R
Tabel 9: Drie verschillende zoekopdrachten in het KB-corpus
(90) […] zodat wij onze overuren betaald kregen. [1L]
(91) […] dat ik mijn loon krijg uitbetaald. [1R]
(92) […] dat hij die inspanning vergoed heeft gekregen. [2L]
*[…] dat hij die inspanning gekregen heeft vergoed.
*[…] dat hij die inspanning heeft gekregen vergoed.
(93) […] omdat jullie dit bedrag uitgekeerd zullen krijgen. [2L]
(94) […] omdat jullie dit bedrag uitgekeerd krijgen. [1L]
(95) […] omdat jullie dit bedrag zullen krijgen uitgekeerd. [1R]
(96) […] wanneer zij die som eindelijk krijgen betaald. [1R]
Met de bovenstaande formules verkregen we in de verschillende decennia tussen 812
(1830-1839) en 9669 (1890-1899) zoekresultaten. Toch bleek het grote deel van die
resultaten “ruis” of niet relevant voor een onderzoek naar de receptiefconstructie.
Gecodeerde zoekopdrachten zoals ge*d of be*n leveren immers niet alleen voltooide
deelwoorden op, maar zijn ook de formule voor substantieven zoals geld en been. De
resultaten van de bovenvermelde zoekopdrachten moesten dus nog manueel gefilterd
worden, waarbij de volgende criteria over de categorisatie als “receptiefconstructie”
beslisten:
In de geattesteerde zin fungeert krijgen als hulpwerkwoord bij een zelfstandig
werkwoord, uitgedrukt in het voltooid deelwoord. Dat werkwoord kan zowel in de
tegenwoordige, verleden als toekomende tijd (met zullen), als ook onvoltooid en
voltooid (met hebben) voorkomen.
Dus niet: Voor mijn verjaardag heb ik enkel waardebonnen gekregen.
51
Krijgen wordt in de geattesteerde zin niet gebruikt in een resultatieve constructie
waarin het voltooide deelwoord als resultaatsgezegde optreedt. Het subject mag
bovendien niet het agens bij het zelfstandig werkwoord zijn.
Dus niet: Door het slechte weer krijgt Jan zijn ijsjes niet verkocht.
Het subject van de geattesteerde zin representeert de ontvanger of het doel van een
overdracht. Die transfer kan betrekking hebben op concrete (geschenk, levering) en
abstracte objecten (geld), maar ook op communicatieve informatie.
Dus niet: Mijn zakgeld is volledig op. Ik krijg die rekening dus niet betaald.
Het voltooide deelwoord is duidelijk het hoofdwerkwoord van de zin en geen bepaling
van gesteldheid of niet-copulatief gezegde bij het direct object. Het zelfstandig
werkwoord specificeert daarnaast een bepaalde directionaliteit naar het subject van
de zin.
Dus niet: Mijn moeder belde gisteren naar de slager, zodat ze haar bestelling
vandaag voorverpakt mee naar huis krijgt.
Ook de cotext en/of context geeft voldoende bevestiging dat we met een receptieve
gebruikswijze van krijgen te maken hebben. De aanwezigheid van een bronobject of
extra informatie over de verschillende medespelers kunnen enkele triggers zijn. Ook
partikelwerkwoorden kunnen de boodschap van overdracht versterken.
Na die tweede filtering varieerden de resultaten tussen vier (1830-1839) en 699 (1890-1899)
voorbeeldzinnen. Die voorkomens werden daarop gelabeld volgens drie verschillende
eigenschappen. Allereerst gebeurde er een classificatie volgens zelfstandig werkwoord,
daarna volgens werkwoordvolgorde en ten slotte volgens (al dan niet aanwezig) bronobject.
Florkin (2014) baseerde zich in haar masterscriptie op de hypotheses van Broekhuis &
Cornips (2012:1228-1233) en Clement en Glaser (2014), dat er regionale verschillen zouden
bestaan tussen de mogelijke hoofdwerkwoorden van de constructie. Haar onderzoeksvraag
richtte zich dan ook op de Noord-Zuidverschillen binnen de receptiefconstructie. Die
testfactor is in dit onderzoek afwezig, aangezien we enkel werkten met data uit Nederlandse
artikelen. We gaan dus specifiek op zoek naar de eerste attestaties in het
Standaardnederlands, waarbij we mogen aannemen dat Nederland, zeker in de 19de eeuw,
toonaangevender was dan Vlaanderen.
52
Zinnen die twee of meerdere keren voorkwamen, meestal uit terugkerende
reclameadvertenties, werden slechts eenmaal aangerekend. Nevenschikkende zinnen met
twee hoofdwerkwoorden (bv. Ik krijg dat bedrag betaald en meteen gestort.) werden dan
weer als twee verschillende constructies meegeteld, aangezien er soms semantische
verschillen tussen beide werkwoorden meespeelden.
53
4. Onderzoeksresultaten
De onderstaande tabellen tonen de type- en tokenfrequentie van de receptiefconstructie in
het KB-corpus van de 19de eeuw14. In de eerste twee decennia (van 1810 t.e.m. 1829),
tevens de kleinste qua omvang, werden nog geen receptieve gebruikswijzen van krijgen
teruggevonden. In de periode van 1830 t.e.m. 1859 moeten dan ook de kiemen van de
Nederlandse receptiefconstructie liggen, zij het dan met een beperkt aantal types én tokens.
Het kantelpunt komt er volgens de data in het decennium 1860-1869. De genormaliseerde
frequentie is er immers vier keer zo groot als in de voorgaande decennia. Toch moeten we
een genormaliseerde frequentie van 0,24 attestaties op 1 miljoen woorden nog enigszins
nuanceren. Over een productieve en sterk verbreide constructie kunnen we nog niet
spreken. Ondanks een lichte terugslag tussen 1870 en 1879 lijkt de constructie in de twee
laatste decennia steeds meer aan terrein te winnen. Let bijvoorbeeld op het aantal types, dat
in 1890-1899 tweemaal zo groot is als in het decennium ervoor. Ook grafiek 1 bevestigt de
toenemende productiviteit van de constructie. We zouden zelfs het begin van een
exponentieel verloop kunnen vermoeden, maar daarvoor lijkt een verdere analyse van het
20ste-eeuwse KB-corpus aangewezen.
Decennium Totaal aantal
woorden Tokens Types
Genormaliseerde tokenfrequentie
1830-1839 51.263.039 4 2 0,078
1840-1849 75.746.702 5 4 0,066
1850-1859 115.054.355 7 5 0,061
1860-1869 146.818.406 35 11 0,24
1870-1879 306.204.786 46 11 0,15
1880-1889 493.138.868 176 18 0,35
1890-1899 878.485.695 455 39 0,52
1830-1899 2.066.711.851 728 43 0,35
Tabel 10: Type- en tokenfrequentie van de receptiefconstructie in het KB-corpus
(genormaliseerde tokenfrequentie: aantal voorkomens per miljoen woorden)
14 Enkele gelijkaardige constructies met krijgen als hulpwerkwoord haalden de selectie aan
receptiefconstructies net niet. Zij werden dus niet opgenomen in tabel 10 en 11, maar worden apart besproken in paragraaf 4.2.6.
54
Grafiek 1: Genormaliseerde tokenfrequentie van de receptiefconstructie in het 19de-eeuwse
KB-corpus (per 1 miljoen woorden)
0
0,1
0,2
0,3
0,4
0,5
0,6
De receptiefconstructie in de 19de eeuw
Genormaliseerdefrequentie
55
1830-1839 1840-1849 1850-1859 1860-1869 1870-1879 1880-1889 1890-1899
Werkwoord # Werkwoord # Werkwoord # Werkwoord # Werkwoord # Werkwoord # Werkwoord # Werkwoord #
betalen 2 betalen 1 afleveren 1 aanmeten 1 aanvoeren 2 aanleveren 1 aanbieden 1 overseinen 2
vergoeden 2 bezorgen 1 betalen 1 aanvoeren 1 belonen 3 aanvoeren 1 aanbrengen 1 seinen 1
leveren 1 bezorgen 3 betalen 5 bestellen 2 afbetalen 1 aankondigen 1 sturen 9
n 4 vergoeden 2 uitbetalen 1 bestellen 2 betalen 14 belonen 5 aanvoeren 2 terugbetalen 4
vergoeden 1 bezorgen 12 bezorgen 3 bestellen 8 aanwijzen 5 toebedelen 1
n 5 brengen 1 invoeren 1 betalen 55 afleveren 1 toedienen 1
n 7 sturen 2 leveren 1 bezorgen 11 aftrekken 1 toekennen 1
terugbezorgen 1 seinen 1 lenen 1 belonen 3 toerekenen 1
uitbetalen 4 toewijzen 1 leveren 2 bestellen 2 toesturen 2
uitkeren 1 uitbetalen 9 overbrengen 1 betalen 116 toevoeren 1
vergoeden 5 vergoeden 9 seinen 2 bevestigen 2 toewijzen 11
sturen 2 bezorgen 24 toezeggen 4
n 35 n 46 toebedelen 1 bijleveren 2 toezenden 1
toewijzen 1 brengen 2 uitbetalen 115
toezeggen 1 inlossen 1 uitkeren 12
uitbetalen 32 invoeren 1 uitreiken 1
uitkeren 2 lenen 4 vergoeden 99
vergoeden 49 leveren 13 voordienen 1
melden 1 voorleggen 3
n 176 voorschieten 2
n 455
Tabel 11: Absolute frequentie van de receptiefconstructie per decennium in het KB-corpus, volgens zelfstandig werkwoord (totale n: 728)
4.1. Ontwikkeling in de 19de eeuw
Zoals reeds vermeld, vond Royen (1952:259) een eerste attestatie in 1907, zie voorbeeldzin
(97). Na de analyse van het 19de-eeuwse KB-corpus kunnen we die datering echter een 80-
tal jaren vervroegen. De receptiefconstructie blijkt namelijk geen verschijnsel van de 20ste
eeuw; ook in de 19de eeuw was ze al present in standaardtaalgebruik. In het KB-corpus komt
de eerste attestatie voor in het Algemeen Handelsblad van 1830, zie (98). Het gebruikte
werkwoord is er, net als in de tweede attestatie, vergoeden en dus ook niet Royens betalen.
Betalen vinden we echter wel in de derde en vierde attestatie uit datzelfde decennium, zie
(100) en (101).
(97) Ze moest nog lessen betaald krijgen, Godfried ook. (1907, Louisa Duykers: Rosa)
(98) Hij is overtuigd op deze wijze wel tienmaal de kosten van den Hospitaalbouw te
zullen vergoed krijgen. (1830, Algemeen Handelsblad)
(99) Zoo was men gekomen tot daar, waar de turf geveend moest worden, en meende
men uit de voordelen der veenderij en uit de sluis- en afvaartsgelden, welke de
turf aan het Kanaal moest betalen, de uitgeschoten penningen te zullen vergoed
krijgen. (1836, Leeuwarder Courant 1836)
(100) […] kolonel Wylde gaf kennis, dat het Spaansche bewind geneigd was alle
manschap van het legioen voor een, twee of drie jaren, naar keuze in dienst te
houden, en dat alle den 10den Junij hunne achterstallen zouden betaald krijgen.
(1837, Algemeen Handelsblad)
(101) De Onderkoning aldaar heeft de vreemde kooplieden, die verdacht werden
gehouden van met opium sluikhandel te drijven bepaaldelijk bevel gegeven,
binnen 20 dagen het land te verlaten; hunne tegenwerping, dat zij door […] de
chinezen hunne schulden moesten betaald krijgen, heeft de Onderkoning uit den
weggeruimd, door den Chinezen bevel te geven, onmiddellijk te betalen.
(Algemeen Handelsblad 1837).
De voorbeeldzin uit 1830 werd gevonden in een artikel over adellijke en geestelijke
architectuur. In het artikel staan geschenken van edellieden (o.a. de Hertog van Orléans en
‘Prinses Maria, dochter van den Koning der Franschen’) aan steden of
geloofsgemeenschappen centraal. Uit de context kunnen we dus een duidelijke
overdrachtssfeer van grote bedragen afleiden.
57
Wat daarnaast opvalt in de brontekst (cotext15) uit 1830 is het productieve gebruik van
naamvalsuitgangen bij lidwoorden en substantieven. Vooral de genitief komt voor, zie
bijvoorbeeld de titel van het artikel: Foortgang der beschaving. Ook de datief komt hier en
daar voor, bijvoorbeeld in Het graven van dit kanaal kostte den ondernemeren aanzienlijke
sommen (‘Gemengde Berigten’, Leeuwarder Courant 1836). Toch vinden we in het
decennium 1830-1839 al prepositionele indirecte objecten met aan, een constructie die vanaf
de 17de eeuw frequent optreedt (zie Colleman 2006). Het gebruik van naamvalsuitgangen
doet denken aan de situatie in het Duits, waarvoor we reeds zagen dat de datiefnaamval een
belangrijke voorwaarde voor het bekommen-passief was (zie 2.5). In paragraaf 4.4 komen
we daarop terug.
Dezelfde tendens zien we bij de andere drie teksten uit het decennium 1830-1839. Zowel
(100) als (101) komen uit de buitenlandrubriek van het Algemeen Handelsblad (1837) en
beschrijven de buitenlandse handelspolitiek van Engeland, respectievelijk met Spanje en
China. Uit de artikelen, die als bron meermaals The Times citeren, kunnen we afleiden dat
beide landen “ten gevolge van wereldkundige omstandigheden” Engeland nog forse
bedragen verschuldigd waren. Voorbeeldzin (99) uit de Leeuwarder Courant (1836) heeft het
dan weer over de binnenlandse “Nijverheid der Nederlanden”, meer bepaald over het graven
van een kanaal in Overijssel. Ook daar gaat het over “aanzienlijke sommen” geld. Een
terugkerende tendens is dus een diplomatische (vaak adellijke) context van handel of
stedenbouw, waar grote bedragen mee gemoeid waren.
In het decennium 1830-1839 werden in totaal dus vier attestaties gevonden, waaronder twee
met vergoeden en twee met betalen. De beginselen van de constructie lijken dus te liggen bij
werkwoorden die een geldtransfer uitdrukken. Hiermee kunnen we Collemans (2015) keuze
om de werkwoorden van betalen als aparte categorie te onderscheiden, ruimschoots
bijtreden.
In de twee volgende decennia lijkt het gebruik zich staag verder te ontwikkelen, met slechts
twee nieuwe types: leveren en bezorgen. De geldtransfer wordt in die jaren dus uitgebreid
naar een algemene overdracht van objecten. Tussen 1860 en 1879 lijkt het bezorgen-
paradigma zich steeds verder uit te bouwen, met een stijging van de relatieve frequentie tot
gevolg. Toch zal de betalen-categorie nog steeds de meest productieve blijven. Voor de
eerste attestaties van communicatiewerkwoorden is het wachten tot het decennium van
15 Met de term ‘context’ bedoelen we de uitingssituatie of het thematische referentiekader, waarnaar
de tekst verwijst. De ‘cotext’ verwijst naar tekstinterne kenmerken. Zijn er bepaalde vormen, constructies of woorden binnen de tekst die ons iets meer zeggen over de onderzochte zin?
58
1870-1879. De conduit metaphor16 lijkt, met slechts één attestatie van het werkwoord seinen
in (102), op dat moment echter nog allesbehalve primair geprofileerd.
(102) De Indische bladen, die vroeger de officiële berichten en benoemingen uit de
officiële Javasche Courant moesten overnemen, kunnen die nu voortaan
rechtstreeks van de algemeene secretarie te Batavia geseind krijgen.
(Rotterdamsch Nieuwsblad 1878)
Hoewel de relatieve tokenfrequentie in het decennium 1870-1879 even plafonneert, zien we
vanaf 1880 een overduidelijke toename van de algemene productiviteit, die vooral te wijten is
aan de vele complexe partikelwerkwoorden met toe, die vanaf dan hun intrede maken.
Toewijzen kwam al één keer voor in 1878 en kunnen we (althans binnen het KB-corpus) als
baanbreker voor die werkwoordcategorie beschouwen. Royen (1952) wees op de grote
dominantie van toewijzen in de jaren 1940 en 1950, Colleman (2015:223) sprak dat echter
tegen. In zijn corpusanalyse van De Gids vond hij slechts drie voorbeelden op 41 tokens
(waaronder 31 types). In de 19de eeuw is het werkwoord met 13 tokens alleszins het oudste
en meest vertegenwoordigde partikelwerkwoord met toe (zie tabel 12), maar valt de
frequentie nog zeker niet te vergelijken met de tokens voor vergoeden, betalen of uitbetalen.
(103) Volgens een gerucht ter beurze zullen de inschrijvers voor de nieuwe Egyptische
leening 45 pCt. van hunne inschrijving toegewezen krijgen. (Leeuwarder Courant
1878)
16 Ook communicatie wordt door Reddy (1979) als een (metaforische) overdracht gezien. De
bronmedespeler heeft bepaalde gedachten die hij als het ware verpakt in een gestructureerde combinatie van woorden. De doelinstantie, die die boodschap ontvangt, moet de zinnen erna proberen te decoderen.
59
Werkwoord Absolute frequentie Eerste attestatie
toewijzen 13 1870-1879
toebedelen 2 1880-1889
toezeggen 5 1880-1889
toedienen 1 1890-1899
toekennen 1 1890-1899
toerekenen 1 1890-1899
toesturen 2 1890-1899
toevoeren 1 1890-1899
toezenden 1 1890-1899
Tabel 12: Geattesteerde partikelwerkwoorden met toe
Wanneer we de volledige ontwikkeling in de 19de eeuw bekijken, dan zien we duidelijk een
toenemende productiviteit, die vooral in de laatste twintig jaren aan een hoge snelheid stijgt.
We zien hier dus het begin van een constructie die zich in de voorbije twee eeuwen
exponentieel heeft ontwikkeld. De frequentieverschillen tussen de laatste drie decennia
lagen immers veel sterker uit elkaar dan de decennia ervoor. Verder onderzoek met het KB-
corpus van de 20ste-eeuw zou deze exponentiële groei hoogstwaarschijnlijk nog beter in
kaart kunnen brengen.
4.2. Formele aspecten
In de volgende paragrafen zullen de formele eigenschappen uit het theoretische luik getoetst
worden aan de voorbeeldzinnen uit de 19de eeuw. Vinden we de werkwoordcategorieën en –
types van De Schutter (1989), Broekhuis en Cornips (2012) en Colleman (2015) terug en
hoe zit het met de voorzetsels bij het bronobject? Na de analyse van de werkwoordvolgorde
volgt op het einde nog een paragraaf over twee constructies die zich in de marge van de
constructie bevinden. Formeel lijken ze haast identiek aan de receptiefconstructie; toch
wijken ze af op semantisch vlak. De conceptuele restricties die in die paragraaf aan bod
zullen komen, vormen bovendien een basis voor paragraaf 4.3, waarin we de 19de-eeuwse
receptiefconstructie semantisch zo precies mogelijk zullen afbakenen.
60
4.2.1. Zelfstandig werkwoord
Met de categoriseringsvoorstellen van De Schutter (1989), Broekhuis en Cornips (2012) en
Colleman (2015) in het achterhoofd, wil ik hieronder een eigen voorstel tot categorisering van
de werkwoorden presenteren, dat vooral samenhangt met de eerste voorkomens van de
desbetreffende werkwoorden. De Nederlandse receptiefconstructie lijkt zich tijdens haar
ontwikkeling in de 19de eeuw namelijk steeds semantisch uit te breiden.
4.2.1.1. Werkwoorden van ‘betalen’
Tot de eerste en oudste werkwoordcategorie behoren de werkwoorden van betalen. Het is
ook in die semantische context dat we de eerste attestaties van de constructie moesten
situeren. Werkwoorden als betalen, vergoeden en uitkeren blijven sterk present in alle
decennia en ook de attestaties met uitbetalen, de scheidbaar samengestelde variant van
betalen, nemen vanaf het decennium 1850-1859 duidelijk toe. De productiviteit van dit
paradigma, en in het bijzonder voor uitbetalen, loopt bovendien nog steeds voort in de
huidige receptiefconstructies (zie o.a. Colleman 2015). Ook Clement en Glaser (2014)
merkten in hun enquêteonderzoek een hoge aanvaardbaarheid voor uitbetalen op. Het prefix
triggert volgens hen immers een doelgerichtheid naar het recipiens.
Naast de bovenstaande werkwoorden, troffen we ook enkele minder frequente werkwoorden
van betalen aan. Zo moeten we ook belonen tot deze categorie rekenen, zij het dan in de
verouderde betekenis van ‘iemand een loon uitbetalen’. In hedendaags Nederlands valt dit
gebruik dan weer uit te sluiten. Een ander noemenswaardig werkwoord is afbetalen, dat
slechts eenmalig voorkwam in 1852. Afbetalen is namelijk een werkwoord dat men veeleer
met een resultatief gebruik van krijgen kan associëren (bv. Mijn oom krijgt zijn schulden niet
afbetaald.). In (104) vormt het van-object echter een duidelijke indicator van de bron; het
subject representeert het recipiens.
(104) […] een land kan meer invoeren dan uitvoeren, indien het schulden van den
vreemdeling afbetaald krijgt, of indien het leeningen sluit bij den vreemdeling.
(Algemeen Handelsblad 1882)
Helemaal in de marge van het betalen-paradigma bevindt zich het werkwoord inlossen, dat
in de 19de-eeuwse decennia slechts één keer vertegenwoordigd werd. Men zou in (105) het
participium ingelost immers kunnen beschouwen als resultaatsgezegde bij het direct object
61
(zijn aandeel), waardoor krijgen resultatief zou optreden. De duidelijke betaalcontext (f50) en
het feit dat het recipiens (een der oorspronkelijke aandeelhouders) geen subject is bij
ingelost zorgden er uiteindelijk voor dat inlossen toch als werkwoord van de
receptiefconstructie werd opgenomen. Dergelijke gevallen zijn bovendien zeer nuttig voor de
precieze semantische en syntactische afbakening van de werkwoordmogelijkheden en tonen
daarnaast des te beter het verband met de resultatiefconstructie aan.
(105) De overwinst […] wordt gedeeltelijk als tegoed der vaste werklieden geboekt;
wanneer dit tegoed voor één persoon f50 bedraagt, ontvangt hij daarvoor een
aandeel, waartegen dan een der oorspronkelijke aandeelhouders zijn aandeel
krijgt ingelost. (De Tijd 1897)
Hoewel deze werkwoordcategorie op het vlak van tokenfrequentie veruit de grootste is, is het
op vlak van types niet de meest productieve categorie. Ons baserend op de
werkwoordclassificatie van Colleman (2015) kunnen we zelfs stellen dat het paradigma van
deze werkwoorden al grotendeels onveranderlijk geworden is bij het begin van de 20ste
eeuw.
vergoeden, betalen, uitbetalen, uitkeren, afbetalen, belonen, inlossen
Tabel 13: Geattesteerde werkwoorden van ‘betalen’, gerangschikt volgens eerste
verschijning
Grafiek 2: Typefrequentie van werkwoorden van ‘betalen’ in het KB-corpus
012345678
Werkwoorden van betalen: aantal types
Werkwoorden vanbetalen
62
Grafiek 3: Genormaliseerde tokenfrequentie (per miljoen woorden) van werkwoorden van
‘betalen’ in het KB-corpus
4.2.1.2. Werkwoorden van ‘bezorgen’
Aan de basis van de Nederlandse receptiefconstructie ligt dus een ditransitieve overdracht
van geld. In het decennium 1840-1849 wordt die beperkte semantiek al twee keer uitgebreid
naar een overdracht van goederen: ook bezorgen en leveren treden op als participium bij
een receptief krijgen. Bezorgen is dan ook het default en meest frequente werkwoord (36%)
van de volgende werkwoordcategorie: de werkwoorden van bezorgen, die pas vanaf 1860
echt lijken door te breken. Bij de meeste van die werkwoorden staat de prototypische
overdracht van materiële objecten centraal, die soms al uitgebreid wordt naar een overdracht
van minder tastbare begrippen (bv. titels of een plaats bij werkwoorden als aanwijzen of
uitreiken). Naast bezorgen schrijven vele onderzoekers (o.a. Clement & Glaser 2014, Florkin
2014 en Colleman 2015) ook aanbieden een productief karakter toe. Die these kunnen we
op basis van de 19de-eeuwse data-analyse niet bevestigen. Met slechts één attestatie in het
decennium 1890-1899 kan het werkwoord absoluut niet opboksen tegen de dominantie van
bezorgen en leveren, die respectievelijk 54 en 17 keer werden aangetroffen in het 19de-
eeuwse corpus.
00,05
0,10,15
0,20,25
0,30,35
0,40,45
Werkwoorden van betalen: genormaliseerde tokenfrequentie
werkwoorden vanbetalen
63
Grafiek 4: Typefrequentie van werkwoorden van ‘bezorgen’ in het KB-corpus
Grafiek 5: Genormaliseerde tokenfrequentie van werkwoorden (per miljoen woorden) van
‘bezorgen’ in het KB-corpus
In grafiek 5 merken we een duidelijke frequentiepiek in het decennium 1860-1869, die vanaf
1870 weer afneemt en vervolgens geleidelijk stijgt. Hoe kunnen we die daling verklaren?
Vanaf 1878 (zie eerder vermelde voorbeeldzin 103) treedt er ogenschijnlijk een nieuwe
werkwoordcategorie de constructie binnen, die ook een overdrachtssituatie specificeert: de
complexe partikelwerkwoorden met toe. Colleman (2015) wil die werkwoorden als een aparte
(en vooral op formele criteria gebaseerde) categorie beschouwen, toch lijken zulke
werkwoorden veeleer een formeel subtype van de bezorgen-werkwoorden. Semantisch
0
5
10
15
20
Werkwoorden van bezorgen: aantal types
Werkwoorden vanbezorgen
0
0,02
0,04
0,06
0,08
0,1
0,12
0,14
0,16
Werkwoorden van bezorgen: genormaliseerde tokenfrequentie
werkwoorden vanbezorgen
64
specificeren ze namelijk beiden een cause-receiverelatie van objecten. Chronologisch gezien
kunnen we Collemans keuze echter bijtreden. De eerste partikelwerkwoorden met toe komen
pas op in het decennium 1870-1879, terwijl we andere werkwoorden van bezorgen al tot
dertig jaar eerder aantroffen. Het begin van de vandaag dominantste verbale categorie
(volgens Florkin 2014 en Colleman 2015) moeten we dus pas op het einde van de 19de eeuw
situeren. Tegen de eeuwwisseling lijkt de semantiek van de constructie dus steeds
duidelijker te worden; toe wijst namelijk op de recipiensgerichtheid van de nieuwe
constructie. De ambivalente zinnen, waarin het niet volledig duidelijk is of werkwoorden als
betalen of bezorgen nu resultatief of receptief gebruikt worden, worden zo bovendien
geringer. Partikelwerkwoorden met toe zijn semantisch immers veel minder vatbaar voor de
resultatiefconstructie, omdat het partikel de overdrachtsbetekenis veel saillanter profileert.
bezorgen, leveren, afleveren, aanvoeren, bestellen, brengen, sturen, terugbezorgen, aanleveren,
lenen, overbrengen, aanbieden, aanbrengen, bijleveren, invoeren, voordienen, voorschieten,
uitreiken, aanwijzen
toewijzen, toebedelen, toedienen, toerekenen, toesturen, toevoeren, toezenden, toekennen
Tabel 14: Geattesteerde werkwoorden van ‘bezorgen’, gerangschikt volgens eerste
verschijning
Grafiek 6: Typefrequentie van partikelwerkwoorden met ‘toe’ in het KB-corpus
0
2
4
6
8
10
Partikelwerkwoorden met toe: aantal types
Partikelwerkwoordenmet toe
65
Grafiek 7: Genormaliseerde tokenfrequentie (per miljoen woorden) van partikelwerkwoorden
met ‘toe’ in het KB-corpus
4.2.1.3. Communicatiewerkwoorden
Vanaf 1878 vinden we met seinen een eerste communicatiewerkwoord in de
receptiefconstructie. Door processen van metaphorical extension is de constructie ook
vatbaar voor een overdracht van mondelinge boodschappen (de zogenaamde conduit
metaphor). Daarmee zijn we bij de derde werkwoordcategorie aanbeland. Colleman (2015)
wees bij de communicatiewerkwoorden al op een aantal scheidbaar samengestelde
varianten en ook die zijn al te vinden in de 19de eeuw (bv. aankondigen, overseinen en
voorleggen). Toch vertegenwoordigen de communicatiewerkwoorden in de 19de eeuw
slechts een gering aantal types (6) én tokens (13) in de receptiefconstructie. Grafieken 8 en
9 wijzen al op een merkbaar verschil in type- en tokenfrequentie tussen de laatste twee
decennia van de 19de eeuw en het valt te verwachten dat deze categorie zich pas ten volle
zal ontplooien in de loop van de 20ste eeuw. Geen van de 13 werkwoorden die Broekhuis en
Cornips (2012) en Colleman (2015) voor deze categorie presenteerden werd immers al
aangetroffen in de 19de-eeuwse data (zie ook 2.1.1)17.
17 Communicatiewerkwoorden volgens Broekhuis & Cornips (2012): bijbrengen, meedelen,
onderwijzen, toewensen, uitleggen, vertellen, voorlezen. Communicatiewerkwoorden volgens Colleman (2015): voorstellen, samenvatten, aangeven, onderwijzen, tegenwerpen, voorspelen.
0
0,005
0,01
0,015
0,02
0,025
Partikelwerkwoorden met toe: genormaliseerde tokenfrequentie
partikelwerkwoordenmet toe
66
seinen, melden, bevestigen
aankondigen, overseinen, voorleggen
Tabel 15: Geattesteerde communicatiewerkwoorden, gerangschikt volgens eerste
verschijning
Grafiek 8: Typefrequentie van communicatiewerkwoorden in het KB-corpus
Grafiek 9: Genormaliseerde tokenfrequentie (per miljoen woorden) van
communicatiewerkwoorden in het KB-corpus
0
1
2
3
4
5
6
Communicatiewerkwoorden: aantal types
Communicatiewerkwoorden
0
0,002
0,004
0,006
0,008
0,01
0,012
0,014
Communicatiewerkwoorden: genormaliseerde tokenfrequentie
communicatiewerkwoorden
67
4.2.1.4. Privatieve werkwoorden?
In het theoretische luik over het Duitse bekommen-passief zagen we reeds dat privatieve
werkwoorden er productief in de constructie voorkomen, hoewel zij een omkering van de
overdracht impliceren (het subject wordt bron). Volgens Colleman (2015) zou het Nederlands
sterker vasthouden aan de basissemantiek, waardoor werkwoorden als ontnemen en
afpakken niet in de receptiefconstructie kunnen optreden. In het Algemeen Handelsblad van
1896 vonden we echter een eerste voorbeeld van zo’n privatieve receptiefconstructie, met
het werkwoord aftrekken.
(106) Sprekende over het afslaan, beweert hij zeer ten rechte dat iemand die mijnt, 2
eenheden van zijn bod afgetrokken krijgt. (Algemeen Handelsblad 1896)
Hoewel het subject van de ondergeschikte zin 2 eenheden verliest, wordt toch voor het
hulpwerkwoord krijgen gekozen. Toch lijkt dat in (106) niet voor noemenswaardige
problemen te zorgen. De boodschap is door de context helder genoeg. Toch is één enkel
voorbeeld nog niet voldoende om over een nieuwe categorie te kunnen spreken. Verder
corpusonderzoek zou zich dus kunnen richten op de verdere verbreiding van aftrekken en
andere privatieve werkwoorden in de 20ste een 21ste eeuw, hoewel die zich waarschijnlijk
vooral in de marge van de constructie zal afspelen.
4.2.2. Hulpwerkwoordvariatie?
We zagen reeds dat de Duitse constructie in sommige gevallen nog tussen drie, maar in de
meeste gevallen tussen twee krijgen-werkwoorden kan kiezen (bekommen, kriegen en in
mindere mate erhalten). Diedrichsen (2012:1169) beschouwt het Duitse bekommen-passief
daarom als “grammaticalization-in-progress”. Volgens Lehmanns (2002) parametermodel zijn
constructies met een bepaalde keuzevrijheid immers nog geen volledige eindproducten van
grammaticalisatie. Staat het Nederlands volgens dat model dus verder op het vlak van
grammaticalisatie of is er ook variatie voor krijgen mogelijk?
Waar erhalten in het Duits de meer verhevene vorm van het neutrale bekommen is, is
bekomen dat voor krijgen in het Nederlands. Voor dat werkwoord werd een gelijkaardig
corpusonderzoek uitgevoerd als voor krijgen, toch werden er geen receptiefconstructies met
bekomen aangetroffen. We kunnen voor het Nederlands van de 19de eeuw dus uitgaan van
het absolute karakter van krijgen als hulpwerkwoord. Vanuit die conclusie kunnen we dus
68
zeggen dat de Nederlandse constructie sterker gegrammaticaliseerd (of juist idiomatischer)
is dan de Duitse constructie.
Bekomen kwam daarnaast wel eenmalig voor als hoofdwerkwoord van de
receptiefconstructie. In (107) lijkt het zich als een synoniem van toedienen te gedragen.
Semantisch gezien kunnen we die attestatie het best met de Duitse herunterhauen-klasse
verbinden, waarvan we reeds oordeelden dat er geen equivalente categorie in het
Nederlands bestond. Bij dergelijke werkwoorden, die steeds in een context van geweld
optreden, krijgt het subject een slag of verwonding toegediend. De context en cotext zouden
echter op een verband met het Duits kunnen wijzen. Het artikel handelt namelijk over de
politieke situatie in Oostenrijk-Hongarije en de nationalistische revoluties van de Hongaar
Lajos Kossuth. Een germanisme of een grammaticale fout? De boodschap is op zich wel
helder genoeg. Toch zou het niet verstandig zijn bekomen op basis van dit ene voorbeeld tot
de werkwoorden in de receptiefconstructie te rekenen.
(107) Kossuth heeft een ernstige sabelhouw in de borst en twee andere wonden
bekomen gekregen. (Middelburgsche Courant 1896)
4.2.3. Bronobject
In het theoretische luik van deze scriptie werd de absolute dominantie van het van-object
reeds ter discussie gesteld. Na de data-analyse kunnen we vaststellen dat het voorzetsel
van maar 70% van de bronobjecten voor zijn rekening neemt (zie tabel 16). De overige 30%
zijn door-objecten die voornamelijk bij de werkwoorden bezorgen, leveren en vergoeden
optreden. Bij bezorgen en leveren, twee semantisch geprofileerde overdrachtswerkwoorden,
is door zelfs het dominante voorzetsel. Het agens hoeft bij die werkwoorden immers niet
altijd de bron van de overdracht te zijn. In (108) treedt het door-object (een koerier) veeleer
op als tussenpersoon die de overdracht tot stand brengt. Het Duitse bedrijf is immers de
bron. Door die grotere agentiviteit verkiest men in dergelijke gevallen hoogstwaarschijnlijk
het door-object, dat traditioneel met het passief verbonden wordt. We kunnen het door-object
echter geen nieuwere ontwikkeling binnen de constructie noemen. Het optreden van het
door-object is immers vooral te wijten aan de individuele semantiek van enkele
werkwoorden. Toch zijn er werkwoorden die beide objecten kunnen oproepen, vergelijk
betalen bijvoorbeeld in (109) en (110).
69
(108) Ik bestelde vorige een fotoboek bij een Duits bedrijf. Gisteren kreeg ik het door
een koerier aan huis geleverd.
(109) De reden, die daartoe zou hebben gegeven, moet daarin gelegen zijn dat
eerstbedoelde ingezetenen aan den burgemeester gelden schuldig waren, en dat
er weinig kans bestond die van hen betaald te krijgen, zou de burgemeester van
dat middel, om zich te dekken, hebben gebruik gemaakt. (De Tijd 1862)
(110) Christenen aldaar hadden slechts een klein gedeelte hunner verbrande
bezittingen door het Turksch gouvernement betaald gekregen. (De Tijd 1862)
70
Werkwoord van door Totaal
aanvoeren 1 0 1
betalen 7 1 8
bezorgen 1 4 5
brengen 0 1 1
lenen 2 0 2
leveren 0 2 2
sturen 1 0 1
terugbetalen 1 0 1
toebedelen 1 0 1
toekennen 0 1 1
toesturen 2 0 2
toewijzen 1 0 1
toezeggen 1 0 1
uitbetalen 9 0 9
vergoeden 5 5 10
voorschieten 1 0 1
Totaal 33 14 47
70% 30% 100%
Tabel 16: Aanwezige bronobjecten in 728 geattesteerde receptiefconstructies (6,5%)
Bovendien is het opmerkelijk dat slechts in 6,5% van de gevonden constructies een
bronobject aanwezig was. Dat bevestigt dus eens te meer de recipiensgerichtheid van de
receptiefconstructie: het externe argument (agens) is in de meeste gevallen perfect
weglaatbaar, maar wordt af en toe ingezet om naast het doel ook de bron van de overdracht
te vermelden.
4.2.4. Enkele subonderzoeken
Naast het bronobject vielen er bij de data-analyse enkele andere constituenten op, die op
regelmatige basis met de receptiefconstructie optreden. Die zinsdelen ondersteunen steeds
de basissemantiek van overdracht en sluiten ambigue lezingen meestal compleet uit. In het
eerste deel wordt gefocust op de opvallendste complementen: PP’s en AdvP’s bij bezorgen.
Dergelijke constituenten sturen de overdracht nog duidelijker in de richting van (het huis van)
het recipiens. Komt het werkwoord meer voor met zo’n richtingsaangever of niet?
71
In paragraaf 4.2.1.2 bespraken we reeds het richtingaangevende partikel toe in werkwoorden
als toewijzen en toesturen. In het tweede deel gaan we op zoek naar de verhoudingen
tussen de complex samengestelde werkwoorden en hun “stamwerkwoord”. Zijn
samengestelde werkwoorden productiever dan de vorm zonder prefix of partikel? Komen die
werkwoorden zelfs voor met het receptieve krijgen?
4.2.4.1. Thuis bezorgd krijgen
Uit de corpusanalyse werd al snel duidelijk dat het default overdrachtswerkoord bezorgen
meermaals vergezeld werd van de PP aan huis (112) of de AdvP thuis (113), al is dat zeker
geen vereiste (111). Tegen het einde van de 19de eeuw vinden we zelfs varianten als aan
hun woning, aan de deur of in huis.
(111) Groot was de verrassing in de villa van baron S., toen men er van den trein, in
plaats van schoon linnengoed, de twee zuigelingen bezorgd kreeg door den
gelukkigen vader zelf verzonden. (De Standaard 1887)
(112) Fijne INLEGHARING voor 175 ,- waarbij gratis 2 CITROENEN, 2 pakjes
INMAAKKRUIDEN en bovendien kan men ze desverkiezende schoon gemaakt
aan huis bezorgd krijgen. (Het Nieuws van den Dag 1889)
(113) Zullen de 7 of 8 duizend kiezers voor den Gemeenteraad het stembriefje, dat hun
thuis gezonden is, voor het meerendeel met dezelfde onverschilligheid op zijde
leggen als de tallooze aanbiedingen die ze van allerlei leveranciers thuis bezorgd
krijgen? (Algemeen Handelsblad 1884)
Uit tabel 17 kunnen we voor het 19de-eeuwse corpusonderzoek afleiden dat het gebruik van
bezorgen met PP’s of AdvP’s met huis (57%) productiever is dan het gebruik zonder (44%).
Toch verschillen de gegevens grondig per decennium. In de vroegste attestatie met
bezorgen werd nog niet voor een richting aangevende constituent gekozen, terwijl in het
volgende decennium de drie constructies voor een PP (2) of AdvP (1) kozen. Ook in de
decennia 1860-1869 (75%) en 1880-1889 (73%) ligt het gebruik van aan huis en t(e)huis
hoger. Voor de decennia 1870-1879 (25%) en 1890-1899 (42%) is het vrije gebruik van
bezorgen dan weer dominanter.
72
Decennium Ø aan huis / hun woning / de
deur thuis / tehuis
in huis Totaal
1840-1849 1 0 0 0 1
1850-1859 0 2 1 0 3
1860-1869 3 8 0 1 12
1870-1879 3 1 0 0 4
1880-1889 3 3 5 0 11
1890-1899 14 6 4 0 24
Absoluut totaal
24 20 10 1
55 31
Percentueel totaal
44% 36% 18% 2%
100% 56%
Tabel 17: PP’s of AdvP’s in combinatie met bezorgen in de receptiefconstructie
Interessanter dan de pure cijfergegevens, die bovendien een schaarse set aan voorbeelden
beslaan, lijkt ons echter de semantische verklaring van deze optionele constituenten.
Waarom kozen de auteurs voor een extra toevoeging van aan huis of thuis?
Hoogstwaarschijnlijk omdat ze het receptieve gebruik van krijgen, zij het onbewust, als
productief taalgebruik beschouwden. De overdracht in de richting van het recipiens was voor
hen ook duidelijk genoeg met goederen in plaats van geld. We zien vanaf de jaren 1850 en
1860, de decennia met de eerste PP’s, dan ook een stijging van de werkwoorden van
bezorgen.
Voor leveren, zowel chronologisch als in aantal het tweede overdrachtswerkwoord, kwamen
dergelijke constituenten dan weer niet voor. De oorzaak ligt vermoedelijk bij de betekenis
van het werkwoord. Leveren gebeurt al veel vanzelfsprekender aan een bepaald
(thuis)adres, waardoor een extra specificerend complement minder nodig lijkt.
4.2.4.2. Sturen of toesturen?
De wijze van overdracht hoeft niet in een aparte constituent uitgedrukt te worden, ook het
zinswerkwoord kan de overdracht in de richting van het recipiens versterken door middel van
een prefix of partikel. Van vele werkwoorden die al in de periode 1830-1869 optreden, vinden
we in de drie laatste decennia dan ook één of meerdere complex samengestelde varianten.
Het gaat dan voornamelijk over werkwoorden met een partikel vooraan (bv. aan, af, bij, over,
73
terug, uit). Toch blijven de samengestelde vormen opvallend schaars in vergelijking met hun
stamwerkwoorden, zie tabel 18. Uitbetalen blijkt echter de grote uitzondering op die laatste
stelling. Met 161 geattesteerde tokens komt het al dicht in de buurt van de 194 attestaties
van betalen. Bovendien komt uitbetalen al ruimschoots vroeger (1850-1859) voor dan de
meeste andere samengestelde werkwoorden. Uitbetalen kunnen we dan ook, net zoals
Broekhuis & Cornips (2012) en Colleman (2015), tot de prototypische werkwoorden van
betalen rekenen. Daarenboven wijzen de onderzoeken naar receptiefconstructies in de 20ste
en 21ste eeuw erop dat uitbetalen na de 19de eeuw de eerste plaats van betalen zal
overnemen. De Schutters (1989:78) stelling dat er strikt genomen enkel samengestelde
werkwoorden in de constructie zouden optreden, kunnen we op basis van de onderstaande
tabel dan ook weerleggen.
Werkwoord Absolute frequentie Eerste attestatie
betalen 194 1830-1839
afbetalen 1 1880-1889
uitbetalen 161 1850-1859
bezorgen 54 1840-1849
terugbezorgen 1 1860-1869
brengen 3 1860-1869
aanbrengen 1 1890-1899
overbrengen 1 1880-1889
leveren 17 1840-1849
afleveren 2 1850-1859
bijleveren 2 1890-1899
seinen 4 1870-1879
overseinen 2 1890-1899
sturen 13 1860-1869
toesturen 2 1890-1899
Tabel 18: Complex samengestelde werkwoorden en hun stamwerkwoord in de
receptiefconstructie (tokenfrequentie)
In tabel 18 werd slechts één partikelwerkwoord opgenomen. Toesturen was dan ook het
enige werkwoord met een verwant stamwerkwoord in de geattesteerde receptiefconstructies.
74
Ook bij het paar sturen-toesturen zien we dezelfde tendens: het stamwerkwoord blijkt –
althans in de 19de eeuw – dominanter. Bekijken we echter de andere partikelwerkwoorden
met toe, dan zouden we enkel bij toezenden een mogelijk voorkomen van zenden kunnen
verwachten18. Bij werkwoorden als toewijzen, toebedelen, toezeggen, toedienen, toekennen,
toerekenen en toevoeren lijkt dat onmogelijk, onder meer omdat de betekenis van hun
grondwerkwoord resoluut van de receptieve betekenis afwijkt. In het Duits kunnen enkele
van die werkwoorden dan weer wel. Zo kan men in het Duits wel degelijk gedient kriegen
‘gediend worden’ of etwas gesagt bekommen ‘iets toegezegd krijgen’ (zie Leirbukt 1997). Bij
dat laatste voorbeeld moeten we voor een Nederlandse vertaling zelfs uitwijken naar het
partikelwerkwoord. Iets gezegd krijgen wijst immers te sterk op een resultatieve betekenis,
vergelijk (114) en (115).
(114) Mijn zus was zo emotioneel dat ze haar speech niet gezegd kreeg.
(115) ??Ik kreeg van mijn baas gezegd, dat ik volgend week op vakantie mag.
In tegenstelling tot de samengestelde prefixwerkwoorden voegt het partikel toe dus niet
alleen een bepaalde richting of wijze van overdracht toe, het staat in de meeste gevallen ook
in voor de overdracht zelf. Het toont nogmaals aan hoe sterk ze met de receptiefconstructie
verbonden zijn, hoewel ze pas vanaf de laatste drie decennia van de 19de eeuw opduiken.
4.2.5. Werkwoordvolgorde
Volgen we de hypotheses van Colleman en Rens (2016), die de woordvolgorde binnen de
werkwoordelijke eindgroep in de loop van de 20ste eeuw onderzochten, dan kunnen we ook
voor de 19de eeuw een dominantie van de PART-krijgen-volgorde verwachten. In
tegenstelling tot hun onderzoek, dat zich beperkte tot de werkwoorden aanbieden, toewijzen,
opleggen, betalen en presenteren (Colleman & Rens 2016:9) 19 , werden voor het 19de-
eeuwse KB-corpus alle hoofdwerkwoorden bij een receptief krijgen volgens woordvolgorde
gelabeld, zie tabel 1920. Op basis van die data kunnen we de dominantie (96%) van de
18 Let op het onderscheid tussen verzonden krijgen en gezonden krijgen. Bij verzonden krijgen veronderstelt men een resultatieve betekenis (subject = agens), bij de tweede combinatie verwacht men veeleer een receptieve lezing (subject = recipiens). 19 Merk op dat twee van de vijf werkwoorden (opleggen en presenteren), die Colleman en Rens (2016) opnamen in hun zoekopdracht in de 19de-eeuwse data, nog niet geattesteerd werden. Betalen was in de 19de eeuw duidelijk het productiefst van de drie overblijvers (194 tokens), terwijl aanbieden en toewijzen het voor de hele eeuw met respectievelijk één en dertien tokens moesten stellen. 20 In het KB-corpus werd enkel gezocht naar receptiefconstructies in ondergeschikte zinnen met SOV-volgorde. Daardoor konden we voor alle 728 attestaties een uitspraak doen over de woordvolgorde in de werkwoordelijke eindgroep.
75
“groene” volgorde inderdaad ruimschoots bevestigen. Ter vergelijking: Colleman en Rens
(2016:10) kwamen voor de data van 1930 slechts aan een 73,1%-frequentie van de PART-
krijgen-volgorde. Vanaf 1950 was die frequentie zelfs gedaald naar 43,3%, waardoor de in
ons corpus nog zeer onproductieve volgorde de dominantste van de twee werd, (zie ook
tabel 5 in paragraaf 2.1.4).
Werkwoord PART-
krijgen
krijgen-
PART Totaal Werkwoord
PART-
krijgen
krijgen-
PART Totaal
aanbieden 1 0 1 overbrengen 1 0 1
aanbrengen 1 0 1 overseinen 2 0 2
aankondigen 1 0 1 seinen 4 0 4
aanleveren 1 0 1 sturen 12 1 13
aanmeten 1 0 1 terugbetalen 4 0 4
aanvoeren 5 1 6 terugbezorgen 1 0 1
aanwijzen 5 0 5 toebedelen 2 0 2
abetalen 1 0 1 toedienen 1 0 1
afleveren 2 0 2 toekennen 1 0 1
aftrekken 1 0 1 toerekenen 1 0 1
belonen 11 0 11 toesturen 2 0 2
bestellen 14 0 14 toevoeren 1 0 1
betalen 193 1 194 toewijzen 13 0 13
bevestigen 2 0 2 toezeggen 5 0 5
bezorgen 54 0 54 toezenden 1 0 1
bijleveren 2 0 2 uitbetalen 142 19 161
brengen 3 0 3 uitkeren 13 2 15
inlossen 0 1 1 uitreiken 1 0 1
invoeren 2 0 2 vergoeden 167 0 167
lenen 5 0 5 voordienen 1 0 1
leveren 16 1 17 voorleggen 3 0 3
melden 1 0 1 voorschieten 2 0 2
Totaal PART-
krijgen 702 96%
Totaal krijgen-
PART 26 4%
Totaal 728 100%
Tabel 19: Werkwoordvolgorde in de geattesteerde receptiefconstructies uit het KB-corpus
76
Slechts 26 keer werd in het corpus de zogenaamde “rode” werkwoordvolgorde aangetroffen,
waarbij de finiete vorm van krijgen het voltooid deelwoord voorafgaat. Wanneer we de
desbetreffende gevallen samen bekijken, dan treffen we in die set voornamelijk prototypische
overdrachtswerkwoorden van bezorgen of betalen aan: aanvoeren, betalen, inlossen,
leveren, sturen, uitbetalen en uitkeren. Vijf van die werkwoorden werden echter maar één
keer in de krijgen-PART-volgorde geattesteerd, uitkeren twee keer. Uitbetalen was in
paragraaf 4.2.4.2 al eens de grote uitzondering op de algemene tendens en ook op het vlak
van woordvolgorde blijkt het werkwoord duidelijk verschillend van de andere werkwoorden.
Met 19 krijgen-PART-volgordes op 161 attestaties (12%) trekt het werkwoord het algemene
gemiddelde van de rode volgorde dus sterk naar boven. Ook hier manifesteert uitbetalen
zich als een werkwoord dat zich bijzonder goed thuis voelt in de constructie en daardoor ook
vatbaar is voor formele modificaties op het standaardpatroon.
(116) Als de werkman zijn geld dadelijk kreeg uitbetaald, zou hij het beter kunnen
stellen. (Leeuwarder Courant 1883)
[krijgen-PART]
(117) De kas der invaliden van deze vereniging was bij hare stichting gebaseerd o. a.
op de bepaling dat na een vijfjarig lidmaatschap van die kas den invalide
gewordene het pensioen uitbetaald kreeg. (Rotterdamsch Nieuwsblad 1883)
[PART-krijgen]
Bekijken we de woordvolgordefrequenties chronologisch, dan zien we de eerste voorbeelden
van krijgen-PART pas vanaf het decennium 1870-1879 opduiken. De vroegste
receptiefconstructies kiezen dus uitsluitend voor de groene volgorde. Toch kunnen we voor
de laatste decennia niet over een echte toename van krijgen-PART spreken. Integendeel,
het aandeel van die volgorde halveert zelfs van 6% in 1870-1879 naar 3% voor de jaren
1890-1899. We kunnen dus besluiten dat die woordvolgorde in de 19de eeuw nog uiterst
zeldzaam is. Dat zou volgens Hoekstra (1984:71) betekenen dat het werkwoord krijgen nog
niet volledig geauxiliariseerd is. De mogelijkheid om krijgen voor of na het participium te
plaatsen is, in tegenstelling tot de “klassieke” hulpwerkwoorden zijn, hebben en worden, nog
niet volledig vrij.
Kijken we naar het verwante bekommen-passief in het Duits, dan zien we daar zelfs geen
verschillende woordvolgordemogelijkheden. In tegenstelling tot het Nederlands, staat het
Duitse finiete werkwoord (bekommen/kriegen/erhalten) in de werkwoordelijke eindgroep
namelijk steeds na het voltooid deelwoord (DUDEN 2016:484). Dat heeft echter niets met
77
een auxiliariseringstendens te maken, maar onderstreept des te meer de ongrammaticaliteit
van de rode volgorde in het Duits.
4.2.6. ‘Krijgen’-constructies aan de rand van de receptiefconstructie
Er werd reeds vermeld dat de gecodeerde zoekopdrachten in het KB-corpus niet uitsluitend
combinaties van krijgen met participia opleverden. Zelfs na een structurele filtering waren de
overgebleven participium-krijgen-combinaties nog steeds geen garantie op een niet-ambigue
receptiefconstructie. De volgende filtering was dus van semantische aard. Drukt de
handeling een overdracht in de richting van het subject uit en is dat subject bovendien geen
agens bij het hoofdwerkwoord? We zagen reeds dat de resultatiefconstructie, zoals die door
Landsbergen (2006a) wordt gedefinieerd, niet aan dat criterium voldoet. Toch waren het niet
uitsluitend resultatiefconstructies die de selectie aan receptiefconstructies niet haalden.
Welke (argumentstructuur)constructies kan krijgen als hulpwerkwoord nog triggeren en wat
zeggen die constructies over de algemene grammaticalisatietendens van het werkwoord?
4.2.6.1. Gedaan krijgen
Vanaf het decennium 1860-1869 vinden we in het KB-corpus attestaties van gedaan krijgen
in combinatie met een van-object, zie (118) tot (120) en tabel 20. Dat prepositioneel object
presenteert naast het subject en direct object dus nog een derde medespeler. Het subject
van de onderstaande voobeeldzinnen is, net zoals in de receptiefconstructie, niet het agens
bij het participium gedaan. Het van-object lijkt daarentegen een andere functie te hebben
dan in de receptiefconstructie, de thematische rol van ‘bron’ is nagenoeg afwezig. Bovendien
lijkt die PP in de voorbeeldzinnen noodzakelijk aanwezig te zijn. Laten we het van-object
weg, dan krijgt de zin immers een resultatieve betekenis. Zinnen van het type “Ik krijg dat
gedaan” zijn dan ook goed met de resultaatsgerichte basisbetekenis van die constructie ‘iets
in een bepaalde staat krijgen’ te verbinden21.
(118) De japannezen hebben 200 dooden en gekwetsten gehad, en zijn door die les nu
zoo bang geworden, dat men alles van hen gedaan kan krijgen. (Middelburgsche
Courant 1864)
21 Meer info over de resultatiefconstructie is te vinden in de ANS (1997:962). Daar wordt ook het
werkwoord (ge)raken genoemd als mogelijk hulpwerkwoord. (Ge)raken geeft echter niet aan dat de invloed op het patiens van buitenaf wordt uitgevoerd, terwijl dat bij krijgen wel het geval is (ANS 1997:962).
78
(119) Hij was de zoon van een nichtje van tante Lina, […], en de rijkbegaafde knaap
met zijne donkere lokken hing bijna met grooter teederheid aan zijne tante dan
aan zijne moeder, daar hij van tante alles kon gedaan krijgen. (Algemeen
Handelsblad 1894)
(120) Als Holland een recht van meel gaat heffen, dan kunnen wij waarschijnlijk zonder
veel moeite van onze regering gedaan krijgen dat de schade worde ingehaald
door represaillerechten, door de invoeren uit Nederland zwaar genoeg te
belasten, om ernstig de Hollanders te benadeelen die hun goederen nu naar
Amerika zenden. (Het Nieuws van den Dag 1892)
Decennium # ‘IETS van IEM gedaan krijgen’
Totaal aantal woorden Genormaliseerde frequentie
1860-1869 5 146.818.406 0,034
1870-1879 10 306.204.786 0,033
1880-1889 44 493.138.868 0,089
1890-1889 149 878.485.695 0,17
Tabel 20: Frequentietabel voor “IETS van IEM gedaan krijgen” in het 19de-eeuwse KB-corpus
(Genormaliseerde frequentie: aantal voorkomens per miljoen woorden)
Waarom rekenen we dergelijke constructies niet als receptiefconstructie aan? Ten eerste
vindt er in zulke zinnen geen overdracht van goederen of informatie plaats. Integendeel, het
agens slaagt in een bepaalde opdracht die hij ten gunste van het subject uitvoert. Het subject
is dus geen recipiens, maar veeleer een beneficiary (begunstigde). Volgens Colleman
(2010:194-195) zouden we die term nog verder kunnen specificeren tot substitutive-
benefaction: het agens voert de actie uit in plaats van de begunstigde. Ten tweede is het
van-object in dergelijke constructies noodzakelijk om de band tussen de twee medespelers
(agens en begunstigde) weer te geven. In de receptiefconstructie is zo’n prepositioneel
object geen verplicht ingevuld slot en komt het - althans voor de 19de-eeuwse data - slechts
voor in 6,5% van de attestaties (zie tabel 16 in 4.2.3). Bij de receptiefconstructie spreken we
daarnaast ook over een bronobject, een term die aansluit bij de betekenis van overdracht.
Aangezien er bij “IETS van IEM gedaan krijgen” geen sprake is van een overdracht en een
recipiens of doel, kunnen we ook de term bronobject niet met het gebruikte van-object
verbinden.
Hoe moeten we deze combinatie van het hulpwerkwoord krijgen en het zelfstandig
werkwoord doen, die in het laatste decennium van de 19de eeuw zelfs frequenter voorkwam
79
dan het receptieve gebruik van betalen en uitbetalen, nu het best categoriseren?
Waarschijnlijk kunnen we “IETS van IEM gedaan krijgen” het best omschrijven als een
idiomatische constructie die voortbouwt op het resultatieve gebruik van krijgen als
hulpwerkwoord. Vooral het transitieve gedaan en het onveranderlijke van-object, waarmee
de constructie zich van de receptiefconstructie distantieert, wijst op dat idiomatische
karakter. De betekenis kunnen we het best omschrijven ‘een resultaatsgerichte handeling die
iemand anders voor jou (in jouw plaats) uitvoert’. “IETS van IEM gedaan krijgen” is dus een
formele, maar niet-productieve uitbreiding van de resultatiefconstructie, die uitdrukking geeft
aan een proces van substitutive-benefaction. Ook in de ANS (1997:962) worden dergelijke
zinnen gezien als een vaste uitdrukking van het resultatieve krijgen.
[SUBJ [ [ krijgen gedaan ] DO van NP] ]
Beneficiary hulpwerkwoord zelfstandig werkwoord Patiens Agens
Resultaatsgezegde
4.2.6.2. De Nederlandse ‘dativus commodi’: een resultatief-benefactieve constructie
De volgende groep attestaties heeft op het eerste gezicht een minder idiomatisch karakter
dan ‘IETS van IEM gedaan krijgen’, toch werden ze ook niet opgenomen in de set van
receptiefconstructies. Ze hielden immers het midden tussen de receptieve en de eerder
ontstane resultatieve constructie. Het gebrek aan een duidelijke overdracht en het transitieve
karakter van het werkwoord zorgden er uiteindelijk voor dat ze niet tot de receptieve
categorie gerekend werden. Waarin zit het verschil met de resultatiefconstructie dan?
(121) Waar zouden wij intusschen eindigen kunnen, indien wij met de kaart van
Duitschland voor ons, zijne verschillende hoofdsteden wilden aanwijzen , waar
achtereenvolgens zich het oproer geldend maakte, barrikaden opwierp, de
hooggaandste eischen stelde en ingewilligd kreeg op den meest deemoedigen
toon. (De Tijd 1849)
(122) Ruim 3200 hunner hebben dezen eisch ingewilligd gekregen, en bijna 1200
werken nog tegen het oude loon. (Algemeen Handelsblad 1897)
(123) Voor hen, die echter protestantsche mannelijke hulp bij het ziekbed begeeren, zijn
er dikwerf nogal bezwaren aan verbonden om hun wensch vervuld te krijgen.
(Leeuwarder Courant 1897)
80
In de bovenstaande zinnen functioneert het voltooid deelwoord steeds als resultaatsgezegde
bij het direct object22. Het deelwoord heeft “een waarde die vergelijkbaar is met een bepaling
van gesteldheid ten gevolge van de handeling”, zoals de ANS (1997:962) het participium van
de resultatiefconstructie omschrijft. Toch is het subject in die voorbeeldzinnen nooit het
agens, dat het resultaat veroorzaakt. Het subject is steeds een derde instantie, die de
begunstigde (beneficiary) van de handeling uitdrukt. Over een echt doel kunnen we niet echt
spreken, het subject ontvangt namelijk geen voorwerp, maar ondervindt vooral voordeel bij
een bepaalde actie. Het subject heeft dus voornamelijk belang bij de resultatieve handeling,
die iemand anders voor hem uitvoerde.
Een eerste groep werkwoorden die semantische overeenkomsten vertoont en in zo’n
resultatief-benefactieve constructie voorkomt, zijn werkwoorden die een bepaalde belofte,
wens of eis concretiseren. Dergelijke werkwoorden, weergegeven in tabel 21, treden in de
krijgen-participiumconstructie dan ook vaak op in combinatie met een kleine, idiomatische
set directe objecten, die die verandering ondergaan. Zo is wens hoogfrequent bij vervullen
(81,5% van de 19de-eeuwse attestaties) en wordt inwilligen vaak vergezeld van eis (61,9%)23.
bewilligen, inwilligen, vervullen, verzekeren, waarborgen
Tabel 21: Werkwoorden die in het 19de-eeuwse KB-corpus in de zogenaamde “resultatief-
benefactieve” constructie optreden – Type I: werkwoorden van ‘inwilligen’
Een tweede groep werkwoorden bevindt zich in combinatie met krijgen al veel sterker aan de
benefactieve kant van het spectrum. Colleman (2010:194-195) splitst de beneficiary-rol nog
verder op in recipient-benefaction en substitutive-benefaction, wat we hierboven zagen met
gedaan krijgen. In de onderstaande zinnen lijkt het veeleer om een vorm van recipient-
benefaction te gaan. De handeling wordt door iemand anders dan het subject uitgevoerd,
maar uiteindelijk ontvangt het subject toch een voorwerp, dat uit een bepaalde handeling
geresulteerd is.
22 Vandeweghe, Devos en De Meersman (2013:115) zien het resultaatsgezegde als een subtype van
het niet-copulatieve gezegde, dat een predicationeel attribuut bij het direct object uitdrukt. Ze noemen twee werkwoorden die lexicaal met zo’n gezegde verbonden zijn: het causatieve maken en het resultatieve (dus niet receptieve) krijgen. 23 vervullen + wens / wensen: 22/27 (81,5%)
inwilligen + eis / eisen: 13/21 (61,9%)
81
(124) DE ONDERGETEEKENDE heeft de eer te berigten dat bij hem te bekomen zijn
alle soorten van Heeren en Dames GOMELASTIQUE OVERSCHOENEN met
Leeren Zolen, men kan ze naar den Voet gemaakt krijgen en […]. (Algemeen
Handelsblad 1843)
(125) Hoe gelukkig zijn zij, die hun Paaschwater zonder storende omstandigheden
tehuis gekregen hebben en het bovendien nog door den priester gezegend
krijgen. (Rotterdams Nieuwsblad 1886)
maken, opmaken, zegenen
Tabel 22: Werkwoorden die in het 19de-eeuwse KB-corpus in de zogenaamde “resultatief-
benefactieve” constructie optreden – Type II: benefactieve werkwoorden
Een eerste verschil met de hiervoor genoemde constructie met gedaan krijgen vinden we bij
het patiens. Bij de werkwoorden van type I kunnen we al enigszins spreken over een
abstracte overdracht. Het subject ontvangt een bepaalde eis of wens, die door een andere
medespeler ingewilligd of vervuld is. Bij de benefactieve werkwoorden van type II is die
overdracht al concreter, toch ligt de klemtoon op de resultatieve handeling die het patiens
onderging (de kledij werd gemaakt, het water werd gezegend). Een tweede verschil is de
mogelijke afwezigheid van het prepositionele object, dat bij “IETS van IEM gedaan krijgen”
verplicht aanwezig was. Slechts in negen van de 77 attestaties (12%) werd voor een
agensnoemende PP gekozen, waarvan zeven keer van en twee keer door, zie tabel 23.
Werkwoord van door totaal
bewilligen 2 0 2
inwilligen 1 0 1
vervullen 2 2 4
verzekeren 1 0 1
zegenen 0 1 1
Totaal 6 3 9
67% 33% 100%
Tabel 23: Absolute frequentie van de gekozen voorzetsels in het agensobject van de
resultatief-benefactieve constructie
82
Het hulpwerkwoord krijgen deelt in deze constructie dus twee verschillende betekenissen uit.
Enerzijds moeten we het participium als een resultaatsgezegde lezen, vergelijkbaar met het
voltooid deelwoord in de resultatiefconstructie. Anderzijds wordt het subject een licht
receptieve, maar zeker benefactieve rol toegekend. Het agens, dat zowel uitgedrukt als
verzwegen kan worden, veroorzaakt dus een bepaalde verandering bij het direct object, in
het voordeel van het subject. Daarom worden de attestaties van dit type verder als
resultatief-benefactieve constructies met krijgen benoemd. Het algoritme in figuur 1 zou aan
de hand van twee vragen moeten helpen om de tot dusver besproken constructies met
krijgen als hulpwerkwoord te onderscheiden.
[SUBJ [ [ krijgen V.PSTP ] DO (van/door NP)] ]
Beneficiary hulpwerkwoord zelfstandig werkwoord Patiens (Agensobject)
Resultaatsgezegde
Figuur 1: Algoritme om de drie verschillende constructies met ‘krijgen’ als hulpwerkwoord te
onderscheiden
Is het subject van de zin het agens van het voltooid deelwoord?
OF
Drukt het voltooid deelwoord een resultaat uit dat het subject tot stand bracht?
JA:
Resultatiefconstructie
bv. Ik krijg die muur niet geschilderd
bv. Hij krijgt zijn zoon verkozen
NEE:
Welke thematische rol draagt het subject?
BENEFICIARY:
Resultatief-benefactieve constructie
RECIPIENS / DOEL:
Receptiefconstructie
83
1840-1849 1850-1859 1860-1869 1870-1879 1880-1889 1890-1899
Werkwoord # Werkwoord # Werkwoord # Werkwoord # Werkwoord # Werkwoord #
inwilligen 1
inwilligen 1 vervullen 2 inwilligen 5 bewilligen 4
maken 4 n 0 maken 1 verzekeren 1 maken 4 inwilligen 14
opmaken 1
opmaken 2 maken 2
n 5
vervullen 2 n 3 vervullen 3 opmaken 2
waarborgen 1
verzekeren 1 vervullen 20
zegenen 1 verzekeren 5
n 6
n 16 n 47
Tabel 24: Absolute frequentie van de werkwoorden in de resultatief-benefactieve constructie
in het 19de-eeuwse KB-corpus (totale n = 77)
In tabel 24 werden alle geattesteerde werkwoorden in deze margeconstructie opgelijst. We
hebben hier in het algemeen niet met ditransitieve werkwoorden te maken. De meeste
werkwoorden roepen in een actieve zin immers enkel een direct object op. Het indirect
object, dat de thematische rol van het recipiens op zich neemt, is in het actieve gebruik dus
afwezig; zie onderstaande valentieschema’s. Merk op dat de ANS (1997:963) het werkwoord
inwilligen wel opnam binnen het zogenaamde semipassief. In de semantische beschrijving
zetten ze echter dat het voltooid deelwoord “meestal ‘iets overdragen van de een aan de
ander’ uitdrukt” (ANS 1997:963), waarmee ze indirect naar inwilligen verwijzen.
(126) IEM willigt IETS in
IEM maakt IETS (op)
IEM vervult IETS
IEM zegent IETS
Subject Direct Object
Agens Patiens
Hoe kunnen dergelijke werkwoorden met divalente valentieschema’s dan optreden in een
constructie met drie medespelers? De reden schuilt bij de beneficiary-actant. Volgens
Vandeweghe, Devos en De Meersman (2013:89) is het belanghebbend voorwerp immers
geen medespeler die in het valentieschema zit. Willen we in het Standaardnederlands een
rol van beneficiary toevoegen, dan moet dat volgens hen aan de hand van een
84
prepositioneel object met voor gebeuren. We zagen immers al dat nominale
benefactiefobjecten, vergelijkbaar met de dativus commodi in het Duits, in de Nederlandse
standaardtaal nog niet productief waren (Colleman 2010). Hebben we hier dan te maken met
niet-standaardtalige benefactiefconstructies? We vergelijken de situatie met het Duits.
Leirbukt (1997) classificeerde dit semantisch gebruik als een subtype van het bekommen-
passief, het zogezegde subjectiveren van de dativus commodi. De begunstigde wordt in het
Duits namelijk hoofdzakelijk door middel van de datiefnaamval weergegeven. Ook een PP
met für ‘voor’, anstelle von ‘in plaats van’ of zugunsten ‘ten gunste van’ is een – nieuwere –
mogelijkheid om het belanghebbend voorwerp uit te drukken (Leirbukt 1997:5-8). Leirbukt
heeft het daarnaast ook over de dativus incommodi, waarbij het indirect object net géén baat
heeft bij de handeling. Het veroorzaakte resultaat is er ten ongunste van dat object, zie
(127).
(127) a. Sie ruiniert dem Lehrer die Biologiestunde.
‘Ze ruïneert de biologieles ten ongunste van de leeraar.’
b. Der Lehrer bekam die Biologiestunde ruiniert.
Voor het Duits kunnen we dus zeker en vast spreken over de receptivering van de
benefactiefconstructie, een productief subtype van de dubbelobjectconstructie waarin het
indirect object de begunstigde van de actie vertegenwoordigt. Het Duits is door het behoud
van de naamvallen echter nog veel synthetischer dan het Nederlands, waardoor
grammaticale en thematische rollen gemakkelijker te herkennen zijn. Het Nederlands is
daarentegen aangewezen op functiewoorden en voorzetsels om de zinshiërarchie duidelijk
te maken. De nominale benefactiefconstructie is dan ook (nog) geen productief procedé in
het Standaardnederlands (Colleman 2010). In de standaardtaal wordt ze momenteel enkel
getolereerd met inschenken en bereiden en ook in de regionale variëteiten zien we grote
verschillen tussen wat kan en niet kan. Die actuele status van niet-standaardtaligheid was
een eerste reden om de bovenstaande zinnen niet tot de receptiefconstructie te rekenen.
Een tweede reden vonden we in de bestaande literatuur over het receptieve gebruik van
krijgen. Met uitzondering van inwilligen in de ANS, werden dergelijke werkwoorden nog niet
opgenomen in de werkwoordcategorisaties van De Schutter (1989), Broekhuis en Cornips
(2012) en Colleman (2015).
Net zoals bij de receptiefconstructie, lijkt het nuttig om ook voor deze constructie de
frequentieverdeling per decennium te bekijken. Op basis van tabel 25 zien we bijvoorbeeld
dat de resultatief-benefactieve constructie niet veel later dan de eerste receptiefconstructies
85
met betalen en vergoeden (decennium 1830-1839) voorkomt. In de tabel kunnen we
daarnaast de genormaliseerde tokenfrequentie voor de 19de eeuw vinden: 0,0035 attestaties
per miljoen woorden. Daaruit kunnen we afleiden dat de resultatief-benefactiefconstructie in
de hele 19de eeuw duidelijk minder frequent voorkomt dan de receptieve constructie,
waarvan de genormaliseerde frequentie weliswaar ook klein, maar toch 100 keer groter was
(0,35 per miljoen woorden). De genormaliseerde frequentie van de resultatief-benefactieve
constructie lijkt zelfs af te nemen of alleszins te stagneren naar het einde van de eeuw toe,
zie grafiek 10. Het grootste verschil met de ontwikkeling van de receptiefconstructie situeert
zich echter bij het aantal types. Waar het aantal types binnen de receptiefconstructie vanaf
1860 fors toeneemt, lijkt de set van werkwoorden die het benefactieve gebruik van de
resultatiefconstructie toelaten, te stagneren tot een achttal types. Het standaardtalige
karakter van zulke constructies blijft dan ook, net zoals bij de benefactiefconstructie (zie o.a.
Colleman 2010), erg onduidelijk (Broekhuis & Cornips 1994:177). Toch lijkt de resultatief-
benefactieve betekenis vrij helder over te komen. Dergelijke constructies met niet-
valentiegbonden benefactieven komen immers al productief voor in regionaal taalgebruik in
Nederlands Limburg (zie Broekhuis & Cornips 1994:177 en Clement & Glaser 2014:197).
Merk op dat die onderzochte regio rond Heerlen vlakbij de Duitse grens en Aken ligt.
Decennium Totaal aantal woorden Tokens Types Genormaliseerde frequentie
1840-1849 75.746.702 5 2 0,066
1850-1859 115.054.355 0 0 0
1860-1869 146.818.406 6 5 0,041
1870-1879 306.204.786 3 2 0,01
1880-1889 493.138.868 16 6 0,032
1890-1899 878.485.695 47 6 0,053
1840-1899 2.015.448.812 77 8 0,0035
Tabel 25: Type- en tokenfrequentie van de resultatief-benefactieve constructie in het 19de-
eeuwse KB-corpus (Genormaliseerde frequentie: aantal voorkomens per miljoen woorden)
86
Grafiek 10: Genormaliseerde tokenfrequentie (per miljoen woorden) doorheen de 19de eeuw
voor de benefactief-resultatieve en receptieve constructie
Uit grafiek 10 zou men daarnaast ook kunnen afleiden dat de opkomst van de
receptiefconstructie de productiviteit van de resultatief-benefactieve variant van krijgen
enigszins tegenhield. Colleman (2006:260) meende eerder al dat de receptiefconstructie de
verspreiding van het indirecte passief tegenwerkte of in de toekomst alleszins zal
tegenwerken (zie ook Declerq 2016:16). De grammaticaliteit van beide constructies is dan
ook omstreden. Zowel de dativus commodi met krijgen (en met uitbreiding de actieve
benefactiefconstructie) als het indirecte passief komen weliswaar voor, vooral in gesproken
taalgebruik; toch lijkt de receptiefconstructie voor beide gevallen een alternatief te bieden,
dat hoger staat op het vlak van grammaticaliteit.
Wat vertelt dit resultatief-benefactieve gebruik van krijgen als hulpwerkwoord ons nu over de
(ontwikkeling van) de receptiefconstructie? Op die vraag lijken twee mogelijke antwoorden
mogelijk. Ten eerste kan een verband tussen beide constructies wijzen op een verwante
moederconstructie. Voor de resultatief-benefactieve is het verband met de
resultatiefconstructie immers heel helder. De semantische (resultatieve) waarde van krijgen
bleef ongewijzigd, maar het subject noemde niet langer het agens, maar een begunstigde.
Die visie gaat er dus, net zoals Landsbergen (2006a), van uit dat het resultatieve gebruik van
krijgen ouder zou zijn en terug zou gaan op eerste gebruiken in de 17de en 18de eeuw.
Aangezien de eerste attestaties van de resultatief-benefactieve constructie en de
receptiefconstructie ongeveer gelijktijdig optreden (tussen 1830 en1849), zou dit kunnen
wijzen op diezelfde moederconstructie. Het lijkt dus plausibel dat de resultatiefconstructie in
de beginjaren van de 19de eeuw steeds sterker ingeburgerd raakte, stilaan minder voor de
0
0,1
0,2
0,3
0,4
0,5
0,6
Benefactief-resultatieveconstructie
Receptiefconstructie
87
hand liggende werkwoorden (bv. ditransitieve) opriep en ook vatbaar werd voor nieuwe
thematische rollen (bv. recipiens en beneficiary).
Een tweede hypothese gaat uit van een nauwer verband tussen de resultatief-benefactieve
en de receptieve constructie. Het zou namelijk ook kunnen dat de ene uit de andere
voortgevloeid is. We kijken nog eens naar de eerste voorbeeldzinnen met betalen en
vergoeden. Kunnen we die zinnen met een resultatief-benefactieve leeswijze verzoenen?
Het is alleszins goed mogelijk dat zowel vergoeden als betalen een bepaalde
toestandsverandering uitdrukken: een onbetaalde som wordt ingelost. De co-predicatieve
participia vergoed en betaald fungeren dan als resultaatsgezegde bij het direct object. Het
grootste struikelblok is echter het subject, dat veel moeilijker een beneficiary te noemen is.
Uiteraard hebben de subjecten wel baat bij de geldoverdracht, maar die gunst is niet het
uitgangspunt van het agens. Bovendien kunnen we de onderstaande zinnen niet met een
voor-object parafraseren. Voor de actieve zin moeten we het normale nominale indirect
object of het prepositionele aan-object gebruiken, vergelijk de receptieve zinnen (128) en
(129) met het resultatief-benefactieve gebruik in (130).
(128) a. Hij is overtuigd op deze wijze wel tienmaal de kosten van den
Hospitaalbouw te zullen vergoed krijgen. (1830, Algemeen Handelsblad)
b. De verzekering vergoedt de kosten van de hospitaalbouw aan hem.
(129) a. […] kolonel Wylde gaf kennis, dat het Spaansche bewind geneigd was alle
manschap van fret legioen voor een, twee of drie jaren, naar keuze in dienst te
houden, en dat alle den 10den Junij hunne achterstallen zouden betaald
krijgen. (1835, Leeuwarder Courant)
b. Op 10 juni zal het Spaanse bewind (aan) iedereen de achterstallen betalen.
(130) a. Het ministerie-Dupuy heeft inmiddels door de correctioneele rechtbank te
Parijs zijn wensch vervuld gekregen.
b. De correctionele rechtbank in Parijs vervulde de wens voor het ministerie-
Dupuy.
Secundaire literatuur over deze resultatief-benefactieve gebruikswijze van krijgen is er
momenteel nog niet voorhanden. Verder onderzoek zou zich bijvoorbeeld kunnen toeleggen
op de autonomie van de constructie. Daarnaast kan deze vorm van perspectiefomkering
wellicht een nieuw licht werpen op de status van de actieve benefactiefconstructie. Krijgt
krijgen er een constructie bij of is het slechts een (tijdelijk) subtype van de resultatieve en/of
benefactieve constructie?
88
4.3. Conceptuele aspecten
De algemene semantiek van de receptiefconstructie in de 19de eeuw kunnen we als volgt
samenvatten: In de receptiefconstuctie vindt een overdracht (aanvankelijk enkel materieel,
nadien ook figuurlijk) plaats tussen een bron- en een doelinstantie. Het doel of recipiens
wordt daarbij tot subject van de constructie gepromoveerd, terwijl de bron (agens)
semantisch niet geprofileerd hoeft te zijn. De manier waarop het patiens overgedragen
wordt, wordt gespecificeerd in het hoofdwerkwoord van de constructie, dat als voltooid
deelwoord optreedt. Net zoals bij de resultatiefconstructie, wijst dat participium echter nog in
zekere zin op een veranderde status van het patiens: het is ofwel betaald, bezorgd of
meegedeeld. De betekenis van krijgen als hoofdwerkwoord heeft in de receptiefconstructie
dus nog duidelijk standgehouden. In vergelijking met andere werkwoorden die tot
hulpwerkwoorden gegrammaticaliseerd werden, is de algemene tendens van semantische
verbleking bij krijgen duidelijk minder sterk aanwezig.
Voor het indirecte passief oordeelt Declerq (2016:31) dat het recipiens topic (“verplicht
aanwezig, menselijk en geaffecteerd”) moet zijn om als subject in dergelijke constructies te
kunnen voorkomen. Daarmee volgt ze de criteria van Van Langendonck (2000), die de
levendigheid van het indirect object als basisvoorwaarde voor subjectspromotie stelt. Dat
principe lijken we ook te kunnen toepassen op het recipiens in de receptiefconstructie. De
vermelde subjecten zijn inderdaad voor het overgrote deel personen of groepen van mensen
die als doel van de overdracht fungeren. Dat ligt niet enkel aan de topicaliseerbaarheid, maar
ook aan de werkwoordcategorieën. Zo verwacht je bij werkwoorden van betalen of
communicatiewerkwoorden niet meteen een onbezield voorwerp of dier als recipiens.
Bovendien drukken de meeste werkwoorden van bezorgen, en zeker de
partikelwerkwoorden met toe, een bepaalde graad van verhevenheid uit, die enkel op
personen gericht kan zijn. Een dier kan je maar moeilijk zijn voedsel toebedelen…
Diedrichsen (2012) ging voor de Duitse constructie nog dieper in op de graad van topicaliteit
van het recipiens. Hoe pronominaler het recipiens, hoe meer men volgens haar zou kiezen
voor receptivering. Bij eigennamen verkiest men immers veel sterker de actieve zin. Een
dergelijke tendens lijkt echter niet op te vallen in de data uit het KB-corpus.
89
4.4. Contactlinguïstisch: invloed van het Duits?
Wanneer we Leirbukts werkwoordclassificatie (1997, zie tabel 7 in 2.5) vergelijken met de
Nederlandse werkwoorden die we in de 19de eeuw aantroffen, dan komen we tot de
volgende overeenkomsten en verschillen. Allereerst bevat de Nederlandse constructie
duidelijk meer semantische restricties. Werkwoorden die de overdracht blokkeren, zoals
weigeren en verzwijgen (respectievelijk Verben des Verweigerns und des Verbergens),
komen niet voor. Ook privatieve werkwoorden (intransformative Verben des Nehmens), die
de richting van de overdracht omkeren, zijn niet productief in de Nederlandse
receptiefconstructie. Zelfs bij de werkwoordcategorieën die wel met de Nederlandse
werkwoorden van bezorgen (Verben des Gebens und des Beschaffens) en de
communicatiewerkwoorden (Verben des Zeigens, des Hören-Lassens und des Mitteilens)
corresponderen, treden restricties op. Zo lijkt het aantal types in het Duits alvast veel hoger
te liggen. Overeenkomsten vinden we bijvoorbeeld bij bezahlen ‘betalen’, vergüten
‘vergoeden’, schenken en bestätigen ‘bevestigen’. Toch heeft Leirbukt (1997) het over een
heleboel semantische subtypes die - alvast in de Nederlandse data uit de 19de eeuw - nog
niet geattesteerd werden. Bij de overdrachtswerkwoorden is dat bijvoorbeeld de
zogenaamde Herunterhauen-Klasse, werkwoorden die de overdracht met een krachtige actie
of een vorm van geweld specificeren, meestal gelinkt met sporttaal (ballern, boxen, hacken,
reinknallen,…). Ook bij de communicatiewerkwoorden presenteert Leirbukt (1997) al een
hele set aan semantische subklasses (o.a. werkwoorden van bevestigen, suggereren,
verduidelijken en aanbevelen), waarvoor nog geen Nederlandse equivalenten werden
gevonden. Een dergelijke subcategorisering lijkt voor de 19de-eeuwse attestaties door het
beperkte aantal van zes types immers nog niet mogelijk.
Een formeel subtype dat niet door Leirbukt (1997) vermeld, of alleszins niet apart
gecategoriseerd, werd, zijn de partikelwerkwoorden met zu, vergelijkbaar met de
partikelwerkwoorden met toe. Enkel bij de communicatiewerkwoorden wijst hij op de
enigszins heimelijke vormen zuflüstern ‘toefluisteren’, zuraunen ‘toelispelen’ en zuwispern
‘toefezelen’ (Leirbukt 1997:79). Toch lijken de prototypischere werkwoorden als zuschicken
‘toesturen’, zusagen ‘toezeggen’ of zuweisen ‘toewijzen’ ook perfect in te voegen in het
bekommen-passief, ze regeren namelijk allemaal een datiefobject (DUDEN
2011:2083+2087+2091). In de volgende paragraaf zal bovendien het belang van die
categorie in het Nederlands aangetoond worden.
De beperkte set aan werkwoorden in de Nederlandse variant is dus een eerste argument om
het receptieve gebruik van krijgen niet als een productief procedé van perspectiefomkering,
90
maar veeleer als een semantisch beperktere constructie te beschouwen. Een tweede
argument vinden we bij het direct object van de Nederlandse receptiefcontructie. Dat patiens
is haast in alle gevallen verplicht aanwezig. Slechts bij enkele werkwoorden van betalen kan
het overgedragen object eventueel weggelaten worden, omdat de betekenis van het
werkwoord voldoende duidelijk maakt dat het om een som geld gaat.
(131) ? De werknemers krijgen pas volgende week betaald.
(132) *Vandaag krijgt hij niet geleverd.
(133) *In het theater kregen we toegewezen.
(134) *Vanmorgen kreeg ik van Piet meegedeeld.
In het Duits kan het bekommen-passief daarentegen bij enkele werkwoorden wel zonder
direct object (accusatiefobject) voorkomen. Bepaalde werkwoorden, zoals de helfen-klasse,
roepen zelfs geen accusatiefobject op. Voor het Duits houden we het dus beter bij het
datiefpassief: een productief vervormingsprocedé dat het datiefobject uit de actieve zin tot
subject promoveert. Het bekommen-passief biedt daardoor een alternatief voor ditransitieve
werkwoorden, die niet alleen hun accustatiefobject (met het werden-passief), maar ook hun
datiefobject kunnen subjectiveren. Daarnaast biedt het ook een passiveringsmogelijkheid
aan werkwoorden die in hun valentieschema geen accusatiefobject bevatten.
Ook uit de con- en cotext waarin de vroegste receptiefconstructies opduiken, kunnen we
geen rechtstreekse link met het Duits afleiden. De vroeg-19de-eeuwse artikelen bevatten
weliswaar productieve naamvalsuitgangen en hier en daar een conjunctief (zie
voorbeeldzinnen 135-137), over zogenaamde germanismen kunnen we niet spreken (zie De
Grauwe 1985). Een duidelijke invloed van de Duitse constructie op de Nederlandse
receptiefconstructie in de standaardtaal is er dus niet echt. In regionaal taalgebruik zien we
daarentegen wel enkele opmerkelijke verschillen in de Limburgse steden nabij de Duitse
grens. In Clement en Glasers (2014:202) enquêteonderzoek werden constructies met een
privatief of antidatief werkwoord of met een possessieve datief bijvoorbeeld door de
meerderheid van de Limburgse informanten goedgekeurd. Het Duits (of Nederduits, zie Lenz
2012) oefent in de grensgebieden dus hoogstwaarschijnlijk een zekere druk uit om in het
Nederlands hetzelfde te kunnen uitdrukken. In het KB-corpus zien we die regionale invloed
niet terug. De eerste receptiefconstructies kwamen immers voor in het op de Randstad
georiënteerde Algemeen Handelsblad en de Friese Leeuwarder Courant 24 . Bovendien
24 Meer info over de regionale kleuring en geschiedenis van beide kranten is te vinden op
https://www.nrcmedia.nl/geschiedenis-nrc/ en https://www.ndcmediagroep.nl/kanaal/leeuwarder-courant/.
91
bevatte het 19de-eeuwse sample geen Limburgse dagbladen of kranten. Een gelijkaardig
onderzoek in een 19de-eeuwse krant als het Venloosch Dagblad zou misschien een hogere
frequentie aan receptiefconstructies aan het licht kunnen brengen.
(135) […], indien het geoorloofd ware dit beeld openlijk ten zijnen voordeelen toon te
stellen. (Algemeen Handelsblad 1830)
(136) Deze provincie, welker uitgestrektheid, zoo men weet, vrij aanzienlijk is, […].
(Leeuwarder Courant 1836)
(137) Het graven van dit Kanaal kostte den ondernemeren aanzienlijke sommen […].
(Leeuwarder Courant 1836)
4.5. Het ontstaan van de receptiefconstructie: genese of synthese?
De classificatie van de geattesteerde werkwoorden, de semantische eigenschappen en de
verschillende constructies die we net niet tot de receptiefconstructie rekenden, zijn enkele
factoren die de 19de-eeuwse ontstaansgeschiedenis moeten blootleggen. Een belangrijke
dichotomie bij die beschrijving is de tegenstelling genese-synthese. Is de receptiefconstructie
met andere woorden voortgevloeid uit één oudere constructie (resultatief, ditransitief of co-
predicatief) of is het, zoals Florkin (2014:8) het omschreef, een samenloop van die
verschillende constructies?
We blikken even terug op de tokenfrequenties van de verschillende werkwoordcategorieën in
de constructie. In grafiek 11 werden de vier categorieën (naar Colleman 2015) naast elkaar
weergegeven. In hoeverre geven de tokenfrequenties en de opkomst van die categorieën het
ontwikkelingsproces van de receptiefconstructie weer?
92
Grafiek 11: Genormaliseerde tokenfrequentie (per miljoen woorden) van werkwoorden in de
receptiefconstructie
Het lijkt er dus sterk op dat de werkwoorden van betalen aan de basis van de Nederlandse
receptiefconstructie liggen. Daarnaast houden we ook best rekening met de eerder
beschreven resultatief-benefactieve constructie (zie 4.2.6.2). We vermeldden in die
paragraaf immers al dat de participia van betalen of vergoeden in de vroegste attestaties ook
co-predicatief geïnterpreteerd kunnen worden. Ze drukken bij objecten als een som, zijn loon
of de rekening het resultaatsgezegde uit. Net zoals een wens vervuld en een eis ingewilligd
werd, werd een som betaald. Toch is er een materieel betekenisverschil: een vervulde wens
of een ingewilligde eis is niet tastbaar, terwijl men de betaalde som door middel van geld wel
tastbaar kan maken. Het subject heeft niet langer uitsluitend belang bij de handeling, met
betalen ontvangt hij ook voor het eerst iets. De benefactieve factor wordt minder prominent
en zal steeds meer door een receptieve factor vervangen worden: er komt een materiële
overdracht centraal te staan.
In tegenstelling tot de divalente werkwoorden in de resultatief-benefactieve constructie, zijn
betalen en vergoeden bovendien trivalente werkwoorden: ze roepen drie medespelers op
(IEM betaalt IEM IETS). Bij werkwoorden als inwilligen, maken en vervullen trad er weliswaar
0
0,05
0,1
0,15
0,2
0,25
0,3
0,35
0,4
0,45
werkwoorden van betalen
werkwoorden van bezorgen
partikelwerkwoorden met toe
communicatiewerkwoorden
93
ook een derde medespeler op, de zogenaamde beneficiary, maar die wordt door
Vandeweghe, Devos en De Meersman (2013) niet tot de vaste actanten uit het
valentieschema gerekend. We zien dus semantisch-structurele persistentie van het
werkwoord betalen, dat zijn ditransitieve valentieschema aanhoudt in combinatie met het
hulpwerkwoord krijgen. Bovendien zal ook de semantische persistentie van krijgen zelf
(overdracht) ervoor zorgen dat het recipiens sterker geprofileerd wordt.
Hoogstwaarschijnlijk hebben dus we te maken met een herinterpretatie, Diedrichsen
(2012:1176) spreekt over misinterpretatie, van ambigue resultatiefconstructies, waarbij de
betekenis van het hulpwerkwoord krijgen ‘iets ontvangen’ zich weer sterker heeft
gemanifesteerd. De resultatiefconstructie bestond immers al twee eeuwen langer en kende
reeds een eigen ontwikkeling. Waar aanvankelijk enkel PP’s het resultaatsgezegde
uitdrukten, traden er vanaf de 18de eeuw ook adjectieven en voltooide deelwoorden op
(Landsbergen 2006a). Aan het begin van de 19de eeuw bemerkt Landsbergen (2006a) een
duidelijke productiviteit met al minder voor de hand liggende werkwoorden, wat we met de
data van dit onderzoek ook zeker kunnen aantonen. Onderstaande voorbeelden van
resultatiefconstructies werden bijvoorbeeld gevonden in het decennium 1830-1839.
(138) Mooije Moutgarst haalde den prijs van den laatsten marktdag , doch andere
soorten lagen zwaar op de hand en werden hier en daar voor minder geld
afgestaan ten einde schepen, die lang gelegen hadden, opgeruimd te krijgen.
(Algemeen Handelsblad 1836)
(139) Er worden liedjes rondgezongen en uitgevent, […]; het zijn jeremiades over de
mislukte huwelijken, waarin onder anderen de vraag voorkomt, wat, als het zoo
veel moeite kost om den oudsten zoon gehuwd te krijgen, het dan wel zijn zal met
de jongere zoons en met de dochters. (Algemeen Handelsblad 1836)
Voorbeeldzin (140) lijkt het verband tussen beide constructies perfect te bevatten. Zowel de
resultatief- (verkocht) als de receptiefconstructie (betaald) komen er voor met dezelfde vorm
van krijgen. Het subject hij is in dezelfde (bij)zin dus zowel agens (bij verkopen) als recipiens
(bij betalen).
(140) Heer […] heeft den vethandelaar […] tot drie maanden gevangenisstraf
veroordeeld, omdat hij een halven klinkersteen in rundvet verborgen had, en
dezen voor vet verkocht en betaald kreeg. (Rotterdamsch Nieuwsblad 1892)
94
Met de ontwikkeling uit de resultatiefconstructie kunnen we dus de hypotheses van
Landsbergen (2006a & 2006b), Van Leeuwen (2006) en Colleman (2015) bijtreden. We
moeten bovendien veeleer spreken over een genese dan over een synthese van meerdere
constructies. Het is niet zo dat de combinatie van de resultatief- en dubbelobjectconstructie
leidde tot de receptiefconstructie. Integendeel, de hoge productiviteit en constructievrijheid
maakte het mogelijk om ditransitieve werkwoorden van betalen in de resultatiefconstructie in
te voegen, wat een verandering van de semantiek met zich meebracht. Het zou echter
verkeerd zijn te denken dat vanaf dan alle ditransitieve werkwoorden in de
receptiefconstructie optreden. De data-analyse wees immers uit dat de paradigma-
uitbreiding een faseproces is, dat vanaf het midden van de 19de eeuw op gang komt.
De eerste paradigma-uitbreiding heeft plaats in het decennium 1840-1849, waarin
werkwoorden van bezorgen voor het eerst in de receptiefconstructie voorkomen. De
geldtransfer wordt uitgebreid naar een algemene overdracht van goederen. Ook hier kunnen
de participia nog steeds betrekking hebben op een toestandsverandering van het direct
object (bv. Het pakket is geleverd/bezorgd.), maar dat resultaat is veel minder geprofileerd
dan het recipiens, dat als subject optreedt. Daarna is het wachten tot het decennium 1870-
1879 voor de volgende paradigma-uitbreiding. Met toewijzen verschijnt het eerste
partikelwerkoord met toe binnen de set aan werkwoordmogelijkheden. Dergelijke
werkwoorden profileren niet alleen de doelgerichtheid, ze specificeren daarnaast ook een
bepaalde wijze van overdracht. Bovendien lijken die partikelwerkwoorden onlosmakelijk
verbonden te zijn met de receptiefconstructie. Werkwoorden zoals toesturen, toewijzen of
toebedelen kunnen immers niet gecombineerd worden met de resultatieve betekenis van
krijgen. Daardoor kunnen we vanaf de jaren 1870 spreken over de vastlegging van de
constructionalisatie. Het structurele patroon en de overdrachtssemantiek van de constructie
worden helder en raken ingeburgerd in het (standaard)taalgebruik.
In datzelfde decennium kunnen we bovendien nog een andere paradigma-uitbreiding
onderscheiden. Door processen van metaphorical extension (overdracht van informatie)
treden ook communicatiewerkwoorden voor het eerst op. Die categorie blijft in de 19de-
eeuwse data slechts een nichecategorie met een beperkt aantal types én tokens. De
communicatiewerkwoorden vormen echter wel al een voorbode voor de latere post-
constructionalisatie in de 20ste en 21ste eeuw, die beschreven werd in Colleman (2015). Zijn
onderzoek wees bovendien uit, dat niet enkel ditranstieve, maar ook transitieve werkwoorden
in de constructie kunnen optreden. We kunnen de 19de-eeuwse ontwikkeling van de
receptiefconstructie dus beschouwen als een proces richting een vast structureel en
95
conceptueel patroon (constructionalisatie), dat door een productiviteitstoename in de 20ste
eeuw steeds helderder en weer vrijer zal worden (post-constructionalisatie).
Met de voorafgaande analyse wijken we voor het Nederlands dus af van Lenz’ (2012)
ontstaanshypothese voor het Duits. Zij zag het bekommen-passief als een herinterpretatie
van co-predicatieve participia met bekommen, kriegen en erhalten en wees vooral op de
afwezigheid van de resultatiefconstructie in de Hoogduitse dialecten als tegenargument voor
een herinterpretatie van het resultatieve kriegen. Het Nederduits, dat veel sterker verwant is
met het Nederlands, kent de resultatiefconstructie met kriegen wel. Toch deed de vorige
paragraaf een directe invloed van het Duits op de ontstaansgeschiedenis van de
receptiefconstructie uitsluiten. Het Duits oefende waarschijnlijk wel druk uit om in het
Nederlands iets gelijkaardigs te kunnen zeggen. De Duitse constructie is door het actieve
naamvalsysteem echter nog veel sterker met de datief verbonden, waardoor we ze veeleer
als een passiveringsalternatief voor werkwoorden met een datiefobject moeten bekijken. Het
grammaticale procedé wint er van de unieke semantiek, die in vergelijking met het
Nederlands veel minder afgebakend is.
96
97
5. Conclusie
Deze scriptie startte met het artikel van Van der Horst (2002), die de resultatiefconstructie als
het nieuwe krijgen presenteerde. Na de analyse van de onderzoeksresultaten kunnen we
echter oordelen dat het receptieve gebruik van krijgen jonger is. Toch is dat “nieuwere
krijgen” ouder dan aanvankelijk gedacht. Royen (1952) plaatste het ontstaan aan het begin
van de 20ste eeuw, met een vroegste voorbeeldzin uit 1907. Dit onderzoek kon het prille
begin daarentegen 70 jaar vroeger plaatsen. Vanaf 1830 doken in de krantenartikelen uit het
KB-corpus immers voorbeelden op van receptiefconstructies. In de vroegste zinnen konden
enkel werkwoorden van betalen als participium in de constructie optreden, later werd die
restrictie uitgebreid tot algemene overdrachtswerkwoorden als bezorgen en leveren. In de
jaren 1870 lijkt de receptiefconstructie zich echt te constructionaliseren. Vanaf dan komen
ook communicatiewerkwoorden, die de overdracht veeleer metaforisch verstaan, en de
partikelwerkwoorden met toe voor. Die laatste categorie is trouwens onlosmakelijk met de
receptiefconstructie verbonden. De (doelgerichte) semantiek van werkwoorden als
toezenden, toewijzen en toebedelen leent zich immers veel moeilijker tot het gebruik in
resultatieve constructies, terwijl werkwoorden als betalen, leveren of aankondigen dat nog
gemakkelijker kunnen.
De vorige zin suggereerde het al enigszins: de receptiefconstructie lijkt inderdaad zijn wortels
te vinden in het resultatieve krijgen. Het participium kan immers in vele gevallen nog gelezen
worden als een resultaatsgezegde (het pakketje is geleverd, het bedrag is betaald). Bij de
vroegste receptiefconstructies heeft er zich waarschijnlijk een herinterpretatie van het subject
voorgedaan. Het subject was niet langer het agens van het hoofdwerkwoord, zoals in de
resultatiefconstructie, maar het recipiens. Die herinterpretatie werd hoogstwaarschijnlijk
veroorzaakt door een set van ditransitieve werkwoorden, waarvan hun valentieschema die
recipiensrol bevat: de werkwoorden van betalen (IEM betaalt IEM IETS). Colleman
(2015:233) suggereerde reeds een dergelijke ontstaanscontext.
In this way, the results corroborate Van Leeuwen’s (2006) suggestion that the krijgen-
passive probably originated in resultative krijgen-uses with ditransitive ‘transfer’ verbs.
We can even narrow it down to a specific subclass of transfer verbs, albeit tentatively;
there is some textual evidence suggesting that the combination of resultative krijgen
with verbs of paying such as betalen ‘pay’, uitbetalen ‘pay out’, vergoeden
‘compensate,’ etc. was the very first cluster of krijgen-resultatives uses in which this
reinterpretation of the subject as a mere recipient occurred. This is an interesting
98
working hypothesis for more systematic research in (late) 19th-century texts
(Colleman 2015:233).
Collemans (2015:233) hypothese kunnen we dus niet langer als tentatief beschouwen. De
19de-eeuwse data wezen wel degelijk op een verband tussen betalingswerkwoorden en de
vroegste attestaties van de constructie.
De receptiefconstructie lijkt dus een volgende stap in het grammaticalisatieproces van krijgen
te zijn. Toch kunnen we niet van een volledige grammaticalisatie spreken. Zo blijft de set aan
hoofdwerkwoorden in de constructie nog zeer beperkt. Bovendien zagen we bij de
woordvolgordealternantie voor de 19de eeuw een absolute dominantie van de PART-krijgen-
volgorde, wat kan wijzen op een nog onvolledige auxiliarisering (Hoekstra 1984:71). Ten
slotte spreekt ook de semantische persistentie van krijgen een volledige grammaticalisatie
tegen. De oorspronkelijke betekenis van het werkwoord ‘iets ontvangen’ is amper verbleekt
en treedt, in tegenstelling tot de resultatiefconstructie, terug op de voorgrond.
Die semantische persistentie is in het Duitse bekommen-passief dan weer veel minder sterk
aanwezig. In de Duitse variant komen namelijk ook privatieve, antidatieve en intransitieve
werkwoorden voor, die in principe in strijd zijn met de basissemantiek van krijgen. Vanuit dat
opzicht en met de grotere set werkwoorden in het achterhoofd kunnen we dus besluiten dat
het Duitse datiefpassief sterker gegrammaticaliseerd is dan de Nederlandse
receptiefconstructie. Het Duits beschikt veel sterker over een syntactisch
vervormingsprocedé met beperkte keuzemogelijkheid (bekommen, kriegen en erhalten) om
vrijwel alle datiefobjecten te topicaliseren.
Voor het Nederlands behouden we bewust de term receptiefconstructie. Zeker in de 19de
eeuw treedt de constructie immers op als een beperkt verbreid verschijnsel met geringe,
maar specifieke werkwoordmogelijkheden. Een algemeen vervormingsprocedé voor
ditransitieve werkwoorden kunnen we het dus niet noemen. Daarvoor zijn de betekenissen
van de vier grote werkwoordcategorieën (werkwoorden van betalen, werkwoorden van
bezorgen, partikelwerkwoorden met toe en communicatiewerkwoorden) te specifiek en
semantisch beperkt.
Verder onderzoek zou zich kunnen richten op de geografische ontstaansgeschiedenis van
de constructie. Kunnen we Limburg, op basis van de enquête van Clement en Glaser (2014),
wel degelijk als ontstaansregio van de constructie beschouwen? Hoe zit het daarnaast in het
Belgisch Nederlands? Kent de constructie daar ook dezelfde acceptatie en verspreiding?
99
Een ander onderzoek zou zich ook met de receptivering van de benefactiefconstructie
kunnen bezighouden. Voor het Duits is de dativus commodi één van de subtypes van het
bekommen-passief, voor de Nederlandse receptiefconstructie werd dat afgekeurd. De
nominale benefactiefconstructie is immers niet productief in actieve standaardtalige zinnen
(Colleman 2010). Toch vonden we in het KB-corpus enkele voorbeelden van resultatief-
benefactieve gebruikswijzen van krijgen, die bovendien gelijktijdig met de eerste attestaties
van de receptiefconstructie voorkwamen. Komen dergelijke zinnen nog steeds voor in 20ste-
of 21ste-eeuws taalgebruik?
100
101
Referentielijst
ANS = Haeseryn, W., K. Romijn, G. Geerts, J. De Rooij & M. C. Van den Toorn (1997).
Algemene Nederlandse Spraakkunst. Groningen: Nijhoff.
Blom, C. (2005). Complex Predicates in Dutch – Synchrony and Diachrony. Utrecht: LOT
Publications.
Broekhuis, H. & L. Cornips (1994). Undative Constructions. Linguistics 32(2), 173-189.
Broekhuis, H. & L. Cornips (2012). ‘The verb krijgen “to get” as an undative verb’.
Linguistics 50(6), 1205-1249.
Broekhuis, H., N. Corver & R. Vos (2015). Syntax of Dutch. Verbs and Verb Phrases:
Volume I. Amsterdam: Amsterdam University Press.
Clement, M. & E. Glaser (2014). ‘Hoe krijg je dit gepubliceerd? “Krijgen”-constructies in het
Nederlands’. In: Van de Velde, F., H. Smessaert, F. Van Eynde & S. Verbrugge
(red.), Patroon in argument. Een dubbelfeestbundel bij het emiteraat van Willem Van
Belle en Joop van der Horst. Leuven: Leuven University Press, 195-214.
Colleman, T. (2006). De Nederlandse datiefalternatie: een constructioneel en
corpusgebaseerd onderzoek [doctoraat]. Gent: Universiteit Gent.
Colleman, T. (2010). ‘Lectal variation in constructional semantics: “Benefactive” ditransitives
in Dutch’. In: Geeraerts, D., G. Kristiansen & Y. Peirsman (red.), Advances in
Cognitive Sociolinguistics. Berlijn: De Gruyter, 191-221.
Colleman, T. (2012). ‘Ditransitieve constructies in het Nederlands: semasiologische en
onomasiologische kwesties’. Nederlandse Taalkunde 17(3), 345-361.
Colleman, T. (2015). ‘Constructionalization and post-constructionalization: the
constructional semantics of the Dutch krijgen-passive in a diachronic perspective’. In:
Barðdal, J. (red.), Diachronic construction grammar. Amsterdam: John Benjamins
Publishing Company, 213-255.
102
Colleman, T. (2016). ‘Over werkwoordalternanties in de Syntax of Dutch’. Nederlandse
Taalkunde 21(2), 241-252.
Colleman, T. & D. Rens (2016). ‘Het krijgen-passief en de werkwoordelijke eindgroep. Een
diachrone voorstudie op basis van Delpher’. Studies van de Belgische Kring voor
Linguïstiek 10. <http://www.bkl-cbl.be/>
De Beul, M. (2016). Baant de sportverslaggeving zich een andere weg? De weg-
constructie in de Nederlandstalige sportjournalistiek [niet-gepubliceerde
bachelorscriptie]. Gent: Universiteit Gent.
Declerq, K. (2016). Naar een verbeterde beschrijving van het persoonlijk passief in de
Algemene Nederlandse Spraakkunst. Een studie van de recente taalkundige
literatuur [masterscriptie]. Gent: Universiteit Gent.
De Grauwe, L. (1985). Ingeburgerde en nieuwe germanismen. Gent: s.n.
De Schutter, G. (1989). ‘Casussen, syntactische functietoekenning en gemarkeerdheid.’
Antwerp Papers in Linguistics 63. Antwerpen: Universiteit Antwerpen.
Diedrichsen, E. (2012). ‘What you give is what you GET? On reanalysis, semantic
extension and functional motivation with the German “bekommen”-passive
construction’. Linguistics 50 (6), 1163-1204.
DUDEN (2011) = Scholze-Stubenrecht W. et al. Duden: Deutsches Universalwörterbuch.
Das umfassende Bedeutungswörterbuch der deutschen Gegenwartssprache.
Mannheim: Bibliographisches Institut.
DUDEN (2016) = Wöllstein, A. Duden: Die Grammatik. Unentbehrlich für richtiges Deutsch.
(9de dr.). Berlijn: Dudenverlag.
Eroms, W. (1978). ‘Zur Konversion der Dativphrasen’. Sprachwissenschaft 3, 375-405.
EWN (2007) = Philippa, M., F. Debrabandere & A. Quak. Etymologisch Woordenboek van
het Nederlands. Amsterdam: Amsterdam University Press. Geraadpleegd op 4
januari 2016 via http://www.etymologie.nl.
103
Florkin, J. (2014). De Nederlandse receptiefconstructie. Een comparatieve studie naar
aanvaardbare werkwoorden in het Belgisch-Nederlands en Nederlands-Nederlands
[masterscriptie]. Gent: Universiteit Gent.
Givon T. & L. Yang (1994). ‘The rise of the English get-passive’. In: Fox, B. & P.J.
Hopper (red.), Voice. Form and function. Amsterdam: John Benjamins Publishing
Company, 119-149.
Glaser, E. (2005). ‘Krieg und kriegen: Zur Arealität der BEKOMMEN-Periphrasen’. In:
Günther, U.K., A.H. Buhofer & E. Piirainen (red.), “Krieg und Frieden” –
Auseinandersetzungen und Versöhnung in Diskursen. Tübingen: Francke, 43-64.
Goldberg, A. E. (1995). Constructions: A Construction Grammar approach to argument
structure. Chicago; London: University of Chicago Press.
Goldberg, A. E. (1996). ‘Making one’s way through the data’. In: Shibatani, M. & S. A.
Thompson (red.), Grammatical constructions. Then, Form and Meaning. Oxford:
Oxford University Press, 29-53.
Grondelaers, S. & R. Van Hout (2011). ‘The standard language situation in the Low
Countries: Top-down and bottom-up variations on a diaglossic theme’. Journal of
Germanic Linguistics 23 (3), 199-243.
Heine, B (2003). ‘Grammaticalization’. In: Joseph, B. D. & R. D. Janda (red.), The handbook
of historical linguistics. Oxford: Blackwell Publishing, 575-601.
Hoekstra, T. (1984). Transitivity: grammatical relations in government-binding theory.
Dordrecht: Foris.
Hopper, P. J. & E. C. Traugott (2003). Grammaticalization. Cambridge: Cambridge
University Press.
Hopper, P. J. (1991). ‘On some principles of grammaticalization’. In: Traugott, E. C. & B.
Heine (red.), Approaches to grammaticalization. Amsterdam: John Benjamins, 17-35.
Janssens, G. & A. Marynissen (2008). Het Nederlands vroeger en nu. Leuven: Acco.
104
Kuteva, T. (2004). Auxiliation. An enquiry into the nature of grammaticalization. Oxford:
Oxford University Press.
Landsbergen, F. (2006a). ‘Krijgen, kriegen en get: een vergelijkend onderzoek naar
betekenisverandering en grammaticalisatie’. In: Hüning, M., U. Vogl, T. van der
Wouden & A. Verhagen (red.), Nederlands tussen Duits en Engels. Handelingen van
de workshop op 30 september en 1 oktober 2005 aan de Freie Universität Berlin.
Leiden: Stichting Neerlandistiek Leiden, 259-272.
Landsbergen, F. (2006b). ‘Getting a sense of krijgen. A diachronic study of its polysemy and
grammaticalization’. Linguistics in the Netherlands, 150-161.
Landsbergen, F. (2009). Cultural evolutionary modeling of patterns in language change.
Exercices in evolutionary linguistics. Utrecht: LOT Publications.
Lasch, A. (2017). Nonagentive Konstruktionen des Deutschen. Berlijn: de Gruyter Mouton.
Lehmann, C. (2002). ‘Thoughts on grammaticalization’. Arbeitspapiere des Seminars für
allgemeine Sprachwissenschaft der Universität Erfurt. Erfurt: Erfurt University Press.
Leirbukt, O. (1997). Untersuchungen zum “bekommen”-Passiv im heutigen Deutsch
(Reihe Germanistische Linguistik; 177). Tübingen: Niemeyer.
Lenz, A. (2009). ‘On the perspectivization of a recipient role: Cross-linguistic results from a
speech production experiment on GET-passives in German, Dutch and
Luxemburgisch’. Groninger Arbeiten zur germanistischen Linguistik (GAGL) 49, 125-
144.
Lenz, A. (2012). ‘On the genenis of the German recipient passive. Two competing
hypotheses in the light of the current dialect data’. In: De Vogelaer G. & G. Seiler
(red.), The Dialect Laboratory: Dialects as a testing ground for theories of language
change. Amsterdam: John Benjamins Publishing Company, 121-138.
Lenz, A. (2013). Von kriegen und bekommen. Kognitiv-semantische, variationslinguistische
und sprachgeschichtliche Perspektiven (Linguistik – Impulse & Tendenzen 53). Berlin
/ New York: De Gruyter.
105
Reddy, M. J. (1979). ‘The conduit metaphor. A case of frame conflict in our language about
language’. In: Ortony, A. (red.), Metaphor and Thought. Cambridge: Cambridge
University Press, 284-310.
Royen, P. G. (1952). ‘Een aktief-passieve konstruktie’. De nieuwe taalgids 45, 258-261.
Schermer-Vermeer, E.C. (1991). Substantiële versus formele taalbeschrijving: het indirect
object in het Nederlands [doctoraat]. Amsterdam: Universiteit Van Amsterdam.
Traugott, F. C. & G. Trousdale (2013). Constructionalization und constructional changes.
Oxford: Oxford University Press.
Verhagen, A. (2003). ‘Hoe het Nederlands zich een weg baant. Vergelijkende en
historische observaties vanuit een constructieperspectief’. Thema Weerbaar
Nederlands (Speciaal nr. van: Ned. taalk. Gron.) 8 (4), 328-346.
Van Bree, C. (1981). Hebben-constructies en datiefconstructies binnen het Nederlands
taalgebied: een taalgeografisch onderzoek. Leiden: Universiteit Leiden.
Van Bree, C. (1996). Historische Taalkunde. Leuven / Amersfoort: Acco.
Van der Horst, J. (2002). ‘Het nieuwe krijgen. Hoe er een hulpwerkwoord bijkomt’. Onze Taal
71 (6), 174-176.
Vandeweghe, W., M. Devos & F. De Meersman (2013). Grammatica van de Nederlandse
zin. Antwerpen: Garant.
Van Langendonck, W. (2000). ‘Semantic role configurations and syntactic pattern of the
Dutch indirect object’. In: Shannon, T.F. & J.P. Snapper (red.), The Berkeley
conference on Dutch linguistics 1997: the Dutch language at the milennium. Lanham:
University Press of America, 79-92.
Van Leeuwen, M. (2006). Een baan aangeboden krijgen? Dat krijg ik nooit gedaan! Een
synchroon en diachroon onderzoek naar de gebruiksmogelijkheden van krijgen +
participium in het kader van de constructiegrammatica [masterscriptie]. Leuven:
Leuven University Press.
106
107