geen einddatum én toch is er hooplib.ugent.be/fulltxt/rug01/002/304/942/rug01-002304942... ·...
TRANSCRIPT
Academiejaar 2015 – 2016
Tweedekansexamenperiode
Geen einddatum én toch is er hoop Geïnterneerde personen met een verstandelijke beperking aan het woord over
hun herstelproces
Promotor: Prof. Dr. W. Vanderplasschen
Begeleidster: Natalie Aga
Sibylle Heimans
Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van Master of Science in de Pedagogische
Wetenschappen, afstudeerrichting Orthopedagogiek.
1
2
“The goal of recovery is not to become normal. The goal is to embrace the human vocation of
becoming more deeply, more fully human.”
Amerikaanse ervaringsdeskundige
(Patricia Deegan, 2016)
3
4
WOORD VOORAF
Alhoewel dit dankwoord op de eerste pagina is neergeschreven, kwam het tot stand op het einde van
het afwerken van deze masterproef. Bovendien is mijn thesis het resultaat van een sluitstuk van een
zeer boeiende en uitdagende opleiding. Binnenkort laat ik mijn studieperiode achterwege en opent
zich een heel nieuwe weg voor mij. Met veel nieuwsgierigheid en gedrevenheid kijk ik uit om deze
nieuwe richting in te slaan. Vooraleer ik langzamerhand mijn nieuw pad bewandel, wil ik graag van de
gelegenheid gebruik maken om terug te blikken naar de voorbije jaren en mijn dank te uiten aan de
personen die meegeholpen hebben met de realisatie van dit eindwerk.
Mijn interesse in de forensische zorgsector kent zijn wortels in mijn voorgaande opleiding
Orthopedagogie aan de Hogeschool. Hier kreeg ik de kans om stage te volgen in een woon- en
behandelingscentrum voor geïnterneerde personen met een verstandelijke beperking. Deze leerrijke
ervaring wakkerde mijn interesse ten aanzien van deze dynamische doelgroep sterk aan. De aandacht
voor het criminologisch en forensisch werkveld is mij ook niet vreemd geweest omwille van de
boeiende en vooral menselijke verhalen van mijn ouders. Zes jaar terug stond ik voor de keuze om
verder te studeren. Een tijd heb ik getwijfeld om Criminologische Wetenschappen te studeren.
Uiteindelijk heb ik toch mijn buikgevoel gevolgd en voor datgene gekozen waarbij de persoon centraal
staat en minder het delict. Orthopedagogiek is een handelingswetenschap die een persoonlijke
uitdaging biedt om voortdurend op zoek te gaan naar mogelijkheden om verder aan de slag te gaan.
Deze reflectieve houding en het creatief denken, spreken mij het meest aan. Vooraleer jullie overgaan
tot het lezen van deze thesis, wil ik graag enkele personen in de verf zetten.
Vooreerst gaat een speciaal woord van dank uit naar de respondenten en instanties, die deelgenomen
hebben aan deze studie. Graag wil ik hen bedanken om tijd vrij te maken en om bereid geweest te zijn
hun verhaal te delen met ons. De diepgaande en confronterende gesprekken met de respondenten
waren betekenisvol voor mij als onderzoeker, maar ook als toekomstige hulpverlener. Daarnaast wil ik
ook mijn oprechte dank betuigen aan mijn promotor Prof. Dr. Vanderplasschen en mijn begeleidster
Natalie Aga. Jullie verdienen een welgemeende dankwoord voor de talrijke tips, ondersteuning en
feedback gedurende het hele traject tijdens het tot stand brengen van mijn thesis. Graag wil ik Natalie
Aga extra bedanken voor de tijd en energie die zij vrij maakte om al mijn vragen te beantwoorden, mij
te voorzien van uitgebreide feedback en haar aanmoedigende woorden. Tot slot nog een speciaal
woord van dank aan mijn ouders, Laurens en Stefanie. Papa, graag wil ik jou bedanken voor de
onvoorwaardelijke steun de voorbije jaren. De aanmoedigende telefoontjes, onverwachte bezoekjes
tijdens de blokperiode en jouw trotse blik hebben mij gesterkt in het volgen van deze opleiding en het
volbrengen van deze masterproef. Mama, graag wil ik jou bedanken voor de talloze teksten die je hebt
nagelezen en jouw kritische blik. Je stimuleerde mij telkens verder na te denken, ook al botste je af en
toe op verzet. Ondanks de moeilijke periode de afgelopen jaren, toonde je een onuitputtelijke kracht
om te blijven vechten en liefde te delen met ons. Laurens, graag wil ik jou bedanken voor jouw geduld,
zachtaardigheid, motiverende gesprekken en het runnen van ons huishouden tijdens de
opsluitmomenten in mijn bureau. Als laatste wil ik graag Stefanie bedanken voor het grondig nalezen
van mijn thesis op taalgebied.
5
INHOUDSOPGAVE
Woord vooraf………………………………………………………………………………………………………………………………………4
1. Probleemstelling en onderzoeksvragen ................................................................................................... 7
2. Theoretisch kader .................................................................................................................................... 9
2.1. Internering ........................................................................................................................................ 9
2.1.1. Interneringsmaatregel ………………………………………………………………………………………………………..9
2.1.2. Wetgeving…………………………………………………………………………………………………………………………..9
2.2. Geïnterneerde personen met een verstandelijke beperking………………………………………………………11
2.2.1. Personen met een interneringsstatuut……………………………………………………………………………...11
2.2.2. Cijfermateriaal…………………………………………………………………………………………………………………..12
2.2.3. Verstandelijke beperking……………………………………………………………………………………………………13
2.2.4. Ondersteuning- en behandelingsmogelijkheden in Vlaanderen…………………………………………13
2.2.4.1. Zorg in penitentiaire inrichtingen……………………………………………………………………………..14
2.2.4.2. Gespecialiseerde zorg buiten penitentiaire inrichtingen…………………………………………..14
2.3. Ondersteuning- en behandelingsbenadering……………………………………………………………………………..15
2.3.1. Rehabilitatiemodellen en -interventies binnen de forensische zorg…………………………………..15
2.3.2. Herstelperspectief……………………………………………………………………………………………………………..16
2.3.2.1. Situering herstelbeweging………………………………………………………………………………………..16
2.3.2.2. Het concept herstel………………………………………………………………………………………………….16
2.3.2.3. Vormen van herstel………………………………………………………………………………………………….17
2.3.2.4. Herstelgerichte ondersteuning…………………………………………………………………………………17
2.3.2.5. Herstelperspectief binnen de forensische zorg…………………………………………………………18
3. Methodologie …………………………………………………………………………………………………………………………………..19
3.1. Keuze onderzoeksmethode……………………………………………………………………………………………………….19
3.2. Samenstelling steekproef………………………………………………………………………………………………………….19
3.3. Gegevensverzameling en -verwerking……………………………………………………………………………………….20
3.3.1. Deelnemers……………………………………………………………………………………………………………………….20
3.3.2. Diepte-interviews………………………………………………………………………………………………………………21
3.3.3. Thematische analyse via het kwalitatieve analysesoftwarepakket NVivo…………………………..22
4. Onderzoeksresultaten……………………………………………………………………………………………………………………….23
4.1. Kritische incidenten uit het verleden…………………………………………………………………………………………23
4.2. Hulpverleningsrelatie…………………………………………………………………………………………………………………24
4.3. Begeleidingsvorm………………………………………………………………………………………………………………………25
6
4.3.1. Algemene herstelfactoren…………………………………………………………………………………………………25
4.3.2. Beleving van herstel vanuit de forensische ondersteuning………………………………………………..28
4.4. Persoons- en omgeving gerelateerde herstelfactoren……………………………………………………………….28
5. Discussie……………………………………………………………………………………………………………………………………………30
5.1. Bespreking van belangrijkste conclusies…………………………………………………………………………………….30
5.2. Beperking van het onderzoek…………………………………………………………………………………………………….32
5.3. Aanbevelingen voor toekomstig onderzoek ………………………………………………………………………………33
5.4. Theoretische, praktische en beleidsrelevante bijdrage………………………………………………………………33
6. Referentielijst……………………………………………………………………………………………………………………………………36
Bijlage 1: Informed consent…………………………………………………………………………………………………………………….44
Bijlage 2: Interviewleiddraad......................................................................................................................... 47
7
1. Probleemstelling en onderzoeksvragen
De ongunstige situatie waarin geïnterneerde personen in ons land verblijven is niet onbekend.
Verschillende experten hebben reeds herhaaldelijk gewezen op hun precaire situatie (o.a. Casselman
et al., 1997; Cosyns et al., 2007; Smet, 2013). Mede onder externe druk van nationale en internationale
veroordelingen, stond het interneringsbeleid voortdurend, ook juridisch, ter discussie. Bovendien
kwam in 2013, naar aanleiding van een euthanasieverzoek van een geïnterneerde persoon, de
aandacht voor een meer humane behandeling van geïnterneerde personen sterk in de media (Nolf,
2013). De euthanasievraag riep heel wat bedenkingen op. Het structureel probleem van ontoereikende
zorg voor geïnterneerde personen met een verstandelijke beperking zou immers niet mogen leiden tot
een aanvraag voor euthanasie. Men kan zich de vraag stellen of de euthanasieverzoek er ook zou
geweest zijn indien hij een gepaste behandeling kreeg.
Het aantal geïnterneerde personen in de gevangenis stijgt alsmaar (Federale Overheidsdienst Justitie,
2012). Op 15 september 2004 telde België 3306 geïnterneerde personen, waarvan 70% vrij op proef.
Deze laatste groep ondergaat geen effectieve opsluiting, maar zijn wel geplaatst in een voorziening en
krijgen een ambulante of residentiële behandeling (Cosyns et al, 2007). Sommige personen wachten
al verschillende jaren op een aangepaste psychiatrische behandeling buiten de muren van de
gevangenis. Een langdurige opsluiting in een penitentiaire inrichting zonder enige vorm van
behandeling, heeft een negatief effect op het psychisch welbevinden. Mogelijks heeft dit ook geen
gunstig effect op het recidiverisico. Een interneringsmaatregel heeft immers als doel een zo goed
mogelijke rehabilitatie te verzekeren in de maatschappij en recidivekansen te beperken. Forensische
patiënten vereisen een specifieke aanpak. De kans op re-integratie in de samenleving wordt in
belangrijke mate mede bepaald door het kwalitatief zorgaanbod dat in voldoende continuïteit voorziet
(Tervoort, 2003). Er dienen meer dynamische en flexibele zorgtrajecten uitgewerkt te worden. Zo
hebben geïnterneerde personen het recht om te re-integreren via externe zorgcircuits buiten de
penitentiaire inrichtingen (Heimans, Vander Beken & Schipaanboord, 2015). Op 9 juli 2014 werd de
nieuwe wet betreffende de internering van personen van 5 mei 2014 gepubliceerd. Deze nieuwe
interneringswet zal in werking treden op 1 oktober 2016 en vervangt bijgevolg de verouderde
wetgeving die dateert van 1964 (Lagae, Vander Laenen, De Pauw & Janssens, in press).
Door de sterke groei van het aantal geïnterneerde personen, moet er dringend meer aandacht besteed
worden aan de zorg en behandeling van deze groep. Het bevorderen van de re-integratie in de
maatschappij is de voornaamste zorgdoelstelling van het forensisch zorgcircuit. Afhankelijk van de
mogelijkheden en beperkingen van de geïnterneerde persoon, krijgt dit zijn concrete invulling (Boers,
Vandevelde, Soyez, Smet & To, 2011). Voor de behandeling van geïnterneerde personen verwijst
Blackburn (2004) naar het gebrek aan voldoende wetenschappelijke literatuur. Ondanks het feit dat
de reguliere geestelijke gezondheidszorg voornamelijk een positief georiënteerde benadering naar
voren schuift, is de huidige aanpak van geïnterneerde personen dikwijls negatief georiënteerd.
Bovendien wordt er nauwelijks gekeken naar hun eigen ervaringen en behoeftes gedurende het hele
interneringsproces (Barnoa, Ward & Casey, 2015; Stephard, Doyle, Sanders & Shaw, 2015).
De groep geïnterneerde personen is zeer heterogeen waardoor gedifferentieerde zorg cruciaal is. Er is
een veelheid aan psychische –en/ of psychiatrische problemen waarmee zij te kampen hebben. Binnen
die groep zijn geïnterneerde personen met een verstandelijke beperking zeer kwetsbaar wegens hun
specifieke zorgbehoeftes. Door hun beperkte weerbaarheid zijn zij in de gevangenis vaak slachtoffer
van allerlei pesterijen. Daarnaast zijn zij ook slachtoffer van blijvende stigmatisatie. Deze groep wordt
8
al te vaak geassocieerd met gevaarlijke, onvoorspelbare individuen die niet of nauwelijks kunnen
herstellen (Crisp, Gelder, Rix, Meltzer & Rowalds, 2000). Als gevolg van deze vooroordelen kunnen er
psychische problemen, zoals sociale isolatie en angst, ontstaan. Bovendien stellen Van der Sleen en
Heestermans (2010) dat deze groep kwetsbaar is gedurende het hele justitiële onderzoek. De
politionele verhoren mogen niet suggestief zijn en er moet rekening gehouden worden met het tempo
en taalgebruik van de persoon. De verhoordruk en hun psychische kwetsbaarheid, laag IQ 1 of
psychiatrische stoornis, doet de kans tot onjuiste bekentenissen toenemen (Heestermans, 2010).
Het in kaart brengen van belangrijke herstelfactoren maakt deel uit van het doctoraatsonderzoek van
Natalie Aga. Haar onderzoek heeft als doel evidence-based strategieën te inventariseren voor
herstelgerichte ondersteuning van personen met een psychiatrische problematiek die een strafbaar
feit pleegden. Deze studie kadert binnen het grootschalig onderzoek ‘Sterktes van mensen met een
psychiatrische problematiek die strafbare feiten hebben gepleegd’ van de Universiteit Gent (Aga &
Vanderplasschen, 2016). Via mijn thesisonderzoek wordt er gepoogd een bijdrage te leveren aan de
conceptualisatie en visie rond belangrijke elementen van herstel van geïnterneerde personen met een
verstandelijke beperking. Naast de wetenschappelijke bijdrage kunnen deze resultaten ook een
aandeel leveren in de praktijk. In de literatuur is onderzoek naar de ervaring van het herstelproces van
geïnterneerde personen met een verstandelijke beperking vrij beperkt. Deze studie kan een aanzet
geven tot het verder ontwikkelen en verbeteren van behandeltrajecten in het forensisch zorgcircuit en
het uitbreiden van wetenschappelijk onderzoek. Op basis van bovenstaande probleemstelling in de
forensische zorgsector komen we tot het formuleren van de concrete onderzoeksvraag:
‘Wat zijn, volgens geïnterneerde personen met een verstandelijke beperking, die ondersteund
worden door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH), effectieve
strategieën om herstel te initiëren, te bevorderen en te behouden?’
Deze onderzoeksvraag leidt tot de volgende deelvragen:
A. Hoe ervaren geïnterneerde personen met een verstandelijke beperking hun herstelproces?
a. Welke persoon- en omgeving gerelateerde factoren hebben een positieve invloed op
het herstelproces?
b. Welke factoren, eigen aan de specifieke begeleiding- en ondersteuningsvorm, helpen
hen vooruit?
1 De gebruikte opdeling van IQ (intelligentiequotiënt): 70-85 zwakbegaafd, 50-70 lichte verstandelijke beperking, 35-50
matige verstandelijke beperking, 20-35 ernstige verstandelijke beperking en lager dan 20 diepe verstandelijke beperking.
9
2. Theoretisch kader
Dit hoofdstuk behandelt uitvoerig de situatie van geïnterneerde personen met een verstandelijke
beperking. Vooreerst wordt de interneringsmaatregel en de wetgeving uitgelegd. Nadien wordt dieper
ingegaan op de doelgroep en de gekende statistische cijfers. Vervolgens wordt toegelicht welke
behandelmogelijkheden en modellen voor geïnterneerde personen met een verstandelijke beperking
gehanteerd worden. Tot slot wordt beschreven welke invloed de recovery-beweging heeft binnen de
forensische zorg.
2.1. Internering
2.1.1. Interneringsmaatregel
Internering is een beveiligingsmaatregel van onbepaalde duur die wordt opgelegd aan personen die
strafbare feiten hebben gepleegd, maar omwille van hun geestestoestand niet toerekeningsvatbaar
zijn verklaard (Casselman et al., 1997). Dit wil zeggen dat de persoon niet verantwoordelijk wordt
gesteld voor het plegen van strafbare feiten omwille van zijn psychische toestand. De
interneringsmaatregel is bijgevolg geen straf, maar een beschermingsmaatregel met als doel de
geïnterneerde persoon te behandelen om re-integratie in de samenleving mogelijk te maken. Het
onderzoeksgerecht of vonnisgerecht beslist over de ontoerekeningsvatbaarheid en kan een
internering uitspreken (Vander Beken & Vanhaelemeesch, 2013). Van Koppen et al. (2002) wijzen op
de cruciale rol van een kwalitatief onderbouwd psychiatrisch deskundigenverslag in de beslissing tot
het uitspreken van een interneringsmaatregel. Het toekennen van een interneringsmaatregel wordt in
België gezien als een dichotoom gegeven. Iemand is toerekeningsvatbaar of niet. Dit verschilt met onze
noorderburen. In Nederland zijn er vijf verschillende gradaties in toerekeningsvatbaarheid (de
Kijvelanden, 2007).
Cosyns et al. (2007) verwijzen naar de tweeledigheid van een interneringsmaatregel, namelijk de
maatschappij beschermen en de geïnterneerde persoon behandelen. Deze dubbele finaliteit is
enerzijds gericht op het bieden van voldoende veiligheid aan de maatschappij en anderzijds op het
aanbieden van gepaste zorgverstrekking met oog op re-integratie in de samenleving (Simpson &
Penney, 2011). Bijgevolg dient er voortdurend een evenwicht bewaard te worden tussen de belangen
van de maatschappij en de zorgbehoeftes van de geïnterneerde persoon. De interneringsmaatregel is
van onbepaalde duur omwille van de onvoorspelbaarheid van de geestestoestand van de persoon om
te kunnen re-integreren in de samenleving. Het interneringsbeleid is in ons land vaak onderhevig aan
heel wat kritiek. Zo is België meermaals veroordeeld door het Europees Comité voor de Preventie van
Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing en door het Europees Hof voor
de Rechten van de Mens (Smet, 2013).
2.1.2. Wetgeving
Tot voor kort werd er gewerkt met de verouderde interneringswet van 1964: “de wet ter bescherming
van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde strafbare
feiten” (Goethals, 2002, p549). De eerste interneringswet dateert van 9 april 1930. Voordien bestond
enkel het artikel 712 in het strafwetboek. Wanneer een beschuldigde of beklaagde op het ogenblik van
het feit in staat van ‘krankzinnigheid’ was, dan kon hij niet verder vervolgd worden (Casselman, 2015).
2 Artikel 71 stelt dat er geen misdrijf is wanneer de beschuldigde of de beklaagde op het ogenblik van het feit in staat van krankzinnigheid is.
10
Wegens hevige kritiek werd het artikel 71 van het strafwetboek verder geoperationaliseerd door de
wet van 9 april 1930 (Goethals, 2002). Ondanks de inwerkingtreding van deze wet, kwam er geen einde
aan de maatschappelijke en juridische onenigheid rond de interneringsmaatregel. Er was hevige kritiek
op het gebrek aan rechtspositie van de betrokkenen en de onaangepaste psychiatrische annexen in de
gevangenissen. Bijgevolg werd deze wet later vervangen door de wet van 1 juli 1964. In deze wet bleef
de duurtijd van internering onbeperkt, maar werden meer rechten toegekend aan de geïnterneerde
persoon en kreeg de Commissie tot Bescherming van de Maatschappij (CBM) meer bevoegdheden
(Casselman, 2015). Vervolgens ontstond de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van
personen met een geestesstoornis, maar deze wetgeving is nooit geoperationaliseerd. Opmerkelijk in
dit verhaal is het gebruik van de nog zeer verouderde termen zoals ‘krankzinnigheid’, ‘abnormalen’,
‘geestesstoornis’ en ‘zwakzinnigen’. Deze termen wijzen op een zeer negatieve oriëntering van de
betrokken personen.
De huidige wetgeving, de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen, werd op 9 juli
2014 in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. Er werden enkele veranderingen ingevoerd. Zo wordt
bijvoorbeeld de uitvoering van de internering geregeld door de Kamer ter Bescherming van de
Maatschappij (KBM). Het forensisch-psychiatrisch deskundigheidsverslag wordt verplicht voor het
uitspreken van een interneringsmaatregel (Seynnaeve, Beeuwsaert & Deckers, 2016). Zeer recent nog
werd de nieuwe interneringswet reeds gewijzigd. De strafrechtelijke criteria die kunnen leiden tot een
internering worden nu aanzienlijk beperkt, enkel voor misdaden en wanbedrijven die de fysieke of
psychische integriteit van derden aantast of bedreigt (Heimans et al., 2015). Dit betekent dat men niet
meer zal kunnen geïnterneerd worden voor misdrijven met een lage strafmaat, zoals het plegen van
winkeldiefstal of opzettelijke beschadigingen. De nieuwe wetgeving, de wet betreffende de internering
van personen, stelt de persoon in zijn totaliteit centraal en niet meer louter het label ‘geïnterneerd’
zijn. Uiterlijk op 1 oktober 2016 zal deze nieuwe wetgeving in werking treden (Lagae, Vander Laenen,
De Pauw & Janssens, in press).
Al deze veranderingen zorgen voor heel wat juridische vooruitgang binnen het interneringsbeleid. Het
nieuwe beleid en een aangepaste wetgeving zijn cruciaal binnen de forensische psychiatrische
hulpverlening. Zo stelden FOD Volksgezondheid en FOD Justitie in 2013 verschillende
‘netwerkcoördinatoren internering’ aan. Zij dienen een brug te slaan tussen justitie en het GGZ-
netwerk om zo de in-, door- en uitstroom tussen verschillende instanties en settingen op een
verantwoorde manier te laten gebeuren (Aga, Rowaert, Vanderplasschen & Wuyts, in press). Naast de
netwerkcoördinatoren werden ook schakelteams ingericht. Dit zijn multidisciplinaire teams die de
sociale re-integratie vorm geven. Zij vormen een schakel op casusniveau tussen de verschillende
partners om een vlottere doorstroming vanuit de gevangenis naar externe zorgcircuits te faciliteren
(Dheedene, Seynnaeve & Goyens, 2015). Volgens Zorgnet Vlaanderen (2014), de Vlaamse
werkgeversorganisatie van verzorgingsinstellingen, is het niet wenselijk om deze inrichtingen te
belasten met een opnameplicht. De nieuwe wet kiest ervoor een onderhandeld zorgaanbod uit te
werken door samenwerkingsovereenkomsten te sluiten met voorzieningen die vervolgens subsidies
ontvangen voor het opnemen van een geïnterneerde persoon (Zorgnet Vlaanderen, 2014).
Hoewel de nieuwe wetgeving verschillende veranderingen met zich meebrengt, zijn er nog steeds
onvolmaaktheden en kan de nieuwe wet geen garantie bieden voor een goede en correcte
behandeling. Zo verwezen Heimans et al (2015), naar een juridische vooruitgang door betere,
11
consistentere regeling voor geïnterneerde personen, maar tegelijkertijd zal de wetgeving de
fundamentele problemen betreffende de internering niet kunnen oplossen. Zo zullen er steeds
forensische patiënten zijn die nooit een (sterk) beveiligde setting kunnen verlaten en dus afhankelijk
zullen blijven van externe zorg. Uit recent onderzoek in Engeland bleek echter dat er een groot aantal
van deze patiënten specifieke ondersteuning nodig heeft (Edworthy, Furtado & Vollm, 2014). In
Nederland is deze gespecialiseerde aanpak niet primair gericht op het verminderen van recidivekans,
maar op het optimaliseren van de levenskwaliteit van de persoon. Ze trachten een leefomgeving te
creëren die optimaal afgestemd is op de individuele mogelijkheden en wensen van de persoon. Deze
vorm van hulpverlening wordt de langdurige forensisch-psychiatrische zorg genoemd
(Expertisecentrum Forensische Psychiatrie, 2014). Naast een gebrek aan gepaste ondersteuning aan
de zogenaamde ‘long-stay patiënten’, zijn nog tal van andere aspecten onderhevig aan blijvende
kritiek, zoals de onbepaalde duur van de veiligheidsmaatregel, de ontoereikendheid van de
rechtsbescherming, gebrekkige ondersteuning voor geïnterneerde personen met een verstandelijke
beperking en het gebrek aan kwalitatieve (of kwalitatief) onderbouwde behandelingsprogramma’s.
2.2. Geïnterneerde personen met een verstandelijke beperking
2.2.1. Personen met een interneringsstatuut
De doelgroep geïnterneerde personen is een zeer heterogene, dynamische groep. Kenmerkend bij de
meeste geïnterneerde personen is de comorbiditeit (Dheedene, Seynnaeve & Van der Auwera, 2015).
Zo bleek uit het onderzoek in de Belgische gevangenissen van Cosyns en zijn collega’s (2007) dat 75%
van de geïnterneerde personen twee of meerdere psychische problemen hebben. Door de
heterogeniteit van de doelgroep is het niet evident een opdeling te maken. Toch worden zij vaak
onderverdeeld in verschillende subgroepen, op basis van een aantal factoren (Zorgnet Vlaanderen,
2012):
- De gevaarlijkheidsgraad of het risico op herval (risk);
- Het veiligheidsrisico ten opzichte van zichzelf of de samenleving (security);
- De complexiteit, duur en intensiteit van de nodige zorg (care en/of cure en/of resocialisatie).
Op basis van hun risicoprofiel spreekt men van high-, medium- en low risk psychiatrische patiënten.
Deze ‘classificatie’ is echter onderhevig aan heel wat kritiek. Ten eerste kan het gezien worden als een
theoretisch denkconcept, waardoor het in de praktijk nauwelijks gebruikt wordt. Er ontstaat heel wat
onduidelijkheid omtrent deze begrippen door een gebrek aan eenduidige, consistente invulling van de
inhoud. Bovendien wordt er amper rekening gehouden met positieve, compenserende en
beschermende factoren (de Vogel, De Vries, De Ruiter & Bouman, 2011). Ten slotte kan de high-risk
groep een argument zijn voor de reguliere sector om hen te weigeren binnen hun werking omwille van
veiligheidsredenen. To, Vandevelde, Soyez, Boers, & Vanheule (2014) hebben een grootschalig
onderzoek gedaan via de Delphi methode3, waar zowel Belgische als internationale experten aan
deelnamen. Hieruit bleek dat experts geïnterneerde personen eerder zouden opdelen naargelang de
behoefte aan ondersteuning dan louter te classificeren via de DSM-criteria. In de nieuwe wetgeving
wordt er gesproken over geïnterneerde personen i.p.v. geïnterneerden. Zo tracht men de totaliteit van
de persoon te benaderen. De persoon mag niet gereduceerd worden tot louter de opgelegde
3 Een Delphi studie is een onderzoeksmethode waarbij de meningen van een groot aantal experts worden bevraagd. Op die manier tracht men antwoorden terug te koppelen naar elkaar ten aanzien van een onderwerp waar er geen consensus over bestaat.
12
interneringsmaatregel, die hem/haar werd opgelegd. In de eerste plaats gaat het om een persoon met
eigen zorgbehoeften en mogelijkheden.
2.2.2. Cijfermateriaal
Ondanks de schaarste in betrouwbare statistieken, is duidelijk merkbaar dat het aantal geïnterneerde
personen in België licht blijft stijgen. In 2004 waren er 3306 geïnterneerde personen (Cosyns et al.,
2007). In 2011 is het aantal gestegen naar 4093 personen (Justitie in Cijfers, 2013). De meest recente
cijfers stellen vast dat er in oktober 2015 ruim 4000 mensen met een statuut internering waren in
België. Onder de Nederlandstalige Commissies tot Bescherming van de Maatschappij (CBM)
ressorteren 2143 geïnterneerde personen, van wie 92 % mannen en 8 % vrouwen (Dheedene,
Seynnaeve & Van der Auwera, 2015).
Figuur 1: Evolutie van de penitentiaire bevolking per categorie van gedetineerden (2002-2012/ 2002=100)
(bron: Justitie in cijfers, 2013)
Uit een grootschalig Europees onderzoeksproject ‘Mentally Disordered Persons in European Prison
Systems – Needs, Programmes and Outcomes’, werd het gebrek aan correcte statistieken ook in andere
Europese landen vastgesteld. Er werd in 2007 onderzoek verricht in 24 verschillende gevangenissen
van Europa. De aanwezigheid van statistische gegevens van personen met een psychische
problematiek in de gevangenis was erg schaars (Dressing, Kief & Salize, 2009). Sinds 2012 ontwikkelen
netwerkcoördinatoren van Justitie en Volksgezondheid een registratiesysteem dat op een uniforme
wijze deze gegevens bijhoudt waardoor er meer overzicht is over het profiel en zorgbehoefte van
geïnterneerde personen. Bovendien zorgen zij voor een betere samenwerking tussen beide instanties
(De Rycke & Pauwelyn, 2015).
13
2.2.3. Verstandelijke beperking
Verschillende internationale, sociale en politieke bewegingen van mensen met een verstandelijke
beperking, met name de self-advocacy beweging, duiden op het moeizaam verloop om hun
mensenrechten te realiseren (Williams & Shoultz, 1982; Van Hove, 2000). Het nastreven van
volwaardig burgerschap van mensen met een beperking ligt aan de grondslag van de opkomst van
disability studies als academisch perspectief (Claes, Roets, Coene & Van Hove, 2011). De definitie van
verstandelijke beperking die momenteel wordt gebruikt, is deze van de American Association on
Intellectual and Developmental Disabilities (AAIDD). De nieuwste editie hanteert drie criteria voor het
stellen van een diagnose (Schalock, Borthwick-Duffy, Bradley, Buntinx, Courter & Craig, 2010):
- Een significante beperking in het intellectuele functioneren (personen met een IQ beneden de
70);
- Gelijktijdig optreden met een significante tekortkoming in adaptief gedrag;
- Het optreden van deze beperkingen op verschillende levensdomeinen vóór het 18e levensjaar.
De cijfers inzake prevalentie van personen met een verstandelijke beperking in de gevangenis variëren
zeer sterk (Lindsay, Hasting, Grifiths & Hayes, 2007). Met name de IQ-grens die men gebruikt in
prevalentieonderzoek, beïnvloedt de resultaten. Ook de specifieke setting waar het
intelligentieonderzoek wordt uitgevoerd, zoals een stressvolle omgeving van een politiekantoor,
bepalen de resultaten (Maes, Goethals & Verlinden, 2009). Uit onderzoek van Centrum OBRA blijkt dat
20% van de geïnterneerde personen die verblijven in de Vlaamse gevangenissen, een verstandelijke
beperking heeft (Vanden Hende, Caris & De Block-Bury, 2005). Bijgevolg vormen personen met een
verstandelijke beperking geen onbelangrijke subgroep in de forensische zorg. Uit deze Vlaamse cijfers
blijkt ook dat het meestal gaat om mannelijke cliënten en meer dan 70% van de personen met een
verstandelijke beperking zouden ook één of meerdere psychiatrische stoornissen hebben (Vanden
Hende et al, 2005). Personen met een verstandelijke beperking en bijkomende psychische en/of
gedragsmoeilijkheden vallen vaak door de mazen van het hulpverleningsnet (Claes, Roets, Coene &
Van Hove, 2011). De gehandicaptensector, de bijzondere jeugdzorg en de geestelijke gezondheidszorg
zijn nog te vaak categoriaal doelgroepgericht waardoor er een bepaalde groep uitvalt. Zo worden
personen met een verstandelijke beperking vaak geweigerd in de geestelijke gezondheidszorg omwille
van hun beperking (Vanderplasschen, Lievens & Roets, 2006).
2.2.4. Ondersteuning- en behandelingsmogelijkheden in Vlaanderen
Internering is een strafrechtelijke beveiligingsmaatregel met een tweeledig doel, namelijk het instaan
voor de veiligheid van de samenleving en het bieden van gespecialiseerde behandeling aan
geïnterneerde personen. De juridische context begrenst de behandeling en kan zorgen voor het
ontstaan van een aantal spanningsvelden in het werkveld. De begeleiding en behandeling moet
daarom zo goed mogelijk aangepast worden aan de specifieke noden en behoeften van de persoon
(Allen, Lindsay, MacLeod & Smith, 2011). De voorbije jaren zijn er heel wat inspanningen geleverd om
de gepaste behandel-, begeleidings- en verzorgingsmogelijkheden te voorzien voor geïnterneerde
personen met een verstandelijke beperking. Voor deze doelgroep is er een specifiek zorgaanbod,
bestaande uit verschillende betrokken sectoren (De Rycke & Pauwelyn, 2015). Het Vlaams Agentschap
voor Personen met een Handicap (VAPH) tracht weliswaar in beperkte mate de kans op een succesvolle
re-integratie van geïnterneerde personen met een handicap te vergroten.
14
2.2.4.1. Zorg in penitentiaire inrichtingen
Hoewel erkend wordt dat geïnterneerde personen recht hebben op adequate zorg en behandeling,
verblijft nog steeds een groot aantal geïnterneerde personen in penitentiaire inrichtingen (Vander
Laenen & De Cauwer, 2011). Toegang tot geestelijke gezondheidszorg is in dergelijke inrichtingen
vrijwel beperkt (Vandevelde et al., 2011). Omwille van de eigenheid en de maatschappelijke opdracht
van penitentiaire inrichtingen ligt de focus grotendeels op het reduceren van het recidiverisico en het
beschermen van de samenleving. De meeste penitentiaire inrichtingen hebben een zorgteam dat
onder meer instaat voor de begeleiding van geïnterneerde personen met een verstandelijke beperking.
Voor deze specifieke groep worden activiteiten, zoals kooklessen, georganiseerd en begeleid door
zorgpersoneel. Daarnaast bestaan er drie gespecialiseerde ambulante werkingen, vanuit het Vlaams
Agentschap voor Personen met een Handicap: ABAGG4 (Merksplas), Ontgrendeld (Gent) en Otwee
(Antwerpen). Zij bieden opvang en begeleiding aan geïnterneerde personen met een verstandelijke
beperking die verblijven in een strafinrichting. De ondersteuning richt zich voornamelijk op het
activeren en motiveren van geïnterneerde personen. Hierbij wordt rekening gehouden met de
mogelijkheden en beperkingen verbonden aan de gevangenis.
Daarnaast is in 2009 De Haven opgericht binnen de instelling voor Sociaal Verweer te Merksplas. Dit is
een project voor beveiligde zorg voor geïnterneerde personen met een lichte tot matige verstandelijke
beperking en personen met een autismespectrumstoornis. Deze personen verblijven in een speciaal
voorziene afdeling van de strafinrichting in Merksplas. Via dit project tracht men de detentieschade te
beperken, en een goede diagnostische beeldvorming in functie van een aangepaste zorg en
doorverwijzing op te stellen (De Haven, 2012). Ook in het Forensisch Psychiatrisch Centrum in Gent is
er één specifieke afdeling voor personen met een verstandelijke beperking (Casselman, De Rycke &
Heimans, 2015).
2.2.4.2. Gespecialiseerde zorg buiten penitentiaire inrichtingen
Gespecialiseerde forensische zorg binnen het VAPH-landschap is erg schaars in Vlaanderen. In totaal
zijn er drie gespecialiseerde behandelunits voor geïnterneerde personen met een verstandelijke
beperking en/of autismespectrumstoornis die een gedrags- of psychiatrische stoornis vertonen én
beschikken over een VAPH-erkenning (Jeandarme, Wittouck, Vander Laenen, Ampe, Grouwels, De
Varé, Oei, Groenhuijsen & Bogaerts, 2015; De Rycke & Pauwelyn, 2015). Deze drie residentiële centra
zijn gevestigd op de campus van een psychiatrisch centrum: Amanis (PC Bethanië te Zoersel), Limes
(PC Aster te Sint-Truiden) en Itinera (PC Sint-Amandus te Beernem) . Dit is speciaal bedoeld om, in
geval van agressie, snel beroep te kunnen doen op gespecialiseerde hulp vanuit het psychiatrisch
centrum. Bovendien heeft dit het voordeel te beschikken over permanente psychiatrische expertise
(De Rycke & Pauwelyn, 2015).
Enkele geïnterneerde persoon verblijven ook in een reguliere VAPH-voorziening of in een afdeling in
een psychiatrisch ziekenhuis, al dan niet na het verblijf in een penitentiaire inrichting of
gespecialiseerde inrichting. Deze initiatieven komen vaak vanuit hun eigen engagement voor deze
doelgroep. Niettemin tracht men via de toekomstige samenwerkingsovereenkomsten dit aanbod uit
te breiden.
4 Ambulante Begeleiding Aan Geïnterneerden met een verstandelijke beperking in de Gevangenis
15
2.3. Ondersteuning- en behandelingsbenadering
2.3.1. Rehabilitatiemodellen en -interventies binnen de forensische zorgsector
Door de opkomende aandacht voor de situatie van geïnterneerde personen in België, wordt er nu meer
onderzoek gevoerd naar de behandeling van personen met een psychiatrische stoornis of een
verstandelijke beperking die een delict pleegden. Volgens Decoene (2007) is het forensisch werkveld
echter nog steeds te sterk georiënteerd op risicobeheersing en controle. Daardoor is er te weinig
aandacht voor wat de persoon net vooruit helpt. Het paradigma dat hierbij het meest aansluit en
bovendien wereldwijd het meeste invloed heeft, is ongetwijfeld de ‘What Works’-benadering (RNR)
van onder andere Don Andrews en James Bonta. Een ander forensisch rehabilitatieprogramma dat
internationaal onderbouwd wordt, is het ‘Good Lives Model’ (GLM) van Tony Ward. RNR wordt gezien
als een behandelingstheorie, terwijl GLM meer gezien wordt als een behandelingsprogramma.
Daarnaast bestaan er nog andere benaderingen zoals het biopsychosociaal model en het
equivalentieprincipe (To et al., 2013).
Het Risk-Needs-Responsivity model (RNR) is een belangrijk model voor de rehabilitatie en behandeling
van delictplegers. Het model vertrekt vanuit volgende drie principes (Andrews & Bonta, 2010):
- Risico – de kans dat een persoon opnieuw crimineel gedrag vertoont;
- Behoefte – de aanwezigheid van criminogene behoeftes;
- Responsiviteit – mogelijke individuele factoren die de effectiviteit van de behandeling kunnen
beïnvloeden.
Het RNR richt zich voornamelijk op het inschatten van het risicoprofiel, waarbij vooral aandacht
gegeven wordt aan de criminogene behoeften. De theoretische concepten vinden we terug in de
algemene persoonlijkheidsleer en de sociale psychologie van crimineel gedrag. Daarnaast zijn er nog
twee principes toegevoegd in het RNR-model, met name het principe van de integriteit en
professionaliteit (To et al., 2013). Integriteit is de mate waarin het programma wordt uitgevoerd zoals
het wordt voorgesteld. Professionaliteit is de mate waarin het professioneel handelen voldoet aan
wettelijke kaders. Het RNR-model vormt tot op heden de basis voor verschillende
behandelprogramma’s en focust vooral op risicomanagement en terugvalpreventie (Ward & Stewart,
2003).
Het Good Lives Model (GLM) werd ontwikkeld door Tony Ward en zijn collega’s als reactie op een te
eenzijdige focus op risicobeheersing bij het RNR-model (Ward & Brown, 2004; Drennan & Alred, 2012).
Dit model richt zich vooral op het bevorderen van de levenskwaliteit van delinquenten, waarbij de
sterktes en mogelijkheden van het individu centraal staan. Het focust zowel op criminogene als niet-
criminogene behoeften. Volgens Ward en Brown (2004) is het beheersen van risico’s noodzakelijk,
maar zeker niet voldoende voor de behandeling van forensische patiënten. Het GLM is ontstaan vanuit
de ondersteuningsgedachten om psychiatrische patiënten een menswaardige behandeling te bieden.
Het verbeteren van de levenskwaliteit zou een positieve invloed hebben op het reduceren van de
criminogene behoeften waardoor de dynamische risicofactoren kunnen dalen (Pomp, 2009). Het GLM
gaat er vanuit dat iedereen, dus ook delictplegers, primaire levensbehoeften ‘primary goods’ hebben,
zoals vriendschap, innerlijke vrede, voortreffelijk zijn in het werk, etc. Deze worden nagestreefd door
middel van de ‘secundary goods’, die omschreven worden als rollen, praktijken en handelingen die
leiden tot ‘primary goods’. Het is van belang dat deze secundary goods niet-criminogeen en sociaal
geaccepteerd zijn (Ward, Yates & Willis, 2011). Concreet wordt het model in een behandelprogramma
16
vertaald via zes verschillende fasen (Pomp, 2009; Ward, Mann & Gannon, 2007): detecteren van
criminogene behoeften, identificeren van primary goods, identificeren van de belangrijkste waarden,
selecteren van secondary goods, identificeren van de contexten of omgevingen en opstellen van een
Good Lives Plan.
2.3.2. Herstelperspectief
2.3.2.1. Situering herstelbeweging
Het herstelperspectief ontstond vanuit een groeiende kritiek binnen de geestelijke gezondheidszorg
en drukte onder meer zijn stempel op de verslavingszorg. Het medisch-psychiatrisch perspectief
zorgde voor een traditionele betekenis van het begrip herstel. Het concept, ook wel recovery
genoemd, werd jarenlang in verband gebracht met de kans op genezing. Het perspectief van de
cliënten bleef op de achtergrond staan (van der Stel, 2011). Sinds enkele jaren kreeg de term een
ruimere betekenis. Dit werd mede beïnvloed door de groei van de opkomende patiëntenorganisaties
en de meer belangrijke rol van ervaringsdeskundigheid binnen de hulpverlening (Simpson & Penney,
2011; van der Stel, 2014). Jacobson & Greenley (2001) stellen dat de recovery-beweging gebaseerd is
op de principes van hoop, empowerment en verbinding. In tegenstelling tot de antipsychiatrie in de
jaren 60 tot 70, beweert de recovery-beweging dat een psychiatrische aandoening wel degelijk
bestaat. De psychiatrie heeft volgens deze beweging, een bijzondere rol in het verbeteren van de
kwaliteit van leven van personen met een psychiatrische problematiek (Pouncey & Lukens, 2010). Deze
beweging pleit ervoor dat patiënten in eerste instantie volwaardige personen zijn met eigen wensen
en doelen. Zo willen zij een einde maken aan het reduceren van psychiatrische patiënten tot hun
toegewezen diagnose, een zogenaamde verzameling van symptomen. Labelen leidt immers tot stigma
en discriminatie (Williams & Heslop, 2005).
2.3.2.2. Het concept herstel
Uit literatuuronderzoek blijkt dat er nood is aan meer duidelijkheid rond het concept recovery
(Silverstein& Bellack, 2008; Warner, 2009). Recentelijk werd het concept recovery geïntroduceerd in
het verslavingsonderzoek en wordt het benoemd als een langdurig proces waarbij verslaafden leren
omgaan met terugval en een kwaliteitsvol leven leren opbouwen (Sommer, Dekkers &
Vanderplasschen, 2014; van der Stel, 2014). In de geestelijke gezondheidszorg wordt herstel gezien als
een persoonlijk proces waarin mensen met psychische kwetsbaarheid de draad van hun leven trachten
op te nemen (Van Audenhove, 2012).
Andresen, Oades & Caputi (2003) spreken van vier belangrijke sleutelelementen voor het begrip
recovery met name: zelfwaardering, hoop, (her)installeren van zelfcontrole en het invullen van een
sociale rol in de samenleving. Uit onderzoek van Leamy en haar collega’s (2011) werd een kader
ontwikkeld dat verschillende sleutelelementen van herstel omvat, met name CHIME (connectedness,
hope and optimism, identity, meaning in life, empowerment). Dergelijke elementen worden als basis
gezien voor de ondersteuning van cliënten. Dit wordt ook wel de herstelondersteunende zorg genoemd
en richt zich op het bevorderen van het herstelproces van de patiënt. Naast de wensen van de cliënt,
staat ook de relatie met de begeleider en empowerment centraal (van Gestel- Timmermans, Place, van
Vugt, van Rooijen & van Nieuwenhuizen, 2015).
Herstel is geen statisch concept maar een persoonlijk en continu veranderingsproces. Zoals eerder
vermeld, kende het begrip herstel een betekenisverschuiving van een klinisch-medische benadering
17
naar een meer persoonlijke, ervaringsgerichte definitie vanuit de cliënt zelf (Deegan, 1996; Schrank &
Slade, 2007). Van Audenhove (2015) wijst op het feit dat beide benaderingswijzen een totaal
verschillende context van denken over psychiatrie en psychische kwetsbaarheid hebben. De
traditionele betekenisverlening van herstel wil een ziekte genezen en dus symptomen doen
verminderen. Terwijl de vernieuwende betekenis van herstel focust op de kwaliteit van leven van een
persoon met psychische kwetsbaarheid. De patiënt is verantwoordelijk voor zijn of haar herstel en
dient geholpen te worden om zelf de regie te nemen en opnieuw inhoud en richting te geven aan
zijn/haar leven (van der Stel, 2011; Verween & Abts, 2015).
2.3.2.3. Vormen van herstel
Vanuit de verslavingszorg onderscheidt men vier vormen van herstel, die een continuüm vormen en
elkaar onderling beïnvloeden: klinisch -, functioneel -, maatschappelijk - en persoonlijk herstel (van der
Stel, 2014). Klinisch herstel verwijst naar het verminderen van symptomen om stabilisatie of genezing
te verwezenlijken. Functioneel herstel betreft het herstel van het lichamelijk, psychisch en
maatschappelijk functioneren. Maatschappelijk herstel legt vooral de focus op het heropbouwen of
verbeteren van de maatschappelijke positie. Sociale integratie op vlak van wonen, werken en relaties,
is hierbij erg belangrijk. Ten slotte heeft persoonlijk herstel vooral te maken met het individueel
veranderingsproces van attitudes, waarden, gevoelens en doelen van de persoon in kwestie.
Persoonlijk herstel wordt gezien als de motor van de andere vormen van herstel (Drennan & Alred,
2012, Sommer, Dekkers & Vanderplasschen, 2014; van der Stel, 2014, 2015). Leamy et al (2011)
omschrijven dit proces als “a way of living a satisfying, hopeful and contributing life even with the
limitations caused by illness” (p. 445). In het kader van dit onderzoek wordt nagegaan welke factoren
het herstelproces bij geïnterneerde personen met een verstandelijke beperking beïnvloeden. Bijgevolg
wordt het persoonlijk herstelverhaal, de laatste beschreven vorm van herstel, als uitgangspunt
genomen voor dit onderzoek.
2.3.2.4. Herstelgerichte ondersteuning
De sterktegerichte benadering wil een alternatief bieden voor de huidige dominante risicogerichte
aanpak. Het krachtenperspectief richt zich meer op capaciteiten, potentieel en mogelijkheden van
cliënten in plaats van zijn/haar tekortkomingen. Dergelijke benadering sluit het meest aan bij de
herstelbeweging. Ook binnen de ‘positieve psychiatrie’ neemt het bevorderen van het welbevinden
een belangrijke plaats in. Delleman (2014) omschrijft positieve psychiatrie als “ een op de individuele
patiënt toegesneden, ‘gepersonaliseerde’ behandeling, waarbij een focus op klachten en problemen
gecompleteerd wordt met een focus op eigen kracht en mogelijkheden, met aandacht voor de
wisselwerking met de persoonlijke woon-/werkomgeving” (p.16). Het bevorderen van geestelijke
veerkracht wordt als een belangrijk aandachtspunt gezien. Veerkracht is het vermogen flexibel om te
gaan met moeilijkheden en tegenslagen. Via positieve adaptie leert de persoon, in stressvolle
levensomstandigheden, zich recht te houden (Delleman, 2014; Van Gestel-Timmermans et al, 2015;
Verween& Abts, 2015).
Een voorbeeld van herstelondersteunende zorg is het zogenaamde ‘shared decision making’, het
bespreken van en inspraak geven aan cliënten op vlak van hun behandelingsdoelen (van der Stel,
2011). Door het betrekken van de cliënt en het uitgaan van het principe van zelfregie, wordt de
hulpverlener veeleer gezien als een coach. Cliënten worden ondersteund om zoveel mogelijk actief
vorm te geven aan hun herstelproces (van Gestel-Timmermans et al, 2015; van der Stel, 2015).
18
2.3.2.5. Herstelperspectief binnen de forensische zorg
Het herstelperspectief binnen de forensische zorgsector is nauwelijks gekend. Onderzoek naar
interventies, gericht op empowerment en zelfmanagement bij de forensische doelgroep, is zeer
schaars (van Gestel-Timmermans et al, 2015). Niettemin blijkt uit sommige onderzoeken dat de focus
op positieve en beschermende factoren bevorderend kan zijn voor de preventie van geweld,
risicomanagement en reductie van schadelijke gevolgen (Simpson & Penney, 2011). Het Good Lives
Model (GLM) sluit het best aan bij het sterkteperspectief. Ward & Brown (2004) stellen dat eigen regie
en persoonlijke identiteit erg belangrijk zijn binnen het GLM. Door focus te leggen op de capaciteiten
en mogelijkheden van individuen, nemen ze afstand van het deficit-denken. Het uitgangspunt is niet
meer de ziekte, maar het persoonlijk functioneren en bevorderen van de kwaliteit van leven (Van
Audenhove, 2012).
Ondanks het tekort aan wetenschappelijk onderzoek geven Drennan en Alfred (2012) aan dat de
herstelvisie vertaald moet worden naar de forensische sector. Volgens Simpson en Penney (2011)
beschikken geïnterneerde personen over unieke rehabilitatiebehoeften. Het bijkomend proces wordt
de ‘offender recovery’ genoemd (Corlett & Miles, 2016). Dit wordt omschreven als het herdefiniëren
van de dader als persoon na het plegen van feiten. Daarnaast krijgen geïnterneerde personen, omwille
van het plegen van strafbare feiten, voor een lange duur bepaalde juridische voorwaarden opgelegd
waar zij voortdurend rekening mee moeten houden (Simpson & Penney, 2011). Dergelijke restricties
maken de invoering van herstelprincipes in de forensische zorg niet evident (Aga & Vanderplasschen,
2016).
19
3. Methodologie
In dit onderdeel wordt het onderzoeksdesign verder toegelicht. Zowel de keuze van de gehanteerde
onderzoeksmethode, als de keuze van de onderzoekseenheden en de manier van
gegevensverzameling en –verwerking komen uitvoerig aan bod. Aangezien de interpretatie van de
sociale werkelijkheid in dit onderzoek wordt gevormd door het zorgvuldig analyseren van de
verzamelde data, hanteerde men een inductieve werkwijze (Coffey & Atkinson, 1996).
3.1. Keuze onderzoeksmethode
Zoals in de probleemstelling is aangegeven, is het doel van het onderzoek inzicht te verwerven in de
beleving van persoonlijk herstel bij geïnterneerde personen met een verstandelijke beperking. In het
bijzonder wordt er aandacht geschonken aan factoren die hen vooruit helpen in hun herstelproces.
Gezien de aard van de probleemstelling en de specifieke onderzoeksvragen is er gekozen voor een
kwalitatief onderzoeksopzet door middel van het afnemen van diepte-interviews (Boeije, 2005). Via
kwalitatief onderzoek trachten wij de betekenis, die respondenten zelf geven aan hun herstelproces,
te interpreteren en te beschrijven. Het perspectief van de respondenten staat centraal. Een belangrijke
hoofdvorm van kwalitatief onderzoek is de gefundeerde theoriebenadering, grounded theory (Boeije,
2005). Glaser en Strauss (1967), eveneens de grondleggers van de gefundeerde theoriebenadering,
omschrijven dit soort onderzoek als het ontwikkelen van een theorie, gesteund door diezelfde
empirische gegevens. De contouren van een theoretisch model worden gedurende het onderzoek
langzaam gevormd (Boeije, 2005). In dit onderzoek werd geopteerd om niet te vertrekken vanuit
bepaalde theoretische kaders om herstelfactoren te analyseren. Wel werd er gekozen om, vanuit de
eigen ervaringen van de respondenten, gemeenschappelijke factoren van herstel te omschrijven. Op
die manier tracht het onderzoek de gegevens vooral te interpreteren vanuit het gezichtspunt van de
respondenten (Baarda, Kuipers, Teunissen & De Goede, 2005). Overigens is het interessant om te
kijken of er een gedeelde beleving is omtrent het herstelproces. Baarda et al (2005) benoemen dit als
de intersubjectiviteit in de dataverwerking.
3.2. Samenstelling steekproef
Gezien de intensiteit en de duur van het uitvoeren van kwalitatief onderzoek werd er gekozen voor
een steekproefgrootte van twaalf respondenten (n=12). Ook omwille van de heterogeniteit van de
populatie van geïnterneerde personen in het algemeen, werd de onderzoeksgroep gespecificeerd. Bij
de selectie van de deelnemers werd er gebruik gemaakt van een aantal inclusiecriteria. De
geïnterneerde persoon dient een verstandelijke beperking te hebben én minstens zes maanden eerder
geïnterneerd te zijn. De respondent dient begeleid te worden door een VAPH-instantie (residentieel
of ambulant). Tot slot dient de respondent in staat te zijn om een verhaal te brengen over herstel, dus
niet te verkeren in een klinisch acute fase. Via gerichte steekproeftrekking werd er rekening gehouden
met de aard van de ondersteunings- en woonvorm, het geslacht en de leeftijd van de respondent.
Daarnaast werd er gekozen om informatierijke cases te selecteren zodanig dat er voldoende variatie
is om het thema rond ‘herstel’ te exploreren. Bij dergelijke doelgerichte selectie, purposive sampling,
wordt geen statistische representativiteit gerealiseerd. Toeval bepaalt niet de kans dat een eenheid in
de steekproef valt. De basis voor een steekproefselectie zijn bepaalde kenmerken van de populatie
(Boeije, 2005). Onderstaande tabel geeft een overzicht van de steekproefsamenstelling en de
specifieke ondersteuningsvormen van de respondenten.
20
Penitentiair Residentieel Ambulant Nazorg
Residentiële
VAPH
ondersteuning
Ambulante
VAPH
ondersteuning
Forensische
VAPH
ondersteuning
Reguliere
VAPH
ondersteuning
Forensische
VAPH
ondersteuning
Reguliere
VAPH
ondersteuning
3 2 2 2 Onbestaand 2 1
Tabel 1: Overzicht ondersteunings- en woonvorm deelnemers onderzoek (n=12)
Dergelijke onderzoeksgroep is meer exploratief van aard en wil vooral de variëteit van het
herstelverhaal van geïnterneerde personen met een verstandelijke beperking in kaart brengen. Na de
afname van twaalf diepte-interviews was er sprake van een verzadiging. Verdere dataverzameling zou
geen nieuwe informatie opleveren.
3.3. Gegevensverzameling en –verwerking
3.3.1. Deelnemers
Vooraleer het onderzoek kon starten, werd een onderzoeksvoorstel ingediend bij de Commissie voor
Medische Ethiek in het Universitair Ziekenhuis van Gent. Zij verlenen advies met betrekking tot
ethische aspecten van onderzoeken of experimenten (Ethisch Comité, 2016). Omwille van de
kwetsbare positie van geïnterneerde personen is het immers aangewezen om dergelijke aanvraag in
te dienen. Van zodra de aanvraag voor de deelname aan het onderzoeksproject was goedgekeurd
(Belgisch registratienummer 670201422068), werden verschillende instanties gecontacteerd
waarbinnen geïnterneerde personen met een verstandelijke beperking verbleven. In totaal werd
contact opgenomen met zeven instellingen met de vraag tot deelname aan het onderzoek. In
samenspraak met de instelling, werden enkele personen uitgekozen die vervolgens werden bevraagd
om deel te nemen aan het onderzoek. Er werd een geïnformeerde toestemming opgesteld voor onder
meer het verwerken van gegevens in het onderzoek en het gebruik maken van opnamemateriaal
tijdens het interview (cf. bijlage). Vóór de afname van het interview werd de informed consent
mondeling overlopen met de respondent. Indien de persoon akkoord was met de inhoud, werd het
formulier ondertekend in tweevoud. Één respondent gaf geen toestemming om het interview op te
nemen. Iedere respondent ontving een tegoedbon van €20 als blijk van waardering voor de deelname
aan het onderzoek. In de penitentiaire inrichtingen werd dit bedrag overgemaakt op de rekening van
de deelnemer.
De interviews werden uitsluitend afgenomen met mannen. De jongste respondent was 28 jaar en de
oudste respondent 63 jaar. Deze personen werden allemaal ondersteund door een erkend VAPH-
initiatief, maar verbleven in diverse ondersteuningsvormen. Iets minder dan de helft van de
respondenten verbleven in een penitentiaire inrichting (n=5). De overige respondenten (n=6)
verbleven in reguliere of gespecialiseerde VAPH-setting. Één respondent woonde alleen en ontving
nazorg van het VAPH.
De interviews werden opgenomen door een opnamerecorder. Één respondent gaf geen toestemming
om het interview op te nemen en wou niet praten over de gepleegde feiten. Gedurende dit interview
werd wel notities gemaakt. Vier respondenten kozen ervoor om het interview te laten doorgaan in
aanwezigheid van hun individuele begeleid(st)er. Tijdens het analyseproces werd er voornamelijk
rekening gehouden met de beleving van de cliënt zelf. Uitzonderlijk werden tekstfragmenten van de
begeleider hierin opgenomen. In totaal waren er vijf respondenten die eerdere veroordelingen (n=4)
of gedwongen opnames (n=1) achter de rug hadden. De gemiddelde duurtijd van de internering van
21
de betrokken respondent bedroeg acht jaar, gemeten op het moment van de afname van het
interview. Iets meer dan de helft van de respondenten waren geïnterneerd omwille van zedenfeiten
(58.3%, n=7). De overige strafbare feiten zijn diefstal (n=1), oplichting (n=1), slagen en verwondingen
(n=1) en brandstichting (n=1).
Respondent Leeftijd Ondersteuningsvorm
VAPH
Eerdere
veroordeling
Internering
sinds
Classificatie
feiten
1 49 Penitentiair, ambulant 0 2006 Zedenfeiten
2 39 Penitentiair, ambulant 0 2011 Oplichting
3 50 Penitentiair,
residentieel
1 2003 Zedenfeiten -
kidnapping
4 37 Penitentiair,
residentieel
1 2010 Zedenfeiten
5 63 Penitentiair,
residentieel
0 2006 Slagen en
verwondingen
6 56 Nazorg 0 2005 Brandstichting
7 45 Regulier residentieel,
Tehuis niet-werkende
0 2005 Diefstal
8 46 Gespecialiseerd
forensisch residentieel,
Tehuis niet-werkende
1 2011 Zedenfeiten
9 33 Gespecialiseerd
forensisch residentieel,
Tehuis niet-werkende
1 2004 Zedenfeiten
10 33 Regulier residentieel,
Tehuis niet-werkende
1 2007 Zedenfeiten
11 49 Regulier ambulant 0 2005 Zedenfeiten
12 28 Regulier ambulant Onbekend Onbekend Onbekend
3.3.2. Diepte-interviews
De onderzoeksgegevens werden verzameld aan de hand van diepte-interviews met als basis een
opgestelde topiclijst. Naargelang de aard van de gesprekken werden de vragen bijgesteld. Deze
methodologische keuze heeft als meerwaarde dat de ideeën en opvattingen van de participant over
een bepaald thema uitvoerig besproken worden. Er kan in grote mate doorgevraagd worden naar
achterliggende motivaties en gedachten, wat resulteert in meer diepgang en verfijning van het
interview. Het diepte-interview heeft als doel inzicht te verwerven in de achterliggende
belevingswereld en ervaringen van de respondenten (Hijmans & Kuyper, 2007). De meeste interviews
vonden plaats in de wooncontext van de respondent en werden afgenomen door twee interviewers,
Natalie Aga5 en mijzelf. De duur van de interviews varieerde van 45 tot 90 minuten. De respondenten
werden bevraagd aan de hand van een vragenlijst die een aantal vragen en thema’s bevatte met
5 Doctoraatsonderzoeker, vakgroep Orthopedagogiek
22
betrekking tot (persoonlijk) herstel. Deze topiclijst werd opgesteld door doctoraatsonderzoekster
Natalie Aga op basis van internationale literatuur met betrekking tot herstel. De Pelsmacker en Van
Kenhove (2006) wijzen op de flexibiliteit van dergelijke topiclijsten. In dit onderzoek werd deze
topiclijst louter als leidraad gebruikt om het gesprek verder vorm te geven. Daarnaast werd de wijze
van bevragen aangepast aan de respondent, zodat hij de vragen op een correcte manier kon
beantwoorden.
3.3.3. Thematische analyse via het kwalitatieve analysesoftwarepakket NVivo
Het analyseren van onderzoeksgegevens kreeg vorm via een thematische analyse. Dit is een
kwalitatieve onderzoeksmethode waarbij een analyse gemaakt wordt door bepaalde brede thema’s,
die de inhoud van de data omvatten, te identificeren (Van Hove & Claes, 2011). Braun en Clarke (2006)
omschrijven een aantal richtlijnen voor het uitvoeren van een thematische analyse. Vooreerst is het
belangrijk om zich vertrouwd te maken met de data door een gedetailleerde transcriptie te maken van
de interviews. Vervolgens worden de uitgeschreven interviews gecodeerd om nadien in thema’s te
labelen. Tot slot wordt er een rapport geschreven met de belangrijkste conclusies (Braun & Clarke,
2006).
In dit onderzoek startte de gegevensverwerking met het transcriberen en nalezen van elk interview.
Vervolgens werd er een thematische analyse uitgevoerd door middel van het softwareprogramma
NVivo (Mortelmans, 2011). Dit softwarepakket is voornamelijk geschikt voor kwalitatieve analyse van
tekstuele informatie. De interviews werden zorgvuldig gecodeerd, verwerkt en herwerkt om tot
gemeenschappelijke thema’s te komen. Binnen de ‘grounded-theory’ beweging gebeurt het coderen
op een specifieke wijze. De analyse start met open coderen6 en wordt gevolgd door axiaal7 en selectief8
coderen (Strauss & Corbin, 1998; Wester & Peters, 2004; Boeije, 2005). Bij deze vorm van
gegevensverwerking wordt gebruik gemaakt van inductieve analyse (Van Staa & Evers, 2010). In dit
onderzoek wordt zowel open als axiaal gecodeerd. Tot slot werd er een codeerschema opgesteld via
een datagestuurde aanpak. Ondanks de inductieve werkwijze blijft het proces van data-analyse een
interactief proces met een voortdurende wisselwerking tussen ideeën en data (Baarda, De Goede &
Teunissen, 2005).
6 Open coderen slaat op het proces waarbij labels worden toegekend aan bepaalde fragmenten van de tekst 7 Axiaal coderen verwijst naar het ordenen van labels en deze terugbrengen tot (kern)thema’s (Baarda, De Goede & Theunissen, 2005) 8 Selectief coderen is het uitwerken van concepten tot een theorie en het zoeken naar uitzonderingen door middel van constante vergelijking
23
4. Onderzoeksresultaten
In onderstaand deel worden de onderzoeksresultaten gerapporteerd aan de hand van de
geformuleerde onderzoeksvragen. De focus lag voornamelijk op positieve factoren die het
herstelproces beïnvloeden. Tevens zijn ook enkele belangrijke negatieve ervaringen opgenomen in de
analyse. Op basis van de verhalen werd een onderscheid gemaakt tussen positieve elementen,
gekoppeld aan de hulpverleningsrelatie, algemene begeleidingsvorm, beleving van herstel binnen het
justitieel kader en persoons- en omgeving gerelateerde herstelfactoren. De onderzoeksresultaten
worden geïllustreerd met citaten van de respondenten. Op die manier wordt de bijzondere waarde
van de persoonlijke ervaring van de respondent ondersteund.
4.1. Kritische incidenten uit het verleden
Opvallend was dat een groot aantal respondenten in het verleden geconfronteerd werd met
schokkende en/of zelf traumatische ervaringen. Dit zorgde voor emotioneel, fysiek of cognitief
onevenwicht. Scheiding van ouders, uithuisplaatsing, betrokken zijn bij een zwaar verkeersongeval,
slachtoffer zijn van fysieke agressie of seksueel misbruik, zijn voorbeelden die genoemd werden.
Daarnaast werd een groot aantal respondenten in het verleden opgenomen in verschillende en
opeenvolgende zorginstellingen. Zij werden vaak, omwille van uiteenlopende redenen, uit huis
geplaatst of doorverwezen naar andere voorzieningen.
“Interviewer: Vroeger heb je bij je moeder gewoond? Respondent: Neen nooit, alé vroeger als ik baby’tje wel, maar daarna ben ik geplaatst geweest door de vrederechter. Dan heb ik in een voorziening x gezeten. Dat is failliet gegaan. En dan ben ik naar een andere voorziening geweest en daar heb ik ook feiten uitgestoken… Dan heb ik in de gevangenis gezeten, dan in Guislain […] maar dat liep daar niet goed. Ik liep daar altijd weg. Daarna heb ik in Beschut Wonen gezeten, maar dat ging eigenlijk ook niet goed. Dan ben ik alleen gaan wonen. Dan heb ik slechte vrienden tegen gekomen en mee gedaan… En dan ben ik beginnen pieken, geld pakken…” (respondent 7, 45 jaar)
“We waren met zessen thuis, maar ons mama kon dat niet alleen aan. Want ons papa was trucker en zat hele tijd in het buitenland. Als we thuis kwamen van school, hielpen we werken, meehelpen met afwassen, maar vier van de zes kinderen plaste in bed. Ons mama kon dat niet bijhouden met de was en al… Ze zeiden dan die zuster ‘ge kunt ze naar school laten gaan en in het weekend naar huis laten gaan’. […] We zijn naar die school gegaan en nooit meer thuis geraakt. Ja… En dan was ik drie jaar… Zeven jaar later ben ik tien jaar geworden en dan heb ik mijn mama teruggevonden. […]. Ik ging altijd naar mijn moeder, maar ze moest mij steeds terugbrengen want ik stond onder de jeugdrechter. En dan is dat van die ene home naar een andere home. Ik heb in totaal in 37 homes gezeten. Maar soit, het is al goed... Het is achter de rug nu. “ (respondent 3, 50 jaar)
Uit de verhalen met de respondenten blijkt dat zij vaak een schrijnende opvoedingssituatie gekend
hebben. Drie respondenten gaven aan slachtoffer te zijn geweest van fysieke agressie in het verleden,
hetzij in de gevangenis, hetzij in hun eigen gezinscontext. Het onrecht dat hen in het verleden is
aangedaan, zorgt ervoor dat ze tot op de dag van vandaag vaak worstelen met existentiële vragen.
“Er was altijd ook ruzie en ambras met mijn papa als ik thuis was en vechtpartijen ook. […] Ik kon niet verdragen dat hij ons moeder een lap rond haar oren gaf of dat hij te weinig geld had. Hij sloeg ons mama van de ene kant naar de andere kant. Ik kon daar niet tegen en ging er dan echt gaan tussen staan. Mijn mening is als ge nou kijkt naar 90% van de mannen hier in de gevangenis. […] Ze hebben allemaal een verleden in homes, instellingen,… […] Als je in het verleden niet de opvoeding hebt gekregen, die je zou moeten krijgen en waar er ook van alles is gebeurd.. Op dat moment moet je de groei van je leven hebben. Dat moet de basis zijn, maar als je daar al slecht bezig bent. Hoe kan je dan nog een goede mens worden?” (respondent 3, 50 jaar)
24
Bovendien blijkt uit de verhalen dat langdurig verblijf in zorginstellingen de kans vergroten om een
verstoord gehechtheidssysteem en een tekort aan nestwarmte te ontwikkelen. Naast de vaak
negatieve ervaring, gekoppeld aan het veelvuldig veranderen van verblijf- en of opvangplaats in
zorginstellingen, brengt uithuisplaatsing ook onduidelijkheid en onzekerheid met zich mee. Gevoelens
van verwerping en zich niet geaccepteerd voelen, wegen sterk door op de persoonlijke ontwikkeling.
4.2. Hulpverleningsrelatie
Het contact met de hulpverlener wordt door de overgrote meerderheid van de respondenten als
betekenisvol ervaren. Investeren in een therapeutische relatie wordt belangrijk geacht binnen het
herstelproces. Opvallend is dat de meest waardevolle hulpverleningsrelaties worden aangegaan met
de persoonlijke begeleider van de respondent. De relatie met de psycholoog en/of therapeut werd
slechts door de minderheid als betekenisvol beschouwd. De respondenten benoemen het stellen van
grenzen, voldoende tijd vrij maken, het hebben van een goed gesprek, samen activiteiten doen en
psychologische ondersteuning als belangrijk in hun herstelproces.
“Interviewer: En weet je hoe dat het komt dat er een klik is? Respondent: Een vriendelijke vrouw en ze is recht voor de borst. Ik ben ook zeer open tegen haar en zij tegen mij. Wij komen heel goed overeen en als dat te ver is dan zegt ze ‘hier is de lijn’. Dan weet je ook dat daar de lijn is en moet je niet verder gaan. Dat vind ik heel belangrijk aan een gesprek met een begeleidster, een persoonlijke begeleidster. [...] En als ik hier straks naar buiten mag gaan, dan staat die direct klaar. Ze vraagt het altijd zelf of ik ergens mee zit. Dan maakt zij tijd voor mij. [...] Ze zei ook altijd vanaf als je mama sterft, dan zal ik met jou naar de begrafenis gaan. Dan moet je daar niet staan met de politie. Dan zal ik bij je zijn en samen zorgen dat we naar de begrafenis kunnen gaan. [...] Interviewer: En wat maakt dat je een goede dag hebt? Respondent: Goed weer (lacht). En ook dat ik eens een goed gesprek heb gehad. Dat geeft wat rust in mijn hoofd en wat moed.” (respondent 3, 50 jaar)
Twee respondenten hadden ook nog steeds contact met hun persoonlijke begeleider van de
voorziening waar ze voordien verbleven. Zij geven aan dat het behoud aan contact een extra
ondersteuning biedt voor hen. De hulpverlener stelde hen gerust dat ze ieder moment mogen bellen
naar de voorziening waar ze vroeger verbleven. Het ontvangen van psychische ondersteuning en het
gevoel hebben dat men bij iemand terecht kan, werd het meest benoemd als herstel bevorderende
factoren. Het leren aangeven wanneer men het moeilijk heeft, wordt gezien als een leerproces waarin
men gedurende de behandeling sterk in is gegroeid.
“Interviewer: De feiten waarvoor je geïnterneerd bent, zijn er nog zo zaken die je daarbij geholpen hebben? Respondent: Ja, ik denk aan voorziening x … Ik moest leren babbelen als ik miserie heb. Vroeger kropte ik alles op en dan schoot ik uit. Dat heeft mij wel geleerd om te babbelen als ik miserie heb. […] Als er hier niemand is dan ga ik naar de andere woning wat verderop. Dan babbel ik daar met de begeleiding.” (respondent 11, 49 jaar)
Sommige respondenten gaven aan nood te hebben aan psychologische ondersteuning in het
verwerkingsproces van bepaalde traumatische gebeurtenissen.
“En ja, dan nog andere gesprekken, gelijk bij het CAW. Daar heb ik ook mijn levensverhaal moeten bij schrijven. Daar heb ik ook veel uit geleerd. En zulke gesprekken hebben mij beter geholpen […]Ik heb mij dikwijls de vraag gesteld ‘waarom?’, ‘hoe is dat zover kunnen komen?’. Ik heb er lang moeten achter zoeken, maar door mijn levensverhaal op te schrijven, vanaf mijn misbruik, wat dat er allemaal gebeurd is thuis en alles… in mijn huwelijk. Ik heb dat allemaal in eerlijkheid opgeschreven. Het was vree moeilijk, maar content dak het gedaan heb. […] Een stuk van mijn levensverhaal dat ik geschreven heb, is met de psychologe. Zij heeft mij daar echt vree goed bij gesteund.” (respondent 1, 49 jaar)
Samen activiteiten doen met de individuele begeleider benoemen iets minder dan de helft van de
25
cliënten als ondersteunend in hun hersteltraject. Aanwezigheid en nabijheid van de begeleider wordt
voor hen als zeer positief ervaren. De uitstappen, die de respondenten graag met hun individuele
begeleider doen, zijn onder meer naar een film gaan kijken, gaan winkelen, iets samen gaan eten.
4.3. Begeleidingsvorm
4.3.1. Algemene herstelfactoren
Globale elementen uit de verschillende ondersteuningsdomeinen binnen de hulpverlening vallen
onder de coderingsterm algemene herstelfactoren.
Zinvolle dagbesteding wordt door bijna iedere respondent beschouwd als een helpende factor in het
herstelproces. Onder zinvolle dagbesteding vallen de activiteiten die voortvloeien uit de indirecte
therapeutische hulp (crea-, muziek- , sport- en kookactiviteiten), werken en vrijetijdsbesteding.
Sommige respondenten geven mee dat ze graag hun creativiteit gebruiken. Tekeningen maken,
schilderwerken, fabriceren van decoratiemeubels en houtbewerking, zijn allemaal vormen van
dagbesteding die door hen als positief ervaren worden. Deze activiteiten worden door sommigen als
‘bezigheid’ beschouwd om lege momenten op te vullen. Uit de gesprekken met de respondenten is
het niet altijd even duidelijk of dergelijke activiteiten altijd als zinvol beschouwd worden. Er is vaak
sprake van een verplichte deelname of men tracht enkel deel te nemen om verveling te vermijden.
“Interviewer: Heb je nog andere levensdoelen buiten werk en uw woonst? Respondent: Hoe noemen ze dat? Een bezigheid. Ik heb nu ook leren tekenen in de gevangenis. Dat is iets dat ik ook al vree lang wilde doen. Dat is mij nu eindelijk gelukt. En ook gitaarles. Ik heb een gitaar gehuurd. En daarop heb ik leren spelen. En dan heb ik een gitaar mogen gebruiken van het zorgteam en dat is een gotische gitaar . Dat is echt een plezier voor op te spelen en vandaar die interesse.” (respondent 1, 49 jaar)
“Ik heb wel op mijn werk een nieuw project kunnen starten ‘bakatelier’. Binnen 14 dagen gaan we dan op de markt staan met koekjes dat we zelf gemaakt hebben en dan vrijdag gaan we eens repeteren hoe je mensen moet aanspreken. Als je zegt ‘Heeee madam hier een koekje’, dan gaan ze bang zijn van mij he. Zo moet je dat niet zeggen.. Dus.. Interviewer: Door je werk maakt het dan dat het wat beter gaat met jou? Respondent: Ja zeker!” (respondent 10, 33 jaar)
Sport wordt door verschillende respondenten als een zinvolle dagbesteding beschouwd. Voor vele
respondenten is dit een belangrijke vorm van uitlaatklep. Daarnaast bevordert het uitoefenen van een
sport het zelfbeeld. Ze gaven aan trots te zijn op hun prestaties. Sporten is iets waar ze als persoon in
kunnen uitblinken. Naast de sportactiviteiten die aangeboden worden door de voorziening waar ze
verblijven, volgden enkele respondenten ook sport buitenshuis. Uiteraard biedt dit een mogelijkheid
tot het leggen van nieuwe sociale contacten.
“Ik zit in een wandelclub. Soms met een vriendin en mijn mama. Dan spreken wij zo af. Nu ga ik de veertiende augustus de dodentocht doen. Interviewer: Dat is honderd kilometer hè? Respondent: Ja, ik heb dat vroeger ook twee keer gedaan, maar toen was ik jong. Nu ben ik al een beetje oud (lacht). […] Ik doe het voor mijn plezier het wandelen. Als ik niets doe dan word ik dik. Als ik bezig ben, geraak ik terug slank. Ik doe veel sport: lopen, stappen, … En in mijn kamer pomp ik en doe ik buikspieren om mij bezig te houden.” (respondent 8, 46 jaar)
Werk wordt door de overgrote meerderheid (N=10) gezien als zeer waardevol. Werken biedt niet enkel
een zinvolle dagbesteding aan, maar ook het leggen van betekenisvolle contacten, mogelijkheid
hebben arbeidsvaardigheden te ontwikkelen en het ontvangen van een adequaat inkomen, zorgen
voor een belangrijke betekenis binnen het herstelproces.
26
“Ik heb ook een goede baas op mijn werk, ook iemand met kanker tijdens dezelfde periode als ons moeder, dan versta je dat wel. Als je dan eens vertelt dat je het moeilijk hebt, dan zegt die altijd dat we er eens zullen over praten en dan is dat veel beter.” (respondent 3, 50 jaar)
“Overdag ga ik gaan werken. Woensdag en vrijdag ga ik in de boerderij gaan werken. En donderdag ga ik naar de GMG, de vleeswaren. Dan moet ik de rekken nakijken en soms iets wegdoen. En zo ben ik bezig... Interviewer: Heb je het gevoel dat het werken op de boerderij je vooruit helpt? Respondent: Ja! En op de boerderij help ik dieren. Ik kan daar ook veel kersen plukken. Dan neem ik dat mee naar hier. Ze zijn daar tevreden van mij. […] Vroeger was ik boer, maar mijn vader is overleden en dan heb ik moeten stoppen. De boerderij hebben we moeten verkopen.” (respondent 8, 46 jaar)
Daarnaast worden vrijetijdsactiviteiten of activiteiten buitenshuis als belangrijke positieve factoren
gezien tijdens het herstelproces. Omwille van de gesloten setting waarin de meeste respondenten
wonen, is het niet altijd evident om zich buiten de muren van de voorziening te begeven. Opgelegde
juridische voorwaarden beperken hun bewegingsvrijheid. Toch brachten heel wat respondenten
verhalen naar boven van uitstappen en/of evenementen die ze meegemaakt hebben zoals het volgen
van een voetbalwedstrijd, een bezoek brengen aan een festival, etc. Activiteiten buiten de omgeving
van de voorziening worden door verschillende respondenten als noodzakelijk aangeduid.
Tot slot wordt praktische ondersteuning bij enkele respondenten als belangrijk geacht. Het ontvangen
van ondersteuning bij administratieve en huishoudelijke taken vormt voor hen een extra hulp. Door
het plegen van strafbare feiten zijn zij vaak verweven in een ingewikkeld afbetalingssysteem. Via
schuldbemiddeling tracht men de onbetaalde rekeningen en schulden op termijn af te betalen. Toch
zei slechts één respondent nood te hebben aan hulp bij geldbeheer, terwijl de andere respondenten
meer zelfstandigheid wensten.
“Als ik die begeleiding hier niet had dan zou al mijn geld al op zijn na een paar dagen. De begeleiding is hier echt goed! Interviewer: Het helpt je dus om hier te zijn? Respondent: Ja, en ik heb nu ook een bewindvoerder voor mijn centjes. Want ik had via mijn gsm een abonnement aangevraagd en plots had ik heel veel centjes uitgegeven. In één maand tijd €1500 uitgegeven. Ik heb dan al mijn brieven van Mobistar achter gehouden en op een dag kwamen ze erachter. Ze vroegen dan wat ik hiermee gedaan had. Ze hebben mijn GSM dan afgenomen en dan heb ik een nieuwe gsm moeten kopen zonder internet. Nu ligt die hele tijd in de bureau en als er een begeleider is, mag ik vragen om een smsje te sturen. Dat is veel beter. Ze lezen dan wat je geschreven hebt en dan zeg ik ‘oké, verzend maar’. Interviewer: En dat is oké voor jou? Respondent: Ja, dat is beter anders kijk ik altijd zo via TMF chat en dan loopt dat verkeerd af.” (respondent 10, 33 jaar)
Een ander belangrijk aspect binnen het herstelproces is het volgen van vorming en educatie. Een groot
aantal respondenten benoemen dit als noodzakelijk voor hun succesvol herstel. Het volgen van
vorming draagt bij tot de algemene ontwikkeling, zoals het bevorderen van sociale vaardigheden en
seksuele opvoeding.
“Maar ik heb méér ervaring opgedaan in de gevangenis dan in voorziening Y. Interviewer: Wat bedoel je met ervaring? Respondent: Goeie dingen geleerd.. Gelijk, hier kreeg je lessen zo van vlinders in de buik. Dat is ook van seksuele opvoeding. Het wordt allemaal uitgelegd tot in de detail. […]Het enigste wat mij wel bijgebleven is in voorziening Y was over de trouwring. En daar hebben ze dan ook over gesproken wat daar feitelijk de bedoeling van is. En daar kreeg ik echt kippenvel van. Zelfs de tranen in mijn ogen. […].Allé, dat ge elkander moet trouw zijn, dat ge elkander niet mag bedriegen. En nog allemaal van die dingen. Ook project x. geeft sociale vaardigheden, noemen ze dat. En dat is al spelend dan met elkander moeten spreken. Hoe vind je het als je bijvoorbeeld met elkander tegen de rug staat, hoe voelt dat aan als ge zo dicht spreekt? Het zijn echt leerbare cursussen dat ze gegeven hebben.” (respondent 1, 49 jaar)
27
Ook andere vormen van educatie worden door de respondenten als nuttig beschouwd voor hun
verdere traject. Zo geeft één respondent aan graag te willen leren schrijven. Dit zou hem verder helpen
in zijn traject en het herstelproces vergemakkelijken. Het aanleren van het theoretisch rijexamen
wordt in deze context ook als zinvol benoemd. Daarnaast volgen sommige respondenten volgen
individuele therapie, anderen volgen groepstherapie. Drie personen geven aan veel steun te hebben
aan dergelijke therapiemomenten.
“Om de drie weken ga ik naar een groepje in therapie. En er zijn een paar van mijn vorige groep die in het nieuwe groepje zitten. Interviewer: Zijn dat dingen die je helpen zo naar therapie gaan? Respondent: Ja, zeker… […] Ja, dan babbelen we over de feiten en zeggen we waarom het gebeurd is, waar en hoe het gebeurd is. En ook de andere gasten hun feiten. Er wordt dan gekeken of je dronken bent of niet dronken. […] Interviewer: Dat is precies een grote wens om terug contact te hebben met je mama? Respondent: Ja, maar ook met mijn zus.. Omdat ik ook feiten met haar gepleegd heb. Voorziening Z probeert zo een bemiddeling ding te doen. […] Interviewer: Zeg, en zo dingen gelijk in therapie gaan helpt je dat om geen nieuwe feiten te plegen? Respondent: Ja dat zeker!” (respondent 10, 33 jaar)
Tot slot vormt de wooncontext voor verschillende respondenten een belangrijke ondersteuning. De
meningen over de aard en de ondersteuningsvorm op vlak van wonen zijn echter heel verschillend. De
meesten geven aan dat de bereikbaarheid tussen de woonplaats en sociaal netwerk cruciaal is. Enkele
respondenten ervaren moeilijkheden met de huidige afstand. Voldoende comfort is belangrijk zoals
het hebben van degelijke sanitaire voorziening en een ruime kamer. Een rustige omgeving en het
hebben van contacten met de buren worden ook door enkelen als positief ervaren. Verder geven
sommige respondenten aan zich thuis te voelen in hun huidige wooncontext. In gezelschap zijn met
anderen en zich veilig voelen tussen de medebewoners, spelen hierbij een belangrijke rol. Dit
voorkomt isolement en vereenzaming.
“ Nu doe ik mijn best en steek ik niets meer uit. Interviewer: Voel je je goed hier dan? Respondent: Ja, ik zit hier op mijn gemak en kan altijd naar buiten gaan. Interviewer: Zie je jezelf hier nog zitten binnen vijf jaar? Respondent: Ja dat wel. Ik wil hier gans mijn leven zitten. Ik zit hier op mijn plaats. Interviewer: Je hebt je plekje gevonden? Respondent:: Ja… En als ik mij verveel dan speel ik darts.” (respondent 11, 49 jaar)
Evenzeer wordt voldoende privacy vermeld als een belangrijke voorwaarde om zich goed te voelen. In
het verblijf in penitentiaire inrichtingen hebben zij vaak weinig privacy gekend doordat ze de cel
moesten delen met een kamergenoot. Ook benadrukken respondenten dat ze het moeilijk hebben om
samen te leven in groep. Discussies tussen medebewoners en een tekort aan mogelijkheid om tot rust
te komen, worden vaak gezien als de hoofdredenen. De drukte van een leefgroep zorgt voor spanning
en stress. Een eigen kamer hebben om tot rust te komen, kan hierbij erg gunstig zijn.
Tot slot wordt medicatie door de helft van de respondenten benoemd als helpend. De meeste van hen
willen dan ook die medicatie behouden naar de toekomst toe. De medicatie helpt hen te kalmeren,
hun testosteron te doen dalen of minder snel geagiteerd te zijn.
“Interviewer: En moet je medicatie nemen ook? Respondent: Ja. Om de drie maand zeker. Ja, een inspuiting. Lastig ze! Dat doet zeer hier. Dat is om testosteron te doen dalen voor minder seksueel actief te zijn. Zonder die inspuiting heb ik zo gedachten ‘Ooh, schoon meisje, ’t is te hopen dat ze eens met mij naar mijn kamer gaat’. Maar met die pecure ‘Ooh schoon meisje’ en dat is al. Ik heb ook wel minder baardgroei. […] Interviewer: Zou je dat nog willen blijven doen die spuit als je niet meer geïnterneerd bent? Respondent: Ja dat wel.” (respondent 10, 33 jaar)
28
4.3.2. Beleving van herstel vanuit de forensische ondersteuning
De interneringsmaatregel en het forensisch kader zorgen voor een extra uitdaging voor het
herstelproces. De respondenten zijn sterk verdeeld tegenover de interneringsmaatregel. Vier
respondenten geven aan dat de interneringsmaatregel hen niet vooruit helpt omwille van de juridische
voorwaarden, de beperkte vrijheden en de uitzichtloosheid van de maatregel. Opvallend is dat de
respondenten, die verblijven in penitentiaire inrichtingen voornamelijk negatieve ervaring hebben.
Daartegenover koppelen andere respondenten een meer positieve ervaring aan de opgelegde
maatregel, indien deze wordt uitgevoerd buiten het penitentiair milieu. Toch blijft de uitzichtloosheid
van de interneringsmaatregel sterk doorwegen. Onzekerheid over het verdere verloop en hun
toekomstige verblijfplaats zorgen voor veel stress en spanningen. Vier respondenten geven echter wel
aan dat de opgelegde interneringsmaatregel hen (gedeeltelijk) helpt. Zij hebben het gevoel dat de
interneringsmaatregel en de daarbij horende ingeperkte vrijheden, hen net beschermt.
“Interviewer: En vind je dat die internering je helpt? Respondent: Ja, dat helpt wel een beetje. Dat beschermt mij wel een beetje. Begeleider: Dit is hier wel geen internering. De internering loopt nog... Hij heeft heel veel bewegingsvrijheid naarmate wat hij aankan. In stad x liep dat wat mis, omdat hij te veel vrijheid had. […] Interviewer: Heb je strenge voorwaarden? Respondent: Eigenlijk niet zo. Ik mag niet drinken, geen drugs en niet naar buitenland gaan zonder toestemming. Ik mag niet alleen gaan wonen. Ik moet dat aangeven aan de commissie. Interviewer: Dat vind je goed dat dat daarin staat? Respondent: Ja, dat beschermt mij wel een beetje…”(respondent 7, 45 jaar)
Opmerkelijk was dat sommigen niet bleken te begrijpen waarom ze effectief geïnterneerd zijn. De
meesten hebben wel inzicht in de gepleegde feiten, maar begrijpen niet waarom er een
interneringsmaatregel werd uitgesproken. Ook bleken zij geen ondersteuning te ervaren van de
justitie-assistent. De voornaamste redenen zijn dat de vragen en de betrokken materie niet afgestemd
zijn op het verstandelijk niveau van de respondent en het tekort aan contactmomenten.
Tot slot biedt slachtofferbemiddeling voor de meesten een ondersteuning in het herstelproces.
“Een dienst voor slachtofferbemiddeling is wel al bij mij geweest met twee slachtoffers. Dat was allemaal goed verlopen… Wel… het eerste gesprek was echt vree moeilijk. Het was precies alsof dat je versmacht wordt… uw stem is weg. Maar ik ben wel blij dat ik die stap gezet heb. Maar toch… de pijn die gaat niet weg. En nog een geluk dat ge die pijnen voelt ook. Dat ge beseft van wat dat je gedaan hebt. En dat is iets wat ge voor uw leven draagt. Dat gaat niet meer weg, hé.” (respondent 1, 49 jaar)
4.4. Persoons- en omgeving gerelateerde herstelfactoren
Een vaak terugkerend element waar de respondenten gedurende hun herstelproces tegen botsten, is
het vinden van een evenwicht tussen hun draagkracht en draaglast. Verschillende respondenten
geven mee dat zij overbevraagd zijn door te hoge verwachtingen, een veelheid aan activiteiten of het
moeilijk kunnen omgaan met bepaalde gebeurtenissen.
“Maar soms was het ook een chaos. Het is te zien wie dat er mij iets kwam vragen en al. Ik moest op die plaats zijn, daarachter moest ik op die plaats zijn, daarachter op die,… ik kon mij niet in twee of in drie delen, dus. […] Zelfs bij mijn stiefmoeder ook. Ik weet dat ze soms kwam vragen van wil jij mijn haag ne keer komen afscheren ofzo. Of wil je mijn tuin ne keer komen opruimen ofzo.” (respondent 2, 39 jaar) “Ik zet hier koffie elke dag en dan ga ik naar mijn kamer en ga ik een beetje slapen en zit ik op mijn gemak. Ik ben vaak moe en dan ga ik een beetje slapen. Dat is echt vermoeiend zo dagcentrum. Hilde zei mij dat ook altijd als ik moe was dat ik moest gaan rusten. Veel rusten…” (respondent 7, 45 jaar)
29
Het hebben van steunende contacten met het sociaal netwerk wordt door de respondenten als
belangrijk geacht voor het bevorderen van herstel. Dit terwijl de meeste respondenten een zeer gering
netwerk hebben. Opmerkelijk was dat bij ieder individueel contextverhaal sprake was van een
verbroken relatie. Het plegen van strafbare feiten werd vaak aangehaald als hoofdzakelijke reden.
Ondanks de hulp van sociale diensten wenst een deel van hun familieleden geen contact meer. De
meest waardevolle contacten met het sociaal netwerk zijn de contacten met de partner, kinderen,
familieleden en vriendschappen.
“Interviewer: En ge gaat naar uw zoon soms zelf? Respondent: Ene keer op de maand. Van ’s morgens 8u tot ’s avonds 20u45. Zij komen mij halen, zij brengen mij terug. Interviewer: En helpt u dat? Respondent: Ja, zeker. Allé, ik heb het dikwijls over hoe dat ge u voelt, hé. Echt, ze staan volledig achter mij. Ze steunen mij echt goed. Ja, echt. Ik had het ook niet verwacht... Allé, dat is wel plezant. Ja, en ook haar familie staat ook volledig achter mij. Ja, daarvan ben ik wel geschrokken. Ik had dat totaal niet verwacht.” (respondent 1, 49 jaar)
“Mijn gasten en mijn vriendin zijn alles. Ja, er moet geen één euhm. ’t School weet dat ook van alle twee, zowel van Lotte als van Ruben, er moet geen een aan mijn gasten komen of ik sta op school.” (respondent 2, 39 jaar)
Daarnaast hebben sommigen een betekenisvolle relatie met een vrijwilliger. Zo is er een respondent
die briefwisseling stuurt met de vrouw van de aalmoezenier in de gevangenis. Hij ervaart dit als een
sterke ondersteuning, ook op vlak van existentiële vraagstelling in verband met geloofsovertuiging.
Een andere respondent heeft dan weer verschillende jaren contact met een vrijwilliger met wie hij om
de paar weken een uitstap doet..
Contact met dieren werd door de meerderheid genoemd als iets waar ze veel kracht en energie uit
halen. Zo omschreven verschillende respondenten gelukkig te worden door het contact met dieren of
door te werken op een boerderij. Naast de liefde die een dier geeft, omschrijven enkelen het contact
ook als een manier om tot rust te komen.
“Interviewer: En om dan even naar de toekomst te kijken. Wat geeft jezelf hoop? Als je zelf eens zou mogen fantaseren. Respondent: Toekomst? Veel werken buiten met de dieren… Ja... Dat is mijn hobby he. De koeien en varkens voederen. […]. Ik knuffel met de beesten. Zo kopjes geven of aan een stier. Maar als je aan een stier komt is dat fout. (lacht) […] De boer zegt dan vaak ‘wat heb jij nu gedaan?’ en dan zeg ik ‘aja, gewoon geknuffeld’ (lacht). Ik geef ze soms ook massages op hun rug dat doet deugd. Bij mensen doet dat ook deugd. Ik ben niet bang van dieren. Ik hou van dieren. Dieren voelen dat als je vriend bent van dieren.” (respondent 8, 46 jaar)
Een aantal respondenten geloven in hun eigen competenties om niet meer te recidiveren. Zij zijn ervan
overtuigd dat ze geleerd hebben uit hun fouten en niet (opnieuw) zullen hervallen.
Betekenisvol kunnen zijn voor een ander wordt tot slot gezien als iets waar ze trots op zijn. Bovendien
zorgt dit voor het vergroten van het zelfvertrouwen. Zo gaven verschillende respondenten aan graag
iets te willen betekenen voor de ander door bijvoorbeeld de buurvrouw te helpen bij het gras afmaaien
of door cadeautjes te kopen voor hun petekind.
“Ik heb ook contact met de buren… goed contact. Begeleider: Ja de buurman hiernaast heeft een zwaar ongeval gehad en is voorlopig nu moeilijk te been en vroeg dan aan hem of hij niet wou helpen en hij kreeg dan een plantje van hem. Respondent: Ja, af en toe help ik hem zo een keer. Dat is wel tof ja. Dat is ne goeie he.” (respondent 7, 45 jaar)
30
5. Discussie
Het voornaamste doel van dit onderzoek was nagegaan hoe geïnterneerde personen met een
verstandelijke beperking hun herstelproces ervaren. De focus lag op factoren die het herstelproces
bevorderen. In dit onderdeel worden raakvlakken met andere studies en literatuur besproken.
Daarnaast worden de beperkingen van het onderzoek toegelicht. Ten slotte worden aanbevelingen
geformuleerd voor toekomstig onderzoek en de praktijk.
5.1. Bespreking van belangrijkste conclusies
Hoewel de beperkte omvang en methode van dit kwalitatief onderzoek niet volledig toelaten
algemene conclusies te trekken, worden er toch verschillende raakvlakken gevonden met literatuur en
uitkomsten van andere onderzoeken. Persoonlijk herstel wordt gezien als de motor van klinisch,
functioneel en maatschappelijk herstel (Drennan & Alred, 2012, Sommer, Dekkers & Vanderplasschen,
2014; van der Stel, 2014, 2015). Uit dit onderzoek blijkt dat de persoonlijke visie op herstel, en welke
factoren deze visie beïnvloeden, erg verschillend kunnen zijn. Naast factoren in de
hulpverleningsrelatie en begeleidingsvorm, worden er ook specifieke herstelfactoren vanuit het
forensische kader opgemerkt. Tot slot onderscheidt men persoon- en omgevinggerelateerde
herstelfactoren. In de literatuur wordt er vaak onderscheid gemaakt tussen individueel en sociaal
recovery kapitaal. Individueel recovery kapitaal (‘personal capital’) betreft bepaalde kracht- en
hulpbronnen in de persoon zelf. Sociaal recovery kapitaal (‘social capital’) daarentegen wijst op diens
omgeving (Laudet & White, 2008). Een ander onderscheid dat er gemaakt wordt, is het onderscheid
tussen internal conditions en external conditions (Jacobson & Greenley, 2001).
Het eerste luik van de onderzoeksresultaten legt zich vooral toe op de herstelfactoren gekoppeld aan
de hulpverleningsrelatie en behandeling specifieke eigenschappen. Uit de onderzoeksresultaten blijkt
de relatie met de hulpverlener een doorslaggevende rol te spelen in het herstelproces. Door de
overgrote meerderheid van de respondenten wordt het contact met de zorgverlener, vaak de
individuele begeleider, als zeer betekenisvol ervaren. Dit resultaat wordt bevestigd in internationale
literatuur. Zo blijkt uit verschillende onderzoeken dat de kwaliteit van de hulpverleningsrelatie een
belangrijke voorspeller is tot succesvol herstel (Coffey, 2006). Ook wordt de tevredenheid over de
behandeling sterk beïnvloed door de therapeutische relatie met de hulpverleners (Bressington,
Stewart, Beer & MacInnes, 2011). Continuïteit in de zorg is een belangrijk vangnet voor houvast, steun
en vertrouwen van de cliënt (Van Audenhove, 2015). Dergelijke continuïteit en mogelijkheid tot
contactopname met de voorziening, waar de respondent vroeger verbleef, werd door twee
deelnemers van dit onderzoek ook benoemd als een extra ondersteuning.
Ten tweede zijn er een aantal elementen, eigen aan het hulpverleningstraject, die het herstelproces
beïnvloeden. Het hebben van een zinvolle dagbesteding wordt door bijna iedere respondent
aangehaald als waardevol en cruciaal. Onder zinvolle dagbesteding vallen de activiteiten die
voortvloeien uit de indirecte therapeutische hulp, werk en vrijetijdsbesteding. De overgrote
meerderheid onderstreept het belang van het hebben van werk. Dit biedt de mogelijkheid om
arbeidsvaardigheden te ontwikkelen, betekenisvolle contacten te leggen en een adequaat inkomen te
ontvangen. Ook in de literatuur komt de belangrijke rol van werkmogelijkheden naar voren
(Audenhove, 2012; O’Sullivan, Boulter & Black, 2013). Daarnaast biedt een tewerkstelling de
mogelijkheid om een sociaal engagement op te nemen in de samenleving. Bijgevolg sterkt dit
31
engagement het gevoel van eigenwaarde en autonomie. Het bevordert bovendien een positieve
identiteitsverwerving (Audenhove, 2015). Het forensisch kader en de interneringsmaatregel zorgt voor
extra uitdaging voor het herstelproces. Er is een grote verdeeldheid in de beleving van de
interneringsmaatregel. Enerzijds helpt de interneringsmaatregel hen niet vooruit omwille van de
beperkte vrijheden en uitzichtloosheid ervan. Die uitzichtloosheid ontstaat door het ontbreken van
een einddatum van de interneringsmaatregel, wat vaak heel wat psychische ongemakken veroorzaakt.
De geïnterneerde persoon weet niet wanneer hij vrij komt of hoe lang hij nog in behandeling moet
blijven. Uit onderzoek blijkt dat hulpverleners in het forensisch werkveld pleiten voor een filosofie
waarbij geïnterneerde personen als human beings worden behandeld (Wolff, Frueh, Huening, Chi &
Epperson, 2013). Het psychisch onbehagen wordt niet enkel veroorzaakt door uitzichtloosheid, maar
het ondergaan van opsluiting en het beleven van herhaalde overplaatsingen naar verschillende
instellingen brengt onzekerheid met zich mee. Ook blijkt de overgang van een gespecialiseerde
forensische woonvorm naar zelfstandig wonen of een reguliere woonvorm niet altijd vlot te verlopen
(Simpson & Penney, 2011; Stepherd, Doyle, Sanders & Shaw, 2015). Anderzijds geeft een deel van de
respondenten aan zich net beschermd te voelen door de opgelegde vrijheidsbeperkingen vanuit het
justitieel kader. Ongelimiteerde vrijheden ervaren zij als risicovol voor het maken van misstappen of
het plegen van nieuwe feiten. Verder is de nood psychologische ondersteuning een factor dat zowel
terug komt in de onderzoeksresultaten als in internationale literatuur. Personen met een
verstandelijke beperking hebben moeite met het uitdrukken van bepaalde gevoelens of geven ze er
op een niet adequate wijze uitdrukking aan (Cox-Lindenbaum, 2001).
Het tweede luik van de onderzoeksvraag richt zich op persoonsspecifieke en omgevingsgerelateerde
factoren die herstel bevorderen. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat er voortdurend een
zoektocht plaatsvindt tussen de draagkracht en draaglast van de respondenten. Vanuit het emotioneel
ontwikkelingsmodel van Anton Došen stelt men vast dat bij personen met een verstandelijke
beperking vaak een discrepantie aanwezig is tussen het ‘kunnen’ en ‘aankunnen’, ook wel een
discrepantie tussen het intellectueel en emotioneel ontwikkelingsniveau (Došen, 2005; Claes,
Declercq, De Neve, Jonckheere, Marrecau, Morisse, Ronsse & Vangansbeke, 2012). Wanneer deze
balans niet in evenwicht is, dreigt men de cliënt te overbevragen. Een andere invloedrijke factor in het
herstelproces is het hebben van steunende contacten met het sociaal netwerk. Verbondenheid, het
niet-alleen zijn en in contact zijn en blijven met anderen, gaan niet enkel over het contact met
zorgverleners. De steun van anderen zoals familieleden, partner, kinderen, vrienden, vrijwilligers en
lotgenoten kan wel degelijk het verschil maken in het herstelproces. Ook in de literatuur belicht men
de belangrijke rol van het sociaal netwerk (Van Audenhove, 2015; Wheeler, Clare & Holland, 2013), in
het bijzonder de familie (O’Sullivan, Boulter & Black, 2013), de gemeenschap (Leamy, Bird, Le Boutillier,
Williams, & Slade, 2011) en lotgenoten (Van Huffel, Jamoulle & Nicolas, 2015). Het aangaan van
persoonlijke relaties met anderen, is een belangrijke voorspeller in het voorkomen van delinquentie
(Wheeler, Clare & Holland, 2013). Onvoorwaardelijke steun van familie en vrienden zorgt voor een
gevoel van veiligheid, nabijheid en betrokkenheid. Daarnaast vervult een partnerrelatie de rol van
graag gezien te worden en een ander graag te zien. Dit werd ook benoemd door enkele respondenten.
Dergelijke contacten kunnen belangrijke steunfiguren zijn in het herstelproces. De liefde en
verantwoordelijkheid voor eigen kinderen betekenen vaak een extra motivatie in het
hulpverleningstraject (Van Audenhove, 2015). Het grootschalig onderzoek van Leamy en haar collega’s
(2012) bevestigt de cruciale rol van connectedness en peer support. Ook het erkennen van de
ervaringsbeleving wordt gezien als een belangrijke factor in het proces. Het uitwisselen van ervaring
32
en kennis met lotgenoten biedt ok hoop (Van Huffel, Jamoulle & Nicolas, 2015). Zowel therapeutische
groepssessies rond dader- en slachtoffertherapie en individuele contacten met lotgenoten, vaak ook
huisgenoten, worden benoemd in de interviews met de respondenten. Het inzetten van
ervaringsdeskundigheid is over het algemeen niet vernieuwend in de geestelijke gezondheidszorg of
gehandicaptensector. Er bestaat een groot aantal cliëntenbewegingen, zowel nationaal als
internationaal. Personen met een psychische kwetsbaarheid hebben hun eigen kracht (empowerment)
en eigen wijsheid (ervaringskennis) nodig om te kunnen herstellen (Plooy, Rooijen & Weeghel, 2008).
Deze beweging is in de forensische zorgsector echter nauwelijks tot niet bekend. Tot slot worden het
geloof in eigen competenties en het betekenisvol kunnen zijn voor de ander, als positieve factoren
aangehaald. Geloof in zichzelf en regie nemen over het eigen leven zijn zeer belangrijk voor hen.
Omwille van de vaak langdurige en opeenvolgende opnames in zorginstellingen, kampen de personen
veelal met afhankelijkheid, gebrek aan zelfvertrouwen en het verlies van controle over het eigen leven
(Boevink, 2008). Het stigma van een geïnterneerde persoon, in het bijzonder met een verstandelijke
beperking, belemmert eveneens de toegang tot zorg in de reguliere zorgsector (Stephard et al., 2015).
Betekenisvol kunnen zijn voor de andere en bijgevolg (nieuwe) sociale rollen innemen in de
samenleving vergroten het zelfvertrouwen. Deel uitmaken van de samenleving of maatschappelijke
participatie, bevordert een positieve identiteitsontwikkeling die bijgevolg bijdraagt tot het
herstelproces (Stanton & Wouldes, 2000). Door het herdefiniëren van sociale rollen van de
geïnterneerde persoon, wapent men zich beter tegen het etiket van delinquent en negatieve effecten
van stigmatisering. Bovendien helpt dit in het realiseren van empowerment van deze personen
(Boevink, 2012; Goffman, 1975).
5.2. Beperkingen van het onderzoek
Alvorens een aantal aanbevelingen voor toekomstig onderzoek mee te geven, wordt er stilgestaan bij
beperkingen, verbonden aan deze studie. Het is raadzaam een zekere voorzichtigheid in acht te nemen
bij de interpretatie en veralgemening van bevindingen uit het gevoerd onderzoek.
Als eerste werd, d.m.v. kwalitatief onderzoek, getracht om individuele herstelverhalen van een aantal
geïnterneerde personen met een verstandelijke beperking in kaart te brengen. Omwille van de
beperkte steekproefgrootte pretendeert dit onderzoek niet om representatief te zijn voor de gehele
onderzoekspopulatie. De onderzoekspopulatie is een zeer heterogene groep op vlak van diagnose,
gepleegde delicten, behandelingsnoden, woon- en ondersteuningsplaats, etc. In de steekproef werden
geen vrouwelijke respondenten opgenomen. Diversiteit van de geselecteerde casussen werd vooral
op basis van de verblijfcontext bekomen. De beperking van het aantal respondenten (n=12) moest
bovendien de mogelijkheid bieden om het herstelverhaal van de respondenten respectvol en in de
diepte te laten brengen. De selectie gebeurde in overleg met de betrokken penitentiaire inrichtingen
en zorginstellingen. Hoewel het aantal deelnemers eerder beperkt was, kon er toch waardevolle
informatie uit de herstelverhalen gehaald worden.
Een tweede mogelijke beperking schuilt in het feit dat de onderzoeksgegevens door één onderzoeker
gecodeerd werden, terwijl het aangewezen is om kwalitatieve onderzoeksgegevens te laten coderen
door twee onafhankelijke onderzoekers. Wel werd er aanvankelijk gebruik gemaakt van peer-
debriefing (Baarda, De Goede & Teunissen, 2005). Zo werd één interview gelezen door een
medestudent, die onderzoek deed in hetzelfde vakgebied. Op basis van gezamenlijke bevindingen
werd er een poging ondernomen om tot een boomstructuur te komen. Dit werd uiteindelijk niet meer
33
opgenomen in het verdere onderzoeksproces omwille van een verschillend tijdsschema van de
thesisstudenten. De afname van de interviews gebeurde wel door twee onderzoekers. Er werd gebruik
gemaakt van een interviewleidraad. Toch kan men niet uitsluiten dat de interviewstijl van de twee
onderzoekers licht verschillend zijn. De onderzoeker vormt in kwalitatief onderzoek het belangrijkste
instrument. Hij/zij bepaalt op welke manier een vraag wordt gesteld en wanneer er dieper ingegaan
wordt op een bepaalde ervaring (Baarda, De Goede & Teunissen, 2005; Coffey, 2007). Door de analyse
van één onderzoeker kan de intersubjectiviteit niet volledig uitgesloten worden.
Tot slot is het niet steeds duidelijk of de verhalen van de respondenten volledig en correct waren. Noch
kan men met zekerheid zeggen dat geen sprake was van sociaal wenselijke antwoorden op bepaalde
vragen. Tevens werd voor het verzamelen van de data louter beroep gedaan op de informatie
verkregen door de respondent. Dit houdt in dat het niet steeds duidelijk is of de opgetekende verhalen
volledig en correct zijn. Zo kan het zijn dat de respondent, al dan niet bewust, bepaalde thema’s niet
besproken heeft en bijgevolg de onderzoeksresultaten beïnvloedt. Om dit te beperken werd gepoogd
de respondenten zich op hun gemak te laten voelen en werden zij tijdig op de hoogte gesteld van de
anonimiteit bij het verwerken en rapporteren van de onderzoeksgegevens.
5.3. Aanbevelingen voor toekomstig onderzoek
Gezien de exploratieve aard van deze studie, is verder onderzoek met een ruimere steekproef nodig
om na te gaan of de bekomen bevindingen uit het onderzoek veralgemeenbaar zijn naar de totale
steekproefpopulatie. Er is een aanzienlijk tekort aan onderzoek omtrent de persoonlijke ervaring van
het herstelproces van geïnterneerde personen met een verstandelijke beperking. Door uitgebreide
kwalitatieve onderzoeksmogelijkheden zou men beter inzicht creëren in de toepasbaarheid van de
herstelbeweging voor de forensische doelgroep met een verstandelijke beperking (Stephard et al,
2015; Pope, 2009). Zowel onderzoek naar ervaringen van de geïnterneerde persoon zelf als onderzoek
naar de bijdrage van de steunfiguren binnen het herstelproces lijken zinvol te zijn. Verder zou
onderzoek naar specifieke verschillen in verblijfcontext en de ervaring van herstel, relevant kunnen
zijn. De verzamelde gegevens over de perceptie van de respondenten waren echter relevant door hun
waarheidsgehalte en oprechtheid.
Het doctoraatsonderzoek van Natalie Aga sluit meer aan bij bovenstaande aanbevelingen. Haar
onderzoek heeft als doel evidence-based strategieën te inventariseren voor herstelgerichte
ondersteuning van personen met een psychiatrische problematiek die een strafbaar feit pleegden.
Deze doctoraatstudie kadert binnen het grootschalig onderzoek ‘Sterktes van mensen met een
psychiatrische problematiek die strafbare feiten hebben gepleegd’ van de Universiteit Gent, waarbij
verschillende universiteitsfaculteiten samenwerken.
5.4. Theoretische, praktische en beleidsrelevante bijdrage
Op basis van de analyse van individuele herstelverhalen, werd er getracht gemeenschappelijke
krachtbronnen te ontdekken die geïnterneerde personen vooruit helpen. De huidige forensische
zorgsector is sterk gekleurd vanuit de dominante risicogerichte aanpak. Sterktegericht werken vertrekt
daarentegen vanuit de capaciteiten en mogelijkheden van geïnterneerde personen en is gericht op
hun herstel. Het doel van het onderzoek is in eerste instantie inzicht verkrijgen in de factoren die een
rol spelen bij het herstelproces van geïnterneerde personen met een verstandelijke beperking.
Uiteraard heeft dit onderzoek een aantal achterliggende praktijk- en beleidsdoelen om zo de
ondersteuning voor deze doelgroep te optimaliseren.
34
In eerste instantie wordt er getracht om, via dit onderzoek, te voorkomen dat de stem van
geïnterneerde personen wordt vergeten, in het bijzonder, de personen met een verstandelijke
beperking. Deze groep mensen zit in een zeer kwetsbare positie en wordt veelal aan hun lot
overgelaten. Zowel op beleidsniveau als in hun zorgtraject wordt er weinig gehoor gegeven aan hun
ervaringsverhaal en de participatie in hun herstelproces. Recente ontwikkelingen wijzen op
alternatieve strategieën om delictplegers met een psychiatrische problematiek te ondersteunen
(Vandevelde et al., 2011). Het Good Lives Model van Ward en Maruna (2007) sluit het best aan bij de
alternatieve sterktegerichte benadering. Inzetten op kwaliteitsvol leven, bevordert het herstelproces
dat op zijn manier weer positieve invloed heeft op de reductie van het plegen van nieuwe feiten
(Bouman, Schene & De Ruiter, 2009; Simpson, 2011). Ook binnen de hulpverlening kan het zinvol zijn
om interne en externe hulpbronnen van herstel samen met de cliënt op een rijtje te zetten in het
behandelingsproces. Rapp en Goscha (2012) benoemen het strengths assessment als een zinvol
instrument. Dit is een hulpmiddel dat een inventarisatie geeft van de krachtbronnen van de cliënt die
zich uitstrekken over zeven levensdomeinen: dagelijks leven, financiële situatie, opleiding en werk,
ondersteunende relaties, lichamelijke gezondheid, vrije tijd en spiritualiteit. Ieder domein wordt
onderverdeeld in vroegere en huidige krachtbronnen, wensen en aspiraties voor de toekomst.
Daarnaast is er omwille van de complexiteit en heterogeniteit van deze doelgroep nood aan duidelijke
gespecialiseerde forensische zorgverlening. Bij het categoriseren in subgroepen bestaat echter het
risico dat de behandeling gereduceerd wordt tot één probleemgebied, terwijl een multidimensionale
en geïntegreerde aanpak vereist is om tegemoet te komen aan de complexe zorgvraag. Herstel
ondersteunen vereist dat professionals andere visies gaan ontwikkelen (Van Audenhove, 2015). Het
uitgangspunt is niet meer het uitsluitend voorkomen van recidive, maar wel het persoonlijk
functioneren staat centraal. Dit wil niet zeggen dat uitsluitend categoriale forensische zorg
aangeboden moet worden. De reguliere VAPH voorzieningen kunnen ook zorg bieden aan
geïnterneerde personen wanneer zij geen extra gevaar vormen voor de veiligheid van de
zorgverleners, de andere bewoners en/of zichzelf. Het justitiële component zorgt ervoor dat zij als een
bijzondere doelgroep worden beschouwd (De Rycke & Pauwelyn, 2015). Het categoriale aanbod dient
wel uitgebouwd te zijn wanneer de specifieke situatie van de geïnterneerde persoon dit vereist. Het
plan Perspectief 2020 van de Vlaamse Gemeenschap voor personen met een beperking zal hierin een
rol innemen. Het beleidsplan richt zich op twee belangrijke principes, namelijk de garantie bieden op
zorg voor personen met een handicap met de grootste ondersteuningsnood. Dit heeft onder meer
betrekking op de doelgroep geïnterneerde personen met een verstandelijke beperking. Doorstroming
naar de reguliere zorgsector kan op die manier een vlottere verloop kennen. Als tweede pijler tracht
men zorg zoveel mogelijk vraaggestuurd en inclusief aan te bieden (Seynnaeve, Beeuwsaert & Deckers,
2016). Uit de onderzoeksresultaten van deze scriptie blijkt dat men genoeg moet investeren in het
onderhouden van kwalitatieve therapeutische relaties. Zorg op maat vergt immers een gediversifieerd
zorgaanbod (Seynnaeve, Beeuwsaert & Deckers, in press). Door de protocollering en standaardisering
bestaat het gevaar dat men verglijdt in een standaardaanpak voor alle delictplegers met een
verstandelijke beperking (Delleman, 2014). Differentiatie zorgt voor een extra dynamische uitdaging.
Zorgverleners hebben vaak nood aan rehabilitatietheorieën of welomlijnde behandelingsmethoden
om te leren omgaan met problemen en uitdagingen in het hulpverleningstraject (Ward & Maruna,
2007). De behoeften en wensen van de cliënt dienen aan te sluiten bij de behandeling. Ook blijven
bepaalde therapeutische verhoudingen erg moeizaam te meten (van Sambeek, Tonkens, & Bröer,
2011).
35
Concluderend kan men stellen dat er nood is aan een kwaliteitsvolle begeleiding en ondersteuning van
geïnterneerde personen met een verstandelijke beperking met meer oog voor de persoonlijke ervaring
en inbreng. Aandacht voor de persoon achter zijn/haar interneringsstatuut en diens sterktes, dienen
het richtsnoer te zijn in de hulpverlening. Openheid voor de stem van de geïnterneerde persoon en
participatie in het ondersteuningstraject bieden meer mogelijkheden aan. Tot slot mag men de kracht
van de hulpverleningsrelatie tussen de zorgverlener en zorgvrager niet verwaarlozen in het
personeelsbeleid van voorzieningen. Deze is van onschatbare waarde.
36
6. Referentielijst
Andresen, R., Oades, L. & Caputi, P. (2003). The experience of recovery from schizophrenia: towards
an empirically validated stage model. Psychiatry Aust NZJ, 37(5), 586-594.
Aga, N., Rowaert, S., Vanderplasschen, W. & Wuyts, Y. (in press). Geestelijke gezondheidszorg voor
kinderen en volwassenen met psychische problemen, In: Claes, C., Vandevelde, S.,
Vanderplasschen, W., Orthopedagogiek: een situering van praktijk, onderzoek en beleid. Gent:
ACCO.
Aga, N. & Vanderplasschen, W. (2016). De Schone en het Beest: persoonlijk herstel binnen een
forensische context. In: Vander Beken, T., Broekaert, E., Audenaert, K., Vander Laenen, F.,
Vandevelde, S., & Vanderplasschen, W. (Eds.). Sterktes van mensen: sterktegerichte strategieën
voor het ondersteunen van mensen met een psychiatrische problematiek die strafbare feiten
pleegden. Antwerpen, België ; Apeldoorn, Nederland: Maklu.
Allen, R. Lindsay, W.R., MacLeod, R. & Smith, A.H.W. (2001). Treatment of women with intellectual
disabilities who have been involved with the Criminal Justice System for reasons of agression.
Journal of Applied Research in Intellectual Disabilities, 14, 340-347.
Andrews, D.A., & Bonta, J. (2010). The psychology of crminal conduct. 5th edition. Elsevier Science.
Audenhove, C. (2015). Herstellen kan je zelf. Hoopvol leven met een psychische kwetsbaarheid. Tielt:
Lannoo Campus.
Audenhove, C. (2012). De visie op herstel: een nieuw perspectief in de zorg. Ups-and-downs. K.U.
Leuven. Geraadpleegd op www.upsendowns.be
Baarda, D., Teunissen, J., & De Goede, M. P. M. (2005). Basisboek kwalitatief onderzoek : handleiding
voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek. 2de geh. herz. dr. Groningen ; Houten:
Stenfert Kroese.
Barnoa, M., Ward, T. & Casey, S. (2015). Taking the Good Life to the institution: forensic service
users’ perceptions of the Good Lives Model. Journal of Interpersonal Violence2015, 30(6) 1025 –
1045. doi: 10.1177/0306624X15570027
Boeije, H. (2005). Analyseren in kwalitatief onderzoek. Denken en doen. Amerstam: Boom Lemma.
Boers, A., Vandevelde, S. Soyez, V., De Smet, S. & To, W.T. (2011). Het zorgaanbod voor
geïnterneerden in België. Panopticon, 32(2), 17-38.
Boevink, W. (2012). Herstel: Wat helpt en hindert? GGZ Congress Antwerpen. Geraadpleegd op
assets-sites.trimbos.nl
Boevink, W. (2008). Herstel, empowerment en ervaringsdeskundigheid. Praktijkvoorbeeld. Utrecht:
Movisie. Geraadpleegd op www.movisie.nl
Bouman, Y.H.A., Schene, C.V. & De Ruiter, C. (2009). Subjective well-being and recidivism in forensic
psychiatric outpatients. International Journal of Forensic Mental Health Services, 8, 225-234.
Braun, V. & Clarke, V. (2006). Using thematic analysis in psychology. Qualitative research in
psychology, 3, 777-101.
37
Bressington, D., Stewart, B., Beer, D. & MacInnes, D. (2011). Levels of service user satisfaction in
secure settings: A survey of the association between perceived social climate, perceived
therapeutic relationship and satisfaction with forensic services. International Journal of Nursing
Studies, 48(11): 1349-56.
Casselman, J. (2015). De interneringswetgeving in historisch perspectief. Komt er nooit een einde aan
de sisyfusarbeid? In J. Casselman, R. De Rycke & H. Heimans, Internering: Nieuwe interneringswet
en organisatie van de zorg. Die Keurne.
Casselman, J., Cosyns, P., Goethals, J., Vandenbroucke, M., De Doncker, D., Dillen C.(1997).
Internering. Leuven: Garant.
Claes, L., Declercq, K., De Neve, L., Jonckheere, B., Marrecau, J., Morisse, F., Ronsse, E. &
Vangansbeke, T. (2012). Emotionele ontwikkeling bij mensen met een verstandelijke beperking.
Antwerpen – Apeldoorn: Garant Uitgevers.
Claes, L., Roets, G., Coene, G., & Van Hove, G. (2011). Recht op geestelijke gezondheidszorg voor
personen met een verstandelijke beperking: onnodig controversieel? Ethiek & maatschappij,
13(4), 79–98.
Coffey, M. (2007). Researching service user views in forensic mental health: a literature review. The
Journal of Forensic Psychiatry & Psychology, 17(1), 73-107, DOI: 10.1080/14789940500431544.
Coffey, M. (2006). Researching service-user views in forensic mental health: A literature review. The
Journal of Forensic Psychiatry and Psychology, 17, 73-107.
Coffey, A., & Atkinson, P. (1996). Narratives and stories. In Making sense of qualitative data:
Complementary research strategies. Thousand Oaks, CA: Sage Publications.
Corlett, H. & Miles, H. (2010). An evaluation of the implementation of the recovery philosophy in a
secure forensic service. Britisch Journal of Forensic Practice, 12(4), 14-25. Doi:
10.5042/bjfp.2010.0611
Cosyns, P. & Casselman, J. (2005). Gerechtelijke psychiatrie. Antwerpen-Apeldoorn: Garant.
Cosyns, P., D’Hont, C., Janssen, D., Maes, E. & Verellen, R. (2007). Geïnterneerden in België. De
cijfers. Panopticon, 28(1), 46-61.
Cosyns, P., Koeck, S., Vertellen, R. (2008). De justitiabele met een psychische stoornis in Vlaanderen.
Tijdschrift Psychiatrie, 50, 63-68
Cox-Lindenbaum, D. (2001). Group therapy for mentally retarded sex offenders with learning
disabilities who offend. In K. Howells & C. Hollin (Eds.), Clinical approaches tot he mentally
disordered offender (pp.145-163). Chichester: Wiley.
Crisp, A.H., Gelder, M.G., Rix, S., Meltzer, H.I. & Rowalds, O.J. (2000). Stigmatisation of people with
mental illness. Psychiatry, 117, 4-7).
De Clercq, M., & Vander Laenen, F. (2013). Gebruik van testinstrumenten in psychiatrische
deskundigenverslagen bij internering; een exploratief dossieronderzoek in het gerechtelijk
arrondissement Gent. Tijdschrift voor psychiatrie, 55(5), 337-347.
38
De Haven (2012). De zorg in een notendop. Visietekst. Antwerpen: Merksplas. Geraadpleegd op
www.zwartgoor.be
De Kijvelanden. (2007). Wat is TBS? Geraadpleegd op www.kijvelanden.nl
De Pelsmacker, P. & Van Kenhove, P. (2006). Marktonderzoek: methoden en toepassingen.
Amsterdam: Pearson Education
De Rycke, R. & Pauwelyn, L. (2015). Zorg voor geïnterneerde personen: algemene organisatie en
beleidsaanbevelingen. In: Casselman, J., Anciaux, B., & Geens, K. Internering : nieuwe
interneringswet en organisatie van de zorg. Brugge: Die Keure.
De Smet, B. (2009). De cruciale rol van deskundigen in het strafproces. In: Bruggeman, W., De Wee,
E., Goethals, J., Ponsaers, P., Van Calster P., Vander Beken, T., e.a. Van pionier naar onmisbaar. 30
jaar Panopticon. Antwerpen-Apeldoorn: Maklu.
De Vogel, V., De Vries, R.M., De Ruiter, C. & Bouman, Y. (2011). Assessing protective factors in
forensic psychiatric practice: introducing the SAPROF. International journal of forensic mental
health, 10, 171-177.
Decoene, S. (2007). Aanbevelingen voor de ontwikkeling van een kwaliteitsvol forensisch zorgcircuit.
Tijdschrift Klinische Psychologie. 37(2), 84-96.
Deegan, P. (1996). Recovery as a journey of the heart. Psychiatric Rehabilitation Journal, 19, pp91-97.
Delleman, O. (2014). 'Positieve Psychiatrie' als visie voor de praktijk van de GGZ. MGV, 69(3), 16-23.
Denzin, N.K. & Lincoln, Y.S. (1994) Introduction. Entering the field of qualitative research. In: Denzin,
N.K. & Lincoln, Y.S. (red.) Handbook of qualitative research. Pp. 1-17. Thousand Oaks, Sage.
Dheedene, J., Seynnaeve, K. & Goyens, M. (2015). Zorgcoordinatie en schakelteams internering. In J.
Casselman, R. De Rycke & H. Heimans, Internering: Nieuwe interneringswet en organisatie van de
zorg. Die Keurne.
Dheedene, J., Seynnaeve, K. & Van der Auwera, A. (2015). Geïnterneerde personen in Vlaanderen en
in België. In J. Casselman, R. De Rycke & H. Heimans, Internering: Nieuwe interneringswet en
organisatie van de zorg. Die Keurne.
Došen, A. (2005). Psychische stoornissen, gedragsproblemen en verstandelijke handicap. Een
integratieve benadering bij kinderen en volwassenen, Koninklijke Uitgeverij Van Gorcum, Assen.
Drennan, G. & Alred, D. (2012). Recovery in fornsic mental health settings. From alienation to
integration. In: Secure recovery. Approaches to recovery in forensic mental health settings.
Londen, New York, Routledge.
Dressing, H., Kief, C., & Salize, H.J. (2009). Prisoners with mental disorders in Europe. The British
Journal of Psychiatry, 194(1), 88-90.
Edworty, R., Furtado, V. & Vollm, B. (2014). Characteristics and needs of long stay patients in high
and medium secure forensic psychiatric care – implications for service organisation. European
Psychiatry, 29.
39
Ethisch Comité (2016). Omschrijving Ethisch Comité UZ Gent. Geraadpleegd op
http://www.uzgent.be/.
Federale Overheidsdienst Justitie (2012). Justitie in Cijfers. Brussel, Federale Overheidsdienst Justitie,
DG Rechterlijke Organisatie. Geraadpleegd op www.justitie.belgium.be
Forensiche Psychiatrie (2014). Langdurige Forensisch Psychiatrische Zorg: landelijk zorgprogramma
voor patienten binnen de langdurige forensische psychiatrie. Geraadpleegd op www.efp.nl
Glaser,B.G. & Strauss, A.L. (1967) The discovery of frounded theory: strategies for qualitative
research. Chicago: Aldine.
Goethals, J. (2002). De internering: de aanpak van de ontoerekeningsvatbare delinquent. In
Bouverne-De Bie, M., Kloeck, K., Meyvis, W., Roose, R. & Vanacker, J. (2002). Handboek Forensisch
Welzijnswerk. Gent: Academia Press.
Goffman, E. (1975). Stigmates. Les uages sociaux des handicaps. Les Editions de Minuit, Parijs.
Heimans, H., Vander Beken, T., & Schipaanboord, E. (2015). Eindelijk een echte nieuwe en goede wet
op de internering? Deel 1: De gerechtelijke fase. Rechtskundig weekblad, 1043-1064.
Hijmans, E. & Kuyper, M. (2007). Een halfopen interview als onderzoeksmethode. In P.L.B.J. Lucassen
& T.O. Hartman (red.), Kwalitatief onderzoek. Praktische methoden voor de medische praktijk. GH
Houtem: Bohn Stafleu van Loghum.
Jacobson, N. & Greenley, D. (2001). What is recovery? A conceptual model and explication. Psychiatric
services 52: 482-485.
Jeandarme, I., Wittouck, C., Vander Laenen, F., Ampe, M., Grouwels, Y., De Varé, J. Oei, T.I.,
Groenhuijsen, M. & Bogaert, S. (2015). Forensisch pilootprojecten ‘medium security. Incidenten
tijdens behandeling van geïnterneerden ressorterend onder CBM Gent. PANOPTICON, 36(1), 26–
45.
Lagae, L., Vander Laenen, F., De Pauw, F., De Pauw, K. & Janssens, F. (In press). Inleiding, mensen met
een psychiatrische aandoening: how to deal with. De orde van de Dag, 74-1. Mechelen: Wolters
Kluwer.
Laudet, A. & White, W (2008). Recovery capital as prospective predictor of sustained recovery, life
satisfaction and stress among former poly-substance users. Substance Use and Misuse, 43, 27-54.
Leamy, M., Bird, V., Le Boutillier, C., Williams, J., & Slade, M. (2011). Conceptual framework for
personal recovery in mental health: systematic review and narrative synthesis. The British Journal
of Psychiatry, 199(6), 445-452.
Lindsay, W.R., Hasting, R.P., Griffiths, D.M, Hayes, S.C. (2007). Trends and challenges in forensic
research on offenders with intellectual disability. Journal of Intellectual and Developmental
Disability, 32 (2), 55-61.
Maes, B., Goethals, J. & Verlinden, S. (2009). Personen met een verstandelijke handicap onderhevig
aan een interneringsmaatregel. SWVG-Rapport, Leuven.
Mortelmans, D. (2011). Kwalitatieve analyse met Nvivo. Leuven: Acco.
40
Nolf, J. (2013). Geïnterneerde die euthanasie vraagt, is slachtoffer van systeem dat jarenlang faalt. De
Knack.
O’Sullivan, M., Boulter, S. & Black, G. (2013). Lived experiences of recalled mentally disordered
offenders with dual diagnosis: a qualitative phenomenological study. Journal of Forensic
Psychiatry & Psychology. 24(3), 403-420.
Plooy, A., Rooijen, S. Van Weeghel, J. (2008). Psychiatrische rehabilitatie. Jaarboek 2008-2009.
Amsterdam: SWP.
Pomp, E. (2009). Het Good Lives Model. Een literatuurstudie. Expertisecentrum Forensische
Psychiatrie. Geraadpleegd op www.efp.nl.
Pope, C. (2009). Critical reflections on the rise of qualitative research. BMJ 339: 737-739.
Pouncey, C. L., & Lukens, J. M. (2010). Madness versus badness: the ethical tension between the
recovery movement and forensic psychiatry. Theoretical Medicine and Bioethics, 31(1), 93-105.
Rapp, C.A. & Goscha, R.J. (2012). The strengths model. A recovery-oriented approach to mental health
services. Oxford: University Press
Salize, H. J., Dressing, H., &Kief, C. (2007). Mentally disordered persons in European prison systems –
Needs, programmes and outcome (EUPRIS). European Commission. Geraadpleegd op
ec.europa.eu
Schalock, R.L., Borthwick-Duffy S.A., Bradley, V.J., Buntinx, W.H.E., Courter, D.L., Craig, E.M. (2010).
Intellectual disability : definition, classification, and systems of supports. 11th ed. Washington:
American association on intellectual and developmental disabilities.
Schrank, B. & Slade, M. (2007). Recovery in psychiatry. Psychiatry Bulletin, 31, pp321-325.
Seynnaeve, K., Beeuwsaert, H. & Deckers, A. (In press). Recht op zorg?! De orde van de Dag, 74-1.
Mechelen: Wolters Kluwer.
Silverstein, S.M. & Bellack, A. (2008). A scientific agenda fort he concept of recovery as it applies to
schizophrenia. Clin Psychol Rev, 28, 1108-1124.
Simpson, A. I., & Penney, S. R. (2011). The recovery paradigm in forensic mental health services.
Criminal Behaviour and Mental Health, 21(5), 299-306.
Sommer, A., Dekkers, A. & Vanderplasschen, W. (2014). De weg naar herstel. (Ex-)alcoholverslaafden
aan het woord. In Stollenga, M. (Red.), Herstel binnen de verslavingszorg (pp 51-66). Leiden,
Nederland: Bohn Stafleu van Loghum
Smet, S. (2013). Mensenrechtenhof veroordeelt België opnieuw voor behandeling geïnterneerden.
De juristenkrant (Deurne), 263, 1-2.
Stanton, J., Simpson, A., Wouldes, T. (2000). A qualitative study of filicide by mentally ill mothers.
Child abuse & neglect, 24, 1451-1460.
Stepherd, A., Doyle, M., Sanders, C. & Shaw J. (2015). Personal recovery within forensic settings –
systematic review and meta-synthesis of qualitative methods studies. Criminal Behavior mental
health, 10. Doi.1002/cbm.1966
41
Strauss, A.L. & Corbin, J. (1998). Basics of qualitative research: techniques and procedures for
developing grounded theory. Thousand Oaks, CA: Sage.
Tervoort, M.G.A. (2003). Over behandelbaarheid. In: Groen, H. & Drost, M. (Eds). Handboek
forensische geestelijke gezondheidszorg. Utrecht, De tijdstroom. 155-165.
To, W. T., Vandevelde, S., Soyez, V., De Smet, S., Boers, A., & Vanheule, S. (2014). Treatment
perspectives on interned mentally ill offenders in a Forensic Psychiatric Center (FPC): a Delphi
study on experts’ opinions. Psychologogy crime & law, 20(1), 61-77.
Van Audenhove, C. (2015). Herstellen kan je zelf. Hoopvol leven met psychische kwetsbaarheid. Tielt,
Lannoo Campus
Van Audenhove, C. (2012). De visie op herstel: een nieuw perspectief in de zorg. Geraadpleegd op
www.upsendowns.be
Van der Auwera, A., Dheedene, J. & Seynnaeve, K (2015). Geïnterneerde personen in Vlaanderen en
in België. In: Casselman, J., Anciaux, B., & Geens, K. Internering : nieuwe interneringswet en
organisatie van de zorg. Brugge: Die Keure.
Van der Sleen, J. & Heestermans, M. (2010). Verstandelijke beperking en verhoor. In Van Koppen, P.
e.a. (eds.), Reizen met mijn rechter. Psychologie van het recht. Deventer, Kluwer, 723-753.
Van der Stel, J. (2015). Psychische gezondheidszorg op maat. Op weg naar een precieze en
persoonlijke psychiatrie. Nederland: Houten, Bohn Stafleu van Loghum.
Van der Stel, J. (2014). Innovatie rond herstel. In Stollenga, M. (Ed.), Herstel binnen de
verslavingszorg (pp 1-13). Leiden, Nederland: Bohn Stafleu van Loghum.
Van der Stel, J. (2012). Focus op persoonlijk herstel bij psychische problemen. De Haag: Boom Lemna.
Van der Stel, J. (2011). Focus op geestelijke gezondheidszorg: 20 kernvragen. Den Haag, Nederland:
Boom.
Van Gestel- Timmermans, H., Place, C., van Vugt, M., van Rooijen, M., van Nieuwenhuizen, C. (2015).
Herstelondersteunende interventies voor forensisch psychiatrische patiënten met psychotische
stoornissen. Addendum bij het EFP-zorgprogramma voor forensisch psychiatrische patiënten met
psychotische stoornissen. GGzE &Trimbos-instituut
Van Hove, G. (2000). De self-advocacy beweging van personen met een verstandelijke handicap in
Vlaanderen: een historische en theoretische situering m.i.v. praktische knelpunten. In Simon, F.
(red.), Liber Amicorum Karel De Clerck, Academia Press, Gent.
Van Hove, G. & Claes, L. (2011). Qualitative research and educational sciences: a reader about useful
strategies and tools. Interpretatieve Onderzoeksmethoden UGent. Harlow: Pearson custum
publishing.
Van Huffel, L., Jamoulle, P. & Nicolas, E. (2015). Herstel in de praktijk. Psychisch kwetsbare personen
beter ondersteunen. Tielt: Lannoo Campus.
Van Koppen, P. J. (2002). Het recht van binnen : psychologie van het recht. Deventer: Kluwer.
42
van Sambeek, N., Tonkens, E. & Bröer, C. (2011). Sluipend kwaliteitsverlies in de geestelijke
gezondheidszorg. Professionals over de gevolgen van marktwerking. Beleid en Maatschappij, 38
(1), 47-64.
Van Staa, A.L, & Evers, J. (2010). ‘Thick analysis’: strategie om de kwaliteit van kwalitatieve data-
analyse te verhogen. KWALON. Tijdschrift voor Kwalitatief Onderzoek in Nederland, 43(1), 5–12.
Geraadpleegd op http://hdl.handle.net/1765/23133
Vanden Hende, M., Caris, K. & De Block-Bury, L. (2005). Ontgrendeld: Beschrijvend wetenschappelijk
onderzoek naar geïnterneerden met een verstandelijke handicap en hun verblijf in de Vlaamse
gevangenissen. Gent: Accademia Press.
Vander Beken, T., Broekaert, E., Audenaert, K., Vander Laenen, F., Vandevelde, S., &
Vanderplasschen, W. (Eds.). (2016). Sterktes van mensen: Sterktegerichte strategieën voor het
ondersteunen van mensen met een psychiatrische problematiek die strafbare feiten pleegden.
Maklu.
Vander Beken, T., & Vanhaelemeesch, D. (2013). Juridische aspecten met betrekking tot internering.
In S. Vandevelde, W. De Smet & W. Vanderplasschen (red.), Oude uitdagingen, nieuwe kansen:
over de behandeling van geïnterneerden (pp. 17-27). Gent: Academia Press.
Vander Laenen, Freya, & De Cauwer, B. (2011). Just-care, justitie en zorg in dialoog over internering.
PANOPTICON, 32(3), 55–59.
Vanderplasschen, W., Lievens, K., Roets, G. (2006). Opvang en behandeling van kinderen en jongeren
en van volwassenen met verstandelijke beperkingen binnen de geestelijke gezondheidszorg. In:
Vanderplasschen, W., Claes, C., & Vandevelde, S. (red.). Orthopedagogische werkvelden in
beweging : organisatie en tendensen. Antwerpen: Garant
Vandevelde, S., De Smet, W. Vanderplasschen, & W. T. To. (2013). Oude uitdagingen, nieuwe kansen :
over de behandeling van geïnterneerden. Gent: Academia Press.
Vandevelde, S., Soyez, V., Vander Beken, T., De Smet, S., Boers, A., & Broekaert, E. (2011). Mentally ill
offenders in prison: The Belgian case. International journal of law and psychiatry, 34(1), 71-78.
Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (2007). Toelichting bij “Mijn VAPH”.
Geraadpleegd op www.vaph.be
Ward, T., & Brown, M. (2004). The good lives model and conceptual issues in offender rehabilitation.
Psychology, Crime & Law, 10(3), 243-257.
Ward, T., Mann, R.E., & Gannon, T.A. (2007). The good lives model of offender rehabilitation: Clinical
implications. Aggression and Violent Behavior, 12, 87-107.
Ward, T. & Maruna, S. (2007). Rehabilitation. Abingdon: Taylor & Francis.
Ward, T. & Stewart, C. (2003). Criminogenic needs and human needs: a theretical model. Psychology,
Crime & Law, 9, 125-143.
Ward, T., Yates, P.M., & Willis, G.M. (2011). The Good Lives Model and the Risk Need Responsivity
Model: A critical response to Andrews, Bonta & Wormith. Criminal Justice and Behavior, 39, 94-
110.
43
Warner, R. (2009). Recovery from schizophrenia and the recovery model. Curr Opin Psychiatry, 22,
pp374-380.
Werking Ontgrendeld (2010). Visietekst – een werking voor geïnterneerden met een beperking in de
gevangenis van Gent. Ongepubliceerde tekst. Evergem: Centrum OBRA.
Westers, F & Peters, V. (2004). Kwalitatieve analyse. Uitgangspunten en procedures. Bussum:
Coutinho.
Wheeler, J.R, Clare, I.C.H. & Holland, J. A. (2013). Offending by people with intellectual disabilities in
community settings: a preliminary examination of contextual factor. Journal of applied research in
intellectual disabilities, 26, 370-383.
Williams, P. & Shoultz, B (1982), We can speak for ourselves. Self-advocacy by mentally handicapped
people, London.
Williams, V.J. & Heslop, P. (2005). Mental health support needs of people with a learning disability: a
medical or social model? Disability and Society, 20, 231-245.
Wolff, N., Frueh, B. C., Hueing, J., Shi, J., &Epperson, M. (2013). Practice informs the next generation
of behavoural health and criminal justice interventions. International Journal of Law and
Psychiatrie, 36, 1-10.
Zorgnet Vlaanderen (2014). Kamerdebat over de opvolging van geïnterneerden. Geraadpleegd op
www.zorgnetvlaanderen.be
Zorgnet Vlaanderen (2012). Geen opsluiting, maar sleutels tot re-integratie. Geraadpleegd op
www.zorgnetvlaanderen.be
44
BIJLAGE 1: INFORMED CONSENT
Contactpersoon
Natalie Aga
Telefoon
+32 9 331 03 11
GEÏNFORMEERDE TOESTEMMING
Deelname aan onderzoek naar herstelgerichte ondersteuning
van personen met een interneringsmaatregel
Hierbij bevestig ik dat ik wens deel te nemen aan het bovenvermelde onderzoeksproject. Dit
onderzoek gebeurt door de Vakgroep Orthopedagogiek – Universiteit Gent.
Doel van het onderzoek:
Met deze studie wil men te weten komen op welke manier (ex-)geïnterneerden een grotere mate van
welzijn en van levenskwaliteit kunnen ervaren, rekening houdend met de juridische
beschermingseisen.
Aard van de gevraagde medewerking:
Mijn deelname bestaat uit een gesprek dat ongeveer 1u30 zal duren en zal worden afgenomen door
een onderzoeker van de Universiteit Gent. Hierbij zal gebruik gemaakt worden van een interview met
open vragen. Hierbinnen wordt gepeild naar mijn persoonlijke ervaringen van het herstelproces.
Ik ben me er van bewust dat mijn deelname aan het onderzoek op geheel vrijwillige basis gebeurt,
zoals blijkt uit de ondertekening. Ik kan het interview weigeren zonder dat ik hiervoor een reden moet
opgeven. Ik kan tevens op elk moment van het onderzoek beslissen om mijn deelname stop te zetten.
Indien ik me achteraf bedenk, kan ik dit te kennen geven aan het behandelend team, dat op haar beurt
de onderzoeker op de hoogte brengt. Indien bij mijn deelname aan het onderzoek geen behandelend
team betrokken is, kan ik rechtstreeks contact opnemen met de onderzoeker via het nummer 09 331
03 11 of via [email protected]. De verzamelde gegevens zullen dan worden verwijderd.
Bovenstaande heeft geen enkele consequentie voor mijzelf of voor mijn lopende
begeleiding/behandeling.
Deze studie biedt mij geen persoonlijk voordeel, maar de bekomen resultaten kunnen leiden tot
nieuwe en efficiënte methoden voor de behandeling/begeleiding van personen met een
interneringsstatuut.
45
Vertrouwelijkheid:
Ik ben ervan op de hoogte dat gegevens anoniem zullen worden verwerkt en dat deze enkel gebruikt
zullen worden voor het onderzoek. In publicaties of verslaggeving zullen de verkregen gegevens
geanonimiseerd worden weergegeven. Ik geef hierbij dan ook toestemming aan de onderzoeker om
de resultaten op anonieme wijze te bewaren, verwerken en rapporteren.
Ik ben ervan op de hoogte dat de verzameling van gegevens wordt uitgevoerd onder supervisie van
Prof. dr. Kurt Audenaert.
Ik ben ervan op de hoogte dat deze studie werd voorgelegd aan de lokale Commissies voor Medische
Ethiek (Spes et Fides, OPZC Rekem en UPC Sint-Kamillus) en werd goedgekeurd door een
onafhankelijke Commissie voor Medische Ethiek verbonden aan het UZ Gent.
Ik ben ervan op de hoogte dat deze studie wordt uitgevoerd volgens de richtlijnen voor de goede
klinische praktijk (ICH/GCP) opgenomen in de verklaring van Helsinki, opgesteld ter bescherming van
individuen deelnemend aan klinische studies (2013).
Ik ben ervan op de hoogte dat zowel de Commissie ter Bescherming van de Maatschappij als de directie
van de organisatie waar ik momenteel begeleid word, haar medewerking verleent.
Beroepsgeheim en privacy:
Ik ben ervan op de hoogte dat de gegevens bekomen uit dit onderzoek zijn beschermd door het
medisch beroepsgeheim en dat deze om geen enkele reden tegen mij zullen worden gebruikt of
zullen worden gedeeld met derden.
Ik ben ervan op de hoogte dat het onderzoek verloopt in overeenstemming met de wetgeving op het
Beroepsgeheim (Art. 458 van het Strafwetboek) en de Wet ter Bescherming van de Persoonlijke
Levenssfeer (08/12/1992, gewijzigd op 22 augustus 2002).
Verzekering:
Ik ben ervan op de hoogte dat de experimentenwet van 07 mei 2004 de onderzoekers verplicht om
mij, als deelnemer aan wetenschappelijke projecten, te verzekeren voor de deelname en het risico dat
ik loop. Indien ik schade ondervind, worden mijn gegevens doorgegeven aan de verzekeraar. De
onderzoeker informeerde me dat de kans dat ik door deelname aan deze studie enige schade
ondervind, echter zeer klein is.
Bijkomende maatregelen:
Indien tijdens of na een interview duidelijk wordt dat het interview een invloed heeft op mijn
psychische toestand, kan ik contact opnemen met mijn behandelend arts van de voorziening waar ik
verblijf of met de urgentiepsychiatrie van het UZ Gent via het nummer 09 332 21 11. Prof. dr. Kurt
Audenaert is hier de contactpersoon.
Mogelijkheid om vragen te stellen:
Ik heb steeds de mogelijkheid om extra vragen te stellen over het onderzoek en mag ook na afloop
van het onderzoek een samenvatting van de resultaten van dit onderzoekproject bij de onderzoeker
opvragen.
46
Ontvangen vergoeding:
Ik ontvang voor mijn deelname aan dit onderzoek een vergoeding van €20 in de vorm van
tegoedbonnen.
Geluidsopname van het interview:
Ik geef hierbij de toestemming dat dit interview mag worden opgenomen op geluidsrecorder:
□ Neen
□ Ja
Voor akkoord,
…………………….. (plaats), ………………………… (datum)
De participant, De onderzoeker,
NAAM: NAAM:
………………………………… ………………………………..
HANDTEKENING: HANDTEKENING:
………………………………… ………………………………..
Voor verdere informatie, vragen of toelichting kan ik steeds contact opnemen met:
Natalie Aga
Vakgroep Orthopedagogiek - Universiteit Gent
H. Dunantlaan 2
9000 Gent
tel: 09/331 03 11
E-mail: [email protected]
47
BIJLAGE 2: INTERVIEWLEIDDRAAD
INTERVIEW
Huidige situatie
- Hoe gaat het momenteel met jou?
- Hoe lang verblijf je hier al?
- Waar heb je nog zoal verbleven (begeleiding, behandeling,…)?
- Waarom verblijf je hier? Waarom ben je in behandeling, begeleiding,…?
- Hoe helpt je verblijf jou hier?
- Vind je dat je hier op je plaats zit? Helpt het jou om hier te zijn, te verblijven?
- Hoe lang duurt je internering al? Denk je dat je internering je verder helpt?
- Wat zou jou helpen om te stoppen met het plegen van feiten?
- Wat zou je helpen om je psychische symptomen te verminderen?
- Wat helpt je vooruit? Waarom?
- Wat helpt je niet vooruit? Waarom niet?
- Wat heeft je vroeger al vooruit geholpen? Waarom?
- Wat zou je nog méér kunnen helpen hier en nu?
- Wat maakt een dag goed voor jou?
- Wat vind je van je levenskwaliteit hier en nu? Als je jezelf of dit moment punten zou mogen geven
in hoe goed je je voelt, hoeveel punten zou jij jezelf dan geven?
- Wat zou je helpen om je levenskwaliteit te verbeteren? Wat zou je helpen om één of twee stappen
verder te geraken
- Hoe was je levenskwaliteit vroeger?
- Hoe zie je jezelf nu?
Toekomstperspectief
- Wat zou je niet helpen in de toekomst? En waarom niet?
- Wat zou je kunnen helpen in de toekomst? En waarom?
- Op welke manier denk je dat dit mogelijk is?
- Wat is voor jezelf je ideale toekomstbeeld? Wat zou je willen doen als je internering stopgezet
zou worden?
- Hoe zie je jezelf in de toekomst? Wat zijn je persoonlijke levensdoelen?
- Welke sterktes heb jij om dit waar te maken?
Wat zijn voor jou de belangrijkste factoren die je vooruit helpen? Als je een top drie zou mogen
opnoemen van de factoren die jou vooruit helpen, wat zou dit dan zijn?
48
Demografische gegevens
o Geslacht:
o Leeftijd:
o Familie, contact ja-neen:
o Ondersteunend netwerk:
o Aard psychiatrische problematiek/verstandelijke beperking:
o Eerdere behandelingen, begeleidingen,…:
o Eerdere gedwongen opnames:
o Huidige behandeling, begeleiding, dagbesteding:
o Start internering:
o Eerdere veroordelingen/interneringen en aantallen:
o Aantal VOP’s, wederopnames:
o Classificatie van de feiten:
o Aard ondersteuning/type woonvorm: