glucosamine als voedingssupplement bij het paard: … · 2016. 7. 28. · osteoartitis bij het...
TRANSCRIPT
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2015 - 2016
GLUCOSAMINE ALS VOEDINGSSUPPLEMENT BIJ HET
PAARD: FEIT OF FABEL?
door
Kimberley HESS
Promotoren: Dr. A. Cools Literatuurstudie in het kader
Prof. dr. M. Hesta van de Masterproef
Universiteit Gent, haar werknemers of studenten bieden geen enkele garantie met betrekking
tot de juistheid of volledigheid van de gegevens vervat in deze masterproef, noch dat de
inhoud van deze masterproef geen inbreuk uitmaakt op of aanleiding kan geven tot inbreuk
op de rechten van derden.
Universiteit Gent, haar werknemers of studenten aanvaarden geen aansprakelijkheid of
verantwoordelijkheid voor enig gebruik dat door iemand anders wordt gemaakt van de inhoud
van de masterproef, noch voor enig vertrouwen dat wordt gesteld in een advies of informatie
vervat in de masterproef.
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT DIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2015 - 2016
GLUCOSAMINE ALS VOEDINGSSUPPLEMENT BIJ HET
PAARD: FEIT OF FABEL?
door
Kimberley HESS
Promotoren: Dr. A. Cools Literatuurstudie in het kader
Prof. dr. M. Hesta van de Masterproef
VOORWOORD
Ik wil hierbij graag de gelegenheid nemen om mijn dank te betuigen aan iedereen die heeft
bijgedragen aan het tot stand komen van deze masterproef. Allereerst wil ik uiteraard mijn
promotor dr. An Cools bedanken voor de waardevolle inbreng en coördinatie van dit werk.
Daarnaast mijn welgemeende dank aan mijn ouders, die mij alle kansen geven en gegeven
hebben om mijn droom te kunnen realiseren zodat ik binnen afzienbare tijd als afgestudeerde
dierenarts de wijde wereld in kan trekken.
Dank aan mijn geweldige paard Auke, die de grote inspiratiebron is geweest voor de keuze
van het onderwerp van deze masterproef.
Last but not least natuurlijk duizendmaal dank (en sorry!) uit de grond van mijn hart aan mijn
lieve vriend, die maandenlang ondersteuning heeft geboden en mij begripvol alle ruimte heeft
gegeven gedurende de lange avonden en nachten dat ik aan mijn masterproef gekluisterd zat.
INHOUDSOPGAVE
SAMENVATTING ......................................................................................................... p. 1
INLEIDING .................................................................................................................. p. 2
LITERATUURSTUDIE .................................................................................................. p. 3
1. Situering ................................................................................................................... p. 3
1.1. Osteoartritis bij het paard ................................................................................ p. 3
1.1.1. Structuur en functie van het normale gewricht ........................................... p. 3
1.1.2. Pathogenese van osteoartritis ................................................................... p. 5
1.2. Glucosamine als voedingssupplement ........................................................... p. 8
1.2.1. Biochemie en werking................................................................................ p. 8
1.2.2. Biobeschikbaarheid ................................................................................... p. 9
1.2.3. Toxiciteit .................................................................................................. p. 10
1.3. Andere chondroprotectieve agentia .............................................................. p. 10
1.3.1. Chondroïtinesulfaat ................................................................................. p. 10
1.3.2. Methylsulfonylmethane ............................................................................ p. 10
2. In vitro effect van glucosamine op kraakbeencellen ............................................. p. 11
3. In vivo effect van glucosamine bij het paard .......................................................... p. 12
4. Toepassing in de praktijk........................................................................................ p. 13
BESPREKING ............................................................................................................ p. 15
REFERENTIELIJST ................................................................................................... p. 17
1
SAMENVATTING
De populariteit van glucosamine als voedingssupplement neemt de laatste decennia steeds
meer toe in de behandeling van osteoartritis bij het paard. Sindsdien zijn er vele publicaties
verschenen over onder andere het werkingsmechanisme en de veiligheid van deze producten.
Ook wordt getracht door middel van laboratoriumonderzoeken op kraakbeenculturen bewijs te
leveren voor de werkzaamheid van glucosamine bij kraakbeenschade. Echter is de kwaliteit
van dit bewijs twijfelachtig als het gaat om de werking in het individu en kunnen resultaten
niet zonder meer geëxtrapoleerd worden naar in vivo situaties.
Ook werden er verschillende klinische studies uitgevoerd bij groepen van paarden met
symptomen van osteoartritis. Hoewel de resultaten regelmatig wijzen in de richting van
bewezen werkzaamheid van glucosamine als voedingssupplement bij osteoartritis, dient er
kritisch te worden gekeken naar de bruikbaarheid van deze resultaten in de
dierenartsenpraktijk omwille van de soms inferieure kwaliteit van de proefopzet. Men zal
moeten streven naar het handhaven van criteria voor evidence-based medicine in het
onderzoek naar de werkzaamheid van glucosamine als voedingssupplement bij het paard
voordat hieruit feitelijke conclusies getrokken kunnen worden.
Vooralsnog zijn er (buiten misschien de hoge kostprijs van dergelijke voedingssupplementen)
geen doorslaggevende redenen om het gebruik van glucosamine als voedingssupplement af
te raden, gezien kan worden aangenomen dat het veilig is in gebruik en wellicht verlichting
kan geven van de symptomen van osteoartritis bij het paard.
Keywords: Glucosamine - Kraakbeenschade - Osteoartritis - Paard -
Voedingssupplement
2
INLEIDING
Aandoeningen aan het bewegingsapparaat van het paard behoren tot één van de meest
voorkomende redenen om een dierenarts te consulteren (Loomans et al., 2007). In de meeste
gevallen gaat het hierbij om gewrichtsaandoeningen of tendinopathieën.
Osteoartritis is de meest voorkomende chronische aandoening aan het bewegingsapparaat
bij het paard (van Weeren en de Grauw, 2010). Een enquête toonde zelfs aan dat 60% van
de kreupelheden geassocieerd zijn met osteoartritis (Frisbie, 2005). Momenteel bestaat de
therapie bij osteoartritis bij het paard voornamelijk uit toediening van niet-steroïdale
ontstekingsremmers (NSAIDs), eventueel in combinatie met andere pijnstillende middelen
en/of intra-articulaire toediening van corticosteroïden. Deze therapieën verminderen de pijn
afkomstig van het aangetaste gewricht, maar brengen geen wijzigingen aan in het
onderliggende pathologische proces. Tevens werden er serieuze nevenwerkingen
beschreven bij deze vormen van therapie. Deze problematiek rondom het gebruik van (non-)
steroïdale anti-inflammatoire agentia maakt dat er vraag is naar een veilig alternatief om de
gevolgen van osteoartritis bij het paard te kunnen verminderen.
Tegenwoordig wordt er ook veelvuldig gebruik gemaakt van voedingssupplementen in een
poging om het discomfort ten gevolge van osteoartritis te verminderen. De meest gebruikte
hoofdcomponent in deze gewrichtssupplementen (zowel humaan als veterinair) is
glucosamine (Trumble, 2005), eventueel in combinatie met andere chondroprotectieve
agentia als chondroïtinesulfaat en methylsulfonylmethane (MSM).
Vanwege het gebruiksgemak door orale toediening en het feit dat verondersteld wordt dat het
een veilige vorm van therapie is, winnen deze op glucosamine gebaseerde
voedingssupplementen nog altijd aan populariteit. De industrie speelt daar op in met een
grote verscheidenheid aan voedingssupplementen voor paarden die claimen een positief
effect te hebben op de gezondheid van gewrichten. Echter is er nog altijd weinig
wetenschappelijke informatie beschikbaar over de werkzaamheid en veiligheid van deze
producten.
Een klinisch bewezen chondroprotectieve therapie in orale toedieningsvorm lijkt ideaal voor
de toepassing bij osteoartritis bij het paard. De vraag is echter: is de efficaciteit van
glucosamine als voedingssupplement te beschouwen als feit of fabel?
3
LITERATUURSTUDIE
1. SITUERING
1.1. OSTEOARTITIS BIJ HET PAARD
1.1.1. Structuur en functie van het normale gewricht
De verschillende types gewrichten kunnen op basis van hun graad van beweeglijkheid
worden onderverdeeld in synarthrodiale, amfiarthrodiale en diarthrodiale gewrichten. Deze
laatste soort geeft de grootste graad van beweeglijkheid. Tevens vallen de gewrichten in te
delen volgens de structuur waaruit zij zijn opgebouwd, te noemen fibreuze, kraakbenige en
synoviale gewrichten (König et al., 2007).
Osteoartritis is een degeneratieve gewrichtsaandoening die voornamelijk de diarthrodiale
synoviale gewrichten aantast. Dit hoofdstuk zal daarom uitsluitend handelen over de structuur
en functie van het synoviale gewricht.
Synoviale gewrichten bestaan uit beenderen met een laag hyalien kraakbeen aan het
gewrichtsvlak, het subchondrale been onder dit gewrichtskraakbeen en de synoviale holte
gevuld met synoviaal vocht, welke wordt afgelijnd door het gewrichtskapsel (zie Figuur 1). In
sommige gevallen wordt bijkomende stabilisatie van het gewricht bekomen door collaterale
en intra articulaire ligamenten en menisci (van Weeren en de Grauw, 2010).
Fig. 1: Schematische voorstelling van het synoviale gewricht (naar van Weeren, 2015).
1.1.1.1. Gewrichtskraakbeen
Het hyalien gewrichtskraakbeen bestaat uit chondrocyten die continue extracellulaire matrix
(ECM) produceren. De ECM bestaat voor het grootste deel uit water, collageen en
proteoglycanen en een kleinere fractie glycoproteïnen, mineralen en lipiden. De collageen-
fractie bestaat voornamelijk uit het fibrillaire collageen type-II, wat van groot belang is voor de
schokabsorberende functie van het gewrichtskraakbeen (de Grauw, 2011). Naast collageen
type-II bevat de ECM nog andere types collageen, waaronder collageen type-X. Normaal
4
gezien komt dit specifiek voor in juveniel kraakbeen waarin endochondrale ossificatie
plaatsvindt, maar werd ook teruggevonden in aangetast kraakbeen van volwassen individuen
met gewrichtsaandoeningen als osteoartritis. Hier wordt de aanwezigheid van collageen type-
X het geassocieerd met verhoogde mineralisatie en interfereert het mogelijk met normale
opbouw van de ECM (Fuerst et al., 2009).
De andere hoofdfractie van de ECM bestaat uit proteoglycanen welke direct of via
hyaluronzuur-moleculen gebonden zijn aan de collageenfibrillen. Hyaluronzuur is een
belangrijke component van de ECM, maar komt ook in vrije vorm voor in het synoviale vocht.
De proteoglycanen zelf bestaan uit glycosaminoglycanen (GAGs) gebonden aan een
kerneiwit. GAGs zijn lange polysaccharideketens bestaande uit repeterende eenheden van
afwisselend N-acetyl-galactosamine en glucuronzuur. De structuur is negatief geladen,
waardoor water aangetrokken wordt naar de ECM en zo een elastisch netwerk ontstaat om
weerstand te bieden tegen druk-en trekkrachten bij belasting van het gewrichtskraakbeen
(Schuit, 2000).
1.1.1.2. Subchondrale been
Het subchondrale been is gelegen onder het gewrichtskraakbeen en bestaat uit een laagje
compact been welke door middel van een laag gecalcificeerd kraakbeen verbonden is aan
het overliggende gewrichtskraakbeen. Onder dit compacte been ligt trabeculair been. Het
subchondrale been speelt een grote rol in de afzwakking van de krachten die bij belasting
inwerken op de beenderen. De wet van Wolff zegt dat botweefsel zich aanpast naargelang de
belasting waaraan het wordt blootgesteld (van Weeren, 2015). Vanwege de rijke
vascularisatie van het subchondrale been is er sprake van een hoge turn-over, waardoor
weefselveranderingen zoals sclerose en vorming van osteofyten gemakkelijk optreden onder
belasting. Deze veranderingen in het subchondrale been hebben op hun beurt invloed op de
mechanische belastbaarheid van het overliggend gewrichtskraakbeen (Radin, 1999). De
reactieve processen die in het kraakbeen en subchondrale been plaatsvinden in het
beginstadium van osteoartritis zijn aldus sterk met elkaar verbonden.
1.1.1.3. Gewrichtskapsel en synoviaal vocht
Het gewrichtskapsel bestaat uit een rigide fibreuze buitenste laag en een dunne binnenste
laag genaamd de synoviale membraan of synovium, welke de synoviale holte aflijnt. Het
synovium zelf bestaat ook uit twee lagen: de rijk gevasculariseerde en geïnnerveerde
subintima en de intima bestaande uit synoviocyten zonder basaalmembraan. Deze
synoviocyten produceren en secreteren proteïnen en hyaluronzuur als componenten van het
synoviale vocht. Het ontbreken van een basaalmembraan maakt passage van plasma-
componenten naar de synoviale holte mogelijk. De synoviocyten kunnen ook instaan voor de
productie van cytokines, groeifactoren, enzymen als matrix-metalloproteïnases (MMPs) en
inflammatoire mediatoren, waardoor deze in het synoviale vocht terechtkomen, vanwaar ze
een grote rol spelen in ontstekingsprocessen in het gewricht (van Weeren en de Grauw,
5
2010). Onder normale omstandigheden bevat het synoviale vocht weinig cellen (<500
cellen/µL) en heeft het een helder visceus uitzicht, terwijl massale influx van neutrofielen kan
ontstaan bij optreden van acute inflammatie van het gewricht (de Grauw, 2011).
1.1.2. Pathogenese van osteoartritis
Osteoartritis wordt beschreven als “de mislukte reparatie van schade aan het gewricht ten
gevolge van uitzonderlijke mechanische stress op de verschillende weefsels in het gewricht”
(Brandt et al., 2009). Het ziekteproces wordt gekarakteriseerd door kraakbeendegeneratie,
sclerose van het subchondrale been, vorming van osteofyten, synovitis en fibrose van
periarticulaire weefsels en is in het algemeen traag progressief van aard (Kidd et al., 2001).
Het is een multifactoriële aandoening die resulteert in gewrichtspijn, verminderde
beweeglijkheid en variabele gradaties van gewrichtsontsteking (Brandt et al., 2009).
1.1.2.1 Etiologie
Acuut trauma kan leiden tot osteochondrale schade zoals fracturen, fragmentatie en kneuzing.
Ook kan primaire schade aan het gewrichtskraakbeen, het gewrichtskapsel of ligamenten
optreden. Microfracturen kunnen optreden in de subchondrale en trabeculaire beenderlagen
en kunnen vervolgens ontaarden in volledige intra-articulaire fracturen. Beenkneuzing en
oedeemvorming kunnen ook optreden na acuut gewrichtstrauma en kunnen leiden tot
ischemie en later tot beennecrose en osteoartritis.
Indien het om primaire kraakbeenbeschadiging gaat is dit meestal geassocieerd met
subchondrale beenreactie en schade aan de weke delen. Dit kan op zijn beurt weer leiden tot
instabiliteit van het gewricht en daar aan gelinkte verdere beschadiging van het
gewrichtskraakbeen. Uiteindelijk resulteert dit in synovitis, capsulitis, kraakbeenerosie (over
de gehele of partiële dikte) en osteoartritis (Kawcak, 2015). Vaak gaat het echter om kleiner
repetitief trauma over een langere periode, waarbij geleidelijk schade ontstaat door de
normale dagelijkse training van het paard (Norrdin et al., 1998; Cantley et al., 1999; Kidd et
al., 2001). Hierin spelen werklast en predispositie door een slechte conformatie een zekere
rol (Kawcak, 2015). De innervatie van het subchondrale been is één van de hoofdredenen
van pijnsensatie bij degeneratieve gewrichtsaandoeningen (Nixon en Cummings, 1994).
1.1.2.2. Mechanische factoren
Een zekere mate van gewrichtsbelasting is nodig om het gezonde gewricht te smeren en de
productie van proteoglycanen te stimuleren. Boven een bepaald niveau spreekt men echter
van overbelasting en kunnen de chondrocyten de gevraagde productie van proteoglycanen
niet meer aanhouden. Het gewricht probeert te remodelleren om meer sterkte te bekomen,
waardoor subchondrale sclerose ontstaat. Hierdoor vermindert de mogelijkheid tot
schokabsorptie door het subchondrale been, waardoor de trekbelasting op het
6
gewrichtskraakbeen toeneemt totdat de interfibrillaire connecties tussen de collageenvezels
van de ECM verbreken. Dit resulteert in fibrillatie en afbraak van het gewrichtskraakbeen
(Radin et al., 1999). Vervolgens ontstaat als reactie op deze weefselbeschadiging een
inflammatoir proces, wat op zijn beurt weer effect heeft op het kraakbeen-metabolisme (zoals
schematisch voorgesteld in Figuur 2).
Fig. 2: Vereenvoudigd schematisch diagram van de vicieuze cirkel tussen weefselschade en lokale inflammatie wat
resulteert in inferieur kraakbeen, wat op zijn beurt predisponeert tot beschadiging (uit De Grauw, 2011).
Ditzelfde proces ligt ten grondslag aan het feit dat osteoartritis meestal verergert op hogere
leeftijd, gezien de synthetiserende activiteit van chondrocyten vermindert bij veroudering.
Milde microtrauma spelen een rol in de normale homeostase van beenweefsel, waarbij ze
zorgen voor een stimulatie van weefselvernieuwing om sterker beenweefsel te bekomen
(Frost, 1999). Wanneer echter repetitief grote krachten inwerken op het gewricht ontstaan er
microscheurtjes in het subchondraal been, welke het weefsel aanzetten tot remodellering en
tegelijkertijd voor degeneratie van het overliggend kraakbeen zorgen. Het totaal volume aan
subchondraal trabeculair been in een door osteoartrose aangetast gewricht neemt gemiddeld
toe met 10-15%. Hierdoor heeft het radiografisch een denser uitzicht dan normaal
beenweefsel. Door de verhoogde mechanische stress op het subchondrale been vindt er
versnelde remodellering plaats, waardoor het nieuwgevormde beenweefsel niet volledig
gemineraliseerd raakt en er dus weefsel van inferieure kwaliteit ontstaat (Brandt et al., 2009).
1.1.2.3. Chemische factoren
Cytokines worden vrijgesteld door macrofagen, synoviocyten en bindweefselcellen, welke
aanleiding geven tot de productie van proteolytische enzymen. Hierbij is een belangrijke pro-
inflammatoire rol weggelegd voor Interleukine-1 (IL-1), welke de vrijstelling van MMPs
induceert. Deze MMPs zijn de oorzaak van enzymatische destructie van het articulair
kraakbeen en stimuleren de productie van collageen type I en III door fibroblasten, waardoor
zij een bijdrage leveren aan de fibrose van het gewrichtskapsel zoals gezien wordt bij
chronische inflammatie van het gewricht (Kidd et al., 2001).
7
1.1.2.4. Pathologische manifestaties
De ontstane kraakbeenerosie maakt dat de weerstand tegen drukkracht aan het
gewrichtsoppervlak vermindert, waardoor uiteindelijk kleine stukjes kraakbeen en
subchondraal been vrijkomen in de gewrichtsholte. De synoviocyten reageren hierop met een
inflammatoire respons. Ter hoogte van de subchondrale beenplaat ontstaat in meer of
mindere mate afvlakking en sclerose. Osteofyten kunnen zich vormen aan de randen van het
instabiele gewricht, enthesiofyten (beenderige exostosen) kunnen worden geproduceerd ter
hoogte van de aanhechtingen van pezen, ligamenten en het gewrichtskapsel. De initiële
respons van het gewrichtskapsel op de inflammatie bestaat uit verhoogde vascularisatie en
verdikking van het kapsel. Wanneer deze inflammatie chronisch wordt ontstaat hypertrofie
van de synoviale villi en fibroseert het gewrichtskapsel.
Klinisch uit osteoartritis zich voornamelijk als een traag progressieve mankheid welke
regelmatig bilateraal voorkomt. De voornaamste symptomen omvatten gewrichtspijn, min of
meer opzetting van het gewricht en vermindering in bewegingsvrijheid. In weinig beweeglijke
gewrichten zoals de intertarsaalgewrichten of het tarsometatarsaal gewricht is er mogelijk een
progressie richting totale ankylose van het gewricht. In Figuur 3 zien we enkele voorbeelden
van de verschillende stadia van dit proces. Bij het paard zien we voornamelijk osteoartrose
aan de distale ledematen, waarbij aantasting van het metacarpofalangeaal gewricht het
meest voorkomend is (Cantley et al., 1999).
Fig. 3: Variabele opnames van radiografisch duidelijk aanwezige osteoartritis tarsus paard. (A) Geeft een relatief
normaal gewricht weer. (B) en (C) vertonen milde veranderingen, waaronder sclerose van het subchondrale been en
vernauwing van de gewrichtsruimte. (D) tot en met (F) Progressie osteoartritis naar ankylose. (uit: Kawcak, 2015).
8
1.2. GLUCOSAMINE ALS VOEDINGSSUPPLEMENT
1.2.1. Biochemie en werking
Glucosamine is een amino-monosaccharide (zie Figuur 4) en wordt door chondrocyten
gesynthetiseerd uit glucose en glutamine. Het vormt het substraat voor de vorming van GAGs.
Glucosamine is een kleine water oplosbare molecule, welke doorheen de plasmamembraan
getransporteerd wordt via glucose-transporter proteïnes (GLUT-1, 2 en 4) (Uldry et al., 2002).
De werking van oraal toegediende glucosamine is meest waarschijnlijk afkomstig van de
verhoogde beschikbaarheid van GAG-bouwstenen glucuronzuur en N-acetyl-galactosamine.
Naast het aanleveren van ruwe bouwstenen, wordt ook verwacht dat glucosamine wellicht
een rol speelt in de inhibitie van mRNA-transcriptie voor MMPs en aggrecanase. Zo vervult
glucosamine zowel een preventief, anti-katabool effect op proteoglycanen (PG) als curatieve
rol (stimulatie van PG en GAG synthese) in de pathogenese van osteoartritis. (Fortier, 2005;
Trumble, 2005). Bijkomend wordt er ook gesproken over een anti-inflammatoir effect door de
stimulatie van PG-synthese, welke benodigd zijn voor membraanstabilisatie. Bij het ontstaan
van het inflammatoire proces in het synovium, subchondrale been of kraakbeen worden er
arachidonzuur-metabolieten zoals prostaglandine E2 vrijgesteld in de celmembraan, waardoor
pijnsensatie ontstaat. (Goodrich en Nixon, 2006). Glucosamine lijkt door middel van
proteoglycaan-synthese bij te dragen aan de membraanstabilisatie, wat zorgt voor een
verminderd vrijstellen van pro-inflammatoire enzymen, waardoor reparatie van de moleculaire
beschadiging in de kraakbeenmatrix gestimuleerd kan worden. (Platt, 2001). Glucosamine is
commercieel beschikbaar in de vorm van glucosamine hydrochloride, glucosamine sulfaat en
N-acetyl-D-glucosamine, waarvan enkel de eerste twee chondroprotectieve eigenschappen
blijken te bezitten (Fenton et al., 2000a, 2000b). Glucosamine wordt geëxtraheerd uit chitine
vanuit de schalen van schaaldieren (Goodrich en Nixon, 2006). Chondrocyten bezitten
verschillende GLUTs welke glucosamine actief de cel in transporteren en metaboliseren,
maar doen dit niet met N-acetyl-glucosamine (Baccarin et al., 2012).
Fig. 4: Structuurformule van glucosamine.
9
1.2.2. Biobeschikbaarheid
Over de orale biobeschikbaarheid van glucosamine als voedingssupplement bij het paard is
weinig beschreven. In een studie waarbij zes merries gedurende twee maal 15 dagen
verschillende doses glucosamine hydrochloride toegediend kregen, werd na toediening
gedurende de dag iedere 30 minuten bloed afgenomen om de aanwezigheid van
glucosamine te analyseren. Hier kon in geen van de bloedstalen de aanwezigheid van
glucosamine in het plasma aangetoond worden (Welch et al., 2012). Dit geeft aan dat
glucosamine bij het paard niet als intacte molecule doorheen de gastro-intestinale wand wordt
geabsorbeerd naar het bloed. Deze studie impliceert dat orale toediening van glucosamine
niet leidt tot beschikbaarheid van glucosamine voor de gewrichten via de bloedstroom. Een
groot deel van oraal toegediende glucosamine wordt vanwege de minimale absorptie in het
gastro-intestinaal kanaal snel geëlimineerd. Indien er wel sprake is van gastro-intestinale
opname, wordt glucosamine gemetaboliseerd door de cellen van de darmwand en lever. Ook
vindt er efficiënte klaring door de nier plaats. Een mogelijke verklaring voor de opname van
glucosamine in deze organen ligt waarschijnlijk in de hoge mate van expressie van GLUT-2,
welke een hoge affiniteit heeft voor glucosamine (Laverty et al., 2005).
In een andere studie werd bevonden dat na orale toediening de gemiddelde
biobeschikbaarheid van glucosamine slechts 2,5% bedroeg. Dit werd toegeschreven aan een
uitgesproken first-pass effect in het gastro-intestinaal kanaal en de lever, waarbij het
merendeel van de geabsorbeerde glucosamine hier reeds gedegradeerd werd (Platt, 2001;
Du et al., 2004). Bij de hond ligt de orale biobeschikbaarheid van glucosamine met gemiddeld
12% duidelijk hoger (Adebowale et al., 2002). Het is echter niet duidelijk of en hoe de
molecule gedegradeerd wordt vooraleer absorptie plaatsvindt. Na absorptie vanuit het
gastro-intestinaal kanaal concentreert glucosamine zich voornamelijk ter hoogte van de lever,
waar het omgezet wordt in glucose en fructose ofwel gebruikt wordt in andere biosynthese-
processen. Het kleine aandeel glucosamine dat effectief systemisch wordt opgenomen wordt
vlug gedistribueerd over verschillende weefsels, waarbij het een uitgesproken tropisme heeft
voor het articulaire kraakbeen. (Platt, 2001).
Nasogastrale toediening van klinisch relevante doses glucosamine hydrochloride resulteerde
in minstens 500 maal lagere concentraties in serum en synoviaal vocht dan de concentraties
die nodig zijn om direct effect uit te oefenen op anabole en katabole processen in
chondrocyten in cultuur. Het schijnbaar positieve effect van glucosamine op osteoartritis is
wellicht indirect afkomstig van inwerking op andere weefsels dan deze in het gewricht
(Laverty et al., 2005). Uit deze data blijkt dat er wel sprake is van orale biobeschikbaarheid,
maar dat de door producenten aanbevolen doseringen wellicht te laag zijn.
10
1.2.3. Toxiciteit
Voedingssupplementen op basis van glucosamine lijken vooralsnog veilig in gebruik.
Toxiciteitsstudies werden uitgevoerd bij honden, katten en paarden, waarbij een dubbele
aanvangsdosering van een glucosamine HCl- bevattend supplement werd gebruikt
gedurende 30 dagen. Er werden geen klinisch relevante veranderingen waargenomen in
hematologische, hemostatische en biochemische parameters (McNamara et al., 1996; Kirker-
Head en Kirker-Head, 2001).
1.3. ANDERE CHONDROPROTECTIEVE AGENTIA
1.3.1. Chondroïtinesulfaat
De meeste gewrichtssupplementen die worden aangewend bij osteoartritis bevatten naast
glucosamine ook chondroïtinesulfaat. Dit wordt meestal geëxtraheerd uit kraakbeen van
runderen (ter hoogte van trachea en nasaal septum) of haaien (Goodrich en Nixon, 2006).
Studies wijzen uit dat deze combinatie meer effect heeft op het metabolisme van het
gewrichtskraakbeen dan wanneer een van beide stoffen alleenstaand wordt gebruikt
(Lippiello et al., 2000; Fortier, 2005).
Chondroïtinesulfaat is een disaccharide polymeer en is net als glucosamine een component
in de opbouw van GAGs in hyalien kraakbeen. Het werkingsmechanisme is niet helemaal
opgeklaard, maar wordt toegeschreven aan de rol als substraat voor GAG-synthese, inhibitie
van IL-1 productie en inhibitie van MMPs (Trumble, 2005).
Uit studies met betrekking tot biobeschikbaarheid is gebleken dat chondroïtinesulfaat een
betere orale absorptie kent dan glucosamine (Du et al., 2004). Tevens werd er een weefsel-
accumulatie beschreven bij herhaalde toediening van chondroïtinesulfaat (Entrez & Version,
2008).
Het synergistisch effect van de combinatie van glucosamine en chondroïtinesulfaat komt
voort uit de stimulatie van GAG-synthese door glucosamine en inhibitie van matrix degradatie
door chondroïtinesulfaat (Goodrich en Nixon, 2006).
1.3.2. Methylsulfonylmethane
Methylsulfonylmethane (MSM) is een natuurlijke wateroplosbare zwavelverbinding die
voorkomt in granen, fruit, groenten en koemelk en is een geoxideerde metaboliet van
dimethyl sulfone (DMSO). Zwavel is een belangrijke component van de bindweefselmatrix.
Kraakbeen van paarden met osteoartritis bevat slechts 30% van de zwavelconcentratie die
gevonden wordt in normaal kraakbeen. Verschillende in vitro en in vivo studies tonen aan dat
MSM een anti-inflammatoir effect uitoefent door inhibitie van de prostaglandinesynthese,
11
opvangen van vrije radicalen en een effect heeft op het eicosanoïdmetabolisme. Dit
suggereert dat MSM mogelijk een rol kan spelen in de verlichting van de symptomen van
osteoartritis (Ezaki et al., 2013).
2. IN VITRO EFFECT VAN GLUCOSAMINE OP KRAAKBEENCELLEN
Een veel toegepaste therapie bij osteoartritis-gerelateerde gewrichtspijn bij het paard is lokale
intra-articulaire injectie van glucocorticosteroïden zoals triamcinolone of methylprednisolone
(MP). Echter zijn er voor deze vorm van therapie ook belangrijke nevenwerkingen beschreven,
namelijk schadelijke morfologische veranderingen aan kraakbeenweefsel en beperking van
GAG-productie in chondrocyten in aanwezigheid van IL-1 (Dechant et al., 2003). Uit
onderzoek op kraakbeenweefsel afkomstig uit metacarpofalangeale en metatarsofalangeale
gewrichten bleek dat glucosamine de productie van PG’s stimuleerde in chondrocyten die
voordien werden behandeld met MP, daar waar de chondrocyten die enkel een behandeling
met MP ondergingen een verminderde PG-productie lieten zien van 37-75% ten opzichte van
de negatieve controlegroep. De gebruikte concentraties aan glucosamine in deze studie
waren eveneens relevant met het oog op klinisch haalbare serumconcentraties na orale
toediening. (Byron et al., 2008). Dit impliceert dat glucosamine als voedingssupplement
complementair ingezet zou kunnen worden bij intra-articulaire corticosteroïden therapie om
de nevenwerkingen van deze laatste productgroep op PG-productie te verminderen.
In een andere studie werden kraakbeencellen in cultuur gebracht, waarna ze een
behandeling met IL-1 ondergingen. Deze cytokine speelt een belangrijke rol in het ontstaan
van kraakbeenschade bij osteoartritis vanwege de verhoogde vrijstelling van stikstofoxide
(NO), prostaglandine E2, MMPs en afbraak van PG. In vitro induceert IL-1 gelijkaardige
kraakbeenveranderingen aan deze in door osteoartritis aangetaste gewrichten. Uit het
onderzoek bleek dat de toevoeging van glucosamine aan de celculturen de katabole reacties
in de chondrocyten en extracellulaire matrix inhibeerde (Fenton et al., 2002).
Dit gold ook voor kraakbeenculturen die naast IL-1 ook werden blootgesteld aan mechanisch
trauma, wat een meer compleet model zou zijn voor osteoartritis bij het paard (Harlan et al.,
2012).
Door middel van real-time PCR werd gevonden dat incubatie van kraakbeenculturen (waarin
eveneens cytokine-geïnduceerde kraakbeendegeneratie werd bekomen) met een klinisch
relevante dosis glucosamine een verminderde mRNA-expressie van MMPs, aggrecanase,
NO-synthase en COX-2 teweegbracht (Neil et al., 2005).
Combinatie van glucosamine en chondroïtinesulfaat lijkt ook bij in vitro studie een
complementair danwel synergistisch effect te hebben. Het effect van glucosamine lijkt zich
vooral te situeren in de regulatie van mediatoren van osteoartritis, terwijl de combinatie van
glucosamine en chondroïtinesulfaat de degradatie van PG inhibeert (Orth et al., 2002).
Algemeen is dus vastgesteld dat glucosamine in vitro de potentie heeft om afbraak van
12
articulair kraakbeen te verminderen of te voorkomen. Wel dient in acht te worden genomen
dat extrapolatie van resultaten in vitro naar in vivo situaties met een zekere voorzichtigheid
dient te gebeuren, gezien in vitro modellen van osteoartritis nooit het volledige pathologische
verloop met zijn verscheidenheid aan katabole en anabole reacties in vivo kunnen nabootsen.
3. IN VIVO EFFECT VAN GLUCOSAMINE BIJ HET PAARD
Verschillende in vivo onderzoeken naar de werkzaamheid van glucosamine werden in de loop
der jaren uitgevoerd bij het paard. Hierbij werden de dieren onder andere geëvalueerd op het
gebied van pijn bij beweging en pijn na manipulatie van het aangetaste lidmaat door middel
van flexietesten na (langdurige) toediening van aanbevolen dagdoseringen van een
glucosamine-bevattend voedingssupplement (Gupta et al., 2009). Het belang hiervan is dat
bij de aanwezigheid van osteofytose aan het gewrichtsoppervlak het dier discomfort zal
ervaren bij beweging van het aangetaste gewricht.
In een studie uitgevoerd bij 25 paarden die gediagnosticeerd werden met milde osteoartritis
ter hoogte van de ledematen waaraan gedurende 150 dagen een supplement met
glucosamine en chondroïtinesulfaat (5,4 en 1,8 gram, respectievelijk) werd toegediend, werd
na 60 dagen reeds een significante reductie in gewrichtspijn waargenomen. Maximale
verbetering à 68% werd na 150 dagen gezien (Gupta et al., 2009). In deze studie werd
eveneens onderzocht of er neveneffecten optraden met betrekking tot lichaamsgewicht, pols,
lichaamstemperatuur, ademhalingsfrequentie en hepatische en renale functies. Geen van de
paarden in deze studie lieten hierin veranderingen zien, waardoor men kan aannemen dat het
gebruikte supplement veilig is in gebruik op langere termijn.
Andere onderzoekers beoordeelden naast pijn ook de gemiddelde paslengte voor en na een
periode van toediening van glucosamine en chondroïtinesulfaat aan dezelfde dosis als
beschreven in bovengenoemd onderzoek (Hanson et al., 1997). Ook hierin werd een
significante toename waargenomen. Tijdens een veldstudie onder 24 volwassen paarden met
milde symptomen van kreupelheid met een maximale score van 2 op 5 werd orale toediening
van glucosamine, chondroïtinesulfaat en MSM (1,9, 1,62 en 2,56 gram per 100 kilogram
lichaamsgewicht, respectievelijk) in verband gebracht met vermindering van kreupelheid en
verbeterde bewegingsvrijheid, zowel aan de longe als onder het zadel (Murray et al., 2013).
Deze bevindingen zijn overeenstemmend met resultaten die gezien werden in klinische
studies bij honden met osteoartritis van heup- of ellebooggewrichten, waarbij Carprofen
(NSAID) werd gebruikt als positieve controle (McCarthy et al., 2007). Ook lange-termijn
studies bij de mens onderschrijven het positieve effect van oraal toegediende glucosamine op
door osteoartritis aangetaste gewrichten (Reginster et al., 2001).
De resultaten van bovengenoemde studies lijken allemaal bewijs te leveren voor de
werkzaamheid van glucosamine bij osteoartritis bij het paard. Echter zijn er ook studies die
13
deze werkzaamheid niet ondersteunen. Een groep van 24 oude paarden kreeg gedurende
drie maanden een supplement met glucosamine, chondroïtinesulfaat en MSM (2, 0,4 en 0,5
gram per 100 kilogram lichaamsgewicht, respectievelijk) ofwel een placebo toegediend,
waarbij verschillende parameters werden gebruikt om de gang van de testdieren te
beoordelen. Op basis van de scoring van paslengte, flexie en extensie van respectievelijk
carpaal-, kogel- en tarsaalgewrichten in stap en draf kon geen meetbaar verschil worden
waargenomen tussen de testgroep en controlegroep (Higler et al., 2014). Ook in een studie
uitgevoerd bij honden werd geen significante verbetering waargenomen in steunname en
kreupelheidsscore na toediening van glucosamine en chondroïtinesulfaat (1500 mg en 1200
mg, respectievelijk) gedurende een periode van 16 weken (Maihasap et al., 2014). Bij
geïnduceerde synovitis ter hoogte van de carpus van twaalf paarden vrij van klinische en
radiografische tekenen van osteoartritis werd er na toediening van een commercieel
beschikbaar gewrichtssupplement aan door de fabrikant geadviseerde dosis (3,6 gram
chondroïtinesulfaat en 10,8 gram glucosamine HCl) geen significant verschil waargenomen in
kreupelheidsscore, paslengte, omvang van het gewricht en maximale flexie van de carpus ten
opzichte van de controlegroep. Ook hier werd geen bewijs geleverd voor de efficaciteit van
het onderzochte supplement bij toediening van de aanbevolen dosis (White et al., 1994).
Het effect van glucosamine werd ook onderzocht aan de hand van serum-markers van
kraakbeenmetabolisme en beenmineralisatie. Hierbij werden concentraties keratansulfaat en
osteocalcine gemeten bij jaarlingen die gedurende acht weken dagelijks gelongeerd danwel
gestapt werden en al dan niet glucosamine toegediend kregen. Gedurende de eerste vier
weken kregen de dieren 11 gram glucosamine per dag toegediend, tijdens week 5 en 6 werd
de dosis verlaagd naar 7 gram per dag en tenslotte naar 4 gram per dag in de laatste twee
weken van het onderzoek. Hierbij werden geen veranderingen in serumconcentraties van
bovengenoemde markers waargenomen. (Fenton et al., 1999).
Samenvattend is dus te stellen dat het bewijs voor klinische werkzaamheid van glucosamine
als voedingssupplement bij het paard zeker niet eenduidig is.
4. TOEPASSING IN DE PRAKTIJK
Een mogelijke praktische toepassing van glucosamine als voedingssupplement naast de
behandeling van osteoartritis is profylactische toediening bij jonge gezonde dieren, met name
bij sportpaarden voor aanvang van de training. Bij honden werd het profylactisch effect
bestudeerd in een gestandaardiseerd, dubbelblind onderzoek met placebo-controle. Uit deze
studie bleek dat de groep honden die voorafgaand aan experimentele inductie van synovitis
een supplement op basis van glucosamine en chondroïtinesulfaat toegediend kregen
significant minder tekenen van gewrichtsontsteking vertoonden en lagere kreupelheids-scores
kregen dan de dieren die achteraf behandeld werden met het supplement (Canapp et al.,
1999). Echter dient in acht te worden genomen dat deze conclusie op basis van extrapolatie
14
van deze resultaten naar andere species is gemaakt. Gezien de bekende diersoortspecificiteit
van de orale biobeschikbaarheid van glucosamine is verder onderzoek bij het paard in dit
geval aangewezen.
In een enquête gehouden onder ruim 2500 Amerikaanse dierenartsen werkzaam in de kleine
huisdieren-sector kwam naar voren dat 64% van de dierenartsen het gebruik van
voedingssupplementen op basis van glucosamine aanraden bij behandeling van osteoartritis.
De meesten van hen (83%) rapporteerden verbetering in mobiliteit en gedrag en verlichting
van pijn binnen vier weken na de start van de therapie. Men beoordeelde de klinische
efficaciteit als ‘goed’ tot ‘excellent’ (Anderson et al., 1999). Dergelijke studies ontbreken bij
dierenartsen werkzaam in de paardensector.
Een van de grote problemen in praktisch gebruik van voedingssupplementen is het feit dat de
productie niet gereguleerd en gecontroleerd wordt zoals dat voor geneesmiddelen het geval
is. Mogelijke veiligheidsproblemen bij het gebruik van voedingssupplementen zijn er op het
gebied van contaminatie met onder andere zware metalen (Oke, 2009).
Concreet betekent dit dat veiligheid en werkzaamheid niet gegarandeerd kunnen worden. De
grote verscheidenheid aan verkrijgbare supplementen met verschillende combinaties en
concentraties aan glucosamine draagt hier onherroepelijk aan bij.
Analyse van verschillende gewrichtssupplementen voor paarden maakte duidelijk dat er in
sommige gevallen grote verschillen voorkomen tussen de werkelijke hoeveelheid actieve
ingrediënten en de informatie op de verpakking van het product (Ramey et al., 2002; Oke et
al., 2006). Dit is van belang omdat hierdoor wellicht onvoldoende glucosamine zou worden
toegediend met de aanbevolen dagelijkse dosis, waardoor positieve effecten van deze
supplementatie onwaarschijnlijk zijn. Ook brengt deze wijze van suboptimaal behandelen
onnodig hoge kosten met zich mee, daar de kostprijs van dergelijke voedingssupplementen
hoog kan oplopen ongeacht kwaliteit (Ramey et al., 2002).
Onderzoeksresultaten op basis van een bepaald product kunnen dan ook niet zomaar
geëxtrapoleerd worden naar andere vergelijkbare producten. In de praktijk is het dan ook
aangewezen om enkel producten in te zetten of te adviseren waarvan de werkzaamheid
wetenschappelijk onderbouwd werd (Fortier, 2005).
15
BESPREKING
De moeilijkheid van onderzoek naar de werkzaamheid van glucosamine als
voedingssupplement bij osteoartritis bij het paard ligt voornamelijk aan het feit dat het een
multifactoriële aandoening betreft en dit het standaardiseren van onderzoek met dieren
bemoeilijkt. De gouden standaard als onderzoeksmethode zou in dit geval een grootschalig
gestandaardiseerd dubbelblind klinisch onderzoek moeten zijn met controlegroepen, maar in
de praktijk blijkt dit moeilijk te realiseren wegens onder andere verschillen in leeftijd, ras,
lichaamsgewicht en ontwikkelingsstadium van het pathologische proces bij verschillende
individuen.
De studies die in de loop der jaren bij het paard werden uitgevoerd voldeden vaak niet aan
deze criteria. Met het ontbreken van objectief meetbare parameters zoals bij
kreupelheidsscoring en het uitvoeren van open in plaats van blind onderzoek, is de
aanwezigheid van cognitieve bias bijna niet te voorkomen.
Het creëren van een homogene testpopulatie op basis van klinische symptomen van
kreupelheid is nagenoeg onmogelijk, gezien kreupelheid kan ontstaan door een grote
verscheidenheid in etiologie en beïnvloed wordt door vele externe factoren als huisvesting,
trainingsregimes, lichaamsgewicht en dergelijke.
Een bijkomend probleem is de moeilijkheid om het werkelijk effect op beschadigd kraakbeen
te meten bij in vivo dierproeven. Totdat daar betrouwbare technieken voor zijn, is het altijd de
vraag of eventuele klinische verbeteringen zoals kreupelheidsscores bekomen worden door
een analgetisch effect of werkelijke activiteit van het product op het gebied van kraakbeen-
reparatie. Eventuele mogelijk bruikbare technieken zijn het gebruik van MRI, CT en
botscanning (Clegg, 2006).
In vitro resultaten lijken veelbelovend, maar hebben ook hun beperkingen naar interpretatie
toe. Zo wordt vaak een enkel cytokine gebruikt om snel een pathologisch proces te induceren
ter hoogte van het kraakbeen, terwijl dit in natuurlijke omstandigheden zowel een trager als
meer complex verloop kent. Daarbij zijn bij aantasting van het gewricht niet enkel
kraakbeencellen betrokken, maar ook het onderliggend subchondrale been en de synoviale
membraan. Dit werd bij de meeste in vitro studies buiten beschouwing gelaten. Een mogelijke
verbetering in de onderzoeksopzet is hier wellicht het toevoegen weefsel afkomstig van de
synoviale membraan aan kraakbeen-culturen, om zo de natuurlijke situatie beter na te
bootsen.
Zoals eerder aangehaald is ook de dosering van verschillende producten een punt van
aandacht. Gezien werd aangetoond dat de door fabrikanten aanbevolen doses regelmatig
suboptimaal gebleken zijn, is het mogelijk dat bij onderzoeken met negatief resultaat ten
opzichte van de efficaciteit van glucosamine deze resultaten afkomstig zijn van een sub-
therapeutische dosis. Regulering van de zuiverheid en juistheid van etikettering van
voedingssupplementen in het algemeen kan hierin uitkomst bieden. Daarbij werd in het
overgrote deel van de onderzoeken gebruik gemaakt van supplementen die naast
16
glucosamine nog andere chondroprotectieve agentia bevatten, waardoor de
onderzoeksresultaten mogelijks niet (enkel) aan de toediening van glucosamine kunnen
worden toegeschreven.
De conclusie is dat er teveel hiaten zijn in de kennis omtrent de efficaciteit, het
werkingsmechanisme en veiligheid van glucosamine als voedingssupplement en dat de
gepubliceerde onderzoeken elkaar tegenspreken. Een duidelijk antwoord op de vraag of
glucosamine als voedingssupplement bij het paard werkzaam is in de behandeling van
osteoartritis is er bijgevolg niet. Op basis van de geringe toxiciteit durft men te stellen dat de
aanwending van op glucosamine gebaseerde gewrichtssupplementen de potentie heeft om
paarden met milde tot matige osteoartritis te kunnen helpen de symptomen te verlichten. Ook
kan het waarschijnlijk een rol spelen ter preventie van kraakbeenbeschadigingen bij tot dan
toe gezonde dieren. Complementaire aanwending aan conventionele (N)SAID-therapie zodat
de dosis van deze laatste productgroep kan worden verminderd behoort ook tot de
mogelijkheden.
Om echt te kunnen spreken van feitelijk bewijs van werkzaamheid van glucosamine bij het
paard, is echter meer gedegen onderzoek nodig.
17
REFERENTIELIJST
Adebowale, A., Du, J., Liang, Z., Leslie, J. L., Eddington, N. D. (2002). The Bioavailability and
Pharmacokinetics of Glucosamine Hydrochloride and Low Molecular Weight Chondroitin
Sulfate After Single and Multiple Doses to Beagle Dogs. Biopharmaceutics & Drug
Deposition 23(6), 217–225.
Anderson, M. A., Slater, M. R., Hammad, T. A. (1999). Results of a survey of small-animal
practitioners on the perceived clinical efficacy and safety of an oral nutraceutical.
Preventive Veterinary Medicine, 38, 65–73.
Baccarin, R. Y. A., Machado, T. S. L., Lopes-Moraes, A. P., Vieira, F. A. C., Michelacci, Y. M.
(2012). Urinary glycosaminoglycans in horse osteoarthritis. Effects of chondroitin sulfate
and glucosamine. Research in Veterinary Science, 93(1), 88–96.
Brandt, K. D., Dieppe, P., Radin, E. (2009). Etiopathogenesis of Osteoarthritis. Medical
Clinics of North America, 93(1), 1–24.
Byron, C. R., Benson, B. M., Stewart, A. A., Pondenis, H. C. (2008). Effects of
methylprednisolone acetate and glucosamine on proteoglycan production by equine
chondrocytes in vitro. American Journal of Veterinary Research, 69(9), 1123–1128.
Canapp S.O., McLaughlin R.M., Hoskinson J.J., Roush J.K., Butine M.D. (1999).
Scintigraphic evaluation of dogs with acute synovitis after treatment with glucosamine
hydrochloride and chondroitin sulfate. American Journal of Veterinary Research 60(12),
1552-1557
Cantley, C. E., Firth, E. C., Delahunt, J. W., Pfeiffer, D. U., Thompson, K. G. (1999). Naturally
occurring osteoarthritis in the metacarpophalangeal joints of wild horses. Equine
Veterinary Journal, 31, 73–81.
Clegg, P. D. (2006). Therapy for osteoarthritis in the horse - How do we know that it works?
Veterinary Journal, 171, 9–10.
de Grauw, J. C. (2011). Molecular monitoring of equine joint homeostasis. Veterinary
Quarterly, 31(2), 77–86.
Dechant, J. E., Baxter, G. M., Frisbie, D. D., Trotter, G. W., Mcilwraith, C. W. (2003). Effects
of dosage titration of methylprednisolone acetate and triamcinolone acetonide on
interleukin-1-conditioned equine articular cartilage explants in vitro, 35, 444–450.
Du, J., White, N., Eddington, N. D. (2004). The Bioavailability and Pharmacokinetics of
Glucosamine Hydrochloride and Chondroitin Sulfate after Oral and Intravenous Single
Dose Administration in the Horse, Biopharmaceutics & Drug Deposition, 116, 109–116.
Ezaki, J., Hashimoto, M., Hosokawa, Y., Ishimi, Y. (2013). Assessment of safety and efficacy
of methylsulfonylmethane on bone and knee joints in osteoarthritis animal model.
Journal of Bone and Mineral Metabolism, 31(1), 16–25.
Fenton, J. I., Chlebek-Brown, K. A., Caron, J. P., Orth, M. W. (2002). Effect of glucosamine
on interleukin-1-conditioned articular cartilage. Equine Veterinary Journal. Supplement,
34(34), 219–223.
18
Fenton, J. I., Peters, T. L., Caron, J. P., Orth, M. W. (2000a). Glucosamine HCl reduces
equine articular cartilage degradation in explant culture, Osteoarthritis Cartilage, 8(4),
258–265.
Fenton, J. I., Peters, T. L., Caron, J. P., Orth, M. W. (2000b). The effects of glucosamine
derivatives on equine articular cartilage degradation in explant culture, Canadian
Journal of Veterinary Research, 63, 288-291.
Fenton, J. I., Orth, M. W., Chlebek-Brown, K.A., Nielsen, B.D., Corn, C.D., Waite, K.S., Caron,
J.P. (1999). Effect of longeing and glucosamine supplementation on serum markers of
bone and joint metabolism in yearling Quarter Horses, Osteoarthritis Cartilage, 8(6),
444–451.
Fortier, L. A. (2005). Systemic Therapies for Joint Disease in Horses. Veterinary Clinics of
North America: Equine Practice, 21(3), 547–557.
Frost, H. M. (1999). Joint anatomy, design, and arthroses: Insights of the Utah paradigm.
Anatomical Record, 255(2), 162–174.
Fuerst, M., Bertrand, J., Lammers, L., Dreier, R., Echtermeyer, F., Nitschke, Y., Rüther, W.
(2009). Calcification of articular cartilage in human osteoarthritis. Arthritis and
Rheumatism, 60(9), 2694–2703.
Goodrich, L. R., Nixon, A. J. (2006). Medical treatment of osteoarthritis in the horse - A review.
Veterinary Journal, 171(1), 51–69.
Gupta, R. C., Canerdy, T. D., Skaggs, P., Stocker, a, Zyrkowski, G., Burke, R., Bagchi, D.
(2009). Therapeutic efficacy of undenatured type-II collagen (UC-II) in comparison to
glucosamine and chondroitin in arthritic horses. Journal of Veterinary Pharmacology and
Therapeutics, 32(6), 577–84.
Hanson, R., Smalley, L., Huff, G. (1997). Oral treatment with a glucosamine-chondroitin
sulfate compound for degenerative joint disease in horses: 25 cases. Equine Practice,
19(9), 16–20.
Harlan, R. S., Haut, R. C., Orth, M. W. (2012). The Effect of Glucosamine and Chondroitin on
Stressed Equine Cartilage Explants. Journal of Equine Veterinary Science, 32(1), 12–14.
Higler, M. H., Brommer, H., L’Ami, J. J., de Grauw, J. C., Nielen, M., van Weeren, P. R., Back,
W. (2014). The effects of three-month oral supplementation with a nutraceutical and
exercise on the locomotor pattern of aged horses. Equine Veterinary Journal, 46, 611–
617.
Kawcak C.E. (2015). Pathologic Manifestations of Joint Disease. In: McIlwraith C.W. Joint
disease in the horse (2nd edition), 49-52
Kidd, J., Fuller, C., Barr, A. (2001). Osteoarthritis in the horse. Equine Veterinary Education,
13, 160–168.
Kirker-Head C.A., Kirker-Head R.P. (2001). Safety of an Oral Chondroprotective Agent in
Horses. Veterinary Therapeutics 2(4), 345-353.
König, H.E., Liebich H.G., Bragulla H. (2007). Veterinary Anatomy of Domestic Mammals:
Textbook and Color Atlas (3rd edition), 17-23.
19
Laverty, S., Sandy, J. D., Celeste, C., Vachon, P., Marier, J. F., Plaas, A. H. K. (2005).
Synovial fluid levels and serum pharmacokinetics in a large animal model following
treatment with oral glucosamine at clinically relevant doses. Arthritis and Rheumatism,
52(1), 181–191.
Lippiello, L., Woodward, J., Karpman, R., Hammad, T. A. (2000). In vivo chondroprotection
and metabolic synergy of glucosamine and chondroitin sulfate. Clinical Orthopaedics
and Related Research, 381, 229–240.
Maihasap, P., Soontornwipart, K., Techaarpornkul, N. (2014). Clinical effect of glucosamine
and chondroitin contained nutraceutical on osteoarthritis in dogs after anterior cruciate
ligament rupture surgical repair. Thai Journal of Veterinary Medicine, 44(1), 67–73.
McCarthy, G., O’Donovan, J., Jones, B., McAllister, H., Seed, M., Mooney, C. (2007).
Randomised double-blind, positive-controlled trial to assess the efficacy of
glucosamine/chondroitin sulfate for the treatment of dogs with osteoarthritis. The
Veterinary Journal, 174(1), 54–61.
McNamara P.S., Barr S.C., Erb H.N. (1996). Hematologic, hemostatic and biochemical effects
n dogs receiving an oral chondroprotective agent for thirty days. American Journal of
Veterinary Research 57, 1390-1394.
Murray R., Adams, V., Walker, V., Tranquille, C., Copeman, S., Spear J., Frost, R., Marlin, D.
To determine the effect of an oral joint supplement on orthopaedic, physiotherapy and
handler evaluation scores in horses. Equine Veterinary Journal Supplement 2013, 45, 3.
Neil, K. M., Orth, M. W., Coussens, P. M., Chan, P. S., Caron, J. P. (2005). Effects of
glucosamine and chondroitin sulfate on mediators of osteoarthritis in cultured equine
chondrocytes stimulated by use of recombinant equine interleukin-1. American Journal
of Veterinary Research, 66(11), 1861–1869.
Nixon A.J., Cummings J.F. (1994). Substance P immunohisto- chemical study of the sensory
innervation of normal subchondral bone in the equine metacarpophalangeal joint.
American Journal of Veterinary Research 55, 28–33.
Norrdin, R. W., Kawcak, C. E., Capwell, B. A., McIlwraith, C. W. (1998). Subchondral bone
failure in an equine model of overload arthrosis. Bone, 22(2), 133–139.
Oke, S., Aghazadeh-Habashi, a, Weese, J. S., Jamali, F. (2006). Evaluation of glucosamine
levels in commercial equine oral supplements for joints. Equine Veterinary Journal, 38,
93–95.
Oke, S. L. (2009). Timely Topics in Nutrition Indications and contraindications joint health
products in dogs and cats. Journal of the American Veterinary Medical Association,
234(11)1393–1397.
Orth, M. W., Peters, T. L., Hawkins, J. N. (2002). Inhibition of articular cartilage degradation
by glucosamine-HCl and chondroitin sulphate. Equine Veterinary Journal Supplement
2002, 34, 224–229.
Platt, D. (2001). The role of oral disease-modifying agents glucosamine and chondroitin
sulphate in the management of equine degenerative joint disease, 13(4), 206–215.
20
Radin E.L. (1999). Subchondral bone changes and cartilage damage. Equine Veterinary
Journal 31, 94-95.
Ramey, D. W., Eddington, N., Thonar, E., Lee, M. (2002). An analysis of glucosamine and
chondroitin sulfate content in oral joint supplement products. Journal of Equine
Veterinary Science, 22(3), 125–127.
Reginster, J. Y., Deroisy, R., Rovati, L. C., Lee, R. L., Lejeune, E., Bruyere, O., Gossett, C.
(2001). Long-term effects of glucosamine sulphate on osteoarthritis progression: a
randomised, placebo-controlled clinical trial., Lancet, 357(9252), 251–256.
Schuit, F.C. (2000). Koolhydraten: Glycosaminoglycanen. In: Medische Biochemie,
moleculaire benadering van de Geneeskunde., 181-182.
Trumble, T. N. (2005). The Use of Nutraceuticals for Osteoarthritis in Horses. Veterinary
Clinics of North America: Equine Practice, 21(3), 575–597.
Uldry, M., Ibberson, M., Hosokawa, M. (2002). GLUT2 is a high affinity glucosamine
transporter, FEBS Letters, 524, 199-203.
Van Weeren, P. R., de Grauw, J. C. (2010). Pain in Osteoarthritis. Veterinary Clinics of North
America - Equine Practice, 26(3), 619–642.
Van Weeren, P.R. (2015). General Anatomy and Physiology of Joints. In: McIlwraith C.W.
Joint disease in the horse (2nd edition), 3-12.
Welch, C. A., Potter, G. D., Gibbs, P. G., Eller, E. M. (2012). Plasma Concentration of
Glucosamine and Chondroitin Sulfate in Horses after an Oral Dose. Journal of Equine
Veterinary Science, 32(1), 60–64.
White, G., Jones, E., Hamm, J., Sanders, T. (1994). The efficacy of orally administered
sulfated glycosaminoglycan in chemically induced equine synovitis and degenerative
joint disease. Journal of Equine Veterinary Science, 14(7), 350–353.