het kasteel van blois (frans: château de blois) ligt in de stad blois ... frankrijk 2015/het...
TRANSCRIPT
Het Kasteel van Blois (Frans: Château de Blois) ligt in de stad Blois in de Loire-streek langs
de rivier de Loire niet ver van Orléans in het midden van Frankrijk in het departement Loir-et-
Cher in de regio Centre.
Het kasteel is van oorsprong een 13e-eeuwse burcht van de graven van Blois (uit die periode
bleef de zaal van de vergadering van de Staten-Generaal bewaard). Koning Lodewijk XII liet
hier aan het einde van de 15e eeuw een nieuw kasteel oprichten in Italiaanse renaissancestijl,
met (nu verdwenen) Napolitaanse tuinen. Koning Frans I vormde het kasteel in het begin van
de 16e eeuw om tot een meesterwerk van Franse renaissancekunst, door een vleugel bij te
bouwen met daarin de wereldberoemde open wenteltrap en de "gevel met de loges". Ook
Hendrik III van Frankrijk heeft hier gewoond.
Het kasteel bestaat o.a. uit:
Lodewijk XII-vleugel met het Musée des Beaux-Arts met 16e- en 17e-eeuwse
schilderkunst. In het hoofdportaal staat het ruiterstandbeeld van Lodewijk XII
Frans I-vleugel
Karel van Orléans-galerij (15e eeuw)
Salle d'Honneur op de eerste etage
Statenzaal (vergaderruimte)
Chapelle St-Calais (kapel)
Gaston van Orléans-vleugel gebouwd door François Mansart
Middeleeuwen
Karel de Kale maakte in 854 de aanval van de Vikingen mee
Tijdens het tijdperk van Karel de Kale in 854 werd het Blisum castrum of kasteel van Blois,
gelegen aan de oevers van de Loire, aangevallen door de Vikingen. De heropgebouwde
vesting bevond zich in het hartje van de regio. De meesters waren de graven van Blois,
machtige feodale heersers uit de 10e en 11e eeuw. Hun bezittingen strekten zich uit over de
regio's Blois en Chartres en de Champagnestreek. De eerste vesting, meer bepaald de “grosse
tour”, werd gebouwd door Thibaud de Bedrieger in de 10e eeuw. Rond 1080 toonde Thibaud
III gerechtigheid in “de vesting van Blois, het hof, achter het paleis, bij de toren en op het
bloemenperk gelegen tussen de stookkamers van het paleis”. Op het einde van de 12e eeuw
werd op het voorplein de kapittelkerk Saint-Sauveur gebouwd. In de 13e eeuw werd het
kasteel herbouwd door de Bourgondische familie Châtillon. De kroniekschrijver Jean
Froissart beschreef het als “mooi en groot, sterk en royaal, een van de mooiste van het Franse
koninkrijk”. De laatste nakomeling van de familie de Châtillon, de Gwijde II van Blois-
Châtillon verkocht in 1392 Blois aan Lodewijk I van Orléans, broer van Karel VI. Hij werd er
eigenaar van in 1397, toen Gwijde II van Blois stierf. Lodewijk I van Orléans werd in 1407 in
Parijs vermoord in opdracht van Jan zonder Vrees, hertog van Bourgondië. Lodewijks
weduwe, Valentina Visconti, ging in Blois wonen waar ze stierf, nadat ze in de muur van de
kastelen het volgende gekerfd had: “Rien ne m’est plus et plus ne m’est rien.” In 1429 werd
Jeanne d'Arc, voor haar vertrek naar het Beleg van Orléans, gezegend in de kapel van het
kasteel door Renault de Chartres, aartsbisschop van Reims. De zoon van Lodewijk I van
Orléans, Karel van Orléans, werd er gevangengenomen door de Engelsen. Bij zijn terugkeer
in 1440 na zijn gevangenschap in Engeland, maakte hij van het kasteel van Blois een cultureel
centrum: hij introduceerde er een poëziewedstrijd, waarin François Villon uitblonk met zijn
Ballade du concours de Blois. Hij ging ook van start met de afbraak van verscheidene delen
van het oude kasteel om het bewoonbaarder te maken. Van de vesting uit deze periode
resteren in het hedendaagse kasteel nog enkel de 13e-eeuwse grote zaal en de
cilindervormige/staafvormige Tour Du Foix.
Renaissance
Lodewijk XII liet een vleugel bijbouwen
Op 27 juni 1462 werd Lodewijk, zoon van Karel van Orléans, geboren in het kasteel van
Blois. Hij werd koning van Frankrijk onder de naam Lodewijk XII. Het middeleeuwse kasteel
van de graven van Blois werd de vaste koninklijke residentie van Lodewijk, waardoor het
Kasteel van Amboise deze titel verloor. In het begin van de jaren 1500 (tussen 1498 en 1503),
begon Lodewijk XII samen met Anna van Bretagne (zijn vrouw sinds 1499) aan een
reconstructie van het kasteel in laatgotische stijl en aan een renaissancetuin, die ondertussen
verdwenen is. De reconstructie was er een zonder verstevigingen, gebouwd onder leiding van
de architecten Colin Biart en Jacques Sourdeau (die later ook werkten aan de bouw van de
Frans I-vleugel). Ook bouwde Lodewijk XII de kapel van Saint-Calais. De kroniekschrijver
Jean d’Auton zou later zeggen: “alles zo nieuw en weelderig als het werk van de koning”.
Als winterverblijf van Lodewijk XII werd het kasteel van Blois dé plaats voor een aantal
diplomatieke ontmoetingen: het huwelijk van Cesare Borgia in 1499; het onthaal van
aartshertog Filips van Oostenrijk in 1501; de bruiloft van Willem IX, markies van
Montferrato, en Anne, de dochter van René van Alençon in 1508; de verloving van
Margaretha van Angoulême met hertog Karel IV van Alençon in 1509; het verblijf van
Machiavelli in 1501 en 1510. Anna van Bretagne stierf in het kasteel op 9 januari 1514. Haar
begrafenisplechtigheid ging door in de collegiale kerk Saint-Sauveur, dicht bij het kasteel.
Claude van Frankrijk, dochter van Lodewijk XII en Anna van Bretagne, huwde in 1514 met
haar neef Frans I van Angoulême. Hij was de achterkleinzoon van Lodewijk van Orléans. Hij
besteeg de troon in 1515. Claude van Frankrijk die eerst de bedoeling had om het kasteel van
Blois te verlaten, renoveerde uiteindelijk het kasteel om het hof te installeren. Datzelfde jaar
begon Frans I met de bouw van een nieuwe vleugel in renaissancestijl. Hij begon er een van
de grootste boekencollecties van dat tijdperk. De werkzaamheden werden geleid door de
Italiaanse architect Domenico da Cortona, die de monumentale trap ontwierp. Na de dood van
zijn vrouw in het kasteel in 1524, werd de constructie echter gestopt. Frans I verliet het
kasteel van Blois en vestigde zich in het kasteel van Fontainebleau, waar hij de
indrukwekkende bibliotheek liet ombouwen tot de Nationale Bibliotheek. Desondanks werd
Blois niet verwaarloosd, aangezien Claude van Frankrijk er zeven kinderen ter wereld bracht.
Het kasteel werd tot aan Catharina de' Medici, een soort van vorstelijk ‘kinderdagverblijf’
waar de koninklijke kinderen werden opgevoed. Op 18 oktober 1534 deed zich in het kasteel
de affaire van de Placards voor. In het geheim werden door aanhangers van de hervormde
kerk pamfletten opgehangen (tot op de deur van de koning) waarin men zich verzette tegen
het misgebeuren. Deze zaak kenmerkt het begin van de onderdrukking van het protestantisme
in Frankrijk, na een periode van relatieve verdraagzaamheid.
Het was er altijd feest. Zo mocht Blois in 1539 keizer Karel verwelkomen en het was daar dat
Pierre de Ronsard in april 1545 tijdens een bal Cassandre Salviati ontmoette, die hem aanzette
tot Les Amours de Cassandre. Na zijn kroning deed Hendrik II, zoon van Frans I, zijn blijde
intrede in Blois in augustus 1547, vergezeld van naakte vrouwen die zaten op runderen (dit
zou een weergave kunnen zijn van de mythe van Zeus en Europa, die vele toeschouwers
choqueerde). Het was in 1556 dat Catharina de' Medici de tragedie Sophonisbe opvoerde voor
de koning. Dat is het eerste theaterstuk dat zich houdt aan de klassieke drie eenheden.
Het Kasteel van Blois bleef de hoofdverblijfplaats van de opvolgers van Hendrik II en in het
bijzonder van Frans II en Karel IX. Frans II bracht er vooral de winter door met zijn vrouw
Maria Stuart die daar werd opgevoed. In 1571 bracht admiraal Gaspard de Coligny de
welwillendheid van Karel IX en zijn moeder. Een verdrag met Engeland werd in 1572
getekend en in april werd het verlovingsfeest van Hendrik van Navarra en Margaretha van
Valois in de kapel gevierd.
In 1576 riep Hendrik III in Blois de Franse Staten-Generaal samen: deze samenkomst had
plaats in een grote zaal die tegenwoordig ‘Statenzaal’ wordt genoemd. In 1588-1589 riep
Hendrik III de Staten-Generaal er opnieuw samen. Op de kamer van Hendrik III, die zich op
de tweede verdieping van het kasteel bevond, werd op 23 december 1588 zijn vijand, Hendrik
I van Guise vermoord, in opdracht van Hendrik III zelf; de broer van de hertog, de kardinaal
van Lotharingen, werd de volgende dag vermoord. Enige tijd later op 5 januari 1589, stierf
koningin Catharina de' Medici in het kasteel van Blois.
Ancien Régime
Gaston van Orléans liet een galerij bouwen
In 1589, 1598 en 1599 woonde Hendrik IV, de opvolger
van Hendrik III, in het kasteel. In 1598 zorgde Hendrik IV
voor verbouwingen aan het kasteel, die bekend zijn door de
ontwerpen van Du Cerceau. Hij vroeg zelfs aan Arnaud de
Saumery een grote, 200 meter lange galerij te bouwen die
zich aan het einde van de tuin van Lodewijk XII zou
bevinden. Deze projecten werden echter nooit voltooid en
uiteindelijk stortten ze ineen in 1756. Na de dood van
Hendrik IV in 1610 werd zijn weduwe Maria de' Medici
naar het kasteel verbannen. In 1616 bewoonden Lodewijk
XIII en Anna van Oostenrijk het kasteel en vervolgens nam
Richelieu hier zijn intrek. Maria de' Medici liet door
architect Salomon de Brosse een paviljoen bouwen in de
noordwestelijke vleugel. Dit deed ze in 1617, tijdens haar
verbanning door haar eigen zoon Lodewijk XIII. Sporen
hiervan zijn te zien door een inscriptie in de fundamenten
van de Gaston van Orléans-vleugel. Na twee jaar
gevangenschap verdween de koningin-moeder in de nacht
van 21 op 22 februari 1619, volgens de legende via een touwladder. Waarschijnlijker is, dat
ze kon ontsnappen door gebruik te maken van de werken die bezig waren. Dit was de
aanleiding tot een tijdelijke verzoening met haar zoon. In 1626 schonk Lodewijk XIII het
graafschap Blois aan zijn broer Gaston van Orléans als een soort van huwelijkscadeau. Deze
nam er zijn intrek in 1634. Gaston van Orléans voelde altijd een diepe affectie voor het
kasteel en beweerde dat ‘de lucht van Blois helend is’. In 1635 deed men een nieuwe poging
om het kasteel uit te breiden door een zijvleugel te laten bouwen door François Mansart, maar
door financiële problemen werd het bouwproject in 1638 stopgezet. Gaston, die er niet langer,
kon verblijven (de trap was nog niet gebouwd en de gastenvertrekken waren nog niet voorzien
van een vloer) zag zich gedwongen de Frans I-vleugel te betrekken (deze vleugel zou worden
afgebroken wanneer het project op zijn einde liep). De aanpassingen aan de koninklijke
vertrekken dateren uit dit tijdperk. Gaston leefde er na de opstand (la Fronde), van 1652 tot
1653. Hij overleed er op 2 februari 1660. Daarna is het kasteel enige tijd verlaten geweest.
Sinds Lodewijk XIV het kasteel had verlaten, is het niet meer bewoond geweest. In de 18e
eeuw stond de koning het kasteel af aan voormalige bedienden die het interieur ervan in
meerdere kleine woonvertrekken verdeelden. Rond 1720 dacht de regent er een tijdje over om
het parlement in ballingschap onder te laten brengen in het kasteel. In 1788 werd er zelfs een
project ter vernietiging van het kasteel opgestart wanneer het ministerie van Oorlog/Defensie
voorstelt om er een regiment in te stationeren. Het zou het Régiment Royal-Comtois zijn, een
cavalerieregiment[bron?]
, die het kasteel zou betrekken.
Heden
Napoleon Bonaparte schonk het vervallen
Kasteel aan Blois
Tijdens de Franse Revolutie is het kasteel al
130 jaar onbewoond wanneer
revolutionairen die tot elke prijs alle
overblijfselen van de monarchie willen laten
verdwijnen, het leegplunderen en alle
meubelen, (stand)beelden en andere
accessoires weghalen. De kerk van Saint–
Sauveur die oorspronkelijk in het voorhof
van het kasteel stond, werd later volledig
afgebroken door de ondernemer Guillon, die
ze eerst had gekocht. Men was van plan om
ook het kasteel te slopen, maar op 10
augustus 1810 besloot Napoleon I om het
aan Blois te schenken. Door geldgebrek
werd het kasteel opnieuw gebruikt als
legerkazerne. In 1834 werd de zuidelijke
helft van de Karel van Orléans-vleugel
vernield om daar militaire keukens te
plaatsen. Ondanks de militaire
aanwezigheid werd de Frans I-vleugel
onverhinderd voor het publiek toegankelijk
gemaakt. Zo werd het kasteel bezocht door
Victor Hugo, Honoré de Balzac en
Alexandre Dumas. Tijdens het bewind van Lodewijk Filips I van Frankrijk, in 1841, werd het
kasteel erkend als een historisch monument dankzij Prosper Mérimée, die het kasteel wist te
restaureren. In 1846 kreeg Michel Félix Dunal de opdracht om de koninklijke vertrekken in de
Frans I-vleugel te restaureren, daarvoor gebruikte hij donkere kleuren zoals rood en blauw
samen met goud. Voor de decoratie liet hij zich inspireren door antieke prenten en door
werken van de geleerde Louis de la Saussaye. Dunal leidde de restauratiewerken tot hij stierf
in 1871 en van 1870 tot 1879 gingen de werken door onder leiding van zijn assistent Jules de
La Morandière. Later veranderde het kasteel in een museum. In 1850 stichtte de toenmalige
burgemeester van Blois het Museum voor Schone Kunsten en vestigde het in de Frans I-
vleugel. Het was immers in die tijd dat de provincies zich verrijkten met hun eigen musea en
zo de kunststudie bevorderden. De burgemeester pleitte voor zijn project: “Er is geen
hoofdplaats van een departement in Frankrijk dat vandaag niet van een museum is voorzien.
Het zou overbodig zijn de voordelen van deze soorten gebouwen te onderzoeken. Men weet
welke machtige aanmoediging zij voor de kunsten en de wetenschappen zijn, dit komt door de
modellen of de verzamelingen die zij aan de studie aanbieden.” Het museum zal ten slotte in
1869 geopend worden in de Lodewijk XII-vleugel.
Een tweede restauratie werd tussen 1880 en 1913 ondernomen. Zij werd toevertrouwd aan een
algemene inspecteur van de historische monumenten, Anatole de Baudot, die de
restauratiewerkzaamheden van het geraamte en de vloer voornamelijk leidde, zoals enkele
versieringen en uitwerking van een afwateringssysteem. Alphonse Goubert, opvolger van
Baudot aan het hoofd van het bouwterrein, besloot om de Gaston van Orléans-vleugel te
restaureren. Zo liet hij een monumentale trap in steen bouwen, op basis van schetsen van
François Mansart. Hij creëerde in 1921 eveneens een stenen museum in de oude keukens van
het kasteel.
Gedurende de Tweede Wereldoorlog werd de zuidelijke voorgevel van het kasteel
(hoofdzakelijk de Lodewijk XII-vleugel) door de bombardementen beschadigd. De
gebrandschilderde glasramen van de kapel werden vernietigd. De restauratiewerkzaamheden,
die in 1946 zijn begonnen, werden aan Michel Ranjard toevertrouwd. Op 23 mei 1960 werd
een postzegel met het kasteel erop gepubliceerd.
Vandaag de dag is het kasteel eigendom van de stad Blois. In de jaren 90 wordt een nieuwe
restauratie door Pierre Lebouteu en Patrick Ponsot geleid. De daken, de buitengevels en de
vloeren van de Frans I-vleugel werden hersteld. De tuinarchitect Gilles Clément was
verantwoordelijk voor de werken in het park. Om het kasteel tot leven te doen komen, werd in
de jaren 90 een klank-en-lichtspel gerealiseerd dat de naam had “Zo wordt het verhaal van
Blois aan u verteld...” Verschillende stemmen werden gebruikt tijdens de show, zoals die van
Robert Hossein, Pierre Arditi of Fabrice Luchini. Het werd geschreven door Alain Decaux en
gecomponeerd door Éric Demarsan. Ook vandaag nog zijn er restauraties. Het kasteel kreeg in
2003 260.226 bezoekers over de vloer.
Architectuur en interieur
Het kasteel van Blois zoals men het vandaag de dag kan bezichtigen, bestaat voornamelijk uit
drie vleugels, die een mengeling van de gotische, klassieke en renaissancestijl zijn, hoewel het
kasteel sporen vertoont die dateren uit de middeleeuwen.
Middeleeuws kasteel
Staatszaal (Salle des Etats)
De staatszaal
De Staatszaal is gebouwd door de graaf van Blois,
Thibault VI, in 1214 (de precieze datering heeft
men kunnen vaststellen via dendrochronologie,
uitgevoerd op het gebinte). Het is de oudste
burgerlijke gotische kamer van Frankrijk, en het is
tevens een kenmerkend bouwkundig element van
de gotiek van de 8e eeuw. Onder het beleid van de
graven van Blois, herbergde de justitiezaal (Salle de
justice) de Staten-Generaal in 1576 en 1588. De
zaal werd gerestaureerd in 2006 en 2007, vooral om
belangrijke sporen van de veelkleurigheid te
beschermen en om het eiken gebinte te bewaren.
De Staatszaal is gelegen in het uiterste noorden van
de Frans I-vleugel. De zaal is volledig gelambriseerd en heeft een oppervlakte van bijna 30
meter bij 18. Ze bestaat uit twee beuken, die gescheiden zijn door een rij van zes zuilen met
haakvormige kapitelen. Die kapitelen ondersteunen de twee tongewelven die naast het eiken
gebinte geplaatst zijn.
Het geschilderde decor is het werk van Félix Duban, die het gerestaureerd heeft van 1861 tot
1866, maar het is geïnspireerd op de veelkleurigheid die in de 8e eeuw zo gebruikelijk was.
Aan hem hebben we de 6720 lelies te danken die op de lambrisering geschilderd zijn. Zowel
de gevel met grote ramen, de schoorsteenmantel als de neogotische trap zijn eveneens het
werk van Félix Duban (alleen het kleine raam met spitsboog in de westelijke gevel is
authentiek, de grote rechte ramen dateren van de 15e eeuw). De ramen met emblemen van
Lodewijk XII en Anna van Bretagne zijn het werk van glasschilder Paul-Charles Nicod,
terwijl de polychrome kleien gevelbedekking door de pottenbakker Jules Loebnitz is gemaakt.
Het stenen museum
Het stenen museum, dat grenst aan de staatszaal, in de oude keukens van Frans I, verenigt het
beeldhouwwerk van de 16e en de 17e eeuw van de verschillende vleugels van het kasteel
(stenen waterspuwers en gipsen salamanders die vervaardigd werden onder leiding van Félix
Duban om de koninklijke symbolen te vervangen die vernietigd werden tijdens de Franse
Revolutie, een stenen fronton en het gips van een Gaston van Orléans-vleugel, dat gemaakt
werd door de beeldhouwer Simon Guilain en nadien werd gerenoveerd door Alfred Jean
Halou. Het hoofd van het borstbeeld van Gaston van Orléans en Hercules zijn in het gips
vervaardigd door de heer Alfred Jean Halou rond het jaar 1915 en zijn het resultaat van
opgravingen in de Loir-et-Cher, voorwerpen afkomstig uit de heuvel van het kasteel ten tijde
van de middeleeuwen. Het geheel dateert uit de Karolingische periode, alsook de afgietsels en
de gipsstudies van Félix Duban.
De toren van Foix
De toren van Foix
De ronde toren van Foix ligt ietwat afgezonderd, dicht bij de
Gaston van Orléans-vleugel, en is een overblijfsel van de
feodale vestingwerken uit de 13e eeuw. Kenmerkend voor deze
toren is dat deze een panorama biedt over de stad Blois en de
rivier la Loire en over de Sint-Niklaaskerk. In de
middeleeuwen verdedigde de toren van Foix zowel de
zuidwestelijke hoek van het kasteel als de poort van de toren
die zich aan de voet van een rots bevindt. Op de bovenste
verdiepingen heeft Gaston van Orléans in de 16e eeuw een
astronomisch observatorium laten inrichten aangezien het
gebouw niet meer als verdedigingsbolwerk hoefde te dienen.
Deze sterrenwacht uit de 17e eeuw is een klein paviljoen met
rode bakstenen dat bereikbaar is via een houten draaitrap,
voorzien van een houten dakspaan, ook opgericht in de 17e
eeuw. Het kasteel bestaat uit vier verdiepingen, waarvan drie
met gewelfde plafonds die verlicht zijn door schietgaten. De onderste verdieping bevindt zich
nu onder de grond. Deze verdieping was vroeger, voordat het terras opgehoogd werd in de
17e eeuw, de gelijkvloerse verdieping.
Lodewijk XII-vleugel
Men komt het kasteel binnen via de Lodewijk XII-vleugel. Deze is herkenbaar aan de rode en
witte bakstenen. Het huidige gebouw is in Frans-Vlaamse stijl. Op de ingang staat het
ruiterstandbeeld van Lodewijk XII (een kopie die in de 19e eeuw gemaakt is door de
beeldhouwer Charles Émile Seurre, nadat het origineel verloren is gegaan). Deze vleugel,
gebouwd tussen 1498 en 1503, toont veel kenmerken van de laat gotische stijl, zoals de
lijstwerken, de klavervormige figuren, de pinakels van de dakkapellen en de
beeldhouwwerken die de muuropeningen omlijsten. Sommige elementen, zoals de
kroonluchters op de zuilen, het gebruik van de gedrukte boog, de driehoekige bogen met
arabeskenversiering of de schelpen onder de kroonlijst van de trap, zijn echter al in de stijl
van de renaissance. Ook het hoge leistenen dak met dakkapellen en bewoonbare zolder is
typisch voor de laatgotiek. Het kasteel van Lodewijk XII wordt dikwijls vergeleken met het
kasteel van Verger, waar Colin Briart ook gewerkt zou hebben.
Het museum voor Schone Kunsten van de stad Blois
Een gang scheidt de verschillende kamers, zodat men niet alle kamers moet doorlopen om de
vleugel te doorkruisen. Dit is nieuw in vergelijking met de inrichting van het middeleeuwse
kasteel. Sinds 1869 is het museum voor Schone Kunsten in het kasteel gevestigd. In de acht
zalen van de galerij zijn verschillende schilderijen en beeldhouwwerken te zien uit de 16e tot
en met de 19e eeuw. De galerie beheert een verzameling Franse en Vlaamse wandtapijten uit
de 16e en 17e eeuw. De open haarden, gemaakt door Louis Delcros, waren bestemd voor de
graaf van Chambord. Ze werden herontworpen met het embleem van Lodewijk XII en zijn
vrouw erop, naar het getijdenboek van de koningin. De portrettenkamer bevat 16e- en 17e-
eeuwse schilderijen die oorspronkelijk in kastelen in Saint-Germain-Beaupré en Beauregard
hingen. Madame de Noailles, de hertog van Chevreuse, La Grande Mademoiselle, de hertogin
van Beaufort, Anna van Oostenrijk en zelfs Maria de' Medici van Rubens zijn er te zien. In
een zaal uit de 17e en 18e eeuw is een verzameling van 50 medaillons van Jean-Baptiste Nini
bewaard gebleven in terracotta.
Tour des Champs
De Tour des Champs, die zichtbaar is vanaf de binnenplaats, grenst aan de Lodewijk XII-
vleugel en bevindt zich onder de geveltop dicht bij de Salle des États. Hij bestaat uit
bakstenen en stenen en is gebouwd in een laatgotische stijl. Dit is te zien aan het hoge leien
dak met dakvensters die versierd zijn met attieken. Deze zijn omgeven door een kroonlijst die
verfijnd gebeeldhouwd is uit een fries met eierlijst. Er zijn verschillende beeldhouwwerken in
zichtbaar, zoals het stekelvarken van Lodewijk XII in bas-reliëf. De restaurateurs zouden voor
de grap op de hoogte van een venster op de eerste verdieping een engeltje verborgen hebben
in een sluitornament, voorzien van de haardos, neus en lach van de oud-burgemeester van
Blois, Jack Lang.
Chapelle Saint-Calais
De Chapelle Saint-Calais
De Chapelle Saint-Calais bevindt zich op het einde van
de Lodewijk XII-vleugel, op de binnenkoer van het
kasteel. Op de ingang staat het ruiterstandbeeld van Lodewijk XII (een kopie die in de 19e
eeuw gemaakt is door de beeldhouwer Charles Émile Seurre, nadat origineel verloren is
gegaan). De kapel werd vanaf 1498 gebouwd en in 1508 ingewijd door Antoine Dufour, de
bisschop van Marseille en biechtvader van de koningin. Momenteel blijft van de privékapel
van de koning enkel nog het gotische koor met dwarsrib- en schaarribgewelf over. Mansart
liet het schip van het gebouw vernietigen om zo een nieuwe vleugel te kunnen bouwen,
namelijk de Gaston van Orléans-vleugel. De gebrandschilderde ramen werden in 1957 door
Max Ingrand gemaakt, en stellen verschillende historische personen voor. De gevel werd
ontworpen door Félix Duban en Jules de La Morandière in 1870.
Galerij Karel van Orléans
De galerij van Karel van Orléans
De galerij Karel van Orléans bevindt zich naast de ‘kapel Saint-Calais’. De galerij was twee
maal zo groot als de kapel, maar is in de 17e eeuw evenals gedeeltelijk afgebroken. De galerij
werd in het midden van de 15e eeuw gebouwd, en was het eerste gebouw waar zowel stenen
als bakstenen gebruikt werden. De galerij wordt gedragen door halfronde bogen. De zuilen
met ruitvormige schacht zijn versierd met de afbeelding van de Koninklijke lelie en hermelijn,
en worden afgewisseld met pilaren met cirkels en vierkanten als afbeelding.
Frans I-vleugel
In de Frans I-vleugel heerst de renaissance. De vleugel wordt gekenmerkt door de Italiaanse
architectuur en versiering. Ook al is er maar twaalf jaar verschil tussen de constructie van de
Frans I-vleugel en de Lodewijk XII-vleugel, toch is er in de Frans I-vleugel sprake van
Italiaanse invloed door de bouwstijl en de afgewerkte vorm
van het gebouw.
De trap
De spiraalvormige trap
Het centrale element van de vleugel is de monumentale trap.
De draaitrap bevindt zich gedeeltelijk aan de buitenzijde van
het kasteel. Van de acht zijden bevinden er zich 3 binnenin het
gebouw. Deze trap, volgens Balzac “even gedetailleerd als
Chinees ivoor”, bevat minutieuze beeltenissen uit de
renaissance, Italiaanse versieringen (zoals standbeelden,
balustrades en luchters) en koninklijke emblemen
(salamanders van Frans I, bloemenkransen, de “F” van koning
Frans I en de “C” van Claude van Frankrijk). De trap komt tussen de steunmuren door uit op
balkons die uitkijken op de binnenplaats van het kasteel. Het geplaveide gewelf, dat tevens
schroefvormig is, wordt ondersteund door rechthoekige steunmuren. Deze muren vormen een
terugkerend patroon in de Franse architectuur tijdens de renaissance. Hiermee wordt ook een
architecturale nieuwigheid van die eeuw ingeleid, namelijk dat trappen vanaf nu, naast een
praktische functie, vooral een esthetische functie krijgen.
De façades
Aan de achterzijde van de vleugel bevindt zich de façade van de Loges, toegankelijk vanaf de
Koninginnegalerij. Deze gevel werd zeven meter voor het oude gordijn gebouwd en is te
herkennen aan een rij losstaande nissen. De Loges zijn gebaseerd op de façades van
Bramante, te zien op het Sint-Damaskusplein in Vaticaanstad. Deze gelijkenis is te zien aan
de ritmische en onstandvastige afwisseling tussen de spannen van de inhammen en de volle
pieren. Nochtans tonen de Loges ook enkele gallicismen, zoals bogen met een korfgreep-
patroon, de aanwezigheid van uitkijktorens, onregelmatige ordening van spannen,
overhangende stukken, etc. Op de steunmuren van de vensters van de uitkijktorens is er onder
meer een bas-reliëf te zien dat de 12 werken van Hercules afbeeldt, naast andere scènes over
de Griekse held, zoals Hercules en de centaur, Hercules en de Hydra van Lerna, Hercules en
de stier van Kreta, Hercules en Antaeus, Hercules en Cacus. Deze gevel kwam vroeger uit op
de tuinen die aangelegd waren door Lodewijk XII. Aan de kant van de binnenplaats is de
façade getooid met kruisramen, afgewisseld met pilasters die afgewerkt zijn met Italiaanse
kapitelen. Deze kruisen de profielen tussen de verschillende verdiepingen. Op de top van deze
gevel is de kroonlijst versierd met een serie van op elkaar gestapelde motieven daterend uit de
vroegrenaissance. Deze loopt door langs de voorgevel en omzeilt de monumentale trap. Het
hoge dak en de aanwezigheid van waterspuwers benadrukken bovendien de voortzetting van
de gotische stijl, waarvan de architecten nog steeds deels gebruik maakten. De vleugel ter ere
van Frans I omvat, ondanks zijn monotone uitstraling, de zaal der Staten. Deze bevindt zich
links van de Loges-gevel.
De koninklijke vertrekken
De koninklijke vertrekken die zich in deze vleugel bevinden, werden allemaal verbouwd door
Félix Duban in de romantische sfeer van zijn tijd. Gaston van Orléans had indertijd een kwart
van de Frans I-vleugel vernietigd, waarvan ook zijn persoonlijke kamers. Félix Duban stelde
dat de publieke kamers zicht moeten hebben op de binnenplaats van het kasteel, terwijl de
persoonlijke kamers uitzicht moeten geven op de tuinen, die vandaag niet meer bestaan. Op
de eerste verdieping bevinden zich de kamers van de koningin.
De koninginnegalerij
De galerij van de koningin
Het klavecimbel van Baffo uit 1572
De tegelvloer van de koninginnegalerij werd ontworpen door Félix Duban. Het geglazuurde
terracotta, geïnspireerd op een model van de 15e eeuw, werd gerestaureerd in de laat-20e
eeuw. De vloer bestaat uit een netwerk van
geometrisch blauwe, witte en gele figuren. Er valt
een tentoonstelling te bezichtigen van oude
muziekinstrumenten, waaronder:
een Italiaanse klavecimbel van Giovanni
Antonio Baffo daterend uit 1572,
verbouwd omstreeks 1880 door Leopoldo
Franciolini,
een mandoline gemaakt van aardewerk uit
1875, vervaardigd door Josaphat Tortat
een viool gemaakt van aardewerk uit 1867,
een werk van Ulysse Besnard
een dansmeesterviool van hout,
marqueterie en ivoor.
De galerij is versierd met bustes van de Franse
koningen, onder wie:
een buste uit brons en marmer van Hendrik II, vervaardigd door Germain Pilon,
een buste van Frans I in 16e-eeuwse wapenuitrusting, verkregen in 1926, waarvan de
kunstenaar onbekend is. De buste werd herwerkt door Louis-Claude Vassé en is een
kopie in gepatineerd gips van een bronzen buste die bewaard wordt in het Louvre,
een buste van Karel IX in gepatineerd gips,
een buste van Hendrik III in gepatineerd gips,
een buste van Hendrik IV in gips.
Een buste in gips van onbekende hand uit de 19e eeuw kan men er ook bezichtigen. Pierre de
Ronsard is afgebeeld, versierd met een grafschrift in zwart marmer, daterend uit 1607. In de
galerij bevinden zich ook meerdere schilderijen, onder andere een olieverfschilderij op leer
waarvan men denkt dat het een portret is van de prinses van Conti omstreeks 1610, en ook een
olieverfschilderij op doek genaamd Maria de' Medici en de kroonprins door C. Martin, 1603.
Daarnaast bezit de galerij een verzameling oude muntstukken met de beeltenissen van
Lodewijk XII, Frans I, Hendrik II, Karel IX, Hendrik III en Hendrik IV.
Leefkamer van de koningin
De geheime kamer met wandkasten
Op de eerste verdieping bevindt zich het kabinet of de
studiolo van Maria de' Medici. In de kamer zijn vier
kasten verborgen door een onzichtbaar mechanisme met
houten panelen, waaraan de kamer zijn naam te danken
heeft: de geheime kamer. De houten panelen zijn de
originele, maar zowel de schoorsteen als het plafond zijn
herwerkt door Félix Duban. De 237 panelen, met uitgehouwen armkandelaars volgens
Italiaanse stijl, dateren uit de jaren 1520. In tegenstelling tot wat bepaalde romantische
schrijvers beweren, waren deze wandkasten geen verbergplaats voor vergif, maar werden ze
gebruikt om waardevolle kunstwerken en boeken tentoon te stellen. Het plafond is met Franse
lelies versierd. In het midden van het plafond bevindt zich een vierkanten kunstwerk dat de in
elkaar verstrengelde letters H en twee C's van Hendrik II en Catharina de' Medici voorstelt.
De nieuwe kamer op de bovenste verdieping is bereikbaar door een trap.
De kamer van de koningin
De slaapkamer van de koningin
De kamer die vroeger het vertrek van Frans
I was, werd de koninklijke kamer van
Catharina de' Medici. Zij stierf in deze
kamer op 5 januari 1589. Het monogram
van Hendrik II en Catharina de' Medici dat
uit de met elkaar verstrengelde letters H en
twee C's bestaat is alomtegenwoordig in
deze kamer, vooral op de schoorsteen. Félix
Duban heeft deze schoorsteen gerestaureerd
in 1845 met een behangsel bestaand uit verguld en geverfd leer. De kamer is luxueus ingericht
met:
een bed met grote wandluchters van eiken- en beukenhout in het einde van de 17e
eeuw, dat gerestaureerd werd in de 19e eeuw, die versierd is met gedraaide zuilen in
de hoeken waarop vazen uit steen met een vlam staan. De kader en de gecanneleerde
poten van het bed zijn typisch voor de regeerperiode van Hendrik IV;
een eiken kist met een gebold deksel in de Franse stijl van 17e eeuw, versierd met een
paneel dat de onthoofding van Johannes de Doper voorstelt;
een tweedelige kast gemaakt van notenhout uit de 16e eeuw, die in de 19e eeuw
veranderd werd met inlegwerk uit parelmoer en ivoor;
een Spaanse kast met vakken (Bargueño) uit de 16e eeuw met een onderstel uit de 19e
eeuw uit parelmoer, ivoor en metaal.
De zalen van de wacht
De zaal van de kapiteins van de wacht van de koningin is gevormd door de samenvoeging van
twee kamers. Ze is versierd met twee haardvuren in het decor van de renaissance. Hierop zijn
de salamander van Frans I en de hermelijn van Claude van Frankrijk te zien. Een hiervan is
versierd met gouden nissen. Er staat ook een buste van Frans I in gips, gemaakt door Jean-
Baptiste Halou in 1850, zowel als een kast in houtsnijwerk, een schilderij van Isodore Patrois,
genaamd François Ier confère au Rosso les titres et bénéfices de l'abbaye de Saint-Martin
(Frans I kende de aktes en winsten van de abdij van Saint-Martin aan Rosso toe). Verder valt
er nog een modern sculptuur van Goudji te bezichtigen, Salamandre, nutrisco et extinguo in
zilver, een serpentijn in ebbenhout, getint met goud, geschonken door de kunstenaar in 2007.
De zaal van de wacht werd van weerskanten gebouwd uit een middeleeuwse weermuur van
het gebouw. De muren werden beschilderd door Vitet tussen 1845 en 1847. Hij liet zich
inspireren door de miniatuurschilderkunst van de renaissance. Zij is nu gewijd aan de
geschiedenis van de bewapening en haar evolutie van de 15e tot de 17e eeuw. Ze bevat ook
een belangrijke collectie van oude wapens, waaronder de volgende:
Meerdere paalwapens, waarvan een kromzwaard, een partizaan, een spetum (een speer
met drie scherpe punten) en een hellebaard.
Een harnas.
De zaal is eveneens verrijkt met een Spaanse kist uit de 19e eeuw, gemaakt uit eikenhout en
versierd met houtsnijwerken van oorlogscènes en overwinningen en verder nog door een
andere kist versierd met nauwkeurige houtsnijwerken. De muren zijn gedecoreerd met
meerdere schilderijen, namelijk:
Le départ des lansquenets (het vertrek van de landsknechten), olieverfschilderij
gemaakt door Gustave Jacquet, geschonken door de staat in 1868.
Baillard adoubant François Ier (Baillard die Frans I plechtig bekleedt met
wapenuitrusting).
Bourguignon dans son atelier (Borguignon in zijn werkplaats), olieverfschilderij
gemaakt door Jean-Alexandre-Rémi Couder in 1851.
In de ‘salle des gardes’ wordt eveneens een collectie brons bewaard, waaronder: Het gevecht
van de Hertog van Clarence, door Alfred Emilien O’Hara, graaf van Nieuwerkerke, 1839.
Richard van Warwick als strijder, door Théodore Gechter, 14e eeuw. Everzwijnenjacht.
Het oratorium
Het gelambriseerde oratorium inspireert zich op de huiskapel van de bibliotheek van de
Connétable de Montmorency in het kasteel van Ecouen omstreeks 1550. De glasramen
dateren uit de 14e eeuw.
Cabinet neuf
Op de tweede verdiepingen bevinden zich de koninklijke appartementen, waaronder ‘cabinet
neuf’ (de werkkamer van Hendrik III), heropgericht door Félix Duban naar een fragment dat
een zeemeermin voorstelt. De muur is versierd met een tapijt dat de prins van Troje, Paris,
voorstelt. Op het balkon bevinden zich nog de geschilderde lambriseringen van een kamer uit
de 17e eeuw.
Galerie Duban
De ‘Galerie Duban’ toont tekeningen, afdrukken en voorwerpen die het oeuvre van de
architect oproepen, onder andere het kasteel van Blois.
Salle des Guises
Henri III poussant du pied le cadavre du duc de Guise uit
1833 door Barthélémy Charles Durupt
De salle des Guises bewaart een collectie schilderijen die
de belangrijkste personages en de tragische
gebeurtenissen weergeeft uit godsdienstoorlogen.
Verschillende historische schilders uit de 14e eeuw
werden geïnspireerd door de moord op de hertog van
Guise. In deze zaal vinden we verschillende schilderijen
terug, waarvan enkele bekend zijn geworden:
Hendrik III en zijn vrienden, Ulysse, 14e eeuw
Henri III poussant du pied le cadavre du duc de
Guise, olieverfschilderij van Barthélémy Charles
Durupt, 1833.
De hertogin van Nemours en Hendrik III, van
Arnold Scheffer.
Processie en rouwdienst ter ere van de hertog
van Guise, van Arnold Scheffer, 1868.
De vrijlating uit het gevang van de kardinaal van Lorraine of Moord op kardinaal van
Guise, met olieverf op doek geschilderd door Alebert de Médine in 1857.
Henri de Lorraine, graaf van Guise, zegt le Balafré, een anoniem schilderij uit de 19e
eeuw.
De moord op de graaf van Guise, naar de hand van Paul Delaroche.
De Raadkamer
Het pronkstuk in de Raadkamer is de indrukwekkende schoorsteen die versierd is met een
gouden salamander. In de zaal bevindt zich heel wat meubilair uit de 19e eeuw dat de typische
Renaissance-kenmerken weergeeft. Deze kunstwerken geven een beeld van de prinselijke
luxe uit de 16e eeuw:
Een flessenkoeler in kastanjehout, van de hand van Taylor en zijn zoon. Die creatie
was te bezichtigen op de wereldtentoonstelling van 1862.
Een 19e-eeuwse achthoekige tafel gemaakt uit hout en marmer. De tafelpoten kregen
de vorm van een zeemeermin. Op de tafel staat ook nog een Corsicaanse vaas uit de
19e eeuw, gevormd door ringvormig graniet.
Een tweedelige kast uit notenboom, ivoor, glazuurbedekking en edelstenen uit 1862.
Die kast werd gemaakt door John Deeble Grace.
Een tweedelige buffetkast uit notenboom, ivoor, glazuurbedekking en edelstenen uit
1862. Die kast is een ontwerp van Joseph Pierre Janselme.
In deze zaal bevinden zich ook enkele standbeelden:
Un Sonneur à l’olifant (olifantenhoornblazer) en une Châtelaine au faucon (Een
kasteeldame met een valk). Dat laatste is een bronzen standbeeld uit 1840 gemaakt
door Antonin Moine, een van de stichters van De Susse-broers.
Een standbeeld van een jonge Hendrik IV uit gips, van de hand van François Joseph
Bosio. Het originele exemplaar werd in opdracht van het Parijse stadsbestuur gemaakt
en werd in 1824 naar de zaal overgebracht.
Er zijn ook meerdere schilderijen te bezichtigen, zoals Un page, een olieverfwerkstuk van
Ferdinand Roybet.
De koningszaal
De schouw
De koningszaal is rijkelijk bemeubeld. Er
staat namelijk:
een plooistoel in Italiaanse
Renaissancestijl. Deze staat onder een met
lelies versierde luifel en dateert uit de 19e
eeuw. De stoel is uit hout gemaakt en met
goud versierd
een Frans dressoir in eikenhout uit
de 19e eeuw
een troon uit notenboomhout met
het embleem van Frans I uit de 19e eeuw
een Franse tweedelige kast in
notenboomhout uit de 19e eeuw
een Italiaanse uitschuifbare tafel in
notenboomhout uit de 16e en 19e eeuw
meerdere wandtapijten.
De monumentale schouw is een van de
grootste en meest imposante van het
kasteel. Ze is beschilderd en verguld met
de beeltenis van Frans I (salamander en
lelie) en van Claude van Frankrijk
(hermelijn). De schouw is ook versierd met verschillende andere elementen uit de Italiaanse
stijl, zoals: engeltjes, bloemen- en fruitslingers, ranken, ingebouwde kandelaars. Verder nog
meer ornamenten van bloemen, bladeren en andere elementen in middeleeuwse stijl, zoals
draken. Deze versiering is niet het exclusieve werk van Félix Duban. Recente restauraties
hebben sporen van polychromie onthuld die uit de jaren 1515-1520 dateren. Dit kan er op
wijzen dat Duban enkel reeds aanwezige kleuren nieuw leven inblies.
De koningsgalerij
De koningsgalerij herbergt een mooie collectie aan aardewerken in neorenaissancestijl die
dateren uit de 19e en 20e eeuw, waarvan talrijke werken van de hand van Ulysse Besnard.
Waaronder de volgende:
Een sierpot op een kolomvoetstuk, gemaakt door Émile Balon in 1919
Een juwelenkistje gemaakt door Isabelle Besnard in 1872
Een sierbord met een zelfportret van Ulysse Besnard, door Ulysse Besnard in 1882
een grote vaas ontworpen door Ulysse Besnard in 1868;
een vaas versierd met strijdersbeeltenissen gemaakt door Ulysse Besnard in 1872;
een gesloten vaas van Ulysse Besnard uit 1881;
een siervaas van Ulysse Besnard uit 1887.
Men vindt er ook een olieverfschilderij van Ulysse Besnard uit 1889, getiteld Hellebaardier
voor een burcht.
Koningskamer
De slaapkamer van de koning
Volgens de legende zou in de
koningskamer aan de voet van
het bed de Hertog van Guise om
het leven zijn gekomen nadat
acht huurmoordenaars hem daar
troffen. Om aan de koning te
herinneren heeft Félix Duban
het decor van de zaal uit vrije
wil verrijkt met goud en het
tussenkamertje versierd met
lelies. De kamer is uitgerust met
een enorm Italiaans bed,
oorspronkelijk uit de 16e eeuw
maar drie eeuwen later
vernieuwd. Het bed is een geschilderd en verguld houtsnijwerk. Er bevindt zich tevens een
Franse tweedelige kast in notenhout die dateert van het einde van de 16e eeuw.
Château-Renault-toren
De Château-Renault-toren bevindt zich in het verlengde van de Frans I-vleugel en domineert
die met haar weergang en haar hoge dak. De gevel aan de tuinzijde is vergelijkbaar
(houtbewerkte panelen, zuilen) maar met kleinere vensteropeningen. Sinds de
restauratiewerkzaamheden in 2003 kan het publiek tijdens de zomermaanden een bezoek
brengen aan de vleugel, die zicht geeft op de oude koninklijke tuinen met het paviljoen Anna
van Bretagne en de wintertuin.
Gaston van Orléans-vleugel
De trap van Gaston d'Orléans
De bouw van de Gaston van Orléans-vleugel
werd toevertrouwd aan François Mansart tussen
1635 en 1638. In dat jaar werden de werken
stilgelegd door het gebrek aan subsidies. De vleugel behoort tot de klassieke stijl. Deze
vleugel, gelegen tegenover de Lodewijk XII-vleugel, vormt het hart van het hof en is
gebouwd waar voorheen het Perche aux Bretons stond, het paviljoen van Maria de' Medici en
tevens woning van Karel IX. De voorgevel bestaat uit drie galerijen boven elkaar, waarin
zowel Dorische als Korinthische en Ionische zuilen zijn terug te vinden. Twee beelden sieren
het centrale fronton: links Minerva, rechts Mars. Het onafgewerkte uitzicht van de vleugel
heeft al memorabele reacties uitgelokt. Omstreeks 1680 kon Félibien de onvoltooidheid van
het gebouw enkel betreuren, Gustave Flaubert trok in 1847 van leer tegen dit “gedrocht van
een gebouw, getuigend van een sobere, armtierige smaak”. De prestigieuze trappenhal,
overdekt door een samenvoeging van twee koepels, is ontworpen door François Mansart. Ze
is versierd met allegorische figuren. De realisatie hiervan wordt toegeschreven aan Simon
Guillain en Michel Anguier. Het gebouw is volledig opgetrokken volgens het model van de
“Franse kap” (met mansardedak), dat in de 17e en 18e eeuw zijn opgang maakte. Een holle
portiek verzacht het uitzicht van het centrale voorgebouw met haar gegroefde zuilen (waarvan
er enkele onafgewerkt gebleven zijn nadat de werkzaamheden stopgezet werden). De Gaston
van Orléans-vleugel herbergt een zaal die gewijd is aan de geschiedenis van het kasteel,
evenals zalen voor tijdelijke tentoonstellingen en vergaderzalen. Tussen 1903 en 1914 bevond
het Museum voor Natuurgeschiedenis van Blois zich er, voordat het verhuisde naar het
voormalige bisschoppelijk paleis. Daar werd het ingehuldigd in 1922. Na de bombardementen
tijdens de Tweede Wereldoorlog werden de museumstukken terug naar het kasteel gebracht,
waar ze op de zolder van deze vleugel bewaard zouden worden tot in 1984. In dat jaar werd
de gerestaureerde collectie overgebracht naar Les Jacobins te Blois, waar het museum
heropende.