geen einddatum én toch is er hooplib.ugent.be/fulltxt/rug01/002/304/942/rug01-002304942... ·...

49
Academiejaar 2015 – 2016 Tweedekansexamenperiode Geen einddatum én toch is er hoop Geïnterneerde personen met een verstandelijke beperking aan het woord over hun herstelproces Promotor: Prof. Dr. W. Vanderplasschen Begeleidster: Natalie Aga Sibylle Heimans Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van Master of Science in de Pedagogische Wetenschappen, afstudeerrichting Orthopedagogiek.

Upload: others

Post on 24-Sep-2020

1 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Page 1: Geen einddatum én toch is er hooplib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/942/RUG01-002304942... · 2016. 12. 10. · 4 WOORD VOORAF Alhoewel dit dankwoord op de eerste pagina is neergeschreven,

Academiejaar 2015 – 2016

Tweedekansexamenperiode

Geen einddatum én toch is er hoop Geïnterneerde personen met een verstandelijke beperking aan het woord over

hun herstelproces

Promotor: Prof. Dr. W. Vanderplasschen

Begeleidster: Natalie Aga

Sibylle Heimans

Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van Master of Science in de Pedagogische

Wetenschappen, afstudeerrichting Orthopedagogiek.

Page 2: Geen einddatum én toch is er hooplib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/942/RUG01-002304942... · 2016. 12. 10. · 4 WOORD VOORAF Alhoewel dit dankwoord op de eerste pagina is neergeschreven,

1

Page 3: Geen einddatum én toch is er hooplib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/942/RUG01-002304942... · 2016. 12. 10. · 4 WOORD VOORAF Alhoewel dit dankwoord op de eerste pagina is neergeschreven,

2

“The goal of recovery is not to become normal. The goal is to embrace the human vocation of

becoming more deeply, more fully human.”

Amerikaanse ervaringsdeskundige

(Patricia Deegan, 2016)

Page 4: Geen einddatum én toch is er hooplib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/942/RUG01-002304942... · 2016. 12. 10. · 4 WOORD VOORAF Alhoewel dit dankwoord op de eerste pagina is neergeschreven,

3

Page 5: Geen einddatum én toch is er hooplib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/942/RUG01-002304942... · 2016. 12. 10. · 4 WOORD VOORAF Alhoewel dit dankwoord op de eerste pagina is neergeschreven,

4

WOORD VOORAF

Alhoewel dit dankwoord op de eerste pagina is neergeschreven, kwam het tot stand op het einde van

het afwerken van deze masterproef. Bovendien is mijn thesis het resultaat van een sluitstuk van een

zeer boeiende en uitdagende opleiding. Binnenkort laat ik mijn studieperiode achterwege en opent

zich een heel nieuwe weg voor mij. Met veel nieuwsgierigheid en gedrevenheid kijk ik uit om deze

nieuwe richting in te slaan. Vooraleer ik langzamerhand mijn nieuw pad bewandel, wil ik graag van de

gelegenheid gebruik maken om terug te blikken naar de voorbije jaren en mijn dank te uiten aan de

personen die meegeholpen hebben met de realisatie van dit eindwerk.

Mijn interesse in de forensische zorgsector kent zijn wortels in mijn voorgaande opleiding

Orthopedagogie aan de Hogeschool. Hier kreeg ik de kans om stage te volgen in een woon- en

behandelingscentrum voor geïnterneerde personen met een verstandelijke beperking. Deze leerrijke

ervaring wakkerde mijn interesse ten aanzien van deze dynamische doelgroep sterk aan. De aandacht

voor het criminologisch en forensisch werkveld is mij ook niet vreemd geweest omwille van de

boeiende en vooral menselijke verhalen van mijn ouders. Zes jaar terug stond ik voor de keuze om

verder te studeren. Een tijd heb ik getwijfeld om Criminologische Wetenschappen te studeren.

Uiteindelijk heb ik toch mijn buikgevoel gevolgd en voor datgene gekozen waarbij de persoon centraal

staat en minder het delict. Orthopedagogiek is een handelingswetenschap die een persoonlijke

uitdaging biedt om voortdurend op zoek te gaan naar mogelijkheden om verder aan de slag te gaan.

Deze reflectieve houding en het creatief denken, spreken mij het meest aan. Vooraleer jullie overgaan

tot het lezen van deze thesis, wil ik graag enkele personen in de verf zetten.

Vooreerst gaat een speciaal woord van dank uit naar de respondenten en instanties, die deelgenomen

hebben aan deze studie. Graag wil ik hen bedanken om tijd vrij te maken en om bereid geweest te zijn

hun verhaal te delen met ons. De diepgaande en confronterende gesprekken met de respondenten

waren betekenisvol voor mij als onderzoeker, maar ook als toekomstige hulpverlener. Daarnaast wil ik

ook mijn oprechte dank betuigen aan mijn promotor Prof. Dr. Vanderplasschen en mijn begeleidster

Natalie Aga. Jullie verdienen een welgemeende dankwoord voor de talrijke tips, ondersteuning en

feedback gedurende het hele traject tijdens het tot stand brengen van mijn thesis. Graag wil ik Natalie

Aga extra bedanken voor de tijd en energie die zij vrij maakte om al mijn vragen te beantwoorden, mij

te voorzien van uitgebreide feedback en haar aanmoedigende woorden. Tot slot nog een speciaal

woord van dank aan mijn ouders, Laurens en Stefanie. Papa, graag wil ik jou bedanken voor de

onvoorwaardelijke steun de voorbije jaren. De aanmoedigende telefoontjes, onverwachte bezoekjes

tijdens de blokperiode en jouw trotse blik hebben mij gesterkt in het volgen van deze opleiding en het

volbrengen van deze masterproef. Mama, graag wil ik jou bedanken voor de talloze teksten die je hebt

nagelezen en jouw kritische blik. Je stimuleerde mij telkens verder na te denken, ook al botste je af en

toe op verzet. Ondanks de moeilijke periode de afgelopen jaren, toonde je een onuitputtelijke kracht

om te blijven vechten en liefde te delen met ons. Laurens, graag wil ik jou bedanken voor jouw geduld,

zachtaardigheid, motiverende gesprekken en het runnen van ons huishouden tijdens de

opsluitmomenten in mijn bureau. Als laatste wil ik graag Stefanie bedanken voor het grondig nalezen

van mijn thesis op taalgebied.

Page 6: Geen einddatum én toch is er hooplib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/942/RUG01-002304942... · 2016. 12. 10. · 4 WOORD VOORAF Alhoewel dit dankwoord op de eerste pagina is neergeschreven,

5

INHOUDSOPGAVE

Woord vooraf………………………………………………………………………………………………………………………………………4

1. Probleemstelling en onderzoeksvragen ................................................................................................... 7

2. Theoretisch kader .................................................................................................................................... 9

2.1. Internering ........................................................................................................................................ 9

2.1.1. Interneringsmaatregel ………………………………………………………………………………………………………..9

2.1.2. Wetgeving…………………………………………………………………………………………………………………………..9

2.2. Geïnterneerde personen met een verstandelijke beperking………………………………………………………11

2.2.1. Personen met een interneringsstatuut……………………………………………………………………………...11

2.2.2. Cijfermateriaal…………………………………………………………………………………………………………………..12

2.2.3. Verstandelijke beperking……………………………………………………………………………………………………13

2.2.4. Ondersteuning- en behandelingsmogelijkheden in Vlaanderen…………………………………………13

2.2.4.1. Zorg in penitentiaire inrichtingen……………………………………………………………………………..14

2.2.4.2. Gespecialiseerde zorg buiten penitentiaire inrichtingen…………………………………………..14

2.3. Ondersteuning- en behandelingsbenadering……………………………………………………………………………..15

2.3.1. Rehabilitatiemodellen en -interventies binnen de forensische zorg…………………………………..15

2.3.2. Herstelperspectief……………………………………………………………………………………………………………..16

2.3.2.1. Situering herstelbeweging………………………………………………………………………………………..16

2.3.2.2. Het concept herstel………………………………………………………………………………………………….16

2.3.2.3. Vormen van herstel………………………………………………………………………………………………….17

2.3.2.4. Herstelgerichte ondersteuning…………………………………………………………………………………17

2.3.2.5. Herstelperspectief binnen de forensische zorg…………………………………………………………18

3. Methodologie …………………………………………………………………………………………………………………………………..19

3.1. Keuze onderzoeksmethode……………………………………………………………………………………………………….19

3.2. Samenstelling steekproef………………………………………………………………………………………………………….19

3.3. Gegevensverzameling en -verwerking……………………………………………………………………………………….20

3.3.1. Deelnemers……………………………………………………………………………………………………………………….20

3.3.2. Diepte-interviews………………………………………………………………………………………………………………21

3.3.3. Thematische analyse via het kwalitatieve analysesoftwarepakket NVivo…………………………..22

4. Onderzoeksresultaten……………………………………………………………………………………………………………………….23

4.1. Kritische incidenten uit het verleden…………………………………………………………………………………………23

4.2. Hulpverleningsrelatie…………………………………………………………………………………………………………………24

4.3. Begeleidingsvorm………………………………………………………………………………………………………………………25

Page 7: Geen einddatum én toch is er hooplib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/942/RUG01-002304942... · 2016. 12. 10. · 4 WOORD VOORAF Alhoewel dit dankwoord op de eerste pagina is neergeschreven,

6

4.3.1. Algemene herstelfactoren…………………………………………………………………………………………………25

4.3.2. Beleving van herstel vanuit de forensische ondersteuning………………………………………………..28

4.4. Persoons- en omgeving gerelateerde herstelfactoren……………………………………………………………….28

5. Discussie……………………………………………………………………………………………………………………………………………30

5.1. Bespreking van belangrijkste conclusies…………………………………………………………………………………….30

5.2. Beperking van het onderzoek…………………………………………………………………………………………………….32

5.3. Aanbevelingen voor toekomstig onderzoek ………………………………………………………………………………33

5.4. Theoretische, praktische en beleidsrelevante bijdrage………………………………………………………………33

6. Referentielijst……………………………………………………………………………………………………………………………………36

Bijlage 1: Informed consent…………………………………………………………………………………………………………………….44

Bijlage 2: Interviewleiddraad......................................................................................................................... 47

Page 8: Geen einddatum én toch is er hooplib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/942/RUG01-002304942... · 2016. 12. 10. · 4 WOORD VOORAF Alhoewel dit dankwoord op de eerste pagina is neergeschreven,

7

1. Probleemstelling en onderzoeksvragen

De ongunstige situatie waarin geïnterneerde personen in ons land verblijven is niet onbekend.

Verschillende experten hebben reeds herhaaldelijk gewezen op hun precaire situatie (o.a. Casselman

et al., 1997; Cosyns et al., 2007; Smet, 2013). Mede onder externe druk van nationale en internationale

veroordelingen, stond het interneringsbeleid voortdurend, ook juridisch, ter discussie. Bovendien

kwam in 2013, naar aanleiding van een euthanasieverzoek van een geïnterneerde persoon, de

aandacht voor een meer humane behandeling van geïnterneerde personen sterk in de media (Nolf,

2013). De euthanasievraag riep heel wat bedenkingen op. Het structureel probleem van ontoereikende

zorg voor geïnterneerde personen met een verstandelijke beperking zou immers niet mogen leiden tot

een aanvraag voor euthanasie. Men kan zich de vraag stellen of de euthanasieverzoek er ook zou

geweest zijn indien hij een gepaste behandeling kreeg.

Het aantal geïnterneerde personen in de gevangenis stijgt alsmaar (Federale Overheidsdienst Justitie,

2012). Op 15 september 2004 telde België 3306 geïnterneerde personen, waarvan 70% vrij op proef.

Deze laatste groep ondergaat geen effectieve opsluiting, maar zijn wel geplaatst in een voorziening en

krijgen een ambulante of residentiële behandeling (Cosyns et al, 2007). Sommige personen wachten

al verschillende jaren op een aangepaste psychiatrische behandeling buiten de muren van de

gevangenis. Een langdurige opsluiting in een penitentiaire inrichting zonder enige vorm van

behandeling, heeft een negatief effect op het psychisch welbevinden. Mogelijks heeft dit ook geen

gunstig effect op het recidiverisico. Een interneringsmaatregel heeft immers als doel een zo goed

mogelijke rehabilitatie te verzekeren in de maatschappij en recidivekansen te beperken. Forensische

patiënten vereisen een specifieke aanpak. De kans op re-integratie in de samenleving wordt in

belangrijke mate mede bepaald door het kwalitatief zorgaanbod dat in voldoende continuïteit voorziet

(Tervoort, 2003). Er dienen meer dynamische en flexibele zorgtrajecten uitgewerkt te worden. Zo

hebben geïnterneerde personen het recht om te re-integreren via externe zorgcircuits buiten de

penitentiaire inrichtingen (Heimans, Vander Beken & Schipaanboord, 2015). Op 9 juli 2014 werd de

nieuwe wet betreffende de internering van personen van 5 mei 2014 gepubliceerd. Deze nieuwe

interneringswet zal in werking treden op 1 oktober 2016 en vervangt bijgevolg de verouderde

wetgeving die dateert van 1964 (Lagae, Vander Laenen, De Pauw & Janssens, in press).

Door de sterke groei van het aantal geïnterneerde personen, moet er dringend meer aandacht besteed

worden aan de zorg en behandeling van deze groep. Het bevorderen van de re-integratie in de

maatschappij is de voornaamste zorgdoelstelling van het forensisch zorgcircuit. Afhankelijk van de

mogelijkheden en beperkingen van de geïnterneerde persoon, krijgt dit zijn concrete invulling (Boers,

Vandevelde, Soyez, Smet & To, 2011). Voor de behandeling van geïnterneerde personen verwijst

Blackburn (2004) naar het gebrek aan voldoende wetenschappelijke literatuur. Ondanks het feit dat

de reguliere geestelijke gezondheidszorg voornamelijk een positief georiënteerde benadering naar

voren schuift, is de huidige aanpak van geïnterneerde personen dikwijls negatief georiënteerd.

Bovendien wordt er nauwelijks gekeken naar hun eigen ervaringen en behoeftes gedurende het hele

interneringsproces (Barnoa, Ward & Casey, 2015; Stephard, Doyle, Sanders & Shaw, 2015).

De groep geïnterneerde personen is zeer heterogeen waardoor gedifferentieerde zorg cruciaal is. Er is

een veelheid aan psychische –en/ of psychiatrische problemen waarmee zij te kampen hebben. Binnen

die groep zijn geïnterneerde personen met een verstandelijke beperking zeer kwetsbaar wegens hun

specifieke zorgbehoeftes. Door hun beperkte weerbaarheid zijn zij in de gevangenis vaak slachtoffer

van allerlei pesterijen. Daarnaast zijn zij ook slachtoffer van blijvende stigmatisatie. Deze groep wordt

Page 9: Geen einddatum én toch is er hooplib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/942/RUG01-002304942... · 2016. 12. 10. · 4 WOORD VOORAF Alhoewel dit dankwoord op de eerste pagina is neergeschreven,

8

al te vaak geassocieerd met gevaarlijke, onvoorspelbare individuen die niet of nauwelijks kunnen

herstellen (Crisp, Gelder, Rix, Meltzer & Rowalds, 2000). Als gevolg van deze vooroordelen kunnen er

psychische problemen, zoals sociale isolatie en angst, ontstaan. Bovendien stellen Van der Sleen en

Heestermans (2010) dat deze groep kwetsbaar is gedurende het hele justitiële onderzoek. De

politionele verhoren mogen niet suggestief zijn en er moet rekening gehouden worden met het tempo

en taalgebruik van de persoon. De verhoordruk en hun psychische kwetsbaarheid, laag IQ 1 of

psychiatrische stoornis, doet de kans tot onjuiste bekentenissen toenemen (Heestermans, 2010).

Het in kaart brengen van belangrijke herstelfactoren maakt deel uit van het doctoraatsonderzoek van

Natalie Aga. Haar onderzoek heeft als doel evidence-based strategieën te inventariseren voor

herstelgerichte ondersteuning van personen met een psychiatrische problematiek die een strafbaar

feit pleegden. Deze studie kadert binnen het grootschalig onderzoek ‘Sterktes van mensen met een

psychiatrische problematiek die strafbare feiten hebben gepleegd’ van de Universiteit Gent (Aga &

Vanderplasschen, 2016). Via mijn thesisonderzoek wordt er gepoogd een bijdrage te leveren aan de

conceptualisatie en visie rond belangrijke elementen van herstel van geïnterneerde personen met een

verstandelijke beperking. Naast de wetenschappelijke bijdrage kunnen deze resultaten ook een

aandeel leveren in de praktijk. In de literatuur is onderzoek naar de ervaring van het herstelproces van

geïnterneerde personen met een verstandelijke beperking vrij beperkt. Deze studie kan een aanzet

geven tot het verder ontwikkelen en verbeteren van behandeltrajecten in het forensisch zorgcircuit en

het uitbreiden van wetenschappelijk onderzoek. Op basis van bovenstaande probleemstelling in de

forensische zorgsector komen we tot het formuleren van de concrete onderzoeksvraag:

‘Wat zijn, volgens geïnterneerde personen met een verstandelijke beperking, die ondersteund

worden door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH), effectieve

strategieën om herstel te initiëren, te bevorderen en te behouden?’

Deze onderzoeksvraag leidt tot de volgende deelvragen:

A. Hoe ervaren geïnterneerde personen met een verstandelijke beperking hun herstelproces?

a. Welke persoon- en omgeving gerelateerde factoren hebben een positieve invloed op

het herstelproces?

b. Welke factoren, eigen aan de specifieke begeleiding- en ondersteuningsvorm, helpen

hen vooruit?

1 De gebruikte opdeling van IQ (intelligentiequotiënt): 70-85 zwakbegaafd, 50-70 lichte verstandelijke beperking, 35-50

matige verstandelijke beperking, 20-35 ernstige verstandelijke beperking en lager dan 20 diepe verstandelijke beperking.

Page 10: Geen einddatum én toch is er hooplib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/942/RUG01-002304942... · 2016. 12. 10. · 4 WOORD VOORAF Alhoewel dit dankwoord op de eerste pagina is neergeschreven,

9

2. Theoretisch kader

Dit hoofdstuk behandelt uitvoerig de situatie van geïnterneerde personen met een verstandelijke

beperking. Vooreerst wordt de interneringsmaatregel en de wetgeving uitgelegd. Nadien wordt dieper

ingegaan op de doelgroep en de gekende statistische cijfers. Vervolgens wordt toegelicht welke

behandelmogelijkheden en modellen voor geïnterneerde personen met een verstandelijke beperking

gehanteerd worden. Tot slot wordt beschreven welke invloed de recovery-beweging heeft binnen de

forensische zorg.

2.1. Internering

2.1.1. Interneringsmaatregel

Internering is een beveiligingsmaatregel van onbepaalde duur die wordt opgelegd aan personen die

strafbare feiten hebben gepleegd, maar omwille van hun geestestoestand niet toerekeningsvatbaar

zijn verklaard (Casselman et al., 1997). Dit wil zeggen dat de persoon niet verantwoordelijk wordt

gesteld voor het plegen van strafbare feiten omwille van zijn psychische toestand. De

interneringsmaatregel is bijgevolg geen straf, maar een beschermingsmaatregel met als doel de

geïnterneerde persoon te behandelen om re-integratie in de samenleving mogelijk te maken. Het

onderzoeksgerecht of vonnisgerecht beslist over de ontoerekeningsvatbaarheid en kan een

internering uitspreken (Vander Beken & Vanhaelemeesch, 2013). Van Koppen et al. (2002) wijzen op

de cruciale rol van een kwalitatief onderbouwd psychiatrisch deskundigenverslag in de beslissing tot

het uitspreken van een interneringsmaatregel. Het toekennen van een interneringsmaatregel wordt in

België gezien als een dichotoom gegeven. Iemand is toerekeningsvatbaar of niet. Dit verschilt met onze

noorderburen. In Nederland zijn er vijf verschillende gradaties in toerekeningsvatbaarheid (de

Kijvelanden, 2007).

Cosyns et al. (2007) verwijzen naar de tweeledigheid van een interneringsmaatregel, namelijk de

maatschappij beschermen en de geïnterneerde persoon behandelen. Deze dubbele finaliteit is

enerzijds gericht op het bieden van voldoende veiligheid aan de maatschappij en anderzijds op het

aanbieden van gepaste zorgverstrekking met oog op re-integratie in de samenleving (Simpson &

Penney, 2011). Bijgevolg dient er voortdurend een evenwicht bewaard te worden tussen de belangen

van de maatschappij en de zorgbehoeftes van de geïnterneerde persoon. De interneringsmaatregel is

van onbepaalde duur omwille van de onvoorspelbaarheid van de geestestoestand van de persoon om

te kunnen re-integreren in de samenleving. Het interneringsbeleid is in ons land vaak onderhevig aan

heel wat kritiek. Zo is België meermaals veroordeeld door het Europees Comité voor de Preventie van

Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing en door het Europees Hof voor

de Rechten van de Mens (Smet, 2013).

2.1.2. Wetgeving

Tot voor kort werd er gewerkt met de verouderde interneringswet van 1964: “de wet ter bescherming

van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde strafbare

feiten” (Goethals, 2002, p549). De eerste interneringswet dateert van 9 april 1930. Voordien bestond

enkel het artikel 712 in het strafwetboek. Wanneer een beschuldigde of beklaagde op het ogenblik van

het feit in staat van ‘krankzinnigheid’ was, dan kon hij niet verder vervolgd worden (Casselman, 2015).

2 Artikel 71 stelt dat er geen misdrijf is wanneer de beschuldigde of de beklaagde op het ogenblik van het feit in staat van krankzinnigheid is.

Page 11: Geen einddatum én toch is er hooplib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/942/RUG01-002304942... · 2016. 12. 10. · 4 WOORD VOORAF Alhoewel dit dankwoord op de eerste pagina is neergeschreven,

10

Wegens hevige kritiek werd het artikel 71 van het strafwetboek verder geoperationaliseerd door de

wet van 9 april 1930 (Goethals, 2002). Ondanks de inwerkingtreding van deze wet, kwam er geen einde

aan de maatschappelijke en juridische onenigheid rond de interneringsmaatregel. Er was hevige kritiek

op het gebrek aan rechtspositie van de betrokkenen en de onaangepaste psychiatrische annexen in de

gevangenissen. Bijgevolg werd deze wet later vervangen door de wet van 1 juli 1964. In deze wet bleef

de duurtijd van internering onbeperkt, maar werden meer rechten toegekend aan de geïnterneerde

persoon en kreeg de Commissie tot Bescherming van de Maatschappij (CBM) meer bevoegdheden

(Casselman, 2015). Vervolgens ontstond de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van

personen met een geestesstoornis, maar deze wetgeving is nooit geoperationaliseerd. Opmerkelijk in

dit verhaal is het gebruik van de nog zeer verouderde termen zoals ‘krankzinnigheid’, ‘abnormalen’,

‘geestesstoornis’ en ‘zwakzinnigen’. Deze termen wijzen op een zeer negatieve oriëntering van de

betrokken personen.

De huidige wetgeving, de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen, werd op 9 juli

2014 in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. Er werden enkele veranderingen ingevoerd. Zo wordt

bijvoorbeeld de uitvoering van de internering geregeld door de Kamer ter Bescherming van de

Maatschappij (KBM). Het forensisch-psychiatrisch deskundigheidsverslag wordt verplicht voor het

uitspreken van een interneringsmaatregel (Seynnaeve, Beeuwsaert & Deckers, 2016). Zeer recent nog

werd de nieuwe interneringswet reeds gewijzigd. De strafrechtelijke criteria die kunnen leiden tot een

internering worden nu aanzienlijk beperkt, enkel voor misdaden en wanbedrijven die de fysieke of

psychische integriteit van derden aantast of bedreigt (Heimans et al., 2015). Dit betekent dat men niet

meer zal kunnen geïnterneerd worden voor misdrijven met een lage strafmaat, zoals het plegen van

winkeldiefstal of opzettelijke beschadigingen. De nieuwe wetgeving, de wet betreffende de internering

van personen, stelt de persoon in zijn totaliteit centraal en niet meer louter het label ‘geïnterneerd’

zijn. Uiterlijk op 1 oktober 2016 zal deze nieuwe wetgeving in werking treden (Lagae, Vander Laenen,

De Pauw & Janssens, in press).

Al deze veranderingen zorgen voor heel wat juridische vooruitgang binnen het interneringsbeleid. Het

nieuwe beleid en een aangepaste wetgeving zijn cruciaal binnen de forensische psychiatrische

hulpverlening. Zo stelden FOD Volksgezondheid en FOD Justitie in 2013 verschillende

‘netwerkcoördinatoren internering’ aan. Zij dienen een brug te slaan tussen justitie en het GGZ-

netwerk om zo de in-, door- en uitstroom tussen verschillende instanties en settingen op een

verantwoorde manier te laten gebeuren (Aga, Rowaert, Vanderplasschen & Wuyts, in press). Naast de

netwerkcoördinatoren werden ook schakelteams ingericht. Dit zijn multidisciplinaire teams die de

sociale re-integratie vorm geven. Zij vormen een schakel op casusniveau tussen de verschillende

partners om een vlottere doorstroming vanuit de gevangenis naar externe zorgcircuits te faciliteren

(Dheedene, Seynnaeve & Goyens, 2015). Volgens Zorgnet Vlaanderen (2014), de Vlaamse

werkgeversorganisatie van verzorgingsinstellingen, is het niet wenselijk om deze inrichtingen te

belasten met een opnameplicht. De nieuwe wet kiest ervoor een onderhandeld zorgaanbod uit te

werken door samenwerkingsovereenkomsten te sluiten met voorzieningen die vervolgens subsidies

ontvangen voor het opnemen van een geïnterneerde persoon (Zorgnet Vlaanderen, 2014).

Hoewel de nieuwe wetgeving verschillende veranderingen met zich meebrengt, zijn er nog steeds

onvolmaaktheden en kan de nieuwe wet geen garantie bieden voor een goede en correcte

behandeling. Zo verwezen Heimans et al (2015), naar een juridische vooruitgang door betere,

Page 12: Geen einddatum én toch is er hooplib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/942/RUG01-002304942... · 2016. 12. 10. · 4 WOORD VOORAF Alhoewel dit dankwoord op de eerste pagina is neergeschreven,

11

consistentere regeling voor geïnterneerde personen, maar tegelijkertijd zal de wetgeving de

fundamentele problemen betreffende de internering niet kunnen oplossen. Zo zullen er steeds

forensische patiënten zijn die nooit een (sterk) beveiligde setting kunnen verlaten en dus afhankelijk

zullen blijven van externe zorg. Uit recent onderzoek in Engeland bleek echter dat er een groot aantal

van deze patiënten specifieke ondersteuning nodig heeft (Edworthy, Furtado & Vollm, 2014). In

Nederland is deze gespecialiseerde aanpak niet primair gericht op het verminderen van recidivekans,

maar op het optimaliseren van de levenskwaliteit van de persoon. Ze trachten een leefomgeving te

creëren die optimaal afgestemd is op de individuele mogelijkheden en wensen van de persoon. Deze

vorm van hulpverlening wordt de langdurige forensisch-psychiatrische zorg genoemd

(Expertisecentrum Forensische Psychiatrie, 2014). Naast een gebrek aan gepaste ondersteuning aan

de zogenaamde ‘long-stay patiënten’, zijn nog tal van andere aspecten onderhevig aan blijvende

kritiek, zoals de onbepaalde duur van de veiligheidsmaatregel, de ontoereikendheid van de

rechtsbescherming, gebrekkige ondersteuning voor geïnterneerde personen met een verstandelijke

beperking en het gebrek aan kwalitatieve (of kwalitatief) onderbouwde behandelingsprogramma’s.

2.2. Geïnterneerde personen met een verstandelijke beperking

2.2.1. Personen met een interneringsstatuut

De doelgroep geïnterneerde personen is een zeer heterogene, dynamische groep. Kenmerkend bij de

meeste geïnterneerde personen is de comorbiditeit (Dheedene, Seynnaeve & Van der Auwera, 2015).

Zo bleek uit het onderzoek in de Belgische gevangenissen van Cosyns en zijn collega’s (2007) dat 75%

van de geïnterneerde personen twee of meerdere psychische problemen hebben. Door de

heterogeniteit van de doelgroep is het niet evident een opdeling te maken. Toch worden zij vaak

onderverdeeld in verschillende subgroepen, op basis van een aantal factoren (Zorgnet Vlaanderen,

2012):

- De gevaarlijkheidsgraad of het risico op herval (risk);

- Het veiligheidsrisico ten opzichte van zichzelf of de samenleving (security);

- De complexiteit, duur en intensiteit van de nodige zorg (care en/of cure en/of resocialisatie).

Op basis van hun risicoprofiel spreekt men van high-, medium- en low risk psychiatrische patiënten.

Deze ‘classificatie’ is echter onderhevig aan heel wat kritiek. Ten eerste kan het gezien worden als een

theoretisch denkconcept, waardoor het in de praktijk nauwelijks gebruikt wordt. Er ontstaat heel wat

onduidelijkheid omtrent deze begrippen door een gebrek aan eenduidige, consistente invulling van de

inhoud. Bovendien wordt er amper rekening gehouden met positieve, compenserende en

beschermende factoren (de Vogel, De Vries, De Ruiter & Bouman, 2011). Ten slotte kan de high-risk

groep een argument zijn voor de reguliere sector om hen te weigeren binnen hun werking omwille van

veiligheidsredenen. To, Vandevelde, Soyez, Boers, & Vanheule (2014) hebben een grootschalig

onderzoek gedaan via de Delphi methode3, waar zowel Belgische als internationale experten aan

deelnamen. Hieruit bleek dat experts geïnterneerde personen eerder zouden opdelen naargelang de

behoefte aan ondersteuning dan louter te classificeren via de DSM-criteria. In de nieuwe wetgeving

wordt er gesproken over geïnterneerde personen i.p.v. geïnterneerden. Zo tracht men de totaliteit van

de persoon te benaderen. De persoon mag niet gereduceerd worden tot louter de opgelegde

3 Een Delphi studie is een onderzoeksmethode waarbij de meningen van een groot aantal experts worden bevraagd. Op die manier tracht men antwoorden terug te koppelen naar elkaar ten aanzien van een onderwerp waar er geen consensus over bestaat.

Page 13: Geen einddatum én toch is er hooplib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/942/RUG01-002304942... · 2016. 12. 10. · 4 WOORD VOORAF Alhoewel dit dankwoord op de eerste pagina is neergeschreven,

12

interneringsmaatregel, die hem/haar werd opgelegd. In de eerste plaats gaat het om een persoon met

eigen zorgbehoeften en mogelijkheden.

2.2.2. Cijfermateriaal

Ondanks de schaarste in betrouwbare statistieken, is duidelijk merkbaar dat het aantal geïnterneerde

personen in België licht blijft stijgen. In 2004 waren er 3306 geïnterneerde personen (Cosyns et al.,

2007). In 2011 is het aantal gestegen naar 4093 personen (Justitie in Cijfers, 2013). De meest recente

cijfers stellen vast dat er in oktober 2015 ruim 4000 mensen met een statuut internering waren in

België. Onder de Nederlandstalige Commissies tot Bescherming van de Maatschappij (CBM)

ressorteren 2143 geïnterneerde personen, van wie 92 % mannen en 8 % vrouwen (Dheedene,

Seynnaeve & Van der Auwera, 2015).

Figuur 1: Evolutie van de penitentiaire bevolking per categorie van gedetineerden (2002-2012/ 2002=100)

(bron: Justitie in cijfers, 2013)

Uit een grootschalig Europees onderzoeksproject ‘Mentally Disordered Persons in European Prison

Systems – Needs, Programmes and Outcomes’, werd het gebrek aan correcte statistieken ook in andere

Europese landen vastgesteld. Er werd in 2007 onderzoek verricht in 24 verschillende gevangenissen

van Europa. De aanwezigheid van statistische gegevens van personen met een psychische

problematiek in de gevangenis was erg schaars (Dressing, Kief & Salize, 2009). Sinds 2012 ontwikkelen

netwerkcoördinatoren van Justitie en Volksgezondheid een registratiesysteem dat op een uniforme

wijze deze gegevens bijhoudt waardoor er meer overzicht is over het profiel en zorgbehoefte van

geïnterneerde personen. Bovendien zorgen zij voor een betere samenwerking tussen beide instanties

(De Rycke & Pauwelyn, 2015).

Page 14: Geen einddatum én toch is er hooplib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/942/RUG01-002304942... · 2016. 12. 10. · 4 WOORD VOORAF Alhoewel dit dankwoord op de eerste pagina is neergeschreven,

13

2.2.3. Verstandelijke beperking

Verschillende internationale, sociale en politieke bewegingen van mensen met een verstandelijke

beperking, met name de self-advocacy beweging, duiden op het moeizaam verloop om hun

mensenrechten te realiseren (Williams & Shoultz, 1982; Van Hove, 2000). Het nastreven van

volwaardig burgerschap van mensen met een beperking ligt aan de grondslag van de opkomst van

disability studies als academisch perspectief (Claes, Roets, Coene & Van Hove, 2011). De definitie van

verstandelijke beperking die momenteel wordt gebruikt, is deze van de American Association on

Intellectual and Developmental Disabilities (AAIDD). De nieuwste editie hanteert drie criteria voor het

stellen van een diagnose (Schalock, Borthwick-Duffy, Bradley, Buntinx, Courter & Craig, 2010):

- Een significante beperking in het intellectuele functioneren (personen met een IQ beneden de

70);

- Gelijktijdig optreden met een significante tekortkoming in adaptief gedrag;

- Het optreden van deze beperkingen op verschillende levensdomeinen vóór het 18e levensjaar.

De cijfers inzake prevalentie van personen met een verstandelijke beperking in de gevangenis variëren

zeer sterk (Lindsay, Hasting, Grifiths & Hayes, 2007). Met name de IQ-grens die men gebruikt in

prevalentieonderzoek, beïnvloedt de resultaten. Ook de specifieke setting waar het

intelligentieonderzoek wordt uitgevoerd, zoals een stressvolle omgeving van een politiekantoor,

bepalen de resultaten (Maes, Goethals & Verlinden, 2009). Uit onderzoek van Centrum OBRA blijkt dat

20% van de geïnterneerde personen die verblijven in de Vlaamse gevangenissen, een verstandelijke

beperking heeft (Vanden Hende, Caris & De Block-Bury, 2005). Bijgevolg vormen personen met een

verstandelijke beperking geen onbelangrijke subgroep in de forensische zorg. Uit deze Vlaamse cijfers

blijkt ook dat het meestal gaat om mannelijke cliënten en meer dan 70% van de personen met een

verstandelijke beperking zouden ook één of meerdere psychiatrische stoornissen hebben (Vanden

Hende et al, 2005). Personen met een verstandelijke beperking en bijkomende psychische en/of

gedragsmoeilijkheden vallen vaak door de mazen van het hulpverleningsnet (Claes, Roets, Coene &

Van Hove, 2011). De gehandicaptensector, de bijzondere jeugdzorg en de geestelijke gezondheidszorg

zijn nog te vaak categoriaal doelgroepgericht waardoor er een bepaalde groep uitvalt. Zo worden

personen met een verstandelijke beperking vaak geweigerd in de geestelijke gezondheidszorg omwille

van hun beperking (Vanderplasschen, Lievens & Roets, 2006).

2.2.4. Ondersteuning- en behandelingsmogelijkheden in Vlaanderen

Internering is een strafrechtelijke beveiligingsmaatregel met een tweeledig doel, namelijk het instaan

voor de veiligheid van de samenleving en het bieden van gespecialiseerde behandeling aan

geïnterneerde personen. De juridische context begrenst de behandeling en kan zorgen voor het

ontstaan van een aantal spanningsvelden in het werkveld. De begeleiding en behandeling moet

daarom zo goed mogelijk aangepast worden aan de specifieke noden en behoeften van de persoon

(Allen, Lindsay, MacLeod & Smith, 2011). De voorbije jaren zijn er heel wat inspanningen geleverd om

de gepaste behandel-, begeleidings- en verzorgingsmogelijkheden te voorzien voor geïnterneerde

personen met een verstandelijke beperking. Voor deze doelgroep is er een specifiek zorgaanbod,

bestaande uit verschillende betrokken sectoren (De Rycke & Pauwelyn, 2015). Het Vlaams Agentschap

voor Personen met een Handicap (VAPH) tracht weliswaar in beperkte mate de kans op een succesvolle

re-integratie van geïnterneerde personen met een handicap te vergroten.

Page 15: Geen einddatum én toch is er hooplib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/942/RUG01-002304942... · 2016. 12. 10. · 4 WOORD VOORAF Alhoewel dit dankwoord op de eerste pagina is neergeschreven,

14

2.2.4.1. Zorg in penitentiaire inrichtingen

Hoewel erkend wordt dat geïnterneerde personen recht hebben op adequate zorg en behandeling,

verblijft nog steeds een groot aantal geïnterneerde personen in penitentiaire inrichtingen (Vander

Laenen & De Cauwer, 2011). Toegang tot geestelijke gezondheidszorg is in dergelijke inrichtingen

vrijwel beperkt (Vandevelde et al., 2011). Omwille van de eigenheid en de maatschappelijke opdracht

van penitentiaire inrichtingen ligt de focus grotendeels op het reduceren van het recidiverisico en het

beschermen van de samenleving. De meeste penitentiaire inrichtingen hebben een zorgteam dat

onder meer instaat voor de begeleiding van geïnterneerde personen met een verstandelijke beperking.

Voor deze specifieke groep worden activiteiten, zoals kooklessen, georganiseerd en begeleid door

zorgpersoneel. Daarnaast bestaan er drie gespecialiseerde ambulante werkingen, vanuit het Vlaams

Agentschap voor Personen met een Handicap: ABAGG4 (Merksplas), Ontgrendeld (Gent) en Otwee

(Antwerpen). Zij bieden opvang en begeleiding aan geïnterneerde personen met een verstandelijke

beperking die verblijven in een strafinrichting. De ondersteuning richt zich voornamelijk op het

activeren en motiveren van geïnterneerde personen. Hierbij wordt rekening gehouden met de

mogelijkheden en beperkingen verbonden aan de gevangenis.

Daarnaast is in 2009 De Haven opgericht binnen de instelling voor Sociaal Verweer te Merksplas. Dit is

een project voor beveiligde zorg voor geïnterneerde personen met een lichte tot matige verstandelijke

beperking en personen met een autismespectrumstoornis. Deze personen verblijven in een speciaal

voorziene afdeling van de strafinrichting in Merksplas. Via dit project tracht men de detentieschade te

beperken, en een goede diagnostische beeldvorming in functie van een aangepaste zorg en

doorverwijzing op te stellen (De Haven, 2012). Ook in het Forensisch Psychiatrisch Centrum in Gent is

er één specifieke afdeling voor personen met een verstandelijke beperking (Casselman, De Rycke &

Heimans, 2015).

2.2.4.2. Gespecialiseerde zorg buiten penitentiaire inrichtingen

Gespecialiseerde forensische zorg binnen het VAPH-landschap is erg schaars in Vlaanderen. In totaal

zijn er drie gespecialiseerde behandelunits voor geïnterneerde personen met een verstandelijke

beperking en/of autismespectrumstoornis die een gedrags- of psychiatrische stoornis vertonen én

beschikken over een VAPH-erkenning (Jeandarme, Wittouck, Vander Laenen, Ampe, Grouwels, De

Varé, Oei, Groenhuijsen & Bogaerts, 2015; De Rycke & Pauwelyn, 2015). Deze drie residentiële centra

zijn gevestigd op de campus van een psychiatrisch centrum: Amanis (PC Bethanië te Zoersel), Limes

(PC Aster te Sint-Truiden) en Itinera (PC Sint-Amandus te Beernem) . Dit is speciaal bedoeld om, in

geval van agressie, snel beroep te kunnen doen op gespecialiseerde hulp vanuit het psychiatrisch

centrum. Bovendien heeft dit het voordeel te beschikken over permanente psychiatrische expertise

(De Rycke & Pauwelyn, 2015).

Enkele geïnterneerde persoon verblijven ook in een reguliere VAPH-voorziening of in een afdeling in

een psychiatrisch ziekenhuis, al dan niet na het verblijf in een penitentiaire inrichting of

gespecialiseerde inrichting. Deze initiatieven komen vaak vanuit hun eigen engagement voor deze

doelgroep. Niettemin tracht men via de toekomstige samenwerkingsovereenkomsten dit aanbod uit

te breiden.

4 Ambulante Begeleiding Aan Geïnterneerden met een verstandelijke beperking in de Gevangenis

Page 16: Geen einddatum én toch is er hooplib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/942/RUG01-002304942... · 2016. 12. 10. · 4 WOORD VOORAF Alhoewel dit dankwoord op de eerste pagina is neergeschreven,

15

2.3. Ondersteuning- en behandelingsbenadering

2.3.1. Rehabilitatiemodellen en -interventies binnen de forensische zorgsector

Door de opkomende aandacht voor de situatie van geïnterneerde personen in België, wordt er nu meer

onderzoek gevoerd naar de behandeling van personen met een psychiatrische stoornis of een

verstandelijke beperking die een delict pleegden. Volgens Decoene (2007) is het forensisch werkveld

echter nog steeds te sterk georiënteerd op risicobeheersing en controle. Daardoor is er te weinig

aandacht voor wat de persoon net vooruit helpt. Het paradigma dat hierbij het meest aansluit en

bovendien wereldwijd het meeste invloed heeft, is ongetwijfeld de ‘What Works’-benadering (RNR)

van onder andere Don Andrews en James Bonta. Een ander forensisch rehabilitatieprogramma dat

internationaal onderbouwd wordt, is het ‘Good Lives Model’ (GLM) van Tony Ward. RNR wordt gezien

als een behandelingstheorie, terwijl GLM meer gezien wordt als een behandelingsprogramma.

Daarnaast bestaan er nog andere benaderingen zoals het biopsychosociaal model en het

equivalentieprincipe (To et al., 2013).

Het Risk-Needs-Responsivity model (RNR) is een belangrijk model voor de rehabilitatie en behandeling

van delictplegers. Het model vertrekt vanuit volgende drie principes (Andrews & Bonta, 2010):

- Risico – de kans dat een persoon opnieuw crimineel gedrag vertoont;

- Behoefte – de aanwezigheid van criminogene behoeftes;

- Responsiviteit – mogelijke individuele factoren die de effectiviteit van de behandeling kunnen

beïnvloeden.

Het RNR richt zich voornamelijk op het inschatten van het risicoprofiel, waarbij vooral aandacht

gegeven wordt aan de criminogene behoeften. De theoretische concepten vinden we terug in de

algemene persoonlijkheidsleer en de sociale psychologie van crimineel gedrag. Daarnaast zijn er nog

twee principes toegevoegd in het RNR-model, met name het principe van de integriteit en

professionaliteit (To et al., 2013). Integriteit is de mate waarin het programma wordt uitgevoerd zoals

het wordt voorgesteld. Professionaliteit is de mate waarin het professioneel handelen voldoet aan

wettelijke kaders. Het RNR-model vormt tot op heden de basis voor verschillende

behandelprogramma’s en focust vooral op risicomanagement en terugvalpreventie (Ward & Stewart,

2003).

Het Good Lives Model (GLM) werd ontwikkeld door Tony Ward en zijn collega’s als reactie op een te

eenzijdige focus op risicobeheersing bij het RNR-model (Ward & Brown, 2004; Drennan & Alred, 2012).

Dit model richt zich vooral op het bevorderen van de levenskwaliteit van delinquenten, waarbij de

sterktes en mogelijkheden van het individu centraal staan. Het focust zowel op criminogene als niet-

criminogene behoeften. Volgens Ward en Brown (2004) is het beheersen van risico’s noodzakelijk,

maar zeker niet voldoende voor de behandeling van forensische patiënten. Het GLM is ontstaan vanuit

de ondersteuningsgedachten om psychiatrische patiënten een menswaardige behandeling te bieden.

Het verbeteren van de levenskwaliteit zou een positieve invloed hebben op het reduceren van de

criminogene behoeften waardoor de dynamische risicofactoren kunnen dalen (Pomp, 2009). Het GLM

gaat er vanuit dat iedereen, dus ook delictplegers, primaire levensbehoeften ‘primary goods’ hebben,

zoals vriendschap, innerlijke vrede, voortreffelijk zijn in het werk, etc. Deze worden nagestreefd door

middel van de ‘secundary goods’, die omschreven worden als rollen, praktijken en handelingen die

leiden tot ‘primary goods’. Het is van belang dat deze secundary goods niet-criminogeen en sociaal

geaccepteerd zijn (Ward, Yates & Willis, 2011). Concreet wordt het model in een behandelprogramma

Page 17: Geen einddatum én toch is er hooplib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/942/RUG01-002304942... · 2016. 12. 10. · 4 WOORD VOORAF Alhoewel dit dankwoord op de eerste pagina is neergeschreven,

16

vertaald via zes verschillende fasen (Pomp, 2009; Ward, Mann & Gannon, 2007): detecteren van

criminogene behoeften, identificeren van primary goods, identificeren van de belangrijkste waarden,

selecteren van secondary goods, identificeren van de contexten of omgevingen en opstellen van een

Good Lives Plan.

2.3.2. Herstelperspectief

2.3.2.1. Situering herstelbeweging

Het herstelperspectief ontstond vanuit een groeiende kritiek binnen de geestelijke gezondheidszorg

en drukte onder meer zijn stempel op de verslavingszorg. Het medisch-psychiatrisch perspectief

zorgde voor een traditionele betekenis van het begrip herstel. Het concept, ook wel recovery

genoemd, werd jarenlang in verband gebracht met de kans op genezing. Het perspectief van de

cliënten bleef op de achtergrond staan (van der Stel, 2011). Sinds enkele jaren kreeg de term een

ruimere betekenis. Dit werd mede beïnvloed door de groei van de opkomende patiëntenorganisaties

en de meer belangrijke rol van ervaringsdeskundigheid binnen de hulpverlening (Simpson & Penney,

2011; van der Stel, 2014). Jacobson & Greenley (2001) stellen dat de recovery-beweging gebaseerd is

op de principes van hoop, empowerment en verbinding. In tegenstelling tot de antipsychiatrie in de

jaren 60 tot 70, beweert de recovery-beweging dat een psychiatrische aandoening wel degelijk

bestaat. De psychiatrie heeft volgens deze beweging, een bijzondere rol in het verbeteren van de

kwaliteit van leven van personen met een psychiatrische problematiek (Pouncey & Lukens, 2010). Deze

beweging pleit ervoor dat patiënten in eerste instantie volwaardige personen zijn met eigen wensen

en doelen. Zo willen zij een einde maken aan het reduceren van psychiatrische patiënten tot hun

toegewezen diagnose, een zogenaamde verzameling van symptomen. Labelen leidt immers tot stigma

en discriminatie (Williams & Heslop, 2005).

2.3.2.2. Het concept herstel

Uit literatuuronderzoek blijkt dat er nood is aan meer duidelijkheid rond het concept recovery

(Silverstein& Bellack, 2008; Warner, 2009). Recentelijk werd het concept recovery geïntroduceerd in

het verslavingsonderzoek en wordt het benoemd als een langdurig proces waarbij verslaafden leren

omgaan met terugval en een kwaliteitsvol leven leren opbouwen (Sommer, Dekkers &

Vanderplasschen, 2014; van der Stel, 2014). In de geestelijke gezondheidszorg wordt herstel gezien als

een persoonlijk proces waarin mensen met psychische kwetsbaarheid de draad van hun leven trachten

op te nemen (Van Audenhove, 2012).

Andresen, Oades & Caputi (2003) spreken van vier belangrijke sleutelelementen voor het begrip

recovery met name: zelfwaardering, hoop, (her)installeren van zelfcontrole en het invullen van een

sociale rol in de samenleving. Uit onderzoek van Leamy en haar collega’s (2011) werd een kader

ontwikkeld dat verschillende sleutelelementen van herstel omvat, met name CHIME (connectedness,

hope and optimism, identity, meaning in life, empowerment). Dergelijke elementen worden als basis

gezien voor de ondersteuning van cliënten. Dit wordt ook wel de herstelondersteunende zorg genoemd

en richt zich op het bevorderen van het herstelproces van de patiënt. Naast de wensen van de cliënt,

staat ook de relatie met de begeleider en empowerment centraal (van Gestel- Timmermans, Place, van

Vugt, van Rooijen & van Nieuwenhuizen, 2015).

Herstel is geen statisch concept maar een persoonlijk en continu veranderingsproces. Zoals eerder

vermeld, kende het begrip herstel een betekenisverschuiving van een klinisch-medische benadering

Page 18: Geen einddatum én toch is er hooplib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/942/RUG01-002304942... · 2016. 12. 10. · 4 WOORD VOORAF Alhoewel dit dankwoord op de eerste pagina is neergeschreven,

17

naar een meer persoonlijke, ervaringsgerichte definitie vanuit de cliënt zelf (Deegan, 1996; Schrank &

Slade, 2007). Van Audenhove (2015) wijst op het feit dat beide benaderingswijzen een totaal

verschillende context van denken over psychiatrie en psychische kwetsbaarheid hebben. De

traditionele betekenisverlening van herstel wil een ziekte genezen en dus symptomen doen

verminderen. Terwijl de vernieuwende betekenis van herstel focust op de kwaliteit van leven van een

persoon met psychische kwetsbaarheid. De patiënt is verantwoordelijk voor zijn of haar herstel en

dient geholpen te worden om zelf de regie te nemen en opnieuw inhoud en richting te geven aan

zijn/haar leven (van der Stel, 2011; Verween & Abts, 2015).

2.3.2.3. Vormen van herstel

Vanuit de verslavingszorg onderscheidt men vier vormen van herstel, die een continuüm vormen en

elkaar onderling beïnvloeden: klinisch -, functioneel -, maatschappelijk - en persoonlijk herstel (van der

Stel, 2014). Klinisch herstel verwijst naar het verminderen van symptomen om stabilisatie of genezing

te verwezenlijken. Functioneel herstel betreft het herstel van het lichamelijk, psychisch en

maatschappelijk functioneren. Maatschappelijk herstel legt vooral de focus op het heropbouwen of

verbeteren van de maatschappelijke positie. Sociale integratie op vlak van wonen, werken en relaties,

is hierbij erg belangrijk. Ten slotte heeft persoonlijk herstel vooral te maken met het individueel

veranderingsproces van attitudes, waarden, gevoelens en doelen van de persoon in kwestie.

Persoonlijk herstel wordt gezien als de motor van de andere vormen van herstel (Drennan & Alred,

2012, Sommer, Dekkers & Vanderplasschen, 2014; van der Stel, 2014, 2015). Leamy et al (2011)

omschrijven dit proces als “a way of living a satisfying, hopeful and contributing life even with the

limitations caused by illness” (p. 445). In het kader van dit onderzoek wordt nagegaan welke factoren

het herstelproces bij geïnterneerde personen met een verstandelijke beperking beïnvloeden. Bijgevolg

wordt het persoonlijk herstelverhaal, de laatste beschreven vorm van herstel, als uitgangspunt

genomen voor dit onderzoek.

2.3.2.4. Herstelgerichte ondersteuning

De sterktegerichte benadering wil een alternatief bieden voor de huidige dominante risicogerichte

aanpak. Het krachtenperspectief richt zich meer op capaciteiten, potentieel en mogelijkheden van

cliënten in plaats van zijn/haar tekortkomingen. Dergelijke benadering sluit het meest aan bij de

herstelbeweging. Ook binnen de ‘positieve psychiatrie’ neemt het bevorderen van het welbevinden

een belangrijke plaats in. Delleman (2014) omschrijft positieve psychiatrie als “ een op de individuele

patiënt toegesneden, ‘gepersonaliseerde’ behandeling, waarbij een focus op klachten en problemen

gecompleteerd wordt met een focus op eigen kracht en mogelijkheden, met aandacht voor de

wisselwerking met de persoonlijke woon-/werkomgeving” (p.16). Het bevorderen van geestelijke

veerkracht wordt als een belangrijk aandachtspunt gezien. Veerkracht is het vermogen flexibel om te

gaan met moeilijkheden en tegenslagen. Via positieve adaptie leert de persoon, in stressvolle

levensomstandigheden, zich recht te houden (Delleman, 2014; Van Gestel-Timmermans et al, 2015;

Verween& Abts, 2015).

Een voorbeeld van herstelondersteunende zorg is het zogenaamde ‘shared decision making’, het

bespreken van en inspraak geven aan cliënten op vlak van hun behandelingsdoelen (van der Stel,

2011). Door het betrekken van de cliënt en het uitgaan van het principe van zelfregie, wordt de

hulpverlener veeleer gezien als een coach. Cliënten worden ondersteund om zoveel mogelijk actief

vorm te geven aan hun herstelproces (van Gestel-Timmermans et al, 2015; van der Stel, 2015).

Page 19: Geen einddatum én toch is er hooplib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/942/RUG01-002304942... · 2016. 12. 10. · 4 WOORD VOORAF Alhoewel dit dankwoord op de eerste pagina is neergeschreven,

18

2.3.2.5. Herstelperspectief binnen de forensische zorg

Het herstelperspectief binnen de forensische zorgsector is nauwelijks gekend. Onderzoek naar

interventies, gericht op empowerment en zelfmanagement bij de forensische doelgroep, is zeer

schaars (van Gestel-Timmermans et al, 2015). Niettemin blijkt uit sommige onderzoeken dat de focus

op positieve en beschermende factoren bevorderend kan zijn voor de preventie van geweld,

risicomanagement en reductie van schadelijke gevolgen (Simpson & Penney, 2011). Het Good Lives

Model (GLM) sluit het best aan bij het sterkteperspectief. Ward & Brown (2004) stellen dat eigen regie

en persoonlijke identiteit erg belangrijk zijn binnen het GLM. Door focus te leggen op de capaciteiten

en mogelijkheden van individuen, nemen ze afstand van het deficit-denken. Het uitgangspunt is niet

meer de ziekte, maar het persoonlijk functioneren en bevorderen van de kwaliteit van leven (Van

Audenhove, 2012).

Ondanks het tekort aan wetenschappelijk onderzoek geven Drennan en Alfred (2012) aan dat de

herstelvisie vertaald moet worden naar de forensische sector. Volgens Simpson en Penney (2011)

beschikken geïnterneerde personen over unieke rehabilitatiebehoeften. Het bijkomend proces wordt

de ‘offender recovery’ genoemd (Corlett & Miles, 2016). Dit wordt omschreven als het herdefiniëren

van de dader als persoon na het plegen van feiten. Daarnaast krijgen geïnterneerde personen, omwille

van het plegen van strafbare feiten, voor een lange duur bepaalde juridische voorwaarden opgelegd

waar zij voortdurend rekening mee moeten houden (Simpson & Penney, 2011). Dergelijke restricties

maken de invoering van herstelprincipes in de forensische zorg niet evident (Aga & Vanderplasschen,

2016).

Page 20: Geen einddatum én toch is er hooplib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/942/RUG01-002304942... · 2016. 12. 10. · 4 WOORD VOORAF Alhoewel dit dankwoord op de eerste pagina is neergeschreven,

19

3. Methodologie

In dit onderdeel wordt het onderzoeksdesign verder toegelicht. Zowel de keuze van de gehanteerde

onderzoeksmethode, als de keuze van de onderzoekseenheden en de manier van

gegevensverzameling en –verwerking komen uitvoerig aan bod. Aangezien de interpretatie van de

sociale werkelijkheid in dit onderzoek wordt gevormd door het zorgvuldig analyseren van de

verzamelde data, hanteerde men een inductieve werkwijze (Coffey & Atkinson, 1996).

3.1. Keuze onderzoeksmethode

Zoals in de probleemstelling is aangegeven, is het doel van het onderzoek inzicht te verwerven in de

beleving van persoonlijk herstel bij geïnterneerde personen met een verstandelijke beperking. In het

bijzonder wordt er aandacht geschonken aan factoren die hen vooruit helpen in hun herstelproces.

Gezien de aard van de probleemstelling en de specifieke onderzoeksvragen is er gekozen voor een

kwalitatief onderzoeksopzet door middel van het afnemen van diepte-interviews (Boeije, 2005). Via

kwalitatief onderzoek trachten wij de betekenis, die respondenten zelf geven aan hun herstelproces,

te interpreteren en te beschrijven. Het perspectief van de respondenten staat centraal. Een belangrijke

hoofdvorm van kwalitatief onderzoek is de gefundeerde theoriebenadering, grounded theory (Boeije,

2005). Glaser en Strauss (1967), eveneens de grondleggers van de gefundeerde theoriebenadering,

omschrijven dit soort onderzoek als het ontwikkelen van een theorie, gesteund door diezelfde

empirische gegevens. De contouren van een theoretisch model worden gedurende het onderzoek

langzaam gevormd (Boeije, 2005). In dit onderzoek werd geopteerd om niet te vertrekken vanuit

bepaalde theoretische kaders om herstelfactoren te analyseren. Wel werd er gekozen om, vanuit de

eigen ervaringen van de respondenten, gemeenschappelijke factoren van herstel te omschrijven. Op

die manier tracht het onderzoek de gegevens vooral te interpreteren vanuit het gezichtspunt van de

respondenten (Baarda, Kuipers, Teunissen & De Goede, 2005). Overigens is het interessant om te

kijken of er een gedeelde beleving is omtrent het herstelproces. Baarda et al (2005) benoemen dit als

de intersubjectiviteit in de dataverwerking.

3.2. Samenstelling steekproef

Gezien de intensiteit en de duur van het uitvoeren van kwalitatief onderzoek werd er gekozen voor

een steekproefgrootte van twaalf respondenten (n=12). Ook omwille van de heterogeniteit van de

populatie van geïnterneerde personen in het algemeen, werd de onderzoeksgroep gespecificeerd. Bij

de selectie van de deelnemers werd er gebruik gemaakt van een aantal inclusiecriteria. De

geïnterneerde persoon dient een verstandelijke beperking te hebben én minstens zes maanden eerder

geïnterneerd te zijn. De respondent dient begeleid te worden door een VAPH-instantie (residentieel

of ambulant). Tot slot dient de respondent in staat te zijn om een verhaal te brengen over herstel, dus

niet te verkeren in een klinisch acute fase. Via gerichte steekproeftrekking werd er rekening gehouden

met de aard van de ondersteunings- en woonvorm, het geslacht en de leeftijd van de respondent.

Daarnaast werd er gekozen om informatierijke cases te selecteren zodanig dat er voldoende variatie

is om het thema rond ‘herstel’ te exploreren. Bij dergelijke doelgerichte selectie, purposive sampling,

wordt geen statistische representativiteit gerealiseerd. Toeval bepaalt niet de kans dat een eenheid in

de steekproef valt. De basis voor een steekproefselectie zijn bepaalde kenmerken van de populatie

(Boeije, 2005). Onderstaande tabel geeft een overzicht van de steekproefsamenstelling en de

specifieke ondersteuningsvormen van de respondenten.

Page 21: Geen einddatum én toch is er hooplib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/942/RUG01-002304942... · 2016. 12. 10. · 4 WOORD VOORAF Alhoewel dit dankwoord op de eerste pagina is neergeschreven,

20

Penitentiair Residentieel Ambulant Nazorg

Residentiële

VAPH

ondersteuning

Ambulante

VAPH

ondersteuning

Forensische

VAPH

ondersteuning

Reguliere

VAPH

ondersteuning

Forensische

VAPH

ondersteuning

Reguliere

VAPH

ondersteuning

3 2 2 2 Onbestaand 2 1

Tabel 1: Overzicht ondersteunings- en woonvorm deelnemers onderzoek (n=12)

Dergelijke onderzoeksgroep is meer exploratief van aard en wil vooral de variëteit van het

herstelverhaal van geïnterneerde personen met een verstandelijke beperking in kaart brengen. Na de

afname van twaalf diepte-interviews was er sprake van een verzadiging. Verdere dataverzameling zou

geen nieuwe informatie opleveren.

3.3. Gegevensverzameling en –verwerking

3.3.1. Deelnemers

Vooraleer het onderzoek kon starten, werd een onderzoeksvoorstel ingediend bij de Commissie voor

Medische Ethiek in het Universitair Ziekenhuis van Gent. Zij verlenen advies met betrekking tot

ethische aspecten van onderzoeken of experimenten (Ethisch Comité, 2016). Omwille van de

kwetsbare positie van geïnterneerde personen is het immers aangewezen om dergelijke aanvraag in

te dienen. Van zodra de aanvraag voor de deelname aan het onderzoeksproject was goedgekeurd

(Belgisch registratienummer 670201422068), werden verschillende instanties gecontacteerd

waarbinnen geïnterneerde personen met een verstandelijke beperking verbleven. In totaal werd

contact opgenomen met zeven instellingen met de vraag tot deelname aan het onderzoek. In

samenspraak met de instelling, werden enkele personen uitgekozen die vervolgens werden bevraagd

om deel te nemen aan het onderzoek. Er werd een geïnformeerde toestemming opgesteld voor onder

meer het verwerken van gegevens in het onderzoek en het gebruik maken van opnamemateriaal

tijdens het interview (cf. bijlage). Vóór de afname van het interview werd de informed consent

mondeling overlopen met de respondent. Indien de persoon akkoord was met de inhoud, werd het

formulier ondertekend in tweevoud. Één respondent gaf geen toestemming om het interview op te

nemen. Iedere respondent ontving een tegoedbon van €20 als blijk van waardering voor de deelname

aan het onderzoek. In de penitentiaire inrichtingen werd dit bedrag overgemaakt op de rekening van

de deelnemer.

De interviews werden uitsluitend afgenomen met mannen. De jongste respondent was 28 jaar en de

oudste respondent 63 jaar. Deze personen werden allemaal ondersteund door een erkend VAPH-

initiatief, maar verbleven in diverse ondersteuningsvormen. Iets minder dan de helft van de

respondenten verbleven in een penitentiaire inrichting (n=5). De overige respondenten (n=6)

verbleven in reguliere of gespecialiseerde VAPH-setting. Één respondent woonde alleen en ontving

nazorg van het VAPH.

De interviews werden opgenomen door een opnamerecorder. Één respondent gaf geen toestemming

om het interview op te nemen en wou niet praten over de gepleegde feiten. Gedurende dit interview

werd wel notities gemaakt. Vier respondenten kozen ervoor om het interview te laten doorgaan in

aanwezigheid van hun individuele begeleid(st)er. Tijdens het analyseproces werd er voornamelijk

rekening gehouden met de beleving van de cliënt zelf. Uitzonderlijk werden tekstfragmenten van de

begeleider hierin opgenomen. In totaal waren er vijf respondenten die eerdere veroordelingen (n=4)

of gedwongen opnames (n=1) achter de rug hadden. De gemiddelde duurtijd van de internering van

Page 22: Geen einddatum én toch is er hooplib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/942/RUG01-002304942... · 2016. 12. 10. · 4 WOORD VOORAF Alhoewel dit dankwoord op de eerste pagina is neergeschreven,

21

de betrokken respondent bedroeg acht jaar, gemeten op het moment van de afname van het

interview. Iets meer dan de helft van de respondenten waren geïnterneerd omwille van zedenfeiten

(58.3%, n=7). De overige strafbare feiten zijn diefstal (n=1), oplichting (n=1), slagen en verwondingen

(n=1) en brandstichting (n=1).

Respondent Leeftijd Ondersteuningsvorm

VAPH

Eerdere

veroordeling

Internering

sinds

Classificatie

feiten

1 49 Penitentiair, ambulant 0 2006 Zedenfeiten

2 39 Penitentiair, ambulant 0 2011 Oplichting

3 50 Penitentiair,

residentieel

1 2003 Zedenfeiten -

kidnapping

4 37 Penitentiair,

residentieel

1 2010 Zedenfeiten

5 63 Penitentiair,

residentieel

0 2006 Slagen en

verwondingen

6 56 Nazorg 0 2005 Brandstichting

7 45 Regulier residentieel,

Tehuis niet-werkende

0 2005 Diefstal

8 46 Gespecialiseerd

forensisch residentieel,

Tehuis niet-werkende

1 2011 Zedenfeiten

9 33 Gespecialiseerd

forensisch residentieel,

Tehuis niet-werkende

1 2004 Zedenfeiten

10 33 Regulier residentieel,

Tehuis niet-werkende

1 2007 Zedenfeiten

11 49 Regulier ambulant 0 2005 Zedenfeiten

12 28 Regulier ambulant Onbekend Onbekend Onbekend

3.3.2. Diepte-interviews

De onderzoeksgegevens werden verzameld aan de hand van diepte-interviews met als basis een

opgestelde topiclijst. Naargelang de aard van de gesprekken werden de vragen bijgesteld. Deze

methodologische keuze heeft als meerwaarde dat de ideeën en opvattingen van de participant over

een bepaald thema uitvoerig besproken worden. Er kan in grote mate doorgevraagd worden naar

achterliggende motivaties en gedachten, wat resulteert in meer diepgang en verfijning van het

interview. Het diepte-interview heeft als doel inzicht te verwerven in de achterliggende

belevingswereld en ervaringen van de respondenten (Hijmans & Kuyper, 2007). De meeste interviews

vonden plaats in de wooncontext van de respondent en werden afgenomen door twee interviewers,

Natalie Aga5 en mijzelf. De duur van de interviews varieerde van 45 tot 90 minuten. De respondenten

werden bevraagd aan de hand van een vragenlijst die een aantal vragen en thema’s bevatte met

5 Doctoraatsonderzoeker, vakgroep Orthopedagogiek

Page 23: Geen einddatum én toch is er hooplib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/942/RUG01-002304942... · 2016. 12. 10. · 4 WOORD VOORAF Alhoewel dit dankwoord op de eerste pagina is neergeschreven,

22

betrekking tot (persoonlijk) herstel. Deze topiclijst werd opgesteld door doctoraatsonderzoekster

Natalie Aga op basis van internationale literatuur met betrekking tot herstel. De Pelsmacker en Van

Kenhove (2006) wijzen op de flexibiliteit van dergelijke topiclijsten. In dit onderzoek werd deze

topiclijst louter als leidraad gebruikt om het gesprek verder vorm te geven. Daarnaast werd de wijze

van bevragen aangepast aan de respondent, zodat hij de vragen op een correcte manier kon

beantwoorden.

3.3.3. Thematische analyse via het kwalitatieve analysesoftwarepakket NVivo

Het analyseren van onderzoeksgegevens kreeg vorm via een thematische analyse. Dit is een

kwalitatieve onderzoeksmethode waarbij een analyse gemaakt wordt door bepaalde brede thema’s,

die de inhoud van de data omvatten, te identificeren (Van Hove & Claes, 2011). Braun en Clarke (2006)

omschrijven een aantal richtlijnen voor het uitvoeren van een thematische analyse. Vooreerst is het

belangrijk om zich vertrouwd te maken met de data door een gedetailleerde transcriptie te maken van

de interviews. Vervolgens worden de uitgeschreven interviews gecodeerd om nadien in thema’s te

labelen. Tot slot wordt er een rapport geschreven met de belangrijkste conclusies (Braun & Clarke,

2006).

In dit onderzoek startte de gegevensverwerking met het transcriberen en nalezen van elk interview.

Vervolgens werd er een thematische analyse uitgevoerd door middel van het softwareprogramma

NVivo (Mortelmans, 2011). Dit softwarepakket is voornamelijk geschikt voor kwalitatieve analyse van

tekstuele informatie. De interviews werden zorgvuldig gecodeerd, verwerkt en herwerkt om tot

gemeenschappelijke thema’s te komen. Binnen de ‘grounded-theory’ beweging gebeurt het coderen

op een specifieke wijze. De analyse start met open coderen6 en wordt gevolgd door axiaal7 en selectief8

coderen (Strauss & Corbin, 1998; Wester & Peters, 2004; Boeije, 2005). Bij deze vorm van

gegevensverwerking wordt gebruik gemaakt van inductieve analyse (Van Staa & Evers, 2010). In dit

onderzoek wordt zowel open als axiaal gecodeerd. Tot slot werd er een codeerschema opgesteld via

een datagestuurde aanpak. Ondanks de inductieve werkwijze blijft het proces van data-analyse een

interactief proces met een voortdurende wisselwerking tussen ideeën en data (Baarda, De Goede &

Teunissen, 2005).

6 Open coderen slaat op het proces waarbij labels worden toegekend aan bepaalde fragmenten van de tekst 7 Axiaal coderen verwijst naar het ordenen van labels en deze terugbrengen tot (kern)thema’s (Baarda, De Goede & Theunissen, 2005) 8 Selectief coderen is het uitwerken van concepten tot een theorie en het zoeken naar uitzonderingen door middel van constante vergelijking

Page 24: Geen einddatum én toch is er hooplib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/942/RUG01-002304942... · 2016. 12. 10. · 4 WOORD VOORAF Alhoewel dit dankwoord op de eerste pagina is neergeschreven,

23

4. Onderzoeksresultaten

In onderstaand deel worden de onderzoeksresultaten gerapporteerd aan de hand van de

geformuleerde onderzoeksvragen. De focus lag voornamelijk op positieve factoren die het

herstelproces beïnvloeden. Tevens zijn ook enkele belangrijke negatieve ervaringen opgenomen in de

analyse. Op basis van de verhalen werd een onderscheid gemaakt tussen positieve elementen,

gekoppeld aan de hulpverleningsrelatie, algemene begeleidingsvorm, beleving van herstel binnen het

justitieel kader en persoons- en omgeving gerelateerde herstelfactoren. De onderzoeksresultaten

worden geïllustreerd met citaten van de respondenten. Op die manier wordt de bijzondere waarde

van de persoonlijke ervaring van de respondent ondersteund.

4.1. Kritische incidenten uit het verleden

Opvallend was dat een groot aantal respondenten in het verleden geconfronteerd werd met

schokkende en/of zelf traumatische ervaringen. Dit zorgde voor emotioneel, fysiek of cognitief

onevenwicht. Scheiding van ouders, uithuisplaatsing, betrokken zijn bij een zwaar verkeersongeval,

slachtoffer zijn van fysieke agressie of seksueel misbruik, zijn voorbeelden die genoemd werden.

Daarnaast werd een groot aantal respondenten in het verleden opgenomen in verschillende en

opeenvolgende zorginstellingen. Zij werden vaak, omwille van uiteenlopende redenen, uit huis

geplaatst of doorverwezen naar andere voorzieningen.

“Interviewer: Vroeger heb je bij je moeder gewoond? Respondent: Neen nooit, alé vroeger als ik baby’tje wel, maar daarna ben ik geplaatst geweest door de vrederechter. Dan heb ik in een voorziening x gezeten. Dat is failliet gegaan. En dan ben ik naar een andere voorziening geweest en daar heb ik ook feiten uitgestoken… Dan heb ik in de gevangenis gezeten, dan in Guislain […] maar dat liep daar niet goed. Ik liep daar altijd weg. Daarna heb ik in Beschut Wonen gezeten, maar dat ging eigenlijk ook niet goed. Dan ben ik alleen gaan wonen. Dan heb ik slechte vrienden tegen gekomen en mee gedaan… En dan ben ik beginnen pieken, geld pakken…” (respondent 7, 45 jaar)

“We waren met zessen thuis, maar ons mama kon dat niet alleen aan. Want ons papa was trucker en zat hele tijd in het buitenland. Als we thuis kwamen van school, hielpen we werken, meehelpen met afwassen, maar vier van de zes kinderen plaste in bed. Ons mama kon dat niet bijhouden met de was en al… Ze zeiden dan die zuster ‘ge kunt ze naar school laten gaan en in het weekend naar huis laten gaan’. […] We zijn naar die school gegaan en nooit meer thuis geraakt. Ja… En dan was ik drie jaar… Zeven jaar later ben ik tien jaar geworden en dan heb ik mijn mama teruggevonden. […]. Ik ging altijd naar mijn moeder, maar ze moest mij steeds terugbrengen want ik stond onder de jeugdrechter. En dan is dat van die ene home naar een andere home. Ik heb in totaal in 37 homes gezeten. Maar soit, het is al goed... Het is achter de rug nu. “ (respondent 3, 50 jaar)

Uit de verhalen met de respondenten blijkt dat zij vaak een schrijnende opvoedingssituatie gekend

hebben. Drie respondenten gaven aan slachtoffer te zijn geweest van fysieke agressie in het verleden,

hetzij in de gevangenis, hetzij in hun eigen gezinscontext. Het onrecht dat hen in het verleden is

aangedaan, zorgt ervoor dat ze tot op de dag van vandaag vaak worstelen met existentiële vragen.

“Er was altijd ook ruzie en ambras met mijn papa als ik thuis was en vechtpartijen ook. […] Ik kon niet verdragen dat hij ons moeder een lap rond haar oren gaf of dat hij te weinig geld had. Hij sloeg ons mama van de ene kant naar de andere kant. Ik kon daar niet tegen en ging er dan echt gaan tussen staan. Mijn mening is als ge nou kijkt naar 90% van de mannen hier in de gevangenis. […] Ze hebben allemaal een verleden in homes, instellingen,… […] Als je in het verleden niet de opvoeding hebt gekregen, die je zou moeten krijgen en waar er ook van alles is gebeurd.. Op dat moment moet je de groei van je leven hebben. Dat moet de basis zijn, maar als je daar al slecht bezig bent. Hoe kan je dan nog een goede mens worden?” (respondent 3, 50 jaar)

Page 25: Geen einddatum én toch is er hooplib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/942/RUG01-002304942... · 2016. 12. 10. · 4 WOORD VOORAF Alhoewel dit dankwoord op de eerste pagina is neergeschreven,

24

Bovendien blijkt uit de verhalen dat langdurig verblijf in zorginstellingen de kans vergroten om een

verstoord gehechtheidssysteem en een tekort aan nestwarmte te ontwikkelen. Naast de vaak

negatieve ervaring, gekoppeld aan het veelvuldig veranderen van verblijf- en of opvangplaats in

zorginstellingen, brengt uithuisplaatsing ook onduidelijkheid en onzekerheid met zich mee. Gevoelens

van verwerping en zich niet geaccepteerd voelen, wegen sterk door op de persoonlijke ontwikkeling.

4.2. Hulpverleningsrelatie

Het contact met de hulpverlener wordt door de overgrote meerderheid van de respondenten als

betekenisvol ervaren. Investeren in een therapeutische relatie wordt belangrijk geacht binnen het

herstelproces. Opvallend is dat de meest waardevolle hulpverleningsrelaties worden aangegaan met

de persoonlijke begeleider van de respondent. De relatie met de psycholoog en/of therapeut werd

slechts door de minderheid als betekenisvol beschouwd. De respondenten benoemen het stellen van

grenzen, voldoende tijd vrij maken, het hebben van een goed gesprek, samen activiteiten doen en

psychologische ondersteuning als belangrijk in hun herstelproces.

“Interviewer: En weet je hoe dat het komt dat er een klik is? Respondent: Een vriendelijke vrouw en ze is recht voor de borst. Ik ben ook zeer open tegen haar en zij tegen mij. Wij komen heel goed overeen en als dat te ver is dan zegt ze ‘hier is de lijn’. Dan weet je ook dat daar de lijn is en moet je niet verder gaan. Dat vind ik heel belangrijk aan een gesprek met een begeleidster, een persoonlijke begeleidster. [...] En als ik hier straks naar buiten mag gaan, dan staat die direct klaar. Ze vraagt het altijd zelf of ik ergens mee zit. Dan maakt zij tijd voor mij. [...] Ze zei ook altijd vanaf als je mama sterft, dan zal ik met jou naar de begrafenis gaan. Dan moet je daar niet staan met de politie. Dan zal ik bij je zijn en samen zorgen dat we naar de begrafenis kunnen gaan. [...] Interviewer: En wat maakt dat je een goede dag hebt? Respondent: Goed weer (lacht). En ook dat ik eens een goed gesprek heb gehad. Dat geeft wat rust in mijn hoofd en wat moed.” (respondent 3, 50 jaar)

Twee respondenten hadden ook nog steeds contact met hun persoonlijke begeleider van de

voorziening waar ze voordien verbleven. Zij geven aan dat het behoud aan contact een extra

ondersteuning biedt voor hen. De hulpverlener stelde hen gerust dat ze ieder moment mogen bellen

naar de voorziening waar ze vroeger verbleven. Het ontvangen van psychische ondersteuning en het

gevoel hebben dat men bij iemand terecht kan, werd het meest benoemd als herstel bevorderende

factoren. Het leren aangeven wanneer men het moeilijk heeft, wordt gezien als een leerproces waarin

men gedurende de behandeling sterk in is gegroeid.

“Interviewer: De feiten waarvoor je geïnterneerd bent, zijn er nog zo zaken die je daarbij geholpen hebben? Respondent: Ja, ik denk aan voorziening x … Ik moest leren babbelen als ik miserie heb. Vroeger kropte ik alles op en dan schoot ik uit. Dat heeft mij wel geleerd om te babbelen als ik miserie heb. […] Als er hier niemand is dan ga ik naar de andere woning wat verderop. Dan babbel ik daar met de begeleiding.” (respondent 11, 49 jaar)

Sommige respondenten gaven aan nood te hebben aan psychologische ondersteuning in het

verwerkingsproces van bepaalde traumatische gebeurtenissen.

“En ja, dan nog andere gesprekken, gelijk bij het CAW. Daar heb ik ook mijn levensverhaal moeten bij schrijven. Daar heb ik ook veel uit geleerd. En zulke gesprekken hebben mij beter geholpen […]Ik heb mij dikwijls de vraag gesteld ‘waarom?’, ‘hoe is dat zover kunnen komen?’. Ik heb er lang moeten achter zoeken, maar door mijn levensverhaal op te schrijven, vanaf mijn misbruik, wat dat er allemaal gebeurd is thuis en alles… in mijn huwelijk. Ik heb dat allemaal in eerlijkheid opgeschreven. Het was vree moeilijk, maar content dak het gedaan heb. […] Een stuk van mijn levensverhaal dat ik geschreven heb, is met de psychologe. Zij heeft mij daar echt vree goed bij gesteund.” (respondent 1, 49 jaar)

Samen activiteiten doen met de individuele begeleider benoemen iets minder dan de helft van de

Page 26: Geen einddatum én toch is er hooplib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/942/RUG01-002304942... · 2016. 12. 10. · 4 WOORD VOORAF Alhoewel dit dankwoord op de eerste pagina is neergeschreven,

25

cliënten als ondersteunend in hun hersteltraject. Aanwezigheid en nabijheid van de begeleider wordt

voor hen als zeer positief ervaren. De uitstappen, die de respondenten graag met hun individuele

begeleider doen, zijn onder meer naar een film gaan kijken, gaan winkelen, iets samen gaan eten.

4.3. Begeleidingsvorm

4.3.1. Algemene herstelfactoren

Globale elementen uit de verschillende ondersteuningsdomeinen binnen de hulpverlening vallen

onder de coderingsterm algemene herstelfactoren.

Zinvolle dagbesteding wordt door bijna iedere respondent beschouwd als een helpende factor in het

herstelproces. Onder zinvolle dagbesteding vallen de activiteiten die voortvloeien uit de indirecte

therapeutische hulp (crea-, muziek- , sport- en kookactiviteiten), werken en vrijetijdsbesteding.

Sommige respondenten geven mee dat ze graag hun creativiteit gebruiken. Tekeningen maken,

schilderwerken, fabriceren van decoratiemeubels en houtbewerking, zijn allemaal vormen van

dagbesteding die door hen als positief ervaren worden. Deze activiteiten worden door sommigen als

‘bezigheid’ beschouwd om lege momenten op te vullen. Uit de gesprekken met de respondenten is

het niet altijd even duidelijk of dergelijke activiteiten altijd als zinvol beschouwd worden. Er is vaak

sprake van een verplichte deelname of men tracht enkel deel te nemen om verveling te vermijden.

“Interviewer: Heb je nog andere levensdoelen buiten werk en uw woonst? Respondent: Hoe noemen ze dat? Een bezigheid. Ik heb nu ook leren tekenen in de gevangenis. Dat is iets dat ik ook al vree lang wilde doen. Dat is mij nu eindelijk gelukt. En ook gitaarles. Ik heb een gitaar gehuurd. En daarop heb ik leren spelen. En dan heb ik een gitaar mogen gebruiken van het zorgteam en dat is een gotische gitaar . Dat is echt een plezier voor op te spelen en vandaar die interesse.” (respondent 1, 49 jaar)

“Ik heb wel op mijn werk een nieuw project kunnen starten ‘bakatelier’. Binnen 14 dagen gaan we dan op de markt staan met koekjes dat we zelf gemaakt hebben en dan vrijdag gaan we eens repeteren hoe je mensen moet aanspreken. Als je zegt ‘Heeee madam hier een koekje’, dan gaan ze bang zijn van mij he. Zo moet je dat niet zeggen.. Dus.. Interviewer: Door je werk maakt het dan dat het wat beter gaat met jou? Respondent: Ja zeker!” (respondent 10, 33 jaar)

Sport wordt door verschillende respondenten als een zinvolle dagbesteding beschouwd. Voor vele

respondenten is dit een belangrijke vorm van uitlaatklep. Daarnaast bevordert het uitoefenen van een

sport het zelfbeeld. Ze gaven aan trots te zijn op hun prestaties. Sporten is iets waar ze als persoon in

kunnen uitblinken. Naast de sportactiviteiten die aangeboden worden door de voorziening waar ze

verblijven, volgden enkele respondenten ook sport buitenshuis. Uiteraard biedt dit een mogelijkheid

tot het leggen van nieuwe sociale contacten.

“Ik zit in een wandelclub. Soms met een vriendin en mijn mama. Dan spreken wij zo af. Nu ga ik de veertiende augustus de dodentocht doen. Interviewer: Dat is honderd kilometer hè? Respondent: Ja, ik heb dat vroeger ook twee keer gedaan, maar toen was ik jong. Nu ben ik al een beetje oud (lacht). […] Ik doe het voor mijn plezier het wandelen. Als ik niets doe dan word ik dik. Als ik bezig ben, geraak ik terug slank. Ik doe veel sport: lopen, stappen, … En in mijn kamer pomp ik en doe ik buikspieren om mij bezig te houden.” (respondent 8, 46 jaar)

Werk wordt door de overgrote meerderheid (N=10) gezien als zeer waardevol. Werken biedt niet enkel

een zinvolle dagbesteding aan, maar ook het leggen van betekenisvolle contacten, mogelijkheid

hebben arbeidsvaardigheden te ontwikkelen en het ontvangen van een adequaat inkomen, zorgen

voor een belangrijke betekenis binnen het herstelproces.

Page 27: Geen einddatum én toch is er hooplib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/942/RUG01-002304942... · 2016. 12. 10. · 4 WOORD VOORAF Alhoewel dit dankwoord op de eerste pagina is neergeschreven,

26

“Ik heb ook een goede baas op mijn werk, ook iemand met kanker tijdens dezelfde periode als ons moeder, dan versta je dat wel. Als je dan eens vertelt dat je het moeilijk hebt, dan zegt die altijd dat we er eens zullen over praten en dan is dat veel beter.” (respondent 3, 50 jaar)

“Overdag ga ik gaan werken. Woensdag en vrijdag ga ik in de boerderij gaan werken. En donderdag ga ik naar de GMG, de vleeswaren. Dan moet ik de rekken nakijken en soms iets wegdoen. En zo ben ik bezig... Interviewer: Heb je het gevoel dat het werken op de boerderij je vooruit helpt? Respondent: Ja! En op de boerderij help ik dieren. Ik kan daar ook veel kersen plukken. Dan neem ik dat mee naar hier. Ze zijn daar tevreden van mij. […] Vroeger was ik boer, maar mijn vader is overleden en dan heb ik moeten stoppen. De boerderij hebben we moeten verkopen.” (respondent 8, 46 jaar)

Daarnaast worden vrijetijdsactiviteiten of activiteiten buitenshuis als belangrijke positieve factoren

gezien tijdens het herstelproces. Omwille van de gesloten setting waarin de meeste respondenten

wonen, is het niet altijd evident om zich buiten de muren van de voorziening te begeven. Opgelegde

juridische voorwaarden beperken hun bewegingsvrijheid. Toch brachten heel wat respondenten

verhalen naar boven van uitstappen en/of evenementen die ze meegemaakt hebben zoals het volgen

van een voetbalwedstrijd, een bezoek brengen aan een festival, etc. Activiteiten buiten de omgeving

van de voorziening worden door verschillende respondenten als noodzakelijk aangeduid.

Tot slot wordt praktische ondersteuning bij enkele respondenten als belangrijk geacht. Het ontvangen

van ondersteuning bij administratieve en huishoudelijke taken vormt voor hen een extra hulp. Door

het plegen van strafbare feiten zijn zij vaak verweven in een ingewikkeld afbetalingssysteem. Via

schuldbemiddeling tracht men de onbetaalde rekeningen en schulden op termijn af te betalen. Toch

zei slechts één respondent nood te hebben aan hulp bij geldbeheer, terwijl de andere respondenten

meer zelfstandigheid wensten.

“Als ik die begeleiding hier niet had dan zou al mijn geld al op zijn na een paar dagen. De begeleiding is hier echt goed! Interviewer: Het helpt je dus om hier te zijn? Respondent: Ja, en ik heb nu ook een bewindvoerder voor mijn centjes. Want ik had via mijn gsm een abonnement aangevraagd en plots had ik heel veel centjes uitgegeven. In één maand tijd €1500 uitgegeven. Ik heb dan al mijn brieven van Mobistar achter gehouden en op een dag kwamen ze erachter. Ze vroegen dan wat ik hiermee gedaan had. Ze hebben mijn GSM dan afgenomen en dan heb ik een nieuwe gsm moeten kopen zonder internet. Nu ligt die hele tijd in de bureau en als er een begeleider is, mag ik vragen om een smsje te sturen. Dat is veel beter. Ze lezen dan wat je geschreven hebt en dan zeg ik ‘oké, verzend maar’. Interviewer: En dat is oké voor jou? Respondent: Ja, dat is beter anders kijk ik altijd zo via TMF chat en dan loopt dat verkeerd af.” (respondent 10, 33 jaar)

Een ander belangrijk aspect binnen het herstelproces is het volgen van vorming en educatie. Een groot

aantal respondenten benoemen dit als noodzakelijk voor hun succesvol herstel. Het volgen van

vorming draagt bij tot de algemene ontwikkeling, zoals het bevorderen van sociale vaardigheden en

seksuele opvoeding.

“Maar ik heb méér ervaring opgedaan in de gevangenis dan in voorziening Y. Interviewer: Wat bedoel je met ervaring? Respondent: Goeie dingen geleerd.. Gelijk, hier kreeg je lessen zo van vlinders in de buik. Dat is ook van seksuele opvoeding. Het wordt allemaal uitgelegd tot in de detail. […]Het enigste wat mij wel bijgebleven is in voorziening Y was over de trouwring. En daar hebben ze dan ook over gesproken wat daar feitelijk de bedoeling van is. En daar kreeg ik echt kippenvel van. Zelfs de tranen in mijn ogen. […].Allé, dat ge elkander moet trouw zijn, dat ge elkander niet mag bedriegen. En nog allemaal van die dingen. Ook project x. geeft sociale vaardigheden, noemen ze dat. En dat is al spelend dan met elkander moeten spreken. Hoe vind je het als je bijvoorbeeld met elkander tegen de rug staat, hoe voelt dat aan als ge zo dicht spreekt? Het zijn echt leerbare cursussen dat ze gegeven hebben.” (respondent 1, 49 jaar)

Page 28: Geen einddatum én toch is er hooplib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/942/RUG01-002304942... · 2016. 12. 10. · 4 WOORD VOORAF Alhoewel dit dankwoord op de eerste pagina is neergeschreven,

27

Ook andere vormen van educatie worden door de respondenten als nuttig beschouwd voor hun

verdere traject. Zo geeft één respondent aan graag te willen leren schrijven. Dit zou hem verder helpen

in zijn traject en het herstelproces vergemakkelijken. Het aanleren van het theoretisch rijexamen

wordt in deze context ook als zinvol benoemd. Daarnaast volgen sommige respondenten volgen

individuele therapie, anderen volgen groepstherapie. Drie personen geven aan veel steun te hebben

aan dergelijke therapiemomenten.

“Om de drie weken ga ik naar een groepje in therapie. En er zijn een paar van mijn vorige groep die in het nieuwe groepje zitten. Interviewer: Zijn dat dingen die je helpen zo naar therapie gaan? Respondent: Ja, zeker… […] Ja, dan babbelen we over de feiten en zeggen we waarom het gebeurd is, waar en hoe het gebeurd is. En ook de andere gasten hun feiten. Er wordt dan gekeken of je dronken bent of niet dronken. […] Interviewer: Dat is precies een grote wens om terug contact te hebben met je mama? Respondent: Ja, maar ook met mijn zus.. Omdat ik ook feiten met haar gepleegd heb. Voorziening Z probeert zo een bemiddeling ding te doen. […] Interviewer: Zeg, en zo dingen gelijk in therapie gaan helpt je dat om geen nieuwe feiten te plegen? Respondent: Ja dat zeker!” (respondent 10, 33 jaar)

Tot slot vormt de wooncontext voor verschillende respondenten een belangrijke ondersteuning. De

meningen over de aard en de ondersteuningsvorm op vlak van wonen zijn echter heel verschillend. De

meesten geven aan dat de bereikbaarheid tussen de woonplaats en sociaal netwerk cruciaal is. Enkele

respondenten ervaren moeilijkheden met de huidige afstand. Voldoende comfort is belangrijk zoals

het hebben van degelijke sanitaire voorziening en een ruime kamer. Een rustige omgeving en het

hebben van contacten met de buren worden ook door enkelen als positief ervaren. Verder geven

sommige respondenten aan zich thuis te voelen in hun huidige wooncontext. In gezelschap zijn met

anderen en zich veilig voelen tussen de medebewoners, spelen hierbij een belangrijke rol. Dit

voorkomt isolement en vereenzaming.

“ Nu doe ik mijn best en steek ik niets meer uit. Interviewer: Voel je je goed hier dan? Respondent: Ja, ik zit hier op mijn gemak en kan altijd naar buiten gaan. Interviewer: Zie je jezelf hier nog zitten binnen vijf jaar? Respondent: Ja dat wel. Ik wil hier gans mijn leven zitten. Ik zit hier op mijn plaats. Interviewer: Je hebt je plekje gevonden? Respondent:: Ja… En als ik mij verveel dan speel ik darts.” (respondent 11, 49 jaar)

Evenzeer wordt voldoende privacy vermeld als een belangrijke voorwaarde om zich goed te voelen. In

het verblijf in penitentiaire inrichtingen hebben zij vaak weinig privacy gekend doordat ze de cel

moesten delen met een kamergenoot. Ook benadrukken respondenten dat ze het moeilijk hebben om

samen te leven in groep. Discussies tussen medebewoners en een tekort aan mogelijkheid om tot rust

te komen, worden vaak gezien als de hoofdredenen. De drukte van een leefgroep zorgt voor spanning

en stress. Een eigen kamer hebben om tot rust te komen, kan hierbij erg gunstig zijn.

Tot slot wordt medicatie door de helft van de respondenten benoemd als helpend. De meeste van hen

willen dan ook die medicatie behouden naar de toekomst toe. De medicatie helpt hen te kalmeren,

hun testosteron te doen dalen of minder snel geagiteerd te zijn.

“Interviewer: En moet je medicatie nemen ook? Respondent: Ja. Om de drie maand zeker. Ja, een inspuiting. Lastig ze! Dat doet zeer hier. Dat is om testosteron te doen dalen voor minder seksueel actief te zijn. Zonder die inspuiting heb ik zo gedachten ‘Ooh, schoon meisje, ’t is te hopen dat ze eens met mij naar mijn kamer gaat’. Maar met die pecure ‘Ooh schoon meisje’ en dat is al. Ik heb ook wel minder baardgroei. […] Interviewer: Zou je dat nog willen blijven doen die spuit als je niet meer geïnterneerd bent? Respondent: Ja dat wel.” (respondent 10, 33 jaar)

Page 29: Geen einddatum én toch is er hooplib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/942/RUG01-002304942... · 2016. 12. 10. · 4 WOORD VOORAF Alhoewel dit dankwoord op de eerste pagina is neergeschreven,

28

4.3.2. Beleving van herstel vanuit de forensische ondersteuning

De interneringsmaatregel en het forensisch kader zorgen voor een extra uitdaging voor het

herstelproces. De respondenten zijn sterk verdeeld tegenover de interneringsmaatregel. Vier

respondenten geven aan dat de interneringsmaatregel hen niet vooruit helpt omwille van de juridische

voorwaarden, de beperkte vrijheden en de uitzichtloosheid van de maatregel. Opvallend is dat de

respondenten, die verblijven in penitentiaire inrichtingen voornamelijk negatieve ervaring hebben.

Daartegenover koppelen andere respondenten een meer positieve ervaring aan de opgelegde

maatregel, indien deze wordt uitgevoerd buiten het penitentiair milieu. Toch blijft de uitzichtloosheid

van de interneringsmaatregel sterk doorwegen. Onzekerheid over het verdere verloop en hun

toekomstige verblijfplaats zorgen voor veel stress en spanningen. Vier respondenten geven echter wel

aan dat de opgelegde interneringsmaatregel hen (gedeeltelijk) helpt. Zij hebben het gevoel dat de

interneringsmaatregel en de daarbij horende ingeperkte vrijheden, hen net beschermt.

“Interviewer: En vind je dat die internering je helpt? Respondent: Ja, dat helpt wel een beetje. Dat beschermt mij wel een beetje. Begeleider: Dit is hier wel geen internering. De internering loopt nog... Hij heeft heel veel bewegingsvrijheid naarmate wat hij aankan. In stad x liep dat wat mis, omdat hij te veel vrijheid had. […] Interviewer: Heb je strenge voorwaarden? Respondent: Eigenlijk niet zo. Ik mag niet drinken, geen drugs en niet naar buitenland gaan zonder toestemming. Ik mag niet alleen gaan wonen. Ik moet dat aangeven aan de commissie. Interviewer: Dat vind je goed dat dat daarin staat? Respondent: Ja, dat beschermt mij wel een beetje…”(respondent 7, 45 jaar)

Opmerkelijk was dat sommigen niet bleken te begrijpen waarom ze effectief geïnterneerd zijn. De

meesten hebben wel inzicht in de gepleegde feiten, maar begrijpen niet waarom er een

interneringsmaatregel werd uitgesproken. Ook bleken zij geen ondersteuning te ervaren van de

justitie-assistent. De voornaamste redenen zijn dat de vragen en de betrokken materie niet afgestemd

zijn op het verstandelijk niveau van de respondent en het tekort aan contactmomenten.

Tot slot biedt slachtofferbemiddeling voor de meesten een ondersteuning in het herstelproces.

“Een dienst voor slachtofferbemiddeling is wel al bij mij geweest met twee slachtoffers. Dat was allemaal goed verlopen… Wel… het eerste gesprek was echt vree moeilijk. Het was precies alsof dat je versmacht wordt… uw stem is weg. Maar ik ben wel blij dat ik die stap gezet heb. Maar toch… de pijn die gaat niet weg. En nog een geluk dat ge die pijnen voelt ook. Dat ge beseft van wat dat je gedaan hebt. En dat is iets wat ge voor uw leven draagt. Dat gaat niet meer weg, hé.” (respondent 1, 49 jaar)

4.4. Persoons- en omgeving gerelateerde herstelfactoren

Een vaak terugkerend element waar de respondenten gedurende hun herstelproces tegen botsten, is

het vinden van een evenwicht tussen hun draagkracht en draaglast. Verschillende respondenten

geven mee dat zij overbevraagd zijn door te hoge verwachtingen, een veelheid aan activiteiten of het

moeilijk kunnen omgaan met bepaalde gebeurtenissen.

“Maar soms was het ook een chaos. Het is te zien wie dat er mij iets kwam vragen en al. Ik moest op die plaats zijn, daarachter moest ik op die plaats zijn, daarachter op die,… ik kon mij niet in twee of in drie delen, dus. […] Zelfs bij mijn stiefmoeder ook. Ik weet dat ze soms kwam vragen van wil jij mijn haag ne keer komen afscheren ofzo. Of wil je mijn tuin ne keer komen opruimen ofzo.” (respondent 2, 39 jaar) “Ik zet hier koffie elke dag en dan ga ik naar mijn kamer en ga ik een beetje slapen en zit ik op mijn gemak. Ik ben vaak moe en dan ga ik een beetje slapen. Dat is echt vermoeiend zo dagcentrum. Hilde zei mij dat ook altijd als ik moe was dat ik moest gaan rusten. Veel rusten…” (respondent 7, 45 jaar)

Page 30: Geen einddatum én toch is er hooplib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/942/RUG01-002304942... · 2016. 12. 10. · 4 WOORD VOORAF Alhoewel dit dankwoord op de eerste pagina is neergeschreven,

29

Het hebben van steunende contacten met het sociaal netwerk wordt door de respondenten als

belangrijk geacht voor het bevorderen van herstel. Dit terwijl de meeste respondenten een zeer gering

netwerk hebben. Opmerkelijk was dat bij ieder individueel contextverhaal sprake was van een

verbroken relatie. Het plegen van strafbare feiten werd vaak aangehaald als hoofdzakelijke reden.

Ondanks de hulp van sociale diensten wenst een deel van hun familieleden geen contact meer. De

meest waardevolle contacten met het sociaal netwerk zijn de contacten met de partner, kinderen,

familieleden en vriendschappen.

“Interviewer: En ge gaat naar uw zoon soms zelf? Respondent: Ene keer op de maand. Van ’s morgens 8u tot ’s avonds 20u45. Zij komen mij halen, zij brengen mij terug. Interviewer: En helpt u dat? Respondent: Ja, zeker. Allé, ik heb het dikwijls over hoe dat ge u voelt, hé. Echt, ze staan volledig achter mij. Ze steunen mij echt goed. Ja, echt. Ik had het ook niet verwacht... Allé, dat is wel plezant. Ja, en ook haar familie staat ook volledig achter mij. Ja, daarvan ben ik wel geschrokken. Ik had dat totaal niet verwacht.” (respondent 1, 49 jaar)

“Mijn gasten en mijn vriendin zijn alles. Ja, er moet geen één euhm. ’t School weet dat ook van alle twee, zowel van Lotte als van Ruben, er moet geen een aan mijn gasten komen of ik sta op school.” (respondent 2, 39 jaar)

Daarnaast hebben sommigen een betekenisvolle relatie met een vrijwilliger. Zo is er een respondent

die briefwisseling stuurt met de vrouw van de aalmoezenier in de gevangenis. Hij ervaart dit als een

sterke ondersteuning, ook op vlak van existentiële vraagstelling in verband met geloofsovertuiging.

Een andere respondent heeft dan weer verschillende jaren contact met een vrijwilliger met wie hij om

de paar weken een uitstap doet..

Contact met dieren werd door de meerderheid genoemd als iets waar ze veel kracht en energie uit

halen. Zo omschreven verschillende respondenten gelukkig te worden door het contact met dieren of

door te werken op een boerderij. Naast de liefde die een dier geeft, omschrijven enkelen het contact

ook als een manier om tot rust te komen.

“Interviewer: En om dan even naar de toekomst te kijken. Wat geeft jezelf hoop? Als je zelf eens zou mogen fantaseren. Respondent: Toekomst? Veel werken buiten met de dieren… Ja... Dat is mijn hobby he. De koeien en varkens voederen. […]. Ik knuffel met de beesten. Zo kopjes geven of aan een stier. Maar als je aan een stier komt is dat fout. (lacht) […] De boer zegt dan vaak ‘wat heb jij nu gedaan?’ en dan zeg ik ‘aja, gewoon geknuffeld’ (lacht). Ik geef ze soms ook massages op hun rug dat doet deugd. Bij mensen doet dat ook deugd. Ik ben niet bang van dieren. Ik hou van dieren. Dieren voelen dat als je vriend bent van dieren.” (respondent 8, 46 jaar)

Een aantal respondenten geloven in hun eigen competenties om niet meer te recidiveren. Zij zijn ervan

overtuigd dat ze geleerd hebben uit hun fouten en niet (opnieuw) zullen hervallen.

Betekenisvol kunnen zijn voor een ander wordt tot slot gezien als iets waar ze trots op zijn. Bovendien

zorgt dit voor het vergroten van het zelfvertrouwen. Zo gaven verschillende respondenten aan graag

iets te willen betekenen voor de ander door bijvoorbeeld de buurvrouw te helpen bij het gras afmaaien

of door cadeautjes te kopen voor hun petekind.

“Ik heb ook contact met de buren… goed contact. Begeleider: Ja de buurman hiernaast heeft een zwaar ongeval gehad en is voorlopig nu moeilijk te been en vroeg dan aan hem of hij niet wou helpen en hij kreeg dan een plantje van hem. Respondent: Ja, af en toe help ik hem zo een keer. Dat is wel tof ja. Dat is ne goeie he.” (respondent 7, 45 jaar)

Page 31: Geen einddatum én toch is er hooplib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/942/RUG01-002304942... · 2016. 12. 10. · 4 WOORD VOORAF Alhoewel dit dankwoord op de eerste pagina is neergeschreven,

30

5. Discussie

Het voornaamste doel van dit onderzoek was nagegaan hoe geïnterneerde personen met een

verstandelijke beperking hun herstelproces ervaren. De focus lag op factoren die het herstelproces

bevorderen. In dit onderdeel worden raakvlakken met andere studies en literatuur besproken.

Daarnaast worden de beperkingen van het onderzoek toegelicht. Ten slotte worden aanbevelingen

geformuleerd voor toekomstig onderzoek en de praktijk.

5.1. Bespreking van belangrijkste conclusies

Hoewel de beperkte omvang en methode van dit kwalitatief onderzoek niet volledig toelaten

algemene conclusies te trekken, worden er toch verschillende raakvlakken gevonden met literatuur en

uitkomsten van andere onderzoeken. Persoonlijk herstel wordt gezien als de motor van klinisch,

functioneel en maatschappelijk herstel (Drennan & Alred, 2012, Sommer, Dekkers & Vanderplasschen,

2014; van der Stel, 2014, 2015). Uit dit onderzoek blijkt dat de persoonlijke visie op herstel, en welke

factoren deze visie beïnvloeden, erg verschillend kunnen zijn. Naast factoren in de

hulpverleningsrelatie en begeleidingsvorm, worden er ook specifieke herstelfactoren vanuit het

forensische kader opgemerkt. Tot slot onderscheidt men persoon- en omgevinggerelateerde

herstelfactoren. In de literatuur wordt er vaak onderscheid gemaakt tussen individueel en sociaal

recovery kapitaal. Individueel recovery kapitaal (‘personal capital’) betreft bepaalde kracht- en

hulpbronnen in de persoon zelf. Sociaal recovery kapitaal (‘social capital’) daarentegen wijst op diens

omgeving (Laudet & White, 2008). Een ander onderscheid dat er gemaakt wordt, is het onderscheid

tussen internal conditions en external conditions (Jacobson & Greenley, 2001).

Het eerste luik van de onderzoeksresultaten legt zich vooral toe op de herstelfactoren gekoppeld aan

de hulpverleningsrelatie en behandeling specifieke eigenschappen. Uit de onderzoeksresultaten blijkt

de relatie met de hulpverlener een doorslaggevende rol te spelen in het herstelproces. Door de

overgrote meerderheid van de respondenten wordt het contact met de zorgverlener, vaak de

individuele begeleider, als zeer betekenisvol ervaren. Dit resultaat wordt bevestigd in internationale

literatuur. Zo blijkt uit verschillende onderzoeken dat de kwaliteit van de hulpverleningsrelatie een

belangrijke voorspeller is tot succesvol herstel (Coffey, 2006). Ook wordt de tevredenheid over de

behandeling sterk beïnvloed door de therapeutische relatie met de hulpverleners (Bressington,

Stewart, Beer & MacInnes, 2011). Continuïteit in de zorg is een belangrijk vangnet voor houvast, steun

en vertrouwen van de cliënt (Van Audenhove, 2015). Dergelijke continuïteit en mogelijkheid tot

contactopname met de voorziening, waar de respondent vroeger verbleef, werd door twee

deelnemers van dit onderzoek ook benoemd als een extra ondersteuning.

Ten tweede zijn er een aantal elementen, eigen aan het hulpverleningstraject, die het herstelproces

beïnvloeden. Het hebben van een zinvolle dagbesteding wordt door bijna iedere respondent

aangehaald als waardevol en cruciaal. Onder zinvolle dagbesteding vallen de activiteiten die

voortvloeien uit de indirecte therapeutische hulp, werk en vrijetijdsbesteding. De overgrote

meerderheid onderstreept het belang van het hebben van werk. Dit biedt de mogelijkheid om

arbeidsvaardigheden te ontwikkelen, betekenisvolle contacten te leggen en een adequaat inkomen te

ontvangen. Ook in de literatuur komt de belangrijke rol van werkmogelijkheden naar voren

(Audenhove, 2012; O’Sullivan, Boulter & Black, 2013). Daarnaast biedt een tewerkstelling de

mogelijkheid om een sociaal engagement op te nemen in de samenleving. Bijgevolg sterkt dit

Page 32: Geen einddatum én toch is er hooplib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/942/RUG01-002304942... · 2016. 12. 10. · 4 WOORD VOORAF Alhoewel dit dankwoord op de eerste pagina is neergeschreven,

31

engagement het gevoel van eigenwaarde en autonomie. Het bevordert bovendien een positieve

identiteitsverwerving (Audenhove, 2015). Het forensisch kader en de interneringsmaatregel zorgt voor

extra uitdaging voor het herstelproces. Er is een grote verdeeldheid in de beleving van de

interneringsmaatregel. Enerzijds helpt de interneringsmaatregel hen niet vooruit omwille van de

beperkte vrijheden en uitzichtloosheid ervan. Die uitzichtloosheid ontstaat door het ontbreken van

een einddatum van de interneringsmaatregel, wat vaak heel wat psychische ongemakken veroorzaakt.

De geïnterneerde persoon weet niet wanneer hij vrij komt of hoe lang hij nog in behandeling moet

blijven. Uit onderzoek blijkt dat hulpverleners in het forensisch werkveld pleiten voor een filosofie

waarbij geïnterneerde personen als human beings worden behandeld (Wolff, Frueh, Huening, Chi &

Epperson, 2013). Het psychisch onbehagen wordt niet enkel veroorzaakt door uitzichtloosheid, maar

het ondergaan van opsluiting en het beleven van herhaalde overplaatsingen naar verschillende

instellingen brengt onzekerheid met zich mee. Ook blijkt de overgang van een gespecialiseerde

forensische woonvorm naar zelfstandig wonen of een reguliere woonvorm niet altijd vlot te verlopen

(Simpson & Penney, 2011; Stepherd, Doyle, Sanders & Shaw, 2015). Anderzijds geeft een deel van de

respondenten aan zich net beschermd te voelen door de opgelegde vrijheidsbeperkingen vanuit het

justitieel kader. Ongelimiteerde vrijheden ervaren zij als risicovol voor het maken van misstappen of

het plegen van nieuwe feiten. Verder is de nood psychologische ondersteuning een factor dat zowel

terug komt in de onderzoeksresultaten als in internationale literatuur. Personen met een

verstandelijke beperking hebben moeite met het uitdrukken van bepaalde gevoelens of geven ze er

op een niet adequate wijze uitdrukking aan (Cox-Lindenbaum, 2001).

Het tweede luik van de onderzoeksvraag richt zich op persoonsspecifieke en omgevingsgerelateerde

factoren die herstel bevorderen. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat er voortdurend een

zoektocht plaatsvindt tussen de draagkracht en draaglast van de respondenten. Vanuit het emotioneel

ontwikkelingsmodel van Anton Došen stelt men vast dat bij personen met een verstandelijke

beperking vaak een discrepantie aanwezig is tussen het ‘kunnen’ en ‘aankunnen’, ook wel een

discrepantie tussen het intellectueel en emotioneel ontwikkelingsniveau (Došen, 2005; Claes,

Declercq, De Neve, Jonckheere, Marrecau, Morisse, Ronsse & Vangansbeke, 2012). Wanneer deze

balans niet in evenwicht is, dreigt men de cliënt te overbevragen. Een andere invloedrijke factor in het

herstelproces is het hebben van steunende contacten met het sociaal netwerk. Verbondenheid, het

niet-alleen zijn en in contact zijn en blijven met anderen, gaan niet enkel over het contact met

zorgverleners. De steun van anderen zoals familieleden, partner, kinderen, vrienden, vrijwilligers en

lotgenoten kan wel degelijk het verschil maken in het herstelproces. Ook in de literatuur belicht men

de belangrijke rol van het sociaal netwerk (Van Audenhove, 2015; Wheeler, Clare & Holland, 2013), in

het bijzonder de familie (O’Sullivan, Boulter & Black, 2013), de gemeenschap (Leamy, Bird, Le Boutillier,

Williams, & Slade, 2011) en lotgenoten (Van Huffel, Jamoulle & Nicolas, 2015). Het aangaan van

persoonlijke relaties met anderen, is een belangrijke voorspeller in het voorkomen van delinquentie

(Wheeler, Clare & Holland, 2013). Onvoorwaardelijke steun van familie en vrienden zorgt voor een

gevoel van veiligheid, nabijheid en betrokkenheid. Daarnaast vervult een partnerrelatie de rol van

graag gezien te worden en een ander graag te zien. Dit werd ook benoemd door enkele respondenten.

Dergelijke contacten kunnen belangrijke steunfiguren zijn in het herstelproces. De liefde en

verantwoordelijkheid voor eigen kinderen betekenen vaak een extra motivatie in het

hulpverleningstraject (Van Audenhove, 2015). Het grootschalig onderzoek van Leamy en haar collega’s

(2012) bevestigt de cruciale rol van connectedness en peer support. Ook het erkennen van de

ervaringsbeleving wordt gezien als een belangrijke factor in het proces. Het uitwisselen van ervaring

Page 33: Geen einddatum én toch is er hooplib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/942/RUG01-002304942... · 2016. 12. 10. · 4 WOORD VOORAF Alhoewel dit dankwoord op de eerste pagina is neergeschreven,

32

en kennis met lotgenoten biedt ok hoop (Van Huffel, Jamoulle & Nicolas, 2015). Zowel therapeutische

groepssessies rond dader- en slachtoffertherapie en individuele contacten met lotgenoten, vaak ook

huisgenoten, worden benoemd in de interviews met de respondenten. Het inzetten van

ervaringsdeskundigheid is over het algemeen niet vernieuwend in de geestelijke gezondheidszorg of

gehandicaptensector. Er bestaat een groot aantal cliëntenbewegingen, zowel nationaal als

internationaal. Personen met een psychische kwetsbaarheid hebben hun eigen kracht (empowerment)

en eigen wijsheid (ervaringskennis) nodig om te kunnen herstellen (Plooy, Rooijen & Weeghel, 2008).

Deze beweging is in de forensische zorgsector echter nauwelijks tot niet bekend. Tot slot worden het

geloof in eigen competenties en het betekenisvol kunnen zijn voor de ander, als positieve factoren

aangehaald. Geloof in zichzelf en regie nemen over het eigen leven zijn zeer belangrijk voor hen.

Omwille van de vaak langdurige en opeenvolgende opnames in zorginstellingen, kampen de personen

veelal met afhankelijkheid, gebrek aan zelfvertrouwen en het verlies van controle over het eigen leven

(Boevink, 2008). Het stigma van een geïnterneerde persoon, in het bijzonder met een verstandelijke

beperking, belemmert eveneens de toegang tot zorg in de reguliere zorgsector (Stephard et al., 2015).

Betekenisvol kunnen zijn voor de andere en bijgevolg (nieuwe) sociale rollen innemen in de

samenleving vergroten het zelfvertrouwen. Deel uitmaken van de samenleving of maatschappelijke

participatie, bevordert een positieve identiteitsontwikkeling die bijgevolg bijdraagt tot het

herstelproces (Stanton & Wouldes, 2000). Door het herdefiniëren van sociale rollen van de

geïnterneerde persoon, wapent men zich beter tegen het etiket van delinquent en negatieve effecten

van stigmatisering. Bovendien helpt dit in het realiseren van empowerment van deze personen

(Boevink, 2012; Goffman, 1975).

5.2. Beperkingen van het onderzoek

Alvorens een aantal aanbevelingen voor toekomstig onderzoek mee te geven, wordt er stilgestaan bij

beperkingen, verbonden aan deze studie. Het is raadzaam een zekere voorzichtigheid in acht te nemen

bij de interpretatie en veralgemening van bevindingen uit het gevoerd onderzoek.

Als eerste werd, d.m.v. kwalitatief onderzoek, getracht om individuele herstelverhalen van een aantal

geïnterneerde personen met een verstandelijke beperking in kaart te brengen. Omwille van de

beperkte steekproefgrootte pretendeert dit onderzoek niet om representatief te zijn voor de gehele

onderzoekspopulatie. De onderzoekspopulatie is een zeer heterogene groep op vlak van diagnose,

gepleegde delicten, behandelingsnoden, woon- en ondersteuningsplaats, etc. In de steekproef werden

geen vrouwelijke respondenten opgenomen. Diversiteit van de geselecteerde casussen werd vooral

op basis van de verblijfcontext bekomen. De beperking van het aantal respondenten (n=12) moest

bovendien de mogelijkheid bieden om het herstelverhaal van de respondenten respectvol en in de

diepte te laten brengen. De selectie gebeurde in overleg met de betrokken penitentiaire inrichtingen

en zorginstellingen. Hoewel het aantal deelnemers eerder beperkt was, kon er toch waardevolle

informatie uit de herstelverhalen gehaald worden.

Een tweede mogelijke beperking schuilt in het feit dat de onderzoeksgegevens door één onderzoeker

gecodeerd werden, terwijl het aangewezen is om kwalitatieve onderzoeksgegevens te laten coderen

door twee onafhankelijke onderzoekers. Wel werd er aanvankelijk gebruik gemaakt van peer-

debriefing (Baarda, De Goede & Teunissen, 2005). Zo werd één interview gelezen door een

medestudent, die onderzoek deed in hetzelfde vakgebied. Op basis van gezamenlijke bevindingen

werd er een poging ondernomen om tot een boomstructuur te komen. Dit werd uiteindelijk niet meer

Page 34: Geen einddatum én toch is er hooplib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/942/RUG01-002304942... · 2016. 12. 10. · 4 WOORD VOORAF Alhoewel dit dankwoord op de eerste pagina is neergeschreven,

33

opgenomen in het verdere onderzoeksproces omwille van een verschillend tijdsschema van de

thesisstudenten. De afname van de interviews gebeurde wel door twee onderzoekers. Er werd gebruik

gemaakt van een interviewleidraad. Toch kan men niet uitsluiten dat de interviewstijl van de twee

onderzoekers licht verschillend zijn. De onderzoeker vormt in kwalitatief onderzoek het belangrijkste

instrument. Hij/zij bepaalt op welke manier een vraag wordt gesteld en wanneer er dieper ingegaan

wordt op een bepaalde ervaring (Baarda, De Goede & Teunissen, 2005; Coffey, 2007). Door de analyse

van één onderzoeker kan de intersubjectiviteit niet volledig uitgesloten worden.

Tot slot is het niet steeds duidelijk of de verhalen van de respondenten volledig en correct waren. Noch

kan men met zekerheid zeggen dat geen sprake was van sociaal wenselijke antwoorden op bepaalde

vragen. Tevens werd voor het verzamelen van de data louter beroep gedaan op de informatie

verkregen door de respondent. Dit houdt in dat het niet steeds duidelijk is of de opgetekende verhalen

volledig en correct zijn. Zo kan het zijn dat de respondent, al dan niet bewust, bepaalde thema’s niet

besproken heeft en bijgevolg de onderzoeksresultaten beïnvloedt. Om dit te beperken werd gepoogd

de respondenten zich op hun gemak te laten voelen en werden zij tijdig op de hoogte gesteld van de

anonimiteit bij het verwerken en rapporteren van de onderzoeksgegevens.

5.3. Aanbevelingen voor toekomstig onderzoek

Gezien de exploratieve aard van deze studie, is verder onderzoek met een ruimere steekproef nodig

om na te gaan of de bekomen bevindingen uit het onderzoek veralgemeenbaar zijn naar de totale

steekproefpopulatie. Er is een aanzienlijk tekort aan onderzoek omtrent de persoonlijke ervaring van

het herstelproces van geïnterneerde personen met een verstandelijke beperking. Door uitgebreide

kwalitatieve onderzoeksmogelijkheden zou men beter inzicht creëren in de toepasbaarheid van de

herstelbeweging voor de forensische doelgroep met een verstandelijke beperking (Stephard et al,

2015; Pope, 2009). Zowel onderzoek naar ervaringen van de geïnterneerde persoon zelf als onderzoek

naar de bijdrage van de steunfiguren binnen het herstelproces lijken zinvol te zijn. Verder zou

onderzoek naar specifieke verschillen in verblijfcontext en de ervaring van herstel, relevant kunnen

zijn. De verzamelde gegevens over de perceptie van de respondenten waren echter relevant door hun

waarheidsgehalte en oprechtheid.

Het doctoraatsonderzoek van Natalie Aga sluit meer aan bij bovenstaande aanbevelingen. Haar

onderzoek heeft als doel evidence-based strategieën te inventariseren voor herstelgerichte

ondersteuning van personen met een psychiatrische problematiek die een strafbaar feit pleegden.

Deze doctoraatstudie kadert binnen het grootschalig onderzoek ‘Sterktes van mensen met een

psychiatrische problematiek die strafbare feiten hebben gepleegd’ van de Universiteit Gent, waarbij

verschillende universiteitsfaculteiten samenwerken.

5.4. Theoretische, praktische en beleidsrelevante bijdrage

Op basis van de analyse van individuele herstelverhalen, werd er getracht gemeenschappelijke

krachtbronnen te ontdekken die geïnterneerde personen vooruit helpen. De huidige forensische

zorgsector is sterk gekleurd vanuit de dominante risicogerichte aanpak. Sterktegericht werken vertrekt

daarentegen vanuit de capaciteiten en mogelijkheden van geïnterneerde personen en is gericht op

hun herstel. Het doel van het onderzoek is in eerste instantie inzicht verkrijgen in de factoren die een

rol spelen bij het herstelproces van geïnterneerde personen met een verstandelijke beperking.

Uiteraard heeft dit onderzoek een aantal achterliggende praktijk- en beleidsdoelen om zo de

ondersteuning voor deze doelgroep te optimaliseren.

Page 35: Geen einddatum én toch is er hooplib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/942/RUG01-002304942... · 2016. 12. 10. · 4 WOORD VOORAF Alhoewel dit dankwoord op de eerste pagina is neergeschreven,

34

In eerste instantie wordt er getracht om, via dit onderzoek, te voorkomen dat de stem van

geïnterneerde personen wordt vergeten, in het bijzonder, de personen met een verstandelijke

beperking. Deze groep mensen zit in een zeer kwetsbare positie en wordt veelal aan hun lot

overgelaten. Zowel op beleidsniveau als in hun zorgtraject wordt er weinig gehoor gegeven aan hun

ervaringsverhaal en de participatie in hun herstelproces. Recente ontwikkelingen wijzen op

alternatieve strategieën om delictplegers met een psychiatrische problematiek te ondersteunen

(Vandevelde et al., 2011). Het Good Lives Model van Ward en Maruna (2007) sluit het best aan bij de

alternatieve sterktegerichte benadering. Inzetten op kwaliteitsvol leven, bevordert het herstelproces

dat op zijn manier weer positieve invloed heeft op de reductie van het plegen van nieuwe feiten

(Bouman, Schene & De Ruiter, 2009; Simpson, 2011). Ook binnen de hulpverlening kan het zinvol zijn

om interne en externe hulpbronnen van herstel samen met de cliënt op een rijtje te zetten in het

behandelingsproces. Rapp en Goscha (2012) benoemen het strengths assessment als een zinvol

instrument. Dit is een hulpmiddel dat een inventarisatie geeft van de krachtbronnen van de cliënt die

zich uitstrekken over zeven levensdomeinen: dagelijks leven, financiële situatie, opleiding en werk,

ondersteunende relaties, lichamelijke gezondheid, vrije tijd en spiritualiteit. Ieder domein wordt

onderverdeeld in vroegere en huidige krachtbronnen, wensen en aspiraties voor de toekomst.

Daarnaast is er omwille van de complexiteit en heterogeniteit van deze doelgroep nood aan duidelijke

gespecialiseerde forensische zorgverlening. Bij het categoriseren in subgroepen bestaat echter het

risico dat de behandeling gereduceerd wordt tot één probleemgebied, terwijl een multidimensionale

en geïntegreerde aanpak vereist is om tegemoet te komen aan de complexe zorgvraag. Herstel

ondersteunen vereist dat professionals andere visies gaan ontwikkelen (Van Audenhove, 2015). Het

uitgangspunt is niet meer het uitsluitend voorkomen van recidive, maar wel het persoonlijk

functioneren staat centraal. Dit wil niet zeggen dat uitsluitend categoriale forensische zorg

aangeboden moet worden. De reguliere VAPH voorzieningen kunnen ook zorg bieden aan

geïnterneerde personen wanneer zij geen extra gevaar vormen voor de veiligheid van de

zorgverleners, de andere bewoners en/of zichzelf. Het justitiële component zorgt ervoor dat zij als een

bijzondere doelgroep worden beschouwd (De Rycke & Pauwelyn, 2015). Het categoriale aanbod dient

wel uitgebouwd te zijn wanneer de specifieke situatie van de geïnterneerde persoon dit vereist. Het

plan Perspectief 2020 van de Vlaamse Gemeenschap voor personen met een beperking zal hierin een

rol innemen. Het beleidsplan richt zich op twee belangrijke principes, namelijk de garantie bieden op

zorg voor personen met een handicap met de grootste ondersteuningsnood. Dit heeft onder meer

betrekking op de doelgroep geïnterneerde personen met een verstandelijke beperking. Doorstroming

naar de reguliere zorgsector kan op die manier een vlottere verloop kennen. Als tweede pijler tracht

men zorg zoveel mogelijk vraaggestuurd en inclusief aan te bieden (Seynnaeve, Beeuwsaert & Deckers,

2016). Uit de onderzoeksresultaten van deze scriptie blijkt dat men genoeg moet investeren in het

onderhouden van kwalitatieve therapeutische relaties. Zorg op maat vergt immers een gediversifieerd

zorgaanbod (Seynnaeve, Beeuwsaert & Deckers, in press). Door de protocollering en standaardisering

bestaat het gevaar dat men verglijdt in een standaardaanpak voor alle delictplegers met een

verstandelijke beperking (Delleman, 2014). Differentiatie zorgt voor een extra dynamische uitdaging.

Zorgverleners hebben vaak nood aan rehabilitatietheorieën of welomlijnde behandelingsmethoden

om te leren omgaan met problemen en uitdagingen in het hulpverleningstraject (Ward & Maruna,

2007). De behoeften en wensen van de cliënt dienen aan te sluiten bij de behandeling. Ook blijven

bepaalde therapeutische verhoudingen erg moeizaam te meten (van Sambeek, Tonkens, & Bröer,

2011).

Page 36: Geen einddatum én toch is er hooplib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/942/RUG01-002304942... · 2016. 12. 10. · 4 WOORD VOORAF Alhoewel dit dankwoord op de eerste pagina is neergeschreven,

35

Concluderend kan men stellen dat er nood is aan een kwaliteitsvolle begeleiding en ondersteuning van

geïnterneerde personen met een verstandelijke beperking met meer oog voor de persoonlijke ervaring

en inbreng. Aandacht voor de persoon achter zijn/haar interneringsstatuut en diens sterktes, dienen

het richtsnoer te zijn in de hulpverlening. Openheid voor de stem van de geïnterneerde persoon en

participatie in het ondersteuningstraject bieden meer mogelijkheden aan. Tot slot mag men de kracht

van de hulpverleningsrelatie tussen de zorgverlener en zorgvrager niet verwaarlozen in het

personeelsbeleid van voorzieningen. Deze is van onschatbare waarde.

Page 37: Geen einddatum én toch is er hooplib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/942/RUG01-002304942... · 2016. 12. 10. · 4 WOORD VOORAF Alhoewel dit dankwoord op de eerste pagina is neergeschreven,

36

6. Referentielijst

Andresen, R., Oades, L. & Caputi, P. (2003). The experience of recovery from schizophrenia: towards

an empirically validated stage model. Psychiatry Aust NZJ, 37(5), 586-594.

Aga, N., Rowaert, S., Vanderplasschen, W. & Wuyts, Y. (in press). Geestelijke gezondheidszorg voor

kinderen en volwassenen met psychische problemen, In: Claes, C., Vandevelde, S.,

Vanderplasschen, W., Orthopedagogiek: een situering van praktijk, onderzoek en beleid. Gent:

ACCO.

Aga, N. & Vanderplasschen, W. (2016). De Schone en het Beest: persoonlijk herstel binnen een

forensische context. In: Vander Beken, T., Broekaert, E., Audenaert, K., Vander Laenen, F.,

Vandevelde, S., & Vanderplasschen, W. (Eds.). Sterktes van mensen: sterktegerichte strategieën

voor het ondersteunen van mensen met een psychiatrische problematiek die strafbare feiten

pleegden. Antwerpen, België ; Apeldoorn, Nederland: Maklu.

Allen, R. Lindsay, W.R., MacLeod, R. & Smith, A.H.W. (2001). Treatment of women with intellectual

disabilities who have been involved with the Criminal Justice System for reasons of agression.

Journal of Applied Research in Intellectual Disabilities, 14, 340-347.

Andrews, D.A., & Bonta, J. (2010). The psychology of crminal conduct. 5th edition. Elsevier Science.

Audenhove, C. (2015). Herstellen kan je zelf. Hoopvol leven met een psychische kwetsbaarheid. Tielt:

Lannoo Campus.

Audenhove, C. (2012). De visie op herstel: een nieuw perspectief in de zorg. Ups-and-downs. K.U.

Leuven. Geraadpleegd op www.upsendowns.be

Baarda, D., Teunissen, J., & De Goede, M. P. M. (2005). Basisboek kwalitatief onderzoek : handleiding

voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek. 2de geh. herz. dr. Groningen ; Houten:

Stenfert Kroese.

Barnoa, M., Ward, T. & Casey, S. (2015). Taking the Good Life to the institution: forensic service

users’ perceptions of the Good Lives Model. Journal of Interpersonal Violence2015, 30(6) 1025 –

1045. doi: 10.1177/0306624X15570027

Boeije, H. (2005). Analyseren in kwalitatief onderzoek. Denken en doen. Amerstam: Boom Lemma.

Boers, A., Vandevelde, S. Soyez, V., De Smet, S. & To, W.T. (2011). Het zorgaanbod voor

geïnterneerden in België. Panopticon, 32(2), 17-38.

Boevink, W. (2012). Herstel: Wat helpt en hindert? GGZ Congress Antwerpen. Geraadpleegd op

assets-sites.trimbos.nl

Boevink, W. (2008). Herstel, empowerment en ervaringsdeskundigheid. Praktijkvoorbeeld. Utrecht:

Movisie. Geraadpleegd op www.movisie.nl

Bouman, Y.H.A., Schene, C.V. & De Ruiter, C. (2009). Subjective well-being and recidivism in forensic

psychiatric outpatients. International Journal of Forensic Mental Health Services, 8, 225-234.

Braun, V. & Clarke, V. (2006). Using thematic analysis in psychology. Qualitative research in

psychology, 3, 777-101.

Page 38: Geen einddatum én toch is er hooplib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/942/RUG01-002304942... · 2016. 12. 10. · 4 WOORD VOORAF Alhoewel dit dankwoord op de eerste pagina is neergeschreven,

37

Bressington, D., Stewart, B., Beer, D. & MacInnes, D. (2011). Levels of service user satisfaction in

secure settings: A survey of the association between perceived social climate, perceived

therapeutic relationship and satisfaction with forensic services. International Journal of Nursing

Studies, 48(11): 1349-56.

Casselman, J. (2015). De interneringswetgeving in historisch perspectief. Komt er nooit een einde aan

de sisyfusarbeid? In J. Casselman, R. De Rycke & H. Heimans, Internering: Nieuwe interneringswet

en organisatie van de zorg. Die Keurne.

Casselman, J., Cosyns, P., Goethals, J., Vandenbroucke, M., De Doncker, D., Dillen C.(1997).

Internering. Leuven: Garant.

Claes, L., Declercq, K., De Neve, L., Jonckheere, B., Marrecau, J., Morisse, F., Ronsse, E. &

Vangansbeke, T. (2012). Emotionele ontwikkeling bij mensen met een verstandelijke beperking.

Antwerpen – Apeldoorn: Garant Uitgevers.

Claes, L., Roets, G., Coene, G., & Van Hove, G. (2011). Recht op geestelijke gezondheidszorg voor

personen met een verstandelijke beperking: onnodig controversieel? Ethiek & maatschappij,

13(4), 79–98.

Coffey, M. (2007). Researching service user views in forensic mental health: a literature review. The

Journal of Forensic Psychiatry & Psychology, 17(1), 73-107, DOI: 10.1080/14789940500431544.

Coffey, M. (2006). Researching service-user views in forensic mental health: A literature review. The

Journal of Forensic Psychiatry and Psychology, 17, 73-107.

Coffey, A., & Atkinson, P. (1996). Narratives and stories. In Making sense of qualitative data:

Complementary research strategies. Thousand Oaks, CA: Sage Publications.

Corlett, H. & Miles, H. (2010). An evaluation of the implementation of the recovery philosophy in a

secure forensic service. Britisch Journal of Forensic Practice, 12(4), 14-25. Doi:

10.5042/bjfp.2010.0611

Cosyns, P. & Casselman, J. (2005). Gerechtelijke psychiatrie. Antwerpen-Apeldoorn: Garant.

Cosyns, P., D’Hont, C., Janssen, D., Maes, E. & Verellen, R. (2007). Geïnterneerden in België. De

cijfers. Panopticon, 28(1), 46-61.

Cosyns, P., Koeck, S., Vertellen, R. (2008). De justitiabele met een psychische stoornis in Vlaanderen.

Tijdschrift Psychiatrie, 50, 63-68

Cox-Lindenbaum, D. (2001). Group therapy for mentally retarded sex offenders with learning

disabilities who offend. In K. Howells & C. Hollin (Eds.), Clinical approaches tot he mentally

disordered offender (pp.145-163). Chichester: Wiley.

Crisp, A.H., Gelder, M.G., Rix, S., Meltzer, H.I. & Rowalds, O.J. (2000). Stigmatisation of people with

mental illness. Psychiatry, 117, 4-7).

De Clercq, M., & Vander Laenen, F. (2013). Gebruik van testinstrumenten in psychiatrische

deskundigenverslagen bij internering; een exploratief dossieronderzoek in het gerechtelijk

arrondissement Gent. Tijdschrift voor psychiatrie, 55(5), 337-347.

Page 39: Geen einddatum én toch is er hooplib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/942/RUG01-002304942... · 2016. 12. 10. · 4 WOORD VOORAF Alhoewel dit dankwoord op de eerste pagina is neergeschreven,

38

De Haven (2012). De zorg in een notendop. Visietekst. Antwerpen: Merksplas. Geraadpleegd op

www.zwartgoor.be

De Kijvelanden. (2007). Wat is TBS? Geraadpleegd op www.kijvelanden.nl

De Pelsmacker, P. & Van Kenhove, P. (2006). Marktonderzoek: methoden en toepassingen.

Amsterdam: Pearson Education

De Rycke, R. & Pauwelyn, L. (2015). Zorg voor geïnterneerde personen: algemene organisatie en

beleidsaanbevelingen. In: Casselman, J., Anciaux, B., & Geens, K. Internering : nieuwe

interneringswet en organisatie van de zorg. Brugge: Die Keure.

De Smet, B. (2009). De cruciale rol van deskundigen in het strafproces. In: Bruggeman, W., De Wee,

E., Goethals, J., Ponsaers, P., Van Calster P., Vander Beken, T., e.a. Van pionier naar onmisbaar. 30

jaar Panopticon. Antwerpen-Apeldoorn: Maklu.

De Vogel, V., De Vries, R.M., De Ruiter, C. & Bouman, Y. (2011). Assessing protective factors in

forensic psychiatric practice: introducing the SAPROF. International journal of forensic mental

health, 10, 171-177.

Decoene, S. (2007). Aanbevelingen voor de ontwikkeling van een kwaliteitsvol forensisch zorgcircuit.

Tijdschrift Klinische Psychologie. 37(2), 84-96.

Deegan, P. (1996). Recovery as a journey of the heart. Psychiatric Rehabilitation Journal, 19, pp91-97.

Delleman, O. (2014). 'Positieve Psychiatrie' als visie voor de praktijk van de GGZ. MGV, 69(3), 16-23.

Denzin, N.K. & Lincoln, Y.S. (1994) Introduction. Entering the field of qualitative research. In: Denzin,

N.K. & Lincoln, Y.S. (red.) Handbook of qualitative research. Pp. 1-17. Thousand Oaks, Sage.

Dheedene, J., Seynnaeve, K. & Goyens, M. (2015). Zorgcoordinatie en schakelteams internering. In J.

Casselman, R. De Rycke & H. Heimans, Internering: Nieuwe interneringswet en organisatie van de

zorg. Die Keurne.

Dheedene, J., Seynnaeve, K. & Van der Auwera, A. (2015). Geïnterneerde personen in Vlaanderen en

in België. In J. Casselman, R. De Rycke & H. Heimans, Internering: Nieuwe interneringswet en

organisatie van de zorg. Die Keurne.

Došen, A. (2005). Psychische stoornissen, gedragsproblemen en verstandelijke handicap. Een

integratieve benadering bij kinderen en volwassenen, Koninklijke Uitgeverij Van Gorcum, Assen.

Drennan, G. & Alred, D. (2012). Recovery in fornsic mental health settings. From alienation to

integration. In: Secure recovery. Approaches to recovery in forensic mental health settings.

Londen, New York, Routledge.

Dressing, H., Kief, C., & Salize, H.J. (2009). Prisoners with mental disorders in Europe. The British

Journal of Psychiatry, 194(1), 88-90.

Edworty, R., Furtado, V. & Vollm, B. (2014). Characteristics and needs of long stay patients in high

and medium secure forensic psychiatric care – implications for service organisation. European

Psychiatry, 29.

Page 40: Geen einddatum én toch is er hooplib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/942/RUG01-002304942... · 2016. 12. 10. · 4 WOORD VOORAF Alhoewel dit dankwoord op de eerste pagina is neergeschreven,

39

Ethisch Comité (2016). Omschrijving Ethisch Comité UZ Gent. Geraadpleegd op

http://www.uzgent.be/.

Federale Overheidsdienst Justitie (2012). Justitie in Cijfers. Brussel, Federale Overheidsdienst Justitie,

DG Rechterlijke Organisatie. Geraadpleegd op www.justitie.belgium.be

Forensiche Psychiatrie (2014). Langdurige Forensisch Psychiatrische Zorg: landelijk zorgprogramma

voor patienten binnen de langdurige forensische psychiatrie. Geraadpleegd op www.efp.nl

Glaser,B.G. & Strauss, A.L. (1967) The discovery of frounded theory: strategies for qualitative

research. Chicago: Aldine.

Goethals, J. (2002). De internering: de aanpak van de ontoerekeningsvatbare delinquent. In

Bouverne-De Bie, M., Kloeck, K., Meyvis, W., Roose, R. & Vanacker, J. (2002). Handboek Forensisch

Welzijnswerk. Gent: Academia Press.

Goffman, E. (1975). Stigmates. Les uages sociaux des handicaps. Les Editions de Minuit, Parijs.

Heimans, H., Vander Beken, T., & Schipaanboord, E. (2015). Eindelijk een echte nieuwe en goede wet

op de internering? Deel 1: De gerechtelijke fase. Rechtskundig weekblad, 1043-1064.

Hijmans, E. & Kuyper, M. (2007). Een halfopen interview als onderzoeksmethode. In P.L.B.J. Lucassen

& T.O. Hartman (red.), Kwalitatief onderzoek. Praktische methoden voor de medische praktijk. GH

Houtem: Bohn Stafleu van Loghum.

Jacobson, N. & Greenley, D. (2001). What is recovery? A conceptual model and explication. Psychiatric

services 52: 482-485.

Jeandarme, I., Wittouck, C., Vander Laenen, F., Ampe, M., Grouwels, Y., De Varé, J. Oei, T.I.,

Groenhuijsen, M. & Bogaert, S. (2015). Forensisch pilootprojecten ‘medium security. Incidenten

tijdens behandeling van geïnterneerden ressorterend onder CBM Gent. PANOPTICON, 36(1), 26–

45.

Lagae, L., Vander Laenen, F., De Pauw, F., De Pauw, K. & Janssens, F. (In press). Inleiding, mensen met

een psychiatrische aandoening: how to deal with. De orde van de Dag, 74-1. Mechelen: Wolters

Kluwer.

Laudet, A. & White, W (2008). Recovery capital as prospective predictor of sustained recovery, life

satisfaction and stress among former poly-substance users. Substance Use and Misuse, 43, 27-54.

Leamy, M., Bird, V., Le Boutillier, C., Williams, J., & Slade, M. (2011). Conceptual framework for

personal recovery in mental health: systematic review and narrative synthesis. The British Journal

of Psychiatry, 199(6), 445-452.

Lindsay, W.R., Hasting, R.P., Griffiths, D.M, Hayes, S.C. (2007). Trends and challenges in forensic

research on offenders with intellectual disability. Journal of Intellectual and Developmental

Disability, 32 (2), 55-61.

Maes, B., Goethals, J. & Verlinden, S. (2009). Personen met een verstandelijke handicap onderhevig

aan een interneringsmaatregel. SWVG-Rapport, Leuven.

Mortelmans, D. (2011). Kwalitatieve analyse met Nvivo. Leuven: Acco.

Page 41: Geen einddatum én toch is er hooplib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/942/RUG01-002304942... · 2016. 12. 10. · 4 WOORD VOORAF Alhoewel dit dankwoord op de eerste pagina is neergeschreven,

40

Nolf, J. (2013). Geïnterneerde die euthanasie vraagt, is slachtoffer van systeem dat jarenlang faalt. De

Knack.

O’Sullivan, M., Boulter, S. & Black, G. (2013). Lived experiences of recalled mentally disordered

offenders with dual diagnosis: a qualitative phenomenological study. Journal of Forensic

Psychiatry & Psychology. 24(3), 403-420.

Plooy, A., Rooijen, S. Van Weeghel, J. (2008). Psychiatrische rehabilitatie. Jaarboek 2008-2009.

Amsterdam: SWP.

Pomp, E. (2009). Het Good Lives Model. Een literatuurstudie. Expertisecentrum Forensische

Psychiatrie. Geraadpleegd op www.efp.nl.

Pope, C. (2009). Critical reflections on the rise of qualitative research. BMJ 339: 737-739.

Pouncey, C. L., & Lukens, J. M. (2010). Madness versus badness: the ethical tension between the

recovery movement and forensic psychiatry. Theoretical Medicine and Bioethics, 31(1), 93-105.

Rapp, C.A. & Goscha, R.J. (2012). The strengths model. A recovery-oriented approach to mental health

services. Oxford: University Press

Salize, H. J., Dressing, H., &Kief, C. (2007). Mentally disordered persons in European prison systems –

Needs, programmes and outcome (EUPRIS). European Commission. Geraadpleegd op

ec.europa.eu

Schalock, R.L., Borthwick-Duffy S.A., Bradley, V.J., Buntinx, W.H.E., Courter, D.L., Craig, E.M. (2010).

Intellectual disability : definition, classification, and systems of supports. 11th ed. Washington:

American association on intellectual and developmental disabilities.

Schrank, B. & Slade, M. (2007). Recovery in psychiatry. Psychiatry Bulletin, 31, pp321-325.

Seynnaeve, K., Beeuwsaert, H. & Deckers, A. (In press). Recht op zorg?! De orde van de Dag, 74-1.

Mechelen: Wolters Kluwer.

Silverstein, S.M. & Bellack, A. (2008). A scientific agenda fort he concept of recovery as it applies to

schizophrenia. Clin Psychol Rev, 28, 1108-1124.

Simpson, A. I., & Penney, S. R. (2011). The recovery paradigm in forensic mental health services.

Criminal Behaviour and Mental Health, 21(5), 299-306.

Sommer, A., Dekkers, A. & Vanderplasschen, W. (2014). De weg naar herstel. (Ex-)alcoholverslaafden

aan het woord. In Stollenga, M. (Red.), Herstel binnen de verslavingszorg (pp 51-66). Leiden,

Nederland: Bohn Stafleu van Loghum

Smet, S. (2013). Mensenrechtenhof veroordeelt België opnieuw voor behandeling geïnterneerden.

De juristenkrant (Deurne), 263, 1-2.

Stanton, J., Simpson, A., Wouldes, T. (2000). A qualitative study of filicide by mentally ill mothers.

Child abuse & neglect, 24, 1451-1460.

Stepherd, A., Doyle, M., Sanders, C. & Shaw J. (2015). Personal recovery within forensic settings –

systematic review and meta-synthesis of qualitative methods studies. Criminal Behavior mental

health, 10. Doi.1002/cbm.1966

Page 42: Geen einddatum én toch is er hooplib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/942/RUG01-002304942... · 2016. 12. 10. · 4 WOORD VOORAF Alhoewel dit dankwoord op de eerste pagina is neergeschreven,

41

Strauss, A.L. & Corbin, J. (1998). Basics of qualitative research: techniques and procedures for

developing grounded theory. Thousand Oaks, CA: Sage.

Tervoort, M.G.A. (2003). Over behandelbaarheid. In: Groen, H. & Drost, M. (Eds). Handboek

forensische geestelijke gezondheidszorg. Utrecht, De tijdstroom. 155-165.

To, W. T., Vandevelde, S., Soyez, V., De Smet, S., Boers, A., & Vanheule, S. (2014). Treatment

perspectives on interned mentally ill offenders in a Forensic Psychiatric Center (FPC): a Delphi

study on experts’ opinions. Psychologogy crime & law, 20(1), 61-77.

Van Audenhove, C. (2015). Herstellen kan je zelf. Hoopvol leven met psychische kwetsbaarheid. Tielt,

Lannoo Campus

Van Audenhove, C. (2012). De visie op herstel: een nieuw perspectief in de zorg. Geraadpleegd op

www.upsendowns.be

Van der Auwera, A., Dheedene, J. & Seynnaeve, K (2015). Geïnterneerde personen in Vlaanderen en

in België. In: Casselman, J., Anciaux, B., & Geens, K. Internering : nieuwe interneringswet en

organisatie van de zorg. Brugge: Die Keure.

Van der Sleen, J. & Heestermans, M. (2010). Verstandelijke beperking en verhoor. In Van Koppen, P.

e.a. (eds.), Reizen met mijn rechter. Psychologie van het recht. Deventer, Kluwer, 723-753.

Van der Stel, J. (2015). Psychische gezondheidszorg op maat. Op weg naar een precieze en

persoonlijke psychiatrie. Nederland: Houten, Bohn Stafleu van Loghum.

Van der Stel, J. (2014). Innovatie rond herstel. In Stollenga, M. (Ed.), Herstel binnen de

verslavingszorg (pp 1-13). Leiden, Nederland: Bohn Stafleu van Loghum.

Van der Stel, J. (2012). Focus op persoonlijk herstel bij psychische problemen. De Haag: Boom Lemna.

Van der Stel, J. (2011). Focus op geestelijke gezondheidszorg: 20 kernvragen. Den Haag, Nederland:

Boom.

Van Gestel- Timmermans, H., Place, C., van Vugt, M., van Rooijen, M., van Nieuwenhuizen, C. (2015).

Herstelondersteunende interventies voor forensisch psychiatrische patiënten met psychotische

stoornissen. Addendum bij het EFP-zorgprogramma voor forensisch psychiatrische patiënten met

psychotische stoornissen. GGzE &Trimbos-instituut

Van Hove, G. (2000). De self-advocacy beweging van personen met een verstandelijke handicap in

Vlaanderen: een historische en theoretische situering m.i.v. praktische knelpunten. In Simon, F.

(red.), Liber Amicorum Karel De Clerck, Academia Press, Gent.

Van Hove, G. & Claes, L. (2011). Qualitative research and educational sciences: a reader about useful

strategies and tools. Interpretatieve Onderzoeksmethoden UGent. Harlow: Pearson custum

publishing.

Van Huffel, L., Jamoulle, P. & Nicolas, E. (2015). Herstel in de praktijk. Psychisch kwetsbare personen

beter ondersteunen. Tielt: Lannoo Campus.

Van Koppen, P. J. (2002). Het recht van binnen : psychologie van het recht. Deventer: Kluwer.

Page 43: Geen einddatum én toch is er hooplib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/942/RUG01-002304942... · 2016. 12. 10. · 4 WOORD VOORAF Alhoewel dit dankwoord op de eerste pagina is neergeschreven,

42

van Sambeek, N., Tonkens, E. & Bröer, C. (2011). Sluipend kwaliteitsverlies in de geestelijke

gezondheidszorg. Professionals over de gevolgen van marktwerking. Beleid en Maatschappij, 38

(1), 47-64.

Van Staa, A.L, & Evers, J. (2010). ‘Thick analysis’: strategie om de kwaliteit van kwalitatieve data-

analyse te verhogen. KWALON. Tijdschrift voor Kwalitatief Onderzoek in Nederland, 43(1), 5–12.

Geraadpleegd op http://hdl.handle.net/1765/23133

Vanden Hende, M., Caris, K. & De Block-Bury, L. (2005). Ontgrendeld: Beschrijvend wetenschappelijk

onderzoek naar geïnterneerden met een verstandelijke handicap en hun verblijf in de Vlaamse

gevangenissen. Gent: Accademia Press.

Vander Beken, T., Broekaert, E., Audenaert, K., Vander Laenen, F., Vandevelde, S., &

Vanderplasschen, W. (Eds.). (2016). Sterktes van mensen: Sterktegerichte strategieën voor het

ondersteunen van mensen met een psychiatrische problematiek die strafbare feiten pleegden.

Maklu.

Vander Beken, T., & Vanhaelemeesch, D. (2013). Juridische aspecten met betrekking tot internering.

In S. Vandevelde, W. De Smet & W. Vanderplasschen (red.), Oude uitdagingen, nieuwe kansen:

over de behandeling van geïnterneerden (pp. 17-27). Gent: Academia Press.

Vander Laenen, Freya, & De Cauwer, B. (2011). Just-care, justitie en zorg in dialoog over internering.

PANOPTICON, 32(3), 55–59.

Vanderplasschen, W., Lievens, K., Roets, G. (2006). Opvang en behandeling van kinderen en jongeren

en van volwassenen met verstandelijke beperkingen binnen de geestelijke gezondheidszorg. In:

Vanderplasschen, W., Claes, C., & Vandevelde, S. (red.). Orthopedagogische werkvelden in

beweging : organisatie en tendensen. Antwerpen: Garant

Vandevelde, S., De Smet, W. Vanderplasschen, & W. T. To. (2013). Oude uitdagingen, nieuwe kansen :

over de behandeling van geïnterneerden. Gent: Academia Press.

Vandevelde, S., Soyez, V., Vander Beken, T., De Smet, S., Boers, A., & Broekaert, E. (2011). Mentally ill

offenders in prison: The Belgian case. International journal of law and psychiatry, 34(1), 71-78.

Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (2007). Toelichting bij “Mijn VAPH”.

Geraadpleegd op www.vaph.be

Ward, T., & Brown, M. (2004). The good lives model and conceptual issues in offender rehabilitation.

Psychology, Crime & Law, 10(3), 243-257.

Ward, T., Mann, R.E., & Gannon, T.A. (2007). The good lives model of offender rehabilitation: Clinical

implications. Aggression and Violent Behavior, 12, 87-107.

Ward, T. & Maruna, S. (2007). Rehabilitation. Abingdon: Taylor & Francis.

Ward, T. & Stewart, C. (2003). Criminogenic needs and human needs: a theretical model. Psychology,

Crime & Law, 9, 125-143.

Ward, T., Yates, P.M., & Willis, G.M. (2011). The Good Lives Model and the Risk Need Responsivity

Model: A critical response to Andrews, Bonta & Wormith. Criminal Justice and Behavior, 39, 94-

110.

Page 44: Geen einddatum én toch is er hooplib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/942/RUG01-002304942... · 2016. 12. 10. · 4 WOORD VOORAF Alhoewel dit dankwoord op de eerste pagina is neergeschreven,

43

Warner, R. (2009). Recovery from schizophrenia and the recovery model. Curr Opin Psychiatry, 22,

pp374-380.

Werking Ontgrendeld (2010). Visietekst – een werking voor geïnterneerden met een beperking in de

gevangenis van Gent. Ongepubliceerde tekst. Evergem: Centrum OBRA.

Westers, F & Peters, V. (2004). Kwalitatieve analyse. Uitgangspunten en procedures. Bussum:

Coutinho.

Wheeler, J.R, Clare, I.C.H. & Holland, J. A. (2013). Offending by people with intellectual disabilities in

community settings: a preliminary examination of contextual factor. Journal of applied research in

intellectual disabilities, 26, 370-383.

Williams, P. & Shoultz, B (1982), We can speak for ourselves. Self-advocacy by mentally handicapped

people, London.

Williams, V.J. & Heslop, P. (2005). Mental health support needs of people with a learning disability: a

medical or social model? Disability and Society, 20, 231-245.

Wolff, N., Frueh, B. C., Hueing, J., Shi, J., &Epperson, M. (2013). Practice informs the next generation

of behavoural health and criminal justice interventions. International Journal of Law and

Psychiatrie, 36, 1-10.

Zorgnet Vlaanderen (2014). Kamerdebat over de opvolging van geïnterneerden. Geraadpleegd op

www.zorgnetvlaanderen.be

Zorgnet Vlaanderen (2012). Geen opsluiting, maar sleutels tot re-integratie. Geraadpleegd op

www.zorgnetvlaanderen.be

Page 45: Geen einddatum én toch is er hooplib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/942/RUG01-002304942... · 2016. 12. 10. · 4 WOORD VOORAF Alhoewel dit dankwoord op de eerste pagina is neergeschreven,

44

BIJLAGE 1: INFORMED CONSENT

Contactpersoon

Natalie Aga

E-mail

[email protected]

Telefoon

+32 9 331 03 11

GEÏNFORMEERDE TOESTEMMING

Deelname aan onderzoek naar herstelgerichte ondersteuning

van personen met een interneringsmaatregel

Hierbij bevestig ik dat ik wens deel te nemen aan het bovenvermelde onderzoeksproject. Dit

onderzoek gebeurt door de Vakgroep Orthopedagogiek – Universiteit Gent.

Doel van het onderzoek:

Met deze studie wil men te weten komen op welke manier (ex-)geïnterneerden een grotere mate van

welzijn en van levenskwaliteit kunnen ervaren, rekening houdend met de juridische

beschermingseisen.

Aard van de gevraagde medewerking:

Mijn deelname bestaat uit een gesprek dat ongeveer 1u30 zal duren en zal worden afgenomen door

een onderzoeker van de Universiteit Gent. Hierbij zal gebruik gemaakt worden van een interview met

open vragen. Hierbinnen wordt gepeild naar mijn persoonlijke ervaringen van het herstelproces.

Ik ben me er van bewust dat mijn deelname aan het onderzoek op geheel vrijwillige basis gebeurt,

zoals blijkt uit de ondertekening. Ik kan het interview weigeren zonder dat ik hiervoor een reden moet

opgeven. Ik kan tevens op elk moment van het onderzoek beslissen om mijn deelname stop te zetten.

Indien ik me achteraf bedenk, kan ik dit te kennen geven aan het behandelend team, dat op haar beurt

de onderzoeker op de hoogte brengt. Indien bij mijn deelname aan het onderzoek geen behandelend

team betrokken is, kan ik rechtstreeks contact opnemen met de onderzoeker via het nummer 09 331

03 11 of via [email protected]. De verzamelde gegevens zullen dan worden verwijderd.

Bovenstaande heeft geen enkele consequentie voor mijzelf of voor mijn lopende

begeleiding/behandeling.

Deze studie biedt mij geen persoonlijk voordeel, maar de bekomen resultaten kunnen leiden tot

nieuwe en efficiënte methoden voor de behandeling/begeleiding van personen met een

interneringsstatuut.

Page 46: Geen einddatum én toch is er hooplib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/942/RUG01-002304942... · 2016. 12. 10. · 4 WOORD VOORAF Alhoewel dit dankwoord op de eerste pagina is neergeschreven,

45

Vertrouwelijkheid:

Ik ben ervan op de hoogte dat gegevens anoniem zullen worden verwerkt en dat deze enkel gebruikt

zullen worden voor het onderzoek. In publicaties of verslaggeving zullen de verkregen gegevens

geanonimiseerd worden weergegeven. Ik geef hierbij dan ook toestemming aan de onderzoeker om

de resultaten op anonieme wijze te bewaren, verwerken en rapporteren.

Ik ben ervan op de hoogte dat de verzameling van gegevens wordt uitgevoerd onder supervisie van

Prof. dr. Kurt Audenaert.

Ik ben ervan op de hoogte dat deze studie werd voorgelegd aan de lokale Commissies voor Medische

Ethiek (Spes et Fides, OPZC Rekem en UPC Sint-Kamillus) en werd goedgekeurd door een

onafhankelijke Commissie voor Medische Ethiek verbonden aan het UZ Gent.

Ik ben ervan op de hoogte dat deze studie wordt uitgevoerd volgens de richtlijnen voor de goede

klinische praktijk (ICH/GCP) opgenomen in de verklaring van Helsinki, opgesteld ter bescherming van

individuen deelnemend aan klinische studies (2013).

Ik ben ervan op de hoogte dat zowel de Commissie ter Bescherming van de Maatschappij als de directie

van de organisatie waar ik momenteel begeleid word, haar medewerking verleent.

Beroepsgeheim en privacy:

Ik ben ervan op de hoogte dat de gegevens bekomen uit dit onderzoek zijn beschermd door het

medisch beroepsgeheim en dat deze om geen enkele reden tegen mij zullen worden gebruikt of

zullen worden gedeeld met derden.

Ik ben ervan op de hoogte dat het onderzoek verloopt in overeenstemming met de wetgeving op het

Beroepsgeheim (Art. 458 van het Strafwetboek) en de Wet ter Bescherming van de Persoonlijke

Levenssfeer (08/12/1992, gewijzigd op 22 augustus 2002).

Verzekering:

Ik ben ervan op de hoogte dat de experimentenwet van 07 mei 2004 de onderzoekers verplicht om

mij, als deelnemer aan wetenschappelijke projecten, te verzekeren voor de deelname en het risico dat

ik loop. Indien ik schade ondervind, worden mijn gegevens doorgegeven aan de verzekeraar. De

onderzoeker informeerde me dat de kans dat ik door deelname aan deze studie enige schade

ondervind, echter zeer klein is.

Bijkomende maatregelen:

Indien tijdens of na een interview duidelijk wordt dat het interview een invloed heeft op mijn

psychische toestand, kan ik contact opnemen met mijn behandelend arts van de voorziening waar ik

verblijf of met de urgentiepsychiatrie van het UZ Gent via het nummer 09 332 21 11. Prof. dr. Kurt

Audenaert is hier de contactpersoon.

Mogelijkheid om vragen te stellen:

Ik heb steeds de mogelijkheid om extra vragen te stellen over het onderzoek en mag ook na afloop

van het onderzoek een samenvatting van de resultaten van dit onderzoekproject bij de onderzoeker

opvragen.

Page 47: Geen einddatum én toch is er hooplib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/942/RUG01-002304942... · 2016. 12. 10. · 4 WOORD VOORAF Alhoewel dit dankwoord op de eerste pagina is neergeschreven,

46

Ontvangen vergoeding:

Ik ontvang voor mijn deelname aan dit onderzoek een vergoeding van €20 in de vorm van

tegoedbonnen.

Geluidsopname van het interview:

Ik geef hierbij de toestemming dat dit interview mag worden opgenomen op geluidsrecorder:

□ Neen

□ Ja

Voor akkoord,

…………………….. (plaats), ………………………… (datum)

De participant, De onderzoeker,

NAAM: NAAM:

………………………………… ………………………………..

HANDTEKENING: HANDTEKENING:

………………………………… ………………………………..

Voor verdere informatie, vragen of toelichting kan ik steeds contact opnemen met:

Natalie Aga

Vakgroep Orthopedagogiek - Universiteit Gent

H. Dunantlaan 2

9000 Gent

tel: 09/331 03 11

E-mail: [email protected]

Page 48: Geen einddatum én toch is er hooplib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/942/RUG01-002304942... · 2016. 12. 10. · 4 WOORD VOORAF Alhoewel dit dankwoord op de eerste pagina is neergeschreven,

47

BIJLAGE 2: INTERVIEWLEIDDRAAD

INTERVIEW

Huidige situatie

- Hoe gaat het momenteel met jou?

- Hoe lang verblijf je hier al?

- Waar heb je nog zoal verbleven (begeleiding, behandeling,…)?

- Waarom verblijf je hier? Waarom ben je in behandeling, begeleiding,…?

- Hoe helpt je verblijf jou hier?

- Vind je dat je hier op je plaats zit? Helpt het jou om hier te zijn, te verblijven?

- Hoe lang duurt je internering al? Denk je dat je internering je verder helpt?

- Wat zou jou helpen om te stoppen met het plegen van feiten?

- Wat zou je helpen om je psychische symptomen te verminderen?

- Wat helpt je vooruit? Waarom?

- Wat helpt je niet vooruit? Waarom niet?

- Wat heeft je vroeger al vooruit geholpen? Waarom?

- Wat zou je nog méér kunnen helpen hier en nu?

- Wat maakt een dag goed voor jou?

- Wat vind je van je levenskwaliteit hier en nu? Als je jezelf of dit moment punten zou mogen geven

in hoe goed je je voelt, hoeveel punten zou jij jezelf dan geven?

- Wat zou je helpen om je levenskwaliteit te verbeteren? Wat zou je helpen om één of twee stappen

verder te geraken

- Hoe was je levenskwaliteit vroeger?

- Hoe zie je jezelf nu?

Toekomstperspectief

- Wat zou je niet helpen in de toekomst? En waarom niet?

- Wat zou je kunnen helpen in de toekomst? En waarom?

- Op welke manier denk je dat dit mogelijk is?

- Wat is voor jezelf je ideale toekomstbeeld? Wat zou je willen doen als je internering stopgezet

zou worden?

- Hoe zie je jezelf in de toekomst? Wat zijn je persoonlijke levensdoelen?

- Welke sterktes heb jij om dit waar te maken?

Wat zijn voor jou de belangrijkste factoren die je vooruit helpen? Als je een top drie zou mogen

opnoemen van de factoren die jou vooruit helpen, wat zou dit dan zijn?

Page 49: Geen einddatum én toch is er hooplib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/304/942/RUG01-002304942... · 2016. 12. 10. · 4 WOORD VOORAF Alhoewel dit dankwoord op de eerste pagina is neergeschreven,

48

Demografische gegevens

o Geslacht:

o Leeftijd:

o Familie, contact ja-neen:

o Ondersteunend netwerk:

o Aard psychiatrische problematiek/verstandelijke beperking:

o Eerdere behandelingen, begeleidingen,…:

o Eerdere gedwongen opnames:

o Huidige behandeling, begeleiding, dagbesteding:

o Start internering:

o Eerdere veroordelingen/interneringen en aantallen:

o Aantal VOP’s, wederopnames:

o Classificatie van de feiten:

o Aard ondersteuning/type woonvorm: