eindhoven university of technology master spectrum ...2 de boven en onderband samenvallen. in...
TRANSCRIPT
Eindhoven University of Technology
MASTER
Spectrum-analyser voor bloedstroomsnelheidsmetingen m.b.v. het Doppler-effect
Drost, C.J.
Award date:1970
Link to publication
DisclaimerThis document contains a student thesis (bachelor's or master's), as authored by a student at Eindhoven University of Technology. Studenttheses are made available in the TU/e repository upon obtaining the required degree. The grade received is not published on the documentas presented in the repository. The required complexity or quality of research of student theses may vary by program, and the requiredminimum study period may vary in duration.
General rightsCopyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright ownersand it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights.
• Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research. • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain
STUDo, :~ q P:l ~ !,.,,,, T ;,..~ ; i: K 1' .'.... }~ , ,.."... .4,.." '\.-r.;>' ~ tj " l·- __, ~.
ELfK rHOT,;C~'H:H.K
E - HOOGBOUW
Spectrum-analyser voor
bloedstroomsnelheidsmetingen
m.b.v. het Doppler-effect.
door
C.J. Drost
Verslag van het afstudeerwerk, verricht in opdracht van
Prof. Dr. J.J.Zaalberg van Zelst, onder leiding van
Ir. J.R. van den Boorn.
januari 1970.
Inhoud
I
II
III
1 •
2.
3.4.
5.6.
7.8.
9.
IV
V
1 •
2.
3.
- 2 -
Inleiding
De werking van de detectiemethode
Beschrijving van de gebouwde detectie-eenheid
Het volledige blokschema
De zender en de ontvanger
De H.F. versterker
De H.F. fasedraaier
De synchrone detectoren
De L.F. versterkers met filters
De M.F. fasedraaier
De modulatoren
De optelschakeling
Foutendiscussie
Metingen
Afregelprocedure
Meetresultaten
Nabeschouwing
Litteratuur
3
5
8
8
910
11
13
17
19
23
25
27
30
30
3335
39
- 3 -
I. Inleiding
Bestraalt men een menselijke bloedader met een ultrasonische geluida
golfvan voldoend hoge frequentie (0,1 - 10 MHz), dan zal men aan een
in de buurt geplaatste geschikte ontvanger reflecties meten van die
golf tegen alle discontinuiteiten in de bundel.
Die discontinuiteiten bestaan gedeeltelijk uit grensvlakken, zoals
de overgang tussen verschillende geleidingsmedia, alsook uit bewegende
delen: de aderwand en de bloeddeeltjes.
Ten gevolge van het Doppler-effect zijn de golven die gereflecteerd
worden door bewegende delen, in frequentie verschoven. Het ontvangen
signaal bevat zodoende een component met ?e zendfrequentie, en een
groot aantal verhoudingsgewijs zwakke componenten met frequenties in
de buurt van de zendfrequentie.
Deze laatste componenten tezamen worden ook wel het Doppler-spectrum
genoemd.
Het is duidelijk, dat men door analyse van dit spectrum op een on
bloedige manier gegevens kan verkrijgen over de bloedstroom. Zo zal de
grootte van de frequentieverschuiving onder andere evenredig zijn met
de snelheid van de reflecterende bloedplaatjes, terwijl de amplitude
verhoudingen tussen de reflecties van verschillende frequenties iets
zegt over het stromingsprofiel van het bloed in de ader.
Het is dus interessant om over een goede detectiemethode te beschikken
voor deze reflectieband.
Het afstudeerwerk van W.M. Boeke (ref.3) bestond uit het ontwerp en de
bouw van zo~n spectrum-analysator. Hij heeft dit gerealiseerd door het
ontvangen signaal te mengen met een frequentie die 10 kHz hoger ligt.
Als een van de mengproducten krijgt men dan het Doppler-spectrum,
gelegen rondom 10 kHz. Een probleem bij deze detectiemethodeis echter,
dat de directe reflecties van het zendsignaal plm. 1000 maal zo sterk
zijn ala de reflecties in de Doppler-band. Dientengevolge heeft men
een zeer scharp filter nodig, om deze raraaggolf" te onderdrukken, en
.moet het verschil tussen de zendfrequentie en de mengfrequentie zeer
nauwkeurig gelijk zijn aan de filterfrequentie. Hierdoor wordt een
kwalitatief goede detectie volgens dit principe een dure zaak. Boven
dien is deze methode weinig flexibel.
- 4 -
Ean maar voor de hand liggende methode is, om het ontvangen signaal
rechtstreeka naar nul te mengen. Deze aynchrone detectie is hier heel
eenvoudig, daar het zendsignaal zonder meer voorhanden is. De centrale
zendfrequentie verschijnt nu aan de uitgang ala een gelijkspannings
component, en is dus met een eenvoudig filter te elimineren.
Echter, in dat geval vallen boven- en onderband van het Doppler-spectrum
samen in het uitgangssignaal, hetgeen niet gewenst is omdat ze ver
schillende informatie bevatten. Bij een dergelijke detectiemethode
moe ten dus speciale voorzieningen getroffen worden, om te bewerk
stelligen dat boven- en onderband weer gescheiden worden.
In di t verslag wordteen methode ~)eschreven en ui tgewerk t, waarmee di t
gerealisaerd wordt. Deze methode Jerust op een principe dat theoretisch
verraasend simpel is. Men mag ver/achten"dat deze detectiemethode nog
vele andere toepaasingsmogelijkheden heeft.
De gerealiseerde detectie-eenheid is zo flexibel mogelijk gehouden,
vanwege het experimentele stadium waarin de bloedstroomsnelheidsmeting
verkeert. Zo zijn er geen afgestemde kringen in de schakeling, waardoor
men vrij is in de keuze van de zendfrequentie.
Meer informatie aangaande de bloedstroomsnelheidsmeetmethode met behulp
van het Doppler-effect is te vinden in ref. 1 en 2.
- 5 -
II. De werking van de detectiemethode
Een spectrum-analysator voor de Doppler-bloedreflecties zal in het
algemeen uit twee delen moeten beataan.
a. Een detectie-eenheid, die het hoogfrequente spectrum transformeert
naar lagere frequenties.
b. Een registratie-eenheid, waarmee men plm. 30 x per seconde de
frequentieband af kan tasten, en die als uitgang een schrijver
of oscilloscoop heeft.
Deze opzet is noodzakelijk, omdat de Doppler-band vlak bij de zend
frequentie ligt (een band van globaal 10 kHz rondom by. 5 MHz); een
rechtstreeks aftasten zou een onhaalbare precisie vereisen.
Voor eenheid b. kan men by. de sweep-eenheid gebruiken, zoals die is
ontworpen en gebouwd door W.M. Boeke (ref. 3).
Voor eenheid a. is, op grond van de in de inleiding geschetste over
wegingen, een realisatie gekozen die gebaseerd is op synchrone detectie.
Het blokschema ervan, in zijn meeat simpele vorm is getekend in fig. 2.1.
Do ppler-sPK tr um ....... U, .......v v V,
c.0$uJr-.. S.D. 1 C.OS u,..{ ........ M. 1.... ....
~l
+ W ........v
UzL~
Zend- I-........ . .......
rrSl uentie ....... fase- v v V2v ",Maler
Sift. '-lei ..... S.D. 2 Sit!. (,)...l ........ M. 2....... ....
Midd. frequentfase - -signaa l ............ draaier -
S.D.= synchrone detector
M. = modulator
fig. 2.1 Principeaeaema van de gemodificeerde synchrone detectie.
- 6 -
De werking is de volgende:
Het ontvangen signaal is te schrijven als:
E A Cos {(w + AW)t + ~ )III 0 wCll
Voor ACll = 0 is dit de directe reflectie van het zendsignaal; de termen
met ACll > 0 vormen de bovenband, die me t ACll < 0 de onderband.
In de synchrone detectoren wordt dit signaal vermenigvuldigd met
cos w t, resp. sin Cll t.o 0
Aan de uitgang van de synchrone rietectoren verschijnen alleen de laag-
frequent componenten uit die vermenigvuldiging. Dus:
= i E AW W
= i E AW W
Oos { (- AW)t - If>w)
Sin { (- AW) t - q> )W
(de som-termen zijn hoogfrequent, en worden uitgefilterd)
In de modulatoren wordt dit signaal vermenigvuldigd met een sinusoidaal
signaal met frequentie W :m
V1 = U1 Cos W tm
= i-~ A Cos {(wm + AW) t + If> ) + i- t A Cos {( w - llwh - It' )w W w w m W
V2 = U2 Sin wmt
= i-~ A Cos {(Wm + AW) t + .~ ) - i- t A Cos {( W - llw)t - ~ )W W W w m W
Optellen van beide signalen levert:
W= V1 + V2
= t ~ Aw Cos { ( W + AW) t + If> )m w
Dit is dus de gehele oorspronkelijke frequentieband, nu getransformeerd
naar de middenfrequentie, zonder vermenging van boven- en onderband.
Dit is een nogal verrassend resultaat, daar in de signalen U1 en U2 de
boven en onderband samenvallen. In principe berust het scheiden van
deze twee banden op faseverschillen tussen de signalen U1 en U2 • Een
nauwkeurige beschouwing leert, dat een gedetecteerd bovenbandsignaal
in U2 900 v66rijlt op het overeenkomstige signaal in U1 , terwijl de
gedetecteerde benedenbandsignalen in U2 900 na-ijlen op de overeen
komstige signalen in U1 • Bij de dubbele modulatie wordt deze fase
eigenschap benut.
N.B. Daze methode is niet de enige mogelijkheid om boven- en onderbando
te scheiden. Stuurt men namelijk het signaal U1 door een 90 fase-
- 7 -
draaier (in dit geval moet dat een~hakeling zijn die de heleofrequentieband 90 in fase draait, zonder de amplitude aan te tasten),
en vergelijkt men het uitgangssignaal hiervan met U2
, dan zijn nu
d. bovenbanden in beide kanalen in fase, en de onderbanden in tegen
fase. Optellen van de twee signalen levert dUB aIleen de bovenband,
aftrekken aIleen de onderband.
- 8 -
III. Beechrijving van de gebouwde detectie-eenheid
111.1. Ret volledige blokschema
Ret volledige blokschema ziet er ale voIgt uit:
H. F.O~c.Il1alor
H.F.Fa~~d...
S.D.2
Filler F illlH1 2
M .F.Ostillatoro
L.F. L.F.Vtl ...."t 1 Vt2r.sL 2
M.F.FUQdr.
Mod. Mod.1 2
+
UIT M.F.
fig. '.1. Volledige blokschema
- 9 -
Het verschil tussen dit blokschema, en het principeschema, zijn
enige versterkers, alsmede de filters. Deze filters dienen voor de
onderdrukking van de D.C. component (afkomstig van de gedetecteerde
directe reflecties) en voor beperking van de gedetecteerde band
(.:t 5 kHz).
In het volgende zullen de verschillende onderdelen uit het blokschema
besproken worden.
111.2. De zender en ontvanger
De zender en de ontvanger zijn PZT-kristallen.
Deze kristallen vertonen een zeer sterk electro-strictief effect
(zie by. ref. 1, p. 28).
Om gezondheidsredenen mag het uitgestraalde vermogen niet meer zijn
ala 0,3 W10m2 ; die komt erop neer dat men de zender bedrijft met een
spanning van plm. 3 Veff •
De signaal-sterkte van het ontvang-kristal hangt uiteraard af van de
concrete reflectie-omstandigheden.
De uitgangsspanning ten gevolge van directe refleeties blijkt maximaal
plm. 2~0 deel te zijn van de voedingsspanning van het zendkristal. De
H.F. versterker zal dUB gedimensioneerd moeten worden op ingangssignalen
van maximaal 15 mVeff •
De inwendige weerstand van de kristallen is bij hun resonantiefrequentie
plm. 10Q. (zie ref. 1, p. 59).
Als voor de generator een signaalbron met een uitgangsweerstand van
50 Q genomen wordt, dient deze dUB met het zendkristal verbonden te
worden via een aanpassingstrafo.
Deze transformator kan als volgt gebouwd worden:
likkelverhouding: n 1 = V.d.Q = V 5n
210
b.v. prtmair 13 wikkelingen } eu 0,6 ¢seeundair 6 wikkelingen
spoelkern: potkern 15/8;4 E
Deze spoel tranformeert de spanning on~eveer in de verhouding 2
de oseillatorspanning dient nu ongeveer 6 Veff te zijn.
1 .,
- 10 -
111.3. De hoogfreguent versterker
Zoals in de vorige paragraaf is vermeld, kan men van het ontvang
kristal een signaal van maximaal 15 mV ff verwachten (~42 mVt
t ).e op- op
Als deze spanning 100 x versterkt wordt, heeft men voldoende signaal
om de synchrone detectoren uit te sturen. Voor deze versterking is een
gefntegreerd circuit gekozen, de MC 1510. Dit is een compleet ge
bouwde versterker, met verschil-ingang en verschil-uitgang.
Enige specificaties van de MC 1510 zijn:
Versterking: 93 maal
3 dB bandbreedte: 0 Hz tot 40 kHz
1ngangs-impedantie bij 20 kHz: 6 kQ
Uitgangs-impedantie bij 20 kHz: 350
Vervorming: ± 1,5 %Voedingsspanningen: + 8 V en - 8 V.
Maximale uitstuurbaarheid van de uitgang: 4 Vt
t •op- op
Zoals bekend, bepaalt de ingangsversterker van een systeem hoofd-
zakelijk het ruisgedrag van het totale systeem.
De specificaties van de ruis van de MC 1510 zijn evenwel dusdanig
onvolledig, dat men geen betrouwbare schatting kan geven voor de
ruis in dit geval.
Men mag verwachten, dat het ruisgedrag van de MC 1510 niet optimaal is:
als de versterker zeer ruisarm zou zijn, zou de fabrikant dat zeker
vermelden. Bij een ruisarme, met discrete componenten gebouwde ver
sterkers, die hier in eerste instantie is toegepast, was de uitgangs
ruis 3 x zo laag. Deze gefntegreerde versterker is dan ook aileen ge
kozen vanwege zijn eenvoud in montage, en zijn grote betrouwbaarheid.
Het aansluitschema van de H.F. versterker is getekend in fig. 111.3.
Parallel aan het ontvangkristal staat een weerstand van 47 0 , omdat
het kristal een zeer hoge gelijkstroom-weerstand heeft.
Daar het kristal gevoed moet worden met +8 en -8 volt, zijn in de
voedingslijnen ontkoppelde voedingsweerstanden opgenomen.
In deze hoogfrequent versterker zijn geen afgestemde kringen opgenomen.
Hierdoor kan de versterker gebrui<t worden met elk willekeurig
kristal, hetgeen de flexibiliteit van de hele detectie-eenheid ten
goede komt.
- 1'1 -
ulr"'--------0-
I,NCk,.iab/)
fig. 3.3. De H.F. versterker
111.4. De H.F. fasedraaier
Twee signalen die 900 ten opzichte van elkaar in fase zijn verschoven,
kan men verkrijgen op de volgende manier:
fig. 3.4a. Principe van een 900 fasedraaier
Voor de in deze tekening gedefinieerde spanningen v1
en v2
geIdt:
jWRC
De noemers van deze beide uitdrukkingen zijn geIijk. De ene teller
is reeeI, de andere imaginair. Hieruit voIgt dat v 1 en v 2 voor elke
willekeurige frequentie onderling 90 0 in fase verschoven zijn.
Bovendien kan men nog opmerken, dat een voldoende voorwaarde hiervoor
is dat de twee RC producten gelijk zijn. De waarden van de weerstanden
- 12 -
en condensatoren behoeven dus niet gelijk te zijn.
De amplitudes van v 1 en v2 zijn frequentie-afhankelijk. Hoe sterk
deze frequentie-afhankelijkheid is, is te zien in de volgende tabel:
w RC :J. v2vi vi
i 0,45 0,90
1 0,71 0,71
2 0,90 0,45
De signalen v1 en v2
worden gebruikt, om de draaggolfingang van de
synchrone detectoren te sturen (elk voor een ander kanaal). Het
gebruikte type synchrone detector
van de draaggolfingang geschakeld
fasedraaier kan dan over een brede
werkt optimaal, ala de transistoroworden. De hier beschreven 90
frequentieband werken, als de
amplitude voldoende groot is om de transistoren te schakelen.
De uitvoering van de H.F. fasedraaier is getekend in fig. 3.4b.
'11 P
I-~haar
S.D.l
fig. 3.4b. De H.F. fasedraaier
t--~naar
S.D. 2
vi is de H.F. oacillatorspanning; zoals vermeld in par. 111.2 is
deze ongeveer 6 Veff' Deze moet een factor 2 verzwakt worden omdat
anders het gevaar bestaat dat de basis-collector-overgangen van de
schakeltransistoren der synchrone detectoren in voorwaartarichting
komt te staan.
Voor de weerstand-condenaator takken geldt (na afregeling met de
trimmer), dat wRC = 1 bij 6 MHz.
Bij een ingangsspanning vi van 6 Veff,liggen zodoende de uitgangs
spanningen tUBsen 1,35 en 2,7 Veff , ala de frequentie tussen 3 en
12 MHz ligt. Deze spanningen zijn ruim voldoende om de ingangs
tranaistoren van de synchrone detf'ctoren anel te Bchakelen. De groot
van de weerstanden en condensatortn in de RC-takken is een compromis
- 13 -
De impedantie van de takken mag niet te laag zijn, daar anders de
signaal-lijn van de H.F. oscillator niet-karakteristiek is afge
slaten.
Als de impedanties te hoog worden gekozen, krijgt de erop aangesloten
ingang van de synchroae detector (Z. bestaat uit 75 k Q// 2,6 pF) een~
te grote invloed.
111.5. De synchrone detectoren
9 ua.,----1-------.----1---06
Draaggolf- '"./(}---.....-"""-"----r----
i/'lgang 8Of-----;-----I------.I
Voor de synchrone detectoren is, evenals voor de modulatoren, het
gefntegreerde circuit MC 1596 gebruikt. Dit I.C. munt onder andere
uit door zijn grote bandbreedte, een bandbreedte die met discrete
componenten niet haalbaar is.
Het schema van dit I.C. is getekend in fig. 3.5.a. Allereerst volgt
hier een globale beschrijving van dit schema. Een meer analytische
beschrijving van een dergelijk type synchrone detector vindt men in
ref. 4.
S ignaal- 4 11.In9ang 10 2-
'Re03
5 11
V.. 100-------4----4------------'
fig. 3.5&. Het schema van de 1596
Men ziet hierin twee stroombronnen T7
en T8 • De grootte van de stroom
wordt ingesteld met een weerstand aan punt 5 naar aarde.
- 14 -
De beida stroomtakken zijn gekoppeld door een uitwendige weerstand
tUBsen de punten 2 en 3. Zet men nu een wisselspanning op de signaal
ingang, dan wordt daardoor de stroom van de ene stroombron in meerdere
of mindere mate door de tak van de andere stroombron gestuurd. De
maximale uitsturing wordt bereikt, als de stroom van beide stroom
bronnan door een tak gaat. Over de weerstand R staat dan de spanningeR .1 t b • Bij verwaarlozing van de basis-emitter spanningsver-e s room ronanderingen in de transistoren T
1en T
2, staat deze spanning ook tussen
de bases van T1 en T2
• Tweemaal (leze spanning R .1 t b is duse s room rontevens de tweezijdige uitstuurbaarheid van de signaal-ingang.
Een dergelijke ingang heeft een Eeer goed lineair verband tussen ingangs
spanning en collectorstroom, zoa]s eenvoudig is in te zien. Als men bv.
de signaalingang enkelzijdig stu1lrt, dan'ligt een van de twee emittoren
op een nagenoeg constante potentiaal. De combinatie van de andere
transistor en de weerstand R gedraagt zich dan als een emittervolger,e
en is dus zeer lineair. De lineariteit is zelfs nog beter, omdat een
vergroting van de ene basis-emitterspanning gedeeltelijk opgevangen
wordt door een verkleining van de andere basis-emitterspanning.
Door de transistoren T3
tim T6 worden de signaalstromen van T1
en T2
afwisselend van de ene uitgang naar de andere uitgang geschakeld.
Dit schakelen heeft onder andere het voordeel, dat de uitgangs-signaal
grootte onafhankelijk is van de grootte van het signaal op de carrier
ingang (in dit geval: van het synchronisatiesignaal). Het effect van
dit schakelen is, dat de signaal-stromen vermenigvuldigd worden met
(os w t, als w de hoekfrequentie van het synchronisatiesignaal is.o 0
Door hat combineren van de 4 schakeltransistoren tot 2 uitgangen wordt
bereikt, dat in het uitgangssignaal de frequentie w onderdrukt wordt.o
Zoals in het schema te zien is, loopt in elk van de beide uitgangs-
lijnen ten allen tijde (afgezien van de omschakeltijden) de stroom
van een signaaltransistor.
Het uitgangssignaal van de synchrone detectoren wordt door laagdoor
laatfilters gestuurd, met afsnijhoekfrequentie wg (oog «wo). Dit
heeft tot gavolg - uiteraard - dat achter deze filters alleen nog maar
hoekfrequenties < wg voor zullen kome~. Ten gevolge van de vermenig
vuldiging met de vierkante cosinus, zal het uitgangssignaal nu niet
alleen bestaan uit de transformatie van een smalle band rond 00 , maaro
evenzo zullen ook smalle bandjes rondom 3w , 500 ---- een bijdrageo 0
- 15 -
in het L.F. signaal geven. De doorlaat-verzwakking van de synchrone
detector neemt hierbij evenredig toe met de centrale frequentie van
die bandjes.
In deze bandjes zit geen Doppler-signaal, echter wel ruis. Ret totale
ruisniveau zal er dus iets door verhoogd worden.
Aan deze ruisverhoging zou men kunnen ontkomen, door het ingangs
signaal v af te snijden tussen w en 3 w •s 0 0
Dit bleek echter niet mogelijk om de volgende reden:
De uitgang van de MC 1510 (de R.F. versterker) wordt gevormd door
emittervolgers. Daar deze emittervolgers bijna volledig uitgestuurd
worden, verandert hun uitgangsweerstand sterk bij het doorlopen van
een periode. Immers, Zu = i = 40; • Een afsnijcapaciteit zou daardoor
steeds met een kleine inwendige c weerst'8.nd worden opgeladen, terwijl
hij zich via een veel hogere weerstand zou moe ten ontladen, wat veel
vervorming geeft. Dit probleem zou op te lossen zijn door het tussen
schakelen van nog een transistor. Om de schakeling eenvoudig te houden,
is daar van afgezien.
De belangrijkste technische gegevens van de MC 1596 zijn:
Ingangs-impedantie van de signaal-ingang bij 10 MRz:
75 k Q I I 2, 6 pF.
Uitgangs-impedantie bij 10 MHz: 40 kO II 4 pF.
Bandbreedte: bij een uitgangsweerstand van 50Q kunnen draaggolf
signalen met frequenties tot 300 MHz en signalen met frequenties
tot 80 MHz verwerkt worden.
In fig. 3.5b is het aansluitschema van de synchrone detectoren getekend.
Door de keuze R5
= 12 kQ , wordt de stroom van de beide stroombronnen
ingesteld op 1,1 mAo De signaal-ingang is dan maximaal uitstuurbaar
met een wisselspanning van 2,2.10-3 R Vt
t ,dit is 4,8 Vtt
alse op- op
Re = 2k2
• Dit geeft een goede aanpassing aan de R.F. versterker, die
een maximale uitstuurbaarheid heeft van 4,5 Vtt
•
In de schakeling is geen offset-regeling opgenomen (d.i. een afregel
mogelijkheid waarmee hat effect weggeregeld kan worden, dat de signaal
ingangstransistoren waarschijnlijk niet volledig in balens staan t.g.v.
kleine transistorverschillen). Ret gevolg hiervan zal zijn, dat in de
uitgang de frequentie w voorkomt. Dit is niet hinderlijk, daar deze. 0
frequentie ver boven de afsnijfrequentie van de L.F. filters ligt.
Tussen de beide uitgangen staat een gelijkspanningscomponent, ten
gevolge van de vermenigvuldiging cos w t x cos (w t + ~). De grootteo 0
-15V
fig. 3.5b. Aansluitschema van de synchrone detectoren
van daze DC component is o.a. afhankelijk van het faseverschil tussen
de twee signalen met hoekfrequentie wo
' en kan enige volts bedragen.
Parallel aan de uitgangsweeratanden van de detectoren zijn capaciteiten
geschakeld. De tijdconstante van dit net.erk is zo gekozen dat een
groot deel van de hoogfrequent componenten wordt verwijderd, terwijl
de afsnijfrequentie toch groter is dan die van de L.F. filters. Dit
is om practische redenen gedaan. Enerzijds wordt er mee voorkomen,
dat de hoogfrequent componenten de eerste L.F. versterkertrap over
sturenj anderzijds is het zo niet nodig om deze HC-leden op gelijke
tijdconstanten uit te zoeken, daar hun invloed op de fase van de
L.F. componenten gering is. Als men voor de afsnijfrequentie van deze
HC-leden de grensfrequentie van het laagfrequent filter zou kiezen,
zouden er voor de beide kanalen 4 HC-leden op gelijkheid uitgezocht
moeten worden, terwijl men hetzelfde in de L.F. versterker kan be
reiken met 2 HC-leden.
De uitgangsimpedantie van de synchrone detectoren wordt omlaag getrans
formeerd door emittervolgers. Dit in verband met de er op volgende
trap.
Voor frequenties in de buurt van de synchronisatiefrequentie is een
soort versterkingsfactor van de detector te definieren. Een Doppler
component A Cos(w + 6w)t zal aan de uitgang van de detector in heto
- 17 -
algemeen te schrijven zijn als B Cos(6w + ~). De verhouding ~ is
een overdraehts-versterking. Uit metingen blijkt, dat deze ver
sterking ongeveer gelijk is aan 1,2.
111.6. De L.F. versterker met filters
In beide takken van het detectie-systeem is tweemaal het filter van
fig. III.6a opgenomen.
1'01\
fig. 3.6a. Het laagfrequent filter
Dit is een band-doorlaatfilter, met als afsnijfrequenties:
Wl
= 190 Hz
wh = 10 kHz
Twee van daze filtersecties achter elkaar (gekoppeld via een versterker
trap, omdat ze elkaar niet mogen belasten) hebben samen een amplitude
karakteristiek die binnen 1 dB recht is van 380 Hz tot 5 kHz. Bij wlen wh is de afval 6 dB.
Een dergelijk filter kan niet rechtstreeks achter de emittervolgers
van de synchrone detectoren geplaatst worden. De uitgangsweerstand
van deze emittervolgers is weer afhankelijk van de stroom die er door
gaat, en dus van de willekeurige gelijkspanningscomponent die aan de
uitgangen van de synchrone detectoren staat. Een al te laagohmige be
lasting van de emittervolgers zou tot gevolg hebben, dat de amplitude
van het laagfrequente signaal verandert bij een wijziging in deze
DC component, hetgeen de afregeling van het systeem afhankelijk maakt
van een willekeurlge grootheid.
De eerste L.F. versterkertrap is derha~ve capacitief, en niet al te
laagohmig, met deze emittervolgers gekoppeld. Het koppel-HC-lid snijdt
de frequenties beneden 2 Hz af. Deze afsnijfrequentie is een factor
100 lager als de onderkant van het band-pass-filterj dit grote verschil
- 18 -
is weer noodzakelijk als men geen grote faseverschillen tussen de
kanalen wil introduceren, en evenmin de RC leden op gelijkheid wil
uitzoeken.
Een berekening van de overdrachtsfunctie van zo'n He-lid
yw~ ) ~(v
u= 1 + yw~ vi laat zien, dat als twee HC-tijden 10 ~ verschillen,
dit bij een frequentie die een factor 100 hoger ligt (dus bV.w~1 =100,
w~ 2 = 90) een faaeverschil van nog maar 0,07 graad, en een amplitude
verschil van slechts 0,06 %veroorzaakt. Dergelijke frequentie
afhankelijkheden mogen bij de nauwkeurigheid waarnaar in deze detector
gestreefd wordt, wel verwaarloosd worden.
De gelijkheid van de band-pass-filters is uiteraard wel belangrijk.
Daarom zijn de weeratanden en condensatoren ervan, voor zover ze op
ovareenkomatige plaatsen in de beide kana len komen, gepaard op gelijk
heid binnen 0,1 %.Het totale schema van de beide L.F. versterkers is getekend in fig.
3.6b.
,----122 "t------,
van
s. D.
fig. 3.6b. De L.F. versterker met filters
In de L.F. versterker is de 709,een operationele versterker, toegepast.
Door de grote tegenkoppelingheeft dezeeen zeer vlakke frequentie
karakteristiek. Door hat gebruik van twee I.C.'s per kanaal, is de
plaatsing van de twee band-doorlaat-filters heel eenvoudig.
In een van de twee L.F. versterkertakken is in de terugkoppeling een
- 19 -
zeer nauwkeurig instelbare potentiometer opgenomen, om de totale ver
sterking van de be ide kanalen van de detectie-eenheid op gelijkheid
af te kunnen regelen. De versterking van dit I.C. is hierdoor continu
regelbaar van 1 maal tot 3 maal. Het overeenkomstige I.C. in de
andere detectie-tak heeft een terugkoppelweerstand van 22 k, waardoor
deze 1 maal versterkt. De totale versterking van het L.F. kanaal is
binnen de doorlaat-band gelijk aan 2 x 33 x 1 = 66.Bij de operationele versterkers zit tussen de punten 1 en 8, alsmede
tussen 5 en 6, de frequentie-compensatie, noodzakelijk om oscilleren
te voorkomen. Deze is zodanig gekozen, dat de I.C.'s stabiel zijn,
en toch binnen de 5 kHz-band een zo groot mogelijk open versterking
hebben. Dit komt de uitgangsweerstand van het I.C. ten goede.
111.7. De M.F. fasedraaier
De M.F. fasedraaier zou in principe weer gerealiseerd kunnen worden
met twee HC leden, zoals de H.F. fasedraaier. Echter, aan de M.F.
fasedraaier worden hogere eisen gesteld ala aan de H.F. fasedraaier.
De H.F. fasedraaier werkt in een vaste meetopstelling op een bepaalde
frequentie, wat ons de mogelijkheid verschaft om eventuele fasefouten
bij die frequentie weg te regelen. De M.F. fasedraaier moet geschikt
zijn voor een aweep-frequentie (d.i. een signaal waarvan de frequentie
zaagtandvormig in de tijd varieert), waardoor dus de eis, dat deze 900
fasedraaier frequentie-onafhankelijk is, belangrijker wordt.
Derhalve is in dit geval gekozen voor een andere systeem, met een
grotere flexibiliteit. De frequentieband waarbinnen dit systeem goed
functioneert is veel groter terwijl de fasedraaier over de hele band
een goede nauwkeurigheid heeft, als men hem afregelt op de hoogst
mogelijk frequentie.
Het principe van deze fasedraaier is als voIgt:
Als men uitgaat van een symmetrisch blokvormig aignaal met de dubbele
frequentie, dan zijn hieruit twee 900
ten opzichte van elkaar in fase
verschoven signalen te maken, door met dit blok twee flip-flops te
triggeren, waarbij de ena flip-flop omschakelt op positieve flanken
en de andere op negatieve flanken.
De nauwkeurigheid van deze 900
fasedraaifng wordt bepaald door de
symmetrie van het stuursignaal.
De concrete uitvoering van de fasedraaier zal iets ingewikkelder wordeno vals hier beschreven. Om de 90 fasedraai1ng steeds hetzelfde teken te
- 20 -
- "'"
..
...
..
laten houden, moet het omschakelen van d& ene flip-flop afnankelijk
gemaakt worden van de stand van de andere flip-flop.
Als gebruik gemaakt wordt van set-reset flip-flops, kan men een systeem
voor deze faaedraaier aamenstellen, door de set-restfuncties (S,R)
voor deze flip-flops te bepalen (zie bv. ref. 5):
Set-Reset-functies
S1 = c P2R1 = c • P
2
S2 = c • P1R
2 = c P1
c
..
p
..
~
Het blokschema van de faaedraaier kan men nu samenstellen, door deze
set- en reset-functies te genereren:
De eenvoudigste schakeling van twee flip-flops, die deze set- en
resetfuncties hebben, is getekend in fig. 3.7a.
Dit is een schakeling, die in de litteratuur aangeduid wordt als de
"Master-slave".
De werking ervan kan men controleren met de volgende overwegingen:
vMC 1004
(pi". 1,2.,3,11 112.,13 ..an. V_)
- 21 -
'R. 9 1 1'2.
vM C 1015
( uit 9-"'gtR: p. ,'P. Q'n."P~ ,12. )
fig. 3.7a. Blokschema van de digitale 900 fasedraaier
De flip-flOp uitgangen kunnen van niveau veranderen, telkens als de
clock-input laag (0) wordt. Of ze dan omschakelen, hangt af van het
niveau van de set- en de reset-ingang op dat moment. Als de set = 1,
reset = 0, wordt (of blijft) de P-uitgang = 1; als de set = 0, reset = 1,
wordt (resp. blijft) de P-uitgang = 0. Set = reset = 1 mag niet voor
komen. Dit kan hier ook niet, daar de set en de reset van de flip-
flops elkaars inverse zijn.
Met dit in gedachten kan men de z.g. waarheidstabel van de schakeling
opstellen, waarbij blijkt dat de beide flip-flops inderdaad twee 900
in fase verschoven signalen afgeven, met een gedefinieerd teken voor
deze faeeverschuiving. De beide logische circuits die gekozen zijn
voor de schakeling, zijn componenten uit de MECL II eerie. Dit is een
serie van zeer snelle logische circuits (schakeltijden: ~ 5 nsec.).
Om deze schakeling in te passen in de ,detectie-eenheid, zijn er nog
enige hulpschakelingen nodig.
Allereerst is er een voedingsspanning van 5,2 V nodig die maximaal
- 22 -
een stroom van plm. 100 mA kan leveren.
Voorts bleek het noodzakelijk dat de clock-ingang van het circuit
een blokepanning krijgt toegevoerd met steile flanken. Zoals
al vermeld is hebben de circuits van de MECL II-serie zeer snelle
schakeltijden, van plm. 5 nSec. Als de ingangspoort nu gestuurd
wordt met een blok met slechte flllnksteilheid, geeft deze een soort
oscillatie-verschijnael aan de uitgang van deze poort op het moment
van omschakelen, waardoor de goedf~ werking van de hele schakeling
veratoord wordt. Dit verschijnsel verdwijnt ala de ingangsblokken (1 Vtteen atijg- en een afvaltijd hebben die beter is als 4 ~5ec. Men
zou voor de voeding van de ingangspoort een goede blokgolf-oscillator
kunnen gebruiken, waarvan eventueel de flanksteilheid nog iets opge
voerd kan worden met een begrenzende verschiltrap. Voor een nauwkeurige
o f90 fasedraai ng moet de positieve fase van dit blok echter even lang
zijn ala de negatieve; een redelijke eis is hier een max~aal verschil
in lengte van 0,1 %.Door dergelijke hoge eisen te stellen aan het modulator ingangssignaal,
vermindert de flexibiliteit van het gehele systeem aanzienlijk. Als
ingangssignaal is hier derhalve een sinusvormige spanning gekozen. De
amplitude van deze ingangssinus moet tenslotte nog binnen een redelijk
spanningsbereik variabel zijn zonder dat de nauwkeurigheid van de 90 0
fasedraaifng noemenswaardig wordt beInvloed.
De schakelingen waarmee dit Alles is gerealiseerd, zijn getekend in fig.
3.7b.
lJz.7°6
o,lS)A...-....-I--"il---------t-.
ql~)A
>-......---1~I t1
($~;:'.s,i/l. )
,O~
-52. V,(pih$ 1-)
·ISV
- 23 -
Ret M.F. ingangssignaal wordt geblokt met een verschiltrap. Hierbij
zijn twee afregelmogelijkheden opgenomen: een offset-regeling, om
de verschiltrap symmetrisch in te stellen (waardoor men de 900
fase
draaifng onafhankelijk van de ingangsspanning kan maken, binnen een
bereik van 2,5 tot 3,5 Veff ) , alsmede een instelling voor het gelijk
spanningsniveau van de uitgangsblllk: door dit niveau iets te varieren
kan men de 900 fasedraairng nauwkeurig afregelen, daar het trigger
niveau van de eerste poort constant blijft. Deze twee afregelingen
hangen enigzins met elkaar samen; door de afregeling 2 x uit te voeren,
kan men een goede, ingangsspanning-onafhankelijke fasedraaier verkrijgen.
In FETte zit over het algemeen een grote spreiding. De hier gebruikte
heeft een I DSS van ongeveer 12 mAe
111.8. De modulatoren.
De modulatoren zijn gebouwd met hetzelfde I.C. als de synchrone
detectoren, nl. de M.C. 1596.De werking is volkomen identiek: signalen op de signaalingang (in dit
geval de L.F. Doppler-band) worden geschakeld in de draaggolffrequentie
d.w.z. vermenigvuldigd met een vierkante cosinus, resp. vierkante
sinus. De reeksontwikkeling van deze twee functies is:
Cos w t t1
3w t1
5 t= cos w - 3cos + cos w - -------
m m m 5 m
Sin w t sin w t1
sin 3 wmt
1sin 5 t= 3 + 5
wm - -------m m
Hieraan kan men zien, dat het effect van dit schakelen is, dat de
Doppler-band in het uitgangssignaal niet aIleen rondom de frequentie
w komt te liggen, maar ook rondom ~ , 5 w , 7 w •••• , waarbij dem m m 1m 1 1
amplitude van deze modulatiebanden afneemt met 3 ' 5' 7 .Hierbij treedt nog een effect Ope Uit de formules op pagina 6 blijkt
dat ala men de uitgangsaignalen van de beide modulatoren aftrekt in
plaats van optelt, de Doppler onder- en boven-band met elkaar van••
plaats wisselen. Omdat de termen van de cosinusreeks alterneren, zal
men deze verwiaseling op zien treden bij de banden romdom 3~, 7~,
11w enz. Zo zal bijvoorbeeld een poaitieve Doppler-frequentie-ver-m
schuiving van 3 kHz, die gemoduleerd wordt met 5 kHz, in het uitgangs-
signaal van de detectie-eenheid de volgende frequenties geven:
5
15
25
+ 3 = 8 kHz
... 3 = 12 kHz
+ 3 = 28 kHz enz.
- 24 -
Het aansluitschema van de modulatoren is getekend in fig. 3.8.
D.C. 9Q.~0!JPfIcl rwa"M.F. fa"'cNr'c\aiih·...~_---I
Me 1596
t---I___1---'
M.F. Uit
V.n. L.F. VClrst......----f1 91----....J
10
o
-1~V- ......-----......------------_....1
fig. 3.8. De modulatoren
De beide stroombronnen van het I.C. leveren weer 1,1 mAo De koppel
weerstand R is hier 1 k, zodat de uitstuurbaarheid van de signaal-e
ingang in dit geval 2,2 Vtt
is. Dit komt overeen met een Doppler-
ingangsspanning van 270 ~Veff aan de ingang van de H.F.versterker.
De flip-flop unit kan rechtstreeks, zonder RC-koppeling, verbonden
worden met de modulator-ingang van de modulator. Daar deze uitgangen
op een gelijkspanningsniveau van -1,15 V liggen, is het het eenvoudigst
om de modulatoringang symmetrisch te sturen.
Het gelijkspanningsniveau van de signaal-ingang moet enige volts
onder het niveau van de modulator-ingang liggen. Dit is gerealiseerd
met een 6 V zener. De laatste weerstand van het L.F. filter ligt
eveneens aan deze -6V, zodat het L.F. signaal ook zonder extra ~ase
draaiende componenten toegevoerd kan worden. Bij de signaal-ingang
is een offset-regeling gemaakt waarmee verschillen tussen de transistoren
van de signaal-ingang gecorrigeerd kunnen worden. Dit, omdat anders de
- 25 -
draaggolffrequentie in het uitgangssignaal van de modulatoren voor
komt. In het beeld van de hele detectie-eenheid bezien, zou dat
overeenkomen met een verslechtering van de onderdrukking van de
zendfrequentie.
111.9. De optel-schakeling
De optelling zou in principe gerealiseerd kunnen worden, door de
modulator-uitgangsstromen van beide kanalen door gemeenschappelijke
weerstanden te sturen. De spanning hierover is dan in principe even
redig met de som van de modulator, Een storende factor hierbij is
de spreiding in de modulator-uitgangsimpedanties. De fabrieks
specificatie hiervoor is 75 kQ , parallel aan 2,6 pF. De modulator
uitgangsstroom van de ene tak zal zich verdelen over de belastings
weerstand en de uitgangsimpedantie van de andere take Als er nu een
groot verschil bestaat tussen de uitgangsimpedanties van de twee
modulatoren, moet men de belastingsimpedantie heel laag maken, om
toch een redelijk nauwkeurige optelling te krijgen.
Voorbeeld: als de uitgangsimpedanties 20 %verschillen, moet de
belastingsweerstand 330 Q zi jn, om een optelnauwkeurigheid van 1 %.
te krijgen. Vanwege de lage uitgangsspanning die men hierover krijgt,
zou hierachter weer een versterkertrap moeten volgen. We gens de grote
spreidin~ in de gelntegreerde circuits, is van deze optel-mogelijkheid
afgezien.
Een andere mogelijkheid is, een teruggekoppelde operationele versterker
te gebruiken. Wegens de hiermee te bereiken nauwkeurigheid , is de
opteller aldus uitgevoerd. Het schema ervan staat in fig. 3.9.
1k
+ ISV
t
709
In
Modulator 1
fil. 3.9. De optel-schakeling.
- 26 -
De punten A en B z1Jn meetpunten, voor de afregeling van de amplitude
gelijkheid van de beide kanalen (zie afregel-procedure). Het RC-net
werk voor de optelschakeling heeft een afsnijfrequentie van 10 Hz.
Het uitgangasignaal van de opteller is maximaal 3,2 Veff (door de
terugkoppeling is daze versterking eenvoudig te veranderen), zodat
de totale conversie-versterking van de detectie-eenheid gelijk is
aan plm. 1200 maal.
- 27 -
IV. Foutendiscussie
De signalen van een bepaalde frequentie die aan het eind van de
detectie-eenheid worden samengevoegd, dienen zowel een gelijk
amplitude te hebben, als een gelijke fase. Hieruit voIgt, dat er
twee soorten fouten in het systeem voor kunnen komen: amplitude
fouten en fasefouten.
Deze fouten zijn te splitsen in twee groepen:
Groep 1: De fouten die constant zijn over de hele frequentieband,
die dus door een betere afregeling zijn te verwijderen;
Groep 2: De fouten die frequentie-afhankalijk zijn; de afregeling
dient hierbij zodanig te zijn, dat de maximale fout zo klein
mogelijk is.
Deze fouten hebben twee gevolgen voor de detectie-eenheid. Enerzijds
moeten in de opteller een aantal signal en zo volledig mogelijk tegen
elkaar wegvallen, om te bewerkstelligen dat de Doppler onder- en
bovenband niet vermengd worden. De nauwkeurigheid waarmee dat gebeurt
wordt in het vervolg aangeduid met de term "zijband-onderdrukking".
Anderzijds moeten in de opteller twee signalen samengevoegd worden tot
de gewenste Doppler-band. Als het systeem hierbij frequentie-afhankelijke
amplitudevariaties in de Doppler-aignalen introduceert, is dat oak een
fout.
Een vergelijking van deze twee mogelijkheden laat zien, dat de
frequentie-afhankelijke amplitude-vervorming aIleen veroorzaakt kan
worden door foutengroep 2.
Een slechte zijband-onderdrukkingen wordt zowel veroorzaakt door fouten
van groep 1, als van groep 2.
Uit het feit dat de maximale fout van groep 1 en groep 2 samen altijd
groter of gelijk is aan de maximale fout van aIleen groep 2, voIgt,
dat de afwijkingen van de ideale detectie in dit geval het beste zijn
te beschrijven in termen van zijband-onderdrukking. Als de zijband
onderdrukking goed is, is de frequentie-onafhankelijkheid van de ge
wenste Doppler-band even goed of nog beter.
Voorta kan men nog opmerken, dat de zijband-onderdrukking een signi
ficantere grootheid is voor het systeem als de mate van frequentie
onafhankelijkheid van de amplitude van de gewenste Doppler-band, als
mede veel gemakkelijker en nauwkeuriger meetbaar is.
- 28 -
op grond van deze overwegingen is als norm voor de kwaliteit van de
detectie-eenheid, de mate van zijband-onderdrukking gekozen.
Het verband tussen amplitude- en fasefouten en de zijband-onderdrukking
kan men berekenen door in de gemoduleerde spanningen, die opgeteld moeten
worden, de volgende amplitude- en fasefouten aan te brengen:
a) faseverschil tussen twee te moduleren L.F.signalen: 900 + Cb) faseverschil tussen de twee modulatiesignalen: 900 + ~
c) amplitudeverschil tussen de beide gemoduleerde, op te tellen signalen: a.
De keuze van deze fouttermen is in overeenstemming met de afregelprocedure:
Zoals in hoofdstuk V besproken zal worden geschiedt de afregeling met
behulp van meting van deze drie foutenbronnen. Men kan nu deze drie fouten
bronnen invoeren in de in hoofdstuk II afgeleide formules voor de ge-
moduleerde signalen:
Bij een geschikte keuze van t = 0 worde di t:
V1 = A Cosw t. cos(- ~ Olt)m
= t A Cos (ol + ~ol ) t + t A Cos(ol - ~ol t)m m
V2 = (A + a). sin(Ol t + ~) . sin(-~Olt - C )m
= t(A + a). Cos {(ol +~Ol)t +~+C)- t(A + a)Cos{ (ol -6~t + <jl .... C)m m
Bij een vergelijking van deze twee uitdrukkingen valt allereerst op, dat
voor een goede zijband-onderdrukking niet de afzonderlijke fasefouten <jl
en C van belang zijn, maar weI hun verachil: ala <jl - C = 0, vertonen de te
onderdrukken zijband-aignalen geen faseverschil. Dit houdt b.v. in, dat men
een frequentie-onafhankelijke fasefout tussen de L.F. kanalen of de M.F.
fasedraaier, kan opheffen door een even grote, tegengestelde afwijking van
de H.F. faaedraaier. WeI neemt door een dergelijke manipulatie de amplitude
van het gewanste zijbandsignaal af, evenredig met Cos t( ~ + C ), zoals men
aan dezelfde uitdrukkingen kan zien. Het effect van het detectieayateem
ia dus optimaal ala ~ + C = o.
Het te onderdrukken zijbandsignaal Wb
is na optelling:
= P - Q
Het samenvoegen van deze twee termen tot ~en product vergt enig moeizaam
rekenwerk Czie voor een berekening: ref. 6). Veel eenvoudiger, en met weinig
- 29 -
verlies aan nauwkeurigheid, kan men de amplitude van deze uit
drukking afschatten:
= IP - Q I
~ I P I + IQ I = A ISin i (ljI - ~) I + t a
~ t A I( ljI - ~)I + ta
Het gelijkteken in deze uitdrukking geldt, als een van deze
twee rechterleden gelijk aan nul is. Als de beide rechterleden
gelijk aan elkaar zijn, is de werkelijke waarde van I Wb
I (voor
kleine waarden van 1jI- l;;), gelijk aan t 12 :' 0,7 maal de zo gevonden
waarde. In de overige gevallen ligt de werkelijke waarde van I Wb
Itussen deze twee uiterste grenzen.
De zijband-onderdrukking (Z.O.) in procenten is te definieren als
100 maal de amplitude-verhouding van het ongewenste zijband-signaal
en de bijbehorende gewenste component in de andere zijband. Deze
component zal in dit geval de amplitude hebben van ongeveer
tA + t(A + a) ~A, zodat de zijband-onderdrukking is:
Dus: alleen een amplitude-fout van 1 %tussen de uitgangssignalen
van de modulatoren geeft een zijband-onderdrukking van 0,5 %. Evenzo
geeft alleen een totale fasefout Ian 1~O radiaal (dit komt ongeveer
overeen met 0,6 0) een zijband-ond,~rdrukkingvan 0,5 %. De zijband
onderdrukking als gevolg van deze twee fouten samen is beter als
de som van de beida zijband-onderdrukkingen afzonderlijk, dus beter
dan 1 %.
- 30 -
V. Metingen
V.1. De afregelprocedure
Het afregelen van de detectie-eenheid kan gebeuren in de opstelling
van fig. 5.1.
WI. Olcina~o" rsync.hp'.
fo - ... N.r. Uagang- 1t\9·"~ -, Vetl
DETECTIE -
EENHEID
H.F.Oscillalor It .A +I~V'
krisb.l- -(0+ b~
..... .- 0 VO(ldi 1'\,9-- in9&h' -_-lolJVm.x. 210P"U $W"~· i"."3
u
M.F. Os(illa~ol"
2xf""M&Ic. ~,Ij V.U
fig. 5.1. Afregelopstelling
De in deze opstelling gebruikte apparatuur is:
Oscillator I: Hewlett-Packard test-oscillator type 651B
(daze oscillator levert slechts 3 Veff' Om dit te
corrigeren, is een weerstandTspanningsdeler in de
H.F. fase~raaier bij de metingen verwijderd).
Oscillator II: Rohde & Schwartz Leistungs-Mess-Sender type SMLR
BN 41001.
Midd. freq. sweep-oscillator: Beckman 9010 function generator.
Voedingen: 2 stuks Delta Elektronica D 050 -0.5.
Men zou de schakeling au in principe af kunnen regelen op een
maximale zijbandonderdrukking.
Dit is hier echter moeilijk uitvoerbaa~: het L.F. signaal ontstaat
in deze 8chakeling als het verschil van twee frequenties die b.v.
in de buurt van 5 MHz liggen. Het laagfrequente signaal varieert
- 31 -
dan nogal, ala gevolg van kleine frequentie-onstabiliteiten in deze
oacillatoren.
Er was een wave-analyser voorradig, die in zijn meest ongevoelige
stand een bandbreedte van 250 Hz heeft. Zelfs hiermee waren geen be
trouwbare meetresultaten te verkrijgen.
Derhalve is een andere afregelprocedure gekozen, die berust op recht
streekse meting van de grootheden die de zijband-onderdrukking be
palen.
Deze grootheden z1Jn:
a) de fasedraaifng tussen de beide L.F. signalen, vlak v66r de modulatoren.
b) de faaedraaifng tussen de beide M.F. modulatiespanningen.
c) de amplitude-gelijkheid tussen de beide gemoduleerde, op te tellen
signalen.
De afregelprocedure verloopt dan ala voIgt:
) ,-a De afregeling van de fasedraai1ng tusaen de beide L.F. kanalen:
De meting hiervan dient te geschieden met een zeer gevoelige fase
meter. Gebruikt is hier de "Wiltron Model 351 Differential input
phase meter" waarmee voor absolute metingen een nauwkeurigheid vano
0,2 te behalen is.
D f t · t' t d ddt "L •F. 90 0 1"ease-me 1ng moe U1 gevoer wor en aan e pun en
en L.F. 90 0 2" ten opzichte van "aarde" (inateekeenheid 2, 'aan de
achterzijde). De termen tussen accenten verwijzen naar aanduidingen
op de gebouwde detectie-eenheid. De afregeling moet zodanig uit
gevoerd worden, dat de afwijking van de gemeten fasehoek ten opzichte
van +900, resp. _90 0
, zo klein mogelijk is in het L.F. Doppler
spectrum wat loopt van -5 kHz tot -500 Hz, en van +500 Hz tot 5kHz.
De Doppler frequentie-verschuiving is in te stellen met de oscillator
aan de kristal-ingang. De 900 fasedJ-aaiing tussen de beide kanalen
kan bijgeregeld worden met de trimmer op de H.F. fasedraaier.
(H.F. 90).
Deze afregeling is enigzins afhankelijk van de gekozen synchronisatie
(-dus kristal-) frequentie: bij een verandering van deze frequentie
in het gebied van 5 MHz tot 10 MHz was er een verloop in de L.F.ofaseverschuiving van 2,5 • Men dient dus eerst de generatoren af
te stemmen op de kristal-frequentie.'o 0Aan een van de punten "LF 90 1" of "LF 90 2" kan men een scoop
aansluiten, om de Doppler-frequentieverschuiving te meten.
- 32 -
b) De afregeling van de fasedraaiing tussen de beide modulatie
spanningen.
De faseverschuiving is hie)1 gemeten met dezelfde fasemeter als
bij afregeling a) is gebruikt.
De meting van deze fasedraaiing dient te geschieden aan de punten
"MF 900 1" en "MF 900 2", aan de voorzijde van de detectie-eenheid
(weer te meten t.o.v. aarde).
Het gebied waarover afgeregeld moet worden, is de gekozen frequentie
zwaai van de sweep-oscillator. De modulatie-sweep kan b.v. lopen
van 5 tot 15 kHz, zodat de zwaai van de oscillator dan van 10 tot
30 kHz loopt.
Voor de afregeling zijn er twee potentiometers op insteek-eenheido .
3, aangeduid met "offset" en "MF 90 It. In het algemeen zal men met
de offset-potentiometer de fasedraaiing binnen een bepaald ingangs
spannings-interval onafhankelijk kunnen maken van die ingangs
spanning, waarna met de "MF 900" potentiometer de fasedraaiing is
af te regelen. Deze afregelingen beinvloeden elkaar enigzins, zodat
men ze afwisselend 2& 3 maal moet afregelen. De afregeling werkt
op de flank-steilheid van het ingangssignaal. De in de opstelling
van fig. 5.1. gebruikte sweep-oscillator levert een zeer goedo ,-symmetrisch blok, met zeer steile flanken. De 90 fasedraai1ng is
dan zonder meer goed, en onafhankelijk van de potentiometer
instellingen. Als men als ingangssignaal een blokspanning met steile
flanken heaft wat niat aan de geeiste symmetrie voldoet, dan kan
men de 900 fasedraaifng afregelen door een condensator over de uit
gangsweerstand van de ingangs-verschiltrap te plaatsen. Deze
condensator moet ZQ groot zijn, dat de blok-flank voldoende ver
slechtert om afregeling met de "MF 900 "-potentiometer mogelijk te
maken. De afregeling is dan nog onafhankelijk van de offaet
potentiometer.oAls men de MF 90 . fasedraaier stuurt met blokspanningen zal men in
het algemeen voldoende hebben aan eeningangsspanning van 0,5 a1 Vtt • Bij sturing met sinusvormige signalen moet 4e ingangs
amplitude groter zijn omdat anders de flank-steilheid van de blok
spanning waarmee de logische circuits gestuurd worden te klein is.o ',-De signaal-ingang van deze 90 fasedraai1ng kan maximaal 3,5 Veff
verwerken.
- 33 -
c) Afregeling van de amplitude gelijkheid tussen de beide gemoduleerde
signalen.
De meting, weer ten opzichte van aarde uit te voeren, dient verricht
te worden aan de punten "amplitude 1" en"amplitude 2" (aan de
achterzijde van insteekeenheid 2). De metingen zijn in dit geval
uitgevoerd met twee buisvoltmeters,aan elk punt een, type
Philips GM 6012.
Bij vergelijkende metingen hiermee kan men een nauwkeurigheid van
ongeveer 0,5 %halen.
Hiertoe moet de amplitude van de gesimuleerde Doppler-verschuiving
op een uitslag van ongeveer de volle schaal ingesteld worden.
De amplitude, gemeten aan "amplitude 1" is de norm, waaraan
"amplitude 2" gelijk gemaakt kan worden' door afregeling van de 20
turn-potentiometer "Amp. potm." (aan de achterzijde van insteek
eenheid 2). De afregeling behoeft maar bij een modulatie-frequentie
binnen de sweep-band verricht te worden; men moet zodanig afregelen
dat de relatieve afwijking tussen de twee amplitudes binnen de hele
Doppler-band (15 kHz tot -500 Hz, +500 Hz tot + 5 kHz) weer met
een scoop te meten aan een punt LF 900) zo klein mogelijk is.
Voorts zijn er nog twee offset-potentiometers, bij de MF modulatoren
Deze kan men afregelen door het uitgangssignaal van de modulatoren
(aan de punten "amplitude 1" en "amplitude 2") zo symmetrisch mogelijk
te maken. Deze offset-potentiometers zitten op insteek-eenheid 2,
vlak bij de meetpunten. Een onjuiste afregeling van deze potentiometers
heeft tot gevolg, dat in het middenfrequent uitgangssignaal een
frequentie-component komt op het punt. waar de Doppler-verschuiving
de frequentie 0 heeft. Als ma.rkatie-punt kan di t weI handig zi jn bij
metingen.
V.2. Metingen
Met de in de vorige paragraaf beschreven meet-opstelling en meet
apparatuur zijn enige grafieken opgenomen, te weten:
Grafiek 1: faseverschuiving, tussen de beide laagfrequent-kanalen,
als functie van de Doppler-frequentie. Deze grafiek krijgt
men aan de meetpunten van af~egeling a), na correcte af
regeling. Zoals te zien is in de grafiek, is de fasehoek
correct binnen 0.50• De grafiek is min of meer symmetrisch
- 34 -
t.o.v. de verticaal f = 0, hetgeen erop wijst, dat de
golvingen in deze grafiek veroorzaakt worden door de
beperkte nauwkeurigheid van Re-Ieden in het laagfrequent
deel.
Grafiek 2: De faseverschuiving tussen de beide modulatiespanningen,
als functie van de modulatiefrequentie. Hat faseverloop
hierbij is zeer gering: bij een sweep van 5 tot 15 ~Hz
slechts 0,1°. In verband met de meetnauwkeurigheid van de
gebruikte fasemeter moet men hiervoor een totale fout
van 0,20
nemen. Deze meting hangt samen met afregeling 2.
Grafiek 3: Het verloop in het relatieve amplitude-verschil tussen
de beide gemoduleerde, op te tellen signalen.
De fout die hier gemeten is is1de grootste en daardoor
hoofdzakelijk bepalend voor de zijband-onderdrukking. Het
amplitude-verschil is maximaal 2 %.In de amplitude-variaties valt op, dat deze hier niet
symmetrisch zijn t.o.v. de lijn af = O. Dit wijst erop,
dat de fout veroorzaakt moeten worden door by. een amplitude
verloop in de twee synchrone detectoren.
De beide fase-metingen zijn verricht vlak voor de modulatoren, de
amplitude-meting is uitgevoerd vlak vo6r de opteller. De gemeten
grootheden komen overeen met de fout-termen in de formules van hoofd
stuk IV (de foutendiscuBsie).
Onder de aanname, dat de twee modulatoren geen extra faseverschillen
introduceren, alsmede dat de opteller geen optelfout maakt, is hieruit
de zijband-onderdrukking van het hele systeem te bepalen.
Beide aannamen eisen een rechtvaardiging.
T.a.v. de faseverschillen is op te merken dat de modulatoren een
frequentiebereik hebben van 0 tot 80, resp. tot 300 MHz, voor signalen
aan de signaal- resp. de modulatie-ingang. Bij een dergelijk grote
bandbreedte moet de amplitude- en fasekarakteristiek bij verhoudings
gewijs lage frequentie.- weI volkomen recht zijn.
Ten aanzien van de optel-fout is bij de bespreking van de opteller
(par. 3.9.) al het een en ander gezegd. Daar de amplitudes gemeten
worden aan de ene kant van de optel-~eerstanden, is de optelfout
gelijk aan de spreiding in deze weerstanden, in dit geval 0,1 %.
- 35 -
De amplitude-fout is maximaal 2 %, de twee fasefouten zijn maximaal
0,5°resp. 0,2 0, zodat de zijbandonderdrukking volgens hoofdstuk IV
is: (de graden zi~~_ o~g!rekend in 1~0 radialen)
Z.O. < i (2 + 0,8 + 0,4) = 1,6 %
Deze zijband-onderdrukking is royaal voldoende voor de bloedstroom
metingen die met deze opstelling verricht kunnen worden: bij reg~
stratie op een scoop is de aflees-nauwkeurigheid maximaal 2 a 3 %.
V.4. Nabeschouwing
:""
Zoals na het voorgaande weI duidelijk is, kan een bloedstroom-meetop
stelling er als voIgt uitzien:
1....1· o.t:r +t'V -Impcdanlit k....ul ....Ia.. kri,k.l·
~~%- i"St".9 0 VOIding
~r~fo- tSV -
1.,.11. polulaedc" DETECTJE-
"- f-- ----_._-- EENHEJD
~ynchr.. M.F.B~nd- GQlijk -
1"9a"9 ua~.f- doo,.laa~ • r---. ...ich~e,..
filter'swe.p· i"9 .
•
H.F. Sweep· HorOVtn .-Osc.iHalo,. oscillalorOnilloStoop
Over de verschillende onderdelen hiervan zijn de volgende opmerkingen
te maken:
• H.F. oscillator: 50 C -uitgang; stuurspanning ongeveer 6 Veff "
De frequentie dient afgestemd te worden op de resonentiefrequentie
van het kristal. Om deze afstemming te kunnen roeten, is een uitgang
- 36 -
van de H.F. versterker vanaf de voorzijde van de detectie-eenheid
te bereiken (aanduiding: "HeF.").
• 1mpedantietransformator: Ben dimensioneringsvoorbeeld hiervoor is
beschreven in hoofdstuk 111.2.
• Zend- ontvangkristallen: PZT-kristallen. Tussen de kristallen en
de pols dient een acoustisch goed geleidende pasta aangebracht te
worden. De detectie-eenheid is gedimensioneerd op kristallen met
een resonantie-frequentie tussen 3 MHz en 12 MHz. Deze band is niet
critisch: erbuiten mag men ook nog een goede werking van de detectie
eenheid verwachten, de beperking van deze band wordt aIleen veroor
zaakt door de H.F. !asedraaier: door een wijziging van de He-Ieden
hierin kan de band omhoog of omlaag gebracht worden. Gedetailleerde
informatie over de kristallen is te vinden in ref. 1.
• Detectie-eenheid: Als black box beschouwd, is deze als voIgt te
karakteriseren:
Voeding: +15 en -15 Volt, symmetrisch t.o.v. OV.
Kristal-ingang: bandbreedte: ongeveer 0,5 MHz tot 20 MHz.
Ingangs~impedantie: geschikt voor 10 g-kristallen.
Uitstuurbaarheid: voor directe reflecties: maximaal 15 mVeffvoor Doppler-reflecties: maximaal 270 ~Veff.
Synchronisatie-ingang:
bandbreedte: 3 MHz tot 12 MHz.
ingangs-impedantie: 50 g
uitstuurbaarheid: maximaal 7 Veff (i.v.m. dissipatie
van de ingangsweerstand).
M.F. ingang: De hier toegevoerde frequentie is twee maal de
modulatie-frequentie. 1ngangs-frequentie-bereik:
10 kHz tot meer dan 100 kHz.
Uitstuurbaarheid: maximaal 3,5 vef! (zie opmerkingen
bij afregelprocedure.
1ngangs-impedantie: 1 kHz in serie met 0,15 ~F.
Uitgang: Geeft de Doppler-band, gelegen rondom de modulatie
frequentie.
Ui tgangsweerstand: kleiner dan 1 g •
Uitgangsruis, teruggerekend naar de ingang: ± 1 ~Veff
Totale conversie-versterking van het systeem voor Doppl~rsignalen: 1200 x.
Onderdrukking van.directe reflecties in het Doppler-spectrum; af te
regelen op meer dan - 40 dB t.o.v. de Doppler-componenten.
- 37 -
• Sweep-oscillator: Het modulatiesignaal dient een zwaai te hebben van
10 kHz. om de volledige Doppler-band te kunnen be
strijken. Om in het gemoduleerde uitgangssignaal van
de detectie-eenheid de modulatieband rondom 3 wo
niet binnen de band rondom w te laten vallen, iso
de laagst mogelijke positionering van deze zwaai:
van 5 kHz tot 15 kHz. Hiertoe dient de sweep
oscillator te lopen van 10 kHz tot 30 kHz.
De verdere eisen aan deze oscillator volgen uit de
specificaties van de M.F. ingangs-gegevens.
Ten aanzien van de vorm van de sweep kan nog het
volgende opgemerkt worden. Vaak wordt voor het sweep
signaal een dergelijk verloop van de frequentie als
functie van de tijd gekozen:
Tijdens de terugval van de frequentie krijgt men dan
aan de uitgang van het band-doorlaatfilter een grote
hoeveelheid hinderlijke stoorsignalen. Dit ver
6chijnsel is volledig op te vangen door de sweep
zaagtand symmetrisch ala functie van de tijd te
laten verlopen.
1---- ,. t
Het acoop-beeld wOldt hierbij afwisselend van links
naar rechots en van rechts naar links geschreven. De
- 38 -
herha11ngsfrequentie van de sweep moet nu 2 maal
zo laag gekozen worden als in het vorige geval.
• Het banddoorlaat-filter en de gelijkrichter is gedimensioneerd door
W.M. Boeke (ref. 3), en kan hierachter zonder meer worden toegepast.
- 39 -
Litteratuur
1. Holland: Een bloedstromingsmeter werkend met ultrageluid en gebruik
makend van het Doppler-effect (afstudeerverslag groep ERA,
september 1968).
2. Govaert: Spectrum analyser voor een bloedstroommeter met behulp van
het Doppler-effect (afstudeerverslag groep EEB, september
1968).
3: Boeke: Onbloedige bloedstroomsnelheidsmeting m.b.v. het Doppler
effect (afstudeerverslag groep EEB, juni 1969).
4. Klein-Zaalberg van Zelst: Instrumentele Elektronica, Eindhoven 1966,pp 410-418
5. Heetman: Schakeltechniek (sequentiele netwerken) (collegedictaat).
6. Vermeij: Een enkelzijband-modulatiesysteem voor telefoniedoeleinden,
pag. 4-5 (afstudeerverslag groep EEB, januari 1969).
H-r-
,l~L_
.. ,
.,.:+
,l~i
r
..[t ...•, '
1f··II,.-. "
'illlltHtt±1
'-i
ulj,;
~.,
;fH±t-tW nttiit±t±tiit1:J±ti±:t!:ti L I ~ttiJ:tttt!ti; I !i:tttttit;i "i:'+" ,;++~1 . ~ . '.' : i~;i ,'; ':'.,CR+i rr,tHm+!+!+H'HH+++++fFlt-T-ItH-t+tH+l IH'f-t-t++HliH:I tt:: .ri "I " ! ::',
,tlttiittH:!Ji.ti' HI ' ''1 Jf ~,'" W j'o ~H I rr l,tH'H+H! ,. ntl ',i: I II:: ,i i;;;,I'1t'tHf-tlr!j ,J-ft .. 'lit t [ ~. HI'f!t I-t-; Jl~ ttl:'::t: 111;1: i : Iii;;, :
1- . I' c1+ ", ';,1 i . iii' 'tl:+tthtt4tf:tt1tt J T!>r! •i:i't 'i '_~.L . li'il~_ ..~ J
llll±i L , . i Joe I::!:: " .'i
i >,1 J; t +: ;:: [i)!}!! T;,; IlL: j
I' "i . . ' q I P ,., ~'f 11 t ' 1.:;:1 . " ", . IIII1 IiH-+ f- - I·· + . I • ~-+-r-i+'"!-'1+++H';'~-tt-t++'---f"----j"""~f"-'- J-+--i.it. ' j. I . "1' , ,I,. ;. I:.,
Sf!:Jim : i r '; I', ,[: I' I i~.'_"11i'~~ITfTTlI' i:tt
w• r fl+ .. J 1i\ ii, I. i" . t-' •iii. I "
cjl+H±IT11 111
It. ri! I! i r 'I' 1 'I i 'i .' I' , 1: " 'i "1-1 I' ' :1 r! .,I!TFRi-H+l-I-.j . I jl '. ,., • J " ) , t !I
I:}HH ~u.~. ~:.Ij. '. ,\dIii. . ... Ii.:','.". 'It liE ."-: ". "i Ij i I I ,. +, I!'I til i .I, ,I
"j< I! i. j. . 'i' "1' '1'" i.,,; :i, ,1 : '1; , ".I .,. +' . . ., , l'f _ , ' ., ',
Htt. !lHll l' i'l ritt i It I,Ft+ 1 ii jill f Ii il ','!,'jiLt _,"'.j_ ._ r:·;-:-+T ;t- 1 to, 'i-~ J,. • "J..."
Ul, .... il ~:L ill! . C]t t ,1 ,:'1 Ii Pu it' :ii;',' 'ii'J;!Pt! t iii i 1utt1 ~<ii ,'111'::, : _,':'jitt J1J ',nP1J I I, il . _i iH iHi ;1' :/1.1,: I.,i~:~ i~',l11 ... ';' [1' ~ 1 'H, -- t ,I I : : i' ::- ~t e'l . [! Ii' i 1 ,".' .'. . If!. j. . !. [ ++', It . ,. " 1 .. r "
, . , Ii' II' 'T "',"~ "I~'I'I" 'ii'! I' ...ft! lUi . Ii . t' IV '),1., ,] ,; +:;J~':!I:+I ~:! ':~ , elr:~ ,,;' I
ft !::tJ~t II,t~!r Ii' ;\~;I. iii ~~ 1:,!'1]1( H ,iii ." ~:I~I ~: i'i!~- I11 ,t) ~r II + 1t1 ~ HI . . . '1l.i It,lli ri " d I.. ,~l%i' I: ' i' .II ;11" t:' 1): :' i ItT : iii ;I1 i' ,~i . : [ iIIoJ!:. n. ';' h 1=1 1001 I:t ;11 Ii i ' It :.i.Lllh~ , l.Ji::J.. ' ',l.;l. :.;
1-
'
if11,
~""'H'
r·,: ·,'i t'Ult. ",ILr,
f1tiff! JH-t mIt.m·0':TfTTllIITFTT1T
+r~!J~': ~Jta'[11"w·'u'1iq;:1~'[rill] I; ;:' i :1j; f!'118 H~' jj " ;1,1f. :;:, ~ ,H 'Ii' in, !: T, ; ,," i.'Wi' ',d .' ,;1'" :ii " ," c;
'I . it.. ~ _ . m," 'iJ n ';, . . , "icc,ill!:III"l'I'I'tffi'ffiI~1 i, 1li .!l . .' 'T,~ ,~II' it • , "'~ " I ~I, vi;'1
ifii ,. C, ."
",ff, "," " "T ' , '+i .m,. . it ..' I .' l '. '. Ii," ". n.' ,: Tt, II ' , . , ,'" "." ,:,i, Iid ,[ tt; ,'" """""" " , ,i:,,'" I,' , ": ""!' , '
I;; T .t'· Lfrlli ~:t.f~ J .t~ti1 f#H ;~i;,' T~--
_.. "",' ,J"" ,,-' ,-' .. ", """ """ .. ',,,, . . I ,v, "," I, ~,
.,", 1,1' ,., . ," ,,~djj, Hmlll, "', ",,' C 'T'n ' " :1 ,: iHf ";' T i{"nrr I
11~.~: 'ff" ::j,h!.t 1+ fjj" .'- . iit( .'."'i1'.l Jt! r\ + 1'll IT- ~+:1 iii+W~U ,i:'!' I'f+'I~ji -, ;1\. ,\'J-;_~\ _ .'. --~i-t++~, ~tt~~· _ -;~:~i -.- 1 .l, -~'t1~;.r-jL"!t--;---+ti'~~:+~·:._'-t-*-";~
oN" - Ltt .tttt't .. ~ d' .,." I ,_ ... I . ,- "U r R::lt't' If', 1.1m· lI ti+' :t+tIt nj.- 'Ii' 11 lin It '-"''; ·ft"i 1 "I
\+~; -: i ~ ·~tl 't~'"I-' ';l;~j ":H + t: - ~ __ - '~i) ~.I ~-: [1.t" I ~-~:;l"':"; :",':.,,_ ,-:':~--JIi' .1 1'1 11 'Ilil " 'I- 1i 1';1" > ., ,'tF,r! t:i. I, 11 . ""e. . : "" :,..' i~ -;fieTIl:,., ~1f'"f":J.~"'T, .'. d it i I. 1' '111 i, HIit:, I." 1· if it, 1 ," iii . "t I·". 'IL 1 j:j i ,[,Ii. .it -ri.;il~·tt+·tlJ:i ij;l il-;,' 1 .tL~ tl'i~;;, "
'lili!):I: .r :1. It Ii I} , It ,III' t.ii '. ij· el 'iijIHILi.'tHth:'. rtli~11 i,;t!!::Lil . UW:.cD!J';; .. ~.: .. '. '~.'.. ,iti: 11il:1 !il II . rei itll:1 ,j L4~ ilC. 1 rtH11 1, ..~ lil11:." .. 'C'~IJi:I.~ L:. ,_,l.l'..l. H . "1'1 +"'(1 'TttttH~I""'1 H-;-,11 , . 'J;lrt11" . H'l" .. .cj"! :1+· 'rTT "·!I+-lr'·'=r " •. ""'14' '-!j:j.j.j.J ":t -t- .t- i !+! l' i:J.l -j.! t· +-11 1 I, +-~ -'-1--++ .j-.f- I" #-,Ifi'l! b Ij, [~:;~
J In~ lu..;,' ill. , ~ m"t t' t T ++H+ ,! ' i'j 1 j, , ~ I, lIli-:,~.' ,'ifl'Jn: "1,,",1 lIW PiE'" -, .oljI'~t:'
' llTIIJI ,', , "Ii '4!;niiT ,[ I 'I " '.!'"C < I" j)m'"ill ''': ;' I~r!!li: !', , ,,: Ih !, !~, ,,:jilb it
"j'Jl\'U•c' '1\1 "Il< ill· I~: w;lUl", .!C . ,':i, .if 'I'I~II,U ~@'It,,,,,,",,,,,"'jMUII""rli'" ~,~.,f, ll.: ' :. '!. .," m I:" if, ~. bitt! . i "I it' ! • . ,. " T'''' I,:
,;- I ,Iii.f'ci=, : IT. 1-''11.'" . , "'~ '. "I' , . I,,!"1" jlei~I'il.:1-nl.,,-,-+ I-.-!J" ". I in I 'jili E£l +1 j-l, I liC, 'I I Lt ,It" ',:~, Ii ' " '. ' " ", ." '" " ,
'" I iii" "I' '[tl' I:" ",'.lii Ii, ! I: ", J" 'm fi' Jillttlt.,' :~ I, Iiii' Itt ,,1 i ;';' 0'''', 1'1, !'>'!:;W' "~: ii .'! jHt
1
Vi .i ill. il11,T ,1
.l;'~ I~l 1,':1r!. 'i '. + . :j: Ii: i~ II , :.u ill' ":! r II! i' i c-;1>+ ,'i .,. ,, I'! '.'., ,! ,,' ,' '"'' Ii c2 '1""
li'i ":" "', ",l" 'i'" iL",!1 "I" 'iT '1' Ii ,}"~,';.ii' 'i' iU! U ]t I' .W . 'till 1t'I" 1'!, ',' "I' :"U n : c''', '+I
. ':.,: ';; i '. ,,;' I' J ,; ,I " ,lln;, Ii ~' ";)1:; :.,.... 1:.1,.I.! '..lit ..... > i iL '
!I" '" 'I' IF ", " ',"",.l' ~."''''', i~,' 1 H j'!~.".. I~ rlm1. tit ii I ::I!lI.lW\, .'. ~.'j'I,J L
i
.b.1' . fl; .. !""" ", "'E 'Ii:' I'!i' ,'i
li.inm I"" , ," 'I ill "', " ']' tl' 'llli ,i i 0..'''''' ,',i ~ 11, " • illijj i1 ,Hffff~ WJl i
j '!!. ~:'l1U:.,. lli1i..i'P: ,'p;'1:
til . ,I nr!H1' ill Iii. , 'c! If] 'iUI ffi ''',' ltd +,iii:! , II ' Ii ,I "" UIi :;' ,'-,. Ii: If'. 11"1m ''''', "" ,'!\fjp1t,4J,.,,' "i, ., .Iii! ' I lJ. ' '"~. , "W.~i+ ' . i11j-tttHu! i: I ;+1-+1:' t ;'!lm.,, lJ1tti"11 .~W:Hi!:IHuH ~ffih TIlTll!;: j1ii IT
'- .... ".
-:r= -!:4t~:;.;:;.. -;:..-i