faculteit rechtsgeleerdheid universiteit...
TRANSCRIPT
1
Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent
Academiejaar 2013-14
HET FEDERAAL PARKET EN DE LOKALE PARKETTEN :
COMPLEMENTAIR OF CONCURRENTEN ?
Masterproef van de opleiding
‘Master in de rechten’
Ingediend door
TOPCU EMINE
00801355
Promotor : Prof. Dr. Brice De Ruyver
Commissaris : Dr. Karen Verpoest
2
Inhoudsopgave
VOORWOORD .......................................................................................................................................... 5
INLEIDING ................................................................................................................................................ 6
DEEL 1 : DE PARLEMENTAIRE ONDERZOEKSCOMMISSIES ...................................................................... 7
Hoofdstuk 1 : De Bendecommissie I (1988-1989) ............................................................................... 7
Afdeling 1 : Vaststellingen ............................................................................................................... 7
Afdeling 2 : Voorstellen ................................................................................................................... 9
Afdeling 3 : Pinksterplan I .............................................................................................................. 10
Hoofdstuk 2 : Commissie Mensenhandel (1993-1994) ..................................................................... 13
Afdeling 1 : Inleiding ...................................................................................................................... 13
Afdeling 2 : Vaststellingen en voorstellen ..................................................................................... 13
Hoofdstuk 3 : Commissie Dutroux (1996-1997) ................................................................................ 15
Afdeling 1 : Inleiding ..................................................................................................................... 15
Afdeling 2 : Vaststellingen ............................................................................................................. 16
Afdeling 3 : Aanbevelingen ............................................................................................................ 18
Hoofdstuk 4 : Bendecommissie II ...................................................................................................... 19
Afdeling 1 : Het verslag van de Bendecommissie II ....................................................................... 19
DEEL 2 : HET OCTOPUSAKKOORD .......................................................................................................... 20
Hoofdstuk 1 : Algemeen ................................................................................................................... 20
Hoofdstuk 2 : Inhoud ......................................................................................................................... 21
Hoofdstuk 3 : De hervorming van de justitie .................................................................................... 23
Afdeling 1 : De hervorming van het openbaar ministerie ............................................................. 23
Doelstelling 1 : Versterking van de parketten van eerste aanleg ............................................. 23
De horizontale integratie van het openbaar ministerie ........................................................ 23
Horizontale mobiliteit van de parketmagistraten ................................................................. 24
Raad van de procureurs des Konings .................................................................................... 24
Doelstelling 2 : De verticale integratie van het openbaar ministerie ...................................... 25
Doelstelling 3 : De uitbouw van het college van procureurs-generaal ..................................... 27
Doelstelling 4 : De oprichting van een federaal parket ............................................................ 28
Afdeling 2 : Oprichting van de Hoge Raad voor de Justitie .......................................................... 29
Situering .................................................................................................................................... 29
Organisatie en de bevoegdheden ............................................................................................. 30
Hoofdstuk 4 : Hervorming van de politie .......................................................................................... 31
3
Afdeling 1 : Algemeen ................................................................................................................... 31
Afdeling 2 : Geïntegreerde politiezorg op twee niveaus ............................................................... 31
Afdeling 3 : Samenwerking tussen de twee niveaus ..................................................................... 33
Deel 3 : HET FEDERAAL PARKET ............................................................................................................ 34
Hoofdstuk 1 : De oprichting van het federaal parket ....................................................................... 34
Hoofdstuk 2 : De samenstelling van het federaal parket .................................................................. 35
Hoofdstuk 3 : De leiding van het federaal parket : De federale procureur ....................................... 36
Afdeling 1 : De positie van de federale procureur ........................................................................ 36
Afdeling 2 : De verhouding tussen de Minister van Justitie en de federale procureur ................ 38
Afdeling 3 : Controlemechanismen ten aanzien van de federale procureur ............................... 39
Hoofdstuk 4 : De bevoegdheden van het federaal parket ................................................................ 40
Afdeling 1 : De uitoefening van de strafvordering ........................................................................ 40
Afdeling 2 : De coördinatie van de uitoefening van de strafvordering en het vergemakkelijken
van de internationale samenwerking ............................................................................................ 45
Afdeling 3 : Het toezicht op de algemene en bijzondere werking van de federale politie ........... 46
Afdeling 4 : Bijkomende bevoegdheden van het federaal parket ................................................. 48
Hoofdstuk 5 : De delegatie en de detachering .................................................................................. 48
Afdeling 1 : Delegatie .................................................................................................................... 49
Afdeling 2 : Detachering ................................................................................................................ 49
Afdeling 3 : Pool van magistraten ................................................................................................. 50
Hoofdstuk 6 : De verhouding van het federaal parket tot de federale politie .................................. 51
Afdeling 1 : Een aparte gerechtelijke dienst voor het federaal parket ......................................... 51
Afdeling 2 : Een vaste politiecapaciteit voor het federaal parket ................................................ 51
DEEL 4 : HET INJUNCTIERECHT VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE .......................................................... 52
Hoofdstuk 1 : Het positief injunctierecht ......................................................................................... 52
Hoofdstuk 2 : Het negatief injunctierecht ......................................................................................... 54
Hoofdstuk 3 : Negatieve injuncties met een algemene strekking? ................................................... 55
DEEL 5 : DE LOKALE PARKETTEN ........................................................................................................... 57
Hoofdstuk 1 : Inleiding ...................................................................................................................... 57
Hoofdstuk 2 : De interne organisatie van de lokale parketten ......................................................... 58
Hoofdstuk 3 : De procureur des Konings .......................................................................................... 58
Afdeling 1 : De materiële bevoegdheid van de procureur des Konings ....................................... 59
Afdeling 2 : De territoriale bevoegdheid van de procureur des Konings ..................................... 59
Afdeling 3 : De relatie van de procureur des Konings met de politiediensten ............................. 60
4
DEEL 6 : DE SPANNINGEN TUSSEN HET FEDERAAL PARKET EN DE LOKALE PARKETTEN ...................... 61
Hoofdstuk 1 : De conflicten betreffende de behandeling van de zaak ............................................. 61
Afdeling 1 : Hypothese 1 Er is nog geen opsporings- of gerechtelijk onderzoek en het federaal
parket krijgt kennis van een strafbaar feit .................................................................................... 61
Afdeling 2 : Hypothese 2 Er werd reeds door één of meer parketten van eerste aanleg een
opsporingsonderzoek gestart, en vervolgens blijkt dat er redenen zijn om de zaak op federaal
niveau te behandelen .................................................................................................................... 62
Afdeling 3 : Het overleg tussen de federale procureur en de lokale procureur des Konings ....... 63
Afdeling 4 : Een primauteit voor het federaal parket en het evocatierecht ................................. 63
Hoofdstuk 2 : De nietigheden tussen het federaal parket en de lokale parketten ........................... 65
Hoofdstuk 3 : De mogelijke desorganisatie van de lokale parketten door detachering en delegatie
........................................................................................................................................................... 67
Hoofdstuk 4 : De verhouding tussen het federaal parket en de
onderzoeksrechter/onderzoeksgerechten ........................................................................................ 69
Afdeling 1 : Inleiding ...................................................................................................................... 69
Afdeling 2 : Hypothese 1 Er loopt enkel één gerechtelijk onderzoek ........................................... 69
Afdeling 3 : Hypothese 2 Er lopen meerdere gerechtelijke onderzoeken, waarbij meerdere
onderzoeksrechters zijn betrokken ............................................................................................... 70
DEEL 7 : EVALUATIE VAN DE SPANNINGEN ........................................................................................... 71
Afdeling 1 : De uitoefening van de strafvordering ........................................................................ 71
Afdeling 2 : De coördinatie van de uitoefening van de strafvordering ......................................... 74
Afdeling 3 : Delegatie en detachering ........................................................................................... 75
Afdeling 4 : Deelname van de federale procureur aan de vergaderingen van het college van
procureurs-generaal en raad van de procureur des Konings ........................................................ 78
CONCLUSIE : CONCURRENTEN OF COMPLEMENTAIR? ......................................................................... 79
BIBLIOGRAGIE ........................................................................................................................................ 81
5
VOORWOORD
Deze masterproef kwam tot stand in het kader van de opleiding Rechtsgeleerdheid aan de
Universiteit Gent. Dit is het eindresultaat van maanden aan een stuk opzoeken, selecteren en
analyseren. Uiteraard zou het mij niet gelukt zijn zonder de steun van enkele personen die mij
dag en nacht bijstonden.
Vooreerst wil ik mijn promotor Prof. Brice De Ruyver bedanken voor al zijn hulp. Hij gaf mij
de nodige begeleiding en ondersteuning. Zonder zijn steun en positieve benadering had ik
mijn masterproef niet tot een goed einde kunnen brengen.
Daarnaast wil ik mijn ouders, mijn zussen en mijn vrienden bedanken voor hun eindeloze
steun en vertrouwen in mij.
Alles werd een groot stuk gemakkelijker dankzij hen.
Verder wil ik iedereen bedanken die mij telkens de nodige duw in de rug gaf op weg naar een
diploma.
Bedankt iedereen..
Emine Topcu
6
INLEIDING
Lange tijd werd de strafrechtsbedeling in België geconfronteerd met allerlei moeilijkheden
door de versnippering van het gerechtelijk apparaat. Zevenentwintig gerechtelijke
arrondissementen zorgden voor een frustrerende vertraging van het opsporing en vormden
een belemmering voor de optimale werking van de lokale parketten.
De strafrechtsbedeling kende daarnaast een hoop gebreken en zorgde voor scherpe kritiek.
Deze gebreken en mankementen waren het resultaat van jarenlange verwaarlozing van het
justitie door de politici1.
De actoren waren overbelast en konden er niet in slagen om een samenhangend en consistent
afhandelingsbeleid op gang te zetten2. De stijgende criminaliteit kon hierdoor niet
tegengehouden worden. Op die manier kwamen we in een toestand die we reeds lange tijd
kennen in ons land, namelijk de gerechtelijke achterstand.
Als gevolg hiervan ontstond bij de burger uiteraard wantrouwen in de doelmatigheid en
rechtmatigheid van de strafrechtsbedeling3.
Het is niet verwonderlijk dat het openbaar ministerie in grote mate werd geraakt door de
kritieken aangezien het een centrale positie heeft in de strafrechtsbedeling.
Het overgroot deel van de reacties kwamen van de parlementaire onderzoekscommissies die
duidelijk maakten dat er nood was aan een hervorming. Vooral de Dutroux-affaire bracht het
justitie en strafrechtsbedeling naar de top van het politieke agenda. De ontsnapping van
Dutroux Nihoul in 1998 werd de laatste druppel die het emmer deed overlopen. In versnelde
tempo kwam het Octopusakkoord tot stand die zowel in een hervorming voor de politie als
een hervorming voor het gerecht voorzag. Vooral met de hervormingen van het gerecht en in
het bijzonder met de oprichting van het federaal parket probeerde de wetgever een soelaas te
bieden aan het disfunctioneren van de strafrechtbedeling.
In dit werk zal ik proberen de weg naar het Octopusakkoord te schetsen door de parlementaire
onderzoekscommissies uiteen te zetten die een belangrijke rol hebben gespeeld bij de
totstandkoming ervan. Vervolgens zal ik het federaal parket en de lokale parketten
behandelen. Verder zal ik enkele knelpunten behandelen die naar voor komen in de literatuur
omtrent de samenwerking tussen de lokale parketten en het federaal parket. In een evaluatie
zullen de mogelijke spanningen getoetst worden aan de realiteit. Ten slotte zal ik in de
conclusie een antwoord geven op de vraag of het federaal parket en de lokale parketten
complementair werken of elkaars concurrenten zijn.
1 T. VAN PARYS en S. DE CLERCK, Justitiebeleid 1995-1999, 18 mei 1999, Inleiding ; C. ELIAERTS, “De
ondraaglijke lichtheid van het strafbeleid: een terugblik”, Panopticon 1997,(1) 3. 2 D. VAN DAELE, Openbaar ministerie en strafrechtelijk beleid, Antwerpen,Intersentia, 2002, 6.
3 . VAN DAELE, Openbaar ministerie en strafrechtelijk beleid, Antwerpen,Intersentia, 2002, 4.
7
DEEL 1 : DE PARLEMENTAIRE ONDERZOEKSCOMMISSIES
Hoofdstuk 1 : De Bendecommissie I (1988-1989)
1. De tweede helft van de jaren tachtig was een woelige periode. De Bende van Nijvel
pleegde moordende overvallen tussen de jaren 1982 en 1985 op de warenhuizen Colruyt en
Delhaize. Het onderzoek naar de aanslagen faalde en hierdoor kwam de slechte werking van
politie en justitie in het daglicht. Dit gaf aanleiding tot de instelling van een parlementair
commissie die belast was met het onderzoek naar de wijze waarop de bestrijding van het
banditisme en het terrorisme georganiseerd wordt4, namelijk Bendecommissie I
5. De opdracht
van deze commissie bestond erin om de wijze te onderzoeken waarop in België de bestrijding
van het banditisme en terrorisme gebeurt, na te gaan welke diensten bij deze bestrijding
betrokken zijn, welke de bevoegdheden zijn van deze diensten en welke hun
verantwoordelijkheden zijn, welke de wijze is waarop deze diensten informatie verzamelen,
hoe deze diensten werken en hoe zij gestructureerd zijn, over welke middelen deze diensten
beschikken en hoe de werking van deze diensten wordt gecoördineerd6.
2. Deze commissie bracht eerst een verslag op 3 april 1990 en een eindrapport op 2 mei 1990.
Zij wees op het feit dat het politiebeleid het dieptepunt had bereikt en dat het onderzoek naar
de Bende van Nijvel een heleboel lacunes vertoonde.
Afdeling 1 : Vaststellingen
3. De Bendecommissie I bracht volgende algemene bevindingen met betrekking tot de politie
naar voren :
Politieoorlog : gebrekkige coördinatie tussen de politiediensten
Lacune in de werking van politiediensten en inlichtingendiensten omdat ze het
eigen belang vaak boven het algemeen belang stellen.
Grote wantrouwen en onenigheid binnen de korpsen.
Gebrekkige communicatie en coördinatie binnen de politiediensten en
magistratuur.
Autonome optreden van de politiediensten door de strakke indeling van de
arrondissementen. De coördinatie die slecht verloopt doordat politiediensten
vaak op eigen initiatief onderzoeksdaden stellen. Dit leidt tot parallelle
opsporingen en informatieverwarring7.
4 . VAN DAELE, Openbaar ministerie en strafrechtelijk beleid, Antwerpen,Intersentia, 20022002, 7.
5 Parlementair onderzoek naar de wijze waarop bestrijding van het banditisme en het terrorisme georganiseerd
wordt, Verslag namens de onderzoekscommissie uitgebracht door de heren VAN PARYS en LAURENT, Parl. St.Kamer 1989-1990, nr.59/8 – 1988. 6 Voorstel tot instelling van een onderzoekscommissie belast met het onderzoek naar de wijze waarop de
bestrijding van het banditisme en het terrorisme georganiseerd wordt, Parl. St. Kamer 1988, nr. 59/4. 7 Verslag namens de onderzoekscommissie belast met het onderzoek naar de wijze waarop de bestrijding van
het banditisme en het terrorisme wordt georganiseerd, Parl. St. Kamer 1988, 59/10.
8
Gerecht en politie beschikken niet over de nodige middelen om weerstand te bieden
aan de georganiseerde misdaad
Gebrek aan een wettelijke regeling bijzondere opsporingstechnieken.
Te weinig permanenties bij de politiediensten. Het gevolg is dat ze niet snel
genoeg ter plaatse kunnen komen ingeval van een misdrijf.
Nationaal politiealarm werkt onvoldoende.
Groot gebrek aan goede bewapening, voertuigen en communicatiemiddelen8.
Het gebrek aan middelen voor een onderzoeksrechter : geen logistieke
ondersteuning zoals informatica, telefax en vergaderruimte.
Er is personeelstekort9.
4. Uit de vaststellingen kan worden afgeleid dat deze commissie vooral aandacht heeft
besteed aan de slechte werking en de organisatie van de politiediensten. Enerzijds omdat er op
vlak van misdaadbestrijding geen alomvattende regeling werd getroffen en anderzijds omdat
de bestaande maatregelen telkens werden genomen naar aanleiding van een voorval, hebben
de politiediensten te maken met een groot onmacht tegen georganiseerde misdaad10
.
5. De commissie stelde vast dat de politiediensten onnauwkeurig en nonchalant te werk
gingen bij de gerechtelijke onderzoeken. De gebruikte methoden waren onaangepast en de
deskundigenonderzoeken verliepen niet zoals verwacht. De bewijsstukken gingen verloren
door slordigheid en de plaats van de misdaad werd onvoldoende beschermd opdat de sporen
niet zouden verdwijnen. Het gebrek aan communicatie en coördinatie binnen de
politiediensten heeft geleid tot afwezigheid van eenheid van het onderzoek. Eenheid van
onderzoek zou tot stand komen als het onderzoek gevoerd zou worden door één bepaald
persoon of een groep personen die dan op hun beurt alle informatie zouden centraliseren. In
het geval van Bende van Nijvel verliep het onderzoek niet op die manier. Alle
onderzoeksdaden werden verricht door allerlei politiediensten zonder centralisatie van de
gegevens. Eén van de meest absurde gevolgen hiervan was dat eenzelfde getuige of verdachte
door meerdere politiediensten werd ondervraagd11
. Wat de slachtoffers betreft kwam de
commissie tot de vaststelling dat er geen aandacht was voor nazorg. Zij zouden de
mogelijkheid moeten krijgen om naar de onderzoeksrechter te gaan om specifieke
onderzoekdaden te kunnen vragen. De commissie vond ook dat het nodig was om de
slachtoffers te informeren over de vorderingen in het onderzoek12
.
6. Naast de vaststellingen van de commissie over de politie, zijn ook enkele minpunten van
het openbaar ministerie vermeld in het rapport. De gebreken van het openbaar ministerie zijn
8 B. DE RUYVER, Strafrechtelijk beleid, 2013-2014, 134.
9 Verslag namens de onderzoekscommissie belast met het onderzoek naar de wijze waarop de bestrijding van
het banditisme en het terrorisme wordt georganiseerd, Parl. St. Kamer 1988, 59/10. 10
L. ARNOU, “Strafrechtspleging voor de 21ste eeuw. Beknopt overzicht van de inhoud en de beleidsvoorstellen van de bendecommissie”, R.W. 1990-91, 971. 11
Parlementair onderzoek naar de wijze waarop de bestrijding van het banditisme en het terrorisme georganiseerd wordt. Verslag namens de onderzoekscommissie uitgebracht door de heren Van Parys en Laurent, Parl.St. Kamer 1987-1988, nr. 59/8, 174 ; M. ROELS, Men zou in dit land bijna om een ramp smeken: Justitie- en politiehervorming naar aanleiding van de zaak-Dutroux, masterproef Rechten Universiteit Gent, 2008-2009,27. 12
F. VERHOEST, “Politiek verspilde veel tijd na de eerste Bende-commissie. Pijnpunten van Justitie en Politie waren in 1990 al bekend”, De Standaard, 14 april 1995.
9
eerder als bijkomende elementen vermeld aangezien meer aandacht werd besteed aan de
politie.
7. Toch werden enkele knelpunten naar voren gebracht die later in het Octopusakkoord
uitgebreid aan bod zouden komen:
Er bestonden ernstige problemen in de verhouding tussen het openbaar ministerie en
de politiediensten.
Het openbaar ministerie beschikte over onvoldoende middelen om effectief gezag te
kunnen uitoefenen op de opsporing.
De leiding en het toezicht dat openbaar ministerie uitoefende op de politiediensten was
niet voldoende.
Er was geen sprake van informatie-uitwisseling of communicatie tussen de parketten
en de politiediensten.
De gebrekkige coördinatie tussen de verschillende parketten van eerste aanleg13
.
Afdeling 2 : Voorstellen
8. De commissie heeft naast haar vaststellingen ook een reeks voorstellen gedaan om aan de
benoemde gebreken tegemoet te kunnen komen. Met betrekking tot de tekortkomingen van de
politiediensten heeft de commissie verscheidene aanbevelingen naar voren gebracht. Wat het
disfunctioneren van het openbaar ministerie betreft bevat het verslag geen duidelijke
oplossing. De verklaring hiervoor is waarschijnlijk het feit dat de organisatie van het openbaar
ministerie als instelling geen belangrijke plaats had in het onderzoek van de Bendecommissie
I. Toch vermeldde de commissie in het verslag dat het opsporings- en vervolgingsbeleid
politiek van aard was zodat de verantwoordelijkheid ervoor bij de uitvoerende macht lag en
dat enkel minister van Justitie verantwoordelijk was voor het gevoerde strafrechtelijk beleid14
.
9. De voorstellen van de commissie waren15
:
Demilitariseren van de Rijkswacht.
Een functionele begroting opstellen in plaats van een begroting per korps.
Een veiligheidscomité als overlegforum tussen de bevolking, het gerecht en de politie.
Een nationale beleidsformulering als kader voor het beleid van de arrondissementele
en provinciale comités.
Herverdeling van de taken van de politie.
Een extern controleorgaan voor een toezicht op alle politieambtenaren.
13
. VAN DAELE, Openbaar ministerie en strafrechtelijk beleid, Antwerpen,Intersentia, 2002, 7; Verslag namens de onderzoekscommissie belast met het onderzoek naar de wijze waarop de bestrijding van het banditisme en het terrorisme wordt georganiseerd, Parl. St. Kamer 1988, nr.59/8, 205-211, 307-308 en 312-314. 14
D VAN DAELE., C.FIJNAUT en R. VERSTRAETEN, De hervorming van het openbaar ministerie : een rechtsvergelijkend commentaar op de totstandkoming, inhoud en draagwijdte van het Octopus-akkoord, 1999, 273 ; . VAN DAELE, Openbaar ministerie en strafrechtelijk beleid, Antwerpen,Intersentia, 2002, 7-8. 15
Verslag namens de onderzoekscommissie belast met het onderzoek naar de wijze waarop de bestrijding van het banditisme en het terrorisme wordt georganiseerd, Parl. St. Kamer 1988, 59/8, 59/9 en 59/10.
10
Een wettelijke regeling voor onderzoekstechnieken uitwerken.
Een hervorming van de opleiding van politiemensen. De commissie meende dat de
opleiding van de gemeentepolitie onvoldoende gestructureerd was. Daarnaast vond ze
dat de opleiding van de Rijkswacht te veel gericht was op ordehandhaving, terwijl de
opleiding van de gerechtelijke politie onvoldoende was.
Het oprichten van een wetenschappelijke politie. De leden zouden mensen zijn met
wetenschappelijke achtergrond.
Nationaal Instituut voor Criminalistiek oprichten. Dit instituut zou dan een nationale
ondersteuningsdienst zijn met als taak logistieke steun te geven aan de
wetenschappelijke politie, het centraliseren van de gegevens en het voorlichten van de
minister van Justitie bij het uitwerken van zijn beleid.
Een wettelijke basis voor het opsporingsonderzoek uitwerken.
Opleggen van stageperiode aan onderzoekmagistraten aangezien de
onderzoeksrechter zelf alle beslissingen neemt in een onderzoek waardoor hij zoveel
mogelijk up-to-date moet zijn.
De dubbele hoedanigheid van onderzoeksrechter afschaffen. De onderzoeksrechter
zou zijn hoedanigheid van officier van de gerechtelijke politie verliezen om zijn
onafhankelijkheid te vrijwaren. Verder zou hij alleen de rechter van het onderzoek
zijn met grote controle op de wettigheid van het onderzoek.
Een wettelijke regeling van de taakomschrijving en de bevoegdheidsafbakening van
de Staatsveiligheid. Een dwingende gedragscode zal bepalen hoe de mededelingen
van de leden van de Staatsveiligheid moeten gebeuren aan de gerechtelijke instanties.
Een wettelijke basis voor het opsporingsonderzoek uitwerken.
De invoering van nationale magistraten. De commissie wilt op die manier aan de
versnippering van het gerechtelijk apparaat over zevenentwintig gerechtelijke
arrondissementen verhelpen.
Afdeling 3 : Pinksterplan I
10. De vaststellingen van de Bendecommissie I waren zodanig frappant dat de toenmalige
regering Martens (’90) al snel reageerde met een regeringsmededeling, ‘Pinksterplan I’
genaamd16
. Het Pinksterplan met als uitgangspunten ordehandhaving, veiligheid van de
burgers en beteugeling van misdrijven steunde op vier belangrijke principes :
1) Aanpak van de structurele en institutionele problemen en de problemen inzake
mentaliteit.
2) Samenhang
3) Democratische vrijheden, doorzichtigheid, doeltreffendheid en verantwoordelijkheid.
4) Klemtoon op het kwalitatieve aspect17
.
16
Regeringsmededeling, Brussel, 5 juni 1990 ; C. FIJNAUT en K. LAUWAERT., Het Belgische politiewezen; wetgeving, beleid, literatuur, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1995, 195-211. 17
B. DE RUYVER., Strafrechtelijk beleid, 2012-2013, 135.
11
11. Het plan omvatte daarnaast de maatregelen om deze uitgangspunten te realiseren. De
maatregelen kunnen onderverdeeld worden in vijf groepen :
1) Hervormingen betreffende de overheden die bevoegd zijn inzake politie.
2) Hervormingen betreffende de organisatie van de politie- en inlichtingendiensten.
3) Controle over de politie- en de inlichtingendiensten.
4) Reorganisatie van de wetenschappelijke politie.
5) Hervormingen betreffende de doeltreffendheid van de rechtspraak inzake de rechten
van de mens en de democratische vrijheden18
.
12. Het Pinksterplan I omvatte twee luiken, namelijk luik politie en luik justitie. In elk luik
bracht het plan enkele belangrijke maatregelen naar voor die moeten worden genomen om de
gebrekkige werking te verhelpen, zoals aangegeven door het verslag van de
onderzoekscommissie.
Voor het luik politie bevatte het plan volgende maatregelen 19
:
Invoeren van Wet op het politieambt (WPA) voor meer transparantie en
duidelijkheid aan de werking van politiediensten.
Demilitarisering van de rijkswacht.
Integratie van statuut rijkswacht en gerechtelijke politie.
Werken aan opleiding en uitrusting : om ervoor te zorgen dat de
gemeentepolitie de gewenste diensten kan verzekeren.
Gemeenschapsgerichte politie : onderlijnen van het belang van een nauw
contact tussen bevolking en politie.
Algemene politie steundienst (APSD) creëren om de samenwerking van de
politiediensten te ondersteunen.
13. Aangezien de positie, organisatie en de taak van het openbaar ministerie weinig aandacht
kreeg door de onderzoekscommissie, was het ook geen belangrijke thema in het
regeringsprogramma. De regering liet de organisatie en de werking van het openbaar
ministerie grotendeels ongemoeid. Haar argument hiervoor was ‘ dat haar repressieve
instellingen over het algemeen goed zijn opgevat maar dikwijls slecht worden geïnterpreteerd
en verkeerd aangewend”. Toch kon men enkele maatregelen terugvinden :
Dienst strafrechtelijk beleid (DSB) instellen die de minister van Justitie zowel
zou bijstaan bij het dragen van zijn verantwoordelijkheid voor het
strafrechtelijk beleid dat hij met medewerking van het college van procureurs-
generaal moet ontwikkelen, als bij het uitoefenen van ‘enige controle’ op het
openbaar ministerie.
18
B. DE RUYVER, Strafrechtelijk beleid, 2012-2013, 135. 19
B. DE RUYVER, Strafrechtelijk beleid, 2012-2013, 136-137.
12
De beperking van de benoemingstermijn van de procureurs-generaal tot een
termijn van tien jaar, onder meer op grond van de overweging dat een zekere
mobiliteit bij de uitoefening van deze en andere functies zou bijdragen tot een
goed beheer van de betrokken diensten.
Instellen van het vijhoeksoverleg om ook de gezagspositie van het openbaar
ministerie ten opzichte van de politiediensten te versterken20
.
14. Helaas verliep de implementatie van het Pinksterplan I op het niveau van justitie niet even
snel als bij politie. De toenmalige minister van Binnenlandse zaken L. Tobback deed de
nodige inspanningen om het plan in werkelijkheid om te zetten. Daarentegen nam de minister
van Justitie niet de verwachte initiatieven om in het plan voorgestelde maatregelen waar te
maken. De uitvoering van het luik justitie ging hierdoor heel traag vooruit21
. Om hieraan
tegemoet te komen kwam op 14 juni 1993 het Meerjarenplan voor justitie tot stand22
. De
bedoeling van betrokken plan was niet een definitieve oplossing bieden voor de gerechtelijke
achterstand. De beoogde doelstellingen waren eerder de structurele, institutionele en
mentaliteitsproblemen aanpakken die door de Bende-commissie werden vastgesteld23
.
Het Meerjarenprogramma bouwde verder op de maatregelen van het Pinksterplan maar
voegde daarnaast ook enkele nieuwe maatregelen hieraan toe. De bedoeling was enkele
belangrijke doelstellingen bereiken, namelijk efficiënt werkend gerecht, minder
straffeloosheid, meer veiligheid, eerbied voor de slachtoffers en een kwaliteitsvolle justitie in
een waardige werkomgeving.
Als aanvullende maatregelen kunnen worden vermeld24
:
Veiligheidskorps : om de veiligheidsmaatregelen in de strafinrichtingen en de
gerechtsgebouwen te verscherpen en aan te vullen. Dit veiligheidscorps zou
moeten instaan voor de controle van de toegang tot de strafinrichtingen, de
controle van de toegang tot de gerechtsgebouwen en de interne veiligheid in
deze gebouwen, de overbrenging van illegale vreemdelingen.
Penitentiair beleid : het probleem van de overbevolking van de gevangenissen
werd onderstreept.
Vorming en werving magistraten : nood aan geschoolde magistraten voor
kwaliteitsvolle justitie.
20
D VAN DAELE., C.FIJNAUT en R. VERSTRAETEN, De hervorming van het openbaar ministerie : een rechtsvergelijkend commentaar op de totstandkoming, inhoud en draagwijdte van het Octopus-akkoord, 1999, 273-274. 21
B. DE RUYVER, Strafrechtelijk beleid, 2012-2013, 137 ; B. DE RUYVER, “De reorganisatie van de reguliere politiediensten in het licht van de parlementaire onderzoekscomissies ‘Dutroux- en ‘Bende van Nijvel’, in C. FIJNAUT, B. DE RUYVER en F. GOOSSENS, De reorganisatie van het politiewezen, Leuven, Universitaire Pers, 1999, 44. 22
Ministerie van justitie, Meerjarenprogramma voor justitie, 14 juni 1993. 23
M. ROELS, Men zou in dit land bijna om een ramp smeken: Justitie- en politiehervorming naar aanleiding van de zaak-Dutroux, masterproef Rechten Universiteit Gent, 2008-2009, 36. 24
B. DE RUYVER, Strafrechtelijk beleid, 2012-2013, 137-138.
13
Hoofdstuk 2 : Commissie Mensenhandel (1993-1994)
Afdeling 1 : Inleiding
15. Het boek ‘Ze zijn zo lief, meneer’ van Knack-journalist Chris Destoop gaf aanleiding tot
de oprichting van een parlementaire onderzoekscommissie25
. In zijn boek sprak Destoop over
talrijke aanklachten over het bestaan van vrouwenhandel en beschreef daarbij de
internationale vrouwenhandel van binnenuit. Vooral de daden van Bende van de Miljardair
vanuit Rotterdam stonden hierbij centraal. De zogenaamde ‘Commissie mensenhandel’ die in
1993 kwam was belast met het onderzoek naar een structureel beleid met het oog op de
bestraffing en uitroeiing van de mensenhandel. De commissie was van mening dat de
bestaande wetten onvoldoende waren om dit fenomeen te bestrijden. Er moest een structurele
aanpak komen aangezien het misdrijf zelf ook structureel van aard was. Daarom was het
nodig om de wetgeving aan te passen zodat het misdrijf mensenhandel erin kon worden
opgenomen26
.
Afdeling 2 : Vaststellingen en voorstellen
16. De bevindingen van de Commissie mensenhandel waren gelijkaardig aan de vaststellingen
van Bendecommissie I. Ook deze commissie kwam tot besluit dat zowel de politiediensten als
het gerecht faalden bij het onderzoek van het misdrijf. De gebrekkige informatie uitwisseling
tussen de politiediensten onderling en tussen de politiediensten en het parket was één van de
belangrijkste bevindingen van de commissie. Daarnaast gingen politiediensten onnauwkeurig
te werk en maakten geen onderscheid tussen de belangrijke en minder belangrijke zaken. Op
die manier ontstond er nog een andere probleem namelijk gebrek aan capaciteit27
.
17. De territoriale beperking van de bevoegdheid van de gerechtelijke diensten kan in
sommige gevallen uitgroeien tot een grote probleem. Dit is het geval als het misdrijf
territoriaal zeer verspreid is of als het internationaal georganiseerd is. Het voorstel van de
commissie was dan op algemene wijze de territoriale bevoegdheidsomschrijving van de
parketmagistraten en de onderzoeksrechters te onderzoeken28
.
18. De commissie maakte in haar verslag duidelijk dat de middelen van de justitie
onvoldoende zijn. De uitrusting, organisatie en de personeelsbezetting van de justitie moesten
aangepast worden om de mensenhandel op een efficiënte manier te bestrijden. Daarnaast
25
C. DE STOOP, Ze zijn zo lief, meneer. Over vrouwenhandelaars, meisjesballetten en de Bende van de miljardair, Leuven, Kritak, 1992, 284 p. 26
B. DE RUYVER, Strafrechtelijk beleid, 2012-2013, 138-139. 27
M. ROELS, Men zou in dit land bijna om een ramp smeken: Justitie- en politiehervorming naar aanleiding van de zaak-Dutroux, masterproef Rechten Universiteit Gent, 2008-2009, 38. 28
Parlementair onderzoek naar een structureel beleid met het oog op de bestraffing en de uitroeiing van de mensenhandel, Parl.St.,Kamer 1991-92, nr. 673/7, 91.
14
dienden er volgens de commissie meer middelen vrijgemaakt worden om de magistratuur te
wapenen tegen dergelijke misdaden29
.
19. Bij de analyse van lopende onderzoeken is gebleken dat de coördinerende en stimulerende
rol van de nationale magistraat vrij beperkt was. Deze situatie moest volgens de commissie
gewijzigd worden30
.
20. Verder bracht de commissie volgende bevindingen en aanbevelingen naar voren31
:
Aanbevelingen met betrekking tot de politieorganisatie :
o Oprichten van een dienst belast met intern toezicht.
o Grondige hervorming van het tuchtrecht van de politiediensten.
o Politieagenten zijn vaak hulpeloos door onvoldoende kennis van georganiseerd
misdaad. Daarom is er nood aan bijscholing en rotatiesysteem.
o Tewerkstellen van vrouwen in de zedenbrigades.
o De verantwoordelijkheid van de politie om de gemeentelijke belastingen op te
halen veroorzaakt problemen. De commissie pleit om voor deze belastingen
enkel administratieve diensten in te schakelen.
Heroriëntering gerechtelijk en strafrechtelijk beleid :
o Wijziging van strafwet om mensenhandel als specifiek misdrijf te erkennen.
o Sociaalrechtelijke aanpak van prostitutie is noodzakelijk.
o Systematische aanpak van de achterliggende immobiliënsector aangezien het
een belangrijk aspect van het probleem vormt.
o Werken met spijtoptanten promoten.
o Nieuwe politietechnieken, onder andere efficiënt werkend telefoontap
uitwerken.
21. De bevindingen en de aanbevelingen van de Commissie mensenhandel waren van die aard
dat ze niet zonder gevolgen konden blijven. De commissie maakte duidelijk dat de wetgeving
helemaal niet voldoende was om de georganiseerde misdaad te kunnen bestrijden en creëerde
een wetsontwerp om hieraan tegemoet te komen. Door de groeiende aandacht voor het
fenomeen werd het wetsontwerp van de commissie omgetoverd tot een wet, namelijk de wet
tot bestrijding van de mensenhandel en van de kinderpornografie32
. Door deze wet kreeg het
29
Parlementair onderzoek naar een structureel beleid met het oog op de bestraffing en de uitroeiing van de mensenhandel, Parl.St.,Kamer 1991-92, nr. 673/7, 92,95. 30
B. DE RUYVER, Strafrechtelijk beleid, 2012-2013, 141. 31
Parlementair onderzoek naar een structureel beleid met het oog op de bestraffing en de uitroeiing van de mensenhandel, Verslag namens de onderzoekscommissie uitgebracht door mevrouw MERCKX-VAN GOEY en mevrouw DE T’SERCLAES, Parl. St. Kamer 1993-1994, nr. 673/7-91/92. 32
Wet van 13 april 1995 houdende bepalingen tot bestrijding van de mensenhandel en van de kinderpornografie, B.S. 24 april 1995, gewijzigd door de Wet van 10 augustus 2005 tot wijziging van diverse bepalingen met het oog op de versterking van de strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel en tegen praktijken van huisjesmelkers, B.S. 2 september 2005.
15
Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding (CGKR) de opdracht om het
beleid inzake mensenhandel te stimuleren, te coördineren en op te volgen33
.
Hoofdstuk 3 : Commissie Dutroux (1996-1997)
Afdeling 1 : Inleiding
22. Alles begon in 1995 toen jonge meisjes één voor één begonnen te verdwijnen in ons land.
De politie slaagde er niet in om sporen van de dader te vinden, de ouders wachtten wanhopig
op goed nieuws en politici deed alweer niet de nodige om hier een verandering aan te
brengen. Toch kwam een dag waarop België goed werd wakker geschud. Op 15 augustus
1996 werd de dader gevonden en er kwam een eind aan deze onduidelijkheid. Twee jonge
meisjes werden getroffen in de kelder van ene Marc Dutroux nadat ze lange tijd seksueel
misbruikt werden. Dutroux werd urenlang ondervraagd en uiteindelijk bekende hij een tijdje
geleden nog andere meisjes ontvoerd en misbruikt te hebben in dezelfde kelder. Helaas was
het voor hen te laat. De lichamen van vier meisjes werden gevonden in de tuin van een huis
van Dutroux en bij één van zijn vrienden.
23. Deze feiten waren zodanig wreed en shockend waardoor de onvrede bij de bevolking heel
snel toenam. Er heerste in ons land een sfeer van verontwaardiging en frustratie. Alsof al deze
ellende nog niet genoeg was kwam er in september 1996 een wrakingsverzoek door de
advocaat van Dutroux tegen de onderzoeksrechter Connerotte en de openbare aanklager
Bourlet34
. De feiten die aanleiding gaven tot deze handeling vonden plaats op een spaghetti
avond georganiseerd door een vzw die de ouders van de slachtoffers bijstond. Zowel
Connerotte als Bourlet waren daar aanwezig. Toch spraken ze heel de nacht niet over de twee
meisjes die gered werden uit Dutroux zijn kelder.
24. De advocaat van Dutroux was hier helemaal niet blij mee en vond dat de aanwezigheid
van beide magistraten op betrokken benefietavond het recht op een eerlijk proces van zijn
cliënt in gedrang bracht. Hij was van mening dat de magistraten hun onpartijdigheidsplicht
hadden geschonden35
. De procureur-generaal bij het Hof van Cassatie gaf de advocaat gelijk
en haalde Connerotte onmiddellijk van de zaak af.
Dit zorgde bij de bevolking voor een nieuwe frustratie omdat ze, in tegenstelling tot de
advocaat van Dutroux, wel geloofden in de rechtvaardigheid en betrouwbaarheid van de
onderzoeksrechter Connerotte. De beslissing van Cassatie was voor de burger dan ook
nogmaals het bewijs dat rechters en politici de waarheid wouden verdoezelen en desnoods
33
B. DE RUYVER, Strafrechtelijk beleid, 2012-2013, 144. 34
X, Dossier de zaak-Dutroux, http://www.standaard.be/Archief/Dossiers/Index.aspx?dossierId=83. 35
F. VANDENBUSSCHE, Meisjes verdwijnen niet zomaar. De zaak-Dutroux: het falen van de Belgische justitie en politie, Antwerpen, Kosmos, 1996, 107.
16
misdadigers, de ware schuldigen, een hand boven het hoofd hielden36
. De onrust en onvrede
bij de burger werd alsmaar groter. De scholieren kwamen op straat, gerechtsgebouwen
werden besmeurd, ruiten werden ingegooid, wilde stakingen braken uit en
verkeersknooppunten werden bezet om het ongenoegen te uiten37
. Zelfs de koning heeft zich
in het debat gemengd, wat nooit eerder gezien was in de Belgische grondwettelijke
geschiedenis38
. Op 18 oktober organiseerde koning Albert II een rondetafelconferentie met de
ouders. De burgers hadden geen vertrouwen meer in de politiek en het gerecht. De koning was
dan de enige die de dialoog met de samenleving nog kon herstellen via contact met de ouders.
Deze laatste was immers de enige spreekbuis die de bevolking nog erkende39
.
25. Uiteindelijk leidde de onvrede en de verontwaardiging bij de bevolking tot de Witte Mars
op 20 oktober 1996. De ouders van de verdwenen meisjes speelden een cruciale rol in deze
beweging. Duizenden mensen kwamen op straat om hun ongenoegen te uiten over het gerecht
en de werking van de politie bij de onderzoeken naar de verdwenen meisjes. De afschuw over
wat er met de slachtoffers gebeurd was, de revolte ten aanzien van het staatsapparaat, de
walging ten aanzien van de macht en de solidariteit met de ouders bracht zo’n
driehonderdduizend mensen vanuit de meest diverse groepen van de samenleving massaal op
straat om deze maatschappij en haar politiek systeem te verwerpen40
. De onvrede van de
bevolking groeide mee met de achteruitgang van hun vertrouwen in rechtvaardigheid van het
gerecht. Belangrijke dossiers raakten niet uitgeklaard, ‘kinderdoders’ werden niet tijdig
bestraft en kleine criminelen mochten ongehinderd hun gang blijven gaan41
. Het feit dat deze
keer kinderen slachtoffers werden van dergelijke gruweldaden heeft de burger diep geraakt.
Heel veel mensen konden zich identificeren met de ouders van de verdwenen meisjes. Het is
dan ook niet onlogisch dat de actie zo veel mensen op de straat kon brengen.
Afdeling 2 : Vaststellingen
26. De schok die de zaak-Dutroux teweegbracht en de commotie die hierbij ontstond naar
aanleiding van al dan niet terechte beweringen omtrent het falen van politie en justitie in deze
zaak, leidden tot de instelling van de commissie die werd belast met het “parlementair
onderzoek naar de wijze waarop het onderzoek door politie en gerecht werd gevoerd in de
zaak “Dutroux-Nihoul en consorten”42
. De commissie toonde opnieuw aan dat het juridisch
onderzoek naar de verdwijningen vol lacunes zat. Zoals bleek uit de verslagen van de vorige
36
D.J. EPPINK, “Dutroux één jaar na de schok. Mentale revolutie kent beperkte gevolgen. Vernieuwingsklimaat verzandt deels in lange mars door instituties”, De Standaard, 11 augustus 1997 ; P. PONSAERS en S. DE KIMPE, Consensusmania. Over de achtergronden van de politiehervorming, Leuven, Acco, 2001, 49. 37
E.R. MULLER en C.P.M. CLEIREN, Rechterlijke macht. Studies over rechtspraak en rechtshandhaving in Nederland, Deventer, Kluwer, 2007, 450. 38
C. VAN DEN WYNGAERT, “De naweeën van het spaghetti-arrest van 14 oktober 1996”, Panopticon 1997, (72) 72. 39
D.J. EPPINK, “Dutroux één jaar na de schok. Mentale revolutie kent beperkte gevolgen. Vernieuwingsklimaat verzandt deels in lange mars door instituties”, De Standaard, 11 augustus 1997. 40
http://www.sap-rood.be/cm/index.php?option=com_sectionnav&view=article&Itemid=53&id=181. 41
P. DELTOUR, “Het ongemak van een tegenmacht”, Vl. Jurist 1998, (6) 7. 42
D . VAN DAELE, Openbaar ministerie en strafrechtelijk beleid, Antwerpen,Intersentia, 2002, 9 ; D. VAN DAELE, De hervorming van het openbaar ministerie : een status questionis, T. Strafr. 2001, afl.2, 11.
17
commissies bracht de Commissie Dutroux weer enkele belangrijke problemen en
tegenstellingen aan het licht. De Belgische politiek werd hierdoor genoodzaakt een grondige
analyse van de politie en het gerecht te maken. Aan de hand van cruciale hervormingen moest
het vertrouwen van de burger terug gewonnen worden. De aanbevelingen van de commissie
waren geen nieuwe zaken. Reeds voordien hebben de parlementaire onderzoekscommissies
aanbevelingen gedaan die terugkwamen bij commissie Dutroux. Dit toont aan dat ook de
Commissie Dutroux geconfronteerd werd met de klassieke pijnpunten van de Belgische
strafrechtsbedeling. De commissievoorzitter Marc Verwilghen maakte dit duidelijk in een
interview : “ Hadden regering en parlement werk gemaakt van wat begin 1990 al in de eerste
Bendecommissie werd voorgesteld dan ware de Commissie Dutroux wellicht overbodig
geweest”43
. De Commissie Dutroux heeft geopteerd voor een hertekening van het
politielandschap en heeft zich in één beweging uitgesproken voor een ingrijpende
reorganisatie van het justitieapparaat als conditio sine qua non voor het welslagen van de
politieorganisatie. Als gezagsafhankelijke en uitvoerende instantie is elke politieorganisatie
voor de efficiëntie en performantie van haar optreden aangewezen op een behoorlijke
aansturing door de bestuurlijke en gerechtelijke gezagsautoriteiten44
.
27. De volgende vaststellingen kwamen in het rapport van de Commissie Dutroux naar
voren45
:
Vaststellingen met betrekking tot de politie :
o Rivaliteit tussen de verschillende politiediensten, ‘la guerre des polices’.
o Problemen in verband met bijzondere opsporingsmethoden en informanten.
Vaststellingen met betrekking tot justitie :
o Slachtoffer :
De slachtoffer is onvoldoende erkend.
Inzagerecht in dossiers is niet erkend als elementair recht.
o Gerechtelijke instanties :
Verschillende echelons opereren los van elkaar en binnen een zelfde
echelon, beperking tot eigen arrondissement. Dit leidt tot het ontbreken
van centrale gegevens. Hierdoor is het parket volledig aangewezen op
gegevens van politie en heel wat inzichten gaan hierdoor verloren.
Er is nood aan nationaal magistraat.
De parketten hebben zwakke interne organisatie en hun actieradius is
beperkt tot eigen arrondissement. Daarnaast is er afwezigheid van
informatie-uitwerking. Daarbij werken ze te veel case-gericht46
.
43
B. DE RUYVER, Strafrechtelijk beleid, 2012-2013, 144-145 ; M. VERWILGHEN, “Ter wille van de meisjes”, Knack, 16 april 1997, 16. 44
B. DE RUYVER, “Het voorstel van de parlementaire onderzoekscommissie ‘Dutroux’ : genese en krachtlijnen”, Panopticon 1998 (3), 225. 45
B. DE RUYVER, Strafrechtelijk beleid, 2012-2013, 146. 46
D . VAN DAELE, Openbaar ministerie en strafrechtelijk beleid, Antwerpen,Intersentia, 2002, 9-10.
18
Afdeling 3 : Aanbevelingen
28. Commissie Dutroux onderlijnde in haar aanbevelingen dat de parketten van eerste aanleg
een heel belangrijke rol spelen bij de opsporing en de vervolging. De commissie achtte het
dan ook cruciaal dat deze parketten zouden worden gemoderniseerd, waarbij met name
aansluiting zou moeten worden gezocht bij de beginselen van modern management. Dit zou
een responsabilisering van de korpschef van de parketten met zich meebrengen. Zij staan in
belangrijke mate in voor de organisatie en het functioneren van hun parket. Parallel aan deze
responsabilisering dient volgens de commissie echter ook de taak van de parketten-generaal te
worden geherdefinieerd. Zij moeten immers instaan voor de bewaking van de kwaliteit van
het optreden van de parketten van eerste aanleg enerzijds en voor de implementatie van het
strafrechtelijk beleid door deze parketten anderzijds. Opmerkelijk is dat de commissie er
zonder een grondige argumentatie voor pleitte om het ambt van openbaar ministerie in graad
van hoger beroep te laten uitoefenen door de parketten van eerste aanleg47
.
29. Enkele andere aanbevelingen zijn48
:
Met betrekking tot politie:
o Wettelijke regeling bijzondere opsporingsmethoden.
o Geïntegreerde politiezorg op twee niveaus (federaal en lokaal).
o Ontwikkeling van anti-corruptiestrategieën.
Met betrekking tot justitie :
o Externe audit naar efficiëntie en middelen voor de gerechtelijke diensten.
o Aanpassing strafrechtelijk beleid : strafrecht als ultima ratio en onderwerping
aan een openbaar debat in het parlement. Het strafrechtelijk beleid moet zowel
gericht zijn op de fenomeen als op de strafrechtelijke kwalificatie ervan.
Daarnaast moet er sprake zijn van een tweeledig beleid, waarbij enerzijds
structureel preventieve maatregelen moeten worden genomen, en anderzijds
repressief anti-corruptiebeleid moet worden gevoerd op niveau van
tuchthandhaving en strafrechtshandhaving.
47
Parlementair onderzoek naar de wijze waarop het onderzoek door politie en gerecht werd gevoerd in “Dutroux-Nihoul en consorten”. Verslag namens de onderzoekscommissie uitgebracht door de heer Renaat Landuyt en mevrouw Nathalie de ’T Serclaes, Parl. St. Kamer 1996-97, nr.713/6,171-180 ; D. VAN DAELE, De hervorming van het openbaar ministerie : een status questionis, T. Strafr. 2001, afl.2, 12. 48
B. DE RUYVER, Strafrectelijk beleid, 2012-2013,147.
19
Hoofdstuk 4 : Bendecommissie II
Afdeling 1 : Het verslag van de Bendecommissie II
30. In de tweede helft van de jaren negentig had ons land alweer te maken met wrede
aanslagen. Naast de zaak-Dutroux liet het onderzoek naar de aanslagen die werden
toegeschreven aan de bende van Nijvel de gemoederen beroeren. Dit leidde tot de instelling
van een parlementaire onderzoekscommissie, namelijk de Bendecommissie II49
.
31. Het verslag van de commissie dat op 14 oktober 1997 gepubliceerd werd bevatte
vaststellingen die intussen al gekend waren. Ook deze commissie wees op het feit dat het
openbaar ministerie onvoldoende toezicht en leiding uitoefent op het optreden van de
politiediensten50
. Daarnaast stelde zij vast dat het bestaan van zevenentwintig gerechtelijke
arrondissementen tot een grote opdeling van het strafrechtelijk onderzoek leidde. Daarom was
de commissie van mening dat dossiers die wegens hun grensoverschrijdende karakter of
wegens andere specifieke kenmerken, de werkingsmiddelen of zelfs de bijzondere
opleidingsgraad van de plaatselijke parketmagistraten overstijgen, op het federale niveau
behandeld moeten kunnen worden51
. De commissie pleitte voor de instelling van een
gestructureerd federaal parket. De leiding van het federaal parket zou berusten bij een
federaal-procureur die niet onder het gezag van het college van procureurs-generaal zou staan.
Naast de federale procureur zouden ook de nationale magistraten in het federaal parket zitten.
Het verslag kende de laatstgenoemden twee soorten taken toe, namelijk coördinatie-
opdrachten uitvoeren en belast worden met bepaalde dossiers waarbij ze zouden werken onder
het gezag van de federale procureur-generaal. Ten aanzien van de gecoördineerde federale
behandeling dienden er volgens de commissie eenvormige richtlijnen van het college van
procureurs-generaal te komen. Binnen deze richtlijnen zouden dan zowel de procureur des
Konings als de territoriaal bevoegde procureur-generaal het initiatief tot een gecoördineerde
federale behandeling kunnen nemen. De eigenlijke beschikking tot gecoördineerde federale
behandeling zou worden genomen, hetzij door de kamer van inbeschuldigingstelling-voor
zover het gaat om lopende gerechtelijke onderzoeken in verschillende gerechtelijke
arrondissementen van een zelfde ressort-, hetzij door het Hof van Cassatie, ingeval het om
lopende gerechtelijke onderzoeken gaat die over meerdere ressorten verspreid zijn Tot slot
voorzag de commissie in het doortrekken van de federale behandeling naar de
onderzoeksrechter. Ter zake zou ofwel worden overgegaan tot de aanwijzing van een federale
49
D. VAN DAELE, “De hervorming van het openbaar ministerie : een status questionis”, T. Strafr. 2001, afl.2, 12. 50
D. VAN DAELE, “De hervorming van het openbaar ministerie : een status questionis”, T. Strafr. 2001, afl.2, 12. 51
Parlementair onderzoek naar de noodzakelijke aanpassingen van de organisatie en de werking van het politie- en justitiewezen op basis van de moeilijkheden die gerezen zijn bij het onderzoek naar de “Bende van Nijvel”. Verslag namens de onderzoekscommissie uitgebracht door de heren Renaat Landuyt en Jean-Jacques Viseur, Parl. St. Kamer 1995-96, nr.573/7,51 en 53 ; C. FIJNAUT, D. VAN DAELE en R. VERSTRAETEN, De hervorming van het openbaar ministerie : een rechtsvergelijkend commentaar op de totstandkoming, inhoud en draagwijdte van het Octopus-akkoord, 1999, 372-373.
20
onderzoeksrechter “ad hoc”, hetzij tot een zogenaamde “pool” van federale
onderzoeksrechters52
.
DEEL 2 : HET OCTOPUSAKKOORD
Hoofdstuk 1 : Algemeen
32. Uit het voorgaande is gebleken dat er sinds het begin van de jaren negentig door de
parlementaire onderzoekscommissies talrijke voorstellen werden gedaan met het oog op de
verbetering van de organisatie en het functioneren van het openbaar ministerie en de
politiediensten53
. Maar de ‘boswandeling’ van Dutroux te Neufchâteau op 23 april 1998 had
ervoor gezorgd dat een echte hervorming kwam. Het bracht een ware stroomversnelling op
gang en deed de politieke partijen beseffen dat justitie en politie dringend moesten worden
aangepakt54
. De dag waarop hij onder toezicht van twee rijkswachters van Aarlen naar
Neufchâteau werd overgebracht om zijn dossier te bekijken, slaagde hij er in om te
ontsnappen. Gelukkig werd hij nog dezelfde dag gevangen en terug achter de tralies gezet
doch het kwaad was intussen geschied55
. De bevolking had weer te kampen met frustratie. Het
was onbegrijpelijk hoe zoiets kon gebeuren. Uiteindelijk leidde de ontsnapping van Dutroux
tot het ontslag van twee belangrijke ministers. minister van Binnenlandse zaken Johan Vande
Lanotte en minister van Justitie Stefaan De Clerck boden allebei hun ontslag aan. Kort na de
eerste golf van ontslagen heeft Willy Deridder, generaal van de rijkswacht ook zijn ontslag
aangeboden. Via het ontslag van deze drie kopstukken werd het thema van de politieke
verantwoordelijkheid terug vooraan op de agenda gezet56
. De vervanging van deze ministers
moest zo snel mogelijk gebeuren. Dit gebeurde ook en beide ministers werden vervangen
door Louis Tobback voor Binnenlandse Zaken en Tony Van Parys voor Justitie.
33. De ontsnapping van Dutroux op 23 april 1998 leidde tot de koppeling van het dossier
aangaande de hervorming van justitie aan de politiehervorming57
. Na de boswandeling die als
52
Parlementair onderzoek naar de noodzakelijke aanpassingen van de organisatie en de werking van het politie- en justitiewezen op basis van de moeilijkheden die gerezen zijn bij het onderzoek naar de “Bende van Nijvel”. Verslag namens de onderzoekscommissie uitgebracht door de heren Renaat Landuyt en Jean-Jacques Viseur, Parl. St. Kamer 1995-96, nr.573/7, 53 en 54. 53
D. VAN DAELE, “De hervorming van het openbaar ministerie : een status questionis”, T. Strafr. 2001, afl.2,13. 54
C.V., “Politiediensten lossen elkaar af met eisenbundels”, Gazet van Antwerpen, 8 mei 1999; B. DE GROOTE, “De Octopus van Octopus. Hoge Raad voor de Justitie: schoonmoeder of paus”, AJT 2000-01, (761) 761; E. DONCKIER, “Oplossing komt na crisis”, Gazet van Antwerpen, 26 mei 1998; B. DE RUYVER, “Politiehervorming is niet af”, De Standaard, 13 juni 2008. 55
X, Dossier de zaak-Dutroux, http://www.standaard.be/Archief/Dossiers/Index.aspx?dossierId=83 ; P. PONSAERS en S. DE KIMPE, Consensusmania. Over de achtergronden van de politiehervorming, Leuven, Acco, 2001, 223 ; M. ROELS, Men zou in dit land bijna om een ramp smeken: Justitie- en politiehervorming naar aanleiding van de zaak-Dutroux, masterproef Rechten Universiteit Gent, 2008-2009, 74. 56
L. HUYSE en A. VERDOODT, “Dertig jaar justitiebeleid. Kroniek van een aangekondigde crisis”, Panopticon 1999, afl. 1, (3) 19. 57
B. DE RUYVER, Strafrechtelijk beleid, 2012-2013, 147-148.
21
de laatste druppel kwam om de emmer te doen overlopen, werd het hoog tijd voor een
vergadering omtrent de intussen gekende pijnpunten. Premier Dehaene wachtte hier niet
langer mee en riep de verschillende politieke partijen bijeen om te debatteren over wat
er moest gebeuren met de toen bestaande politionele en rechtelijke organisatie58
.
Deze gebeurtenis was voor premier Dehaene de ideale gelegenheid om alle ‘democratische
partijen’, meerderheid en oppositie, op te roepen om eensgezind mee te werken aan de
hervorming van gerecht en politie59
.
Alle partijen kwamen uiteindelijk samen voor een overleg met ingrijpende gevolgen. Dit
overleg kreeg een bijzondere naam, namelijk het ‘Octopusoverleg’. Het woordje ‘octopus’
slaat op de acht partijen die aan het overleg hebben deelgenomen. Betrokken acht partijen
(CVP, PS, PSC, SP, FDF, PRL, VLD en VU) besloten hun onderlinge meningsverschillen
terzijde te leggen en al hun legereenheden voor één keer te verenigen60
. Als resultaat van hun
gezamenlijke overleg om een oplossing te vinden voor de fameuze gebreken van de
politiediensten en het openbaar ministerie, kwam op 24 mei 1998 het ‘Octopusakkoord’61
tot
stand. De eensgezindheid omtrent het politiemodel dat een jaar voordien door de commissie-
Dutroux was voorgesteld, werd via dit akkoord in één klap hersteld62
. De voorstellen van de
voorbije commissies werden in één akkoord opgenomen. De druk die de publieke opinie
uitgeoefend heeft op de politici is niet te verwaarlozen. Het heeft een belangrijke rol gespeeld
bij gewaarwording van vele actoren dat ze een akkoord moesten bereiken om deze problemen
op te lossen63
.
Hoofdstuk 2 : Inhoud
34. De langverwachte hervorming van de politie en de justitie zou eindelijk met het
Octopusakkoord komen. Betrokken akkoord had drie luiken. Het eerste luik handelde over de
hervorming van de justitie, het tweede voorzag in de oprichting van de Hoge Raad voor de
Justitie en het laatste luik zette de hervorming van de politie uiteen64
. Deze hervormingen
inzake het openbaar ministerie werden nader uitgewerkt in de wet van 22 december 1998
betreffende de verticale integratie van het openbare ministerie, het federaal parket en de raad
58
A. BOOY, De Octopushervorming: 10 jaar later (Luik politie en Luik Gerecht), masterproef Rechten Universiteit Gent, 2008-2009, 33. 59
C. FIJNAUT, “Tien jaar (discussie over de) reorganisatie van het politiewezen” in C. FIJNAUT, B. DE RUYVER en F. GOOSSENS (eds.), De reorganisatie van het politiewezen, Leuven, Universitaire Pers, 1999, (13) 29; B. DE RUYVER, “De witte ridder en de octopus”, De Standaard, 22 maart 2007. 60
G. TEGENBOS, “De oorlog tussen gerecht en politiek”, Panopticon 1998, afl. 1, (86) 92. 61
Bijlagen bij het voorstel van resolutie betreffende de hervorming van de politiediensten en van de gerechtelijke organisatie, Parl. St. Senaat 1998-1999, 1-994/2. 62
B. DE RUYVER, “De witte ridder en de octopus”, De Standaard, 22 maart 2007. 63
K. DESCHOUWER, “Je t’aime, moi non plus”, Orde van de dag 1999, afl. 7, 56. 64
I. DUPRE en R. VAN NUFFELEN, “De Hoge Raad voor de Justitie : het nieuwe huis van wantrouwen”, Panopticon 1999, afl.1, (20) 21 ; M. ROELS, Men zou in dit land bijna om een ramp smeken: Justitie- en politiehervorming naar aanleiding van de zaak-Dutroux, masterproef Rechten Universiteit Gent, 2008-2009, 38.
22
van de procureur des Konings65
en de wet van 21 juni 2001 tot wijziging van verscheidene
bepalingen inzake het federaal parket66
.
35. Vooraleer deze wetten tot stand kwamen hebben het parlement en de regering meerdere
malen wetten in het leven geroepen om de werking van het openbaar ministerie te verbeteren.
Allereerst kwam de Wet op het Politieambt van 5 augustus 1992 met de hoop om de slechte
communicatie tussen de politiediensten en het openbaar ministerie te verbeteren. Artikel 10,
§1 van de wet voorzag in een vijhoeksoverleg tussen de burgemeester, procureur des Konings
en de hoofden van de rijkswacht, de gemeentepolitie en de gerechtelijke politie. De bedoeling
van dit overleg was de samenwerking tussen de reguliere politiediensten te bevorderen en
ervoor te zorgen dat een optimale coördinatie van de functies van bestuurlijke en gerechtelijke
politie tot stand komt. Een soortgelijk vijhoeksoverleg werd conform artikel 10, §2 van de wet
ook op provinciaal niveau georganiseerd67
.
Vervolgens kwam de Wet van 4 maart 1997 voor een formele institutionalisering van het
college van procureurs-generaal. Dankzij deze wet werd het ook duidelijk wie
verantwoordelijk is voor het strafrechtelijk beleid. Hiermee werd een formele basis tot stand
gebracht voor de nationale magistraten. Betrokken magistraten werden verantwoordelijk
gesteld voor de coördinatie van de uitoefening van de strafvordering68
.
Als laatst werd de Wet van 12 maart 1998 in het leven geroepen tot verbetering van de
strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek.
In deze wet werd het opsporingsonderzoek gecodificeerd69
. Tot dan toe werd het
opsporingsonderzoek nergens duidelijk geregeld.
65
B.S. 10 februari 1999. 66
B.S. 20 juli 2001 ; D. VAN DAELE, Openbaar ministerie en strafrechtelijk beleid, Intersentia, Antwerpen-Groningen 2002, 12. 67
D . VAN DAELE, Openbaar ministerie en strafrechtelijk beleid, Antwerpen,Intersentia, 2002, 13; CENTRUM VOOR POLITIESTUDIES (ed.), Het vijhoeksoverleg : de stap naar een integraal lokaal beleid?, Leuven, Centrum voor politiestudies, 1995, 153p ; J. HUBIN, “Le ministère public dans l’avenir” in Hof van Cassatie (ed.), Een eigentijds openbaar ministerie. Handelingen van het Colloquium gehouden op het Paleis van Justitie te Brussel op 7 en 8 oktober 1994 in aanwezigheid van Z.K.H. Prins Filip en onder auspicien van de minister van Justitie en van de procureurs-generaal bij het Hof van Cassatie en bij de hoven van beroep, Brussel, Belgisch Staatsblad 1994, (111) 129-131. 68
D . VAN DAELE, Openbaar ministerie en strafrechtelijk beleid, Antwerpen,Intersentia, 2002, 13-14. 69
B. DEJEMEPPE, “Les lignes directrices de la réforme de l’information pénale” in COMMISSION UNIVERSITE-PALAIS /UNIVERSITE DE LIEGE (ed.), La loi du 12 mars 1998, réformant la procédure pénale, Luik, Ed. Collection Scientifique de la Faculté de Droit de liège, 1998,57-56 ; C. VAN DEN WYNGAERT, “De wijzigingen t.a.v. het opspringsonderzoek” in CENTRUM VOOR BEROEPSVOLMAKING IN DE RECHTEN (ed.), Het vernieuwde strafprocesrecht. Een eerste commentaar bij de Wet van 12 maart 1998 tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek, Antwerpen, Maklu, 1998,33-54 ; C. VAN DEN WYNGAERT, “Les modifications quant à l’information” in COMMISSION UNIVERSITE-PALAIS/UNIVERSITE DE LIEGE (ed), La loi du 12 mars 1998,réformant la procédure pénale, Luik, Ed. Collection Scientifique de la Faculté de Droit de Liège,1998,29-56 ; I. WATTIER, “Les exigences de politique criminelle au stade de l’information” in COMMISSION UNIVERSITE-PALAIS/UNIVERSITE DE LIEGE (ed.), La loi du 12 mars 1998 réformant la procédure pénale, Luik, Ed. Collection Scientifique de la Faculté de Droit de Liège,1998, 87-109.
23
Hoofdstuk 3 : De hervorming van de justitie
Afdeling 1 : De hervorming van het openbaar ministerie
36. De Wet van 22 december 1998 betreffende de verticale integratie van het openbaar
ministerie, het federaal parket en de raad van de procureurs des Konings, die op 21 juni 2001
werd aangevuld met een bijkomende wet, voorzag in een grondige hervorming van het
openbaar ministerie. Dit hervorming bevatte vier krachtlijnen, namelijk de versterking van de
parketten van eerste aanleg, de verticale integratie van het openbaar ministerie, de uitbouw
van het college van procureurs-generaal en de oprichting van een federaal parket70
.
Doelstelling 1 : Versterking van de parketten van eerste aanleg
De horizontale integratie van het openbaar ministerie
37. In de zaken van sociaal strafrecht werd de strafvordering door de arbeidsauditeur
uitgeoefend. Uiteraard leidde dit tot een verdere versnippering van de bevoegdheden tussen de
procureur des Konings en de arbeidsauditeur. Dit was de voornaamste reden waarom de Wet
van 22 december 1998 voorzag in een horizontale integratie van het openbaar ministerie71
. De
horizontale integratie van het openbaar ministerie had tot doel de arbeidsauditoraten in de
parketten van eerste aanleg te integreren. Deze integratie moest dan wel gebeuren met behoud
van de onderlinge specialisatie72
. Artikel 152 Ger. W. voorzag toen dat binnen het parket van
eerste aanleg een auditoraat werd ingesteld die verantwoordelijk zou zijn voor de sociale,
economische en financiële zaken. Door de hevige reacties van de arbeidsauditeurs die
helemaal geen voorstander waren van deze integratie, werd deze doelstelling helaas niet
verwezenlijkt. Daarom werd deze wet dan ook opgeheven door de wet van 12 april 2004.
70
D. VAN DAELE, “De hervorming van het openbaar ministerie : een status questionis”, T. Strafr. 2001, afl. 2, 13-14. 71
B. DE RUYVER, Strafrechtelijk beleid, 2012-2013, 152. 72
D. VAN DAELE, C. FIJNAUT en R. VERSTRAETEN, De hervorming van het openbaar ministerie : een rechtsvergelijkend commentaar op de totstandkoming, inhoud en draagwijdte van het Octopus-akkoord, 1999, 311 ; Krachtlijnen inzake de hervorming van de gerechtelijke organisatie, 24 mei 1998, 3 ; Wetsvoorstel betreffende de verticale integratie van het openbaar ministerie, het federaal parket en de draad van procureurs des Konings. Memorie van toelichting, Parl. St. Senaat 1997-98, nr. 1066/1, punt 5.
24
Horizontale mobiliteit van de parketmagistraten
38. Het nieuwe artikel 137 Ger. W. bepaalde dat de parketmagistraten de strafvordering
zouden kunnen uitoefenen voor alle rechtbanken van de gerechtelijke arrondissementen die in
het rechtsgebied van het hof van beroep zitten waarbinnen ze benoemd waren73
. Dit zou voor
een uitbreiding van de territoriale bevoegdheidssfeer van de parketmagistraten zorgen74
.
Helaas werd ook deze wet later door de wet van 12 april 2004 opgeheven.
Raad van de procureurs des Konings
39. Verder wou de Wet van 22 december 1998 een raad van procureurs des Konings
oprichten. De bedoeling was het verticale overleg tussen de procureurs des Konings en de
procureurs-generaal te versterken via een horizontaal overleg tussen de eerstelijns-korpschefs
onderling75
. Betrokken raad zou twee voordelen hebben. Allereerst zouden de banden tussen
de parketten van eerste aanleg hechter worden. Daarnaast zou dit leiden tot verrijkte
beraadslagingen binnen het college van procureurs-generaal76
. Op die manier kon het college
zijn taak, namelijk de uitwerking van het strafrechtelijk beleid, met meer inzicht vervullen77
.
De taak van de raad bestond erin om het college van procureurs-generaal te adviseren,
ambtshalve of op verzoek, over de harmonisatie en de uniforme toepassing van de regels en
over elke zaak die verband houdt met de opdrachten van het openbaar ministerie78
. De
minister van Justitie zou lessen kunnen trekken uit de adviezen van de raad van procureurs
des Konings79
.
Op initiatief van de toenmalige procureur des Konings, B. Dejemeppe vond de eerste
officieuze vergadering plaats op 22 januari 199980
. Tijdens die eerste vergadering werd een
bureau ingesteld die bestond uit een voorzitter en een vice-voorzitter81
. Krachtens artikel
150bis, Ger.W. word deze regel nog altijd gevolgd en wijst de raad elk gerechtelijk jaar onder
zijn leden een voorzitter en een vice-voorzitter aan.
Hoewel de eerste vergadering zo vroeg plaatsvond, bestaat de raad slechts sinds 21 mei 2002
officieel. Toch heeft de raad de minister van Justitie advies verleend en meegewerkt aan een
werkgroep voor “verticale integratie van het openbaar ministerie”.
73
D . VAN DAELE, Openbaar ministerie en strafrechtelijk beleid, Antwerpen,Intersentia, 2002, 47. 74
74
D. VAN DAELE, C. FIJNAUT en R. VERSTRAETEN, De hervorming van het openbaar ministerie : een rechtsvergelijkend commentaar op de totstandkoming, inhoud en draagwijdte van het Octopus-akkoord, 1999, 312. 75
X, “Het Octopusakkoord”, Vl. Jurist 1998, afl. 6, (1), 7. 76
Wetsvoorstel betreffende de verticale integratie van het openbaar ministerie, het federaal parket en deraad van procureurs des Konings, Parl. St. Senaat 1997-98, nr. 1066/1, 10. 77
Wetsvoorstel betreffende de verticale integratie van het openbaar ministerie, het federaal parket en deraad van procureurs des Konings, Parl. St. Senaat 1997-98, nr. 1066/1, 7. 78
D . VAN DAELE, Openbaar ministerie en strafrechtelijk beleid, Antwerpen,Intersentia, 2002, 47 ; Art. 12 Wetsvoorstel betreffende de verticale integratie van het openbaar ministerie, het federaal parket en de raad van procureurs des Konings. 79
Wetsvoorstel betreffende de verticale integratie van het openbaar ministerie, het federaal parket en de raad van procureurs des Konings. Memorie van Toelichting, Parl. St. Senaat 1997-98, nr 1066/1, punt 7. 80
R. RUYS, “Het parket van de procureur des Konings”, Mens en Cultuur 2004, 39. 81
R. RUYS, “Het parket van de procureur des Konings”, Mens en Cultuur 2004, 39.
25
De tijd heeft aangetoond dat de oprichting van een raad van procureurs des Konings een
nuttig initiatief was. Het zorgt tevens voor de harmonisatie en de uniforme toepassing van de
regels.
Doelstelling 2 : De verticale integratie van het openbaar ministerie
40. De verticale integratie van het openbaar ministerie beoogde dat de parketten van eerste
aanleg, meer specifiek de procureurs des Konings, zouden instaan voor de uitoefening van de
strafvordering, zowel in eerste aanleg, in hoger beroep als voor het hof van assisen82
. De
Octopuspartijen kozen voor deze ‘integrale afhandeling’ waarbij aan de procureur des
Konings een brede algemene bevoegdheid werd toegekend83
.
41. Deze keuze werd bewust gemaakt naar aanleiding van de vaststellingen van de
Bendecommissie II en Dutroux commissie. Beide commissies wezen op het feit dat de
onderlinge relaties van de parketten van eerste aanleg en parketten-generaal niet optimaal
waren. Uiteindelijk vonden ze het nodig om de rol van de parketten-generaal te herdefiniëren
en de bevoegdheid van die parketten-generaal in hoger beroep te ontnemen84
. Dit had voor
gevolg dat een dossier van het begin tot het einde behandeld zou worden op één niveau. De
uitoefening van de strafvordering in hoger beroep werd hierdoor ook toevertrouwd aan de
procureur des Konings in plaats van de procureur-generaal85
. Hiermee werd op fundamentele
wijze gebroken met het beginsel dat het de procureur-generaal is die de leiding en het toezicht
heeft over het uitoefenen van de strafvordering voor alle gerechten en dat hij als dusdanig de
spil is waarrond de uitoefening van de strafvordering draait86
. Dit zou tot een snellere
behandeling leiden aangezien de procureur des Konings al kennis zou hebben van het dossier
vanaf het begin. De Octopuspartners meenden immers dat de magistraat van het hoger beroep
voor een vertraging van de behandeling zorgde omdat die het dossier volledig opnieuw moest
bestuderen87
. Toch ging het principe van de integrale afhandeling niet zo ver dat de parketten-
generaal volledig werden uitgewist uit de strafvordering88
. In de gevallen waarbij de wetgever
de tussenkomst van de parketten-generaal dienstig of nuttig achtte kon deze instantie nog de
strafvordering uitoefenen. Vooral in de zaken waarin het voorrecht van de rechtsmacht speelt
82
F. VOETS, “Magistraten verontrust over plannen parketintegratie”, Juristenkrant 2001, afl. 35, (1) 1. 83
X, “Het Octopusakkoord”, Vl. Jurist 1998, afl. 6, (2) 2. 84
A. BOOY, De Octopushervorming: 10 jaar later (Luik politie en Luik Gerecht), masterproef Rechten Universiteit Gent, 2008-2009, 52 ; C. FIJNAUT en D. VAN DAELE, een rechtsvergelijkend commentaar op de totstandkoming, inhoud en draagwijdte van het Octopus-akkoord, 1999, 324. 85
Zie het voorgestelde artikel 138 Ger. W., zoals voorzien door artikel 2 van het Wetsvoorstel betreffende de verticale integratie van het openbaar ministerie, het federaal parket en de raad van de procureurs des Konings. 86
Wetsvoorstel betreffende de verticale integratie van het openbaar ministerie, het federaal parket en de raad van procureurs des Konings. Advies van Raad van State, Parl. St. Senaat 1997-98, nr. 1066/2, 2. ; D. VAN DAELE, “De hervorming van het openbaar ministerie : een status questionis”, T. Strafr. 2001, afl. 2 , 16. 87
N. STAESSENS, “ Het Octopusakkoord viert weldra zijn tiende verjaardag ... Wordt 2008 een justitieel jubeljaar?”, in “De hervormingen bij politie en justitie: in gespreide dagorde”, Orde van de dag 2008, afl. 41, 123-126. 88
X, “Het Octopusakkoord”, Vl. Jurist 1998, afl. 6, (2) 3.
26
zou procureur-generaal nog tussenkomen89
. Vervolgens kreeg procureur-generaal een reeks
andere bevoegdheden, namelijk coördinatie van het strafrechtelijk beleid, de integrale
kwaliteitszorg, het uitvoeren van een permanente doorlichting en de ondersteuning van de
parketten van eerste aanleg90
. Op de zetel van het hof van beroep zou een sectie ‘beroep’
blijven bestaan die verantwoordelijk zou zijn voor de dienst van de zittingen. Deze sectie zou
gevormd worden door de magistraten van parketten-generaal en zou verder instaan voor het
overleg met procureur des Konings91
. Daarnaast zou de integrale behandeling volgens de
Octopuspartners ervoor zorgen dat er zowel op materieel als op personeel vlak meer capaciteit
vrijkwam92
. De vrijgekomen capaciteit zou volgens hen in drie groepen verdeeld kunnen
worden om het op verschillende plaatsen te kunnen gebruiken. Een eerste deel zou aangewend
worden om de werking van het college van procureur-generaal te ondersteunen. Het tweede
deel zou dienen als wervingsbasis voor de rekrutering van enkele federale magistraten. Het
laatste deel zou ten behoeve van de parketten van eerste aanleg worden ingezet93
.
42. Helaas werkte dit systeem niet volgens de plannen van de Octopuspartners. Er kwam heel
veel kritiek vanuit het openbaar ministerie zelf. Bij de parketten-generaal ontstond de vrees
dat ze de facto werden ontmanteld omdat ze hun kerntaak verloren en hun nieuwe functie niet
was verduidelijkt94
. Uiteindelijk groeide de spanning binnen het openbaar ministerie zodanig
dat een grondige aanpassing noodzakelijk werd. De Wet van 12 april 2004, die kwam na een
overleg met het openbaar ministerie, bracht een eind aan de discussies en de integrale
afhandeling werd volledig afgevoerd95
. De uitoefening van de strafvordering in hoger beroep
werd terug de kerntaak van parketten-generaal. Daarnaast werd de mogelijkheid gecreëerd
voor de parketten van eerste aanleg en de parketten-generaal om samen te werken bij
complexe dossiers96
.
89
M. ROELS, Men zou in dit land bijna om een ramp smeken: Justitie- en politiehervorming naar aanleiding van de zaak-Dutroux, 2008-2009, 78 ; D. VAN DAELE, C. FIJNAUT en R. VERSTRAETEN, De hervorming van het openbaar ministerie : een rechtsvergelijkend commentaar op de totstandkoming, inhoud en draagwijdte van het Octopus-akkoord, 1999, 325 ; D. VAN DAELE, De hervorming van het openbaar ministerie : een status questionis, T. Strafr. 2001, afl. 2 , 17. 90
Voorstel van resolutie betreffende de hervorming van de politiediensten en de gerechtelijke organisatie, Parl.St. Kamer 1997-98, nr. 1568/2, 39. 91
Wetsvoorstel betreffende de verticale integratie van het openbaar ministerie, het federaal parket en de raad van procureurs des Konings. Memorie van Toelichting, Parl. St. Senaat 1997-98, nr. 1066/1, 4 ; M. ROELS, Men zou in dit land bijna om een ramp smeken: Justitie- en politiehervorming naar aanleiding van de zaak-Dutroux, masterproef Rechten Universiteit Gent, 2008-2009, 79. 92
Voorstel van resolutie betreffende de hervorming van de politiediensten en de gerechtelijke organisatie, Parl.St. Kamer 1997-98, nr. 1568/2, 40 ; Krachtlijnen inzake de hervorming van de gerechtelijke organisatie, 24 mei 1998, 3. 93
93
Wetsvoorstel betreffende de verticale integratie van het openbaar ministerie, het federaal parket en de raad van procureurs des Konings. Memorie van Toelichting, Parl. St. Senaat 1997-98, nr. 1066/1, 4. 94
94
D. VAN DAELE, C. FIJNAUT en R. VERSTRAETEN, De hervorming van het openbaar ministerie : een rechtsvergelijkend commentaar op de totstandkoming, inhoud en draagwijdte van het Octopus-akkoord, 1999, 326. 95
B. DE RUYVER, Strafrechtelijk beleid, 2012-2013, 152. 96
A. DE NAUW, “ De wet op de verticale integratie van het openbaar ministerie : bijna terug naar af” , R.W. 2004-2005, 1081-1089.
27
Doelstelling 3 : De uitbouw van het college van procureurs-generaal
43. Een verdere stap was de uitbouw van het college van procureurs-generaal. Het college
werd door de Wet van 4 maart 199797
ingevoerd. Artikel 2 van betrokken wet bepaalde
uitdrukkelijk dat de procureurs-generaal bij de hoven van beroep samen een college vormden,
namelijk het college van procureurs-generaal. Dit college stond onder het gezag van de
minister van Justitie. De beslissingen van het college hadden bindende kracht ten aanzien van
de procureurs-generaal bij de hoven van beroep en ten aanzien van de leden van het openbaar
ministerie die onder hun leiding stonden. Daarnaast moesten de beslissingen van het college
over de coördinatie en de uitwerking van het strafrechtelijk beleid bij consensus genomen
worden. Elke procureur-generaal was gebonden door de beslissingen van het college, binnen
het gebied waarover hij de leiding had. De minister van Justitie legde de richtlijnen van het
strafrechtelijk beleid vast nadat hij het advies van het college hieromtrent had ingewonnen.
De richtlijnen hielden enkel de einddoelstellingen in. Hoe deze doelstellingen bereikt zouden
worden werd overgelaten aan de gerechtelijke overheid. De uitwerking van het strafrechtelijk
beleid via bindende beslissingen was één van de hoofdopdrachten van het college98
. Het
college zou moeten bijdragen tot de creatie van een parket die geen rekening hoefde te houden
met de arrondissementele verspreiding en hierdoor meer nationaal kon functioneren om de
strafvordering uit te oefenen. Helaas werd dit doelstelling niet bereikt waardoor de
Octopuspartners opteerden voor een verder uitbouw van het college99
.
De voorziene uitbouw bestond uit twee delen. Als eerst werd uitdrukkelijk bepaald dat de
voornaamste taak van de procureurs-generaal zich in het vervolg op het niveau van het
college zou bevinden100
. Vervolgens voorzag de wet in een uitbreiding van de ondersteuning
en de omkadering van het college van procureurs-generaal101
. Deze laatste uitbreiding had
vier belangrijke onderdelen.
44. Als eerst zou met de inwerkingtreding van de Wet van 22 december 1998 het college van
procureurs-generaal permanent bijgestaan worden door bijstandsmagistraten, waarvan het
aantal door de wet bepaald zou worden102
. Tot nu toe heeft deze uitbreiding niet
plaatsgevonden.
45. Ten tweede voorzag de wet ook in de ondersteuning van het college door andere
magistraten dan de bijstandsmagistraten. Het college zou na een advies van de betrokken
korpschef tijdelijk een beroep kunnen doen op alle leden van het openbaar ministerie. Deze
97
Wet van 4 maart 1997 tot instelling van het college van procureurs-generaal en tot instelling van het ambt van nationaal magistraat ,B.S. 30 april 1997. 98
M. ROELS, Men zou in dit land bijna om een ramp smeken: Justitie- en politiehervorming naar aanleiding van de zaak-Dutroux, masterproef Rechten Universiteit Gent, 2008-2009, 79. 99
M. ROELS, Men zou in dit land bijna om een ramp smeken: Justitie- en politiehervorming naar aanleiding van de zaak-Dutroux, masterproef Rechten Universiteit Gent, 2008-2009, 80. 100
Wetsvoorstel betreffende de verticale integratie van het openbaar ministerie, het federaal parket en de raad van procureurs des Konings. Memorie van Toelichting, Parl. St. Senaat 1997-98, nr. 1066/1, 3. 101
D. VAN DAELE, “De hervorming van het openbaar ministerie : een status questionis”, T. Strafr. 2001, afl. 2 , 18. 102
Advies van de Raad van State bij het wetsvoorstel betreffende de verticale integratie van het openbaar ministerie, het federaal parket en de raad van procureurs des Konings, Parl.St. Senaat 1997-98, nr. 1066/2, 2.
28
mogelijkheid diende genuanceerd te worden. Niet alle leden van het openbaar ministerie
konden betrokken worden bij de werking van het college van procureurs-generaal. Er werd
een uitzondering gemaakt voor de magistraten van het parket bij het Hof van Cassatie103
.
46. Opdat het college met meer inzicht zou kunnen bijdragen tot de uitwerking van het
strafrechtelijk beleid, werd de mogelijkheid gecreëerd een beroep te doen op de adviezen van
de raad van procureurs des Konings104
. Thans bepaalt artikel 150bis, lid 2 Ger.W. dat de raad
op verzoek of ambtshalve het college adviseert voor de harmonisatie en de uniforme
toepassing van de regels.
47. Als laatst zou het college ook bijstand krijgen van de federale procureur, hoewel hij geen
lid was van het college van procureurs-generaal. Uit hoofde van zijn functie zouden beiden
een bevoorrechte relatie moeten hebben. Op die manier zou de federale procureur in staat zijn
om de agenda en de verslagen van de vergaderingen te ontvangen, en zou hij ook kunnen
deelnemen aan de vergaderingen. Tijdens die vergaderingen kon hij de nodige ondersteuning
bieden bij het uitwerken van de aanpak van zware criminaliteit105
. In het afdeling over de
positie van de federale procureur zal verder worden ingegaan op deze relatie.
Doelstelling 4 : De oprichting van een federaal parket
48. Als de vaststellingen van de bovenvermelde parlementaire onderzoekscommissies naast
elkaar worden gelegd, wordt het duidelijk dat één ervan steeds terugkeert. Zowel
Bendecommissie I, II als commissie Dutroux wezen op de gebreken in de coördinatie van het
gerechtelijk optreden in dossiers die de grenzen van een gerechtelijk arrondissement, van een
rechtsgebied of het land van overschrijden enerzijds en bij de behandeling van complexe
dossiers anderzijds. Daarom opteerde de Bendecommissie II in haar verslag van 14 oktober
1997 voor de oprichting van een federaal parket. Vervolgens kwam dezelfde aanbeveling
terug in het verslag van commissie Dutroux106
. Het federaal parket zou volgens beide
commissies een antwoord moeten bieden op de bedoelde gebreken107
.
103
Advies van de Raad van State bij het wetsvoorstel betreffende de verticale integratie van het openbaar ministerie, het federaal parket en de raad van procureurs des Konings, Parl.St. Senaat 1997-98, nr. 1066/2, 2. 104
D. VAN DAELE, “De hervorming van het openbaar ministerie : een status questionis”, T. Strafr. 2001, alf. 2 , 18. 105
D. VAN DAELE, “De hervorming van het openbaar ministerie : een status questionis”, T. Strafr. 2001, alf. 2 , 18. 106
D. VAN DAELE, C. FIJNAUT en R. VERSTRAETEN, De hervorming van het openbaar ministerie : een rechtsvergelijkend commentaar op de totstandkoming, inhoud en draagwijdte van het Octopus-akkoord, 1999, 339. 107
D. VAN DAELE, “De hervorming van het openbaar ministerie : een status questionis”, T. Strafr. 2001, afl. 2 , 19.
29
49. Om gevolg te geven aan de aanbevelingen van deze commissies voorzag het
Octopusakkoord in de oprichting van een federaal parket108
. Het artikel 144bis, §1 Ger. W.
bepaalde dat dit parket onder leiding stond van een afzonderlijke federale procureur-generaal,
die deel uitmaakte van het college109
. Het college zou bestaan uit achttien federale magistraten
die onder rechtstreekse leiding en toezicht zouden staan van dit procureur110
. Een ruime
bespreking hiervan is terug te vinden in het deel over het federaal parket.
Afdeling 2 : Oprichting van de Hoge Raad voor de Justitie
Situering
50. Voor de oprichting van de Hoge Raad voor de Justitie vonden er partijpolitieke
benoemingen plaats in de magistratuur. Er was helemaal geen sprake van objectieve
benoemingen. De voordrachten van de kandidaten voor benoemingen kwamen deels van
politieke organen en deels van de hoven111
. Hierdoor verloor de bevolking helemaal haar
vertrouwen in de justitie en was het geloof in rechtvaardigheid volledig verdwenen.
51. De affaire Dutroux leidde tot een grote vertrouwenscrisis. De Octopuspartners besloten
om een orgaan op te richten om een eind te stellen aan de vriendjespolitiek die werd
gehanteerd bij de benoemingen. Ze zagen allemaal in dat er nood was aan extern toezicht op
het gerecht zodat willekeur helemaal kon worden uitgeschakeld. Op die manier hoopten ze het
vertrouwen van het volk terug te winnen.
52. De wet van 20 november 1998112
voorzag in de oprichting van de Hoge Raad voor de
Justitie. Het duurde even vooraleer de instelling van Raad effectief plaatvond. De officiële
oprichting kwam pas na twee jaren, op 1 januari 2000. Niet veel later dan de oprichting,
namelijk op 26 februari 2000 begon de Hoge Raad met de werkzaamheden113
.
108
D. VAN DAELE, C. FIJNAUT en R. VERSTRAETEN, De hervorming van het openbaar ministerie : een rechtsvergelijkend commentaar op de totstandkoming, inhoud en draagwijdte van het Octopus-akkoord, 1999, 339. 109
Ibid. 110
D. VAN DAELE, “De hervorming van het openbaar ministerie : Een status questionis”, T. Strafr. 2001, alf. 2 , 19; D. VAN DAELE, C. FIJNAUT en R. VERSTRAETEN, De hervorming van het openbaar ministerie : een rechtsvergelijkend commentaar op de totstandkoming, inhoud en draagwijdte van het Octopus-akkoord, 1999, 339. 111
M. ROELS, Men zou in dit land bijna om een ramp smeken: Justitie- en politiehervorming naar aanleiding van de zaak-Dutroux, masterproef Rechten Universiteit Gent, 2008-2009, 88-89. 112
Art. 151 §2 G.W. ingevoegd bij wet van 20 november 1998 houdende wijzigingen aan de grondwet, B.S. 24 november 1998; Wet van 22 december 1998 tot wijziging van sommige bepalingen van deel II van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de Hoge Raad voor de Justitie, de benoeming en aanwijzing van magistraten en tot invoering van een evaluatiesysteem, B.S. 2 februari 1999 en Wet van 12 april 2004 houdende de verticale integratie van het Openbaar Ministerie, B.S.7 mei 2004. 113
K. KLOECK, “ De Hoge Raad voor de Justitie. Eén jaar te ver”, Panopticon 2002 (1), 44.
30
De Hoge Raad voor de Justitie moest in de eerste plaats zorgen voor een grondige herstel van
het vertrouwen van de bevolking in de justitie114
.
Organisatie en de bevoegdheden
53. Omdat een uitvoerige beschrijving van de Hoge Raad ons te ver zou leiden zullen hierna
enkel de krachtlijnen inzake de organisatie en de bevoegdheden aan bod komen.
De Hoge Raad voor de Justitie werd vanaf de oprichting beschouwd als een orgaan sui
generis. Het zou noch tot de rechterlijke noch tot de uitvoerende en de wetgevende macht
behoren. Wel zou het een brug tussen de drie machten vormen115
.
Verder zou de Hoge Raad van een volle onafhankelijkheid genieten ten opzichte van de drie
machten. Vooral de onafhankelijkheid ten opzichte van de rechterlijke macht was opvallend
aangezien de rechterlijke macht tot de oprichting van de Hoge Raad nooit aan een externe
controle werd onderworpen116
.
54. De Hoge Raad voor de Justitie zou bestaan uit een Nederlandstalig en een Franstalig
college. Beide colleges zouden evenveel leden tellen en zowel het Nederlandstalig als het
Franstalig college zou voor de helft bestaan uit magistraten en voor de andere helft uit niet-
magistraten. De zetelende magistraten zouden worden verkozen door andere magistraten117
en
de niet-magistraten zouden aangeduid worden door de Senaat bij een twee derde
meerderheid118
.
In beide colleges zouden er twee afzonderlijke commissies geïnstalleerd worden, namelijk een
Benoemings- en Aanwijzingscommissie en een Advies- en Onderzoekscommissie.
De Benoemings- en Aanwijzingscommissie zou voor een grondige wijziging van de
benoemingsprocedure van de magistraten zorgen. De beginselen onafhankelijkheid en
bekwaamheid zouden bij de werking van deze commissie centraal staan. Bij elke benoeming
in de rechterlijke macht, op alle niveaus en voor alle functies en ambten zou de commissie
hiermee rekening moeten houden. De nieuwe benoemingsprocedure zou ervoor moeten
zorgen dat de benoemingen op een objectieve manier gebeuren119
en dat er een komaf wordt
gemaakt met politieke benoemingen.
55. Verder zou de oprichting van de Hoge Raad moeten leiden tot een efficiënte evaluatie van
de benoemde magistraten. Een kwaliteitsgerichte toetsing tijdens de loopbaan van de
magistraten door middel van een evaluatiesysteem en een professionalisering van de
permanente vorming werd door de wetgever vooropgesteld. Het beoogde controle zou
114
A. BOOY, De Octopushervorming: 10 jaar later (Luik politie en Luik Gerecht), masterproef Rechten Universiteit Gent, 2008-2009, 37. 115
Memorie van toelichting bij de herziening van de Grondwet – herziening van artikel 151 van de Grondwet, Parl. St. Kamer 1997-1998, nr. 1675/1. 116
B. DE RUYVER, Strafrechtelijk beleid, 2012-2013, 150-151. 117
Art. 259bis §2 Ger. W. 118
Art. 259bis §3 Ger. W. 119
M. ROELS, Men zou in dit land bijna om een ramp smeken: Justitie- en politiehervorming naar aanleiding van de zaak-Dutroux, masterproef Rechten Universiteit Gent, 2008-2009, 89.
31
gerealiseerd worden door een interne, periodieke kwaliteitscontrole van de magistraten binnen
elk rechtscollege120
.
56. De bevoegdheden van de Hoge Raad voor de Justitie kunnen bijgevolg worden
samengevat als kandidaten voordragen voor benoemingen en aanwijzingen in de magistratuur,
de toelatingsexamens voor de magistratuur organiseren, de standaardprofielen voor de
kandidaten opstellen en een kwalitatief toezicht uitoefenen op het functioneren van het
gerechtelijk apparaat121
.
Hoofdstuk 4 : Hervorming van de politie
Afdeling 1 : Algemeen
57. De commissies hadden telkens aangetoond dat de werking van de politiediensten op vele
vlakken gebrekkig was. Door hun afkeer voor onderlinge samenwerking konden ze hun
opdrachten die met de tijd uitgebreider en moeilijker werden niet optimaal uitvoeren.
Hierdoor voorzagen de Octopuspartners in hun akkoord in belangrijke hervormingen voor de
politie. Deze hervormingen zouden op hun beurt de aanleiding tot een nieuwe wet vormen,
namelijk ‘Wet tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee
niveaus’ van 7 december 1998.
De hervorming voor wat betreft de politie werd zelfs als de eerste echte fundamentele
politiehervorming in de Belgische geschiedenis omschreven. De ontwikkelingen die voor
deze hervorming plaatsvonden waren beperkt tot wettelijke en organisatorische ingrepen en
hadden steeds de politiestructuur uit de Franse periode als basis122
.
Afdeling 2 : Geïntegreerde politiezorg op twee niveaus
58. De hervorming zoals bepaald door de Octopuspartners bestond erin om een geïntegreerde
politiezorg op twee niveaus te creëren. Van de politiediensten werd verwacht dat ze hun
opdrachten voortaan zouden inbedden in een globale aanpak van de maatschappelijke
problemen, zoals de handhaving van de openbare orde123
. De hervorming betekende het
instellen van een politiedienst op het federaal niveau en een politiedienst op het lokaal
niveau. Samen zouden ze de geïntegreerde politiezorg verzekeren. De politiediensten zouden
120
M. ROELS, Men zou in dit land bijna om een ramp smeken: Justitie- en politiehervorming naar aanleiding van de zaak-Dutroux, masterproef Rechten Universiteit Gent, 2008-2009, 89. 121
B. DE RUYVER, Strafrechtelijk beleid, 2012-2013, 151. 122
W. BRUGGEMAN, “De politiehervorming : een (de) grote (grootste) uitdaging in de Belgische politiegeschiedenis”, Panopticon 2001 (3), 215. 123
Voorstel van resolutie betreffende de hervorming van de politiediensten en de gerechtelijke organisatie, Parl.St. Kamer 1997-98, nr. 1568/2, 2 ; M. ROELS, Men zou in dit land bijna om een ramp smeken: Justitie- en politiehervorming naar aanleiding van de zaak-Dutroux, masterproef Rechten Universiteit Gent, 2008-2009,, 91.
32
hetzelfde uniform dragen, hetzelfde statuut en dezelfde weddenschalen krijgen, maar hun
taken, opdrachten en territoriale bevoegdheden zouden enigszins verschillen124
.
59. Voor wat betreft de werking van de lokale politie zou het land onderverdeeld worden in
politiezones. Een politiezone kon zowel bestaan uit één gemeente als uit meerdere gemeenten.
De lokale politie zou de basispolitiezorg verstrekken. Dit hield in dat de lokale politie alle
opdrachten van bestuurlijke en gerechtelijke politie die noodzakelijk waren voor het beheer
van de lokale gebeurtenissen en fenomenen op het grondgebied van de zone moest
vervullen125
. De federale politie zou niet meer tussenkomen in de werking van de lokale
politie waardoor de lokale politiezorg in gedrang zou komen als de lokale politiediensten hun
taken niet meer konden vervullen126
.
Bij de uitoefening van haar bestuurlijke taken zou de lokale politie onder het gezag staan van
de burgemeester. Bij de uitoefening van de gerechtelijke taken zou de lokale politie onder
gezag staan van de procureur des Konings127
. De chef van de lokale politie zou de opdrachten
binnen het politiekorps organiseren, verdelen en beheren. Hierbij zou hij telkens onder leiding
staan van zowel de procureur des Konings als van de burgemeester128
.
60. De politiediensten op het federaal niveau zouden, onder leiding van een nationaal
commissaris dewelke op zijn beurt zou worden bijgestaan door diverse directeurs-generaal, de
gespecialiseerde functies van bestuurlijke en gerechtelijke politie op zich nemen en steun
verschaffen aan de lokale politie daar waar nodig129
. De federale politie zou onder het gezag
staan van de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Justitie. Beide ministers
zouden richtlijnen, instructies en bevelen kunnen verstrekken voor de werking van de
bestuurlijke politie en respectievelijk de gerechtelijke politie. De ministers zouden, in overleg,
de opdrachten en de prioritaire doelstellingen van de federale politie bepalen. Verdere
uitwerking van de opdrachten en de doelstellingen zou vastgelegd worden in nationale
veiligheidsplannen. Deze plannen zouden pas gevolgen kunnen hebben na de goedkeuring
door beide ministers. De nationale veiligheidsplannen zouden verder aan het parlement
meegedeeld worden. De nationale commissaris die verantwoordelijk zou zijn voor het
politiebeleid en die belast zou worden met de leiding over de federale politie, zou
124
P. PONSAERS en S. DE KIMPE, Consensusmania. Over de achtergronden van de politiehervorming, Leuven, Acco, 2001, 257. 125
M. ROELS, Men zou in dit land bijna om een ramp smeken: Justitie- en politiehervorming naar aanleiding van de zaak-Dutroux, masterproef Rechten Universiteit Gent, 2008-2009, 92. 126
Voorstel van resolutie betreffende de hervorming van de politiediensten en de gerechtelijke organisatie, Parl.St. Kamer 1997-98, nr. 1568/2, 16. 127
Voorstel van resolutie betreffende de hervorming van de politiediensten en de gerechtelijke organisatie, Parl.St. Kamer 1997-98, nr. 1568/2, 9. 128
M. ROELS, Men zou in dit land bijna om een ramp smeken: Justitie- en politiehervorming naar aanleiding van de zaak-Dutroux, masterproef Rechten Universiteit Gent, 2008-2009, 93. 129
C. FIJNAUT, “Tien jaar (discussie over de) reorganisatie van het politiewezen” in C. FIJNAUT, B. DE RUYVER en F. GOOSSENS (eds.), De reorganisatie van het politiewezen, Leuven, Universitaire Pers, 1999, (13) 30.
33
geïntegreerde uitvoering van het plan bepalen. Hij zou de uiteindelijke verantwoordelijkheid
dragen voor de coördinatie en de werking van de lokale politiediensten130
.
Afdeling 3 : Samenwerking tussen de twee niveaus
61. Tussen de beide niveaus van politiediensten bestond er geen hiërarchische band. Wel was
er sprake van een functionele band om de functionele eenheid tussen de federale en de lokale
politie te bewerkstelligen131
. Hiervoor zouden minister van Binnenlandse Zaken en de
minister van Justitie aan de lokale politiediensten federale politietaken kunnen toekennen die
op het grondgebied van de betrokken zone zouden moeten worden uitgevoerd. De federale
opdrachten zouden uiteraard geen belemmering mogen vormen voor de uitvoering van de
eigen lokale politieopdrachten. Daarom zouden de middelen die de lokale politiediensten
moeten gebruiken om de federale opdrachten te verwezenlijken, gelimiteerd moeten
worden132
.
62. Verder moest het zonaal plan in overeenstemming zijn met het nationaal plan133
. Het
zonaal plan moest daarna ter goedkeuring gelegd worden aan de minister van Justitie en
minister van Binnenlandse zaken134
. Op die manier zou een geïntegreerde politiezorg tot stand
komen die een samenhangend geheel vormt.
63. Een bijkomend initiatief om meer samenwerking te creëren zou de aanstelling zijn van
coördinatoren op bestuurlijk vlak en de verbindingsagenten op gerechtelijk vlak. Beiden
zouden ervoor zorgen dat de nodige contacten tussen de lokale en de federale politie vlotter
verlopen135
.
130
M. ROELS, Men zou in dit land bijna om een ramp smeken: Justitie- en politiehervorming naar aanleiding van de zaak-Dutroux, masterproef Rechten Universiteit Gent, 2008-2009, 94. 131
Voorstel van resolutie betreffende de hervorming van de politiediensten en de gerechtelijke organisatie, Parl.St. Kamer 1997-98, nr. 1568/2, 2 ; B. DE RUYVER, Strafrechtelijk beleid, 2012-2013, 149. 132
M. ROELS, Men zou in dit land bijna om een ramp smeken: Justitie- en politiehervorming naar aanleiding van de zaak-Dutroux, masterproef Rechten Universiteit Gent, 2008-2009,, 94. 133
Voorstel van resolutie betreffende de hervorming van de politiediensten en de gerechtelijke organisatie, Parl.St. Kamer 1997-98, nr. 1568/2, 20. 134
C. FIJNAUT, “De Dutroux-crisis in België: de reacties van de regering en het parlement”, Delikt en Delinkwent 1999, afl. 5, (408) 427. 135
C. FIJNAUT, “Tien jaar (discussie over de) reorganisatie van het politiewezen” in C. FIJNAUT, B. DE RUYVER en F. GOOSSENS (eds.), De reorganisatie van het politiewezen, Leuven, Universitaire Pers, 1999, (13) 30.
34
Deel 3 : HET FEDERAAL PARKET
Hoofdstuk 1 : De oprichting van het federaal parket
64. De opeenvolgende parlementaire onderzoekscommissies hebben telkens aangetoond dat er
gebreken waren zowel bij de coördinatie van het gerechtelijk optreden in dossiers die de
grenzen van een gerechtelijk arrondissement, van een rechtsgebied of van het land
overschrijden als bij de behandeling van complexe en gespecialiseerde dossiers136
. Dit was het
gevolg van de versnippering van het gerechtelijk apparaat over zevenentwintig gerechtelijke
arrondissementen. In geval van dergelijke dossiers gingen er vaak relevante gegevens en
inzichten verloren door gebrek aan coördinatie137
. De beperking van de territoriale
bevoegdheid tot één gerechtelijk arrondissement of soms tot één rechtsgebied vormde voor
het onderzoek van bepaalde misdrijven een grote hinderpaal138
.
65. De Bendecommissie I onderlijnde in haar verslag de bovenvermelde gebreken en stelde
voor om in sommige gevallen een magistraat ad hoc te belasten met de coördinatie van het
strafrechtelijk onderzoek over het gehele grondgebied139
. De commissie opteerde voor een
duidelijke en wettelijke regeling van de bevoegdheden, de wijze van uitoefening ervan, de
toezicht dat op hen zou worden uitgeoefend en de verantwoording die ze moeten afleggen.
Het voorstel van de Bendecommissie I van een magistraat ad hoc heeft op zijn beurt geleid tot
een nieuwe figuur, namelijk het nationaal magistraat.
Het ambt van nationaal magistraat werd vooreerst bij de Wet van 4 maart 1997 ingesteld. Op
grond van nieuw ingevoegd artikel 144bis van het Gerechtelijk Wetboek moesten de nationale
magistraten instaan voor de coördinatie van de uitoefening van de strafvordering en voor het
vergemakkelijken van de internationale samenwerking. Verder waren ze belast met het nemen
van alle dringende en noodzakelijke maatregelen voor de uitoefening van de strafvordering,
zolang de procureur des Konings zijn wettelijk bepaalde bevoegdheden niet had uitgeoefend.
66. Helaas was het figuur van nationaal magistraat niet voldoende om de beoogde coördinatie
tot stand te brengen. De noodzaak om bepaalde ingewikkelde en omvattende strafzaken op
een centraal niveau te behandelen met het oog op een betere en efficiëntere rechtsbedeling140
bleef desondanks de nationale magistraten bestaan.
Zowel Bendecommissie II als Commissie Dutroux-Nihoul wezen opnieuw op het feit dat de
grote opdeling van het strafrechtelijk onderzoek door de versnippering van de gerechtelijke
136
D. VAN DAELE en R. VERSTRAETEN, “ Het federaal parket: een commentaar bij de Wet van 21 juni 2001 tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket” ,R.W. 2001-2002, nr.22, 761. 137
M. ROELS, Men zou in dit land bijna om een ramp smeken: Justitie- en politiehervorming naar aanleiding van de zaak-Dutroux, 2008-2009, 82. 138
R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE en D. DEWANDELEER, “ Het federaal parket”, Panopticon 1999, 56. 139
R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE en D. DEWANDELEER, “ Het federaal parket”, Panopticon 1999, 56-57; Parlementair onderzoek naar de wijze waarop de bestrijding van het banditisme en het terrorisme georganiseerd wordt. Verslag namens de onderzoekscommissie uitgebracht door de heren VAN PARYS en LAURENT, Parl. St. , Kamer, 1998, nr.59/8, 381. 140
Parl. St. Kamer 2000-2001, nr. 897/1, p. 4.
35
arrondissementen nog steeds problemen veroorzaakte141
. De Bendecommissie II kwam dan
naar voor met het idee van een federaal parket. Het federaal parket zou belast worden met
dossiers die grensoverschrijdend waren of andere specifieke kenmerken vertoonden.
Daarnaast zou het ook verantwoordelijk zijn voor de dossiers die de opleidingsgraad of de
werkingsmiddelen van de lokale parketmagistraten overstegen142
. Ook Commissie Dutroux-
Nihoul volgde, zoals werd aangegeven, Bendecommissie II in haar aanvullend verslag van
16 februari 1998 en opteerde voor de oprichting van het federaal parket.
Het Octopusakkoord van 24 mei 1998 voorzag in de oprichting van een gestructureerd
federaal parket. Dit federaal parket moest een antwoord bieden op de vastgestelde gebreken
bij de behandeling en de coördinatie van het gerechtelijk optreden in complexe dossiers
enerzijds en bij de behandeling van dossiers die de grenzen van een arrondissement of van
een rechtsgebied overstijgen anderzijds143
.
Naar aanleiding hiervan werd het federaal parket opgericht en op vrijdag 24 mei 2002 werd
het officieel geïnstalleerd en voorgesteld in de zittingszaal van het hof van Beroep in het
Justitiepaleis in Brussel door de minister van Justitie Marc Verwilghen144
.
Hoofdstuk 2 : De samenstelling van het federaal parket
67. Artikel 144bis, §1 Ger.W. heeft betrekking op de instelling van een federaal parket en
bepaalt verder de samenstelling ervan. Het federaal parket staat vandaag de dag onder leiding
van de federale procureur. Oorspronkelijk was vooropgesteld dat het federaal parket onder
leiding zou staan van een zesde, federale procureur-generaal, die lid zou zijn van het college
van procureurs-generaal, maar er geen voorzitter van zou kunnen zijn. Deze federale
procureur-generaal zou daarenboven geen portefeuillehouder kunnen zijn. Aan deze optie
kleefden wel belangrijke bezwaren. Zij zou immers ertoe leiden dat binnen het college van
procureurs-generaal een heterogeniteit en zelfs een ambiguïteit ontstaat, waarbij de vijf
procureurs-generaal bij de hoven van beroep beleidsvoorbereidend en –uitvoerend werken,
terwijl de federale procureur-generaal in essentie operationele taken zou vervullen.
Daarenboven zou een federaal parket onder leiding van een federale procureur-generaal
kunnen worden beschouwd als een elitekorps, wat het risico van ernstige spanningen met de
lokale parketten zou inhouden145
. Hierdoor werd deze optie gelaten en gekozen voor een
federale procureur aan het hoofd van het federaal parket.
141
R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE en D. DEWANDELEER, “ Het federaal parket”, Panopticon 1999, 57. 142
R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE en D. DEWANDELEER, “ Het federaal parket”, Panopticon 1999, 57. 143
R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE en D. DEWANDELEER, “ Het federaal parket”, Panopticon 1999, 58 ; Wetsvoorstel betreffende de verticale integratie van het openbaar ministerie, het federaal parket en de raad van Procureurs des Konings, Toelichting, Parl. St., Senaat, 1997-98, nr. 1-1066/1, 4-5. 144
R. RUYS, “Het parket van de procureur des Konings”, Mens en Cultuur 2004, 37. 145
R. VERSTRAETEN, A. MASSET, D. VAN DAELE en D. DEWANDELEER, “Model voor de werking van een federaal parket” in C. FIJNAUT en D. VAN DAELE (red.), De hervorming van het openbaar ministerie, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 1999, (371) 423-424 ; R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE en D. DEWANDELEER, “ Het federaal parket”, Panopticon 1999, (56) 70-71.
36
68. Naast de federale procureur zijn er achttien federale magistraten146
. De toenmalige
nationale magistraten werden in et federaal parket geïncorporeerd147
. Twee factoren hebben
bij de keuze van het aantal magistraten een belangrijke rol gespeeld : een analyse van de
werklast van de toenmalige nationale magistraten en een prognose van het aantal dossiers dat
door het federaal parket zal moeten worden behandeld. Daarnaast werd rekening gehouden
met de overweging dat niet te veel bekwame magistraten mogen worden weggetrokken uit de
parketten van eerste aanleg en de parketten-generaal148
.
Krachtens artikel 144bis, §1, Ger.W. staan de federale magistraten onder rechtstreekse
leiding en toezicht van de federale procureur. De opdrachten van de federale procureur en de
federale magistraten strekken zich uit over het gehele grondgebied van het Rijk149
.
Hoofdstuk 3 : De leiding van het federaal parket : De federale procureur
Afdeling 1 : De positie van de federale procureur
69. Zoals werd aangegeven staat het federaal parket onder leiding van de federale procureur.
De federale procureur voert, in de gevallen en op de wijze bepaald door de wet, onder het
gezag van de minister van Justitie, alle opdrachten van het openbaar ministerie in strafzaken
uit bij de hoven van beroep, de hoven van assisen, de rechtbanken van eerste aanleg en de
politierechtbanken150
. In tegenstelling tot de toenmalige nationale magistraten die onder het
gezag van het college van procureurs-generaal staan, werd de federale procureur rechtstreeks
onder het gezag van de minister van Justitie geplaatst151
. De federale procureur is geen zesde
procureur-generaal, noch een achtentwintigste procureur des Konings. Wat zijn statuut betreft
zit hij ergens tussen de procureur-generaal en de procureur des Konings152
.
Volgens artikel 47duodecies Sv. beschikt de federale procureur bij de uitoefening van zijn
bevoegdheden over alle wettelijke bevoegdheden van de procureur des Konings. Hij kan over
het gehele grondgebied van het Rijk alle opsporingshandelingen of handelingen van
gerechtelijk onderzoek verrichten of gelasten die tot zijn bevoegdheid behoren, en ook de
strafvordering uitoefenen153
. Wat het vervolgingsbeleid betreft heeft de federale procureur
dezelfde bevoegdheden als de procureur des Konings154
.
146
Zie artikel 2 van de Wet van 3 april 1953 betreffende de rechterlijke inrichting, zoals gewijzigd door artikel 62 van de Wet van 21 juni 2004. 147
R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE en D. DEWANDELEER, “ Het federaal parket”, Panopticon 1999, 71. 148
Wetsvoorstel inzake het federaal parket. Verslag namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heer Guy Hove, Parl.St. Kamer 2000-2001, nr. 0897/012, 31. 149
Artikel 144bis, §1 Ger.W. 150
Artikel 143, §3 Ger.W. 151
Wetsvoorstel inzake het federaal parket , Parl.St. Kamer 2000-2001, nr. 0897/001, 5 en 11 ; A. DE NAUW, “Het Octopusakkoord en de hervorming van het openbaar ministerie”, De orde van de dag 1999, afl. 7, (7) 8. 152
B. DE RUYVER, Strafrechtelijk beleid, 2012-2013, 371. 153
B. DE RUYVER, Strafrechtelijk beleid, 2012-2013, 371. 154
D. REYNDERS, S. THOMAES en E. DEVROE, “Het openbaar ministerie in de beleidscyclus: naar een samenwerkingsdynamiek met de dienst voor het Strafrechtelijke beleid”, in R. DEPRE, J. PLESSERS en H. HONDEGHEM, Managementhervormingen in Justitie, van internationale ontwikkelingen tot dagelijks praktijk, Instituut van de Overheid, Overheidsmanagement 19, Die Keure, 163.
37
70. De beslissingen van het college van procureurs-generaal hebben bindende kracht ten
aanzien van de federale procureur155
. Dit houdt in dat de federale procureur hiermee rekening
moet houden bij het stellen van handelingen. Het is mogelijk dat hij omzendbrieven opstelt
die bestemd zijn voor zijn diensten en voor zijn medewerkers enerzijds en voor de
politiediensten waarop hij een beroep doet anderzijds. Deze omzendbrieven moeten altijd in
overeenstemming zijn met de met de algemene richtlijnen die het college van procureurs-
generaal hebben uitgevaardigd156
.
71. De federale procureur heeft verder een dubbelzinnige verhouding met het college van
procureurs-generaal.
Enerzijds maakt de federale procureur geen deel uit van het college aangezien hij geen
procureur-generaal is. Toch heeft hij uit hoofde van zijn functie wel een bevoorrechte relatie
mee. De federale procureur kan krachtens artikel 143bis, §5 Ger.W. deelnemen aan de
vergaderingen van het college. Anderzijds evalueert het college van procureurs-generaal op
basis van onder meer de rapporten van de federale procureur en na deze laatste te hebben
gehoord, de wijze waarop de richtlijnen van het strafrechtelijk beleid door de federale
procureur worden uitgevoerd, de wijze waarop de federale procureur zijn bevoegdheden
uitoefent en de werking van het federaal parket157
. Het betreft een totale evaluatie. Het college
voert dus geen controle per individueel dossier of een tuchtrechtelijk toezicht158
. Het college
van procureurs-generaal zal deze globale evaluatie doen op basis van de rapporten die het van
de federale procureur ontvangt. Aan de vergaderingen van het college die gewijd zijn aan de
evaluatie van het optreden van de federale procureur en de werking van het federaal parket zal
de federale procureur uiteraard niet kunnen deelnemen. Wel zal het college de federale
procureur eerste horen159
.
72. Daarnaast is de federale procureur verplicht om de prioriteiten van het strafrechtelijk
beleid na te leven. Deze prioriteiten worden vastgesteld door de minister van Justitie in
overleg met het college van procureurs-generaal160
. Indien hij de prioriteiten niet naleeft, kan
het college dit in eerste instantie in zijn jaarverslag melden. De parlementaire
voorbereidingen van de wet van 21 juni 2001 maakten duidelijk dat het college van
procureurs-generaal kan bijsturen als de federale procureur de prioriteiten niet nakomt. Verder
staat vermeld dat de federale procureur als een parketmagistraat onder disciplinair toezicht
155
Artikel 143bis, §1 Ger.W. 156
D. VAN DAELE en R. VERSTRAETEN, “ Het federaal parket: een commentaar bij de Wet van 21 juni 2001 tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket” ,R.W. 2001-2002, nr.22, 771 ; Wetsvoorstel inzake het federaal parket. Verslag nam namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heer Guy Hove, Parl.St. Kamer 2000-2001, nr. 0897/012, 25. 157
Artikel 143bis, §3, derde lid Ger.W. 158
R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE en D. DEWANDELEER, “ Het federaal parket”, Panopticon 1999, 70. 159
D. VAN DAELE en R. VERSTRAETEN, “ Het federaal parket: een commentaar bij de Wet van 21 juni 2001 tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket” ,R.W. 2001-2002, nr.22, 772. 160
D. VAN DAELE, “De hervorming van het openbaar ministerie : Een status questionis”, T. Strafr. 2001, alf. 2, 25.
38
staat. Dit houdt in dat de federale procureur tuchtrechtelijk gesanctioneerd kan worden bij
herhaaldelijk negeren van het strafrechtelijk beleid161
.
73. De verhouding van de federale procureur en de raad van procureurs des Konings is ook
opmerkelijk. De federale procureur maakt geen deel uit van de raad van procureur des
Konings nu hij geen procureur des Konings is162
. Toch kan hij krachtens artikel 150bis, eerste
lid Ger.W. de vergaderingen van de raad bijwonen. Evenwel ontvangt hij van de steundienst,
de agenda, de verslagen van de vergaderingen en de adviezen van de raad van procureurs des
Konings163
.
74. De federale procureur heeft een machtige positie binnen het openbaar ministerie. Hij
beslist zelf of hij zal overgaan tot het uitoefenen van de strafvordering in de zaken die tot zijn
bevoegdheidsdomein behoren. Daarnaast bepaalt hij ook alleen of en in welke mate hij bij de
uitoefening van de strafvordering door middel van het mechanisme van delegatie een beroep
zal doen op lokale parketmagistraten164
.
Verder heeft hij een centrale positie bij de coördinatie van de uitoefening van de
strafvordering en op het vlak van de internationale samenwerking. Hij oefent ook controle uit
op een aantal sleutelposities binnen de politiestructuur165
.
Afdeling 2 : De verhouding tussen de Minister van Justitie en de federale procureur
75. De federale procureur staat krachtens artikel 143, §3 Ger. W. rechtstreeks onder het gezag
van de Minister van Justitie. Dit doet op zich geen afbreuk aan de principiële regel dat het de
minister van Justitie niet is toegelaten om zich te mengen in de uitoefening van
strafvordering166
. Daarnaast is hij ook niet bevoegd om een zaak aan een procureur des
Konings te onttrekken en om ze aan de federale procureur toe te wijzen167
. Toch bestaat het
risico dat de minister van Justitie, dus de uitvoerende macht, zich wel bemoeit met de
uitoefening van de strafvordering in een concrete zaak. Het risico heeft vooral betrekking op
de mogelijkheid voor de minister van Justitie om een parketmagistraat opdracht te geven om
tijdelijke opdrachten van het openbaar ministerie uit te oefenen in het federaal parket168
. Dat
een dergelijke detachering steeds een voorstel van de federale procureur veronderstelt en dat
161
D. VAN DAELE en R. VERSTRAETEN, “ Het federaal parket: een commentaar bij de Wet van 21 juni 2001 tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket” ,R.W. 2001-2002, nr.22, 771. 162
D. VAN DAELE, “De hervorming van het openbaar ministerie : Een status questionis”, T. Strafr. 2001, alf. 2, 26. 163
Artikel 143ter, lid 4 Ger.W. 164
D. VAN DAELE en R. VERSTRAETEN, “ Het federaal parket: een commentaar bij de Wet van 21 juni 2001 tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket” ,R.W. 2001-2002, nr.22, 772. 165
D. VAN DAELE, “De hervorming van het openbaar ministerie : Een status questionis”, T. Strafr. 2001, alf. 2, 37. 166
D. VAN DAELE, “De hervorming van het openbaar ministerie : Een status questionis”, T. Strafr. 2001, alf. 2, 39. 167
Wetsvoorstel inzake het federaal parket. Advies van de Hoge Raad voor de Justitie, Parl.St. Kamer 2000-2001, nr. 0897/012, 58. 168
A. DE NAUW, “ Het Octopusakkoord en de vorming van het openbaar ministerie”, Orde van de dag, afl. 7, 1999, 9.
39
zij conform artikel 144bis Ger.W. enkel mogelijk is in uitzonderlijke gevallen en enkel
wanneer de behoeften van de dienst dit rechtvaardigen enerzijds en wordt voorafgegaan door
een overleg tussen de minister van Justitie en de betrokken korpsoverste anderzijds doet hier
niets aan af. Juist in uitzonderlijke gevallen lijkt het risico op inmenging van de uitvoerende
macht in de uitoefening van de strafvordering het grootst, waarbij niet kan worden uitgesloten
dat de federale procureur onder druk van minister van Justitie de facto gedwongen wordt om
een detachering voor te stellen169
. Vertrekkend hieruit wees toenmalig minister van Justitie
Van Parys erop dat het niet ondenkbaar is dat inzake individuele dossiers de federale
procureur en de minister van Justitie elkaar zouden ‘verstaan’, waarbij het Parlement over
geen enkel instrument beschikt om dit te voorkomen170
.
Afdeling 3 : Controlemechanismen ten aanzien van de federale procureur
76. Ten gevolge van zijn bijzonder machtige positie, is hij onderworpen aan een aantal
controlemechanismen.
Enerzijds is hij, zoals hierboven werd aangegeven, gebonden door de ministeriële richtlijnen
van het strafrechtelijk beleid en de beslissingen van het college van procureurs-generaal171
.
Anderzijds wordt hij door het college van procureurs-generaal geëvalueerd. De waarde van
deze evaluatie mag niet overschat worden. De evaluatie gebeurt a posteriori, naar aanleiding
van de opstelling van het jaarverslag, en vertrekt uit de rapporten die door de federale
procureur zelf worden opgesteld172
. Deze algemene toezicht van het college maakt een
controle van de individuele dossiers die in behandeling zijn bij het federaal parket niet
mogelijk173
.
Dit betekent dat het college in de praktijk uitsluitend moet voortgaan op het woord en de
rapporten van de federale procureur, zonder de mogelijkheid te hebben om de gegevens te
verifiëren174
. De principiële verantwoordelijkheid van het college van procureurs-generaal
voor de interne operationalisering van het opsporings- en vervolgingsbeleid op nationaal
niveau ernstig gehypothekeerd.175
169
D. VAN DAELE en R. VERSTRAETEN, “ Het federaal parket: een commentaar bij de Wet van 21 juni 2001 tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket” ,R.W. 2001-2002, nr.22, 774. 170
Wetsvoorstel inzake het federaalparket. Verslag namens de Commissie voor de Justitie uitgebracht door de heer Guy Hove, Parl.St. Kamer 2000-2001, nr. 0897/012, 49. 171
D. VAN DAELE en R. VERSTRAETEN, “ Het federaal parket: een commentaar bij de Wet van 21 juni 2001 tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket” ,R.W. 2001-2002, nr.22, 772. 172
D. VAN DAELE en R. VERSTRAETEN, “ Het federaal parket: een commentaar bij de Wet van 21 juni 2001 tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket” ,R.W. 2001-2002, nr.22, 772. 173
T. VAN PARYS, “Met dit federaal parket minder gewapend in de strijd tegen de criminaliteit”, Juristenkrant 2001, 2. 174
F. SCHINS, Nota betreffende het wetsvoorstel inzake het federaal parket. Nota neergelegd door F. Schins, procureur-generaal bij het hof van beroep te Gent en huidig voorzitter van het college van procureurs-generaal, tijdens de hoorzitting van 25 oktober 2000 in de commissie justitie van de Kamer van Volksvertegenwoordigers, 7 ; Wetsvoorstel inzake het federaal parket. Verslag namens de Commissie voor de Justitie uitgebracht door de heer Guy Hove, Parl.St. Kamer 2000-2001, nr. 0897/012, 12. 175
D . VAN DAELE, Openbaar ministerie en strafrechtelijk beleid, Antwerpen,Intersentia, 2002, 352; D. VAN DAELE, “De hervorming van het openbaar ministerie : Een status questionis”, T. Strafr. 2001, alf. 2, 35.
40
De enige toezichthoudende overheid is bijgevolg de minister van Justitie onder wiens
rechtstreeks gezag de federale procureur wordt geplaatst. Maar ook de minister kan zich niet
inlaten met individuele dossiers die door de federale procureur worden behandeld176
.
Uit deze feiten volgt dat een effectieve controlemechanisme ten aanzien van de federale
procureur bij de behandeling van individuele dossiers ontbreekt.
Hoofdstuk 4 : De bevoegdheden van het federaal parket
77. Het Octopusakkoord bevatte een zeer algemene bevoegdheidsomschrijving van het
federaal parket. Wat men precies bedoelde met ‘complexe en specifieke dossiers’ was niet
duidelijk. Het Octopusakkoord gaf wel twee voorbeelden wat er begrepen moest worden
onder deze begrippen. Een dossier zou complex zijn als die een grensoverschrijdend karakter
had en als het een band vertoonde met de georganiseerde criminaliteit177
. Daarom werd deze
vage bevoegdheidsomschrijving in het Octopus-wetsvoorstel geconcretiseerd178
. In het nieuw
ingevoegd artikel 144bis, §2, Ger. W.179
worden aan het federaal parket vier taken
toevertrouwd.
78. De eerste opdracht is de uitoefening van de strafvordering in die dossiers die
beantwoorden aan de bevoegdheidsomschrijving van het federaal parket. De tweede opdracht
is zorgen voor de coördinatie van de uitoefening van de strafvordering. Ten derde is het
federaal parket verantwoordelijk voor het vergemakkelijken van de internationale
samenwerking. De tweede en de derde opdracht worden samengenomen gelet op de nauwe
verwevenheid180
. Ten slotte zal het federaal parket instaan voor het toezicht op de algemene
en bijzondere werking van de federale politie.
In de volgende paragrafen zullen deze bevoegdheden verder geanalyseerd worden.
Afdeling 1 : De uitoefening van de strafvordering
79. Artikel 7 van de Wet van 21 juni 2001 houdende een nieuw art. 144ter Ger.W. bevat een
regeling van de bevoegdheid van het federaal parket tot de uitoefening van de strafvordering.
Deze bevoegdheid wordt omschreven aan de hand van een limitatieve lijst van strafrechtelijke
kwalificaties. Dit lijst wordt verder complementair aangevuld met een tweevoudig kwalitatief
176
T. VAN PARYS, “Met dit federaal parket minder gewapend in de strijd tegen de criminaliteit”, Juristenkrant 2001, 2. 177
Krachtlijnen inzake de hervorming van de gerechtelijke organisatie, 24 mei 1998, 2; Voorstel van resolutie betreffende de hervorming van de politiediensten en de gerechtelijke organisatie, Parl.St. Kamer 1997-98, nr. 1568/2, 38. 178
C. FIJNAUT, D. VAN DAELE en R. VERSTRAETEN, De hervorming van het openbaar ministerie. Een rechtsvergelijkend commentaar op de totstandkoming, inhoud en draagwijdte van het Octopus-akkoord, 1999, 340. 179
Artikel 6 van de Wet van 21 juni 2001. Het nieuw art. 144bis Ger. W. trad in werking op 22 mei 2002. 180
F. SCHEURMANS, “Naar een verdere uitbouw en professionalisering van het openbaar ministerie: Het federaal parket”, Panopticon, 2001, 599.
41
criterium181
. Deze manier van bevoegdheidsbeschrijving werd na een uitgebreid onderzoek
door de werkgroep federaal parket als meest aangewezen optie naar voor geschoven182
. Een
dergelijke beschrijving had volgens de werkgroep het voordeel dat voor de misdrijven die
worden opgenomen in de lijst met kwalificaties de mogelijke bevoegdheid van het federaal
parket onbetwistbaar vastligt. Een tweede voordeel was dat de nadelen van het werken met
een limitatieve lijst van kwalificaties worden opgevangen. Toch was deze manier volgens de
werkgroep niet zonder nadelen. Volgens hen verloor de inventaris van kwalificaties veel van
zijn zin183
. Uiteindelijk wogen de voordelen tegen de nadelen op en werd dit optie verkozen
boven de anderen.
80. Conform het nieuw artikel 144ter, §1, Ger.W. is de federale procureur bevoegd om de
strafvordering uit te oefenen voor bepaalde misdrijven ( limitatieve lijst van strafrechtelijke
kwalificaties).
Het gaat onder meer om :
Misdrijven bedoeld in artikelen 101 tot 136 van het Strafwetboek : Het betreft titel I
van Boek II, met name de misdaden en wanbedrijven tegen de veiligheid van de staat.
Enkele voorbeelden zijn aanslag tegen leden van de Koninklijke familie, het opnemen
van de wapens tegen de regering, daden van verraad die de veiligheid van de natie in
haar relaties met vreemde landen in gevaar brengen, over het algemeen door de
betrekkingen van de daders met andere landen184
.
Misdrijven bedoeld in de artikelen 331bis, 477 tot 477sexies en 488bis van het
Strafwetboek : Deze misdrijven houden verband met kernmateriaal. Artikel 331bis
stelt de dreiging strafbaar om kernmateriaal te zullen gebruiken voor een aanslag op
personen of op eigendommen alsook de dreiging om een diefstal van kernmateriaal te
plegen teneinde een natuurlijke persoon, een rechtspersoon, een internationale
organisatie of een staat te dwingen iets te doen of iets na te laten. Artikelen 477 tot
477sexies hebben betrekking op diefstal en de afpersing van kernmateriaal. Artikel
488bis als laatst heeft betrekking op de externe beveiliging van kernmateriaal.
Misdrijven bedoeld in artikel 77bis, §2 en §3 van de Wet van 15 december 1980
betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de
verwijdering van vreemdelingen. Hier gaat het om feiten van mensenhandel en
mensensmokkel van vreemdelingen. Zowel de handel of binnensmokkelen door
geïsoleerde daders als door een vereniging wordt geviseerd.
181
D. VAN DAELE en R. VERSTRAETEN, “ Het federaal parket: een commentaar bij de Wet van 21 juni 2001 tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket” ,R.W. 2001-2002, nr.22, 762; Wetsvoorstel inzake het federaal parket. Verslag namens commissie voor de justitie uitgebracht door de heer Guy Hove, Parl. St. Kamer 2000,2001, nr. 0897/012,4. 182
R. VERSTRAETEN, A. MASSET, D. VAN DAELE en D. DEWANDELEER, “Model voor de werking van een federaal parket” in C. FIJNAUT en D. VAN DAELE (red.), De hervorming van het openbaar ministerie, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 1999, (371), 410. 183
R. VERSTRAETEN, A. MASSET, D. VAN DAELE en D. DEWANDELEER, “Model voor de werking van een federaal parket” in C. FIJNAUT en D. VAN DAELE (red.), De hervorming van het openbaar ministerie, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 1999, (371), 409. 184
A. DE NAUW, Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Antwerpen, Kluwer, nr. 4.
42
Misdrijven bedoeld in artikel 1 en 2 van de Wet van 16 juni 1993 betreffende de
bestraffing van ernstige schendingen van het humanitair recht. Met betrekking tot de
vermelding van art. 2 valt één en het ander op te merken. Betrokken artikel bevat geen
misdrijven maar enkel de straffen die van toepassing zijn op de misdrijven bedoeld in
artikel 1. De Raad van State merkte dit op185
en voerde aan dat de vermelding van art.
2 van de Wet van 16 juni 1993 , voor wat betreft de omschrijving van de bevoegdheid
van de federale procureur tot uitoefening van strafvordering, volstrekt overbodig was.
Al deze misdrijven hebben zeer dikwijls grensoverschrijdende aanknopingspunten waardoor
ze kunnen worden beschouwd als internationale misdrijven186
.
Misdrijven gepleegd met gebruik van geweld tegen personen of materiële belangen
om ideologische of politieke redenen met het doel zijn doelstellingen door middel van
terreur, intimidatie of bedreigingen te bereiken. Deze misdrijven zouden onder de
noemer ‘terrorisme’ kunnen worden geplaatst aangezien de definitie van ‘terrorisme’
in art. 8, 1°, b van de Wet van 30 november 1998 houdende regeling van de
inlichtingen- en veiligheidsdienst letterlijk werd overgenomen187
.
Misdrijven gepleegd in het kader van de in-, uit- en doorvoer van wapens, munitie en
speciaal voor militair gebruik dienstig materiaal en daaraan verbonden technologie
inde gevallen waarin de strafvordering wordt uitgeoefend door het openbaar
ministerie. De vermelding ‘ waarin de strafvordering wordt uitgeoefend door het
openbaar ministerie’ was nodig omdat eigenlijk de Administratie van Douane en
Accijnzen belast was met een deel van de strafvordering in deze materie. De Wet van
5 augustus 1991 betreffende de in-, uit- en doorvoer van wapens, munitie en speciaal
voor militair gebruik dienstig materiaal en daaraan verbonden technologie bepaalt dat
de vervolgingen van de overtredingen van die wet en haar uitvoeringsbesluiten gebeurt
volgens de Douane- en Accijnzenwet. Dus de materie behoort eigenlijk tot de
bevoegdheid van het bestuur van de douane en de accijnzen. Toch was het geen optie
om de Wet van 5 augustus 1991 niet op te nemen in de limitatieve lijst van misdrijven
waarvan de uitoefening van de strafvordering tot het bevoegdheidsdomein van het
federaal parket behoort. De reden hiervoor was de noodzaak om de internationale
wapenhandel binnen het bevoegdheidsdomein van het federaal parket te brengen. Het
betreft hier zaken van ongeoorloofde nationale of internationale wapenhandel188
.
Misdrijven bedoeld in hoofdstuk I van titel VI van boek II van het Strafwetboek. Hier
worden misdrijven bedoeld die gepleegd worden in het kader van een criminele
organisatie in de zin van artikel 324bis van het Strafwetboek.
185
Wetsvoorstel inzake het federaal parket. Advies van de Raad van State, Parl.St. Kamer 2000-2001, nr. 0897/002, 12. 186
C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 1998, 129. 187
B.S. 18 december 1998, 40.312 ; F. SCHEURMANS,” Naar een verdere uitbouw en professionalisering van het openbaar ministerie: Het federaal parket”, Panopticon, 2001, 594. 188
F. SCHEURMANS, “Naar een verdere uitbouw en professionalisering van het openbaar ministerie: Het federaal parket”, Panopticon, 2001, 596.
43
Misdrijven die samenhangend zijn met die bedoeld in 1°, 2°, 3°, 4° e, 5°. Alle
misdrijven die samenhangend zijn met misdrijven waarmee het federaal parket, op
grond van voormelde bepalingen, wordt belast, behoren eveneens tot haar
bevoegdheid189
. Art. 227 Sv. werd door het wetsontwerp gewijzigd met het oog op een
verduidelijking van het begrip ‘samenhang’. De aanpassing werd grotendeels
beïnvloed door destijds gedane uitspraken over definitie van ‘samenhang’190
om te
vermijden dar strafdossiers niet op het niveau van het federaal parket zouden kunnen
worden geglobaliseerd, omwille van rechtsonzekerheid in verband met de territoriale
bevoegdheid van de onderzoeksrechter of de gerechten191
.
Misdrijven kunnen beschouwd worden als samenhangend :
- Wanneer ze tegelijkertijd zijn gepleegd door verscheidene personen te
samen.
- Wanneer ze gepleegd zijn door verschillende personen, zelfs op
onderscheiden tijdstippen en op verscheidene plaatsen, maar ten
gevolge van een door hen tevoren gemaakte afspraak of wanneer de
schuldigen de ene misdrijf hebben gepleegd om zich middelen te
verschaffen tot het plegen van het andere, om de uitvoering ervan te
vergemakkelijken of te voltooien of om de straffeloosheid ervan te
verzekeren.
- Wanneer de band die bestaat tussen twee of meer misdrijven van
zodanig aard is dat hij, met het oog op een goede rechtsbedeling en
onder voorbehoud van de eerbiediging van het recht van verdediging,
vereist dat die misdrijven samen aan de strafrechtbank ter beoordeling
worden voorgelegd.
81. Complementair aan de limitatieve lijst van strafrechtelijke kwalificaties wordt een
tweevoudig kwalitatief criterium toegepast, met name het veiligheidscriterium en het
geografisch criterium.
82. Het veiligheidscriterium is geïnspireerd door de definitie van terrorisme in artikel 8, 1°, b
van de Wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en
veiligheidsdiensten192
. Hierdoor kan de federale procureur overeenkomstig het nieuwe art.
144ter, §1, 2° Ger.W. de strafvordering uitoefenen ten aanzien van misdrijven die worden
gepleegd met gebruik van geweld hetzij tegen personen hetzij tegen materiële belangen, en dit
met name om ideologische of politieke redenen enerzijds en met het oogmerk zijn
doelstellingen door middel van terreur, intimidatie of bedreigingen te bereiken anderzijds193
.
189
F. SCHEURMANS, “Naar een verdere uitbouw en professionalisering van het openbaar ministerie: Het federaal parket”, Panopticon, 2001, 596. 190
Cass. 2 februari 1982, R.W. 1983-1984, 6722; Arr. Cass. 1981-82, 719. 191
Parl. St. Kamer 2000-2001, nr. 897/1, 21. 192
Wetsvoorstel inzake het federaal parket. Parl.St. Kamer 2000-2001, nr. 0897/001, 8. 193
D. VAN DAELE, “De hervorming van het openbaar ministerie: een status questionis”, T.Strafr. 2001, afl. 2, 20.
44
83. Het geografisch criterium, zoals bepaald in art. 144ter, §1, 3° Ger.W., stelt de federale
procureur in staat om de strafvordering uit te oefenen ten aanzien van misdrijven die in
belangrijke mate verschillende rechtsgebieden betreffen of die een internationale dimensie
hebben, waarbij in het bijzonder wordt gedacht aan misdrijven in het kader van
georganiseerde criminaliteit. De wet spreekt enkel over verschillende rechtsgebieden en
internationale dimensies. Hierdoor vallen misdrijven die over meerdere arrondissementen
binnen hetzelfde rechtsgebied verspreid zijn en die vreemd zijn aan de limitatieve lijst en de
kwalitatieve criteria, niet onder het bevoegdheidsdomein van het federaal parket voor de
uitoefening van de strafvordering194
. In dergelijke gevallen wordt er in beginsel van uitgegaan
dat procureurs des Konings van betrokken arrondissementen onderling kunnen afspreken hoe
ze het onderzoek zullen aanpakken195
. Verder veroorzaakte de keuze voor het woord
‘misdrijven’ in het betrokken artikel enkele interpretatieproblemen. De vraag rees of dit
criterium noodzakelijkerwijze impliceert dat er sprake dient te zijn van verscheidene
misdrijven die gepleegd zijn in verschillende rechtsgebieden. Uiteraard is het perfect
mogelijk dat één misdrijf op zichzelf al in belangrijke mate verschillende rechtsgebieden
betreft. Zo kan een gewapend overval gepleegd worden in een bepaald rechtsgebied, waarbij
de opslagplaatsen voor de buit zich in een andere rechtsgebied bevinden196
. Dus het gebruik
van de meervoudsvorm door de wetgever had hoogstwaarschijnlijk niet het doel
vooropgesteld om een numerieke aanduiding of een kwantitatief onderscheid te maken197
.
84. De besproken principiële bevoegdheid van het federaal parket tot uitoefening van de
strafvoering vereist nog een verdere nuancering.
Vooreerst worden in de aanhef van art. 144ter, §1, Ger.W. enkele gevallen omschreven
waarin federale procureur de strafvordering hoe dan ook niet kan uitoefenen. Het gaat met
name om de gevallen bepaald in de Bijzondere wet van 25 juni 1998 tot regeling van de
strafrechtelijke verantwoordelijkheid van leden van een gemeenschaps- of gewestregering en
de gevallen bepaald in de wet van 25 juni 1998 tot regeling van de strafrechtelijke
verantwoordelijkheid van ministers198
.
85. Het oorspronkelijk wetsvoorstel hield in dat de federale procureur evenmin de
strafvordering zou kunnen uitoefenen in gevallen van voorrecht van rechtsmacht, als
omschreven in art. 479 e.v. Sv199
. Naderhand kwam een amendement, die goedgekeurd werd,
van kamerlid Coveliers200
. Ten gevolge hiervan kreeg de federale procureur toch de
bevoegdheid om de strafvordering uit te oefenen in gevallen van voorrecht van rechtsmacht.
194
D. VAN DAELE en R. VERSTRAETEN, “ Het federaal parket: een commentaar bij de Wet van 21 juni 2001 tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket” ,R.W. 2001-2002, nr.22, 763-764. 195
Wetsvoorstel inzake het federaal parket. Parl.St. Kamer 2000-2001, nr. 0897/001,7 ; D. VAN DAELE, “De hervorming van het openbaar ministerie: een status questionis”, T.Strafr. 2001, afl. 2, 20,voetnoot 123. 196
D. VAN DAELE en R. VERSTRAETEN, “ Het federaal parket: een commentaar bij de Wet van 21 juni 2001 tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket” ,R.W. 2001-2002, nr.22, 763. 197
D. VAN DAELE en R. VERSTRAETEN, “ Het federaal parket: een commentaar bij de Wet van 21 juni 2001 tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket” ,R.W. 2001-2002, nr.22, 763, voetnoot 29. 198
D. VAN DAELE, “De hervorming van het openbaar ministerie: een status questionis”, T.Strafr. 2001, afl. 2, 20. 199
Wetsvoorstel inzake het federaal parket, Parl.St. Kamer 2000-2001, nr. 0897/001,25. 200
Wetsvoorstel inzake het federaal parket. Amendementen, Parl.St. Kamer 2000-2001, nr. 0897/004,4-6.
45
Verder zal de federale procureur in de gevallen die wel tot zijn bevoegdheid behoren, de
strafvordering enkel kunnen uitoefenen indien dit met het oog op een goede rechtsbedeling is
vereist. Deze nuancering is ook terug te vinden in de aanhef van art. 144ter, §1, Ger.W. De
bevoegdheid van het federaal parket tot uitoefening van de strafvordering is aldus subsidiair
ten aanzien van de bevoegdheid van de lokale parketten. Enkel wanneer er een meerwaarde is
in het licht van een goede rechtsbedeling, zal het federaal parket de strafvordering kunnen
uitoefenen201
. In andere gevallen zal een coördinatie tussen of een ondersteuning van de
betrokken lokale parketten volstaan. Ook een beter beheer op het lokale niveau kan dienstig
zijn202
.
86. De gevallen waarbij de uitoefening van de strafvordering door het federaal parket een
meerwaarde biedt, worden bepaald aan de hand van een drievoudige criteria. Ten eerste moet
onderzocht worden of de behandeling van de zaak door het federaal parket zal leiden tot een
efficiënte behandeling. Ten tweede moet in hoofde van het federaal parket een bijzondere
expertise bestaan omtrent de voorliggende zaak die op het lokale vlak niet te vinden is. Ten
derde moet kunnen worden vastgesteld dat de federale procureur een beter zicht heeft op
dergelijke dossiers (panoptisch zicht). Het behandelen van soortgelijke dossiers kan als
argument aangehaald worden om aan te tonen dat de federale procureur beter geplaatst is dan
de lokale procureur des Konings.
Afdeling 2 : De coördinatie van de uitoefening van de strafvordering en het
vergemakkelijken van de internationale samenwerking
87. De federale procureur staat verder in voor de coördinatie van de uitoefening van de
strafvordering en het vergemakkelijken van de internationale samenwerking. Deze taken
worden uitgeoefend in overleg met één of meer procureurs des Konings of arbeidsauditeurs.
Zijn coördinatieplicht geldt ten aanzien van alle misdrijven203
. Krachtens art. 144sexies
Ger.W., kan de federale procureur daartoe, indien dit noodzakelijk is, na de territoriaal
bevoegde procureur-generaal te hebben ingelicht en behoudens diens andersluidende
beslissing, dwingende onderrichtingen geven aan een of meer procureurs des Konings of
arbeidsauditeurs.
88. Het gebeurt dat verschillende procureurs des Konings of verschillende onderzoeksrechters
met samenhangende feiten gevat worden. In dat geval kan het federaal parket ofwel de
strafdossiers in één zelfde parket of bij één zelfde onderzoeksrechter centraliseren, ofwel de
doorstroming en uitwisseling van informatie tussen de gerechtelijke en politionele
autoriteiten verbeteren204
.
201
Wetsvoorstel inzake het federaal parket, Parl.St. Kamer 2000-2001, nr. 0897/001, 6. 202
Parl.St. Kamer 2000-2001, nr. 0897/001, 6. 203
http://www.om-mp.be/page/2277/1/opdrachten.html. 204
http://www.om-mp.be/page/2277/164/opdrachten.html.
46
89. Wat het vergemakkelijken van de internationale samenwerking betreft moet de federale
procureur de centrale aanspreekpunt zijn in het kader van internationale samenwerking voor
strafzaken, dit zowel voor buitenlandse overheden als voor betrokken nationale instellen zoals
Europol, Interpol, Eurojust en Internationaal Strafhof205
.
90. Verder heeft de federale procureur ook nog enkele specifieke opdrachten inzake
internationale samenwerking. Hij heeft onder meer een controleopdracht ten aanzien van de
Belgische verbindingsofficieren in het buitenland en de buitenlandse verbindingsofficieren die
in België zitten. Hij rapporteert hierover aan de bevoegde Ministers en het college van
procureurs-generaal. Verder is de federale procureur op gerechtelijk vlak de autoriteit belast
met de internationale politionele samenwerking en wederzijdse rechtshulp in alle zaken waar
een dringende gerechtelijke tussenkomst zich opdringt, in het bijzonder in het kader van de
grensoverschrijdende observaties en achtervolgingen op basis van de
Schengenuitvoeringsovereenkomst.
De federale procureur vervult ook een centrale rol in het kader van de controle op de
internationale informatie-uitwisseling. De deelname van de federale politie aan strategische
analyses in het gerechtelijk domein, aan grensoverschrijdende proactieve onderzoeken en aan
zaak gebonden operationele criminaliteitsanalyses is aan de toestemming van de federale
procureur onderworpen. In het kader van lopende onderzoeken verleent de federale procureur
zijn akkoord aan de tussenkomst van Europol bij zaak gebonden grensoverschrijdende
operaties en aan het optreden van vertegenwoordigers van Europol ter ondersteuning van
specifieke onderzoeksacties206
.
Afdeling 3 : Het toezicht op de algemene en bijzondere werking van de federale politie
91. De vierde opdracht van het federaal parket betreft het toezicht op de algemene en
bijzondere werking van de federale politie. Drie magistraten binnen het federaal parket
worden belast met de uitoefening van dit toezicht207
. Een eerste federaal magistraat staat in voor het toezicht op de werking van de algemene
directie gerechtelijke politie. Op grond van nieuw artikel 47quater208
, eerste lid Sv. waakt
deze magistraat over de conformiteit van de uitvoering van de opdrachten van
gespecialiseerde gerechtelijke politie met de vorderingen en de richtlijnen van de
gerechtelijke overheden209
.
205
Art. 81. Gemeenschappelijke omzendbrief van de minister van Justitie en het college van Procueurs-generaal betreffende het federaal parket, COL/5/2002 van 16 mei 2002, B.S. 25 mei 2002 ; D. VAN DAELE en B. VANGEEBERGEN, Criminaliteit en rechtshandhaving in de Euregio Maas-Rijn, , Antwerpen-Oxford, 2007, Intersentia, deel 2 , 22. 206
G. VERMEULEN en Y. VAN DAMME, Nederlandse afhandeling van Belgische rechtshulpverzoeken Antwerpen, Maklu, 2010, 44. 207
D. VAN DAELE, “De hervorming van het openbaar ministerie: een status questionis”, T.Strafr. 2001, afl. 2, 21 ; D. VAN DAELE en R. VERSTRAETEN, “ Het federaal parket: een commentaar bij de Wet van 21 juni 2001 tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket” ,R.W. 2001-2002, nr.22, 766. 208
Zoals ingevoerd door artikel 219 van de Wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerd politiedienst, gestructureerd op twee niveaus. 209
R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE en D. DEWANDELEER, “ Het federaal parket”, Panopticon 1999, 75.
47
Een tweede federale magistraat krijgt krachtens het nieuw artikel 47quater210
, tweede lid Sv.
als taak het specifieke toezicht op de werking van de dienst ter bestrijding van corruptie
binnen de algemene directie gerechtelijke politie211
. Deze magistraat brengt jaarlijks verslag
uit aan de minister van Justitie , die dit verslag aan het parlement meedeelt. De federale
magistraat kan worden gehoord door het parlement over de algemene werking van de dienst
ter bestrijding van de corruptie212
.
Een derde federale magistraat wordt op grond van het nieuw artikel 44/7, vijfde lid van de
Wet op het Politieambt213
voorzitter van het controleorgaan inzake het informatiebeheer.
Deze magistraat wordt aangewezen door de ministers van Justitie en van Binnenlandse zaken
op voorstel van de federale procureur. Oorspronkelijk was voorzien in een aanwijzing na
advies van het college van procureurs-generaal. Artikel 7 van de Wet van 2 april 2001 houdt
evenwel een wijziging in van artikel 44/7, vijfde lid van de Wet op het Politieambt, in die zin
dat het advies van het college van procureurs-generaal wordt vervangen door het voorstel van
de federale procureur214
. Voor de duur van zijn aanwijzing handelt deze magistraat
onafhankelijk ten aanzien van het federaal parket215
.
92. De wet van 7 december 1998 voorzag oorspronkelijk in een vierde federale magistraat.
Deze magistraat zou overeenkomstig het nieuwe artikel 44/4, eerste lid van de Wet op het
Politieambt toezicht houden op de gerechtelijke informatie. Dit artikel werd intussen evenwel
gewijzigd door artikel 6 van de Wet van 2 april 2001. Thans wordt bepaald in artikel 44/4,
eerste lid van de Wet op het Politieambt dat het controleorgaan inzake het informatiebeheer
belast is met het toezicht over de gerechtelijke informatie216
.
93. Toen de federale politie van start ging op 1 januari 2001 was het federaal parket nog niet
opgericht. Het gevolg hiervan was dat er noch een federale procureur noch federale
magistraten waren aangesteld. Dit betekende dat het toezicht op de federale politie niet kon
worden uitgeoefend door een federale magistraat. Om dit lacune op te vangen werd bij Wet
van 22 december 2000 een artikel 257bis in de wet van 7 december 1998 ingevoerd217
.
Krachtens dit artikel werden de taken en bevoegdheden die in de Wet van 7 december 1998,
in de Wet van 5 augustus 1992 op het Politieambt, in de Wet van 18 juli 1991 tot regeling van
het toezicht op de federale politie- en inlichtingendiensten en in artikel 47suater Sv. aan de
federale procureur en de federale magistraten waren opgedragen, in afwachting van hun
aanstelling, uitgeoefend door de magistraten die daartoe worden aangewezen bij een na
210
Zoals ingevoerd door artikel 219 van de Wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerd politiedienst, gestructureerd op twee niveaus. 211
D. VAN DAELE, “De hervorming van het openbaar ministerie: een status questionis”, T.Strafr. 2001, afl. 2, 21. 212
D. VAN DAELE en R. VERSTRAETEN, “ Het federaal parket: een commentaar bij de Wet van 21 juni 2001 tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket” ,R.W. 2001-2002, nr.22, 767. 213
Zie het nieuwe art. 44/7 Wet Politieambt, ingevoerd door art. 191 WGP. 214
D. VAN DAELE en R. VERSTRAETEN, “ Het federaal parket: een commentaar bij de Wet van 21 juni 2001 tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket” ,R.W. 2001-2002, nr.22, 767, voetnoot 61. 215
D. VAN DAELE, “De hervorming van het openbaar ministerie: een status questionis”, T.Strafr. 2001, afl. 2, 21. 216
D. VAN DAELE en R. VERSTRAETEN, “ Het federaal parket: een commentaar bij de Wet van 21 juni 2001 tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket” ,R.W. 2001-2002, nr.22, 767. 217
Wet 22 december 2002 tot invoeging van artikel 257bis in de Wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, B.S. 29 december 2000.
48
overleg in de Ministerraad vastgesteld Ministerieel Besluit218
. In Ministeriele besluiten van
22 december 2000219
, die in werking traden op 1 januari 2001, werden vier magistraten
aangewezen. Deze tijdelijke cel van magistraten was belast met het toezicht op de algemene
en bijzondere werking van de federale politie. Zij was verder niet bevoegd om de andere
opdrachten van het federaal parket, die later zouden komen met het nieuw artikel 144bis, §2
Ger.W. , uit te oefenen220
.
Afdeling 4 : Bijkomende bevoegdheden van het federaal parket
94. Sinds de oprichting van het federaal parket zijn er een aantal nieuwe opdrachten
toegekend aan het federaal parket. Naast de vier initiële bevoegdheden is het federaal parket,
na de incorporatie van de nationale magistraten, nu ook bevoegd voor de volgende
materies221
:
Uniforme en coherente uitbouw van de strijd tegen het terrorisme;
Voorzitterschap van de getuigenbeschermingscommissie;
Uniforme en coherente toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden;
De uitoefening van de strafvordering ten aanzien van door militairen in het buitenland
gepleegde misdrijven in vredestijd;
De exclusieve uitoefening van de strafvordering wegens ernstige schendingen van het
internationaal humanitair recht;
De exclusieve uitoefening van de strafvordering in de strijd tegen piraterij op zee.
Hoofdstuk 5 : De delegatie en de detachering
95. Zoals werd aangegeven bestaat het federaal parket naast de federale procureur uit achttien
federale magistraten. Naast de permanente federale magistraten is het mogelijk om de
magistraten van de parketten van eerste aanleg en van de parketten generaal te betrekken bij
de werking van het federaal parket222
. Artikel 144bis, §3 Ger.W. bepaalt twee situaties
waarbij de lokale magistraten kunnen worden betrokken bij de werking van het federaal
parket, namelijk via delegatie en detachering. Verder bepaalt het artikel dat de voormelde
magistraten de taken die ze krijgen uitoefenen onder de onmiddellijke leiding en toezicht van
de federale procureur. Voor beide mechanismen werd de mogelijkheid voorzien dat de
218
D. VAN DAELE en R. VERSTRAETEN, “ Het federaal parket: een commentaar bij de Wet van 21 juni 2001 tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket” ,R.W. 2001-2002, nr.22, 767. 219
B.S. 29 december 2000. 220
D. VAN DAELE, “De hervorming van het openbaar ministerie: een status questionis”, T.Strafr. 2001, afl. 2,22 ; zie bijlage 2 bij de omzendbrief COL 3/2001 van het college van procureurs-generaal. 221
C. FIJNAUT en B. DE RUYVER, Strafrechtshandhaving in België en Nederland: uitgave ter gelegenheid van het eredoctoraat toegekend door de Universiteit Gent aan prof. Dr. Cyrille Fijnaut, Maklu 2010, 139. 222
D. VAN DAELE en R. VERSTRAETEN, “ Het federaal parket: een commentaar bij de Wet van 21 juni 2001 tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket” ,R.W. 2001-2002, nr.22, 769.
49
parketmagistraat slechts deeltijds opdrachten vervult voor de federale procureur223
. Verder
oefenen ze hun overige taken onder de onmiddellijke leiding en toezicht van hun korpschef
uit224
.
Afdeling 1 : Delegatie
96. Vooreerst bepaalt artikel 143bis, §3, eerste lid Ger.W. dat de federale procureur in
uitzonderlijke gevallen en enkel wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen, voor
welbepaalde dossiers en na overleg met de bevoegde procureur-generaal, procureur des
Konings of arbeidsauditeur, zijn bevoegdheden tijdelijk geheel of gedeeltelijk kan opdragen
( delegeren) aan een lid van een parket van eerste aanleg, van een arbeidsauditoraat, van een
parket-generaal of van een arbeidsauditoraat-generaal. Deze lokale magistraat oefent dan zijn
bevoegdheid uit vanuit zijn standplaats225
.
Om te vermijden dat een dergelijke delegatie negatieve gevolgen zou hebben voor de werking
van het betrokken parket, enerzijds en de voor de coherentie van het lokaal opsporings- en
vervolgingsbeleid anderzijds226
, is uitdrukkelijk voorzien dat een opdracht enkel kan
gedelegeerd worden in uitzonderlijke gevallen en wanneer de behoeften van de dienst het
rechtvaardigen. Met ‘dienst’ wordt zowel het federaal parket als de parketten van eerste
aanleg bedoeld227
.
97. Uiteraard moet de federale procureur zijn beslissing om zijn bevoegdheid te delegeren
motiveren. De motiveringsverplichting steunt op het beginsel van subsidiariteit. De toepassing
van deze mogelijkheid moet beperkt blijven tot die parketmagistraten waarvan de
medewerking in het gefederaliseerd dossier, gezien hun bijzondere expertise, noodzakelijk is
met het oog op een goede rechtsbedeling228
. Verder moet voorafgaand aan de opdracht een
overleg plaatsvinden tussen de federale procureur en de bevoegde procureur des Konings,
arbeidsauditeur of procureur-generaal waaronder de betrokken magistraat ressorteert229
.
Artikel 144bis, §3, laatste lid Ger.W. bepaalt dat de federale procureur de beslissing neemt als
naar aanleiding van dit overleg geen wilsovereenstemming kan worden bereikt.
Afdeling 2 : Detachering
98. De tweede manier is dat de minister van Justitie, op voorstel van de federale procureur,
een lid van een parket-generaal, van een auditoraat-generaal bij het arbeidshof, van een parket
van de procureur des Konings of van een arbeidsauditoraat bij de arbeidsrechtbank machtigt
223
Wetsvoorstel inzake het federaal parket, Parl.St. Kamer 2000-2001, nr. 0897/001, 15. 224
Artikel 144bis, §3, voorlaatste lid Ger.W. 225
D. VAN DAELE, “De hervorming van het openbaar ministerie: een status questionis”, T.Strafr. 2001, afl. 2, 24. 226
Wetsvoorstel inzake het federaal parket, Parl. St. Kamer 2000-2001, nr. 0897/001, 9. 227
Wetsontwerp tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket. Verslag namens de Commissie voor de Justitie uitgebracht door mevrouw Nyssens, Parl.St. Senaat 2000-2001, nr. 2-691/4, 35. 228
Wetsvoorstel inzake het federaal parket, Parl. St. Kamer 2000-2001, nr. 0897/001, 9. 229
D. VAN DAELE, “De hervorming van het openbaar ministerie: een status questionis”, T.Strafr. 2001, afl. 2,24.
50
tijdelijk en voor een welbepaald dossier de bevoegdheden van het openbaar ministerie binnen
het federaal parket uit te oefenen230
. Deze manier van machtiging heet detachering. Het heeft
betrekking op het geval waarin het om praktische redenen verkieslijk wordt geacht dat de
lokale magistraat fysiek wordt gedetacheerd vanuit zijn parket, en aldus in de schoot van het
federaal parket werkt. De praktische redenen die aan de basis liggen van fysieke detachering
hebben betrekking op de noodzaak om in teamverband te werken met de andere magistraten
van het federaal parket231
. Tijdens de uitoefening van zijn opdracht heeft de gedetacheerde
magistraat dezelfde bevoegdheden als de federale magistraten232
.
Zowel de tussenkomst van minister van Justitie, als het overleg tussen de minister van Justitie
en de betrokken procureur des Konings of procureur-generaal hebben tot doel om te
vermijden dat een degelijke detachering negatieve gevolgen zou hebben op de werking van
het betrokken parket233
.
De wet bepaalt verder in artikel 144bis, §3, tweede lid Ger.W. dat de detachering enkel kan
plaatsvinden in uitzonderlijke gevallen en alleen als de behoeften van de dienst dit
rechtvaardigen. In tegenstelling tot delegatie wordt voor detachering geen motiveringsplicht
opgelegd234
.
Afdeling 3 : Pool van magistraten
99. Het Parlement zag wel dat de mechanismen delegatie en detachering het risico zouden
kunnen inhouden van een verstoring van de organisatie en de werking van de lokale parketten.
Krachtens artikel 326, §3 Ger.W. kan de procureur-generaal, in overleg met de procureur des
Konings of de arbeidsauditeur, bij het hof van beroep, binnen zijn rechtsgebied, één of meer
magistraten van het parket-generaal, van het arbeidsauditoraat-generaal of van een parket van
eerste aanleg of een arbeidsauditoraat aanwijzen, waarop de federale procureur, ingeval van
delegatie, of minister van Justitie, in geval van detachering, bij voorrang een beroep kunnen
doen. De aangewezen magistraten vormen samen een ‘pool’ en zorgen ervoor dat de
organisatie en de werking van de lokale parketten niet wordt verstoord. Op die manier kan
elk rechtsgebied over een pool van magistraten beschikken die bij voorrang met de taken van
het federaal parket kunnen worden belast235
.
230
Artikel 144bis, §3, tweede lid Ger.W. 231
Wetsvoorstel betreffende de verticale integratie van het openbaar ministerie, het federaal parket en de raad van procureur des Konings, Parl.St. Senaat 1997-98, nr. 1066/1, 9. 232
D. VAN DAELE en R. VERSTRAETEN, “ Het federaal parket: een commentaar bij de Wet van 21 juni 2001 tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket” ,R.W. 2001-2002, nr.22, 770, voetnoot 87. 233
R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE en D. DEWANDELEER, “ Het federaal parket”, Panopticon 1999, 73. 234
D. VAN DAELE, “De hervorming van het openbaar ministerie: een status questionis”, T.Strafr. 2001, afl. 2, 25. 235
D. VAN DAELE en R. VERSTRAETEN, “ Het federaal parket: een commentaar bij de Wet van 21 juni 2001 tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket” ,R.W. 2001-2002, nr.22, 25.
51
Hoofdstuk 6 : De verhouding van het federaal parket tot de federale politie
Afdeling 1 : Een aparte gerechtelijke dienst voor het federaal parket
100. Het Octopusakkoord bevat geen bepalingen met betrekking tot de verhouding van het
federaal parket tot de federale politie. Artikel 106 van het wetsvoorstel tot organisatie van een
geïntegreerd politie, gestructureerd op twee niveaus, legt de wet ieder jaar het minimale deel
vast van het operationeel, administratief en logistiek kader dat aan de algemene directie van
de gerechtelijke politie en aan de gerechtelijke diensten wordt toegewezen. Deze toestand
leidde destijds tot twee vragen. Vooreerst rees de vraag of het federaal parket over een eigen
gerechtelijke dienst moest beschikken236
.
Hoewel het logisch leek dat het federaal parket over dergelijke dienst zou beschikken, zou dit
voor grote problemen zorgen. Als het federaal parket over een eigen gerechtelijke dienst zou
beschikken zou een beslissing tot federalisering van een onderzoek tot gevolg hebben dat de
federale politieambtenaren een tot op dat ogenblik voor hen onbekende zaak moeten
overnemen. Betrokken politieambtenaren zouden eerst het dossier moeten instuderen, wat
zeker tot tijdsverlies zou leiden237
. De creatie van federale politieambtenaren zou verder bij de
reguliere politieambtenaren demotiverend werken en er zou verder een frustrerende hiërarchie
in het gerechtelijk politiewerk ontstaan.
In het licht van deze overwegingen werd niet gekozen voor een eigen gerechtelijke dienst
voor het federaal parket238
. Een deel van de capaciteit van de gedeconcentreerde gerechtelijke
diensten in de arrondissementen is voorbehouden aan de federale procureur. In het kader van
de politiehervorming die aan het begin van deze bijdrage werd beschreven is dit de enige
aanvaardbare oplossing. Indien wordt overgegaan tot de creatie van een “superpolitie” die
uitsluitend bezig is met de federale zaken, zullen de spanningen tussen de politiediensten
enorm stijgen239
.
Afdeling 2 : Een vaste politiecapaciteit voor het federaal parket
101. De tweede vraag die rees had betrekking op de politiecapaciteit bestemd voor het
federaal parket. In het nationaal veiligheidsplan wordt beschreven hoe de federale politie haar
doelstellingen zou moeten verwezenlijken. Hierbij wordt niet alleen het te bereiken resultaat
aangegeven, maar ook de actieplannen waarmee dit resultaat kan worden bereikt. Hierdoor is
het ook noodzakelijk om te bepalen hoe de verdeling van de personele en materiële middelen
over de algemene directies, eenheden en diensten zal zijn. De verdeling moet in de eerste
plaats duidelijk zijn opdat de bevoegde overheden hun doelstellingen zonder problemen
kunnen realiseren. Daarnaast moet het ook voldoende soepel zijn om te kunnen inspelen op de
236
R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE en D. DEWANDELEER, “Het federaal parket”, Panopticon 1999, 76. 237
R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE en D. DEWANDELEER, “Het federaal parket”, Panopticon 1999; 76. 238
C. FIJNAUT en D. VAN DAELE, De hervorming van het openbaar ministerie, Universitaire pers Leuven 1999, 430. 239
B. DE RUYVER, Strafrechtelijk beleid, 2012-2013, 371.
52
wijzigende behoeften die zich stellen gedurende het lopende jaar240
. Er moet uiteraard
aandacht worden besteed aan de politieopdrachten die inhoudelijk verbonden zijn met wat het
federaal parket zal bezighouden. De regels in het nationaal veiligheidsplan inzake de
toewijzing van de materiële en personele middelen zijn dan ook van toepassing op deze
opdrachten.
Vandaag de dag beschikt de federale procureur niet over een eigen politiedienst. Dit zorgt
uiteraard voor capaciteitsproblemen241
.
DEEL 4 : HET INJUNCTIERECHT VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Hoofdstuk 1 : Het positief injunctierecht
102. De machtige positie van de federale procureur maakt hem ook kwetsbaar. Als het college
van procureurs-generaal tot een negatieve besluit overgaat over de werking van de federale
procureur, zal de minister van Justitie hierover ingelicht worden242
. Het college van
procureurs-generaal kan tevens niet zelf optreden aangezien het geen gezag heeft ten aanzien
van de federale procureur. De federale procureur staat immers onder rechtstreeks toezicht van
de minister van Justitie.
Krachtens artikel 364 Sv. geeft de procureur-generaal aan de procureur des Konings,
ambtshalve of op bevel van de minister van Justitie, opdracht om de misdrijven waarvan hij
kennis draagt te vervolgen. Dit is het zogenaamde positieve injunctierecht van de minister van
Justitie ten aanzien van het openbaar ministerie, dus ook de federale procureur243
. Met de Wet
van 20 november 1998 werd dit injunctierecht ook grondwettelijk vastgelegd in artikel 151
van de Grondwet244
. Op die manier kan hij de federale procureur verplichten om in een
individuele zaak tot vervolging over te gaan. Concreet kan hij de verplichting opleggen om de
strafvordering in te stellen of om een rechtsmiddel aan te wenden245
.
103. Het positief injunctierecht berust op een dubbele ratio legis.
Enerzijds geeft het positieve injunctierecht de minister van Justitie de mogelijkheid om het
stilzitten van het parket in een bepaalde zaak remediëren246
. Deze mogelijkheid kadert in de
verantwoordelijkheid van de minister van justitie om erover te waken dat de wetten worden
toegepast en dat, in de gevallen waarin dit niet zo is, de rechtbanken in de gelegenheid
worden gesteld om de voorziene wettelijke sancties te kunnen toepassen247
.
240
Wetsvoorstel tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus. Toelichting, Parl.St., Kamer 1997-98,nr. 1676/1, 51. 241
B. DE RUYVER, Strafrechtelijk beleid, 2012-2013, 371. 242
D. VAN DAELE en R. VERSTRAETEN, “ Het federaal parket: een commentaar bij de Wet van 21 juni 2001 tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket” ,R.W. 2001-2002, nr.22, 773. 243
D . VAN DAELE, Openbaar ministerie en strafrechtelijk beleid, Antwerpen,Intersentia, 2002, 131. 244
Artikel 151 G.W. 245
D . VAN DAELE, Openbaar ministerie en strafrechtelijk beleid, Antwerpen,Intersentia, 2002, 131. 246
R. VERSTRAETEN, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 81. 247
D . VAN DAELE, Openbaar ministerie en strafrechtelijk beleid, Antwerpen,Intersentia, 2002, 132.
53
Anderzijds kan het positief injunctierecht ook worden beschouwd als een
controlemechanisme ten aanzien van de door het openbaar ministerie genomen beslissing tot
seponering van een bepaalde zaak. Een dergelijke controlemogelijkheid maakt het mogelijk
om de politieke verantwoordelijkheid van de minister van justitie voor het vervolgingsbeleid
ten aanzien van het Parlement vorm te geven248
.
104. Het positief injunctierecht is in tweevoudig opzicht een begrensd recht249
.
Als eerst kan worden vastgesteld dat de parketmagistraten niet kunnen worden gelijkgesteld
met ambtenaren. De parketmagistraten handelen in tegenstelling tot de ambtenaren, niet in de
naam van de minister. Zij treden ook niet in zijn plaats zoals de ambtenaren het doen. Ten
gevolge hiervan is de minister van Justitie niet toegelaten om in de plaats van de
parketmagistraten te handelen250
. Verder kan de minister van Justitie geen daden van
uitoefening van de strafvordering stellen en zich niet mengen in individuele dossiers251
.
Hierdoor leidt de weigering van een parketmagistraat om gevolg te geven aan een ministeriële
injunctie enkel tot tuchtrechtelijke reacties252
.
Ten tweede kent het positieve injunctierecht een begrenzing in het kader van terechtzitting.
De parketmagistraat heeft het recht om wanneer hij ter terechtzitting het woord neemt, zowel
voor vonnisgerechten als voor onderzoeksgerechten, volgens zijn geweten te handelen.
Tijdens de terechtzitting dient de parketmagistraat gevrijwaard te blijven van eventuele
ministeriële bevelen253
. Deze regel vloeit voort uit het feit dat de parketmagistraat die de
rechter bijstaat en hem via conclusies en adviezen toelichting geeft bij de interpretatie van de
wetgeving, een rechterlijk ambt beoefent254
. Het is dus perfect mogelijk dat de minister van
Justitie de instelling van de strafvordering in een bepaalde zaak beveelt en dat de
parketmagistraat dit bevel uitvoert en hij daarna op de terechtzitting de vrijspraak van de
betrokken beklaagde vordert255
. De parketmagistraat die op de zitting iets anders wilt
vorderen dan deze die terug te vinden is in de geschreven procedure moet wel zijn
hiërarchische overste hiervan op de hoogte brengen256
. Er valt hier aan te stippen dat niets
248
A. DE NAUW, “Kontrole over vervolging en seponering”, in Liber amicorum Hermann Bekaert, Gent, Snoeck-Ducaju & Zoon, 1977, (75) , 80 ; D. VAN DAELE, Openbaar ministerie en het strafrechtelijk beleid, Antwerpen,Intersentia, 2002, 133. 249
D . VAN DAELE, Openbaar ministerie en strafrechtelijk beleid, Antwerpen,Intersentia, 2002, 133. 250
H. BEKAERT, “Positie en taak van het openbaar ministerie in België” in Vereniging voor de vergelijkende studie van het recht van België en Nederland (ed.), Jaarboek 1958-59, Zwolle Tjeenk Willink, s.d., (103) 110-113. 251
D. VAN DAELE en R. VERSTRAETEN, “ Het federaal parket: een commentaar bij de Wet van 21 juni 2001 tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket” ,R.W. 2001-2002, nr.22,773. 252
A. DE NAUW, “Kontrole over vervolging en seponering”, in Liber amicorum Hermann Bekaert, Gent, Snoeck-Ducaju & Zoon, 1977, (75) 80. 253
H. BEKAERT, “Positie en taak van het openbaar ministerie in België” in Vereniging voor de vergelijkende studie van het recht van België en Nederland (ed.), Jaarboek 1958-59, Zwolle Tjeenk Willink, s.d., (103) 123. 254
D . VAN DAELE, Openbaar ministerie en strafrechtelijk beleid, Antwerpen,Intersentia, 2002, 134. 255
A. DE NAUW, Kontrole over vervolging en seponering”, in Liber amicorum Hermann Bekaert, Gent, Snoeck-Ducaju & Zoon, 1977, (75) 81; R. VERSTRAETEN, Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 77. 256
H. BEKAERT, “Positie en taak van het openbaar ministerie in België” in Vereniging voor de vergelijkende studie van het recht van België en Nederland (ed.), Jaarboek 1958-59, Zwolle Tjeenk Willink, s.d., (103) 128; A. DE NAUW, Kontrole over vervolging en seponering”, in Liber amicorum Hermann Bekaert, Gent, Snoeck-Ducaju & Zoon, 1977, (75) 78.
54
belet dat de parketmagistraat na de zitting door zijn hiërarchische overste wordt opgeroepen
om zijn standpunt tijdens de zitting te verantwoorden257
.
Hoofdstuk 2 : Het negatief injunctierecht
105. De minister van Justitie beschikt niet over een negatief injunctierecht258
. Hij kan dus niet
een vervolging verhinderen of verbieden. Hij kan evenmin het bevel geven om een reeds
ingestelde vervolging te staken259
. Er zijn enkele redenen voor dit verbod. Allereerst steunt dit
verbod op het feit dat geen enkele wettekst een dergelijke bevoegdheid aan de minister van
Justitie toekent260
. Verder zijn er een lange traditie, een quasi-eensgezinde rechtsleer en een
eenvormig ministerieel beleid die het verbod schragen261
. Een negatief injunctierecht wordt
ook onverenigbaar geacht met de Grondwet. Artikel 151 G.W. bepaalt dat de minister van
Justitie enkel beschikt over een positieve injunctierecht en niet over een negatieve
injunctierecht.
De Hoge Raad voor de Justitie achtte het aangewezen om uitdrukkelijk te bepalen dat de
minister van Justitie ten aanzien van de federale procureur niet beschikt over een negatief
injunctierecht262
. Een uitdrukkelijke bepaling hiervan was niet noodzakelijk. De reden
hiervoor is dat enerzijds in de parlementaire voorbereiding van de Wet van 21 juni 2001 werd
onderlijnd dat een negatieve injunctie uitgesloten blijft263
. Anderzijds lijkt artikel 151 G.W.
hiervoor ook voldoende garantie te bieden.
106. Het feit dat de minister van Justitie niet over een negatieve injunctierecht beschikt is niet
toevallig. Er werd hier bewust voor gekozen. Een negatief injunctierecht zou voor de minister
van Justitie de mogelijkheid creëren om de strafvordering lam te leggen of om zich tegen de
toepassing van bepaalde bestaande wetten te verzetten264
. Een dergelijk risico bestaat niet bij
positieve injunctierecht aangezien al laatst de hoven en de rechtbanken beslissen over het
gevolg dat aan de vervolging wordt gegeven265
. Een negatief injunctie zou bij de burgers de
indruk wekken dat bepaalde wetsovertreders op partijdige wijze door de minister van Justitie
257
A. DE NAUW, “La décision de poursuivre. Instrument et mesures”, Rev.dr.pén. 1989, (337) 453-454 ; A. DE NAUW, “Schets van de structurele context van de vervolgingsbeslissing”, R.W. 1976-77, (1281) 1290. 258
D . VAN DAELE, Openbaar ministerie en strafrechtelijk beleid, Antwerpen,Intersentia, 2002, 135. 259
J. MATTHIJS, “Het openbaar ministerie overkoepelend eenmakingsorgaan in de nieuwe gerechtelijke organisatie? Rede uitgesproken door de heer J. Matthijs, procureur-generaal bij het hof van beroep te Gent, op de plechtige openingszitting van het hof op 1 september 1966”, R.W. 1966-97,(73) 166. 260
H. BEKAERT, “Positie en taak van het openbaar ministerie in België” in Vereniging voor de vergelijkende studie van het recht van België en Nederland (ed.), Jaarboek 1958-59, Zwolle Tjeenk Willink, s.d., (103)117. 261
D . VAN DAELE, Openbaar ministerie en strafrechtelijk beleid, Antwerpen,Intersentia, 2002, 136. 262
Wetsvoorstel inzake het federaal parket. Advies van de Hoge Raad voor de Justitie, Parl.St. Kamer 2000-2001, nr. 0897/003,5. 263
Wetsvoorstel inzake het federaal parket. Verslag namens de Commissie voor de Justitie uitgebracht door de heer Guy Hove, Parl.St. Kamer 2000-2001, nr. 0897/012,4. 264
A. ALEN, “Scheiding der machten of samenwerking der machten?”, Bulletin I.U.M. oktober 1990, (4)37 ; A. DESSART, “Legislative reform of the Crown prosecution service in Belgium” in Council of Europe (ed.) , What Public Prosecution in Europe in the 21st Century. Proceedings Pan-European Conference organbised jointly with the Ecolennationale de la magistrature (Bordeaux). Strasbourg, 22-24 May 2000, Strasbourg Cedex, Council of Europe Publishing, 2000, (95) 98. 265
D . VAN DAELE, Openbaar ministerie en strafrechtelijk beleid, Antwerpen,Intersentia, 2002, 136.
55
worden beschermd266
. Het zou ook een schending inhouden van de artikelen 10 en 11
Gec.G.W., die de gelijkheid van de burgers waarborgen267
. Een laatste reden waarom de
minister van Justitie geen negatief injunctierecht heeft is het feit dat dit zou kunnen leiden tot
grote druk van allerlei belanghebbende partijen en drukkingsgroepen op de minister van
Justitie268
.
Hoofdstuk 3 : Negatieve injuncties met een algemene strekking?
107. In de rechtsleer is er een grote eensgezindheid omtrent het feit dat de minister van
Justitie niet over een negatief injunctierecht zou moeten beschikken in een individueel,
concreet geval. Toch is dit niet altijd de meerderheidsopvatting geweest. In de jaren tachtig
ontstond de idee van negatieve injuncties met algemene strekking. De vraag was of de
minister van Justitie over de bevoegdheid zou moeten beschikken om dergelijke injuncties uit
te vaardigen269
. Twee pijnpunten leidden tot discussies.
Enerzijds werd de vraag gesteld of de minister van justitie bevoegd is of zou moeten zijn om
het openbaar ministerie te verbieden om voor een bepaald type van zaken in de toekomst nog
langer vervolgingen in te stellen270
. Concreet betekende dit voor de minister van justitie de
mogelijkheid om de uitoefening van de strafvordering in een bepaalde materie, in abstracto,
verbieden271
.
Anderzijds was het onduidelijk of en in welke mate de minister van justitie aan het openbaar
ministerie kon opleggen hoe wetten dienen te worden geïnterpreteerd. Dergelijke
interpretatieregels zouden het optreden van het openbaar ministerie beperken tot die gevallen
die volgens de interpretatie van de minister van justitie onder de wettelijke bepaling in
kwestie vallen, en zouden de facto kunnen leiden tot de niet-vervolging van andere
gevallen272
.
108. De discussie of de minister van justitie deze bevoegdheid zou moeten hebben of niet
ontstond naar aanleiding van de depenalisering van de vruchtafdrijving. Enerzijds door het
delicaat karakter van dit dossier, anderzijds om de sereniteit van het parlementair debat te
266
F. DUMON,” De rechterlijke macht, onbekend en miskend (deel 1). Rede uitgesproken door de procureur-generaal F. Dumon op de plechtige openingszitting van het Hof van Cassatie op 1 september 1981”, R.W. 1981-82, 529. 267
Wetsontwerp tot instelling van het college van procureurs-generaal en tot instelling van het ambt van federaal magistraat. Advies van de Raad van State, Parl.St. Senaat 1996-97, nr. 1-447/1, 22. 268
R. HAYOIT DE TERMICOURT, “Propos sur le ministère public”, R.D.P., 1936, 1000. 269
D . VAN DAELE, Openbaar ministerie en strafrechtelijk beleid, Antwerpen,Intersentia, 2002, 137. 270
D . VAN DAELE, Openbaar ministerie en strafrechtelijk beleid, Antwerpen,Intersentia, 2002, 137. 271
A. ALEN, “Het openbaar ministerie en de federale regering, de gemeenschaps- en gewestregering”, in Een eigentijds openbaar ministerie, Belgisch Staatsblad, Brussel, 1994, 218 ; E. Krings, "Enkele beschouwingen betreffende rechtsstaat, scheiding der machten en rechterlijke macht.", Hof van Cassatie, plechtige openingszitting van 1 september 1989, 179. 272
E. KRINGS, “1. Verhouding tussen de wetgevende en de rechterlijke macht-respectievelijk wetgevende en rechterlijke functie. 2. Verhouding tussen de uitvoerende en de rechterlijke macht-respectievelijk uitvoerende en rechterlijke functie”, 49-50.
56
waarborgen werden in de jaren zeventig akkoorden gesloten tussen de minister van justitie en
de procureurs-generaal bij de hoven van beroep273
.
Deze akkoorden hielden in dat het openbaar ministerie nog bevoegd was om dossiers te
openen en te onderzoeken omtrent deze misdrijf maar voor de rest werd het openbaar
ministerie niet gedagvaard. In de praktijk betekende dit dat de vervolgingen inzake
vruchtafdrijving opgeschort tot een definitieve regeling van het probleem kwam door de
wetgever274
. Toch kon het openbaar ministerie zich niet lang schikken aan de akkoorden en de
parketten in rechtsgebied Brussel gingen terug over tot vervolgingen. Hierdoor rees dus de
vraag of de minister van Justitie niet de bevoegdheid zou moeten hebben om negatieve
injuncties met een algemene strekking aan de parketmagistraten te kunnen geven, waarbij hij
zou kunnen verbieden om nog langer vervolgingen inzake vruchtafdrijving in te stellen275
.
109. De meningen omtrent deze mogelijkheid waren verdeeld. De voorstanders van
ministeriële injuncties waren van mening dat deze techniek een betere oriëntatie van het
strafrechtelijk beleid mogelijk zou maken276
. Daarnaast zou de wet dankzij deze techniek in
alle rechtsgebieden op dezelfde wijze toegepast worden277
. Een dergelijke bevoegdheid zou
minister van Justitie toelaten om zijn politieke verantwoordelijkheid tegenover het Parlement
te concretiseren en te activeren278
. De voorstanders waren verder van mening dat de
verantwoordelijkheid van de regering voor het waarborgen van de openbare orde en rust een
dergelijke bevoegdheid van de minister van Justitie verantwoordt aangezien de vervolging in
bepaalde gevallen situatie kan verergeren waardoor de openbare orde en de rust verdwijnt.
De tegenstanders anderzijds uitten scherpe kritiek op de mogelijkheid voor de minister van
justitie om negatieve injuncties met een algemene strekking uitte vaardigen279
. Zij meenden
dat dergelijke injuncties zouden leiden tot het opschorten van de toepassing van de strafwet,
terwijl een dergelijke bevoegdheid niet toekomt aan de uitvoerende macht280
. Het zou verder
een grote risico inhouden voor politisering van het vervolgingsbeleid281
. De vrijheid van de
handelen en de ongebondenheid van het openbaar ministerie ernstig in het gedrang komen.
Dit zou tot een gevaarlijke toestand kunnen leiden omdat de machtsevenwichten, rechten en
273
D. VAN DAELE, Openbaar ministerie en strafrechtelijk beleid, Antwerpen,Intersentia, 2002, 138. 274
D. VAN DAELE, Openbaar ministerie en strafrechtelijk beleid, Antwerpen,Intersentia, 2002, 138. 275
Wetsvoorstel betreffende zwangerschapsonderbreking en tot schorsing van de artikelen 350, 351, 353 en 383, lid 5 en volgende, van het Strafwetboek. Verslag namens de Commissie voor de justitie uitgebracht door de heer Mundeleer, Parl.St. Kamer, 1981-82, nr. 20/2, 7-12 ; F. DUMON, “Over de rechtsstaat. Rede uitgesproken door de procureur-feneraal F. Dumon op de plechtige openingszitting van het Hof van Cassatie op3 september 1979”, R.W. 1979-1980, (273) 284-287. 276
J. HENRY, “Le ministre de la Justice peut-il adresser aux magistrats des parquet des injonctions négatives à caractère général?”, J.T. 1982? 5534° 534. 277
C. VAN REEPINGEN, “La Justice”, Res Publica 1961, (217) 222. 278
D. VAN DAELE, Openbaar ministerie en strafrechtelijk beleid, Antwerpen,Intersentia, 2002, 139. 279
D. VAN DAELE, Openbaar ministerie en strafrechtelijk beleid, Antwerpen,Intersentia, 2002, 139. 280
A. ALEN, “Het openbaar ministerie en de federale regering, de gemeenschaps- en gewestregering”, in Een eigentijds openbaar ministerie, Belgisch Staatsblad, Brussel, 1994, 218 ; E. Krings, "Enkele beschouwingen betreffende rechtsstaat, scheiding der machten en rechterlijke macht.", Hof van Cassatie, plechtige openingszitting van 1 september 1989, 218. 281
F. DUMON,” De rechterlijke macht, onbekend en miskend (deel 1). Rede uitgesproken door de procureur-generaal F. Dumon op de plechtige openingszitting van het Hof van Cassatie op 1 september 1981”, R.W. 1981-82, 529.
57
de vrijheden van het openbaar ministerie verstoord zouden worden282
. Ten slotte beweerden
de tegenstanders van negatieve injuncties met algemene strekking dat het precieze verschil
tussen een individuele en een algemene negatieve injunctie niet steeds even duidelijk zal
zijn283
.
110. De vraag of de minister van Justitie over een negatief injunctierecht zou moeten
beschikken, met of zonder algemene strekking, werd op twee manieren beantwoord.
Enerzijds werd tijdens de parlementaire voorbereiding van de Wet van 4 maart 1997 tot
instelling van het college van procureurs-generaal en van het ambt van nationaal magistraat
zeer duidelijk gesteld dat de minister van justitie niet over de bevoegdheid beschikt om
negatieve injuncties van een algemene aard te geven284
. Hij kan trouwens de vervolging die
het openbaar ministerie voert niet verhinderen in de gevallen waarin een bepaalde strafwet
van toepassing is285
.
Anderzijds heeft artikel 151, §1 G.W., die werd gewijzigd op 20 november 1998286
, duidelijk
gemaakt dat de minister van justitie enkel over een positief injunctierecht beschikt en niet
over een negatief injunctierecht287
.
DEEL 5 : DE LOKALE PARKETTEN
Hoofdstuk 1 : Inleiding
111. Naast het federaal parket spelen ook de lokale parketten een grote rol in de
strafrechtspleging. Er moet dus ook aandacht besteed worden aan de interne organisatie en de
taken van de lokale parketten om een antwoord te kunnen geven op de vraag in hoeverre het
federaal parket en de lokale parketten complementair werken. Hieronder komt eerst de
interne organisatie van de lokale parketten aan bod. Na een bespreking van de procureur des
Konings, zullen ook zijn bevoegdheden aan bod komen. Ten slotte zal de relatie van de
procureur des Konings met de politiediensten geanalyseerd worden.
282
D. VAN DAELE, Openbaar ministerie en strafrechtelijk beleid, Antwerpen,Intersentia, 2002, 140. 283
M. FRANCHIMONT, “Débats. Intervention de Michel Franchimont”, Ann. Dr.Liège 1983, 53-54. 284
D. VAN DAELE, Openbaar ministerie en strafrechtelijk beleid, Antwerpen,Intersentia, 2002, 140. 285
Wetsontwerp tot instelling van het college van procureurs-generaal en tot instelling van het ambt van federaal magistraat. Verslag namens de Commissie voor de Justitie uitgebracht door de heren Coveliers en Vandenberghe, Parl.St. Senaat 1996-97, nr. 447/4, 58-59, 61 en 66 ; Wetsontwerp tot instelling van het college van procureurs-generaal en tot instelling van het ambt van nationaal magistraat , Parl.St. Kamer 1996-97, nr. 867/6, 20. 286
Wet van 20 november1998, B.S. 24 november 1998. 287
Herziening van de Grondwet. Herziening van artikel 151 van de Grondwet. Verslag namens de Verenigde Commissies voor de herziening van de Grondwet en de Hervorming der instellingen en voor de Justitie uitgebracht door de heren Patrick Dewael en Thierry Giet, Parl.St. Kamer 1997-98, nr. 1675/4,6,15,28 en 31.
58
Hoofdstuk 2 : De interne organisatie van de lokale parketten
112. De zevenentwintig parketten van eerste aanleg, georganiseerd per arrondissement,
vormen basisniveau in de organisatie van het openbaar ministerie288
. Deze parketten staan
onder leiding van de procureur des Konings. De laatstgenoemde op zijn beurt, wordt
bijgestaan door substituten. Éen op de drie substituten worden als eerste substituut
aangeduid289
. Hun taak is de procureur des Konings bijstaan bij de leiding van zijn parket.
Deze opdracht werd hen toegewezen door artikel 151, tweede lid Ger.W. Een andere taak van
de substituten is de verantwoordelijkheid nemen voor een bepaalde sector van vervolging290
.
De procureur des Konings oefent het ambt uit van openbaar ministerie bij de
arrondissementsrechtbank, de rechtbank van eerste aanleg, de rechtbank van koophandel en
bij de politierechtbanken van het arrondissement291
.
113. Artikel 151, eerste lid Ger.W. bepaalt dat er in elk arrondissement één of meer
substituten moeten zijn die gespecialiseerd zijn in handelsaangelegenheden. Betrokken artikel
bepaalt verder dat de procureur des Konings ook bijgestaan kan worden door één of meer
substituten die gespecialiseerd zijn in fiscale aangelegenheden. Verder bepaalt artikel 151bis,
Ger.W. dat deze fiscale substituten die benoemd zijn in het gerechtelijk arrondissement waar
het hof van beroep zetelt, ook kunnen optreden voor de rechtbanken van de andere
gerechtelijke arrondissementen gelegen in het rechtsgebied van het hof van beroep, voor
fiscaalrechtelijke misdrijven.
114. Per rechtsgebied van een hof van beroep is verder ook in een aantal toegevoegde
substituten voorzien, die hun ambt tijdelijk uitoefenen in de parketten van eerste aanleg van
het rechtsgebied. Hier gaat een aanwijzing van de procureur-generaal bij het hof van beroep
vooraf292
. De aanwijzing gebeurt naargelang de noodwendigheden van de dienst293
. De
procureur-generaal bij het hof van beroep heeft ook de mogelijkheid om een magistraat van
zijn parket-generaal of een magistraat van een parket van eerste aanleg van zijn rechtsgebied,
de opdracht te geven om tijdelijk het ambt van openbaar ministerie uit te oefenen bij een
ander parket van hetzelfde rechtsgebied294
. De procureur-generaal kan immers enkel gebruik
maken van deze mogelijkheid als de behoeften van de dienst het rechtvaardigen.
Hoofdstuk 3 : De procureur des Konings
115. De procureur des Konings is de motor van het strafproces. Hij is degene die in de
strafrechtspleging verantwoordelijk is voor de toepassing van de strafwet. Daarnaast heeft hij
288
D. VAN DAELE, “De hervorming van het openbaar ministerie : een status questionis", T.Straf. 2001, afl. 2, 4. 289
C. VAN DEN WYNGAERT, Kennismaking met het Strafprocesrecht, Maklu 2010, 64. 290
D. VAN DAELE, Openbaar ministerie en strafrechtelijk beleid, Antwerpen,Intersentia, 2002, 40. 291
Artikel 150, tweede lid, Ger.W. 292
R. RUYS, “Het parket van de procureur des Konings”, Mens en Cultuur 2004, 34. 293
Artikel 326, eerste lid, Ger.W. 294
Artikel 326, tweede lid, Ger.W.
59
de leiding van het onderzoek in strafzaken en beslist zelf over het al dan niet instellen van een
strafvordering295
. De procureur des Konings neemt zijn beslissing over al dan niet vervolgen
rekening houdend met de richtlijnen van de minister van Justitie inzake vervolgingsbeleid.
116. Het openbaar ministerie is georganiseerd in parketten op het niveau van
arrondissementen. Bij elke rechtbank van eerste aanleg is er een parket, die geleid wordt door
de procureur des Konings. De procureur des Konings oefent zijn bevoegdheden uit onder het
toezicht en de leiding van de procureur-generaal bij het hof van beroep296
.
117. De procureur des Konings kan verder beschouwd worden als werkverdeler en als
vertegenwoordiger van het openbaar ministerie. Hij staat aan het hoofd van zijn parket en ziet
toe op de doorlichting van zijn parket. De procureur des Konings gaat na welke taken de
meeste tijd vragen, welke prioriteiten gelegd moeten worden en wie de juiste man of vrouw is
op de juiste plaats297
. Naast de verplichting om een functionele hiërarchie te realiseren, is hij
ertoe gehouden om het werk zo efficiënt mogelijk te verdelen298
. Het komt erop neer dat hij
het beleid sensu latu opstelt via overleg met zijn eerste substituten. Via regelmatige
vergaderingen kan hij dit beleid realiseren. Uiteraard moet de procureur des Konings luisteren
naar de mening van zijn medewerkers om een democratische leiding tot stand te brengen299
.
Afdeling 1 : De materiële bevoegdheid van de procureur des Konings
118. He materiële bevoegdheid van de procureur des Konings kan vrij algemeen uitgedrukt
worden. Hij is bevoegd om de strafvordering uit te oefenen voor alle misdrijven300
, dus ook
voor de misdrijven waarvoor de federale procureur bevoegd is om de strafvordering uit te
oefenen. Zowel de procureur des Konings als zijn substituten vallen onder toepassingsgebied
van het betrokken artikel. Er wordt wel een uitzondering gemaakt voor de arbeidsauditoraten.
Deze oefenen de strafvordering uit voor de overtredingen van de wet en de verordeningen
over de aangelegenheden die behoren tot de bevoegdheid van de arbeidsgerechten, dus in
zaken van sociaal strafrecht301
.
Afdeling 2 : De territoriale bevoegdheid van de procureur des Konings
119. De territoriale bevoegdheid van de procureur des Konings is het arrondissement302
. Hij
kan de strafzaken aanbrengen voor de rechter van zijn arrondissement maar niet bij de
rechters van andere arrondissementen. Hij kan wel buiten zijn arrondissement
295
C. VAN DEN WYNGAERT, Kennismaking met het Strafprocesrecht, Maklu 2010, 64. 296
Artikel 150, Ger.W. 297
R. RUYS, “Het parket van de procureur des Konings”, Mens en Cultuur 2004, 46. 298
R. RUYS, “Het parket van de procureur des Konings”, Mens en Cultuur 2004, 46. 299
R. RUYS, “Het parket van de procureur des Konings”, Mens en Cultuur 2004, 47. 300
Artikel 22 Sv. 301
Artikel 155, lid 5, Ger.W. 302
Artikel 150, lid 1 , Ger.W.
60
onderzoeksdaden stellen op voorwaarde dat hij zijn territoriaal bevoegde collega hiervan op
de hoogte brengt303
.
Afdeling 3 : De relatie van de procureur des Konings met de politiediensten
120. De procureur des Konings moet bij zijn handelen rekening houden met het opsporings-
en vervolgingsbeleid dat door de minister van Justitie wordt bepaald. Hij moet niet alleen
binnen het openbaar ministerie hiermee rekening houden, maar dit beleid moet ook naar
buiten toe gerealiseerd worden304
. Om dit mogelijk te maken zou de relatie tussen het
openbaar ministerie en de politiediensten de nodige aandacht moeten krijgen. Het opsporings-
en vervolgingsbeleid zal pas een concreet vorm krijgen in de door de politiediensten onder
het gezag van openbaar ministerie uit te voeren opsporing305
. Hierdoor bestaat een
informatieplicht in hoofde van de politieambtenaar. Artikel 53 Sv. bepaalt dat de
hulpofficieren van politie verplicht zijn om de aangiften, de processen-verbaal en de andere
akten die door hen worden opgesteld in de gevallen waarin ze bevoegd zijn, onverwijld aan de
procureur des Konings over te maken. Artikel 54 Sv. zorgt voor een aanvulling en bepaalt dat
de officieren van gerechtelijke politie de aangiften die ze krijgen van misdaden en
wanbedrijven waarvoor ze niet bevoegd zijn om tot vaststellingen over te gaan, moeten
overmaken aan de procureur des Konings.
Verder bevat artikel 40 van de Wet op de politieambt voor de politieambtenaar de
verplichting om bij hem ingediende klachten of aangiften, de gekregen inlichtingen over een
misdrijf en de gedane vaststellingen die opgenomen worden in processen-verbaal, over te
zenden aan de bevoegde gerechtelijke overheden.
Met de Wet op geïntegreerd politiedienst, gestructureerd op twee niveaus werd aan de
verplichtingen van de politieambtenaren een nieuwe bijgevoegd. Artikel44/5, eerste lid van de
betrokken wet bepaalt dat de politiediensten die in het kader van de uitoefening van hun
opdrachten van bestuurlijke politie kennis krijgen van informatie die voor de uitoefening van
de gerechtelijke politie van belang is, de bevoegde gerechtelijke overheden hiervan
onverwijld en zonder enige beperking in kennis moeten stellen306
. Artikel 5/3 van dezelfde
wet toont duidelijk aan dat de procureur des Konings of de referentiemagistraat die de
procureur des Konings aanwijst, en de korpschef van de lokale politie en de gerechtelijke
directeur geregeld de dienstbetrekkingen onderhouden.
Zoals hierboven werd aangegeven speelt het openbaar ministerie een belangrijke rol bij de
federale politieraad en de zonale veiligheidsraden.
Uit al deze feiten volgt dat de procureur des Konings een nauwe band heeft met de
politiediensten om aan zijn leiding en gezag een vorm te geven.
303
Artikel 23, lid 2, Sv. 304
R. RUYS, “Het parket van de procureur des Konings”, Mens en Cultuur 2004, 48. 305
R. RUYS, “Het parket van de procureur des Konings”, Mens en Cultuur 2004, 48. 306
D. VAN DAELE, Openbaar ministerie en strafrechtelijke beleid, Intersentia, Antwerpen-Groningen, 2002, 386.
61
DEEL 6 : DE SPANNINGEN TUSSEN HET FEDERAAL PARKET EN DE
LOKALE PARKETTEN
Hoofdstuk 1 : De conflicten betreffende de behandeling van de zaak
121. Zoals hierboven werd aangegeven is het federaal parket bevoegd om de strafvordering
uit te oefenen voor bepaalde misdrijven. In die materies blijven ook de parketten van eerste
aanleg principieel bevoegd307
. Deze concurrerende bevoegdheden impliceren de mogelijkheid
van conflicten betreffende de behandeling van de zaak tussen de lokale parketten en het
federaal parket308
. De vraag die hierbij moet worden gesteld is ; “hoe zullen dergelijke
conflicten beslecht worden?”. Het Octopusakkoord bepaalt met betrekking tot deze conflicten
dat een systematische ontlasting van de parketten van eerste aanleg, tegen het advies van
procureur des Konings in, vermeden diende te worden309
. Helaas wordt in het Octopus-
wetsvoorstel niets bepaalt omtrent deze mogelijkheid van conflict. Toch is het nodig om te
weten hoe dergelijke spanningen opgelost kunnen worden.
122. Er zijn twee hypothesen die aandacht moeten krijgen. Ten eerste is het mogelijk dat er
nog geen opsporings- of gerechtelijk onderzoek loopt en dat het federaal parket kennis krijgt
van het strafbaar feit. Ten tweede kan het geval voorkomen dat er reeds door een of meer
parketten van eerste aanleg een opsprongsonderzoek werd gestart en er vervolgens blijkt dat
er redenen zijn de zaak op het federaal niveau te behandelen310
. Hieronder zullen deze twee
hypothesen geanalyseerd worden met telkens de manier waarop het conflict tussen het
federaal parket en de lokale parketten moet beslecht worden.
Afdeling 1 : Hypothese 1 Er is nog geen opsporings- of gerechtelijk onderzoek en het
federaal parket krijgt kennis van een strafbaar feit
123. De eerste hypothese heeft betrekking op het geval waarin er nog geen
opsporingsonderzoek of een gerechtelijk onderzoek gestart is en het federaal parket krijgt
kennis van een strafbaar feit. Een voorbeeld ervan kan zijn dat er in Brussel een misdrijf
wordt gepleegd en het federaal parket hiervan onmiddellijk in kennis wordt gesteld311
.
307
D. VAN DAELE, “De hervorming van het openbaar ministerie : Een status questionis”, T.Strafr. 2001, afl. 2, 22. 308
D. VAN DAELE en R. VERSTRAETEN, “ Het federaal parket: een commentaar bij de Wet van 21 juni 2001 tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket” ,R.W. 2001-2002, nr.22, 767. 309
Voorstel van resolutie betreffende de hervorming van de politiediensten en van de gerechtelijke organisatie, Parl.St. Kamer 1997-98, nr. 1568/2, 39 en Parl.St. Senaat 1997-98, nr. 1-994/2,39. 310
R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE en D. DEWANDELEER, “Het federaal parket”, Panopticon 1999, 64-65. 311
R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE en D. DEWANDELEER, “Het federaal parket”, Panopticon 1999, 65.
62
124. Bij deze hypothese moet een onderscheid gemaakt worden tussen twee gevallen.
Ten eerste kan het misdrijf waarvan het federaal parket kennis krijgt vallen onder de
bevoegdheidssfeer van het federaal parket waardoor het federaal parket de zaak zelf wenst te
behandelen312
. Naar aanleiding hiervan kan het federaal parket een onderzoek starten en alle
dringende maatregelen nemen die voor de uitoefening van de strafvordering noodzakelijk
zijn. Uiteraard moet de lokale procureur des Konings hieromtrent ingelicht worden. Als de
procureur des Konings de zaak zelf wilt behandelen, zal hij hierover met het federaal parket
een overleg moeten plegen. Indien ze onderling niet tot een akkoord kunnen komen wie van
hen de zaak verder zal behandelen, zal de vraag rijzen wie de zaak uiteindelijk zal krijgen. Na
de behandeling van beide hypotheses zal de oplossing hiervan ook aan bod komen.
Ten tweede kan het gaan om een geval dat al dan niet onder de bevoegdheid valt van het
federaal parket, maar dat het federaal parket toch niet de bedoeling heeft om de zaak te
behandelen313
. Krachtens artikel 144ter, §4 Ger.W. zou de federale procureur gehouden
kunnen zijn om dadelijk bericht te geven aan de procureur des Konings bij de rechtbank
binnen wier rechtsgebied het strafbaar feit is gepleegd of de verdachte zou kunnen worden
gevonden. Het federaal parket moet er verder voor zorgen dat de procureur des Konings alle
inlichtingen hieromtrent, processen-verbaal en akten krijgt314
. Het is perfect mogelijk dat de
procureur des Konings zich ertegen verzet en niet overgaat tot een opsporingsonderzoek. In
dit geval zal hij een overleg moeten plegen met het federaal parket315
. Wat er moet gebeuren
indien dit overleg niet tot een akkoord leidt komt hieronder aan bod.
Afdeling 2 : Hypothese 2 Er werd reeds door één of meer parketten van eerste aanleg een
opsporingsonderzoek gestart, en vervolgens blijkt dat er redenen zijn om de zaak op
federaal niveau te behandelen
125. De tweede hypothese heeft betrekking op het geval waarin door één of meer lokale
parketten een opsporingsonderzoek wordt geopend en vervolgens blijkt dat er redenen zijn tot
behandeling op het federaal niveau. Wat als eerst dient opgelost te worden is de vraag hoe het
federaal parket kennis krijgt of zal krijgen van een zaak die voor een federale behandeling in
aanmerking komt. Verder moet een antwoord gegeven worden op de vraag hoe zal beslist
worden op welke niveau de zaak behandeld zal worden316
.
312
R. VERSTRAETEN, R. MASSET, D. VAN DAELE en D. DEWANDELEER, “Model voor de werking van het federaal parket” in C. FIJNAUT en D. VAN DAELE (red.), De hervorming van het openbaar ministerie, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 1999, 413. 313
R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE en D. DEWANDELEER, “Het federaal parket”, Panopticon 1999, 65. 314
R. VERSTRAETEN, R. MASSET, D. VAN DAELE en D. DEWANDELEER, “Model voor de werking van het federaal parket” in C. FIJNAUT en D. VAN DAELE (red.), De hervorming van het openbaar ministerie, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 1999, 414. 315
R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE en D. DEWANDELEER, “Het federaal parket”, Panopticon 1999, 66. 316
R. VERSTRAETEN, R. MASSET, D. VAN DAELE en D. DEWANDELEER, “Model voor de werking van het federaal parket” in C. FIJNAUT en D. VAN DAELE (red.), De hervorming van het openbaar ministerie, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 1999, 414.
63
126. Als de lokale parketten kennis krijgen van een strafbare feit die aan de
bevoegdheidsomschrijving van het federaal parket beantwoordt, is de lokale procureur des
Konings gehouden tot een informatie of signaleringsplicht. Het artikel 144ter, §2 Ger.W317
.
bepaalt uitdrukkelijk dat de procureur des Konings, of de procureur-generaal ambtshalve moet
overgaan tot het informeren van de federale procureur. Daarnaast bepaalt hetzelfde artikel dat
de procureur des Konings de federale procureur moet informeren omtrent de strafbare feiten
waarvan hij kennis heeft gekregen telkens als dit voor de uitoefening van de strafvordering
door de federale procureur van belang is.
127. Het informeren van de federale procureur door de lokale procureur des Konings leidt niet
automatisch tot een federale behandeling van de zaak318
. Er zal uiteraard een overleg
plaatsvinden tussen de federale procureur en het betrokken lokaal parket319
.
Afdeling 3 : Het overleg tussen de federale procureur en de lokale procureur des Konings
128. Zowel in de eerste hypothese als in de tweede hypothese zal, behoudens het geval van
dringende en noodzakelijke omstandigheden, een overleg plaatsvinden tussen het federaal
parket en het lokaal parket over de vraag op welke niveau de zaak moet worden behandeld320
.
De bedoeling van dit overleg is een akkoord met betrekking tot de behandeling van de zaak
tot stand te brengen tussen beide niveaus. Indien het federaal parket en het lokaal parket
overeenstemming bereiken is het overleg gedaan en het vooropgestelde doel is bereikt. Het is
perfect mogelijk dat er geen akkoord wordt bereikt en dat de conflictsituatie blijft aanhouden.
In dit geval rijst de vraag hoe en door wie dit conflict zal worden beslecht321
.
Afdeling 4 : Een primauteit voor het federaal parket en het evocatierecht
129. In de gevallen waarin de federale procureur bevoegd is tot de uitoefening van de
strafvordering zal hij krachtens artikel 144ter, §3 Ger.W322
beslissen of hijzelf of de procureur
des Konings of de procureur-generaal de strafvordering zal uitoefenen. Aan de federale
procureur wordt dus een evocatierecht toegekend323
. Dit houdt in dat hij het laatste woord
krijgt wanneer het overleg met een lokaal parket omtrent de vraag op welk niveau de zaak
best wordt behandeld strandt324
. Betrokken artikel bepaalt dat tegen de beslissing van de
federale procureur geen rechtsmiddel openstaat. Deze onmogelijkheid geldt zowel voor
317
Zoals voorzien door artikel 7 van de Wet van 21 juni 2001. 318
D. VAN DAELE, “De hervorming van het openbaar ministerie : Een status questionis”, T.Strafr. 2001, afl. 2, 22 ; D. VAN DAELE en R. VERSTRAETEN, “ Het federaal parket: een commentaar bij de Wet van 21 juni 2001 tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket” ,R.W. 2001-2002, nr.22, 767-768. 319
R. VERSTRAETEN, R. MASSET, D. VAN DAELE en D. DEWANDELEER, “Model voor de werking van het federaal parket” in C. FIJNAUT en D. VAN DAELE (red.), De hervorming van het openbaar ministerie, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 1999, 414. 320
R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE en D. DEWANDELEER, “Het federaal parket”, Panopticon 1999, 66. 321
R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE en D. DEWANDELEER, “Het federaal parket”, Panopticon 1999, 66. 322
Artikel 144ter, §3 Ger.W, zoals voorzien door artikel 7 van de Wet van 21 juni 2001. 323
D. VAN DAELE en R. VERSTRAETEN, “ Het federaal parket: een commentaar bij de Wet van 21 juni 2001 tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket” ,R.W. 2001-2002, nr.22, 768. 324
R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE en D. DEWANDELEER, “Het federaal parket”, Panopticon 1999, 67.
64
betrokken magistraten als voor de procespartijen325
. De toenmalige minister van Justitie
Verwilghen wees erop dat deze regel noodzakelijk is om “het systeem operationeel te
houden”326
.
Het overleg tussen de federale procureur en de procureur des Konings of de procureur-
generaal is niet geregeld in de wet327
. Kamerlid Viseur diende destijds een amendement in om
het overleg te formaliseren in een overeenkomst. In deze overeenkomst zou dan worden
aangegeven wie de zaak uiteindelijk zal behandelen. Ook het geval van onenigheid tussen
beide partijen zou worden voorzien. Het amendement bepaalde dat wanneer het overleg
strandt, dat één van beiden het college van procureurs-generaal of een door het college
gemachtigde procureur-generaal kunnen vatten. Die zou dan binnen achtenveertig uur na de
aanhangigmaking een beslissing nemen omtrent de verdere behandeling van de zaak328
. Dit
amendement werd niet aangenomen329
.
130. De wet zegt niets over de verplichting van de federale procureur om de procureur des
Konings in te lichten over zijn beslissing. Dus hij is eigenlijk niet ertoe gehouden om de
procureur des Konings te zeggen dat hij heeft besloten om de zaak al dan niet te houden en te
behandelen. Senator Nyssens diende hieromtrent een amendement in vroeg de invoering van
een dergelijke verplichting voor de federale procureur330
. Helaas werd het betrokken
amendement verworpen331
.
131. Verder kan de federale procureur gebruik maken van zijn evocatierecht om een bepaalde
zaak aan een lokaal parket te onttrekken met het oog op de uitoefening van de strafvordering
door het federaal parket332
. Het feit dat hij de zaak naar zich toetrekt om de strafvordering uit
te oefenen leidt niet noodzakelijk tot een verplichting om de zaak volledig af te handelen. Het
is mogelijk dat de federale procureur verder in de procedure beslist om de zaak terug naar het
lokaal parket te sturen dat de strafvordering zal moeten verder zetten. Destijds diende senator
Nyssens hiertegen een amendement in om voor de federale procureur onmogelijk te maken
om een zaak waarvan hij heeft kennis genomen en waarvoor hij bevoegd is om de
strafvordering uit te oefenen, nog uit de handen te geven333
. Het amendement haalde het niet
325
D. VAN DAELE, “De hervorming van het openbaar ministerie : Een status questionis”, T.Strafr. 2001, afl. 2, 23 ; Wetsvoorstel inzake het federaal parket, Parl.St. Kamer 2000-2001, nr. 0897/001,13. 326
Wetsontwerp tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket. Verslag namens de Commissie voor de Justitie uitgebracht door mevrouw Nyssens, Parl.St. Senaat 2000-2001, nr. 2-691/4, 32. 327
D. VAN DAELE en R. VERSTRAETEN, “ Het federaal parket: een commentaar bij de Wet van 21 juni 2001 tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket” ,R.W. 2001-2002, nr.22, 768. 328
Wetsvoorstel inzake het federaal parket. Amendementen, Parl.St. Kamer 2000-2001, nr. 0897/008, 4. 329
Wetsvoorstel inzake het federaal parket. Verslag namens de commissie voor de justitie uitgebracht door de heer Guy Hove, Parl.St. Kamer 2000-2001, nr. 0897/012, 89. 330
Wetsontwerp tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket. Amendementen, Parl.St. Senaat 2000-2001, nr. 2-691/3, 1-2. 331
Wetsontwerp tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket. Verslag namens de Commissie voor de Justitie uitgebracht door mevrouw Nyssens, Parl.St. Senaat 2000-2001 nr. 2-691/4, 56 en 58. 332
D. VAN DAELE, “De hervorming van het openbaar ministerie : Een status questionis”, T.Strafr. 2001, afl. 2, 23. 333
Wetsontwerp tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket. Amendementen, Parl.St. Senaat 2000-2001, nr. 2-691/2, 6.
65
en werd verworpen334
. De toenmalige minister van Justitie wees erop dat het niet de bedoeling
is om het federaal parket te overbelasten. Het zou over de mogelijkheid moeten beschikken
om zich te ontdoen van dossiers die bij nader inzien toch geen behandeling op federaal niveau
behoeven. Dergelijke dossiers moeten door het federaal parket naar het lokaal parket
teruggestuurd kunnen worden335
. De toenmalige procureur des Konings van Brussel
Dejemeppe beschouwde de federale procureur dan ook als een “soort van deus ex machina”,
die zelf en zelfstandig beslist over zijn bevoegdheid tot uitoefening van de strafvordering336
.
Verder valt op te merken dat er op vlak van de alternatieve afhandelingsmodaliteiten voor wat
betreft sepot, verval van strafvordering tegen betaling van een geldsom en bemiddeling in
strafzaken, geen verschil bestaat tussen het federaal parket en een lokaal parket. Hierdoor is
het mogelijk dat de federale procureur een zaak evoceert met de bedoeling om de
strafvordering uit te oefenen maar daarna overgaat tot seponeren337
. De beslissing tot
seponering is een feitelijke beslissing. Dit geldt zowel voor de beslissing genomen door de
lokale parketten als voor de beslissing genomen door het federaal parket. Dit brengt met zich
mee dat het mogelijk is voor een lokaal parket om de zaak te heropenen. Er moet uiteraard
rekening gehouden worden met de benadeelde zodat die zich burgerlijk partij kan stellen338
.
132. Ten slotte dient opgemerkt te worden dat primauteit van het federaal parket ook speelt in
het geval dat het federaal parket kennis krijgt van een strafbaar feit die verder wordt
doorgezonden aan lokale procureur des Konings omdat de federale procureur zaak niet wenst
te behandelen. Bij een verzet door de lokale procureur des Konings om de zaak op te sporen
vindt er een overleg plaats. Indien het overleg strandt is het aan de federale procureur om te
bepalen wie van hen de zaak verder zal behandelen. Dus ook in deze situatie heeft de federale
procureur het laatste woord.
Hoofdstuk 2 : De nietigheden tussen het federaal parket en de lokale
parketten
133. Het federaal parket heeft een ruime bevoegdheidsomschrijving. Het is bevoegd om de
strafvoering uit te oefenen voor misdrijven die voorkomen in de limitatieve lijst en verder
voldoen aan de bijkomende criteria. Ook kan het federaal parket de strafvordering uitoefenen
voor de misdrijven die samenhangen met de misdrijven die in die lijst voorkomen en voldoen
aan de bijkomende criteria. Deze ruime bevoegdheidsomschrijving kan uiteraard ook leiden
tot spanningen tussen het federaal parket en de lokale parketten. Het kan voorkomen dat de
334
Verslag namens de Commissie voor de Justitie uitgebracht door mevrouw Nyssens, Parl.St. Senaat 2000-2001, nr. 2-691/4, 57. 335
D. VAN DAELE, “De hervorming van het openbaar ministerie : Een status questionis”, T.Strafr. 2001, afl. 2, 23, voetnoot nr. 150. 336
Wetsvoorstel inzake het federaal parket. Verslag namens de Commissie voor de Justitie door de heer Guy Hove, Parl.St. Kamer 2000-2001, nr. 0897/012, 33. 337
Wetsvoorstel inzake het federaal parket. Verslag namens de Commissie voor de Justitie door de heer Guy Hove, Parl.St. Kamer 2000-2001, nr. 0897/012, 37 ; Wetsontwerp tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket. Verslag namens de Commissie voor de Justitie uitgebracht door mevrouw Nyssens, Parl.St. Senaat 2000-2001 nr. 2-691/4, 42. 338
D. VAN DAELE, “De hervorming van het openbaar ministerie : Een status questionis”, T.Strafr. 2001, afl. 2, 24, voetnoot nr. 152.
66
federale procureur de strafvordering uitoefent op grond van één van de misdrijven uit de
limitatieve lijst of op grond van een van de kwalitatieve criteria en achteraf zou blijken dat dit
ten onrechte is gebeurd339
. De wet bood hier geen oplossing voor. Naar aanleiding hiervan
nam volksvertegenwoordiger Coveliers het initiatief en zorgde voor een toevoeging van §5
aan artikel 144ter Ger.W. De toegevoegde paragraaf bepaalt dat inzake de
bevoegdheidsverdeling met betrekking tot de uitoefening van de strafvordering tussen de
procureur des Konings- respectievelijk de procureur-generaal- enerzijds en de federale
procureur anderzijds, geen nietigheden kunnen worden opgeworpen340
. Het is inderdaad niet
wat werd verwacht van de wetgever aangezien ze bewust voor een creatie van een federaal
parket heeft gekozen, die afgescheiden is van de lokale parketten, en over een eigen
bevoegdheidsomschrijving beschikt. Het zou veel logischer zijn moest de wet dan ook
voorzien in de mogelijkheid om een strafvordering die ten onrechte is ingesteld
onontvankelijk te laten verklaren341
. Toch werd niet gekozen voor deze mogelijkheid.
Betrokken paragraaf is dan ook grotendeels het resultaat van een afkeer tegen de
strafprocedurele complicaties342
.
134. Verder werd deze toevoeging mede bepaald door de wil om de procedurele betwistingen
omtrent de eventuele onbevoegdheid van de federale procureur te voorkomen343
. De
volksvertegenwoordiger Coveliers was van mening dat de bevoegdheidsverdeling tussen de
procureur des Konings en de procureur-generaal enerzijds en de federale procureur anderzijds
moet worden aanzien als een loutere kwestie van wettelijke taakverdeling tussen de
verschillende entiteiten van het openbaar ministerie. Deze bevoegdheidsverdeling zou bij niet-
naleving enkel het voorwerp kunnen maken van een negatieve evaluatie of een tuchtrechtelijk
optreden344
. Er kan een voorbeeld worden gegeven in het kader van de informatieplicht van de
procureur des Konings. Als de procureur des Konings kennis krijgt van een misdrijf waarvoor
het federaal parket bevoegd is om de strafvordering uit te oefenen, is hij verplicht om hem
hierover te informeren (zie supra). Indien de lokale procureur des Konings zijn verplichting
niet nakomt en de federale procureur niet informeert kan er krachtens artikel 144ter, §5
Ger.W. geen nietigheid opgeworpen worden door de federale procureur345
.
339
D. VAN DAELE en R. VERSTRAETEN, “ Het federaal parket: een commentaar bij de Wet van 21 juni 2001 tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket” ,R.W. 2001-2002, nr.22, 765. 340
Wetsvoorstel inzake het federaal parket. Amendementen, Parl.St. Kamer 2000-2001, nr. 0897/004, 5-6. 341
D. VAN DAELE en R. VERSTRAETEN, “ Het federaal parket: een commentaar bij de Wet van 21 juni 2001 tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket” ,R.W. 2001-2002, nr.22, 765. 342
D. VAN DAELE en R. VERSTRAETEN, “ Het federaal parket: een commentaar bij de Wet van 21 juni 2001 tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket” ,R.W. 2001-2002, nr.22, 765. 343
D. VAN DAELE en R. VERSTRAETEN, “ Het federaal parket: een commentaar bij de Wet van 21 juni 2001 tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket” ,R.W. 2001-2002, nr.22, 765. 344
Wetsvoorstel inzake het federaal parket. Amendementen, Parl.St. Kamer 2000-2001, nr. 0897/004,6. 345
R. VERSTRAETEN, R. MASSET, D. VAN DAELE en D. DEWANDELEER, “Model voor de werking van het federaal parket” in C. FIJNAUT en D. VAN DAELE (red.), De hervorming van het openbaar ministerie, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 1999, 414.
67
Het komt erop neer dat de wetgever heeft voorzien in een afgebakende bevoegdheid voor het
federaal parket maar dat een overtreding van deze regeling niet leidt tot een procedurele
vervolging346
.
135. De denkwijze van Coveliers kreeg heel wat kritiek in de rechtsleer. Vooral zijn stelling
dat tussen het federaal parket en de lokale parketten een taakverdeling bestaat omdat ze
verschillende entiteiten van het openbaar ministerie zijn zorgde voor reacties. De
tegenstanders van deze standpunt voerden terecht aan dat het federaal parket en de lokale
parketten afgescheiden parketten zijn die elk hun eigen bevoegdheidsomschrijving hebben.
Volgens hen is de combinatie van een weloverwogen bevoegdheidsaflijning met de bepaling
dat, als deze wordt miskend, er geen enkele nietigheid uit kan voortvloeien is een staaltje van
wetgevend cynisme347
.
136. Ervan uitgaan dat er zich nooit een geval zal voordoen waarbij nietigheid zal moeten
worden opgeworpen zou veel te positivistisch zijn. Daarom is het nodig om na te denken hoe
de nietigheden kunnen worden vermeden. De ruime beschrijving van de bevoegdheden van
het federaal parket zorgt enerzijds voor dat de risico op nietigheden redelijk beperkt blijft348
.
Anderzijds zouden de mogelijke nietigheden op minimum gehouden kunnen worden door het
federaal parket principieel bevoegd te maken voor de uitoefening van de strafvordering van
alle misdrijven. De laatste optie heeft het niet gehaald. Vandaag de dag is er geen sprake van
principieel bevoegdheid van het federaal parket.
Hoofdstuk 3 : De mogelijke desorganisatie van de lokale parketten door
detachering en delegatie
137. Zoals werd aangegeven kan de federale procureur via de mechanismen delegatie en
detachering een beroep doen op de lokale parketmagistraten. Hoewel artikel 144bis, §3
Ger.W. bepaalt dat de federale procureur de lokale parketmagistraten enkel bij de werking van
het federaal parket mag betrekken in uitzonderlijke gevallen en enkel wanneer de behoeften
van de dienst dit rechtvaardigt, kan niet worden ontkend dat deze mechanismen voor
desorganisatie van de lokale parketten kan zorgen349
.
346
D. VAN DAELE en R. VERSTRAETEN, “ Het federaal parket: een commentaar bij de Wet van 21 juni 2001 tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket” ,R.W. 2001-2002, nr.22, 765. 347
D. VAN DAELE en R. VERSTRAETEN, “ Het federaal parket: een commentaar bij de Wet van 21 juni 2001 tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket” ,R.W. 2001-2002, nr.22, 765. 348
D. VAN DAELE en R. VERSTRAETEN, “ Het federaal parket: een commentaar bij de Wet van 21 juni 2001 tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket” ,R.W. 2001-2002, nr.22,765. 349
D. VAN DAELE, “De hervorming van het openbaar ministerie : Een status questionis”, T.Strafr. 2001, afl. 2, 36 ; A. DE NAUW, “Het Octopusakkoord en de hervorming van het openbaar ministerie”, Orde van de dag 1999, afl. 7, 8.
68
138. De kans dat de organisatie en de werking van de lokale parketten verstoord wordt door
deze mechanismen blijft groot, ondanks de creatie van een pool.
Hier zijn er enkele verklaringen voor.
Enerzijds behouden de magistraten die deel uitmaken van de pool hun lokale taken. Ze zijn
volledig ingeschakeld in de dagelijkse werking van hun parket. Het feit dat ze in het
zogenaamde pool zitten betekent dus niet dat ze stilzitten en wachten tot ze een taak van de
federale procureur of Minister van justitie krijgen. Dit betekent dat hun werklast, die al
voldoende zwaar was, nog groter wordt.
Anderzijds is de vorming van een pool louter facultatief waardoor het perfect mogelijk is dat
een rechtsgebied niet beschikt over een pool350
.
Het is ook mogelijk dat er zich situaties voordoen waarbij om evidente redenen wenselijk
wordt om een beroep te doen op de magistraten die reeds lokaal met het onderzoek belast zijn.
Het kan hierbij zelfs gaan om magistraten die geen deel uitmaken van de pool351
.
De bevoegdheid om een pool samen te stellen berust bij de procureur-generaal. Uiteraard kan
hij ervoor kiezen om in de pool niet zijn beste magistraten te plaatsen352
.
Verder gebeurt de aanwijzing van de magistraten na een overleg tussen de procureur-generaal
en de procureur des Konings of arbeidsauditeur om de mogelijke desorganisatie van de lokale
parketten te voorkomen. In hoeverre een dergelijk overleg in staat is om dit te doen blijft de
vraag. De zwakke invloed van dit overleg werd destijds ook door Raad van State opgemerkt
in een advies353
. Artikel 144bis, Ger.W. bepaalt dat de federale procureur zijn beslissing tot
delegatie moet motiveren. Hoewel deze verplichting op het eerste gezicht soelaas lijkt te
bieden voor een mogelijke verstoring, is dit eigenlijk niet zo. Het laatste lid van het betrokken
artikel regelt de situatie waarbij de beide partijen niet tot een akkoord kunnen komen. In dat
geval zal de federale procureur het laatste woord hebben. De reden hiervoor is dat het federaal
parket een operationeel parket is die snel beslissingen moet nemen. Daarom is het wenselijk
dat er bij conflicten geen beroep wordt gedaan op complexe beslissingsmechanismen om
tijdsverlies te vermijden354
. Hierdoor wordt de waarde van zijn motiveringsplicht
gereduceerd tot een simpele formaliteit.
Ten slotte zijn er enkele onduidelijkheden met betrekking tot het toezicht op de gedelegeerde
of gedetacheerde magistraten. Als de delegatie of de detachering enkel leidt tot een deeltijdse
opdracht, blijft de korpschef verder bevoegd voor de leiding en het toezicht ten aanzien van
het betrokken magistraat355
. De vraag die hierbij rijst heeft betrekking op de verhouding van
350
D. VAN DAELE en R. VERSTRAETEN, “ Het federaal parket: een commentaar bij de Wet van 21 juni 2001 tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket” ,R.W. 2001-2002, nr.22, 770. 351
R. VERSTRAETEN, D. VAN DAELE en D. DEWANDELEER, “ Het federaal parket”, Panopticon 1999, 74. 352
P. DAENINCK en L. DELBROUCK, “Strafprocesrecht in beweging. Preciseringen, nuanceringen en kritische bedenkingen bij recente evoluties. Interview met onderzoeksrechter T. Heeren en Prof.dr. R. Verstraeten”, Jura Falc. 1998-99, (587) 601. 353
Wetsvoorstel betreffende de verticale integratie van het openbaar ministerie, het federaal parket en de raad van procureurs des Konings. Advies van de Raad van State, Parl.St. Senaat 1997-98, nr. 1066/2, 9 ; Wetsvoorstel inzake het federaal parket . Advies van de Raad van State, Parl.St. Kamer 2000-2001, nr. 0897/001, 11. 354
F. SCHEURMANS,” Naar een verdere uitbouw en professionalisering van het openbaar ministerie: Het federaal parket”, Panopticon, 2001, 604. 355
D. VAN DAELE, “De hervorming van het openbaar ministerie: een status questionis”, T.Strafr. 2001, afl. 2, 37.
69
het toezicht van de korpschef met de onmiddellijke leiding en het toezicht die aan de federale
procureur toekomt356
.
Hoofdstuk 4 : De verhouding tussen het federaal parket en de
onderzoeksrechter/onderzoeksgerechten
Afdeling 1 : Inleiding
139. De meerderheid van de zaken die voor een federale behandeling in aanmerking komen
zal zich reeds in het stadium van gerechtelijk onderzoek bevinden357
.
In het kader van de parlementaire voorbereidingen van de Wet van 21 juni 2001 werd daarom
de vraag opgeworpen of de instelling van een federaal parket dient samen te gaan met de
creatie van federale onderzoeksrechters358
. Het antwoord op die vraag was negatief en werd
de optie om een permanente federale onderzoeksrechter in te stellen gelaten.
140. Aangezien er vandaag de dag geen federale onderzoeksrechters bestaan rijst de vraag hoe
de federalisering van een onderzoek dient te gebeuren indien in een bepaalde zaak reeds een
gerechtelijk onderzoek werd ingesteld. Hierbij moeten twee hypotheses onderzocht worden.
Afdeling 2 : Hypothese 1 Er loopt enkel één gerechtelijk onderzoek
141. In het geval waarin er slechts één gerechtelijk onderzoek loopt en dus slechts één
onderzoeksrechter is gevat, ontstaan er geen problemen. Nadat de zaak aan het federaal parket
wordt toebedeeld kan aan de onderzoeksrechter meegedeeld worden dat hij opereert in een
federaal gestuurd gerechtelijk onderzoek. De mededeling kan gebeuren via een kantschrift dat
in het dossier wordt gevoegd359
. Ingeval er meerdere gerechtelijke onderzoeken lopen waarbij
dezelfde onderzoeksrechter is betrokken is er evenmin een probleem. Het federaal parket kan
naar aanleiding hiervan de onderzoeksrechter wijzen op het verband tussen de verschillende
onderzoeken360
.
356
P. DAENINCK en L. DELBROUCK, “Strafprocesrecht in beweging. Preciseringen, nuanceringen en kritische bedenkingen bij recente evoluties. Interview met onderzoeksrechter T. Heeren en Prof.dr. R. Verstraeten”, Jura Falc. 1998-99, 600. 357
K. LAVENS, “Een vernieuwd openbaar ministerie”, Orde van de dag 1999, afl.7, (13) 19. 358
Wetsvoorstel inzake het federaal parket. Verslag namens de Commissie voor de Justitie uitgebracht door de heer Guy Hove, Parl.St. Kamer 2000-2001, nr. 0897/012, 24 en 34. 359
R. VERSTRAETEN, R. MASSET, D. VAN DAELE en D. DEWANDELEER, “Model voor de werking van het federaal parket” in C. FIJNAUT en D. VAN DAELE (red.), De hervorming van het openbaar ministerie, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 1999, 437. 360
R. VERSTRAETEN, Handboek strafvordering, Maklu, 2007, 377.
70
Afdeling 3 : Hypothese 2 Er lopen meerdere gerechtelijke onderzoeken, waarbij
meerdere onderzoeksrechters zijn betrokken
142. De federale procureur zou in dergelijke gevallen eerst gebruik moeten maken van zijn
bevoegdheid om de uitoefening van de strafvordering te coördineren. Indien dit faalt, moet er
worden overgegaan tot het centraliseren van de gerechtelijke onderzoeken bij één
onderzoeksrechter361
. Deze zal dan verder een federaal gestuurd onderzoek voeren362
.
143. Als het gaat om verschillende onderzoeksrechters uit hetzelfde gerechtelijk
arrondissement, stelt zich geen probleem. In dergelijke gevallen kan een herverdeling of een
centralisering van de onderzoeken plaatsvinden zonder dat een procedure van ontslag van
onderzoek moet worden gevolgd363
.
144. Indien het gaat om verschillende onderzoeksrechters uit verschillende gerechtelijke
arrondissementen, is het voor het centraliseren van de onderzoeken de tussenkomst van een
gerechtelijk orgaan nodig. Artikel 526bis, Sv. bepaalt dat er grond is tot regeling van
rechtsgebied door het Hof van Cassatie als verschillende onderzoeksrechters kennis nemen
van éénzelfde misdrijf of van samenhangende misdrijven waarvoor de uitoefening van de
strafvordering gebeurt door de federale procureur. De procedure hiervan houdt in dat het Hof
van Cassatie de feitelijke context van de zaken dient te onderzoeken in functie van de
beoordeling van de samenhang364
. Artikel 527bis, Sv. bepaalt dat het Hof van Cassatie hiertoe
enkel kan worden gevat via een vordering die wordt ingediend door de federale procureur, die
ter zake eerst een overleg zal plegen met de betrokken procureur des Konings. De burgerlijke
partij beschikt dus niet over de mogelijkheid om een verzoekschrift tot regeling van
rechtsgebied in te dienen. Dit is het gevolg van het feit dat de regeling van het rechtsgebied
wordt beschouwd als een maatregel van goede rechtsbedeling365
.
145. Het is fout om te denken dat alle gevallen waarin verschillende onderzoeksrechters
kennis nemen van éénzelfde misdrijf of van samenhangende misdrijven waarvoor de
uitoefening van de strafvordering gebeurt door de federale procureur, leiden tot toepassing
van de procedure houdende regeling van rechtsgebied. De reden hiervoor is dat er een
mogelijkheid bestaat om in de eerste instantie via een ontslag van onderzoek door de lokale
kamers een centralisering van het onderzoek bij één onderzoeksrechter tot stand te brengen.
361
R. VERSTRAETEN, R. MASSET, D. VAN DAELE en D. DEWANDELEER, “Model voor de werking van het federaal parket” in C. FIJNAUT en D. VAN DAELE (red.), De hervorming van het openbaar ministerie, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 1999, 437. 362
R. VERSTRAETEN, R. MASSET, D. VAN DAELE en D. DEWANDELEER, “Model voor de werking van het federaal parket” in C. FIJNAUT en D. VAN DAELE (red.), De hervorming van het openbaar ministerie, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 1999, 437. 363
R. DECLERCQ, Onderzoeksgerechten in APR, Antwerpen, Kluwer, 1993, 346. 364
D. HOLSTERS, “ Regeling van rechtsgebied in geval van positief bevoegdheidsgeschil. Met vraag of voor regeling van rechtsgebied in geval van negatief bevoegdheidsgeschil er noodzakelijk twee tegenstrijdige rechterlijke beslissingen dienen te zijn” in H. D’HAENENS, H. DE MEYER en A. FRANCOIS (ed.), Liber Amicorum Jules D’Haenens , Gent, Mys en Breesch, 1993, (187) 191. 365
R. VERSTRAETEN, R. MASSET, D. VAN DAELE en D. DEWANDELEER, “Model voor de werking van het federaal parket” in C. FIJNAUT en D. VAN DAELE (red.), De hervorming van het openbaar ministerie, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 1999, 440 ; Parl.St. Kamer 2000-2001, nr. 0897/001, 21.
71
146. De procedure van ontslag van onderzoek van de onderzoeksrechter kan worden toegepast
telkens wanneer een gerechtelijk onderzoek in een bepaald arrondissement moet worden
beëindigd, zonder dat een buitenvervolgingstelling of een verwijzing kan worden
uitgesproken, en wordt geacht ook bruikbaar te zijn wanneer samenhangende feiten aanhangig
zijn bij twee of meer onderzoeksrechters366
. In geval dat één of meer lokale raadkamers
dwarsligt, zal de federale procureur zijn toevlucht nemen tot de procedure houdende regeling
van rechtsgebied367
.
DEEL 7 : EVALUATIE VAN DE SPANNINGEN
147. De verschillende parlementaire onderzoekscommissies hebben telkens aangetoond dat er
gebreken waren bij de behandeling en de coördinatie van het gerechtelijk optreden in
complexe dossiers. Daarnaast werd door elke onderzoekscommissie onderstreept dat de
behandeling van dossiers die de grenzen van een gerechtelijk arrondissement of van een
rechtsgebied overstijgen telkens problematisch verliep. Deze twee pijnpunten hebben
uiteindelijk de Octopuspartners aangezet om een federaal parket te creëren. Dit parket zou een
oplossing moeten bieden voor de problemen die al lange tijd meesleepten.
148. De oprichting van het federaal parket diende met de nodige voorzichtigheid te gebeuren.
Een bijkomende eenheid binnen het openbaar ministerie, die op het federaal niveau zou
functioneren zou immers geen gevaar mogen zijn voor de werking en de organisatie van de
bestaande parketten. Daarom was het nodig om alle risico’s die het federaal parket zou
kunnen inhouden op voorhand in te schatten en een oplossing hiervoor uit te werken. De
oplossing zou dan verder geïmplementeerd moeten worden in de regelgeving omtrent het
federaal parket. Uiteindelijk was het de bedoeling om de bestaande problemen op te lossen en
niet nieuwe problemen in het leven te roepen.
Afdeling 1 : De uitoefening van de strafvordering
149. Aangezien ook het federaal parket bevoegd is voor de uitoefening van de strafvordering,
is het belangrijk te weten in welke mate het federaal parket en de lokale parketten elkaars
concurrenten zijn. Naar aanleiding van de voorstellen van het werkgroep federaal parket werd
de bevoegdheid van het federaal parket voor de uitoefening van de strafvordering bepaald. Er
werd gekozen voor de optie van een limitatieve lijst aangevuld met twee kwalitatieve criteria.
Het valt niet te betwisten dat een dergelijke bevoegdheidsomschrijving voldoende afgelijnd is.
De materies waarvoor het federaal parket de strafvordering kan uitoefenen zijn duidelijk
bepaald waardoor het risico dat de lokale parketten worden uitgehold redelijk klein wordt.
Deze bevoegdheidsomschrijving kan dan ook als een eerste stap beschouwd worden om het
risico op concurrentie te verkleinen.
366
Cass. 19 januari 1903, Pas. 1903, I, 87. 367
R. VERSTRAETEN, Handboek strafvordering, Maklu, 2007, 378.
72
150. Zoals reeds aangegeven blijven de lokale parketten ook bevoegd om de strafvordering uit
te oefenen in die materies waarvoor het federaal parket bevoegd is om de strafvordering uit te
oefenen. Om te voorkomen dat beide niveaus telkens in een conflict verwikkeld zouden
geraken wordt de bevoegdheid van het federaal parket verder onderworpen aan bijkomende
voorwaarden.
De bevoegdheid van de federale procureur is subsidiair aan die van de lokale parketten. Enkel
wanneer de tussenkomst van de federale procureur een meerwaarde biedt en als een goede
rechtsbedeling het vereist, zal hij de strafvordering uitoefenen. Om na te gaan of de
tussenkomst van de federale procureur effectief een meerwaarde zal bieden wordt er gebruik
gemaakt van drievoudige criteria.
Ten eerste moet de tussenkomst van de federale procureur tot een efficiënte behandeling
leiden.
Ten tweede moet worden aangetoond dat het federaal parket over een bijzondere expertise
beschikt over de voorliggende zaak.
Ten derde moet de federale procureur aantonen dat hij over panoptisch zicht beschikt. Deze
drie criteria dienst als een verdere aflijning van de bevoegdheid van het federaal parket. Zij
zorgen ervoor dat de federale procureur niet te pas en te onpas zal kunnen aanvoeren dat zijn
tussenkomst voordeliger is voor de behandeling van de zaak.
Deze nuanceringen zorgen er verder voor dat de conflicten tussen beide niveaus zo veel
mogelijk worden vermeden.
Het valt op dat het federaal parket in de praktijk deze bevoegdheidsomschrijving en de
bijkomende nuanceringen heel strikt volgt bij de uitoefening van de strafvordering. De
verslagen die door het federaal parket jaarlijks worden opgesteld getuigen hiervan.
151. Hoewel de drie criteria het begrip meerwaarde redelijk verduidelijken werd het begrip
“meerwaarde” voor de uitoefening van de strafvordering door het federaal parket in een
eerste fase erg ruim geïnterpreteerd368
. Dit was het geval in de eerste jaren na de oprichting
van het federaal parket. Het gevolg hiervan was dat het federaal parket zichzelf had overbelast
met zaken waarvoor het vereiste van meerwaarde in feite niet vervuld was. In die zin werd
soms tot federalisering van dossiers overgegaan omdat, omwille van capaciteitsproblemen
ontstaan door de aanwijzing van magistraten uit zijn korps tot federale magistraat, hierom
werd verzocht door de procureur des Konings of de procureur-generaal. Dit was voornamelijk
het geval voor strafdossiers die werden gefederaliseerd, afkomstig van het parket te Brussel
en van het parket-generaal te Bergen. Het federaal parket bepaalde in het jaarrapport van 2002
dat het federaal parket het criterium van de meerwaarde terug in de geest van de wet en dus
veel strikter ging interpreteren.
368
http://www.om-mp.be/page/2279/164/jaarrapporten.html
73
152. Samen genomen kan de federale procureur de strafvordering enkel uitoefenen voor :
- de misdrijven die voorkomen in de limitatieve lijst
- de misdrijven die voldoen aan de tweevoudige criteria
- enkel als zijn tussenkomst een meerwaarde biedt
- enkel als een goede rechtsbedeling het vereist
Uit al deze feiten volgt dat de bevoegdheid tot uitoefening van de strafvordering niet echt
concurrerend is tussen het federaal parket en de lokale parketten. Indien al deze voorwaarden
tegelijk worden vervuld gaat het zelf om een exclusieve bevoegdheid van de federale
procureur in betrokken materies. Indien dit niet het geval is zal de territoriaal bevoegde
procureur des Konings de zaak in behandeling nemen.
153. Artikel 47duodecies, §2 Sv. bepaalt verder dat de federale procureur alle dringende
maatregelen kan nemen die met het oog op de uitoefening van de strafvordering noodzakelijk
zijn, en dit zolang een procureur des Konings zijn wettelijk bepaalde bevoegdheid niet heeft
uitgeoefend. Dit zal het geval zijn indien strafbare feiten nog niet lokaliseerbaar zijn in België
zodat er nog geen territoriale bevoegdheid van een procureur des Konings bepaald kan
worden. Hieraan kan niet veel toegevoegd worden om duidelijk te maken dat de federale
procureur in dergelijke gevallen volledig complementair optreedt. Het is mogelijk dat de
lokalisatie van de strafbare feiten heel veel tijd in beslag neemt. Gedurende die tijd kan geen
enkel procureur des Konings overgaan tot het nemen van maatregelen door een gebrek aan
bevoegdheid. Uiteraard is het onaanvaardbaar dat het openbaar ministerie stilzit en wacht
terwijl dringende maatregelen moeten worden genomen. Om deze lacune op te vangen
voorziet de wet in de mogelijkheid dat de federale procureur de taak op zich neemt en de
nodige doet tot de bevoegde procureur des Konings de taak overneemt.
154. Het federaal parket heeft sinds de oprichting veelvuldig gebruik gemaakt van deze
mogelijkheid. De jaarverslagen benadrukken keer op keer dat het federaal parket meerdere
malen overging tot het nemen van dringende maatregelen. Telkens wordt er bij gezegd dat
deze maatregelen geen enkele keer tot een moeilijkheid of een probleem hebben geleid. De
meeste dossiers werden toegezonden naar de bevoegde procureur des Konings, eens de
territoriaal bevoegde procureur des Konings werd bepaald. Sommigen ervan heeft de federale
procureur gehouden om zelf de strafvordering uit te oefenen.
155. Hoewel het vrij duidelijk is in welke gevallen de federale procureur kan overgaan tot de
uitoefening van de strafvordering, is het toch mogelijk dat er conflicten bestaan omtrent de
behandeling van een concrete dossier. De vraag die hierbij rijst, namelijk op welk niveau de
zaak behandeld zal worden dient beantwoord te worden via een overleg tussen het federaal
parket en de lokale parketten. Dus ook in dit geval gaat de keuze uit naar samenwerking van
beide niveaus. Toch is het mogelijk dat het overleg niet in een oplossing resulteert. Enkel in
dit geval wordt er afstand gedaan van samenwerking en ervoor gekozen om de federale
procureur het laatste woord te geven. Hij zal uiteindelijk bepalen op welke niveau de zaak zal
worden behandeld. Logischerwijs wordt hiervoor geopteerd omdat aanhoudende onenigheden
74
tussen beide parketten onwenselijk zijn en tot grote tijdverlies zouden kunnen leiden. Om snel
tot een besluit te komen en onmiddellijk in gang te schieten is dit wel nodig.
Het kan worden gezegd dat de beslissingsmacht van de federale procureur in dergelijke
gevallen de voorbije jaren niet tot problemen heeft geleid. De evaluaties van het college van
procureurs-generaal betreffende de uitoefening van de strafvordering door het federaal parket
zijn steeds positief.
156. Inzake de nietigheden die hierboven vermeld zijn als een eventuele grond tot spanning,
komen de rapporten van het federaal parket en de verslagen van het college van procureurs-
generaal tot een eenvormige besluit. De lokale parketten zijn tot op heden niet overgegaan tot
het opwerpen van enige nietigheid. De vrees voor de mogelijke spanningen hierdoor blijkt
dan ongegrond te zijn.
157. Hoewel de beslissingsmacht van de federale procureur bij onenigheid tot een schijn van
concurrentie leidt, is de complementariteit tussen beide niveaus redelijk groot. De
reglementering over het federaal parket heeft de mogelijke conflicten op een minimum
gebracht. Dit houdt in dat het federaal parket en de lokale parketten bij de uitoefening van de
strafvordering eerder complementair werken dan als concurrenten. Die stelling kan verder
gestaafd worden aan de hand van de rapporten van het college van procureurs-generaal. Naar
aanleiding van de jaarlijkse evaluaties die het college doet kan vastgesteld worden dat de
beslissingen van de federale procureur de strafvordering zelf uit te oefenen niet tot conflicten
heeft geleid met de lokale parketten369
. Verschillende procureurs des Konings hebben het
college van procureurs-generaal ook ter kennis gebracht dat de samenwerking met het
federaal parket inzake de uitoefening van de strafvordering als positief wordt ervaren, op een
vlotte en professionele wijze en waarbij het lokale parket als een gelijkwaardige partner
beschouwd wordt370
.
Afdeling 2 : De coördinatie van de uitoefening van de strafvordering
158. De federale procureur is verder belast met het coördineren van de uitoefening van de
strafvordering. Hierbij dient de federale procureur zijn opdracht tot coördinatie te vervullen in
overleg met een of meer procureurs des Konings of arbeidsauditeurs. Dit houdt in dat het voor
hem niet mogelijk is om op zijn eentje een beslissing te nemen tot coördinatie en tussen te
komen in de uitoefening van de strafvordering. Er is een overleg vereist met de hoofden van
de lokale parketten. Indien dit noodzakelijk is, kan de federale procureur daartoe, na de
territoriaal bevoegde procureur-generaal te hebben ingelicht en behoudens diens
andersluidende beslissing, dwingende onderrichtingen geven aan een of meer procureurs des
Konings of arbeidsauditeurs371
. De bewoordingen “behoudens diens andersluidende
beslissing” houden een aanwijzing in dat de federale procureur geen dwingende
onderrichtingen kan geven aan de procureur des Konings of arbeidsauditeurs zonder de
toestemming van de territoriaal bevoegde procureur-generaal. Ook bij deze bevoegdheid valt
369
Jaarverslag college procureurs-generaal, 2004-2005. 370
Jaarverslag college procureurs-generaal, 2004-2005. 371
Artikel 144sexies Ger.W.
75
het op dat de handelingen van de federale procureur in overeenstemming moeten zijn met de
wil van de lokale parketten en procureurs-generaal. Dit dan weer om de gevallen te vermijden
waarbij beide niveaus als concurrenten zouden optreden. De wet heeft de nodige
nuanceringen aangebracht aan deze bevoegdheid om de gewenste samenwerking te realiseren.
159. De praktijk wijst uit dat de uitoefening van deze bevoegdheid ook zonder problemen
verloopt. In de meeste gevallen zijn de lokale parketten zelfs meer dan tevreden dat het
federaal parket coördinerend tussenkomt. Er werd verder geïnvesteerd voor een
kwaliteitsvolle coördinatie van de strafvordering via een intensere interactie met en bevraging
door de lokale parketten372
. Om beoogde interactie te verwezenlijken organiseert de federale
procureur regelmatig coördinatievergaderingen met de lokale parketten. De bevragingen van
de lokale parketten tijdens deze vergaderingen wijzen telkens uit dat het coördinerend
optreden van het federaal parket geapprecieerd wordt door de lokale parketten.
160. En vrij recente evaluatie van het college van procureurs-generaal stelt vast dat het
federaal parket ook in 2011 regelmatig coördinatievergaderingen heeft laten plaatsvinden die
als nuttig werden ervaren, niet alleen om de verschillende onderzoeken af te lijnen en op
elkaar af te stemmen doch ook om een snelle en efficiënte informatie-uitwisseling te
garanderen. Het college besluit verder dat deze vergaderingen en bijgevolg de uitoefening van
deze bevoegdheid door het federaal parket zonder moeilijkheden is verlopen aangezien, zoals
alle voorbije jaren, de federale procureur ook in 2011 geen enkele maal gebruik gemaakt
heeft van zijn wettelijke mogelijkheid om in het kader van zijn coördinatieopdracht
dwingende instructies te geven aan de procureurs des Konings of arbeidsauditeurs. Telkens
als de coördinatie niet bleek te lukken, wist de federaal procureur met de nodige diplomatie
op te treden ten overstaan van de lokale parketten373
. Het is de lokale parketten en het federaal
parket gelukt om complementair op te treden om zo groot mogelijke coördinatie bij de
uitoefening van de strafvordering te verwezenlijken.
Afdeling 3 : Delegatie en detachering
161. Vooral de mogelijkheid van de federale procureur om de magistraten van de parketten
van eerste aanleg en van de parketten generaal te betrekken bij de werking van het federaal
parket (via delegatie en detachering) zorgde voor heel wat onrust en kritiek. De tegenstanders
van deze mechanismen meenden dat de werking en de interne organisatie van de lokale
parketten verstoord zouden worden. Rekening houdend met de zware werklast van de
magistraten van de lokale parketten, was hun vrees niet helemaal ongegrond.
162. Er kunnen enkele pogingen van de wetgever om het desorganisatie van de lokale
parketten te voorkomen opgelijst worden. Helaas zijn niet al deze initiatieven een succes
geworden waardoor concurrentiële optreden van beide niveaus realiteit kan worden.
372
Jaarverslag Federaal parket, 2009. 373
Rapport college van procueurs-generaal, 2008-2009.
76
Artikel 144bis, §3 Ger.W. bepaalt dat de federale procureur de lokale parketmagistraten
enkel bij de werking van het federaal parket mag betrekken in uitzonderlijke gevallen en
enkel wanneer de behoeften van de dienst dit rechtvaardigt. Welke deze uitzonderlijke
gevallen zijn of wanneer de dienst hieraan een behoefte kan hebben werd door de wetgever
niet verder gepreciseerd. Dit houdt in dat aan de federale procureur een grote speelruimte
wordt gelaten om een invulling te geven aan deze begrippen. Dit zou op zijn beurt kunnen
leiden tot een overmatige delegatie en detachering en zo tot desorganisatie van de lokale
parketten.
Het vereiste van een overleg met de betrokken procureur des Konings vooraleer een delegatie
plaatsvindt is een tweede poging van de wetgever om de desorganisatie van de lokale
parketten te voorkomen. Helaas wat dit geen succesvolle poging van de wetgever aangezien
bij onenigheid tussen beide niveaus de federale procureur het laatste woord heeft. In
tegenstelling tot de uitoefening van de strafvordering is het primauteit van de federale
procureur bij delegatie helemaal niet wenselijk. In het geval dat de procureur des Konings niet
instemt met een delegatie omdat dit effectief tot een verstoring en desorganisatie van het
lokaal parket kan leiden, kan de federale procureur toch overgaan tot een delegatie. Het zou
logischer en wenselijker zijn moest de procureur des Konings het laatste woord hebben
aangezien hij beter geplaatst is om te concluderen of een delegatie daadwerkelijk een
verstoring tot gevolg heeft. Het argument van tijdsverlies haalt het in dit geval niet aangezien
het federaal parket over een groot aantal magistraten beschikt die al in gang kunnen schieten,
ook zonder de gelegeerde magistraat. Het feit dat de federale procureur zijn wil aan de
procureur des Konings kan opdringen is wel te beschouwen als concurrentie tussen beide
parketten.
Ook de vorming van een pool van magistraten kan een mogelijke desorganisatie niet
tegenhouden. De grootste redenen hiervan zijn hierboven reeds aan bod gekomen. De
voornaamste lacunes in de poolvorming zoals het facultatieve karakter, de mogelijkheid voor
de federale procureur om steeds beroep te doen om magistraten buiten die pool, de kans dat
het parkethoofd niet de beste magistraten in de pool plaatst en uiteindelijk de primauteit van
de federale procureur zorgen ervoor dat een dergelijke pool niet als een buffer kan
functioneren.
De verplichting van de federale procureur om delegatie te motiveren heeft dan in het licht van
deze gegevens niet het nodige effect. De federale procureur is toch degene die op het einde
van de delegatieprocedure het recht heeft om te beslissen wat er gebeurt.
163. Naar aanleiding van die feiten zou het logisch zijn te verwachten dat de federale
procureur elke jaar overmatig gebruik maakt van delegatie. De jaarverslagen van het federaal
parket tonen toch iets anders aan374
. Het aantal delegaties evolueren, in tegenstelling tot wat
men verwacht, in een dalende lijn. De laatste jaren is een sterke degradatie te zien in het
aantal van parketmagistraten die gedelegeerd werden. Wat ook opmerkelijk is dat de federale
procureur in het jaar na de oprichting van het federaal parket nogal bescheiden omging met
delegatie. Slechts 9 parketmagistraten werden gedelegeerd. Wel verklaarde het federaal parket
dat delegatie een heel nuttig en noodzakelijk instrument is die meer en meer toegepast zou
374
http://www.om-mp.be/images/upload_dir/Jaarverslag-2011-laatste%20versie(1).pdf.
77
moeten worden. Dit is uiteraard ook het geval geweest zonder dat het ging om enorme
aantallen.
164. Uit het feit dat delegatie niet veelvuldig gebruikt werd door de federale procureur valt
uiteraard niet af te leiden dat betrokken delegaties zonder problemen verliepen. Het is perfect
mogelijk dat weinig aantal delegaties telkens tot moeilijkheden leiden. Om deze stelling af te
toetsen aan de realiteit was een analyse van de jaarverslagen van het federaal parket en de
rapporten van het college van procureurs-generaal nodig. Telkens onderstreept het federaal
parket in de rapporten dat al deze delegaties op geen enkele manier aanleiding hebben
gegeven tot een of andere moeilijkheid. Het college van procureurs-generaal treedt deze
stelling ook bij. De delegaties hebben volgens het evaluatierapport van het college in de
praktijk geen aanleiding gegeven tot onoverkomelijke moeilijkheden, geschiedden steeds in
overleg met de Procureur des Konings van het betrokken parket en genieten qua principe de
goedkeuring van de Raad van de Procureurs des Konings. Het spreekt daarbij wel voor zich
dat de doorgevoerde delegaties gemakkelijker aanvaardbaar zijn voor de parketten die zelf
over de nodige mancapaciteit en deskundigheid beschikken375
.
Dus ook hier valt de realiteit niet samen met de verwachtingen. Algemeen kan dan besloten
worden dat delegatie in de praktijk niet tot problemen heeft geleid. Het zou dan ook niet fout
zijn te zeggen dat het federaal parket en de lokale parketten erin geslaagd zijn om
complementair op te treden bij het toepassen van delegatie.
165. Het andere instrument, namelijk detachering kent in tegenstelling tot delegatie betere
waarborgen om desorganisatie van de lokale parketten te voorkomen. Er is vooreerst voorzien
in de tussenkomst van de minister van Justitie en daarnaast in een overleg tussen de
laatstgenoemde en de parkethoofden. De gedetacheerde magistraat zal fysiek aanwezig zijn in
het federaal parket en daarnaast zijn taken in het lokaal parket behouden. Dergelijke situatie
kan uiteraard voor spanningen tussen de beide niveaus zorgen bij veelvuldig gebruik van
detachering.
166. De tussenkomst van minister van Justitie kan als een grote trechter van detacheringen
gezien worden. Hij is degene die de uiteindelijke beslissing neemt. Aangezien hij voor
coördinatie binnen het openbaar ministerie moet zorgen, is hij verplicht om met de nodige
voorzichtigheid om te gaan met de voorstellen tot detachering door de federale procureur. Hij
heeft daarbij een beter zicht op de werking en organisatie van het openbaar ministerie
waardoor hij beter geplaatst is om met kennis van zaken beslissingen te nemen. Verder is het
de minister van Justitie die een overleg pleegt met de parkethoofden en niet de federale
procureur. Hierdoor wordt het primauteit van de federale procureur in het geval mislukken
van het overleg uitgeschakeld.
De minister van Justitie kan bij detachering ook wel gezien worden als een tussenschakel om
de concurrentie tussen beide niveaus te voorkomen.
375
Jaarverslag college procureurs-generaal, 2004-2005.
78
167. Het instrument detachering kende in tegenstelling tot delegatie geen groot succes.
Terwijl het federaal parket de delegatie ziet als een nuttige en noodzakelijke bijdrage,wordt er
jarenlang geen gebruik gemaakt van detachering. Volgens de jaarverslagen van het federaal
parket vonden er geen detacheringen plaats tot 2010. In 2010 werden enkel twee substituten
procureur des Konings gedetacheerd. Deze twee zijn dan ook de enige detacheringen die tot
nu toe hebben plaatsgevonden. Verder wordt er in de verslagen geen melding gemaakt van
enige moeilijkheid omtrent deze detacheringen. Hieruit volgt dat ook deze instrument, zoals
delegatie, probleemloos kan worden gebruikt zonder het federaal parket in een conflictsituatie
belandt met de lokale parketten. Het is dus duidelijk dat beide niveaus in het kader van
delegatie en detachering niet als concurrenten optreden maar wel in harmonie kunnen werken.
Afdeling 4 : Deelname van de federale procureur aan de vergaderingen van het college
van procureurs-generaal en raad van de procureur des Konings
168. Het deelnemen van de federale procureur aan de vergaderingen van het college van
procureurs-generaal en de raad van procureurs des Konings wordt in de praktijk als heel
nuttig ervaren. Regelmatig woont de federale procureur de vergaderingen van de raad en het
college bij om de onderlinge samenwerking te vergroten. Hierdoor worden ook de mogelijke
toekomstige conflicten vermeden.
169. De deelneming enerzijds van de federale procureur aan de vergaderingen van het college
van procureurs-generaal is volgens de jaarverslagen van het federaal parket een onmiskenbare
troef voor een optimale integratie van het federaal parket binnen het openbaar ministerie.
Het deelnemen van de federale procureur aan de vergaderingen van de Raad van procureurs
des Konings anderzijds, is naar aanleiding van dezelfde rapporten een nuttig instrument om de
opdrachten van de parketten van de procureurs des Konings op die van het federaal parket af
te stemmen.376
De bijdrage van deze vergaderingen in totstandkoming van een complementair optreden van
het federaal parket en de lokale parketten is dus niet te onderschatten.
376
Jaarverslag Federaal parket, 2009.
79
CONCLUSIE : CONCURRENTEN OF COMPLEMENTAIR?
170. De oprichting van het federaal parket in 2002 liet heel wat stof doen opwaaien. De
meningen waren verspreid. Aan de ene kant zaten de Octopuspartners die erin geloofden dat
een nieuwe eenheid binnen het openbaar ministerie die op nationaal niveau opereert, de steeds
terugkerende problemen door de gerechtelijke versnippering kon tegengaan. Ook waren ze
ervan overtuigd dat het federaal parket de werking en de organisatie van de lokale parketten
niet zou verstoren indien een goed afgelijnde bevoegdheidsomschrijving tot stand zou komen.
Aan de andere kant zaten degenen die in de oprichting van het federaal parket een grote
gevaar zagen. Zij waren eerder van mening dat het federaal parket zo veel mogelijk de
dossiers naar zich toe zou trekken. De vrees dat het federaal parket zou uitgroeien tot een alles
opslorpend monster bleef lange tijd bestaan. In het begin was het dus eerder afwachten en
zien welke kant gelijk zou halen.
171. Vandaag de dag zitten we twaalf jaren verder en de tijd heeft aangetoond dat het initiatief
van de Octopuspartners uiterst zinvol was.
Allereerst werd het met de tijd duidelijk dat de wetgeving voldoende waarborgen biedt om
een eventuele spanning tussen het federaal parket en de lokale parketten te vermijden.
Uiteraard is het niet mogelijk om alle risico’s op voorhand in te schatten maar toch is het de
wetgever gelukt om de meeste zaken omtrent de werking en de organisatie van het federaal
parket te regelen.
Een andere aanwijzing dat de creatie van het federaal parket meer dan noodzakelijk was, is
het jaarlijks rapport dat het federaal parket verplicht is op te stellen. Deze rapporten hebben
keer op keer aangetoond dat het federaal parket erin geslaagd is om zonder problemen de
bevoegdheden uit te oefenen. Verder maken deze rapporten het mogelijk om te concluderen
dat de relatie tussen het federaal parket en de lokale parketten optimaal is. Zowel het federaal
parket als de lokale parketten zijn steeds bereid om samen te werken en om te overleggen
waar nodig, en op die manier de mogelijke spanningen uit te schakelen. Zelfs de
mechanismen zoals delegatie en detachering die tot concurrentie tussen beide niveaus zouden
kunnen leiden, kunnen door de federale procureur zonder moeilijkheden gebruikt worden.
Vooral het deelname van de federale procureur aan de vergaderingen van de raad van de
procureur des Konings en het college van procureurs-generaal draagt grotendeels bij tot de
afstemming van de opdrachten van de federale procureur aan de opdrachten van de procureur
des Konings, respectievelijk procureurs-generaal.
Een andere bevoegdheid van de federale procureur die volgens de jaarrapporten een
vlekkeloze geschiedenis heeft gekend is de coördinatiebevoegdheid.
Het coördinerend optreden van de federale procureur wordt door de lokale parketten als een
noodzakelijke en uiterst voordelige handeling gezien. Ook de coördinatievergaderingen die
georganiseerd worden dragen bij tot een grote harmonisatie. Over het algemeen is er een
eensgezindheid over het nut van deze bevoegdheid.
Ten slotte heeft het college van procureurs-generaal in haar jaarlijkse evaluaties het bestaan
van het federaal parket, en het vervullen van de vele opdrachten door de federale procureur
telkens als zeer positief ervaren.
80
Ook de procureurs des Konings die door het college bevraagd worden drukken hun positieve
waardering uit over het functioneren van, de samenwerking met en de ondersteuning door het
federaal parket377
. Deze bevragingen hebben uiteraard een grote bewijswaarde. De procureurs
des Konings zijn degenen die rechtstreeks geconfronteerd worden met de federale procureur
bij de uitoefening van hun bevoegdheden. Hierdoor is hun reactie op de werking van en de
uitoefening van de bevoegdheden door het federaal parket uiterst belangrijk. Het feit dat de
bevraagde procureurs des Konings hun waardering en appreciatie uiten in jaarverslagen van
het college van procureurs-generaal getuigt van een goede verstandhouding tussen de lokale
parketten en het federaal parket. Dankzij de bevragingen van de procureurs des Konings
vergroot de geloofwaardigheid van de jaarverslagen van het college van procureurs-generaal.
Hierdoor wordt de evaluatie van het federaal parket door het college meer betrouwbaar
aangezien de evaluatie niet enkel uitgaat van de verslagen van het federaal parket maar ook
rekening houdt met de opinies van de andere actoren van het openbaar ministerie.
Zowel de jaarverslagen van het federaal parket als de jaarverslagen van het college van
procureurs-generaal met de evaluatie van het federaal parket erin lopen dus parallel met de
resultaten van de bevragingen van de procureurs des Konings.
172. Concluderend kan dus gesteld worden dat de oprichting van het federaal parket een
nuttig initiatief is geweest. De praktijk heeft aangetoond dat een bijkomende eenheid binnen
het openbaar ministerie niet noodzakelijk tot problemen moet leiden. Het federaal parket is
dus een duidelijke voorbeeld hiervan. Het functioneren van het federaal parket op nationaal
niveau heeft kon dan ook soelaas bieden aan de steeds terugkerende pijnpunten van voor de
oprichting ervan.
De antwoord op de vraag in welke mate het federaal parket in staat is om complementair op te
treden met de lokale parketten is hierdoor ook redelijk voor de hand liggend. In tegenstelling
tot wat de theorie laat vermoeden hebben enerzijds de lokale parketten het federaal parket
binnen het openbaar ministerie aanvaard. Anderzijds heeft het federaal parket sinds de
oprichting de nodige inspanningen gedaan om zo veel mogelijk de conflicten met de lokale
parketten te vermijden. Hoewel de federale procureur in sommige gevallen begunstigd wordt
door de wet wordt, zoals het evocatierecht of het fameus primauteit, is hij erin geslaagd om
zijn bevoegdheden uit te oefenen zonder de lokale parketten te verstoren. De positieve
instelling van zowel het federaal parket als van de lokale parketten heeft de onderlinge
samenwerking mogelijk gemaakt.
Tot op heden is het dus de beide niveaus gelukt om in alle gevallen complementair op te
treden. Nergens is een spoor van concurrentie te vinden. Of ze in de toekomst even
aanvullend zullen werken kunnen we uiteraard niet weten maar de antwoord wordt wel
grotendeels voorspelbaar na een terugblik op het verleden.
377
Jaarverslag college van procureurs- generaal, 2011-2012.
81
BIBLIOGRAGIE
WETGEVING
Advies van de Raad van State bij het wetsvoorstel betreffende de verticale integratie van het
openbaar ministerie, het federaal parket en de raad van procureurs des Konings, Parl.St.
Senaat 1997-98, nr. 1066/2.
Art. 81. Gemeenschappelijke omzendbrief van de minister van Justitie en het college van
Procueurs-generaal betreffende het federaal parket, COL/5/2002 van 16 mei 2002, B.S. 25
mei 2002.
Art. 151 §2 G.W. ingevoegd bij wet van 20 november 1998 houdende wijzigingen aan de
grondwet, B.S. 24 november 1998;
Artikel 2 van de Wet van 3 april 1953 betreffende de rechterlijke inrichting, zoals gewijzigd
door artikel 62 van de Wet van 21 juni 2004.
Art. 12 Wetsvoorstel betreffende de verticale integratie van het openbaar ministerie, het
federaal parket en de raad van procureurs des Konings.
Artikel 138 Ger. W., zoals voorzien door artikel 2 van het Wetsvoorstel betreffende de
verticale integratie van het openbaar ministerie, het federaal parket en de raad van de
procureurs des Konings
Bijlagen bij het voorstel van resolutie betreffende de hervorming van de politiediensten en
van de gerechtelijke organisatie, Parl. St. Senaat 1998-1999, 1-994/2.
Bijlage 2 bij de omzendbrief COL 3/2001 van het college van procureurs-generaal.
B.S. 29 december 2000.
B.S. 18 december 1998, 40.312.
B.S. 10 februari 1999.
B.S. 20 juli 2001.
Herziening van de Grondwet. Herziening van artikel 151 van de Grondwet. Verslag namens
de Verenigde Commissies voor de herziening van de Grondwet en de Hervorming der
instellingen en voor de Justitie uitgebracht door de heren Patrick Dewael en Thierry Giet,
Parl.St. Kamer 1997-98, nr. 1675/4,6,15,28 en 31.
Krachtlijnen inzake de hervorming van de gerechtelijke organisatie, 24 mei 1998.
Memorie van toelichting bij de herziening van de Grondwet – herziening van artikel 151 van
de Grondwet, Parl. St. Kamer 1997-1998, nr. 1675/1.
Ministerie van justitie, Meerjarenprogramma voor justitie, 14 juni 1993.
Parlementair onderzoek naar de wijze waarop de bestrijding van het banditisme en het
terrorisme georganiseerd wordt. Verslag namens de onderzoekscommissie uitgebracht door
de heren VAN PARYS en LAURENT, Parl. St. , Kamer, 1998, nr.59/8.
Parl. St. Kamer 2000-2001, nr. 897/1.
Parl.St. Senaat 1997-98, nr. 1-994/2.
Parlementair onderzoek naar de wijze waarop het onderzoek door politie en gerecht werd
gevoerd in “Dutroux-Nihoul en consorten”. Verslag namens de onderzoekscommissie
82
uitgebracht door de heer Renaat Landuyt en mevrouw Nathalie de ’T Serclaes, Parl. St.
Kamer 1996-97, nr.713/6.
Parlementair onderzoek naar de noodzakelijke aanpassingen van de organisatie en de
werking van het politie- en justitiewezen op basis van de moeilijkheden die gerezen zijn bij
het onderzoek naar de “Bende van Nijvel”. Verslag namens de onderzoekscommissie
uitgebracht door de heren Renaat Landuyt en Jean-Jacques Viseur, Parl. St. Kamer 1995-96,
nr.573/7,51,53 en 54.
Parlementair onderzoek naar een structureel beleid met het oog op de bestraffing en de
uitroeiing van de mensenhandel, Parl.St.,Kamer 1991-92, nr. 673/7.
Parlementair onderzoek naar een structureel beleid met het oog op de bestraffing en de
uitroeiing van de mensenhandel, Verslag namens de onderzoekscommissie uitgebracht door
mevrouw MERCKX-VAN GOEY en mevrouw DE T’SERCLAES, Parl. St. Kamer 1993-1994, nr.
673/7-91/92.
Parlementair onderzoek naar de wijze waarop bestrijding van het banditisme en het
terrorisme georganiseerd wordt, Verslag namens de onderzoekscommissie uitgebracht door
de heren VAN PARYS en LAURENT, Parl. St.Kamer 1989-1990.
Parlementair onderzoek naar de wijze waarop de bestrijding van het banditisme en het
terrorisme georganiseerd wordt. Verslag namens de onderzoekscommissie uitgebracht door
de heren Van Parys en Laurent, Parl.St. Kamer 1987-1988, nr. 59/8
Regeringsmededeling, Brussel, 5 juni 1990 ;
Verslag namens de Commissie voor de Justitie uitgebracht door mevrouw Nyssens, Parl.St.
Senaat 2000-2001, nr. 2-691/4
Verslag namens de onderzoekscommissie belast met het onderzoek naar de wijze waarop de
bestrijding van het banditisme en het terrorisme wordt georganiseerd, Parl. St. Kamer 1988,
59/8, 59/9 en 59/10.
Voorstel tot instelling van een onderzoekscommissie belast met het onderzoek naar de wijze
waarop de bestrijding van het banditisme en het terrorisme georganiseerd wordt, Parl. St.
Kamer 1988, nr. 59/4.
Voorstel van resolutie betreffende de hervorming van de politiediensten en de gerechtelijke
organisatie, Parl.St. Kamer 1997-98, nr. 1568/2.
Wet van 20 november 1998, B.S. 24 november 1998.
Wet van 22 december 1998 tot wijziging van sommige bepalingen van deel II van het
Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de Hoge Raad voor de Justitie, de benoeming en
aanwijzing van magistraten en tot invoering van een evaluatiesysteem, B.S. 2 februari 1999.
Wet van 4 maart 1997 tot instelling van het college van procureurs-generaal en tot instelling
van het ambt van nationaal magistraat ,B.S. 30 april 1997.
Wet 22 december 2002 tot invoeging van artikel 257bis in de Wet van 7 december 1998 tot
organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, B.S. 29
december 2000.
Wet van 12 april 2004 houdende de verticale integratie van het Openbaar Ministerie, B.S. 7
mei 2004.
Wet van 13 april 1995 houdende bepalingen tot bestrijding van de mensenhandel en van de
kinderpornografie, B.S. 24 april 1995, gewijzigd door de Wet van 10 augustus 2005 tot
wijziging van diverse bepalingen met het oog op de versterking van de strijd tegen
83
mensenhandel en mensensmokkel en tegen praktijken van huisjesmelkers, B.S. 2 september
2005.
Wetsontwerp tot instelling van het college van procureurs-generaal en tot instelling van het
ambt van federaal magistraat. Verslag namens de Commissie voor de Justitie uitgebracht
door de heren Coveliers en Vandenberghe, Parl.St. Senaat 1996-97, nr. 447/4, 58-59, 61 en
66.
Wetsontwerp tot instelling van het college van procureurs-generaal en tot instelling van het
ambt van nationaal magistraat , Parl.St. Kamer 1996-97, nr. 867/6.
Wetsontwerp tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket.
Amendementen, Parl.St. Senaat 2000-2001, nr. 2-691/2.
Wetsontwerp tot instelling van het college van procureurs-generaal en tot instelling van het
ambt van federaal magistraat. Advies van de Raad van State, Parl.St. Senaat 1996-97, nr. 1-
447/1.
Wetsontwerp tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket. Verslag
namens de Commissie voor de Justitie uitgebracht door mevrouw Nyssens, Parl.St. Senaat
2000-2001, nr. 2-691/4.
Wetsontwerp tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket.
Amendementen, Parl.St. Senaat 2000-2001, nr. 2-691/3.
Wetsvoorstel inzake het federaal parket. Amendementen, Parl.St. Kamer 2000-2001, nr.
0897/008.
Wetsvoorstel betreffende de verticale integratie van het openbaar ministerie, het federaal
parket en de raad van procureurs des Konings. Advies van Raad van State, Parl. St. Senaat
1997-98, nr. 1066/2.
Wetsvoorstel betreffende de verticale integratie van het openbaar ministerie, het federaal
parket en de raad van procureurs des Konings. Memorie van Toelichting, Parl. St. Senaat
1997-98, nr. 1066/1.
Wetsvoorstel inzake het federaal parket. Verslag namens de commissie voor de justitie
uitgebracht door de heer Guy Hove, Parl.St. Kamer 2000-2001, nr. 0897/012.
Wetsvoorstel inzake het federaal parket , Parl.St. Kamer 2000-2001, nr. 0897/001.
Wetsvoorstel inzake het federaal parket. Advies van de Raad van State, Parl.St. Kamer 2000-
2001, nr. 0897/002.
Wetsvoorstel inzake het federaal parket. Amendementen, Parl.St. Kamer 2000-2001, nr.
0897/004.
Wetsvoorstel tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee
niveaus. Toelichting, Parl.St., Kamer 1997-98,nr. 1676/1.
Wetsvoorstel inzake het federaal parket. Advies van de Hoge Raad voor de Justitie, Parl.St.
Kamer 2000-2001, nr. 0897/003.
Wetsvoorstel betreffende zwangerschapsonderbreking en tot schorsing van de artikelen 350,
351, 353 en 383, lid 5 en volgende, van het Strafwetboek. Verslag namens de Commissie
voor de justitie uitgebracht door de heer Mundeleer, Parl.St. Kamer, 1981-82, nr. 20/2.
Wetsvoorstel inzake het federaal parket. Verslag namens de Commissie voor de Justitie door
de heer Guy Hove, Parl.St. Kamer 2000-2001, nr. 0897/012.
Wetsvoorstel inzake het federaal parket. Amendementen, Parl.St. Kamer 2000-2001, nr.
0897/004.
84
RECHTSPRAAK
Cass. 2 februari 1982, R.W. 1983-1984, 6722.
Arr. Cass. 1981-82, 719.
Cass. 19 januari 1903, Pas. 1903, I, 87.
RECHTSLEER
ALEN, A., “Het openbaar ministerie en de federale regering, de gemeenschaps- en
gewestregering”, in Een eigentijds openbaar ministerie, Belgisch Staatsblad, Brussel, 1994,
211-221.
A. ALEN, “Scheiding of samenwerking der machten?”, Bulletin Internationale Unie van
Magistraten, oktober 1990, 4-454.
ARNOU, L., “Strafrechtspleging voor de 21ste eeuw. Beknopt overzicht van de inhoud en de
beleidsvoorstellen van het verslag van de bendecommissie”, R.W. 1990-91, 969-975.
BEKAERT, H., Positie en taak van het Openbaar Ministerie in België. Preadvies voor de
vergelijkende studie van het Recht in België en Nederland, Tjeenk Willink & De Sikkel, Zwolle-
Antwerpen, 533-541.
BOOY, A., De Octopushervorming: 10 jaar later (Luik politie en Luik Gerecht), masterproef
Rechten Universiteit Gent, 2008-2009, 147 p.
BRUGGEMAN, W.,“De politiehervorming : een (de) grote (grootste) uitdaging in de Belgische
politiegeschiedenis”, Panopticon 2001, 215-219.
CENTRUM VOOR POLITIESTUDIES (ed.), Het vijhoeksoverleg : de stap naar een integraal
lokaal beleid?, Leuven, Centrum voor politiestudies, 1995, 153 p.
DAENINCK, P. en DELBROUCK, L., “Strafprocesrecht in beweging. Preciseringen,
nuanceringen en kritische bedenkingen bij recente evoluties. Interview met
onderzoeksrechter T. Heeren en Prof.dr. R. Verstraeten”, Jura Falc. 1998-99, 587-606.
DECLERCQ, R., Onderzoeksgerechten in APR, Antwerpen, Kluwer, 1993, 436 p.
DE GROOTE, B., “De octopus van octopus. Hoge Raad voor de justitie: Schoonmoeder of
paus”, AJT 2000-2001, 761-763.
DEJEMEPPE, B., “Les lignes directrices de la réforme de l’information pénale” in
COMMISSION UNIVERSITE-PALAIS /UNIVERSITE DE LIEGE (ed.), La loi du 12 mars 1998,
réformant la procédure pénale, Luik, Ed. Collection Scientifique de la Faculté de Droit de
liège, 1998, 29-86.
DE NAUW, A., “La décision de poursuivre. Instrument et mesures”, Rev.dr.pén. 1989, 337-
475.
DE NAUW, A., “Schets van de structurele context van de vervolgingsbeslissing”, R.W. 1976-
77, 1281-1310.
85
DE NAUW, A.,“ De wet op de verticale integratie van het openbaar ministerie : bijna terug
naar af” , R.W. 2004-2005, 1081-1089.
DE NAUW, A, “ Kontrole over vervolging en seponering”, in Liber amicorum Hermann
Bekaert, Gent, Snoeck-Ducaju & Zoon, 1977, 75- 95.
DE NAUW, A., Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Antwerpen, Kluwer, nr. 4
DE NAUW, A., “Het Octopusakkoord en de hervorming van het openbaar ministerie”, De orde
van de dag 1999, afl. 7, 7-12.
DE RUYVER, B., Strafrechtelijk beleid, 2012-2013.
DE RUYVER, B., “Politiehervorming is niet af”, De Standaard, 13 juni 2008.
DE RUYVER, B., “De reorganisatie van de reguliere politiediensten in het licht van de
parlementaire onderzoekscomissies ‘Dutroux- en ‘Bende van Nijvel’, in C. FIJNAUT, B. DE
RUYVER en F. GOOSSENS, De reorganisatie van het politiewezen, Leuven, Universitaire Pers,
1999, 277 p.
DE RUYVER, B., “De witte ridder en de octopus”, De Standaard, 22 maart 2007.
DE RUYVER, B., “Het voorstel van de parlementaire onderzoekscommissie ‘Dutroux’ : genese
en krachtlijnen”, Panopticon 1998 223-230.
DELTOUR, P., “Het ongemak van een tegenmacht”, Vl. Jurist 1998, (6-DE RUYVER, B.,
Strafrechtelijk beleid, 2013-2014, 11-16.
DESSART, A., “Legislative reform of the Crown prosecution service in Belgium” in Council of
Europe (ed.) , What Public Prosecution in Europe in the 21st Century. Proceedings Pan-
European Conference organbised jointly with the Ecolennationale de la magistrature
(Bordeaux). Strasbourg, 22-24 May 2000, Strasbourg Cedex, Council of Europe Publishing,
2000, 95 e.v.
DESCHOUWER, K., “Je t’aime, moi non plus. Over politiek en recht in een moderne
samenleving”, Orde van de dag 1999, afl. 7, 45-56.
DE STOOP, C., Ze zijn zo lief, meneer. Over vrouwenhandelaars, meisjesballetten en de Bende
van de miljardair, Leuven, Kritak, 1992, 284 p.
DONCKIER, E., “Oplossing komt na crisis”, Gazet van Antwerpen, 26 mei 1998.
DUMON, F., “Over de rechtsstaat. Rede uitgesproken door de procureur-feneraal F. Dumon
op de plechtige openingszitting van het Hof van Cassatie op3 september 1979”, R.W. 1979-
1980, 273- 298 en 337-368.
DUMON,F., ” De rechterlijke macht, onbekend en miskend (deel 1). Rede uitgesproken door
de procureur-generaal F. Dumon op de plechtige openingszitting van het Hof van Cassatie op
1 september 1981”, R.W. 1981-82, 513-548, 577-602 en 641-672.
DUPRE, I. en VAN NUFFELEN, R., “De Hoge Raad voor de Justitie: het nieuwe huis van
wantrouwen”, Panopticon 1999, afl.1, 20-55.
ELIAERTS, C.,“De ondraaglijke lichtheid van het strafbeleid: een terugblik”, Panopticon
1997,1-8.
EPPINK, D.J., “Dutroux één jaar na de schok. Mentale revolutie kent beperkte gevolgen.
Vernieuwingsklimaat verzandt deels in lange mars door instituties”, De Standaard, 11
augustus 1997.
FIJNAUT, C. en DE RUYVER, B., Strafrechtshandhaving in België en Nederland: uitgave ter
gelegenheid van het eredoctoraat toegekend door de Universiteit Gent aan prof. Dr. Cyrille
Fijnaut, Maklu 2010, 168 p.
86
FIJNAUT , C. en LAUWAERT. K., Het Belgische politiewezen; wetgeving, beleid, literatuur,
Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1995, 195-211.
FIJNAUT, C. en VAN DAELE, D., De hervorming van het openbaar ministerie, 1999, 454 p.
FIJNAUT, C., “De Dutroux-crisis in België: de reacties van de regering en het parlement”,
Delikt en Delinkwent 1999, 408-431.
FIJNAUT C., VAN DAELE, D. en VERSTRAETEN, R., “De hervorming van het openbaar
ministerie : een rechtsvergelijkend commentaar op de totstandkoming, inhoud en
draagwijdte van het Octopus-akkoord” in C. FIJNAUT, D. VAN DAELE, (ed.), De hervorming
van het openbaarministerie, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 1999, 271-350.
FIJNAUT, C., “Tien jaar (discussie over de) reorganisatie van het politiewezen” in C. FIJNAUT,
B. DE RUYVER en F. GOOSSENS (eds.), De reorganisatie van het politiewezen, Leuven,
Universitaire Pers, 1999, 13-41.
HAYOIT DE TERMICOURT, R., “Propos sur le ministère public”, R.D.P., 1936, 961-1011.
HENRY,J., “Le ministre de la Justice peut-il adresser aux magistrats des parquet des
injonctions négatives à caractère général?”, J.T. 1982, 534.
HOLSTERS, D., “ Regeling van rechtsgebied in geval van positief bevoegdheidsgeschil. Met
vraag of voor regeling van rechtsgebied in geval van negatief bevoegdheidsgeschil er
noodzakelijk twee tegenstrijdige rechterlijke beslissingen dienen te zijn” in D’HAENENS, H.,
DE MEYER, H., en FRANCOIS, A., (ed.), Liber Amicorum Jules D’Haenens , Gent, Mys en
Breesch, 1993, 187-204.
HUBIN, J., “Le ministère public dans l’avenir” in Hof van Cassatie (ed.), Een eigentijds
openbaar ministerie. Handelingen van het Colloquium gehouden op het Paleis van Justitie te
Brussel op 7 en 8 oktober 1994 in aanwezigheid van Z.K.H. Prins Filip en onder auspicien van
de minister van Justitie en van de procureurs-generaal bij het Hof van Cassatie en bij de hoven
van beroep, Brussel, Belgisch Staatsblad 1994, 111.
HUYSE L., en VERDOODT, A., “Dertig jaar justitiebeleid. Kroniek van een aangekondigde
crisis”, Panopticon 1999, afl. 1, 3-19.
KLOECK, K., “ De Hoge Raad voor de Justitie. Eén jaar te ver”, Panopticon 2002 , 1-44.
MULLER E.R. en CLEIREN, C.P.M., Rechterlijke macht. Studies over rechtspraak en
rechtshandhaving in Nederland, Deventer, Kluwer, 2007, 785 p.
KRINGS, E., "Enkele beschouwingen betreffende rechtsstaat, scheiding der machten en
rechterlijke macht.", Hof van Cassatie, plechtige openingszitting van 1 september 1989.
KRINGS, E., “1. Verhouding tussen de wetgevende en de rechterlijke macht-respectievelijk
wetgevende en rechterlijke functie. 2. Verhouding tussen de uitvoerende en de rechterlijke
macht-respectievelijk uitvoerende en rechterlijke functie”, 39-54.
LAVENS, K., “Een vernieuwd openbaar ministerie”, Orde van de dag 1999, afl.7, 13- 21.
MATTHIJS, J., “Het openbaar ministerie overkoepelend eenmakingsorgaan in de nieuwe
gerechtelijke organisatie? Rede uitgesproken door de heer J. Matthijs, procureur-generaal bij
het hof van beroep te Gent, op de plechtige openingszitting van het hof op 1 september
1966”, R.W. 1966-97, 73- 110.
PONSAERS P. en DE KIMPE, S., Consensusmania. Over de achtergronden van de
politiehervorming, Leuven, Acco, 2001, 283 p.
87
REYNDERS, R., THOMAES, S. en ,DEVROE, E., “ Het openbaar ministerie in de beleidscyclus:
naar een samenwerkingsdynamiek met de dienst voor het Strafrechtelijke beleid”, in DEPRE,
R., PLESSERS, J. en HONDEGHEM, H., Managementhervormingen in Justitie, van
internationale ontwikkelingen tot dagelijks praktijk, Instituut van de Overheid,
Overheidsmanagement 19, Die Keure, 153-181.
ROELS,M., Men zou in dit land bijna om een ramp smeken: Justitie- en politiehervorming
naar aanleiding van de zaak-Dutroux, masterproef Rechten Universiteit Gent, 2008-2009,
126 p.
RUYS,R., “Het parket van de procureur des Konings”, Mens en Cultuur 2004, 104 p.
SCHEURMANS, F., “Naar een verdere uitbouw en professionalisering van het openbaar
ministerie: Het federaal parket”, Panopticon, 2001, 588-624.
SCHINS, F., Nota betreffende het wetsvoorstel inzake het federaal parket. Nota neergelegd
door F. Schins, procureur-generaal bij het hof van beroep te Gent en huidig voorzitter van
het college van procureurs-generaal, tijdens de hoorzitting van 25 oktober 2000 in de
commissie justitie van de Kamer van Volksvertegenwoordigers.
STAESSENS, N., “Het Octopusakkoord viert weldra zijn tiende verjaardag ... Wordt 2008 een
justitieel jubeljaar?” in K. VAN CAUWENBERGHE (ed.), De hervormingen bij politie en justitie:
in gespreide dagorde, Mechelen, Die Keure, 2008, 388 p.
TEGENBOS, G., “De oorlog tussen gerecht en politiek”, Panopticon 1999, afl. 1, 86-102.
V.C. “Politiediensten lossen elkaar af met eisenbundels”, Gazet van Antwerpen, 8 mei 1999.
VAN DAELE, D. en VERSTRAETEN, R., “ Het federaal parket: een commentaar bij de Wet van
21 juni 2001 tot wijziging van verscheidene bepalingen inzake het federaal parket” ,R.W.
2001-2002, nr.22, 761-777.
VAN DAELE, D., FIJNAUT, C. en VERSTRAETEN, R., “De hervorming van het openbaar
ministerie : een rechtsvergelijkend commentaar op de totstandkoming, inhoud en
draagwijdte van het Octopus-akkoord”, in FIJNAUT, C. en VAN DAELE, D. (ed.), De
hervorming van het openbaar ministerie, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 1999, 271-350.
D. VAN DAELE, Openbaar ministerie en strafrechtelijk beleid, Antwerpen,Intersentia, 2002,
591 p.
VAN DAELE, D., en VANGEEBERGEN, B., Criminaliteit en rechtshandhaving in de Euregio
Maas-Rijn, Intersentia, Antwerpen-Oxford, 2007, 983 p.
VAN DAELE D. , “De hervorming van het openbaar ministerie: een status questionis”, T.Straf.,
afl.2 , pp. 1-41
VANDENBUSSCHE, F., Meisjes verdwijnen niet zomaar. De zaak-Dutroux: het falen van de
Belgische justitie en politie, Antwerpen, Kosmos, 1996, 127 p.
VAN DEN WYNGAERT, C., Kennismaking met het Strafprocesrecht, Maklu , 2010, 284 p.
VAN DEN WYNGAERT, C., “De wijzigingen t.a.v. het opspringsonderzoek” in CENTRUM VOOR
BEROEPSVOLMAKING IN DE RECHTEN (ed.), Het vernieuwde strafprocesrecht. Een eerste
commentaar bij de Wet van 12 maart 1998 tot verbetering van de strafrechtspleging in het
stadium van het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek, Antwerpen, Maklu,
1998, 33-54.
VAN DEN WYNGAERT, C., “De naweeën van het spaghetti-arrest van 14 oktober 1996”,
Panopticon 1997, 72-74.
88
VAN DEN WYNGAERT, C., Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu,
1998, 1037 p.
VAN DEN WYNGAERT, C., “Les modifications quant à l’information” in COMMISSION
UNIVERSITE-PALAIS/UNIVERSITE DE LIEGE (ed), La loi du 12 mars 1998,réformant la
procédure pénale, Luik, Ed. Collection Scientifique de la Faculté de Droit de Liège,1998, 29-
56.
VAN PARYS, T. en DE CLERCK, S., Justitiebeleid 1995-1999, 18 mei 1999, Inleiding.
VAN PARYS, T., “Met dit federaal parket minder gewapend in de strijd tegen de criminaliteit”,
Juristenkrant 2001, 2.
VAN REEPINGEN, C., “La Justice”, Res Publica 1961, 217-
VERHOEST, F., “Politiek verspilde veel tijd na de eerste Bende-commissie. Pijnpunten van
Justitie en Politie waren in 1990 al bekend”, De Standaard, 14 april 1995.
VERMEULEN, G., en VAN DAMME, Y., Nederlandse afhandeling van Belgische
rechtshulpverzoeken, Antwerpen, Maklu, 2010, 192 p.
VERSTRAETEN, R., Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 1193 p.
VERSTRAETEN, R., VAN DAELE, D., en DEWANDELEER, D., “ Het federaal parket”, Panopticon
1999, 56-85.
VERSTRAETEN, R., MASSET, A., VAN DAELE, D. en DEWANDELEER, D., “Model voor de
werking van een federaal parket” in FIJNAUT, C., en VAN DAELE, D., (red.), in De hervorming
van het openbaar ministerie, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 1999, 371-452.
VERWILGHEN, M., “Ter wille van de meisjes”, Knack, 16 april 1997, 16.
VOETS, F., “Magistraten verontrust over plannen parketintegratie”, Juristenkrant 2001,
afl.35, 1 en 10-11.
WATTIER, I., “Les exigences de politique criminelle au stade de l’information” in
COMMISSION UNIVERSITE-PALAIS/UNIVERSITE DE LIEGE (ed.), La loi du 12 mars 1998
réformant la procédure pénale, Luik, Ed. Collection Scientifique de la Faculté de Droit de
Liège, 1998, 88-109.
X, “Het Octopusakkoord”, Vl. Jurist 1998, afl. 6, 1-31.
ONLINE BRONNEN
X, Dossier de zaak-Dutroux,
http://www.standaard.be/Archief/Dossiers/Index.aspx?dossierId=83
http://www.sap-
rood.be/cm/index.php?option=com_sectionnav&view=article&Itemid=53&id=181.
http://www.om-mp.be/page/2277/1/opdrachten.html.
http://www.om-mp.be/images/upload_dir/Jaarverslag-2011-laatste%20versie(1).pdf.
http://www.om-mp.be/page/2279/164/jaarrapporten.html