eindhoven university of technology master toepassing van ... · pam alternating current alternate...

126
Eindhoven University of Technology MASTER Toepassing van partial response codering in een BPSK-modem Tholen, H.J.G.M. Award date: 1986 Link to publication Disclaimer This document contains a student thesis (bachelor's or master's), as authored by a student at Eindhoven University of Technology. Student theses are made available in the TU/e repository upon obtaining the required degree. The grade received is not published on the document as presented in the repository. The required complexity or quality of research of student theses may vary by program, and the required minimum study period may vary in duration. General rights Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights. • Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research. • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain

Upload: vannga

Post on 09-Apr-2019

217 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Eindhoven University of Technology

MASTER

Toepassing van partial response codering in een BPSK-modem

Tholen, H.J.G.M.

Award date:1986

Link to publication

DisclaimerThis document contains a student thesis (bachelor's or master's), as authored by a student at Eindhoven University of Technology. Studenttheses are made available in the TU/e repository upon obtaining the required degree. The grade received is not published on the documentas presented in the repository. The required complexity or quality of research of student theses may vary by program, and the requiredminimum study period may vary in duration.

General rightsCopyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright ownersand it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights.

• Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research. • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain

FACULTEIT DER ELEKTROTECHNIEK

TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN

VAKGROEP TELECOMMUNICATIE

TOEPASSING VAN PARTIAL RESPONSE

CODERING IN EEN BPSK-MODEM

door H.J.G.M. Tholen

Verslag van het afstudeerwerk verricht van november '85

tot oktober '86

Afstudeerhoogleraar: Prof. J.C. Arnbak

Begeleider: Ir. A.P. Verlijsdonk

De faculteit der elektrotechniek van de Technische UniversiteitEindhoven aanvaardt geen verantwoordelijkheid voor de inhoud vanstage- en afstudeerverslagen.

INHOUO

SAMENVATTING

LIJST VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN EN SYMBOLEN

pag.

2

HOST 1

HOST 2 :

2. 1

2.2

2.3

2.4

HOST 3

3. 1

3.2

3.2. 1

3.3.

3.4

3.5

3.6

HOST 4

4.

4.2

4.3

4.4

4.5

H1LEIOING

PARTIAL RESPONSE SIGNALLING

Modified Ouobinary coding en dicode

Pals functie van SiNe

De spectrale vermogensdichtheid van het

gecodeerde datasignaal

Implementatie van de coder

OPTIMALE OECOOERING VAN PRS

Maximum-Likelihood Sequence

Estimation

Beschrijving van 2 praktische algoritmen

Het Ferguson-algoritme

Het Forney-algoritme

De invloed van buffer overflow

Simulatie van de praktische algoritmen

Implementatie van de Ferguson-decoder

Met in g en en con c 1 u s i e s.

DE BASISBAND-ONTVANGER

Systeembeschouwing

Het ontvangfilter

De klokterugwinning

Afleiding van de drempelwaarde

Implementatie van de basisband-ontvanger

4

12

1620

23

24

""26

32

34

37

42

44

48

54

57

60

61

HOST 5 :

5. 1

5.2

5.3

5.4

MODULATIE EN COHERENTE DEMOOULATIE

Vermogenseffici~ntie van het

voorgestelde systeem 66

Lineaire modulatie met draaggolfpiloot 69

Draaggolfterugwinning en demodulatie ?4

Implementatie van modulator en demodulator 81

HOST 6

HOST 7

LITERATUUR

APPENDIX 1

BER-METINGEN MET HET TOT ALE SYSTEEM

CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN

BESCHRIJVING VAN DE SIMULATIEPROGRAMMA'S

85

.89

91

93

APPENDIX 2 SIMULATIE- EN MEETRESULTATEN VAN DE DECODER 10?

APPENDIX 3

A3.1 :

A3.2:

A3.3:

A3.4:

A3.5:

BESCHRIJVING VAN DE MODULES

Encoder en modulator

De mengtrap

De coherente demodulator

De basisband-ontvanger

De MLSE-decoder

109

111

113

116

119

SAMENVATTING

Oit verslag beschrijft een vereenvoudigd systeem voor

draaggolfterugwinning in coherente PSK-modems door het

gebruik van Partial Response Signalling (PRS).

PRS is een vorm van kanaalcodering, waarmee het

mogelijk is am het basisband dataspectrum te ontdoen van

zijn laagfrequent-inhoud teneinde de weg vrij te maken

voor het inplanten van een draaggolfpiloot in het

gemoduleerde signaal. In de demodulator kan nu worden

volstaan met het volgen van deze piloot m.b.v. een PLL.

In een conventionele PSK-demodulator wordt een harmonische

van de draaggolffrequentie verkregen d.m.v. een niet-lineaire

operatie op het signaal. Berekeningen tonen aan dat de

eenvoudige draaggolfterugwinning via de piloot weinig onder

hoeft te doen voor het meer complexe conventionele systeem.

Een nadeel van de gebrui~te vorm van PRS is het ontstaan

van 3 niveau's in het gecodeerde datasignaal. Conventionele

symbool-voor-symbool-detectie in de ontvanger geeft daardoor

een degradatie van 3 dB in de Pe

versus Eb

/N0-karakteristiek,

vergeleken met de transmissie van een binair datasignaal.

Een decoder volgens het principe van Maximum-Likelihood

Sequence Estimation kan deze degradatie echter vrijwel geheel

opheffen door gebruik te maken van de inherente redundantie

in het driewaardige datasignaal.

Een praktisch decoderings-algoritme op deze basis, dat een

variant is van het Viterbi-algoritme voor convolutionele

codes, is d.m.v. computersimulaties op zijn bruikbaarheid

getoetst en blijkt uitste~end te voldoen. Het algoritme is

b 0 v P Ii die 11 ]' e 1 a tie fee n v 0 u dig i n h a r d war e t e imp 1 em en t ere n ,

zoals bliJ~t uit de beschrijving van de Mbit/s BPSK-modem

die uolgens het bovenstaande principe werd gebouwd.

1

LIJST VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN EN SYMBOLEN

AC

AMI

A/D

AGC

AM

BER

BL

BPF

BPSK

CMOS

CODEC

CRO

DBM

DC

DSB

FET

I/O

IF

lSI

L F'C:­

MOB

MODEM

MUX

NRZ

PAM

Alternating Current

Alternate Mark Inversion

Analoog-naar-Digitaal (omzetter)

Automatic Gain Control

Amplitude Modulatie

Bit Error Rate

Ruisbandbreedte van een PLL

Band-pass Filte:

Binary Phase Shift Keying

Complementary Metal Oxide Silicon

Coder-Decoder combinatie

Cosine Roll-Off (filter-karakteristiek)

Double Balanced Mixer

Direct Current

Double Sideband Modulation

Oigitaal Tranversaal Filter

Gemiddelde Energie-per-bit gedeeld door

ruisdichtheid

Field Effect Transistor

Integrate-and-Dump (circuit)

Intermediate Frequency

lntersymbool Interferentie

Fasedetector-constante

VCO-overdrachtsconstante

Local Oscillator

Low-pass Filtel'

Modified Duobinary (coding)

Maximum-Likelihood Sequence Estimation

Modulator-Demodulator combinatie

Multiplexer

Non-Return-to-Zero (pulsvorm)

PuIs Amplitude Modulatie

Prlase Detector

2

F'e

F'LL

PM

PRBS

PRS

QPSK

QPRS

RMS

S/H

SIN

TTL

VCO

Foutenkans

Phase LOCKed Loop

Phase Modulation

Pseudo-Random Binary Sequence

Partial Response Signalling

Quadrature Phase Shift Keying

Quadrature Partial Response Signalling

Root Mean Square

Sample-and-Hold (circuit)

Signaal/ruisverhouding

Transistor-Transistor Logic

Voltage Controlled Oscillator

Natuurlij~e frequentie van een PLL

Dempingsfaktor van een PLL

3

HOOFDSTUK 1: INLEIDING

Door de steeds verder voortschrijdende digitalisering

van informatiesystemen en communicatienetwerken, wordt

de ontwikkeling van effici~nte digitale transmissie­

systemen steeds belangrijker. Bij de transmissie van een

digitaal signaal via kabels kan vaak volstaan worden met

Iijncodering, maar voor de overdracht via radio- of

sateIIietkanaIen is modulatie met een draaggolf nood­

zakeIijk. Bij het ontwerp van de modems die hiervoor

gebruikt worden, zijn het zendvermogen en de kanaal­

bandbreedte vaak beperkende faktoren.

Als een compromis tussen effici~ntie in vermogen en

bandbreedte wordt als modulatiemethode vaak Phase Shift

Keying gebruikt. Hierbij wordt de fase van een draaggolf

in het ritme van het digitale signaal gevarieerd.

De eenvoudigste vorm van Phase Shift Keying is BPSK,

waarbij de fase tussen 0 en 180 graden wordt geschakeld.

QPSK met fases 0,90,180 en 270 graden wordt in de

praktijk meer gebruikt.

In figuur is de spectrale vermogensdichtheid van

in dB

een BPSK- of QPSK-gemoduleerd signaal te zien.

i G(f)

o

f -fc s f + fc s

f

Fig. 5pectrale vermogensdichtheid van een PSK­

gemoduleerd signaal.

4

Omdat een symbool bij QPSK bestaat

In figuur

f5

bits,

wordt de symboolsnelheid aangegeven met

uit 2 basisband

is de bitsnelheid dus het dubbele ver~eleken met

BPSK in dezelfde bandbreedte.

QPSK is behalve als een vorm van vierfase-modulatie

ook te beschouwen als BPSK op 2 orthogonale draaggolven,

Wt. De uitdrukking voor dec

idea Ie coherente detectie is daarom voor

b.v. sin (J t en cosc

foutenkans bij

be ide systemen gelijk. Voor deze coherente detectie is

uiteraard Een referentie-araa~~olf noodzakelijk.

Indien de aangeboden bits random, ongecorreleerd en even

waarschijnlijk zijn, is in het PSK-gemoduleerde signaal

echter geen draaggolfcomponent aanwezig (zie fig. 1).

Het mag duidelijk zijn dat zo'n component met de draag­

golffrequentie door een lineaire operatie op het signaal

ook niet opgewekt kan worden.

In het geval van BPSK kan een component met de

dubbele draaggolffrequentie worden gegenereerd door het

gemoduleerde signaal met zichzelf te vermenigvuldigen.

O . t f 18",0oor d1 kwadrateren gaan de asesprongen van v

namelijk over in fasesprongen van 360 0 oftewel 00

.

Door het uitgangssignaal van de kwadrator met een PLL

te volgen en de resulterende VCO-frequentie door 2 te

delen, ontstaat een 'schone' referentiedraaggolf.

Deze zgn. 'squaring loop' is getekend in fig. 2. De

kwadrator wordt hierin voorafgegaan door een bandfilter

dat breed genoeg moet zijn om de modulatie door te

laten. In ref. [8] wordt afgeleid dat de signaal­

ruisverhouding van de tweede harmonische in de lusband­

breedte van de PLL 6 dB slechter is dan in een verge­

lijkbaar geval zonder kwadrator. Dit wil zeggen dat de

PLL al bij een 6 dB hogere ingangssignaal/ruisverhouding

uit locK zal vallen.

De fasejitter in het signaal na de deler van figuur 2

zal echter voor hoge SIN niet groter zijn dan in zo'n

eerste orde systeem zonder kwadrator. Met de frequentie

5

wordt namelijk ook de fasejitter door de deler gedeeld.

BW> ~T

Frequencydoubler

m(t)s;n w,r m 2 (t) cos 2w,t1------.-/ (.)2 t-----'1)~)---001

.-_--{ tV .....__..J

2w,

Inpu1- S;gnal

phasers al w,

+90"

--+---90"

Phase" ou1 0 (frequenc>, Qoubler

at 2w,

+ 180" _____-lBcr~--

Local carrier:o or 180" equally likely

(To demodulator)

Fig. 2: 'Squaring loop' voor draaggolfterugwinning

bij BPSK (zie ref. [8J).

Voor lagere SIN zal door intermodulatie van de ruis

wel een extra fasejitter-term ontstaan; het zgn.

'squaring loss'. In de teruggewonnen draaggolf ant staat

door de deler verder een ambigurteit van 1800

in de

fase; deze treedt echter ook in andere draaggolfterug­

winningscircuits op en is dus geen specifiek nadeel van

de squaring loop. Om de resulterende onzekerheid in het

teken van de databits op te lassen kan differenti~le

codering van de data toegepast worden.

Voor draaggolfterugwinning bij QPSK is een vierdea

orde niet-lineariteit nodig am de fasesprongen van 90

te verwijderen. Hierdoor ontstaat een component van 4

maal de draaggolffrequentie, die dus vervolgens door 4

g~dE'::o:.; i,\oet wOl'den am een referentiedraaggolf te

krijgen. Na deling kan de draaggolf zich in 4 toestanden

bevinden en de data zullen weer moeten worden voorgeco­

deerd am deze viervoudige onzekerheid op te lassen. (zie

ref. [2J p. 168) .

6

Door het gebruik van de vierde orde niet-lineariteit

zal voor QPSK de SiN in de lusbandbreedte van de PLL

12 dB slechter zijn dan bij een eerste orde systeem.

Verder zal ook hier door intermodulatie van de ruis een

extra fasejitter-term ontstaan bij lage SIN. In het

praktische geval van bandbegrensde pulsen ontstaat

bovendien nog een fasejitter-term die onafhankelijk is

van de ruis: de zgn. 'pattern jitter' (zie ref. [2J ).

Omdat de bewerkingen voor de draaggolfterugwinning op

IF-niveau in een demodula~or moeten plaatsvinden, is het

vooral in het geval van QPSK met coherente demodulatie

zo dat deze draaggolfterugterugwinning de complexiteit

van de modem bepaalt.

Wanneer we bij de zender een draaggolfpiloot in het

gemoduleerde signaal zouden plaatsen, dan zou bij de

ontvanger de draaggolf met een veel eenvoudiger circuit

teruggewonnen kunnen worden. Een vereiste hiervoor is

weI dat het spectrum van het gemoduleerde signaal een

nulpunt voor de draaggolffrequentie heeft. De laag­

frequent inhoud van het basisband datasignaal moet

verwijderd worden om aan deze eis te voldoen.

Een bezwaar van deze methode is natuurlijk het

gebruik van vermogen voor de draaggolfpiloot, waardoor

er bij gelijkblijvend zendvermogen minder vermogen

Qverblijft voor het datasignaal. Als gevolg hiervan

verslechtert de foutenkans als functie van de signaal/­

ruisverhouding aan de ingang van de ontvanger.

N~iT,,,,n we echter genoegen met dezelfde ' loss-of-Iock'­

kans als bij het vierde orde draaggolfterugwinnings­

cir'.:uit, dan kan het relatieve vermogen in de

drcaggolfpiloot beperkt blijven tot -12 dB, oftewel

6 ; % van het totale vermogen. Bij deze sterkte van de

rj:oottoon blijft het verlies aan vermogen in het

del' "isignaal beperkt tot minder dan 0.3 dB.

7

veroorzaakt.

extra Tasejitter geeTt bij lage SIN,

van de Pe

orde circuit

De Tasejitter van de teruggewonnen draaggolT is nu

echter weI hager omdat in het vierde orde circuit deze

nog door 4 gedeeld wordt. Om te onderzoeken OT de

hierdoor veroorzaakte degradatie niet te groot is, zal

de invloed van de PLL-TaseTout op de Toutenkans

uitgerekend worden in hOOTdstuk 5.Daar zal blijken dat de Tasejitter voor lage signaal­

ruisverhoudingen weI degelijk een extra verslechtering

Bedenk hierbij dat ook het vierde

zodat ook in dat geval niet de ideale P gehaald zale

worden. Een vergelijking is vanwege het niet-lineaire

karakter van het vierde orde circuit niet eenvoudig te

maken. De degradatie van de P is echter zelTs voor eene

relatieve sterkte van de draaggolTpiloot van -12 dB

klein, zodat geconcludeerd kan worden dat het vereen­

voudigde draaggolTterugwinningsprincipe inderdaad zinvol

kan zijn.

In het vervolg van dit verslag zal een Mbit/s

BPSK-modem worden beschreven dat gebruikt maakt van het

bovenstaande principe van draaggolTterugwinning.

Voor QPSK verandert aan de draaggolTterugwinning niets,

zodat een BPSK-modem kan worden gebruikt om het systeem

in de praktijk te testen.

8

In fig. 3 is het blokschema van de zender van het

systeem getekend. De PRS-coder zorgt hierbij voor het

verwijderen van de laagfrequent-inhoud van het data­

signaal. Op het principe van Partial Response Signalling

en de implementatie van de coder zal uitgebreid worden

ingegaan in hoofdstuk 2.

Daar zal blijken dat de binnenkomende bitstroom door

de coder wordt omgezet in een driewaardig datasignaal.

O~dat de driewaardige symbolen ni~t m~~r informatie

bevatten dan de oorspronkelijke bits, wordt het

gecodeerde signaal weI 'pseudo-ternair' genoemd.

De modulator verschuift het spectrum naar de draag­

golffrequentie, waarna een fractie van de draaggolf

wordt opgeteld bij het gemoduleerde signaal. Een band­

doorlaatfilter zorgt tenslotte voor de begrenzing van

het uitgezonden spectrum. De modulator met bijbehorende

circuits wordt beschreven in hoofdstuk 5.

PRScodar x BPFf-----tJ

Fig. 3: Blokschema van de zender.

9

In fig. 4 vinden we het blokschema van de ontvanger.

De PLL, fungerend als een afstembaar bandfilter,

regenereert de draaggolf en voert deze toe aan de

coherente demodulator. Na deze demodulator voIgt het

ontvangfilter dat de signaal/ruisverhouding voor de

decoder optimaliseert en tevens zorgt voor eliminatie

van intersymbool-interferentie op de sample-momenten.

Om het datasignaal op deze I5I-vrije momenten te

kunnen bemonsteren is een referentie-kloksignaal nodig.

Dit wordt door het klokterugwinningscircuit uit het

datasignaal gereconstrueerd en toegevoerd aan de

decoder. Omdat het datasignaal driewaardige symbolen

bevat, is verder voor de decode ring nog een drempel­

niveau nodig.

Op het ontvangfilter en de circuits voor klokterug­

winning en afleiding van het drempelniveau wordt nader

ingegaan in hoofdstuk 4, terwijl de bespreking van de

draaggolfterugwinning en demodulatie plaats vindt in

hoofdstuk 5.

klok- klok,.-l t.etl.lg -

wirll'\inS

d(;~odula.tor

X LPFPRS

'---J

decoder

II

~ BPF~ PLL U y AJ'DC drempelniveau

Fig. 4: Blokschema van de ontvanger.

HI

Het overblijvende blok in fig. 4 is de PRS-decoder.

Eenvoudige symbool-voor-symbool decodering van PRS

blijkt verre van optimaal te zijn, omdat hierbij de

inherente redundantie in het driewaardige signaal niet

wordt ge~xploiteerd. In hoofdstuk 3 wordt een decoder

volgens het principe van Maximum-Likelihood Sequence

Estimation beschreven die het optimum weI dicht

benadert.

In hoofdstuk 6 wordt een aantal meetresultaten

m.b.t. het totclle systeem gepresenteerd, terwijl

hoofdstuk 7 tenslotte enkele conclusies en aanbevelingen

bevat, die ncar aanleiding van deze metingen zijn

opgesteld.

1 'I

HOOFDSTUK 2: PARTIAL RESPONSE SIGNALLING

~ Modified Duobinary Coding en Dicode

Partial Response Signalling, afgekort PRS, is een

klasse van kanaalcoderingsmethoden die vaak gebruikt

wordt voor lijncodering. Het gemeenschappelijk kenmerk

hiervan is de opzettelijke veroorzaking van inter­

symbool-interferentie met als doel 'spectral shaping'.

Met PRS is hot mogelijk om het spectrum varl ~en

basisband datasignaal zo om te vormen dat het beter is

aangepast aan het transmissiekanaal.

Zo kunnen er nulpunten in het spectrum aangebracht

worden. Een nulpunt voor f=0 maakt het signaal geschikt

voor lijnverbindingen die geen DC-component kunnen

overdragen. Verder is in combinatie met lineaire

modulatie dus ook transmissie met een draaggolfpiloot

mogelijk, wat in ons geval het beoogde doel is.

Ook een nul punt op de Nyquist-frequentie f=1/2T is

met PRS te verwezenlijken. Dit maakt het mogelijk om

data-transmissie op of boven de Nyquist-snelheid te

plegen. Dit is in de praktijk met een gewoon datasignaal

niet mogelijk; de eisen die aan het ontvangfilter

gesteld moeten worden zijn dan te hoog en het systeem is

(dus) zeer gevoelig voor variaties van de kloksnelheid.

In fig. 5 is het algemene PRS-systeemmodel getekend,

voorgesteld als een tijd-discreet systeem met de reeks

ingangssymbolen {bk

} en de reeks uitgangssymbolen {Yk}'

In het algemeen zouden de bk's continue waarden mogen

aannemen, overeenkomend met algemene PAM. Wij zullen ons

echter beperken tot bk

= ~A. De mogelijke waarden die Ykdan kan aannemen, hangt af van de vorm van PAS die

gebruikt wordt. Algemeen geldt dat het aantal uitgangs­

niveau's groter is dan het aantal ingangsniveau's.

12

T T T

Fig. 5

Filter

PR5-systeemmodel met Digitaal Transversaal

Het systeem kan gekarakteriseerd worden door de

samples van de impulsresponsie h(t). Stel er zijn N van

deze samples (f }n

ongelijk aan 0, dan geven we het

systeem weer door zijn zgn. systeempolynoom:

N-1

Fe D)

n=0

waarbij 0 de Delay­

operator voorstelt

( 2. 1 )

Welke kandidaat uit de klasse van PRS-systemen is nu

het meest geschikt voor het beoogde doel van datatrans­

missie met een draaggolfpiloot?

13

Ref. [3J geeft een overzicht van de verschillende

PRS-systemen met hun eigenschappen. Hieruit kan het

volgende worden geconcludeerd:

-Voor een nulpunt in het spectrum voor f=0 moet 1-0 een

faktor van F(o) zijn.

-Voor een zgn. minimum-bandbreedte systeem met een

nulpunt in het spectrum voor f=1/2T moet 1+0 een faktor

van F(o) zijn.

Hieruit komt het systeem met F( D) - 02

= (1+0)( 1-0)

en de naam 'modified duobinary' (MOB) als meest

geschikte kandidaat naar voren. Het is namelijk het

meest eenvoudige minimum-bandbreedte systeem met een

nulpunt voor f=0. Meer ingewikkelde systemen zoals F(o)

= (1+o)2( 1-0) hebben als nadeel een groter aantell

uitgangsniveau's.

In het vervolg van dit verslag zullen we het echter

toch hebben over een andere vorm van PRS, nml. de

'dicode' met de systeemfunctie F(o) - O. Modified

duobinary codering bestaat namelijk uit 2 ineengevloch­

ten dicode-systemen, ~~n voor de even en ~~n voor de

oneven bits. oit zal duidelijk worden uit de volgende

omrekening:

F ( D) 0+0

- 0 + 0 ( - D)

In het geval van modified duobinary valt de reeks

symbolen aan de uitgang van het OFT (zie fig. 5) dus

uiteen in 2 dicode-reeksen die volkomen onafhankelijk

van elkaar zijn. Voor de analyse van het tijddiscrete

MoB-systeem kan dus volstaan worden met de analyse van

het meer primitieve dicode-systeem.

In hoofdstuk 3 zal blijken dat de optimale decoders

14

daar ontwikkeld, aIleen geschikt zijn voor de 'primitieve'

PRS-systemen met F(O) - 0 en F(O) + O. Voor

decodering van MOB zouden daarom 2 parallel werkende

identieke '1-0-decoders' nodig zijn, ~~n voor de even en

~~n voor de oneven bits. Om tijd en materiaal te sparen

is besloten voor de te bouwen modem oak het dicode­

systeem te gebruiken. Het bijkomende voordeel van MOB,

namelijk dat het transmissie met de Nyquist-snelheid

mogelijk maakt, is nu echter niet aanwezig.

Lalel zal blijken dat de modem met hel ~icod~­

systeem relatief eenvoudig is aan te passen voor MOB.

Alles wat daarvoor nodig is, is die tweede decoder en

een parallel-serie omzetter am de beide uitgangs­

bitstromen in ~~n stroom te verenigen.

Om deze reden zal bij de bespreking van spectra en

foutenkansen op beide systemen worden ingegaan.

15

als functie van §.L!'{

In fig. 6 is een coder-decoder combinatie voor F(D)

- 0 getekend. In het tijddiscrete systeem wordt de

ruis in het kanaal gemodelleerd als een reeks van

ruissamples. De naamgeving van de verschillende discrete

signalen in deze figuur zal ook in de rest van het

verslag gebruikt worden.

ruis

T l--'n

k +drempeldel:.ec~or

.-tk AID ,..Jk

coder kanaalJ decoder

Fig. 6 Codec voor PRS met F(D) = 1 - D.

{bk

} is een reeks van ingan~sbits die de even

waarschijnlijke waarden -A en A kunnen aannemen. Met de

codeerregel Yk = bk

- bk

-1

is dan eenvoudi~ te

verifi~ren dat dit leidt tot 3 verschillende waarden

voor Yk

met de volgende kans van optreden:

-2A)

lZl)

= P(yk

1/2

2A) 1/4

De decoder bestaat uit een AID-converter of drempel­

detector met drempelwaarden -A en A die de ontvangen

waarde zk = Yk

+ nk

digitaliseert. De resulterende

digitale waarde (-2A, lZl of 2A) is een schatting voor Yk ;

dit wordt aangegeven doo: het gebrui~ van een De

decoder berekent bk

uit b k = Yk + b k - 1 ·

16

We zullen nu de foutenkans Pals functie van dee

afleiden die behaald wordt met bovenstaande codec.

De foutenvoortplanting, die opt:eedt doordat b k - 1gebruikt voor het bepalen van b

k, wordt hierbij

voorlopig verwaarloosd. De gevonden P zal dus eene

ondergrens zijn.

SIN

wordt

Pe

P(Yk

= -2A) .P(nk

> A) +

+ P(Yk

= el).[ P(nk

> A) + P(nk

< -A)]

+ P(Yk

= 2A) .P(nk

< -A)

3/2 P(n" > A)

3/2 Q(A/o1 (2.2)

+

Om dit te kunnen vergelijken met het binaire basis­

bandsysteem moeten we afstappen van de modellering als

tijddiscreet systeem. De pulsvorm die gebruikt wordt, is

namelijk voor het relateren van A/~ aan een signaalruis­

verhouding van belang. lowel bij gebruik van sinc- als

rechthoekpulsen geldt voor het signaalvermogen:

S2

< b >k ensemble

222P( Yk =2A) . (2A) + P( Y

k=-2A) . ( -2A) + P( Y

k=el) . el

Voor het

Met SIN

ruisvermogen geldt bij witte, thermische ruis:

N = c?2 2= A 12d voIgt nu dus de foutenkans als functie

van de signaalruisverhouding:

Pe

3/2 Q(VS/2N) ( 2.3)

Vergelijk dit met de foutenkans voor binaire basisband-

transmissie:

Pe

Q( \ft7N)

1?

( 2.4)

Het blijkt dat (afgezien van de faktor 3/2), het drie­

waardige datasignaal een degradatie van 3 dB tot gevolg

heeft. M.a.w. er is t.o.v. binaire basisbandtransmissie

een 3 dB hogere SIN nodig voor dezelfde P . Oit zeere

grate nadeel is echter niet inherent aan de PAS-

codering, maar moet geweten worden aan de te eenvoudige

manier van decodering. In hoofdstuk 3 zal blijken dat

een beter gekozen decodering de verslechtering van de Pe

vrijwel geheel kan opheffen.

Een ander nadeel van PAS is de al eerder genoemde

voortplanting van fouten in de decoder. Ooordat deze

decoder in feite bestaat uit het discrete equivalent van

een integrator lijkt een fout zich tot in het oneindige

voort te planten. Zo erg is het echter in de meeste

gevallen niet; dit zal met een voorbeeld duidelijk

gemaakt worden. Hiervoor gebruiken we een bijzondere

vorm van toestandsdiagram; de zgn. trellis. (zie ref.

[4)). Een voorbeeld hiervan is getekend in fig. ?

Horizontaal staat uit de (discrete) tijd en verticaal de

verschillende toestanden.

3A

A

-A

£1£~ L 0

j;o 0 0

Fig. 7. Voorbeeld van een decoder-trellis, met

decodeerfout

Stel door de ruis wordt

als Yk = 2A. Als bk~1

gecorrigeerd omdat bk

een verzonden Yk

= 0 ontvangen

A wor9t de fout onmiddellijk

Yk

+ bk

-1

= 3A een niet

18

geoorloofde waarde is. In het geval bk

-1

= -A wordt de

fout niet gecorrigeerd en geeft een foutieve output b kA. De decoder zal nu foutieve bk's blijven afleveren

zolang er geen Yk

= 2A ontvangen wordt, dus zolang er

geen bk=A foutloos overgezonden wordt.

In het geval van random even waarschijnlijke bits als

input voor de encoder betekent dit dat in het algemeen

een reeks van foutieve bits een gemiddeide iengte van 2

zal hebben. Hierbij is wei verondersteld dat er geen

nieuwe fouten optreden vOGrdat de eerste fcut

gecorrigeerd is ~n dat er geen fouten over 2 niveau's

(Yk

= -2A wordt Yk

= 2A of vice versa) optreden.

Deze veronderstellingen zijn redelijk bij niet al te

lage SIN. Overigens hebben deze gebeurtenissen over het

algemeen een gunstige invloed op de P .e

Het effect van de foutenvoortpianting is dus bij

benadering een verhoging van de P met een faktor 2.e

Als remedie tegen deze foutenvoortplanting wordt in het

algemeen vaak precoding toegepast. Hierbij worden de

ingangsbits differentieel 'voorgecodeerd'.

Een codec waarbij deze precoding is gecombineerd met

PP,S, is te zien in fig. 8.

T T

coder decoder

Fig. 8. Codec met precoding in combinatie met PRS

19

Het is eenvoudig na te gaan dat elke reeks van fouten

in deze decoder nu overgaat in 2 afzondelijke fouten, nl.

de eerste en de Iaatste bit van de oorspronkelijke

reeks. Omdat deze reeksen een gemiddelde lengte van 2

hebben bij PRS met F(D) 1 - D en even waarschijnlijke

random ingangsbits geeft precoding in dit geval dus geen

verbetering van de P In een lange reeks van enen ofe

nullen kan een fout zich echter weI ver voortplanten.

Om die reden kan precoding in een praktisch systeem toch

zinvol zijn.

Het voorafgaande geldt ongewijzigd ook voor modified

duobinary codering. Samenvattend kunnen we dus zeggen

dat voor zowel dicode als modified duobinary geldt dat

de foutenkans bij bit-voor-bit detectie de volgende is

Pe,BIT 3. Q( VS/2N) ( 2.5)

2.3. Spectrale vermogensdichtheid ~ het gecodeerde

datasignaal.

In deze paragraaf zal de vermogensdichtheid van

dicode en modified duobinary afgeleid worden.

Hiervoor is het allereerst nodig om de overdrachts­

functie van de systemen te berekenen:

F( D}

-- H( f}

- 0

- exp(-jWT)

exp(-jWT/2) .[exp(jWT/2)

2j sin (WT/2) .exp(-jWT/2)

exp(-jWT/2)]

( 2.6)

A.T.sinc(fT)

Als pulsvorm gebruiken we een polaire NRZ-puls met

hoogte A:

b(t} = A.TT (t/T) ~ B(f)

20

( 2.7)

Het spectrum van een uitgangspuls van de encoder is dus:

Y( f) H( f) . B( f)

2 j A . sin ( 'f'I"f T) . sin c ( f T) ( 2.8)

Hierbij is de faktor exp(-jWT/2) die aIleen een

tijdvertraging van T/2 representeert, weggelaten.

Voor de berekening van de spectrale vermogens­

dichtheid G (f) gaan we uit van gebalanceerde binairey

random data met P(A) ~ PC-A) = 1/2, GIs ingangssignaei

voor de coder.

Onder deze vGorwaarden geldt:

G (f)Y

1/2T 12Y(f)12

(zie ref.[2]

= 8 A 2 T . sin 2 ( -rlf T) . sin c 2 ( f T)

p. 80)

( 2.9)

De spectrale vermogensdichtheid is getekend in fig. 9

os

iT

Fig. 9. 5pectrale vermogensdichtheid van dicode met

rechthoekpulsen.

21

Voor modified duobinary zijn het spectrum van een

ge!soleerde puIs en de spectrale vermogensdichtheid als

voIgt:

Y( f)

G (f)Y

2 j A . sin (2f'1'f T) . sin c( f T) (2. HI)

(2.11)

Dit spectrum lijkt sterk op dat van de dicode, maar het

aantal nulpl1ntpn j s verdubbeld. Het (extra) nul punt vonr

de Nyquist-frequentie f=1/2T maakt transmissie met de

Nyquistsnelheid praktisch mogelijk. De spectrale inhoud

van het signaal rond de Nyquist-frequentie is immers

zeer laag, zodat aan de fase- en amplitude-karakteris­

tiek van het ontvangfilter rond deze frequentie geen

hoge eisen hoeven te worden gesteld.

22

is

In

.~.. 4. lnl tdemelltatie vall de coder

In ~ig. A4 van Appendix 3 is het schema van de coder

getekend. De coder heeft behalve het datasignaal ook een

kloksignaal nodig, omdat een over ~~n kloktijd

vertraagde versie van het datasignaal gebruikt wordt

voor de 1-0 codering.

Voor het genereren van het verschilsignaal bk

- b k - 1gebruik gemaakt van een TTL tri-state poort.

dede 3 toestand heeft deze pG~rt een hoogohmige

uitgang. Door een met de uitgang verbonden

spanningsdeler wordt nu het uitgangsniveau in deze

toestand precies tussen het "0" en het "1" niveau

gebracht. Op deze manier is een driewaardig data-signaal

verkregen. Omdat dit signaal geen laagfrequentinhoud

heeft, kan de DC-component eenvoudig met een condensator

geblokkeerd worden. Op deze manier onstaat een data-

signaal met de niveau's -1, 0 en 1.

De encoder is zeer eenvoudig te veranderen in een

coder voor modified duobinary door simpelweg de over 2

kloktijden vertraagde versie van het datasignaal te

gebruiken. Ook differenti~le codering (precoding) is

m.b.v. de aanwezige exclusive-or poorten eenvoudig aan

te brengen.

23

HOOFOSTUK 3: OPTIMALE DECODERING VAN PRS

3.1. Maximum-Likelihood Sequence Estimation

Zoals reeds gezegd is bit-voor-bit detectie van PAS

geen optimale wijze van decodering. Dit hooTdstuk zal

gewijd zijn aan een decoderingsmethode dJ.e weI optimaal

is, nml. Maximum-Likelihood Sequence Estimation (MLSE).

Door Forney is in reT. [4] aTgeleid dat MLSE een goede

methode is om het eTTect van lSI bij pulsmodulatie in

het algemeen tegen te gaan. Omdat PRS beschouwd kan

worden als een opzettelijk aangebrachte vorm van lSI,

ligt het voor de hand ook hier deze methode toe te

passen.

De MLSE-decoder kiest het pad door de trellis, dat

gegeven de ontvangen reeks van waarden, de grootste kans

van optreden heeTt. Toegepast op PAS, kunnen we zeggen

dat de decoder kiest voor die reeks b~-bL_1 waarvoor de

conditionele waarschijnlijkheid P(z~ - ZL_,I b~ - b L_,)

maximaal is (zie Tig. 6 voor de betekenis van b k en zk)

In de praktijk zal niet met deze waarschijnlijkheid zeIT

gerekend worden, maar met een uitdrukking die hiervan

aTgeleid is. Deze maat voor de waarschijnlijkheid wordt

weI 'metric' genoemd. Voor elk van de mogelijke paden

die de coder doorlopen kan hebben, wordt dus de metric

bepaald, waarna het pad met de maximale metric gekozen

wordt.

In reT. [4] en [S] is aTgeleid dat de Toutenkans bij

MLSE-decodering van een pseudo-ternair PAS-signaalvoor

SiN » 1 en rekening houdend met de invloed van fouten­

voortplanting benaderd kan worden door:

P ML r ~ = 4. Q(\ /SiN)e, 61:. VC)I'~

24

( 3. 1)

Dit is nog slechts een Taktor 4 slechter dan

de Toutenkans in het geval van binaire transmissie; de

S/N-degradatie van 3 dB in het geval van bit-voor-bit

decodering treedt bij MLSE niet op.

Het grootste probleem van MLSE is de snel te groot

wordende complexiteit van de decode ring en de grote

decodeervertraging. Concreet zijn er 3 eigenschappen die

een praktische implementatie van het MLSE-algoritme in

de weg staan:

1. Om de waarschijnlijkheid P(z0 - zL_" b 0 - b L_,) ven

een pad te berekenen moet theoretisch helemaal terug­

gerekend worden naar het begin van een reeks.

2. LNa L ontvangen waarden moet de decoder 2 paden in

beschouwing nemen als kandidaat voor het meest waar­

schijnlijke pad.

3. Voor elk van de 2L

mogelijke paden moet het gehele

pad b0

- bL

-1

met de bijbehorende maat voor de waar­

schijnlijkheid worden opgeslagen.

In de nu volgende paragraaT worden deze 3 bezwaren

aangepakt om een praktisch algoritme op basis ven MLSE

mogelijk te maken.

25

3.2. Beschri jving van 2 praktische algoritmen

3.2.1. Het Ferguson-algoritme

In ref. [6] beschrijft Ferguson een praktisch

algoritme voor de decodering van PAS met F(D) = , - D.

Hierbij zijn de volgende vereenvoudigingen op het

algemene MLSE-algoritme aangebracht:

Ad 1. Onder de veronderstelling dat de ruissamples in

het ~Gnaal onafhankelijk zijn, kUGGc~ d6 metrics

recursief berekend worden. Dan geldt namelijk:

L-1

P( zeJ - zL-1 1 beJ - b L _,) = TT P( zk l bk_,b k )

k=eJ

( 3.2)

De afzonderlijke faktoren P( zkl bk_,b k ) kunnen 4

verschillende waarden aannemen. Voor normaal verdeelde

ruissamples met standaarddeviatie ~ zijn deze waarden in

tabel verzameld. Om tot de metrics te komen wordt

allereerst de logaritme genomen. Hierdoor gaat het

bovenstaande produkt over in een som. Na weglating van

de gemeenschappelijke term -zk2

- In ~en deling

door 2A/d2

worden de bijdragen tot de metrics zoals te

zien in de Tabel 1.

De metrics mk

ten tijde t=kT kunnen nu dus berekend

worden door deze uitdrukkingen bij de al berekende

metrics mk

-1

op te tellen. Het rekenwerk dat per pad

verricht moet worden blijft nu dus beperkt tot een

enkele optelling.

26

Tabel 1. Mogelijke uitdrukkingen voor PC zf.,.1 b k _ 1 bf.,.)

bk

_1

bk P(Zk b

k_

1b

k) metric

bijdrage

1-z 2/2(J2

-A,-A k0

V21fcre

2-A, A

-(z -2A)1 -k~

e 2 7'k - AV21T~'

2A,-A

-(zk+2A )_1_ e- 262 zk + AV2Tr(J"

A, A 1 -zk2/ 2(J20-- e

V2TfCf

Ad 2. De tweede vereenvoudiging van het a120ritme

betreft het aantal paden dat in beschouwing 2enomen moet

worden. Oat zijn er namelijk voor PRS met F(D) = 1 - D

steeds precies 2: een pad eindigend in bk=A met de

metric mk

( 1) en een pad eindigend in bk=-A met de metric

mk(0). Oit is eenvoudig te bewijzen m.b.v. volledige

inductie; voor k=1 is het vanzelfsprekend en onder de

veronderstelling dat het geldt voor k-1, is eenvoudig te

bewijzen dat het ook zal gelden voor k.

Ad 3. Het laatste bezwaar van MLSE was dat de (nu 2)

overblijvende paden vanaf hun begin opgeslagen moeten

worden. In de meeste gevallen hebben deze 2 paden echter

een identiek starttraject. De bits hiervan liggen dus

eenduidig vast, zodat ze niet langer opgeslagen hoeven

te worden.

27

mk

_1

(1 )

I3

o 1

a. mogelij.-::e paden naar knooppunt "1" resp. "0"

o

III •

o

IV 1" "." ",><" " 0.",. .....

b. mogelijke combinaties van gekozen paden

( I = +k~~:i.G~ ten tijde k-1, II ;:: -MERGE )

Fig. 10. Decoder-trellis ten tijde k

In fig. 10a is de situatie in de decoder ten tijde k

getekend. Op basis van de metrics en de ontvangen waarde

van zk kan onmiddellijk een keuze gemaakt worden tussen

pad 1 en 2 en tussen pad 3 en 4.

Afhankelijk van deze keuze worden oak de nieuwe metrics

mk(1) en m

k(0) berekend:

( 3.3)

Er zijn na deze beslissing weer 2 overblijvende

paden. De 4 verschillende conTiguraties zijn aangegeven

in fig. 10b. De mogelijkheden I en II laten een Tusie

(merge) van paden zien. Het meest waarschijnlijke pad

tim k-1 ligt nu dus vast. In configuratie III blijven de

28

2 paden parallel lopen en moeten dus beide helemaal

opgeslagen blijven. Het is namelijk nog niet te zeggen

welk pad later het meest waarschijnlijke zal blijken te

zijn.

De paden lopen ook werkelijk parallel in die zin dat het

ene pad uit nullen en het andere pad uit enen bestaat.

In configuratie ~ kruisen de paden. Deze situatie is

echter niet mogelijk; in dat geval zou namelijk moeten

gelden:

7Z - >m (1)k k-1

< m (1) - z - 1k - 1 k

en dit is natuurlijk onmogelijk.

Omdat er in het geval van PRS met F(D) - D maar 2

metrics zijn, is er nog een laatste vereenvoudiging

mogelijk. In plaats van de 2 metrics kunnen we namelijk

volstaan met het verschil ertussen:

De formule voor de berekening van ~k wordt nu:

zk + A als Ll k-1 - zk > A (+MERGE)

L1 k - 1 als -A < Ll k-1- z < A

k( 3.4)

zk - A als L1k

-1

- zk < -A (-MERGE)

In fig. 11a is een blokschema van het systeem

getekend, waarmee de opslag en berekening van ~ k

gerealiseerd kan worden.

29

+

T .J

+

~ k-l

k-l

M+k

SR1LOAD S{,N ( AIc-l )

• e ••••• I--

In OU~ In OlAl:.

~

M- MUX -I<~ A

SR.'l. .lOlAt In LOAD OLAt in

....... I--

o"

2..

:-:....; .

Fig. 11. Blokschema van de Ferguson-decoder.

a. Circuit voor de berekening van de metric.

b. Schuifregisters voor opslag van de paden.

)0

+De 3 (digitale) uitgangssignalen M~ en Mk en

SGN( L1 k-1) worden gebruikt als besturing voor de schuif'­

registers van f'ig. 11b. In deze schuif'registers worden de

2 paden opgeslagen, die kandidaat zijn voor het meest

waarschijnlijke pad. Daarvoor worden ze gevoed met resp.

nullen en enen, die elke slag van het algoritme 1 plaats+

naar rechts doorgeschoven worden. Bij een +MERGE eMk =1)

wordt voor de schuif'operatie de inhoud van SR2 in SR1

gekopieerd. SR2 bevat in dat geval namelijk het meest

waarschijnlijke ~ad tot en met k-1.

Analoog wordt in het geval van een -MERGE de inhoud van

SR1 in SR2 gekopieerd. Figuur 12 geef't 2 momentopnames

van de inhoud van de 2 schuif'registers.

SR1

SR1=SR2

SR2 1 1 1

011110010101 11101111001010

a. Situatie voor de MERGE b. Na +MERGE en shif't

Fig. 12. Voorbeeld van mogelijke buf'f'erinhoud

Welk register naar de uitgang doorgeschakeld wordt,

hangt af' van sgn( Ll k-1). Zoals te zien in f'ig. 12, is

deze beslissing echter aIleen van belang als de laatste

bits van SR1 en SR2 verschillen.

In dat geval bevat SR1 aIleen nullen en SR2 aIleen

enen. Het algoritme heef't dan in f'eite gef'aald, maar de

schade kan beperkt worden door m.b.v. de verschilmetric

~ k-1 het meest waarschijnlijke bit te bepalen.

De betref'f'ende bits worden in f'eite door bit-voor-bit

detectie bepaald.

De gebeurtenis dat een bit uit het schuif'register

wordt geschoven voordat zijn waarde vastligt, wordt

'buf'f'er overf'low' genoemd. De invloed hiervan op de

f'outenkans wordt besproken in paragraaf' 3.3.

31

3.2.1. Het ~orney-algoritme

In deze paragraaf wordt een eenvoudig foutencorri­

gerend algoritme beschreven dat door Forney in ref. [4J

gepubliceerd werd. Het zal vergeleken worden met het

algoritme uit de vorige paragraaf am op basis van

complexiteit en prestaties een keuze tussen beide

algoritmen te kunnen maken.

Uit de decoder-trellis van fig. ? zagen we al dat

foutendetectie in t:!eli f-'l-iG-decoder zeer eenvoudig is; al!:>

er een waarde bk

= ~3A wordt gedecodeerd, moet er een

fout zijn opgetreden. Het Forney-algoritme bepaalt nu

m.b.v. zk en Yk de meest waarschijnlijke plaats van de

fout en corrigeert de betreffende bit. Een blokschema

van de

figuur

decoder vol gens dit principe is getekend in

13.

T

+~)

SR

AID + LIMIT (-~) ....ER. 1\

2.k" 1\ -&k-L

-Gk,l:.e.st ..tk

+ C.ORREC.TIEC.II"C.L\IT

Fig. 13. Decoder met foutencorrectie.

32

Een essentieel verschil met de vorige paragraaf is

dat het daar beschreven algoritme een complete decoder

vormt, terwijl het Forney-algoritme alleen fouten

corrigeert. Het onderste gedeelte van fig. 13 vormt zo

een soort 'hulpmotor' die de prestaties van de

conventionele decoder in de bovenste helft verbetert.

Het getekende correctiecircuit heeft 2 ingangs­

signalen: bk,test waarmee een eventuele fout

gedetecteerd wordt en nk

= zk - Yk om de fout te

localiseren. nk

is a.h.w. een schatting voor de waarde

van het ruissample nk

. Het correctiecircuit onthoudt de

grootste positieve en de de grootste negatieve waarde

van nk

en de plaats van optreden van deze maxima. Als nu

een positieve fout (Yk

> Yk) optreedt, wordt de bit met

de grootste negatieve waarde van nk

gecorrigeerd. Bij

een negatieve fout wordt analoog het bit met de grootste

positieve waarde van nk

gecorrigeerd. In fig. 14 is het

correctiecircuit voor negatieve fouten getekend; het

gedeelte voor positieve fouten is geheel analoog.

SR

"bk,l:.u~

T

1\

l.k

.1·

=Aof 3A

1\

-tk_1

Fig. 14. Correct ie-circuit volgens het Forney-algoritme

33

het

De plaats van het bit met de grootste positieve waarde

van nk

wordt bijgehouden in een schaduwregister waar bij

elke slag van het algoritme een '1' in geschoven wordt.

Als nu een negatieve fout gedetecteerd wordt met het

optreden van bk,test = -3A, dan worden die bits in het

decoder-register gecomplementeerd, waarvoor het schaduw­

register enen bevat. Daarna kunnen aIle bits van het

schaduwregister 0 gemaakt worden. Dit Iaatste mag oak

gebeuren als bk,test = A of 3A; in dat geval is

zeker dat er g~~n negatieve f(1ut is opgetreden.

AIhoewel het Forney-algoritme wat concept betreft

eenvoudiger is dan het Ferguson-algoritme, voIgt uit

de biokschema's van fig. 11 en 14, dat het Iaatstge­

noemde algoritme eenvoudiger ge!mplementeerd kan worden.

Bij geIijke prestaties zal het Ferguson-algoritme dus de

voorkeur hebben.

3.3. De invloed van buffer overflow.

In de vorige paragraaf werd al gesproken over het

fenomeen 'buffer overflow'. Voor het Ferguson-algoritme

is dit de gebeurtenis dat een bit uit het schuifregister

wordt geschoven, voordat zijn waarde bepaald is. In het

Forney-algoritme spreken we over buffer overflow als een

foutief bit uit het schuifregister wordt geschoven

voordat de fout gedetecteerd kan worden.

In beide gevallen worden de 'overiopende' bits

effectief volgens 'bit-voor-bit' detectie bepaald.

Noemen we de kans op buffer overflow bij een

registerlengte L Pbo(L), dan geldt voor de foutenkans:

P (L)e

( 3.5)

34

De registerlengte zal altijd zo gekozen worden, dat

Pbo(L) « 1. In eerste orde benadering kan verder

Pe,L=~ benaderd worden met Pe,MLSE' Hiermee gRat (3.5)

over in:

P (L)e

Pe,BIT

Pe,MLSE (1 + Pbo(L) . __

Pe,MLSE

( 3.6)

Het quoti~nt in (3.6) neemt exponentieel toe met de

signaal-ruisverhouding, zodat ook de relatieve invloed

van de kans op buffer overflow groter is bij hogere

SIN. Als (willekeurige) eis zullen we nemen dat de

buffer overflow bij een P = 1E-6 ( dus S/N=14dBe,MLSE

de foutenkans met niet meer dan 1~% mag verhogen. Om

deze eis te vertalen in een eis voor de bufferlengte,

moet Pbo(L) voor de beide algoritmen uitgerekend worden.

Voor het Forney-algoritme geldt dat een fout niet

gedetecteerd wordt, zolang er door de decoder nullen

worden ontvangen (zie fig. 9). P(Yk

= ~) = 1/2, dus de

kans dat een fout na L bits nog niet is gedetecteerd,

is:

P ( L)bo,Forney

-L2 (3./1)

In het geval van het Ferguson-algoritme is de

berekening minder eenvoudig. Buffer overflow treedt

hierin op als 2 opeenvolgende 'merges' L of meer bits na

elkaar plaatsvinden.

Stel de twee merges vinden plaats op t=k en t=k' met

s=k'-k. Voor de kansverdeling van 5 is door Kobayashi in

ref.['7] afgeleid:

P( 5) 2- 5 (2/5 - 11(5+1)]

Dit geldt echter aIleen voor hoge signaal-

ruisverhoudingen.

35

Hieruit voigt:

P C L)bo,Ferguson

00

L PC 5)

s=L

Qo

La 2- 5 .[2/5 - 1/(5+1)]

s=L

( 3.8)

Als we deze uitdruKkin£en invullen in (3.6) voigt dat

voor het Forney-algoritme aan de gestelde eis wordt

voldaan voor L > 12, terwijl in het Ferguson-algoritme

met een registerlengte van L > 1~ volstaan kan worden.

Ook in dit opzicht is het laatstgenoemde algoritme dus

superieur vergeleken met het eerstgenoemde.

Hierbij moet weI aangetekend worden dat de uitdrukking

voor buffer overflow bij het Ferguson-algoritme een

benadering is die aIleen geldt in het geval van

Gaussische ruis en hoge signaal/ruisverhouding, terwijl

de berekende kans op buffer overflow bij het Forney­

algoritme exact is en algemeen geldig bij random, even

waarschijnlijke bits. We hebben echter gezien dat buffer

overflow aIleen bij hoge SIN van invloed is op de uit­

eindelijke foutenkans, terwijl we steeds uitgegaan zijn

van Gaussische ruis. De invloed van buffer overflow bij

het Ferguson-algoritme zal dus in de praktijk weinig

afwijken van het op grond van de gebruikte benadering

verwachte effect.

36

3.4. Simulatie van de praktische algoritmen.

Om de prestaties van beide decoderings-algoritmen te

testen, is de combinatie van coder,kanaal en decoder

gesimuleerd op een computer. De coder en de MLSE-decoder

zijn in het voorafgaande gemodelleerd als tijddiscrete

systemen, die een aantal bewerkingen zoals vergelijken,

schuiven, optellen, etc. uitvoeren op discrete en

continue 'variabelen'. Als zodanig zijn ze eenvoudig in

een computerprogramma om te zetten.

De random ingangsbits voor de encoder en de normaal

verdeelde ruissamples worden gegenereerd door routines

uit een programma-bibliotheek met numerieke algoritmen.

Deze routines staan bekend onder de verzamelnaam 'random

number generators'.

In totaal zijn er 6 verschillende programma's

geschreven waarmee de volgende coder-decoder

configuraties gesimuleerd kunnen worden:

1. De codec met bit-voor-bit detectie en precoding.

Dit programma is gebruikt als basis voor de andere

programma's en diende tevens om de random number

generators te controleren (programmanaam: DICODE)

2. Codec met Forney-algoritme en precoding. (FORNEY1)

3. Idem zonder precoding. (FORNEY2)

4. Codec met Ferguson-algoritme en precoding. (FERGUS01)

5. Idem zonder precoding. (FERGUS02)

6. Als 4 met instelbare begrenzing en quantisering van

L1 k' (FERGUS03)

In elk programma is het mogelijk om het aantal te

simuleren bits, de lengte van het schuifregister, de

standaarddeviatie d van de ruis en een startwaarde'voor

de random number generators te specificeren.

Het gecodeerde datasignaal kan de waarden -2,0 en 2

a ann e men, d u s 5 / N = 2 / d 2 (z i epa g. 17)

37

De startwaarde maa~t het mogelijk een reproduceerbare

reeKs ingangsbits en ruiswaarden te genereren, zodat de

verschillende coder-decoder configuraties onder exact

dezelfde externe condities getest kunnen worden.

Het totaal aantal te simuleren bits wordt verdeeld in

een aantal blokken of runs. Na elke run wordt het aantal

fouten en de resulterende BER berekend. Deze tussen-

resultaten kunnen gebruikt worden am de statistische

betrouwbaarheid van de uiteindelijk berekende SER te

schatten.

Als laa:ste .1.'; er de mogelijt<.heid een zogerldulf,de

'trace-mode' in te stellen. Hierbij warden tijdens elke

slag van de codec de belangrijkste variabelen Coftewel

signalen) zichtbaar gemaakt. Dit kan bijvoorbeeld nuttig

zijn am te zien welke waarden de analoge signalen aan­

nemen of am te analyseren onder welke omstandigheden het

algoritme faalt.

De meer specifieke details van de simulatie­

programma's zijn verzameld in Appendix 3, samen met de

stroomschema's en de tekst van de broncode.

Om de random number generators op hun nauwkeurigheid

te kunnen schatten werd allereerst de bit-voor-bit

decoder gesimuleerd voor een aantal ruisniveau's.

De resulterende BER werd vergeleken met de theoretische

foutenkans Pe

3/2.QC\!5/2N). Hierbij moet weI rekening

gehouden worden met het effect van de simulatiegrootte

Chet aantal gesimuleerde bits). Hoe meer fouten er

gedetecteerd zijn, des te betrouwbaarder is de

uiteindelijk berekende BER. De standaarddeviatie van

deze BER kan geschat worden uit de BER's van de

individuele runs die door de simulatieprogramma's

berekend worden.

Uit de resultaten blijkt dat de random number

generators zo nauwkeurig zijn dat in de BER van de bit­

voor-bit decoaer geen enkele afwijking van de

38

theoretische P te detecteren viel.e

Voorbeeld:

d = 0.7 ---+

Simulatiegrootte:100 000 bits ---+

pe

SER

0. 1148

0. 1147

Na dit voorbereidende werk is een aantal simulatie's

uitgevoerd met de Ferguson- en Forney-decoders. Hierbij

zijn 4 zaken onder de loep genomen:

1. het e~~~ct v~n precoding

2. de invloed van de bufferlengte

3. het effect van begrenzing en quantisering van de

analoge waarde(n) die in de decoders berekend en

opgeslagen moeten worden.

4. het verschil in prestatie tussen het Forney- en het

Ferguson-algoritme.

Ad 1. Om het effect van precoding te evalueren zijn de

betreffende programma's voor een aantal ruiswaarden

uitgevoerd. In Tabel 2 zijn de resultaten voor d = 0.4

en een bufferlengte van 8 verzameld.

Tabel 2: het effect van precoding op de SER

cf '" 0.4 ; bufferlengte 8 bits)

zonder precoding

met precoding

FERGUSON

7.9 E-4

7.8 E-4

FORNEY

9.0 E-4

8.5 E-4

Hieruit zien we dat precoding een klein positief

effect heeft, dat echter nauwelijks significant is.

Voor een praktisch systeem is precoding zeker aan te

39

bevelen opdat ook bij lange reeksen nullen of enen geen

foutenvoortplanting zal optreden. Wat betreft de BER

zijn beide varianten echter vrijwel gelijkwaardig.

Ad 2. Door bij een vaste d de bufferlengte L te vari~ren

is het effect hiervan op de BER bekeken. De resultaten

van de uitgevoerde simulaties zijn verzameld in Tabel 3.

Tabel 3: de invloed van de bufferlengte L op de BEA

d' = 0.4; met precoding)

L=4 L=6 L=8 L=12

Ferguson 1 .5 E-3 9.6 E-3 ?8 E-4 ?2 E-4

Forney , .6 E-3 , .0 E-3 8.4 E-4 ?9 E-4

Deze resultaten zijn redelijk in overeenstemming met

formule (3.6). We zien duidelijk dat bij kleine buffer­

lengten de beide algoritmen ongeveer gelijkwaardig zijn.

Voor grotere L wordt het verschil in het voordeel van

het Ferguson-algoritme grater.

Ad 3. Het effect van begrenzing en quantisering van bv.

de variabele ~ in het Ferguson-algoritme is natuurlijk

van belang als voor een geheel digitale implementatie

van de Ferguson-decoder gekozen zou worden.

Begrenzing van ~ treedt echter oak in een analoge

implementatie op, terwijl het aantal quantiserings­

niveau's een maat is voor de nauwkeurigheid. Oak voor

een analoge implementatie is het effect van de

begrenzing en quantisering van ~ dus van belang.

In Tabel 4 is een aantal simulatieresultaten veer de

Ferguson-decoder verzameld. Ter vergelijking: zender

begrenzing en quantisatie van Ll en met dezelfde 0"" en

40

bufferlengte is de BER ongeveer 8 E-4.

Het blijKt dat ~ zonder meer tot het interval [-2,2J

begrensd kan worden; uitbreiding tot [-3,3J leverde in

~~n geval zelfs een hogere BER op. Bedenk hierbij dat de

ingangspulsen van de decoder bij afwezigheid van ruis de

niveau's -2, eJ en 2 hebben, terwijl Ll in dat ideale

geval de waarden -1 en kan aannemen.

Bij 64 quantisatieniveau's treedt al meer dan een

verdubbeling van de BER op. Om de degradatie door

quantisatieruis te bpperk~n is het dus wenselijk om 28

256 quantisatieniveau's te gebruiken, waarvoor dus een 8

bits A/O-omzetter nodig is.

Tabel 4: het effect van begrenzing en quantisering van

L1 op de BER. r5 = eJ.4; bufferlengte 8 bits)

L1 begrensd Aantal quantisatieniveau's

tot [ 32 64 256

[-2,2J 3.5 E-3 2.2 E-3 1 .2 E-3

[ - 3, 3J 3.7 E-3 2.2 E-3 1 .2 E-3

Ad 4. Om de prestaties van de be ide algoritmen te

vergelijKen, werd een groter aantal simulaties

uitgevoerd, waarbij een bufferlengte van 12 bits werd

aangehouden. Hiervoor werd gekozen met het oog op de

latere implementatie waarbij de schuifregisters uit ie's

met 4 bits registers zullen worden samengesteld. Er is

gekozen voor de decoders zonder precoding en de signaal­

ruisverhouding werd gevarieerd van 5.eJ tot 12.eJ dB. Voor

hogere signaal-ruisverhoudingen was een simulatie door

het geringe aantal fouten dat dan gemaakt zou worden,

niet meer zinvol en te tijdrovend. Voor een SIN van 12

dB bleeK het al nodig om 2 miljoen bits te simuleren om

41

E-6) zal de bufferlengte

een nauwfeurigheid van 20 % in de SER te berei~en.

De resultaten van de simulaties zijn verzameld in

Appendix 2. Deze resultaten stemmen goed overeen met de

benadel'ing Pe,MLSE van (3.1) Deze benadering was echter

alleen geldig voor hoge SIN. Voor lage SIN blijkt de SER

vooral bij de Ferguson-decoder lager te zijn dan

Pe,MLSE·

Zoals verwacht heeft de bufferlengte geen nadelige

invloed op de SER voor de signaal-ruisverhoudingen

waarvoor de decoders gesimuleerd zijn. Pas voor veel

lagere SER's (in de orde van

een rol gaan spelen.

Samenvattend kunnen we zeggen dat beide decoders goed

voldoen, waarbij de Ferguson-decoder licht in het

voordeel is. Omdat deze laatste ook het eenvoudigst te

implementeren is, is de keuze niet moe~ijk.

Als bufferlengte voor de Ferguson-decoder zal L=12

ge~ozen worden, d.w.z. de twee ~andidaat-reeksen voor

het meest waarschijnlijke pad zullen in 12 bits schuif­

registers opgeslagen worden.

3.5. ~ementatie van de Ferguson-decoder

In deze paragraaf zal de gebouwde Mbit/s Ferguson-

decoder worden bespro~en. Hierbij wordt uitgegaan van

het blokschema van figuur 7.

In Appendix 3.5 is het volledige schema van de

gebouwde decoder geplaatst, samen met het timing­

diagr~m. Om pra~tische redenen is ook het sample-and-

hold-circuit dat aan de decoder voorafgaat, in deze

appendi~ opgenomen.

Zoals te zien in fig. A16 is het circuit veer de

berekening van de verschilmetric ~, analoog uitgevoerd.

De op- en aftre~scha~elingen zijn daarbij uitgevoerd met

42

IJreedbandige en nauwkeurige operationele versterkers.

De meest kritische onderdelen van de analoge implemen­

tatie zijn de analoge schakelaars. 52 en 53 vormen samen

met condensator CH

sen 5/H-circuit met 2 inganeen.

De stand van de schakelaars bepaalt o~ zk + A, zk - A

o~ L1 k-1 de nieuwe metric ~ k wordt. Deze schakelaars

moeten in een ~raktie van de bittijd (1 IJs) open- en

dichtgestuurd kunnen worden en mogen bij het openen en

sluiten niet een te grote hoeveelheid lading op de hold­

condensator verplaatsc~.

Er moeten dus zeer hoge eisen worden gesteld aan deze

schakelaars. Er is echter toch gekozen voor een analoge

implementatie omdat voor de 5/H-schakeling van fig. A1S,

die voora~gaat aan de decoder, een schakelaar van nog

betere kwaliteit nodig is. In een smalbandig communi­

catie-systeem is het sample-moment namelijk erg kri­

tisch; een te lange o~ te late sample-puIs veroorzaakt

snel intersymbool-inter~erentie.De genoemde S/H-scha­

keling zou ook nodig zijn in een digitale implementatie

en zou daar voora~gaan aan de A/o-omzetter.

Het circuit van ~ig. A16 is dus uitgevoerd als een

analoge geklokte schakeling; aIle acties worden gesyn-

chroniseerd met het aan de decoder toegevoerde MHz

kloksignaal. Hoe deze synchronisatie verloopt is te zien

in het timing-diagram van ~ig. A18.

De beschrijving van het digitale gedeelte van de

Ferguson-decoder is te vinden in ~ig. A17. De schuif­

registers voor de opslag van de twee kandidaten voor het

meest waarschijnlijke pad, zijn samengesteld uit 3

secties van elk 4 bit.

8ij elke klokpuls worden de bits in de registers

plaats naar rechts opgeschoven. Vindt er een MERGE

plaats, dan wordt er een extra klokpuls gegenereerd

tussen 2 reguliere klokpulsen in. Het betre~~ende

register wordt omgeschakeld van 'schuiven' naar

'parallel laden', waarna op het moment van de extra

43

l,'f pUiS ae inhoud van het andere register wordt

g e k 0 pie e. r ,j .

De decoder is gebouwd in een versie zonder precoding.

Deze differentigle codering is echter eenvoudig toe te

voegen met de ongebruikte flipflop en exclusive-or poort

die op de module aanwezig zijn. Met de operationele

versterker en analoge schakelaar die ook nog extra

aanwezig zijn, is het verder nog mogelijk een Integrate­

And-Dump circuit aan te brengen tussen de S/H en de

Ferguson-decoder, Dit is optimaal in het geval van

rechthoekpulsen, dus als de decoder deel uit maakt van

een breedbandig communicatie-systeem.

3.6. Metingen en conclusies.

Met de meetopstelling van figuur 15 is de gebouwde

MLSE-decoder aan een aantal 8ER-metingen onderworpen.

Hierbij zijn de externe omstandigheden op een aantal

punten ge!dealiseerd, te weten:

a. De decoder is perfect gesynchroniseerd met de coder

doordat de klokken zijn doorverbonden. Het effect van

niet ideale klokterugwinning zal dus niet in de 8ER

zijn terug te vinden.

b. Het drempelniveau in de decoder is op het oog

ingesteld. In een praktisch systeem zal de drempel­

waarde uit het signaal zelf afgeleid worden.

c. Het niveau van de ingangspulsen van de decoder is zo

gunstig mogelijk gekozen als een compromis tussen de

eindige snelheid en de eindige nauwkeurigheid van de

decoder. In de praktijk zal een AGe-circuit deze taak

moeten verrichten en het resultaat zal niet altijd de

ideale pulsamplitude opleveren.

d. Het uitgAngssignaal van de PRS-coder is niet

gefilterd, zodat aan het S/H-circuit rechthoekpulsen

44

worden toegevoerd. Het effect van een niet-ideaal

sample-moment is dus niet aanwezig. Dit hangt

natuurlijk samen met het beschrevene onder a. Er is

overigens geen Integrate-and-Dump circuit toegepast,

hoewel dit optimaal zou zijn in dit geval.

e. De sample-tijd is niet oneindig kort, zodat enige

middeling van ruis wordt veroorzaakt.

clock1. MHz.

DATAGEN.

PRS -I---~ +}--~c.odet

HLS£ 1------41 e:RRO~dec.odet OETe:C.

I<.UI5 RMS(;E~. mete ..

Data generator HP3760A

Error detector HP3761A

Pulsgenerator DATAPULS 101

Ruisgenerator GR1383

RMS Voltmeter HP3400A

Fig. 15. Meetopstelling voor SER-metingen met de decoder

De datagenerator van fig. 15 produceert pseudo­

random binaire datareeksen (PRSS) met een instelbare

herhalingstijd. Het is natuurlijk essentieel dat deze

herhalingstijd (in aantal bits) langer is dan de buffer­

lengte van de MLSE-decoder. Sij de metingen werd een

herhalingstijd van 210

- 1 bits ingesteld, wat

ruimschoots voldoende is. De data generator en de error

45

detector kunnen op dezelfde datareeks ingesteld worden;

de error detector synchroniseert dan automatisch op de

ontvangen datareeks. Met de vert raging die in de MLSE­

decoder optreedt, hoeft bij de metingen zodoende geen

rekening gehouden te worden.

De signaal/ruisverhouding is bepaald door steeds de

uitgangsspanning van het S/H-circuit met en zonder data

te meten met een RMS-Voltmeter.

De resultaten van de uitgevoerde metingen zijn te

vinden in Appendix 2; de uit rl p mectresultaten

geconstrueerde grafiek is ook getekend in figuur 16.

.)10

\

\;\

Pe., blnal r \

= CQ (VS/N ') \

\

\

SIN I" ~B

Fig. 16. BE8 als functie van de signaal/ruisverhouding

aan de ingang van de MLSE-decoder.

46

Uit de meetresultaten kunnen we concluderen dat de

decoder vrij dicht bij de BER komt, die uit de

simulaties met de Ferguson-decoder is bepaaid.

Het verschil wordt groter voor stijgende signaal/­

ruisverhouding. Voor SiN = 15 dB is de BER verdubbeld

t .0. v .

DitPe,MLSE'is ais voIgt te verklaren: voor hoge SIN wordt

het al dan niet optreden van een MERGE volledig bepaaid

door de onnauwkeurigheden (vooral offsets) in de

schakeling. Fen + en een -MERGE worden echter nooir

verwisseid. Het gevoig hiervan is dat de MLSE-decoder

zich voor deze hoge SIN gaat gedragen ais een gewone

symbool-voor-symbool detector met bijbehorende BER.

Voor SIN = 15 dB is de resuiterende BER echter nog

6.10-8

, terwijl voor Iagere SIN het effect van dit

verschijnsel veel minder sterk is.

Vergelijken we de prestatie van de Ferguson-decoder

met de foutenkans van binaire basisbandtransmissie zoeis

gedaan is in figuur 16, dan bIijkt de degradatie voor-4

een BER van 10 ongeveer 0.8 dB te zijn. Voor hogere

SIN neemt de degradatie af tot minder dan 0.5 dB om pas

voor SIN> 15 dB weer te gaan stijgen. We kunnen dus

concluderen dat de decoder uitstekend voidoet.

47

HOOFOSTUK 4: DE BASISBAND-ONTVANGER

4.1. Systeembeschouwing

Een optimaal basisband digitaal transmissiesysteem

kan r symbolen over een bandbreedte r/2 verzenden met

een f'outenkans:

pe

( 4. 1 )

Het quotignt Eb

/N0

, de gemiddelde energie per bit

gedeeld door de ruisdichtheid, is een veel gebruikte

parameter in verband met digitale transmissiesystemen.

De relatie tot de signaal/ruisverhouding is:

(4.2)

waarbij B de bandbreedte van het (rechthoekige) ontvang­

f'ilter en T de bittijd is.

Het optimale systeem vereist dat de invloed van ruis

wordt geminimaliseerd door het gebruik van een optimaal

ontvangf'ilter. Zo'n optimaal ontvangf'ilter zorgt voor

een minimale f'outenkans door de signaal/ruisverhouding

v66r de detector te maximaliseren. In het blokschema van

f'ig. 17- wordt dit f'ilter voorgesteld door HR(f').

La (t-kT)k k D,

ruis

H (ilIl

rAkD (t-kT)k. ~r

d.e.t:e,~or

Fig. 1~. Blokschema van het binaire basisbandsysteem.

48

In ref. [1J p 202 wordt de karakteristiek van dit

filter afgeleid voor witte ruis en delta-pulsen aan de

ingang van het zendfilter. Het blijkt dat in dit geval

voor dit optimele ontvangfilter geldt:

2 2IHR(f)1 = IHT(f)1 = K.IPr(f)l, waarbij Pr(f)

de impulsresponsie van het totale systeem is. ( 4.3)

In een sterk bandbegrensd kanaal zullen de ontvangen

pulsen elkaar overlappen; er zal intersymbool-inter­

ferentie optreden. Als de totale overdracht 11011 he\.

systeem, dus de Fourier-transform P (f) van de puls voorr

de detector voldoet aan het zgn. Nyquist-criterium, zal

op de samplemomenten echter geen lSI optreden.

In een minimum-bandbreedte systeem wordt hieraan

voldaan door voor de overdracht een ideaal LPF te kiezen

met bandbreedte 1/2T, de zgn. Nyquist-bandbreedte.

Een ideaal laagdoorlaatfilter is in de praktijk echter

niet te realiseren en de praktische benadering door een

filter met een groat aantal secties, veroorzaakt vooral

door de niet-constante groepslooptijd tach weer voor een

aanzienlijke degradatie door lSI.

Een variant van het Nyquist-criterium laat echter oak

meer geleidelijk afvallende karakteristieken toe.

Een voorbeeld hiervan is de zgn. 'Cosine-RoIl-Off' (CRO)­

karakteristiek voor P (f)r

f < 1 - 0<.1 2T

F (f \') fn T [f_ ( 1 - ct.)J} 1-0'.<f 1+ 0<- (4.4)

= C03'- ~r \ J 20<. 2T 2T 2T'

f >1+ 0(

0 2T

49

Bij gebruik van een CRO-karakteristiek met 'Roll-Off'

faktor d is een faktor 0: extra bandbreedte nodig,

waarbij v= 0 overeenkomt met het ideale laagdoorlaat­

filter met bandbreedte B = 1/2T.

Deze karakteristiek is in de praktijk met voldoende

nauwkeurigheid te realiseren en door de geleidelijke

overgang van doorlaat- naar spergebied treedt een veel

minder grote variatie van de groepslooptijd op.

Op deze manier is met wat extra bandbreedte ISI-vrije

transmissie praktisch te realiseren. Om een systeem te

krijgen dat co~ qu~ ruis optimaal is, moet de CRO-karak­

teristiek over zender en ontvanger verdeeld worden,

zoals bleek uit formule (4.3).

Na deze inleiding gaan we over tot het besisbend

systeem met partial response codering F(D)= 1-D, dat

getekend is in figuur 18.

L. a k (t-kT)k

_~PR5Codat"

ruis

Fig. 18. Basisband PRS-systeem.

De eerste vraag is nu: is het Nyquist-criterium

ongewijzigd op dit systeem van toepassing?

Bedenk hierbij dat de PRS-codering het spectrum

verandert, zodat mogelijk andere zend- en ontvangfilters

nodig zijn om ISI-vrije transmissie te garanderen.

Het uitgangssignaal van de PRS-coder be staat echter uit

gewone polaire rechthoek- of delta-pulsen. Het enige

verschil met binaire data is het optreden van een 'nul'-

puls. Deze beschouwingswijze maakt duidelijk dat voor

50

ISI-vrije transmissie met PRS dezelfde karakteristieken

gebruikt kunnen worden.

Naast de eliminatie van lSI is voor een optimaal systeem

ook minimalisatie van de invloed van ruis noodzakelijk.

In hoofdstuk 2 werd de foutenkans van PRS met FCD) 1-D als

functie van de signaal/ruisverhouding voor de detector

bepaald. Deze bleek Pe

= 3/2.QC\fS!2N) te zijn; er treedt dus

een 3 dB degradatie t.o.v. optimale binaire basisband trans-

missie op.

Zoals we al eerder zagen, kan de signaal/ruis­

verhouding v66r de detector echter gemaximaliseerd

worden door gebruik van een optimaal filter. Dit is voor

het PRS-systeem ook mogelijk, maar het vereist weI een

uitvoering die geheel anders is dan die waarvoor in

hoofdstuk 2 gekozen is, te weten codering aan de

zendkant. De frequentie-karakteristiek van de 1-D

codering moet dan namelijk gelijkelijk worden verdeeld

over zender en ontvanger, zoals aangegeven in fig. 19.

Aan de zendkant kan de vereiste~ karakteristiek nog

met een digitaal transversaal filter gerealiseerd

worden, maar bij de ontvanger moet dit met een analoog

filter gebeuren.

Door de SIN voor de detector te relateren aan Eb/N~

aan de ingang van de ontvanger, kan de door de codering

veroorzaakte degradatie in deze alternatieve uitvoe­

ringsvorm berekend worden. Omdat de totale filterkarak­

teristiek bij verdeling van de filtering niet anders is

dan bij PRS-codering aan de zendkant, is het signaal­

vermogen veer de detector in be ide gevallen gelijk.

De beide variant en kunnen dus met elkaar vergeleken

worden door het ruisvermogen voor de detector te

berekenen als functie

ontvangfilter.

van de Eb/N~ aan de ingang van

51

het

ide-GalLPF

'Iz.T

Fig. 19. PRS-systeem met optimale filtering.

Het ruisvermogen voor de detector is:1AT

N 0"2 = N•. JI HRI f) I 2 df

o IhTrI

2N 0 Jsin("IifT) df 2N0

/ I("( T ( 4.5)

0De gemiddelde energie per bit E

bis:

l;2T

Eb A2.JIHTlflI2 df 4A

2/ 11' T ( 4.6)

-lhzTIn het geval van codering geheel aan de zendkant en

een laagdoorlaatfilter met afsnijfrequentie f = 1/2T bij

de ontvanger, is op een analoge wijze uit te rekenen dat

geldt:

( 4.7)

( 4.8)

Hieruit voIgt dat het ruisvermogen voor de detector bij

gelij~e Eb

in het laatste geval een faktor ~ 2/ 8 grater

is, zodat geconcludeerd kan worden dat verdeling van de2

filtering een verbetering van 10.1og("Ii /8) = 0.9 dB

geeft t.O.v. codering aan de zendkant. De degradatie

52

t.o.v. optimale binaire basisbandtransmissie is hiermee

verminderd tot 2.1 dB.

Omdat oak het gewenste nulpunt voor f = 0 na het

gewijzigde zendfilter is behouden gebleven, lijkt

deze alternatieve opzet van het PRS-systeem erg gunstig.

Zoals reeds bleek in hoofdstuk 2, is tach gekozen voor

PRS-codering aan de zendkant. De reden hiervoor is, dat

optimale filtering dan weI optimaal is in het geval van

symbool-voor-symbool detectie, maar niet bij gebruik van

een (niet-lineaire) MLSE-decoder. In dat geval speelt

namelijk ook de correlatie tussen de ruissamples mee, en

niet aIleen de SIN zoals in het geval van symbool-voor­

symbool detectie.

De simulatie- en meetresultaten van hoofdstuk 2 geven

hier al een aanwijzing van. De 3 dB degradatie blijkt

namelijk door de Ferguson-decoder grotendeels teniet

gedaan te worden. Met toepassing van optimale filtering

zou PRS dan dus 0.9 dB beter zijn dan optimale binaire

basisbandtransmissie. Dit is natuurlijk onmogelijk en we

moeten dus concluderen dat verdeling van de - 0

filterkarakteristiek over zender en ontvanger bij

gebruik van een MLSE-decoder niet zinvol is.

Je resterende vraag is nu: wat is de optimale

verdeling van de Nyquist-karakteristiek nu blijkt dat

gelijke verdeling van de filtering over zender en

ont~anger niet optimaal hoeft te zijn ?

In ~ef. [10] p 23 en verder wordt afgeleid dat in een

bi~air basisbandsysteem Nyquist-filtering geheel aan de

on~vangkant een degradatie van slechts 0.3 dB in de SIN

V88r de detector tot gevolg heeft. Bij deze afleiding is

CGL-filtering met ~=1 en x/sinx correctie verondersteld.

Vc~'· kleinere ~ zal het resultaat niet spectaculair

~~~ijken.

~e hebben gezien dat niet aIleen de SIN voor de

dE'0stor de prestatie van de MLSE-decoder bepaalt.

53

Oit houct in d~t verdeling van de CRO-karakteristiek

over zender en ontvanger in ons geval niet per s~

0.3 dB beter hoeft te zijn, dan Nyquist-filtering aan de

ontvangkant. Op grond van deze averweging kunnen we zander

bezwaar vaar de laatstgenaemde variant kiezen.

4.2. Het antvangfilter

Op grond van deze argumenten zullc~ de x/sinx-equa­

lizer en het Nyquist-filter in de antvanger geplaatst

worden, terwijl in de zender het spectrum van het uit­

gezanden signaal aIleen begrensd zal worden am storing

in buurkanalen te vermijden. De gekazen karakteristiek

van het antvangfilter is dus de valgende:

If fT

sin(lTfT)f < f = 1 - 0<.

2T

TIfT 2flT"Tr 1-0<.]}sin(lTfT)Ocos 2o<Li-2"T

( 4.9)

o f > f =+1 + 0<

2T

Als we de spectrale vermagensdichtheid van het

gecadeerde signaal bekijken (fig. 9), zien we dat het

avergrote deel van het signaalvermagen van de haafdlab

zit in het gebied beneden f = 3/4T. Op grand hiervan

wardt vaar het CRD-filter een 'Rall-Dff'-faktar van

~ = 0.5 ge~azen.

De karakteristiek van het antvangfilter is getekend

in fig. 20. In de praktijk kan deze karakteristiek

aIleen benaderd worden. Dmdat de spectra Ie vermagens­

dichtheid van het signaal rand de afsnijfrequentie van

het werkelijke filter laag is, zal deze benadering

slechts een geringe degradatie door lSI veraarzaken.

54

""'",t r:iltf,r :::al gerealiseerd worden met een cascade

I'" ,= t~ : ---1 d g iJ L' 0 r ] d a t f i 1 t e J""' 5 , waarvan de

1

1

De afsnijfrequenties voor beide secties werd gelijk

ge~ozen. Met de waarden f0

= 450 kHz a 1a

2= 1.2 hlee~ de resulterende karakteristiek

voldoen. (zie fig. 20)

rl-ll- ,,~:, 1

.1,

.1\

en

goed te

IFig. 20. Karaf--teristiel-, van het CRD-filter met d... = yen

de praf--tische benadering door een vierde orde

B IJ r t e r w0 r t h -1 a a g door 1 a a t f i 1 tel'

55

Het Nyquist-criterium stelt niet aIleen eisen aan de

amplitude-karakteristiek van het ontvangfilter, maar ook

aan de fasekarakteristiek. Is deze niet lineair in het

van be lang zijnde frequentiegebied, dan zal de resul­

terende niet-constante groepslooptijd een degradatie van

het oogpatroon veroorzaken. Hoewel het mogelijk zou zijn

de groepslooptijd van het Butterworth-filter te bereke­

nen, is ervoor gekozen om het filter uit te rusten met

variabele componenten. Uitg~~nd€ ~an de berekende

karakteristiek, zal het filter vervolgens afgeregeld

worden op een zo goed mogelijk oogpatroon. Op enige

degradatie als gevolg van de door het filter veroor­

zaakte fasevervorming moeten we daarbij wel rekenen.

Wanneer deze onoverkomelijk groot blijkt te zijn, is

groepslooptijd-correctie met speciale filtersecties

mogelijk.

56

4.3 De klokterugwinning

In 4.1 is al gezegd dat de pulsen van het gecodeerde

datasignaal dezelfde vorm hebben als in een polair

binair basisbandsysteem; daarom bleek het Nyquist­

criterium onveranderd van toepassing. Om deze reden

lijkt ook het klokterugwinningscircuit overgenomen te

kunnen worden van het binaire systeem. Dit is echter

r', i e the t g e val .

In fig. 21 zijn de gestyleerde oogpatronen van beide

systemen getekend, voor een oneindig hoge signaal/ruis­

verhouding en een CRO-karakteristiek met ex: = ,.

Het werkelijke oogpatroon voor Nyquist-pulsen verschilt

duidelijk van fig. 21a; bij een relatieve extra

bandbreedte cI....< zal jitter in de nuldoorgangen

optreden. Hier zal later nog op in worden gegaan.

1

-1

a.

1

o

-1

b.

Fig 21. Gestyleerde oogpatronen van een a. binair en

b. dicode datasignaal

Uit het signaal van fig. 21a kan met een nuldoor­

gongs-detector gevolgd door een PLL een referent ie­

kloksignaal gegenereerd worden. Het pseudo-ternaire

datasignaal van fig. 21b verschilt echter in 2

opzichten van het binaire en dit maakt het noodzakelijk

een ander klokterugwinningcircuit te gebruiken.

In de eerste plaats moet door het voorkomen van de

57

'nul'-puls een detector gebruikt worden, die schakelt op

het niveau tussen 0 en of tussen 0 en -1.

Zoals te zien in fig. 21b wordt dit drempelniveau

echter ook niet in aile gevallen op hetzelfde moment

overschreden. Een overgang van naar -1 zorgt b.v. voor

een snellere passering van dit niveau dan een overgang

van naar 0 of vice versa.

De PLL die voIgt op de niveau-detector, heeft echter

een lusbandh~eedte die veel Kleiner is dan deKl~k-

frequentie, zodat deze variaties in de nuldoorgangen

niet gevolgd kunnen worden. Hierdoor blijft de

fasejitter van de teruggewonnen referentie-klok tach

beperkt. Het resulterende klokterugwinningscircuit v~n

fig. 22 presteert echter essentieel slechter dan het

overeenkomstige circuit bij binaire tr~nsmissie.

PLlr ... ,

~PRE NIVO

FILTER lle.1:.e.clol"'r

P.D LOOP- -~

F"ILT£k

Ghempelveo

doc.k

Fig. 22. Klokterugwinningscircuit voor ternaire data

Uit fig. 22 zien we dat de niveaudetector vooraf­

gegaan wordt door een filter. Het blijkt namelijk dat

Nyquist-filtering dan wei optimaal is am lSI op de

samplemomenten te verwijderen, maar zeker niet voor de

klokterugwinning. Zoals reeds gezegd blijkt voor sterk

bandbegrensde pulsen duidelijk jitter in de nuldoor­

gangen op te treden. Dit geldt ook voor de doorg~ngen

over het drempelniveau van het pseudo-ternaire signaal.

Dit is geen essentieel verschijnsel, maar wordt dus

58

veroorzaakt doordat de CRO-karakteristiek niet optimaal

is om de intersymbool-interferentie tijdens de nuldoor­

gangen te elimineren.

Een banddoorlaatfilter met afsnij-frequenties 1/4T en

3/4T blijkt hiervoor beter te voldoen. (zie ref. [8]).

De hoog-af portie van dit filter wordt gevormd door het

Nyquist-filter, zodat het 'prefilter' in fig. 22 alleen

hoeft te bestaan uit een hoogdoorlaatfilter.

Voor de dimension~ring van het klokterugwinnings­

circuit zijn de natuurlijke frequentie W en den

dempingsfaktor 5 van de PLL van belang. In het type dat

gebruikt zal worden, een tweede orde PLL met 'high­

gain-loop' be!invloeden deze parameters de ruis- of

lusbandbreedte van de PLL als volgt:

(4. HI)

De optimale waarde van BL

voor de gebruikte bitsnelheid

van 1 Mbit/s ligt in de orde van 1kHz tot 10 kHz (zie

hiervoor ook hoofdstuk 4). De meest geschikte waarde zal

proefondervindelijk vastgesteld worden. De demping moet

vrij groot zijn om het effect van de jitter in de

gegenereerde klokfrequentie zo klein mogelijk te houden;

vanwege de ongunstige invloed op de ruisbandbreedte moet

$ echter niet groter dan 10 gekozen worden.

De fasedetector die in de PLL van fig. 22 gebruikt

wordt, is van het digitale type. oit maakt het mogelijk

om bovenstaand circuit te verbeteren door gebruik te

maken van de gedetecteerde data. oit 'data-aided'

circuit, dat overigens niet gerealiseerd is, gebruikt 2

detectoren om te bepalen of een nul is opgetreden.

Alleen dan wordt de bijbehorende overgang voor de

klokterugwinning gebruikt. Dit principe zou eenvoudig

ge~implementeerd kunnen worden met 2 niveau-detectoren

die op het voorlopige kloksignaal geklokt worden.

59

4.4. Afleiding van de drempelwaarde.

Voor de decodering van het pseudo-ternaire data­

signaal is een drempelwaarde nodig. De symbool-voor­

symbool detector gebruikt deze waarde om te beslissen

tussen b.v. 0 en 2A, maar ook voor de Ferguson-decoder

is zo'n drempelniveau noodzakelijk. Het circuit hiervoor

is gecombineerd met een beperkt werkende AGC die als

doel heeft de amplitude van de pulsen voor de decoder zo

constant mogelijk te houden. De decoder werkt door zijn

beperkte snelheid en nauwkeurigheid namelijk niet voor

alle puls-amplitudes even goed.

Een blokschema van het circuit is getekend in fig.

23.

SIGNAAL

IN

AC;,DC. LPF

SI6tJML IAIT

Fig. 23. Blokschema van het circuit voor AGC en

afleiding van de drempelwaarde.

De werking van het circuit is eenvoudig; m.b.v. de

gelijkrichter en het laagdoorlaatfilter wordt een

langzaam vari~rend signaal gegenereerd dat evenredig is

met de amplitude van het uitgangssignaal van de

regelbare versterker. Met de spanningsdeler kan dit

signaal precies midden in het oog van het oogpatroon

60

n C, ; '.:'>" !l :" S e '-, t e ~ ,j . He t; i g n a a 1 w0 l' d t. v e r vol g ens verge -

1 e c. e 'l r", e tee 1"1 1- e f e l' e 1"1 tie n i ve au; e e n -f 0 u t v e r s t e r k e r

regelt aan de hand daarvan de versterking van de

signaalverstel'ker bij.

Bij een per-fect werkende AGC zou het niet nodig zijn

een drempelwaarde aan de decoder toe te voerenj deze zou

dan op een vaste waarde ingesteld kunnen worden. Bij te

Kleine ingangssignalen zal een AGC de uitgangsamplitude

echter niet meer constant kunnen houden.

Het in -fig. 23 getekende laagdoorlaat-filtar bepaalt

de responsietijd van de AGC. Deze moet kort genoeg zijn

om de veranderingen in de ingangsamplitude te kunnen

volgen, maar mag niet reageren op bepaalde patronen in

de data. EI' is gekozen voor een RC-tijd van 1.5 ms,

zodat een serie van 10 nullen een daling van slechts %

in de drempelwaarde veroorzaakt.

Het nadeel van de aangebrachte traagheid is dat de

drempelwaarde en de AGC bij het begin van een sessie ook

lange tijd nodig hebben om 'op te komen'.

Met een andere vorm van AGC, die wel coherente AGC

genoemd wordt, zou dit te voorkomen zijn. Dit principe

is niet gerealiseerd, maar het onderwerp zal in hoo-fd­

stu~ 5 kort aangestipt worden; het hangt namelijk samen

met de draaggol-fterugwinning die daar beschreven wordt.

4.5. Implementatie van de basisband-ontvanger.

De schema's van de basisband-ontvanger zijn te vinden

in Appendix 3.4. De klokterugwinning, de drempelwaarde­

a-fleiding en het Nyquist--filter zijn gecombineerd tot

module.

Figuur A12 bevat het schema van de klokterugwinhing,

uitgevoerd naar het blokschema van -fig. 22. Het pre­

-filter is een eenvoudig eerste-orde hoogdoorlaat-filter

met RC-tijd 725 ns. Oit bleek in de praktijd de beste

61

waerde om de jitter in de nuldoorgangen te elimineren.

Het ~ilter is tevens gebruikt om een ~aseverschuiving te

bewerkstelligen waardoor de ~lanken van het terug­

gewonnen kloksignaal samenvallen met het meest gunstige

samplemoment.

De niveaudetecor wordt gevormd door een snelle

limiter. De weerstand in de collectorleiding van de

uitgangstransistor is klein gehouden om steile ~lanken

te verkl'ijgen.

De PLL is opgebouwd met discrete componenten.

De VCO gevormd door een TTL-IC, kan met P1 worden

ingesteld op een rust~requentie van MHz. De over-

drachtsconstante K~ van de VCO in het gebied rond MHz

is gemeten en blijkt 2.1~6 rad/Vs te zijn.

Als ~asedetector is een exlusive-or poort gebruikt.

In ~ig. 24b is een voorbeeld van de ingangs- en uit­

gangs-signalen getekend om de werking van de exclusive­

or als ~asedetector te verduidelijken.

us==1UII

UI.

a.

V1r-u-L+-+-

b c.

Fig 24. De exclusive-or als ~asedetector

a. poort b. signalen

c. gemiddelde uitgangsspanning als ~unctie van

~aseverschil tussen V, en V2

na ~iltering

De duty-cycle van het uitgangssignaal is a~hankelijk

van het ~aseverschil tussen de ingangsspanningen.

62

Integreren we de uitgangsspanning met het lusfilter, dan

krijgen we als functie van het faseverschl ~ de karak­

teristiek van fig. 24c. We zien dat het uitgangssignaal

van de fasedetector een gemiddelde waarde ongelijk aan

o heeft. Hiermee zal rekening gehouden moeten worden bij

het kiezen van de rustfrequentie van de VCO.

Omdat de logische niveau's van de exor exact vast

moeten liggen -het digit ale element wordt in feite

analuog gebruikt- wordt voor een (i.igh speed) CMOS type

gekozen. De logische niveau's van CMOS liggen op exact ~

en 5 Volt. Met deze gegevens is eenvoudig de fasedetec-

tor-constante van de exor aT te leiden: Kd

= 5/2~ V/rad.

De loop gain van de PLL wordt hiermee K0

Kd

1.6 MHz.

Als loopfilter kiezen we voor een zgn. lead/lag

filter met de karakteristiek zoals getekend in fig. 25a.

Door gebruik van dit type filter hebben we de mogelijk­

heid de dempingsconstante en de natuurlijke frequentie

van de PLL afzonderlijk te kiezen.

rFig. 25 Karakteristiek van het loopfilter

a. lead/lag filter b. als a. met extra hoog-afval

Het blijkt dat het uitgangssignaal van het lead/lag

filter nag teveel van de signaalcomponenten rond 2'MHz

doorlaat. Er is daarom nag een extra laagdoorlaatsectie

toegevoegd. De karakteristiek die ontstaat na toevoeging

van deze extra sectie zien we in fig 25b. De afsnij­

frequentie is zo groat gekozen dat de extra laagdoor­

laatsectie de parameters van de PLL niet be!nvloedt.

63

De gunstigste tijdconstantes van het filter zijn

proefondervindelijk vastgesteld op:

T 0.26 5, l2 10 ms, T"3 = 10 fS1

Dit levert voor PLL-parameters de volgende waarden op:

\f3liGJ = L~~'d :: 2.1 103 rad/sn

5 1= "2(,Jn t 2 :: 10.5

B ::_1 (.J (~ ;- 1/45 ) :: 1 1 kHz

L 2 n

De ruisbandbreedte van de PLL is vanwege de hoge

vereiste dempingsfactor vrij groot uitgevallen.

De 'data-aided' klokterugwinning, zoals eerder in dit

hoofdstuk besproken, zou hier waarschijnlijk verbetering

in kunnen brengen; de oorzaak van de hoge vereiste

demping lijkt namelijk de variatie in de passeringen van

het drempelniveau te zijn. (zie fig. 21b)

In fig. A13 van Appendix 3 is het circuit voor de

gecombineerde AGC en drempelwaardeafleiding getekend.

De regelbare versterker van fig. 23 is hierbij uitge­

voerd als een regelbare verzwakker, gevolgd door een

versterker met vaste versterkingsfaktor. Een FET,

ingesteld als spanningsafhankelijke weerstand, doet

dienst als verzwakker. Een alternatief zou zijn geweest

om de FET op te nemen in de terugkoppellus van de

versterker. De gekozen configuratie heeft als voordeel

dat de signaalspanning over de FET altijd constant is.

Een tweede voordeel blijkt te zijn dat de bandbreedte­

verandering die altijd het gevolg is van een verandering

in de versterking, in dit geval Kleiner is.

De AC/DC omzetter is uitgevoerd als een dubbelzijdige

gelijkrichter, die ook voor Kleine ingangsspanningen

64

nauwkeurig werkt, doordat de drempelspanning van de

diodes wordt gedeeld door de open-Ius versterking van

de opamp. Hiervoor moest daarom weI een breedbandig type

gekozen worden.

Het uitgangssignaal van de gelijkrichter wordt

gefilterd en versterkt door A3. De versterking is te

regelen met P2, zodat het uitgangssignaal gebruikt kan

worden als de drempelwaarde voor de klokterugwinning en

de decoder. Hiervoor moet deze spanning precies midden

in het oog van het oogpatroon worden afgeregeld.

A4 vormt de foutversterker en integreert de som van

de (negatieve) referentiespanning, in te stellen met P1

en de drempelwaarde. Het uitgangssignaal wordt gebruikt

om de verzwakker bij te regelen, waarmee de AGe-Ius

gesloten is. T2 dient om de uitgangsspanning van A4 'om

te klappen' volgens y = -1 - x. Dit is nodig omdat

verlaging van de gatespanning van de FET zijn weerstand

doet toenemen. De minimale weerstand van de FET is

ongeveer 2501L, zodat deze regeling de uitgangsspanning

constant kan houden voor een variatie van max. 15 dB in

de ingangsspanning.

Het schema van het Nyquist-filter is getekend in fig.

A14. Het is een conventioneel 4 de orde filter, opgebouwd

met breedbandige operationele versterkers. De component­

waarden zijn berekend aan de hand van de vereiste karak­

teristiek, die in 4.2 bepaald is. Vervolgens is het

filter afgeregeld op een zo goed mogelijk oogpatroon.

65

HOOFDSTUK 5: MODULATI~ EN COHERENTE DEMODULATIE

5.1. Vermogenseffici~ntie van het voorgestelde systeem.

In deze paragraaf zal de vermogenseffici~ntie van

datatransmissie met een draaggolfpiloot aan een nader

onderzoek onderworpen worden. Als referentie gebruiken

we hierbij de foutenkans als functie van Eb/N~ van het

optimale binaire basisband-systeem van formule (4.1).

De foutenkans van coherent gedetecteerde BPSK of QPSK

met ideale draaggolfterugwinning is namelijk hieraan

gelijk.

In de inleiding is al gebleken dat vergeleken met de

conventionele draaggolfterugwinning, het systeem met

draaggolfpiloot het nadeel heeft, dat de jitter in de

teruggewonnen draaggolf groter is. Draaggolfterugwinning

bij BPSK of QPSK met een niet-lineaire regenerator is

wat dat betreft beter, omdat daar de fasejitter nog

gedeeld wordt. We zullen nu berekenen hoe groot de

degradatie van de foutenkans is die door deze extra

fasejitter wordt veroorzaakt. Hierbij moet ook rekening

gehouden worden met het verminderde vermogen in het

datasignaal, vanwege het feit dat een gedeelte van het

vermogen voor de draaggolfpiloot gebruikt wordt.

Voor de foutenkans P van coherent gedetecteerde BPSKe

t.g.v. een fasefout ~ in de referentiedraaggolf geldt:

( 5.1)

( 5 . 2)

Om de totale foutenkans te krijgen, moeten we integreren

met de Kansverdeling van de fasefout:

"IT

P e Jp(~)-IT

66

In reT. L8] vinden we voor de kansverdeling van de

fasefout in een eerste orde PLL als functie van de SiN

in de Iusbandbreedte ~

e 01.. .cos ~

( 5.3)

0(e

Voor 0<» 1 mag 1121

(0<) benaderd worden door

zodat geIdt:

eo('[COS ~ - 1]

( 5.4)

Dit geeft tenslotte de volgende uitdrukking voor de

foutenkans:

Tr

Pe

-lr

eo( [cos ~ - 1]

--~;=======~.Q(\12( 1-P)Eb/NI2I'COS f) .d~V2~/o(

(zie ref. [9] p 21212)

( 5.5)

Hierbij is aangenomen dat we een fractie p van het

totale vermogen bestemmen voor de draaggolfpiloot, zodat

een fractie 1-p overblijft voor de data.

Als we de Iusbandbreedte van de PLL BL noemen, dan geldt

voor de signaal/ruisverhouding in BL :

p

( 5.6)

Door formule (5.5) met gebruik van (5.6) numeriek te

integreren, kan bij een aantal waarden voor p de Pe

versus Eb

/Nl2l-karakteristiek bepaald worden.

Hiervoor moet weI eerst een keuze gemaakt worden voor de

67

bandbreedte van de PLL BL

in samenhang met de bittijd T.

We zuIIen hier vooruitlopen op par. 5.3 waar BL.T = 0.01

de meest gunstige keuze zal bIijken te zijn.

De resultaten van de numerieke benadering zijn in

grafiekvorm te vinden in fig. 26.

~o

0.01

o

p = 0.063

r:,/ = -11. J.B

\ .\ ~.

I ~ \

I ideaal' \ .~.I \ ~

.LJ \\l' I \'\

\ p = 0.15'''\ ·v =- B cLB

\ \

\\\ \\ \\ \.\ \

\~\ \

10.11 -+-...,.----,-~-r__.....,..--r-__r-_T_u..,r_.,..--....,..--...,--_,

-l10

-11.0

Fig. 26. Foutenkans als functie van Eb

/N0

bij coherente

detectie van BPSK met draaggolfpiloot.

68

Zoals verwac~t, is de invloed van de fasefout voor niet

al te lage Eb

/N0

te verwaarlozen; de degradatie in dit

gebied is daar niet groter dan 10.log( 1-p). Voor lage

Eb

/N0

treedt weI een duidelijke verslechtering van de P eop door invloed van de fasefout, maar deze is zelfs voor

een relatieve piloottoonsterkte van -12 dB vrij klein.

Wat betreft de fasejitter lijkt het dus niet zinvol

om meer dan -12 dB relatief vermogen in de piloottoon te

stoppen. Verhoging van dit vermogen heeft natuurlijke

wp] pen ~unstig effect op de kans op 'joss-of-lock',

maar heeft als ongunstig bij-effect dat de asymptotische

degradatie voor hoge Eb

/N0

groter wordt. De keuze van

het pilootttoonvermogen hangt dus af van de E b /N 0 die in

een praktijksituatie op zal treden.

5.1. Lineaire modulatie met een draaggolfpiloot.

Zoals aangetoond in hdst 2, is het volgens F( D) 1-0

gecodeerde datasignaal uitstekend geschikt voor

modulatie met draaggolfpiloot. Het blokschema hiervoor

is getekend in figuur 27:

modlAl.lor

PRS LPF~ X BPF~c.ode.r

rv

toe cQrrier

Fig. 27. 8loKschema van de modulator.

69

De eigenlijke modulator wordt in het getekende

systeem gevormd door een vermenigvuldiger, die wordt

aangestuurd met het gefilterde datasignaal.

Het is eenvoudig in te zien dat door optelling van een

DC-component bij dit datasignaal een component met de

draaggolffrequentie in het gemoduleerde signaal

ontstaat.

Hiervoor is weI vereist dat de overdracht van de

vermenigvuldiger van signaalpoort naar uitgangspoort

li~eair is. In de praktijk wordt een d~bbelgebalanceerde

mixer (DBM) gebruikt en deze voldoet onder bepaalde

omstandigheden inderdaad aan deze eis.

Dmdat toch lineair gemoduleerd moet worden, is het

zinvol om het datasignaal te filteren v66r modulatie.

Een laagdoorlaatfilter is immers nauwkeuriger (eventueel

digitaal) te implementeren dan een banddoorlaatfilter

rond de gebruikte draaggolffrequentie van 70 MHz.

Behalve deze premodulatie-filtering is ook nog

postmodulatie-filtering nodig om de harmonischen van de

draaggolffrequentie te onderdrukken; de in de praktijk

gebruikte mixer is namelijk niet lineair met betrekking

tot beide ingangspoorten.

In hoofdstuk 4 is gekozen voor essenti~le filtering

in de ontvanger, zodat beide filters in de modulator

aIleen dienen om het spectrum te beperken. Binnen de

hoofdlob, dus voor f < 1/T mag het spectrum niet

aangetast worden.

Als premodulatie-~ilter is voor een vierde orde

Butterworth laagdoorlaatfilter met een bandbreedte van 1.2

MHz gekozen, met als modulus van de overdrachtsfunctie:

/}--'11 ( j f )1.... =

1

70

( 5.7)

Dit soort filter heeft een maximaal vla~~e karakteris-

tie~ en een afval van 24 dB/oktaaf boven de afsnij­

frequentie. Het bestaat uit 2 tweede-orde secties,

waarvan de overdrachtsfunctie is:

H(jf) =1

1

( 5.8)

o~ hiermee de gewenste karakteristiek te realiseren,

moeten de parameters als volgt gekozen worden:

a1

2.cos('T'1'/8) = 1.85

a 2 2 . cos ( 3rf/8) = 0. 765

f0

1.2 MHz

De afsnijfrequentie is vrij hoog gekozen, vooral

omdat in de buurt van deze frequentie, de groepslooptijd

van het filter op gaat lopeno De karakteristiek is

gete~end in fig. 28, samen met de spectrale vermogens­

dichtheid van het dicode-signaal.

I

itT..L2.T

!Hc-{JIp~QmocJl.L'Qi.ie

fi Lt,(l.\""

I

T

Fig. 28. Kara~teristiek van het premodulatie-filter

71

riet postmodulatie-filter dient om de harmonischen van

de draaggolffrequentie op 140 en 210 MHz, die ontstaan

door het niet-lineaire karakter van de mixer, te onder-

drukken. Ook intermodulatieprodukten van signaal en

draaggolf moeten verwijderd worden. Hiervoor zou een

eerste orde bandfilter voldoende zijn. Een tweede eis is

echter dat het spectrum binnen de hoofdlobben (tussen 69

en 71 MHz) intact moet blijven.

Dit is beter te realiseren door 2 naast elkaar

afgeste~~e bandfilters te gebruiken. Om ze~e~ te zijn

dat de amplitude-karakteristiek van het filter rond 70

MHz vla~ is, zal een bandbreedte van 7 MHz gekozen

worden. Met deze keuze zijn we ook verzekerd van een

lineaire fasekarakteristiek in het van belang zijnde

frequentiegebied. De kwaliteitsfaktor Q van het

postmodulatie-filter komt hiermee op 10.

Het gekozen tweede orde bandfilter is ook weer een

Butterworth-filter vanwege de eis van een maximaal

vlakke karakteristiek. Zo'n Butterworthbandfilter van

de tweede orde (in feite een vierde orde filter) heeft

de volgende overdrachtsfunctie:

k- (j QV) [1 f f O

= met v = fO

fV1 (Qv)4+

( 5 .9)

72

oeze karakteristiek kan gerealiseerd worden m.b.v. 2

eerste-orde bandfilters met centrale frequenties a.f~ en

f0

/a en een kwaliteitsfaktor Q', met

- ,a - a sin(-r1'/4) /Q en Q ' Q/cos(-r1'/4)

Voor Q='~ en f~ = 7~ MHz geldt: a = \J2I2~ en Q'=1~\f2,

zodat de twee bandfilters centrale frequenties van 72.5

en 67.6 MHz en een kwaliteitsfaktor van 14 krijgen.

De karakteristieken van de afzonderlijke filters, samen

met die van het resulterende tweede orde bandfilter zijn

getekend in fig. 29.

1Z.,S

Fig. 29. Karakteristiek van het postmodulatiefilter,

samengesteld uit 2 eerste-orde bandfilters

73

5.3. oraaggolfterugwinning ~ demodulatie.

In deze paragraaf zal het resterende deel van de ont­

vanger besproken worden, d.i. de coherente demodulatie

en de draaggolfterugwinning die daarvoor nodig is.

Het is niet eenvoudig een goede PLL te construeren voor

de gebruikte draaggolffrequentie van 7~ MHz, zodat

besloten werd het signaal met een mengtrap naar een

lagere frequentie (5 MHz) te transformeren.

X 8PF

I'

l.

krisl:.",[- r5" MH~oscillo.tot

Fig. 30. Blokschema van de mengtrap.

Het blokschema van deze mengtrap is getekend in fig.

30. De mixer bestaat, evenals de modulator van 5.2,uit

een geschakelde vermenigvuldiger. Het bandfilter dient

om de ongewenste mengprodukten uit te filteren. Dit

filter is vanwege de lage centrale frequentie en het

brede doorlaatgebied dat vereist is, uitgevoerd als de

cascade van een laag- en een hoogdoorlaatfilter.

Het hoogdoorlaatfilter is een eenvoudig eerste Qrde

filter met een afsnijfrequentie van 5~~ kHz. Dmdat het

laagdoorlaatfilter moet zorgen voor de eigenlijke uit­

filtering van de ongewenste mengprodukten, worden

hieraan hogere eisen gesteld. Er is gekozen voor een 4de

74

orde Butterworth Karar,teristieK met een -3 dB frequentie

van 10 MHz. De ongewenste frequenties rond 70 MHz worden

hierdoor met minstens 60 dB verzwaKt.

In het volgende gedeelte kunnen we de aanwezigheid

van de mengtrap vergeten en uitgaan van een draaggolf­

frequentie van 5 MHz. Het circuit voor de terug-winning

van deze draaggolf is getekend in fig. 31.

BPF + J P.D.LOOP

I--

FILTER

~i looH oonfille r limiter

VCO

\ --"X v

PLL

Fig, 31. Circuit voor de draaggolfterugwinning.

Allereerst zullen de circuits besproken worden die

voorafgaan aan de PLL. Oat zijn het zgn. piloottoon­

fi:ter, de faseverschuiver en de limiter.

Met piloottoonfilter is een bandfilter, dat smal is

t .. , v. de breedte van het data-spectrum en dat dat dient

ome modulatie rond de piloottoon weg te filteren,'

~p' ~ag op het eerste gezicht vreemd lijken dat dit

~l -~ttoonfilter noodzakelijk is; een PLL kan immers

De- 'louwd worden als een verstembaar bandfilter dat zeer

Si1',-' gemaakt r.an worden. Het bandfilter voor de PLL is

75

echter nodig vanwege de limiter, die aan de fasedetector

van de PLL voorafgaat. Hierin treedt namelijk door het

inherente niet-lineaire karakter AM/PM-conversie op en

daarmee fasevariaties (afhankelijk van het datapatroon)

in de uiteindelijk teruggewonnen draaggolf.

De eisen die aan het piloottoonfilter gesteld moeten

worden zijn onderling tegenstrijdig. Enerzijds moet

zoveel mogelijk modulatie verwijderd worden om de

fasejitter in de draaggolf zo klein mogelijk te houden.

Anderzijds mag de piloottoon, die enigszins in

frequentie verschoven kan zijn t.o.v. zijn nominale

waarde van S MHz door het filter als gevolg daarvan niet

aangetast worden.

De amplitude is daarbij niet van belang; het filter

wordt toch gevolgd door een limiter. Het is echter weI

belangrijk dat de door het filter veroorzBakte fa sever­

schuiving niet te groot wordt bij een variatie van de

piloottoonfrequentie. Zo'n faseverschuiving veroorzaakt

namelijk rechtstreeks een fasefout ~ in de teruggewonnen

draaggolf en daarmee een vermindering van het uitgangs-2

vermogen van de demodulatortrap van 1~.log(cos ~).

We zullen nu eerst het vermogen van de modulatie

berekenen dat resteert aan de uitgang van het piloot­

toonfilter. Hierbij gaan we uit van een tweede orde

Butterworth-bandfilter met de overdrachtsfunctie van

(S.Hl)

. df1

1=

(5.9). Bij de berekening gebruiken we echter het

laagdoorlaat-equivalent en we veronderstellen verder dat

aIle vermogen in de hoofdlob(ben) van het spectrum zit.

Het vermogen in de modulatie na filtering is dan:

1/ 'I'

i' = oj G/f).!h(f)1 2df

1/'l'

Jsin4 elf f ']~) .

o (f'T)2.

76

NumerieKe integratie van (5.10) geeft als resultaat een

relatief vermogen in de restmodulatie van -22.2 dB voor

B = 100 kHz en -14.7 dB voor B = 200 kHz vergeleken met

het vermogen in de modulatie v~or het filter.

(De genoemde bandbreedtes komen overeen met fL

50,

resp. 100 kHz voor het equivalente LPF).

Rekening houdend met het feit dat het vermogen in de

draaggolfpiloot ook nog maar een fractie van het totale

vermogen is ( -12 tot -8 dB), wordt voor een bandbreedte

van 100 kHz, dus een Q van 50 gekozer,. Met cen bereke­

ning, analoog aan die voor het postmodulatie-filter,

voIgt dan voor de afzonderlijke, naast elkaar afgestemde

eerste orde bandfilters:

Ia = 1.0071, Q

f 0 1 = 5.035 MHz, 4.965 MHz.

Voor de fasekarakteristiek van dit filter geldt:

~( f)

met v

arctan (Q'v1

) - arctan (Q'v2

) (5.11)

Met formule (5.11) is eenvoudig te berekenen dat een

verschuiving van de nominale frequentie van 5 kHz resul­

teert in een degradatie van 0.09 dB, terwijl een ver­

schuiving van 10 kHz al een degradatie van 0.38 dB

geeft. Hieruit blijkt dat de keuze van het piloottoon­

filter vrij kritisch is. Als in de praktijk blijkt dat

een verbreding van het filter geen ongunstige invloed

heeft op de BER, zal de bandbreedte van 100 kHz iets

vergroot kunnen worden.

De limiter van fig. 31 is noodzakelijk om de eigen­

schappen van de PLL constant te houden bij vari~rende

ingangsspanning. De uitgangsspanning van de fasedetec-

77

tor, uitgevoerd als de be~ende scha~elende vermenigvul­

diger, is namelij~ evenredig met de ingangsspanning.

Dit bete~ent dat ook de fasedetectorconstante evenredig

is met de ingangsamplitude.

Als alternatief voor de limiter zou ook een AGC-

circuit gebruikt kunnen worden. Hierop zal aan het eind

van deze paragraaf kort worden ingegaan.

In de lock-toestand is het uitgangssignaal van de VCD

van fig. 31 900

uit fase met het ingangssignaal van de

PLL. Dmdat de demodulator ec~ in-fase draaggolf nodig

heeft, is na het piloottoonfilter nog een faseverschui­

vel' toegevoegd. Zoals we ook al gezien hebben bij de

behandeling van het piloottoonfilter, treedt op de flank

van een bandfilter een faseverschuiving 0Pi voor de

faseverschuiver kan dus ook een eenvoudig bandfilter

gebruikt worden. De afregeling kan gebeuren op een

maximaal uitgangssignaal van de demodulator.

Dan ~omen we nu toe aan de eigenlijke PLL. Hiervoor

zal een tweede orde 'high gain loop' gebruikt worden,

zodat de dempingsfaktor en de lusbandbreedte afzonderlik

gekozen ~unnen worden. Voor de keuze van de laatste

parameter moet een compromis gezocht worden tussen de

thermische ruis en de faseruis van de draaggolf. Een

Kleine BL

geeft een goede ruisonderdrukking, maar de Ius

~an door zijn traagheid de fasevariaties van de draag­

golf niet volgen.

Om het bovengenoemde compromis te vinden, is het

nodig om de faseruis precies te quantificeren.

Dit is nog weI mogelij~ voor de Doppler-shift in het

geval van satelliet-communicatie (zie ref. [12] App B)

De instabiliteiten van oscillators en VCD's zijn echter

mindel' eenvoudig te berekenen en dit kan leiden tot een

~euze van BL

, die vervolgens in de praktijk niet

optimaal blijkt te zijn. (zie ref. [leI])

'78

In sommige gevallen wordt de verkleining van BL

inderdaad beperkt door de faseruis, maar vaker zal het

acquisitie-gedrag van de PLL de beperkende faktor

vormen. Een belangrijke grootheid in dit verband is het

vanggebied van de PLL; dit is het maximale verschil

tussen ingangs- en VCO-frequentie waarvoor nog snelle

acquisitie - binnen periode van het verschilsignaal -

mogelijk is.

De acquisitie-tijd binnen het vanggebied is behalve

van de loop-SIN en het aanvankelijKe trequentie- en

faseverschil, ook afhankelijk van BL

. Goldman toont in

ref. [13] met computersimulaties aan dat deze acqui­

sitietijd in de ordegrootte van 10/BL

is. In deze tijd

worden 10/BL

T bits verstuurd, die dus niet ontvangen

worden. Een bericht moet daarom voorafgegaan worden door

een zgn. 'preamble' met 10/BL

T loze bits. Om deze

preamble in lengte te beperken is het niet verstandig

BLT te klein te kiezen; voor een waarde van 0.01 is al

een preamble van 1000 bits nodig.

De bovengrens van BLT wordt in ons systeem vooral

bepaald door de breedte van het gat in het spectrum.

Als het lusfilter te breed is, gaat de modulatie, die

niet door het piloottoonfilter is verwijderd, als

storing optreden.

Bij wijze van compromis tussen al deze effecten, zal

voor een lusbandbreedte van 10 kHz gekozen worden.

Als de snelheid van de Ius minder belangrijk is, kan

BL

nog enigszins verkleind worden; bij een bitsnelheid

van 1 Mbits/s en de daarbij behorende breedte van het

gat in het spectrum kan de lusbandbreedte echter

nauwelijks groter gemaakt worden.

Het laatste onderdeel van fig. 31 dat nog besproken

moet worden, is de coherente demodulator. Deze vermenig­

vuldigt het signaal eenvoudigweg met de teruggewonnen

draaggolf en levert het datasignaal af aan de basisband-

ontvanger.

?9

Tot slot van deze paragraaf is in fig. 32 de al

eerder genoemde alternatieve uitvoering van het PLL­

circuit getekend, waarbij de limiter is vervangen door

een AGC. Dit principe biedt in ons systeem bijzondere

voordelen omdat uit het gemoduleerde signeal met draag­

golf-pi loot zeer eenvoudig een regelsignaal voor deze

AGC is af te leiden. In het uitgangssignaal van de

demodulator is deze piloot namelijk aanwezig als een

DC-component. Zoals te zien in fig. 32 is ook geen

piloottoonfiltc.' me~r nodig vanwegE het ontbreken van de

limiter.

t------'l PLL

[f X,r

T damo..... l.. l:.ot

LPF "'

Fig. 32. Draaggolfterugwinning met coherente AGC

In deze configuratie worden wel zeer hoge eisen

gesteld aan de lineariteit van de fasedetector; niet­

lineariteiten in dit element veroorzaken gegarandeerd

AMjPM-conversie in het sterk amplitude-gemoduleerde

signaal.

80

-; e t v 0 0 I' 1.1 eel v d n I] e z e I,' 0 r m van A;::; C, c i ewe] c () 'l ere n t e

'-I GC g "" ,-, 0 e md w0 r- d t ! z j e r l:o f, [8 ] ), i '3 d e '3 n e 1 h e i ,j wa arm e e

amplitude-varidties gevolgd ~unnen worden; hel regel­

signaal wordt weI door een laagdoorlaatfilter geleid,

maar dit dient aIleen om het datasignaal weg te filte­

ren, Het nadeel is dat de AGe 'in lock' moet komen en

tevens het in lock Kamen van de PLL be!nvloedt, doordat

bij acquisitie het signaalniveau nag niet constant is.

Vanwege deze nadelen is gekazen vaal' de conventionele

uitvoering van fig. 31.

5,4. Implementatie van modulator en demodulator

De schema's van de modulator met bijbehorende

circuits zijn te vinden in Appendix 3.1.

Het premadulatie-filter is opgebouwd met breedbandige

aperatianele versterkers, terwijl vaal' het pastmadu­

latie-filter parallelresonantiekringen met transistoren

zijn gebruikt. De Q-faktar van deze filters is vast

ingesteld met parallelweerstanden. Hierbij maest van­

zelfsprekend ook steeds de ingangsimpedantie van de

valgende trap meegenamen worden.

Beide filters worden m.b.v. emittervalgers ap een

uitgangsimpedantie van 50 SL gebracht.

De eigenlijke modulator bestaat uit een zgn. dubbel­

gebalanceerde diaderingmixer van het type SBL-1, waarvan

de apbauw in fig. 33a getekend is (zie ook ref. [15]).

De ingangen en uitgangen van dit element zij aange­

past voor een 50 .n. -systeem. De LO-ingang wordt aange­

stuurd door de externe 70 MHz kristaloscillator met een

vermogen van +10 dBm. Dit niveau is van be lang in ver­

band met het relatieve niveau van de draaggolfpiloot,

dat overigens met P1 ingesteld kan worden. Het niveau

va~ de draaggolf moet hoag genoeg zijn om de diodes in

de mixer aan te sturen.

81

Q.

o.r:

I lK RESISTOR I-...I """'IIiI~

-90 t

1\\ !

'III o RF PHASEANGLE

-~\ ! I

i \.9(l

SV 51C,"lAL VOL T5" -sv

b.

Fig. 33 a. Opbouw van de dubbelgebalanceerde diodering-

mixer (zie ref. [15]). b. Karakteristiek

van de IF-poort (zie ref. [14])

Zoals te zien in de karakteristiek van de mixer van

fig. 33b is de fase-versus-ingangsspanning van de IF­

ingang aIleen lineair voor Kleine ingangsspanningen.

Het niveau van het gefilterde datasignaal wordt daarom

beperkt tot ongeveer 0.5 Vtt

.

Het schema van de mengtrap die het signaal rond ?~

MHz naar 5 MHz transformeert, is te vinden in App. 3.2.

De 75 MHz kristal-oscillator is een zgn. Butler emitter­

volger oscillator; dit type oscilleert stabiel en is ook

te gebruiken met overtone-kristallen. Met C1 is de

frequentie op exact 75.0 MHz af te regelen. Met behulp

van een emittervolger wordt het oscillatorsignaal

aangepast op de 501l-ingangsimpedantie van de mixer.

Het uitgangsniveau van de oscillator is ongeveer +7 dBm.

De vermenigvuldiger is weer uitgevoerd met een SBL-1

dioderingmixer. Deze wordt gevolgd door een passief

laagdoorlaatfilter voor de onderdrukking van de meng­

produkten. Het gefilterde signaal wordt daarna versterkt

en gebufferd.

82

Appendix 3.3 bevat de schema's van de coherente demo-

dulator. Het piloottoonfilter van fig. A9 bestaat uit 2

parallelresonantiekringen met transistoren, gevolgd door

2 versterkertrapjes. Een derde paralllelresonantiekring

verzorgt de benodigde faseverschuiving.

De PLL van fig. A1~ is opgebouwd uit ~~n IC, de XR­

215. De fasedetector bevat tevens de limiter; vanaf een

ingangsspanning van 25 mV is de fasedetector-con-rms

stante r.d

gelijk aan 2 V/rad. De VCO-overdrachtscon-

stante K~ kan naar believen met externe componenten

ingesteld worden, zie hiervoor de betreffende datasheets

van het IC. Omdat we een 'high gain loop' met hoge K0

Kd

6willen, is een vrij hoge K~ van 1.9 1~ rad/Vs gekozen.

De totale loop gain van de PLL wordt dus: K0

Kd

= 3.8 MHz

Om hiermee de gewenste parameters van de PLL

(S = 0.7 en BL

= 10 kHz) te realiseren, zijn de volgende

tijdconstantes van het in fig. 34 getekende lead/lag

lusfilter nodig:

T,

L =1

1~.3 ms

75 jJ s

De weerstand R1

is hierbij al in het PLL-IC geiin­

tegreerd.

Fig. 34. Het gebruikte loopfilter

Als laatste onderdeel zal de coherente demodulator

83

van Fig. All worden besproken. Ook deze is opgebouwd uit

e~n enkel IC, de LM 1496. Dit is een zgn. dubbel­

gebalanceerde modulator/demodulator en is qua werking

vergelijkbaar met de dioderingmixer. Het voordeel van

het IC is dat het draaggolfvermogen minder hoog hoeft te

zijn. Bij het gebruikte draaggolfvermogen en de toege­

paste collectorweerstanden is de 'conversion gain',

de verhouding tussen de ingangsspanning (rond 5 MHz) en

de gedemoduleerde uitgangsspanning, gelijk aan 0.9.

Na buffering van het gedemoduleerde signaal met een

emittervolger is dit klaar om toegevoerd te worden aan

de basisband-ontvanger.

84

6; - .----"---_._-

:, rloofjstu~, _' is reeds een serie meetr'esultaten van

dE MLSE-decoder gepresenteerd, In dit hoofdstu~ zullen

een aanlal P -versus-E IN~-metingen van de modem in zijne b <J

geheel worden beschreven.

Het feit dat aan de zendkant een lineaire modulator

is toegepast, maakt een eenvoudige methode van ruistoe­

voeging mogelijk. In de conventionele methode wordt ruis

bij het signaal opgeteld aan de ingang van de ontvanger.

Omdat de spectrale dichtheid van dat signaal rond 70 MHz

geconcentreerd is, moet de ruis zich ook in een band

rond deze frequentie bevinden. Praktische ruisgener~to­

ren produceren echter een ruisspectrum dat slechts vlak

is van 0 tot enkele tientallen MHz. Het uitgangssignaal

van de ruisgenerator wordt daarom in frequentie omhoog

getransformeerd, door het te mengen met een hogere

frequentie. Deze mengfrequentie moet voldoende ver

verwijderd zijn van 70 MHz om geen storing te veroor­

zaken. In de praktijk zal het nodig zijn om de ruis aan

de uitgang van de mixer nog te filteren vanwege de in

deze mixer geproduceerde intermodulatie-vervorming en

harmonischen van de mengfrequentie.

Zoals reeds gezegd is in ons geval een eenvoudiger

methode te gebruiken; de ruis kan namelijk v66r de

modulator toegevoegd worden. Het omhoog mengen en filte­

ren van de ruis gebeurt dan automatisch in de modulator.

Deze methoae van ruistoevoeging is aIleen bruikbaar als

aan de ingang van de ontvanger de ruis in een voldoende

groot frequentiegebied rond 70 MHz wit is. Metingen van

het ruisspectrum na de modulator tonen aan dat dit

inderdaad het geval is.

Op Dasi~ van deze methode van ruistoevoeging in de

zendel' is een opstelling voor BER-metingen gebouwd,

waarvan het blokschema in fig. 35 getekend is.

85

ONTVl\NGER

ERRORDET.

-,II

ME.ET-I--~ RM5FILTER mete.r

---,,..-----, IN~iUisfil~er I

- - - __ JL

Z.E:.NDER

r-----------,I I I

DATA I PRS -(£)- MOOU- IGEN. co~er LATOR I

I I I

L ___ - - ____ J

RUIS-GEN.

Fig. 35. Opstelling voor het meten van de BER-versus­

Eb/N0-KaraKteristieK van de gebouwde modem.

De 8ER wordt gemeten met de Error Detector, die auto­

matisch synchroniseert op de datareeksen (met herha-. 10

llngslengte 2 -1 bits) die door de Data Generator

aangeboden worden.

De parameter Eb

/N0

wordt d.m.v. 2 afzonderlijke

metingen als voIgt bepaald:

1. Het signaalvermogen 5 v66r het Nyquist-filter wordt

Met de RM5-Voltmeter gemeten, zander tussenschakeling

van het in fig. 3~ geteKende meetfilter. Deze meting

hoeft maar eenmaal uitgevoerd te worden. De gemiddelde

energie per bit voIgt dan eenvoudig met Eb

= S.T,

waarin T de bittijd is.

2 Het ruisvermogen N wordt op hetzelfde referentiepunt

gemeten. maar nu met tussenschakeling van het meet­

filter. Uit dit geMeten ruisvermogen voIgt de ruisdicht­

heid N0

na deling door de ruisbandbreedte van het

meet~ilter. Hiervoor wordt een eenvoudig eerste-orde

laagdoorlaatfilter gebruiKt met de (exact beKende)

a~snij~requentie f0

.

86

'\ ;., wed e C1 \1 E' r" !''=; c; h t sf \Inc [ i e van he t me e t f i 1 t e r H( f )

" '.: .:c: '" C il, ,j a!l g e ~ ,:; t v 0 0 rile t r u i s v e r m0 g en:

2IH(f)1 df

00

N. J1+[} If .J 2

o

df

( 6. 1)

Hiermee kan Eb

/N0

berekend worden uit de gemeten sig­

naal/ruisverhouding:

2N nN

( 6.2)

Het resultaat van de uitgevoerde metingen is te zien

in de grafiek van fig. 36. Als referentie zijn in deze

figuur de idea Ie foutenkromme van BPSK met coherente

detectie en de theoretisch verwachte foutenkromme van

het gebouwde modem geteKend. Bij het construeren van

laatstgenoemde kromme is rekening gehouden met de degra­

datie door het gebrui~ van de draaggolfpiloot zie

hdst.S, i.h.b. fig. 26) en de degradatie die wordt

veroorzaa~t door de MLSE-decoder. De laatstgenoemde

degradatie is een verhoging van de foutenkans met een

faktor 4 bij hoge Eb

/N0

.

van de MLSE-decoder niet

Bij lage Eb

/N0

is de prestatie

exact berekendj voor het

constl'ueren van de verwachte foutenkromme in dit gebied

is daarom uitgegaan van de simulatieresultaten van

hoofd3tul<.3.

Omdat vermoed werd dat het meest kritische gedeelte

van ~e modem de klokterugwinning is, is een identi.ke

serie metingen uitgevoerd met de klokken van zender en

ontvanger doorverbonden. Ook de kromme die uit deze

87

'T, "" L i-, ~; t:; ,-, i; g e I~ (J II 's t rue e r- C), i s t e v i n dell i II f' i g, 3 6 ,

0,5 Gl'

1. Ideale foutenkromme van BPSK

met coherente detectie.

2. Verwachte kromme voor de

gebouwde modem.

3. Gemeten BER bij ideale

klokterugwinning.

BEG van de complete modem.

1,

DRAAGGOL F P ILOOT

bL; T ::: 0,01..

1.0·!>'~I--"""--'-""",--,-""""---.-...,....---r-...,.....L......L....,.J...L.,.------

-41.0

o

-310

_So

iO

~ iBERI

--i!S -h, ::-'''~ulL:Jat "M,-' ,je BlCR-metingen met de complete

modem_

88

C 0 r\l C L U:; I c: S EN AANBEVELINGEN.

Uit de meetresultaten van hoofdstUK 6 kan gecon-

vande verwachte PeT.o.v.

2.2 dB heeft voor Pe

ideale coherente detectie.

cludeerd worden dat de modem een E /N~-degradatie van-4 b '"

10 vergeleken met BPSK met

het gebouwde systeem treedt nog een degradatie van 1.0

dB op.

Zoals de BER-metingen met doorverbonden zender- en

ontvangerklok aantonen, is de degradatie voor een groot

deel te wijten aan de niet-ideale klokterugwinningj bij

een ideale referentie-klok in de ontvanger is de degra--4

datie bij een foutenkans van 10 verminderd tot 0.5 dB.

De al eerder genoemde 'data aided'-techniek voor de

klokterugwinning zou gebruikt kunnen worden om het

systeem op dit punt te verbeteren.

De resterende degradatie van 0.5 dB is waarschijnlijk

voor een gedeelte te wijten aan fasevervorming in het

ontvangfilter. Het oogpatroon na het Nyquist-filter

blijkt namelijk enigszins scheef te zijnj het meest

gunstige samplemoment ligt niet op het punt midden

tussen de nuldoorgangen waar de signaalamplitude het

grootst is. Om hier verbetering in te brengen zou het

Nyquist-filter uitgebreid kunnen worden met groepsloop­

tijd-correctie.

Verder verdient het zeker aanbeveling om het beschre­

ven principe van coherente AGC in de praktijk uit te

testen, omdat het enkele grote voordelen biedt boven het

conventionele systeem. In de eerste plaats kan het

benodigde drempelniveau voor de decoder eenvoudig uit

het regelsignaal van de AGC afgeleid worden. Verder

wordt door toepassing van dit systeem de modem veel

beter geschiKt voor kanalen met sterke 'fading'. Het

laatste voordeel van de coherente AGC is, dat het

kritische piloottoonfilter niet meer nodig is.

89

8m de spectrale effici~ntie van de modem te verbe-

teren, zou modified duobinary codering in plaats van

dicode gebruikt kunnen worden. De decoder voor dit

systeem moet dan bestaan uit 2 parallel werkende 1-0

decoders.

Een tweede interessante mogelijkheid voor het

verkrijgen van een hogere spectrale effici~ntie is

enkelzijband-modulatie van het dicode-signaal. Vanwege

het nulpunt voor de draaggolffrequentie na modulatie is

het uitfilteren van ~~n zijband mogelijk met praktische

filters. In ret. [17J wordt een modem beschreven dat

gebruikt maakt van dit principe.

De moeilijkheden met het terugwinnen van het kIok­

signaal bij de ontvanger kunnen worden vermeden door als

draaggolf een harmonische van de klokfrequentie te

gebruiken. Lender beschrijft in ref. [16] een modem

waarin de draaggolffrequentie geIijk is aan de kIok­

frequentie, en waarin als gevolg daarvan de draaggolf­

piloot met geheel digitale middelen aan het gemoduleerde

signaal kan worden toegevoegd.

Afgezien van het gebruik voor plaatsing van een

draaggolfpiloot wordt PRS ook gebruikt als middel om de

spectrale effici~ntie van overigens conventionele BPSK­

modems te verbeteren; dit gebeurt dan vaak d.m.v. duobi-

nary codering met F(o) + o.Met enkele wijzigingen in de metric ~ is de in hdst. 3

beschreven MLSE-decoder oak voor de decodering van

duobinary bruikbaar.

Voor basisband-transmissie wordt ook vaak gebruik

gemaakt van pseudo-ternaire codering. De bekende AMI- of

bipolaire code komt overeen met differentieel gecodeerde

1-0. Ook voor de decodering van deze code

schreven MLSE-decoder zijn nut bewijzen.

90

kan de be-

L1TERATUUR:

[1] Shanmugan K.S., 'Digital and Analog Communication

Systems', New York: John Wiley & Sons, 1979.

[2] Feher K., 'Digital Communications: Satellite/Earth

Station Engineering', Englewood Cliffs:

Prentice-Hall lnc., '983.

[3] Kabal, Pasupathy, 'Partial Response Signalling',

IEEE Transactions on Communications, Vol. COM-23,

pp 921-934, September 1975.

[4] Forney G, 'Maximum-Likelihood Sequence Estimation

of Digital Sequences in the Presence of Intersymbol

Interference', IEEE Transactions on Information

Theory, Vol. 1T-18, pp 363-376, May 1972.

[S] Kobayashi H, 'Application of Probabilistic Decoding

to Digital Magnetic Recording Systems', IBM Journal

of Research and Development, Vol. 1S pp 64-74,

January 1971.

[6] Ferguson M, 'Optimal Reception for Binary Partial

Response Channels', Bell Systems Technical Journal,

Vol. S1, p 493-SelS, Feb 1972.

[7] Kobayash H, 'Correlative Level Coding and Maximum-

Likelihood Decoding' IEEE Trans. on Information

Theory, Vol. 1T-17, pS86-S94, sept 1971.

91

C8] Gardnel' F.M., 'Phaselock Techniques', 2nd Edition,

New York: John Wiley G Sons, 1979

[9J Viterbi A.J., 'Principles of Coherent Communications',

New York: McGraw-Hill, 1966.

[10J Nagelhout J Th, 'Een 8.448 Mbitjs QPSK-modem voor beeld­

telefonie-experimenten via communicatiesatellieten',

Afstudeerverslag TH Eindhoven, 1983.

[11J AI-Nasser F, 'Tables shorten design time for active

filters', E:ectrQnics Magazine 800ks: Active FilLers,

New York: McGraw-Hill, 1980.

[12J Arnbak J C, 'Digital Transmission Systems',

College-syllabus TH Eindhoven, 1984.

[13J Goldman 'Second-order phase-locked loop acquisition

time in the presence of narrow-band Gaussian noise',

IEEE Trans. Comm. Vol. COM-21, p29?-300, April 19?3.

[14J Andren C, 'PSK sidebands reduced by premodulation

filtering', Microwave Journal, Vol. 21, no 2, Jan 19?8.

[15J Mini-Circuits, 'Get The Most From Mixers',

Application Notes, Mini-Circuits Laboratory

[16J Lender, 'Correlative Data Transmission with Coherent

Recovery Using Absolute Reference', IEEE Trans. Comm.

Techn., Vol. COM-16, p 108-115, Feb 1968.

[17J Fripiat J.M. 'Synchronous modems for data transmission

on a group band circuit', Philips Telecommunication

Review, Vol. 33, No.2, p 68-85, 19?5.

92

APPENDIX 1: BESCHRIJVING VAN DE SIMULATIEPROGRAMMA'S

In fig. A1 en A2 zijn de flow charts van het

Ferguson- resp. het Forney-algoritme getekend.

Van elk algoritme zijn een aantal programma-versies

gemaaKt, maar de basisstructuur is steeds hetzelfde.

AIle programma's bevatten behalve de decoder oak nag de

encoder en het kanaalj deze zijn niet in de flow ch~rts

opgenomen. Verder wordt in de programma's het aantal

fouten berekend, waarvoor het nodig is oak de ingangs­

bits ~~ een register te vp.rtragen. Als pul~niveau's van

het driewaardige datasignaal is steeds -2, 0 en 2

genomen, i.p.v. -2A, 0 en 2A zoals in het voorafgaande.

Bij het invoeren van de gevraagde standaarddevi~tie v~n

de kanaalruis moet hiermee rekening gehouden worden. d

kan omgerekend worden naar de signaalruisverhouding met

de formule SIN = 2/~. In de zgn. 'trace-mode' maken de

programma's in elke slag van het algoritme een aantal

variabelen zichtbaar. De namen hiervan corresponderen

met de in het voorafgaande gebruikte namen. Zo staat ZK

voor zk en YHK voor Yk .

Als voorbeeld zijn achter in deze appendix na de

flowcharts de listings van de programma's DICODE,

FERGUS02 en FORNEY2 afgedrukt. AIle programma's zijn

vanzelfsprekend oak op schijf opgeslagen, samen met een

aantal hulpbestanden voor het compileren en linken.

De programma's zijn geschreven in Pascal voor gebruik

op een MS-DOS computer. Voor aIle programma's geldt dat

ongeveer 100.000 bits per uur kunnen worden gesimuleerd.

De snelheid wordt daarbij vrijwel geheel bepaald door de

random number generators. Deze bestaan uit 3 procedures

uit een FORTRAN-bibliotheek met numerieke routines

(NAGLIB)

De routine G05CAF genereert een getal tussen 0 en .,

met een uniforme verdeling. Door deze waarde af te

93

ronden, ontstaat een geheel getal met de waarde 0 of 1.

De routine G05DDF levert een normaal verdeelde waarda

met een gegeven gemiddelde en standaardafwijking.

De routine G05CBF dient am de beide andere routines te

initialiseren. Bij het aanroepen van G05CBF moet een

startwaarde gespecificeerd worden. Deze startwaarde moet

bij het draaien van het programma ingegeven worden.

Bij gelij~2 stertwaarde wordt een identieke ra&ks bits

en ruissamples gegenereerd.

Het gebruiken van een FDRTRAN-bibliotheek in een

Pascal-programma is in dit geval mogelijk omdat de

compilers van dezelfde fabrikant zijn. (MicroSoft)

Deze heeft voor beide compilers identieke datastructuren

etc. gebruikt, zodat compilanden van beida compilers

gecombineerd kunnen worden. Er zijn echter weI

verschillen m.b.t. de parameter-overdracht in Pascel en

FORTRAN. De laatste kent aIleen 'call by reference' en

gebruikt bovendien 32-bit edressen. Dit komt overeen met

de zgn. VARS-parameters van Pascel.

ini tialisatie

vo~endsample

DELTA= ~K + 1

N

+ MERGE:

.J

- MERGE

DELTA: = ZK-l DELTA := z'K+ 1

P:::.P+1.

N

c.ornple.me.nlee..r bilso ~ P in b~Het"

5chuif bi-lS·., bl.l1~r 1 plQQl:.st'\QC.\t I"ecilt:.s. bit. () '.= 5.9 n(OELTA)

Fig. A1: Flowchart van het Fergu50n-algoritme

NEE

~u{;; or ffa.. ts PHltJ~ --, rUt lIelltn)

comple.rne.nteel'"buHc.r van bil:. 0

t."," PMIN

N

J

NHAX = PHAX=O Jetit- htJC tt"eVt r",thlc =1.

NEe;.

JA

"NHIN := ~k

PHrN: =0

Fig. A2: Flowchart van het Forney-algoritme

96

'" -=. ~ 7 >-::1 ...bk,us~ .

N

N

NM1N =PHIN :: 0o!\ok :-,.-1

J

NI1IN:= PMIN : =0~b :=-1

J

NA

NI1AX := "'kPMAX:= 0

SChl.lif bil:.s in buffer 1 placltsnc\C•. 1- rec..hts. bit 0:= t k

9.'

LISTING VAN HET PROGRAMMA DICODE(bit-voor-bit decoder)

PROGRAM OICOOE (INPUT. OUTPUT) ;

VARRUNS. J. ERRORS, START: INTEGER;BPRUN. I : INTEGER4;BERJ, BER. DUMMY. GIGMA. MEAN: REAL;NOW STRING (11);TRACE CHAR; {hulpvariabelen}

XK. YK.P~.cKMIN1.PKMIN2.BK.BKMIN1.BKMIN2 INTEGER;{variabelen zender}

ZK : REAL;

XHK. YHK : INTEGER; {variabelen ontvanaer}

PROCEDURE G05CBF (VARS A : INTEGER); EXTERN;FUNCTION G05CAF (VARS B : REAL) :REAL; EXTERN;FUNCTION G0500F (VARS A:REAL; VARS B:REAL) :REAL;EXTERN;PROCEDURE TIME (VAR S:STRING) ;EXTERN;

BEGIN {MAIN PROGRAM}

BER :. 0;DUMMY:· 0;MEAN :. 0;PKMIN1 0;BKMIN1 :. -1;

WRITELN ( 'SIMULATION OF BIT-BY-BIT PARTIAL RESPONSE CODEC');WRITELN;WRITE ( 'Number of bits per run: ') ;READLN (BPRUN);WRITE ('Number of runs: ');REAOLN (RUNS) ;WRITE ( 'Standard deviation of channel noise : ');READLN (SIGMA);WRI TE ('Stert number (inteaer) :');REAOLN (START);WRITE ( 'Trace mod .. (Y IN) :');REAOLN (TRACE);WRITELN;

TIME (NOW);WRITELN ( 'TIME IS ',NOW);WRITELN;

WRITELN (WRITELN;

RUN NO OF ERRORS BER ') ;

G05CBF (START); {INITIALISEER RANDOM NUMBER GENERATORS}

FOR J :. 1 TO RUNS 00BEGIN

IF (TRACE· 'Y') OR (TRACE· 'y')THEN WRITELN ( , XK YK ZK

98

YHK XHK') ;

I :. 1;ERRORS :- 0;WH1Li:: (I <- BPRUN ) 00BEGIN

XK : - ROUND (G05CAF (DUMM Y) ) {GENEREER RANDOM BIT}

{***~~~~*o~****~o*o*************tr~nsmitter}

PK :- (XK+PKMIN1 ) MOD 2;PKMIN 1 :. PK;BK :. 2"PK - 1;YK ;- BK - BKMIN1;SKMIN1 ;. BK;

{**************~**~******~********************ch~nnel}

ZK ;. G050DF (MEAN, SIGMA) + YK;

IF ZK < -1 THENELSE

XHK • ASS( YHK)

YHK :. -2IF ZK < ,

THEN YHKELSE YHK

DIV 2;

o2',

BERJ:10)

',XHK:6);" YHK: 5 "',ZK: 5: 2,

IF (XK < > XHK) THEN ERRORS :. ERRORS + ';IF (TRACE - 'Y') OR (TRACE - 'y')

THEN WRITELN (XK:6,YK:6,':. I + 1;I

END;BERJ :. ERRORS / 'LOAT4 (BPRUN)WRI TELN (J, " ERRORS.'BER :. BER + BERJ;

END;SER :. BER / RUNS;WRITELN;WRITELN ( 'AVERAGE BER • ',BER: 10)WRITELN;TIME (NOW);WRITELN ('TIME IS ',NOW)

END.

99

LISTING VAN HET PROGRAMMA FERGUS02(Ferguson-decoder zander precuding)

PROGRAM FERGUSON (INPUT,OUTPUT);

VARRUNS, J, ERRORS, START: INTEGER;BPRUN, I : INTEGER4;BERJ, BER, DUMMY, SIGMA, MEAN: REAL;NOW STRING (11);TRACE CHAR; {hulpv&ri&belen}

XK, XKOELAY, YK,BK,BKMIN1

ZK : REAL; {k&n&&l}

INTEGER;{v&ri&belen zender}

XHK. YHK

XHPDELTAA, NLENTEST

x

TNrEGER; {v&ri&belen cntv&naer}

ARRAY [0 .. 24] OF INTEGER;INTEGER;REAL;INTEGER;INTEGER;REAL; {v&ri&belen voor Ferauson-&laoritme in ontv&naer}

ARRAY[0 .. 24] OF INTEGER;{Extr& schuifreaister om ook de input bits te vertr&aen}

PROCEDURE G05CBF (VARS A : INTEGER); EXTERN;FUNCTION G05CAF (VARS B : REAL) :REAL; EXTERN;FUNCTION G0500F (VARS A:REAL; VARS B:REAL) ;REAL;EXTERN;PROCEDURE TIME (VAR S:STRING);EXTERN;

BEGIN {MAIN PROGRAM}

MEAN :. 0;BER ;. 0;DUMMY :- 0;BKMIN1 :- ';

WRITELN' ('SIMULATION OF FERGUSON MLSE-ALGORITHM');WRITELN ( 'NO PRECOOING ') ;WRITELN;WRI TE ('Shift reaister lenath (m&x 25) ') ;REAOLN [LEN);

P : - - 1 ;FOR N :- 0 TO LEN DOBEGIN

XH[ N) 0;X[ N] : - 0;

END; {initi&lis&tie v&ri&belen Ferauson-&laoritme}

WRITE ('Number of bits per run: ');REAOLN (BPRUN);WRITE ( 'Number of runs ');REAOLN (RUNS);WRITE ( 'St&nd&rd devi&tion of ch&nnel noise ');

100

REAOLN (SIGMA);WRITE r 'Start number (inteller) ')REAOLN (START);WRITE ('Trace mode (YIN) ');REAOLN (TRACE); {in de TRACE mode worden input, output}

{en tussentijdse symbolen lletoond voor }{debuillinll en analyserina van het elaoritme}

WRITELN;

TIME (NOW)WPITtLN ( 'TIME IS ',NOW)WRITELN;

WRI TELN (WRITELN;

RUN NO OF ERRORS BER') ;

GI1I5CBF (START) {INITIALISEER RANDOM NUMBER GENERATORS}

'Y ') OR (TRACE • 'y')

RUNS DOFOR J : R 1 TOBEGIN

IF (TRACE =

THENWRITELN ( , XK YK

DELTAZK

TESTPHK' ,

XHKDEL' )I : = 1;ERRORS := 0;WHILE (I <R BPRUN ) DOBEGIN

XK : R ROUND (G05CAF (OUMM Y) ) {GENEREER RANDOM BIT}

{****~'~~*~~i~******06*OO*~O***~**Otr~n6mitter}

BK :. 2*XK - 1;YK := BK - BKMIN';BKIIINl := BK;

{*i~':~'~'~~~~~~*~****O******~****************O**** chennel}2K : = GI1I5DOF (MEAN, SIGMA) + YK;

{*~·~~~{~{~**~o**~**o********************** receiver}IF P = -1

[HEN BEGINP : R 111;OELTA := ZK + 1

END;TEST DELTA - ZK;IF TEST> 1 THEN A :. 1;IF TEST < -1 THEN A 1;

TEST > 1)< - 1 ) DR (

( ( DEL TA > 111 ) AND ( A < 111 ))DR (( 0 ELTA < 111 ) AND ( A > 111 ))

THEN FOR N :. 111 TO P00 XH[ N] :. 1 - XH[ N] ;

IF (TESTTHENBEGIN

IF

1 O~

',ZK:5:2,' ',XH[0l:5,',TEST:5:2,' ',XHK:6);

THEN WRITELN (. X')ELSE WRITELN

DELTA :~ ZK + A;p :~ 0

ENDELSE P P + 1;

XHI( XH [LEN - 1];FDA N :~ LEN - 1 DOWNTO 1

00 XH [N] XH [N - 1];"r "ELTA , 0 THEN XH [0] 0ELSE XH [0] : - 1;

{~****~****~~****&**********~********••• end receiver}

XKDELAV :- X[LEN - 1];IF (xKOELAV <> XHK) THEN ERRORS :- ERRORS + 1;

{OaK de input bit. moeten vertraaid worden}FOR N :~ LEN - 1 OOWNTO 1

DO X[ N] X[ N- 1 J ;x[ 0] : ~ XK;

IF ((TRACE ~ 'V') OR (TRACE - 'y'))THENBEGIN

WRITE (XK:6,VK:6,'',OELTA:5:2, '

IF (XKDELAV <> XHK)

END;I .: I + ';

END;BERJ : ~ ERRORS / FLOAT4 (BPRUN);WRITELN (J, " ERRORS.'BER :~ BER + BERJ;

END;BEA :~ BEA / AUNS;WRITELN;WAITELN ('AVERAGE SER - ',SER: UI)Wl1ITEc.N;TIllE (NOW);WRI TELN ( 'TIME IS ',NOW)

END.

102

BERJ:l");

LISTING VAN HET PROGRAMMA FORNEY2(Forney-decoder zander precoding)

PROGRAM FORNEY (INPUT,OUTPUT);

VARRUNS, J, ERRORS, START: INTEGER;BPRUN, I : INTEGER4;BERJ, BER, DUMMY, SIGMA, MEAN: REAL;NOW STRING (11);TRACE CHAR; (hulpveriebelen)

XK, XKOELAY, YK,BK,BKMIN1

lK REAL; (~eneel)

INTEGER;(veriebelen zender)

XHK, YHK : INTEGER; (veriebelen ontvenaer)

ARRAY [0 .. 24] OF INTEGER;INTEGER;REAL;

BHPMIN,PMAXNMIN,NMAXN : INTEGER;BHK, BHKMIN1, BHKTEST : INTEGER:LEN : INTEGER;NHKTEST : REAL; (veriebelen voor Forney-elaoritme in ontvenaer)

x ARRAY[0 .. 24] OF INTEGER;(E.tre schuifreaister om oo~ de input bits te vertreaen)

PROCEDURE G05CBF (VARS A : INTEGER); EXTERN;FUNCTION G05CAF (VARS B : REAL): REAL; EXTERN;FUNCTION G0500F (VARS A:REAL; VARS B:REAL) :REAL;EXTERN;PROCEDURE TIME (VAR S:STRING);EXTERN:

BEGIN (MAIN PROGRAM)

MEAN := 0;BER := 0;DUMMY := 0;BKMINl :- 1:

WRITELN ('SIMULATION OF FORNEY MLSE-ALGORITHM');WRITELN ('NO PRECOOING');WRITELN;WRITE ('Shift reaister lenath (me. 25) 'J;REAOLN (LEN) ;

BHKMIN1 1 :PMIN 0;PMIN 0;PMAX 0;PM AX 0;NMIN 0;NMIN 0'NMAX 1'1;NMAX .- 0'FOR N 0 TO LEN DOBEGIN

103

BHI N] ; = 111;BH[ NJ ; ~ 111;X[ Nl ; = 111

END; {initialisatie variabelen Forney-alioritme}

WRITE ( 'Number of bits per run 'J;RlAOLN [BPRUN);WRITE ('Number of runs 'J;REAOLN I RUNS) ;WRITE I 'Standard deviation of channel noise 'JREAOLN (SIGMA) ;WRITE I 'Start numbe, (inteaerJ 'J;REAOLN [START);WRITE ( 'Trace mode (YIN) 'J;REAOLN [TRACE); {in de TRACE mode worden input, output}

{en tussentijdse symbolen ietoond voor }{debuiiini en analyserini van het alioritme}

WRITELN;

rIME [NOW)WRlTELN ( 'T IME IS ',NOW)WRITELN;

WR IT E L N IWRITELN;

RUN NO OF ERRORS BER') ;

GI1I5CBF I START) {INITIALISEER RANDOM NUMBER GENERATORS}

PHK' •XHKOEL') ;

ZKNMAX

, y')

YKNMIN

XK

FOR J := 1 ro RUNS DOBEGIN

IF (rRACE = 'Y') OR (TRACE •[HEN

WRI TELN I'

I : = ';ERRORS ;= 111;WHILE (I <- BPRUN ) 00BEGIN

X~ ROUND CGI1ISCAF (DUMMY») {GENEREER RANDOM BIT}

':*~~" ""* ~~~~~~~~~***~*~oo**~****~ trensmitter}BK 2"XK - I;Y~ BK - 8KMIN1;Br,MIN 1 BK;

··,~~~~:~·*~~~:******~*********o*************chennel}n GI1ISODF (MEAN. SIGMA) + YK;

receiver}1 r ZI<,

r<H~ TESTBHKTEST

THEN YHK ;. - 2ELSE IF ZK < I

THEN YHKELSE YHK

ZK - YHK;YHK + 8HKMIN1;

o2;

104

CASE BHKTEST OF3 : BEGIN

BHK :. 1;NIIAX :. 0;PIIAX :. 0;IF NHKTEST , NllIN

THEN FOR N 0 TO PllIN00 BH( N] - BH( N] ;

NllIN 0;PllIN 0

END;

NHKTEST;o

BEGINBHK :. 1;NIIAX :. 0;PIIAX :. 0;IF NHKTEST <. NllIN

THEN BEGINNIlINPllIN

ENDELSE PIlIN :. PllIN

END;+ 1

- 1 BEGINBHK :. - 1;NMIN :. 0;PllIN :. 0;IF NHKTEST ,. NIIAX

THEN BEGINNIIAX NHKTEST;PIIAX 0

ENDELSE PIIAX :. PIIAX + 1

END;

end receiver}

BEGINBHK :. - 1;NllIN :. 0;PllIN :- 0;IF NHKTEST < NIIAXTHEN FOR N :. 0 TO PIIAX

OOBH(N] -BH(N];0;o

- 3

NIIAXPMAX

ENDOTHERWISE

END;XHK :. ( BH(LEN - 1) + 1) OIV 2;FOR N :. LEN - 1 DOWN TO 1

00 BH( N] :. BH( N - 1);BH( 0) :. BHK;BHKIlIN 1 :. BHK;

{~~~***v*******************************

105

XKOELAY : z X[ LEN - 1];IF (XKOELAY <> XHK) THEN ERRORS :- ERRORS + 1;

{Oo~ de input bits moeten vertr80ad worden}FOR N := LEN - 1 OOWNTO 1

[)O X[ N) X[ N-1] ;xr ill : = XK;

IF (( [RACE z 'Y') OR (TRACE - 'y'))THENBEGIN

WR IT E l XK : 6, YK: 6, ' •• ZK: 5: 2. 'I ( BH[ 0) + 1) OIV 2) : 5 ,

• , Nil IN: 5 : 2, ' , • NIIAX : 5 : 2 •',XHK: 6) ;

IF I nDELAY <> XHK) THEN WRITELN (' X')ELSE WRITELN

END;I I + 1;

END;BERJ : = ERRORS I FLOAT4 (BPRUN);WRlTELN (J, " ERRORS,'BER :. SER + BERJ;

END;BER := BER I RUNS;WRITELN;WRI TELN ( 'AVERAGE SER - ',BEA: HI) ;WRITELN;TIllE (NOW);WRITELN I 'TIllE IS ',NOW);

ENU.

106

BERJ: HI) ;

APPENDIX ~ SIMULATIE- EN MEETRESULTATEN VAN DE DECODER

De simulaties zijn uitgevoerd met de proir~mm~'s

FERGUS02 en FORNEY2, dus zander precodini. De iebruikte

bufferlengte is steeds 12 bits. In de l~~tste kolom

staan de meetresultaten van de metingen die met de

gebouwde 1 Mbit/s Ferguson-decoder zijn uitievoerd.

De theoretische foutenkans bij symbool-voor-symbool

detectie Pe,BIT = 3.QC\fS!2N) is ter verie11jk1ni

toegevoegd in kolom 2, terwijl in kolom 3 de ben~derini

-is vermeld.

voor de foutenkans bij MLSE-decoder1ni P e,MLSE4. Q( \f'S7N)

SER simul~ties

SIN Pe,SITp

e,MLSE FERGUSON FORNEY GEMETEN SER

------------------------------------------------------------5.0 3.2 E-1 1 .5 E-1 7.6 E-2 B. 1 E-2 9.6 E-2

6.0 2.4 E-1 9.2 E-2 5. 1 E-2 5.4 E-2 B.0 E-2

7.0 1 .7 E-1 5.0 E-2 3. 1 E-2 3.4 E-2 4.0 E-2

8.0 1 . 1 E-1 2.4 E-2 1 . B E-2 1 .9 E-2 2.3 E-2

9.0 6.8 E-2 9.4 E-3 6.8 E-3 7.9 E-3 9.0 E-3

10.0 3.8 E-2 3. 1 E-3 2.B E-3 2.6 E-3 3.4 E-3

1 1 . 0 1 .8 E-2 7.8 E-4 7.5 E-4 7.B E-4 1 .0 E-3

12.0 7.2 E-3 1 .4 E-4 1 .4 E-4 1 .4 E-4 1 .5' E-4

13.0 2.4 E-3 1 .6 E-5 2 E-5

14.0 6.0 E-4 1 . 1 E-6 2 E-6

15.0 1 . 1 E-4 3.8 E-8 6 E-B

------------------------------------------------------------

107

-110

SIN In )~B

Pe BIT =3.(Q(V S!z.N'),

je.mel:.en BE R\

Fe"'~\olson - decooe.t

\\

\;\

P b- . \e, IhC.Hr

=<Q (VS/N 'J \

\

\

-S'_+---r-........-r-........-...,.....---..,,.---.---r-...;...,....L...--r--.....--+-.......--10

-l10

Fig. A3. BER als functie van SIN voor de Ferguson­

decoder vergeleken met de foutenkans veer

binaire basisbandtransmissie.

108

APPEcNLJIX 3: BESCHRIJVING VAN DE MODULES.

A3. 1. Encoder en modulator .

..IC.L 0 CKI

no) = 1. - 0"D ~ P ~ 0 ~ -

IDATAl SR l-D=1 ~dH

SR = 'll.l LS" :1.j~

N1, N2.. ::. Vlt 14-LS&b

Ns- :- 1(4 T~ LSl1.b

Tl :: 2.N3~Ott-

o=1

Nl.

5V

~ \n.3Qn~S - e.n uit~Qn!~s·l~nQ'en

V Qh ""ocl",les wcnd&" ~e me. t-kl;",a,t •• " red,t."•• k·

Fig. A4: Schema van de encoder

500.11.

VanGO<lu

A'1.,A1- = LH?l'il

sociI10k

500

T,500

660+1l0P

6S" P6s pF

510

+ 11.. V

Fig. AS: Premodulatiefilter

Hl9

11<' NHc. '4rr\~r I(ex-te... ne. kl'"isb>.losc..\ 11Q.t.ot")

P1. ~ns-le..ll in~ telQ.tie.Ve. s-t\!.rkk 'J/J. pi loottoot1

T1., Tl. V<..rschl.\ivin~ {liter kO\ \"0. k-be.Hst-ie.k

ltV ltIL

I330 'If

12..s- HHl.Pl2.0 k

~ Kb ,go

4kJII="

SP>L RF'2. N 3304-

GEFllT£1

13kOATA- LO sL 2.hS."NAAL 3~O

T1,.,.1)<:.

):

C"

;::()

DCI-'

OJr'[J

""l

ro:J

'00

-" til-" rT

0 30Q

CI-'

OJrTf-'.

roI

-+,f-'.

I-'

rT

ro.,

TI.."

IJQ

I~

'8~+12.

~ 1.2-

...1 lNIf-14-~

1.BOIL

(1.

i.k65 P

;:IN

"1-'.()Q

PITt

:s::1-'.

ro 110 MH"l. in I'1

~ IRF

[JJ S8L-l[JJ

0.5"' )'H 1,fAH()Q

D-o X IF0

'"I" T'1~ 330 nt[JJ

[JJ

rt

'~210 r I 2.1 0 ffI-" -.,

-" 1-'.rv ~

rt LOit'.,ro~

<ro.,Inrt

it'.,Tro'1

Is- MH1.. ui~ I+11..

l.k§

\1k

1I111

~~30

.10 k

T1. -tIM Ts 2 N3~04-

C1. : insholli.,~ fo.se.ve.rschlAivi"~

~-.0,)

•\ ...J.I~

j.2. V 00:Jm.,

1.0 k L8k m:JI~ MH!I '""'"m

In y0-m

1001'\ 300-

18\< c.......(II

,-f'

0.,

T1f-'.

()Q

~

ill

lJf-'o.....'00

'""'"'""'"00:J-+,f-'.

>-

'""'"CO...,

CO-'--" :J---"

\..oJ -+,(11

OJCO<CO...,OJn::rcf-'.

<CO...,

o 0 nQCu"If- cleh1otAulAlol""

- 8 V

100 nf

:10 k.lL

500JLouT

68 pF

c.

vco

Sll/5epINP"T

UGAl" SkJL

CoWTRoL

11

PLL XR-llS

- VIi5-

!'

fJv -8V

1.

2.1<'2.

"1-"0'0

P

CSl

C1m

-0r-,"<:00'J

[l

'JOJOJ

- .... (lQ

-' (lQ

-Po- 0.......-+,~

ro'JC

(lQ

1:1-"

:J:J1-":J

(lQ

Tl1-"

f)Q

):'>

Iron-

o.

lk

ro300.C 100rr=~

OJn-O..,I

01-"., cQt~iet I

---"0

---"c

10011

V11-" SIGNALn-

LM 1....,36 N

,,.

UGJ

PLL:

AAJ.!Vs

V{fIAl.

~e~el/ens

Ko';:::' z. iOb

loopfi It.e..r-

3tkJl.. ikS"

l.kJl..

1

b VCOVour

8

+5

4--------1 = 1N1 t---C=:J--,..-c=t--t-~

veo = 14 LS b24­

N1. = Yit "14- He &6Cl = 1(2. LH31.~

~~eL~h~hASt{ tet'" e(\1.i~

Tlf-'.

110

P

rJ

IITi

",-~

0TrrID..,C

IJQ

ff-'.:J:::J

--" f-'.

--" :::J(j\ f-'.

:::JIJQ

Ul0f-'..,0Cf-'.

Pirr

3IDrr

1)

rr

IOREHPeLWAARDEra

NAAR N'f~UIST­

FILTER

12.2. nF1.'l nF

P21.00 k

lk

AL+

1 k

1~ T

130 k

220 nF

A1, A2- = LM31.9 Pi. relje.li~ ~e.wenst. Si.3nAc>-1 ni\l~~~

A3, A4- = LF35b PL re5eli"~ dtelrlp~ IwtNl\l'"de.

T1.. ::- :J~6T 2N3i.1~

Tz. = Be. it 1 'C

BI\{; I~­

BAND IN

"Tl.....I/Q

~

W

(;)

ror,03cr.....:Jroro.,0.ro

}>(;)

n

ro........ :::J~

-.,'J 0..,ro3

1Jro......~

OJOJ.,0.(1)

IOJ-+>......ID1-"0.1-'-:::J

Dt;

T1.....IIQ,

~.~

~

:::r:f1)

r1

Z'<ncf-'.

U,rT".~

I0:J VANrT"

~

C

->OJ

CD:J AbCIrQ

-+,.....>--'rT"

ltJ'j

10k 100p1k

1,2..nTlk

bs pF('2..

BASIS ­

B"ND UIT

S I G-NAAIN

-lk

2.k"t +SV

2.10 r -~1 A ~

~3 ~1 B ~ ~1./ "JIIn.

EXTE.RNE "rtVl ~ +3 A ~ ~l.I.-cLOI<I

Ie: It-- J< 'g(¥ 1.._ ~- Nt - N2.J!h

NJ

L... k~N-. SA

A1 A1. = L~ ~ 5"b \\JI

NMV 1 ,t = 'h 1'l LS1'2.1

<;1 :: 'Iii H~ lO1 H5) .

I N1 ~/'" Nq = r lf l.B 00

Fig.A15: Semple/hold en synchronisatie-circuits

119

"Tl~.

lJQ

»..... ,sVm~1

H+»:J[).....

~alJQ I R+m

n CLE/lR

a.

IDR£MPEL I ~lIIIIIII-'

A sV<[)

SGN(A):JI k +A

2.00JL----"

FFS lQN a.0 m D

~SGN(A)"Tl

~'.s ukm.,-IklJQ

cUl

2k- A I S~0 Z.OOA:JI

a.

CF:r ~-ID00a.

A4,As, A' :: lFmID51U ~

FF2. f.,....... - - -

~ o M- e1, (2. ,C~ = '/z. LM31~

52,53 =: '/'f HA2.01 H5

D.v 1 ff3 FF 1, Ffl. = Y'z. 14 L.S~

Frs- = YLt tctLsq>

"J, 1<-12.

JOATA IOUT

tV 1------- m­

I) FFII- ii t-----4 ii-C.LeA~

,.-

S6N(L\)

SGN.(~)

4>1

l) n ~ 1--­

3 ctl---ae"R.

CL

C.L

8<N6

D ~

S~.. S,

o-<t...;..;'-"--- ---l ===. 1

H10

SIl1,l,Jo

Ns Yw. NO = 1~ rLl LSoP

N~.NlO,Nu. =- '/4 rliLS86

FF 6 = Y'I 'tli ls 115" I Sb.~, =

"T11-"

OQ

~~

--J

01-"

OQ1-"....DoI-'

lD

a.lDlDI-'

<Do

-> ::::J

I\) a.-" lD

"T1lD..,

lJQc:IIIa::::JIa.lD0aa.lD..,

<P , ~l.HHl.

: II

II

III

i i'I I

I

__nl......------i-----_nL..----I

I i

Fig. A18: Timing-diagram van de decoder

122