frank peter zimmermann i mario brunello · 2016. 11. 29. · frank peter zimmermann i mario...
TRANSCRIPT
m u z ie k
Frank Peter Zimmermann i Mario
Brunello
Kodâly, Cassadó, Martinü, Ravel,
Paganini
D u o 1 9 9 9 - 2 0 0 0
Frank Peter Zimmermann I Mario Brunello
Kodâly, Cassadô, Martinû, Ravel, Paganini
zondag 10 oktober 1999
Kim Kashkashian. Garth Knox
Berio, Scelsi, Benjamin, Yun, Kurtag, Bartók
maandag 22 november 1999
Mitsuko Ushida. Mark Steinberg
Mozart
zaterdag 4 maart 2000
ism. Festival van Vlaanderen Antwerpen
inleiding Yves Knockaert. 19.15 uur. Foyer
begin concert 20.00 uur
pauze omstreeks 20.45 uur
einde concert omstreeks 21.45 uur
teksten programmaboekje Yves Knockaert
coördinatie programmaboekje deSingel
druk programmaboekje Tegendruk
Frank Peter Zimmermann viool
Mario Brunello cello
Zoltan KodâlyDuo voor viool en cello, opus 7
• Allegro serioso, non troppo
■ Adagio-Andante
• Maestoso e largamente, ma non troppo lente - Presto
Gaspar CassadóSuite voor cello solo
• Preludio. Fantasia
■ Sardana (Danza)
• Intermezzo e Danza
Nicoló PaganiniIntroductie en variaties bij Nel cor più non mi sento
pauze
Bohuslav MartinüDuo voor viool en cello
• Preludio
• Rondo
Maurice RavelSonate voor viool en cello in C
■Allegro
• Très vif
• Lent
• Vif avec entrain
Zoltan Kodâly (1882-1967)
Duo voor viool en cello, opus 7
• Allegro serioso non troppo
• Adagio-Andante
• Maestoso e largamente, ma non troppo - Presto
Van in zijn eerste kamermuziekwerken heeft Zoltan Kodâly het Hon
gaarse folkloristische element op zijn muziek betrokken. In zijn Eerste
Strijkkwartet heeft hij een volksmelodie verwerkt, waarbij hij zo’n res
pect heeft voor het origineel, dat hij de oorspronkelijke harmonisatie
in archaïsch aandoende eenvoudige (pentatonische) akkoorden be
houdt. Vrij snel zal de volksmuziek als bron op een meer alluderende
wijze aanwezig zijn, in het ritme van een verbunko bijvoorbeeld, in het
felle ritmische accentueren of in zigeunerachtige melodieën. Dat is
ook het geval in zijn Duo opus 7. In het grootse en brede opzet van dit
werk, dat aan de romantiek herinnert, refereren ritmes en melodieën
aan Hongaarse volksmuziek en aan zigeunermuziek.
Toch is Kodâly in deze vroege, zeker in het Duo, opvallend modern.
Wat later, met Hary Janos, zal hij dat vroeg twintigste-eeuwse, dat
hier tot zijn palet behoort, achterwege laten om de romantische ze
kerheid als stijl te consolideren. Tegen de achtergrond van de roman
tische breedheid, tekenen zich een aantal elementen af die dit Duo tot
een merkwaardige, rijke en bijzonder hoogstaande compositie ma
ken. Kodâly kiest voor een wat grillig en onvoorspelbaar verloop,
doordat hij in het vraag- en antwoordspel tussen de twee instrumen
ten en in het spel van voor- en achtergrond, alle mogelijke verhoudin
gen gebruikt. Dat voert nu eens tot grote spankracht, dan weer tot
opgedreven virtuositeit, met als opvallendste momenten de solo-ca-
dens van de cello, gevolgd door de solo-cadens van de viool op trillers
en tremolo’s van de cello (in het eerste deel). Daarbij maakt Kodâly
vooral gebruik van allerlei boogtechnieken, zoals saltato en spiccato.
In het tweede deel, het Adagio, is het Hongaarse rubato-aspect in
zuiver melodische zin uitgewerkt. Maar lang duurt dat niet, want ook
hier zijn er plotse heftige uitvallen, die vooral krachtig zijn door de
sterke accentuering van de aanzet van de motieven en zinnen (de
typische accentuering van de Hongaarse taal). Dialogerend met veel
imitaties, evolueert het Adagio naar een grote intensiteit, met steeds
meer bewogenheid.
De finale herneemt dezelfde gedachtegang, maar is zelfs nog vinni
ger in het moderne concertato, de echte strijd tussen de twee instru
menten. En wat je bij de latere Kodâly van Hary Janos aantreft, is ook
reeds hier in de kern aanwezig: hij kan erg humoristisch uit de hoek
komen.
Gaspar Cassadó (1897-1966)
Suite voor cello solo
• Preludio- Fantasia
• Sardana (Danza)
• Intermezzo e Danza
Gaspar Cassadó kreeg zijn opleiding van zijn vader Joaquin Cassadó
en van Pablo Casals. Hij was bijzonder verdienstelijk als cellospeler,
als kamermusicus (met Yehudi Menuhin, met Arthur Rubinstein en
met Jose Iturbi) en als pedagoog verbonden aan de Accademia Chi-
giana te Sienna. Hij trok naar Parijs om er bij Casals te studeren en
kreeg daar compositieles van Manuel de Falla en Maurice Ravel. Bij
het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog keerde hij terug naar Spanje.
Cassadó’s cellospel wordt bewonderd voor de bezieling en de warm
te van de voordracht. Diezelfde kenmerken zijn ook in zijn composities
terug te vinden. Cassadó beperkte zich trouwens tot enkele kamer-
muziekwerken, waaronder een Sonate voor viool en piano, de Sona
ta nello stilo antico spagnuolo voor cello en piano, het Pianotrio en
enkele bravourestukjes voor cello en piano. Alles is in spagnuolo-stijl,
doorspekt met Spaans-Catalaanse volksmuziekelementen.
Vanaf de beginnoten van het eerste deel van zijn Suite voor cello solo,
is duidelijk dat Cassadó kiest voor de gedragen melodie en de klassie
ke tonaliteit in een romantische sfeer. Hij bouwt lange melodiebogen,
die aan de Unendliche Melodie refereren. Daartegenover staan en
kele aspecten van voortspinningstechniek, van eenvoudige progres
sies en van ritmische stuwing, die een grondige kennis van en een
grote liefde voor barokmuziek laten vermoeden. Wie kan immers nog
een suite voor cello solo schrijven, zonder aan Johann Sebastian
Bach te denken?
In het tweede deel, de Sardana, komt de Spaanse ritmiek sterker op
de voorgrond. De cello werkt hier met eenvoudige en korte vraag- en
antwoordmotieven, in een vloeiende opbouw. Uit de volksmuziek is de
suggestie van de bourdon overgenomen. Maar Cassadó doorbreekt
de voorspelbaarheid door plotse chromatische verschuivingen en
onverwachte modulaties. Tegenover de bevestiging van het refrein,
komt zo een verrassende reeks strofes, met elk hun eigen tempo en
ritmiek en hun eigen karakter binnen de verwijzingen naar het volkse
idioom. Ook de melancholische strofe vol chromatische onregelmatig
heden ontbreekt niet. De Sardana is een populaire rondedans uit
Catalonië, eigenlijk de meest poëtische volksdans uit die streek. Het
ronddraaien van de cirkel gebeurt afwisselend in langzaam en snel
ritme. De dansers (man vrouw afwisselend) houden elkaar daarbij
vast bij de hand, met opgeheven armen.
De finale begint met een herinnering aan het eerste deel, maar met
meer versiering en met een typisch Spaanse melodische gang (de
opeenvolging van de kleine en de vergrote secunde binnen een me
lodisch patroon). Het Spaanse aspect is bijgevolg nog meer bena
drukt en het deel verloopt grilliger met snellere en tragere passages,
en met een gestage toename aan volkselementen. De ritmiek verwijst
naar de gitaareffecten (niet zozeer door pizzicato, maar wel door
akkoordbrekingen) van de Spaanse flamenco. Het geheel is opzwe
pend virtuoos en culmineert in een snelle dans.
Nicolö Paganini (1782-1840)
Introductie en Variaties op Paisiello’s Nel cor più non mi sento,
opus 38
Een typisch aspect van de romantiek is de macht die de componist
over zijn publiek poogt uit te oefenen, en dat wordt zeer speciaal
belicht in de figuur van de componist-uitvoerder, die zich als virtuoos
boven de menselijke werkelijkheid verheft. De figuur van Paganini is
hiervan het prototype en zijn muziek was voor vele andere componis
ten (Liszt in de eerste plaats) een voorbeeld. Het duivels aspect van
zijn magere verschijning wist hij bijzonder goed uit te buiten. De virtu
oos presteert de meest ongelooflijke en onwaarschijnlijke dingen op
zijn instrument, wat op een heel speciale manier respect afdwingt van
de luisteraar, die niet enkel voor de muziek, maar vooral en veel meer
voor het charisma in bewondering staat. Met alle opgedreven passio
nele gevoelens en tranerig sentiment werd deze houding van de uit-
voerder-virtuoos bijna geëist door het publiek.
Paganini voldoet niet alleen aan het charisma van de virtuoos. Zijn
biografie is dermate met schandalen gevuld, dat hij moeiteloos de
roddelpers van zijn tijd haalde. Alles begon vrij normaal: hij werd
opgeleid door zijn vader, een amateur die de mandoline bespeelde,
en verder door de kapelmeester van de kathedraal van Genua. Hij
componeerde reeds vanaf 1790 en op negenjarige leeftijd trad hij een
eerste keer als violist voor publiek op. Daarna kreeg hij vioolles en
compositie in Genua en Parma. In 1798 volgde de beloning: Paganini
werd bekroond als de grootste violist van Italië op een wedstrijd te
Lucca. Daarop volgde een eerste concertreis door Italië. In Livorno
verloor hij zijn viool bij het gokken. Een Frans muziekliefhebber gaf
hem daarop een prachtige Guarneri. Het werd zijn geliefkoosd instru
ment. De komende jaren zijn voornamelijk gevuld met gokken en
vrouwenaffaires. Vanaf 1805 reisde hij de wereld rond als virtuoos
solist. Hij speelde bijna uitsluitend zijn eigen muziek, waaronder de
vierentwintig Capriccio’s en drie Vioolconcerti.
In 1834 trok hij zich terug in Genua en vanaf dat ogenblik zal hij niet
meer publiekelijk optreden.
De grote tijdgenoten bewonderden hem en gingen naar hem luiste
ren: Schubert in Wenen, Chopin in Warschau, Schumann in Frank
furt, in Parijs behoren Berlioz en Liszt tot zijn publiek.
Nel cor più non mi sento is een aria uit de opera La Molinara van
Giovanni Paisiello. Met zijn meer dan tachtig opera’s, vooral opera
buffa, was Paisiello bijzonder succesvol in Italië in de late achttiende
eeuw. Het thema van de aria levert Paganini voldoende interessant
melodisch en ritmisch materiaal om het in een reeks van acht variaties
in alle mogelijke virtuoze vondsten op de viool uit te werken.
Bohuslav Martinü (1890-1959)
Duo
• Preludium
■ Rondo
Het Preludium begint met een klagende melodie, geïmiteerd in beide
instrumenten, maar het karakter verandert al snel in een meer gedre
ven voorstelling van het thema. Vanaf nu gaan de viool en de cello als
twee evenwaardige partners in alle mogelijke contrapuntische ver
houdingen het thema ontwikkelen. Daarbij vallen enkele akkoordisch
gelijkritmische momenten op, waarin de meer bezonnen sfeer van het
begin hervonden wordt. Het Preludium speelt zich meestal af in de
lage tessituur: laag voor de viool en aansluitend in de hoogte voor de
cello. Het thema waar het hele Preludium op gebouwd is, heeft duide
lijk ritmische en melodische connecties met de volksmuziek.
Het Rondo is vinnig en snel. Het samenspel van beide instrumenten is
nu heel virtuoos. Het lijkt een steekspel waarin beide elkaar naar de
kroon steken, met korte motieven die zich in gelijke beweging en
tegenbeweging ontwikkelen en momenten waar beide hun eigen gang
gaan en het geheel zijn tonale vastheid helemaal verliest. Martinü
speelt letterlijk, want wat later zijn de twee dialogerende partijen het
dan weer volkomen eens met elkaar en werken ze samen dezelfde
opbouw uit, afwisselend een motief aanbrengend en de ontwikkeling
hand in hand steunend. Ook in het hoofdthema van het Rondo kan
men als aan de basis gemakkelijk een referentie aan een snelle volks
dans herkennen. Midden het stuk staat een lange solocadens voor de
cello, grotendeels tweestemmig, waardoor er in feite een voortzetting
is van het dialogerende geheel, maar dan in de lage tessituur van één
instrument. Daarna mag de viool zijn virtuoze cadens spelen, wat
zigeunerachtig in de glissandi naar zeer hoge tonen en ondersteund
door trillers, tremolo’s en gebroken akkoorden van de cello.
Alhoewel het om een duo gaat met een beperkte lengte, heeft het de
allure van een groot concertstuk, waarbij de cadensen van het Rondo
zonder meer in een concerto zouden kunnen overgeplaatst worden
en waarbij overduidelijk een orkestrale denkwijze aan de basis ligt.
Het Duo is door Martinü opgedragen aan zijn beste vriend, de violist
Stanislav Novak en aan de cellist Maurice Frank. Zij traden zeer vaak
als duo op en speelden daarbij bij voorkeur de werken voor viool en
cello van Ravel, Martinü en Honegger. Ze vormden ook de kern van
het Novak-Frank-kwartet dat in 1925 het Tweede Strijkkwartet van
Martinü met bijzonder veel succes gecreëerd had.
Maurice Ravel
Sonate voor viool en cello in C
• Allegro
• Très vif
• Lent
• Vif avec entrain
Net als Claude Debussy of Igor Stravinsky onderging Maurice Ravel
na de Eerste Wereldoorlog een zelfde soort stijlverandering en evolu
eerde hij naar een uitgepuurd neoclassicisme met licht expressionisti
sche impulsen. In die periode ontstond de Sonate voor vioolo en cello.
Ravel heeft er van 1920 tot 1922 aan gewerkt. Dat is uitzonderlijk
lang voor hem. Ravel commentarieert : “Het lijkt een kleinigheidje,
deze machine voor twee instrumenten. Maar het is het resultaat van
anderhalf jaar zwoegen. Op die tijd zou Milhaud het al klaar gespeeld
hebben om vier symfonieën te realiseren, vijf kwartetten en verschil
lende dramatische stukken op teksten van Paul Claudel”. Verder
spreekt hij van het afzweren van de charme van de harmonie en van
een sterk uitgesproken terugkeer in de richting van de melodie. Het
melodisch-harmonische vernieuwende ligt in het bimodale en het bi
tonale, dat veroorzaakt wordt door de voortdurende afwisseling van
kleine en grote tertsen in de samenklanken en in het polyfone lijnen
spel. Deze ambiguïteit schept een heel speciale sfeer en ook een
volkomen onvoorspelbaarheid wat betreft de evolutie van het stuk.
Oorspronkelijk betitelde Ravel zijn Sonate voor viool en cello als Duo,
wat een duidelijke verwijzing inhield naar het werk voor dezelfde be
zetting van Kodâly. Hij kende Kodaly's compositie zeker en heeft zelfs
in de finale een Hongaars tintje verstopt. Een andere invloed is deze
van Schönberg, die te vinden is in het gedurfde en niets ontziende
van het contrapunt en de harmoniek. Ravel onderbrak speciaal het
componeren aan zijn Sonate om naar Parijs te gaan voor de Franse
première van Pierrot Lunaire van Schönberg. Diens muziek boeide
hem enorm rond 1920 en Pierrot beviel hem door de grote originali
teit.
De première van de Sonate werd gespeeld door de violiste Hélène
Jourdan-Morhange, een vriendin van Ravel, en de cellist Maurice
Maréchal, in de Salle Pleyel in Parijs op 6 april 1922. Jourdan-Mor
hange herinnert zich hoe streng Ravel eiste dat zijn gedetailleerde
uitvoeringsaanwijzingen exact gerealiseerd werden, om precies de
door hem bedoelde expressie te treffen. In het scherzogedeelte (Très
vif) moet de cello op een bepaald ogenblik als een fluit klinken en de
viool als een trommel, had Ravel hen uitgelegd. Toen ze opmerkte dat
alleen de grootste virtuozen in staat waren om zijn moeilijke stuk te
spelen, toonde de componist zijn voldoening: “zo kan het niet door
amateurs vermoord worden”.
De pers beschreef het stuk bij de creatie als een massacre. Ook het
publiek was alles behalve positief. Ravel zelf was niet aanwezig: com
mentatoren zeggen dat hij de grootste mislukking uit zijn hele carrière
daardoor ontkomen is of zelf niet meegemaakt heeft.
Frank Peter Zimmermann
Frank Peter Zimmermann is in 1965 in Duisburg geboren. Op vijfjarige leeftijd
begon hij zijn vioolstudie en vijf jaar later maakte hij zijn debuut in zijn geboorte
plaats. Van 1976 tot 1978 studeerde hij bij Valery Gradov aan de Folkwang-
Musikhochschule te Essen en behaalde destijds de eerste prijs van de Jugend
musiziert Wettbewerb. Hij vervolgde zijn studies bij Saschko Gawriioff op de
Staatliche Hochschule der Künste Berlin en vanaf 1980 bij Herman Krebbers in
Amsterdam. Sindsdien speelt Frank Peter Zimmermann met aile belangrijke
orkesten ter wereld en werkt hij samen met vele gerenommeerde dirigenten. Zijn
vele engagementen brengen hem naar alle belangrijke concertzalen en internatio
nale muziekfestivals in Europa, de Verenigde Staten, Japan en Australië. Behalve
zijn debuut bij het New York Philharmonie Orchestra onder leiding van Kurt Masur
in december 1996, en zijn zeer succesvolle concerten met de Wiener Philharmo-
niker onder leiding van Lorin Maazel, zijn als enkele recente hoogtepunten te
noemen: de Berliner Philharmoniker onder leiding van Mariss Jansons, het Ko
ninklijk Concertgebouworkest onder leiding van Riccardo Chailly, het Boston Sym
phony Orchestra onder leiding van Bernard Haitink, het Philadelphia Orchestra
onder leiding van Wolfgang Sawallisch, het Cleveland Orchestra onder leiding van
Christoph von Dohnanyi, het Pittsburgh Symphony Orchestra onder leiding van
Mariss Jansons, het orkest van de Scala in Milaan onder leiding van Wolfgang
Sawallisch, het Philharmonia Orchestra onder leiding van Esa-Pekka Salonen,
het Gewandhausorchester Leipzig onder leiding van Kurt Masur en het orkest van
de Bayerischer Rundfunk onder leiding van Lorin Maazel. Tevens maakte hij
uitgebreide tournees naar Japan en Australië. In de komende seizoenen zal Frank
Peter Zimmermann soleren bij het Philadelphia Orchestra onder leiding van Wolf
gang Sawallisch, het Orchestre de Paris onder leiding van David Zinman, de
Münchener Philharmoniker onder leiding van Heinrich Schift, de Sâchsische Staats-
kapelle Dresden onder leiding van Bernard Haitink, het Los Angeles Philharmonic
Orchestra onder leiding van Esa-Pekka Salonen, het orkest van de Bayerischer
Rundfunk onder leiding van Lorin Maazel, het Oslo Philharmonic Orchestra onder
leiding van Mariss Jansons, het Cleveland Orchestra onder leiding van Christoph
von Dohnanyi, het English Chamber Orchestra, het Orpheus Chamber Orchestra
en de Camerata Academica Salzburg onder leiding van Roger Norrington. Naast
zijn vele engagementen met orkest, geeft hij tevens regelmatig recitals. Zijn
interpretaties van het klassieke, romantische en twintigste-eeuwse repertoire
worden wereldwijd door pers en publiek jubelend ontvangen. Frank Peter Zimmer
mann ontving in 1990 de Premio del Accademia Musicale Chigiana, Siena en in
april 1994 de prestigieuze Rheinischer Kulturpreis 1994. Voor EMI Classics, met
wie hij een exclusief contract heeft, nam hij tot dusver de vioolconcerten op van
Tsjaikovsky, Beethoven, Mozart, Brahms, Prokofiev, Sibelius, Mendelssohn,
Dvorak, Glazunov, Saint-Saëns nr 3, Berg en Stravinsky, evenals Ravel’s Tziga
ne. Met pianist Alexander Lonquich is hij te beluisteren in werken van Mozart,
Prokofiev, Ravel, Debussy, Janâcek en werken van componisten van de Group
des Six. Ook verschenen zijn opnames van de zes solosonates van Eugène
Ysaÿe en in mei 1997 het dubbelconcert van Brahms met Heinrich Schift en het
London Philharmonic Orchestra onder leiding van Wolfgang Sawallisch. Dit najaar
zal zijn opname van het vioolconcert van Kurt Weill met de Berliner Philharmoni
ker onder leiding van Mariss Jansons verschijnen. Veel van de bovengenoemde
opnames ontvingen wereldwijd belangrijke prijzen en onderscheidingen. Het door
Frank Peter Zimmermann bespeelde instrument is een Stradivarius uit 1706, de
ex-Dragonetti, die hem door de Westdeutsche Landesbank ter beschikking wordt
gesteld.
Mario Brunello
Mario Brunello studeerde bij Adriano Vendramelli en Antonio Janigro en kreeg in
1986 de Eerste Prijs op de achtste editie van het internationale Tsjaikovsky
Concours in Moskou. Hij speelde als solist bij de meeste grote Europese, Ameri
kaanse en Japanse orkesten zowat overal ter wereld. Zo musiceerde hij vorige
seizoenen onder meer met het Philadelphia Orchestra onder leiding van Wolfgang
Sawallisch, met Valeri Gergiev in Sint-Petersburg, met de Münchener Philharmo
niker onder leiding van Semyon Bychkov en nogmaals met Gergiev en zijn Kirov
Theater Festival Orkest. Mario Brunello is stichter en dirigent van het Orchestra
d’Archi Italiana. Daarbuiten is hij vaak actief in kleinere bezetting: in duo met
Massimo Somenzi, Andrea Lucchesini en thans met Frank Peter Zimmermann.
Zijn repertoire gaat van Bach tot hedendaagse composities. Mario Brunello be
speelt een Maggini uit 1600 die uit het bezit komt van de grote cellist Franco
Rossi.
deSingel &WWV"0N,SCH
Oesguinlei 25 . 2018 Antwerpen tel 03/248.28.28 . fax 03/248.28.00 tickets on line: www.desingel.be
Braziliëstraat 15 .200 0 Antwerpen tel 03/231.37.37 . fax 03/213.54.00 [email protected]