hbt - xs4all klantenserviceshtm.xs4all.nl:8081/actueel/reglementen/hbt versie 13.pdfbijlage 1...
TRANSCRIPT
HBT versie 13, januari 2013)
- 1 -
HBT
Uitgave januari 2013
HBT versie 13, januari 2013)
- 2 -
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave 2
Inleiding 6
Taakinhoud 7
Functie 7
Verantwoordelijkheden 7
Bevoegdheden 7
Informatieverstrekking 7
Presentatie 7
Middelen 8
Persoonlijke uitrusting 8
Voorbereiding op de dienst 8
Dienstaanwijzing 8
In dienst komen 8
Rijkaart controle 8
Persoonlijke veiligheid 9
Toegang tot de cabine 9
Oversteken van sporen 9
Gebruik looppaden 9
Bovenleiding 9
Gebruik bewustzijnsbeïnvloedende (genot)middelen 10
Mobiele Telefoon 10
Werkplaats en remises 10
Looppaden 10
Afstand tot de spoorstaven 10
Tram in ongewone toestand 10
Rijklaar maken 10
Rijden 11
Wegzetten 11
Bij het wegzetten van een railvoertuig in de remise 11 Bij het wegzetten van trams in de werkplaats remise Lijsterbes 11
Communicatie 11
Algemeen 11
Gespreksregels 12
NATO spelalfabet 13
Werkzaamheden 13
Afstand houden 13
Werkzaamheden aan een elektrisch wissel 13
Verstoring 13
Berijden van enkelsporige baanvakken 14
Rijden met trams 14
Gebruik van de bel 14
HBT versie 13, januari 2013)
- 3 -
Rijden op Zicht 14
Uitzicht 14
Kaartverkoop tijdens de rit 14
Passeren van trams, bus of obstakel 14
Verminderd Zicht 15
Traject TTGM- TERNOOT met spoorbeveiliging 15
ARI werking 15
Noodremming 15
Bedrijfsremming 15
ARI – storing voertuig 16
ARI – storing baan 16
Seinstelsel Tunnelverbod 16
Matrix 16
Halteringsregime TTGM en DenHaag CS hoog 16
Rijrichting aanduiding CS - Ternoot 17
Vervangend hoofdsein CS - Ternoot - Resident (perceel2) 17
Procedure stop Tonend Sein (STS) perceel 2 CS etc. 17
Procedure stop Tonend Sein lokale spoorbeveiliging 18
Procedure spoorbeveiliging remise Zichtenburg 18
Opdrachten en aanwijzingen 19
Haltes 20
Vaste halte 20
Deuren 20
Afstand houden 21
Verlichting 21
Buitenverlichting 21
Binnenverlichting 21
Mistverlichting 21
Slepen en duwen 21
Algemeen 21
Duwen 21
Verlaten van een tram 22
Algemeen 22
Begin- en eindpunten 22
Baanvak met spoorbeveiliging 22
Toegang tot wachthuizen 22
Overdragen/overnemen van een tram 23
Zand 23
Richtingaanwijzers 23
Voorrangsregels onderling railverkeer 23
Kruising en samenvloeiing 24 Remiseterrein Scheveningen 25 Naderen van een inrijdwissel op openbare weg 25
Naderen van een inrijdwissel op eigen of vrije baan 25
Voorrang "voorgetrokken" wissel op de Bosbrug (nvt RR) 25
Voorrangsregels en situaties Rijswijkseplein (nvt RR) 26
Regeling bij inrijdwissel 56 Rijswijkseplein 27
Voorrangsregels overige HTM voertuigen 27
HBT versie 13, januari 2013)
- 4 -
Gesloten verklaringen 27
In tegengestelde richting rijden/achteruitrijden 28
In tegengestelde richting rijden 28
In tegengestelde richting rijden op baanvak met spoorbeveiliging 28
Achteruitrijden 28
Begeleider 28
Tramonderdoorgang Mgr. van Steelaan 28
Seinen en snelheid 29
Seinen 29
Zichtbaarheid verkeerstekens en verkeerslichten 29
Toegelaten maximum snelheden 29
Rijden met uitgeschakelde tractie 30
Infra 31
Schouwen 31
Hindernissen of schade aan spoor en/of wissels 31
Schade aan de bovenleiding 31
Spoor staat onder Water 31
Overwegen 31
Wissels bedienen en berijden 31
Algemeen 31
Handwissel 31
Wissels met voorkeurstand 32
Elektrisch wissel 32
Elektrisch wissel van het type HSW (Höhe Sicherheit Weiche) 33
Remiseterrein Lijsterbesstraat 34
Remiseterrein Scheveningen 34
Remiseterrein Zichtenburg 35
Calamiteiten en onregelmatigheden 35
Algemeen 35
Schriftelijke meldingen 36
Gebruik van codes 36
Melden per mobilofoon 36
Ondersteuning door FOT 37
Ongevallen 37
Bommelding 37
Ontruimingsalarm 37
Brand 37
In de TTGM stopt u 38
In de TVT stopt u 38
Brand blussen 38
Storing aan trams 38
Dienst- of rituitval 38
Geen aflosser 39
Bovenleidingspanning 39
Bovenleidingbreuk 39
Stroomstoringen 39
Stroomstoring veroorzaakt door uw tram 39
Stroomstoring elders 39
HBT versie 13, januari 2013)
- 5 -
Bovenleidingspanning komt terug 39
Geïsoleerd staan 40
Ontsporing of verkeerd sporen 40
Verkeerde rijweg in baanvak met beveiliging 40
Seinen 41
Gevonden goederen 41
Vinder is in dienst van HTM 41
Vinder is niet in dienst van HTM 41
Passagier heeft iets verloren 41
Historisch, werk of goederenmaterieel 42
Rijden met trams 42
In- en uitstappen 42
Samengestelde trams 42
Aanwezigheid sein- en communicatiemiddelen 42
Haltes 42
Dodemanschakeling 42
Onbedoeld ontkoppelen 42
Slotbepalingen 43
Vervallen reglementen 43
Bijlage 43
Inwerkingtreding 43
Naslagwerk/Afkortingen 44
Bijlage 1 Seinenboek Trams (SBT)
Bijlage 2 Omwisselmatrix
Bijlage 3 Rijbevoegdheidregeling 49
HBT versie 13, januari 2013)
- 6 -
INLEIDING
Alle regelingen, die u moet kennen om uw werk goed te kunnen uitvoeren, zijn ondergebracht in dit Handboek voor Bestuurders van Trams (het HBT) of er wordt in dit handboek naar verwezen. Een uitzondering hierop vormen de regelingen met betrekking op uw arbeidsvoorwaarden of de in de CAO opgenomen regelingen.
Het Handboek voor Bestuurders van Trams is van toepassing op bestuurders van trams op het spoornet voor zover geëxploiteerd door HTM tót de 750 V spanningssluis op het Beatrixviaduct in Den Haag. Waar in dit handboek melding wordt gemaakt van ‚RR‛ geldt dit onderdeel voor bestuurders van RandstadRail.
Dit handboek gaat uit van personeel met voldoende vakmanschap om over een groot aantal zaken zelfstandig te kunnen beslissen. Daarom geeft dit handboek in de eerste plaats aan wat er van u als bestuurder van een tram wordt verwacht: het veilig rijden en rangeren met trams.
In een aantal gevallen is wel voorgeschreven hoe u moet handelen, omdat wettelijke bepalingen en beleid van HTM op het gebied van verkeersveiligheid, persoonlijke veiligheid en milieu dit noodzakelijk maken. Als niet voorgeschreven is hoe u moet handelen, handelt u op basis van uw vakmanschap en ervaring.
Het Handboek voor Bestuurders van Trams (HBT), het Seinenboek voor Trams (SBT bijlage 1) en het Handboek bij Werken en Schouwen (HWS) vallen onder verantwoordelijkheid van de directie HTM en zijn te beschouwen als één reglement en kennen een onderlinge samenhang.
Voor Trams dient in dit HBT gelezen te worden ‚Alle railgebonden voertuigen‛.
De beheerscommissie van het HBT, SBT EN HWS bestaat momenteel uit:
coördinator Railveiligheid van HTM;
coördinator Opleidingen van HTM ;
teamleider Railopleidingen van HTM;
coördinator Handboek Werken en Schouwen.
HBT versie 13, januari 2013)
- 7 -
TAAKINHOUD
FUNCTIE
U rijdt met trams;
U bent het aanspreekpunt voor de klant;
U stelt zich daarbij actief op.
VERANTWOORDELIJKHEDEN
U bent verantwoordelijk voor:
het veilig rijden met trams;
het rijden van de dienstregeling;
het opvolgen van opdrachten die niet in strijd zijn met de veiligheid;
het naleven van dit reglement.
BEVOEGDHEDEN
U bent bevoegd onder het HBT te rijden met trams conform uw rijkaart/rijbewijs RandstadRail;
U bent bevoegd tot het geven van aanwijzingen aan de reizigers in verband met een vlot verloop van het vervoer, veiligheid en gedrag in de tram.
INFORMATIEVERSTREKKING
U geeft informatie aan:
de verkeersleiding;
de exploitatiebegeleiding;
hulpverleners;
reizigers.
PRESENTATIE
U:
draagt uw dienstkleding correct en volledig volgens het kledingreglement;
beschouwt de tram als openbare ruimte;
mag in de tram niet roken, dus ook niet op de begin- en eindpunten;
dient tijdens het rijden een correcte houding aan te nemen en de bestuurdersstoel zodanig in te stellen, dat de pedalen en/of rij-remhendel moeiteloos te bedienen zijn, u de zij- en frontpanelen goed kunt overzien en er voldoende zicht naar de zijkanten is;
dient niet zakelijke gesprekken met collega’s en passagiers tijdens het rijden achterwege te laten;
mag tijdens het rijden geen handelingen verrichten, die niet noodzakelijk op het rijden gericht zijn.
HBT versie 13, januari 2013)
- 8 -
MIDDELEN
Voor het uitvoeren van uw taak beschikt u over:
persoonlijke uitrusting;
kennis van de laatste bedrijfsvoeringberichten;
PERSOONLIJKE UITRUSTING
U hebt als persoonlijke uitrusting:
geldige rijkaart en/of RandstadRail rijbewijs
dienstfluit;
driekant;
toegangspas
persoonsgebonden voertuigsleutel(s);
‚zwartboek‛;
dit handboek.
Bij lijndienst:
dienstenkaart;
wisselgeld, vervoerbewijzen (nvt RR);
handstempel (nvt RR).
VOORBEREIDING OP DE DIENST
DIENSTAANWIJZING
U rijdt uw tram in opdracht van de bedrijfsleiding.
Met betrekking tot uw dienst mogen opdrachten gegeven worden door:
een groepsmanager;
de exploitatiebegeleiding;
de verkeersleiding.
IN DIENST KOMEN
Uiterlijk bij het in dienst komen neemt u kennis van alle bedrijfsvoeringberichten en mutaties in het dienstrooster, tot dan toe. Bent u langere tijd afwezig geweest, dan dient u kennis te nemen van de in die periode van afwezigheid verschenen berichten en mededelingen.
RIJKAART-CONTROLE
Bij overdracht of ter beschikking krijgen van de tram moet u uw rijkaart/RR rijbewijs kunnen tonen aan de exploitatiebegeleider of aan verkeersdienst.
Indien u nog geen rijkaart/rijbewijs heeft (leerling-trambestuurder) dan rijdt u onder begeleiding van een instructeur of oefenmeester.
Indien er een dubbele bediening in het voertuig zit, ligt de verantwoording bij de instructeur. Zodra er zonder dubbele bediening wordt gereden, ligt de verantwoording bij de (leerling) trambestuurder.
Voor de opleiding start, heeft u de medische keuring en psychologische test met goed gevolg doorstaan.
Een rijkaart of RR rijbewijs wordt uitsluitend afgegeven als men het rij-examen met goed gevolg heeft afgelegd. Zie bijlage 3, rijbevoegdheidregeling.
HBT versie 13, januari 2013)
- 9 -
PERSOONLIJKE VEILIGHEID
TOEGANG TOT DE CABINE
het is verboden zich zonder cabinekaart in een afgesloten cabine te bevinden;
uitsluitend de bestuurder en inspecteurs van ILT hebben voor de uitoefening van hun functie zonder cabinekaart toegang tot een afgesloten cabine;
cabinekaarthouders en inspecteurs van ILT hebben uitsluitend toegang tot een afgesloten cabine in overleg met de bestuurder en als hun functie dit vereist;
tijdens instructieritten of examenritten hebben de leerling-bestuurder, de instructeur, de oefenmeester/mentor, de examinator en de toezichthouder zonder cabinekaart toegang tot een afgesloten cabine;
tijdens testritten, proefritten en ritten bestemd voor werkzaamheden op de baan hebben functionarissen zonder cabinekaart in overleg met de bestuurder toegang tot een afgesloten cabine. Het betreft hier uitsluitend ritten niet in reizigersdienst;
Alle bovengenoemde regels met betrekking tot de toegang tot een afgesloten cabine gelden zowel voor de bediende als de onbediende cabine;
Voor een niet afgesloten cabine geldt, voor de streep geen staanplaatsen, dit geldt ook voor meereizende collega’s.
OVERSTEKEN VAN SPOREN
Voordat u te voet sporen oversteekt, draagt u er zorg voor dat u:
voldoende vrij uitzicht heeft;
geen naderende tram hindert;
oversteekt op een afstand van minimaal 2 meter voor of achter een stilstaande tram;
niet over de (mechanische) koppeling van twee trams klimt;
niet op bewegende delen van de sporen (wissels) of de beveiliging staat;
zich alleen tussen de sporen bevindt als dit noodzakelijk is.
GEBRUIK LOOPPADEN
U maakt, indien aanwezig, gebruik van de looppaden;
U loopt zoveel mogelijk tegen de rijrichting in, zodat u een naderend voertuig ziet aankomen;
Bij het naderen en passeren van trams blijft u stilstaan op het looppad totdat de tram is gepasseerd;
Houdt uw kleding gesloten;
Maak oogcontact met de bestuurder van de naderende tram;
Het is tijdens exploitatie verboden te lopen in de TTGM, trambuis TVT, TTHS en de Netkous.
Hier geldt dat alleen schouwwerkzaamheden vanaf het schouwpad mogen worden uitgevoerd na toestemming van de CVL en u dient in het bezit te zijn van een geldig bevoegdheidbewijs.
Bovenleiding
U blijft ten minste 2,5 meter van de bovenleiding vandaan.
HBT versie 13, januari 2013)
- 10 -
GEBRUIK BEWUSTZIJNSBEÏNVLOEDENDE MIDDELEN
U mag de dienst niet aanvangen indien u onder invloed verkeert van bewustzijnsbeïnvloedende middelen. Tijdens de dienst gebruikt u geen bewustzijnsbeïnvloedende middelen.
MOBIELE TELEFOON
Uit het oogpunt van veiligheid is het niet toegestaan tijdens de dienstrit gebruik te maken van een mobiele telefoon, smartphone, I-pad en dergelijke.
Dit geldt tevens voor het wettelijk toegestane hands-free telefoneren. Het dragen van een ‚oortje‛ is nadrukkelijk niet toegestaan.
WERKPLAATS EN REMISES
LOOPPADEN
U maakt gebruik van looppaden of de door gele of groene strepen gemarkeerde looproute.
AFSTAND TOT DE SPOORSTAVEN
U blijft op een afstand van ten minste 1 meter van de dichtstbijzijnde spoorstaaf, als met trams of draaistellen gereden of gerangeerd wordt.
U blijft bij voorkeur aan de binnenzijde van de boog, als op wissels of bogen met trams of draaistellen gerangeerd wordt. Als dit niet mogelijk is, blijft u aan de buitenzijde van de boog op meer dan 2 meter afstand van de dichtstbijzijnde spoorstaaf.
Moet u sporen oversteken, vermijdt dit dan te doen vlak voor of achter ingeschakelde trams. Houdt rekening met het feit dat de stilstaande tram op een naastgelegen spoor kan worden gepasseerd.
TRAM IN ONGEWONE TOESTAND
Als bij een tram de stroomafnemer niet tegen de rijdraad staat, is het verboden:
de tram in te schakelen;
de stroomafnemer tegen de rijdraad te zetten;
Voordat u in een tram stapt, kijkt u of er andere kasten of luiken open staan dan waarvoor u toegang heeft. Als dit het geval is, betreedt u de tram niet of u verlaat de tram;
Indien een bordje "NIET SCHAKELEN" op de bestuurdersstoel of aan de hulpcontroller aanwezig is, mag u niet in- of uitschakelen;
In alle voorgaande situaties vraagt u de exploitatiebegeleider hoe te handelen.
RIJKLAAR MAKEN
U maakt een tram rijklaar volgens de voertuiginstructie;
Gebreken meldt u aan de exploitatiebegeleider.
HBT versie 13, januari 2013)
- 11 -
RIJDEN
Algemeen
U:
geeft een belsignaal elke keer als u de tram in beweging zet;
rijdt op zicht;
let bij wissels op het aansluiten van de tongen en de voor u geldende stand van wisselstandaanwijzer of wisselsein;
stopt voor de in- of uitgang van remise of werkplaats en geeft een belsignaal.
Wegrijden van een put
Voordat u wegrijdt van een put:
overtuigt u zich ervan, dat zich niemand op, naast of onder de tram bevindt;
geeft u een belsignaal;
roept u " voertuig …. op put X gaat rijden". Deze regel geldt indien u boven een open put staat.
In- en uitrijden van remise
Voordat u deuren van de remise passeert:
stopt u in de deuropening;
geeft u een belsignaal;
overtuigt u zich ervan dat zich niemand nabij de deuropening bevindt.
Op- en afrijden van remiseterrein
Bij het oprijden van een inrit dan wel het verlaten van een uitrit dient u alle weggebruikers voor te laten gaan.
WEGZETTEN
Bij het wegzetten van een railvoertuig in de remise:
zet u de tram weg volgens de richtlijnen in de voertuiginstructie;
levert u altijd de ingevulde tachograafschijf in bij de exploitatiebegeleiding (nvt RR);
meldt u gebreken of defecten aan de tram aan de exploitatiebegeleiding via de intercom;
schakelt u de binnen en buiten verlichting uit.
COMMUNICATIE
ALGEMEEN
Spreekverbindingen
U gebruikt alleen de toegestane spreekverbindingen:
mobilofoon;
intercom.
portofoon
HBT versie 13, januari 2013)
- 12 -
Mobilofoonverkeer
U meldt per mobilofoon:
onregelmatigheden;
storingen;
bedreiging van personeel en reizigers;
ongevallen met de tram of buiten de tram;
U mag via de mobilofoon de CVL raadplegen voor serviceverlening aan reizigers.
Gespreksdiscipline
Voor een goede gespreksdiscipline:
bedient u de apparatuur op de juiste wijze;
houdt u gesprekken kort en zakelijk;
zorgt u dat misverstanden voorkomen worden;
neemt u de gespreksregels in acht.
Geen verbinding met de CVL
Wanneer u geen verbinding met de CVL meer heeft en de veiligheid in het geding is, stopt u of blijft u stilstaan totdat de verbinding hersteld is of totdat u uw opdrachten van de verkeersdienst krijgt.
GESPREKSREGELS
De gespreksregels zijn:
u communiceert in het Nederlands;
gebruik uw lijncode aan het begin van een bericht;
laat de ander uitspreken;
laat uw bericht herhalen, wanneer u dit nodig acht;
veiligheid gerelateerde berichten dienen door u altijd woordelijk te worden herhaald;
gebruik bij het spellen het NATO spelalfabet;
indien er een nummer bij een sein geplaatst is communiceer dit dan cijfer voor cijfer;
noem nooit persoonsnamen (in verband met meeluisteren);
vermijdt ontkenningen;
gebruik voor de plaatsbepaling de richting waarin u rijdt of staat en vaste infrastructuur, bijvoorbeeld:
o naam van een halte;
o straatnaam en perceelnummer;
o wisselnummer;
o seinnummer;
o mastnummer.
HBT versie 13, januari 2013)
- 13 -
NATO spel alfabet
A ALFA J JULIETT S SIERRA
B BRAVO K KILO T TANGO
C CHARLIE L LIMA U UNIFORM
D DELTA M MIKE V VICTOR
E ECHO N NOVEMBER W WHISKEY
F FOXTROT O OSCAR X X-RAY
G GOLF P PAPA Y YANKEE
H HOTEL Q QUEBEC Z ZULU
I INDIA R ROMEO
WERKZAAMHEDEN
AFSTAND HOUDEN
U stopt uw tram op een afstand van ten minste 10 meter vanaf:
een stilstaand onderhoudsvoertuig;
een veiligheidspost.
U moet bij het naderen van een rijdend onderhoudsvoertuig, dat zich bevindt binnen het Profiel van Vrije Ruimte, voldoen aan de volgende voorwaarden:
snelheid begrenzen tot maximaal 15 km/h;
stoppen dan wel volgen op ten minste 30 meter afstand van het onderhoudsvoertuig.
WERKZAAMHEDEN AAN EEN ELEKTRISCH WISSEL
Bij werkzaamheden aan een elektrisch wissel stopt u:
voor de gele stip in het spoor of
voor de (gele) tegel in het spoor die het aanvraagpunt markeert voor het passeren van het wissel.
VERSTORING
Werkzaamheden, waardoor u langer dan 2 minuten moet wachten, meldt u aan de CVL.
HBT versie 13, januari 2013)
- 14 -
BERIJDEN VAN ENKELSPORIGE BAANVAKKEN
U berijdt een enkelsporig baanvak volgens het voor dit baanvak geldende bedrijfsvoeringbericht.
RIJDEN MET TRAMS
GEBRUIK VAN DE BEL
Elke keer dat u de tram in beweging zet, geeft u één belsignaal met de voorbel. Dit is een waarschuwing dat de tram gaat rijden. (zie ook het SBT 5.2).
Tijdens het rijden gebruikt u de voorbel om andere weggebruikers opmerkzaam te maken op de nadering van de tram of bij dreigend gevaar.
Het gebruik van de fluit/hoorn is toegestaan bij gevaar als blijkt dat het gebruik van de voorbel niet voldoende effect sorteert.
De achterbel gebruikt u indien er een mogelijk conflict met andere weggebruikers kan ontstaan, bijvoorbeeld door een versmalling van de weg.
RIJDEN OP ZICHT
U rijdt altijd op zicht, tenzij het sein de verantwoordelijkheid overneemt. (bijvoorbeeld Leyweg)
U beoordeelt de verkeerssituatie waarin u zich bevindt of naar verplaatst en handelt op zodanige wijze, dat u bij onveilige situaties of bij dreiging hiervan met de bedrijfsrem voor het gevaarpunt tot stilstand kunt komen.
Als een verkeerslicht rood licht blijft uitstralen en een defect aan de verkeersregelinstallatie waarschijnlijk is, meldt u de defecte installatie aan de CVL en rijdt indien mogelijk met een veilige verkeersstroom mee. Aals dit niet mogelijk is blijft u staan en verzoekt u om assistentie.
UITZICHT
U draagt zorg voor een goed uitzicht voor en naast u.
KAARTVERKOOP TIJDENS DE RIT
In principe worden er tijdens de rit geen handelingen verricht die niet op het rijden zijn gericht, dus ook geen kaartverkoop.
Hierop geldt één uitzondering. Dat is als de tram op de vrije (eigen) baan rijdt en zolang er geen ander verkeer in de buurt is of wordt genaderd en er geen werkzaamheden op dit baanvak zijn.
Dit betekent dat als u op de vrije (eigen) baan een met ander verkeer gedeelde rijweg of een kruising of oversteekplaats nadert, u weer de volle aandacht aan het verkeer moet besteden.
PASSEREN VAN TRAM, BUS OF OBSTAKEL
Als u een tram, bus of obstakel passeert die het zicht belemmert, realiseert u zich dat daar achter verkeersdeelnemers vandaan kunnen komen:
u past uw snelheid aan;
u houdt uw voet op het rempedaal of rij/remhendel tegen de remstand;
u geeft een belsignaal.
HBT versie 13, januari 2013)
- 15 -
VERMINDERD ZICHT
Verminderd zicht
Bij verminderd zicht, minder dan 50 meter past u uw snelheid zodanig aan dat u kunt stoppen binnen de afstand waarover de weg is te overzien en vrij is (art. 19 RVV).
Extreem verminderd zicht
Als het zicht zodanig verminderd is dat u niet meer veilig kunt rijden, stopt u op een daartoe geschikte plaats en meldt dit aan de CVL.
TRAJECT TTGM – TERNOOT met spoorbeveiliging
ARI WERKING
ARI = automatische rem-ingreep
Algemeen:
Een tram zonder (of niet goed werkende) ARI-installatie mag zonder toestemming van de CVL de TTGM niet in;
Een tram zonder ARI krijgt automatisch het sein TUNNELVERBOD (zie het SBT 10.1) bij het inrijden van de TTGM. U meldt zich bij de CVL, de CVL zal u door de TTGM loodsen;
Als van een tram één groep railremmen of trommel/schijf remmen niet functioneert, dan mag u na toestemming van de CVL door de TTGM rijden met een snelheidsbeperking van maximaal 25 km/uur.
Als van een tram één tractiegroep is uitgeschakeld, dan mag u na toestemming van de CVL door de TTGM rijden. Om veiligheidsredenen dient deze rit zonder passagiers te geschieden en eveneens met een snelheidsbeperking van maximaal 25 km/uur.
Ingreep met een NOODREMMING:
Als de tram een rood of gedoofd sein passeert of met een te hoge snelheid op een rood sein afrijdt of als een aangegeven matrixsnelheid met een hogere snelheid wordt gepasseerd, grijpt ARI in met een noodremming tot stilstand;
De trambestuurder moet zich in dit geval melden bij de CVL;
De CVL maakt een registratie en geeft deze aan de bedrijfsleiding;
Na toestemming van de CVL mag de tram weer verder rijden;
Bij terugkomst in de remise moet de trambestuurder een ongevallenrapport invullen en bij de bedrijfsleiding inleveren;
Een ARI ingreep met noodremming wordt beschouwd als verwijtbaar handelen. (telt niet mee voor 3VO), met uitzondering van een storing in het ARI systeem.
Ingreep met een BEDRIJFSREMMING:
ARI grijpt in met een bedrijfsremming tot stilstand wanneer in of buiten dit traject sneller wordt gereden dan 51 km/u ;
HBT versie 13, januari 2013)
- 16 -
Als de tram tot stilstand is gekomen kan er weer snelheid worden gemaakt en hoeft u de CVL niet in te lichten.
ARI – STORING in het voertuig zelf
Wanneer ARI met een onterechte noodremming inkomt dient U na te gaan welke ARI groep gestoord is. Deze groep moet u uitschakelen, via de storingschakelaar ARI. De ARI functionaliteit blijft volledig behouden. Zit de storing in beide groepen dan dient u na toestemming van de CVL beide groepen via de storingschakelaar uit te schakelen. Nu is de ARI functionaliteit niet meer aanwezig.
De trambestuurder dient met de CVL te overleggen over het inwisselen van de wagen;
Bij een ARI-storing mag de stuurstroom bij het stallen in de remise niet worden uitgezet aangezien de storing dan niet te achterhalen is;
Bovendien dient u in deze situatie de schakelaar "RIJRICHTING" op de stand "HULPCONTROLLER" te zetten;
De storing moet gemeld worden bij de exploitatiebegeleider .
ARI-STORING in de baan
Wanneer ARI in de baan in storing is, handelt u in opdracht van de CVL.
SEINSTELSEL TUNNELVERBOD
Het sein TUNNELVERBOD gaat boven alle andere seinen;
Staat u met uw tram voor een verlicht sein tunnelverbod, dan mag u niet verder rijden, ook al staan andere seinen niet stoptonend.
MATRIX
Onderaan sommige seinen in de tunnel bevindt zich een cijfermatrix. De matrix geeft de op dat moment maximaal toegestane snelheid aan waarmee dat sein gepasseerd mag worden;
Matrix gedoofd = maximale toegestane snelheid 50 km/u.
Een matrix onder een sein kan een variabele snelheidsaanduiding geven d.m.v. cijfers.
Deze cijfers dienen met 10 vermenigvuldigd te worden om de snelheid in km/u te verkrijgen.
HALTERINGSREGIME TTGM EN DEN HAAG CS HOOG
U halteert zodanig, dat:
het gele vierkant op de perrons (CS) ter hoogte van uw eerste deur (GTL) uitkomt;
Voor RandstadRail voertuigen gelden speciale halteringsborden (zie het SBT 2.2).
Een tram, die in het station een halte nadert, moet doorrijden naar de eerste halteplaats;
Als de eerste halteplaats bezet is, dient de tweede halteplaats te worden gebruikt. Deze regel geldt niet voor gekoppelde RR voertuigen i.v.m. de
HBT versie 13, januari 2013)
- 17 -
lengte van 76 meter; zij wachten voor het perron tot de eerste halteplaats vrij komt;
Wanneer bij het binnenrijden van het station de eerste halteplaats vrijkomt, halteert u niet op de tweede, maar op de eerste halteplaats;
Een tram mag maar één keer halteren. Na halteren op de tweede halteplaats moet de tram dus meteen doorrijden;
Na het halteren op de tweede halteplaats mag u bij rood sein NIET oprijden naar de eerste halteplaats. U wacht op de tweede halteplaats tot het sein voorbijrijden toestaat;
De tram mag in de tunnel niet stoppen op de derde halteplaats. Als de tweede halteplaats bezet is, moet de naderende tram dus voor het rode sein wachten voor het station;
Wanneer u voor het station moet wachten bij het rode sein en dit duurt langer dan 2 minuten, neemt u contact op met de CVL (zie het SBT 10.2);
In geval van een calamiteit zal de CVL contact met u opnemen en het sein voor het station op geel - geel knipperend en matrix op 1.5 zetten.
RIJRICHTING AANDUIDING CS – TERNOOT
Indien de rijrichtingaanduiding ( zie SBT 10.3) niet brandt, zijn de wissels wel vergrendeld, maar dient uzelf aan de hand van de stand van de wissels te controleren of de juiste rijweg is ingesteld.
VERVANGEND HOOFDSEIN CS – TERNOOT – RESIDENT (PERCEEL 2)
Als een lichtsein niet uit de stand STOP komt bij het stellen van een rijweg bestaat de mogelijkheid om vervangend hoofdsein in te stellen. Het seinbeeld bestaat uit drie witte punten in de vorm van een V.
Een rijweg middels vervangend hoofdsein is een rijweg onder gereduceerde veiligheidsvoorwaarden, waarbij met een snelheidsbeperking deels op zicht wordt gereden. (zie het SBT 10.4).
PROCEDURE LASTGEVING STOPTONEND SEIN (STS)
Voor het passeren van een stoptonend sein in het ARI spoorbeveiligingsgebied (perceel 2, TTGM, CS-Ternoot-Oostinje en Beatrixviaduct) gelden voor de CVL en bestuurder de volgende procedures:
De bestuurder stopt voor een onverwacht stoptonend seinbeeld;
De bestuurder neemt contact op met de CVL;
De CVL controleert waarom het sein stoptonend is. Als op een normale manier geen rijweg in te stellen is en de CVL geborgd heeft dat passage van het sein veilig kan geschieden, geeft hij aan de bestuurder een lastgeving stoptonend sein af voor het betreffende sein. Ook geeft de CVL de exact ingestelde rijweg door;
Is er sprake van een vervangend hoofdsein, dan geeft de CVL mee in de lastgeving dat bij het zien van het vervangende hoofdsein de lastgeving uitgevoerd mag worden;
De bestuurder herhaalt de inhoud van de lastgeving stoptonend sein;
De CVL bevestigt het bericht van de bestuurder;
HBT versie 13, januari 2013)
- 18 -
De bestuurder rijdt verder op zicht met een maximale snelheid van 20 km/uur tot het volgende sein en volgt dit sein op;
Bij het naderen van ieder wissel controleert de bestuurder of de stand van het wissel overeenkomt met de opgegeven rijweg;
Bij twijfel of het niet goed kunnen waarnemen, stopt de bestuurder voor het wissel en neemt hij contact op met de CVL.
Als de wisselstand goed is, berijdt de bestuurder het wissel op zicht met een snelheid van maximaal 15 km/uur.
De CVL registreert het afgeven van een lastgeving stoptonend sein.
De procedure voor het passeren van een stoptonend sein voor de locale spoorbeveiliging geldt voor CVL en bestuurder.
De locale spoorbeveiligingen zijn:
- Leyenburg
- Monstersestraat.
Wanneer de bestuurder wordt geconfronteerd met een stop tonend seinbeeld:
De bestuurder stopt voor het sein en neemt contact op met de CVL;
De CVL geeft de bestuurder opdracht om op zicht te gaan rijden;
De bestuurder herhaalt het bericht;
De CVL bevestigt het bericht van de bestuurder;
De bestuurder rijdt verder op zicht;
Bij het naderen van ieder wissel controleert de bestuurder of de stand van het wissel overeenkomt met de voor hem bedoelde rijweg;
Bij twijfel of het niet kunnen waarnemen van de stand ervan, stopt de bestuurder voor het wissel en neemt contact op met de CVL;
In opdracht van de CVL mag de bestuurder een verkeerde wisselstand in de juiste rijrichting omleggen;
Als de wisselstand goed ligt, berijdt de bestuurder het wissel met een maximale snelheid van 15km/uur;
Bij een gedoofd wisselsein dient men het wissel stapvoets te passeren.
Noot.
Mocht u om de een of andere reden zonder toestemming van de CVL onverhoopt een stoptonend sein passeren (rijdend of glijdend), dan dient u uw voertuig direct stil te zetten, de CVL hiervan in kennis te stellen en de opdrachten van de CVL op te volgen.
De uitrijdwissels bij deze locale spoorbeveiligingen zijn openrijdbaar.
De procedure voor de spoorbeveiliging van de remise Zichtenburg geldt voor de exploitatiebegeleider en de bestuurder.
Het remiseterrein verlaten:
De bestuurder vraagt via zijn vertrekmelding een rijweg aan wanneer hij het remiseterrein gaat verlaten;
Wanneer hij geen rijweg gesteld krijgt meldt hij zich bij de exploitatiebegeleider.
De communicatie gaat via de intercom of via de mobilofoon/portofoon.
HBT versie 13, januari 2013)
- 19 -
Afhankelijk van de plaats op het remiseterrein meldt u zich bij de exploitatiebegeleider via de intercom of portofoon (RR) of bij de CVL;
De exploitatiebegeleider stelt een rijweg in;
Kan de exploitatiebegeleider geen rijweg stellen, dan geeft hij u de opdracht om het remiseterrein op zicht te verlaten. De bestuurder is zelf verantwoordelijk voor de juiste stand van de in- en uitrijdwissels.
Het remiseterrein oprijden:
De bestuurder meldt zich bij via de intercom bij de exploitatiebegeleider;
De exploitatiebegeleider stelt een rijweg in naar een remisespoor. Het spoornummer wordt getoond op de matrix van de spoorbeveiliging;
Kan de exploitatiebegeleider geen rijweg stellen dan geeft hij u de opdracht om op zicht naar het aangegeven spoor te rijden. De bestuurder is zelf verantwoordelijk voor de juiste stand van de in- en uitrijdwissels.
De communicatie gaat via de intercom of via de mobilofoon/portofoon.
Afhankelijk van de plaats op het remiseterrein meldt u zich bij de exploitatiebegeleider via de intercom of portofoon (RR) of bij de CVL;
Rangeren op het remiseterrein.
Dit mag uitsluitend in opdracht van de exploitatiebegeleider.
De snelheid op het remiseterrein bedraagt max. 15 km/uur.
OPDRACHTEN EN AANWIJZINGEN
Opdrachten
U voert opdrachten uit die gegeven worden door daartoe bevoegd HTM personeel (coördinator railveiligheid, groepsmanagers, exploitatiebegeleiders, CVL, veiligheidspost), tenzij dit strijdig is met de veiligheid.
Aanwijzingen
U volgt aanwijzingen op die gegeven worden door:
politie;
brandweer.
Aanwijzingen:
gaan boven opdrachten;
kunnen afwijken van opdrachten;
meldt u aan de CVL.
De verkeersleiding heeft de algemene leiding totdat politie of brandweer arriveert. Bij het aanwezig zijn van politie of brandweer coördineert de verkeersleiding de aanwijzingen en opdrachten naar de bestuurder.
Aanwijzing wijkt af van veiligheidsvoorschriften:
U licht de politie of brandweer in als de aanwijzing afwijkt van de:
veiligheidsvoorschriften; of
HBT versie 13, januari 2013)
- 20 -
voertuiginstructie.
U volgt de aanwijzing op als de politie of brandweer de aanwijzing handhaaft.
Beveiliging bij opvolgen aanwijzing:
Voordat u de aanwijzing opvolgt, beoordeelt u of dit veilig kan. Zo niet dan vraagt u ter beveiliging assistentie van:
de CVL; of
de politie; of
de brandweer.
HALTES
Halte
Alleen bij officiële haltes mogen passagiers in- en uitstappen!
U stopt:
met de voorste deur bij de haltepaal;
met de voorste deur bij de gele tegel/gele streep;
voor de witte stopstreep.
Voor RR kunnen op sommige haltes RR halteringsborden geplaatst worden.
U stopt met de voorzijde (neus) van het RR voertuig bij het halteringsbord;
Op het platform CS en de perrons van de TTGM mag u, vertrekkend van de tweede halte, niet opnieuw stoppen bij de eerste halte;
U overtuigt zich ervan, dat personen, dieren en goederen zich geheel binnen of buiten de tram bevinden, voordat u de tram in beweging brengt.
Vaste halte
U stopt altijd bij vaste haltes. Ook wanneer er géén passagiers staan!
Een vaste halte wordt aangegeven door een groene balk op het haltebord;
Dit geldt voor alle railvoertuigen;
Voor RandstadRail is tijdens exploitatie elke halte een vaste halte.
Halte waar niet wordt gestopt
Als u een halte passeert waar u niet hoeft te stoppen:
past u uw snelheid aan tot maximaal 25 km/u;
houdt u uw voet op het rempedaal in neutraal- of remstand;
RR rij-remhendel in neutraal- of remstand;
geeft u een belsignaal aan het begin van de halte.
DEUREN
Tijdens het rijden zijn de deuren gesloten. Voor RR geldt dit ook voor de cabinedeuren;
Staat een passagier te wachten bij de haltepaal, dan dient deze door de eerste deur te worden toegelaten;
HBT versie 13, januari 2013)
- 21 -
Bij aankomst aan de halte worden alle deuren vrijgegeven; bij grote drukte worden alle deuren geopend door de bestuurder.
Afstand houden
Tussen een stilstaand voertuig en uw voertuig houdt u minimaal een afstand van 1 meter aan.
U moet onder alle omstandigheden op tijd kunnen stoppen met de bedrijfsrem.
VERLICHTING
Buitenverlichting
Bij het verlaten van de remise dient de buitenverlichting te branden.
Binnenverlichting
Bij het verlaten van de remise dient de interieurverlichting te branden.
Mistverlichting
Bij mist en sneeuwval met zicht van minder dan 50 meter ontsteekt u naast de buitenverlichting ook het mistachterlicht.
SLEPEN EN DUWEN
Algemeen
Slepen of duwen is toegestaan als:
de veiligheid van het verkeer gegarandeerd is;
de trams gekoppeld zijn volgens voertuiginstructies;
de defecte tram elektrisch is uitgeschakeld;
de stroomafnemer(s) van de gesleepte of geduwde tram is/zijn neergelaten;
met een tweede bevoegde met rijkaart/RR rijbewijs is afgesproken dat de voorgeschreven rij-, rem- en waarschuwingsseinen door middel van hand- geluidssignalen of portofoon worden gegeven.
Er wordt gecommuniceerd middels het tramnummer
In de tram mogen tot de eerstvolgende halte reizigers aanwezig zijn, tenzij deze op een veilige plaats eerder kunnen uitstappen.
Duwen
U mag een tram duwen:
als slepen niet mogelijk is;
tot aan de eerste gelegenheid waar het mogelijk is de tram tijdelijk neer te zetten; of
waar een tram aan de voorzijde kan worden gekoppeld om de defecte tram verder weg te slepen.
Als bestuurder van de geduwde tram bent u de bestuurder van de gekoppelde combinatie trams.
De duwende tram voert de lijncode 00 xx 0.
HBT versie 13, januari 2013)
- 22 -
In de tram mogen tot de eerstvolgende halte reizigers aanwezig zijn, tenzij deze op een veilige plaats eerder kunnen uitstappen.
VERLATEN VAN EEN TRAM
Algemeen
Als u een tram verlaat, zorgt u er voor dat:
de tram niet kan wegrollen;
u de rijsleutel meeneemt, zodat onbevoegden de tram niet kunnen bedienen;
uw persoonlijke bezittingen (geld en vervoersbewijzen) niet toegankelijk zijn;
ten minste één deur per tram te openen is of open staat als er reizigers in de tram aanwezig zijn.
Begin- en eindpunten
Algemeen. Onderstaande is van toepassing zolang het niet ten koste gaat van pauze in eigen tijd.
Op begin- en eindpunten of daar waar u niet in de onmiddellijke nabijheid van de tram blijft:
U sluit uw tram op begin- en eindpunten altijd aan op een voor u staande tram;
u laat uw tram nooit halverwege in een keerlus staan;
neemt u bij het verlaten van de tram uw persoonlijke bezittingen (geld en vervoersbewijzen) mee;
draagt u er zorg voor, dat van de eerst vertrekkende tram alle deuren open zijn of geopend kunnen worden;
Als de tram voor u is vertrokken moet uw tram opgezet worden.
Baanvak met spoorbeveiliging
Op een baanvak met spoorbeveiliging mag u pas na toestemming van de CVL een tram verlaten.
TOEGANG TOT WACHTHUIZEN
De wachthuizen zijn voorzien van deursloten die open (dagsituatie) en dicht (nachtsituatie) worden gestuurd aan de hand van automatisch tijdschakeling. Daarnaast zijn de wachthuizen voorzien van een toegangscontrolesysteem met pasjes.
Tijdgeschakelde sloten
De openings- en sluitingstijden worden in het systeem geprogrammeerd volgens opgave van de vervoervestigingen.
Toegangscontrolesysteem
De wachthuizen zijn aan de buitenkant voorzien van een paslezer. De paslezer registreert de passen die worden aangeboden. Het slot wordt vrijgegeven, indien de pashouder geautoriseerd is om de ruimte te betreden.
In de deur zit een elektrisch motorslot of een krachtige kleefmagneet.
Na sluitingstijd
HBT versie 13, januari 2013)
- 23 -
Men kan een wachthuis te allen tijde verlaten, ook als de sluitingstijd van het betreffende wachthuis is ingegaan.
Dit kan door:
de bediening van de deurkruk in geval van een deur met een elektrisch motorslot;
de schakelaar in te drukken in geval van een deur met een kleefmagneet;
Na sluitingstijd is een wachthuis alleen te openen met een zogenaamde calamiteitenpas. De vervoersvestigingen, de CVL en de 24-uurs storingsdienst van Faciliteiten beschikken over zo’n pas.
OVERDRAGEN/OVERNEMEN VAN EEN TRAM
Algemeen. Onderstaande is van toepassing zolang het niet ten koste gaat van pauze in eigen tijd.
Overdragen
Als u een tram overdraagt op de lijn:
Meldt u eventuele storingen, schades of bijzonderheden aan de Infrastructuur aan de aflossende bestuurder.
meldt u, indien van toepassing, aan de aflossende bestuurder dat u tijdens uw dienst veel zand heeft moeten gebruiken.
Overnemen
De overnemende bestuurder dient in dit geval bij het eerstvolgende beginpunt de zandstrooiers te controleren ook al schiet de keertijd tekort. U meldt aan de CVL dat u vanwege de controle, of bijvullen later van het beginpunt zal vertrekken.
ZAND
De zandvoorraad
Op het eindpunt met de langste keertijd wordt door u de zandvoorraad gecontroleerd
Als de zandvoorraad op een eindpunt opraakt of onbruikbaar is, meldt u dit onmiddellijk aan de CVL.
U draagt er zorg voor dat uw aflosser geen lege zandbakken heeft.
Zandstrooien
U moet zand strooien om slippen of glijden te vermijden bij aanzetten en remmen.
RICHTINGAANWIJZERS
U gebruikt de richtingaanwijzers:
waar het RVV dit voorschrijft;
als het spoor een zijdelingse beweging maakt ten opzichte van het wegprofiel;
als de afstand tussen spoor en zijkant van de weg kleiner wordt.
VOORRANGSREGELS onderling railverkeer.
Deze voorrangsregels zijn niet van toepassing op gebieden met in werking zijnde spoorbeveiliging!
HBT versie 13, januari 2013)
- 24 -
U houdt zich aan de regels van het RVV en de WvW. Hieronder vindt u aanvullende regels voor onderlinge railvoertuigen.
Kruising en samenvloeiing
Bij een samenvloeiing van sporen gaat het railvoertuig op het rechter spoor voor.
Bij gelijkwaardige spoorkruisingen, verleent u voorrang aan het railvoertuig die voor u van rechts komt.
Railvoertuig op een afbuigend spoor.
Als u op een afbuigend spoor rijdt, dat een naastliggend spoor kruist, laat u een railvoertuig op dat rechtdoorgaande spoor voorgaan.
Tailtrack inrijdende railvoertuigen laten tailtrack uitrijdende railvoertuigen voorgaan, tenzij dit door seinen anders wordt geregeld.
Railvoertuigen op de Laan van Meerdervoort die ter hoogte van de remise Lijsterbes het hoofdspoor blijven volgen, gaan voor op railvoertuigen rijdend op het middenspoor.
De spoorboog remise LB/ Loosduinen, naar en van het middenspoor, mag niet bereden worden door de Citadis.
HBT versie 13, januari 2013)
- 25 -
Remiseterrein Scheveningen
Als u het remiseterrein Scheveningen oprijdt, laat u de tram, die het remiseterrein verlaat, voorgaan. (Op de andere remises worden rijwegen gesteld).
Naderen van een inrijdwissel op openbare weg
Als u een inrijdwissel nadert dat een naastliggend spoor kruist op de openbare weg, stopt u voor elk railvoertuig dat op het naastliggende spoor uit dezelfde of uit tegengestelde richting nadert;
Naderen van een inrijdwissel op eigen of vrije baan
Als u een inrijdwissel nadert, dat een naastliggend spoor kruist op een eigen of vrije baan en u moet rechtdoor, dan stopt u voor elk voertuig dat op het naastliggende spoor uit dezelfde of uit tegengestelde richting nadert.
Voorrang "voorgetrokken" wissel op de Bosbrug
Railvoertuig vanaf Scheveningen richting CS (lijn 9) verleent voorrang aan railvoertuigen komend vanaf Korte Voorhout (lijnen 10,16,17). RVV regeling: nadering voorrangsweg.
Railvoertuig vanaf CS richting Korte Voorhout laat een railvoertuig vanaf Scheveningen richting CS voorgaan en stopt voor witte vierkant op de Bosbrug. RVV regeling: rechtdoor op dezelfde weg gaat voor. Railvoertuig vanaf CS richting Scheveningen (lijn 9) laat railvoertuig vanuit Scheveningen (lijn 9) voorgaan en stopt voor witte vierkant op de Bosbrug. VOR regeling: naderen inrijwissel eigen baan.
HBT versie 13, januari 2013)
- 26 -
VOORRANGSREGELS EN –SITUATIES RIJSWIJKSEPLEIN
Situatie:1 Rood Railvoertuigen komende van het HS in de richting van de Weteringkade, moeten voorrang verlenen aan railvoertuigen komende van de Rijswijkseweg.
(Voorrang door middel van haaientanden en een bord links van het spoor aangegeven)
Deze situatie is conflicterend, maar railvoertuigen krijgen in deze situatie nooit tegelijkertijd wit licht.
Situatie:2 Groen Railvoertuigen komende van het Zieken moeten voorrang verlenen aan railvoertuigen komende van de Weteringkade.
(Voorrang door middel van haaientanden aangegeven)
deze situatiekan tegelijkertijd wit knipperend licht geven.
Situatie:3
Blauw Railvoertuigen komende van het Rijswijkseplein in de richting van de Rijswijkseweg moeten railvoertuigen komende van HS in de richting van het Zieken, voor laten gaan
(Rechtdoor op dezelfde weg gaat voor)
Situatie:4 Paars Railvoertuigen komende van het HS in de richting van het Zieken, moeten railvoertuigen komende van de Rijswijkseweg in de richting van het Zieken voor laten gaan.
(Bij een samenvloeiing van sporen gaat het voertuig komende van rechts voor.)
Deze situatie kan tegelijkertijd wit knipperend licht geven.
Situatie:5 Bruin Railvoertuigen komende van het Rijswijkseplein in de richting van het Zieken, moeten railvoertuigen komende van de Weteringkade voor laten gaan.
(Rechtdoor op dezelfde weg gaat voor)
Deze situatie is conflicterend, maar railvoertuigen krijgen in deze situatie nooit tegelijkertijd wit licht.
HBT versie 13, januari 2013)
- 27 -
Regeling bij inrijdwissel 56:
Keerlussen Rijswijkseplein.
Railvoertuigen komende van het Rijswijkseplein, gaan vóór bij inrijdwissel 56 op railvoertuigen de keerlussen in. (rechtdoor op dezelfde weg gaat voor).
VOORRANGSREGELS OVERIGE HTM VOERTUIGEN
Storings- en Ongevallendienst (S.O.D.) en Verkeers- en Ongevallendienst (V.O.D.)
U verleent voorrang aan de voertuigen van de Storings- en OngevallenDienst (S.O.D.) en Verkeers- en OngevallenDienst (V.O.D.) als deze aan de bovenzijde kenbaar zijn door:
ten minste één geel zwaailicht; of
geel brandend knipperlicht.
GESLOTENVERKLARINGEN
Railvoertuigen kunnen niet allen het gehele net berijden
De verschillende types trams hebben elk hun karakteristieken (PVR) zodat zij niet over het gehele net kunnen rijden. Om dit op de diverse locaties duidelijk te maken gelden er gesloten verklaringen en afsluitborden (zie het SBT 2.2).
De borden gelden voor het type tram dat op het bord vermeld wordt.
HBT versie 13, januari 2013)
- 28 -
IN TEGENGESTELDE RICHTING RIJDEN/ACHTERUITRIJDEN
U mag met een tram in tegengestelde richting rijden als u daarvoor eerst toestemming heeft gekregen van de CVL.
Pas nadat u toestemming heeft gekregen (daarbij geeft de CVL aan voor welk trajectdeel deze toestemming geldt, zo nodig vraagt u daarnaar) mag u gaan rijden als u:
de weg kunt overzien; of
met seinen direct contact heeft met een "HTM-er met rijkaart/RR rijbewijs" als begeleider buiten de tram die de weg kan overzien.
u volgt de rij- en remopdrachten van deze begeleider op.
In tegengestelde richting rijden op baanvak met spoorbeveiliging
In een baanvak met spoorbeveiliging moet u toestemming hebben van de CVL om in tegengestelde richting te rijden. Op het traject met spoorbeveiliging Zichtenburg moet u toestemming hebben van de exploitatiebegeleiding RVZ.
Achteruitrijden
U mag met een tram achteruitrijden als u met seinen direct contact heeft met een "HTM-er met rijkaart/RR rijbewijs" als begeleider in of buiten de tram die de weg kan overzien. U volgt de rij- en rem-opdrachten van deze begeleider op. (Zie voor omschrijving "Achteruitrijden" het naslagwerk).
Begeleider
Als u optreedt als begeleider bij achteruitrijden of in tegengestelde richting rijden van een tram:
kunt u de weg overzien;
waarschuwt u naderend verkeer;
geeft u met portofoon (RR), hand- en/of geluidsseinen rij- en remopdrachten aan de trambestuurder.
Tramonderdoorgang Mgr. Van Steelaan
Definitie van de tramonderdoorgang Mgr. Van Steelaan / Heuvelweg:
De onderdoorgang begint op straatniveau ter plaatse van de betonnen bak en eindigt op straatniveau aan het einde van de betonnen bak aan de andere zijde. De onderdoorgang betreft dus niet uitsluitend het overdekte gedeelte.
Het berijden van de onderdoorgang wordt geregeld middels een wit brandend sein, dat geplaatst is op ongeveer 10 meter voor het overdekte deel. Een wit brandend sein betekent de onderdoorgang is vrij.
Indien de lamp gedoofd is, kan dit betekenen:
Railvoertuig in de onderdoorgang;
Stremming in de onderdoorgang;
Installatie defect.
U dient in dit geval te stoppen voor de witte balk en u te overtuigen dat de onderdoorgang vrij is en rijdt dan op zicht verder.
In de onderdoorgang geldt een maximum snelheid van 50 km/u. Per rijrichting mag er zich maar 1 voertuig in het overdekte gedeelte van de onderdoorgang bevinden.
HBT versie 13, januari 2013)
- 29 -
SEINEN EN SNELHEID
SEINEN
Als aanvulling op de seinen uit het RVV, volgt u de seinen op die in het Seinenboek voor Trams (SBT) zijn opgenomen. Dit laatste maakt als bijlage 1 deel uit van dit reglement. De omschrijving van de seinbeelden is bepalend; de afbeeldingen dienen ter verduidelijking.
ZICHTBAARHEID VERKEERSTEKENS EN VERKEERSLICHTEN
Als u verkeerstekens en verkeerslichten niet duidelijk kunt waarnemen, nadert u deze met een zeer lage snelheid, totdat u de getoonde tekens of lichten duidelijk ziet.
TOEGELATEN MAXIMUM SNELHEDEN
De hieronder aangegeven snelheden zijn maximum snelheden, tenzij anders aangegeven.
Plaats Maximum snelheid (in km/h)
Bijzonderheden
Algemeen
Algemeen 50
Speciale trajecten
Remiseterreinen en werkplaatsen 15 Hoogste voorzichtigheid geboden.
Kruisingen
Railkruising recht 25 Aanrijdend vanuit het rechtdoorgaande spoor, geldt deze snelheids beperking tot het gehele railvoertuig de spoorkruising is gepasseerd.
Railkruising gebogen 15 Aanrijdend vanuit de spoorboog, geldt deze snelheids beperking tot het gehele railvoertuig de spoorkruising is gepasseerd.
Wissels
Handwissel 15 U moet het aanliggen van tongen kunnen zien.
Elektrisch wissel 15 Vanaf de gele stip tot de tram het wissel verlaten heeft.
Elektrisch wissel type HSW
Wissel is voorzien van een wisselnummerbordje met een blauwe achtergrond
(Höhe Sicherheit Weiche = wissel met hoger veiligheidsniveau)
15
Wisselsein is in ruststand gedoofd.
Het wisselsein moet de juiste rijrichting aangeven. Blauw verlichte pijl.
HBT versie 13, januari 2013)
- 30 -
Plaats Maximum snelheid (in km/h)
Bijzonderheden
Elektrisch wissel type HSW
Wissel is voorzien van een wisselnummerbordje met een rode achtergrond
(Höhe Sicherheit Weiche = wissel met hoger veiligheidsniveau)
25*
Wisselsein is in ruststand gedoofd.
Het wisselsein moet de juiste rijrichting aangeven. Blauw verlichte pijl.
*)Tot nader order is dit vastgesteld op 15 km/h
Wissels CS / J. v. Stolberglaan / Ternoot / Beatrixlaan / Resident (perceel 2)
J. v. Stolberglaan / Ternoot in rechtstand
25
50
Ingeval van storing moet dit wissel omgelegd worden, door geïnstrueerd en bevoegd personeel.
Uitrijdwissels 15 Aanrijdend op een uitrijdwissel waarbij de tongen door u opgereden moeten worden, rijdt u deze open met maximaal 15km/uur totdat het eerste draaistel het wissel is gepasseerd, daarna mag worden versneld tot baanvak snelheid.
Bijzondere situaties
Snelheid in bogen 20 Tenzij door borden anders aangegeven
Halte 25
Slepen op openbare weg 25
Slepen op eigen baan 25
Duwen 15
Naderen rijdend onderhoudsvoertuig 15 Stoppen bij een afstand kleiner dan 30 meter.
RIJDEN MET UITGESCHAKELDE TRACTIE
U rijdt met uitgeschakelde tractie:
bij starre bovenleidingconstructies op bruggen en onder viaducten, waar met borden snelheidsbeperkingen zijn aangegeven;
op kruisingen;
onder districtonderbrekers;
op plaatsen waar vonken getrokken kunnen worden;
Als u op één van deze plaatsen tot stilstand gekomen bent, versnelt u rustig tot een snelheid van ten hoogste 15 km/h.
HBT versie 13, januari 2013)
- 31 -
INFRA
SCHOUWEN
U schouwt als bestuurder tijdens het rijden het spoor, de wissels en de bovenleiding. Onregelmatigheden meldt u onmiddellijk aan de CVL.
Hindernissen of schade aan spoor en/of wissels
Objecten, die zich in of tussen de sporen en/of wissels bevinden en die tot een ontsporing of schade kunnen leiden, verwijdert u, ook als reeds over de objecten is gereden. Als u het object niet kunt verwijderen, licht u de CVL in en wacht op uw achterganger om deze te waarschuwen, tenzij de CVL u toestemming verleent verder te rijden.
Schade aan de bovenleiding
U passeert ongerechtigheden aan de bovenleiding met getrokken stroomafnemer:
na toestemming van de CVL en als u begeleid wordt door:
een collega bestuurder; of
een exploitatiebegeleider; of
personeel van de afdeling HTM Infrastructuur. (NVT RR)
Spoor staat onder water
Als sporen onder water staan, dient u dit te melden aan de CVL en mag u de plek passeren met een snelheid van ten hoogste 10 km/uur.
Indien het water hoger staat dan 10 cm gemeten vanaf bovenkant spoorstaaf mag u niet verder rijden omdat de motoren en diverse bedieningskasten onder water kunnen lopen.
OVERWEGEN
Bij tramoverwegen die zijn uitgerust met overwegbomen is een controlelicht geplaatst. (zie SBT 3.1 )
Als dit controlelicht gedoofd is, berijdt u de overweg met gepaste snelheid en op zicht.
WISSELS BEDIENEN EN BERIJDEN
Algemeen
Voor het berijden van een inrijdwissel overtuigt u zich van:
het aansluiten van de tongen.
Als de tongen van een wissel niet aansluiten:
stopt u voor het wissel;
inspecteert u het wissel;
verwijdert u eventueel aanwezig vuil.
U waarschuwt de CVL als de tongen na het schoonmaken nog niet aansluiten. U blijft voor de tongen van het wissel staan en wacht op de Verkeers- en Ongevallen Dienst (V.O.D.) of HTM Infrastructuur.
Definitie links- en rechtsleidende wissels
De stand van het wissel dient altijd bekeken te worden vanuit de inrijdrichting. Aldus kan een wissel slechts links- of rechtsleidend zijn. Ook als het wissel
HBT versie 13, januari 2013)
- 32 -
uitgereden wordt dient bij de bepaling of het wissel links- of rechtsleidend is uitgegaan te worden van de inrijdrichting.
Handwissel
Omleggen U legt een wissel met het wisselijzer bij de uitsparing bij de tongen, of in de beker in het midden van de wisselbak om, zodat u aan de verbindingsstang tussen de tongen trekt. Vervolgens drukt u de meegetrokken tong aan.
In een spoor in exploitatie
Als u een handwissel omlegt in een spoor dat in exploitatie is:
berijdt u het wissel in de voor de exploitatie afwijkende stand.
zorgt u er voor dat een achteropkomende tram niet in een verkeerde wisselstand kan rijden;
legt u het wissel na het berijden in de normale stand terug, onmiddellijk nadat de tram het wissel is gepasseerd.
Bent u met bovenstaande bezig op het moment dat uw achterganger arriveert en hij moet dezelfde of een andere richting op, overtuigt u zich ervan dat hij uw taak overneemt (u bent op dat moment verantwoordelijk en gaat de verplichting aan hem/haar overgeven om het wissel na het passeren in de juiste stand terug te leggen).
Indien een ander bevoegd personeelslid de taak heeft om bij calamiteiten het wissel te bedienen gaat de verplichting op hem/haar over.
Groene streep tussen de sporen
Met de voorkant van de tram (GTL8) stopt u ter hoogte van de groene streep tussen de sporen. De achterzijde van de tram staat dan zodanig dat een achteropkomende tram er niet door kan en u het wissel kunt terugleggen; (n.v.t. RR)
Wissels met voorkeurstand
rijdt u altijd geheel uit, voordat u het opnieuw berijdt.
Elektrisch wissel
Voordat u een elektrisch wissel berijdt, overtuigt u zich van de juiste stand van de wisselstandaanwijzer.
Wisselstand-aanwijzer
Als u een elektrisch wissel nadert en de wisselstandaanwijzer:
toont een dwarsbalk; of
toont een verkeerde richting; of
is gedoofd;
dan stopt u voor de tongen van het wissel. Voordat u verder rijdt, legt u het wissel of de wissels:
eerst in een ander dan voor u bedoelde richting;
in de voor u goede stand;
u moet weerstand voelen;
neemt u het wisselijzer in de schuine stand uit;
HBT versie 13, januari 2013)
- 33 -
drukt u zo nodig de tongen aan.
Ingeval de dwarsbalk in een of beide richtingen blijft, dan na elke omstel beweging de matrix controleren of de juiste of gestoorde stand wordt aangegeven, daarna passeert u het wissel stapvoets en doet hiervan melding aan de verkeersleiding.
Bezet elektrisch wissel
Als u een bezet elektrisch wissel nadert en u gaat dit wissel in een andere richting berijden dan de voorgaande tram:
toont de wisselstandaanwijzer een horizontale balk;
stopt u voor de gele stopstreep;
mag u gaan rijden als het wissel in de juiste stand is omgelopen en de wisselstandaanwijzer het juiste sein toont.
Als u een elektrisch wissel nadert dat bezet wordt door:
een niet bovenleiding gebonden railvoertuig; of
historisch materieel,
dan stopt u voor de gele stip (Vecomlus). Als de voorgaande tram het wissel geheel heeft verlaten mag u verder rijden.
Tegengesteld berijden van een elektrisch wissel
Bij het in tegengestelde richting berijden van een elektrisch wissel legt u het te berijden elektrisch wissel altijd in de juiste stand.
Elektrisch wissel van het type HSW (Höhe Sicherheit weiche)
Dit type wissel heeft een hoger veiligheidsniveau. Wissels van dit type kunnen in principe met snelheden van 25 km/u worden bereden. Bij snelheden hoger dan 15 km/u is het niet meer mogelijk om te rijden op zicht d.m.v. het schouwen van de wisseltongen.
Bij dit type wissel heeft het sein een zwaardere betekenis. Het sein is in rust gedoofd. Als het sein oplicht geeft het de mechanisch vergrendelde eindstand van het wissel aan en kunt u het wissel technisch gezien veilig passeren.
HSW WISSEL (HÖHE SICHERHEIT WEICHE)
Hierdoor kunt u met hogere snelheid naderen en eventueel zelfs passeren.
De benaming voor dit type sein is wisselsein. (zie SBT 8.0)
Het wisselsein wijkt op 3 punten af van wisselstandaanwijzers bij niet HSW wissels;
Vorm van het seinbeeld (driehoek);
Kleur van het seinbeeld (blauw);
Donkerschakeling.
Het voordeel voor de bestuurder is dat er een rustiger en duidelijker beeld ontstaat. De kleur blauw is zeer onderscheidend t.o.v. andere lichten in de stad. De donkerschakering geeft rust, omdat er pas beeld wordt getoond wanneer het wissel gereed is en niet zoals nu, wisselende beelden terwijl het wissel bezig is. Door de afwijkende vorm wordt dus de andere betekenis gemarkeerd.
HBT versie 13, januari 2013)
- 34 -
Als het seinbeeld wordt getoond, kán het wissel met de maximaal toegestane passagesnelheid ter plaatse worden bereden, maar vooralsnog is door de directie de maximum snelheid op 15 km/u bepaald.
Na passage van het sein (kop van het railvoertuig is dan voorbij het sein), dooft het sein.
Indien een Vecom-aanvraag plaatsvindt en het wissel nog bezet is door een voorganger, zal voor de gele stopstreep moeten worden gewacht tot het sein een met uw aanvraag overeenkomstig seinbeeld toont. Dit kan ook dezelfde richting zijn als uw voorganger! Het sein dooft immers als de kop van het railvoertuig voorbij het sein is.
Als geen seinbeeld wordt weergegeven en er zich ook geen voorganger in het wisselbeveiligingsgebied bevindt, is er in de installatie een storing opgetreden. In dat geval kan het wissel niet in de goede stand liggen of niet mechanisch vergrendeld zijn.
U stopt voor het wisselsein, u dient het wissel met het wisselijzer om te leggen en zo nodig weer terug te leggen en u dient zich ervan te overtuigen dat de wisseltongen in die stand goed aansluiten. Hierbij dient u het wissel met het wisselijzer in de eindstand te drukken en schuin uit de opening te verwijderen (zonder kracht in de andere richting uit te oefenen).
Het wisselsein blijft gedoofd. Het wissel is in storing. Als de wisseltongen naar uw beoordeling in voldoende mate aanliggen passeert u het wissel stapvoets (5 km/u) en doet hiervan melding aan de Centrale verkeersleiding.
REMISETERREIN LIJSTERBESSTRAAT
U meldt zich via de intercom bij de exploitatiebegeleiding.
De exploitatiebegeleiding:
stelt voor u een rijweg in;
geeft u toestemming het remiseterrein te berijden.
De exploitatiebegeleiding geeft u via de intercom een spoornummer, via het matrixsein wordt het spoornummer zichtbaar gemaakt.
Als het systeem niet werkt, krijgt u toestemming het remiseterrein te berijden "op zicht". Dat wil hier zeggen, dat u zelf de wissels in de juiste stand moet leggen.
U overtuigt zich altijd van de juiste stand van elk inrijdwissel voordat u het berijdt.
REMISETERREIN SCHEVENINGEN
U meldt zich bij aankomst via de intercom bij de exploitatiebegeleiding.
De exploitatiebegeleiding geeft u:
een spoornummer;
toestemming het remiseterrein te berijden.
U overtuigt zich van de juiste stand van elk inrijdwissel voordat u het berijdt en legt de wissels zo nodig in de juiste stand.
HBT versie 13, januari 2013)
- 35 -
REMISETERREIN ZICHTENBURG
Remise Zichtenburg heeft een spoorbeveiligingssysteem. (zie ook het SBT 14)
De seinen van dit systeem komt u al tegen op de er naar toe leidende sporen:
Inrukspoor vanaf de Beresteinlaan, bij de intercom, (spoor 01 t/m 13(GTL) spoor 14 t/m 21(Citadis),
Spoor langs de sloot, nabij de intercom, (spoor 01 t/m 13 (GTL), 14 t/m 21(Citadis),
Langs de spoorstreng naar spoor 31 (de Werf),
Bij de uitgangsdeuren van de remise,
Komende vanaf Kraayenstein, vanaf de Werf op het remiseterrein.
Alle seinen vormen een samenhangend geheel en vormen samen het spoorbeveiligingssysteem.
Geen seinbeeld of een getoonde dwarsbalk betekent altijd stoppen, ook op de Meppelweg!
Het kan zijn dat er een rijweg wordt ingesteld door de exploitatiebegeleiding of dat een uitrukkende (conflicterende) tram een rijweg heeft aangevraagd. Het kan enige seconden duren voor u een spoornummer krijgt (rijweg is dan vrij voor u). Het door een dwarsbalk rijden betekent dat het gehele complex in storing wordt gebracht en volledig gereset moet worden.
Indien het spoorbeveiligingssysteem in storing is, geven de seinen een horizontale dwarsbalk.
U meldt zich bij aankomst bij de intercom.
De exploitatiebegeleiding:
stelt voor u een rijweg in;
geeft u toestemming het remiseterrein te berijden. De exploitatiebegeleiding geeft u:
mondeling via de intercom een spoornummer, tevens wordt via het matrixsein het spoornummer zichtbaar gemaakt;
als het systeem niet werkt krijgt u toestemming het remiseterrein te berijden "op zicht". Dat wil hier zeggen, dat u zelf de wissels in de juiste stand moet leggen. (zowel in- als uitrijdend)
U overtuigt zich altijd van de juiste stand van elk wissel voordat u het berijdt.
Spoor 1 (wasspoor) en spoor 00 kan bereden worden door GTL en Citadis.
CALAMITEITEN EN ONREGELMATIGHEDEN
ALGEMEEN
U meldt alle onregelmatigheden, storingen en schades op de locatie waar het incident plaatsvindt aan:
de CVL; of
de exploitatiebegeleiding indien u nog in de remise staat en bij het aanmelden voor de remise.
HBT versie 13, januari 2013)
- 36 -
U stelt alles in het werk om verdere schade te voorkomen en de storing op te lossen.
SCHRIFTELIJKE MELDINGEN
U levert schriftelijke meldingen uiterlijk bij het beëindigen van uw dienst in bij de exploitatiebegeleiding. U meldt schriftelijk:
persoonlijke ongevallen en ongevallen met de tram;
schade aan reizigers en tram;
vervuiling van tram en/of inrichtingen;
gebruik van de verbanddoos;
noodremming ARI (automatische rem ingreep).
gebeurtenissen die kunnen leiden tot:
klachten;
verzoeken om schadeloosstelling;
GEBRUIK VAN CODES
Soms is het lastig of onwenselijk om via de mobilofoon de aard van de oproep voluit te communiceren. Hiertoe zijn er vaste codes afgesproken:
Code 10: Gefraudeerde kaart, verzoek om controlemedewerker
Code 30: Passagier weigert medewerking (wil zijn vervoerbewijs niet tonen of wil zijn persoonsgegevens niet bekend maken)
Code 40: Passagier moet worden overgebracht naar een politiebureau (vermoeden valse naam of heterdaad betrapt op een overtreding)
Code 50: Bommelding (zie verder tekst ‚bommelding‛ op volgende pagina)
Code 60: Politie assistentie verlangd (situatie is dringend doch niet persoonlijk bedreigend)
Code 80: Noodoproep, grootste spoed politie assistentie.
MELDEN PER MOBILOFOON
U meldt per mobilofoon:
ongevallen;
onregelmatigheden;
storingen;
bedreiging van personeel en reizigers;
levensbedreigende situaties buiten de tram.
De melding bevat ten minste:
de reden van de melding;
de lijncode;
de plaats en richting waar u zich bevindt:
naam van de halte;
straatnaam en perceelnummer;
wisselnummer;
seinnummer;
mastnummer.
HBT versie 13, januari 2013)
- 37 -
ONDERSTEUNING DOOR FOT*
Bij onregelmatigheden (of de veiligheid in het voertuig komt in het geding), dan stuurt de CVL een Flexibel Ondersteuning Team (FOT).
Dit team bestaat uit twee beveiligers en een BOA controleur. Deze BOA controleur heeft naast zijn bestaande bevoegdheden, ook de bevoegdheid tot het gebruik van handboeien.
Voortbestaan en naam zijn afhankelijk van organisatorische ontwikkelingen.
ONGEVALLEN
U draagt zorg voor het vastleggen van naam en adres van getuigen van een ongeval waarbij u betrokken bent.
BOMMELDING
Indien de CVL een bommelding binnen krijgt, wordt aan alle trams het tekstbericht "controleer wagen" gestuurd. Als dit bericht op het display van uw mobilofoon verschijnt, betreft dit dus een code 50 (bommelding).
Direct op de volgende halte de tram nakijken op achtergebleven bagage. Indien u verdachte bagage aantreft:
Waarschuw de CVL;
Ontruim onmiddellijk de tram;
Zet de tram in de parkeerstand en verwijder de rijsleutel;
Neem een veilige afstand in acht in afwachting van de hulpdiensten.
ONTRUIMINGSALARM
De bestuurder van een tram krijgt via de mobilofoon of tekstomroep de opdracht om het railvoertuig te ontruimen.
In tunnels geldt het ‚slow-whoop‛ alarm ook als een ontruimingssignaal.
In principe is dit altijd aan een perron (save haven principe) vanwege vluchtmogelijkheden en bereikbaarheid voor hulpverleners.
ONTRUIMEN
Als u moet ontruimen handelt u als volgt:
U opent de deuren;
U roept om dat in verband met een alarm men de tram moet verlaten via de geopende deuren en langs de tram moet blijven lopen;
U brengt zichzelf in veiligheid en begeleidt zo mogelijk de passagiers.
BRAND
Als u in uw tram brand constateert, brengt u de tram tot stilstand buiten onderdoorgangen en daar waar reizigers veilig de tram kunnen verlaten. (Safe Haven).
Voor de situatie in de TTGM wordt verwezen naar de instructie "Tramtunnel Grote Marktstraat".
U handelt als volgt:
licht de CVL zo snel mogelijk in;
open de deuren;
schakel de tram uit;
laat de stroomafnemer neer;
HBT versie 13, januari 2013)
- 38 -
schakel de alarmverlichting in ten behoeve van gebruik noodoproep;
wijs uw passagiers de vluchtdeuren en/of wegen;
neem uw eigendommen, de rijsleutel en bij aanwezigheid, de portofoon mee;
In de TTGM stopt u:
bij de in- of uitgangen van de tunnel;
bij de perrons;
bij de vluchtdeuren in de tunnelbuis (als u de uitgang of perrons niet kunt bereiken);
u meldt zich na de ontruiming af bij meldpunt (B) Grote Marktstraat of (K) Kalvermarkt.
Voor de situatie in de Trambuis VlietTunnel (TVT) wordt verwezen naar de ‚gedragregels TVT‛.
In de TVT stopt u:
bij de in- of uitgangen van de tunnel;
bij het perron;
bij de aanvalsdeuren in de tunnelbuis indien deze zijn vrijgegeven, (Contourverlichting brandt);
BRAND BLUSSEN.
Bestuurders van RandstadRail voertuigen beschikken over een brandblusapparaat en kunnen eventueel zelf proberen een brand te blussen.
STORING AAN TRAMS
Algemeen
Als u schades of storingen aan een tram ontdekt, probeert u:
de oorzaak te achterhalen;
de storing op te heffen.
U meldt de storing of de schade aan de CVL.
In de vestiging meldt u de storing of schade aan de exploitatiebegeleiding.
Als u de veiligheid van reizigers niet kunt garanderen, moet u:
uw rit niet vervolgen;
uw rit vervolgen zonder reizigers. Zie bijlage 2: de omwisselmatrix Tram.
Defecte tram op een baanvak met spoorbeveiliging
Op een baanvak met spoorbeveiliging mag u pas na toestemming van de CVL een defect geraakte tram verlaten.
DIENST- OF RITUITVAL
De CVL stuurt bij dienst- of rituitval aan de bestuurders op de betreffende lijn een standaard tekstbericht via INIT en EBS. Hierin wordt vermeld vanaf welk moment een dienst vervalt en vanaf welk moment deze dienst weer wordt hervat.
HBT versie 13, januari 2013)
- 39 -
Dit bericht ontvangt iedere trambestuurder van de betreffende lijn.
Via INIT en EBS worden gewijzigde routes en/of vertrektijden doorgegeven. (n.b. Bij ‚het sleutelen‛ vervalt het bericht).
GEEN AFLOSSER
Wanneer u geen aflosser hebt, neemt u eerst contact op met de CVL
Als het aflospunt niet het eindpunt is, wordt de rit altijd uitgereden.
BOVENLEIDINGSPANNING
Bovenleidingspanning op buitenzijde tram
Een tram moet beschouwd worden als een onder spanning staand voertuig als:
ten minste de helft van het aantal assen buiten het spoor staat;
hij op rails staat waarvan de groeven met zand gevuld zijn;
de bovenleidingspanning lijkt niet meer aanwezig;
en de stroomafnemer contact heeft met de bovenleiding.
In deze gevallen moet u:
voorkomen dat personen en/of voertuigen in de nabijheid van de tram komen;
voorkomen dat personen een onder spanning staande tram verlaten of betreden;
onmiddellijk de CVL inlichten;
de tram niet verlaten, totdat van buiten is vastgesteld dat de tram niet onder spanning staat.
BOVENLEIDINGBREUK
Als delen van de bovenleiding naar beneden hangen of voorwerpen aan de bovenleiding hangen, moet u ervan uitgaan dat de bovenleidingspanning op deze delen of voorwerpen staat.
U moet voorkomen dat personen en/of voertuigen in de nabijheid van de spanning voerende delen komen. U licht onmiddellijk de CVL in.
STROOMSTORINGEN
Stroomstoring veroorzaakt door uw tram
Als u vermoedt dat uw tram de storing veroorzaakt, laat u de stroomafnemer neer en meldt u dit onmiddellijk aan de CVL.
Stroomstoring elders
Als uw tram de storing niet veroorzaakt, schakelt u:
de stuurstroom uit;
U houdt de binnenverlichting aan;
U houdt de verbindingsmiddelen met de CVL in bedrijf;
RR voertuigen kunnen in dit geval opdracht krijgen om hun voertuig elektrisch uit te schakelen.
Bovenleidingspanning komt terug
Als de bovenleidingspanning terugkomt:
HBT versie 13, januari 2013)
- 40 -
trekt u niet tegelijk op met andere trams in uw omgeving;
optrekken met halve tractie;
rijdt u de eerste dertig seconden niet harder dan 15 km/h;
laat u de tram zoveel mogelijk uitlopen;
RR voertuigen schakelen hun voertuig weer in.
Geïsoleerd staan
In dit geval is het contact tussen wielen en rails onderbroken. De retourstroom kan niet meer naar de rails worden afgevoerd. De tram komt dan onder spanning te staan. U handelt als volgt:
Stroomafnemer naar beneden;
CVL waarschuwen;
Indien de stroomafnemer niet kan zakken, Passagiers waarschuwen en niet laten uitstappen;
Nieuwsgierigen op een afstand houden.
ONTSPORING OF VERKEERD SPOREN
U meldt een ontsporing of een versporing van een tram:
onmiddellijk aan de CVL.
U stelt aan het einde van uw dienst op:
een ontsporingsrapport bij een ontsporing of;
een versporingsrapport bij een versporing;
Deze rapporten levert u na uw dienst in bij de exploitatiebegeleiding.
U mag een ontspoorde- of verkeerd gespoorde tram niet eigenmachtig hersporen.
Indien een versporing leidt tot een ontsporing, wordt dit behandeld als een ontsporing.
Indien de foutieve wisselstand niet meer te corrigeren is en alle wielen volgen het zelfde spoor, dan:
melden aan de CVL;
voertuig terug zetten;
wissel in de goede stand leggen;
bedoelde route vervolgen.
VERKEERDE RIJWEG IN BAANVAK MET BEVEILIGING
Als u ziet dat een verkeerde rijweg is ingesteld:
stopt u vóór het sein; of
stopt u onmiddellijk als er gevaar dreigt of schade kan ontstaan;
ligt u de CVL in;
rijdt u pas verder na opdracht van de CVL.
HBT versie 13, januari 2013)
- 41 -
SEINEN
U overtuigt zich ervan, dat een sein op u van toepassing is.
Sein gedoofd of niet aanwezig
U stopt de tram voor het gedoofde sein of voor de plaats waar het sein ontbreekt en neemt contact op met de CVL.
Sein blijft rood
Als een sein onnodig lang op rood blijft staan, neemt u contact op met de CVL.
Sein onduidelijk
Als u een sein niet duidelijk kunt waarnemen, nadert u het sein met gepaste snelheid zo nodig stopt u. U meldt dit aan de CVL.
Seinen zijn tegenstrijdig
Als u tegelijkertijd twee seinen ziet, die met elkaar in strijd zijn, stopt u voor deze seinen en meldt u dit aan de CVL.
Sein of bord met wit kruis
Seinen of borden langs de baan met een zwart bord met een wit kruis erop, hebben voor u geen betekenis. Dit hoeft geen gedoofd sein te zijn!
GEVONDEN GOEDEREN
Vinder is in dienst van de HTM
Voorwerpen (uitgezonderd kranten en tijdschriften), geldige vervoerbewijzen, geld, kostbaarheden en dieren, die u op HTM - terreinen vindt, levert u in bij de exploitatiebegeleiding.
Voorwerpen, gevonden in het voertuig , worden niet gemeld via de mobilofoon aan de CVL. Uitzondering hierop zijn voorwerpen met een grote waarde (groter dan €250,--) of medicijnen.
U maakt hiervan een schriftelijke melding.
U bent tot afgifte verplicht.
Vinder is niet in dienst van de HTM
Als iemand, die niet in dienst van de HTM is, aangifte doet van gevonden goederen, maakt u een schriftelijke melding. U vermeldt de naam en het adres van de vinder. De vinder is niet verplicht de gevonden goederen af te dragen.
Passagier heeft iets verloren
Indien een passagier meldt, dat hij of zij iets heeft verloren, dan verwijst u deze passagier naar de klantenservice van HTM.
HBT versie 13, januari 2013)
- 42 -
HISTORISCH, WERK- OF GOEDERENMATERIEEL
Als bestuurder van historisch, werk- of goederenmaterieel zijn de hierna genoemde artikelen ook op u van toepassing.
RIJDEN MET TRAMS
Toegang tot het spoornet
U mag slechts de gedeelten van het spoornet berijden waarvoor u bevoegd bent.
Deuren
Tijdens het rijden zijn de deuren bewaakt volgens de voertuiginstructie.
VECOM/VETAG
Indien voor u van toepassing dient u voor ‚VECOM‛, ‚VETAG‛ te lezen.
IN- EN UITSTAPPEN
U mag alleen maar in- of uitstappen als de tram stil staat.
SAMENGESTELDE TRAMS
U mag rijden met trams die zijn samengesteld uit rijtuigen, waarvan de reminrichtingen samen kunnen werken. Uw plaats is aan de voorzijde van de tram.
AANWEZIGHEID SEIN- EN COMMUNICATIEMIDDELEN
U overtuigt zich voor aanvang van uw dienst of:
voldoende seinmiddelen aanwezig zijn;
de seinmiddelen bruikbaar zijn;
communicatievoorziening aanwezig is.
Bij een tram zonder communicatievoorziening draagt u zorg voor de aanwezigheid van een portofoon of mobiele telefoon.
HALTES
Bij een halte stopt u met de transponder boven de lus.
DODEMANSSCHAKELING
Als u een tram rijdt zonder dodemansschakeling moet een bevoegde conducteur bij u in de tram aanwezig zijn.
Dit geldt niet voor rail-weg voertuigen.
ONBEDOELD ONTKOPPELEN
Als delen van een tram onbedoeld ontkoppelen:
neemt u voor elke tram maatregelen om wegrollen te voorkomen;
verzoekt u de reizigers uit te stappen.
HBT versie 13, januari 2013)
- 43 -
SLOTBEPALINGEN
VERVALLEN REGLEMENTEN EN MEDEDELINGEN
Met het inwerking treden van dit Handboek voor Bestuurders van Trams vervallen de onderstaande reglementen en alle mededelingen / bedrijfsvoeringberichten over onderwerpen, beschreven in dit handboek.
Bijlage
De bijlage 1, 2 en 3 zijn onderdeel van dit handboek
1. Seinenboek Trams (SBT)
2. Omwisselmatrix
3. Rijbevoegdheidregeling
Inwerkingtreding
Het Handboek voor Bestuurders van Trams is geldig vanaf 1 januari 2013.
De Directie
Reglement Laatste wijziging
Reglement no. 3 01-08-32
Reglement Dienst- en Seinvoorschriften 30-05-92
Reglement Voorrangsregels
onderling Railverkeer
19-02-86
Reglement
Werk beveiligingsseinen
01-04-85
Reglement onderdoorgang Hollands Spoor
13-07-96
Handboek voor Bestuurders van Trams November 2004
Handboek voor Bestuurders van Trams September 2007
HBT versie 13, januari 2013)
- 44 -
NASLAGWERK/AFKORTINGEN
Begrippen, die in Wetten en daarop gebaseerde Reglementen staan, zijn hierin niet opgenomen.
In onderstaande worden de afdelingsnamen gebruikt, zoals op dit moment nog worden gehanteerd.
Achteruitrijden Vanaf de bestuurdersstoel in tegengestelde rijrichting en vanaf de hulpcontroller in de normale richting rijden
ARI Automatische Rem Ingreep
Baanvak Gedeelte van de eigen baan, vrije baan, trambaan of tram/busbaan tussen twee met name genoemde punten.
Ballast Het grove grint (technische benaming is porfier) als onderdeel van de spoorconstructie.
Bedrijfsvaardig Klaar voor gebruik.
Bedrijfsverlichting TTGM
Verlichting in de tunnelbuis, tunnelingangen en perrons.
Bedrijfsvoering-berichten
Mededelingen die het rijden met de tram aangaan.
Begeleider De begeleider volgens artikel 82, lid 4 van het RVV.
Beheerder TTGM
De partij, die namens de gemeente Den Haag (een deel van) het Souterrain beheert. Dit kan technisch beheer zijn, maar ook toezicht op huisregels.
Beseind gebied
Buiten bedrijf gesteld spoor
Buiten dienst gesteld spoor
Baanvak beheerst door lichtseinen
Een spoor dat fysiek afgesloten is van een in bedrijf zijnd spoor. Op een buiten bedrijf gesteld spoor is het HBT+ niet van toepassing.
Een in bedrijf zijnd spoor waarop niet met railvoertuigen in reizigersdienst gereden mag worden.
BHV Bedrijfs Hulp Verlening
Calamiteitenplan Actieplan dat voorziet in een planmatige handelen bij een vorm van verstoring (varieert van defecte tram tot grote brand).
CTR Camera Toezicht Ruimte
CVL Centrale Verkeers Leiding.
Dienstkleding De door HTM verstrekte kleding bedoeld om te dragen tijdens de uitoefening van uw functie. U dient zich te houden aan de HTM kledingvoorschriften.
District-onderbreker Deel van de bovenleiding dat de geïsoleerde verbinding vormt tussen bovenleidingdistricten.
EBS Exploitatie Beheer Systeem. Middel om de stiptheid en regelmaat te monitoren en zo nodig bij te sturen.
Eigen baan Baanvak niet ingericht is voor andere verkeersdeelnemers dan trams, doch inclusief, overwegen, particuliere overwegen, doorsteken voor voetgangers en fietsers;
Exploitatie Situatie waarin het trambedrijf operationeel is; er wordt met passagiers gereden.
Faciliteiten
HTM afdeling, die het technisch beheer (schoonmaak, onderhoud) van gebouwen, eindpunten, passarels TTGM,
HBT versie 13, januari 2013)
- 45 -
perrons etc. heeft.
FOT Flexibel Ondersteuning Team
Gestrengeld spoor Twee sporen die binnen elkaars spoorbreedte vallen.
Halte Voorziening evenwijdig aan het spoor, bestemd en aangeduid om reizigers te laten in- en uitstappen.
Halteringsregime Procedure bij halteren en vertrekken van haltes (perrons).
HBT+ Handboek voor Bestuurders van Trams.
Historisch materieel Een verzamelnaam voor type trams die uit roulatie zijn genomen.
De bevoegdheid om met historisch materieel te rijden geldt per type tram.
Huisregels TTGM Het Souterrain wordt beschouwd als een gebouw. Hierdoor zijn huisregels opgesteld die middels pictogrammen de bezoekers informeren over het gewenste gedrag.
HWS Handboek bij "Werken en Schouwen", voor veiligheidspost en veiligheidsmedewerker. (Bijlage bij HBT)
IC/AC Medewerkers afdeling Informatie Controle. (Assistent Controleurs)
ILT Inspectie Leefomgeving en Transport. (Voorheen IVW).
INFRA BL Technische dienst HTM Infrastructuur sectie Bovenleiding.
INFRA Sporen Technische dienst HTM Infrastructuur sectie Sporen.
Kleding voorschriften De door het bedrijf voorgeschreven bedrijfskleding en gedragsregels hierbij.
Maaiveld Begane grond, niveau 0, straat niveau.
Mechanisch gekoppeld
Het samengevoegd zijn van twee voertuigen met de daarvoor bedoelde hulpmiddelen.
Mechanische koppeling
Hulpmiddelen waarmee mechanisch gekoppeld wordt.
Noodverlichting Verlichting, indien bedrijfsverlichting is uitgevallen.
Onderhouds-voertuig
Alle voertuigen met een geel werkend zwaai/knipperlicht.
Ontsporing
Perceel 2
Indien een tram met één of meer wielen het contact met de rails heeft/hebben verloren. Ook het klimmen van een wiel in een boog, op een wisseltong of puntstuk wordt gezien als een ontsporing.
Het trajectdeel CS/Ternoot/Beatrixkwartier
Perron Platform bij een station, vanwaar of waarop de reizigers in en uit de tram kunnen stappen.
PVR Profiel van vrije ruimte. De ruimte die nodig is om trams onder alle omstandigheden veilig hun weg te kunnen laten vervolgen.
Railvoertuig Een railgebonden, motorisch aangedreven voertuig.
Rail-wegvoertuig Een rail-wegvoertuig is elk type voertuig, dat zowel op spoor (als tram) als op de weg (als motorvoertuig) kan rijden.
Reizigers Iedereen, die niet uit HTM-dienstbelang in de tram aanwezig is.
HBT versie 13, januari 2013)
- 46 -
Rijden op zicht Wijze van rijden waarbij U de verkeerssituatie beoordeelt waarin u zich bevindt of naar verplaatst en handelt op zodanige wijze, dat u bij onveilige situaties of bij dreiging hiervan met de bedrijfsrem tot stilstand kunt komen.
Rijkaart/RR rijbewijs Een HTM document waarop rij-bevoegdheden staan aangegeven. Dit betreft de bevoegdheid per type voertuig en trajectdeel.
Resident Ingang vanaf de Kalvermarkt en de Schedeldoekshaven van de onderdoorgang onder het gebouw ‚De Resident‛.
RVV Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990.
SBT Seinenboek voor Bestuurders van Trams.
Schouwen Het inspecteren van de infrastructuur van het spoor en zijn voorzieningen op onvolkomenheden.
Sein Middel om een bestuurder van een tram een aanwijzing te geven.
Souterrain TTGM
Het gehele ondergrondse bouwwerk onder de Grote Marktstraat, inclusief parkeergarage, tramtunnel, toegangen en passarels.
Spanningssluis Spanningssluis: Locatie in de Netkous Beatrixlaan, waar de bovenleidingspanning overgaat naar een andere spanning (RandstadRail).
Spoorbeveiliging Een systeem dat via seinen een traject(deel) beveiligd tegen onderlinge aanrijdingen.
Stations TTGM Station Grote Markt en Station Spui.
S.O.D. Storings- en Ongevallen Dienst
Wit rail-wegvoertuig van de afdeling Railmaterieel, te herkennen aan de tekst ‘Ongevallendienst’.
Tegengestelde richting rijden
Het spoor in een andere richting berijden dan waar het spoor in normale omstandigheden voor bedoeld is.
Tram Een railgebonden voertuig waarvan de richting door het spoor wordt bepaald en normaal bedoeld (ingericht) voor het verrichten van openbaar vervoer in de zin van de Wet Personenvervoer 2000 .
Tram/busbaan Weggedeelte met sporen, dat door de wegbeheerder voor lijndienstbus, tram en eventueel voor een beperkt aantal andere categorieën wegverkeer (taxi) opengesteld is.
Trambaan Sporen, liggend in de openbare weg.
Trambestuurder Een door HTM, voor het besturen van een tram, bevoegd verklaard persoon.
Tram-infoboek Bevat dienstformulieren en benodigdheden voor de trambestuurder en eventuele informatieverstrekking aan de passagiers.
Trein(stel) Een samenstel van mechanisch voortbewogen railvoertuigen of trams.
TTGM
TVT
TTHS
Tram Tunnel Grote Marktstraat. Het gedeelte van het Souterrain waar alleen de tram rijdt.
Trambuis VlietTunnel.
Tram Tunnel Holland Spoor.
HBT versie 13, januari 2013)
- 47 -
Tunnelbuis TTGM Gedeelte van de tramtunnel tussen de tunnel in/uitgangen en het eerstvolgende station, alsmede het gedeelte tussen de stations.
Tunnelverbod TTGM
Tunnelverbod TVT
VCP
Waarschuwingslamp "TUNNELVERBOD" die op bepaalde plaatsen voor- en in de TTGM is aangebracht. Hebben een hogere status dan de aanwezige negenogen of seinen. Als de lamp brandt (verlicht rood kruis) dient hiervoor gestopt te worden.
Waarschuwingslamp "TUNNELVERBOD" die op bepaalde plaatsen voor- en in de TVT is aangebracht. Als de lamp brandt dient hiervoor gestopt te worden.
Verkeers Circulatie Plan
Veiligheidspost Bevoegd medewerker van HTM of derden, herkenbaar aan een wit vest met de tekst "veiligheid" belast met :
het toezicht op het naleven van de veiligheidsvoorschriften en het regelen van het tramverkeer.
Verkeerd gespoorde tram
Indien van een tram één of meer wielen niet de bedoelde sporen volgt/volgen of wanneer een tram een wissel zo dicht genaderd is, dat de foutieve wisselstand niet meer op normale wijze te corrigeren is.
Verkeersleiding Centrale Verkeers Leiding en de Verkeersdienst.
V.O.D. Verkeers- en Ongevallen Dienst
Wit motorvoertuig van de CVL, rondom te herkennen aan de tekst ‘Verkeers- en Ongevallen Dienst’
Vluchtdeur TTGM Vluchtdeuren in de TTGM, die toegang geven tot de nooduitgangen.
Voertuiginstructie Instructie voor elke groep trams met gelijke bediening.
Vooruitrijden Het verplaatsen van een tram in die richting waar de bestuurder zich bevindt.
Vrije baan Tram/busbaan, fysiek gescheiden van de rijbanen voor het overige verkeer.
Wissel Een wissel is een splitsing van sporen.
Wissel
Hydraulisch
Een wissel, waarbij de omstelbeweging plaats vindt door middel van een hydraulische pomp. Een hydraulisch wissel komt u alleen tegen op CS en het RandstadRail traject.
Wissel;
Elektrisch
Een wissel, waarbij de omstelbeweging via automatische bediening plaatsvindt. Ook als de bediening van dit wissel tijdelijk buiten dienst is, blijft het een elektrisch wissel.
Wissel;
Hand
Een wissel, waarbij het omstellen alleen met behulp van een wisselijzer kan plaatsvinden. Een automatische bediening ontbreekt.
Een wisselstandaanwijzer kan de wisselstand aangeven.
Wissel;
Elektrisch van het type HSW
Een wissel met een hoger veiligheidsniveau., dat ontworpen is om met hogere snelheid te naderen en/of te passeren. De afstand van de stip tot aan het sein is bepalend voor de benaderingssnelheid.
Wissel;
Inrijd
Een wissel, dat onder normale omstandigheden bereden wordt in de richting waarin het spoor door het wissel in twee sporen gesplitst wordt.
HBT versie 13, januari 2013)
- 48 -
Wissel;
uitrijd
Een wissel, dat onder normale omstandigheden bereden wordt in die richting, waarin twee sporen samengevoegd worden tot één spoor.
Wissel;
Vastgezet
Een wissel, mechanisch zodanig geborgd, dat bij de splitsing slechts naar één van de beide sporen kan worden bereden. Ook wel opgekald wissel genoemd.
Wissel; Vergrendeld Een elektrisch wissel, dat mechanisch en/of elektrisch geborgd wordt wanneer de wisseltongen aangedrukt liggen in de recht- dan wel in de afbuigende stand.
Wissel; Voorgetrokken
Na de wisseltongen gaan er twee spoorstaven strak naast elkaar door en gaan verderop uiteen.
HBT versie 13, januari 2013)
- 49 -
Bijlage 3
Rijbevoegdheidregeling
Een rijkaart/RR rijbewijs wordt uitsluitend afgegeven als men een examen met goed gevolg heeft afgelegd en de medische keuring en psychologische test met goed gevolg heeft doorstaan.
Rijkaart/RR rijbewijs is een HTM document waar rijbevoegdheden op staan aangegeven. Op de rijkaart/RR rijbewijs kunnen de volgende typen railvoertuigen en categorieën vermeld zijn:
Type railvoertuig Categorie
GTL 8 Zonder passagiers Met passagiers
Citadis (RandstadRail) Zonder passagiers Met passagiers
Citadis Gekoppeld (E) Zonder passagiers Met passagiers
Slijptram (1139) Zonder passagiers n.v.t.
Pekeltram (H2 en H5) Zonder passagiers n.v.t.
Meettram (1315)* Zonder passagiers n.v.t.
Partytram (1302)* Zonder passagiers Met passagiers
PCC* Zonder passagiers Met passagiers
Historisch materieel Zonder passagiers Met passagiers
Railwegvoertuigen Zonder passagiers n.v.t.
*valt onder historisch materieel.
Geldigheidsduur rijkaart/RR rijbewijs:
5 jaar voor personen tot 50 jaar;
2,5 jaar voor personen van 50 jaar en ouder.
Beperking bevoegdheid algemeen:
De bevoegdheid, die op de rijkaart is vermeld, vervalt, als u:
langer dan zes aaneengesloten maanden niet met het vermelde type railvoertuig hebt gereden;
Langer dan één jaar geen herinstructie/terugkomdag hebt gevolgd.
Beperking bevoegdheid TTGM en TVT:
De bevoegdheid, die op de rijkaart is vermeld, vervalt als u langer dan drie aaneengesloten maanden niet door de TTGM respectievelijk de TVT hebt gereden.
Voor zover van toepassing gelden bovenstaande regels ook voor bestuurders en conducteurs van historisch materieel.
Rijkaart/RR rijbewijs dient ingeleverd te worden:
Bij het beëindigen van het dienstverband;
Bij het veranderen van baan binnen het bedrijf waar rijbevoegdheid geen onderdeel meer uitmaakt van de functie;
In opdracht van de bedrijfsleiding.
HBT versie 13, januari 2013)
- 50 -
Indien u nog geen rijkaart/rijbewijs heeft (leerling-bestuurder), dan rijdt u onder begeleiding van een instructeur of oefenmeester.
Indien er een dubbele bediening in het voertuig zit, ligt de verantwoording bij de instructeur. Zodra er zonder dubbele bediening wordt gereden, ligt de verantwoording bij de leerling-bestuurder.