Concept Natura 2000-beheerplan WaddenzeePeriode 2013-2018
RijkswaterstaatWaterdienstmaart 2012concept
Voor u ligt het tweede concept van het Natura 2000-beheerplan Waddenzee. Bij dit gebiedsdeel hoort een Algemeen deel, waarin overkoepelende zaken die voor het gehele waddengebied gelden zijn opgenomen. Het Algemeen deel is nog niet gereed.
Wij hebben zoveel mogelijk commentaar op het eerste concept verwerkt. In een aantal gevallen is commentaar bewust en onderbouwd niet verwerkt. Voor hoofdstuk 7 Activiteiten geldt dat er nog veel vragen zijn en dat door tijdgebrek niet al het commentaar is verwerkt.
Dit concept beheerplan bevat nog een aantal vragen aan RWS (in comments toegevoegd). Daarnaast worden acties benoemd: in blauw zijn de acties voor RWS aangegeven, in groen de acties voor DHV. De verwijzingen zijn in veel gevallen nog in geel aangegeven, zodat wijzigingen makkelijk kunnen worden doorgevoerd.
Bij dit concept is een excel-bestand meegeleverd, wij verzoeken u om deze tabel te gebruiken om uw commentaar aan ons door te geven. Het is daarbij belangrijk om duidelijk het regelnummer en het paragraafnummer aan te geven.
2
2
© DHV B.V. Niets uit dit bestek/drukwerk mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt d.m.v. drukwerk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van DHV B.V., noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander werk dan waarvoor het is vervaardigd.Het kwaliteitssysteem van DHV B.V. is gercertificeerd volgens ISO 9001.
4
6
DHV B.V.
INHOUD BLAD
SAMENVATTING 3
1 INLEIDING 41.1 Wat is Natura 2000? 41.2 Beheerplan Waddenzee 41.3 Functie beheerplan 61.4 Uitgangspunten en gebruikte systematiek beheerplan 71.4.1 Vaststelling, inspraak en beroep 81.5 Leeswijzer 9
2 LANDSCHAPSECOLOGISCHE BESCHRIJVING 102.1 Visie op toekomstig beheer en ontwikkelingen in het waddengebied 182.1.1 Visie 182.1.2 Op weg naar de visie 19
3 INSTANDHOUDINGSDOELSTELLINGEN 213.1 Kernopgaven en ‘sense of urgency’ 213.2 Instandhoudingsdoelstellingen 223.2.1 Habitattypen 223.2.2 Habitatsoorten 243.2.3 Vogelsoorten 24
4 UITGANGSPUNTEN BELEID EN HUIDIGE ACTIVITEITEN 274.1 Plannen en beleid 274.2 Huidige activiteiten 304.3 Huidig natuurbeheer 324.3.1 Visie op huidig natuurbeheer Waddenzee 334.4 Ontwikkelingen in activiteiten 354.5 Ontwikkelingen in natuurbeheer 36
5 INSTANDHOUDINGSDOELEN IN OMVANG, RUIMTE EN TIJD 38
5.1 Inleiding 38
Rijkswaterstaat/Concept Natura 2000-beheerplan Waddenzee 27 maart 2012, versie 2.0 - 1 -Klant vertrouwelijk
Concept Natura 2000-beheerplan WaddenzeePeriode 2013-2018
dossier : AB0898registratienummer : versie : 2.0classificatie : Klant vertrouwelijk
RijkswaterstaatWaterdienstmaart 2012concept
4
6
8
10
12
14
16
18
20
22
24
26
28
30
8
10
5.2 Habitattypen 385.3 Habitatsoorten 515.4 Broedvogels 545.5 Niet-broedvogels 605.6 Ecologische kansen voor de instandhoudingsdoelstellingen in de huidige situatie 76
6 INSTANDHOUDINGSMAATREGELEN 796.1 Inleiding 796.2 Beschrijving instandhoudingsmaatregelen 796.2.1 Instandhoudingsmaatregelen uit reeds vastgesteld beleid 796.2.2 Instandhoudingsmaatregelen, nieuw met ingang van dit beheerplan 81
7 EFFECTEN VAN HUIDIGE ACTIVITEITEN OP DE INSTANDHOUDINGS-DOELSTELLINGEN 837.1 Inleiding 837.2 Uitwerking huidige activiteiten 877.2.1 Vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten zonder specifieke voorwaarden 877.2.2 Vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten met specifieke voorwaarden 877.2.3 Vergunningplichtige activiteiten die afzonderlijk vergund blijven 977.2.4 Niet-vergunningplichtige activiteiten, wel mitigatie vereist 103
8 OVERZICHT VAN MAATREGELEN EN HET DOELBEREIK 1148.1 Overzicht van nieuwe maatregelen 1148.2 Worden de doelen bereikt? 1178.2.1 Cumulatie 1188.2.2 Doelbereik habitattypen 1188.2.3 Doelbereik habitatsoorten 1228.2.4 Doelbereik vogelsoorten 124
9 UITVOERINGSPROGRAMMA 1349.1 Uitvoering maatregelen: verantwoordelijkheden en kosten 1349.2 Communicatie 1349.3 Toezicht en handhaving 1359.3.1 Hoe het nu gaat 1369.3.2 Aanpak in relatie tot huidige activiteiten in beheerplan 1379.3.3 Globale beschrijving instrumenten 1379.3.4 Registratie, meldpunt en handhavingsprogramma 1399.4 Monitoring en evaluatie van instandhoudingsdoelstellingen en maatregelen 1409.5 Financiering van gehele uitvoering beheerplan 142
10 SOCIAAL ECONOMISCHE GEVOLGEN 14310.1 Inleiding 14310.2 Beroepsvisserij 14310.3 Recreatie 14410.4 Civiele werken 14510.5 Natuurbeheer en agrarisch gebruik 14510.6 Toekomstige plannen en projecten en vergunningverlening 146
11 LITERATUURLIJST / BRONNEN 147
COLOFON 151
, - 2 -
12
32
34
36
38
40
42
44
46
48
50
52
54
56
58
60
62
64
66
68
70
72
74
14
16
DHV B.V.
BIJLAGEN1 Woordenlijst2 Generieke visserijvoorwaarden3 Gedragscode ‘Wad, ik heb je lief’4 Algemene voorwaarden artikel 20-gebieden5 Ontheffingenkaart natuureducatieve tochten6 Kitesurflocaties Waddenzee7 Informatie over innovatie en onderzoek baggerwerken8 Voorwaarden, kaders en mitigerende maatregelen ten aanzien van activiteiten9 Overzicht voorwaarden en maatregelen Waddenzee10 Overzicht cumulatie van activiteiten en overige factoren11 Overzicht voor toezicht en handhaving relevante regelgeving12 Parameter en meetnetten monitoring Waddenzee
Rijkswaterstaat/Concept Natura 2000-beheerplan Waddenzee 27 maart 2012, versie 2.0 - 3 -Klant vertrouwelijk
76
78
80
82
84
86
88
90
18
20
SAMENVATTING
PM
, - 5 -
22
92
24
26
1 INLEIDING
1.1 Wat is Natura 2000?
PM: Verwijzing naar Algemeen deelDe biodiversiteit loopt wereldwijd sterk terug. De Europese Unie beschermt de natuurwaarden van Europa. De belangrijkste pijler van Europese natuurbescherming is de realisatie van Natura 2000: een netwerk van Europese natuurgebieden met belangrijke natuurwaarden. De Natura 2000-gebieden zijn aangewezen op grond van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Het doel is een wezenlijke bijdrage aan het behoud en herstel van de natuur van communautair belang in de Europese Unie. De Waddenzee is als Natura 2000-gebied onderdeel van het Natura 2000-netwerk. Op Europees niveau is het doel: behouden van de Europese biodiversiteit. Voor het Natura 2000-gebied Waddenzee zijn doelen (instandhoudingsdoelstellingen) geformuleerd die bijdragen aan het behoud van de Europese biodiversiteit.
Binnen en buiten Natura 2000-gebieden komen ook economische activiteiten voor. In een beheerplan leggen Rijk en provincies vast welke activiteiten, op welke wijze mogelijk zijn in combinatie met het realiseren van de Natura 2000-doelen. Uitgangspunt is steeds het realiseren van ecologische doelen met respect voor en in een zorgvuldige balans met wat particulieren en ondernemers willen.
De toenmalige minister van LNV heeft voor Nederland 166 Natura 2000-gebieden aangemeld (Habitatrichtlijngebieden) of aangewezen (Vogelrichtlijngebieden). Gezamenlijk hebben ze een oppervlak van ruim 1,1 miljoen hectare. Het merendeel hiervan bestaat uit water. Op 26 februari 2009 heeft de toenmalige minister van LNV zeven Natura 2000-gebieden in het waddengebied definitief aangewezen op grond van artikel 10a van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbwet). Het betreft de Natura 2000-gebieden: Waddenzee, Noordzeekustzone, Duinen en Lage Land Texel, Duinen Vlieland, Duinen Terschelling, Duinen Ameland en Duinen Schiermonnikoog.
1.2 Beheerplan Waddenzee
Voor u ligt het Natura 2000-beheerplan Waddenzee. De Waddenzee is een onderdeel van het waddengebied. Voor alle onderdelen van het waddengebied (Waddenzee, Noordzeekustzone, waddeneilanden) worden gebiedsdelen gemaakt met daarnaast een Algemeen deel, waarin het waddengebied overstijgende zaken worden beschreven. Tegelijkertijd met dit gebiedsdeel voor de Waddenzee is ook het gebiedsdeel voor de Noordzeekustzone tot stand gekomen. De aanwijzingsprocedure voor de Waddenzee is afgerond; op 26 februari 2009 is het definitieve aanwijzingsbesluit (DRZO/2008-001) gepubliceerd.
Op hoofdlijnen bestaat het Natura 2000-gebied uit gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied in de Waddenzee en Polder Breebaart en uit (alleen) Vogelrichtlijngebied in het Eems-Dollard-estuarium, inclusief het betwiste gebied tot de rijksgrens naar Nederlandse rechtsopvatting (Figuur 1.1). Het gebied wordt grotendeels begrensd door de waterkerende dijken van het vasteland, van de waddeneilanden, de Afsluitdijk en bij het ontbreken daarvan op de overgang van de eilandkwelders naar de duingebieden. Kleine, ingesloten duincomplexen op de kwelders van de waddeneilanden, evenals de gehele eilanden Griend, Rottumerplaat, Rottumeroog (inclusief Zuiderduinen), Simonszand, Richel, Engelsmanplaat en Het Rif horen ook bij het Natura 2000-gebied Waddenzee. De niet onder invloed van zeewater staande delen van Texel, Vlieland, Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog zijn elk voor zich apart aangewezen als zelfstandig Natura 2000-gebied. In de zeegaten en ten oosten van Schiermonnikoog is de grens
, - 6 -
94
96
98
100
102
104
106
108
110
112
114
116
118
120
122
124
126
128
130
132
134
136
28
30
getrokken op grond van die van de Planologische Kernbeslissing Derde Nota Waddenzee (PKB) (VROM, 2007). Het Natura 2000-gebied en het PKB-gebied vallen grotendeels samen. Belangrijkste verschillen zijn Polder Breebaart (bij Termunterzijl) en Oostelijk Ras (De Plaat onder West-Terschelling), die deel uitmaken van het Natura 2000-gebied maar niet van het PKB-gebied.
Tabel 1.1 Kenschets Natura 2000-gebied Waddenzee
Gebiedsnummer 1
Status Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn
Oppervlakte 271.023 ha (vogelrichtlijngebied), 249.171ha (habitatrichtlijngebied)
Sitecode NL1000001 (Waddenzee) + NL9801001 (Waddenzee)
Natura 2000-landschap Noordzee, Waddenzee en Delta
Beheerder Rijkswaterstaat, Defensie, Staatsbosbeheer, Groninger Landschap, It Fryske Gea, Landschap Noord-Holland, Natuurmonumenten
Provincie Groningen, Fryslân, Noord-Holland
Gemeente Ameland; Anna Paulowna; De Marne; Delfzijl; Den Helder; Dongeradeel; Eemsmond; Ferweradiel; Franekeradeel; Harlingen; het Bildt; Reiderland; Schiermonnikoog; Terschelling; Texel; Vlieland; Wûnseradiel; Wieringen; Winsum
Het Natura 2000-gebied beslaat een oppervlakte van 271.023 hectare. Dit is de totale oppervlakte van het aangewezen Vogelrichtlijngebied. Het aangewezen Habitatrichtlijngebied, van 249.171 hectare, betreft de Waddenzee zonder het estuarium van de Eems-Dollard. Te zijner tijd komt er een aanvulling komt op het aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Waddenzee. In dit wijzigingsbesluit zal ook de Eems-Dollard ten zuiden van de Eemshaven, dat nu alleen Vogelrichtlijngebied is, als Habitatrichtlijngebied worden aangewezen. Hierdoor wordt er op termijn één instandhoudingsdoelstelling toegevoegd, namelijk habitattype ‘Estuaria’ (H1130).
De Waddenzee grenst aan de Natura 2000-gebieden van de waddeneilanden, Noordzeekustzone en de Eems-Dollard. De onderlinge samenhang tussen deze gebieden is sterk. Zo spelen de stranden en de vooroevers van de Noordzeekustzone een belangrijke rol als zandleveranciers voor de eilanden. Ook is er veel wisselwerking van sedimentatie- en erosieprocessen tussen Noordzeekustzone, de eilanden en de Waddenzee met zijn geulen, ondieptes, platen en kwelders.
De Waddenzee behoort tot het Natura 2000-landschap ‘Noordzee, Waddenzee en delta’. Dit Natura 2000-landschap bestaat uit zestien met elkaar samenhangende Natura 2000-gebieden langs de kust, inclusief de Zeeuwse delta (LNV, 2006b). PM: verwijzing naar overall beheerderskaart
, - 7 -
32
138
140
142
144
146
148
150
152
154
156
158
160
162
34
36
Figuur 1.1 Begrenzing en diepte van Natura 2000-gebied Waddenzee
1.3 Functie beheerplan
PM: Verwijzing naar Algemeen deel
Wettelijke contextDe Europese regelgeving voor natuurbescherming, de bepalingen van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen, zijn in Nederland vastgelegd in de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbwet) voor de bescherming van gebieden, en in de Flora- en Faunawet voor de bescherming van soorten. De Nbwet kent voor alle Natura 2000-gebieden een vergunningenstelsel en vereist dat voor ieder Natura 2000-gebied een beheerplan wordt opgesteld. Rijkswaterstaat is coördinerend beheerder voor het opstellen van het beheerplan Waddenzee.
Functie van het beheerplanDit beheerplan vormt het kader voor het natuurbeheer en de activiteiten in de Waddenzee. Het beheerplan werkt de doelen uit in omvang, ruimte en tijd en is gericht op het realiseren van de Natura 2000-doelen voor dit gebied en maakt duidelijk welke activiteiten naast de natuurfuncties toegestaan zijn en onder welke voorwaarden. In het Natura 2000-beheerplan zijn, conform de Nbwet, minimaal de volgende onderdelen opgenomen: Een beschrijving van de beoogde resultaten voor de planperiode: de mate van behoud of herstel van
natuurlijke habitattypen en populaties van wilde dier- en plantensoorten, mede in samenhang met de huidige activiteiten van mensen in het gebied;
, - 8 -
164
166
168
170
172
174
176
178
180
182
184
38
40
Een overzicht op hoofdlijnen van de noodzakelijke maatregelen in de planperiode met het oog op de hierboven bedoelde resultaten;
Omdat de Natura 2000-gebieden geen reservaatgebieden zijn, maar multifunctionele gebieden, is daarnaast beschreven wat aan beheerders, gebruikers en andere belanghebbenden wel en niet is toegestaan in het gebied en, voor zover van toepassing, onder welke voorwaarden.
Het beheerplan fungeert als: leidraad en visie op het beheer dat noodzakelijk is om de in die gebieden te beschermen
natuurwaarden in stand te houden of te ontwikkelen; document dat aangeeft wat wel en wat niet kan worden toegestaan aan verschillende activiteiten of
ontwikkelingen, zowel binnen het gebied als daarbuiten; vrijstelling van de vergunningplicht van art. 19d, lid 1, voor de in het beheerplan genoemde
activiteiten; aanvulling op het Aanwijzingsbesluit en geeft een handvat voor het afwegingskader voor de
vergunningverlening Nbwet.
Planperiode en evaluatieDe planperiode van het Natura 2000-beheerplan bedraagt zes jaar (2013-2018). In die periode worden de ontwikkelingen in het gebied en de resultaten van de maatregelen gevolgd. Aan het einde van de looptijd van het beheerplan volgt op basis van de monitoring (zie hoofdstuk 6) een integrale evaluatie die informatie moet geven voor het volgende beheerplan. De doorlooptijd van het beheerplan kan, mits onderbouwd, met maximaal zes jaar worden verlengd.
1.4 Uitgangspunten en gebruikte systematiek beheerplan
PM: Inkorten met verwijzing naar Algemeen deelRijkswaterstaat en de andere betrokken overheden hebben bij het opstellen van de maatregelen voor Natura 2000 een aantal uitgangspunten gehanteerd. Het gaat onder andere om de volgende aspecten: Natuurlijke dynamiek vormt het uitgangspunt bij de uitwerking van doelen. Basisfuncties van het hoofdwatersysteem staan niet ter discussie. Bestaand gebruik moet zoveel mogelijk ongewijzigd doorgang vinden, eventueel met mitigerende
maatregelen. Aanvullende maatregelen (boven op KRW-maatregelen en maatregelen uit andere trajecten) mogen
niet leiden tot extra lasten en moeten haalbaar zijn en financieel gedekt.
Prioriteren van maatregelenDe beheerplannen voor de aangewezen Natura 2000 gebieden in Nederland geven aan hoe de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuur zullen worden bereikt. De nadruk ligt op het behalen van deze instandhoudingsdoelstellingen, In deze beheerplanperiode worden hiertoe de instandhoudingsmaatregelen doorgevoerd die voor dit doelbereik nodig zijn en die volgens het adagium haalbaar en betaalbaar kunnen worden geprioriteerd. Dit betekent dat eerst de relatief goedkope en maatschappelijk meest aanvaardbare maatregelen worden uitgevoerd en pas in latere beheerplanperioden wordt overgegaan op mogelijk meer ingrijpende en kostenintensieve maatregelen. Volgens de hier voorgestane aanpak van Natura 2000 zal de eerste beheerplanperiode zich daarnaast vooral moeten richten op het tegengaan van verslechtering voor aangewezen soorten en habitattypen waarvoor de gunstige staat van instandhouding nog niet is bereikt (conform Kamerbrief aanpak Natura2000 van de Stas van E,L&I (14 september 2011), TK 2011-2012, 230499).
, - 9 -
42
186
188
190
192
194
196
198
200
202
204
206
208
210
212
214
216
218
220
222
224
226
228
230
232
44
46
In het ‘Natura 2000 doelendocument’ van het toenmalige Ministerie van LNV (Ministerie LNV 2006) wordt voor verschillende Natura 2000 gebieden een zogenaamde ‘Sense of Urgency’ (SoU) toegekend aan bepaalde habitattypen en soorten waarvoor die gebieden een instandhoudingsdoelstelling hebben gekregen. Hiermee is bedoeld om aan te geven dat die betreffende habitattypen en soorten er naar de toenmalige best beschikbare kennis zodanig voorstonden dat werd ingeschat dat een extra inspanning voor het doelbereik urgent zou zijn. Hiermee is dus een eerste handreiking gegeven voor het prioriteren van instandhoudingsmaatregelen voor de eerste beheerplanperiode: ten behoeve van habitats en soorten met een SoU toekenning zullen in de regel al in de eerste beheerplanperiode instandhoudingsmaatregelen moeten worden getroffen om onomkeerbare verslechtering tegen te gaan.
Daarnaast is in de loop van het beheerplanproces meer actuele en vaak ook meer gebiedsspecifieke informatie over het vóórkomen van de habitattypen en de soorten gebleken. Deze informatie is mede betrokken bij de huidige prioritering van instandhoudingsmaatregelen. Hierbij zijn per soort- of habitattype drie criteria gehanteerd om te bepalen of er voor een bepaalde soort al in de eerste beheerplanperiode maatregelen nodig zijn om verslechtering te voorkómen.
Voor een soort:1. Een achteruitgang van een soort (in populatieomvang) is toe te schrijven aan de verslechtering
van omvang en/of kwaliteit van zijn leefgebied;2. Herstel van (omvang of) kwaliteit van het leefgebied is nu noodzakelijk om het behoud van de
soort te kunnen garanderen;3. Herstel van kwaliteit is, binnen de actuele natuurlijke randvoorwaarden, ook daadwerkelijk
mogelijk;
Of voor een habitattype:1. Een achteruitgang van een habitattype (in omvang of in kwaliteit) is toe te schrijven aan de
verslechtering van de ecologische randvoorwaarden voor dit habitat;2. Herstel van die ecologische randvoorwaarden is nu noodzakelijk om het behoud van het
habitattype met voldoende kwaliteit op langere termijn te kunnen garanderen;3. Herstel van kwaliteit is, binnen de actuele randvoorwaarden, ook daadwerkelijk mogelijk;
Als aan alle drie criteria (dus cumulatief) wordt voldaan, dan zal herstel van de randvoorwaarden voor de betreffende soort / habitattype al in de eerste beheerplanperiode ter hand genomen moeten worden.
Systematiek beheerplan
PM: korte beschrijving systematiek (knelpunten, fysieke maatregelen, voorwaarden en mitigerende maatregelen) met verwijzing naar algemeen deel
1.4.1 Vaststelling, inspraak en beroep
De staatssecretaris van I&M biedt in overeenstemming met de staatssecretaris van EL&I en na instemming van de betrokken provincies (van de delen waar zij voor bevoegd zijn) het ontwerp beheerplan ter inspraak aan. Tijdens de inspraakperiode van zes weken ligt het beheerplan ter inzage en kan iedereen zienswijzen over het beheerplan indienen. Na afronding van de inspraak stellen de staatssecretaris van I&M, de staatssecretaris van EL&I en de betrokken provincies (van de delen waar zij voor bevoegd zijn) het definitieve beheerplan in zijn geheel vast.
Tegen de definitieve vaststelling van het beheerplan is beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Voor de exacte periode waarin dit beheerplan ter inzage ligt, en voor de onderdelen waarop inspraak mogelijk is, verwijzen we naar de publicaties van het Ministerie
, - 10 -
234
236
238
240
242
244
246
248
250
252
254
256
258
260
262
264
266
268
270
272
274
276
278
280
28248
50
van EL&I. Deze zijn te vinden op de website van de rijksoverheid: http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/natuur/natura-2000.Bij het beheerplan hoort een aantal achtergronddocumenten, waar in het beheerplan naar wordt verwezen, maar die geen deel uitmaken van het beheerplan. Hieronder zijn de betreffende achtergronddocumenten benoemd: Doeluitwerking (Rijkswaterstaat, 2011c); Rapportage Voortoets () Rapportage Nadere Effectenanalyse, fase 1 (Imares en Arcadis, 2010); Rapportage Nadere Effectenanalyse, fade 2 (Imares en Arcadis, 2011c); Uitvoeringsprogramma (het monitoringsplan, handhavingsplan, communicatieplan en
maatregelenplan maken deel uit van het uitvoeringsprogramma).
1.5 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 is een kenschets van het Natura 2000-gebied Waddenzee opgenomen en in hoofdstuk 4 van het huidige beleid en activiteiten binnen het gebied. Hoofdstuk 3 geeft informatie over de doelen, de huidige toestand en trends in voorkomen voor de aangewezen habitattypen en soorten. Voor deze doelstellingen is in hoofdstuk 5, naast een beschrijving van nadere ecologische informatie en verspreidingsgegevens, ook opgenomen of er ecologische knelpunten zijn ten aanzien van de doelrealisatie en welke oplossingrichtingen mogelijk zijn. Hoofdstuk 6 beschrijft de instandhoudingsmaatregelen die vanaf 2009 worden getroffen. In hoofdstuk 7 is de relatie tussen menselijke activiteiten en de Natura 2000-instandhoudingsdoelstellingen opgenomen. Dit hoofdstuk geeft ook aan welke voorwaarden aan activiteiten worden gesteld of welke mitigerende maatregelen nodig zijn, om effecten op de doelen te verzachten of te voorkomen. Hoofdstuk 8 beschrijft in hoeverre de doelen behaald worden, wanneer schadelijke activiteiten worden gemitigeerd en maatregelen worden uitgevoerd. In hoofdstuk 9 wordt informatie rond het uitvoeringsprogramma beschreven en tot slot zijn in hoofdstuk 10 de sociaal economische gevolgen van het beheerplan Waddenzee benoemd.
, - 11 -
52
284
286
288
290
292
294
296
298
300
302
304
306
308
54
56
2 LANDSCHAPSECOLOGISCHE BESCHRIJVING
NB: onderstaande tekst geleverd door RWS is letterlijk overgenomen.
Een dynamisch systeemDe morfologie van de Waddenzee wordt voor een groot deel bepaald door de werking van het getij. Met het water dat via de zeegaten tussen de eilanden in- en uitstroomt worden zand en slib aan- en afgevoerd. De aanvoer van sediment verkeert in dynamisch evenwicht met de geringe relatieve zeespiegelstijging van de afgelopen duizend jaar. Daardoor is globaal het landschapsbeeld sinds het ontstaan van de Zuiderzee praktisch ongewijzigd gebleven, afgezien van het effect van enkele grote inpolderingen (de Zuiderzee en de Lauwerszee) en het dichtslibben van enkele luw gelegen inhammen (de Middelzee en de omgeving van de Dollard). Vooral het effect van de aanleg van de Afsluitdijk in de jaren 30 van de vorige eeuw is van grote invloed geweest. Tot op de dag van vandaag oefent de afsluiting invloed uit op de sedimenthuishouding en de hydrodynamiek van de westelijke Waddenzee en ondervindt het sedimentatiepatroon nog invloed van het veranderde getijpatroon (Ref. 20). De aanpassing van het kombergingsgebied van het Marsdiep na afsluiting van de Zuiderzee heeft een aantoonbare sedimentatie laten zien. Ondanks het toegenomen getijprisma in het zeegat zijn de geulen achterin het bekken te groot ten opzichte van de daar aanwezige getijstromen. Op lange termijn zal zich dit verder opvullen en herstellen naar een situatie die meer zal lijken op de oostelijke Waddenzee.
Met uitzondering van door dijken en stuifdijken vastgelegde eiland- en vastelandkusten, de meeste kwelders en het vogeleiland Griend is er in de Waddenzee een nagenoeg ongestoorde fysische dynamiek aanwezig, waarin processen als erosie, sedimentatie en waterbeweging dominant zijn. Door de getijdenwerking is er een complex systeem van geulen, ondiep water en zand- en slibbanken ontstaan. Langs de randen van het gebied zijn in het verleden grote kweldergebieden ontstaan. Deze oude kwelders zijn bijna allemaal ingepolderd, maar vanaf ongeveer het jaar 1900 zijn ook nieuwe kwelders ontstaan. Op de waddeneilanden gebeurde dat door de aanleg van stuifdijken aan de uiteinden (vooral de oostzijde) van de eilanden. Deze platen lagen al wel hoog genoeg voor vorming van kwelders, maar voordat de stuifdijken waren aangelegd was het milieu te dynamisch voor kwelderplanten. De stuifdijken worden momenteel niet meer onderhouden, en op de oostpunten van Ameland en Schiermonnikoog zijn openingen (stormvloedgeulen) ontstaan. De toegenomen dynamiek heeft tot nog toe niet geleid tot kwelderverlies. Langs de vastelandskust was de bodemligging na de inpolderingen die tot in de jaren 1900 zijn uitgevoerd niet hoog genoeg voor vorming van nieuwe kwelders. Daar zijn de meeste kwelders ontstaan na de aanleg van rijsdammen waardoor de aanslibbing werd bevorderd. Doordat kwelderplanten veel slib invangen kunnen jonge kwelders vooral langs de slikkige vastelandskust snel in hoogte toenemen, totdat ze zo hoog zijn opgeslibd dat ze nog maar een paar keer per jaar worden overspoeld. Er is dan een nieuw evenwicht, dat echter pas na honderden jaren ontstaat. Langs oude kwelders ontstaan gemakkelijk afslagranden. Daardoor kunnen ze in hoogte toenemen terwijl hun oppervlak achteruit gaat. Eventueel is nieuwe kweldervorming aan de voet van de klifranden mogelijk wanneer het voorliggende wad hoog genoeg is opgeslibd.
Hydromorfologische processen als erosie en sedimentatie bepalen indirect ook het voorkomen en de verspreiding van planten en dieren. Bijvoorbeeld de grootte van zandkorrels en de hoeveelheid kleideeltjes bepalen de leefomstandigheden en daarmee de soortensamenstelling en de aantallen van de bodemfauna en daardoor ook het voedselaanbod van vissen en vogels die deze bodemdieren als voedsel gebruiken. Het grofste sediment wordt aangetroffen in de kustzone en in de zeegaten. Naast de
, - 12 -
310
312
314
316
318
320
322
324
326
328
330
332
334
336
338
340
342
344
346
348
350
352
354
58
60
sedimentatie zijn ook de andere factoren zoals de waterdiepte en droogvaltijd bepalend voor de aanwezigheid van soorten.
WaterkwaliteitVia de zeegaten tussen de waddeneilanden vindt vrije uitwisseling van water plaats tussen Noordzee en Waddenzee. De in omvang grootste aanvoer vanuit de Noordzee komt via het Marsdiep binnen. Via deze uitwisseling worden de achtergrondwaarden voor de waterkwaliteit van de westelijke Waddenzee in hoge mate bepaald. De Waddenzee vormt het afwateringsgebied voor een groot deel van Noord-Nederland en een deel van Noord-Holland. Zoet water bereikt de Waddenzee via vier aanvoerroutes. De grootste aanvoer vindt plaats vanuit het IJsselmeer met 72% (circa 10 tot 20 miljoen m3/jaar). Daarna nemen de Eems met 15% en Lauwersoog en de overige provinciale zoetwaterspuien de totale aanvoer van zoet water voor hun rekening. De hoeveelheid water die aangevoerd wordt kan sterk fluctueren en is onder meer afhankelijk van de regenval. De zoetwaterstromen die in de Waddenzee uitkomen zijn van belang door de daarmee samenhangende zoet-zout-gradiënten, aanvoer van nutriënten en verontreinigingen.
Het zoutgehalte van het Waddenzeewater loopt van zoet water (rivierafvoer, spuisluizen) naar zout water tot 30 à 35‰ (Noordzeekustzone). Het gemiddelde zoutgehalte is 20-30‰, wat betekent dat het estuarien karakter van de Waddenzee over het algemeen gering is. De belangrijkste min of meer brakke gebieden liggen bij de spuipunten van het IJsselmeer en in het Eems-Dollardestuarium.
De troebelheid van het Waddenzeewater is niet direct gekoppeld aan de waterkwaliteit. Van nature is er een voortdurende aanvoer van slib dat langs de Hollandse kust naar het noorden wordt vervoerd en dat accumuleert in de Waddenzee. In het stormseizoen is het zwevende stofgehalte hoger dan in de rest van het jaar doordat dan een deel van het bezonken slib opgewerveld wordt en in de waterkolom terechtkomt. In het voorjaar en de zomer kan algenbloei van ééncellige planktonische algen ook bijdragen aan verminderd doorzicht. Een vaak gestelde, maar vooralsnog onbeantwoordbare, vraag is of de troebelheid door slib de afgelopen decennia wel of niet is toegenomen en zo ja, of dit komt door menselijke activiteiten.
De gehaltes aan nutriënten in het kustwater (stikstof-verbindingen en fosfaat) zijn in de laatste decennia afgenomen, maar ze zijn nog steeds hoger dan de natuurlijke achtergrondwaarden. Daardoor is er nog steeds een verhoogde productie van algen mogelijk. Ook is de balans tussen de hoeveelheden stikstofverbindingen en fosfaat anders dan in een natuurlijke situatie (Rijkswaterstaat, 2011c). Er is tegenwoordig sprake van een relatieve overmaat aan stikstofverbindingen. Daardoor wordt de samenstelling van de algenflora (die uit honderden soorten bestaat) beïnvloed. Terwijl de eutrofiëringsgraad in de westelijke Waddenzee is afgenomen, worden in de oostelijke Waddenzee nog steeds hoge nutriëntengehaltes waargenomen. Het is niet duidelijk waardoor dat wordt veroorzaakt. Wel is duidelijk dat de voornaamste bronnen afkomstig zijn van de rivier de Eems. Voor het behalen van soortsdoelen voor Natura 2000 is vooral de draagkracht van het gebied van belang. In een enkel geval zou een verhoging van de draagkracht door eutrofiëring te bevorderen nuttig kunnen zijn om soortsdoelen te halen en in diverse gevallen kunnen de gestelde soortsdoelen onder druk kunnen komen door verdere vermindering van eutrofiëring. In dit document wordt overeenkomstig de PKB Waddenzee en het nationale en internationale waterkwaliteitsbeleid uitgegaan van het nastreven van een zo natuurlijk mogelijk systeem, inclusief vermindering van eutrofiëring.
Ter bescherming en verbetering van de waterkwaliteit wordt een uitgebreid arsenaal aan maatregelen ingezet. Het reeds bestaande preventieve beleid op het gebied van emissiebeheer maakt hier integraal onderdeel van uit. Zo wordt het huidige beschermingsniveau van de waterkwaliteit gehandhaafd, zoals de
, - 13 -
62
356
358
360
362
364
366
368
370
372
374
376
378
380
382
384
386
388
390
392
394
396
398
400
402
64
66
KRW vereist. Dit generieke kader bevat geen aanvullend bronbeleid, maar is gericht op het beoordelen van emissies en mogelijke verslechteringen als gevolg van fysieke ingrepen. Het kan als zodanig ook als een niet-waterlichaamspecifieke maatregel beschouwd. De centrale vraag die Rijkswaterstaat zich stelt bij het uitvoeren van deze toetsing is de vraag of de KRW-doelstellingen waarop de activiteit mogelijk effecten heeft nog wel behaald kunnen worden als de activiteit daadwerkelijk plaatsvindt.Specifiek voor de prioritaire en prioritaire gevaarlijke stoffen geldt vanuit de Richtlijn Prioritaire stoffen een vereiste van reductie van emissies van prioritaire stoffen en volledige beëindiging van emissies van prioritair gevaarlijke stoffen. In het Nationaal Waterplan wordt aangekondigd de reductiedoelstellingen voor prioritaire (gevaarlijke) stoffen primair mee te nemen in het generieke bronbeleid. Daarnaast ijvert Nederland in de komende planperiode voor totstandkoming van een Europees bronbeleid.
De belangrijkste natuurkenmerken van het gebiedDe Waddenzee vormt functioneel een ecologische eenheid met de Noordzeekustzone, waarmee het door het in- en uitstromende water onlosmakelijk is verbonden. In geografische zin is het een onderdeel van het totale waddengebied (dat wil zeggen inclusief de waddeneilanden) dat zich uitstrekt van de kop van Noord-Holland tot het schiereiland Skallingen in Denemarken. Op een heel andere manier is de Waddenzee ook verbonden met gebieden wereldwijd, namelijk door de trekvogels die elders broeden en/of overwinteren. Het belang van de Waddenzee voor vogels is behalve kwalitatief ook kwantitatief van aard; door de grote omvang van de Waddenzee is de populatiegrootte van veel diersoorten, met name kustgebonden vogels, afhankelijk van dit gebied.De draagkracht van de Waddenzee voor de daar levende diersoorten wordt bepaald door de primaire producenten: diatomeeën, ééncellige en meercellige groenwieren en zeegrassen in het getijdengebied en hogere planten op de kwelders.
Figuur 2.2 Primaire producenten: kiezelwieren met zuurstofbelletjes op het wad. Foto: Jaap de Vlas.
De wadbodem van droogvallende gebieden is op enkele plaatsen begroeid met zeesla of darmwier, maar de ééncellige kiezelwieren (diatomeeën) zijn daar de belangrijkste primaire producenten. In slikkige gebieden vormen ze samen met cyanobacteriën (blauwalgen) een algenfilm die ’s zomers het sediment stabiliseert zodat daar veel slib achter kan blijven.
, - 14 -
404
406
408
410
412
414
416
418
420
422
424
426
428
430
432
68
70
Op enkele plaatsen komen klein en groot zeegras voor, beide op hoog gelegen wadplaten (www.zeegras.nl). Sinds de zeegrasziekte die rond 1930 optrad langs de Atlantische kusten komt er geen groot zeegras meer voor in permanent onder water staande gebieden, en zijn de meeste planten die op droogvallend wad groeien éénjarig. Daardoor is de ecologische betekenis van groot zeegras als primaire producent, als voedselbron voor herbivore watervogels (onder andere ganzen en smienten) en als habitat voor andere organismen nog slechts gering. Zwevend in het kustwater en in het water van de Waddenzee leven naast diatomeeën veel ééncellige groenwieren. Hun productieoppervlak is veel groter dan dat van de hierboven genoemde primaire producenten, want het beslaat de totale kustzone tot enkele km uit de kust en de hele Waddenzee, met uitzondering van de platen wanneer die droog liggen. De primaire productie in het water is vooral belangrijk voor ‘filter feeders’ zoals kokkels, mosselen, mesheften en Japanse oesters. Door de enorme voedselbron waar zij van kunnen leven kan hun gezamenlijke biomassa groter worden dan die van wormen en andere bodemdieren samen, die afhankelijk zijn van voedsel op of in de bodem. Hun voornaamste primaire voedselbronnen zijn de eencellige kiezelwieren die op de bodem groeien (vooral op de droogvallende platen), en de algen en kleine dierlijke organismen die sedimenteren nadat ze zijn gestorven (vooral in rustige gebieden).
De voedselketens van kreeftachtigen, vissen, vogels en zeezoogdieren beginnen veelal met bodemdieren, maar er is ook een route van planktonische algen via dierlijk plankton en pelagische vis naar vis-etende vogels en zeezoogdieren. Het valt buiten het bestek van dit document om daar verder op in te gaan.
Het voedelweb in de waterkolom is momenteel onevenwichtig van opbouw: vooral grotere vissen ontbreken. De oorzaken hiervan zijn waarschijnlijk: klimaatverandering en de visserij op de Noordzee. Door de klimaatverandering is de watertemperatuur in de Waddenzee de afgelopen jaren sterk gestegen , waardoor met name jonge platvis uit het gebied wegtrekt.
Voor het bereiken van de habitatdoelen zijn vooral de eigenschappen van het abiotische milieu en de mate van menselijke beïnvloeding van de aanwezige levensgemeenschappen van belang: De abiotische parameters moeten zo dicht mogelijk bij ‘natuurlijk’ te achten waarden liggen, en de menselijke beïnvloeding moet geen wezenlijke veranderingen tot gevolg hebben. Een dergelijke benadering sluit aan bij de doelstellingen die in het kader van de PKB voor de Waddenzee zijn geformuleerd en die in beheerplannen tot nu toe als leidraad hebben gediend.
Geulen en watervlaktesGeulbodems zijn doorgaans zandig en relatief arm aan bodemdieren. Dat komt door de hoge stroomsnelheden van het water dat er overheen stroomt en de beweeglijke zandige bodem die daar het gevolg van is. Ook de overgangen naar de wadplaten zijn vaak zandig. Daar kan afhankelijk van de windrichting een behoorlijk groot effect van golfwerking optreden. Extra dynamisch zijn de geulranden nabij de zeegaten, waar golven vanuit de Noordzee opgevangen worden. Hier en daar komen geulbodems voor met veenlagen, keileem en mogelijk ook schelpen- en kleilagen. Zulke plekken zijn relatief geschikt voor aanhechting van bodemdieren die boven de bodem leven. De watervlaktes die vooral in het westelijke deel van de Waddenzee aanwezig zijn vormen een wat rustiger (sub)habitat. De stroomsnelheden zijn er minder groot dan in de geulen, en op veel plaatsen is het water zo diep dat het effect van golfwerking op de bodem gering is.
De fauna van de geulen bestaat grotendeels uit diersoorten die beweeglijk zijn, zoals garnalen en diverse vissoorten. Voor hun voedsel zijn ze direct of indirect afhankelijk van hetgeen in de omringende gebieden wordt geproduceerd. Een uitzondering wordt gevormd door de mosselpercelen, die zijn aangelegd in en langs geulen met een niet al te grote stroomsnelheid. Deze percelen worden kunstmatig bevolkt met
, - 15 -
72
434
436
438
440
442
444
446
448
450
452
454
456
458
460
462
464
466
468
470
472
474
476
478
480
482
74
76
mosselen die vanuit het juveniele stadium (‘mosselzaad’) worden opgekweekt tot consumptiemosselen. Als het gewenste formaat bereikt is, worden ze afgevoerd voor verkoop. Ze trekken andere diersoorten aan die tussen de mosselen kunnen leven, en daardoor ook andere predatoren zoals krabben, zeesterren en enkele vissoorten.
De watervlaktes in de westelijke Waddenzee (een restant van de mond van de vroegere Zuiderzee) vormt een relatief veel rustiger milieu met een rijke bodemfauna. Er ontwikkelen zich daar vrijwel elk jaar jonge mosselbanken. Mosselen en de begeleidende fauna kunnen als voedsel dienen voor duikende eendensoorten, met name de eider en topper.
Figuur 2.3 Geulen en watervlaktes beslaan ongeveer de helft van de Waddenzee. Foto: Jaap de Vlas.
Weliswaar werd tot nu toe een aanzienlijk deel van de jaarlijkse broedval van mosselen (‘mosselzaad’) weggevist om als kweekmateriaal te dienen voor de mosselpercelen, maar voor de eider was dat per saldo meestal gunstig omdat ook de wat grotere teeltmosselen voor de eider goed eetbaar zijn. Toppers eten kleinere (jongere) mosselen, maar er wordt bij de mosselvisserij rekening gehouden met deze behoefte, door een substantieel deel van de jonge mosselen ‘s winters niet te bevissen.Door de geringere broedval van mosselen sinds 1990 en zeker door het achterwege blijven van zaadval in de afgelopen jaren staat echter de voedselvoorziening voor mossel-etende eenden als totaal toch onder druk. Op termijn zal de situatie opnieuw veranderen door een verduurzamingstraject van de mosselproductie in de Waddenzee, waardoor de mosselbanken op de bodem onbevist kunnen blijven.
De bodemfauna van geulen en watervlaktes dient als voedselbron voor kreeftachtigen (strandkrab, zwemkrab en garnaal), jonge platvissen (kinderkamerfunctie) en een aantal karakteristieke vissoorten die permanent in de Waddenzee leven (zoals puitaal, zeedonderpad en grondels). De voedselketens leveren ook voedsel aan enkele andere eendensoorten die afhankelijk zijn van bodemdieren (topper, brilduiker). De zeezoogdiersoorten die voor hun voedsel deels afhankelijk zijn van de ‘opbrengst’ van dit habitat zijn de gewone en de grijze zeehond.
, - 16 -
484
486
488
490
492
494
496
498
500
502
504
506
508
510
78
80
Kleine pelagische vissoorten zoals onder andere sprot en jonge haring worden gegeten door sterns, futen, zaagbekken en aalscholvers. De watervlaktes van de westelijke Waddenzee dienen als rustgebied voor onder andere schelpdieretende duikeenden, fuut en zaagbekken en als ruigebied voor bergeend en eider. Voor wat betreft de vissen is de Waddenzee als opgroeigebied voor de fint en als doortrekgebied voor de fint, zee- en rivierprik van groot belang. Essentieel hierbij is de geleidelijke zoet-zoutgradiënt en vrije toegang tot het achterland, die ook van groot belang is voor andere trekvissen en voor “uitgespoelde” zoetwatervis.
Droogvallende slik- en wadplatenIn de bovenlaag van de bodem van droogvallende platen leeft een fauna van kleine diersoorten van onder andere wormen en kleine kreeftachtigen. Over dit ‘small foodweb’ is relatief weinig bekend. Waarschijnlijk leven enkele grotere wormsoorten geheel of gedeeltelijk van deze kleine dieren. Veel bekender is bodemfauna van grotere wormen en schelpdieren en tevens groot genoeg om als voedsel te kunnen dienen voor vogels. Opvallend zijn de droogvallende mosselbanken. Met hun begeleidende fauna vormen ze een rijke voedselbron voor diverse vogelsoorten.
Figuur 2.4 Wormenhoopjes verraden de aanwezigheid van bodemdieren. Foto: Jaap de Vlas
Wanneer het wad onder water staat, moeten de meeste wadvogels een plekje aan de kant opzoeken. Dat geldt in elk geval voor de steltlopers, maar ook meeuwen zitten tijdens hoogwater meestal op de zogenaamde hoogwatervluchtplaatsen. De meeste hoogwatervluchtplaatsen zijn te vinden op kale of beweide kwelderdelen of langs de rand van hoge zandplaten bij de uiteinden van de waddeneilanden. Langs de geulranden worden de wadplaten tijdens laagwater benut door zeehonden, als ligplaats en –voor de gewone zeehond- om jongen voort te brengen en te zogen.
Het kweldergebiedDe pionierzone van de kwelders (ook schorren genaamd) bestaat aan de wadzijde van de vastelandskust grotendeels uit langarige zeekraal. Hoger op de kwelders kan een secundaire pioniervegetatie ontstaan met kortarige zeekraal en eventueel schorrekruid. Aan de duinzijde van de kwelders van de waddeneilanden en op groene stranden kan een smalle pionierzone met zeevetmuur aanwezig zijn. De
, - 17 -
82
512
514
516
518
520
522
524
526
528
530
532
534
536
538
540
84
86
pionierzone met zeekraal en engels slijkgras heeft een begeleidende fauna die deels uit Waddenzee-elementen bestaat (zeeduizendpoten, wadslakjes, jonge strandkrabben), en deels uit landsoorten (wantsen, vliegen, kleine vlindersoorten die leven op zeekraal). Voor vogels is dit de zone waarin ze graag overtijen wanneer het water niet te hoog komt.
Figuur 2.5 Kwelders langs de Groninger kust. Foto: Jaap de Vlas.
De buitendijkse kwelders komen voor op zand- en slikgronden en die bij normaal hoogwater niet overstromen. De planten die er groeien zijn bestand tegen incidentele overspoeling door zout water. De meeste kwelders langs de vastelandskust zijn ontstaan na aanleg van rijsdammen en met behulp van begreppeling om de ondergrond te ontwateren. Ze hebben daardoor een kunstmatig, zeer regelmatig patroon van dammen en watergangen. De kwelders op de eilanden hebben nauwelijks of geen kunstmatige structuren, doordat ze spontaan zijn ontstaan in de luwte van stuifdijken.
Kweldergebieden zijn begroeid met specifieke plantensoorten waarop ook een specifieke fauna van insecten, spinnen en andere kleine evertebraten leeft. Enkele tientallen soorten planten en enkele honderden soorten evertebraten komen uitsluitend op kwelders voor.
Veel vogelsoorten maken gebruik van kwelders. Veel voorkomende broedvogels zijn scholekster, tureluur, kluut, bontbekplevier, visdief, noordse stern en eider. Incidenteel broeden er ook velduil, bruine kiekendief, grauwe kiekendief en slechtvalk. De bekendste op kwelders foeragerende vogels zijn de vegetarisch levende rotgans, brandgans en smient, en de van kleine evertebraten levende goudplevier. De kwelderranden dienen als foerageergebied voor wilde eend, wintertaling, pijlstaart en slobeend. Op enkele plekken zijn slaapplaatsen van de kleine zwaan. Zeer opvallend tenslotte zijn de hoogwatervluchtplaatsen, waar steltlopers uit het waddengebied in de uren rond hoogwater in groepen van tientallen tot duizenden vogels slapen en rusten totdat ze weer terecht kunnen op het wad.
Kweldervegetaties kunnen binnendijks ook aangetroffen worden.
Diverse duingebieden
, - 18 -
542
544
546
548
550
552
554
556
558
560
562
564
566
568
570
88
90
Naast de bovengenoemde (half)natte gebieden zijn er ook drogere habitats in de Waddenzee: embryonale duinen, grijze duinen, witte duinen, vochtige duinvalleien en duindoornstruwelen. De embryonale en witte duinen komen in een geringe oppervlakte in het gebied voor, onder andere op de eilanden Rottumeroog (inclusief Zuiderduin), Rottumerplaat en Griend. Op Rottumeroog is het beheer gericht op het volledig toestaan van natuurlijke dynamiek. Er wordt niet ingegrepen, waarbij duinhabitats kunnen verdwijnen en ontstaan. Grijze duinen en vochtige duinvalleien zijn buiten de bewoonde waddeneilanden niet of nauwelijks in het Natura 2000-gebied aanwezig, maar zouden op termijn kunnen ontstaan op Rottumeroog en -plaat. Binnen de duinhabitats komen verscheidene broedvogelsoorten voor, zoals de eider, blauwe kiekendief, velduil, bontbekplevier en strandplevier (de laatste twee op zandige, schelpenrijke strandvlaktes met embryonale duinen). De duinhabitats op de bewoonde waddeneilanden worden in detail behandeld in de beheerplannen voor de vijf waddeneilanden.
Ingrepen in de WaddenzeeBelangrijke ingrepen uit het verleden, die grote invloed heeft gehad op het morfologisch en ecologisch systeem van de westelijke Waddenzee, is de aanleg van de Afsluitdijk, waarmee de afsluiting van de Zuiderzee werd gerealiseerd, evenals de afsluiting van de Lauwerszee. De aanleg van de Afsluitdijk heeft mogelijk invloed gehad op groot zeegras dat rond die periode is verdwenen. De Afsluitdijk veroorzaakt een harde en scherpe scheiding tussen zoete en zoute watersystemen. De estuariene leefgebieden met een eigen soortenspectrum zijn verdwenen en trekvissen als spiering en paling worden gehinderd in hun migratie tussen het open water van de Waddenzee, het IJsselmeer en de achterliggende wateren.
Een soortgelijke ingreep is het door dijken en stuifdijken vastleggen van eiland- en vastelandkusten, waardoor het systeem hardere randen heeft gekregen. Na de aanleg van stuifdijken op de eilanden zijn daar grote arealen kwelders ontstaan; denk aan de Boschplaat op Terschelling, oostelijk Schiermonnikoog en Rottumerplaat. Deze stuifdijken zijn in de 19e en 20e eeuw aangelegd aan de zeezijde van eilandkoppen en eilandstaarten, op alle plekken tussen afzonderlijke duincomplexen waar op dat moment nog geen gesloten zeereep aanwezig was. De stuifdijken zijn robuust en sterk begroeid en worden niet meer onderhouden in kader van het kustbeheer. Ze vormen een strakke scheiding tussen de zandige Noordzeekust en de erachter gelegen eilandkwelders langs de slibrijke Waddenzee. Hierdoor ontbreekt meestal een natuurlijke en dynamische overgang tussen beide landschapstypen, met een versterkend effect op veroudering met verruiging van de kwelders. Op de oostpunten van Ameland en Schiermonnikoog is de stuifdijk onderbroken, en vormen enkele ‘stormvloedgeulen’ een verbinding tussen de milieu’s van de Noordzee en de Waddenzee, met meer natuurlijke dynamiek. De stuifdijken worden momenteel niet meer onderhouden. De landaanwinningswerken werden in het verleden aangelegd met als doel het winnen van cultuurgrond voor de lanbouw, maar later zijn ze in het kader van natuurbehoud instandgehouden. Door het behoud van deze landaanwinningswerken (thans 'kwelderwerken' genoemd) is langs de noordkust van Friesland en Groningen de oppervlakte kwelders sterk toegenomen, die nu min of meer kunstmatig in stand worden gehouden.Het eiland Griend wordt kunstmatig beschermd tegen afslag en fungeert als een belangrijke broedplaats voor sterns en hoogwatervluchtplaats voor steltlopers.
Buiten de randen van de Waddenzee Het Natura 2000-gebied heeft harde grenzen, maar de vogels trekken zich daar weinig van aan. De gebieden langs de randen van de Waddenzee zijn belangrijk voor veel vogelsoorten als hoogwatervluchtplaats, foerageergebied, slaapplaats of als broedlocatie. Uit inventarisatie blijkt dat met name bij hoogwater de vogelsoorten niet alleen rusten, foerageren of slapen op kwelders en hoge zandplaten in het gebied, maar bijvoorbeeld ook in polders, aan de landzijde van de zeedijk, dus buiten de grenzen van het Natura 2000-gebied. Voor deze vogels is en blijft de
, - 19 -
92
572
574
576
578
580
582
584
586
588
590
592
594
596
598
600
602
604
606
608
610
612
614
616
618
94
96
beschikbaarheid van deze gebieden (lokaal met plassen en/of drassige situatie langs binnenzijde van de zeedijk) belangrijk.
Vogel-pioniersoorten als strandplevier, bontbekplevier, noordse stern, visdief en kluut houden van gronden met weinig begroeiing. Ze verhuizen regelmatig, zodra het gebied te ruig wordt. In braakliggende, vrij kale terreinen direct buiten de Waddenzee met toekomstige bedrijfsbestemming, zoals bij havens, liggen vaak geschikte broedlocaties voor deze soorten. In deze gebieden kan deze ‘tijdelijke’ natuur worden gestimuleerd – over een periode van jaren tot soms decennia- tot het moment dat er daadwerkelijk gebouwd wordt. Het openstellen van die tijdelijk braakliggende terreinen voor de natuur is een waardevolle aanvulling voor deze pioniersoorten om als populatie te overleven en/of te ontwikkelen.
NB: onderstaande tekst aangeleverd door RWS is letterlijk overgenomen.
2.1 Visie op toekomstig beheer en ontwikkelingen in het waddengebied
In deze paragraaf wordt geschetst wat het beheerplan als ‘visie’ hanteert op de toekomstige ontwikkelingen ten aanzien van beheer in het waddengebied (de Waddenzee, de waddeneilanden en de Noordzeekustzone). Deze visie is grotendeels ontleend aan het Programma ‘Naar een rijke Waddenzee’. Het is niet voor realisatie op korte termijn en ook geen ‘vastgetimmerd’ einddoel, maar wel een gezamenlijk perspectief voor het zoeken naar oplossingen.
2.1.1 Visie
We zien voor ons een zee met belangrijke waarden: zowel voor de natuur als voor de mens! Een ecologisch gezonde zee met schoon water, uitgestrekte schelpdierbanken en –wellicht- zeegrasvelden. Vogels, vissen en zoogdieren vinden er rust en voedsel. Ook de mens vindt er zijn plek, woont, werkt en recreëert er. Eilandbewoners, bewoners langs de vaste wal, vissers, wadvaarders, natuurbeheerders, overheden en vele anderen werken samen om het gebied te beschermen en de natuurwaarden te versterken. Niet alleen voor de natuur, maar ook voor een gezonde toeristische sector, een gezonde visserijsector, de middenstand en andere economische sectoren. Sectoren die de natuur ook benutten om meerwaarde te generen voor hun product.
Juist door natuur centraal te stellen gaan economische partners samen met bewoners, overheden en natuurorganisaties op zoek naar creatieve en andere oplossingen om de economie te versterken. De producten uit de Waddenzee staan voor kwaliteit in plaats van kwantiteit. Deze verandering biedt een toekomst voor de moderne visserij uit de regio en het hoogwaardige exclusieve product waar veel vraag naar is: natuur en recreatie. Voldoende “rust” is een zeer belangrijke pijler voor natuur en recreatie. De Waddenzee biedt zodoende ruimte aan natuur én mens, die allebei hun onmisbare rol vervullen in het gebied.
Mensen bezoeken het unieke gebied en laten zich verrassen door het afwisselende beeld van geulen, zand- en wadplaten, mosselbanken, kwelders, stranden en duinen. Juist door de dynamiek van wind, zand en getijden is een gevarieerde natuur ontstaan. Zeldzame plant- en diersoorten weten zich te handhaven op de grens van land en water, in een gebied waar zoet en zout water elkaar ontmoeten. Het belang van de waddennatuur is daarmee nauwelijks te onderschatten. Elk jaar maken miljoenen vogels op hun trektocht een tussenstop in het waddengebied. Deze vogels vinden voldoende voedsel, rust en broedgelegenheid op het wad, de zandplaten en de kwelders. Het totaal areaal kwelders is daarbij iets toegenomen o.a. door het weghalen van kades van een aantal zomerpolders. De zeedijk is breder en de
, - 20 -
620
622
624
626
628
630
632
634
636
638
640
642
644
646
648
650
652
654
656
658
660
662
664
98
100
kwelders zijn aan de wadzijde in een min of meer natuurlijk evenwicht. Ook binnendijkse natuurgebiedjes vormen een goede hoogwatervluchtplaats voor vogels bij hoogwater. De infrastructuur van fietspaden, wandelroutes e.d. is aantrekkelijk voor recreanten.
Het waddensysteem is ondanks de verwachte zeespiegelstijging en klimaatverandering een veerkrachtige klimaatbuffer gebleven: veilig voor mensen om te wonen, werken en recreëren en met behoud van de rijke natuur. In de zeereep is meer dynamiek ontstaan. Op de punten van eilanden is er een open en dynamische zone tussen de zandige Noordzee en slikkige Waddenzee, met veel ruimte voor pioniersoorten. Zo nodig wordt de zandbehoefte via suppleties aangevuld, in de regel onder water in de Noordzeekustzone. Natuurlijke processen brengen het zand op de plaatsen waar het nodig is.
Met een aangepast spuiregime en vispassages in de Afsluitdijk en elders waar rivieren of beken op de Waddenzee uitkomen is sprake van veel geleidelijkere overgangen van zoet en zout water, worden zoetwater ’schokken’ zo veel mogelijk vermeden en is het mogelijk gemaakt dat trekvissen van zout naar zoet en omgekeerd kunnen migreren.
Het areaal aan mosselbanken is toegenomen, eerst in kleine stappen later meer grootschalig. De bodemberoerende mossel(zaad)visserij is verdwenen of richt nauwelijks schade aan de zeebodem, door innovaties vanuit de sector. Ook de garnalensector is in staat gebleken te verduurzamen door innovaties en krijgt een hogere prijs voor een kwalitatief hoogwaardig product.
Zeegras is na een lange slechte groeiperiode en enkele praktijkproeven om de ontwikkeling te stimuleren, spontaan weer uitgebreid. De mosselbanken en in mindere mate de zeegrasvelden leveren op hun beurt weer een bijdrage aan het vastleggen van sediment.
De bereikbaarheid van de havens en eilanden is gewaarborgd, met een beperkte omvang van de baggerwerken in de vaargeulen en de inzet van veerboten die geschikt zijn voor de ondiepe Waddenzee.
In de Waddenzee en Noordzeekustzone is ruimte voor visserij, soms kleinschalig, soms grootschalig, maar altijd duurzaam. Een moderne visserij die bijdraagt aan een rijke en gevarieerde visstand, die deflora en fauna van de bodem niet aantast en juist kan profiteren van die rijkere visstand.
Toerisme dat rekening houdt met de kwetsbaarheid van het gebied en juist van de rust en dynamiek geniet, biedt een gewaardeerd product. Alleen gevoelige plaatsen, zoals rond vogelbroedkolonies, hoogwatervluchtplaatsen en zogende zeehonden kunnen, al dan niet tijdelijk, verboden terrein zijn. Mensen gaan verder bewust om met de waddennatuur en nemen daar waar nodig een aantal gedragsregels in acht.
Dankzij goede samenwerking tussen wetenschap en praktijk zijn hiaten in de wetenschappelijke kennis opgevuld.
2.1.2 Op weg naar de visie
Voor het waddengebied zetten we de volgende zes ecologische doelen uit, voor een gezamenlijke aanpak:
1. Voedselweb in evenwichtHet voedselweb is evenwichtig van opbouw, zowel wat betreft de primaire producenten (zoals algen en zeegrassen), primaire consumenten (zoals schelpdieren, harders en ganzen), secundaire consumenten
, - 21 -
102
666
668
670
672
674
676
678
680
682
684
686
688
690
692
694
696
698
700
702
704
706
708
710
712
104
106
(zoals garnalen, krabben, vissen en kanoeten) en toppredatoren (zoals grote vissen, aalscholvers en zeehonden). Ook de populatiedynamiek (bv. geboorte, sterfte, migratie) van en de interacties tussen de soorten (b.v. prooi-predator, interferentie) in het voedselweb worden niet op nauwelijks beïnvloed door menselijk handelen. Schelpdieren, kreeftjes, garnalen en jonge vis vinden een thuis in uitgestrekte mosselbanken en, mogelijk, ook zeegrasvelden. Zij vormen op hun beurt een voedselbron voor vissen en vogels. Hieraan doen grote vissen, vogels en zeehonden zich weer te goed. De Waddenzee is een kinderkamer voor vis en zeezoogdieren, een broedplaats voor vogels en een tankstation voor trekvogels. Herstel van uitgestrekte schelpdierbanken, betere visserijtechnieken, voldoende rustgebieden en schoon (spui)water hebben bijgedragen aan het verbeteren van het voedselweb.
2. Grootschalige aanwezigheid biobouwers‘Biobouwers’, zoals mosselbanken en zeegrasvelden zijn wenselijk voor een gezond leefklimaat in de rijke Waddenzee. Ze zorgen dat het water helder en schoon blijft en bieden beschutting aan allerlei planten en dieren. Ook kunnen ze enigszins bijdragen aan het opvangen van de effecten van klimaatverandering. Om de biobouwers kans te geven om zich te herstellen wordt het oppervlak van de wadbodem niet zodanig verstoord dat de vestiging en ontwikkeling van biogene structuren en biobouwers er door wordt gehinderd.
3. Schoon en helder (genoeg) waterHet water van de Waddenzee is zo helder dat in de waterkolom en op de wadbodem het lichtklimaat optimaal is voor de groei van respectievelijk fytoplankton en fytobenthos en dat er nergens zuurstoftekorten optreden. De bodemberoering, bijvoorbeeld door de visserij, is beperkt. Het water bevat bovendien minder verontreiniging. Schoon en helder (genoeg) water is de basis. Algen, schelpdierbanken en zeegrasvelden krijgen de kans om te herstellen en te groeien.
4. Randen Waddenzee met geleidelijke overgangenOnder het motto ‘het één doen, maar het andere niet laten’ gaan het behoud van de veiligheid en het vergroten van natuurwaarden hand in hand. Bijvoorbeeld door brede stranden, dynamisch beheer van duingebieden en kwelders, brede en natuurvriendelijke waterverdedigingszones rond de zeedijken en herstel van natuurlijke zoet-zout overgangen. De randen van de Waddenzee worden gekenmerkt door geleidelijke overgangen en het huidig areaal kweldergebied is behouden, maar wel met een verjongingscyclus (meer dynamiek). Zo blijft de Waddenzee een buffer voor het vaste land en de onmisbare schakel in het leven van wadvogels, ook bij klimaatverandering.
5. Dynamische duinen op de WaddeneilandenPM
6. Optimaal ingebed in de internationale ketenHet waddengebied is onderdeel van een wereldwijd netwerk van wetlands. Het gebied is een onmisbare rustplaats voor trekvogels en een kraamkamer voor bijvoorbeeld vissen. Voor vogels is de Waddenzee een heel belangrijke schakel in een leefgebied dat zich uitstrekt van de overwintergebieden langs de kust van West-Afrika tot de broedgebieden in Siberië. De internationale positie van de Waddenzee, zowel in Nederland, Duitsland en Denemarken, is vooral ook dankzij een uitstekende trilaterale samenwerking verder versterkt, evenals de samenwerking met gebieden die via trekvogels aan het waddengebied ‘gelieerd’ zijn, zoals de toendra’s van Siberië en de Banc d’Arguin in Mauritanië.
, - 22 -
714
716
718
720
722
724
726
728
730
732
734
736
738
740
742
744
746
748
750
752
754
756
758
108
110
3 INSTANDHOUDINGSDOELSTELLINGEN
In het vorige hoofdstuk zijn de belangrijkste landschappelijke en ecologische onderdelen van Natura 2000-gebied Waddenzee beschrevenen. In dit hoofdstuk wordt aangegeven voor welke habitattypen en soorten de Waddenzee is aangewezen en dus welke instandhoudingsdoelstellingen er voor dit gebied gelden.
3.1 Kernopgaven en ‘sense of urgency’
Voor elk Natura 2000-gebied zijn kernopgaven geformuleerd. De kernopgaven geven de belangrijkste behoud- en herstelopgaven voor de in het gebied aanwezige habitattypen en soorten aan, alsmede het belang van de bijdragen van het betreffende gebied aan de realisatie van de landelijke doelen. Met de kernopgaven worden prioriteiten gesteld en wordt richting gegeven aan de uitwerking van de doelen in de beheerplannen (LNV, 2006b). De kernopgaven vergen op landschaps- en op gebiedsniveau een samenhangende aanpak in beheer en inrichting. Bij het opstellen van de beheerplannen is men vrij om binnen de kaders van het aanwijzingsbesluit aanvullende prioriteiten te stellen.
Binnen de kernopgaven betekent de aanduiding ‘sense of urgency’ dat er concrete maatregelen moeten worden genomen om de water- of beheerscondities voor 2016 op orde te brengen (LNV, 2009c). Dit om te voorkomen dat binnen 10 jaar een mogelijk onherstelbare situatie ontstaat en de betreffende kernopgaven niet meer realiseerbaar zijn. De verschillende elementen uit de kernopgaven leiden niet automatisch tot een prioritering in aanpak via maatregelen. De kernopgaven voor de Waddenzee zijn geformuleerd in het Natura 2000-doelendocument (LNV, 2006b) en geactualiseerd in de zogenaamde essentietabellen (EL&I, 2012) en zijn overgenomen in Tabel 3.2. Voor de Waddenzee is er geen kernopgave die een ‘sense of urgency’-predikaat heeft gekregen. De opgave ten aanzien van landschappelijke samenhang en interne compleetheid legt de basis voor de ecologische vereisten van alle habitattypen en leefgebieden van soorten.
Tabel 3.2. Kernopgaven voor Natura 2000-gebied Waddenzee. In grijs zijn soorten aangegeven die wel deel uitmaken van de landelijke kernopgaven, maar die niet van toepassing zijn in het betreffende gebied.
Opgave landschappelijke samenhang en interne compleetheid (Noordzee, Waddenzee en Delta)
Behoud of herstel ruimtelijke samenhang diep water, kreken, geulen, ondiep water, platen, kwelders of schorren, stranden en bijbehorende sedimentatie- en erosieprocessen. Behoud openheid, rust en donkerte. Voor vogels betekent dit voldoende rust en ruimte om te foerageren en voldoende rustige hoogwatervluchtplaatsen op korte afstand van foerageergebieden in het intergetijdengebied.
1.03 Overstroomde zandbanken & biogene structuren
Verbetering kwaliteit permanent overstroomde zandbanken (getijdengebied) H1110_A o.a. met biogene structuren met mossels. Tevens van belang als leefgebied voor eider A063 en zwarte zee-eend A065 en als kraamkamer voor vis.
1.07 Zoet-zoutovergangen waddengebied
Herstel zoet-zoutovergangen (bijvoorbeeld via spuiregime en vistrappen) i.h.b. visintrek Afsluitdijk, Westerwoldse Aa en Lauwersmeer/ Reitdiep in relatie tot Drentsche Aa (rivierprik H1099)
1.09 Achterland fint Behoud van verbinding met Schelde en Eems ten behoeve van paaifunctie voor fint H1103.
1.10 Diversiteit getijdenplaten Verbetering kwaliteit slik- en zandplaten (getijdengebied) H1140_A ten behoeve van vergroting van de diversiteit.
, - 23 -
112
760
762
764
766
768
770
772
774
776
778
780
782
784
786
114
116
1.11 Rust- en foerageergebieden Behoud slikken en platen voor rustende en foeragerende niet-broedvogels zoals voor bonte strandloper A149, rosse grutto A157, scholekster A130, kanoet A143, steenloper A169 en eider A063 en rustgebieden voor gewone zeehond H1365 en grijze zeehond H1364.
1.13 Voortplantingshabitat Behoud ongestoorde rustplaatsen en optimaal voortplantingshabitat (waaronder embryonale duinen H2110) voor bontbekplevier A137, strandplevier A138, kluut A132, grote stern A191 en dwergstern A195, visdief A193 en grijze zeehond H1364.
1.16 Diversiteit schorren en kwelders Behoud (Waddenzee) en herstel (Delta) van schorren en zilte graslanden (buitendijks) H1330_A met alle successiestadia, zoet-zout overgangen, verscheidenheid in substraat en getijregime en mede als hoogwatervluchtplaats.
3.2 Instandhoudingsdoelstellingen
De doelen voor ieder Natura 2000-gebied zijn gespecificeerd in het aanwijzingsbesluit in doelen voor habitattypen, habitatsoorten, broedvogels en niet-broedvogels (LNV, 2009e). Deze doelen zijn gebaseerd op de staat van instandhouding1, de verandering in het voorkomen van de afgelopen jaren (de trend), de verwachting voor de toekomst en het belang van het gebied voor de soort of habitat. In deze paragraaf worden de instandhoudingsdoelstellingen weergegeven zoals ze in het aanwijzingsbesluit zijn opgenomen. Voor de Waddenzee zijn 71 Natura 2000-instandhoudingsdoelstellingen opgesteld. Op basis van de Habitatrichtlijn is het gebied voor 13 (sub)habitattypen en 6 -soorten aangewezen. Voor de Vogelrichtlijn gaat het om 13 broedvogels en 39 niet-broedvogels. Van al de doelstellingen die toegekend zijn aan de Waddenzee hebben alleen de subhabitattypen ‘kalkrijke en kalkarme grijze duinen’ (H2130A en B) een prioritaire status. Voor prioritaire soorten en habitattypen hebben lidstaten een bijzondere verantwoordelijkheid voor de instandhouding, omdat een belangrijk deel van hun natuurlijke verspreidingsgebied binnen de Europese Unie ligt en dat het gevaar loopt te verdwijnen.
In onderstaande subparagrafen zijn de instandhoudingsdoelstellingen uit het aanwijzingsbesluit in tabelvorm opgenomen. Uitvoerige achtergrondinformatie over de habitattypen en soorten, inclusief informatie over trends in voorkomen zijn opgenomen in de Doeluitwerking Waddenzee (Rijkswaterstaat, 2011c). Wanneer in de onderstaande doeltabellen voor een habitattype of soort een trend als afnemend is aangemerkt, betekent dit in de meeste gevallen dat er maatregelen moeten worden getroffen om de situatie van aanmelding (7 december 2004) c.q. aanwijzing (10 juni 1994) te herstellen. Wanneer een trend in voorkomen binnen de Waddenzee als onduidelijk is opgenomen, dan wordt er uit voorzorg mee omgegaan alsof het een negatieve trend is, tenzij de actuele aantallen (in het geval van vogels) aantoonbaar ruim boven het doelaantal liggen.
3.2.1 Habitattypen
Bijna het gehele waddengebied is ingedeeld bij één van de hierna beschreven habitattypen (Tabel 3.3). Alleen de zomerpolders (Noord-Friesland) en kale zandplaten boven gemiddeld hoogwaterniveau vallen niet onder een benoemd habitattype. Door er voor te zorgen dat de beschreven habitattypen voldoen aan de eisen van kwaliteit en omvang is als het ware het maximale gedaan in de Waddenzee om ook voor individuele soorten die gebruik maken van deze habitattypen een goed leefmilieu te bieden. Voor
1 In dit beheerplan, wanneer er staat van instandhouding is geschreven, wordt de landelijke staat van instandhouding bedoeld.
, - 24 -
788
790
792
794
796
798
800
802
804
806
808
810
812
814
816
118
120
122
migrerende soorten, zoals vogels en sommige vissoorten, is het daarnaast ook van belang dat hun habitat buiten de Waddenzee voldoet aan de eisen die ze er aan stellen. De ecologische samenhang tussen verschillende (internationale) gebieden vormt een basis voor de Europese natuurbescherming. Maatregelen, lokaal genomen, moeten dan ook in dàt perspectief worden afgewogen .
In Tabel 3.3 is informatie over de doelstellingen en trends van de habitattypen weergegeven. Van alle habitattypen in de Waddenzee is behoud van oppervlak als doel gesteld. Voor de habitattype ‘permanent overstroomde zandbanken’, ‘slik- en zandplaten’, ‘buitendijkse schorren en zilte graslanden’ en ‘kalkarme grijze duinen’ is een verbetering van kwaliteit ten doel gesteld. Voor de overige habitattypen is het behoud van kwaliteit voldoende.
De staat van instandhouding van de aangewezen habitattypen is doorgaans ongunstig. Alleen voor ‘pionierbegroeiingen van het subtype zeevetmuur’, ‘embryonale duinen’ en ‘duindoornstruwelen’ is de staat gunstig. Voor de meeste habitattypen is de Waddenzee een belangrijk gebied. De relatieve bijdrage van de Waddenzee aan de landelijke staat van de verschillende habitattypen is, met uitzondering van enkele duinhabitattypen, (zeer) groot.
Tabel 3.3 Staat van instandhouding, relatieve bijdrage, trends en de doelstellingen van de verschillende aangewezen habitattypen van het Natura 2000-gebied Waddenzee.
Habitattypen Land
elijk
e st
aat v
an
inst
andh
oudi
ng (S
VI)
Rel
atie
ve b
ijdra
ge
Wad
denz
ee a
an
land
elijk
e S
VI
Tren
d W
adde
nzee
(k
wal
iteit)
Doe
lste
lling
om
vang
W
adde
nzee
Doe
lste
lling
kw
alite
itW
adde
nzee
Ker
nopg
ave
W
adde
nzee
H1110 A Permanent overstroomde zandbanken - +++ Stabiel b v 1.03 W
H 1140A Slik- en zandplaten - +++ Toenemend b v 1.10 W
H 1310A Zilte pionierbegroeiingen (zeekraal) - +++ Stabiel b b
H 1310B Zilte pionierbegroeiingen (zeevetmuur) + + Onduidelijk b b
H 1320 Slijkgrasvelden - - ++ Stabiel b b
H 1330A Schorren en zilte graslanden (buitendijks) (vastelandskust) - +++ Afnemend- b v 1.16 W
H 1330A Schorren en zilte graslanden (buitendijks) (eilanden) - +++ Afnemend b v 1.16 W
H 1330B Schorren en zilte graslanden (binnendijks) - + Onduidelijk b b
H 2110 Embryonale duinen + ++ Stabiel b b 1.13
H 2120 Witte duinen - + Stabiel b b
*H 2130A Grijze Duinen (kalkrijk) - - gering Onduidelijk b b
*H 2130B Grijze Duinen (kalkarm) - - + Onduidelijk b v
H 2160 Duindoornstruwelen + gering Toenemend b b
H 2190B Vochtige duinvalleien (kalkrijk) - gering Toenemend b b
Legenda* = prioritair habitattype. Landelijke staat van instandhouding: - - = zeer ongunstig, - = matig ongunstig, + = gunstig.
Relatieve bijdrage Waddenzee aan landelijke SVI: +++ = >50%, ++ = 15-50%, + = 2-15%, gering = <2%. Doelstelling ten aanzien van omvang Waddenzee: b = behoud oppervlak habitattype. Doelstelling ten aanzien van kwaliteit Waddenzee: b = behoud kwaliteit habitattype, v = verbetering kwaliteit habitattype. Kernopgave Waddenzee: aanwezig indien nummer vermeld, voor uitleg beschrijving van kernopgave zie tekst bij corresponderend nummer in Tabel 3.2, W = wateropgave.
, - 25 -
124
818
820
822
824
826
828
830
832
834
836
838
840
842
126
128
3.2.2 Habitatsoorten
In Tabel 3.4 is de informatie over de doelstellingen en trends van de habitatsoorten weergegeven. Voor alle soorten geldt een behoudsdoel voor de oppervlakte en de kwaliteit van het leefgebied. Voor de gewone zeehond, fint, zeeprik en rivierprik zijn deze behoudsdoelen gesteld ter uitbreiding van de populatie. De landelijke staat van instandhouding is (matig) ongunstig, alleen de gewone zeehond heeft een gunstige staat van instandhouding. Met uitzondering van de nauwe korfslak is de Waddenzee van groot belang voor de landelijke staat van instandhouding van deze soorten.
Tabel 3.4 Staat van instandhouding, relatieve bijdrage, trends en de doelstellingen van de verschillende aangewezen habitatsoorten van het Natura 2000-gebied Waddenzee.
Habitatsoorten Land
elijk
e st
aat v
an
inst
andh
oudi
ng (S
VI)
Rel
atie
ve b
ijdra
ge
Wad
denz
ee a
an
land
elijk
e S
VI
Tren
d po
pula
tie
Wad
denz
ee
Doe
lste
lling
om
vang
W
adde
nzee
Doe
lste
lling
kw
alite
it W
adde
nzee
Doe
lste
lling
pop
ulat
ie
Wad
denz
ee
Ker
nopg
ave
W
adde
nzee
H 1014 Nauwe Korfslak - Gering Onduidelijk b b b
H 1095 Zeeprik - + Onduidelijk b b v
H 1099 Rivierprik - + Toenemend b b v 1.07 W
H 1103 Fint - - ++ Toenemend/onduidelijk
b b v 1.09 W
H 1364 Grijze zeehond - +++ Toenemend b b b 1.11, 1.13
H 1365 Gewone zeehond + +++ Toenemend b b v 1.11
Legenda:Landelijke staat van instandhouding: - - = zeer ongunstig, - = matig ongunstig, + = gunstig. Relatieve bijdrage Waddenzee aan landelijke SVI: +++ = >50%, ++ = 15-50%, + = 2-15%, gering = <2%. Doelstelling ten aanzien van omvang Waddenzee: b = behoud oppervlak leefgebied. Doelstelling ten aanzien van kwaliteit Waddenzee: b = behoud kwaliteit leefgebied. Doelstelling ten aanzien van populatie Waddenzee: b = behoud populatie, v = uitbreiding populatie. Kernopgave Waddenzee: aanwezig indien nummer vermeld, voor uitleg beschrijving van kernopgave zie tekst bij corresponderend nummer in Tabel 3.2, W = wateropgave.
3.2.3 Vogelsoorten
In Tabel 3.5 staat informatie over de doelstellingen en trends van de aangewezen vogels. Sommige broedvogels (eider, lepelaar, kluut, bontbekplevier) zijn ook als niet-broedvogel aangewezen. Voor de meeste vogelsoorten is behoud van leefgebied (omvang en kwaliteit) ter doel gesteld. Voor een klein deel van de broedvogels (eider, kluut) en niet-broedvogels (topper, eider, scholekster, kanoet, steenloper), geldt een verbetering van de kwaliteit van het leefgebied. Voor de broedvogels strandplevier en de dwergstern geldt een verbeteropgave voor de omvang en/of een verbetering van het leefgebied. Hoewel de landelijke staat van instandhouding van de verschillende vogelsoorten verschilt, is de Waddenzee voor alle vogelsoorten van groot belang voor de staat van instandhouding op landelijk niveau.
, - 26 -
844
846
848
850
852
854
856
858
860
862
864
866
868
870
872
130
132
Tabel 3.5 Staat van instandhouding, relatieve bijdrage, trends en de doelstellingen van de verschillende aangewezen vogelrichtlijnsoorten van het Natura 2000-gebied Waddenzee.
Vogelrichtlijnsoorten Land
elijk
e st
aat v
an
inst
andh
oudi
ng (S
VI)
Rel
atie
ve b
ijdra
ge
Wad
denz
ee a
an
land
elijk
e S
VI
Tren
d po
pula
tie
Wad
denz
ee
Doe
lste
lling
om
vang
W
adde
nzee
Doe
lste
lling
kw
alite
it W
adde
nzee
Doe
lste
lling
Wad
denz
ee
leef
gebi
ed g
esch
ikt v
oor
draa
gkra
cht p
opul
atie
met
aant
alle
n (b
roed
pare
n/
seiz
oens
gem
idde
lden
)
Ker
nopg
ave
W
adde
nzee
A 034 Lepelaar (b) + ++ Toenemend b b 430
A 063 Eider (b) - - +++ Afnemend b v 5000 1.03 W
A 081 Bruine kiekendief (b) + + Toenemend b b 30
A 082 Blauwe kiekendief (b) - - + Afnemend b b 3
A 132 Kluut (b) - ++ Afnemend b v 3800 1.13
A137 Bontbekplevier (b) - ++ Afnemend b b 60 1.13
A 138 Strandplevier (b) - - + Afnemend v# v# 50 1.13
A 183 Kleine mantelmeeuw (b) + ++ Toenemend b b 19000
A 191 Grote stern (b) - - +++ Toenemend b b 16000 1.13
A 193 Visdief (b) - ++ Afnemend b b 5300 1.13
A 194 Noordse stern (b) + +++ Afnemend b b 1500
A 195 Dwergstern (b) - - ++ Toenemend v# v# 200 1.13
A 222 Velduil (b) - - ++ Onduidelijk b b 5
A 005 Fuut - + Afnemend b b 310
A 017 Aalscholver + ++ Afnemend b b 4200
A 034 Lepelaar + ++ Toenemend b b 520
A 037 Kleine Zwaan - ++ Onduidelijk b b 1600*
A 039 Toendrarietgans + +++ Onduidelijk b b niet gedefinieerd
A 043 Grauwe gans + + Toenemend b b 7000
A 045 Brandgans + ++ Toenemend b b 36800
A 046 Rotgans - +++ Stabiel b b 26400
A 048 Bergeend + +++ Stabiel b b 38400
A 050 Smient + + Stabiel b b 33100
A 051 Krakeend + + Toenemend b b 320
A 052 Wintertaling - ++ Stabiel b b 5000
A 053 Wilde eend + ++ Stabiel b b 25400
A 054 Pijlstaart - +++ Toenemend b b 5900
A 056 Slobeend + + Stabiel b b 750
A 062 Topper - - ++ Stabiel b v 3100
A 063 Eider - - +++ Afnemend b v 9000-115000 1.11
A 067 Brilduiker + + Afnemend b b 100
A 069 Middelste Zaagbek + + Stabiel b b 150
A 070 Grote Zaagbek - - + Afnemend b b 70
A 103 Slechtvalk + ++ Toenemend b b 40*
A 130 Scholekster - - +++ Afnemend b v 140000-160000 1.11
A 132 Kluut - +++ Afnemend b b 6700 1.13
A 137 Bontbekplevier + +++ Toenemend b b 1800 1.13
, - 27 -
134
874
136
138
Vogelrichtlijnsoorten Land
elijk
e st
aat v
an
inst
andh
oudi
ng (S
VI)
Rel
atie
ve b
ijdra
ge
Wad
denz
ee a
an
land
elijk
e S
VI
Tren
d po
pula
tie
Wad
denz
ee
Doe
lste
lling
om
vang
W
adde
nzee
Doe
lste
lling
kw
alite
it W
adde
nzee
Doe
lste
lling
Wad
denz
ee
leef
gebi
ed g
esch
ikt v
oor
draa
gkra
cht p
opul
atie
met
aant
alle
n (b
roed
pare
n/
seiz
oens
gem
idde
lden
)
Ker
nopg
ave
W
adde
nzee
A 140 Goudplevier - - +++ Afnemend b b 19200
A 141 Zilverplevier + +++ Toenemend b b 22300
A 142 Kievit - + Toenemend b b 10800
A 143 Kanoet - +++ Afnemend b v 44400 1.11
A 144 Drieteenstrandloper - ++ Afnemend b b 3700
A 147 Krombekstrandloper + +++ Stabiel b b 2000*
A 149 Bonte strandloper + +++ Toenemend b b 206000 1.11
A 156 Grutto - - ++ Toenemend b b 1100
A 157 Rosse grutto + +++ Toenemend b b 54400 1.11
A 160 Wulp + +++ Toenemend b b 96200
A 161 Zwarte ruiter + +++ Afnemend b b 1200
A 162 Tureluur - +++ Toenemend b b 16500
A 164 Groenpootruiter + +++ Toenemend b b 1900
A 169 Steenloper - - +++ Toenemend b v 2300-3000 1.11
A 197 Zwarte stern - - +++ Afnemend b b 23000*
Legenda(b) = Broedvogel. Landelijke staat van instandhouding: -- = zeer ongunstig, - = matig ongunstig, + = gunstig, ? = onbekend. Relatieve bijdrage Waddenzee aan landelijke SVI: +++ = >50%, ++ = 15-50%, + = 2-15%, gering = <2%. Doelstelling ten aanzien van omvang Waddenzee: b = behoud oppervlak leefgebied, v = uitbreiding oppervlak leefgebied. Doelstelling ten aanzien van kwaliteit Waddenzee: b = behoud kwaliteit leefgebied, v = verbetering kwaliteit leefgebied. # = en/of-doelstelling (uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied), * = seizoensmaximum i.p.v. seizoensgemiddelden. Kernopgave Waddenzee: aanwezig indien nummer vermeld, voor uitleg beschrijving van kernopgave zie tekst bij corresponderend nummer in Tabel 3.2, W = wateropgave.
, - 28 -
876
878
880
882
140
142
4 UITGANGSPUNTEN BELEID EN HUIDIGE ACTIVITEITEN
In hoofdstuk 2 is een landschapsecologische beschrijving opgenomen van de Waddenzee, inclusief een visie op het toekomstige beheer en ontwikkelingen in het waddengebied. De instandhoudingsdoelstellingen voor de Waddenzee zijn behandeld in hoofdstuk 3. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het huidige beleid en de aanwezige activiteiten binnen de Waddenzee. Hierbij wordt tevens ingegaan op de autonome ontwikkelingen.
4.1 Plannen en beleid
Derde Nota Waddenzee (PKB)In 2006 is Derde Nota Waddenzee door het Nederlandse parlement aangenomen. Deze heeft de status van een Planologische Kernbeslissing (PKB). Hierin is de hoofddoelstelling voor de Waddenzee vastgelegd: duurzame bescherming en ontwikkeling van de Waddenzee als natuurgebied en behoud van het unieke open landschap. De uitgangspunten, de afspraken en het afwegingskader van de Derde Nota Waddenzee blijven van kracht. “Voorop staat, zoals vermeld in de PKB op pagina 9, dat de veiligheid van de bewoners wordt gewaarborgd door een goede verdediging tegen de zee. Zoals ook de bereikbaarheid van de havens en de eilanden wordt gewaarborgd”.
Beheer- en ontwikkelingsplan (B&O-plan ) waddengebied, Deel AHet B&O-plan is een gezamenlijk plan voor het waddengebied van rijk, provincies, gemeenten en waterschappen, vertegenwoordigd in het Regionaal College Waddengebied (RCW). Bij het opstellen van dit plan is de PKB derde nota Waddenzee leidend. De PKB gaat uit van voorrang voor de natuur met beperkt menselijk medegebruik in de Waddenzee. Het B&O-plan combineert het rijksbeleid met het beleid en de wensen van de regio en omvat de actuele thema’s die spelen in het Waddengebied. Het houdt ook rekening met het EU-beleid zoals de Kaderrichtlijn Water en Natura 2000. Het B&O-plan werkt de koers uit in vier themagroepen die onderling samenhangen: ‘ecosysteem’, ‘habitat en soorten’, ‘klimaat en energie’, ‘landschap en cultuurhistorie’, ‘wonen, werken en recreëren’. De belangrijkste uitgangspunten van het plan zijn: werken aan robuuste veerkracht en duurzaamheid, ontwikkelingsgerichtheid en maatwerk. Het B&O-plan geeft aan wat de overheden aan kansen zien voor het gebied, welke koers zij willen varen en welke afspraken er zijn.
Kaderrichtlijn Water (KRW)Ook valt de Waddenzee onder de Europese KRW. Deze beoogt de ecologische en chemische waterkwaliteit van Europese watersystemen te herstellen. Deze kaders zijn leidend bij het beheer en beleid voor de Waddenzee en voor delen van het waddengebied. Een aantal KRW-maatregelen is tevens van belang voor instandhouding of verbetering van Natura 2000-doelen, zoals uitzaaien van zeegras (kwaliteitselement ‘slik- en zandplaten), verkweldering zomerpolders (‘buitendijkse schorren en zilte graslanden’), vispassages (trekvissen) en kennisontwikkeing mosselbanken (‘permanent overstroomde zandbanken’ en ‘slik- en zandplaten) (zie paragraaf 6.2.1).
WaterwetPM tekst beheerplan Vlieland, pagina 87.
Internationale WaddenzeeMet Duitsland en Denemarken heeft Nederland afspraken gemaakt over de gezamenlijke doelen voor het waddengebied. Voor de Waddenzee is het leidende principe: “to achieve, as far as possible, a natural and sustainable ecosystem in which natural processes proceed in an undisturbed way.” Deze doelen en
, - 29 -
144
884
886
888
890
892
894
896
898
900
902
904
906
908
910
912
914
916
918
920
922
924
926
928
146
148
afspraken zijn uitgewerkt in de gezamenlijke trilaterale regeringsverklaringen en het Wadden Sea Plan en worden betrokken in het Beheer & Ontwikkeling-plan (B&O-plan). Dit betreft afspraken over een afgestemde invoering van Europese richtlijnen, de gezamenlijke nominatie van de Waddenzee als Werelderfgoed, de bescherming van landschap en cultuurhistorie, uitvoering van het gezamenlijke monitoringplan en gezamenlijke acties op het gebied van kustbescherming in verband met de klimaatverandering.
Regionale en lokale plannenDaarnaast zijn er provinciale, gemeentelijke en waterschapskaders, die bijvoorbeeld zijn vastgelegd in streek- en bestemmingsplannen en structuurvisies. Deze kaders omvatten het beleid en het beheer op het land. Het regionale, lokale en sectorale beleid legt uiteraard accenten, vooral wat betreft het ontwikkelingsgerichte deel van het landelijke en Europese beleid. Daarbij is op planologisch niveau te denken aan gebieden voor stedelijke functies, zoals wonen en werken en aan gebieden waar vooral aandacht besteed gaat worden aan de plattelandseconomie. De bestemmingsplannen van de gemeenten zijn uiteindelijk de plannen waarin geregeld wordt wat lokaal waar, wel en niet mag. Deze plannen binden de burger.
Over het algemeen zetten de provincies voor hun ruimtelijke visies in op duurzaamheid. In de streekplannen zijn diverse aangrijpingspunten die de doelstellingen vanuit de Derde Nota Waddenzee ondersteunen. Op het land zijn er bovendien diverse ontwikkelingsgerichte mogelijkheden, die ruimte bieden aan nieuwe economische dragers. Die zouden deels alternatieven kunnen bieden voor economische activiteiten die nu aan de Waddenzee zijn gebonden, maar niet duurzaam te maken zijn. Daarbij gaat het om maatwerk. Tegelijkertijd bieden de streekplannen ruimte aan diverse ontwikkelingen die rechtstreekse raakvlakken hebben met de Waddenzee en waar in ieder geval aandacht nodig is voor afstemming op de waarden van de Waddenzee. De gemeenten zien zich gesteld voor opgaven als verbetering en groei van de mogelijkheden voor recreatie en toerisme, behoud en verduurzaming van de landbouw, uitbreiding en beheer van natuurgebieden, havenontwikkeling, en behoud en versterking van de plattelandseconomie. Meer en meer worden deze zaken opgepakt door integrale gebiedsontwikkeling op basis van een gebiedsplan.
WaddenfondsIn 2004 heeft de Adviesgroep Waddenzeebeleid (de ´commissie Meijer´) geadviseerd niet alleen een helder beleidskader voor de Waddenzee te ontwikkelen, maar vooral ook om investeringen in natuur én economie van het waddengebied mogelijk te maken. Een belangrijk instrument voor het initiëren van de ontwikkelingen is het Waddenfonds, dat eind 2006 bij wet werd ingesteld. Het Waddenfonds zal in evenredige delen besteed worden aan natuurherstel en –ontwikkeling enerzijds en aan duurzame economische ontwikkeling van het gebied anderzijds. Daarnaast wordt een kleiner deel besteed aan het tegengaan van bedreigingen en aan versterking van de kennishuishouding. De adviesgroep gaf aan dat de natuur hersteld en versterkt moet worden. Het natte wad heeft aan biologische rijkdom ingeboet en het behoeft herstel en bescherming. Daarbij wordt gedacht aan natuurontwikkeling. Bijvoorbeeld door herstel van de visstand, de aankoop van extra natuurterreinen, door gerichte aandacht voor kwelders en door zoet-zoutovergangen. Hiermee wordt de Waddenzee versterkt en worden de natuurwaarden verhoogd. Deze versterking van de natuur zal vooral aan de randen van de Waddenzee plaatsvinden. Een sterke en robuuste natuur kan tegen een stootje en vergroot de mogelijkheden voor duurzame economische ontwikkeling. Zo wordt de Waddenzee robuuster. Een ander aandachtspunt is het voorkomen van aantasting van de natuurlijke rijkdommen door bijvoorbeeld milieurampen in het gebied.
, - 30 -
930
932
934
936
938
940
942
944
946
948
950
952
954
956
958
960
962
964
966
968
970
972
974
976
150
152
Programma Naar een Rijke WaddenzeeIn 2010 werd het programma ‘Naar een rijke Waddenzee’ aangeboden aan de minister van LNV. In dit programma werken natuurorganisaties, gebruikers en overheden samen om de natuur in de Waddenzee te herstellen en tegelijkertijd kansen te ontwikkelen voor economisch medegebruik. Speerpunten zijn: Wadbodem en waterkolom Completeren van het voedselweb Herstel biobouwers De Waddenzee klimaatbestendig houden/maken Borging van de internationale samenhang
‘Wadbodem en waterkolom’ gaat vooral over de relatie tussen het slib in water en bodem, de antropogene invloeden daarop en de mogelijke vermindering van belangrijke ecosysteemaspecten, zoals de primaire productie en zuurstofhuishouding, die door troebeling wordt veroorzaakt. Zowel in de Eems als in de Waddenzee zal dit onderwerp in de komende jaren door Rijkswaterstaat worden bestudeerd, om waar nodig in de jaren daarna tot maatregelen te kunnen komen. In dit beheerplan komt dit onderwerp niet als separaat onderwerp aan de orde.
‘Completeren van het voedselweb’ gaat over het ontwikkelen van een evenwichtiger herstel van de natuurlijke situatie in het voedselweb. De referentie daarbij is een situatie met weinig of geen menselijke invloedvoedselweb, opdat bijvoorbeeld de visdiversiteit groter is (zoals roofvissen, trekvissen). Veel onderwerpen die daarmee te maken hebben komen in dit beheerplan aan de orde, met name bij habitatype ‘permanent overstroomde zandbanken’ en in mindere mate ook bij de habitattypen ‘slik- en zandplaten’, ‘zilte pionierbegroeiingen’, ‘slijkgrasvelden’ en ‘schorren en zilte graslanden’.
‘Herstel biobouwers’ gaat over het herstel van alle organismen die door hun aanwezigheid bijdragen aan de stabiliteit van de verschillende habitats in de Waddenzee en aan het vasthouden van sediment. Het meest in het oog springend zijn mosselbanken, zeegrasvelden en kweldervegetaties.
‘De Waddenzee klimaatbestendig’ is een onderwerp dat buiten de reikwijdte van dit beheerplan ligt. Op langere termijn zijn zeker problemen mogelijk door klimaatsveranderingen, met name door de daarmee samenhangende zeespiegelstijging, maar in de komende planperiode zijn die nog niet relevant voor de in Natura 2000 gestelde doelen. Dat neemt niet weg dat Rijkswaterstaat en de Deltaprogramma’s ‘Wadden’ en ‘Kust’ nu al veel energie steken in de ontwikkeling van beheersstrategieën voor de langere termijn, in overleg met de partijen die betrokken zijn bij het programma ‘Naar een Rijke Waddenzee.
‘Borging van de internationale samenhang’ komt in dit beheerplan niet direct aan de orde. Dat heeft te maken met het feit dat de Nederlandse doelstellingen voor Natura 2000 op nationaal niveau zijn vastgesteld. Wel wordt aandacht geschonken aan de internationale monitoring van de flyways van onder Natura 2000 beschermde trekvogels. Immers, om het beheer in de Nederlandse Waddenzee goed te kunnen uitvoeren is het vaak nodig om te begrijpen wat er met de trekvogels op hun flyway gebeurt.
Door de samenwerking van de betrokken overheden bij zowel het programma ‘Naar een Rijke Waddenzee’ als Natura 2000 versterken beide documenten elkaar en vullen ze elkaar aan in onderwerpen die niet overlappen.
DeltaprogrammaHet Deltaprogramma waddengebied heeft ondermeer als doel het ontwikkelen van een integrale aanpak die de veiligheid van de kust moet waarborgen. Het is daarbij de insteek om waterveiligheid te integreren met de functies natuur, recreatie en duurzame economische activiteiten. Het is de ambitie om daar waar
, - 31 -
154
978
980
982
984
986
988
990
992
994
996
998
1000
1002
1004
1006
1008
1010
1012
1014
1016
1018
1020
1022
1024
1026
156
158
veiligheidsmaatregelen nodig zijn de belangen van natuur mee te koppelen. Het Deltaprogramma wil zorgen voor duurzame veiligheid en tegelijkertijd kansen creëren voor een robuuste en veerkrachtige natuur en voor duurzaam gebruik: “Waterveiligheid en natuur kunnen elkaar versterken: werken met de natuur is beter dan ertegen vechten”.
4.2 Huidige activiteiten
Activiteiten van mensen in de Waddenzee kunnen van invloed zijn op de natuurwaarden in het gebied. Onderstaande subparagrafen geven een samenvatting van alle activiteiten en het beheer in het gebied die relevant zijn voor de natuurwaarden en de toekomstige ontwikkelingen hierin. In de voortoets bestaand gebruik Waddenzee (Arcadis, 2011c; Imares, 2011c; Bureau Meervelt, 2010a/b, Rijkswaterstaat, 2008) staan activiteiten in detail beschreven, inclusief kaarten met locaties van de activiteiten. In hoofdstuk 7 is een samenvatting gegeven van de resultaten van de toetsing van deze activiteiten. In hetzelfde hoofdstuk staan per activiteit de relevante mitigerende maatregelen (ook voorwaarden of voorschriften) en is tevens aangegeven of deze met ingang van 2009 nieuw zijn. Een overzicht van alle bestaande en nieuwe maatregelen is opgenomen in bijlage 9. In hoofstuk 8, in Tabel 8.21 zijn alle nieuwe maatregelen opgenomen.
VisserijBuiten de gesloten gebieden wordt er door beroepsvissers op verschillende wijze gevist op garnaal, mosselzaad, schelpdieren (kokkels en mossels) en wordt zeeaas (wadpieren en zagers) verzameld. Ook vinden er door beroepsvissers in het zuidwestelijke deel van de Waddenzee demonstraties plaats met verschillende vistuigen (demonstratievisserij).
Bodemdieren (benthos)Er worden sublitoraal mosselzaad gevangen en mosselen worden op diverse percelen gekweekt. De kokkelvisserij vindt sinds het verbod van mechanische kokkelvisserij in 2005 enkel nog handmatig plaats. Verder mogen er beperkt schelpdieren en zeeaas voor eigen gebruik worden verzameld. Op twee plaatsen in de westelijke Waddenzee is mechanische pierenwinning toegestaan.
GarnalenDe garnalenvisserij is de meest omvangrijke visserijtak in de Waddenzee. De garnalenvisserij wordt het hele jaar door uitgevoerd en vindt vooral plaats in het westelijk deel van de Waddenzee en dan hoofdzakelijk in de grotere geulen en aan de randen daarvan. De garnalenkotters maken gebruik van sleepnetten.
VissenVisserij op zeevis vindt plaats met behulp van sleepnetten (boomkor- en bordenvisserij), via vaste vistuigen (staand want, fuiken), zegenvisserij (op harder en zeebaars) en hengels. Momenteel is de sleepnetvisserij in de Waddenzee beperkt door een gebrek aan platvis. Staand want-visserij en zegenvisserij is, met uitzondering van gesloten gebieden, toegestaan in de gehele Waddenzee en gebeurd van april tot en met november. De staand want-visserij concentreert zich in prielen en langs net niet droogvallende platen. Binnen vaste vakken, vooral bij havens en in spuitkommen, worden vrijwel het gehele jaar door (piek in de periode augustus tot en met november) fuiken geplaatst. De beroepsmatige hengelvisserij vindt plaats in de westelijke Waddenzee.
Recreatie De Waddenzee is een belangrijk gebied voor toeristen en recreanten. Het gebied wordt gebruikt voor activiteiten zoals wandelen, wadlopen, (kite)surfen, pleziervaart, duiken, vissen en voor evenementen. Ten
, - 32 -
1028
1030
1032
1034
1036
1038
1040
1042
1044
1046
1048
1050
1052
1054
1056
1058
1060
1062
1064
1066
1068
1070
1072
1074160
162
opzichte van de Noordzeekustzone is oeverrecreatie in de Waddenzee van veel minder belang. Op een aantal locaties langs de kust kan er gewandeld en gefietst worden, maar strandrecreatie is vrijwel afwezig. Jaarlijks nemen er duizenden wadlopers deel aan georganiseerde wadlooptochten en vinden er her en der excursies plaats. Op vier locaties in de Waddenzee zijn begrensde gebieden afgebakend waar kitesurfen is toegestaan. Op het open water wordt vooral in het zomerseizoen veel gevaren met zeil- en motorboten en in mindere mate met kano’s. Op de meeste plaatsen, met uitzondering van een aantal vaargeulen en een snelvaargebied bij Texel (onder andere voor waterskiën), geldt een snelvaarverbod. Geregeld laten recreanten hun boot op de platen droogvallen. Voor het recreatieve gebruik gelden de afspraken uit de Convenant Vaarrecreatie, alsmede de Erecode ‘Wad ik heb je lief’ die verstoring van vogels en zeehonden zo veel mogelijk moeten voorkomen.
Civiele werken en overig activiteitenDoor de geulen van de Waddenzee en het Eems-Dollardestuarium varen, naast de pleziervaartuigen, vooral vrachtschepen, veerboten, vissersboten en andere bedrijfsvaartuigen. De belangrijkste scheepvaartroutes gaan in de richting van de havens van Harlingen, Lauwersoog en Eemshaven/Delfzijl en vanaf de eilanden in de richting van de Noordzee. Hierbij gaat het vooral om het vervoer van goederen. Naast de industrie- en vissershavens zijn er de veerhavens voor de veren van en naar de eilanden. Door het dynamische karakter van de Waddenzee en in het bijzonder de geulen, moeten de markeringen van de vaarroutes geregeld worden onderhouden en/of verlegd. Door baggerwerken worden opslibbende vaargeuelen en havens voortdurend op voldoende diepte gehouden voor de scheepvaart. Voor dit onderhoudsbaggerwerk is een aantal baggerverspreidingsplaatsen in gebruik op de Waddenzee. Het is alleen toegestaan op zand dat bij noodzakelijk onderhoud van vaargeulen vrijkomt, aan de wal te brengen. Er lopen op diverse plaatsen in de Waddenzee kabels en leidingen, die te allen tijde bedekt te zijn met een laag sediment. De exploitant bedekt, eens in de zoveel tijd, door middel van baggervaartuigen de kabels en leidingen weer met sediment.Boven de Waddenzee zijn een aantal corridors waar gevlogen mag worden. Hierbij worden minimum hoogten gehanteerd om verstoring van fauna te beperken. Vliegvelden liggen bij Den Helder en op Texel en Ameland en hiervandaan vertrekken en landen beroeps- en civiele vliegtuigen, helikopters (vooral naar offshore mijnbouw) en sportvliegtuigjes.
Daar waar water en land elkaar ontmoeten in het waddengebied zijn dijken, dammen en sluizen aangelegd. Om de veiligheid te waarborgen worden deze verdedigingsstructuren geregeld onderhouden. De veiligheid prevaleert altijd boven andere belangen in de Waddenzee.
De belangrijkste locatie voor het onttrekken en lozen van koelwater door bedrijven ligt langs de Eemshaven. Water van koelwaterlozingen heeft geen vaste lozingsgrens van 30°C, maar is vervangen door een variabele grensparameter ‘warmtelast’. Daarnaast zijn er op diverse plekken andere oppervlaktewaterlozingen, met name vanuit het IJsselmeer, de Eems en het Lauwersmeer.In de Waddenzee worden, afhankelijk van het sediment waaruit gewonnen wordt, schone of kleischelpen gewonnen. Het quotum van de winning is afgestemd op de natuurlijke schelpenproductie in de Waddenzee. De wingebieden zijn beperkt tot de diepere geulen van de zeegaten Marsdiep, Vlie en het Friese Zeegat. Op een aantal plaatsen in en om de Waddenzee zijn gaswinstations vanwaar gas van onder de Waddenzee wordt opgepompt. Het gaat hierbij om Ameland en Slochteren, Moddergat, Lauwersoog, Vierhuizen, Zuidwal en Anjum. Het belangrijkste effect wat hier vanuit gaat is bodemdaling. Er is een voortdurende monitoring van de bodem en bij eventuele daling waarvan niet uit te sluiten valt dat het door de gaswinning komt, wordt de winning direct verminderd of gestopt. Verder is er één bedrijf dat in de buurt van Harlingen steenzout uit de bodem wint.
, - 33 -
164
1076
1078
1080
1082
1084
1086
1088
1090
1092
1094
1096
1098
1100
1102
1104
1106
1108
1110
1112
1114
1116
1118
1120
1122
166
168
Op een aantal locatie op en nabij de Waddenzee voeren militairen (oefen)activiteiten uit: Texel (Mokbaai/De Hors), Vliehors, Marnewaard en Breezanddijk. Op laatstgenoemde locatie brengen ze munitie tot ontploffing, incidenteel gebeurt dat ook op de Hors. Verder vinden bij Breezanddijk schietoefeningen plaats. Op de Vliehors oefenen gevechtsvliegtuigen met bommen en raketten op gronddoelen. Vanaf Texel houdt de Marine diverse oefeningen waarbij men op de Waddenzee vaart, voornamelijk in het westelijk deel van de Waddenzee. Vanaf het vliegveld De Kooy bij Den Helder wordt met helikopters geoefend boven de westelijke Waddenzee.
Ten behoeve rampenbestrijding en reddingswerkzaamheden oefenen verschillende hulpdiensten geregeld. Dit gebeurt zowel over het water als door de lucht volgens opgezette oefenprogramma’s. De werkelijke reddingswerkzaamheden zijn vanzelfsprekend minder aan snelheidsregels en vlieghoogten gebonden.
4.3 Huidig natuurbeheer
Het huidige natuurbeheer en -beleid is, overeenkomstig de PKB Waddenzee, erop gericht een zo natuurlijk mogelijk ontwikkeling van het ecosysteem te faciliteren. Een beweeglijke kustlijn aan de meeste uiteinden van de waddeneilanden is mogelijk. Als natuurlijke processen de kenmerkende biodiversiteit niet kunnen herstellen op middellange termijn, is selectief ingrijpen mogelijk. In Natura 2000 is behoud en waar nodig herstel van de ruimtelijke samenhang aangeduid als voorwaarde voor de duurzame instandhouding van habitattypen en soorten. Dit is echter slechts mogelijk zolang de randvoorwaarden van dynamiek en hydromorfologische omstandigheden aanwezig zijn. Voor de meeste habitattypen binnen de Waddenzee is dat wel het geval, maar niet voor de kwelderhabitattypen. Langs de noordkust van Friesland en Groningen wordt gebruik gemaakt van kwelderwerken (rijshoutdammen). Hoewel hierdoor het areaal kwelder wordt gehandhaafd, is er sprake van een kunstmatig gecreëerd kwelderlandschap, met momenteel te weinig dynamiek om ook op langere termijn alle successiestadia aanwezig te laten zijn. In mindere mate is dat ook het geval op de eilandkwelders, waar de meeste kwelders zijn ontstaan in de luwte van een kunstmatige stuifdijk aan de noordzijde. Alle kwelders worden in meer of mindere mate beheerd. Dit varieert van het periodiek sluiten van delen voor recreanten tot het beweiden van gebieden met vee ter verbetering van de kweldervegetatie. Ook worden broedkolonies tegen predatie van vos en vertrapping van vee afgerasterd. Het bestrijden van vossen wordt als laatste redmiddel gehanteerd. Daarnaast wordt er incidenteel en over kleine oppervlakten gemaaid en afgevoerd. Kwelders in particulier eigendom of beheer hebben tevens een agrarische functie, meestal in de vorm van beweiding met vee. Voor een goede beweiding kan dan onderhoud van greppels nodig zijn. Onderhoud van kwelders gebeurt zo veel mogelijk buiten het broedseizoen.Om de doelstellingen van het ontwikkelperspectief uit de PKB Waddenzee te realiseren, wordt langs de noordkust van Friesland het kwelderareaal uitgebreid door verkweldering van enkele zomerpolders.
Binnen de Waddenzee zijn er enkele gebieden, waaronder De Hors (Texel), Rottumeroog en Rottumerplaat waar bewust niet wordt ingegrepen en de natuur volledig vrij wordt gelaten. Op Rottum is geen actief onderhoud van duin en kwelder (beheerregeling Rottum 2011-2016). Het opruimen van het strand (aangespoeld plastic, glas en andere milieuvreemde materialen) gebeurt buiten het broedseizoen en los en/of kapot geraakt gaas en filterdoek van de niet-functionele kustverdedigingsconstructies wordt verwijderd.
, - 34 -
1124
1126
1128
1130
1132
1134
1136
1138
1140
1142
1144
1146
1148
1150
1152
1154
1156
1158
1160
1162
1164
1166
1168
170
172
Ook op plaatsen langs de kust waar sprake is van een natuurlijke ontwikkeling naar hogere wadplaten met pionier- of kweldervegetatie dient niet te worden ingegrepen om deze natuurlijke processen te stimuleren, bijvoorbeeld ten westen van Zwarte Haan en langs de Emmapolder.
De omvang van Griend wordt kunstmatig instandgehouden. Het beheer is daar, net als op het Balgzand, Razende Bol, Richel, Engelsmanplaat en Feugelpôle bij Ameland gericht op voldoende broed- en rustgebied voor vogels te handhaven.
Met oog op het stimuleren van natuurlijke dynamiek, worden de stuifdijken op de uiteinden van de eilanden niet meer actief onderhouden. Dit heeft een positief effect op de kwaliteit van de achtergelegen kwelders.
Ten slotte worden verschillende gebieden gesloten (zogenaamde artikel 20-gebieden) om voldoende rustige locaties voor zeehonden, broedvogels en niet-broedvogels (hoogwatervluchtplaatsen) te waarborgen (zie ook paragraaf 9.3.3). Het afsluiten van deze ‘rustgebieden’ ter bescherming van specifieke natuurwaarden gebeurt op grond van de Natuurbeschermingswet 1998, artikel 20 (‘toegangsbeperkingsbesluiten’). De periode en de begrenzing van de gesloten gebieden zijn aangegeven op de jaarlijkse hydrografische kaarten. Ook is aangegeven waarvoor de gebieden zijn afgesloten. Op het water of in het veld zijn de begrenzingen van de artikel 20-gebieden herkenbaar door middel van bebording en betonning/bebakening. Hierbij wordt steeds zoveel mogelijk ingespeeld op de dynamiek van het gebied Het artikel 20-beleid wordt voortgezet in de beheerplanperiode. Door de (natuurlijke) dynamiek van het gebied is vrijwel ieder jaar actualisatie en aanpassing noodzakelijk van de begrenzing en de periode van afsluiting van deze zogenaamde artikel 20-gebieden. Hierbij wordt de procedure gevolgd uit de Leidraad artikel 20-gebieden (Ministerie van EL&I, 2009), die afstemming tussen het bevoegd gezag (Ministerie van El&I) en betrokken maatschappelijke organisaties waarborgt. In dit proces wordt steeds gezocht naar een goede balans tussen natuurbescherming enerzijds en de belangen en wensen van de gebruikers in het gebied anderzijds. Met ingang van 2011 is begonnen met twee pilots in de Waddenzee (Blauwe Balg en Simonszand), waarin specifiek maatwerk wordt geleverd in nauw overleg met de gebruikers. Dit houdt in: nauwkeurig nagaan waar precies en in welke periode de te beschermen natuurwaarden voorkomen, inventariseren wat de eventuele problemen zijn van de gebruikers door de gebiedsafsluitingen, met elkaar vaststellen wat er (in welke periode) nog wel kan en niet kan plaatsvinden. Zo kan bijvoorbeeld ook flexibel worden omgegaan met grenzen, door in het veld te markeren (bebording door de beheerder) welk gedeelte van het artikel 20-gebied daadwerkelijk is gesloten vanwege de op dat moment actuele natuurwaarden. Deze methode is passend bij de dynamische waddennatuur.Ook worden er afspraken gemaakt, bijvoorbeeld over monitoring van activiteiten en het naleefgedrag door gebruikers, zo mogelijk ook met inachtneming van de eigen verantwoordelijkheid van gebruikers.
In 2009 hebben diverse belangenorganisaties de intentieovereenkomst ‘Pact van Reede’ (2009) gesloten, op basis van het Convenant Vaarrecreatie, met als doel aan te sturen op gepast gedrag en gedeelde verantwoordelijkheid van betrokken organisaties, in plaats van een strakke scheiding van functies in het gebied. Dit gedachtegoed sluit goed aan op de hierboven geschetste werkwijze waarmee in de pilots ervaring wordt opgedaan.
4.3.1 Visie op huidig natuurbeheer Waddenzee
Inleiding.Wie uitziet over het wad, krijgt het idee dat de natuur hier nog de baas is. Watermassa’s, platen geulen en prielen zonder oeverbeschoeiing. Uitgestrekte kwelders met kronkelende kreken. Alleen langs de randen van het gebied bij havendammen, zeedijken en stuifdijken en op de vastelandskwelders is sprake van
, - 35 -
174
1170
1172
1174
1176
1178
1180
1182
1184
1186
1188
1190
1192
1194
1196
1198
1200
1202
1204
1206
1208
1210
1212
1214
1216
176
178
kunstmatige structuren. In de vastelandskwelders in de vorm van dammen en resten van een gegraven greppelpatroon.
Dit beeld is grotendeels correct. Het wad met haar geulen en platen is inderdaad heel natuurlijk, en ook de eilandkwelders zijn qua landschap vrij natuurlijk maar wel gelegen achter kustmatige stuifdijken. De vastelandskwelders binnen de kwelderwerken zijn een voorbeeld van samenspel van mens en natuur.
Hoofddoel natuurbeheer .Het hoofddoel voor het natte wad is een zo natuurlijk mogelijke situatie. Dat betekent dat nadelige invloeden moeten worden beperkt of opgeheven wanneer ze die natuurlijkheid verminderen. Over deze strategie is in het kader van de diverse nota’s Waddenzee (PKB’s) veel nagedacht. De conclusie was: zo veel mogelijk natuurlijkheid! Later is dit uitgewerkt in diverse beleidsstukken en dit beleid geldt nu nog steeds. Zo natuurlijk mogelijk en waar het nog kunstmatig is, of waar de invloed van de mens nog behoorlijk groot is, daar zouden we graag een meer natuurlijke toestand willen bevorderen. Dit betekent ook met afname van de eutrofiëring, met als mogelijk gevolg minder biomassa. Hoe die natuurlijke toestand er uit zou moeten zien is deels gereconstrueerd uit de historische bronnen en deels uit kennis van vergelijkbare waddengebieden elders op de wereld.
Het gebied met platen en geulen kan zich nog steeds zelf in stand houden. Het heeft ook een zeer natuurlijk karakter met een grote dynamiek. Dat betekent dat het beheer zich dient te beperken tot het beperkt houden van schadelijke invloeden.
Voor de kwelders ligt dat anders. Bijna alle van nature aanwezige kwelders zijn ingepolderd, en bijna alle nu aanwezige kwelders zijn ontstaan met hulp van de mens door dammen of stuifdijken. Historisch gezien is de oppervlakte kwelders op de eilanden groot en langs de vastewal klein. Zonder ingrijpen zouden ze op den duur grotendeels weer verloren gaan. Daarom moeten de dammen langs de vastelandskust in stand gehouden worden. Op de zo gefixeerde kwelders is fysiek beperkte ruimte voor afslag en verjonging. Daarom moeten ze op veel plaatsen kunstmatig ‘jong’ gehouden worden door middel van beweiding, of desnoods worden verjongd door af plaggen. Het doel blijft echter toch een zo natuurlijk mogelijk kwelderlandschap Vergroting van het areaal vastelandskwelders is mogelijk door verkwelderen van zomerpolders.
Langs de grens met de Noordzee speelt een concurrentie tussen kusthabitats en eilandkwelders. Door de stuifdijken aan de noordzijde van de kwelders zijn de kusthabitats bijna verdwenen. Om die terug te krijgen is al in de loop van de jaren 80-90 het stuifdijk-onderhoud op Rottum en de oostelijke delen van Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog stopgezet. Er is een sterke behoefte aan nog meer dynamiek in de kustzone. Dat zou ten koste gaan van een klein deel van de huidige kwelders, maar er is ook winst, bestaand uit de nu zeldzame, dynamische biotopen. Deels zullen die dynamische biotopen bestaan uit zoutminnende pioniervegetaties. Daarmee wordt het verlies aan kwelders ten dele direct gecompenseerd. Daarnaast zullen ook jonge duinen en strandvlaktes ontstaan, met hier en daar duinvallei-achtige habitats. Gegeven het nu vrij grote kwelder-oppervlak op de eilanden is dat een goede ruil. Bovendien sluit het totale landschapsbeeld daarmee beter aan bij de huidige kennis over de natuurlijke opbouw van waddeneilanden.
Samenvatting en conclusie natuurbeheerDoor de combinatie van niets doen (op het wad), natuurbeheer (op de kwelders) en natuurherstel (in de kustzone) ontstaat een ‘compleet’ en uitgebalanceerd ecosyteem, dat ondanks alle inpolderingen die rond de Waddenzee alle natuurlijke elementen omvat die in zo’n gebied thuishoren.
, - 36 -
1218
1220
1222
1224
1226
1228
1230
1232
1234
1236
1238
1240
1242
1244
1246
1248
1250
1252
1254
1256
1258
1260
1262
1264
1266180
182
4.4 Ontwikkelingen in activiteiten
VisserijDe mechanische kokkelvisserij is beëindigd. Het in 2008 getekende akkoord over het toekomstperspectief voor de mosselsector, met de transitie van mosselzaadvisserij op de zeebodem naar meer duurzame technieken (mosselzaadinvanginstallaties (MZI’s), mosselimport) zonder bodemberoering, is in 2009 in gang gezet.
Partijen ontwikkelen een zo goed mogelijk voorstel voor de garnalenvisserij in relatie tot bescherming van de Waddenzee. De visserij- en de natuursector erkennen het belang van zowel gesloten gebieden alsook dat er in de Waddenzee gevist ('geoogst') mag worden. De visserijsector laat zien dat zij wil bijdragen aan verduurzaming van de garnalenvisserij met een pakket maatregelen.
In 2011 is een akkoord gesloten over de handkokkelvisserij. Er wordt nu meer gespreid gewonnen en de kokkelbanken dichtbij ten zuiden van de eilanden worden meer ontzien. Het akkoord leidt tot continuïteit in het vissen van kokkels.
Op het Balgzand zijn twee van de drie schepen voor het mechanisch winnen van wadpieren gestopt. Dit betekent een vermindering van bodemberoering (habitattype ‘slik- en wadplaten’) aldaar. De vistechnieken van de twee overgebleven vissers (concessiegebieden Balgzand en Vlakte van Kerken bij Texel) zijn duurzamer geworden.
In 2010 is een ‘brede visie op duurzame visserij in de Waddenzee’ opgesteld (klankbordgroep ‘Hollenga’). Vanuit verschillende partijen werd om een dergelijke visie gevraagd. De geschetste toekomstvisie voor het jaar 2020 gaat met nadruk over de beroepsvisserij in het Nederlandse deel van de Waddenzee. Daarnaast is ook aandacht voor de relatie tussen de beroeps- en sportvisserij, en de beroepsvisserij en andere (economische) activiteiten in de regio.
In de huidige situatie zijn er diverse knelpunten. Zo zouden vissers graag flexibeler willen zijn in het maken van een keuze voor de vangst van verschillende vis- of schelpdiersoorten. Vissers hebben nu niet altijd de mogelijkheid om zo efficiënt mogelijk te vissen op die soorten die de natuur op een bepaald moment biedt. Een bijkomend probleem is dat sommige visserijen nu nog nadelige effecten op het ecosysteem hebben. Dit maakt dat de visserij niet goed is afgestemd op wat het ecosysteem heeft te bieden en kan verdragen. Om te weten hoe een visserij, passend binnen de draagkracht van het ecosysteem er precies uit ziet, is meer kennis over dat systeem nodig en over de impact die visserijen op het systeem hebben.
Het streven is dat de waddenvisserij in 2020 beter in balans is met de natuur. De visserij van de toekomst moet beter afgestemd zijn op het ecosysteem en is sociaal en economisch aantrekkelijk. Er moet aandacht geschonken worden aan de flexibilisering van de vloot, zodat deze zich naar 2020 toe makkelijker kan aanpassen aan wat de natuur te bieden heeft, zonder dat huidige beperkingen nog in de weg staan. Parallel hier aan moeten visserijtechnieken die nadelige effecten op het ecosysteem hebben – doordat bijvoorbeeld soorten worden bijgevangen die niet commercieel interessant zijn en dus weer overboord gaan – aangepast worden.
RecreatieDe gedragsregels voor recreatie zijn grotendeels gebaseerd op de erecode ‘Wad ik heb je lief”, een onderdeel van het Convenant Vaarrecreatie Waddenzee uit 2007. Dit Convenant wordt ondersteund door alle betrokken organisaties uit de recreatiesector, natuurorganisaties en overheden.
, - 37 -
184
1268
1270
1272
1274
1276
1278
1280
1282
1284
1286
1288
1290
1292
1294
1296
1298
1300
1302
1304
1306
1308
1310
1312
1314
186
188
De omvang van de recreatievaart is de laatste jaren redelijk constant, maar er is wel enige ontwikkeling naar meer ‘snelle’ vormen van waterrecreatie, zoals kitesurfen en ‘snel-varen’ en de schepen zijn groter geworden. De hoeveelheid vaarbewegingen neemt nog jaarlijks toe.
“Eco-toerisme” (zwerftochten, excursies, robbentochten) komt steeds meer in de belangstelling. Wanneer dit binnen de recreatieve kaders wordt uitgevoerd, wordt dit gezien als een positieve bijdrage voor de ontwikkeling van gevoel voor de natuur bij een breed publiek.
Civiele werken en overig activiteitenIn de Eemshaven worden grote energiecentrales gebouwd. Voor de aanvoer van brandstoffen zijn grotere schepen nodig en zal de vaarweg van de Eemshaven naar de Noordzee worden verruimd. Deze vaarweg, met in de toekomst meer scheepvaart, ligt aan de rand van het Vogelrichtlijngebied in het Eems-estuarium.
In 2009 is in een bestuursovereenkomst vastgesteld dat de drempel in de vaarweg Boontjes verwijderd zal worden. De vrijkomende baggerspecie zal in de Waddenzee worden verspreid. Hiermee kunnen dieper stekende schepen varen tussen Harlingen en Kornwerderzand (IJsselmeer).
Er is de laatste jaren een ontwikkeling in het personenvervoer van en naar de waddeneilanden door in gebruik name van watertaxi’s. Hiermee vindt ook personenvervoer plaats buiten de reguliere veerbootdiensten en is er dus sprake van enige intensivering van (snelle) scheepvaart.
4.5 Ontwikkelingen in natuurbeheer
Er lopen enkele beheerprojecten, met name gericht op het terugdringen van de ontwikkeling van verruiging door een optimale begrazing met vee, die moeten leiden tot een betere vegetatiestructuur van de vastelandskwelders. Het doel is dat alle kwelder(vegetatie)zones in voldoende mate aanwezig zijn. In de toekomst worden broedkolonies intensiever beschermd tegen predatie van vos en vertrapping van vee.
Als natuurlijke processen de kenmerkende biodiversiteit niet kunnen herstellen op middellange termijn, is selectief ingrijpen mogelijk. De ingreep is dan gericht op het creëren van de juiste voorwaarden om de natuurlijke processen in gang te zetten die leiden tot de kenmerkende biodiversiteit. Ook kan het nodig zijn om bepaalde onnatuurlijke elementen, zoals harde dijken en hun directe omgeving, ten voordele van natuurontwikkeling te veranderen. Voorbeelden van dit soort ingrepen zijn het herstel van zoet/zoutgradiënten, ontwikkeling van het kwelderareaal, het terugbrengen van het pionierstadium op kwelders en het behoud dan wel toename van broed- en/of hoogwatervluchtplaatsen van beschermde vogelsoorten. De dynamiek van de Waddenzee behelst dat de onderlinge verhouding tussen oppervlaktes van de habitattypen van nature kan variëren. Ook selectief ingrijpen, kan die variatie bevorderen. Toename van het ene habitat betekent automatisch een afname van een ander habitat. Beiden maken onderdeel uit van hetzelfde ecosysteem. Een lokale kwaliteitsverbetering van het ecosysteem, conform de instandhoudingsdoelstellingen en passend binnen de voorwaarden van de natuurwetgeving, kan leiden tot een (zeer) geringe toelaatbare verschuiving tussen oppervlaktes van habitattypen. Bijvoorbeeld: de aanleg van hoogwatervluchtplaatsen en/of broedlocaties in de omgeving van de Afsluitdijk biedt een kans op (extra) verbetering van het leefgebied van bepaalde soorten, zoals de sterns. Langs de randen van de westelijke Waddenzee komen dergelijke locaties namelijk relatief weinig voor."
Er zijn diverse onderzoeken die in de Waddenzee lopen mogelijk op termijn sturend zijn voor natuurbeleid en uitvoering: mosselwad, waddensleutels, ZKO-project, zeegras, walter en metawad.
, - 38 -
1316
1318
1320
1322
1324
1326
1328
1330
1332
1334
1336
1338
1340
1342
1344
1346
1348
1350
1352
1354
1356
1358
1360
1362190
192
Op de wadplaten en in het sublitoraal worden experimenten uitgevoerd voor kennisopbouw voor stimulering ontwikkeling van stabiele schelpdierbanken. Deze projecten zullen in de periode tot 2015 mogelijk veel duidelijk hebben gemaakt over het ontstaan, de groei, de voedselfunctie en de habtitatfunctie van schelpdierbanken in het sublitoraal en op de wadplaten. Gezien het algehele belang van schelpdierbanken voor het Waddenzee-ecosysteem (met name de voedselfunctie) en de continue veranderingen die zij, mede door de klimaatverandering, ook na 2015 zullen ondergaan, is het waarschijnlijk van belang het onderzoek daaraan ook na 2015 te continueren.
Tot slot: het verdient aanbeveling dat beheerders en eigenaren van kwelders Waddenzee-breed samenwerken op gebied van dynamisch kwelderbeheer (met groei en afslag) en vegetatiebeheer. Dit kan de kwaliteit als geheel in de toekomst verder bevorderen.
, - 39 -
194
1364
1366
1368
1370
1372
1374
196
198
5 INSTANDHOUDINGSDOELEN IN OMVANG, RUIMTE EN TIJD
In dit hoofdstuk wordt voor alle habitattypen en soorten waarvoor de Waddenzee is aangewezen aangegeven in hoeverre de instandhoudingsdoelstellingen gehaald kunnen worden, welke knelpunten overwonnen moeten worden en wat de mogelijke oplossingsrichtingen zijn.
5.1 Inleiding
In de doeluitwerking (Rijkswaterstaat, 2011c) is elke instandhoudingsdoelstelling uitgewerkt en wordt uitvoerige informatie gegeven over het doel, de ecologische vereisten en hoe het doel gerealiseerd kan worden. Verder is in het cumulatierapport van de nadere effectenanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone (Imares en Arcadis, 2011a) informatie over onder andere de knelpunten en samengevat. In het deelrapport ‘externe werking’ van de nadere effectenanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone (Arcadis, 2011a) zijn de verschillende externe factoren beschreven die invloed kunnen hebben op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen. In het algemene deel is tevens informatie over externe werking opgenomen. De beschrijving in de onderstaande tekst is een beknopte weergave van deze informatiebronnen. In dit beheerplan is geen onderbouwing opgenomen voor de habitattypen en soorten waar geen knelpunt voor is geconstateerd en waarvan het huidige aantal (zie tabellen in onderstaande paragrafen) boven het doelaantal (zie hoofdstuk 3) ligt, maar dit kan worden teruggevonden in het rapport doeluitwerking (Rijkswaterstaat, 2011c). De informatie over broedperioden is uit de ‘natuurkalender broedvogels’ (LNV, 2006a) overgenomen.
De in de tabellen 5.3 t/m 5.14 weergegeven ‘huidige aantallen’ bij de vogelsoorten hebben betrekking op het gemiddelde aantal broedparen van 2004 tot en met 2007 voor broedvogels en op maandgemiddelde aantallen tussen voor niet-broedvogels uit de seizoenen 1999/2000 tot en met 2006/2007 (gegevens van SOVON; http://www.sovon.nl/default.asp?id=883). Deze getallen worden beschouwd als een eerste indicatie voor het nagaan of de voor de betreffende vogelsoorten geformuleerde instandhoudings-doelstelling (behoud dan wel verbetering van oppervlakte en/of kwaliteit van leefgebied met een draagkracht voor een populatiegrootte van x broedparen dan wel een maandgemiddelde van y individuen) wel of niet gehaald wordt. Als deze aantallen lager zijn dan de in het aanwijzingsbesluit genoemde doelaantallen, dan is dat een aanwijzing voor een mogelijk knelpunt in de doelrealisatie. Zijn de aantallen hoger, dan is er hoogstwaarschijnlijk geen sprake van een dergelijk knelpunt. Dit wil nog niet zeggen dat in alle gevallen dat de huidige aantallen onder het niveau van de doelaantallen liggen er sprake zal zijn van een knelpunt. Echter, het is evenmin volledig zeker dat als de huidige aantallen wel boven de doelaantallen liggen, er geen sprake van een knelpunt kan zijn.
5.2 Habitattypen
De huidige kwaliteit van habitattypen wordt op basis van verschillende kwaliteitselementen bepaald. In de zogenaamde profielendocumenten (LNV, 2008/2010) zijn kwaliteitselementen als ‘abiotische randvoorwaarden’, ‘typische soorten’ en ‘overige kenmerken van een goede structuur en functie’ per habitattype ingevuld. In de doeluitwerking (Rijkswaterstaat, 2011c) zijn deze aspecten voor de Waddenzee waar relevant uitgewerkt.
PM RWS: Habitattypenkaart
, - 40 -
1376
1378
1380
1382
1384
1386
1388
1390
1392
1394
1396
1398
1400
1402
1404
1406
1408
1410
1412
1414
1416
200
202
Tabel 5.6. Knelpunten en oplossingsrichtingen voor de aangewezen habitattypen van het Natura 2000-gebied Waddenzee.
Naam habitattype
Behalen met de huidige
beheer-praktijk? Knelpunten Oplossingsrichtingen
H1110 A Permanent overstroomde zandbanken
Waarschijnlijk niet
Onvoldoende aanwezigheid sublitorale mosselbanken (oudere stadia), geringe
bodemberoering, onvoldoende biomassa vis/kraamkamer-functie, onvoldoende zoet-
zoutgradiënt
Afname bodemberoering, kennisopbouw mosselbanken,
herstel van zoet-zoutverbindingen
H 1140A Slik- en zandplaten
Onduidelijk Onvoldoende aanwezigheid van litorale mosselbanken
a.g.v. ongunstige abiotische factoren, onvoldoende
begroeiingen van zeegras, klimaatverandering,
onvoldoende zoet-zoutgradiënt
Kennisopbouw zeegras en mosselbanken, herstel van zoet-
zoutverbindingen
H 1310A Zilte pionierbegroeiingen (zeekraal)
Waarschijnlijk wel
Geen Niet van toepassing
H 1310B Zilte pionierbegroeiingen (zeevetmuur)
Waarschijnlijk wel
Geen Niet van toepassing
H 1320 Slijkgrasvelden
Waarschijnlijk wel
Geen Niet van toepassing
H 1330A Schorren en zilte graslanden (buitendijks) (vastelandskust)
Waarschijnlijk niet
Veroudering/verruiging kweldervegetatie
Tegengaan verruiging (intensiveren beweiding, varieren
in begrazing, beperken geforceerde ontwatering, aftichelen), verkwelderen
zomerpolders,H 1330A Schorren en zilte graslanden (buitendijks) (eilanden)
Onduidelijk Veroudering/verruiging kweldervegetatie
Tegengaan verruiging (actief dynamisch beheer, intensiveren
beweiding)
H 1330B Schorren en zilte graslanden (binnendijks)
Onduidelijk Afnemende zilte invloed Beperken opslibbing polder
H 2110 Embryonale duinen,H 2120 Witte duinen, H 2160 Duindoorn-struwelenH 2190B Vochtige duinvalleien (kalkrijk)
Waarschijnlijk wel
Geen Niet van toepassing
H 2130A Grijze duinen (kalkrijk), H2130B Grijze duinen (kalkarm)
Waarschijnlijk wel
Vergrassing en struweelvorming
Tegengaan verruiging (actief dynamisch beheer)
Permanent overstroomde zandbanken (H1110A)In de Waddenzee is habitattype ‘permanent overstroomde zandbanken’ te vinden in geulen en permanent overstroomde vlaktes. Vaak worden deze gebieden aangeduid als het ‘sublitoraal’. Geulen zijn in de hele
, - 41 -
204
1418
1420
1422
206
208
Nederlandse Waddenzee te vinden, van de kleine prielen tussen de platen tot de brede zeegaten tussen de eilanden. Permanent overstroomde vlaktes liggen voornamelijk ten noorden van de Afsluitdijk, als een restant van de voormalige Zuiderzeemond. De stroomsnelheden zijn er minder groot dan in de geulen, en op veel plaatsen is het water zo diep dat het effect van golfwerking op de bodem gering is, waardoor de bodem op veel plaatsen fijnzandig tot slikkig is. Hierdoor is de bodemfauna in de westelijke Waddenzee rijker. Plaatselijk kunnen in het habitattype harde substraten voorkomen zoals schelpenbanken en gebieden met veen, keileem of stenen. Daarnaast kunnen ook door organismen harde substraten gevormd worden, in de vorm van oesterbanken en mosselbanken.
Duikende eenden als topper, eider en brilduiker, leven van de bodemdieren. Kleine pelagische vissoorten worden gegeten door duikende viseters. De watervlakten van vooral de westelijke Waddenzee fungeren als rust- en ruigebied voor met name duikeenden. De geulen zijn het leef- en doortrekgebied van trekvissen en zeezoogdiersoorten zijn voor hun voedsel deels afhankelijk zijn van deze geulen
Ecologische vereisten voor het voorkomen van het habitattype ‘permanent overstroomde zandbanken’ in goede kwaliteit: Voortdurende afwisseling van eb- en vloedstromen en de daarmee samenhangende factoren als
hydro-dynamiek, dynamiek in temperatuur en helderheid van het water; Aanwezigheid erosie en sedimentatie; Voldoende licht voor hoge primaire productie; Aanwezigheid van bodemfauna (wormen, schelpdieren, en andere soorten weekdieren); Aanwezigheid van visgemeenschap in natuurlijke leeftijdopbouw; Een goede waterkwaliteit, zowel op het gebied van eutrofiëring als op het gebied van toxische stoffen; Geringe menselijke beïnvloeding (i.c. bodemberoering); Weinig (menselijke) verstoring van biogene structuren. In het Nederlandse sublitoraal gaat het vooral
om mosselbanken, mogelijk in combinatie met oesterbanken; Waar overgangen naar rivierwater aanwezig zijn, moeten deze bij voorkeur geleidelijk zijn, ontstaan
door een voortdurend proces van menging (en dus niet: spuiperiodes met grote piek-afvoeren afgewisseld door periodes waarin praktisch geen, of zeer weinig zoet water wordt gespuid). Deze geleidelijke overgangen zijn vooral relevant voor de gebieden bij de sluizen in de Afsluitdijk, Lauwersoog en Westerwoldse Aa.
KnelpuntenDe staat van instandhouding van ‘permanent overstroomde zandbanken’ in de Waddenzee is als matig ongunstig beoordeeld. Deze beoordeling is voornamelijk gebaseerd op de (ten opzichte van de referentieperiode van 1960-1990) in zeer beperkte mate voorkomen van sublitorale mosselbanken in ouders stadia en in minder mate door de sterk afgenomen totale biomassa van vis, verminderde kraamkamerfunctie voor vis. De ontwikkeling van mosselbanken wordt nadelig beïnvloed door bodemberoering. Oorzaken voor de knelpunten ten aanzien van vis zijn minder eenduidig, maar verandering van natuurlijke factoren (klimaatverandering) kan een rol spelen. Verder kan de externe factor boomkorvisserij op de Noordzee een effect hebben op de samenstelling van de vispopulaties in de Waddenzee. Ook is er weinig sprake van een geleidelijke zoet-zoutgradiënt, waardoor er rond spuipunten sprake is van licht verarmde fauna.
OplossingsrichtingenEen verbetering van de kwaliteit van ‘permanent overstroomde zandbanken’ (areaal sublitorale mosselbanken) is mogelijk door het verminderen van bodemberoering onder ander door verduurzaming van de garnalenvisserij en het afbouwen van de mosselzaadvisserij op de bodem. Een onverstoorde
, - 42 -
1424
1426
1428
1430
1432
1434
1436
1438
1440
1442
1444
1446
1448
1450
1452
1454
1456
1458
1460
1462
1464
1466
1468
1470
1472210
212
ontwikkeling van meerjarige sublitorale mosselbanken kan met name in grote delen van de westelijke Waddenzee plaatsvinden. Experimenten met ontwikkeling van de mosselbanken dragen positief bij aan de nodige kennisopbouw ter stimulering van mosselbanken. Herstel van meer natuurlijke zoet-zout-gradiënten door aanpassing van het spuibeheer is in eerste instantie mogelijk bij de Afsluitdijk.
Slik- en zandplaten (H1140A)De Waddenzee is binnen Nederland het belangrijkste gebied voor het habitattype ‘slik- en zandplaten’. Het betreft een zeer dynamisch habitattype waarvan de exacte locatie en de oppervlakte jaarlijks sterk kunnen wisselen ten gevolge van erosie- en sedimentatieprocessen. Naast de rijke bodemfauna, zijn de litorale (droogvallende) mosselbanken en zeegrasvelden van groot belang voor foeragerende vogels. Op veel mosselbanken komt tegenwoordig ook de Japanse oester voor. Deze soort is een exoot die zich tussen 1983 en 1999 in het gehele Nederlandse waddengebied heeft gevestigd. Hij komt vaak als bijmenging tussen de mosselen voor. Oorspronkelijk leek deze oestersoort de mosselen weg te concurreren, maar sinds 2006 is een kentering waargenomen. De droogvallende mosselen blijken zich goed te ontwikkelen in oesterbanken, zodat momenteel een mengvorm ontstaan is. Het is niet duidelijk wat de betekenis hiervan is voor schelpdieretende vogels, voor met name de scholekster en in mindere mate ook voor de eider. De mossel- en oesterbanken (inclusief mengvormen) beslaan niet meer dan 1,5-3 procent van de platen. In het voorjaar van 2009 is ongeveer 1400 hectare droogvallende mosselbanken gemeten. Het droogvallende gebied bestaat dus grotendeels uit wadplaten van zand en slib, met daaronder veelal een rijk bodemleven (onder andere kokkels, mesheften, strandgapers, wormen). De rijkste bodemfauna is te vinden in gebieden die ongeveer halverwege de hoog- en de laagwaterlijn liggen en die bovendien iets slikkig zijn. Dat zijn ook de gebieden waar gemiddeld genomen de grootste vogeldichtheden worden aangetroffen. Veel vogelsoorten hebben echter een eigen ‘niche’, waardoor hun verspreiding over het gebied niet naar hoogteligging gedifferentieerd is. Zo foerageert de bergeend vaak op slijkgarnaaltjes in hoog gelegen, slikkig gebied en zoekt de rosse grutto wormen op relatief zandig wad. Langs de kwelderranden is een heel andere voedselbron aanwezig, bestaand uit zaden van kwelderplanten. Vooral in het najaar foerageren de wintertaling, pijlstaart en wilde eend daarop.
Ecologische vereisten voor het voorkomen van het habitattype ‘slik- en zandplaten’: Aanwezigheid van getij; Aanwezigheid van voldoende fijn zand dat door het getij kan worden aangevoerd; Beschutting voor golven vanuit zee (in het geval van de Waddenzee door de aanwezigheid van de
waddeneilanden).
Ecologische vereisten voor een goede kwaliteit van het habitattype ‘slik- en zandplaten’: Geen/nauwelijks bodemberoering door menselijke activiteiten; Dagelijkse uitwisseling met water uit de geulen, waarbij over het algemeen geringere stroomsnelhe-
den optreden dan in de geulen, en waarbij de stroomsnelheden onder niet-stormomstandigheden over grote oppervlaktes zeer gering zijn;
Wanneer er zoet water uitstroomt in het gebied: geleidelijke zoet-zoutovergangen en een gedurende het hele jaar aanwezige aanvoer van zoet water;
Geen grote invloed van visserij op de bestanden van schelpdieren en vis; Weinig of geen verstoring door menselijke aanwezigheid; Geringe invloed van exoten op het functioneren van het systeem.
KnelpuntenMomenteel zijn er onvoldoende droogvallende mosselbanken en de daarbij behorende levensgemeen-schappen. Hoewel er veel minder bodemberoering plaats vindt dan in het verleden, wordt herstel van droogvallende mosselbanken mogelijk vertraagd door klimaatverandering. In project Mosselwad wordt
, - 43 -
214
1474
1476
1478
1480
1482
1484
1486
1488
1490
1492
1494
1496
1498
1500
1502
1504
1506
1508
1510
1512
1514
1516
1518
1520
216
218
onderzoek gedaan naar de invloed van deze factor op kansen en bedreigingen voor mosselbanken. Verder zijn er te weinig zeegrasvelden. De verbetering hiervan wordt mogelijk vertraagd door ongunstige stromingssnelheden en ziekten. Verder is verbetering naar een natuurlijke zoet-zoutgradiënt ook hiervoor van belang.
OplossingsrichtingenDe randvoorwaarden met betrekking tot geringe bodemberoering zijn momenteel reeds aanwezig. Experimenteren met het stimuleren van de ontwikkeling van zeegrasvelden en mosselbanken kunnen bijdragen aan een positieve ontwikkeling van de kwaliteit van ‘slik- en zandplaten. Herstel van een meer natuurlijke zoet-zout-gradiënt door aanpassing van spuibeheer bij de Afsluitdijk is met name mogelijk in het Balgzand-Breehorn-gebied.
Zilte pionierbegroeiingen (H1310A en B)De oppervlakte van ‘zilte pionierbegroeiingen’ is in Nederland, in vergelijking met de rest van Europa, gecategoriseerd als 'aanzienlijk. Vooral ‘zilte pionierbegroeiingen’ met zeekraal (subtype A) zijn van zeer groot belang voor Europa. De Waddenzee is binnen Nederland het belangrijkste gebied voor beide subtypen. ‘Zilte pionierbegroeiingen’ komen zowel langs de vastelandskust als op de waddeneilanden voor en ze verkeren in goede toestand. Langs de vastelandskust is zeekraal te vinden op de overgang tussen wad en land, langs kreken en in slecht ontwaterde delen hoger op de kwelder. Langs de waddeneilanden staat het op de overgang van het wad naar de kwelders en op luw gelegen zandplaten in de luwte van de eilanden voor zover ze recentelijk hoog genoeg zijn geworden voor de ontkieming van zeekraal. Op Griend en Rottum zijn ook enkele hectare zeekraalbegroeiingen aanwezig. Zeevetmuur (subtype B) is alleen beperkt op Rottum (vooral noordwestelijke kwelders van Rottumerplaat) aanwezig, in een omvang die bepaald wordt door de vrije dynamiek in dat deel van de Waddenzee. Door de geringe vegetatiebedekking van voornamelijk eenjarige planten is er in de pionierzone weinig bescherming van het afgezette sediment en hierdoor is daar meestal netto weinig opslibbing. Het areaal pionierbegroeiing hangt sterk samen met weersomstandigheden. Lage jaargemiddelden van hoogwater en hoge temperatuur zijn gunstig voor de kieming en groei van eenjarige planten. Als gevolg van de kwelderwerken (rijshoutdammen) wordt het areaal pionierzone momenteel succesvol beschermd tegen erosie door golven en stroming (zie Figuur 5.6). De kwelderranden dienen als foerageergebied voor de wilde eend, wintertaling, pijlstaart en slobeend.
, - 44 -
1522
1524
1526
1528
1530
1532
1534
1536
1538
1540
1542
1544
1546
1548
1550
1552
1554
220
222
Figuur 5.6 Arealen pionierzones (H1310, ‘zilte pioniervegetaties’) in de Nederlandse Waddenzee. Bron: Imares & WUR, 2011.
Ecologische vereisten voor het voorkomen van het habitattype ‘zilte pionierbegroeiingen’ in goede kwaliteit: Een bodemhoogte rond het gemiddelde hoogwaterniveau of een zeer geringe ontwatering van het
hoger gelegen terrein dat bij hoge vloeden door zeewater wordt overspoeld (subtype A); Incidentele toevoer van zout (subtype B); Het strand moet voldoende breed zijn (subtype B); Onverstoorde overgangen tussen schor en duin (subtype B); Regelmatige afbraak en hervorming (niet altijd op dezelfde plaats) door overstroming en wind, zodat
er een jong successiestadium blijft; Aanwezigheid van bodemstabilisatie door diatomeeën of blauwwieren; Aanvoer van zaden en/of vegetatieve plantendelen; Zavelige (= kleiig zand) sedimentsamenstelling; Variatie in hoogtezones; Weinig tot geen vertrapping (stukrijden), versnippering, vermesting en verontreiniging.
KnelpuntenEr zijn geen knelpunten voor het habitattype ‘zilte pionierbegroeiingen’. Voor behoud van de pionierzone is het noodzakelijk dat het huidige beheer van de rijshoutdammen van de kwelderwerken langs de vastelandskust wordt voortgezet. Verder is het van belang dat er geen begreppeling plaatsvindt in de pionierzone, want bij geforceerde ontwatering kan zich kweldergras vestigen waardoor de opslibbing snel toeneemt en de pionierzone verandert in een lage kwelder. In dat geval zal een voldoende areaal
, - 45 -
0
400
800
1200
1600
2000
1980 1990 2000 2009
hect
ares
areaal pionierzones WaddenzeeNoordzee: Slufter-Texel
West eilanden: Texel-Ters. Noordvaarder
Oost eilanden: Ters. Bosplaat-Rottum
N-H schorren
Friese vastelandkwelder
Groninger vastelandkwelder
Dollard NL deel
224
1556
1558
1560
1562
1564
1566
1568
1570
1572
1574
1576
1578
226
228
pionierzone zich op de langer termijn alleen kunnen handhaven wanneer de kweldervorming steeds opnieuw kan beginnen (cyclische successie).
Slijkgrasvelden (H1320)De ‘slijkgrasvelden’ zoals bedoeld in de Europese richtlijn (met klein slijkgras) komen niet in het waddengebied voor en waren daar vroeger ook niet aanwezig. Er zijn wel velden met de winterharde bastaard tussen klein slijkgras en Amerikaans slijkgras. Dit Engels slijkgras, genoemd naar het land waar de bastaard is ontstaan, heeft zich met hulp van de mens over het hele waddengebied en tot ver daarbuiten verspreid. De begroeiingen met Engels slijkgras worden als een kwalitatief niet optimale vorm van het habitattype ‘slijkgrasvelden’ beschouwd. Het habitattype ‘slijkgrasvelden’ bestaat in de Waddenzee uit pollen en grotere klonen Engels slijkgras, eventueel afgewisseld met stukjes kale bodem waarin zich bodemdieren kunnen bevinden die ook elders in de overgang van wad naar kwelder leven.
Ecologische vereisten voor het voorkomen van het habitattype ‘slijkgrasvelden’: Periodiek met zout water overspoelde slikken rond de hoogwaterlijn en/of permanent natte plekken op
kwelders.
KnelpuntenEr zijn geen knelpunten voor het habitattype ‘slijkgrasvelden’. Dit vegetatietype lift mee met het beheer dat in verband met habitattype ‘zilte pioniervegetatie, subtype zeekraal’ wordt gevoerd. Dit betekent dat de oppervlakte ‘slijkgrasvelden’ gelijk zal blijven bij voortzetting van het onderhoud van de kwelderwerken en een zo gering mogelijke kunstmatige ontwatering.
Buitendijkse schorren en zilte graslanden (H1330A)De buitendijkse kwelders komen voor op zand- en slikgronden die bij normaal hoogwater niet overstromen. De planten die er groeien zijn bestand tegen incidentele overspoeling door zout water. De meeste kwelders langs de vastelandskust zijn ontstaan na aanleg van rijsdammen en met behulp van begreppeling om de ondergrond te ontwateren. Ze hebben daardoor een kunstmatig, zeer regelmatig patroon van dammen en watergangen. De kwelders op de eilanden hebben nauwelijks of geen kunstmatige structuren, doordat ze spontaan zijn ontstaan in de luwte van stuifdijken. Die stuifdijken zijn in de 19e en 20e eeuw aangelegd aan de zeezijde van eilandkoppen en eilandstaarten, op alle plekken tussen afzonderlijke duincomplexen waar op dat moment nog geen gesloten zeereep aanwezig was. Als gevolg van de kwelderwerken aan de vastelandskust en door natuurlijke uitbreiding bij de eilanden is de afgelopen decennia het areaal kwelder toegenomen. Momenteel ligt er circa 5000 á 6000 hectare kwelder binnen het Natura 2000-gebied Waddenzee (zie Figuur 5.7 en Error: Reference source not found). Kweldergebieden zijn begroeid met specifieke plantensoorten waarop ook een specifieke fauna van insecten, spinnen en andere kleine ongewervelden leeft. Enkele tientallen soorten planten en enkele honderden soorten ongewervelden komen uitsluitend op kwelders voor. Veel voorkomende broedvogels op de kwelder zijn de scholekster, tureluur, kluut, bontbekplevier, visdief, noordse stern en eider. Incidenteel broeden er ook de velduil, bruine kiekendief en slechtvalk. De bekendste op kwelders foeragerende vogels zijn de vegetarisch levende rotgans, brandgans en smient, en de van kleine evertebraten levende goudplevier. Jonge steltlopers eten vaak kleine evertebraten, hetzij uit de vegetatie, hetzij uit de prielen. Op enkele plekken zijn slaapplaatsen van de kleine zwaan. Zeer opvallend zijn de hoogwatervluchtplaatsen, waar steltlopers uit het waddengebied in de uren rond hoogwater in groepen van tientallen tot duizenden vogels slapen en rusten totdat ze weer terecht kunnen op de wadplaten.
, - 46 -
1580
1582
1584
1586
1588
1590
1592
1594
1596
1598
1600
1602
1604
1606
1608
1610
1612
1614
1616
1618
1620
1622
1624
230
232
Figuur 5.7 Arealen kwelderzones (H1330, ‘schorren en zilte graslanden’) in de Nederlandse Waddenzee. Bron: Imares & WUR, 2011.
Ecologische vereisten voor het voorkomen van habitattype ‘buitendijkse schorren en zilte graslanden’ in goede kwaliteit: Een ondergrond die hoger ligt dan ongeveer het gemiddelde hoogwaterniveau; Periodieke overspoeling met zeewater; Variatie in ontwatering en bodemsamenstelling; Variatie in hoogtezones; Variatie in hoog en laag dynamische delen; Variatie in vegetatie en successiestadia; Bij verruiging van vegetatie: beweiding en geringe ontwatering; Voor de aanwezigheid van jonge kwelders: regelmatig erosie en sedimentatie (afbraak en groei van
kwelders), niet altijd op dezelfde plaats. Weinig tot geen vermesting, verontreiniging en verstoring (vertrappen, stukrijden).
, - 47 -
0
2000
4000
6000
8000
10000
12000
14000
1600-1800 1980 1990 2000 2009
hect
ares
areaal kwelderzones Waddenzee
Noordzee: Slufter-Texel
West eilanden: Texel-Ters. Noordvaarder
Oost eilanden: Ters. Bosplaat-Rottum
N-H schorren
Friese vastelandkwelder
Groninger vastelandkwelder
Dollard NL deel
234
1626
1628
1630
1632
1634
1636
1638
1640
236
238
, - 48 -
Netherlands salt marsh zones 1978-2008
0%
20%
40%
60%
80%
100%
climaxPragmites climax Elytrigia
green beach /brackish zonehigh marsh
mid marsh
low marsh
240
242
-
, - 49 -
244
246
248
KnelpuntenHoewel de kwelderwerken het areaal kwelder in stand houden, is er hierdoor onvoldoende dynamiek om op langere termijn alle successiestadia aanwezig te laten zijn. In mindere mate is dat ook het geval op de eilandskwelders. Door lokaal te weinig (gevarieerde) beweiding, opslibbing en onvoldoende dynamische omstandigheden, verruigd de vegetatie en is de kwelderkwaliteit niet optimaal. Het areaal hoge kwelder met zeekweek neemt hierdoor sterk in oppervlakte toe.
OplossingsrichtingenDe ingezette verruiging van kweldervegetatie kan worden tegengaan door de beweiding te intensiveren langs de noordkust van Groningen. Bovendien dient voor een gewenste variatie in de vegetatiestructuur, ook in andere kweldergebieden, de begrazing gevarieerd te zijn. De geforceerde ontwatering door begreppeling moet worden beperkt tot een omvang en intensiteit die noodzakelijk is om beweiding mogelijk te maken. Verjonging van kwelders is mogelijk door lokale afticheling (afgraven van een deel van de kleilaag), waardoor een deel van de kwelder aanzienlijk lager ligt en vegetatie terugkeert naar een jonger stadium. In Friesland kunnen nieuwe relatief jonge kwelders ontstaan door verkweldering van zomerpolders. Op de waddeneilanden kan een actief dynamisch beheer van stuifdijken op de uiteinden van de eilanden (oostpunten Ameland, Terschelling, en Schiermonnikoog) leiden tot een meer natuurlijke en dynamische situatie van de eilandkwelders. Daarnaast kan de oppervlakte van beweide gebieden zo nodig worden vergroot. Het instandhouden van het huidige kwelderareaal kan worden gerealiseerd door de continuering van het onderhoud aan de kwelderwerken en herstel van twee Balgzandschorren. Bij onverdedigde kweldergebieden is ruimte voor natuurlijke dynamiek en kan enige mate van afslag worden geaccepteerd, mede omdat door kwelderwerken en oeververdedigingen elders het kwelderareaal wordt behouden.
Binnendijkse schorren en zilte graslanden (H1330B)De ‘binnendijkse schorren en zilte graslanden’ omvat graslanden die een marien verleden hebben en sindsdien zilt blijven door toestroom van brak of zout grondwater. De soortensamenstelling kan sterk overeenkomen met die van het buitendijkse subtype, met name in inlagen of recent bedijkte gebieden; de brakwatervenen omvatten slechts een gering deel van de ecologische variatie. Binnen het Natura 2000-gebied Waddenzee komt dit habitattype slechts in beperkte mate in voor in Polder Breebaart, maar kwel speelt daar geen duidelijke rol. Het zilte karakter rond de kreek in Polder Breebaart wordt gehandhaafd door een duiker door de dijk, waardoor een tijverschil van enkele decimeters ontstaat.
Ecologische vereisten voor het voorkomen van habitattype ‘binnendijkse schorren en zilte graslanden’ in goede kwaliteit: Een gradiënt van ‘licht brak’ tot ‘zout’ in de ondergrond; Variatie in ontwatering en bodemsamenstelling; Variatie in vegetatie en successiestadia; Bij verruiging van vegetatie: beweiding en geringe ontwatering; Voor de aanwezigheid van jonge kwelders: regelmatig erosie en sedimentatie (afbraak en groei van
kwelders), niet altijd op dezelfde plaats. Weinig tot geen vermesting, verontreiniging en verstoring (vertrappen, stukrijden).
KnelpuntenEr is mogelijk wel een knelpunt voor dit habitattype. Polder Breebaart wordt regelmatig onderhouden, maar het is onduidelijk of het zijn functie voor ‘binnendijkse schorren en zilte graslanden’ kan behouden wegens afnemende zilte invloed.
Oplossingsrichtingen
, - 50 -
1644
1646
1648
1650
1652
1654
1656
1658
1660
1662
1664
1666
1668
1670
1672
1674
1676
1678
1680
1682
1684
1686
1688
1690
1692250
252
Een kwaliteitsherstel in Polder Breebaart is waarschijnlijk mogelijk door via een aangepast in- en uitlaatregime van zeewater het slibgehalte in balans te brengen en zo de opslibbing in de polder te beperken en de uitwisseling met zilt water te bevorderen. .
DuinhabitattypenIn dit beheerplan wordt bewust alleen ingegaan op de toestand van de duinhabitattypen op Rottum (Rottumeroog, Zuiderduin en Rottumerplaat) en in mindere mate ook Griend. In een dynamisch systeem als Rottum verdwijnen en verschijnen habitattypen. Als op de ene plek de ontwikkeling wordt teruggezet door stormvloed, aanzanding of afslag, kunnen wellicht andere plekken doorgroeien. Uitgangspunt is dat op lange termijn gezien (denk aan decennia) op Rottum een morfologisch evenwicht aanwezig blijft met voldoende ruimte is voor diverse duinhabitattypen (en kwelders). Verder komen duinhabitattypen ook voor binnen het Natura 2000-gebied Waddenzee op de bewoonde waddeneilanden, met name in duinenclaves die omringd worden door kwelders. Deze duinen worden behandeld in de beheerplannen voor de eilanden.
Embryonale duinen (H2110)‘Embryonale duinen’ zijn soortenarme pionierduinen met variabele dichtheid van begroeiingen van biestarwegras, met een relatief gering aandeel van andere soorten zoals helm en zandhaver. Kaal zand en de stranden, waar voldoende ruimte is voor ontwikkeling van ‘embryonale duinen’ vormen de basis voor dit habitattype. De embryonale duinen komen langs de gehele zandige Nederlandse kust voor, maar het waddengebied is verreweg het belangrijkste gebied in ons land (LNV, 2006b). Gezien de afbakening in de begrenzing tussen de waddeneilanden en Waddenzee of Noordzeekustzone is het areaal binnen het Natura 2000-gebied Waddenzee niet zeer groot. De exacte locaties en oppervlakte van dit habitat kunnen jaarlijks sterk wijzigen als gevolg van erosie- en sedimentatieprocessen. De beste voorbeelden worden gevonden op plekken waar de kust niet is vastgelegd en waar dynamische processen de overhand hebben. Het is namelijk belangrijk dat er periodiek afbraak plaats vindt, omdat anders ‘embryonale duinen’ overgaan in het habitattype witte duinen.
Ecologische vereisten voor het voorkomen van het habitattype ‘embryonale duinen’ in goede kwaliteit: Voldoende dynamiek: (wind, zoutspray), erosie en sedimentatie; Soortenarme vegetatie, dominantie van biestarwegras; Zandige ondergrond, stuivend zand; Matig voedselrijke omstandigheden; Periodieke overspoeling met zeewater (brakke tot brak zoute omgeving); Periodieke afbraak; Weinig tot geen vermesting, verzoeting, verontreiniging en verstoring.
KnelpuntenMet de voortzetting van het beheer van volledig vrij laten van de natuurlijke dynamiek zijn er geen knelpunten voor de ‘embryonale duinen’ op Rottum of Griend. Voor de duinen op de eilanden worden in de verschillende beheerplannen van de waddeneilanden maatregelen voorgesteld om de embryonale duinen daar te beschermen. Voorbeeld hiervan is zijn mitigerende maatregelen die het berijden door voertuigen en soms ook betreding tegengaan.
Witte duinen (H2120)Het habitattype ‘witte duinen’ betreft door helm, noordse helm of duinzwenkgras gedomineerde delen van de zeereep. De mooiste voorbeelden van het habitattype komen daar voor waar de helmduinen vrij kunnen stuiven en de kust niet kunstmatig is vastgelegd. In de Waddenzee komt het habitattype ‘witte
, - 51 -
254
1694
1696
1698
1700
1702
1704
1706
1708
1710
1712
1714
1716
1718
1720
1722
1724
1726
1728
1730
1732
1734
1736
1738
1740
256
258
duinen’ over een behoorlijke oppervlakte voor in goede kwaliteit. Exacte locaties en oppervlakte van ‘witte duinen’ kunnen jaarlijks een zekere mate wijzigen ten gevolge van erosie- en sedimentatieprocessen.
Ecologische vereisten voor het voorkomen van het habitattype ‘witte duinen’ in goede kwaliteit: Voldoende dynamiek: (wind, zoutspray), erosie en sedimentatie; Verstuivende zeereep; Voldoende omvang van de actieve kustzone; Voedselarme tot matig voedselrijke omstandigheden; Beperkte/geen vermesting, verontreiniging en verstoring.
KnelpuntenMet de voortzetting van het beheer van volledig vrij laten van de natuurlijke dynamiek zijn er geen knelpunten voor de ‘witte duinen’.
Kalkrijke en kalkarme grijze duinen (H2130 A en B)Het habitattype ‘grijze duinen’ betreft zowel duingraslanden van relatief kalkrijk als relatief kalkarm substraat en komt in een zeer gering oppervlakte voor binnen de kweldergebieden van de bewoonde waddeneilanden. Binnen de Waddenzee komt het verder momenteel niet voor.
Ecologische vereisten voor het voorkomen van het habitattype ‘grijze duinen’ in goede kwaliteit: (Droge) duingraslanden met afhankelijk van type kalkarme, neutrale of kalkrijke bodem; Soortenrijke begroeiingen met dominantie van laagblijvende vegetatie; Geen of weinig opslag van struweel; Aanwezigheid van begrazing door konijnen (tegengaan vergrassing en struweelvorming); Aanwezigheid van stuifplekken of verstuiving vanuit de zeereep; Voedselarme tot licht voedselrijke omstandigheden; Beperkte/geen vermesting, verontreiniging en verstoring.
KnelpuntenDe ‘grijze duinen’ zijn buiten de bewoonde waddeneilanden niet in het Natura 2000-gebied aanwezig, maar zouden op termijn kunnen ontstaan op Rottumeroog en -plaat. Door de natuurlijke dynamiek in een systeem als Rottum verdwijnen en verschijnen grijze duinen. Er zijn geen factoren die de ontwikkeling van grijze duinen tegengaan en op de langere termijn kan dit habitattype zich weer ontwikkelen. Door voortzetting van het beheer van volledig vrij te laten van de natuurlijke dynamiek op De Hors (Texel), Rottumeroog, Zuiderduin en Rottumerplaat, blijven er op lange termijn mogelijkheden voor ontwikkeling van ’grijze duinen’. Het niet-ingrijpen is in feite een op natuurdoelen gerichte instandhoudingsmaatregel.Voor de waddeneilanden is de staat van instandhouding voor oppervlakte als matig ongunstig en voor kwaliteit zeer ongunstig beoordeeld. Dit is te wijten aan toegenomen vergrassing en struweelvorming. Een verdere uitwerking hiervan is te vinden in de beheerplannen van de waddeneilanden.
OplossingsrichtingenDynamisering van de duinen en tegengaan van verruiging wordt behandeld in de Natura 2000-beheerplannen voor de waddeneilanden.
Duindoornstruwelen (H2160)‘Duindoornstruwelen’ ontwikkelen zich spontaan in duingebieden achter de zeereep. Het habitattype wordt gedomineerd door duindoornbegroeiingen, maar daarnaast kunnen ook andere struiken met hoge bedekkingen voorkomen. Binnen de Waddenzee is het habitattype over een kleine oppervlakte aanwezig op Rottumeroog en Rottumerplaat.
, - 52 -
1742
1744
1746
1748
1750
1752
1754
1756
1758
1760
1762
1764
1766
1768
1770
1772
1774
1776
1778
1780
1782
1784
1786
1788
260
262
Ecologische vereisten voor het voorkomen van het habitattype ‘duindoornstruwelen’ in goede kwaliteit: Kalkrijke, althans nog niet verzuurde duinen, in de zone tussen zeereep en binnenduin; Enig instuiven van vers, kalkrijk zand.
KnelpuntenMet de voortzetting van het beheer van volledig vrij laten van de natuurlijke dynamiek zijn er geen knelpunten voor de ‘duindoornstruwelen’.
Vochtige duinvalleien (H2190B)‘Vochtige duinvalleien’ kunnen, vooral onder kalkrijke omstandigheden, zeer rijk aan soorten zijn, zowel aan vaatplanten als aan mossen en korstmossen. Ze worden gevormd op plaatsen waar jonge duinruggen een strandvlakte afsluiten (primaire duinvalleien) of waar uitstuiving van oudere duinen tot op het grondwater plaatsvindt (secundaire duinvalleien). Het habitattype ‘kalkrijke vochtige duinvalleien’ komt voor op verzoetende delen van strandvlakten en is een relatief jong ontwikkelingsstadium. Het areaal binnen het gebied wisselt tengevolge van de natuurlijke dynamiek. Dit habitattype komt binnen het Natura 2000-gebied Waddenzee alleen voor op de bewoonde waddeneilanden (kleine snippers op Vlieland en mogelijk ook op Terschelling en Ameland).
Ecologische vereisten voor het voorkomen van het habitattype ‘vochtige duinvalleien’ in goede kwaliteit: Begroeiingen in relatief jonge ontwikkelingsstadia; Vochtige, kalkrijke laagten in duinen; Beperkte/geen verdroging, vermesting, verzuring, verontreiniging, verzilting, verandering in overstro-
mingsfrequentie, versnippering, successie, verstoring.
KnelpuntenOp Rottumerplaat en Rottumeroog is dit habitattype momenteel niet meer aanwezig. Door maximale natuurlijke dynamiek op Rottum is er op lange termijn mogelijk wel ruimte voor het ontstaan van vochtige duinvalleien. Er zijn geen factoren die de ontwikkeling van vochtige duinvalleien tegengaan en op de langere termijn kan dit habitattype zich weer ontwikkelen. Net als voor grijze duinen is het niet-ingrijpen in feite een op natuurdoelen gerichte instandhoudingsmaatregel. Met de voortzetting van het beheer van volledig vrij laten van de natuurlijke dynamiek zijn er dus geen knelpunten voor de ‘kalkrijke vochtige duinvalleien’.
, - 53 -
264
1790
1792
1794
1796
1798
1800
1802
1804
1806
1808
1810
1812
1814
1816
1818
1820
1822
266
268
5.3 Habitatsoorten
PM RWS: Kaarten verspreiding
Tabel 5.7. Knelpunten en oplossingsrichtingen voor de aangewezen habitatsoorten van het Natura 2000-gebied Waddenzee.
Naam habitatsoort
Behalen met de huidige beheer-
praktijk? Knelpunten OplossingsrichtingenH 1014 Nauwe korfslak
Waarschijnlijk wel
Geen Niet van toepassing
H 1364 Grijze zeehond
Waarschijnlijk wel
Geen Niet van toepassing
H 1365 Gewone zeehond
Wel Geen Niet van toepassing
H 1095 Zeeprik,H1099 Rivierprik
Leefgebied: waarschijnlijk
wel
Onvoldoende migratiemogelijk-heden
Herstel van intrek- en binnendijkse
opgroeimogelijkhedenPopulatiegrootte:
niet H 1103 Fint Leefgebied:
waarschijnlijk wel
Onvoldoende paaigebied in Duits-land en onvoldoende
migratiemogelijkheden door
bovenstroomse troebeling in Eems
Geschikt maken paaiplaatsen, verbetering waterkwaliteit
(Eems-estuarium)Populatiegrootte:
niet
Nauwe korfslakDe nauwe korfslak is een klein landslakje van enkele millimeters groot met een linksgewonden huisje. De soort leeft in en onder het bodemstrooisel en tussen de begroeiing. Het verspreidingsgebied omvat een groot deel van Europa. De Nederlandse populatie neemt een groot aandeel hiervan in. De soort is aangetroffen op Rottumeroog en –plaat en op Schiermonnikoog, in lage duintjes op de kwelders. De toppen van deze duintjes worden zelfs bij extreem hoge waterstanden niet of zeer zelden overspoeld. In de meeste gevallen zijn deze lage duintjes begroeid met duindoornstruiken en gewone vlieren. Op Schiermonnikoog werden populaties ontdekt op de Oosterkwelder, tussen de Kobbeduinen en Balg. Overwinterende exemplaren werden waargenomen op gewoon dikkopmos en onder takken.
Ecologische vereisten voor het voorkomen van de nauwe korfslak: Vochtige, vaak min of meer kalkrijke terreinen, die meestal in de duinen liggen; Een zo gelijkmatig mogelijke luchtvochtigheid (gevoelig voor uitdroging, overstroming); De aanwezigheid van populierachtigen, meidoorn, liguster en duindoorn; De afwezigheid van naaldbomen en eiken.
KnelpuntenEr zijn geen knelpunten voor de nauwe korfslak.
TrekvissenVoor de Waddenzee is een drietal soorten trekvissen van de Habitatrichtlijn relevant, namelijk de zeeprik, de rivierprik en de fint. Alle zijn anadrome soorten, dat wil zeggen volwassen vissen die vanuit zee de rivieren optrekken om daar te paaien. Een belangrijk deel van het leven wordt op zee doorgebracht, waarbij de Waddenzee van groot belang is. De stroomopwaartse trek van zeeprikken valt in de periode februari-juni, met een piek in mei-juni. De optrek van rivierprik kent een geheel andere ‘timing’ dan die van de zeeprik en vindt in de periode van oktober tot april plaats. Tijdens de trek eten de soorten niet. De voortplanting vindt plaats in rivieren waar
, - 54 -
1824
1826
1828
1830
1832
1834
1836
1838
1840
1842
1844
1846
1848
1850
1852
1854
270
272
de juveniele vissen opgroeien in en nabij de bodem. De juveniele vissen voeden zich met afgestorven organisch materiaal (detritus) en planten en dieren van de onderwaterbodem. Bij de gedaanteverwisseling ontwikkelen zich tanden, ogen en geslachtsorganen, en vervolgens zakken de prikken af naar open zee. Zeeprikken leven vanaf dat moment parasitair van bloed en weefselvocht van veelal grotere vissen en zelfs bruinvissen, dolfijnen en walvissen. Na drie jaar zijn de zeeprikken volwassen. De volwassen rivierprik eet voornamelijk kleinere vis. Deze soort is in tegenstelling tot de zeeprik veel meer een roofvis dan een parasiet. Maar in mindere mate zijn rivierprikken ook parasieten die grotere vissen bejagen en daarvan bloed zuigen en weefsel ‘wegraspen’. Na een verblijf van zo’n twee tot drie jaar in zee zijn de rivierprikken volwassen. Nederland is de toegangspoort voor de paaipopulaties in Duitsland en België, in de stroomgebieden van Rijn en Maas. De prikken gebruiken ons land vooral als opgroeigebied voor de larven.
De fint is een haringachtige vis die het grootste deel van zijn leven in zee en estuaria doorbrengt en het zoete water in trekt om te paaien. De Waddenzee is als doortrek- en opgroeigebied voor de fint van zeer groot belang. De paaitijd valt in het late voorjaar (mei/juni) en de paai vindt plaats in ondiep water boven zandplaten in het (net) zoete deel van het getijdengebied. Na de paai trekken de volwassen finten weer naar zee. Ze kunnen meerdere jaren paaien. De larven en jonge vissen van de fint verplaatsen zich geleidelijk naar de benedenstroomse delen van de estuaria. De larven en jonge finten eten kleine vrij in het water zwevende organismen (plankton) en de adulten voeden zich ook met garnalen en vislarven. Langs de Nederlandse kust en bij zoet-zoutovergangen in riviermondingen worden relatief veel finten waargenomen, die vrijwel allemaal afkomstig zullen zijn van populaties uit omliggende landen (LNV, 2008/2010).
Ecologische vereisten voor het voorkomen van de zeeprik, rivierprik en fint: Tijdens alle juveniele levensstadia is stromend water nodig; Voor het afzetten van eieren zijn zand (rivierprik, fint) en fijne grindbeddingen (rivierprik, zeeprik)
nodig; Rustige rivierbodems zijn noodzakelijk voor het opgroeien van de larven; Ongestoorde paaitrekmogelijkheden, liefst door open verbindingen tussen zee en bovenstrooms
water. Voor zover er toch sluizen en stuwen aanwezig zijn, zijn kunstmatige intrekvoorzieningen noodzakelijk;
Een goede waterkwaliteit voor voldoende zuurstofvoorziening voor eieren.
KnelpuntenDe landelijke trendgegevens voor de zeeprik zijn onduidelijk, die van de rivierprik laat een stijgende lijn zien (LNV, 2008/2010). In de afgelopen decennia lijkt er een positieve trend voor de fint te zijn. De aanwezigheid van barrières, in de vorm van dijken, dammen en sluizen, bemoeilijken de trek van deze vissen naar de rivieren en vice versa. Verder is de aanwezigheid en kwaliteit van paaigebieden voor prikken bovenstrooms mogelijk onvoldoende. Wat betreft de fint is het onvoldoende duidelijk of er afdoende aan de bovengenoemde randvoorwaarden voor de in Duitsland gelegen paai- en opgroeigebied (lichte stroming, voldoende goede waterkwaliteit voor zuurstofvoorziening van de eieren, de aanwezigheid van getij), wordt voldaan. Er is een hoge mate van troebeling in de Eems. Binnen de Waddenzee (óók inclusief Eems-Dollard) is er geen sprake van paai- of opgroeigebied voor de fint. Daarnaast zijn er momenteel nauwelijks voor de voortplanting van de fint geschikte en toegankelijke estuaria in Nederland (LNV, 2008/2010).
OplossingsrichtingenVoor een toename van de populatie zee- en rivierprikken is het herstel van intrek- en binnendijkse opgroeimogelijkheden van belang. Voor de optrek van de zeeprik vanuit de Waddenzee is vooral de
, - 55 -
274
1856
1858
1860
1862
1864
1866
1868
1870
1872
1874
1876
1878
1880
1882
1884
1886
1888
1890
1892
1894
1896
1898
1900
1902
1904
276
278
passeerbaarheid van de Afsluitdijk relevant. Voor die van de rivierprik is ook de passeerbaarheid van overige kunstwerken langs de vastelandskust gunstig. Voor de fint moet het zoete door getij-beïnvloedde deel van het Eems-Dollard-estuarium geschikt worden gemaakt voor paaien en is verbetering van de waterkwaliteit (doorzicht) nodig. Een oplossing voor vermindering van de troebeling moet in samenwerking met Duitsland worden gevonden. Dit kunnen instandhoudingsmaatregelen zijn en/of mitigerende maatregelen in het Eems-Dollard-estuarium en bovenstrooms in de Eems. Deze maatregelen kunnen te zijnver tijd, na het toekomstige wijzigingsbesluit, (zie paragraaf 1.2) als aanvulling op het beheerplan worden toegevoegd.
ZeezoogdierenDe grijze zeehond is de grootste van de twee algemeen in de Nederlandse kustwateren voorkomende zeehonden. Het is vooral een dier van de open zee, waar geleefd en gefoerageerd wordt. Zijn ecologische binding met de Waddenzee bestaat uit de aanwezigheid van ligplaatsen en niet of nauwelijks met de draagkracht van de Waddenzee als foerageergebied. Alleen voor de voortplanting is het dier afhankelijk van permanent droogvallende platen, stranden en duinen. In de Nederlandse wateren worden pups in december-februari geboren en wordt verhaard in maart-april. In de eerste twee weken kunnen de jonge grijze zeehonden niet zwemmen. Na het spenen blijven de jongen meerdere dagen op de kant voordat ze zelfstandig gaan vissen. In 2010 werden in het Nederlandse deel van de Waddenzee 2036 dieren geteld en in het voortplantingsseizoen 2009-2010 werden 349 pups waargenomen (TSEG, 2010). De grootste concentraties bevinden zich op de Richel, de Razende Bol en de Engelse Hoek, dus in of dichtbij de Noordzeekustzone. Ook meer oostelijk in het Nederlandse waddengebied en ten noordwesten van Borkum bevinden zich kleine aantallen grijze zeehonden, meestal op zandbanken nabij de kust. Een wat grotere kolonie heeft zich direct ten oosten van Borkum gevestigd.
De gewone zeehond vindt zijn voedsel (vooral bodemgebonden vissen) zowel in de Waddenzee als in de aangrenzende Noordzee. De soort brengt ongeveer 80% van zijn tijd door in zee, om te foerageren, te paren en soms zelfs om te slapen. Om te baren, te verharen en om te rusten worden droogvallende platen gebruikt. Zijn ligplaatsen zijn in de hele Waddenzee te vinden, vooral langs geulen met een vrij steile oever. De jongen worden in de periode mei-juli geboren. Tijdens de zoogtijd en in de zomermaanden wanneer de dieren verharen zijn ze zeer frequent op zandplaten te zien. In tegenstelling tot de jongen van de grijze zeehond kunnen de jongen van de gewone zeehond direct zwemmen en met hun moeder terugkeren naar de plek waar ze vervolgens gezoogd worden. De meeste jongen worden geboren in het oostelijk deel van de Waddenzee, vanaf Schiermonnikoog tot en met het Eems-Dollardgebied. In de winterperiode trekken veel gewone zeehonden naar de Noordzee, waar ze vooral in het kustgebied verblijven. De populatie is inmiddels geheel hersteld van de laatste virusuitbraak (2002), waarbij 50% sneuvelde. In de Waddenzee werden in de zomer van 2009, 6339 gewone zeehonden geteld (IMARES, 2009a).
Ecologische vereisten voor het voorkomen van de grijze zeehond en gewone zeehond: Voldoende beschikbaarheid van vis (kabeljauw- en haringachtigen en platvis; tot 50 cm lengte); Voldoende verstoringsvrije (permanent) droogvallende platen voor rust, voortplanting en verharing; Bij laagwater, gedurende een voldoende aantal uren, droogvallende ligplaatsen; Goede waterkwaliteit, waardoor het voedsel zodanig vrij van verontreinigingen is dat het geen nadelige
effecten op de gezondheid heeft; Geen tot weinig verstoring (geluid, silhouetwerking).
KnelpuntenHet aantal zeehonden vertoont een stijgende lijn in de Waddenzee. Er is geen knelpunt voor de grijze of gewone zeehond.
, - 56 -
1906
1908
1910
1912
1914
1916
1918
1920
1922
1924
1926
1928
1930
1932
1934
1936
1938
1940
1942
1944
1946
1948
1950
1952
280
282
5.4 Broedvogels
PM RWS kaarten verspreiding
DuikeendenTabel 5.8. Knelpunten en oplossingsrichtingen en huidige aantallen voor de eider (broedvogel) van het Natura 2000-gebied Waddenzee.
Naam broedvogel
Behalen met de huidige beheer-
praktijk? Knelpunten Oplossingsrichtingen
Huidige aantallen 2004 t/m 2007(broedparen)
A 063 Eider Niet Onvoldoende voedselbeschik-
baarheid, klimaatverandering
Herstel voedselbeschikbaarheid (mosselbanken, kokkels)
3150
De eider is zowel tijdens het broedseizoen als in de winter gebonden aan de kustzone en het zoute milieu. Het is een broedvogel van kwelders en duinen in de nabijheid (< 600 meter) van uitgestrekt intergetijdengebied. De Nederlandse broedvogels zijn hoofdzakelijk standvogels. De eiders zitten hier aan de zuidrand van hun verspreidingsgebied in Europa. Ze broeden van half april tot eind augustus in kolonieverband, vaak nabij meeuwen en sterns, waar ze nestkommen maken van dons en grassen. Het zwaartepunt van broedende eiders ligt in het oostelijke deel (Rottumeroog en –plaat) van de Waddenzee. Vanaf eind mei verzamelen de ruiende eiders zich in de Waddenzee tijdens hoog water op gemeenschappelijke rustplaatsen, zoals stranden, kwelders, dijken en op het open water. Het zijn voedselspecialisten die het liefst mosselen eten, waarbij de sublitorale mosselen energetisch door hun dunne schelp het meest voordelig zijn. Ze duiken bij voorkeur in ondiep water van niet meer dan 5 meter diepte. Voor opgroeiende kuikens zijn de mosselbanken net ten zuiden van de eilanden belangrijk als foerageergebied. Ze eten in hun eerste levensfase vooral kleine garnalen en slijkgarnalen, kleine krabben, wormen en broedval van schelpdieren die ze vinden op en nabij de mosselbanken.
Ecologische vereisten voor het voorkomen van de eider: Voldoende geschikt broedhabitat: open duin of kwelder met open struweel; Voldoende voedsel op korte afstand van broedkolonies (adulten: sublitorale mosselen; juvenielen:
kleine kreeftachtigen en schelpdieren); Beschikbaarheid van zoet drinkwater; Weinig tot geen verstoring van broedlocaties; Weinig tot geen verstoring van ruilocaties.
KnelpuntenDe suboptimale voedselbeschikbaarheid (kleine kreefachtigen en schelpdieren op korte afstand van de kolonies) (zie ook bij habitattype ‘permanent overstroomde zandbanken’ in paragraaf 5.2) voor de jonge en halfwas eiders en de slechte conditie van de vrouwelijke eiders vanwege de niet optimale voedselbeschikbaarheid in de fase voor de broedperiode zijn waarschijnlijk de meest relevante problemen voor de eider als broedvogel. De reproductie van eiders is de laatste jaren erg laag en op de lange termijn te laag om herstel van de populatie te bereiken. De oorzaak van het lage broedsucces is niet geheel bekend, maar wordt mogelijk veroorzaakt door de beperkte hoeveelheid voedsel die in de Waddenzee aanwezig is waardoor ook de vrouwtjes een slechte conditie hebben, minder eieren leggen en een verlaagd nestsucces hebben. Mogelijk is er ook een effect van het niet aanwezig zijn van geschikte opgroeigebieden voor de kuikens (Imares en Arcadis, 2011a). Daarnaast speelt er nog een externe factor. Grote delen van de populatie verblijven ’s winters in oostelijker zee- en kustgebieden, onder andere in de Oostzee en rond Denemarken. Door zachter
, - 57 -
284
1954
1956
1958
1960
1962
1964
1966
1968
1970
1972
1974
1976
1978
1980
1982
1984
1986
1988
1990
1992
1994
286
288
wordende winters neemt het aandeel van de eiderpopulatie dat tot in onze regionen doortrekt om te overwinteren af vanwege gunstiger wordende omstandigheden in de Oostzee.
OplossingsrichtingenDe voedselbeschikbaarheid kan worden verbeterd door het herstel van mosselbanken in de westelijke Waddenzee en van mosselbanken op de wadplaten. Een verminderde bevissing op kokkels van de zones ten zuiden van de waddeneilanden zal de kans vergroten dat zich hier droogvallende mosselbanken vestigen, en dat is met name van belang voor de voedselvoorziening van de kuikens.
CarnivorenTabel 5.9. Knelpunten, oplossingsrichtingen en huidige aantallen voor de vleeseters (broedvogels) van het Natura 2000-gebied
Waddenzee.
Naam broedvogel
Behalen met de huidige
beheer-praktijk? Knelpunten Oplossingsrichtingen
Huidige aantallen
2004 t/m 2007(broedparen)
A 081 Bruine kiekendief
Wel Geen Niet van toepassing 25
A 082 Blauwe kiekendief
Onduidelijk Suboptimaal foerageergebied door verruiging kwelders en
duinen-eilanden
Tegengaan verruiging/bevorderen openheid duingebied
1
A222 Velduil Onduidelijk Suboptimaal foerageergebied door verruiging kwelders en
duinen-eilanden
Tegengaan verruiging/bevorderen openheid duingebied
6
De bruine en blauwe kiekendief zijn middelgrote roofvogels van open terrein, die hun prooien in de ruime omtrek van de nestplaats vangen. Ze eten jonge vogels, hazen, konijnen en muizen. Het zijn grondbroeders. De bruine kiekendief broedt bij voorkeur in natte ruigtevegetaties met riet of andere hoge planten van half april t/m half juli. Belangrijkste broedplaatsen voor de soort zijn de Dollard, de Boschplaat op Terschelling, de Friese vastelandskwelders en Rottumerplaat. De nesten van de blauwe kiekendief bevinden zich in halfopen landschappen in rietmoerassen en duinvalleien in combinatie met open struweel als foerageergebied. Ze broeden van half april tot eind juli. In de Waddenzee komen slechts enkele paren tot broeden, met als enige regelmatige broedplaats de Boschplaat op Terschelling.De Nederlandse broedende bruine kiekendieven zijn trekvogels die meestal overwinteren in het zuiden, binnen een gebied dat zich uitstrekt van Zeeland tot aan West-Afrika. Voor de broedende blauwe kiekendief geldt dat slechts een gedeelte trekvogel is. Voor zover ze niet hier te lande blijven, overwinteren ze op beperkte afstand tot in Frankrijk en Engeland.
Ook de velduil is een grondbroeder van tamelijk open en ruig (duin)landschap en leeft vooral van woelmuizen en vogels. Ze broeden van april tot en met half augustus, voornamelijk op de Boschplaat. De paren maken deel uit van de populatie die vooral thuis hoort in de duinen en kwelders van de waddeneilanden. In muizenrijke jaren broeden er incidenteel ook velduilen op de vastelandskwelders.
Ecologische vereisten voor het voorkomen van de bruine kiekendief, blauwe kiekendief en velduil: Voldoende geschikt broedhabitat: natte ruigten met hoge vegetatie (bruine kiekendief); (half)open
(duin)landschap (blauwe kiekendief en velduil); Voldoende prooien (kleine vogels, hazen, konijnen, muizen); Weinig tot geen verstoring van broedlocaties; Afwezigheid predatie van vossen.
, - 58 -
1996
1998
2000
2002
2004
2006
2008
2010
2012
2014
2016
2018
2020
2022
2024
2026
2028
2030
290
292
KnelpuntenDe trend voor de bruine kiekendief is positief en er zijn geen knelpunten voor de soort. Het duinlandschap waar de blauwe kiekendief en velduil hun voedsel zoeken, is de laatste decennia sterk aan verandering onderhevig. Het open duin- en kwelderlandschap met een zeer soortenrijke vegetatie en een karakteristieke (insecten)fauna is nu bijna verdwenen doordat er de laatste 10 jaar door onvoldoende dynamische omstandigheden een toenemende verruiging van vegetatie heeft plaatsgevonden. Hierdoor is de voedselbeschikbaarheid (de aanwezigheid, de detecteerbaarheid en vangbaarheid van prooien) voor de blauwe kiekendief en velduil flink afgenomen.Op Terschelling heeft ook een ernstige reductie van konijnenstand (door ziekten) gezorgd voor minder prooien en een versterkte verruiging door de afname van konijnenbegrazing.
OplossingsrichtingenHet tegengaan van de verruiging van vegetatie en het bevorderen van openheid in het duingebied met name op de waddeneilanden (externe werking) zal positief uitwerken op de blauwe kiekendief en velduil. Daarnaast is blijvend aandacht nodig voor goede zonering van toegankelijkheid voor mensen.
SteltlopersTabel 5.10. Knelpunten, oplossingsrichtingen en huidige aantallen voor de steltlopers (broedvogels) van het Natura 2000-gebied
Waddenzee.
Naam broedvogel
Behalen met de huidige
beheer-praktijk? Knelpunten Oplossingsrichtingen
Huidige aantallen
2004 t/m 2007(broedparen)
A 132 Kluut Niet Predatie, suboptimaal broed- en
foerageergebied door verruiging kwelders,
overstroming broedplaatsen
Tegengaan verruiging, uitrasteren nesten,
aanleg vosvrije broedlocaties, opruimen niet
functionele zomerkades,
2029
A137 Bontbekplevier
Onduidelijk Onvoldoende rustig broedgebied, onvoldoende
natuurlijke dynamiek in leefgebied (verruiging)
Tegengaan verruiging, uitrasteren nesten,
tegengaan verstoring broedvogels
63
A 138 Strandplevier
Niet Onvoldoende rustig broedgebied, onvoldoende
natuurlijke dynamiek in leefgebied (verruiging)
Uitrasteren nesten, tegengaan verstoring
broedvogels en potentiële broedlocaties
15
De kluut is een zwart-wit getekende vogel met een opvallend opgewipte snavel. Kenmerkend is de maaiende beweging van de snavel bij het voedsel verzamelen terwijl de vogel door ondiep water waadt. De soort is een steltloper van schaars begroeide terreinen nabij ondiepe (vooral zoute) wateren met een zachte slibrijke bodem. De helft van de Nederlandse kluten broedt in het waddengebied en 95 procent daarvan broedt op de kwelders van de vastelandskust: Balgzand, kust van Wieringen, Friese en Groninger waddenkust en de Dollard. Een kwart van de Europese populatie broedt van mei tot en met half augustus in Nederland. Deze vogels overwinteren in Zuidwest-Europa en Noord-Afrika.
, - 59 -
294
2032
2034
2036
2038
2040
2042
2044
2046
2048
2050
2052
2054
2056
2058
2060
296
298
De bontbekplevier is een kleine steltloper die nestelt op schaars begroeide plekken, zoals stranden, duinranden, kwelderranden, laagtes bij zeedijken, strandweiden en oevers van meren, plassen en rivieren, maar ook op akker- en weiland, kunstmatige zandafzettingen en opspuitterreinen. De Europese broedpopulatie bereikt in Nederland, afgezien van een kleine Franse broedpopulatie, de zuidgrens van zijn broedverspreiding. De soort broedt van april tot en met half augustus in het hele waddengebied met als zwaartepunt de Friese kust. De bontbekplevier foerageert op zandige slikken en oeverzones vlakbij het nest.
De strandplevier is sterk kustgebonden. Deze kleine steltloper nestelt op rustige zand- en schelpenstran-den, vooral in de primaire duinen. De in Nederland broedende strandplevieren overwinteren in Afrika. De strandplevier is in Nederland een zomergast die in ons land verblijft van april tot in oktober. Strandplevieren zoeken hun voedsel in het aanspoelsel van de zee op zandstranden. Ze eten vooral insecten, slakken, kleine wormen en andere diertjes. De soort foerageert voornamelijk in de buurt van het nest, op vloedmerken en in de intergetijdengebieden. De broedtijd loopt van mei tot eind juli. De soort kan zowel alleen als ook in kleine kolonies broeden. Oneffen terreinen en geheel onbeschutte stranden worden door deze soort gemeden. De broedplaatsen bevinden zich op alle eilanden en sporadisch langs de kust.
Ecologische vereisten voor het voorkomen van de kluut, bontbekplevier en strandplevier: Voldoende geschikt broedhabitat: open landschap met schaars begroeide of vrijwel kaal terrein (kluut,
bontbekplevier); primaire duinen en stranden (strandplevier); Weinig verruiging van vegetatie; Voldoende voedsel (kreeftachtigen, schelpdieren, insecten en wormen, kleine ongewervelden); Weinig tot geen verstoring van broedlocaties (met name strandplevier en bontbekplevier); Afwezigheid van predatie (vossen/ratten).
KnelpuntenHet aantal broedparen van de bovengenoemde steltlopers daalt de afgelopen jaren. Predatie door vossen, overstroming van broedplaatsen en afname van geschikt leefgebied door verruiging van de vastelandskwelders worden als voornaamste redenen van terugloop in aantallen kluten gezien. Verstoring van broedlocaties is de belangrijkste factor die negatief inwerkt op het broedsucces van strand- en bontbekplevieren. Verder zijn er aanwijzingen dat voor de bontbekplevier de situatie in de overwinteringsgebieden in Afrika ongunstig zijn, voor de kluut en strandplevier is hier veel minder duidelijkheid over. Wel staat de broedpopulatie van zowel de kluut als strandplevier in de belangrijkste delen van zijn Europese verspreidingsgebied in de landen rond de Middellandse Zee behoorlijk onder druk.
OplossingsrichtingenDe kluut en bontbekplevier hebben profijt van de verbetering van de kwaliteit van het habitattype ‘schorren en zilte graslanden’. Het broedsucces van deze steltlopers kan worden vergroot door het uitrasteren van broedende vogels wat ze beschermt tegen predatie door vossen op diverse locaties langs de vastelandskust. Afrastering kan ook worden ingezet ter voorkoming van vertrapping van nesten door vee. De aanleg van broedlocaties die omgeven zijn door slenken (zogenaamde ‘kluteneilanden’) en daardoor min of meer vosvrij, is mogelijk in de grotere vastelandskwelders van Noord-Friesland Buitendijks. Eveneens is er de optie om niet functionerende zomerkades op te ruimen (in kader van verkweldering) om te voorkomen dat predatoren (vossen/ratten) daarin nestholtes graven. Rustige broedlocaties kunnen zeker worden gesteld door beperkte toegankelijkheid, zonering van toegankelijkheid en door toezicht van geschikte broedgebieden. Laat maaien (>15 juli) voorkomt dat late legsels en jongen worden uitgemaaid. Voor de bontbekplevier is het tegengaan van verstoring door
, - 60 -
2062
2064
2066
2068
2070
2072
2074
2076
2078
2080
2082
2084
2086
2088
2090
2092
2094
2096
2098
2100
2102
2104
2106
2108
300
302
recreanten op bestaande broedlocaties noodzakelijk om de draagkracht zo veel mogelijk te benutten. Voor de strandplevier zijn verdergaande maatregelen nodig om de verbeterdoelstelling te behalen. Er moeten hiervoor ook potentieel geschikte leefgebieden, op de uiteinden van sommige waddeneilanden, voor aanvang van het broedseizoen gevrijwaard worden van verstoring om op deze manier vestiging van nieuwe broedparen mogelijk te maken. Een verdere toename van kustdynamiek en de bijbehorende pioniervegetaties kan positief uitwerken voor beide pleviersoorten.
SternsTabel 5.11. Knelpunten, oplossingsrichtingen en huidige aantallen voor de sterns (broedvogels) van het Natura 2000-gebied
Waddenzee.
Naam broedvogel
Behalen met de huidige
beheer-praktijk? Knelpunten Oplossingsrichtingen
Huidige aantallen
2004 t/m 2007(broedparen)
A 191 Grote stern
Onduidelijk Mogelijk onvoldoende voedselbeschikbaarheid,
predatie door zilvermeeuwen
Onderzoek voedselbeschikbaarheid, handhaven veiligheid en
rust potentiële en bestaande broedlocaties
12054
A 193 Visdief Niet Predatie door vos, mogelijk onvoldoende voedsel-
beschikbaarheid, onvol-doende natuurlijke dynamiek
in leefgebied (verruiging), overstroming broedplaatsen
Onderzoek voedselbeschikbaarheid,
onderzoek aanleg broedlocaties,
handhaven veiligheid en rust potentiële en
bestaande broedlocaties
4160
A 194 Noordse stern
Waarschijnlijk niet
Predatie door vos, mogelijk onvoldoende voedsel-
beschikbaarheid, onvol-doende natuurlijke dynamiek
in leefgebied (verruiging), overstroming broedplaatsen
Onderzoek voedselbeschikbaarheid,
onderzoek aanleg broedlocaties handhaven
veiligheid en rust potentiële en bestaande
broedlocaties
1097
A 195 Dwergstern
Waarschijnlijk wel
Geen Niet van toepassing 159
De grote stern, visdief, noordse stern en dwergstern zijn koloniebroedvogels van rustige, schaars begroeide zandplaten en soms ook van kwelders in het kustgebied. Geïsoleerde eilanden zonder predatoren als vossen en ratten zijn favoriet. De belangrijkste broedlocaties van de grote stern en noordse stern liggen op Griend. Verder zijn er nesten van de grote stern op Texel, de Boschplaat op Terschelling, op Rottum en op bedrijventerreinen langs het Eems-Dollardestuarium. Momenteel ontwikkelen zich elders in het waddengebied kolonies van de grote stern en noordse stern, zoals op de Feugelpôle te Ameland. De visdief heeft meerdere kolonies over het hele waddengebied. De belangrijkste broedplaatsen voor de dwergstern liggen op afgesloten gebieden als de Vliehors, de Hors op Texel en Rottumeroog en –plaat. De grote stern broedt van mei tot eind juli. De visdief, noordse stern en dwergstern broeden van mei tot eind augustus. Het voedsel van sterns bestaat uit kleine pelagische vissoorten en ander kleine dieren in de waterkolom die duikend gevangen worden op relatief korte afstand van het nest (binnen een straal van 3 tot 10 kilometer). De grote stern, visdief en dwergstern zijn zomergasten en overwinteren in Afrika. De noordse stern broedt hoofdzakelijk in arctische streken, en bereikt in ons land zijn meest zuidelijke broedgebied. In ons land is de broedpopulatie klein. De hier broedende vogels overwinteren in het zuidpoolgebied.
, - 61 -
304
2110
2112
2114
2116
2118
2120
2122
2124
2126
2128
2130
2132
2134
2136
306
308
De helft van de Nederlandse populatie van de grote stern en dwergstern en tot 95 procent van de noordse stern broedt doorgaans in het waddengebied. De landelijke ontwikkelingen worden dan ook in belangrijke mate aangestuurd door de aantallen in de grote kolonies van het waddengebied.
Ecologische vereisten voor het voorkomen van de grote stern, visdief, noordse stern en dwergstern: Voldoende geschikt broedhabitat: schaars begroeide gronden als zandplaten, open duin of kwelder; Weinig verruiging van vegetatie; Voldoende voedsel (kleine rondvis, kleine kreeftachtige) Afwezigheid van verstoring van broedlocaties; Afwezigheid van predatie door vossen, ratten, zilvermeeuwen;
KnelpuntenEr is geen knelpunt voor de dwergstern. Aantallen vertonen een stijgende trend en de verwachting is, dat er geen grote veranderingen in het leefgebied zullen optreden. Voortzetting van het huidige beheer waarbij broedlocaties worden afgezet is voldoende.Uit de gestage groei van aantallen van de grote stern blijkt dat een grotere populatie mogelijk is dan tot nu toe. Het is echter onvoldoende bekend of de voedselsituatie voor de soort in de Waddenzee voldoende is om een verdere aantalstoename tot op het niveau van het doelaantal te bewerkstelligen. Mogelijk is er ook nog sprake van een tekort aan geschikte broedlocaties, met voldoende bescherming tegen predatoren (zilvermeeuwen). Het is dus onduidelijk of er voldoende draagkracht is voor de streefpopulatie zoals geformuleerd in het Aanwijzingsbesluit.De laatste jaren vertoont het aantal visdieven en noordse sterns een sterk negatieve trend. Predatie van nesten en jongen door vossen is de belangrijkste oorzaak van deze achteruitgang. Ook speelt waarschijnlijk een suboptimale voedselbeschikbaarheid een grote rol. Binnen de actieradius van de broedkolonies zou deze onder de maat kunnen zijn. Het is niet duidelijk wat de oorzaak van de lage voedselbeschikbaarheid is, maar visserij op de Noordzee speelt een kleine rol. Daarnaast kan de toegenomen overspoelingskans van broedlocaties ook een rol spelen. Door verdergaande successie verruigt de vegetatie in het leefgebied van deze soorten, waardoor het landschap een minder open karakter krijgt. De invloed van predatie en verruiging van leefgebied is kleiner bij de noordse stern dan bij de visdief, omdat eerstgenoemde soort meer op de waddeneilanden (inclusief Griend en Rottum) broedt dan op de vastelandskwelders. Ten slotte kan worden opgemerkt dat er visdieven van Griend naar de Kreupel in het IJsselmeer zijn getrokken. Dit verklaart echter zeker niet de gehele afname van aantallen visdieven.
OplossingsrichtingenEen analyse van de voedselsituatie rond bestaande broedkolonies is wenselijk om zicht te krijgen in hoeverre deze factor de aantallen visdieven, noordse sterns en grote sterns bepaalt. Indien de analyse naar voedselbeschikbaarheid daar aanleiding toe geeft, is een verkenning van aanleg van broedlocatie(s) voor visdief en noordse stern langs de vastelandskust die duurzaam beschermd is tegen predatie door de vos mogelijk. Handhaven van veiligheid en rust op bestaande broedkolonies van sterns is noodzakelijk. De gebieden waar zich in het voorjaar sterns zouden kunnen vestigen, dienen tijdig te worden beschermd.
OverigTabel 5.12. Knelpunten, oplossingsrichtingen en huidige aantallen voor de lepelaar en kleine mantelmeeuw (broedvogels) van het Natura
2000-gebied Waddenzee.
Naam broedvogel
Behalen met de huidige beheer-
praktijk? Knelpunten Oplossings-richtingen
A 034 Lepelaar, Wel Geen Niet van
, - 62 -
2138
2140
2142
2144
2146
2148
2150
2152
2154
2156
2158
2160
2162
2164
2166
2168
2170
2172
2174
2176
2178
2180
310
312
Naam broedvogel
Behalen met de huidige beheer-
praktijk? Knelpunten Oplossings-richtingen
(broedvogel) toepassingA183 Kleine mantelmeeuw (broedvogel)
Wel Geen
De lepelaar is een vogel van ondiepe wateren, zowel zoute als zoete, en hij leeft van kleine vissen en garnalen. Bij de broedvogels strekt het voedselgebied zich uit tot op 40 kilometer van de broedkolonie. Ongeveer een kwart van de populatie van de EU-landen broedt in Nederland en daarvan broeden de meeste vogels tegenwoordig op de waddeneilanden. Met uitzondering van Griend en enkele zandplaten zijn namelijk alle eilanden gekoloniseerd. Ook op het Balgzand en op de artificiële leidam ten oosten van de haven van Den Oever (de zogenaamde ‘Banaan’) broeden lepelaars. Van half april tot eind juli wordt er in kolonieverband gebroed op grote nesten van vegetatie, op vernatte en verruigde eilandkwelders of in struiken in duinvalleien.
Ecologische vereisten voor het voorkomen van de broedende lepelaar: Voldoende geschikt broedhabitat: vernatte en verruigde eilandkwelders of in struiken in duinvalleien; Voldoende voedsel (kleine vis en garnalen) in ondiep water (< 40 cm); Geen grondpredatoren; Geen verstoring van broedlocaties.
KnelpuntenDe populatie in de Waddenzee heeft een flinke groei doorgemaakt. Er is geen knelpunt voor de lepelaar.
De kleine mantelmeeuw is de talrijkste kustbroedvogel en is daarbij de zilvermeeuw voorbijgestreefd. De Nederlandse populatie trekt weg en overwintert langs de kusten van West-Europa en West-Afrika zuidelijk tot in Mauritanië. In het waddengebied broedt ongeveer éénderde van de Nederlandse populatie. De soort broedt in kolonies van half april tot en met half augustus. De meeuwen zoeken tijdens de broedtijd hun voedsel voornamelijk op zee en langs de vloedlijn. Het voedsel bestaat daarbij onder andere uit kleine vis en zwemkrabben, deels afkomstig van discards van visserschepen. De soort foerageert tot op zeer grote afstand van de kolonie. De belangrijkste broedplaats is de Boschplaat, gevolgd door Oosterkwelder (Schiermonnikoog), De Hon op Ameland en Rottumeroog en -plaat. Zeer recent broeden ook paren langs de kusten van het vaste land (met name op het Balgzand).
Ecologische vereisten voor het voorkomen van de kleine mantelmeeuw: Voldoende geschikt broedhabitat (kwelder, duingebied, kustmoeras); Voldoende voedsel (kleine vis, krabben, discards) Weinig tot geen predatie door vossen; Weinig tot geen verstoring van broedlocaties.
KnelpuntenEr is geen knelpunt voor de kleine mantelmeeuw.
5.5 Niet-broedvogels
PM RWS: Kaarten verspreiding
, - 63 -
314
2182
2184
2186
2188
2190
2192
2194
2196
2198
2200
2202
2204
2206
2208
2210
2212
2214
2216
2218
2220
2222
316
318
Duikende visetersTabel 5.13. Knelpunten, oplossingsrichtingen en huidige aantallen voor de duikende viseters (niet-broedvogels) van het Natura 2000-gebied Waddenzee.
Naam niet-broedvogel
Behalen met de huidige beheer-
praktijk? Knelpunten Oplossingsrichtingen
Huidige aantallen (seizoens-
gemiddelden 1999/2000 t/m
2006/2007)A 005 Fuut Waarschijnlijk
welGeen Niet van toepassing Onbekend
A 017 Aalscholver
Onduidelijk Onduidelijke factoren,
suboptimale voedselbeschik-baarheid (vis),
onvoldoende rust is aandachtspunt
Verbetering van voedselbeschikbaarheid,
bescherming van broedkolonies en
rustplaatsen
Onbekend
De fuut gebruikt de Waddenzee voornamelijk als foerageergebied en is jaarrond aanwezig. Futen foerageren overdag, maken korte duikbewegingen (minder dan 30 seconden) en achtervolgen prooien onder water. Het leefgebied van deze soort in de Waddenzee is vooral van belang buiten de broedtijd en bestaat met name uit de delen met grootschalig open water (zowel zout als zoet) waar gefoerageerd wordt en de meer beschutte delen waar de vogels rusten. Overdag en ’s nachts rusten futen meestal groepsgewijs bij oevers, terwijl vroeg in de ochtend en in de namiddag op open water wordt gefoerageerd. In de nazomer bevindt de soort zich op speciale ruiplaatsen (voornamelijk in het IJsselmeergebied). De aantallen reageren snel op afname van de voedselbeschikbaarheid.
De aalscholver is een grote, duikende viseter, waarvan het leefgebied bestaat uit zowel zoete als zoute wateren met goede vispopulaties. Het is een uitstekende duiker die echter zijn verenkleed na de duik moet laten drogen, omdat zijn veren niet waterafstotend zijn. Vooral wanneer het doorzicht slecht is, passen aalscholvers een sociale vistechniek toe, waarbij gezamenlijk op scholen vis wordt gejaagd. In Nederland is de vogel het gehele jaar aanwezig, als broedvogel, doortrekker of overwinteraar. De soort verblijft in grote groepen in de Waddenzee om te slapen, te rusten of te foerageren. Verreweg de hoogste aantallen zijn te vinden in de nazomer; lage aantallen in november tot en met maart. Het zwaartepunt in voorkomen ligt in de westelijke Waddenzee. Aalscholvers ondernemen lange voedselvluchten (soms tientallen kilometers) van slaap- en rustplaats naar voedselgebieden.
Ecologische vereisten voor het voorkomen van de fuut en aalscholver: Voldoende rustig foerageergebied (open water); Voldoende rustgebied (fuut: oever, enigszins beschut groot water; aalscholver: kwelder, zandplaat,
leidam); Voldoende voedselbeschikbaarheid (kleine vis); Een doorzicht dat geschikt is om prooien te vangen.
KnelpuntenEr is geen knelpunt voor de fuut. Sinds 2005 gaan de aantallen aalscholvers in de Waddenzee achteruit. Dat kan mogelijk samenhangen met de voedselsituatie, namelijk een lagere beschikbaarheid van spiering, jonge platvis en stekelbaars. Ook is lokale verstoring onder andere door de garnalenvisserij een aandachtspunt. Verder zijn er andere factoren waarvan onduidelijk is hoe dit inwerkt op de aantallen van de Waddenzee (aantrekkelijkheid van andere gebieden buiten Nederland, broedsucces, jacht in het buitenland).
, - 64 -
2224
2226
2228
2230
2232
2234
2236
2238
2240
2242
2244
2246
2248
2250
2252
2254
2256
2258
2260
320
322
OplossingsrichtingenVerbetering van de voedselbeschikbaarheid (jonge vis) en rust in het leefgebied van de aalscholvers kan worden verbeterd door verduurzaming van visserij (garnalenvisserij).
GanzenTabel 5.14. Knelpunten, oplossingsrichtingen en huidige aantallen voor de ganzen (niet-broedvogels) van het Natura 2000-gebied Waddenzee.
Naam niet-broedvogel
Behalen met de huidige
beheer-praktijk? Knelpunten Oplossingsrichtingen
Huidige aantallen (seizoensgemiddelden
1999/2000 t/m 2006/2007)
A 039 Toendrarietgans,
Wel Geen Niet van toepassing Onbekend
A 043 Grauwe gans Wel Geen Niet van toepassing Onbekend
A 045 Brandgans Wel Geen Niet van toepassing 42329
A 046 Rotgans Waarschijnlijk wel
Geen Niet van toepassing 26486
Kleine deelpopulaties van de toendrarietgans overwinteren jaarlijks, ook in zachte winters, in Nederland. Vooral bij strenge kou verschijnen deze ganzen in grotere aantallen in Nederland. De Waddenzee heeft voor de toendrarietgans een slaapplaatsfunctie. De soort is in beperkte mate te vinden op de kwelders, maar leeft voornamelijk binnendijks, want hij vindt daar zijn voedsel (gras en oogstresten). Door de specifieke binding van slaapplaatsen en voedselterreinen werkt verstoring van de toendrarietgans op de slaapplaatsen door in het gebruik van de voedselterreinen.
De grauwe gans is jaarrond in Nederland aanwezig. Meer dan andere ganzensoorten is de grauwe gans ook in moerassen en estuaria te zien. De ganzen gebruiken de Waddenzee als foerageer- en slaapplaats. Hun voedsel bestaat uit plantendelen, oogstresten en suikerbieten. Een deel broedt in Nederland. De overwinteraars arriveren in ons land vanaf september en een wellicht steeds kleiner wordend aandeel daarvan vliegt door naar Spanje. In februari en maart vertrekken de overwinteraars weer naar het noorden om te gaan broeden. De grauwe ganzen zijn vooral te vinden op Texel, nabij het Lauwersmeer, in de Dollard en langs de Groninger Waddenkust. In de winter zijn veel rustende grauwe ganzen te zien in zeebiesvelden.
Ook de brandgans is jaarrond aanwezig, maar de grootste aantallen zijn Russische en Baltische broedvogels die in Nederland overwinteren. Buitendijks slapen en foerageren de brandganzen op kwelders en in zomerpolders rond de Waddenzee. Hij heeft een voorkeur voor voedselgebieden die minder dan 10 kilometer verwijderd zijn van grote open wateren. De soort is tamelijk honkvast in gebruik van slaapplaats en voedselterrein en kent minder uitwisseling tussen gebieden in de loop van het winterhalfjaar. Door specifieke voorkeur voor begraasde graslandpercelen is de soort erg gevoelig voor extensivering van graslandbeheer en verlaging van de begrazingsdruk van vee. Brandganzen zijn planteneters en foerageren op diverse grassen, ook wel op blad, stengels of wortels van biezen of russen en andere kruidachtige planten. Vanaf oktober-november komt de brandgans in toenemende mate in agrarisch gebied voor, en vanaf maart weer vooral op kwelders en schorren. Vanaf april verblijven de brandganzen vrijwel uitsluitend in buitendijkse terreinen, maar maken ze incidenteel nog korte foerageervluchten naar agrarisch gebied. Ze vertrekken pas in april en mei weer naar de broedgebieden. In januari zijn de maximale aantallen aanwezig.
, - 65 -
324
2262
2264
2266
2268
2270
2272
2274
2276
2278
2280
2282
2284
2286
2288
2290
2292
2294
2296
2298
326
328
De rotgans is altijd kustgebonden en waagt zich nooit veel verder landinwaarts dan enkele kilometers van de zee of zeedijk. In Nederland komen tijdens de doortrekperiodes in september-november en april-mei hogere aantallen voor dan midden in de winter en ze zitten dan vooral in de westelijke Waddenzee. Deze ganzensoort komt nog steeds in belangrijke mate en bij voorkeur voor in zijn natuurlijke biotopen: de intergetijdengebieden en kwelders van het waddengebied, waar ze tot eind mei te vinden zijn. Ze begrazen echter ook graslanden en wintergraanakkers langs de kust, in de buurt van zout water. De vogel slaapt in het gebied (intergetijdengebied) en foerageert daar vooral op kwelders en grasland, maar in het najaar ook op zeegras, zeesla en darmwier, en is daarmee gedeeltelijk getijafhankelijk. Belangrijke locaties zijn, net als bij de brandgans, de Friese Waddenkust, met op zekere afstand de waddeneilanden (hoge concentratie op de zuidelijke kwelders van Ameland en de Boschplaat op Terschelling), de kwelder bij Normerven (buitendijks van eiland Wieringen), de Groninger kust en het Balgzand. De rotgans onderneemt frequent drink- en poetsvluchten naar open water. De soort heeft een sterke traditionele binding met pleisterplaatsen.
Ecologische vereisten voor het voorkomen van de toendrarietgans, grauwe gans, brandgans en rotgans: Voldoende foerageergebied (kwelders, zomerpolders, akkers, nat grasland, landbouwgebieden; voor
de brandgans en rotgans ook intergetijdengebied); Voldoende rustgebied (beschut gelegen open water binnen dagelijks haalbare vliegafstand vanaf
voedselgrond; voor brandgans en rotgans ook open intertijdengebied); Voldoende slaapplaatsen (kwelder, akkers; voor brandgans en rotgans open intertijdengebied); Voldoende voedselbeschikbaarheid (plantendelen, vruchten, oogstresten, suikerbieten; voor de
brandgans en rotgans ook zeegras/macroalgen); Voldoende zoet – brak drinkwater (toendrarietgans, grauwe gans, brandgans); Weinig tot geen predatoren; Weinig tot geen verstoring van slaapplaats; Weinig tot geen verstoring van rust- en foerageergebied; Weinig barrières voor pendelbeweging tussen foerageergebied en rust- /slaapplaats.
KnelpuntenEr zijn geen knelpunten ten aanzien van de ecologische vereisten voor de toendrarietgans, grauwe gans, brandgans en rotgans.
GrondeleendenTabel 5.15. Knelpunten, oplossingsrichtingen en huidige aantallen voor de grondeleenden (niet-broedvogels) van het Natura 2000-gebied Waddenzee.
Naam niet-broedvogel
Behalen met de huidige
beheer-praktijk? Knelpunten Oplossingsrichtingen
Huidige aantallen (seizoensgemiddelden
1999/2000 t/m 2006/2007)
A 050 Smient, Waarschijnlijk wel
Geen Niet van toepassing 31784
A 051 Krakeend
Wel Geen Niet van toepassing 314
A 052 Wintertaling
Onduidelijk Onduidelijke factoren, mogelijk suboptimaal foerageergebied (H1310, H1320, H1330)
Tegengaan van verruiging van
kweldervegetatie, behoud pionierzone
4614
A 053 Wilde eend
Tegengaan van verruiging van
kweldervegetatie
22773
A 054 Pijlstaart
Waarschijnlijk wel
Geen Niet van toepassing 5957
, - 66 -
2300
2302
2304
2306
2308
2310
2312
2314
2316
2318
2320
2322
2324
2326
2328
2330
2332
2334
330
332
Naam niet-broedvogel
Behalen met de huidige
beheer-praktijk? Knelpunten Oplossingsrichtingen
Huidige aantallen (seizoensgemiddelden
1999/2000 t/m 2006/2007)
A 056 Slobeend
Waarschijnlijk wel
Geen Niet van toepassing 720
De Waddenzee heeft een slaap- en foerageerfunctie voor de smient. De soort is gebonden aan ondiepten, oeverzones en aangrenzende landerijen. Het zijn planteneters; aan de kust staan diverse algensoorten, groenwieren, zeesla of zeegras op het menu en op de kwelder eten ze behalve kweldergras ook de zaden van vooral zeekraal. Soms zijn er nachtelijke voedselvluchten van kwelders naar het binnenland. Het foerageren doen de smienten vooral ’s nachts, overdag rusten de vogels op het open water. De wintervogels arriveren grotendeels in september en oktober en zijn vooral afkomstig uit Scandinavië en Europees Rusland. In april zijn de meeste vogels weer vertrokken. Vooral in het eerste deel van het najaar/winterseizoen is de smient veel te zien in de Waddenzee, daarna zoekt de soort steeds meer het open agrarische gebied in het binnenland op. In het waddengebied vertoeven smienten vooral op de kwelders en de graslanden van de waddeneilanden (vooral van Texel), op de kwelders van de vastelandskust (vooral van Friesland) en langs het Balgzand.
De krakeend, wintertaling, wilde eend, pijlstaart en slobeend zijn jaarrond aanwezig en komen voor in zowel zoete als zoute wateren. De krakeend komt wel voor in brak water, maar mijdt zoute wateren. In de Waddenzee zijn ze te vinden op de kwelders en in het slikkige intergetijdengebied. De aantallen krakeend, wintertaling, wilde eend en slobeend zijn het hoogst in september t/m november-december. Het voorkomen van de pijlstaart vertoont lage aantallen in mei-juli, de hoogste in oktober-februari, met doortrekpieken in oktober en januari/februari. Belangrijke gebieden van de pijlstaart zijn de Boschplaat en het Balgzand. De krakeend komt binnen de Waddenzee vooral op het Balgzand voor. Voor de slobeend zijn de kust van Wieringen, het Balgzand en de Friese kust de belangrijkste gebieden. Wintertalingen, wilde eenden en pijlstaarten zijn in het waddengebied vooral talrijk in de overgang van de kwelders naar het wad langs de vastelandskust, waar ze foerageren op de zaden van kwelderplanten uit de pionierzone. Het dieet van de krakeend, wintertaling, wilde eend en pijlstaart is grotendeels plantaardig, maar vooral ’s zomers wordt er meer dierlijk voedsel gegeten (slakjes, insecten, garnaaltjes, wormen. De rust- en foerageergebieden overlappen. De brede spatelvormige snavel van de slobeend is speciaal aangepast op het filteren van het wateroppervlak en/of dunne sliblagen om kleine diertjes en zaden te bemachtigen. In de late zomer maken slobeenden de slagpenrui door.
Ecologische vereisten voor het voorkomen van de smient, krakeend, wintertaling, wilde eend, pijlstaart, en slobeend: Voldoende geschikt leefgebied om te rusten, slapen en foerageren ((beschut) open water,
intergetijdengebied, pioniervegetatie, kwelders; binnendijks grasland en landbouwgebied); Voldoende voedselbeschikbaarheid (macroalgen, waterplanten, (kwelder)gras en pioniervegetaties;
en vooral in de zomer voor de krakeend, wintertaling, wilde eend en pijlstaart ook kleine diertjes; voor de slobeend in het bijzonder zoöplankton;
Weinig tot geen verstoring op rust-, rui- (slobeend) en slaaplocaties (smient).
KnelpuntenEr is geen knelpunt voor de smient, krakeend, pijlstaart en slobeend. De geringe aantallen slobeenden in de Waddenzee en de aantalsfluctuaties van de afgelopen decennia doen vermoeden dat factoren buiten de Waddenzee bepalen hoe veel slobeenden hier verblijven. Daarbij volgen de Waddenzee-aantallen ongeveer de landelijke trend. Er zijn aanwijzingen dat de mogelijke oorzaak van deze schommelingen in de broedgebieden in het noorden ligt. Het lijkt echter niet aanemelijk
, - 67 -
334
2336
2338
2340
2342
2344
2346
2348
2350
2352
2354
2356
2358
2360
2362
2364
2366
2368
2370
2372
2374
2376
2378
336
338
dat maatregelen in de Waddenzee bij zouden kunnen dragen aan een eventuele verhoging van de aantallen slobeenden aldaar. Het is niet geheel duidelijk wat het knelpunt voor de wintertaling en wilde eend is. De aantallen wintertaling zijn sinds 1975 gemiddeld genomen afgenomen, maar met grote fluctuaties van jaar op jaar. Voor de wilde eend zijn de aantallen de laatste 5-7 jaren significant achteruitgegaan. Door de verruiging van de kwelders, waar zowel de wintertaling als de wilde eend foerageren, is de geschiktheid van hun foerageergebied binnen de Waddenzee afgenomen. Daarnaast spelen er ook externe factoren (relatief beter worden van andere gebieden, jacht in het buitenland, factoren in broedgebieden).
OplossingsrichtingenHet tegengaan van de verruiging van kweldervegetatie kan gunstig zijn voor de aantallen wintertaling en wilde eend. Ook het behoud van het areaal ‘zilte pionierbegroeiingen’ is vooral van belang voor de voedselbeschikbaarheid van de wintertaling.
Duikeenden Tabel 5.16. Knelpunten, oplossingsrichtingen en huidige aantallen voor de duikeenden (niet-broedvogels) van het Natura 2000-gebied Waddenzee.
Naam niet-broedvogel
Behalen met de huidige
beheer-praktijk? Knelpunten Oplossingsrichtingen
Huidige aantallen (seizoens-
gemiddelden 1999/2000 t/m
2006/2007)A 062 Topper Onduidelijk Onduidelijke factoren,
onvoldoende voedselbeschikbaarheid (jonge mossels), klimaat-
verandering, de-eutrofiëring
Verbetering van voedselbeschikbaar-
heid door verduurzamen/beper-ken visserij, beperken
verstoring door recreatie/visserij
2223
A 063 Eider Waarschijnlijk niet
Onvoldoende voedselbeschikbaarheid,
klimaatverandering, de-eutrofiëring
75624
A 067 Brilduiker
Onduidelijk Onduidelijke factoren, suboptimale
voedselbeschikbaarheid (vis), onvoldoende rust is
aandachtpunt
Verbetering van voedselbeschikbaar-
heid door verduurzamen/beper-
ken visserij
111
A 070 Grote zaagbek
Onduidelijk 58
A 069 Middelste zaagbek
Waarschijnlijk wel
Geen Niet van toepassing 175
Het leefgebied van de topper bestaat uit grote zoete wateren en zoute kustwateren. De in Nederland overwinterende vogels komen vooral uit het Oostzeegebied, maar ook uit IJsland. In de Waddenzee duikt de topper naar tweekleppige schelpdieren (vooral mosselen) in relatief ondiep water dat minder diep is dan 15 meter (met name ’s nachts). De soort komt beperkt voor in de westelijke Waddenzee (boven de Afsluitdijk en West-Friese kust) en is vooral een wintergast. Toppers rusten vaak overdag in compacte groepen en vliegen 's nachts naar voedselgebieden.
De eider is jaarrond aanwezig in Nederland, vrijwel uitsluitend op zout water. Een deel van onze broedvogels trekt vooral in koude winters zuidwaarts en wordt dan vervangen door Deense en Zweedse broedvogels. De voedselgebieden zijn de (litorale en sublitorale) schelpenbanken (< 5 meter) in ondiepe wateren van de kust. Eind mei arriveren de eerste eiders in de Waddenzee om te ruien. Vooral in de
, - 68 -
2380
2382
2384
2386
2388
2390
2392
2394
2396
2398
2400
2402
2404
2406
340
342
winter verblijven grote aantallen eiders in ons land en die concentreren zich ook dan vooral in de Waddenzee. De eiders volgen meestal het getijdenritme. Tijdens laag water rusten ze in gebieden met veel wadplaten (vaak op plaatranden).
In tegenstelling tot veel andere duikeenden is de brilduiker dagactief en dus gevoeliger voor verstoringen door activiteiten die overdag plaats vinden. Vaak concentreren brilduikers zich 's nachts op (zoete) slaapplaatsen in rustige beschutte wateren en vliegen overdag naar de Waddenzee voor voedsel. Ze zijn overal, voornamelijk in geulen, in de Waddenzee in kleine aantallen bijeen te vinden. Het voedsel van de brilduiker is zeer gevarieerd en verschilt regionaal. In de Waddenzee eet de soort voornamelijk kleine kreeftachtigen, schelpdieren en incidenteel zaden en kleine vis.
De middelste en grote zaagbek zijn visetende duikeenden. De grootste aantallen zaagbekken komen in ons land voor in de wintermaanden (oktober-april). De broedgebieden van de soorten liggen vooral in Noordwest-Europa. Deze zichtjagers foerageren in de ondiepe wateren (tot op 3,5 – 7 meter voor middelste zaagbek, tot op 10 meter voor grote zaagbek) op kleine vis. De middelste zaagbek foerageert ook 's nachts. Het zijn doorgaans ‘oogjagers’ en daarom afhankelijk van helder water. De grote zaagbek foerageert soms in grote sociale groepen. De middelste zaagbek rust en slaapt in beschutte bochten of in de luwte van eilanden en dijken, en maakt tevens gebruik van grote gemeenschappelijke slaapplaatsen. De middelste zaagbekken zijn vaak te vinden in de spuikommen bij het Lauwersmeer en nabij de Afsluitdijk, zoals bij Kornwerderzand. Op de Waddenzee worden vooral grote zaagbekken waargenomen als het IJsselmeer dicht ligt door vorst, of met harde zuidelijke winden, dan schuilen ze ten noorden van de Afsluitdijk.
Ecologische vereisten voor het voorkomen van de topper, eider, brilduiker, middelste en grote zaagbek: Voldoende geschikt leefgebied om te rusten en foerageren (open water, intergetijdengebied); Voldoende voedselbeschikbaarheid (eider en topper: schelpdieren van relatief ondiepe bodem;
brilduiker: kleine kreefachtigen, larven van insecten; middelste en grote zaagbekken: kleine vis); Voldoende doorzicht (vooral van belang voor middelste en grote zaagbek); Weinig tot geen verstoring op rustlocatie (open water, plaatranden); Weinig tot geen verstoring op ruilocatie (eider, eind mei). Weinig barrières voor pendelbeweging tussen slaapplaats en foerageergebied (topper en brilduiker).
KnelpuntenEr is geen knelpunt voor de middelste zaagbek. Na een opleving tussen 2001 en 2004 gaan de aantallen eiders weer omlaag. De draagkracht voor de eider wordt in sterke mate bepaald door de aanwezigheid van halfwas en volwassen mosselen en de aanwezigheid van mosselpercelen. De hoeveelheid beschikbare mosselen is minder geworden. Naast de natuurlijke variatie (jaren met goede en slechte broedval) speelt mogelijk ook de de-eutrofiëring een rol waardoor mosselbiomassa afneemt. Ook wordt de mosselstand ongunstig beïnvloed door klimaat-verandering. Naast de afname van voedselbeschikbaarheid spelen ook externe factoren een rol (jacht in Denemarken, slecht broedresultaat in de Scandinavische broedgebieden, trend om steeds meer te overwinteren in de Oostzee omdat deze door zachte winters steeds vaker ijsvrij blijft). Het is niet geheel duidelijk welke factoren het aantal toppers sturen. Net als bij de eider kan een verminderde voedselbeschikbaarheid in de vorm van jonge mossels een rol spelen. Daarnaast worden de landelijke aantallen in belangrijke mate bepaald door de aantallen op het IJsselmeer (afname als gevolg van een verslechterd driehoeksmosselenaanbod) en de hoeveelheid toppers die in de Oostzee overwinteren. Het is niet geheel duidelijk wat het knelpunt is voor de brilduiker of de grote zaagbek. Mogelijk is de voedselbeschikbaarheid (kleine vis) voor de soorten suboptimaal. Ook is lokale verstoring onder andere
, - 69 -
344
2408
2410
2412
2414
2416
2418
2420
2422
2424
2426
2428
2430
2432
2434
2436
2438
2440
2442
2444
2446
2448
2450
2452
2454
2456
346
348
door de garnalenvisserij een aandachtspunt. Daarnaast geldt ook voor beide vogelsoorten dat er steeds meer vogels in de Oostzee overwinteren en dat het leefgebied onvoldoende rustig is. Voor de grote zaagbek kan nog spelen dat de Waddenzee een relatief onbelangrijk gebied is in vergelijking met het IJsselmeer, zodat kleine verschuivingen in de geschiktheid van het IJsselmeer al kunnen leiden tot schommelingen in de Waddenzee-aantallen.
OplossingsrichtingenVoor de eider en waarschijnlijk ook voor de brilduiker en grote zaagbek is de verbetering van de voedselbeschikbaarheid door verduurzaming en beperking van verschillende vormen van visserij van belang. Voor de topper is voldoende voedsel in de vorm van jonge mosselen in de nabijheid van de Afsluitdijk relevant. Verder kan voorkoming van verstoring, met name door waterrecreatie en visserij, de geschiktheid van de Waddenzee voor de draagkracht van eiders en toppers bevorderen, maar dit is minder relevant.
CarnivorenTabel 5.17. Knelpunten, oplossingsrichtingen en huidige aantallen voor de carnivoren (niet-broedvogels) van het Natura 2000-gebied Waddenzee.
Naam niet-broedvogel
Behalen met de huidige beheer-
praktijk? Knelpunten Oplossings-richtingen
Huidige aantallen (seizoensmaxima 1999/2000
t/m 2006/2007)A103 Slechtvalk Waarschijnlijk wel Geen Niet van
toepassing33
De slechtvalk is in het waddengebied een wintergast, doortrekker en recent ook broedvogel. De soort is ’s winters overal langs de vastelandskust te vinden. De Nederlandse winterpopulatie bestaat uit de kleine eigen broedpopulatie en overwinteraars uit Noord-Europa. De slechtvalk heeft zich gespecialiseerd in het vangen van middelgrote vogels, vooral watervogels, zoals eenden en steltlopers. In het stedelijk gebied jaagt de soort op duiven. In het waddengebied vangt hij veel bonte strandlopers. De solitaire overwinteraars zijn plaatsgetrouw en iedere vogel heeft een afgebakend winterterritorium dat wordt verdedigd tegen soortgenoten.
Ecologische vereisten voor het voorkomen van de slechtvalk: Voldoende geschikt leefgebied om te rusten en foerageren Geschikte uitzichtpunten in open landschap (bomen met kale kroon, kunstmatige bouwsels als palen,
hekken, (licht)bakens en rijshoutdammen); Voldoende prooien (middelgrote vogels als eenden en steltlopers).
KnelpuntenEr is geen knelpunt voor de slechtvalk. Gegeven de beschikbare ruimte en de grote aantallen prooien in het waddengebied is de gewenste draagkracht voor een seizoensmaximum van gemiddeld 40 slechtvalken waarschijnlijk wel aanwezig. In overeenstemming daarmee is er in het aantalsverloop van de slechtvalk een stijgende trend te zien, met af en toe kleine schommelingen. Om onduidelijke redenen is de populatie in de Waddenzee in 1997 afgenomen, maar neemt sindsdien weer geleidelijk toe. Behoud van de huidige situatie is voldoende.
SteltlopersTabel 5.18. Knelpunten, oplossingsrichtingen en huidige aantallen voor de steltlopers (niet-broedvogels) van het Natura 2000-gebied Waddenzee.
, - 70 -
2458
2460
2462
2464
2466
2468
2470
2472
2474
2476
2478
2480
2482
2484
2486
2488
2490
2492
2494
2496
2498
350
352
Naam niet-broedvogel
Behalen met de huidige beheer-praktijk? Knelpunten Oplossingsrichtingen
Huidige aantallen (seizoens-
gemiddelden 1999/2000 t/m
2006/2007)A 130 Scholekster Onduidelijk Suboptimale voedselbeschik-
baarheid (schelpdieren), slecht broedresultaat binnen-dijkse agrarische graslanden,
onduidelijke factoren
Herstel kokkelbanken 122638
A 132 Kluut Waarschijnlijk wel
Geen Niet van toepassing 6632
A 137 Bontbekplevier Wel Geen Niet van toepassing 2011
A 140 Goudplevier Onduidelijk Suboptimaal leefgebied (verruiging kwelders en ecologische verarming binnendijkse agrarische
graslanden), jacht in buitenland
Tegengaan verruiging vastelandskwelders
17092
A141 Zilverplevier Wel Geen Niet van toepassing 23834
A 142 Kievit Waarschijnlijk wel
Geen Niet van toepassing 10851
A 143 Kanoet Onduidelijk Onvoldoende voedselbeschikbaarheid
(nonnetjes en kokkels) a.g.v. klimaatverandering
Herstel droogvallende mosselbanken,
continuering monitoren schelpdierenbestand
48660
A 144 Drieteenstrandloper
Wel Geen Niet van toepassing 4288
A 147 Krombekstrandloper
Waarschijnlijk wel
Geen Niet van toepassing Onbekend
A 149 Bonte strandloper
Waarschijnlijk wel
Geen Niet van toepassing 202884
A 156 Grutto Waarschijnlijk wel
Geen Niet van toepassing 1149
A 157 Rosse grutto Wel Geen Niet van toepassing 57214
A 160 Wulp Wel Geen Niet van toepassing 94977
A 161 Zwarte ruiter Waarschijnlijk wel
Oorzaak afname waarschijnlijk buiten
Waddenzee
Niet binnen Waddenzee
1166
A 162 Tureluur Wel Geen Niet van toepassing 17287
A 164 Groenpootruiter
Wel Geen Niet van toepassing 1990
A 169 Steenloper Waarschijnlijk wel
Geen Niet van toepassing 2635
De hoogste dichtheden van scholeksters worden aangetroffen in de buurt van mossel- en kokkelbanken. Het belangrijkste voedsel bestaat uit kokkels, op de voet gevolgd door mosselen, wadpieren en zeeduizendpoten. Tijdens het overtijen en in periodes met wind uit het noordwesten en verhoogde waterstanden worden in binnendijks gelegen graslanden ook wormen gegeten. Scholeksters zijn bovendien plaatsgetrouw ten aanzien van voedsel- en rustgebieden en individuele scholeksters leven in een relatief klein gebied. De individuen die hun voedselgebieden verlaten als gevolg van verstoring, een koude-inval of om andere redenen, kunnen dus niet zonder meer terecht in gebieden waar al andere scholeksters aanwezig zijn. De gezamenlijke rustplaatsen (vaak de eerder genoemde
, - 71 -
354
2500
2502
2504
2506
2508
356
358
hoogwatervluchtplaatsen) liggen in de buurt van de foerageergebieden en bestaan uit rustige, open gebieden, met een lage vegetatie, zoals stranden, zandbanken, kwelders, dijken, graslanden en akkers. Onder andere in het waddengebied concentreren zich na het broedseizoen grote aantallen om te ruien en te overwinteren. Alleen in zeer strenge winters verlaten de scholeksters (deels) Nederland.
De kluut is jaarrond aanwezig in Nederland, maar de meeste vogels trekken ’s winters weg naar het zuiden. In december-februari worden in ons land weinig kluten gezien. Nederland vervult tijdens de trektijd een belangrijke functie als pleisterplaats voor kluten. Deze trek vindt vooral plaats in augustus-november en maart-april. Het voorkomen van doortrekkers, nazomerpleisteraars (inclusief ruiende vogels) en overwinteraars van de kluut is gebonden aan getijdengebieden en in mindere mate aan grote moerasgebieden (Oostvaardersplassen). De hoogste aantallen worden bij Noord-Friesland buitendijks en in de Dollard waargenomen. Kluten zoeken bij voorkeur voedsel, zoals kleine kreeftachtigen, insecten en wormen, op slikkige platen en langs geulranden. In de ruitijd verzamelen de kluten zich op slibrijke intergetijdenplaten zoals die voorkomen in de kwelderwerken en in de Dollard, of in grote ondiepe, vaak beschutte wateren. De rustbiotoop bestaat uit ondiep water. In getijdengebieden bepalen eb- en vloedritme de dagindeling, de vogels ‘overtijen’ dan op hoogwatervluchtplaatsen. Buitendijks rusten kluten tijdens de hoogwaterperioden vooral in grote groepen langs randen van kwelders.
De meeste van de Nederlandse broedende bontbekplevieren trekken in de winter naar het zuiden. De soort is buiten de broedtijd vooral een doortrekker, waarbij de aantallen tijdens de najaarstrek (augustus en september) verreweg het hoogst zijn. In het voorjaar zijn doorgaans twee (maart en mei) doortrekpieken in ons land te onderscheiden. In de winter zijn de aantallen bontbekplevieren in Nederland laag. In het waddengebied zijn de grootste aantallen te vinden langs de Friese Noordkust, rond de Eems-Dollard en op Texel. De meeste vogels volgen het getijdenritme, al foerageert een deel van de vogels ook op de rustplaatsen tijdens hoogwater. De voedselbiotopen zijn de drooggevallen vaak zandige getijdenplaten waarbij de voorkeur uitgaat naar harde bodems in het wad met veel darmwier. Tijdens hoog water ziet men bontbekplevieren vaak ook foeragerend op de kwelders en schorren. Het voedsel van de bontbekplevier bestaat uit zeeduizendpoten, kleine krabben en andere kreeftachtigen, wormen, insecten en wadslakjes. De rustbiotopen of gezamenlijke hoogwatervluchtplaatsen zijn gelegen op zandplaten, stranden, maar ook op kwelders en binnendijks in inlagen of op kale akkers.
De goudplevier is een typische weilandvogel, maar zoekt ook wel op wadplaten of kweldergronden naar bodemfauna. Het is vooral een doortrekker, met pieken in november en maart, lage aantallen in december-januari en is bijna afwezig in mei-juli. Zodra de vorst in Nederland invalt trekken veel goudplevieren verder naar het zuiden. In de Waddenzee komt de goudplevier verspreid voor en met name op Texel, Ameland en in Noord-Friesland buitendijks, en in mindere mate op de Groninger kwelders. De hoogwatervluchtplaatsen zijn buitendijks gelegen hogere kwelders of binnendijkse graslanden of akkers.
De zilverplevier wordt in Nederland alleen aangetroffen als doortrekker en als overwinteraar in kleine tot middelgrote aantallen, vrijwel uitsluitend in intergetijdengebieden. Hij overwintert langs de zeekusten en gebruikt onder andere de Waddenzee als ruigebied. De soort is het hele jaar present, met lage aantallen in juni/juli, sterke doortrekpieken in augustus/september en nog sterker in mei. De zilverplevier komt meer voor langs de eilanden dan langs het vasteland, foeragerend op de platen en komt relatief veel voor in de oostelijke Waddenzee. De zilverplevier zoekt zijn voedsel op drooggevallen getijdenplaten, die zowel slibrijk als zandig kunnen zijn. Hij foerageert voornamelijk als eenling of in kleine groepjes van hooguit 30 individuen en eet vooral zeeduizendpoten en in mindere mate andere soorten wormen en wadslakjes. Sommige zilverplevieren verdedigen langdurig een winterterritorium op het wad. De soort gebruikt
, - 72 -
2510
2512
2514
2516
2518
2520
2522
2524
2526
2528
2530
2532
2534
2536
2538
2540
2542
2544
2546
2548
2550
2552
2554
2556
360
362
gemeenschappelijke hoogwatervluchtplaatsen in open, vlakke en schaars begroeide terreinen nabij de voedselbiotoop.
Nederland ligt aan de noordgrens van het overwinteringsgebied van de kievit en het aantal wintervogels in Nederland is sterk afhankelijk van het weer. Bij vorstinval kunnen vrijwel alle vogels uit ons land verdwijnen maar daarna, zodra de dooi weer invalt, keert vooral laat in de winter een deel terug. Ze kunnen van veraf gelegen broedgebieden afkomstig zijn, zelfs vanuit centraal Rusland. In de nazomer zoekt de kievit ook wel de kwelders in het waddengebied op en incidenteel ook het wad direct onder de kust. De kievit is, net als de andere plevieren, een echte oogjager en heeft een uitgebreid dieet van allerlei ongewervelden, die in of op de bodem leven. Buiten de broedtijd foerageert de kievit bij volle maan ook ’s nachts. In de zomer, vanaf juni, verzamelen zich vele kieviten in ons land om te ruien. Rusten doen groepen kieviten vaak op structuurrijke terreinen, zoals omgeploegde akkers en oude weilanden of op open, nat vlak terrein zoals drooggevallen slikvlakten en ondiep water.
De kanoet is een steltloper die in ons land vrijwel geheel gebonden is aan de zoute getijdengebieden van de Waddenzee en de zuidwestelijke Delta en incidenteel (bijvoorbeeld bij dichtvriezen van de Waddenzee) ook in de Noordzeekustzone. Ze vertonen voorkeur voor grote open wadlandschappen en vormen vaak grote concentraties. Op sommige plaatsen, bijvoorbeeld op Griend, de Richel, Vliehors en het Balgzand, vormen kanoeten groepen van tienduizenden vogels. In de Waddenzee komt de kanoet niet zo veel voor aan de vastelandkust (met uitzondering van Balgzand); overtijers hebben de voorkeur voor afgelegen zandvlakten. In Nederland zijn twee populaties van kanoeten tijdelijk aanwezig. De ene populatie (ondersoort Calidris canutus) trekt in de nazomer door ons land als ze van het broedgebied in centraal Siberië naar de overwinteringsgebieden in West-Afrika vliegt. Bij de terugkeer in omgekeerde richting in het voorjaar pleistert deze populatie nauwelijks binnen onze landsgrenzen en wordt alleen een (zeer snelle) doortrek van langsvliegende vogels vastgesteld. De andere populatie (ondersoort Calidris canutus islandica) broedt in Noord-Canada en Groenland en is van de nazomer tot in mei in ons land om (langdurig) te ‘overwinteren’. De grootste aantallen worden in augustus gesignaleerd. Het gaat dan om een gemengde populatie (van beide ondersoorten). Het voedselbiotoop bestaat uit zandige of slikkige getijdenplaten. De kanoeten vormen bij het foerageren grote compacte groepen die in een enkele getijdencyclus een grote oppervlakte aan wadplaten afzoeken. Omdat hij zich gespecialiseerd heeft in kleine tweekleppigen is de kanoet min of meer gebonden aan getijdenplaten met grote dichtheden aan schelpdieren, vooral nonnetjes, in de bovenste bodemlaag. Omdat kanoeten de schelpdieren in hun geheel doorslikken, mogen de te eten prooien niet groter (tot 2 cm) zijn dan zijn bek hem toestaat. Kanoeten concentreren zich meestal in enkele grote groepen op specifieke rustlocaties: permanent droge, kale hooggelegen zandplaten.
De drieteenstrandloper is een uitgesproken lange-afstandstrekker. In Nederland is de soort doortrekker en (langdurige) wintergast. Met uitzondering van de broedperiode in juni t/m augustus kunnen ze steeds in de Waddenzee worden aangetroffen. De drieteenstrandloper komt vooral voor in de westelijke en in mindere mate in de oostelijke Waddenzee. De vogel ontbreekt nagenoeg langs de vastelandkust. Voor overtijen heeft de soort de voorkeur voor afgelegen zandplaten als Richel, Noorderhaaks, Engelsmanplaat, de Razende Bol, Rottumerplaat, Simonszand en Vliehors. Slibrijke bodems worden vermeden. Drieteenstrandlopers foerageren in kleine groepjes van hooguit enkele tientallen exemplaren langs de vloedlijn. Ze hebben een grote verscheidenheid aan voedsel; ze eten allerlei wormen, kleine kreeftachtigen, insecten en zelfs aas.
Krombekstrandlopers komen in Nederland alleen voor als doortrekkers en worden hier vooral in het najaar waargenomen. De soort foerageert en slaapt in de Waddenzee. Ze zoeken hun voedsel (wormen,
, - 73 -
364
2558
2560
2562
2564
2566
2568
2570
2572
2574
2576
2578
2580
2582
2584
2586
2588
2590
2592
2594
2596
2598
2600
2602
2604
366
368
kleine kreeftachtigen en schelpdieren) in getijdengebieden, op slibrijke, maar wel stevige getijdenplaten, waarop een dun laagje water staat. Voor overtijen heeft de soort de voorkeur voor afgelegen zandplaten als Richel, Noorderhaaks, Engelsmanplaat, Rottumerplaat, Simonszand en Vliehors, maar hij is ook relatief talrijk aan de Friese waddenkust. Krombekstrandlopers ruien tijdens hun verblijf in Nederland (juli-september).
De bonte strandloper komt in Nederland voor als doortrekker en als overwinteraar en het is een van de meest talrijke vogelsoorten in de Waddenzee. De soort is het hele jaar present, met lage aantallen in juni-juli, een breed doortrekpatroon met relatief hoge aantallen in augustus-november en maart-mei. Op sommige plaatsen concentreren zich groepen van enkele tienduizenden bonte strandlopers. Belangrijke concentraties in de Waddenzee komen voor op Griend, Richel en in de Dollard. Op Vlieland en in het oosten van het waddengebied komen relatief hoge dichtheden voor. De voedselbiotopen zijn zandige maar ook zeer slikkige platen in getijdengebieden en alle gradaties daar tussenin. De bonte strandloper foerageert op bodemfauna. Hij eet voornamelijk wormen, en daarnaast ook kleine schelpdieren en kreeftachtigen. Tijdens hoogwater gaat de soort soms door met voedselzoeken op hooggelegen delen van de getijdenplaten, aan de kwelder- of dijkrand of op drassige plaatsen binnendijks. De bonte strandlopers gebruiken doorgaans kwelders, zand- en modderbanken, stranden en inlagen als gezamenlijke hoogwatervluchtplaatsen en deelt die plaatsen vaak met andere vogelsoorten.
Het aantal grutto’s is in ons land verreweg het grootst in maart en april. Dan trekken de grutto’s die broeden in meer noordelijke streken door Nederland. Kleine aantallen IJslandse grutto’s overwinteren in Nederland. In de Waddenzee zijn ze te vinden langs de kust van Wieringen, de Friese kust en de Dollard. Ze foerageren op het wad vermoedelijk op aasgarnalen, wadpieren, zeeduizendpoten en kleine schelpdieren.
De rosse grutto die in Nederland worden aangetroffen is een doortrekker die broedt in arctische gebieden. De soort is in de Waddenzee het hele jaar present, met lage aantallen in juni, doortrekpieken in augustus, april en mei. De hoogste aantallen worden steevast in de westelijke Waddenzee gezien. De soort overtijt veel meer op de eilanden dan langs de vastelandkust op droogblijvende kwelders en zandplaten met lage vegetatiebedekking. Grote concentraties komen vooral voor op afgelegen zandplaten als Griend, Richel, Vlieland, samen met kanoet en bonte strandloper. De rosse grutto gebruikt Nederlandse kustgebieden ook als ruigebieden. Ze foerageren voornamelijk op wormensoorten (wadpier, zeeduizendpoot, schelpkokerworm); zowel de zandige als slikkige wadplaten worden als voedselgebied gebruikt. Tijdens de voorjaarstrek in het waddengebied zijn echter plaatselijk massaal foeragerende rosse grutto’s binnendijks op graslandpercelen te zien, vooral op pas gemaaide percelen, waar ze emelten eten.
De wulp is de grootste Nederlandse steltloper. Nederland is een belangrijk ruigebied. De soort is het hele jaar present, met lage aantallen in mei en juni (broedtijd) en relatief hoge tijdens de najaarstrek in augustus-september. De soort komt zeer verspreid over het gebied voor, maar de Friese kust is relatief belangrijk. Grote aantallen overtijen op het eiland Griend. Hoogwatervluchtplaatsen liggen vaak op kwelders en schorren, zowel in hogere vegetatie als op schaars begroeide plaatsen en zowel diep op de kwelder als langs de kwelderrand. Soms overtijen ze ook op schaars begroeide akkers binnendijks. Vogels die in het binnenland foerageren, vliegen deels naar de kust om te rusten en te slapen. De wulp foerageert zowel op vrij zandige platen als in meer slikkige gebieden, op en langs de randen van mossel- en oesterbanken of op platen met veel geulen. Bij hoogwater foerageert de soort ook verder van de Waddenzee (tot op 20 km afstand) op graslanden. In getijdengebieden bestaat het voedsel uit wormen, jonge strandkrabben (vooral ’s zomers) en andere kreeftachtigen, plaatselijk ook uit schelpdieren (bijvoorbeeld mosselbanken).
, - 74 -
2606
2608
2610
2612
2614
2616
2618
2620
2622
2624
2626
2628
2630
2632
2634
2636
2638
2640
2642
2644
2646
2648
2650
2652
2654370
372
De zwarte ruiter is in Nederland alleen aanwezig als doortrekker en als wintergast in zeer klein aantal. Er is een kleine piek in voorkomen tijdens de voorjaarstrek in mei en een sterke piek tijdens de najaarstrek die al in juli-augustus plaatsvindt. De wintergasten komen van een populatie uit IJsland en zijn van een andere ondersoort dan de doortrekkende vogels die in Afrika overwinteren. De zwarte ruiter komt sterk geconcentreerd voor in de Dollard, langs de vastelandskust en in de rest van het gebied verspreid in kleine aantallen. In de Waddenzee foerageert de zware ruiter voornamelijk op zeeduizendpoten, garnalen, kleine krabben en kleine vissen. De droogvallende mosselbanken zijn een belangrijke voedselbiotoop waar de soort graag in groepsverband voedsel zoekt in plasjes tussen de mosselbulten. De vogel gebruikt gemeenschappelijke rust- en hoogwatervluchtplaatsen. Vaak zijn dat vaste, traditionele locaties. Tijdens hoog water wordt vaak gezamenlijk met bonte strandlopers gerust op stranden en kwelders. Het zijn altijd terreinen met lage vegetaties, zoals die zijn te vinden op randen van kwelders.
Tureluurs zijn in de Waddenzee het hele jaar present, met doortrekpieken in mei en vooral juli-augustus. De tureluur komt zeer verspreid voor over het gehele waddengebied, zowel op de vastelandkust als op de eilanden. De vogels zoeken voedsel op drooggevallen getijdenplaten, met name langs de randen van geulen en prielen, op slikkige platen, in achtergebleven ondiepe plassen en langs de randen van mossel- en oesterbanken. Het voedsel van de tureluur bestaat uit wormen, kleine kreeftachtigen en schelpdieren en wadslakjes. Sommige tureluurs verdedigen winterterritoria op het wad. Rusten doet de soort in rustige open landschappen nabij het voedselgebied als kwelders, binnendijks gelegen graslanden en gebieden met ondiep water en slikranden, zoals inlagen en kreken. Ze gebruiken gezamenlijke hoogwatervluchtplaatsen waarbij ze zich vaak in grote groepen concentreren.
In Nederland is de groenpootruiter vooral een doortrekker in het voor- en najaar. De soort is afwezig van november-maart, met doortrekpieken net als de andere ruiters in mei en vooral juli/augustus. De groenpootruiter komt verspreid voor over de gehele Waddenzee, maar veel minder langs de vastelandkust dan op de eilanden. De beste gebieden zijn onder andere de kwelders van Schiermonnikoog en Terschelling (Groede), Texel (Schorren) en het Balgzand. Ze zoeken hun voedsel op drooggevallen platen, vaak in de omgeving van ondiepe geulen, plasjes en prielen. Groenpootruiters zoeken hun voedsel vaak in groepsverband samen met soortgenoten, andere ruiters of andere steltlopers. Het voedsel van de groenpootruiter vertoont grote verscheidenheid. In getijdengebieden eet hij visjes, garnalen, kleine krabben of wormen. De rustplaatsen variëren. Hier en daar brengen ze de hoogwaterperiode door aan de waterkant samen met tureluurs. Verder dienen ook schaars begroeide kwelders, randen van plassen en inlagen en binnendijkse graslanden als toevlucht en rustplaats.
Veel van de steenlopers die men tijdens het trekseizoen ziet, pleisteren hier kortstondig. De steenloper komt in de hele Waddenzee voor; zwaartepunten liggen op Ameland en Rottum. Het voedselbiotoop zijn stranden en drooggevallen slikken en platen en in het bijzonder de vloedmerken, wiervelden, mosselbanken, stenige taluds van dijken en havens en pieren, vooral als deze begroeid zijn met wieren. De steenlopers eten wormen, krabbetjes, schelpdieren, strandvlooien, aas en ook voedselresten van bijvoorbeeld patat- en viskramen. In de zomermaanden heeft de soort een sterke voorkeur voor darmwier op het wad. In de winter, als de darmwiervelden verdwijnen, verschuift de soort naar de dijken en golfbrekers en daar blijft hij tot in de lente. De rustgebied en hoogwatervluchtplaatsen van de steenloper zijn de taluds van dijken, havens en pieren, stranden en kwelders.
Ecologische vereisten voor het voorkomen van steltlopers (niet-broedvogels): Voldoende geschikt leefgebied om te foerageren (intergetijdengebied, kwelder, dijken); Bij hoogwater droogblijvende kwelders en zandplaten met een lage vegetatiebedekking die als
hoogwatervluchtplaatsen worden gebruikt;
, - 75 -
374
2656
2658
2660
2662
2664
2666
2668
2670
2672
2674
2676
2678
2680
2682
2684
2686
2688
2690
2692
2694
2696
2698
2700
2702
376
378
Voldoende voedselbeschikbaarheid (bodemfauna, kreeftachtigen, ongewervelden, wier, aas, kleine vis);
Weinig tot geen verstoring op rust- en slaaplocatie (kwelder, stranden, zandbanken, graslanden); Weinig tot geen verstoring op ruilocatie (scholekster, kluut, zilverplevier, kievit, drieteenstrandloper,
krombekstrandloper, rosse grutto, wulp, zwarte ruiter).
KnelpuntenEr is geen knelpunt voor de niet-broedvogels kluut, bontbekplevier, zilverplevier, kievit, drieteenstrandloper, krombekstrandloper, bonte strandloper, grutto, rosse grutto, wulp, tureluur, groenpootruiter en steenloper. Binnen de Waddenzee is de voedselbeschikbaarheid voor de scholekster en kanoet niet optimaal. De veel genoemde ‘verworming’ van het wad zou met name voor de kanoet als gespecialiseerde schelpdiereter geen gunstige ontwikkeling zijn. Het aantal droogvallende mosselbanken, kokkels en nonnetjes is met name in de westelijke Waddenzee afgenomen en nog niet hersteld (Imares 2011a; Rijkswaterstaat 2011c). Natuurlijke variatie (jaren met goede en slechte broedval) speelt hierbij een aanzienlijke rol. Mogelijk is ook de de-eutrofiëring van het water van de Waddenzee een factor die heeft bijgedragen tot lagere schelpdierbestanden. Verder lijkt het erop dat de schelpdierstand ook beïnvloed wordt door klimaatverandering. Warme winters blijken nadelig te zijn voor de broedval van mosselen, kokkels en nonnetjes. Voor de scholekster en de goudplevier spelen externe factoren een rol. Over het gehele land nemen de aantallen broedende scholeksters in het agrarisch gebied met grote snelheid af en het is dan ook zeker niet uit te sluiten dat het uitblijven van grotere aantallen doortrekkende en overwinterende scholeksters deels kan worden toegeschreven aan het nog niet op orde zijn van het generiek weidevogelbeleid in Nederland. Wellicht kan ook het achterblijven van de aantallen overwinterende goudplevieren in de Waddenzee ten opzichte van de doelaantallen hier gedeeltelijk aan worden toegeschreven, naast aan het verruigen en verouderen van de kweldervegetaties binnen de begrenzing. De steeds strakker beheerde graslandpercelen met steeds diepere ontwatering worden geleidelijk aan armer aan bodemfauna en derhalve minder aantrekkelijk voor steltlopers, zowel broedend als (in het geval van de goudplevier) doortrekkend en/of pleisterend. Daarnaast vindt er bij goudplevieren in het buitenland ook nog jacht plaats.Recent is zowel in de Waddenzee als landelijk sprake van een lager aantal zwarte ruiters. Er zijn geen aanwijzingen dat het met kwaliteit en draagkracht van het leefgebied voor de zwarte ruiter in de Waddenzee slecht gesteld is. De soort leeft vooral van kleine bodembewonende vissen in de prielen van het wad en de kwelders en daar lijkt weinig aan veranderd te zijn. Mogelijk hebben de gestaag teruglopende aantallen dan ook te maken met verslechteringen in het Scandinavische en Siberische broedgebied of in de Afrikaanse overwinteringsgebieden.
OplossingsrichtingenHet verminderen van de bevissing van de kokkelbanken dichtbij ten zuiden van de waddeneilanden is gunstig voor de scholekster. Het nagestreefde herstel van droogvallende mosselbanken (zie paragraaf 5.2, ‘slik- en zandplaten’) is gunstig voor de scholekster en kanoet. Voor zowel de scholekster als de kanoet dient het monitoren van het schelpdierenbestand te worden gecontinueerd. De verbetering van het broedsucces van de kluut (zie paragraaf 5.4), is ook van belang voor de aantallen niet-broedvogels.Door de verruiging van de vegetatie van vastelandskwelders (noordkust Groningen) tegen te gaan wordt daar geschikt foerageergebied voor de goudplevier gecreëerd.
, - 76 -
2704
2706
2708
2710
2712
2714
2716
2718
2720
2722
2724
2726
2728
2730
2732
2734
2736
2738
2740
2742
2744
2746
380
382
SternsTabel 5.19. Knelpunten, oplossingsrichtingen en huidige aantallen voor de sterns (niet-broedvogels) van het Natura 2000-gebied Waddenzee.
Naam niet-broedvogel
Behalen met de huidige beheer-
praktijk? Knelpunten Oplossings-richtingen
Huidige aantallen (seizoensmaxima
1999/2000 t/m 2006/2007)
A197 Zwarte stern
Waarschijnlijk wel Oorzaak afname waarschijnlijk
buiten Waddenzee
Niet binnen Waddenzee
Onbekend
Binnen de Waddenzee maakt de zwarte stern gebruik van gemeenschappelijke slaapplaatsen op schaars begroeide kwelders en op drooggevallen slik- en zandplaten. Sommige vogels leggen grote afstanden af (60- 80 km) om de slaapplaats te bereiken. De soort is in Nederland vooral een doortrekker. Vanaf eind juli tot begin september trekken grote aantallen zwarte sterns door ons land op weg naar de kust van Afrika, waar ze overwinteren. Het merendeel daarvan trekt daarbij door of over de Waddenzee en het IJsselmeergebied. De Waddenzee heeft een slaapplaatsfunctie, maar ook vele vogels maken er in de nazomer de vleugelrui door. Buiten de broedtijd eten de zwarte sterns voornamelijk vis, maar in aanpassing aan het aanbod ook vliegende insecten zoals onder andere dansmuggen en vliegende mieren. De soort concentreert zich in de nazomer in het IJsselmeergebied, waar hij leeft van zijn stapelvoedsel spiering.
Gedurende een reeks van jaren hebben veel zwarte sterns die in het IJsselmeer foerageerden, geslapen op de hoge platen van de zuidpunt van het Balgzand. Sinds de aanleg van de Kreupel, een kunstmatig vogeleiland in het IJsselmeer ten noorden van Andijk heeft dat eilandje deze functie overgenomen. In vergelijking met het Balgzand ligt het gunstiger ten opzichte van het foerageergebied. Zolang de Kreupel qua rust en openheid geschikt blijft als slaapplaats wordt aangenomen dat de zwarte sterns niet zullen terugkeren naar het Balgzand.
Ecologische vereisten voor het voorkomen van de zwarte stern: Voldoende leefgebied om te rusten, slapen, ruien en foerageren (kwelders en slik- en zandplaten); Voldoende voedselbeschikbaarheid (kleine vis, in het bijzonder spiering); Een doorzicht dat geschikt is om prooien te vangen (niet te gering, maar ook zeker niet te groot); Weinig tot geen verstoring op slaaplocaties (eind juli t/m begin september); Weinig tot geen verstoring op ruilocaties (nazomer); Weinig barrières voor pendelbeweging tussen foerageergebied en rust- /slaapplaats.
KnelpuntenDe behoudsdoelstelling betreft de mogelijkheid om te slapen op een rustige hoge zandplaat in de Waddenzee, dicht bij het IJsselmeer. Het Balgzand, een belangrijke locatie waar de zwarte sterns rusten is afgesloten voor het publiek en stabiel qua hoogteligging. In die zin is de Waddenzee-doelstelling behaald. Landelijk gaat de populatie achteruit. Omdat de zwarte sterns vooral in het IJsselmeer foerageren, worden de aantallen in de Waddenzee mede bepaald door het voedselaanbod in het IJsselmeer. De oorzaak van de negatieve trend en de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding in Nederland ligt zeer waarschijnlijk aan de stand van de spiering in het IJsselmeer.
, - 77 -
384
2748
2750
2752
2754
2756
2758
2760
2762
2764
2766
2768
2770
2772
2774
2776
2778
2780
2782
2784
2786
386
388
Overig
Tabel 5.20. Knelpunten, oplossingsrichtingen en huidige aantallen voor de sterns (niet-broedvogels) van het Natura 2000-gebied Waddenzee.
Naam niet-broedvogel
Behalen met de huidige beheer-
praktijk? Knelpunten Oplossings-richtingen
Huidige aantallen (seizoensmaxima (*)/gemiddelden 1999/2000 t/m
2006/2007)A 034 Lepelaar Wel Geen Niet van
toepassingOnbekend*
A 037 Kleine zwaan
Wel Geen Niet van toepassing
Onbekend*
A048 Bergeend Waarschijnlijk wel Geen Niet van toepassing
36369
De Waddenzee levert voor de lepelaar binnen Nederland de grootste bijdrage en heeft voor niet-broedvogels vooral een functie als slaapplaats en foerageergebied. Verder brengen de lepelaars er een deel van de rui door en bouwen ze reserves op voor de trek naar de Afrikaanse winterkwartieren. Het aantalverloop is sterk gebonden aan de ontwikkelingen in de kolonies. Na de broedtijd verspreidt de soort zich vanaf de eilanden over het gehele waddengebied, onder andere naar het Balgzand. Meer dan de helft van de Nederlandse niet-broedvogels verblijft in het waddengebied met als zwaartepunt het westelijk deel. Lepelaars zoeken zowel overdag als ’s nachts naar voedsel en volgen in het intergetijdengebied het getijdenritme. De lepelaars zoeken hun voedsel in de periode februari t/m april ook veel in ondiepe sloten in het boerenland. Vanaf mei wordt voornamelijk in de Waddenzee gefoerageerd.
Ecologische vereisten voor het voorkomen van de lepelaar (niet-broedvogel): Voldoende foerageergebied (getijdengeul, ondiep water (<40cm)); Voldoende rustgebied (kwelders, ondiepe wadplaten; ondiepe wateren en oevers van binnenwater); Voldoende voedselbeschikbaarheid (kleine vis (o.a. stekelbaarzen), kreeften en garnalen); Weinig tot geen verstoring van rust- en foerageergebied; Weinig tot geen verstoring tijdens rui.
KnelpuntenEr is geen knelpunt voor de lepelaar.
De kleine zwaan slaapt in de Waddenzee, vooral aan de Friese, en in mindere mate de Groninger kust. De slaaplocaties kunnen tot op enkele tientallen kilometers van de foerageergebieden liggen. In Nederland is de kleine zwaan een wintergast (oktober t/m maart). De soort arriveert in oktober vanuit arctisch Rusland en de hoogste aantallen worden in november tot en met januari aangetroffen. Zijn voedselbiotopen zijn bij voorkeur akkers en natte, vaak ondergelopen graslanden met een korte vegetatie. Het is een planteneter met een brede dieetkeus. De meeste kleine zwanen foerageren in het begin van het seizoen in grote ondiepe wateren op de wortelknolletjes van schedefonteinkruid (Lauwersmeer en Randmeren) en op kranswier (Randmeren). Ook het IJsselmeer (nabij de Afsluitdijk) is een belangrijk foerageergebied. Als de waterplanten, vooral de fonteinkruidknolletjes, in de loop van de herfst opraken, schakelt de soort over op oogstresten en gras.
Ecologische vereisten voor het voorkomen van de kleine zwaan: Voldoende gebied om te slapen (kwelder, open water, zomerpolders, zand- en modderbanken) Voldoende foerageergebied (open water, polder, uiterwaard);
, - 78 -
2788
2790
2792
2794
2796
2798
2800
2802
2804
2806
2808
2810
2812
2814
2816
2818
2820
2822
2824
390
392
Voldoende voedselbeschikbaarheid (waterplanten, oogstresten, gras); Geen verstoring van slaaplocatie; Weinig barrières voor pendelbeweging tussen foerageergebied en rust- /slaapplaats.
KnelpuntenEr is geen knelpunt voor de kleine zwaan. Het behoudsdoel omvat voor de Waddenzee alleen de hoeveelheid geschikte slaapplaatsen. Deze doelstelling wordt vrijwel zeker bereikt, aangezien dergelijke plekken overal langs de vastelandskust aanwezig zijn. Exacte aantallen zijn echter onbekend, omdat er momenteel in de Waddenzee nog geen goede slaapplaatstellingen zijn, maar deze zijn wel voorzien voor de komende jaren (SOVON-vogelonderzoek).
De bergeend is een kustvogel die niet duikt, maar grondelend, zwemmend of lopend foerageert op voornamelijk bodemdieren in ondiep water en op slikvlakten. Karakteristiek is een heen en weer zwaaiende halsbeweging waarbij de toplaag van het slib wordt uitgezeefd. De bergeend volgt in het getijdengebied min of meer het getijdenritme, maar concentreert zich nauwelijks op hoogwatervluchtplaatsen en foerageert ook bij hoog water. In Nederland is de soort het gehele jaar door aanwezig, met het zwaartepunt in oktober en november. Na de broedtijd vertoont de bergeend sterke ruitrek, waarbij vogels uit geheel Noordwest-Europa zich traditioneel voor de rui verzamelen in de Duitse Waddenzee. Een groeiend aantal bergeenden ruit echter in de Nederlandse Waddenzee, onder andere bij Wieringen en ten oosten van Griend. Buiten de ruitijd zijn de grootste concentraties te vinden op hooggelegen slikkige gebieden langs de Fries-Groningse kust en op het Balgzand.
Ecologische vereisten voor het voorkomen van de bergeend: Voldoende foerageergebied (zacht sediment of slikken met een dun laagje water); Voldoende voedselbeschikbaarheid (bodemdieren (kleine slakjes, slijkgarnalen, wormen,
schelpdieren en kreeftachtigen), groenwieren, plantenzaden); Weinig tot geen verstoring van rust- en foerageergebied; Geen verstoring tijdens rui.
KnelpuntenEr is geen knelpunt voor de bergeend.
5.6 Ecologische kansen voor de instandhoudingsdoelstellingen in de huidige situatie
NB: onderstaande tekst aangeleverd door RWS letterlijk overgenomen.Er zijn in de Waddenzee knelpunten door het niet op orde zijn van de ecologische vereisten van habitattypen en soorten. Er ligt een opgave om de in paragraaf 5.2 tot en met paragraaf 5.5 gesignaleerde knelpunten aan te pakken en de instandhoudingsdoelstellingen te bereiken en/of in stand te houden. In paragraaf 5.2 tot en met paragraaf 5.5 zijn vele oplossingsrichtingen per doel of combinatie van doelen aangegeven. In de Waddenzee wordt daarbij prioriteit gegeven aan de verbeterdoelen en de behoudsdoelen met een negatieve trend. In het algemeen hebben de habitattypen de grootste prioriteit, omdat met de verbetering van de kwaliteit van de habitattypen tevens de kwaliteit van de leefgebieden van (vogel)soorten kan worden verbeterd.
In het beheerplanproces is naar voren gekomen dat de in de aanwijzingsbesluiten geformuleerde verbeterdoelstellingen voor de habitattypen ‘permanent overstroomde zandbanken’ bij ongewijzigd beleid
, - 79 -
394
2826
2828
2830
2832
2834
2836
2838
2840
2842
2844
2846
2848
2850
2852
2854
2856
2858
2860
2862
2864
2866
2868
2870
2872
396
398
en beheer voor en van de gebieden zeer lastig realiseerbaar zullen zijn. Dit heeft vooral te maken met het feit dat in beide gebieden menselijke activiteiten plaatsvinden met een duidelijke negatieve impact op het natuurlijk functioneren van de waterbodem. Het is dan ook noodzakelijk om al in de eerste beheerplanperiode een serieuze aanvang te nemen met de regulering van bodemberoerende activiteiten als bepaalde visserijvormen en activiteiten gelieerd met zandwinning, kustsuppletie, baggeren en verspreiden van specie op een zodanige wijze dat een verdere kwaliteitsverslechtering van dit habitattype wordt voorkómen, zodat verbetering op langere termijn mogelijk blijft.
Voor veel instandhoudingsdoelstellingen zijn zeker goede kansen aanwezig voor verbetering en in enkele gevallen zijn maatregelen reeds in gang gezet. Hierna wordt op hoofdlijnen aangegeven voor welke doelen en globaal op welke locaties (of in welke zones) doelrealisatie kansrijk is. In hoofdstuk 8 (Overzicht maatregelen en doelbereik) is dit meer in detail opgenomen.
Permanent overstroomde zandbankenHerstel van meerjarige sublitorale mosselbanken in de westelijke Waddenzee, op basis van het Mosselconvenant (transitieproces mosselzaadvisserij). Met in 2020 als uiteindelijke resultante de aanwezigheid en ongestoorde ontwikkeling van mosselbanken in diverse stadia van ontwikkeling en een betere voedselvoorziening van de eider.Verbetering van de kinderkamerfunctie (vis) van de Waddenzee is mogelijk door vermindering van bodemberoering en bijvangst (verduurzaming garnalenvisserij). Gedacht wordt onder andere aan sluiting van een aantal gebieden.Benutting van kansen voor herstel van zoet-zoutgradiënten langs de Afsluitdijk in kader van het project verbetering spuicapaciteit IJsselmeer, met betere mogelijkheden voor passage van trekvissen van de Afsluitdijk naar de grote binnenwateren.
Slik- en zandplatenStimulering uitbreiding zeegrasvelden -als bio-bouwers- op droogvallende wadplaten, door uitzaai-experimenten.Een mogelijke zoet-zoutgradiënt aan de westzijde van de Afsluitdijk kan op Balgzand-Breehorn een stimulans zijn voor ontwikkeling van zeegras.
Kweldergebieden (H1310A, H1320, H1330A)Knelpunt op de wat oudere en hogere kwelders is verruiging van de vegetatie. Mogelijk ontbreken op termijn ook kwelders waarin alle successtadia nog in voldoende mate voorkomen. Er zijn goede kansen voor terugdringen van de climax-vegetatie op de vastelandskwelders, met name in Noord-Groningen door meer begrazing met vee, en met een samenspel van verschillen in ontwatering en beweidingsdruk. Op termijn is langs de noordkust van Groningen mogelijk ook kans op verjonging kwelder door lokale ontgraving van de bovenlaag van de kwelder.Verjonging van de vegetatiestructuur van kwelders met grootschalige gradiënten is kansrijk door verkweldering van enkele (iets lager gelegen) zomerpolders in Noordwest-Friesland (KRW-maatregel)
Duinhabitattypes (en eilandkwelders)Maximale natuurlijke dynamiek door het onbelemmerd laten doorstuiven van zand en toestaan van ‘wash-overs’ is positief voor de instandhouding van de kwaliteit van de duinhabitats en de achtergelegen eilandkwelders. Dit beleid van dynamisch kustbeheer is bestaand beleid op Rottum en op de uiteinden van sommige Waddeneilanden en dient te worden voortgezet.Door kustsuppleties wordt voldoende ruimte geschapen voor de ontwikkeling van groene stranden, embryonale duinen en duinvalleien.
, - 80 -
2874
2876
2878
2880
2882
2884
2886
2888
2890
2892
2894
2896
2898
2900
2902
2904
2906
2908
2910
2912
2914
2916
2918
2920
2922400
402
Visdief en noordse sternDeze soorten hebben langs de vastelandskust veel last van predatie door de vos. Een korte vegetatiestructuur en afrasteringen helpen in geringe mate, maar is vaak niet afdoende. Indien dit nodig blijkt uit analyse van de voedselbeschikbaarheid van de visdief, is realisatie van nieuw, vosvrij broedhabitat langs de vastelandskust, met name omgeving Afsluitdijk, een goede en duurzame oplossing. Bij voorkeur bij bestaande kunstmatige structuren (dammen, havens) om in overeenstemming met het waddenzeebeleid zo min mogelijk in te grijpen in de morfologie van het gebied. In gebieden waar geschikte broedlocaties om andere reden, bij voorbeeld door toegenomen bebouwing, verloren zijn gegaan ligt het voor de hand om andere plekken in de buurt geschikt te maken. Vanuit dat gezichtspunt zijn plannen geopperd om een broedlocatie aan te leggen nabij de havendam Delfzijl.
Scholekster en eiderEen betere (meer ongestoorde) ontwikkeling van schelpdierbanken op wadplaten in de zones dicht onder de waddeneilanden is van belang als foerageergebied voor deze soorten dichtbij de nestlocaties. De kokkelbanken dichtbij de eilanden worden ontzien door de handkokkelaars, in kader van gemaakte afspraken in 2011
Kiekendieven en velduilEen meer open duingebied en duinvalleien op de Waddeneilanden zorgt voor verbetering van het foerageergebied van deze soorten in de Waddenzee. Toevoegen meer dynamiek en begrazing in duingebieden op de eilanden biedt oplossing op iets langere termijn.
PlevierenDe kansen voor de broedvogels strand- en bontbekplevier worden verbeterd door verdere toename van kustdynamiek in de zeereep en de bijbehorende pioniervegaties. Het zorgen voor meer rust in de potentiële broedgebieden vóór de aanvang van het broedseizoen op de uiteinden van sommige Waddeneilanden is hierbij een voorwaarde.
Broedlocaties en hoogwatervluchtplaatsen (algemeen)Aanleg van broedlocaties en hoogwatervluchtplaatsen in de omgeving van de Afsluitdijk biedt kans op extra verbetering van het leefgebied van met name bepaalde soorten sterns en plevieren. In de westelijke Waddenzee komen dergelijke locaties langs de randen van het gebied thans relatief weinig voor.
, - 81 -
404
2924
2926
2928
2930
2932
2934
2936
2938
2940
2942
2944
2946
2948
2950
2952
2954
2956
406
408
6 INSTANDHOUDINGSMAATREGELEN
In hoofdstuk 5 zijn per instandhoudingsdoelstelling de knelpunten in de ecologische vereisten met mogelijke oplossingsrichtingen aangegeven. Dit hoofdstuk omvat de specifieke instandhoudingsmaatregelen die gericht zijn op (aangepast) inrichting en herstel van de habitattypen en leefgebieden van soorten.
6.1 Inleiding
Maatregelen ten aanzien van beheer zijn opgenomen in hoofdstuk Aanvullend op de instandhoudingsmaatregelen zijn voorwaarden en maatregelen nodig om schadelijke effecten van activiteiten te voorkomen en beperken. In hoofdstuk 7 zijn de effecten van de huidige activiteiten op de instandhoudingsdoelstellingen beschreven inclusief de mitigerende voorwaarden en voorschriften die nodig zijn om de instandhoudingsdoelstellingen zoveel mogelijk te bereiken danwel in stand te houden.
Instandhoudingsmaatregelen zijn nodig om de instandhoudingsdoelstellingen te behalen en tussentijdse verslechtering van de kwaliteit van habitattypen en leefgebieden van soorten te voorkomen. In de Waddenzee hebben de knelpunten om de instandhoudingsdoelstellingen te bereiken voornamelijk betrekking op voedselbeschikbaarheid voor watervogels, verruiging van duin- en kweldervegetatie, onnatuurlijke zoet-zoutgradiënten, predatie, onvoldoende migratiemogelijkheden voor trekvissen, aanwezigheid van geschikte broedgebieden en de aanwezigheid van rust en ruimte. Om deze knelpunten op te lossen zijn naast eventuele aanpassingen aan activiteiten (zie hoofdstuk 7) instandhoudingsmaatregelen nodig, Het totale pakket instandhoudingsmaatregelen voor de Waddenzee is een combinatie van reeds geplande maatregelen uit vastgesteld beleid (6.2.1) en maatregelen die nieuw zijn met ingang van dit beheerplan (6.2.2).
Aan het eind van de eerste beheerplanperiode zal een evaluatie plaatsvinden van de staat van instandhouding van de doelen, mede in relatie tot de uitgevoerde instandhoudingsmaatregelen. Dit ter voorbereiding van het tweede beheerplan, waarin nieuwe maatregelen kunnen worden opgenomen en reeds bestaande maatregelen kunnen worden aangepast.
6.2 Beschrijving instandhoudingsmaatregelen
Een deel van de maatregelen zijn gelden vanaf de periode vanaf 2009 (jaar van aanwijzing Natura 2000-gebied Waddenzee) en een ander deel is nieuw met ingang van dit beheerplan. In onderstaande subparagrafen worden beide categorieën toegelicht. In bijlage 9 is een genummerd overzicht opgenomen van alle instandhoudingsmaatregelen, mitigerende maatregelen, voorwaarden en voorschriften die relevant zijn voor de Waddenzee. De nummers bij onderstaande maatregelen corresponderen met de nummers uit de tabel in bijlage 9. In Tabel 8.21 in hoofdstuk 8 zijn alle maatregelen, voorwaarden en vergunningvoorschriften opgenomen die nieuw zijn vanaf het moment van de aanwijzing.
6.2.1 Instandhoudingsmaatregelen uit reeds vastgesteld beleid
Instandhoudingsmaatregelen uit reeds vastgesteld beleid (maatregelen voorzien vanaf september 2009) betreffen in de Waddenzee met name maatregelen vanuit de Kaderrichtlijn Water (KRW). Daarnaast zijn er overige maatregelen die uitgevoerd worden door verschillende beheerders en samenwerkings-verbanden. Een groot deel van de laatste maatregelen zijn gefinancierd vanuit het Waddenfonds.
, - 82 -
2958
2960
2962
2964
2966
2968
2970
2972
2974
2976
2978
2980
2982
2984
2986
2988
2990
2992
2994
2996
2998
3000410
412
De reeds geplande maatregelen betreffen ingrepen die ten goed komen aan de kwaliteit van kwelders met name langs de vastelandskust. Er wordt gewerkt aan de verbetering van vismigratie vooral in de buurt van de Afsluitdijk. De overige maatregelen hebben het doel de kwaliteit van het habitattype ‘slik- en zandplaten’ en ‘permanent overstroomde zandbanken’ te verbeteren.
KRW-maatregelen (2010-2015) die bijdragen aan Natura 2000-doelstellingenVoor de KRW worden in de periode 2010-2015 maatregelen genomen die bijdragen aan het realiseren van de Natura 2000-doelen: Herstel kwaliteit kweldervegetatie door verkweldering zomerpolders in Friesland (200 hectare) (#50a).
Langs de Friese kust liggen goede mogelijkheden om het kwelderareaal in kwaliteit te verbeteren door het verkwelderen van de buiten de zeedijk gelegen zomerpolders (verjonging vegetatie door relatief lage ligging zomerpolders). Een deel van de verkweldering van de zomerpolders van Noord-Friesland Buitendijks vindt plaats in deze beheerplanperiode. Deze maatregel is ten behoeve van de doelstellingen: ‘zilte pionierbegroeiingen – zeekraal’, ’slijkgrasvelden’, ‘buitendijkse schorren en zilte graslanden’, visdief, noordse stern, bontbekplevier, kluut, steltlopers van de hoogwatervluchtplaatsen, wintertaling en wilde eend.
Aanleg zoet-zoutgradiënt, zoetwateruitstroom Hallumer Ryt (# 51). Deze maatregel is ten behoeve van de doelstellingen: ‘zilte pionierbegroeiingen – zeekraal’, ’slijkgrasvelden’, ‘buitendijkse schorren en zilte graslanden’.
Herstel van de kwaliteit van slik- en zandplaten: stimulering uitbreiding zeegrasvelden (door uitzaaien) (#54a). Er vindt een proef plaats met verspreiding van zeegraszaad voor de ontwikkeling van zeegrasvelden op kansrijke locaties. Deze maatregel is ten behoeve van de doelstellingen: ‘slik- en zandplaten’, foeragerende steltlopers en de bergeend.
Kennisopbouw gericht op relaties slibhuishouding, vertroebeling en ecologie (model) (#55).Deze maatregel is ten behoeve van de doelstellingen: ‘permanent overstroomde zandbanken’, ‘slik- en zandplaten’, de eider, aalscholver, visdief en noordse stern.
Verbetering vismigratie IJsselmeer – Waddenzee, aanleg van twee vispassages in de Afsluitdijk (#58). Deze maatregel is ten behoeve van de doelstellingen: zeeprik, rivierprik en fint.
Overige instandhoudingsmaatregelen die bijdragen aan Natura 2000-doelstellingen Publieksbegeleiding betreding schor Den Oever met aanvullende middelen (# 43).
Het schor bij Den Oever wordt in overeenstemming met de ideeën van de regio meer actief beheerd voor een optimale hoogwatervluchtplaatsfunctie met publieksbegeleiding. Deze maatregel is ten behoeve van de doelstellingen:’buitendijkse schorren en zilte graslanden’ visdief, noordse stern, en steltlopers op de hoogwatervluchtplaats (onder andere bontbekplevier, scholekster, kanoet, kluut).
Flexibeler damonderhoud in de kwelderwerken van Friesland (#44a)In de kwelderwerken in Friesland wordt er flexibeler omgegaan met het rijshoutdamonderhoud, ten einde een meer natuurlijke overgang van kwelder naar wad te creëren, met name aan de west0 en oostzijde van de kwelderwerken. Deze maatregel is ten behoeve van de doelstellingen: ‘buitendijkse schorren en zilte graslanden’, ‘zilte pioniervegetaties – zeekraal’ en ‘slijkgrasvelden’.
Herinrichting kwelder Noord-Groningen voor herstel kweldervegetatie (# 48). Er wordt een vermindering van verruiging beoogd, voornamelijk door een meer gevarieerde begrazing. Er is geen actieve verbetering van de ontwatering, maar deze is beperkt tot watergangen die zonder beheer open blijven. Deze maatregel is ten behoeve van de doelstellingen ‘buitendijkse schorren en zilte graslanden’, de visdief, noordse stern, bontbekplevier, kluut, steltlopers op de hoogwatervluchtplaatsen, wintertaling en wilde eend.
Herstal afslag schorren Balgzand (Van Ewijcksluisschor en Compensatieschor) (# 49).
, - 83 -
414
3002
3004
3006
3008
3010
3012
3014
3016
3018
3020
3022
3024
3026
3028
3030
3032
3034
3036
3038
3040
3042
3044
3046
3048
416
418
Een deel van het verloren oppervlak schorren wordt hersteld en het beheer van de kwelders van de kop van Noord-Holland blijft primair gericht op het behoud van broedplaatsen en hoogwatervluchtplaatsen. Deze maatregel is ten behoeve van de doelstellingen: ‘buitendijkse schorren en zilte graslanden’, de visdief, noordse stern, bontbekplevier, kluut, en de steltlopers op de hoogwatervluchtplaatsen.
Kennisopbouw optimalisering begrazing voor natuurwaarden in vastelandskwelders door middel van monitoringsonderzoek in Noord-Friesland Buitendijks (# 52). Deze maatregel is ten behoeve van de doelstellingen: ‘buitendijkse schorren en zilte graslanden’, de visdief, noordse stern, bontbekplevier, kluut, en de steltlopers op hoogwatervluchtplaatsen.
Kennisopbouw dat gericht is op het stimuleren van de ontwikkeling van stabiele mosselbanken (samenwerkingsverbanden Mosselwad en Waddensleutels) (#54b).Deze maatregel is ten behoeve van de doelstellingen: ‘permanent overstroomde zandbanken’, ‘slik- en zandplaten’, de eider, topper, scholekster, kanoet en steenloper.
Klimaatbuffer Zuidwest Ameland, verkenning en instandhouding Feugelpôle (#56).Nabij de Feugelpôle migreert een geul (het Borndiep) steeds verder in oostwaartse richting en hierdoor dreigt het gebied, een belangrijke broedvogellocatie voor sterns, verloren te gaan. Deze maatregel is dus van belang voor het instandhouden van voldoende broedhabitat voor sterns (noordse stern, visdief, grote stern). Daarnaast liften andere soorten (zoals plevieren) en het habitattype ‘buitendijkse schorren en zilte graslanden’ mee.
Verbetering vismigratie: aanleg vispassages Zwarte Haan, Noordpolderzijl, Spijksterpompen, Drie Delfzijlen, Nieuwe Statenzijl (#58). Deze maatregel is ten behoeve van de doelstellingen: zeeprik, rivierprik en fint.
6.2.2 Instandhoudingsmaatregelen, nieuw met ingang van dit beheerplan
Aanvullend op de reeds geplande instandhoudingsmaatregelen worden voor deze beheerplanperiode instandhoudingsmaatregelen voorzien die noodzakelijk zijn voor het behalen van doelstellingen ten aanzien van de broedvogels visdief, noordse stern, strandplevier en bontbekplevier en de verbetering van kwaliteit van ‘buitendijkse schorren en zilte graslanden’.
Creëren rustig broedgebied door proactief afsluiten eilandkweldersIn deze beheerplanperiode is er een uitbreiding van het preventief afsluiten van (potentiële) broedgebieden binnen verschillende eilandkwelders (#47). Het betreft een afsluiting van gebieden in het kader van artikel 20 van de Natuurbeschermingswet. Er wordt gezoneerd in ruimte en tijd en er een onderscheid in voertuigen en wandelaars op strandvlaktes. Het betreft de locaties Oerd en Hon op Ameland, Noordvaarder en Koffieboonplaat op Terschelling. Deze maatregel is ten behoeve van de doelstellingen strandplevier en bontbekplevier.
Herstel kwaliteit en uitbreiding kweldervegetatie vastelandskwelders In de eerste beheerplanperiode zijn maatregelen voorzien ter verbetering van de kwaliteit van het habitattype ‘buitendijkse schorren en zilte graslanden’: In Noord-Groningen wordt er in de geëxperimenteerd met een meer indirecte (natuurlijke) ontwatering
in de kwelderwerken door uitwateringssystemen met elkaar te combineren (#41) en wordt er meer diversiteit van kweldervegetatie beoogd (minde verruiging) door meer en gevarieerde begrazing in te zetten (#42). De beweiding wordt herzien op basis van de uitgangspunten van het reeds gepubliceerde kwelderherstelplan van Het Groninger Landschap samen met de Vereniging van Oevereigenaren en Gebruikers, Natuurmonumenten en de Stichting Behoud Natuur en Landelijk Gebied.
, - 84 -
3050
3052
3054
3056
3058
3060
3062
3064
3066
3068
3070
3072
3074
3076
3078
3080
3082
3084
3086
3088
3090
3092
3094
3096
420
422
In Noord-Friesland Buitendijks wordt de begrazing van kwelders, mede op basis van de resultaten van monitoringsonderzoek, geoptimaliseerd. Dit betekent ten dele ook kleine permanent onbeweide gebieden (#42).
In aanvulling op de KRW-maatregel ‘verkweldering zomerpolders’ (#50a) worden in deze gebieden de niet-functionele zomerkades verwijderd. Dit geeft een meer natuurlijk kwelderbeeld en kan tevens een vermindering in het voorkomen van de predatoren vossen en ratten betekenen, omdat de kades niet meer kunnen worden gebruikt als looproute of nestlocaties voor deze soorten. Bildtpollen en Noorderleeg worden vervolgens beweid met vee in grote beweidingseenheden (oppervlakte). Door de verschillen in ontwateringstoestand en beweidingsintensiteit worden in de te ontpolderen gebieden grootschalige gradiënten in kweldervegetatie verwacht.
Verder wordt er ter verbetering van het draagvlak voor het verkwelderen van de zuidzijde van de Paezumerlannen, een analyse gemaakt waarin de huidige natuurwaarden worden vergeleken met de toekomstige verwachte natuurwaarden (#50b).
Voor de tweede beheerplanperiode is een verjonging van de vegetatie van een deel van de Groningse vastelandskwelders beoogd door het lokaal afgraven van de bovenlaag in de kwelderwerken (#60). Het tijdstop van uitvoering van deze maatregel is sterk afhankelijk van de mogelijkheid om ‘werk-met-werk’ te maken, bijvoorbeeld bij dijkverzwaring of aanleg vluchtroutes voor vee. Hierdoor kan de uitvoering ook (deels) plaatsvinden in de eerste of derde beheerplanperiode.
Bovenstaande maatregelen ten aanzien van het herstel en uitbreiding van kwelderkwaliteit komt ten goede aan de doelstellingen ‘zilte pionierbegroeiingen – zeekraal’, ’slijkgrasvelden’, ‘buitendijkse schorren en zilte graslanden’, visdief, noordse stern, bontbekplevier, kluut, steltlopers van de hoogwatervluchtplaatsen, wintertaling en wilde eend.
Kwaliteit leefgebied visdief en noordse stern In de eerste beheerplanperiode wordt een analyse uitgevoerd naar de voedselsituatie rond bekende
en potentiële broedlocaties van de visdief en noordse stern (#57). Dit is van belang, omdat de trends in voorkomen afnemend zijn en meer informatie nodig is, voordat maatregelen doeltreffend kunnen worden. Afhankelijk van het resultaat van de analyse, kan deze worden gevolgd door een verkenning naar geschikte locaties langs de vastelandskust nabij de Afsluitdijk waar aanleg van ‘vosvrije’ broedlocaties doeltreffend is. Als er geschikte locaties worden geïdentificeerd, kunnen eventueel deze broedlocaties in de tweede beheerplan periode worden aangelegd, of eerder indien haalbaar. Deze aanleg vindt bij voorkeur plaats bij bestaande kunstmatige structuren (dammen, havens) om in overeenstemming met het waddenbeleid zo min mogelijk in te grijpen in de morfologie van het gebied.
Waar geschikte broedlocaties om andere redenen verloren zijn gegaan, bijvoorbeeld door toegenomen bebouwing of toegenomen drukte, ligt het voor de hand om andere plekken in de buurt geschikt te maken. Vanuit dat gezichtspunt zijn plannen geopperd om een geïsoleerde broedlocatie aan te leggen nabij de havendam van Delfzijl (zie onder andere Groningen Seaports (2007)). Ook in zulke gevallen geldt dat moet worden gezocht naar broedlocaties die zonder noemenswaardige ingrepen in de morfologie tot stand kunnen komen, en dat uit voorafgaande analyse is gebleken dat er geen mogelijkheden zijn om de draagkracht voor visdieven en noordse sterns vanuit andere kolonies te benutten en te verbeteren.
Een onderzoek naar de voedselbeschikbaarheid van visetende watervogels als aalscholver en grote stern (# 59) is gewenst, maar niet noodzakelijk omdat de doelrealisatie ook zonder deze verkenning in beeld blijft. Wanneer onderzoek voor deze soorten gecombineerd kan worden met de analyse van de voedselbeschikbaarheid van de visdief en noordse stern wordt dit meegenomen, anders wordt dit laatste onderzoek doorgeschoven naar de tweede beheerplanperiode.
, - 85 -
424
3098
3100
3102
3104
3106
3108
3110
3112
3114
3116
3118
3120
3122
3124
3126
3128
3130
3132
3134
3136
3138
3140
3142
3144
426
428
7 EFFECTEN VAN HUIDIGE ACTIVITEITEN OP DE INSTANDHOUDINGS-DOELSTELLINGEN
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de effecten van de huidige activiteiten in de Waddenzee op de instandhoudingsdoelstellingen en welke voorwaarden of mitigerende maatregelen van belang zijn om significante effecten te voorkomen.
7.1 Inleiding
Verreweg de meeste activiteiten zijn niet vergunningplichtig en hebben geen effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Of een activiteit al dan niet vergunningplichtig is, is bepaald door het daartoe bevoegde gezag in de zin van de Nbwet. Dit oordeel vormt het uitgangspunt voor het beheerplan. Niet vergunningplichtige activiteiten kunnen ongewijzigd doorgaan en zijn niet aan specifieke voorwaarden gebonden. Bij vergunningplichtige activiteiten kan er voor worden gekozen om deze via het beheerplan vrij te stellen van Nbwet-vergunningplicht. Activiteiten zijn geschikt om vrijgesteld te worden in een beheerplan als zij redelijk uniform zijn en de voorwaarden niet verschillen. Redenen om activiteiten door middel van een Nbwet-vergunning te (blijven) reguleren zijn: Omvang, locatie en aard van de activiteit zijn niet goed te overzien gedurende de beheerplanperiode; Er kunnen grote wijzigingen optreden als gevolg van bijvoorbeeld (her-)berekening van quota, andere
locatie, etc.; De activiteit is momenteel in discussie (bezwaren, beroepen).
Belangrijke motivatie bij de overweging om een activiteit in het beheerplan dan wel via Nbwet-vergunning te reguleren: Is de omvang, locatie en aard van de activiteit goed te overzien gedurende de planperiode? Kunnen er grote wijzigingen optreden als gevolg van bijvoorbeeld (her-)berekening quota, andere
locatie, etcetera?; Is de activiteit momenteel in discussie (bezwaren, beroepen)?; Activiteiten die nu zonder Nbwet-vergunning plaatsvinden worden in principe gereguleerd in het
beheerplan; In beheerplan reguleren is een brede maatschappelijke wens.
Voor de beslissing om een activiteit te reguleren via beheerplan of vergunning Nbwet is tevens contact geweest met de initiatiefnemer (gebruiker).
Voor zover in onderstaande opgaven is aangeven dat een activiteit niet in beheerplan (maar via NBwet-vergunning) gereguleerd dient te worden, geldt daarbij dat voor deze activiteit in het beheerplan zo mogelijk wel een kaderstelling is opgenomen wordt voor de vergunningverlening. De verwachting is dat hierdoor de vergunningverlening ‘soepeler’ kan verlopen.
Activiteiten die nu zonder Nbwet-vergunning plaatsvinden worden in principe in het beheerplan vrijgesteld.De vrijstellingen van Nbwet-vergunningplicht betreffen alleen de reeds plaatsvindende activiteiten in hun huidige vorm, omvang en tijd. Als er sprake is van uitbreiding van deze activiteiten dan zijn die uitbreidingen wel vergunningplichtig.
, - 86 -
Voor alle activiteiten geldt de algemene voorwaarde dat de activiteiten in aard, omvang, locatie, intensiteit en tijd niet in betekenende mate wijzigen ten opzichte van de getoetste situatie.
3146
3148
3150
3152
3154
3156
3158
3160
3162
3164
3166
3168
3170
3172
3174
3176
3178
3180
3182
3184
3186
3188
3190
430
432
Van bepaalde activiteiten in de Waddenzee is het niet uit te sluiten dat er negatieve effecten zijn voor de instandhoudingsdoelstellingen. Hiervoor zijn aanvullende voorwaarden of mitigerende maatregelen nodig om te voorkomen dat deze activiteiten het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen in de weg staan. Als voldaan wordt aan de aanvullende voorwaarden en de mitigerende maatregelen worden uitgevoerd kunnen de betreffende activiteiten gewoon doorgang vinden. In onderstaande paragrafen zijn de huidige activiteiten ingedeeld in de volgende vier categorieën:1. Vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten, zonder specifieke voorwaarden;2. Vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten, mét specifieke voorwaarden;3. Vergunningplichtige activiteiten die (afzonderlijk) vergund blijven;4. Niet-vergunningplichtige activiteiten, wel mitigatie vereist.
Categorie 1 - Vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten, zonder specifieke voorwaardenOnder deze categorie vallen activiteiten die op grond van de Natuurbeschermingswet vergunningplichtig zijn, maar die door middel van dit beheerplan zijn vrijgesteld van vergunningplicht. Deze activiteiten kunnen in hun huidige vorm en omvang doorgang hebben onder de generieke voorwaarde dat de activiteiten in aard, omvang, intensiteit en tijd niet in betekenende mate wijzigen ten opzichte van de getoetste situatie.
Categorie 2 - Vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten, mét specifieke voorwaardenHieronder worden de activiteiten opgenomen die via het beheerplan worden vrijgesteld van de Natuurbeschermingswet vergunningplicht, maar die binnen de potentiële bandbreedte in hun huidige omvang wel een significant effect kunnen hebben op de Natura 2000 instandhoudingsdoelstellingen. De vrijstelling is daarom bovendien ook aan specifieke voorwaarden verbonden, die veelal zijn gebaseerd op de tijdens het opstellen van dit beheerplan geldende vergunningvoorschriften. Houdt men zich niet aan deze voorwaarden, dan wordt de activiteit wel weer vergunningplichtig en kan er direct op worden gehandhaafd.
Categorie 3 - Vergunningplichtige activiteiten die (afzonderlijk) vergund blijvenEr zijn ook vergunningplichtige activiteiten die niet zijn vrijgesteld in dit beheerplan en dus gewoon vergund blijven. Voor de handhaving van vergunde activiteiten verandert er niets als gevolg van het beheerplan. Vergunninghouders moeten zich blijven houden aan de vergunningvoorschriften. Doet men dat niet, dan wordt artikel 19d lid 1 van de Natuurbeschermingswet overtreden.
Categorie 4 - Niet-vergunningplichtige activiteiten, wel mitigatie vereist Huidige activiteiten kunnen, al dan niet in combinatie met andere activiteiten een effect hebben. Indien deze effecten alsnog een verslechterend of significant verstorend effect hebben, dienen in het beheerplan mitigerende maatregelen genomen te worden waardoor deze effecten worden voorkomen of beperkt, zodat ze niet meer significant zijn.
De aanvullende voorwaarden bij de 2e categorie activiteiten en de mitigerende maatregelen voor de 4e
categorie activiteiten zijn in dit hoofdstuk opgenomen onder respectievelijk paragraaf 7.2.2 en 7.2.4. De manier waarop handhaving van en communicatie over de voorwaarden en maatregelen plaatsvindt, is opgenomen in hoofdstuk 9 van dit beheerplan.
, - 87 -
434
3192
3194
3196
3198
3200
3202
3204
3206
3208
3210
3212
3214
3216
3218
3220
3222
3224
3226
3228
3230
3232
3234
436
438
MethodiekOm te bepalen of de realisatie van de doelstellingen wordt belemmerd door menselijke activiteiten in het gebied zijn de huidige activiteiten geïnventariseerd en is getoetst wat de effecten van deze activiteiten waren op de Natura 2000-doelstellingen. Uitgangspunt voor menselijke activiteiten in en rond Natura 2000-gebieden is dat ze de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen niet in de weg mogen staan.
Menselijke activiteiten kunnen in principe doorgang vinden en worden op grond van dit beheerplan alleen beperkt of gemitigeerd indien zij de Natura 2000-instandhoudingsdoelstellingen kunnen aantasten. Voor activiteiten die geen effecten hebben en dus in de huidige vorm door mogen gaan, geldt de generieke voorwaarde dat de activiteiten in omvang en intensiteit niet in betekenende mate mogen wijzigen - tenzij het beheerplan anders aangeeft.
Tijdens de nadere effecten analyse is in beeld gebracht welke activiteiten het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen in de weg staan. Daarbij zijn de volgende documenten tot stand gekomen (zie ook hoofdstuk 10 literatuurlijst):PM: onderstaande titels zijn gewijzigd, wordt in volgende ronde aangepast Voortoets bestaand gebruik Waddenzee (Rijkswaterstaat, 2008) Voortoets visserijeffecten Waddenzee (Imares, 2011c) Oplegnotitie voor voortoets bestaand gebruik Waddenzee (Arcadis, 2011c) Nadere effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone (Imares & Arcadis, 2010); Nadere effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone Niet Nb-wetvergund gebruik (Imares,
2011e); Nadere effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone II Deelrapport vergund gebruik (Imares &
Arcadis, 2011a). Nadere effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone II Hoofdrapport (Imares & Arcadis, 2011c); Nadere effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone Deelrapport NEA II - Cumulatie (Arcadis &
Imares, 2011a); Nadere effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone II Deelrapport Externe werking (Arcadis &
Imares, 2011b); Nadere effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone Deelrapport NEA II – Kader baggeren
(Arcadis 2011a);
, - 88 -
Toelichting vrijstelling vergunningplicht en naleven voorwaarden Voor alle Nbwet-vergunningplichtige activiteiten geldt dat ze in het beheerplan onder voorwaarden (alleen generiek of generiek zowel als specifiek) vrijgesteld kunnen worden van deze vergunningplicht. Dit is echter geen verplichting, de afweging daartoe wordt gemaakt door het betreffende bevoegd gezag. Zijn vergunningplichtige activiteiten onder het stellen van voorwaarden vrijgesteld in dit beheerplan, maar wordt niet aan één of meer van de voorwaarden voldaan, dan is de vrijstelling niet meer van toepassing en ‘herleeft’ de vergunningplicht. Er is in een dergelijk geval dus sprake van het verrichten van een activiteit (project of andere handeling) zonder vergunning en degene die de activiteit verricht overtreedt daarmee artikel 19d lid 1 Nbwet. Dit betekent dat degenen die vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten verrichten gehouden kunnen worden aan de voorwaarden die op grond van het beheerplan aan deze activiteiten worden gesteld, zonder dat daarvoor extra besluiten nodig zijn (zoals een aanschrijving).De mitigerende maatregelen voor niet-vergunningplichtige activiteiten zijn niet juridisch afdwingbaar zonder aanvullend juridisch instrumentarium. Dit aanvullende juridische instrumentarium wordt besproken in het kader van de handhaving in paragraaf 9.3 en wordt verder uitgewerkt in een toezichts- en handhavingsplan.
3236
3238
3240
3242
3244
3246
3248
3250
3252
3254
3256
3258
3260
3262
3264
3266
440
442
Nadere effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone II Deelrapport Kader waterrecreatie (Arcadis 2011b);
Nadere effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone Deelrapport NEA II – Kader zandsuppleties (Arcadis 2011d);
Nadere effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone - Militaire activiteiten (nog niet beschikbaar).
Bovengenoemde documenten kunnen gezamenlijk beschouwd worden als een Passende Beoordeling in het kader van de Nbwet. Het beheerplan is gebaseerd op deze documenten, ze maken geen onderdeel uit van het beheerplan. De documenten worden wel ter inzage gelegd met het beheerplan om tot een goede beoordeling van het beheerplan te kunnen komen.
Voor de toetsing van de huidige activiteiten is samen met de partijen in het gebied gebruik gemaakt van de doeluitwerking (Rijkswaterstaat, 2011c) en de inventarisatie van de huidige activiteiten. In de doeluitwerking zijn de instandhoudingsdoelstellingen uitgewerkt in ruimte, omvang en tijd. Op basis van expert judgement en de best beschikbare wetenschappelijke kennis is een oordeel gegeven of een voortzetting van het huidige beheer (zie paragraaf 4.3) voldoende zal zijn om aan de opgaven te voldoen. Bij de inventarisatie van de huidige activiteiten zijn locatie, omvang en periode waarin de activiteiten plaatsvinden in beeld gebracht. Op basis van deze beide inventarisaties en expert judgement is beoordeeld welke activiteiten mogelijk significant negatieve effecten hebben op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen.
Er is voor de toetsing onderscheid gemaakt tussen vergunde activiteiten en niet-vergunde activiteiten. De vergunde activiteiten zijn in het kader van het opstellen van het beheerplan niet op alle effecten getoetst, omdat via de vergunning voor deze activiteiten al gewaarborgd wordt dat er geen significante negatieve effecten zullen optreden. Hiervoor is de inschatting van mogelijk significante effecten overgenomen van het bevoegd gezag dat de vergunning heeft verleend. De niet-significante effecten van deze activiteiten zijn wel meegenomen bij de cumulatieve toets van effecten van alle activiteiten in en rond het Natura 2000-gebied.
Bij de toetsing is verder uitgegaan van de veronderstelling dat instandhoudingsdoelstellingen waarvan is ingeschat dat ze gerealiseerd worden bij voortzetting van de huidige activiteiten geen significant negatieve effecten ondervinden. Voorwaarde is dan wel dat aard en omvang van de activiteiten en de instandhoudingsdoelstellingen niet in betekenende mate wijzigen, evenmin als de gebiedsspecifieke staat van instandhouding van de soorten of habitattypen met een instandhoudingsdoelstelling.
Van bepaalde activiteiten is het niet uit te sluiten dat er negatieve effecten zijn voor de instandhoudingsdoelstellingen. Hiervoor zijn vergunningvoorschriften of voorwaarden voor vrijstelling van de Nbwet-vergunningplicht of mitigerende maatregelen nodig om te voorkomen dat deze activiteiten het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen in de weg staan. Als hieraan voldaan wordt kunnen de betreffende activiteiten doorgang vinden. In de volgende subparagrafen is een beschrijving van de huidige vergunningsvoorschriften, de voorwaarden voor vrijgestelde Nbwet-vergunningplichtige activiteiten en de mitigatie van niet-vergunningplichtige activiteiten opgenomen. Deze voorwaarden en mitigerende maatregelen zijn gebaseerd op de vergunningvoorschriften van bestaande Nbwet-vergunningen, gedragsregels en gedragscodes. Waar nodig zijn voorwaarden, kaders en mitigerende maatregelen toegevoegd.
Alle in het beheerplan beschreven (specifieke) voorwaarden en mitigerende maatregelen zijn opgesteld in nauw overleg met de betreffende sectoren en natuurorganisaties.
, - 89 -
444
3268
3270
3272
3274
3276
3278
3280
3282
3284
3286
3288
3290
3292
3294
3296
3298
3300
3302
3304
3306
3308
3310
3312
3314
446
448
7.2 Uitwerking huidige activiteiten
Uit de toetsing is gebleken dat een groot deel van de activiteiten geen, verwaarloosbare of kleine negatieve effecten heeft voor de Natura 2000-instandhoudingsdoelstellingen. Met andere woorden: deze activiteiten vormen geen belemmering voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen en kunnen in de huidige vorm en omvang worden voortgezet. Een overzicht van deze activiteiten is opgenomen in de lijst inventarisatie bestaand gebruik (Rijkswaterstaat, 2008). Daarnaast is gebleken dat nagenoeg alle gebruik waarbij wel effecten optreden, kan doorgaan onder voorwaarden of wanneer voorzien van mitigerende maatregelen. Voor een volledig overzicht van de resultaten van de toetsing van de activiteiten wordt verwezen naar de nadere effectenanalyse. In onderstaande subparagrafen zijn alle activiteiten onderverdeeld in de eerder genoemde 4 categorieën en wordt per activiteit een korte samenvatting gegeven van de (mogelijke) effecten.Per activiteit is een korte samenvatting opgenomen van de voorwaarden en mitigerende maatregelen, in bijlage 8 zijn de gedetailleerde maatregelen, voorwaarden en relevante vergunningvoorschriften te vinden. In Tabel 8.21 en bijlage 9 is een totaal overzicht van alle maatregelen, voorwaarden en relevante vergunningvoorschriften in de Waddenzee opgenomen, daarbij is ook aangegeven of het gaat om een bestaande voorwaarde/maatregel of een nieuwe voorwaarde/maatregel. Het nummer dat in onderstaande subparagrafen is genoemd bij de maatregelen/ voorwaarden correspondeert met het nummer in die in Tabel 8.21 en de tabel in bijlage 9. In hoofdstuk 8 wordt beschreven of de instandhoudingsdoelstellingen worden bereikt door onder andere het toepassen van de voorwaarden of het uitvoeren van de mitigerende maatregelen.
7.2.1 Vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten zonder specifieke voorwaarden
In de Waddenzee zijn er geen vergunningplichtige activiteiten die zonder specifieke voorwaarden vrijgesteld kunnen worden
7.2.2 Vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten met specifieke voorwaarden
Er zijn vergunningplichtige activiteiten die alleen onder specifieke voorwaarden geen significante effecten op de Natura 2000-doelstellingen hebben. Deze activiteiten zijn met inachtneming van de generieke en specifieke voorwaarden, genoemd in het beheerplan, vrijgesteld van de vergunningplicht Nbwet. In de Waddenzee betreft het: Vaste vistuigenvisserij (staand want, fuiken, hoekwant, kubben, kamer, ankerkuil, kruisnet, zegen,
etc.) Demonstratievisserij Evenementen (georganiseerd) Baggerwerken (onderhoud) Zandsuppleties basiskustlijn Diepe delfstoffenwinning Waterlozingen Koelwaterinname en –lozingen Monitoring en onderzoeksactiviteiten (routinematig) Calamiteitenbestrijding (routinematig) Burgerluchtvaart (laagvliegen, gelimiteerde doelgroep huidige vergunninghouders) Zoekacties munitieresten op wad bij Marnewaard
, - 90 -
3316
3318
3320
3322
3324
3326
3328
3330
3332
3334
3336
3338
3340
3342
3344
3346
3348
3350
3352
3354
3356
3358
3360
450
452
7.2.2.1 VisserijOp alle vormen van visserij zijn ook de generieke visserijmaatregelen van toepassing, deze zijn opgenomen in bijlage 2.
Vaste vistuigenvisserij
StaandwantvisserijEen staandwant is een passief vistuig bestaande uit een van drijvers voorziene bovenpees en een verzwaarde onderpees met daartussen één of meerwandig netwerk. In de Waddenzee wordt met staandwant vrijwel alleen op harder en zeebaars gevist. De visserij concentreert zich in prielen en langs net niet droogvallende platen. De visserij vindt plaats van april tot en met november. Over het algemeen worden de netten iedere dag geleegd.
Bij het plaatsen van staandwant is er een zeer lokale verstoring van slik- en zandplaten. Bijvangst van trekvissen komt voor, maar staat de positieve ontwikkeling van populaties niet in de weg. Plaatselijk en lokaal kunnen vogels en zeehonden worden verstoord door silhouetwerking. Sterfte van vogels en zeehonden door verstrikking in de netten is mogelijk. Effecten op voedselbeschikbaarheid van soorten is verwaarloosbaar klein geacht. Om negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen te beperken, gelden de volgende voorwaarden:
Voorwaarden staandwantvisserij (#8)Alle bijvangsten - zowel verdrinkingsslachtoffers als nog levende vogels en zeehonden - dienen door een maandelijks overzicht gemeld te worden. Vogels en zeehonden die vastzitten in de netten maar nog leven, dienen onmiddellijk te worden vrijgemaakt en losgelaten. Om verstrikking te voorkomen dient staandwant te worden voorzien van zogenaamde drijvers, zodat het vistuig bij laagwater naar de bodem zakt. Het vissen met een staandwant, dat tijdens laagwater “overeind” blijft staan is verboden.
Om verstoring van vogelsoorten en zeehonden te voorkomen dient in geval van visserij na zonsondergang uitsluitend de wettelijke verplichte en voor de visserij benodigde verlichting met een niet groter dan noodzakelijke sterkte gevoerd.
Bovengenoemde voorwaarden zijn reeds bestaande voorwaarden uit Nbwet-vergunningvoorschriften die worden overgenomen in dit beheerplan. Er zijn hiermee geen significante effecten. Een klein (eider) tot verwaarloosbaar (fuut, topper) effect blijft bestaan.
ZegenvisserijDeze vorm van visserij lijkt sterk op de staandwantvisserij, anders dan bij een staandwant is er altijd iemand actief aanwezig. Zegenvisserij wordt uitgevoerd tegen droogvallende platen en strekdammen en vindt tussen april en november plaats, met de grootste intensiteit in het late voorjaar en zomer. Er worden lange rechthoekige netten gebruikt waaraan zegenlijnen bevestigd zijn. Net zoals een staand want net is de bovenkant van het net voorzien van drijvers en is de onderkant verzwaard. Hiertussen is het net gespannen die door deze constructie rechtop blijft staan. In het midden van het net bevindt zich een zak waarin de vangst zich verzamelt.
Bijvangst van trekvissen komt voor, maar staat de positieve ontwikkeling van populaties niet in de weg. Plaatselijk en lokaal kunnen vogels en zeehonden worden verstoord door silhouetwerking. Sterfte van vogels en zeehonden door verstrikking in de netten is mogelijk. Effecten op voedselbeschikbaarheid van
, - 91 -
454
3362
3364
3366
3368
3370
3372
3374
3376
3378
3380
3382
3384
3386
3388
3390
3392
3394
3396
3398
3400
3402
3404
3406
3408
456
458
soorten is verwaarloosbaar klein geacht. Om negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen te beperken, gelden de volgende voorwaarden:
Voorwaarden zegenvisserij (#8)Alle bijvangsten - zowel verdrinkingsslachtoffers als nog levende vogels en zeehonden dienen door een maandelijks overzicht gemeld te worden. Vogels en zeehonden die vastzitten in de netten maar nog leven, dienen onmiddellijk te worden vrijgemaakt en losgelaten.
Om verstoring te voorkomen dient in geval van visserij na zonsondergang uitsluitend de wettelijke verplichte en voor de visserij benodigde verlichting met een niet groter dan noodzakelijke sterkte gevoerd.
Bovengenoemde voorwaarden zijn reeds bestaande voorwaarden uit Nbwet-vergunningvoorschriften die worden overgenomen in dit beheerplan. Er zijn hiermee geen significante effecten en geen resteffecten.
Fuiken- en overige vaste vistuigenvisserij Naast staandwantvisserij en zegenvisserij vinden nog veel andere vormen van vaste vistuigenvisserij plaats. Dan gaat het om visserij met fuiken, kubben, hoekwant,hoeklijn, kom- of kamer, ankerkuil, staande kuil en kruisnet (totebel). Deze worden hier, vanwege de onderlinge overeenkomsten als één groep behandeld. Alle fuiken in de Waddenzee moeten sinds 1994 uitgerust zijn met keerwant. De doelsoorten van de visserij met fuiken, kubben, hoekwant en hoeklijn zijn aal en platvis. Met fuiken wordt ook op krabben gevist. Visserij met kom en kamer, ankerkuil en staande kuil is vooral gericht op spiering en sprot. Met het kruisnet wordt aasvis of glasaal ten behoeve van onderzoek gevangen. De vislocaties bevinden zich vooral bij havens en in spuikommen (fuiken, kubben, kruisnet) en geulen (hoekwant, hoeklijn, ankerkuil, staande kuil). De vaste vistuigenvisserij is verspreid over het hele jaar, maar wel per type verschillend met ruwweg de grootste intensiteit van de fuikenvisserij in het najaar, kom- en kamervisserij in het voorjaar, de hoekwant- en hoeklijnvisserij in het zomerhalfjaar, en ankerkuil en staande kuil in het winterhalfjaar.
Bij het plaatsen van vaste vistuigen is er een zeer lokale verstoring van slik- en zandplaten. Bijvangst van trekvissen komt voor, maar staat de positieve ontwikkeling van populaties niet in de weg. Plaatselijk en lokaal kunnen vogels en zeehonden worden verstoord door silhouetwerking. Sterfte van vogels en zeehonden door verstrikking in de netten is mogelijk. Effecten op voedselbeschikbaarheid van soorten is verwaarloosbaar klein geacht.
Voorwaarden fuiken- en overige vaste vistuigenvisserij (#8)Om verstoring te voorkomen dient in geval van visserij na zonsondergang uitsluitend de wettelijke verplichte en voor de visserij benodigde verlichting met een niet groter dan noodzakelijke sterkte gevoerd. Door het gebruiken van keerwant worden zeehonden en het grootste deel van de vogels buiten het vistuig gehouden en is er geen verstikkingsgevaar.
Bovengenoemde voorwaarden zijn reeds bestaande voorwaarden uit Nbwet-vergunningvoorschriften die worden overgenomen in dit beheerplan. Er zijn hiermee geen significante effecten, een klein (eider) tot verwaarloosbaar (fuut, topper) effect blijft bestaan.
7.2.2.2 Recreatie
DemonstratievisserijDe demonstratievisserij betreft een kleinschalige activiteit waaronder verschillende visserijvormen worden gevat. Vindt vooral plaats in de westelijke Waddenzee. Demonstratievisserij vindt vooral in voorjaar en
, - 92 -
3410
3412
3414
3416
3418
3420
3422
3424
3426
3428
3430
3432
3434
3436
3438
3440
3442
3444
3446
3448
3450
3452
3454
3456
460
462
zomer plaats. Hierbij organiseren vissers visexcursies, waarbij wordt gevist met vaste vistuigen (zoals fuiken) en kleine sleepnetten. Vaak in combinatie met andere activiteiten, zoals wandelexcursie op wadplaten en rondvaart- en zeerobbentocht.
Door de activiteit is er met name voor vogels een lokaal verstoringseffect door silhouetwerking. Daarnaast is er enige bodemberoering van het habitattype ‘permanent overstroomde zandbanken’ wanneer er sleepnetten worden gebruikt. En is er enige bijvangst van trekvissen. Om effecten te beperken gelden de volgende voorwaarden:
Voorwaarden demonstratievisserij (#10)Om verstoring van vogels te verkomen mogen personen bij excursies met een grotere groep mensen (> 7 personen) niet verder dan 500 meter vanaf het drooggevallen of geankerde schip verwijderd zijn. De gevangen soorten (vissen/bodemfauna) moeten zo spoedig mogelijk weer terug in zee worden gezet. De generieke visserijmaatregelen (bijlage 2) zijn ook van toepassing op demonstratievisserij.
Bovengenoemde voorwaarden zijn reeds bestaande voorwaarden uit Nbwet-vergunningvoorschriften die worden overgenomen in dit beheerplan. Er zijn hiermee geen significante effecten. Er resteert een verwaarloosbaar bodemberoeringseffect op ‘permanent overstroomde zandbanken’ en een verwaarloosbaar effect van door silhouetverstoring op de vogels aalscholver, topper, eider, brilduiker, grote zaagbek, scholekster en kanoet.
EvenementenGrootschalige evenementen vallen niet onder de vrijstelling en blijven derhalve vergunningplichtig Nbwet.
Onder evenementen verstaan we georganiseerde activiteiten voor (breed) publiek. In de vaargeulen en overige diepe delen van de Waddenzee vinden diverse zeilwedstrijden en vaartochten plaats. Naast de vaarevenementen vinden er ook veel evenementen rond o.a. de havens van Delfzijl, Harlingen en Den Helder plaats, met soms zeer veel publiek. Voor toekomstige evenementen zal de initiatiefnemer een melding moeten doen aan bevoegd gezag (provincie) en desgevraagd een plan moeten opstellen met daarin beschreven de precieze uitvoering van het evenement. Indien het toekomstig evenement past binnen onderstaand voorwaardenkader, kan het evenement plaatsvinden zonder NBwet-vergunning ter beoordeling van de provincie. Voor grotere evenementen als Rondje Texel en het Oerol-festival zal gezien de complexiteit een Nbwet-vergunning nodig blijven.
Door evenementen in het broedseizoen in de nabijheid van broedgebieden van kustbroedvogels en gedurende het gehele jaar bij hoogwatervluchtplaatsen kunnen vogels verstoord worden. Dit kan onder andere leiden tot het ‘mislukken’ van een broedsel. Om effecten te beperken gelden de volgende
Voorwaarden evenementen (#18)Er zijn allerlei voorwaarden die verstoring van soorten beperken. Om verstoring te voorkomen dient men voldoende afstand (500 meter) tot houden tot broedlocaties in de broedperiode en tot vogelconcentraties op hoogwatervluchtplaatsen en foeragerende vogels. Er mag niet gevlogen worden onder de 450 meter en moet men zich houden aan de geldende vaarsnelheid (??). De rijsnelheid van auto’s en materieel op stranden is maximaal 25 km/uur en op maximaal 50 meter van de vloedlijn.
Bovengenoemde voorwaarden zijn reeds bestaande voorwaarden uit Nbwet-vergunningvoorschriften die worden overgenomen in dit beheerplan. Er zijn hiermee geen significante effecten, afhankelijk van het evenement kan er een resteffect zijn door verstoring op broed- of niet- broedvogels.
, - 93 -
464
3458
3460
3462
3464
3466
3468
3470
3472
3474
3476
3478
3480
3482
3484
3486
3488
3490
3492
3494
3496
3498
3500
3502
3504
3506
466
468
7.2.2.3 Civiele werken en overige activiteiten
Baggerwerken (onderhoud)Onder baggerwerken wordt verstaan al het onderhoudsbaggerwerk aan de vaarwegen in de Waddenzee, inclusief het verspreiden van de vrijkomende baggerspecie op de vastgestelde verspreidingslocaties in de Waddenzee. Daarnaast wordt tot deze activiteit gerekend het verspreiden van de baggerspecie, die vrijkomt bij het onderhoudsbaggerwerk in de havens die in open verbinding staan met de Waddenzee. De baggerwerken in het Eems-Dollard-estuarium evenals het zogenaamde ‘rainbowen’ blijven vergunningplichtig in het kader van de Nbwet en maken geen deel uit van dit voorwaardenkader. Bij het baggeren wordt gestreefd naar minimalisatie van de hoeveelheid baggerwerk, onder ander door bij het vaargeulonderhoud de natuurlijke morfologische ontwikkelingen van de geulen te volgen. In principe heeft een techniek die de natuurlijke situatie van sedimenttransport zo goed mogelijk benadert de voorkeur, omdat dan de impact op de morfologie van habitattype ‘permanent overstroomde zandbanken’ zo klein mogelijk is en er tevens minder negatieve gevolgen zijn voor vogels, zeezoogdieren en vissen die afhankelijk zijn van een ongestoorde Waddenzee. In situaties met een sterke stroom- en dieptegradiënt (sommige havens zijn gelegen aan diep vaarwater) kan het, met de huidige kennis, opwoelen van bagger (door agiteren, injecteren) en vervolgens verspreiden door het (direct) op stroom zetten in een (semi-) permanente situatie een geschikte techniek zijn die de natuurlijke situatie van slibtransport benadert. Ten slotte dient de te verspreiden specie te voldoen aan de kwaliteitseisen volgens het Besluit Bodemkwaliteit,
Voor informatie over innovatie en onderzoek met betrekking tot baggerwerken wordt verwezen naar bijlage 7.
Baggeren heeft mogelijk een effect op de habitattypen ‘permanent overstroomde zandbanken’ en ‘slik- en zandplaten’ door veranderende abiotische processen zoals sedimentatie. Op vooral schelpdieretende duikeenden, zichtjagers en op platen foeragerende steltlopers kan er verstoring optreden en voedselbeschikbaarheid kan afnemen door bedekking van voedsel met sediment. Daarnaast kan er geluidsverstoring zijn op vogels, trekvissen en zeehonden. Om effecten te beperken kunnen baggerwerken alleen onder de volgende voorwaarden worden uitgevoerd:
Voorwaarden baggeren(#24):Om soorten te beschermen mag bagger niet worden verspreid binnen 1000 meter van gebieden met rijke flora en fauna, waaronder mossel-, oester- en kokkelbanken en mosselpercelen. Daarnaast mag dit niet binnen 500 meter van vogelbroedgebieden en hoogwaterrustplaatsen, en binnen 1500 meter van rust- en zoogplaatsen van zeehonden.
Bovengenoemde voorwaarden zijn reeds bestaande maatregelen. Hiermee worden significante effecten uitgesloten. De resteffecten van de baggerwerken op de natte habitattypen zijn klein. De effecten op broedvogels zijn uitgesloten of verwaarloosbaar, doordat ze beperkt, lokaal en tijdelijk zijn. De som van de verstoring en de vertroebeling (effect op zichtjagers) leidt ook tot een verwaarloosbaar resteffect op vogels als sterns en duikende eenden.
Zandsuppleties basiskustlijnLangs de zandige kust van de waddeneilanden worden regelmatig zandsuppleties uitgevoerd om de basiskustlijn te handhaven. De suppleties vinden plaats onder water waar het kan en op het strand waar het moet, om reden van veiligheid of uitvoeringstechnische aard. Op enkele koppen van waddeneilanden ligt de basiskustlijn binnen het Natura 2000-gebied Waddenzee, nabij de diepe zeegaten tussen de eilanden. Op de oostkop van Vlieland en de westkop van Ameland wordt regelmatig gesuppleerd.
, - 94 -
3508
3510
3512
3514
3516
3518
3520
3522
3524
3526
3528
3530
3532
3534
3536
3538
3540
3542
3544
3546
3548
3550
3552
3554
470
472
Effecten op de Waddenzee kunnen optreden door verandering van sedimentstromen, sedimentatie van slib en zand op daarvoor gevoelige habitattypen (‘permanent overstroomde zandbanken’, ‘slik- en zandplaten’, ‘zilte pionierbegroeiingen’, ‘buitendijkse schorren en zilte graslanden’, ‘embryonale duinen’, ‘witte duinen’ en ‘vochtige duinvalleien’) en verstoring van soorten door transport- en suppletieactiviteiten (grijze zeehond, gewone zeehond). Bij aantasting van de genoemde habitattypen kunnen de soorten die hiervan afhankelijk zijn voor hun voedselvoorziening ook worden beïnvloed.
Voorwaarden kustsuppleties – algemeen (#XX)De Monitoring en evaluatie effecten bodemdaling Ameland-oost van wadplaten, kustontwikkeling, duinvalleien en kwelders dient te gebeuren conform het ‘hand aan de kraan principe'. Wanneer één of meer van de hieronder samengevatte en in bijlage 8 genoemde voorwaarden niet uitvoerbaar zijn bij een bepaalde suppletie, dient in overleg met het bevoegd gezag bepaald te worden of al dan niet een Nbwet-vergunning nodig is voor de betreffende suppletie.
Voorwaarden kustsuppleties - habitattypenBepaal de aanwezigheid van beschermde habitattypen op land en de beschermde mariene habitattypen met een hoge kwaliteit in de Natura 2000-gebieden, binnen of nabij het plangebied. Bij aanwezigheid van deze habitattypen dienen specifieke habitatgerichte maatregelen te worden genomen: ‘Permanent overstroomde zandbanken’
De suppletie dient zodanig gesitueerd te worden dat locaties waar schelpdierbanken voorkomen worden ontzien. Wanneer dat niet voorkómen kan worden, mag de suppletie niet uitgevoerd worden in de periode waarin de broedval van tweekleppigen plaatsvindt (juni) tot na het foerageerseizoen van de zwarte zee-eend (maart).
‘Zilte pionierbegroeiingen’ en ‘buitendijkse schorren en zilte graslanden’ In de Groninger kwelderwerken zijn en worden preventieve maatregelen genomen, ter voorkoming van schade (als gevolg van de gaswinning bij Slochteren) door het toepassen van hogere houten dammen voor bescherming van de kwelder tegen erosie. Bij suppleties op minder dan 1 kilometer van deze habitattypen moet onderzocht worden of er effecten op deze habitattypen op kunnen treden. Indien dit het geval is, moet in overleg met het bevoegd gezag beoordeeld worden of een vergunningaanvraag en aanvullende toetsing noodzakelijk is.
‘Embryonale duinen’Als het niet noodzakelijk is om ter plaatse van het habitattype zand op te brengen, wordt het habitattype voorafgaand aan het uitvoeren van de suppletie afgeschermd om onnodige betreding te voorkomen. Als bedekking van het habitattype noodzakelijk is om het strand op voldoende hoogte te krijgen en de te bedekken oppervlakte meer dan 1 hectare bedraagt, moet in overleg met het bevoegde gezag beoordeeld worden of een vergunningaanvraag noodzakelijk is.
‘Witte duinen’, ‘grijze duinen’ en ‘vochtige duinvalleien’ Er dient zand gebruikt te worden dat zoveel mogelijk aansluit bij het oorspronkelijke zand op de suppletielocatie (korrelgrootte ¸400 µm) om te voorkomen dat de verstuivingskarakteristiek verandert. Strandsuppleties bij gevoelige duingebieden mogen niet hoger worden aangebracht dan +3m NAP (bij kalkarm duin), aangezien dit kwetsbaar is voor overstuiving. In deze gevallen dient een vooroeversuppletie te worden uitgevoerd tenzij er zwaarwegende redenen (veiligheid) zijn om een strandsuppletie uit te voeren. In dat geval geldt dat de vergunningprocedure wel gevolgd moet worden, als er mogelijk significante effecten optreden dient een vergunning aangevraagd te worden.
Voorwaarden kustsuppleties - soorten Grijze zeehond en gewone zeehond
Er moet een afstand van 1200 meter worden aangehouden van de suppletielocatie en de vaargeul waarover het zandtransport plaatsvindt tot aan het deel van de plaat waarop de zeehonden rusten.
, - 95 -
474
3556
3558
3560
3562
3564
3566
3568
3570
3572
3574
3576
3578
3580
3582
3584
3586
3588
3590
3592
3594
3596
3598
3600
3602
3604
476
478
Wanneer dit niet mogelijk is (bijvoorbeeld als gevolg van de ligging van de vaargeul), dient het transport uitgevoerd te worden buiten de voor de zeehond gevoelige perioden.
Topper en eider In alle gevallen dient een afstand van 500 meter tot alle vogelconcentraties aangehouden te worden. Zomogelijk en in uitzonderlijke gevallen – als er geen andere praktisch haalbare alternatieven kunnen worden genomen zoals drijvende pijpleidingen – wordt in overleg met het bevoegd gezag gekozen voor een vaste corridor voor het zandtransport op een vanuit praktisch oogpunt zo groot mogelijke afstand langs belangrijke (potentiële locaties van) vogelconcentraties. Daarnaast gelden steeds de voorwaarden die bij habitattype ‘permanent overstroomde zandbanken’ zijn genoemd.
Bontbekplevier, strandplevier en dwergstern Wanneer een locatie waar de strandsuppletie plaatsvindt een potentiële broedlocatie is, wordt op deze plaatsen de suppletie buiten het broedseizoen uitgevoerd. Als dit niet mogelijk is, wordt zowel voorafgaand als tijdens de suppletie gemonitord waar de broedgevallen van deze soorten zich bevinden. Vervolgens wordt een bufferafstand van minimaal 200 m vanuit de broedzone met de nestplaats(sen) ingesteld - door middel van een markering – tot aan de grens van het werkgebied van de strandsuppletie.
Bovengenoemde voorwaarden zijn deels nieuwe maatregelen in het kader van dit beheerplan en deel gebaseerd op de vergunningvoorschriften. Hiermee zijn significante effecten uitgesloten. De strandsuppleties op het havenstrand van Vlieland hebben geen resteffect op broedvogels en het resteffect op de eider is verwaarloosbaar.
Diepe delfstoffenwinningNB: onderstaande tekst aangeleverd door RWS letterlijk overgenomen.De ‘oudere’ winningen van aardgas in Groningen (Slochterenveld) en rond oostelijk Ameland zijn niet Nbwet-vergund en worden als vergunningplichtige activiteit vrijgesteld onder voorwaarden in het beheerplan. Bovendien vindt ten noorden van Harlingen binnendijks zoutwinnig plaats. De ‘nieuwere’ gaswinningen zijn langdurig vergund in kader van de Nbwet: in de westelijke Waddenzee locatie Zuidwal en langs de rand van de Waddenzee op het vasteland bij Moddergat, Lauwersoog en Vierhuizen.
De belangrijkste (eigenlijk enige) storingsfactor voor de Waddenzee direct voortkomend uit de gas- en zoutwinning is bodemdaling. De gaswinning veroorzaakt lokaal 2 tot ruim 30 cm daling in de periode tot 2050. De natuurlijke dynamiek in de sedimenthuishouding (aanvoer van zand) van de Waddenzee zorgt er voor dat de door de delfstofwinning veroorzaakte bodemdaling weer wordt opgevuld met sediment. Dit betekent dat er geen sprake zal zijn van significante daling van de platen en daarmee ook geen aantasting van het habitattype H1140A. De effecten zijn minimaal: bodemdaling gaat met een snelheid die de sedimentatie kan bijhouden. Stroomsnelheden en daarmee ook het natuurlijk mechanisme achter het sedimenttransport veranderen daarom niet significant (NAM, 2010 en 2011). De verwachting is dat de Waddenzee in staat is om een zeespiegelstijging + bodemdaling tot 60 cm per eeuw over het gehele gebied bij te houden (RWS-RIKZ, 1994). Uit de ruim 25 jaar lange metingen die in het kader van de (relatief grote) bodemdaling op Ameland zijn uitgevoerd, blijkt dat in de huidige situatie (huidige zeespiegelstijging en bodemdaling) het bodemdalingseffect op de aanwezige habitatypes (‘permanent overstroomde zandbanken’, ‘slik- en zandplaten’, kwelder- en duintypes) en vogelsoorten afwezig of marginaal is.
, - 96 -
3606
3608
3610
3612
3614
3616
3618
3620
3622
3624
3626
3628
3630
3632
3634
3636
3638
3640
3642
3644
3646
3648
3650
480
482
Voorwaarden diepe delfstofwinning (#32)Voortzetting van de monitoring (en evaluatie) van de (effecten van) bodemdaling op en rond oost Ameland door de NAM: de gemeten bodemdaling, de ontwikkelingen in de kustlijn, de aanslibbing van het wad, de plantengroei van duinen en kwelders, de vogelaantallen en het broedsucces op de kwelders.Voortzetting van het voorkómen en/of beperken van de effecten van bodemdaling in de Groninger kwelderwerken door extra maatregelen aan de dammen, voor de instandhouding van de sedimentatie in de vakken zeewaarts van de kwelder- en kwelderpionierzone.
Met de gestelde mitigerende maatregelen (‘hand aan de kraan’-principe) voor de ‘nieuwe’ winlocaties mag verwacht worden dat noemenswaardige effecten niet zullen plaatsvinden of in ieder geval op tijd onderkend en gestopt. Voor de ‘oudere’ winningen is deze mitigerende maatregel niet noodzakelijk omdat de maximale winningsnelheid beneden de kritieke waarde blijft en nu bij de daling van de druk in de velden steeds verder af zal gaan nemen. Naast de natuurlijke sedimentatie zullen ook (extra) zandsuppleties in de Noordzeekustzone bijdragen aan het opvangen van de bodemdaling.
Bestaande lozingen (algemeen)Bij het verlenen van lozingsvergunningen toetst de waterbeheerder aan het bestaande waterkwaliteitsbeleid. Belangrijk onderdeel hierbij is toetsing van activiteiten aan milieukwaliteitsnormen. Aan deze normen ligt een grondige ecotoxicologische analyse ten grondslag, waarbij gebruik wordt gemaakt van de best beschikbare kennis van de effecten van de stoffen op het ecosysteem en de daarin voorkomende organismen. In zijn algemeenheid biedt deze toetsing op basis van het waterkwaliteitsbeleid al een afdoende bescherming van Natura 2000-soorten en -gebieden.
In de NEA II wordt geconcludeerd dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat bestaande lozingen er de oorzaak van zijn dat instandhoudingsdoelstellingen niet worden bereikt. Op basis van de beschikbare kennis is beoordeeld dat in de huidige situatie voldoende garanties bestaan om eventuele negatieve effecten van milieuvreemde stoffen op instandhoudingsdoelstellingen te voorkómen.
Voorwaarden bestaande lozingen (#34)Bestaande lozingen kunnen worden vrijgesteld van de vergunningplicht onder de voorwaarde dat degene die loost aantoont dat de lozingen voldoen aan de bepalingen bij of krachtens de Waterwet.
Bovengenoemde voorwaarden zijn reeds bestaande maatregelen. Hiermee worden significante effecten voorkomen.
Koelwaterinname en –lozingenWater uit de Waddenzee wordt door de centrale van Electrabel in de Eemshaven (sinds 1977 in continu bedrijf) en een aantal bedrijven ingenomen als koelwater voor de machines en na gebruik weer geloosd op de Waddenzee. Het geloosde water heeft een hogere temperatuur dan het ontvangende water in de Waddenzee. Het opgewarmde water vormt een pluim, die door de getijbeweging en de wind voortdurend van grootte en richting verandert en door menging snel afkoelt. Het beïnvloede gebied is daardoor relatief gezien zeer klein ten opzichte van de gehele Waddenzee. De meeste bedrijven betrekken het koelwater niet direct uit de Waddenzee, maar uit de havenbekkens. Om de nadelige gevolgen van het gebruik van koelwater te beperken zijn er beleidsrichtlijnen en daaraan gerelateerd voorschriften opgesteld (Waterwet) waar de koelwatergebruikers zich aan moeten houden. Nieuwe lozingen (nieuw gebruik) sinds 2005 zijn getoetst alvorens te worden vergund, oudere lozingen zijn niet Nbwet vergund. Het betreft hier bestaande, oudere lozingen bij de Eemshaven (Electrabel) en in het Zeehavenkanaal te Delfzijl (via externe werking). Vigerende vergunningen voor de overige koelwaterinname en -lozingen van centrales worden gecontinueerd.
, - 97 -
484
3652
3654
3656
3658
3660
3662
3664
3666
3668
3670
3672
3674
3676
3678
3680
3682
3684
3686
3688
3690
3692
3694
3696
3698
486
488
De effecten op trekvissen - sterfte van larven en juvenielen – als gevolg van de koelwaterinname en -lozing zijn zeker aanwezig, maar op Waddenzee-niveau naar verwachting klein. Doordat de vissterfte maar op enkele plaatsen in de Waddenzee voorkomt en dit voor sommige doelsoorten (aalscholver, grote zaagbek, sterns) mogelijk een positieve uitwerking heeft, is het negatieve effect op de instandhoudingsdoelstellingen voor visetende vogels verwaarloosbaar (niet significant). Er is wel sterfte onder de typische vissoorten voor deze habitattypen ‘permanent overstroomde zandbanken’ en ‘slik- en zanplaten’, maar doordat de inname van het koelwater vooral in de havenbekkens plaatsvindt, is de sterfte relatief beperkt. Effecten op de (verbeter)doelen van de habitattypen zijn daarom als klein en verwaarloosbaar (niet significant) beoordeeld.
Voorwaarden koelwaterinname en –lozingen (#33)Mitigerende maatregelen voor bestaande installaties voor niet vergunde koelwaterlozingen zijn niet noodzakelijk op grond van de beoordeling van de effecten. Bij de uitvoering dient de best beschikbare techniek gebruikt te worden, conform de vergunning in het kader van de Waterwet. Optimalisering van bestaande viszeefinstallaties zouden kunnen worden toegepast op de oudere centrales.
Monitoring en onderzoeksactiviteitenMonitoren van biologische en niet-biologische kenmerken in het waddengebied geschiedt in het kader van diverse beleidskaders. Monitoring onder gezag van RWS omvat de activiteiten ten behoeve van JARKUS (de JAaRlijkse KUStmetingen) en het landelijke MWTL-programma (Monitoring van de Waterstaatkundige Toestand des Lands). Monitoren door anderen dan RWS omvat een grotere opsomming van activiteiten dan hier vermeld, vaak betreft het monitoring in het kader van onderzoeksprojecten. Deze vallen niet onder deze activiteit en moeten de vergunningprocedure doorlopen. Een tweetal monitoringsactiviteiten die reeds langdurig en op structurele wijze worden uitgevoerd door IMARES zijn als huidige activiteit opgenomen en getoetst. Dit betreft het zenderen en tellen van zeehonden en het inventariseren van schelpdierbestanden in de Noordzeekustzone en Waddenzee.
Routinematige monitoring en onderzoeksactiviteiten kunnen verstoring van verschillende beschermde soorten tot gevolg hebben. Om effecten te voorkomen kunnen deze activiteiten alleen uitgevoerd worden onder de volgende voorwaarden:
Voorwaarden monitoring en onderzoeksactiviteiten (#36)Het verontrusten en verstoren van (broed)vogels dient zoveel mogelijk vermeden te worden. Van broedende vogels mogen geen nesten worden verstoord en vertrapt, er mogen geen eieren worden meegenomen. De verstoring van groepen vogels moet worden voorkomen, dit geldt voor de foerageerplaatsen, de slaapplaatsen en de hoogwatervluchtplaatsen. Tot zeehondenligplaatsen wordt een afstand van minimaal 1500 meter in acht genomen. Daarnaast worden er voorwaarden gesteld aan het vervoersmiddel en het onderzoeksmateriaal. Alle voorwaarden zijn erop gericht om verstoring te voorkomen.
Voordat gestart wordt met een nieuw onderzoek dient contact te worden opgenomen met het bevoegd gezag op grond van de Nbwet om te kijken of de activiteit onder routinematige monitoring en onderzoek valt of onder projectmatige monitoring en onderzoek. De laatste categorie is wel vergunningplichtig (zie paragraaf 7.2.3). Bij monitoring en onderzoek waarbij laaggevlogen wordt, dient er tevens rekening gehouden te worden met het kader voor laagvliegen.
Bovengenoemde voorwaarden zijn reeds bestaande maatregelen (vergunningvoorschriften). Hiermee worden significante effecten voorkomen.
, - 98 -
3700
3702
3704
3706
3708
3710
3712
3714
3716
3718
3720
3722
3724
3726
3728
3730
3732
3734
3736
3738
3740
3742
3744
3746
3748490
492
Calamiteitenbestrijding (routinematig)Regelmatig vinden er oefeningen plaats voor calamiteitenbestrijding. De oefeningen worden gecoördineerd door RWS voor de calamiteitenbestrijding en door de KNRM voor de SAR-activiteiten. De locaties betreffen op enkele uitzonderingen na op het open water, waarbij meerdere vaartuigen worden ingezet. Minimaal twee keer per jaar wordt er door de Koninklijke Nederlandse Reddingsmaatschappij (KNRM) geoefend op een specifieke noodsituatie, meestal in groter verband. Daarnaast vinden er ook oefeningen plaats voor het opleiden van nieuwe redders en het verkennen/inspecteren van het terrein (markeringen, ondieptes, etc.). Deze activiteiten vinden plaats of per individueel reddingstation of er wordt door meerdere reddingsstations samengewerkt.
De kleinschalige oefeningen (grond- & watergebonden inzet) en routinematige inspecties van de KNRM kunnen verstoring van verschillende beschermde soorten tot gevolg hebben. Om effecten te voorkomen kunnen deze activiteiten alleen uitgevoerd worden onder voorwaarden.
Voorwaarden calamiteitenbestrijding (#37a) De voorwaarden zijn gebaseerd op de gedragsregels van de KNRM. Om verstoring te voorkomen dienen hoogwatervluchtplaatsen en broed– en foerageergebieden van vogels en ligplaatsen van zeehonden vermeden te worden. Men mag ‘s nachts bij rust-, broed- of foerageergebieden van vogels of zeehonden ligplaatsen geen gebruik maken van ‘KNRM-vuurwerk’. Snelvaren (> 20 km/uur) mag alleen op de aangegeven plaatsen, in bijzondere situaties of bij noodzakelijke oefeningen.
Voor de oefeningen ten aanzien van calamiteitenbestrijding gelden ook gedragsregels voor toezicht, inspectie en handhaving, zie paragraaf 7.2.4
Bovengenoemde voorwaarden zijn reeds bestaande maatregelen. Hiermee worden significante effecten voorkomen. Resteffecten op habitattypen en op broedvogels zijn uitgesloten. Resteffecten op niet-broedvogels zijn verwaarloosbaar.
Niet-routinematige oefeningen blijven vergunningplichtig in het kader van de Nbwet, zie paragraaf 7.2.3
Burgerluchtvaart (laagvliegen)Luchtverkeer kan worden onderverdeeld in militaire luchtvaart en burgerluchtvaart (alle niet-militaire luchtvaart). In dit geval gaat het om niet-militair luchtverkeer, dat boven de Waddenzee bestaat uit: kustwachtvluchten, inspectievluchten ter controle van naleving van vergunningvoorschriften, monitoring, opsporing, calamiteiten en tellingen van zeehonden en vogels. Vliegvelden nabij de Waddenzee zijn: Vliegveld de Kooy (Den Helder), Texel International Airport, Ameland Airport Ballum. Op Vlieland bevindt zich een helikopterhaven. Voor de civiele luchtvaart geldt boven de Waddenzee een minimumvlieghoogte van 450 meter. Alleen als de wolkenbasis of slecht zicht het vliegen boven 450 meter belet, mag in de corridors een minimum vlieghoogte van 300 meter aangehouden worden. Voor verschillende doeleinden, zoals inspectie en monitoring zijn vergunningen verleend voor lager vliegen dan algemeen toegestaan.
Laagvliegen zorgt voor verstoring van een aantal vogelsoorten, waaronder broedvogels. De verstoring duurt enkele minuten en vindt incidenteel plaats en wordt als niet significant beoordeeld. Om effecten te voorkomen gelden diverse voorwaarden, algemeen en per groep (huidige vergunninghouders).
, - 99 -
494
3750
3752
3754
3756
3758
3760
3762
3764
3766
3768
3770
3772
3774
3776
3778
3780
3782
3784
3786
3788
3790
3792
3794
496
498
Voorwaarden laagvliegen (#31a)Er gelden specifieke voorwaarden voor de verschillende groepen die in de huidige situatie een vergunning hebben. Dit zijn voorwaarden ten aanzien van de vlieghoogtes, voertuigen en de periodes waarin kan worden laag gevlogen. De voorwaarden lopen zeer uiteen en zijn opgenomen in bijlage 8.
De voorwaarden zijn reeds bestaande maatregelen (vergunningvoorschriften). Hiermee worden significante effecten voorkomen. Er kunnen kleine of verwaarloosbare resteffecten op broed- en foeragerende of rustende niet-broedvogels zijn.
Zoekacties munitieresten op wad bij Marnewaard Door of in opdracht van Dienst Vastgoed Defensie worden regelmatig munitieresten, afkomstig van het binnendijks gelegen oefenterrein Marnewaard, gezocht en verwijderd op de wadplaten ten noordoosten van de Afsluitdijk van het Lauwersmeer. Het doel hiervan is eventuele bodemvervuiling te voorkomen.
Door de activiteit kunnen vogels en zeehonden worden verstoord.
Voorwaarden munitieresten op wad bij Marnewaard (#?)Bij de zoekacties word een afstand tot groepen vogels (>500 meter) en zeehonden (>1500 meter) gehouden.
7.2.3 Vergunningplichtige activiteiten die afzonderlijk vergund blijven
De Waddenzee is sinds 1980 PKB-gebied, met een belangrijke status als (inter-)nationaal natuurgebied. In de jaren 70 en 80 is de Waddenzee in fasen aangewezen als natuurmonument (Natuurbeschermingswet). De Waddenzee wordt dus al lange tijd beschermd door allerlei maatregelen via ruimtelijke ordening en vergunningen Natuurbeschermingswet. Er zijn vele vergunningen verleend voor grote en kleinere activiteiten, met mitigerende voorschriften.
Voor de volgende activiteiten vormt het beheerplan geen vrijstelling van de vergunningplicht. Deze activiteiten zijn al getoetst in het kader van een vergunningaanvraag, hieruit is naar voren gekomen dat ze afzonderlijk geen negatieve effecten hebben, maar in cumulatie met elkaar, of in de tijd met zichzelf, mogelijk wel. Wanneer de vergunningen aflopen, dient een nieuwe vergunning aangevraagd te worden bij het bevoegde gezag. Het bevoegd gezag gebruikt onder andere dit beheerplan om vergunningaanvragen te beoordelen.
Dit geldt voor de volgende activiteiten: Mosselzaadvisserij Mosselzaadimport Mosselzaadinvanginstallaties Garnalenvisserij Handkokkelvisserij Rapen Japanse oesters Mechanische pierenwinning Grootschalige evenementen groot (Ronde van Texel, Oerol) Schelpenwinning Vliegbewegingen van en naar Den Helder Airport Koelwaterinname- en lozing (Eemshaven overig) Monitoring en onderzoeksactiviteiten: projectgericht en niet-routinematig Calamiteitenbestrijding: inzet helikopters en niet-routinematig
, - 100 -
3796
3798
3800
3802
3804
3806
3808
3810
3812
3814
3816
3818
3820
3822
3824
3826
3828
3830
3832
3834
3836
3838
3840
3842
500
502
Militaire vliegactiviteiten Rapen projectielen op wad
Activiteiten in artikel 20-gebieden blijven Nbwet-vergunningplichtig (behalve wettelijke uitzondering Nbwet artikel. 20 lid 4). Zie bijlage 4
7.2.3.1 VisserijOp alle vormen van visserij zijn ook de generieke visserijmaatregelen van toepassing, deze zijn opgenomen in bijlage 2.
Mosselzaadvisserij, mosselzaadimport en mosselzaadinvanginstallatiesIn de Waddenzee vindt mosselvisserij, -kweek en -invang plaats (zie ook beschrijvend kader mosselzaadvisserij??). Op 21 oktober 2008 zijn in het Convenant “transitie mosselsector en Natuurherstel” afspraken gemaakt tussen het Ministerie van EL&I, de natuurorganisaties en de Producentenorganisatie Mosselcultuur over de verduurzaming van de mosselsector, ook wel de mosseltransitie genoemd. De kern van de transitie van de mosselsector is dat deze overgaat op andere methoden om grondstof te verkrijgen en de bodemvisserij buiten de kweekpercelen stapsgewijs afbouwt. Per stap wordt de vangstderving die het gevolg is van de vermindering van de bodemvisserij gecompenseerd door inzet van alternatieve zaadbronnen. Wanneer de compensatie van bodemvisserij door middel van alternatieven is behaald, wordt de volgende stap in de transitie gezet. Het streefbeeld is dat in 2020 de bodemberoerende visserij op grondstof voor de mosselsector, in de Nederlandse Waddenzee, geheel is beëindigd, en dat alle benodigde grondstof via MZI’s en/of andere innovatieve methoden wordt gewonnen. Het algehele adagium van de transitie van de mosselsector is ‘leren door doen’. Dat betekent: stappen zetten in de uitvoering, de effecten volgen en op basis daarvan beslissen hoe de volgende stap te nemen.
De manier waarop de transitie plaats vindt, is in detail beschreven in het 'Eindrapport mosseltransitie, Plan van Uitvoering fase 2’, die op 4 februari 2009 aan de Tweede Kamer is verzonden. Voor dit beheerplan is het van belang te melden dat mosselzaad-invanginstallaties (MZI’s) momenteel het belangrijkste alternatief voor de bodemvisserij vormen. Er wordt echter ook gezocht naar andere methoden om zaad in te vangen, te verkrijgen of te kweken, zodat de transitie minder afhankelijk wordt van MZI’s.
Op basis van het Beleid Mosselzaadinvanginstallaties, dat de Minister van LNV heeft vastgesteld voor de periode 2010 t-m 2013, is een aantal arealen voor MZI’s ter beschikking gesteld in de westelijke Waddenzee. Het betreft 500 ha op een negental locaties. Vanaf 2010 wordt gezocht naar een oppervlak van 160 ha voor MZI’s op de mosselkweekpercelen in de westelijke Waddenzee. Het totaal beschikbare oppervlak voor MZI’s voor de Waddenzee zal daarmee op 660 ha komen. Naast de MZI’s voor opschaling zoals die voortvloeit uit de transitie is er een aantal zgn. experimentele MZI’s. Afgesproken is dat deze oogst niet meetelt in de transitie. Op basis van een overgangsregeling voor de afbouw van de experimenten van de minister van EL&I krijgen de betrokken ondernemers de gelegenheid om tot en met 2013 door te gaan om daarmee hun investeringen terug te kunnen verdienen. Het hiervoor gereserveerde oppervlak is 85 ha. De experimenten worden daarna beëindigd.
De transitie van de mosselsector leidt er toe dat een toenemend aantal zaadbanken voor bodemberoerende activiteiten wordt gesloten. De methodiek waarmee bepaald wordt welk oppervlak de te sluiten gebieden moeten hebben en waar ze komen te liggen, is eveneens vastgesteld in het 'Eindrapport mosseltransitie, Plan van Uitvoering fase 2´. Tevens staat in dit Eindrapport de methodiek beschreven op basis waarvan de najaarsvisserij kan plaatsvinden.
, - 101 -
504
3844
3846
3848
3850
3852
3854
3856
3858
3860
3862
3864
3866
3868
3870
3872
3874
3876
3878
3880
3882
3884
3886
3888
3890
506
508
Om te volgen welke ontwikkelingen deze niet-beviste mosselbanken doormaken, is voorzien in monitoring daarvan. Hetzelfde geldt voor de effecten van MZI’s op natuur en landschap, waarbij bovendien de ecologische draagkracht van de Waddenzee nader zal worden onderzocht. Momenteel wordt onderzocht onder welke ecologische voorwaarden mosselzaadtransporten van de Oosterschelde naar Waddenzee kunnen plaatsvinden. Deze transporten zijn van belang voor de slaagkans van de transitie.
MosselzaadvisserijDe belangrijkste grondstof voor de mosselkweek in Nederland is het mosselzaad (kleine mosselen uit de meest recente broedval) van de sublitorale wilde banken in de Waddenzee. Mosselzaad wordt met behulp van korren van de bodem gevist. Mosselzaadvisserij vindt voornamelijk in de westelijke Waddenzee plaats. De najaarsvisserij betreft het opvissen van mosselen in de westelijke Waddenzee mosselen, het uitzaaien ervan op percelen in de Waddenzee en het direct of na opkweek op de Waddenzee-percelen afvoeren van dat bestand naar de Zeeuwse wateren c.q. naar de veiling. Meer specifiek, en in afwijking van de voorjaarsvisserij, betreft het hier het uitsluitend bevissen van instabiel gelegen mosselbestand. Dat zijn de mosselzaadvoorraden die - bijvoorbeeld door storm - dreigen te verdwijnen gedurende de winter. Tijdens de voorjaarsvisserij mag de mosselvoorraad in de rest van het sublitoraal worden bevist en naar de mosselpercelen worden overgebracht. Gemiddeld wordt 60 procent van de broedval weggevist.
Door de mosselzaadvisserij wordt de wadbodem (‘permanent overstroomde zandbanken’) beroerd en wordt de bodemflora en –fauna onttrokken. Dit kan gevolgen hebben op de voedselvoorziening van topper, eider, middelste zaagbek, brilduiker en de aalscholver. Zeehonden en vogels kunnen door de activiteit worden verstoord.
Kader mosselzaadvisserij (#2)Er dient een minimaal percentage van de daadwerkelijk opgeviste hoeveelheid (of een gelijkwaardig equivalent hiervan in biomassa) na de bevissing gedurende de winter volgend op de voorjaarsvisserij op de percelen in de Waddenzee te resteren. Dit percentage wordt berekend en vastgelegd in een Visplan en dient minimaal 85 procent te bedragen. Najaarsvisserij mag alleen op instabiele mosselbanken. Verder zijn er algemeen geldende voorschriften ter voorkoming van verstoring van soorten.
Mosselzaadimport Mosselzaadimport betreft het uitzaaien van geïmporteerd mosselzaad op mosselpercelen in de Waddenzee. De activiteit is gelijk aan het gebruik van mosselkweekpercelen in de Waddenzee, met uitzondering van de oorsprong van het mosselzaad.
Het importeren van mosselzaad kan het risico op introductie van exoten vergroten.
Kader mosselzaadvisserij (#3)Om te voorkomen dat er met er bij het uitzaaien exoten worden geïntroduceerd, worden er verschillende maatregelen getroffen (spoelen, controleren etc.).
MosselzaadinvanginstallatiesMosselzaadinvanginstallaties (MZI’s) dienen als alternatieve mosselzaadbron voor de mosselkwekers. Een MZI is een drijvende constructie voorzien van netten en touwen dienend als invangsubstraat. MZI’s zijn onder te verdelen naar typen met tonnen, drijvers, boeien of vlotten. In de zomer en najaar wordt het mosselzaad geoogst en op mosselkweekpercelen uitgestrooid. De locaties liggen niet vast, en de toekomstige omvang van de locaties moet nog worden bepaald.
, - 102 -
3892
3894
3896
3898
3900
3902
3904
3906
3908
3910
3912
3914
3916
3918
3920
3922
3924
3926
3928
3930
3932
3934
3936
3938
510
512
Door het vrijkomen van kleine mosselen kan er een potentieel gunstig effect op de voedselvoorziening van mosseletende vogels voorkomen, maar door een verminder aanbod van fytoplankton kan het dit juist weer afnemen. Menselijke activiteiten rond MZI’s, maar ook de aanwezigheid van MZI’s kunnen vogels en zeehonden vestoren. De MZI-systemen kunnen dienen als rustplaast, beschutting leveren of mogelijk ook voedsel in de vorm van vissen en macroalgen aantrekken. De bodem kan als gevolg van depositie rijker worden. Droge habitattypen, broedgebieden en foerageergebieden van de broedvogels liggen buiten de beïnvloedingssfeer van de MZI’s.
Kader mosselzaadinvanginstallaties (#5)De MZI’s zijn gebonden aan een in omvang beperkt areaal en in het winterhalfjaar moeten de MZI’s worden verwijderd. Werkzaamheden dienen overdag plaats te vinden. Het aantal vaarbewegingen moet worden beperkt.
GarnalenvisserijIn de kustzone wordt met behulp van de garnalenkor op garnalen gevist. De garnalenvisserij vindt het hele jaar door plaats. Binnen de garnalenvisserij wordt net zoals in de boomkorvisserij aan beide zijden van het schip een net, de garnalenkor voortgesleept. De ijzeren boom die het net open houdt heeft een lengte van maximaal 9 meter en wordt ongeveer 50 cm van de grond gehouden door sloffen die zich aan het uiteinde van de boom bevinden. De trekduur varieert van 20 minuten tot 2 uur. Het vangprincipe van de garnalenkor is gebaseerd op het gedrag van de garnalen.
Door het vissen wordt de bodem van ‘permanent overstroomde zandbanken’ verstoord. Hierdoor neemt het aandeel bodemfauna af. Daarnaast is er bijvangst van jonge vis en mogelijk ook trekvissen. Dit is van negatieve invloed op de voedselbeschikbaarheid van vogels. Vogels (met name duikeenden en visetende duikeenden) en zeehonden kunnen tijdelijk verstoord worden door de aanwezigheid van schepen.
Kader garnalenvisserij (#6)De algemene lijn van vermindering van de effecten van de garnalenvisserij op basis van het kader omvat ten eerste onderzoek van de invloed van de visserij op het garnalenbestand en indien deze invloed negatief blijkt, het nemen van maatregelen. Ten tweede beperking van bijvangst. Ten derde onderzoek en maatregelen ter vermindering van de bodemberoering, eventueel door sluiting van gebieden of inzet van pulskorsysteem.
HandkokkelvisserijBij de handkokkelvisserij worden kokkels verzameld met behulp van de “kokkelbeugel” of “wonderklauw”. Dit vistuig bestaat uit een hark met daaraan een zakvormig net. De hark wordt door de vissers achterwaarts over de bodem getrokken. Het vissen gebeurt uitsluitend bij afgaand en opkomend water, wanneer er water op de platen staat, globaal van enkel- tot kniediepte. In het net blijven alleen de grotere kokkels achter die in een klein bootje worden verzameld. De gevulde kleine bootjes worden naar de grote verzamelboot getrokken, geleegd en weer teruggevaren om opnieuw gevuld te worden. In de praktijk vindt de visserij vooral plaats in de oostelijke Waddenzee. In het westelijke meer sublitorale deel wordt niet gevist. De visserij mag het hele jaar door plaatsvinden. Omdat de visserij getijgebonden is wordt ook ’s nachts gevist, waarbij lampen worden gebruikt.
Door het bevissen van de ‘slik- en zandplaten’ worden kokkels onttrokken en vindt er bodemverstoring plaats. De activiteit kan effect hebben op de voedselvoorziening van schelpdieretende vogels (met name eider, scholekster). Door de aanwezigheid van de vissers op de platen kunnen vogels of verstorend werken (onder andere eider scholekster, kanoet, goudplevier).
, - 103 -
514
3940
3942
3944
3946
3948
3950
3952
3954
3956
3958
3960
3962
3964
3966
3968
3970
3972
3974
3976
3978
3980
3982
3984
3986
3988
516
518
Kader handkokkelvisserij (#7)Er is een vangstquotum (2,5% van totale hoeveelheid) gesteld en er mag alleen gevist worden op platen met hoge dichtheden (> 50/m2). In bepaalde gebieden is handkokkelvisserij niet toegestaan. Het gaat hierbij vooral om wadplaten die aansluiten bij kwelders of hoogwatervluchtplaatsen. Bepaalde gebieden (het betreft momenteel een strook onder Vlieland) worden in kokkelarme jaren niet gevist. Momenteel is alleen een smalle strook onder Vlieland als zodanig aangemerkt. Ten opzichte van het bestaande regime wordt er vanaf 2009 minder geconcentreerd bevist en zijn er in elk kombergingsgebied nu gesloten gebieden nabij hoogwatervluchtplaatsen en kwelders.
Rapen Japanse oestersHet rapen van schelpdieren wordt onderscheid gemaakt tussen het rapen voor eigen gebruik en het rapen voor beroepsmatige doeleinden. Het beroepsmatig rapen van mosselen is verboden in de Waddenzee. Voor het beroepsmatig rapen van Japanse oesters in de Waddenzee is in 2008 de mogelijkheid geboden om een experiment te starten.
PM effecten – wat is bron?
Kader rapen Japanse oesters (#9)PM kader: er is niets opgenomen in kader visserij of in bijlagenrapport vergunde visserij.
Mechanische pierenwinningHet mechanisch winnen van wadpieren mag plaats vinden binnen de aangewezen concessiegebieden op het Balgzand en nabij Texel (Vlakte van Kerken). Er zijn twee initiatiefnemers die ieder in een concessiegebied vissen. Bij de mechanische pierenwinning worden de wadpieren gedurende hoogwater uit de wadplaten onttrokken. Eerst wordt een anker uitgezet en vervolgens wordt de boot met de ankerlier naar het anker toegetrokken, terwijl een beweegbare snijbak een sleuf van ca. 40 cm diepte in de wadbodem graaft. Uit de opgezogen wadbodem, worden de pieren handmatig verwijdert.
Effecten van deze vorm van visserij betreffen bodemgesteldheid van ‘slik- en zandplaten’, voedselbeschikbaarheid voor vogels en verstoring van soorten.
Kader mechanische pierenwinningj (#12)Ten opzichte van de situatie voor 2010 is de uitvoering van de activiteit dermate gewijzigd, dat de bodemfauna en de soorten die hiervan voor hun voedsel afhankelijk zijn, grote bescherming genieten. Er is een afname van 1100 hectare ‘slik- en zandplaten’ dat wordt beïnvloed. De initiatiefnemers zijn verplicht een hersteltijd in acht te nemen, zodat de bodemgesteldheid en bodemfauna voldoende tijd krijgen te herstellen. Winsporen zijn niet meer overlappend, maar liggen parallel met voldoende tussenruimte om recruitement en migratie te faciliteren. De initiatiefnemers hebben geen concurrentie binnen het concessiegebied en door exclusieve visrechten zal dit leiden tot een optimaal bestandsmanagement.
7.2.3.2 Recreatie
Grootschalige evenementen (Ronde van Texel, Oerol)Onder evenementen verstaan we georganiseerde activiteiten voor (breed) publiek, zoals de Ronde van Texel en Oerol. Bij de Ronde van Texel, het grootste waterevenement, vinden de meeste nevenactiviteiten plaats aan het strand van de Noordzeekustzone en De Hors.
Door grootschalige evenementen kan verstoring optreden van vogels en zeehonden door beweging en geluid.
, - 104 -
3990
3992
3994
3996
3998
4000
4002
4004
4006
4008
4010
4012
4014
4016
4018
4020
4022
4024
4026
4028
4030
4032
4034
4036
520
522
Kader evenementen (#18)De te organiseren activiteiten kunnen alleen plaatsvinden op plaatsen waar geen broedgevallen van beschermde soorten voorkomen. Dit wordt vooraf geïnventariseerd. Hoogwatervluchtplaatsen, kwelders en andere locaties waar vogels zich concentreren moeten worden ontzien. Er moeten licht en geluidbeperkende maatregelen worden getroffen, waardoor verstoring voorkomen wordt. Er gelden maximale snelheden voor voertuigen en er mag niet lager dan 450 m gevlogen worden.
7.2.3.3 Civiele werken en overige activiteiten
SchelpenwinningIn de Waddenzee wordt op een duurzame wijze schelpen gewonnen. De schelpen die gewonnen worden, bestaan uit fossiele schelpen van bijvoorbeeld kokkels, mosselen, nonnetjes en gapers. Steekproefsgewijs worden de schelpenconcentraties gelokaliseerd. In de Waddenzee wordt gebruik gemaakt van steekzuigers. De door natuurlijke processen vrijgekomen schelpenbanken worden gewonnen. Van de in de Waddenzee aangegeven gebieden ten oosten van de Westmeep en in de Doove Balg ten oosten van Breezanddijk wordt pas gebruik gemaakt als de schelpenvoorraad in de overige wingebieden uitgeput zijn.
Door bodemberoering wordt het habitattype ‘permanent overstroomde zandbanken’ aangetast en kan vertroebeling optreden. De aantasting van de zandbanken is lokaal en tijdelijk en vindt plaats over een gering oppervlakte. Visetende broedvogels en niet-broedvogels zoals sterns kunnen tijdens foerageren verstoord worden.
Kader schelpenwinning (#25)Er wordt een quotum bepaald op basis van de netto natuurlijke aanwas van schelpen in de Waddenzee. Winning is niet toegestaan op minder dan 1000 meter van natuurlijke mosselbanken, binnen een afstand van 1500 meter afstand van rustgebieden van zeehonden, binnen een afstand van 500 meter van vogelconcentraties en in gebieden waar zich levende schelpenbanken bevinden.
Vliegbewegingen van en naar Den Helder AirportHet betreft hier civiele luchtvaart met vliegbewegingen (jaarlijks 270.000 vliegbewegingen) beneden de 450 meter hoogte. De activiteit vindt plaats van vliegveld de Kooy te Den Helder en betreft vliegbewegingen van helicopters en vliegtuigen. De vliegbewegingen vinden plaats via de Noordzeekustzone, Waddenzee en de Kooijhoekschor. De activiteit vindt voornamelijk overdag plaats.
Luchtvaart kan verstoring van verschillende vogels en zeezoogdieren tot gevolg hebben.
Kader luchtvaart (#31b)Er geen kader voor deze activiteit, zie vergunningvoorschriften.
Koelwaterinname- en lozing (Eemshaven overig)Water uit de Waddenzee wordt door fabrieken en centrales ingenomen als koelwater voor de machines. De belangrijke locaties van inname en lozing van koelwater zijn de industrieel ontwikkelde havens: Delfzijl, Eemshaven, Harlingen en Den Helder. Om de nadelige gevolgen van het gebruik van koelwater te beperken zijn er regels opgesteld (Wet verontreiniging oppervlaktewater) waar de koelwatergebruikers zich aan moeten houden.
De effecten op trekvissen - sterfte van larven en juvenielen – als gevolg van de koelwaterinname en -lozing zijn zeker aanwezig, maar op Waddenzee-niveau naar verwachting klein. Doordat de vissterfte
, - 105 -
524
4038
4040
4042
4044
4046
4048
4050
4052
4054
4056
4058
4060
4062
4064
4066
4068
4070
4072
4074
4076
4078
4080
4082
4084
4086
526
528
maar op enkele plaatsen in de Waddenzee voorkomt en dit voor sommige doelsoorten (aalscholver, grote zaagbek, sterns) mogelijk een positieve uitwerking heeft, is het negatieve effect op de instandhoudingsdoelstellingen voor visetende vogels verwaarloosbaar (niet significant). Er is wel sterfte onder de typische vissoorten voor deze habitattypen ‘permanent overstroomde zandbanken’ en ‘slik- en zanplaten’, maar doordat de inname van het koelwater vooral in de havenbekkens plaatsvindt, is de sterfte relatief beperkt. Effecten op de (verbeter)doelen van de habitattypen zijn daarom als klein en verwaarloosbaar (niet significant) beoordeeld.
Kader koelwaterinname- en lozing (#33)PM
Monitoring en onderzoeksactiviteiten: projectgericht en niet-routinematigPM
Calamiteitenbestrijding: inzet helikopters en niet-routinematigPM
Militaire vliegactiviteitenPM
Rapen projectielen op wadVanuit het schietterrein Marnewaard in het Lauwersmeergebied raken incidenteel projectielen op het wad in de (onveilige) zone langs een deel van de Lauwersmeerdijk. Deze projectielen worden regelmatig opgeruimd in opdracht van het ministerie van Defensie.
PM Volgt: voorwaarden uit vergunning Defensie.
7.2.4 Niet-vergunningplichtige activiteiten, wel mitigatie vereist
Er zijn ook activiteiten die niet vergunningplichtig zijn, maar die wél mogelijke effecten hebben. Voor deze activiteiten geldt dat er mitigerende maatregelen vereist zijn. Voor de Waddenzee gaat het om: Mosselkweekpercelen Steken zeeaas Zeehengelsport (recreatief, inclusief charters) Recreatievaart en droogvallen Snelle recreatievaart Wadlopen, zwerftochten en excursies op wad en kwelder (inclusief lokale betreding kustbewoners
e.d.) Kitesurfen Robbentochten Bivakkeren op en betreden van zandplaten Recreatie op stranden en strandvlaktes Kleinschalig (historisch) medegebruik (rapen schelpdieren, snijden zeekraal, recreatief staand want) Onderhoud kabels en leidingen Onderhoud oevers, dammen, dijken, constructies, e.d. Toezicht, inspectie en handhaving Scheepvaart (beroepsvaart en scheepvaart overheden) Luchtvaart algemeen
, - 106 -
4088
4090
4092
4094
4096
4098
4100
4102
4104
4106
4108
4110
4112
4114
4116
4118
4120
4122
4124
4126
4128
4130
4132
4134530
532
Sluizen en gemalen: lozen van oppervlaktewater Militaire activiteiten (grond en water) Onderhoud vastelandskwelders en eilandkwelders Betreding en openstelling vastelandskwelders en eilandkwelders Onderhoud kwelderwerken (dammen) Beheer Rottum
7.2.4.1 Visserij
MosselkweekpercelenDe mosselkweekpercelen bevinden zich voornamelijk in de Waddenzee en in de Oosterschelde. Wild mosselzaad (zie subparagraaf 7.2.2.1) wordt hier uitgestort. Op deze percelen kunnen de mosselen groeien en worden ze enkele keren verplaatst. Op het moment dat de mosselen marktwaardig zijn worden ze met behulp van een kor weer opgevist. Wanneer de mosselen naar de veiling worden gebracht worden zij geschoond. De tarra (lege losse schelpen en schelpresten, zeepokken, algen, krabben en zeesterren) wordt in de Oosterschelde gestort. In de Waddenzee vindt deze activiteit plaats sinds 1950. De mosselpercelen bevinden zich vooral in het sublitoraal van de westelijke Waddenzee.PM
De aanwezigheid van en de activiteiten op de mosselkweekpercelen hebben mogelijk een klein effect op de topper, eider en het habitattype ‘permanent overstroomde zandbanken’. Om effecten te voorkomen worden mitigerende maatregelen genomen.
Mitigerende maatregelen mosselkweekpercelen Het wegvangen van krabben mag alleen gedaan worden door iemand die de benodigde
vergunningen heeft. Dit betreft een visserijwetvergunning en voor zover van toepassing een Natuurbeschermingswetvergunning;
In de winterperiode moet een minimale hoeveelheid mosselen achterblijven op de percelen. Dit wordt gereguleerd via Natuurbeschermingswetvergunningverlening voor mosselzaadvisserij. Dit wordt op basis van het VKA (zaadvisserij, kweek en afvoer) model berekend. Er dient een minimaal percentage (85%) van de daadwerkelijk opgeviste hoeveelheid (of een gelijkwaardig equivalent hiervan in biomassa) na de bevissing op de percelen in de Waddenzee te resteren.
Steken zeeaasPM
Het steken van zeeaas op litorale mosselbanken heeft mogelijk een significant effect op het habitattype ‘slik- en zandplaten’. Wanneer men zich aan de gedragscode houdt en onderstaande mitigerende maatregelen worden uitgevoerd kunnen significante effecten worden uitgesloten.
Gedragscode zeehengelsport, steken zeeaas Probeer de aashoeveelheid af te stemmen op het te verwachten gebruik, spit dus niet meer dan je
nodig hebt; Houd je aan de toegestane spitgebieden; Lees de voorwaarden in de spitvergunning goed door.
Mitigerende maatregelen steken zeeaas Het steken van zeeaas in zeegrasvelden is verboden; Het steken van zagers op litorale mosselbanken is verboden;
, - 107 -
534
4136
4138
4140
4142
4144
4146
4148
4150
4152
4154
4156
4158
4160
4162
4164
4166
4168
4170
4172
4174
4176
4178
4180
4182
536
538
Er worden spitgebieden aangewezen en spitten wordt opgenomen in de vispas; Optie: pilot regulering mosselbank bij West-Terschelling.
7.2.4.2 Recreatie
Zeehengelsport (recreatief, inclusief charters)Onder de hengelvisserij valt de recreatieve en zeer kleinschalig beroepsmatige visserij vanaf de oever of boot. Bij het recreatief vissen in zee- en kustwateren met de hengel waarbij is de vangst bestemd voor eigen gebruik of wordt teruggezet. De recreatieve zeehengelvisserij bestaat uit drie vormen: (1) visserij vanaf de kant (kantvisserij), Visserij vanaf de oever kent tussen Den Helder en de Nieuwe Waterweg vele tientallen stekken. Aantrekkelijke plekken zijn de golfbrekers en vele strekdammen die zich langs de hele kust in zee uit strekken. (2) visserij vanuit kleine sportbootjes, Er wordt op de Noordzee gevist met korte boothengels geschikt voor het vissen met zware loodgewichten. (3) visserij vanaf grote sportvisboten voor groepen met de zogenaamde opstapschepen. Hierbij wordt verder op zee gevist. Er worden wrakken opgezocht waar gevist kan worden. PM
Er treedt verstoring op van toppers en eiders wanneer de visserij plaatsvindt op plaatsen waar grote groepen van deze vogels zich bevinden door de aanwezigheid van schelpenbanken. Significante effecten kunnen worden uitgesloten. Wel gelden er gedragsregels voor de zeehengelsport.
Gedragsregels zeehengelsport Ken de regels, zie www.sportvisserijnederland.nl/vispas/visserijwet_en_regels;
Neem afval mee naar huis; Probeer te vissen met loodvervangers en het verlies van lood waar mogelijk te voorkomen; Deponeer lood dat niet meer gebruikt kan worden bij het chemisch afval; In kustwateren, waaronder de Waddenzee, geldt een beperking van twee hengels per persoon; Zet ondermaatse vis en beschermde vissoorten meteen terug.
Recreatievaart en droogvallenRecreatievaart vindt plaats op de Waddenzee zowel binnen als buiten de betonde vaargeul. Er wordt voornamelijk overdag gevaren, met de hoogste dichtheden rond de jachthavens en sluizen in de westelijke Waddenzee. De chartervaart (ook wel bruine vloot genoemd), bestaande uit commercieel geëxploiteerde schepen waarop groepen mensen zich inschepen, is een belangrijk onderdeel van de recreatievaart.
Droogvallen (bedoeld: platbodems laten droogvallen op platen) vindt op de Waddenzee vooral plaats op laten aansluitend op de eilandenkust. Op de overige wadplaten wordt ook drooggevallen, maar in de praktijk gebeurt dit in veel mindere mate. Vanaf droogvallende boten kunnen activiteiten plaatsvinden, zoals wandelen over de plaat.PM
Recreatievaart zorgt door geluid en silhouetwerking voor verstoring van op open water foeragerende vogels en zeehonden. Wanneer men zich aan de gedragscode houdt en er mitigerende maatregelen worden genomen kunnen significante effecten worden uitgesloten.
Voor alle motorschepen in de Waddenzee geldt een maximum vaarsnelheid van 20 km/u, uitgezonderd de hoofdvaarwegen en veerbootroutes en het bestaande snelvaargebied bij Oudeschild (Texel). Powerboats dienen zich net als andere schepen te houden aan de geldende maximum snelheid. Overschrijding van de
, - 108 -
4184
4186
4188
4190
4192
4194
4196
4198
4200
4202
4204
4206
4208
4210
4212
4214
4216
4218
4220
4222
4224
4226
4228
4230
540
542
maximum snelheid is niet toegestaan. Daarnaast zal het aspect van nautische veiligheid (Binnenvaart politie reglement, Bpr) te allen tijde gerespecteerd moeten worden.
Voor alle vormen van waterrecreatie gelden de gedragsregels van de Erecode ‘Wad, ik heb je lief’ deze zijn opgenomen in bijlage 3.
Snelle recreatievaartRecreatievaart vindt in principe op de hele Waddenzee plaats. Met de hoogste dichtheden rond de jachthavens en sluizen (‘vertrekpunten’). Voor alle motorschepen in de Waddenzee geldt een maximum vaarsnelheid van 20 km/u, uitgezonderd in een aantal betonde vaargeulen en het bestaande snelvaargebied bij Oudeschild (Texel). Alleen in deze gebieden mag met speedboten en jetski’s harder dan 20 km/u worden gevaren. Het snelvaargebied nabij Oudeschild ligt direct onder de dijk ten noorden van de tonnen T12 en T14, en ten zuiden van de havenmond bij Oudeschuild in de Texelstroom.PM
Door snelle recreatievaart kan verstoring optreden van vogels en zeehonden. Wanneer onderstaande mitigerende maatregelen worden uitgevoerd kunnen significante effecten worden uitgesloten.
Mitigerende maatregelen snelle recreatievaart Snelvaren (> 20 km/uur) is alleen overdag toegestaan in hoofdvaarroutes en veerbootroutes; Waterskiën, jetskiën e.d. is alleen toegestaan in het snelvaargebied bij Oudeschild.
Wadlopen, zwerftochten en excursies op wad en kwelder (inclusief lokale betreding kustbewoners e.d.)Op de Waddenzee gaan wadlooptochten doorgaans van het vasteland naar één van de eilanden (A-, B- en C-wadloopvergunning ex Wadloopverordening), maar soms wordt de route deels per boot afgelegd in plaats van geheel wadlopend. Indien er sprake is van een tocht zonder het maken van de oversteek van vaste wal naar eiland of plaat, maar waarbij wel 1 of meer geulen worden overgestoken, dan wordt gesproken over een ‘zwerftocht’.PM
Door wadlopen kan verstoring optreden van vogels en zeehonden. Daarnaast vindt betreding plaats van verschillende habitattypen. Wanneer onderstaande mitigerende maatregelen worden uitgevoerd kunnen significante effecten worden uitgesloten.
Mitigerende maatregelen wadlopen zwerftochten en excursies De gids zorgt er voor dat de groep bij elkaar blijft, uitzwermen moet worden voorkomen; Het meenemen van honden is niet toegestaan; Geluidsapparatuur, anders dan voor communicatiedoeleinden en de veiligheid, is niet toegestaan; Er mag geen afval/etensresten, papier e.d. worden achtergelaten in het gebied; In de broedperiode (15 april – 15 juli) worden broedkolonies op de vastelandskwelders gemeden en
van solitair broedende vogels mogen geen nesten worden verstoord en/of vertrapt; In de broedperiode (15 april – 15 juli) mag de eilandkwelder op Schiermonnikoog niet worden
betreden; Verstoring van groepen vogels moet worden voorkomen, dit geldt zowel op de foerageerplaatsen, de
slaapplaatsen en de hoogwatervluchtplaatsen; Tot zeehondenligplaatsen wordt een afstand van minimaal 1500 meter in acht genomen; Mosselbanken mogen niet worden betreden; Vertrek – en aanlandinglocaties worden in overeenstemming bepaald met de terreinbeheerder;
, - 109 -
544
4232
4234
4236
4238
4240
4242
4244
4246
4248
4250
4252
4254
4256
4258
4260
4262
4264
4266
4268
4270
4272
4274
4276
4278
4280
546
548
Verstoring in de vastelandskwelders dient tot een uiterste te worden beperkt door:o waar mogelijk gebruik te maken van de werkpaden van Rijkswaterstaat;o de begroeide kwelder alleen te doorkruisen via een lijn loodrecht op de dijk;
Voor het wadlopen in de natuureducatieve tochten (ontheffingsgebieden) zijn locaties aangewezen. Op de kaart in bijlage 5 zijn deze locaties weergegeven;
Degene die wadlooptochten organiseert dient deze tochten te registreren en jaarlijks door te geven aan het bevoegde gezag (provincie Fryslân). De registratie dient de volgende elementen te bevatten: het aantal gehouden tochten, het aantal deelnemers per tocht en de gelopen route.
KitesurfenKitesurfen is verwant aan windsurfen, maar in plaats van een plankzeil wordt er voor de voortbeweging gebruik gemaakt van een grote vlieger. De vlieger is tot ca. 14 m2 groot en hangt op 20-30m hoogte. Kitesurfen geschiedt voornamelijk op open ondiep water. Kitesurfen vindt in principe jaarrond plaats - met een piek in voorjaar en zomer – tussen 3 uur voor en 3 uur na hoogwater.PM
Zolang de activiteit alleen beoefend wordt op de daartoe aangewezen plaatsen treden weliswaar lokaal storingsfactoren op, maar door de beperkte oppervlakte en geringe overlap met het voorkomen van de vogels, en mede door de gebieds- en tijdsbeperking voor deze activiteit, zijn negatieve effecten klein. Negatieve effecten op de realiseerbaarheid van de instandhoudingsdoelstellingen zijn niet te verwachten.
Kitesurfen kan op bepaalde locaties plaatsvinden, onder de gemeentelijke voorwaarden volgens de Algemene Plaatselijke Verordening en lokale bepalingen. Op de volgende locaties is het toegestaan om te kitesurfen (zie ook bijlage 6):
Westzijde veerdam Nes, gemeente Ameland (gehele jaar) Groene Strand, gemeente Terschelling (1juni – 31 augustus) Westerzeedijk, gemeente Harlingen (1 april – 31 augustus) Hoek van de Bant, gemeente Dongeradeel (1juni – 30 september) Texel Ceres (tot 3 uur voor laag water (LW) en vanaf 3 uur na LW) Texel Dijkmanshuizen (tot 3 uur voor LW en vanaf 3 uur na LW)
RobbentochtenRondvaarten op de Waddenzee op diverse locaties, ondermeer om met toeristen naar een groep zeehonden op het droogvallende wad te kijken. Deze tochten vinden vooral plaats buiten de gesloten gebieden dan wel perioden. De rondvaart- en robbentochten kennen vaste vaarroutes en gebieden waar stilgelegen wordt. Hierbij wordt er gevaren door open water en worden wadplaten soms dicht genaderd.PM
Door het uitvoeren van robbentochten kan verstoring van zeehonden en vogels optreden. Om dit te voorkomen zijn er gedragsregels opgesteld.
Gedragsregels, specifiek ter voorkoming van verstoring van de zeehonden Rond Artikel 20-gebieden trachten om maar met één schip tegelijkertijd aanwezig te zijn; Geluidsapparatuur alleen gebruiken voor communicatiedoeleinden en veiligheid; De rustplaatsen van zeehonden mogen alleen zodanig benaderd worden door het schip dat de
zeehonden niet verstoord worden. Dit betekent dat voorkomen moet worden dat:o de zeehonden in het water vluchten;
, - 110 -
4282
4284
4286
4288
4290
4292
4294
4296
4298
4300
4302
4304
4306
4308
4310
4312
4314
4316
4318
4320
4322
4324
4326
4328
550
552
o de mogelijke vluchtroute van de zeehonden naar open water geblokkeerd wordt of dreigt te worden;
o de opvarenden van het excursieschip lawaai maken (luid praten, schreeuwen, muziek en/of gsm) en veel en/of plotseling bewegen (rennen, armbewegingen etc.).
Voor het overige (anders dan ‘bezichtigingen vanaf een schip’) geldt dat vogelconcentraties en rustende zeehonden niet verstoord mogen worden. Daarbij dient voldoende afstand tot de vogels en zeehonden te worden gehanteerd;
Registreren door de gebruikers van het aantal robbentochten, met locatie en datum, met jaarlijkse opgave aan de provincie.
Bivakkeren op en betreden van zandplatenHet bivakkeren op zandplaten vindt plaats in de Waddenzee, bekende locaties zijn de zandplaten Engelsmanplaat en Rif.PM
Het bivakkeren op of betreden van zandplaten kan verstoring veroorzaken van vogels en zeehonden. Met name voor de strandplevier kan dit significante gevolgen hebben. Wanneer onderstaande mitigerende maatregelen worden uitgevoerd kunnen significante effecten worden uitgesloten.
Mitigerende maatregelen bivakkeren op en betreden van zandplaten Recreanten dienen (periodiek) gesloten Artikel 20-gebieden te respecteren; Verstoring dient te worden voorkomen (niet bivakkeren op of nabij hoogwatervluchtplaatsen van
vogels); Verblijf op een ‘puntlocatie’, dat wil zeggen: niet uitzwerven over de zandplaat, voorkomt veel
verstoring. Deze locatie dient te worden bepaald en zo nodig gemarkeerd in overleg met de beheerder en kanovereniging(en);
Potentiële broedlocaties voor de standplevier op de bewoonde waddeneilanden zijn/worden afgesloten.
Recreatie op stranden en strandvlaktesOnder recreatie op stranden valt zonnen, zwemmen, wandelen, sporten, vliegeren en overig recreatief gebruik zoals activiteiten bij een strandpaviljoen en surfen. Bij Harlingen, Delfzijl en Termuntenzijl zijn enkele kunstmatige recreatiestrandjes waar ’s zomers strandrecreatie plaatsvindt. PM
, - 111 -
WANNEER WORDT EEN ZEEHOND VERSTOORD?Als indicatie van verstoring van de zeehonden gelden de volgende vuistregels:1. de kop omhoog richten en de bron van onrust proberen te lokaliseren;2. zich naar de waterkant keren en er naartoe schuifelen; 3. te water gaan.Punt 2 wordt als verstoring gezien in de zin van het gestelde en moet zeker worden voorkomen.Punt 3, het te water gaan van de zeehonden, wordt beschouwd als een ernstige verstoring en kan leiden tot handhaving. Vooral de aanwezigheid van een zeehond met een jong dient tot grote voorzichtigheid en grotere afstand te leiden.
554
4330
4332
4334
4336
4338
4340
4342
4344
4346
4348
4350
4352
4354
4356
4358
4360
4362
4364
556
558
Recreatie op stranden en strandvlaktes kan verstoring veroorzaken van vogels en zeehonden. Met name voor de strandbroeders kan dit significante gevolgen hebben. Wanneer onderstaande mitigerende maatregelen worden uitgevoerd kunnen significante effecten worden uitgesloten.
Mitigerende maatregelen recreatie op stranden en strandvlaktes Eventueel voorkomende nestlocaties van strandbroeders, met name de Bontbekplevier, ruim afzetten
voor het publiek, ter voorkoming van verstoring; Geen toegang voor gemotoriseerd verkeer; Honden aan de lijn houden; Geen waterscooters, snelle motorboten en vergelijkbare gemotoriseerde activiteiten langs het strand; Geen paardrijden op het strand; Geen verstoringsgevoelig licht gebruiken; Recreanten wijzen op algemene gedragsregels, bijvoorbeeld via bebording, om verstoring van de
natuurwaarden en het milieu te beperken.
Kleinschalig (historisch) medegebruik (rapen schelpdieren, snijden zeekraal, recreatief staand want)Het ‘snijden’ van zeekraal voor eigen gebruik wordt gedaan door kustbewoners, op beperkte schaal (hoeveel precies is niet bekend). Het gebruik valt onder de Nbwet. Van 20 april tot 20 augustus mag deze activiteit plaatsvinden, waarbij maximaal 2,5 kg per dag mag worden meegenomen.PMKleinschalig medegebruik kan verstoring van vogels veroorzaken, met name de scholekster ondervindt mogelijk een klein effect. Wanneer onderstaande mitigerende maatregelen worden uitgevoerd kunnen effecten worden uitgesloten.
Mitigerende maatregelen kleinschalig medegebruik Snijden/oogsten van maximaal 2,5 kg zeekraal en 10 kg schelpdieren per persoon per dag, uitsluitend
ten behoeve van eigen gebruik; Uitsluitend in de periode van 1 juni t/m 10 augustus; Uitsluitend in de tijd van drie uur voor en drie uur na laag water en tussen zonsopgang en
zonsondergang; Niet snijden/oogsten als de verwachting is dat er sprake zal zijn van een waterstandsverhoging van 1
meter of meer; Voor staand want visserij geldt een maximale netlengte van 100 m, voor specifieke locaties geldt 30
m (PM RWS: locaties moeten bepaald worden door gemeentes).
7.2.4.3 Civiele werken en overige activiteiten
Onderhoud kabels en leidingenHet onderhoud aan kabels en leidingen betreft eigenlijk vooral onderhoud aan de diepteligging / gronddekking. Kabels en leidingen dienen onder een laag sediment te liggen, maar door bodemerosie komen deze wel eens vrij te liggen. Dit onderhoud vindt deels ad hoc en deels uit voorzorg plaats. Door de dynamiek zal het geregeld nodig zijn om onderhoud te plegen, er is echter meestal geen onderhoudsprogramma.PM
, - 112 -
4366
4368
4370
4372
4374
4376
4378
4380
4382
4384
4386
4388
4390
4392
4394
4396
4398
4400
4402
4404
4406
4408
4410
560
562
De effecten van onderhoudswerk aan kabels en leidingen worden beschouwd als verwaarloosbaar omdat ze incidenteel en relatief lokaal voorkomen. Mitigerende maatregelen zijn nodig om lokale effecten en verstoringen te beperken.
Mitigerende maatregelen onderhoud kabels en leidingen Het bedrijf dient het incident te melden bij het bevoegd gezag Natuurbeschermingswet (EL&I of
provincie) ) en RWS (Waterwet) en een plan van aanpak (uitvoeringsplan) in te dienen ter instemming;
Indien nodig bij voorkeur de kabel of leiding afdekken met gebiedseigen bodemmateriaal; Werkzaamheden bij voorkeur niet uitvoeren in de ruiperiode van de eider en zwarte zee-eend
(zomer); Na afloop van de ‘reparatie’ een melding en zo nodig korte evaluatie toezenden aan het bevoegd
gezag Natuurbeschermingswet (EL&I of provincie) Naast de hierboven genoemde technieken is het gewenst dat bedrijven een ontwikkeling stimuleren
naar “minder belastende” technieken
Onderhoud oevers, dammen, dijken, bodemverdedigingenZowel het vasteland als de eilanden worden voor een groot deel beschermd via dammen en dijken. Dammen, zeedijken en andere kustverdediging direct buiten het N2000-gebied worden af en toe hersteld of verstevigd en onderhouden. Ten behoeve van de goede staat van de constructies vindt inspectie en toezicht plaats. Het onderhoud vindt veelal ad hoc plaats. Dat wil zeggen dat het onderhoudsprogramma sterk afhankelijk is van de staat waarin de werken verkeren en het niet een jaarlijks terugkerende activiteit is.PM
Onderhoud aan de kustverdediging kan verstoring van vogels veroorzaken die oevers en dammen als rust- of foerageergebied gebruiken. Wanneer onderstaande mitigerende maatregelen worden uitgevoerd kunnen effecten worden uitgesloten.
Mitigerende maatregelen onderhoud oevers, dammen, dijken, bodemverdedigingen Onderhoud van oevers en dergelijke in en nabij hoogwatervluchtplaatsen niet uitvoeren tijdens
hoogwater, indien alternatieve hoogwatervluchtplaats in de omgeving als uitwijkmogelijkheid ontbreekt;
Onderhoud in/nabij broedlocaties uitvoeren buiten het broedseizoen; Open teenconstructies van dammen, dijken, oevers en bodemverdedigingen handhaven en bij
reconstructies zo veel mogelijk toepassen in verband met voedselbeschikbaarheid steenloper; Incidenteel (niet-regulier) onderhoud melden aan bevoegd gezag Natuurbeschermingswet (provincie).
Toezicht, inspectie en handhavingPMKwetsbaar voor verstoringen zijn: De foerageer-, broed- en rustgebieden (met name hoogwatervluchtplaatsen) van vogels; De werp-, rust- en zooggebieden van zeezoogdieren, met name de twee zeehondensoorten; De wadbodem, zoals slikrijkere delen met natuurlijke mosselbanken, zeegrasvelden en de kwelders.
Effecten worden voorkomen als onderstaande gedragscode wordt nageleefd.
Gedragscode inspecteurs, toezichthouders en handhavers
, - 113 -
564
4412
4414
4416
4418
4420
4422
4424
4426
4428
4430
4432
4434
4436
4438
4440
4442
4444
4446
4448
4450
4452
4454
4456
4458
566
568
Werkzaamheden in artikel 20 gebieden worden in beginsel buiten de gesloten periode van die gebieden gepland;
Zeehonden worden niet dichter benaderen dan tot 1500 meter en vogels tot 500 meter (uitgezonderd de bebakende geulen die dichter langs de gebieden waar vogels of zeehonden verblijven lopen);
Er wordt niet sneller gevaren dan 20 km/uur (uitgezonderd de aangewezen betonde vaargeulen en bij daadwerkelijke reddings-, bergings-, opsporings- en patrouilleoperaties);
Er wordt geen afval achterlaten; Heli- of andere inspectievluchten worden in beginsel niet uitgevoerd in de periode rond (indicatief 3
uur voor en 2 uur na) hoogwater boven de eilanden en kwelders (grote vogelconcentraties) en nooit boven zeehondenligplaatsen;
Vluchten worden uitgevoerd op minimaal 450 meter hoogte tenzij er een ontheffing is afgegeven voor de vlucht en lager vliegen bij die vlucht noodzakelijk is voor het uitvoeren van de taak;
Er wordt niet drooggevallen in de buurt van zeehonden en groepen vogels; Beheermedewerkers, inspecteurs, toezichthouders en opsporingsambtenaren nemen zelf geen
zeehonden mee uit de Waddenzee, ook al zijn ze ziek. De zeehonden die door derden worden aangeboden kunnen wel worden meegenomen voor de zeehondenopvangcentra;
Geconstateerde verstoringen worden gemeld aan de Centrale Meldpost Waddenzee. Als zich in het kader van de taakuitoefening situaties voordoen waarin moet worden gehandeld in afwijking van de gedragscode wordt dit in beginsel gemeld aan de direct betrokken instantie.
ScheepvaartDe beroepsvaart en zeescheepvaart, bestaande onder meer uit de veerdiensten, rondvaartboten watertaxi’s en vrachtschepen, houdt zich aan de vaste vaargeulen en komt in principe niet buiten de gemarkeerde vaarwegen.PMScheepvaart door beroepsvaart en overheden kan verstoring veroorzaken van vogels, met name de zwarte zee-eend is een gevoelig soort. Wanneer onderstaande mitigerende maatregelen worden uitgevoerd kunnen significante effecten worden uitgesloten.
Mitigerende maatregelen scheepvaart Snelvaren (> 20 km/uur) is alleen overdag toegestaan in hoofdvaarroutes en veerbootroutes.
Zie voor overige maatregelen en gedragsregels de gedragscode toezichthouders en handhavers, eerder in deze subparagraaf.
Luchtvaart Voor de civiele luchtvaart geldt boven de Waddenzee een minimumvlieghoogte van 450 meter. Boven het Waddengebied wordt veel gevlogen met sportvliegtuigjes. Vliegveld Texel en Ameland worden hiervoor veel gebruikt. Beroepsluchtvaart vindt plaats in de vorm van transport, inspectie-, meet- en surveillancevluchten en hulpdiensten. Jaarlijks wordt door RWS Noord-Nederland, Waterdistrict Waddenzee maximaal 35 keer een helikopter ingezet voor de inspectie van het beheersgebied. Ook vinden er fotovluchten plaats boven de Waddenzee. PM
Luchtvaart kan verstoring veroorzaken van vogels. Met name voor de strandplevier kan een klein effect optreden. Wanneer onderstaande mitigerende maatregelen worden uitgevoerd kunnen significante effecten worden uitgesloten.
Mitigerende maatregelen luchtvaart algemeen
, - 114 -
4460
4462
4464
4466
4468
4470
4472
4474
4476
4478
4480
4482
4484
4486
4488
4490
4492
4494
4496
4498
4500
4502
4504
4506
4508570
572
De minimum vlieghoogte binnen het PKB-waddengebied is 450 meter. Daarbuiten is de minimum vlieghoogte 150 meter. In corridors bij Texel en Ameland is de minimum vlieghoogte 300 meter.
PM RWS: gedragscode verantwoord vliegen KNVvL
Sluizen en gemalenOppervlaktewater wordt op de Waddenzee geloosd via gemalen (vanuit polders, binnendijks) en sluizen (onder andere IJsselmeer, Lauwersmeer). De hoeveelheid oppervlaktewater dat in de Waddenzee terechtkomt varieert sterk, vooral tussen de seizoenen. Het spuien hangt deels af van neerslaghoeveelheden en andere natuurlijke fluctuaties in zoetwateraanvoer. In het voorjaar wordt het spui echter gedurende enige tijd stopgezet om het water voor de zomerperiode op het gewenste peil te krijgen.PMDe aanwezigheid van sluizen en gemalen en het lozen van oppervlaktewater heeft een effect op trekvissen. De passeerbaarheid wordt negatief beïnvloed door het stoppen met spuien in het voorjaar. De effecten zijn niet significant. Wanneer onderstaande mitigerende maatregelen worden uitgevoerd kunnen effecten worden uitgesloten.
Mitigerende maatregelen sluizen en gemalen Bij het spuien dient rekening gehouden te worden met de passage van trekvissen (Aflsuitdijk,
Lauwersmeer, WWA); Verbetering vismigratie door aanleg van vispassages, zie paragraaf 7.1
Militaire activiteiten (grond en water)PMGeluid van schietoefeningen kan verstoring veroorzaken van vogels en zeehonden. Daarnaast vindt betreding plaats van diverse habitattypen, dat negatieve effecten kan veroorzaken. Wanneer onderstaande mitigerende maatregelen worden uitgevoerd kunnen effecten worden uitgesloten.
PM RWS: mitigerende maatregelen via DLG? Of mitigerende maatregelen uit toetsing defensie opnemen?
Zie voor overige maatregelen en gedragsregels de gedragscode inspecteurs, toezichthouders en handhavers, eerder genoemd in deze subparagraaf.
7.2.4.4 Natuurbeheer en agrarisch gebruik
Onderhoud vastelandskwelders en eilandkweldersHet onderhoud van de vastelandskwelders bestaat in de hoofdzaak uit de instandhouding van de rijshoutdammen. Langs de kusten van Groningen, Friesland en Noord-Holland bevinden zich kwelders die gezien kunnen worden als halfnatuurlijk landschap, die in meer of mindere mate beheerd. Dit varieert van het sluiten van een gebied voor recreanten tot het beweiden van een gebied door middel van vee. In deze gebieden zijn veel verschillende oevereigenaren en beheerders actief.PMEffecten van beweiding en maaien zijn over het algemeen positief voor de kwelderhabitattypen. Begreppeling kan door verdroging en versnelde successie een negatief effect hebben op de habitattypen, maar aangezien het incidenteel voorkomt is er geen sprake van ene significant effect. Door de werkzaamheden kan verstoring van met name broedvogels optreden. Wanneer onderstaande mitigerende maatregelen worden uitgevoerd kunnen effecten worden uitgesloten.
, - 115 -
574
4510
4512
4514
4516
4518
4520
4522
4524
4526
4528
4530
4532
4534
4536
4538
4540
4542
4544
4546
4548
4550
4552
4554
4556
576
578
Mitigerende maatregelen onderhoud kwelders Onderhoud begreppeling (detailontwatering) beperken tot omvang in 2008; Geen begreppeling in pionierzone; Voldoende verspreiding van uitkomend slib uit watergangen; Onderhoud in de kwelders waar mogelijk uitvoeren buiten de broedperiode (15 maart – 15 juli); De effecten van vegetatieonderhoud beperken door alleen tijdens laag water te maaien, wanneer de
aantallen vogels op het schor lager zijn.
Betreding en openstelling vastelandskwelders en eilandkweldersDe oevereigenaren beslissen zelf of zij de kwelder wel of niet openstellen voor het publiek voor bijvoorbeeld wandelingen. Dit is per kwelder verschillend. PMVoor broedvogels kan openstelling van kwelders tijdens het broedseizoen gevolgen hebben op het broedsucces. Wanneer onderstaande mitigerende maatregelen worden uitgevoerd kunnen effecten worden uitgesloten.
Mitigerende maatregelen betreding en openstelling kwelders Regulering van betreding van kwelders (recreatie) door zonering, in verband met het voorkómen van
verstoring van broedlocaties en hoogwatervluchtplaatsen.
Onderhoud kwelderwerken (dammen)Het onderhoud van de kwelderwerken bestaat in de hoofdzaak uit de instandhouding van de rijshoutdammen. Dit betekent in de praktijk onder meer het vervangen, reconstrueren, verlengen en verhogen van de houten dammen in het werkgebied. De onderhoudswerkzaamheden aan de kwelderwerken worden uitgevoerd ten behoeve van de omvang van het kwelderareaal en de kwaliteit (verhouding pionierzone, jonge kwelder en hogere successiestadia) van de kwelders.PMOnderhoud aan kwelderwerken kan tijdens het broedseizoen verstoring veroorzaken. Wanneer onderstaande mitigerende maatregelen worden uitgevoerd kunnen effecten worden uitgesloten.
Mitigerende maatregelen onderhoud kwelderwerken Uitvoering van werkzaamheden buiten de broedperiode (15 maart – 15 juli); Kwelderwerken zijn beperkt tot huidige gebiedsomvang, actieve uitbreiding wordt niet nagestreefd.
Beheer RottumHet beheer van Rottum is gericht op het opruimen van aangespoeld plastic, glas en andere milieuvreemde materialen van het strand, vóór en zo nodig na het broedseizoen. Daarnaast op het opruimen van los en/of kapot geraakt gaas en filterdoek van de (niet-functionele) kustverdedigingsconstructies. Op Rottum vindt geen actief onderhoud van duin en kwelder plaats.PM
, - 116 -
4558
4560
4562
4564
4566
4568
4570
4572
4574
4576
4578
4580
4582
4584
4586
4588
4590
4592
4594
4596
4598
580
582
8 OVERZICHT VAN MAATREGELEN EN HET DOELBEREIK
In hoofdstuk 5 is per habitattype of soort(groep, wanneer relevant, het knelpunt benoemd en is aangeven op welke manier het knelpunt wordt opgelost. In hoofdstuk 6 zijn de instandhoudingsmaatregelen en in hoofdstuk 7 zijn de mitigerende maatregelen, voorwaarden of relevante vergunningvoorschriften aan activiteiten benoemd die noodzakelijk zijn voor het behalen van de doelstellingen. Paragraaf 8.1 geeft een overzicht van de nieuwe maatregelen die gelden vanaf 2009. De reeds bestaande relevante mitigerende maatregelen, voorwaarden of relevante vergunningvoorschriften ten aanzien van activiteiten zijn per activiteit in hoofdstuk 7 beschreven en opgenomen in de overzichttabel in bijlage 9. In paragraaf 4.3 is beschreven wat het huidige beheer omvat. In paragraaf 8.2 wordt uitgezet in hoeverre met de combinatie van al deze bestaande en nieuwe maatregelen de instandhoudingsdoelstellingen gerealiseerd worden en of dit in de eerste of een volgende planperiode is.
8.1 Overzicht van nieuwe maatregelen
In de onderstaande tabel zijn de maatregelen opgenomen die (gedeeltelijk) nieuw zijn vanaf het moment van aanwijzing van het Natura 2000-gebied Waddenzee (februari 2009). Dit zijn de instandhoudingsmaatregelen (hoofdstuk 6) en de mitigerende maatregelen, voorwaarden of relevante vergunningvoorschriften (hoofdstuk 7) samen. In de tabel in bijlage 9 zijn daarnaast ook de reeds bestaande maatregelen, voorwaarden en relevante vergunningvoorschriften opgenomen.
Tabel 8.21 Overzicht van (gedeeltelijk) nieuwe (vanaf februari 2009) instandhoudingsmaatregelen, mitigerende maatregelen, voorwaarden of vergunningvoorschriften voor het Natura 2000-gebied Waddenzee.
Activiteit Voorwaarden/vergunningvoorschriften2 Maatregelen3
Visserij (beroepsmatig)2. Mosselzaadvisserij Cf. huidige vergunningen, o.a. met quotum
o.b.v. reservering voedselaanbod vogels en met inachtneming transitieproces geleidelijke afbouw bodemberoerende visserij
Niet bevissen zaadbanken in stappen van 20% vanaf 2009.
3. Mosselkweekpercelen Mitigerende maatregelen in Bplan: Voedselreservering minimale hoeveelheid mosselen op de percelen
Effecten van beheren percelen nader onderzoeken (?)
4. Mosselzaadimport Cf. vergunning: Bemonsteringen, verklaringen, spoelen
6. Garnalenvisserij Cf. vergunningen: o.a. gebruik zeeflap in deel van het jaar, niet binnen 40 m van zeegrasvelden en mosselbanken.
Maatregelen gericht op beperking bijvangst (pulskor) en vermindering bodemberoering, waarbij gedacht wordt aan (gedeeltelijke) sluiting van een drietal gebieden. Onderzoek invloed op garnalenbestand
7. Handkokkelvisserij Kader in Bplan cf. akkoord 2011. Niet vissen op een drooggevallen plaat, in mosselbanken en zeegrasvelden en op nuljarige kokkels. Quotum 2,5 % van de totale hoeveelheid. Indien weinig jonge kokkels, wordt minder gevist dan in jaren met veel jonge kokkels.Onderzoek naar invloed handkokkelvisserij,
In jaren met weinig kokkels sluiting van de voor vogels belangrijkste gebieden. Gebieden dicht onder de eilanden en nabij belangrijke hoogwatervluchtplaatsen worden in kokkelarme jaren niet bevist.
2 Voorwaarden en gedragsregels gericht op voorkómen en/of mitigeren van verstoringen opgenomen in Natura 2000-beheerplan of in vergunning Natuurbeschermingswet. In gesloten gebieden (art. 20 Nbwet) zijn alleen bij uitzondering activiteiten toegestaan, waarvoor vergunning Nbwet nodig is.3 Concrete maatregelen, zoals herstel & inrichting, beperking toegankelijkheid, monitoringsonderzoek, verkenning.
, - 117 -
584
4600
4602
4604
4606
4608
4610
4612
4614
4616
4618
4620
586
588
590
592
Activiteit Voorwaarden/vergunningvoorschriften Maatregelenalsmede van andere factoren op het draagvlak voor Scholeksters
10. Demonstratievisserij Voorwaarden in BPlan (kader Visserij) voor alle bedrijven gericht op: Op te vissen vis en andere fauna alleen toepassen voor educatieve en recreatieve doeleinden; indien niet of tijdelijk gebruikt z.s.m. in zee terugzetten.
11. Hengelvisserij (charters en recreatief)
Gedragscode, gericht op terugzetten beschermde (trek)vissoorten en tegengaan vervuiling door lood en vistuig.
12. Mechanische pierenwinning
Cf. nieuwe vergunning 2011:Niet winnen op locaties met hoge dichtheden kokkels. Verkleining concessiegebied met 1100 ha.Aanpassing werkwijze waardoor meer bescherming bodemfauna en de soorten die hiervan voor hun voedsel afhankelijk zijn, met monitoring hiervan.
13. Steken zeeaas Niet in zeegrasveldenNiet in mosselbanken (tenzij optie lokaal gereguleerd)
Optie pilot regulering mosselbank bij West-Terschelling
Recreatie16. Wadlopen, zwerftochten en excursies op wad en kwelder (incl. lokale betreding kustbewoners)
Gedragsbepalingen m.b.t. natuur in Bplan, deels o.b.v. wadloopverordening en NBwet vergunning
17. Kitesurfen Beperkt tot zes kitesurflocaties in Bplan (kader Waterreceatie): Harlingen, Hoek v.d. Bant, Ceres en Dijkmanshuizen Texel, Groene Strand, veerdam Nes en deels met beperking periode. Tevens 2 locaties in ED-estuaruim, te weten bij Delfzijl en Termunterzijl (IMP).
Regulering locaties Ceres en Dijkmanshuizen (Texel) ook via BPR
19. Robbentochten Gedragsregels in Bplan, gericht op voorkomen verstoring van m.n. zeehonden.
20. Bivakkeren op (en betreden van) zandplaten
Verboden in art. 20-gebied. Aanvullend op of alternatief voor sluiten gebied in Bplan: maatwerk voor betreden/bivakkeren op zandplaten door kanoërs e.d.: beheerder wijst waar mogelijk vastgelegde puntlocatie aan
Verbeteren mogelijkheden bivakkering bij jachthavens op eilanden
21a. Waterrecreatie: recreatie op kunstmatige stranden vastelandskust
Gedragsregels strand Harlingen in Bplan, o.a. gericht op: afzetten nestlocatie strandbroeders en gebruik door verkeer, honden, paarden.
21b. Waterrecreatie: recreatie op strandvlaktes Waddeneilanden.
Uitbreiding proactief afsluiten (potentiële) broedgebieden (art. 20 NBwet) op:Oerd en Hon (AL)Noordvaarder (TS)Koffieboonplaat (TS) (zie ook maatregel #47)
22. Kleinschalig (historisch) medegebruik (rapen schelpdieren, snijden zeekraal, recreatief staand want etc.)
Beperkingen omvang oogsten voor eigen gebruik in Bplan: max. 10 kg schelp pp/pd, en max. 2,5 kg zeekraal pp/pd. Max. 100 m netlengte (specifieke locaties 30 m)
Civiele werken en overig27. Onderhoud Kader onderhoud (mitigatie) in Bplan,
, - 118 -
594
596
Activiteit Voorwaarden/vergunningvoorschriften Maatregelen(normaal, incidenteel) oevers, dammen, dijken, constructies e.d.
gericht op ontzien van broedlocaties en hvp’s en handhaven open steenconstructies.
39. Militaire vliegactiviteiten
PM, besluit Defensie deze activiteit in een landelijke Nbwet-vergunning te regelen
Instandhoudingsmaatregelen , (natuur)beheer en (agrarisch) gebruik40. Vastelandskwelders, bescherming broedkolonies
Onderhoud kwelders zomogelijk buiten broedseizoen
Voortzetting en/of intensiever bescherming broedkolonies tegen predatie vos en vertrapping vee: afrastering, weidebeheer en als laatste redmiddel vossenbestrijding
41. Vastelandskwelders, onderhoud watergangen
Geen begreppeling in pionierzone kweldersBeperking begreppeling in kwelders tot situatie en omvang 2008 Slib uit onderhoud watergangen ‘verspreid’ verwerken
Meer natuurlijke afwatering kwelders (experiment Noord-Groningen) (= IH-maatregel)
42. Vastelandskwelders, onderhoud vegetatie
Noodzakelijk maaien kwelders tijdens laagwaterperiode
Herstel kweldervegetatie (meer diversiteit, vermindering verruiging) Noord-Groningen door meer (en gevarieerde) begrazing (= IH-maatregel
Optimalisering begrazing kwelders No-Fr-Bu, mede o.b.v. resultaat monitoringsonderzoek, en met kleine permanent onbeweide gebieden (= IH-maatregel)
43. Vastelandskwelders,Betreding / openstelling
Betreding kwelders deels gereguleerd door sluiting en/of zonering in ruimte en/of tijd
Publieksbegeleiding betreding schor Den Oever met aanvullende middelen (= IH-maatregel)
44a. Onderhoud kwelderwerken (dammen)
Flexibeler damonderhoud kwelderwerken Friesland, t.b.v. natuurlijker overgang kwelder – wad (= IH-maatregel)
47. Eilandkwelders,betreding / openstelling
Betreding kwelders deels gereguleerd door sluiting (art. 20 NBwet) en/of zonering in ruimte en/of tijd
Uitbreiding proactief afsluiten (potentiële) broedgebieden (art. 20 NBwet) met zonering in ruimte en tijd en onderscheid voertuigen en wandelaars op strandvlaktes sommige uiteinden eilanden, specifiek voor strandbroeders, op:Oerd en Hon (AL)Noordvaarder (TS)Koffieboonplaat (TS) (= IH-maatregel)
48.Vastelandskwelders: herstel vegetatie
Inrichting kwelders Noord-Groningen voor herstel kweldervegetatie (vermindering verruiging) door (gevarieerde) begrazing, geen actieve verbetering ontwatering, (uitwatering beperkt tot watergangen die zonder beheer open blijven) (= IH-maatregel)
49. Vastelandskwelders: herstel afslag
Beheer kwelders kop van Noord-Holland blijft primair gericht op beheer van broedplaatsen en hvp’s.
Herstel afslag schorren Balgzand (Van Ewijcksluisschor en Compensatieschor) (= IH-maatregel)
50a. Vastelandskwelders: herstel kwaliteit kweldervegetatie door verkweldering zomerpolders
Verkweldering zomerpolders Friesland (600 ha, waarvan 200 ha t/m 2015), incl. deels verwijderen (niet-functionele) zomerkades. Bildtpollen en Noorderleeg worden beweid in grote eenheden, met gradiënten in beweidingsintensiteit. (= IH-maatregel)
, - 119 -
598
600
602
Activiteit Voorwaarden/vergunningvoorschriften Maatregelen50b. Vastelandskwelders: herstel kweldervegetatie door verkweldering zomerpolders
Draagvlakontwikkeling en verkenning verkweldering Paezumerlannen, met afweging t.o.v. huidige waarden zomerpolder (= IH-maatregel)
51. Vastelandskwelders, herstel kweldervegetatie (zoet – zout gradiënt)
Aanleg zoetwateruitstroom Hallumer Ryt (zoet-zout gradiënt) (= IH-maatregel)
52. Vastelandskwelders, kennisopbouw natuurwaarden - begrazing
Kennisopbouw optimalisering begrazing voor natuurwaarden in vastelandskwelders d.m.v. monitoringsonderzoek in No-Fr-Bu (= IH-maatregel)
53. Polder Breebaart kennisopbouw opslibbing
Kennisopbouw opslibbing: balans vinden in slibgehalte door aanpassen van in- en uitlaatregime van zeewater om opslibbing in polder te beperken (= IH-maatregel))
54a. Wadplaten, herstel kwaliteit
Stimulering uitbreiding zeegrasvelden (door uitzaaien) (= IH-maatregel)
54b. Wadplaten, herstel kwaliteit
Kennisopbouw gericht op stimulering ontwikkeling stabiele mosselbanken (Mosselwad & Waddensleutels) (= IH-maatregel)
55. Slibhuishouding,kennisopbouw
Kennisopbouw gericht op relaties slibhuishouding, vertroebeling en ecologie Waddenzee (model) (= IH-maatregel)
56. Project Klimaatbuffer zuidwest Ameland
Verkenning en instandhouding Feugelpôle (Deltaprogramma, op natuurlijke wijze) (= IH-maatregel)
57.Kwaliteit leefgebied visdief
Verkenning/analyse voedselsituatie broedkolonies visdief & noordse stern (= IH-maatregel)Afhankelijk resultaat analyse gevolgd door verkenning voor aanleg ‘vosvrije’ broedlocaties vastelandskust omgeving AfsluitdijkAfhankelijk resultaat verkenning, aanleg vosvrije broedlocaties vastelandskust omgeving Afsluitdijk
58. Verbetering vismigratie bij sluizen & dijken
Verbetering vismigratie zoet – zout IJsselmeer -WZ; twee vispassages in Afsluitdijk (KRW); overige vispassages Zwarte Haan, Noordpolderzijl, Spijksterpompen, Drie Delfzijlen, Nw. Statenzijl (= IH-maatregel)
8.2 Worden de doelen bereikt?
Deze paragraaf geeft aan in hoeverre de instandhoudingsdoelstellingen voor het Natura 2000-gebied Waddenzee bereikt worden met welke maatregelen en op welke termijn. Dit kan door:
1. Het uitvoeren van reeds geplande maatregelen en/of;2. Het uitvoeren van (aanvullende) Natura 2000-instandhoudingsmaatregelen en/of;3. Het formuleren van voorwaarden aan vergunningplichtige activiteiten die vrijgesteld worden van
een Natuurbeschermingswetvergunning en/of;4. Het uitvoeren van mitigerende maatregelen;
, - 120 -
4622
4624
4626
4628
4630
604
606
5. Het formuleren van kaders voor vergunningplichtige activiteiten die worden vergund in het kader van de Natuurbeschermingswet.
Het overzicht van nieuwe maatregelen en voorwaarden aan activiteiten zijn genummerd opgenomen in Tabel 8.21. In de tabellen in onderstaande subparagrafen 8.2.2 tot en met 8.2.4 zijn in de vijfde en zesde kolom (nieuwe maatregel/voorwaarde/vergunningvoorschrift vanaf 2009/nieuwe maatregel/voorwaarde/ vergunningvoorschrift met ingang van eerste beheerplan) steeds de nummers opgenomen van de maatregelen die van belang zijn voor het desbetreffende habitattype of de beschermde soort.
Bij het bepalen van het doelbereik is er vanuit gegaan dat de maatregelen daadwerkelijk worden uitgevoerd en aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan. De soorten met hetzelfde knelpunt, waarvoor dezelfde maatregelen worden getroffen zijn zoveel mogelijk geclusterd.
In het algemeen deel is uitvoerige informatie opgenomen over de instandhoudingsdoelstellingen waarvan het doel niet wordt behaald en waarvan dat geheel of gedeeltelijk kan worden toegeschreven aan externe werking. In onderstaande subparagrafen wordt deze informatie per doel(groep) samengevat.
8.2.1 Cumulatie
In bijlage 10 is per instandhoudingsdoelstelling een overzicht gegeven van de cumulerende effecten van verschillende activiteiten en andere factoren (natuurlijke factoren, externe factoren) binnen de Waddenzee (Imares & Arcadis, 2011a). Daarbij is gekeken naar doelrealisatie zonder én met mitigerende maatregelen. Zonder uitvoering van mitigerende maatregelen zijn er mogelijk significante effecten door cumulatie van factoren op het habitattype ‘permanent overstroomde zandbanken’, broedvogel eider, strandplevier en bontbekplevier en de niet-broedvogels eider en topper. Uit de analyse blijkt dat er na uitvoering van mitigerende maatregelen en met in achtneming van voorwaarden of vergunningvoorschriften geen significante effecten door cumulatie van activiteiten en factoren op instandhoudingsdoelstellingen aanwezig zijn.
8.2.2 Doelbereik habitattypen
In onderstaande tabel worden de knelpunten, maatregelen en doelbereik voor de aangewezen habitattypen samengevat
Tabel 8.22. Inschatting doelbereik voor de aangewezen habitattypen van het Natura 2000-gebied Waddenzee. De huidige beheerpraktijk is opgenomen in paragraaf 4.3. Kolom knelpunten: rood = wel knelpunt(en), groen = geen knelpunt(en). De nummers in de kolommen ‘nieuwe maatregel/voorwaarde/vergunningvoorschrift met ingang van 2009’ en ‘nieuwe maatregel/voorwaarde/vergunningvoorschrift met ingang van 1e beheerplan’ corresponderen met nummers uit de tabel in paragraaf 8.1 en bijlage 9. Of het nummer een maatregel, voorwaarden of vergunningvoorschrift betekent is op te maken uit de tabel in paragraaf 8.1 en in bijlage 9. Wanneer er geen planperiode wordt genoemd in de kolom ‘doelbereik’ geldt de eerste planperiode.
, - 121 -
608
4632
4634
4636
4638
4640
4642
4644
4646
4648
4650
4652
4654
4656
4658
4660
4662
4664
4666
4668
610
612
Naam habitattype
Behalen met de huidige
beheer-praktijk? Knelpunten
Nieuwe maatrege/
voorwaarde/
vergunningvoorschrift vanaf 2009
Nieuwe maatregel/
voorwaarde/
vergunningvoorschrift met ingang
van 1e
beheerplan DoelbereikH1110 A Permanent overstroomde zandbanken
Waarschijnlijk niet
Onvoldoende aanwezigheid
sublitorale mosselbanken
(oudere stadia), geringe
bodemberoering, onvoldoende
biomassa vis/kraamkamer-
functie, onvoldoende zoet-zoutgradiënt
2/54b/55 3/6 Onduidelijk in 1e
beheerplan-periode
Waarschijnlijk wel in 2e
beheerplan-periode
H 1140A Slik- en zandplaten
Onduidelijk Onvoldoende aanwezigheid van
litorale mosselbanken a.g.v.
ongunstige abiotische factoren,
onvoldoende begroeiingen van
zeegras, klimaatverandering, onvoldoende zoet-
zoutgradiënt
12/54a/54b/55
13 Onduidelijk in 1e
beheerplan-periode
Waarschijnlijk wel in 2e
beheerplan-periode
H 1310A Zilte pionierbegroeiingen (zeekraal)
Waarschijnlijk wel
Geen 44a/50a/51 41/50a/50b Waarschijnlijk wel
H 1310B Zilte pionierbegroeiingen (zeevetmuur)
Waarschijnlijk wel
Geen Waarschijnlijk wel
H 1320 Slijkgrasvelden
Waarschijnlijk wel
Geen 44a/50a/51 41/50a/50b Waarschijnlijk wel
H 1330A Schorren en zilte graslanden (buitendijks) (vastelandskust)
Waarschijnlijk niet
Veroudering/verruiging
kweldervegetatie
43/44a/48/49/50a/
51/52
41/42/50a/50b
Waarschijnlijk wel in 1e
beheerplan-periode
Wel in 2e
beheerplan-periode
H 1330A Schorren en zilte graslanden (buitendijks) (eilanden)
Onduidelijk Veroudering/verruiging
kweldervegetatie
56 Waarschijnlijk wel
H 1330B Schorren en zilte graslanden (binnendijks)
Onduidelijk Afnemende zilte invloed
53 Waarschijnlijk wel
H 2110 Embryonale duinen,H 2120 Witte
Waarschijnlijk wel
Geen Waarschijnlijk wel
, - 122 -
614
616
Naam habitattype
Behalen met de huidige
beheer-praktijk? Knelpunten
Nieuwe maatrege/
voorwaarde/
vergunningvoorschrift vanaf 2009
Nieuwe maatregel/
voorwaarde/
vergunningvoorschrift met ingang
van 1e
beheerplan Doelbereikduinen, H 2160 Duindoorn-struwelenH 2190B Vochtige duinvalleien (kalkrijk)H 2130A Grijze duinen (kalkrijk), H2130B Grijze duinen (kalkarm)
Waarschijnlijk wel
Vergrassing en struweelvorming
Waarschijnlijk wel
Permanent overstroomde zandbanken (H1110A)Het is onduidelijk of de doelstelling voor het habitattype ‘permanent overstroomde zandbanken’ in de eerste beheerplanperiode wordt behaald (zie Tabel 8.22). De instandhoudingsdoelstelling wordt in de tweede beheerplanperiode waarschijnlijk wel gehaald. Kwaliteitsverbetering van ‘permanent overstroomde zandbanken’ is vooral te realiseren in de westelijke Waddenzee, door de ontwikkeling van meerjarige (oudere) mosselbanken. In oktober 2008 is een akkoord getekend tussen het ministerie van LNV, de mosselsector en natuurorganisaties over het toekomstperspectief voor de mosselsector en het bevorderen van natuurherstel in de Waddenzee (convenant Transitie Mosselsector en Natuurherstel Waddenzee) Het transitieproces van de mosselsector houdt in, dat geleidelijk aan de bodemberoerende mosselzaadvisserij in de Waddenzee beëindigd wordt, totdat de mosselcultuur onafhankelijk is geworden van deze manier van grondstofwinning. In plaats van mosselbroed dat van de bodem wordt gevist wordt dan mosselzaad gebruikt dat zich heeft ontwikkeld op mosselzaadinvanginstallaties of dat verkregen is via een invang- of kweekproces buiten de Waddenzee. Vermindering van effecten van garnalenvisserij is mogelijk door een combinatie van maatregelen op het gebied van bestandsbeheer en vermindering van bijvangst en bodemberoering.Door de uitvoering van de mosseltransitie en door verduurzaming en beperkingen van de garnalenvisserij neemt de bodemberoering af, wat ten goed komt aan de bodemfauna (onder andere meerjarige schelpdierbanken), visbiomassa en de kraamkamerfunctie voor vissen. Verder zijn er twee onderzoeken die zullen leiden tot verhoogde kennis ten aanzien van de sturingsfacturen voor stabiele mosselbanken en inzicht zal geven naar de relatie tussen slibhuishouding, vertroebeling en ecologie. Ten slotte kan het herstel van een meer natuurlijke zoet-zoutgradiënt ten goede komen aan de kwaliteit van dit habitattype.
Slik- en zandplaten (H1140A)Voor een deel is verbetering van de kwaliteit van het habitattype ‘slik- en zandplaten’ bereikt door het beëindigen van de mechanische kokkelvisserij en het achterwege laten van mosselzaadvisserij. Het herstel van de litorale mosselbanken in de westelijke Waddenzee blijft echter tot nu toe achter ten opzichte van die in de oostelijke Waddenzee. Er valt op dit moment geen andere oorzaak aan te wijzen dan de klimaatsverandering. De kwaliteit van slik- en zandplaten kan iets toenemen, doordat de verstoring van platen verder afneemt door een verdere verduurzaming van de vangstmethode van het mechanisch winnen van pieren. Daarnaast is het verboden geworden zee-aas te steken in sublitorale mosselbanken.
, - 123 -
618
4670
4672
4674
4676
4678
4680
4682
4684
4686
4688
4690
4692
4694
4696
4698
4700
620
622
Er treedt mogelijk verbetering van het zeegrasareaal door de geplande uitzaai-experimenten op locaties waar hervestiging kansrijk is geacht. Aangepast beheer van de grote spuipunten bij Den Oever en/of Kornwerderzand geeft kans op verbetering van een zoet-zoutgradiënt in het gebied langs de Afsluitdijk. Daarnaast bieden gemalen en andere zoetwater-uitlaatpunten langs de waddenkust kansen voor creatie van meer permanente zoet-zoutgradiënten. Dit is gunstig voor de kwaliteit van met name ‘slik- en zandplaten’. Door inzet van bovengenoemde maatregelen zal het doel ‘slik- en zandplaten’ waarschijnlijk wel in de tweede beheerplanperiode worden behaald.
Zilte pionierbegroeiingen (H1310A/B) en slijkgrasvelden (H1320)Voor de habitattypen ‘zilte pionierbegroeiingen’ en ‘slijkgrasvelden’ zijn geen knelpunten; met het huidig beheer blijven deze habitattypen gehandhaafd. De habitattypen hebben voordeel van de maatregelen die worden getroffen voor het habitattype ‘buitendijkse schorren en zilte graslanden’. De doelenstellingen worden waarschijnlijk wel in de eerste beheerplanperiode behaald. Hierbij is het belangrijk dat de kwelderwerken behouden blijven en dat er geen begreppeling plaats vindt in de pionierzone.
Buitendijkse schorren en zilte graslanden (H1330A)Door continuering van onderhoud aan de rijshoutdammen van de kwelderwerken in de zone zeewaarts van deze kwelders wordt het kwelderareaal in stand gehouden. Hierbij is flexibiliteit mogelijk en gewenst, waardoor er enige ruimte is voor afslag en aangroei in de zone langs de kwelderrand. Dat is met name mogelijk in Friesland, waar het kwelderareaal zonder grote beheersinspanning gehandhaafd kan worden. Nabij het Balgzand en langs de Friese kust (zomerpolders) wordt het areaal kwelder hersteld en uitgebreid met als doel het aandeel kwalitatief goede kwelder te behouden en uit te breiden. Overal lang de waddenkust worden maatregelen getroffen om de verruiging van de kweldervegetatie tegen te gaan. Dit varieert van het verminderen van de ontwatering, het aanpassen van het begrazingsregime, een meer flexibeler damonderhoud in de kwelderwerken tot kennisopbouw over begrazing. Er zijn goede kansen voor terugdringen van de climax-vegetatie in Noord-Groningen door meer begrazing met vee, met een samenspel van verschillen in ontwatering en beweidingsdruk. Op lange termijn is langs de noordkust van Groningen kans op verjonging van de vegetatie door lokale ontgraving van de bovenlaag van de kwelder. Door deze inzet van maatregelen zal de doelstelling voor ‘buitendijkse schorren en zilte graslanden’ waarschijnlijk wel in de eerst beheerplanperiode worden behaald.
Binnendijkse schorren en zilte graslanden (H1330B)Hoewel de zilte invloed, dat noodzakelijk is voor dit subtype van ‘schorren en zilte graslanden’ afneemt, is er een kwaliteitsherstel in Polder Breebaart waarschijnlijk mogelijk door het in- en uitlaatregime van zeewater aan te passen. Sinds 2009 wordt er hierin een balans gezocht, zodat de opslibbing beperkt wordt en de vegetatie voldoende onder zilte invloed blijft staan. Het is de verwachting dat de doelstelling voor ‘binnendijkse schorren en zilte graslanden hierdoor waarschijnlijk wel deze beheerplanperiode wordt gerealiseerd.
Duinhabitattypen: embryonale duinen (H2110), witte duinen (H2120), grijze duinen (H2130A/B), duindoornstruweel (H2160) en vochtige duinvalleien (H2190B)De habitattypen ‘embryonale duinen’, ‘witte duinen’ en ‘duindoornstruweel’ zijn op deze locatie in meer of mindere mate aanwezig. De habitattypen ‘grijze duinen’ en ‘vochtige duinvalleien’ komen momenteel nagenoeg niet binnen het Natura 2000-gebied voor. Dit is niet eenduidig toe te schrijven aan een bepaalde factor, zoals stikstofdepositie. Vanwege de hoge dynamische omstandigheden in de duingebieden is er een uitwisseling tussen verschillende duinhabitattypen en eventueel zelfs met de aangrenzende kwelders. Toename van één van deze habitattypen gaat op de kortere termijn altijd ten koste van één of meer andere typen. Samen met de aangrenzende waddeneilanden kan bij voldoende
, - 124 -
4702
4704
4706
4708
4710
4712
4714
4716
4718
4720
4722
4724
4726
4728
4730
4732
4734
4736
4738
4740
4742
4744
4746
4748
4750624
626
natuurlijke dynamiek het hele scala aan duinhabitattypen in en rond de Nederlandse Waddenzee aanwezig blijven. Daarom wordt er nadrukkelijk ingezet op het, door niets te doen, toestaan van volledig natuurlijke landschapsvormende dynamiek in de hele regio rond Rottumeroog, Rottumerplaat en Zuiderduin (Rijkswaterstaat, 2010). Het nadrukkelijk ‘niets doen’ is daardoor dus in feite een op natuurdoelen gerichte instandhoudingsmaatregel, waardoor natuurlijke duinhabitattypen in de loop der jaren af en toe in elkaar overgaan, sommige jaren wel en andere jaren niet aanwezig zullen zijn.
Het beoogde behoudsdoel van oppervlakte en kwaliteit wordt voor ‘embryonale duinen’, ‘witte duinen’ ‘grijze duinen’, ‘duindoornstruweel’ en vochtige duinvalleien waarschijnlijk wel in de eerste beheerplanperiode behaald. Het is onduidelijk of de doelen voor habitattypen ‘grijze duinen’ en ‘vochtige duinvalleien’ op de langere termijn worden bereikt. Deze inschatting van een doelrealisatie van ‘waarschijnlijk wel’ duidt erop dat de bewuste habitattypen onderdeel vormen van een zeer dynamisch landschap dat in ruimte én tijd sterk varieert; bij het juiste beheer van ‘niets doen’, gericht op maximale natuurlijke dynamiek zullen deze habitattypen over langere tijdsperioden af en toe wel, en af en toe niet aanwezig zijn”
Dynamisering van de duinen op de eilanden wordt behandeld in de Natura 2000-beheerplannen voor de waddeneilanden.
8.2.3 Doelbereik habitatsoorten
In onderstaande tabel worden de knelpunten, maatregelen en doelbereik voor de aangewezen habitatsoorten samengevat
Tabel 8.23. Inschatting doelbereik voor de aangewezen habitatsoorten van het Natura 2000-gebied Waddenzee. De huidige
beheerpraktijk is opgenomen in paragraaf 4.3. Kolom knelpunten: rood = wel knelpunt(en), groen = geen knelpunt(en). De nummers in
de kolommen ‘nieuwe maatregel/voorwaarde/vergunningvoorschrift met ingang van 2009’ en ‘nieuwe
maatregel/voorwaarde/vergunningvoorschrift met ingang van 1e beheerplan’ corresponderen met nummers uit de tabel in paragraaf 8.1
en bijlage 9. Of het nummer een maatregel, voorwaarden of vergunningvoorschrift betekent is op te maken uit de tabel in paragraaf 8.1
en in bijlage 9. Wanneer er geen planperiode wordt genoemd in de kolom ‘doelbereik’ geldt de eerste planperiode.
Naam habitatsoort
Behalen met de huidige
beheer-praktijk? Knelpunt
Nieuwe maatregel/
voorwaarde/
vergunningvoorschrift vanaf 2009
Nieuwe maatregel/
voorwaarde/
vergunningvoorschrift met ingang
van 1e
beheerplan DoelbereikH 1014 Nauwe korfslak
Waarschijnlijk wel
Geen Waarschijnlijk wel
H 1095 Zeeprik,H1099 Rivierprik
Leefgebied: waarschijnlijk
wel
Onvoldoende migratiemogelijk-
heden
11/58 Waarschijnlijk wel
Populatie-grootte: niet
Waarschijnlijk wel
H 1103 Fint Leefgebied: waarschijnlijk
wel
Onvoldoende paaigebied in Duits-
land en onvoldoende
migratiemogelijk
11/58 6 Waarschijnlijk wel
Populatie- Onduidelijk
, - 125 -
628
4752
4754
4756
4758
4760
4762
4764
4766
4768
4770
4772
4774
4776
4778
630
632
Naam habitatsoort
Behalen met de huidige
beheer-praktijk? Knelpunt
Nieuwe maatregel/
voorwaarde/
vergunningvoorschrift vanaf 2009
Nieuwe maatregel/
voorwaarde/
vergunningvoorschrift met ingang
van 1e
beheerplan Doelbereikgrootte: niet heden door
bovenstroomse troebeling in Eems
H 1364 Grijze zeehond
Waarschijnlijk wel
Geen 2 16/19/20/21/39
Wel
H 1365 Gewone zeehond
Wel Geen 2 16/19/20/21/39
Wel
Nauwe korfslakEr vanuit gaande dat het aantal van de nauwe korfslak samenhangt met kalkrijke habitattypen, is het voortbestaan van deze soort niet in gevaar. Overstuiving met kalkhoudend zand is van belang, gezien de eisen die deze soort aan zijn biotoop stelt. Dynamiek in het landschap zal wat dat betreft een positieve invloed hebben. Waarschijnlijk wordt het gestelde doel, behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie, wel bereikt (Tabel 8.23). Omdat het onduidelijk is wat de verspreiding en talrijkheid van deze slak is, is het noodzakelijk om dit voor het Waddengebied gericht te onderzoeken.
TrekvissenHet aantal zee- en rivierprikken wordt in de eerste plaats bepaald door de intrek- en binnedijkse opgroeimogelijkheden. Toename van de populatie is afhankelijk van maatregelen die de barriëres tussen het zoute water en de paaigebieden wegnemen of gemakkelijker passeerbaar maken. Van belang voor de optrek van de prikken vanuit de Waddenzee is de passeerbaarheid van de Afsluitdijk. Bij de bestaande spuisluizen in de Afsluitdijk zijn twee vispassages gepland. Verder worden de vispasseerbaarheid van kunstwerken op een aantal andere locaties langs de vastelandskust en de kust van het Eems-Dollardestuarium verbeterd. Een positieve uitwerking mag ook worden verwacht van vistrekbevorderende maatregelen in midden- en bovenloop van de grote rivieren (ook in Duitsland, België en Frankrijk). Met inzet van de genoemde maatregelen wordt het doel in de Waddenzee waarschijnlijk wel gehaald.
Waarschijnlijk wordt het doel, behoud van omvang en kwaliteit leefgebied van de fint waarschijnlijk wel behaald. Wat het Nederlandse deel van de Waddenzee betreft, is het leefgebied waarschijnlijk wel op orde. In de Nederlandse Waddenzee zelf lijken geen herstelmaatregelen noodzakelijk. Uitbreiding van de dichtstbijzijnde populatie in de Eems is grotendeels afhankelijk van maatregelen in Duitsland, omdat de soort voor zijn voortplanting afhankelijk is van de paaigebieden die daar gesitueerd waren en mogelijk hersteld kunnen worden. Het Eems-estuarium zal in zijn geheel geschikt gemaakt moeten worden, met de nadruk op de paaigebieden in het zoete, maar nog door het getij beïnvloede deel van de Eems. Vermindering van de troebeling stroomopwaarts van Emden is noodzakelijk. In dit kader is het Integraal Management Plan Eems (IMPE) een instrument dat de uitwerking van deze Natura 2000-doelstelling kan ondersteunen. In dat kader worden afspraken gemaakt ten aanzien van KRW- en Natura 2000-doelstellingen, scheepvaart en veiligheid.
ZeezoogdierenEr zijn geen knelpunten voor de gewone en grijze zeehond en trends in voorkomen zijn gunstig, waardoor de doelstellingen in de eerste beheerplanperiode wel worden behaald. Handhaving van
, - 126 -
4780
4782
4784
4786
4788
4790
4792
4794
4796
4798
4800
4802
4804
4806
4808
4810
4812
4814
634
636
voldoende rust op de ligplaatsen is hierbij wel van belang. De soorten hebben voordeel van de maatregelen die worden genomen door onder andere steltlopers en het habitattype ‘permanent overstroomde zandbanken’
8.2.4 Doelbereik vogelsoorten
NB: onderstaande tekst aangeleverd door RWS letterlijk overgenomen.Het realiseren van de Natura 2000-doelen voor vogels is voor een aantal soorten afhankelijk van nieuwe maatregelen. Deze zijn opgenomen in Tabel 8.24 en Tabel 8.25. Daarnaast is er een algemene maatregel voor alle vogels, namelijk het handhaven van voldoende rust in broedgebieden, op hoogwatervluchtplaatsen, op slaapplaatsen en in rui- en foerageergebieden.
In de zeer grote kweldergebieden langs de vastewal, met name van Friesland en Groningen, is die rust tot nu niet zo’n probleem. Op andere plaatsen echter zijn de kwelders soms zo klein dat verstoring wel snel tot problemen kan leiden. Veel van die gemakkelijk verstoorbare plaatsen zijn inmiddels door natuurbeheersorganisaties voor het publiek gesloten, hetzij alleen in de broedtijd, hetzij het hele jaar, met name langs de kop van Noord-Holland. In de grote kweldergebieden in Friesland is de toegang gereguleerd door tijdens de broedperiode toegang alleen toe te staan op enkele wandelroutes.
Sluiting van gebieden voor het publiek is goed voor de vogels. Maar het is tevens de minst populaire maatregel omdat het de mogelijkheden voor vrij terreinbezoek, natuurbeleving en natuurstudie beperkt. Het is niet mogelijk om hier nauwkeurig aan te geven waar welke gebieden ten behoeve van de vogels zouden moeten zijn afgesloten en gedurende welke periode van het jaar. Enkele algemene richtlijnen:
Argumenten vóór permanente afsluiting van gebieden zijn: aanwezigheid van broedkolonies, aanwezigheid van zeer grote dichtheden van meer verspreid broedende vogels en aanwezigheid van zeer verstoringsgevoelige soorten, in combinatie met verstoringsgevoeligheid van grote hoogwatervluchtplaatsen. Voorbeelden van gebieden met dergelijke afsluitingen zijn Griend en Rottum.
Argumenten voor afsluiting van grote gebieden tijdens de broedtijd zijn: aanwezigheid van broedkolonies, aanwezigheid van zeer grote dichtheden van meer verspreid broedende vogels. Vooral wanneer dergelijke gebieden onder toeristische druk staan (op de waddeneilanden) is het beter om grote delen ervan te sluiten tijdens de broedtijd. Deze duurt (inclusief de vestigingsfase) van half maart tot half juli, met voor enkele soorten een uitloop daarna voor tweede broedsels tot in augustus. Broedkolonies van meeuwen en sterns en broedconcentraties van kluten zijn vaak goed te beschermen door sluiting van een in omvang vrij beperkt gebied. Dit is de minimale bescherming tegen verstoring die aan broedkolonies in de Waddenzee dient te worden gegeven.
Overal rond de Waddenzee zijn hoogwatervluchtplaatsen te vinden. Sovon (2009) heeft een inventarisatie gemaakt van alle hoogwatervluchtplaatsen die per vogelsoort van belang zijn. De vogels ondervinden soms verstoring van menselijke aanwezigheid. Daarom moeten belangrijke hoogwatervluchtplaatsen van enkele uren voor tot enkele uren na hoogwater voldoende beschermd worden tegen menselijke verstoring. Minimale afstanden van 500 meter en meer kunnen nodig zijn om verstoring te voorkomen, maar zijn afhankelijk van het terrein en de aanwezige vogelsoorten. De veilige afstand moet daarom van plaats tot plaats bepaald worden, zo nodig gemarkeerd door de terreinbeheerder. Onaangelijnde honden kunnen in de nabijheid van hoogwatervluchtplaatsen niet toegelaten worden.
Verstoring op het open wad komt vooral voor op plekken dicht bij de Waddeneilanden waar meer bezoekers komen. Aangezien het overgrote deel van de wadplaten nog steeds rustig is, is besloten om
, - 127 -
638
4816
4818
4820
4822
4824
4826
4828
4830
4832
4834
4836
4838
4840
4842
4844
4846
4848
4850
4852
4854
4856
4858
4860
4862
640
642
buiten de art.20-gebieden door middel van de bestaande gedragscode ‘Wad ik heb je lief’ op de wadplaten te zorgen voor voldoende rust voor foeragerende vogels.
In de tabel in de subparagraaf 8.2.4.1 is de informatie over knelpunten, nieuwe maatregelen en doelrealisatie voor de aangewezen broedvogelsoorten samengevat. In de tabel in subparagraaf 8.2.4.2 is dit voor de niet-broedvogels gedaan.
8.2.4.1 Doelbereik broedvogels
Tabel 8.24. Inschatting doelbereik voor de aangewezen broedvogelsoorten. De huidige beheerpraktijk is opgenomen in paragraaf 4.3. Kolom knelpunten: rood = wel knelpunt(en), groen = geen knelpunt(en). De nummers in de kolommen ‘nieuwe maatregel/voorwaarde/vergunningvoorschrift met ingang van 2009’ en ‘nieuwe maatregel/voorwaarde/vergunningvoorschrift met ingang van 1e beheerplan’ corresponderen met nummers uit de tabel in paragraaf 8.1 en bijlage 9. Of het nummer een maatregel, voorwaarden of vergunningvoorschrift betekent is op te maken uit de tabel in paragraaf 8.1 en in bijlage 9. Wanneer er geen planperiode wordt genoemd in de kolom ‘doelbereik’ geldt de eerste planperiode.
Naam broedvogel
Behalen met de huidige
beheer-praktijk? Knelpunt
Nieuwe maatrege/
voorwaarde/
vergunningvoorschrift vanaf 2009
Nieuwe maatregel/
voorwaarde/
vergunningvoorschrift met ingang
van 1e
beheerplan DoelbereikA 034 Lepelaar, A 081 Bruine kiekendief, A183 Kleine mantelmeeuw
Wel Geen 27/39 Wel
A 063 Eider Niet Onvoldoende voedselbeschik-
baarheid, klimaatverandering
2/7/11/54b/55
3/6/10/27/39 Waarschijnlijk niet in de 1e
beheerplan-periode
Waarschijnlijk wel in de 2e/3e
beheerplan-periode
A 082 Blauwe kiekendief, A222 Velduil
Onduidelijk Suboptimaal foerageergebied door verruiging
kwelders en duinen-eilanden
27/39 Onduidelijk in de 1e
beheerplan-periode
Waarschijnlijk wel in de 2e/3e
beheerplan-periode
A 132 Kluut Niet Predatie, suboptimaal broed- en foerageergebied
door verruiging kwelders,
overstroming broedplaatsen
22/43/48/49/50a/52
10/20/27/39/40/42/48/50
a/50b/57
Onduidelijk in de 1e
beheerplan-periode
Waarschijnlijk wel in de 2e
beheerplan-periode
A137 Bontbekplevier
Onduidelijk Onvoldoende rustig broedgebied,
22/43/48/49/50a/52/56
10/20/21/27/39/42/47/50
Waarschijnlijk wel
, - 128 -
4864
4866
4868
4870
4872
4874
4876
4878
644
646
Naam broedvogel
Behalen met de huidige
beheer-praktijk? Knelpunt
Nieuwe maatrege/
voorwaarde/
vergunningvoorschrift vanaf 2009
Nieuwe maatregel/
voorwaarde/
vergunningvoorschrift met ingang
van 1e
beheerplan Doelbereikonvoldoende
natuurlijke dynamiek in leefgebied (verruiging)
a/50b/57
A 138 Strandplevier Niet Onvoldoende rustig broedgebied, onvoldoende
natuurlijke dynamiek in leefgebied (verruiging)
22/43/48/49//52/56
10/20/21/27/39/42/47/57
Waarschijnlijk niet in de 1e
beheerplan-periode
Waarschijnlijk wel in de 2e/3e
beheerplan-periode
A 191 Grote stern Onduidelijk Mogelijk onvoldoende
voedselbeschikbaarheid, predatie door
zilvermeeuwen
56 6/20/21/27/39
Onduidelijk in de 1e
beheerplan-periode
Waarschijnlijk wel in de 2e
beheerplan-periode
A 193 Visdief Niet Predatie door vos, mogelijk onvol-
doende voedsel-beschikbaarheid,
onvoldoende natuurlijke
dynamiek in leefgebied (verruig-ing), overstroming
broedplaatsen
43/48/49/50a/52/55/56
6/20/21/27/39/40/42/
50a/50b/57
Waarschijnlijk niet in de 1e
beheerplan-periode
Waarschijnlijk wel in de 2e
beheerplan-periode
A 194 Noordse stern
Waarschijnlijk niet
Predatie door vos, mogelijk onvol-
doende voedsel-beschikbaarheid,
onvoldoende natuurlijke
dynamiek in leefgebied (verruig-ing), overstroming
broedplaatsen
43/48/49/50a/52/55/56
6/20/21/27/39/40/42/
50a/50b/57
Onduidelijk in de 1e
beheerplan-periode
Waarschijnlijk wel in de 2e
beheerplan-periode
A 195 Dwergstern Waarschijnlijk wel
Geen 6/20/21/27/39
Wel
DuikeendenAfhankelijk van het succes van de geplande maatregelen (zie ook bij ‘permanent overstroomde zandbanken’ en ‘slik- en zandplaten’) die worden genomen voor verbetering van de toestand van mosselbanken (met name in de westelijke Waddenzee) zou de draagkracht voor de broedende eider kunnen worden hersteld. Ook kan de verminderde bevissing van zones ten zuiden van de eilanden door handkokkelaars de kans vergroten dat zich hier litorale mosselbanken vestigen. Dit is vooral van groot
, - 129 -
648
4880
4882
4884
650
652
belang voor de voedselvoorziening van de eiderkuikens. Herstel van de voedselbeschikbaarheid is echter ook afhankelijk van natuurlijke factoren, waaronder het klimaat. Het is uitermate onwaarschijnlijk dat de populatie broedende eiders binnen de planperiode zal toenemen tot boven de maximale aantallen die ooit in het verleden aanwezig zijn geweest. Na de eerste planperiode komt het doel waarschijnlijk wel in beeld, dankzij de maatregelen rondom schelpdiervisserij en borging van de rust die ter hand genomen gaan worden. Het doel van 5000 broedparen lijkt niettemin nogal hoog gesteld. Daarom is het, zeker ook gezien slechte broedresultaten van vogels uit zowel Nederland als Scandinavië, nog maar de vraag hoe snel de populatie zal reageren op de verbeterde kwaliteit en draagkracht van het leefgebied.Voor deze soort geldt tevens dat wanneer als gevolg van zachter wordende winters het aandeel van de populatie dat tot in onze regionen doortrekt om te overwinteren afneemt vanwege gunstiger wordende omstandigheden in de Oostzee, het moeilijker zal worden om de voor Waddenzee geformuleerde doelaantallen te blijven bereiken. Dit geldt zelfs ook voor de eider als broedvogel, want ook al zouden we de draagkracht voor de Waddenzee voor broedende eiders op het doelniveau kunnen krijgen en houden, dan zal de invulling van het doelaantal op termijn niet alleen afhankelijk zijn van het lokale broedsucces, maar ook van de mate waarin immigratie vanuit de oostelijke populaties kan plaatsvinden.
CarnivorenDe mogelijkheden om de draagkracht van de Waddenzee voor enkele paren blauwe kiekendieven en velduilen in te vullen staat of valt met het succes van de maatregelen tegen de verruiging van vegetatie binnen het duingebied van de eilanden en in minder mate ook van die van de kwelders binnen de Waddenzee. Het vergroten van de openheid in het gebied door tijdelijk intensieve begrazing of het toevoegen van dynamiek zal positief uitwerken op zowel de detecteerbaarheid en de beschikbaarheid van prooien als op het broedsucces. Of de doelaantallen binnen de Waddenzee ooit weer binnen bereik komen, zal dan ook in eerste instantie vooral afhankelijk zijn van het succes waarmee kwaliteit en draagkracht van het broedgebied op de eilanden zal kunnen worden hersteld en behouden. Daarnaast speelt voor zowel blauwe kiekendief als velduil dat Nederland ongeveer op de zuidwestgrens van de broedverspreiding binnen Europa ligt. Dit kan betekenen dat op termijn een voortschrijdende opwarming van het klimaat zou kunnen leiden tot een zich in noordoostelijke richting terugtrekken van deze twee soorten.
In deze beheerplanperiode wordt de behoudsdoelstelling voor de bruine kiekendief wel behaald. Het tegengaan van verruiging van het leefgebied en het handhaven van rust op bestaande broedplaatsen blijft hierbij van belang.
SteltlopersDe kluut lift mee op de verbetering van de kwaliteit van habitattypen ‘schorren en zilte graslanden’. Een vermindering van verruiging van de vegetatie van de hoger gelegen kwelder is gunstig voor de soort. Huidige begrazing van de kwelders moet worden voortgezet. Daarnaast worden ook maatregelen genomen om de populatieomvang te vergroten. Langs de vastelandskust zal de bescherming van broedkolonies tegen verstoring, predatie door vossen en vertrapping van nesten door vee worden geïntensiveerd: sluiting van gebieden voor recreanten, zonering van de toegankelijkheid, verhoogd toezicht, afrasteren van kolonies, verbeterd weidebeheer, verwijdering van zomerkades (zie ook 6.2.2) en als laatste redmiddel vossenbestrijding (periode 15 februari tot 15 maart). Met de beoogde maatregelen wordt verwacht dat het doel waarschijnlijk wel in de tweede beheerplanperiode wordt behaald.
Doordat er op de strandvlaktes, sommige uiteinden van de eilanden en eilandkwelders potentiële broedgebieden voor kale grondbroeders (onder andere de bontbekplevier en strandplevier) worden tijdelijk afgesloten voor recreatie, neemt het aandeel rustig broedgebied voor de vogels toe. Het
, - 130 -
4886
4888
4890
4892
4894
4896
4898
4900
4902
4904
4906
4908
4910
4912
4914
4916
4918
4920
4922
4924
4926
4928
4930
4932
4934654
656
continueren van het dynamische kustbeheer in de zeereep op de waddeneilanden is gunstig voor broed- en leefgebied van deze plevieren. Door de geplande terugdringing van de verruiging in duin en kwelder, ontstaat extra geschikt leefgebied. Er wordt verwacht dat de doelstellingen voor de bontbekplevier en strandplevier in de eerste of tweede beheerplanperiode gerealiseerd worden.
Er blijft echter een zekere mate van twijfel of de doelaantallen voor de kluut, bontbekplevier en strandplevier daadwerkelijk gehaald gaan en blijven worden. Dit is namelijk mede afhankelijk van de populatieontwikkelingen op een internationaal schaalniveau en er zijn aanwijzingen dat de populaties buiten de Waddenzee onder druk staan.
SternsWanneer de oorzaak van de achteruitgang van de grote stern inderdaad voedselgebrek is, dan kan dat verlies aan draagkracht waarschijnlijk niet door beheermaatregelen worden weggenomen. Voor deze soort lijkt dit echter, gezien de nog steeds voortdurende toename van de broedpopulatie in de Waddenzee, niet zo waarschijnlijk als voor visdief en noordse stern (beide sinds de eeuwwisseling duidelijk afnemend trend in voorkomen). Hoewel het ook voor deze soort verstandig lijkt om de voedselsituatie en de ontwikkeling van de bestaande kolonies in de Waddenzee voor de grote stern te verkennen, kunnen maatregelen gericht op het borgen van voldoende rustig broedgebied en het tegengaan van predatie van eieren of jongen waarschijnlijk wel voldoende zijn om in de loop van de tweede beheerplanperiode het gewenste aantalsherstel te kunnen bereiken.
De laatste jaren vertoont het aantal visdieven en noordse sterns een sterk negatieve trend. Ten behoeve van de behoudsdoelstellingen voor deze soorten worden maatregelen ten aanzien van predatie en het tegengaan van verruiging van het broedgebied beoogd. Uit de geplande verkenning naar de voedselsituatie rond bekende en potentiële broedlocaties van de visdief en noordse stern kan duidelijk worden hoe het gesteld staat met de voedselbeschikbaarheid. Na deze verkenning kan het nog noodzakelijk zijn dat er nieuw, vosvrij broedhabitat langs de vastelandskust, met name in de directe omgeving van de Afsluitdijk wordt gecreëerd. Dit zou een duurzame verbetering van het broedgebied van de visdief en noordse stern betekenen. Deze soorten broeden langs het Eems-Dollardestuarium, vooral op het bestaande bebouwde bedrijventerrein te Delfzijl. Deze situatie is niet optimaal. De realisatie van een buitendijkse broedlocatie in de directe omgeving van de haven is een optie, indien de huidige locatie moeilijk te handhaven is. Instandhouding van de Feugelpôle (zuidwest Ameland) is voor beide soorten (en de grote stern) van belang in verband met de aanwezige broedlocatie, tenzij er een alternatieve geschikte broedlocatie in de omgeving is. De visdief en noordse stern kunnen mogelijk meeprofiteren van de af te sluiten gebieden voor de plevieren op de uiteinden van sommige waddeneilanden. Doelbereik komt waarschijnlijk wel in de tweede beheerplanperiode in zicht.
Of de doelaantallen van de grote stern, visdief of noordse stern daadwerkelijk gehaald gaan en blijven worden, heeft bij deze soorten ook mede te maken met de vraag hoe het met de populatieontwikkeling gesteld is op een internationaal schaalniveau. Er zijn namelijk aanwijzingen dat het leefgebied van deze sterns in het buitenland onder druk staat.
In deze beheerplanperiode wordt de behoudsdoelstelling voor de dwergstern wel behaald. Het huidige beheer (afzetten van broedkolonies) blijft hierbij van belang.
OverigIn deze beheerplanperiode worden de behoudsdoelstellingen voor de lepelaar en kleine mantelmeeuw wel behaald. Het handhaven van het huidige beheer (rust op de broedlocaties) blijft voor de lepelaar van belang. Voor de kleine mantelmeeuw zijn beheermaatregelen niet noodzakelijk.
, - 131 -
658
4936
4938
4940
4942
4944
4946
4948
4950
4952
4954
4956
4958
4960
4962
4964
4966
4968
4970
4972
4974
4976
4978
4980
4982
660
662
8.2.4.2 Doelbereik niet-broedvogels
Tabel 8.25. Inschatting doelbereik voor de aangewezen niet-broedvogels. De huidige beheerpraktijk is opgenomen in paragraaf 4.3. Kolom knelpunten: rood = wel knelpunt(en), groen = geen knelpunt(en). De nummers in de kolommen ‘nieuwe maatregel/voorwaarde/vergunningvoorschrift met ingang van 2009’ en ‘nieuwe maatregel/voorwaarde/vergunningvoorschrift met ingang van 1e beheerplan’ corresponderen met nummers uit de tabel in paragraaf 8.1 en bijlage 9. Of het nummer een maatregel, voorwaarden of vergunningvoorschrift betekent is op te maken uit de tabel in paragraaf 8.1 en in bijlage 9. Wanneer er geen planperiode wordt genoemd in de kolom ‘doelbereik’ geldt de eerste planperiode.
Naam niet-broedvogel
Behalen met de huidige beheer-
praktijk? Knelpunt
Nieuwe maatrege/
voorwaarde/voorschrift vanaf 2009
Nieuwe maatregel/
voorwaarde/voorschrift met ingang
van 1e
beheerplan DoelbereikA 005 Fuut Waarschijnlijk
welGeen 6/27/39 Waarschijnlijk
wel
A 017 Aalscholver Onduidelijk Onduidelijke factoren,
suboptimale voedselbeschik-baarheid (vis),
onvoldoende rust is aandachtspunt
55 6/27/39 Onduidelijk in de 1e
beheerplan-periode
Waarschijnlijk wel in de 2e
beheerplan-periode
A 034 Lepelaar,A 037 Kleine zwaan,A 039 Toendrarietgans,A 043 Grauwe gans, A 045 Brandgans
Wel Geen 27/39 Wel
A 046 Rotgans, A 050 Smient, A 054 Pijlstaart,A 056 Slobeend, A103 Slechtvalk
Waarschijnlijk wel
Geen 27/39 Waarschijnlijk wel
A 048 Bergeend Waarschijnlijk wel
Geen 54a 13/27/39 Waarschijnlijk wel
A 051 Krakeend Wel Geen 27/39 Wel
A 052 Wintertaling,A 053 Wilde eend
Onduidelijk Onduidelijke factoren, mogelijk
suboptimaal foerageergebied (H1310, H1320,
H1330)
48/50a/ 27/39/42/50a/50b
Onduidelijk in de 1e
beheerplan-periode
Waarschijnlijk wel in de 2e
beheerplan-periode
A 062 Topper Onduidelijk Onduidelijke factoren,
onvoldoende voedselbeschik-baarheid (jonge
mossels), klimaat-
2/11/54b 3/6/10/27/39 Onduidelijk
, - 132 -
4984
4986
4988
4990
4992
664
666
Naam niet-broedvogel
Behalen met de huidige beheer-
praktijk? Knelpunt
Nieuwe maatrege/
voorwaarde/voorschrift vanaf 2009
Nieuwe maatregel/
voorwaarde/voorschrift met ingang
van 1e
beheerplan Doelbereikverandering, de-
eutrofiëringA 063 Eider Waarschijnlijk
nietOnvoldoende
voedselbeschik-baarheid, klimaat-
verandering, de-eutrofiëring
2/7/11/54b/55
3/6/10/27/39 Onduidelijk
A 067 Brilduiker Onduidelijk Onduidelijke factoren,
suboptimale voedselbeschik-
baarheid, onvoldoende rust is aandachtspunt
2/11 3/6/10/27/39 Onduidelijk in de 1e
beheerplan-periode
Waarschijnlijk wel in de 2e
beheerplan-periode
A 069 Middelste zaagbek
Waarschijnlijk wel
Geen 11 6/27/39
Waarschijnlijk wel
A 070 Grote zaagbek Onduidelijk Onduidelijke factoren,
suboptimale voedselbeschik-baarheid (vis),
onvoldoende rust is aandachtspunt
11 6/27/39
Onduidelijk in de 1e
beheerplan-periode
Waarschijnlijk wel in de 2e
beheerplan-periode
A 130 Scholekster Onduidelijk Suboptimale voedselbeschik-
baarheid (schelpdieren), slecht broed-
resultaat binnen-dijkse agrarische
graslanden, onduidelijke
factoren
7/12/43/48/49/50a/52/54a/54b
10/13/16/19/20/21/27/39/42/50a/50b
Onduidelijk in de 1e
beheerplan-periode
Waarschijnlijk wel in de 2e/3e
beheerplan-periode
A 132 Kluut Waarschijnlijk wel
Geen 43/48/49/50a/52/54a
10/13/16/19/20/21/27/39/40/42/48/50
a/50b/57
Waarschijnlijk wel
A 137 Bontbekplevier,A141 Zilverplevier, A 144 Drieteenstrandloper, A 157 Rosse grutto,A 160 Wulp, A 162 Tureluur, A 164 Groenpootruiter
Wel Geen 43/48/49/50a/52/54a/
56
10/13/16/19/20/21/27/39/
42/50a/50b/
Wel
A 140 Goudplevier Onduidelijk Suboptimaal leefgebied (verruiging
kwelders en
43/48/49/50a/52/54a/
56
10/13/16/19/20/21/27/39/
42/50a/50b
Onduidelijk in de 1e
beheerplan-periode
, - 133 -
668
670
672
Naam niet-broedvogel
Behalen met de huidige beheer-
praktijk? Knelpunt
Nieuwe maatrege/
voorwaarde/voorschrift vanaf 2009
Nieuwe maatregel/
voorwaarde/voorschrift met ingang
van 1e
beheerplan Doelbereikecologische verarming
binnendijkse agrarische
graslanden), jacht in buitenland
Waarschijnlijk wel in de 2e
beheerplan-periode
A 142 Kievit, A 147 Krombek-strandloper, A 149 Bonte strandloper, A 156 Grutto
Waarschijnlijk wel
Geen 43/48/49/50a/54a
10/13/16/19/20/21/27/39/
42/50a/50b
Waarschijnlijk wel
A 143 Kanoet Onduidelijk Onvoldoende voedselbeschik-
baarheid (nonnetjes en kokkels) a.g.v.
klimaatverandering
7/12/42/43/48/49/50a/52/54a/54b
10/13/16/19/20/21/39/42/
50a/50b/
Onduidelijk
A 161 Zwarte ruiter Waarschijnlijk wel
Oorzaak afname waarschijnlijk
buiten Waddenzee
43/4849/50a/52/54a
10/13/16/19/20/21/27/39/
42/50a/50b
Waarschijnlijk wel
A 169 Steenloper Waarschijnlijk wel
Geen 12/43/48/49/50a/52/54a/54b
10/13/16/19/20/21/27/39/
42/50a/50b
Waarschijnlijk wel
A 197 Zwarte stern Waarschijnlijk wel
Oorzaak afname waarschijnlijk
buiten Waddenzee
6/20/21/27/39
Waarschijnlijk wel
Duikende visetersEen verbetering van de voedselbeschikbaarheid en rust voor de aalscholver wordt verwacht door de verduurzaming van de garnalenvisserij. Mogelijk kan een onderzoek naar de belangrijke sturingsfactoren ten aanzien van voedselbeschikbaarheid van de aalscholver nog bijdragen aan aantalsherstel. De beoogde kennisopbouw ten aanzien van slibhuishouding, vertroebeling en ecologie kan nuttige informatie leveren voor duikende viseters. Momenteel is er echter onvoldoende aanwijzing dat het feit dat het doelaantallen van de aalscholver nu niet bereikt wordt, toe te schrijven is aan een onvoldoende draagkracht in termen van voedselbeschikbaarheid. Ook bij een wel voldoende beschikbaarheid aan kleine en vangbare vis is het de vraag of het doelaantal wel bereikt kunnen worden. Het verhaal is voor de aalscholver dat de groei uit de Nederlandse broedpopulatie er inmiddels uit is. De bronpopulatie in het aangrenzende IJsselmeergebied neemt al sinds 1992 eerder af dan toe en ook in de nieuwe vestigingen op de Waddeneilanden zelf is de groei eruit en stabiliseren zich de aantallen. Overige bronpopulaties, vooral uit Denemarken, worden inmiddels actief bestreden om de explosieve toename die in de jaren 80 en 90 plaatsvond tot staan te brengen. Het lijkt aannemelijk dat er wellicht structureel onvoldoende aalscholvers zijn om de voor de Waddenzee geformuleerde doelaantallen te bereiken en dat dit dus niet ligt aan onvoldoende kwaliteit en draagkracht van het leefgebied binnen de Waddenzee. De voorlopige inschatting is dat de behoudsdoelstelling voor de aalscholver waarschijnlijk wel in de tweede beheerplanperiode wordt behaald.
, - 134 -
4994
4996
4998
5000
5002
5004
5006
5008
5010
5012
5014674
676
GrondeleendenDat wilde eend en wintertaling in de Waddenzee op dit moment hun doelaantallen niet bereiken is waarschijnlijk het gevolg van een combinatie van onvoldoende grote populaties in het achterland en onvoldoende kwaliteit en draagkracht van de verruigende en verouderende kweldervegetaties. Door inzet van verschillende maatregelen die verruiging en veroudering van de kwelders tegengaan, komt waarschijnlijk de kwaliteit en draagkracht van het leefgebied van deze twee plantenetende eendensoorten binnen de Waddenzee in de tweede beheerplanperiode wel weer op orde. Of daarmee echter ook de doelaantallen op niveau kunnen komen, hangt tevens af van de vraag of en in hoeverre de populatieniveaus van beide soorten in het achterland op peil blijven. Beide soorten worden in hetzij binnenland, hetzij buitenland redelijk intensief bejaagd.
DuikeendenEen belangrijke manier om het doel betreffende de topper en eider te behalen is voldoende voedsel te reserveren in de vorm van mosselen in de nabijheid van de Afsluitdijk. Verbetering van habitattype ‘permanent overstroomde zandbanken’ (zie aldaar), in het bijzonder de schelpdierbanken, zal naar verwachting gunstig uitpakken voor deze duikeenden. Het effect op de topper moet echter worden afgewacht, omdat volwassen mosselbanken waarschijnlijk minder interessante voedselgronden vormen. Het blijft onduidelijk of in de Waddenzee een draagkracht voor deze vogels aanwezig is en of die draagkracht, indien die nu wel aanwezig zou zijn, gehandhaafd kan worden. Dit hangt onder andere samen met de structurele afname in de beschikbare hoeveelheid schelpdieren, waaronder (jonge) mosselen als gevolg van klimaatverandering en de-eutrofiëring.
Een verbetering van de het leefgebied (voedselbeschikbaarheid en rust) voor de brilduiker wordt verwacht met name door de maatregelen ten behoeve van de verduurzaming van garnalenvisserij (meer voedsel én rust), mosselzaadvisserij en daarnaast door de voorwaarde van het reserveren van mossels op mosselkweekpercelen. De gedragbepalingen die deels nieuw zijn met ingang van dit beheerplan garanderen meer rust. De voorlopige inschatting is dat de behoudsdoelstellingen voor de brilduiker waarschijnlijk wel in de tweede beheerplanperiode wordt behaald.
Een verbetering van de voedselbeschikbaarheid en rust voor de grote zaagbek wordt verwacht door de verduurzaming van de garnalenvisserij en hengelvisserij. Net als voor de aalscholver geldt voor de grote zaagbek ook dat er onvoldoende aanwijzing is dat het feit dat de doelaantallen van deze soort nu niet bereikt worden, toe te schrijven is aan een onvoldoende draagkracht in termen van voedselbeschikbaarheid. Voor de grote zaagbek geldt dat de in de Waddenzee overwinterende vogels deel uitmaken van een populatie die zowel in het IJsselmeer als in de westelijke Waddenzee voorkomt. Daarnaast gaat het ook voor deze soort mogelijk op dat met het zachter worden van de winters (en dus vaker ijsvrij blijven van de alternatieve wintergebieden in de Oostzee) de in Nederland te verwachten aantallen zullen afnemen. Dan blijft het onverminderd van belang om de draagkracht (kleine en vangbare vis zoals spiering) wel zo veel mogelijk op niveau te houden (voor de toch nog incidenteel optredende strengere winters), maar zal het doelaantal wellicht niet meer structureel verwacht mogen worden.De voorlopige inschatting is dat de behoudsdoelstelling van de grote zaagbek waarschijnlijk wel in de tweede beheerplanperiode wordt behaald.
SteltlopersMet name het verminderen van de visserijdruk volgens het handkokkelvisserijakkoord draagt bij aan de herstelopgave voor de scholekster. De effectiviteit van de afspraken die zijn gemaakt om het effect van handkokkelvisserij op de voedselbeschikbaarheid van scholeksters wordt in deze planperiode geëvalueerd. De monitoring van het schelpdierenbestand en onderzoek naar de oorzaak (oorzaken) van achteruitgang van de aantallen scholeksters dient te worden voortgezet en aangevuld om daarover in de
, - 135 -
678
5016
5018
5020
5022
5024
5026
5028
5030
5032
5034
5036
5038
5040
5042
5044
5046
5048
5050
5052
5054
5056
5058
5060
5062
680
682
toekomst gefundeerde uitspraken te kunnen doen. Op de langere termijn, in de tweede of derde planperiode, zal met de reeds ingezette en de geplande maatregelen de draagkracht waarschijnlijk wel worden bereikt. Voor de scholekster is de ecologische verarming van het binnendijkse agrarische gebied een belangrijke externe factor waardoor het zeker niet gegarandeerd kan worden dat de gestelde doelaantallen weer terug kunnen komen.
De maatregelen ten aanzien van verbetering van de kwelderkwaliteit zijn gunstig voor de goudplevier, waardoor het doelbereik waarschijnlijk wel in de tweede beheerplanperiode in zicht komt. Echter net als bij de scholekster spelen bij deze doelrealisatie externe factoren een aanzienlijke rol. Wellicht kan namelijk ook het achterblijven van de aantallen overwinterende goudplevieren in de Waddenzee ten opzichte van de doelaantallen gedeeltelijk aan de ecologische achteruitgang van het agrarische gebied worden toegeschreven. Daarnaast blijft de jacht in het buitenland op deze soort een factor van betekenis.Het lijkt buitengewoon moeilijk om maatregelen te nemen om de doelstellingen (behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied) voor de kanoet te behalen. Mogelijk zal het nagestreefde herstel van droogvallende mosselbanken, zoals wordt voorgesteld bij verbetering kwaliteit van habitattype ‘slik- en zandplaten’ gunstig uitwerken. Door de bestaande monitoring van het schelpdierenbestand kan desgewenst de veranderende draagkracht van de Waddenzee bepaald worden. Op dit moment is de draagkracht voor de het doelaantal van de kanoet voldoende aanwezig. Het is echter onduidelijk of het doel ook in de toekomst wordt gehaald, omdat de bestanden van een belangrijke prooisoort, het nonnetje, in de westelijke Waddenzee sterk afgenomen zijn en de ontwikkelingen van schelpdierbroed nadelig worden beïnvloed door stijgende temperaturen als gevolg van klimaatverandering.
Voor de niet-broedvogels lepelaar, kleine zwaan, toendrarietgans, grauwe gans, brandgans, krakeend, bontbekplevier, zilverplevier, drieteenstrandloper, rosse grutto, wulp, tureluur en groenpootruiter geldt dat binnen deze beheerplanperiode de doelstellingen wel worden behaald. Van de niet-broedvogels fuut, rotgans, smient, pijlstaart, slobeend, slechtvalk, bergeend, middelste zaagbek, kluut, kievit, krombekstrandloper, zwarte ruiter, steenloper, zwarte stern wordt verwacht dat de doelstellingen waarschijnlijk wel in deze beheerplanperiode worden behaald: De onderbouwing voor deze beoordeling van het doelbereik kan in detail worden teruggevonden in het rapport doeluitwerking (Rijkswaterstaat, 2011c).
, - 136 -
5064
5066
5068
5070
5072
5074
5076
5078
5080
5082
5084
5086
5088
5090
5092
5094
5096
684
686
9 UITVOERINGSPROGRAMMA
In voorgaande hoofdstukken is vastgesteld welke maatregelen uitgevoerd moeten worden om de instandhoudingsdoelstellingen te kunnen halen. Dit hoofdstuk geeft inzicht in de wijze waarop de maatregelen uitgevoerd zullen worden. Er wordt hierbij ingegaan op aspecten als kosten, communicatie, toezicht en handhaving.
9.1 Uitvoering maatregelen: verantwoordelijkheden en kosten
PM RWS
9.2 Communicatie
Opmerking vooraf, bij onderstaande concepttekst:Onderstaande concepttekst is gebaseerd op het communicatieplan voor het hele waddengebied en daarmee niet specifiek voor de Waddenzee of de Noordzeekustzone. Specifieke informatie over Natura 2000-communicatie voor de Waddenzee of de Noordzeekustzone is niet beschikbaar. De landelijke standaardtekst voor het communicatiehoofdstuk is niet gebiedsspecifiek en het communicatieplan voor de Waddenzee vormt min of meer de regionale uitwerking daarvan.DHV stelt voor om de onderstaande samenvatting op te nemen in het algemeen deel.
Kennis en bewustwording leiden tot een gedragsverandering, niet alleen bij vergunningtrajecten en het naleven van maatregelen uit het beheerplan, maar ook bij de meer algemene gedragingen ten aanzien van de natuur in het waddengebied. Juist voor het vergroten van kennis en bewustwording is communicatie een belangrijk instrument. Daarom hebben de partijen die betrokken zijn bij het opstellen van het beheerplan een gezamenlijk communicatieplan (Rijkswaterstaat, 2011a) opgesteld voor het hele waddengebied (Waddenzee, waddeneilanden en Noordzeekustzone). De provincies Noord-Holland, Fryslân en Groningen, de ministeries van I&M en EL&I en andere bij het opstellen van het beheerplan betrokken partijen zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor een goede uitvoering van de communicatie conform het communicatieplan.
Hieronder staan het doel en de doelgroepen uit het communicatieplan kort samengevat.
Binnen het communicatieplan worden drie soorten communicatie over Natura 2000 en het beheerplan onderscheiden:1. Communicatie gericht op proces, zoals vergunningverlening, toezicht en handhaving in de Natura
2000-gebieden (procescommunicatie);2. Communicatie gericht op voorlichting en educatie, waarmee kennis, begrip, bewustwording en
draagvlak voor Natura 2000 – en meer in brede zin de waddennatuur – kan worden gecreëerd;3. Communicatie als beheerplanmaatregel. Denk bijvoorbeeld aan het verzorgen van voorlichting over
een bepaald habitattype of soort, als een alternatief voor afsluiting van het gebied voor publiek.
Het doel van communicatie, voorlichting en educatie over Natura 2000 in het waddengebied: “Duurzame bescherming van het waddengebied en een soepele uitvoering van het Natura 2000-beheerplan voor het waddengebied door het stimuleren van respectvol gedrag bij gebruikers van het gebied, zoals ondernemers, visserij, (vaar)recreanten en kustbewoners”.
, - 137 -
688
5098
5100
5102
5104
5106
5108
5110
5112
5114
5116
5118
5120
5122
5124
5126
5128
5130
5132
690
692
Om dit doel te bereiken is het nodig om de kennis over het waddengebied bij de genoemde doelgroepen te vergroten en ze bewust te maken van het effect van het eigen gedrag op de natuur en het behalen van de natuurdoelen uit het Natura 2000-beheerplan.
De volgende doelgroepen zijn van belang: Kustbewoners, ondernemers en recreanten die door hun gedrag mogelijk invloed hebben op de
waddennatuur; Alle intermediaire partijen die, al dan niet beroepsmatig, betrokken zijn bij de totstandkoming en
uitvoering van het beheerplan, eigendommen in het waddengebied beheren (terreinbeheerders) of anderszins ‘bemoeienis’ hebben met Natura 2000 in het waddengebied.
In het communicatieplan is de volgende kernboodschap opgenomen:“Wonen, werken en recreëren in het waddengebied is een belevenis. Het getij en de natuur maken het waddengebied tot een uniek gebied dat van levensbelang is voor allerlei vogels, vissen en zoogdieren. Deze dieren moeten op het wad ongestoord naar voedsel kunnen zoeken, kunnen broeden, rusten of hun jongen groot kunnen brengen. Nu en in de toekomst. Wij vragen u dan ook om bewust met de waddennatuur om te gaan en daar waar mogelijk een aantal gedragsregels in acht te nemen. Zo kunnen natuur beschermen, gebruiken en beleven ook in de toekomst prima blijven samengaan.
Neem uw verantwoordelijkheid. “Geniet en werk mee aan het behoud van dit unieke gebied!”.
9.3 Toezicht en handhaving
Voorlichting en toezicht zijn, zeker aanvankelijk, de belangrijkste instrumenten om gebruikers en bezoekers van de Waddenzee te informeren over de maatregelen die worden genomen om de natuur te beschermen en de naleving hiervan te bevorderen. Groeit de bekendheid, dan zal bij overtredingen van de regels ook vaker repressief worden opgetreden. Bij het toezicht en de handhaving werken overheidsdiensten en terreinbeheerders samen. De strategie en de organisatie van de inspectie, toezicht en opsporing (handhaving) zijn uitgewerkt in een in 2012 geactualiseerd integraal toezicht- en handhavingsplan, met een herkenbaar onderdeel ‘natuur’ (PM RWS: REF).
DoelenDe doelen van toezicht en handhaving zijn: Respectvol omgaan met de natuur in het algemeen en gebiedsbreed; Toezicht en handhaving leveren een bijdrage aan het realiseren van de instandhoudings-
doelstellingen; Verbeteren van het naleefgedrag van de gebruikers in relatie tot de diverse gedragsregels in het
beheerplan; Voorlichting over het waarom van de maatregelen.
StrategieEen goede naleving bevordert de natuurkwaliteit in het algemeen en draagt bij aan het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen. Dit is vooral zo voor soorten die gebaat zijn bij voldoende rust (zoals broedende, foeragerende, rustende of ruiende vogels) in een omgeving en perioden met een reële kans op verstoring (zoals in de broed- en ruiperiode en in het toeristenhoogseizoen).
In de strategie van toezicht en handhaving zijn de volgende elementen opgenomen: Preventie (voorlichting & communicatie) Eigen verantwoordelijkheid van de gebruikers en belangenorganisaties
, - 138 -
5134
5136
5138
5140
5142
5144
5146
5148
5150
5152
5154
5156
5158
5160
5162
5164
5166
5168
5170
5172
5174
5176
5178
5180
694
696
Zichtbaarheid in het veld (“er zijn”) Uitstralen van het gebiedsbrede belang Eenduidige manier van handhaving Programmatisch handhavenAls overtredingen voortduren of als er sprake is van een incident/overtreding waar, gelet op de aard ervan, direct tegen moet worden opgetreden, kan besloten worden tot repressieve maatregelen, zoals het opleggen van een dwangsom of het opmaken van een proces-verbaal in het kader van een strafrechtelijke aanpak. De belangrijkste wettelijke basis voor de handhaving zijn de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet en de op grond van deze wet genomen toegangsbeperkingsbesluiten. Zie ook bijlage 11 waarin een volledige opsomming is opgenomen en waaruit al zoveel mogelijk in het voorgaande een koppeling is gemaakt tussen maatregelen en de juridische borging daarvan.
9.3.1 Hoe het nu gaat
In de Waddenzee is een groot aantal wetten en regels van toepassing. Per wet of regel is vastgesteld wie bevoegd gezag is. In de praktijk betekent dit dat er meerdere handhavende instanties actief in het gebied aanwezig zijn. Al voor het opstellen van het beheerplan was sprake van samenwerking tussen de handhavers in de Waddenzee. Deze samenwerking wordt thans versterkt voortgezet en is de basis van de handhavingsorganisatie voor dit beheerplan.
De belangrijkste partners in de handhavingsorganisatie zijn: Ministerie van EL&I, directie Ruimte en Regionale Economie (RRE) Ministerie van Infrastuctuur en Milieu, Rijkswaterstaat dienst Noord Nederland Provincies Groningen, Fryslân en Noord-Holland KLPD, unit Waddenzee Regiopolitiekorpsen Groningen, Fryslân en Noord-Holland Waddenzee-gemeenten Openbaar Ministerie Terreinbeheerders (Staatsbosbeheer, Vereniging Natuurmonumenten, Landschap Noord-Holland, It
Fryske Gea en Stichting het Groninger Landschap)l Koninklijke Marechaussee Douane AIVD nVWA
Het Regionale College Waddengebied (RCW) stelt periodiek een handhavingsprogramma op waarin de wijze van handhaving van het beleid wordt vastgelegd. Vanuit het RCW is het Waddenhandhavingsoverleg opgericht. In dit overleg worden de beleidsafspraken gemaakt. Operationele onderwerpen met betrekking tot de toezichts- en handhavingssamenwerking en het uitwisselen van informatie, ervaringen en kennis komen in het platform Samenwerking Inspecties Waddenzee (SIW) aan de orde. Binnen het SIW wordt vanuit het in oprichting zijnde ‘Wadden Informatie Knooppunt’ de samenwerking op inhoud aangestuurd. Vervolgstap is het vastleggen van deze operationele inzet in het handhavingsprogramma. In 2008 heeft het RCW besloten de samenwerking te intensiveren. Het in verband hiermee gestarte project heeft ten doel de betrokken organisaties steeds nauwer te laten samenwerken met als uiteindelijk doel één organisatie voor beheer, inspectie, toezicht en opsporing in de Waddenzee.
, - 139 -
698
5182
5184
5186
5188
5190
5192
5194
5196
5198
5200
5202
5204
5206
5208
5210
5212
5214
5216
5218
5220
5222
5224
5226
700
702
9.3.2 Aanpak in relatie tot huidige activiteiten in beheerplan
Voor de handhaving van beperkingen die in het kader van het beheerplan gesteld worden aan activiteiten in het gebied is het onderscheid tussen wel en niet vergunningplichtig van belang. In hoofdstuk 7 van dit beheerplan zijn de huidige activiteiten in het Natura 2000-gebied verdeeld in vier categorieën. De aanpak van toezicht en handhaving verschilt per categorie en wordt hieronder toegelicht.
Aanpak categorieën 1 en 2: in het beheerplan: vrijgestelde vergunningplichtige activiteitenVoor de vrijstelling in het beheerplan van de onder 1 en 2 genoemde activiteiten geldt de algemene voorwaarde dat de activiteiten niet in betekenende mate veranderen van de in dit beheerplan getoetste situatie. Daarnaast gelden voor de onder categorie 2 genoemde activiteiten specifieke voorwaarden die zijn beschreven in subparagraaf 7.2.2. Het bevoegd gezag voor de vergunningverlening is ook het bevoegd gezag dat toezicht houdt op de naleving van de voorwaarden van de vrijstelling van de vergunningplicht en gaat bij overtreding over tot handhaving.
Aanpak categorie 3: vergunningplichtige activiteiten, die vergund blijvenDe handhaving van de onder 3 genoemde activiteiten blijft ongewijzigd: overtreding van vergunning-voorschriften is een overtreding van artikel 19d lid 1 Natuurbeschermingswet 1998. Hoewel dit beheerplan geen wijziging brengt in het toezicht en de handhaving van deze categorie activiteiten, worden deze voor de onderlinge samenhang en het overzicht van de handhaving in het gebied wel meegenomen.
Aanpak categorie 4: niet-vergunningplichtige activiteiten, met mitigerende maatregelenDe (mitigerende) maatregelen en gedragsregels die gelden voor de activiteiten genoemd onder categorie 4 zijn beschreven in subparagraaf 7.2.4. Handhaving daarvan is niet direct mogelijk, omdat het beheerplan daarvoor geen rechtsgrondslag biedt. Wel bieden de Natuurbeschermingswet en andere relevante wetten, zoals de Flora- en faunawet, bruikbare en afdwingbare bepalingen om de naleving van deze maatregelen te bevorderen. Een overzicht hiervan is opgenomen in bijlage 9 bij dit beheerplan. Indien blijkt dat de afspraken opgenomen in de gedragscode(s) onvoldoende worden nageleefd, kan in het kader van handhaving gebruik worden gemaakt van de zorgplicht van artikel 19l Natuurbeschermingswet.
9.3.3 Globale beschrijving instrumenten
GedragsregelsIn de loop van de afgelopen decennia zijn verschillende initiatieven ontplooid om mens en natuur in de Waddenzee te laten harmoniëren. Het gaat daarbij onder andere over afspraken met betrekking tot de visserij, het droogvallen en het wadlopen. Voor het gebied Waddenzee wordt het Convenant Vaarrecreatie Waddenzee als belangrijk kader gehanteerd. De natuur is leidend in het beleid voor de Waddenzee. De natuurlijke kwaliteiten vormen immers de basis voor de waddeneconomie. Om recreatief medegebruik mogelijk te maken, maar de druk op de flora en fauna te minimaliseren, is het volgende beleid in de PKB opgenomen:“Het rijksbeleid ten aanzien van de recreatie op de Waddenzee is gericht op het beheersbaar maken en houden van het recreatieve medegebruik en het ontwikkelen van duurzame recreatie, waarbij de natuurlijke draagkracht van het gebied uitgangspunt is”.
Het doel van het Convenant Vaarrecreatie is het vastleggen van de afspraken tussen partijen, die in acht moeten worden genomen bij het beheersbaar maken en houden van de vaarrecreatie op de Waddenzee ten einde verstoring van de natuur te beperken. Specifiek gaat het om het beheersbaar maken en houden van het recreatief medegebruik en het ontwikkelen van duurzame vormen van vaarrecreatie, waarbij de natuurlijke draagkracht van het gebied uitgangspunt is. Speerpunt van het convenant is de kwalitatieve
, - 140 -
5228
5230
5232
5234
5236
5238
5240
5242
5244
5246
5248
5250
5252
5254
5256
5258
5260
5262
5264
5266
5268
5270
5272
5274704
706
benadering die bestaat uit educatie, voorlichting en informatie die zijn gericht op bewustwording van wat het wad zo bijzonder maakt. Hoe meer de vaarrecreanten daarvan kunnen genieten, hoe groter de kans dat ze zich respectvol zullen gedragen.
In 2003 zijn afspraken gemaakt tussen de lokale en provinciale overheden enerzijds en belangengroepen van recreanten en recreatieondernemers over het droogvallen op de Waddenzee. Een belangrijk onderdeel van deze afspraken was een gedragscode die bekend is geworden onder naam ‘Erecode, Wad ik heb je lief’. De filosofie is dat, mits de gebruikers in de Waddenzee zich houden aan de gedragscode, recreatie in een groter deel van de Waddenzee mogelijk is. Het gaat daarbij onder meer over het voorkomen van verstoring van (groepen) vogels en zeehonden.Sinds het van kracht worden van het Convenant Vaarrecreatie maakt de erecode hier onderdeel van uit.In het document kaders en gedragscodes is de erecode opgenomen en zijn meer specifieke gedragsregels voor diverse specifieke activiteiten opgenomen.
Preventief toezichtOnderdeel van toezicht en handhaving is dat de bekendheid van gedragsregels moet worden verbeterd. Dit gebeurt via een speciale website, aanwezigheid op watersportbeurzen en het verspreiden van folders (zie ook het communicatieplan). Daarnaast zijn in het Convenant Vaarrecreatie afspraken vastgelegd over het organiseren van een zogenaamde schipperscursus. Deze cursus is bedoeld voor schippers van rondvaartboten, de chartervaart en sportvisserij, maar ook particuliere vaarders op het wad. In de cursus, waarvan er al meerdere hebben plaatsgevonden, worden de deelnemers gewezen op de kwetsbaarheid van de natuur en het nut van het zich houden aan gedragsregels.
De regels die gelden op en rond de Waddenzee zullen sneller worden nageleefd als de gebruikers weten welke activiteiten waar en wanneer wel of niet zijn toegestaan, met een toelichting waarom het wel of niet mag. Naast het verstrekken van folders is ook het plaatsen van informatieborden op centrale plaatsen waar regelmatig bezoekers komen noodzakelijk. Op de borden wordt uitleg gegeven over de natuurwaarden in het gebied en de regels die zijn opgesteld ter bescherming ervan.
Vergunningen/ontheffingenVoor verschillende grotere activiteiten worden vergunningen of ontheffingen verleend door het bevoegd gezag. Het is van groot belang dat toezichthouders op de hoogte zijn van de inhoud van de vergunningen en ontheffingen en de daaraan verbonden voorschriften . Het delen van kennis over de vergunningen en ontheffingen door de betrokken organisaties is van groot belang om de controle op de naleving van de vergunningen en ontheffingen op adequate wijze te kunnen uitvoeren.
Aanwijzing artikel 20-gebieden (rustgebieden) PM nu overlap met tekst in hfst 4.Binnen de Waddenzee zijn kleinere gebieden vastgesteld die gedurende het gehele jaar of een bepaalde periode daarvan gesloten zijn voor menselijke activiteiten. Het afsluiten van deze ‘rustgebieden’ ter bescherming van specifieke natuurwaarden gebeurt op grond van de Natuurbeschermingswet 1998, artikel 20 (‘toegangsbeperkingsbesluiten’). Dit beleid wordt voortgezet in de beheerplanperiode.Door de natuurlijke dynamiek in het gebied is het vrijwel ieder jaar noodzakelijk dat de begrenzing en de periode van afsluiting van deze zogenaamde artikel 20-gebieden worden geactualiseerd en aangepast. Hierbij wordt de procedure gevolgd uit de ‘leidraad aanwijzing artikel 20-gebieden’ (LNV, 2009d), die afstemming tussen het bevoegd gezag (ministerie van EL&I) en betrokken maatschappelijke organisaties waarborgt. In dit proces wordt steeds gezocht naar een goede balans tussen natuurbescherming enerzijds en de belangen en wensen van de gebruikers in het gebied anderzijds. Met ingang van 2011 is in de Waddenzee begonnen met enkele pilots, waarin specifiek maatwerk wordt geleverd. Dit houdt in: nauwkeurig nagaan waar en in welke periode de te beschermen natuurwaarden voorkomen,
, - 141 -
708
5276
5278
5280
5282
5284
5286
5288
5290
5292
5294
5296
5298
5300
5302
5304
5306
5308
5310
5312
5314
5316
5318
5320
5322
710
712
inventariseren wat de eventuele problemen zijn van de gebruikers door de gebiedsafsluitingen en met elkaar vaststellen wat er, en in welke periode, nog wel en niet kan plaatsvinden. Hierover worden afspraken gemaakt, zoals over monitoring van activiteiten en het naleefgedrag door gebruikers. Hierbij wordt wanneer mogelijk de eigen verantwoordelijkheid van gebruikers in acht genomen.Figuur X.1 Artikel 20-gebieden in de Waddenzee (gegevens RWS-Waterdienst februari 2009)
9.3.4 Registratie, meldpunt en handhavingsprogramma
RegistratieSinds 2010 wordt gebruik gemaakt van Infraweb (PM RWS: meer uitleg?). Binnen dit systeem is een aparte werkgroep ingericht voor de Waddenzee. Via deze werkgroep kunnen overheidsdiensten en terreinbeheerders incidenten in de Waddenzee registreren. Op deze manier komt een 'real time'-informatie-uitwisselingssysteem op gang dat in de komende jaren verder uitgebouwd moet worden. Aandachtspunt is dat vanuit een ecologisch oogpunt gezien het mogelijk is dat relatief weinig voorkomende verstoringen tot verhoudingsgewijs grote effecten leiden. Dergelijke zeldzame gebeurtenissen wordt met de huidige registratie mogelijk niet met voldoende ‘gewicht’ bepaald en vastgelegd. Ook verslagen van de terreinbeheerders biedt bruikbare input.
MeldpuntSinds lange tijd is er een Centraal Meldpunt Waddenzee. Eén van de taken is het registreren van incidenten, waaronder ook het verstoren van bijvoorbeeld vogels en zeehonden. Deze taak is in de afgelopen periode minder consequent ingevuld en dient te worden verbeterd.
HandhavingsprogrammaJaarlijks wordt een handhavingsprogramma opgesteld. De prioritering vindt nu nog plaats aan de hand van de ervaringen van de toezichthouders en handhavers. Het voorstel is om een jaarlijks overleg in te
, - 142 -
5324
5326
5328
5330
5332
5334
5336
5338
5340
5342
5344
5346
5348
714
716
stellen van betrokken toezichthouders en natuurterreinbeheerders, om te komen tot een jaarlijkse prioritering met betrekking tot toezicht op en handhaving van de natuuraspecten. De uitkomsten daarvan zijn input voor het op te stellen handhavingsprogramma.
9.4 Monitoring en evaluatie van instandhoudingsdoelstellingen en maatregelen
Monitoringgegevens zijn nodig om te kunnen evalueren of voldaan wordt aan de doelstellingen in het aanwijzingsbesluit en ze vormen een belangrijke basis in vergunningtrajecten. Voor bevoegd gezag en beheerders is monitoring in Natura 2000-gebieden primair van belang om (de voortgang van) activiteiten en het doelbereik van eigen maatregelen te controleren en om de volgende generatie beheerplannen op te kunnen stellen. Daarnaast zijn gegevens nodig voor het beheer van het gebied. Verder zijn de gegevens van belang voor de landelijke rapportage van het ministerie van EL&I aan de Europese Commissie.
Voor de onderbouwing en aanpak bij de uitwerking van de monitoring wordt verwezen naar het uitgebreidere Monitoringplan ten behoeve van het Natura 2000-beheerplan Waddenzee (Rijkswaterstaat, 2011b). De inhoud van dit monitoringplan is conform het ‘Programma van eisen voor gebiedsgerichte monitoring Natura 2000’ (LNV, 2009b).
Onderstaande punten maken onderdeel uit van de monitoring, die in deze paragraaf (en in het monitoringplan) aan bod komen:1. Instandhoudingsdoelstellingen van soorten en habitattypen;2. Uitvoering en effecten van instandhoudingsmaatregelen;3. (Effecten van) activiteiten en mitigerende maatregelen.
Monitoring instandhoudingsdoelstellingenAlle soorten en habitattypen met een instandhoudingsdoelstelling worden gemonitord. Daarbij worden omvang en relevante kwaliteitsaspecten gevolgd. Er wordt uitgegaan van de bestaande meetnetten. In bijlage 12 zijn tabellen opgenomen met een overzicht van de betreffende parameters en het bijbehorende meetnet. In een beperkt aantal gevallen is aanvulling of borging gewenst, dit wordt in de komende periode geagendeerd. Voor een uitgebreidere beschrijving van de meetnetten, per habitattype en –soort, en onderbouwing wordt verwezen naar het monitoringplan.
Monitoring instandhoudingsmaatregelen
Uitvoering instandhoudingsmaatregelenIn paragraaf 6.2 staan de maatregelen die worden uitgevoerd om de instandhoudingsdoelstellingen voor de Waddenzee te kunnen realiseren. De voortgang van instandhoudingsmaatregelen wordt bijgehouden middels voortgangs- en beheerverslagen van de uitvoerende instantie, tenzij hierover andere afspraken zijn gemaakt. Deze informatie is nodig om de uitvoering te bewaken en om de relatie te kunnen leggen tussen gebruik, de maatregelen en de ontwikkeling van de instandhoudingsdoelstellingen.
Effecten van maatregelenVoor het bepalen van de effecten van de maatregelen wordt uitgegaan van de monitoring van instandhoudingsdoelstellingen. De toestand van de beoogde soorten en habitattypen (inclusief het leefgebied) voor en na de maatregel worden vergeleken. Met een deskundigenoordeel wordt vervolgens een uitspraak gedaan over de effectiviteit van maatregelen. De deskundigen kunnen hun uitspraken mede baseren op ervaringen met andere projecten waarin effecten van maatregelen zijn gemonitord.
, - 143 -
718
5350
5352
5354
5356
5358
5360
5362
5364
5366
5368
5370
5372
5374
5376
5378
5380
5382
5384
5386
5388
5390
5392
5394
5396
720
722
Bij Rijkswaterstaat loopt in aanvulling hierop gedurende de beheerplanperiode een project (‘Monitoringplan maatregeleffecten’) waarin een aantal kennislacunes ten aanzien van effectiviteit van maatregelen (in het kader van KRW en Natura 2000) wordt ingevuld door bestaande gegevens gericht te evalueren en door aanvullende metingen uit te voeren.
Monitoring activiteiten en mitigerende maatregelenVolgend uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en de Natuurbeschermingswet 1998 moet bekend zijn of nieuwe en huidige activiteiten (significante) effecten kunnen hebben op de instandhoudings-doelstellingen in Natura 2000-gebieden. Dit moet voor het beheerplan en voor vergunningaanvragen getoetst kunnen worden. Om over deze informatie te kunnen beschikken kan registratie of monitoring nodig zijn.
Voor de huidige activiteiten is monitoring of registratie relevant indien ontwikkelingen (van de activiteiten) onzeker zijn, waarbij potentieel significante effecten op instandhoudingsdoelstellingen kunnen optreden. De activiteiten die het in de Waddenzee betreft, zijn opgenomen in het monitoringsplan (REFXX).
Monitoring van nieuwe en bestaande vergunde activiteiten wordt in het vergunningspoor direct gekoppeld aan de vergunningvoorschriften en maakt dus geen onderdeel uit van het Monitoringplan.
Net als bij de instandhoudingsmaatregelen (zie paragraaf 6.2) zal de uitvoering van mitigerende maatregelen worden bijgehouden door de partij die verantwoordelijk is voor deze maatregelen.
Verantwoordelijkheden ten aanzien van monitoringDe voortouwnemer is verantwoordelijk om de samenwerking en afstemming tijdens de uitvoering van monitoring en het vervolg (evaluatie, rapportage) te organiseren. Uitgangspunten voor de verantwoordelijkheden bij de uitvoering van de monitoring: Elke beheerder is verantwoordelijk voor de monitoring in het eigen beheergebied, tenzij hier andere
afspraken over zijn gemaakt; Elke beheerder is verantwoordelijk voor de registratie of monitoring van eigen activiteiten (mitigerende
maatregelen met betrekking tot effecten van deze activiteiten horen hier ook bij); Voor de monitoring van maatregelen geldt dat de partij die maatregelen neemt, ook verantwoordelijk
is voor de monitoring hiervan; Indien een activiteit niet direct valt onder beheer of vergund gebruik (met monitoring als
vergunningvoorschriften) dan is het betreffende bevoegd gezag verantwoordelijk voor de monitoring, tenzij andere afspraken zijn gemaakt.
Een uitwerking van deze uitgangspunten ten aanzien van het Natura 2000-gebied Waddenzee is opgenomen in Tabel 9.26.
Tabel 9.26 Verantwoordelijkheden ten aanzien van monitoring van instandhoudingsdoelstellingen, -maatregelen en activiteiten binnen het Natura 2000-gebied Waddenzee. Onderdelen monitoring Wie monitort/registreert? (belangrijkste meetnet(ten))
Instandhoudingsdoelstellingen H1110_A Permanent overstroomde zandbanken, H1140_A Slik- en zandplaten
Rijkswaterstaat, ministerie EL&I (IMARES)
H1310_A en_B Zilte pionierbegroeiingen, H1320 Slijkgraslanden, H1330_A Schorren en zilte graslanden
Rijkswaterstaat
H1330_B Schorren en zilte graslanden T.z.t. uitwerking in Integraal Management Plan
, - 144 -
5398
5400
5402
5404
5406
5408
5410
5412
5414
5416
5418
5420
5422
5424
5426
5428
5430
5432
5434
5436
724
726
Onderdelen monitoring Wie monitort/registreert? (belangrijkste meetnet(ten))H2110 Embryonale duinen, H2120 Witte duinen, H2130_A en_B Grijze duinen, H2160 Duindoornstruwelen, H2130_A en_B Grijze duinen, H2190_B Vochtige duinvalleien
Rijkswaterstaat (Griend en Rottum), Staatsbosbeheer (Rottum); zie verder beheerplannen bewoonde eilanden
H1364 Grijze zeehond, H1365 Gewone zeehond Ministerie EL&I (IMARES)
H1095 Zeeprik, H1099 Rivierprik, H1103 Fint Ministerie EL&I (IMARES), Rijkswaterstaat
H1014 Nauwe korfslak Staatsbosbeheer (Rottum), Stichting Anemoon/ ministerie EL&I (netwerk ecologische monitoring4)
Watervogels Rijkswaterstaat, ministerie EL&I (netwerk ecologische monitoring)
Broedvogels Ministerie EL&I (netwerk ecologische monitoring)
Uitvoering instandhoudingsmaatregelen Partij die maatregel neemt
Effecten instandhoudingsmaatregelen Partij die maatregel neemt relateert effecten aan instandhoudingsdoelstellingen
Uitvoering mitigerende maatregelen Partij die maatregel neemt, in kader van vergunning-verlening Natuurbeschermingswet of voorwaarden (bijvoorbeeld. gedragscode) in beheerplan, rapporteert aan bevoegd gezag Natuurbeschermingswet
(Effecten) activiteiten Betreffende gebruiker/beheerder of bevoegd gezag voor vergunningverlening Natuurbeschermingswet relateert effecten aan instandhoudingsdoelstellingen
EvaluatieHet monitoringplan en de resultaten worden door de voortouwnemer en de bevoegd gezag partijen samen met de andere betrokken partijen geëvalueerd aan de eind van de eerste beheerplanperiode. Deze evaluatie wordt geborgd door in het uitvoeringsprogamma hierover afspraken op te nemen.
9.5 Financiering van gehele uitvoering beheerplan
PM RWS
4 Netwerk ecologische monitoring: het samenwerkingsverband van overheidsorganisaties voor de monitoring van de natuur in Nederland.
, - 145 -
728
5438
5440
5442
5444
5446
730
732
734
10 SOCIAAL ECONOMISCHE GEVOLGEN
In de voorgaande hoofdstukken van het beheerplan is aangegeven wat er wel (en niet) kan in en rond het Natura 2000-gebied. Daarbij is voornamelijk gekeken naar de huidige activiteiten en naar verwachte ontwikkelingen hierin. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de betekenis van het beheerplan voor de verdere ontwikkeling van activiteiten en economische bedrijvigheid.
10.1 Inleiding
In het gebiedsproces zijn de bouwstenen met maatschappelijk omgeving besproken en afgestemd waarbij grote mate van consensus is bereik over de mitigerende maatregelen en voorwaarden die aan de activiteiten verbonden moeten worden. Hierdoor was het niet noodzakelijk een diepgaande sociaal economische analyse uit te voeren. In dit beheerplan wordt uitgebreid beschreven waaraan de activiteiten moeten voldoen zodat betrokkenen weten waar zij aan toe zijn en wat het beheerplan voor hen betekent.
In de Waddenzee staat de natuur in als zijn facetten voorop. In onze visie is er ruimte voor duurzaam medegebruik en sociaal-economische ontwikkeling zolang de natuur dat aan kan. Dat vraagt een bepaalde grondhouding en verantwoordelijkheidsgevoel van de mensen. Het gaat erom dat ondernemers, recreanten en beheerders naar een manier van handelen zoeken (en ook vinden), die passend is voor hun bedrijfsplan én de waarden van natuur en landschap.
Zonder dat er voor de burgers en bedrijven onaanvaardbaar grote sociaal economische gevolgen zullen optreden, zullen de meeste natuurdoelen zoals weergegeven in het aanwijzingsbesluit worden gehaald. Waar dit niet het geval is, liggen er andere factoren aan ten grondslag (zie hoofdstuk 5).
In dit beheerplan is zoveel mogelijk rekening gehouden met autonome ontwikkelingen van activiteiten in de eerste beheerplanperiode. Samen met de beoordeling van de huidige situatie, levert dit het hierna volgende beeld op.
10.2 Beroepsvisserij
Dit onderdeel wordt op later tijdstip ingevuld, mede i.v.m. lopend VisWad.
, - 146 -
5448
5450
5452
5454
5456
5458
5460
5462
5464
5466
5468
5470
5472
5474
5476
5478
5480
5482
5484
5486
5488
5490
5492736
738
10.3 Recreatie
Recreatie op de Waddenzee vindt plaats in verschillende vormen, hoofdzakelijk: Recreatievaart (buiten de vaargeulen) met droogvallen op het wad Wadlopen en –excursies Robbentochten per boot Demonstratievisserij Hengelsport Kleinschalig historisch medegebruik (rapen schelpdieren, steken zee-aas, vissen met net, snijden
zeekraal) Zeekanoërs met verblijf op zandplaten Kitesurfen ‘Snelle’ recreatievaart als waterskiën, jetskiën en vergelijkbare vormen Recreatie (kunstmatige) stranden waddenkust van de eilanden en vastelandskust
Al deze vormen van waterrecreatie kunnen worden voortgezet, zij het dat steken van zee-aas niet meer mag plaatsvinden op mosselbanken op wadplaten (tenzij lokaal gereguleerd als pilot, waarbij ook de effecten worden gemeten). Wel is van groot belang dat bij alle vormen van recreatief gebruik de gedragsregels in het beheerplan in acht worden genomen. De gedragsregels zijn grotendeels gebaseerd op de erecode ‘Wad ik heb je lief”, die onderdeel is van het Convenant Vaarrecreatie Waddenzee uit 2007.
, - 147 -
740
5494
5496
5498
5500
5502
5504
5506
5508
5510
5512
5514
5516
5518
5520
5522
5524
5526
5528
5530
5532
5534
5536
5538
5540
742
744
Dit Convenant is ondertekend en/of wordt ondersteund door alle betrokken organisaties uit de recreatiesector, natuurorganisaties en overheden. De gedragsregels in het beheerplan zijn verder uitgewerkt voor de specifieke vormen van recreatie. Voorlichting, toezicht en handhaving met betrekking tot de gedragsregels zijn van belang en zal aan het begin van de planperiode extra aandacht hebben bij betrokken overheden en beheerders.
De recreatievaart is de scheepvaart buiten de geulen. Alle scheepvaart (inclusief recreanten) in de geul, wordt tot de scheepvaart gerekend. De omvang van de recreatievaart is de laatste jaren redelijk constant (sluistellingen), maar er is wel enige ontwikkeling naar meer ‘snelle’ vormen van waterrecreatie, zoals kitesurfen en ‘wild-varen’.
“Eco-toerisme” (zwerftochten, excursies, demonstratievisserij, robbentochten) komt steeds meer in de belangstelling. Dit wordt gezien als een positieve bijdrage voor de ontwikkeling van gevoel voor de natuur bij een breed publiek. In het Convenant Vaarrecreatie zijn ook afspraken vastgelegd over het organiseren van zogenaamde schipperscursussen. Deze cursus is bedoeld voor schippers van rondvaartboten, de chartervaart en sportvisserij, maar ook particuliere vaarders op het wad. Van belang is deze cursussen voort te zetten, waarin de deelnemers worden gewezen op de kwetsbaarheid van de natuur en het nut van het zich houden aan gedragsregels.
Het aantal locaties om te kitesurfen in de Waddenzee kan worden uitgebreid van vier naar zes, door twee nieuwe locaties aan de wadzijde van Texel. Tot slot dient men bij recreatie op het strand bij Harlingen rekening te houden met mogelijke nestlocaties van strandbroeders, maar dit heeft nauwelijks gevolgen voor het strandgebruik.
10.4 Civiele werken
Er volgen uit het beheerplan geen extra beperkingen voor de huidige bereikbaarheid van de havens en de waddeneilanden. Onderhoudsbaggerwerken in de vaarwegen en verspreiding van de vrijkomende specie uit de Waddenzee-havens en de vaarwegen op de verspreidingslocaties in de Waddenzee kan worden voortgezet conform het huidige werkwijze. Door de baggeraars mag nu maximaal 500.000 m3/jaar bruikbaar zand uit het onderhoudsbaggerwerk aan land worden gebracht voor de zandhandel. Van belang is dat vaarweg- en havenbeheerders zich blijven inzetten om de baggervolumes zo beperkt mogelijk te houden, door toepassing van innovatie of ander gebruik.
Zandsuppleties op de koppen van Vlieland en Ameland kunnen worden gecontinueerd met inachtneming van het betreffende voorwaardenkader. Andere vormen van civiele werken en gebruik evenals het onderhoud van oevers, dammen, bouwconstructies, kabels & leidingen, meetpalen en dergelijke kunnen worden voortgezet overeenkomstig de huidige vergunningvoorschriften (bijvoorbeeld schelpenwinning) of regelgeving (bijvoorbeeld scheepvaart en luchtvaart), danwel volgens de voorwaarden of gedragsregels in het beheerplan (bijvoorbeeld regulier beheer, monitoring, onderhoud, toezicht en inspectie).
10.5 Natuurbeheer en agrarisch gebruik
Dit speelt alleen op de vastelandskwelders, omdat de eilandkwelders worden meegenomen in de beheerplannen van de waddeneilanden.
Er lopen enkele projecten die moeten leiden tot een betere vegetatiestructuur van de kwelders, met name gericht op het terugdringen van de ontwikkeling van verruiging. Doel is dat alle kwelder(vegetatie)zones in voldoende mate aanwezig zijn. Langs de noordkust van Groningen zijn
, - 148 -
5542
5544
5546
5548
5550
5552
5554
5556
5558
5560
5562
5564
5566
5568
5570
5572
5574
5576
5578
5580
5582
5584
5586
746
748
inrichtingsmaatregelen uitgevoerd in de kwelders van de oevereigenaren, Groninger Landschap en Natuurmonumenten (2011 t/m 2013), om de mogelijkheid te scheppen de kwelders in de toekomst conform de Natura 2000- en KRW-doelen te gaan beheren. Doordat de financiering van een passende beheervergoeding voor de oevereigenaren (nodig voor een gevarieerde begrazing) onvoldoende is, zal het draagvlak bij de oevereigenaren laag zijn om de kwelders ook conform het doel te laten begrazen. Dit zal tot gevolg kunnen hebben dat de particuliere kwelders te weinig begraasd gaan worden en dat de verruiging door strandkweek niet voldoende wordt terug gedrongen. Er zullen ondersteunende middelen van de provincie Groningen of het Rijk moeten komen om het beheer duurzaam en gericht op de verbeterdoelstelling uit te voeren. Door een goede samenwerking tussen de vele oevereigenaren en beide natuurorganisaties kunnen de kosten van het beweidingsbeheer worden beperkt.
Het beheer op de vastelandskwelders zal gericht moeten zijn op voortzetting en/of intensivering van bescherming van broedkolonies (sterns en kluten) tegen predatie door de vos en vertrapping door vee, middels afrasteringen, weidebeheer, watergangen en als laatste redmiddel vossenbestrijding. Dit beheer moet mogelijk zijn binnen de huidige beheervergoedingen. In dit kader speelt als instandhoudingsmaatregel een uit te voeren analyse van de voedselbeschikbaarheid van visdief en noordse stern, met als mogelijk vervolg een verkenning en planstudie naar realisatie van een (duurzaam) vosvrije broedlocatie in de omgeving van de Afsluitdijk en eventueel haven Delfzijl.
Het agrarisch gebruik kan worden voortgezet, waarbij onderhoud van greppels om beweiding mogelijk te maken zich beperkt tot de omvang en situatie van vóór het beheerplan en niet plaatsvindt in de pionierzone met zeekraal en gedurende de broedperiode. Het slib dat vrijkomt uit onderhoud van watergangen dient verspreid te worden verwerkt.
10.6 Toekomstige plannen en projecten en vergunningverlening
Het beheerplan geeft in hoofdstuk 7 nauwkeurig aan welke activiteiten vrijgesteld worden van vergunningplicht, welke activiteiten onder voorwaarden vrijgesteld worden en welke activiteiten altijd vergunningplichtig zijn. Voor toekomstige plannen en projecten kan gebruik worden gemaakt van de kaders in het beheerplan, om de vergunningprocedures mogelijk te vergemakkelijken en de administratieve lasten te verminderen.
Aan nieuwe lozingen worden vanuit Natura 2000 geen extra voorwaarden gesteld, mits ze voldoen aan de Waterwet en daarmee aan de KRW.
Stikstofdepositie door menselijke activiteiten ligt in de huidige situatie onder de geldende norm in de Waddenzee (met name duingebied Rottum) en is dus geen knelpunt. Voor toekomstige plannen en projecten blijft de uitstoot van stikstof één van de toetsingscriteria voor vergunningverlening in het kader van de Natuurbeschermingswet. Zolang de norm niet wordt overschreden door het totaal aan activiteiten in het gebied gelden er op dit punt geen beperkingen. Wanneer de norm wel zou worden overschreden, dan moeten afspraken worden gemaakt over aanvullende vergunningvoorschriften of mitigatie. Bovenstaande is geen blauwdruk voor alle mogelijke vergunningen. Voor nieuwe plannen en projecten, die nog onbekend zijn qua aard, omvang en locatie, dienen de initiatiefnemer en de vergunningverlener samen te bepalen welke aspecten onderzocht moeten worden. De kennis die in het kader van het beheerplanproces verkregen is, kan hiervoor uiteraard benut worden.
, - 149 -
750
5588
5590
5592
5594
5596
5598
5600
5602
5604
5606
5608
5610
5612
5614
5616
5618
5620
5622
5624
5626
5628
5630
5632
752
754
11 LITERATUURLIJST / BRONNEN
Ref. 1 Arcadis (30 december 2011a). Nadere effectenanalyse Natura 2000-gebieden Waddenzee en Noordzeekustzone Deelrapport externe werking. In opdracht van Rijkswaterstaat Waterdienst/Noord-Nederland/Noordzee, ministerie van EL&I DRZ Noord. Rapport 075397777.I.2 -Definitief.
Ref. 2 Arcadis (7 december 2011b) Nadere effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone II Deelrapport Kader baggeren. In opdracht van Rijkswaterstaat Waterdienst/Noord-Nederland/Noordzee, EL&I DRZ Noord. Rapport 075238575:C – Definitief.
Ref. 3 Arcadis (7 december 2011c) Nadere effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone Deelrapport NEA II – Kader waterrecreatie. In opdracht van Rijkswaterstaat Waterdienst/Noord-Nederland/Noordzee, EL&I DRZ Noord. Rapport 075116410:G.
Ref. 4 Arcadis (27 oktober 2011d). Oplegnotitie voor voortoets bestaand gebruik Waddenzee (m.u.v. militaire activiteiten en visserij). In opdracht van Rijkswaterstaat. Rapport 075735923:A.
Ref. 5 Arcadis (1 juli 2011d) Nadere effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone Deelrapport NEA II – Kader zandsuppleties. In opdracht van Rijkswaterstaat Waterdienst/Noord-Nederland/Noordzee, EL&I DRZ Noord. Rapport 075526996:C - Definitief.
Ref. 6 Bureau Meervelt (juli 2010a). Voortoets mudcrawl Mokbaai Texel. (N2000 Waddenzee en Duinen en Lage Land Texel. Conceptrapport. In opdracht van Centrale Dienst Vastgoed Defensie, Ministerie van Defensie. Projectnummer:08-031.
Ref. 7 Bureau Meervelt (februari 2010b). Voortoets militaire activiteiten Waddenzee en Noordzeekustzone. Conceptrapport. In opdracht van Centrale Dienst Vastgoed Defensie, Ministerie van Defensie. Projectnummer:08-031.
Ref. 8 Camphuysen C.J. en M.L. Siemensma (2011). Conservation plan for the Harbour Porpoise Phocoena phocoena in The Netherlands: towards a favourable conservation status. NIOZ Report 2011-07, Royal Netherlands Institute for Sea Research, Texel.
Ref. 9 Dijkema, K.S., De Jong, D.J., Vreeken-Buijs, M. J., & Van Duin, W.E (2005). Kwelders en Schorren in de Kaderrichtlijn Water. Ontwikkelingen van Potentiële Referenties en van een Potentieel Goede Ecologische Toestand. Alterra Texel, WageningenUR; Rijkswaterstaat, Rijksinstituut voor Kuste en Zee. Middelburg: Rijkswaterstaat, Adviesdienst Geo-informatie en ITC Delft. RIKZ/2005.020 62 p.
Ref. 10 Imares (2011a). Voedselkeuzes en draagkracht; de consequenties van veranderingen in draagkracht van Nederlandse kustwateren op het voedsel van schelpdieretende wad- en watervogels. IMARES-rapport C155/11.
Ref. 11 Imares (12 december 2011b). Nadere effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone Niet Nb-wetvergund gebruik. In opdracht van Rijkswaterstaat Noordzee/Noord-Nederland/Waterdienst. Rapport ###.
Ref. 12 Imares (8 december 2011c). Voortoets visserijeffecten Waddenzee. Kwalitatieve analyse van visserijeffecten op Natura 2000 instandhoudingsdoelen t.b.v. het Beheerplan Waddenzee. Geactualiseerde versie. In opdracht van: EL&I Directie Regionale Zaken, Vestiging Noord. Rapport C134/11.
, - 150 -
5634
5636
5638
5640
5642
5644
5646
5648
5650
5652
5654
5656
5658
5660
5662
5664
5666
5668
5670
5672
5674
5676
756
758
Ref. 13 Imares (2010). Broedsucces van kustbroedvogels in de Waddenzee in 2007 en 2008. SOVON-monitoringrapport 2010/04, IMARES-rapport C169/10.
Ref. 14 Imares (15 oktober 2009a). Resultaten vliegtuigtellingen van zeehonden in de Nederlandse Waddenzee (http://www.imares.wur.nl/NL/nieuwsagenda/archief/nieuws/2009/-telling151009.htm
Ref. 15 Imares en Arcadis (13 december 2011a). Nadere effectenanalyse Natura 2000-gebieden Waddenzee en Noordzeekustzone Deelrapport cumulatie. In opdracht van: Rijkswaterstaat Waterdienst/Noord Nederland/Noordzee, ministerie van EL&I/DRZ Noord. Rapport Imares-rapport C174/11, Arcadis-rapport 07586183:H –Definitief.
Ref. 16 Imares & Arcadis (7 december 2011b). Nadere effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone II Deelrapport vergund gebruik. In opdracht van Rijkswaterstaat Waterdienst/Noord-Nederland/Noordzee, EL&I DRZ Noord. Rapport ### - Definitief concept.
Ref. 17 Imares & Arcadis (30 september 2011c). Nadere effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone II Hoofdrapport. In opdracht van Rijkswaterstaat Waterdienst/Noord-Nederland/Noordzee, EL&I DRZ Noord. Rapport ### Concept 3.
Ref. 18 Imares & Arcadis (18 april 2010). Nadere effectanalyse Waddenzee en Noordzeekustzone. In opdracht van Rijkswaterstaat Noordzee/Noord-Nederland/Waterdienst. Rapport ### Definitief eindconcept.
Ref. 19 Imares & WUR (Dijkema, K.S., e.a.) (november 2011). Friese en Groninger kwelderwerken: Monitoring en beheer 1960-2010 Jaarverslag voor de Stuurgroep Kwelderwerken, augustus 2010 - juli 2011.
Ref. 20 Louters, T. en F. Gerritsen (1994). Het mysterie van de wadden: hoe een getijdesysteem inspeelt op zeespiegelstijging. RIKZ-rapport 94.040.
Ref. 21 Ministerie van Economische zaken, Landbouw & Innovatie (geraadpleegd maart 2012). Essentietabel Natura 2000-gebied 001, Waddenzee.
Ref. 22 Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit (juli 2009b). Programma van Eisen Gebiedsgerichte Monitoring Natura 2000.
Ref. 23 Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit (juni 2009c). Leeswijzer Natura 2000-essentietabellen.
Ref. 24 Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit (april 2009d). Leidraad aanwijzing artikel 20 Natuurbeschermingswet 1998 waddengebied.
Ref. 25 Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit, Directie Regionale Zaken (26 februari 2009e). Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Waddenzee. DRZO/2008-00.
Ref. 26 Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit (2008/2010) Natura 2000 Profieldocumenten: Vogels, Habitattypen, Habitatsoorten.
Ref. 27 Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit (19 september 2008). Uitvoeringsregeling Visserij.
Ref. 28 Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit (19 december 2006a). Natuurkalender broedvogels.
Ref. 29 Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit (juni 2006b). Natura 2000-Doelendocument.
Ref. 30 Ministerie van VROM (februari 2007). Planologische kernbeslissing Derde Nota Waddenzee, tekst na parlementaire instemming, bijlage 1 (nadere omschrijving PKB-grens en coördinaten langs Noordzeekustzone en de waddeneilanden).
Ref. 31 Rijkswaterstaat, RIKZ (1994). Het mysterie van de wadden.
, - 151 -
760
5678
5680
5682
5684
5686
5688
5690
5692
5694
5696
5698
5700
5702
5704
5706
5708
5710
5712
5714
5716
5718
5720
5722
762
764
Ref. 32 Rijkswaterstaat (2012). PM RWS Handhavingsplan
Ref. 33 Rijkswaterstaat (29 november 2011a), Communicatieplan Natura 2000 Waddengebied (versie: Communicatieplan Waddengebied_concept RWS_d.d. 29-11-2011.docx)
Ref. 34 Rijkswaterstaat (29 november-2011b). Monitoringplan ten behoeve van het Natura 2000-beheerplan Waddenzee.
Ref. 35 Rijkswaterstaat (2011c). Natura 2000-doelen in de Waddenzee, van instandhoudingsdoelen naar opgaven voor natuurbescherming. Eindconcept 2 november 2011, versie 9c.
Ref. 36 Rijkswaterstaat (2010). Beheerregeling Rottum. Beheer Rottumeroog en Rottumerplaat 2011 - 2016. 13 december 2010.
Ref. 37 Rijkswaterstaat (10 december 2008) Voortoets bestaand gebruik Waddenzee (m.u.v. militaire activiteiten).
Ref. 38 Trilateral Seal Expert Group (2010). Aerial surveys of grey seals in the Wadden Sea in the season of 2009-2010 - Fewer animals during the moult, more pups.
, - 152 -
5724
5726
5728
5730
5732
5734
5736
5738
5740
766
768
DHV B.V.
COLOFON
1Rijkswaterstaat/Concept Natura 2000-beheerplan Waddenzee
Opdrachtgever : RijkswaterstaatProject : Concept Natura 2000-beheerplan WaddenzeeDossier : AB0898Omvang rapport : 153 pagina'sAuteur : Elise Koolmees, Saskia MulderBijdrage : Marijke Ruitenbeek, Lous Ebbens, Esther Kleinveld, Eltjo EbbensInterne controle : Projectleider : Saskia MulderProjectmanager : Theo KlinkDatum : 27 maart 2012Naam/Paraaf :
, - 153 -
770
5742
5744
5746
5748
5750
5752
5754
5756
5758
772
774
DHV B.V.
Rijkswaterstaat/Concept Natura 2000-beheerplan Waddenzee bijlage 0 - 1 -Klant vertrouwelijk
DHV B.V.Laan 1914 nr. 353818 EX AmersfoortPostbus 11323800 BC AmersfoortT (033) 468 20 00F (033) 468 28 01E [email protected]
776
778
780
BIJLAGE 1 Woordenlijst
PM
Rijkswaterstaat/Concept Natura 2000-beheerplan Waddenzee bijlage 1 - 1 -Klant vertrouwelijk
5760
5762
782
784
BIJLAGE 2 Generieke visserijvoorwaarden
Generieke visserijvoorwaarden Noordzeekustzone en Waddenzee1. Het is niet toegestaan afval of onderzoeksmaterialen in het gebied achter te laten. Restafval
(bijvoorbeeld losgesneden touw) dient te worden opgevangen en niet in het water terecht te komen;2. Het is niet toegestaan om, anders dan voor communicatiemiddelen de veiligheid betreffende,
geluidsapparatuur te laten spelen; 3. Rustende en/of zogende zeehonden mogen niet worden verstoord. Indien rustende zeehonden
aanwezig zijn, dient u een zodanige afstand in acht te nemen dat zeehonden niet worden verstoord; Een afstand van minimaal 1500 meter tot zeehonden is hiertoe voldoende;
4. Wanneer tijdens de visactiviteiten beschermde soorten van de rivierprik, zeeprik of fint worden gevangen dienen deze direct te worden teruggezet. Het is niet toegestaan vissen van deze soorten ter bestudering mee te nemen aan boord;
5. Broedkolonies dienen te worden vermeden. Tot broedende vogels wordt een afstand van tenminste 500 meter in acht genomen;
6. Indien vogelconcentraties aanwezig zijn, dient u een zodanige afstand in acht te nemen dat vogels niet worden verstoord. Een afstand van minimaal 500 meter tot groepen vogels is hiertoe voldoende;
7. Het uitvoeren van activiteiten in zeegrasvelden is verboden;8. Monitoring van het gebruik en in sommige gevallen ook de effecten daarvan, volgens het nog op te
stellen monitoringplan, o.a. methode, locatie, omvang/intensiteit, visvangsten, bijvangsten en perioden.
Generieke visserijvoorwaarden WaddenzeeDaarnaast in een oppervlakte ter grootte van 26% van het litoraal in de Waddenzee permanent gesloten voor bodemberoerende visserij, zoals opgenomen in de PKB-Waddenzee. In deze gebieden is garnalenvisserij op de wadplaten niet toegestaan (ministerie van VROM, 2007). Visserij met overige sleepnetten is op de wadplaten in de gehele Waddenzee niet toegestaan (ministerie van VROM, 2007).
Verder is een aantal gebieden in beheer bij particuliere terreinbeheerders die (soms) delen van hun gebied voor specifieke visserijvormen niet openstellen.
9. Het is niet toegestaan om de gesloten gebieden (artikel 20) voor de periode dat ze gesloten zijn, te bevaren, bevissen en te betreden (Besluit artikel 20-gebieden in Waddenzee Noordzeekustzone en waddeneilanden). Voor binnen het Nationaal Park Schiermonnikoog en mogelijk in een aantal andere gebieden met particulier eigendom en/of beheer geldt bovendien dat toestemming nodig is van betreffende particuliere eigenaar/beheerder. Binnen de grenzen van het Nationaal Park Schiermonnikoog geeft de beheerder Vereniging Natuurmonumenten geen toestemming voor het uitoefenen van beroepsmatige visserij, gelet op de aanwezige natuurwaarden.
Rijkswaterstaat/Concept Natura 2000-beheerplan Waddenzee bijlage 2 - 1 -Klant vertrouwelijk
786
5764
5766
5768
5770
5772
5774
5776
5778
5780
5782
5784
5786
5788
5790
5792
5794
5796
5798
5800
788
790
BIJLAGE 3 Gedragscode ‘Wad, ik heb je lief’
Wat je lief hebt, daar ga je vanzelf voorzichtig mee om. Juist wanneer je je vrij voelt. Wij weten dat u vanhet Wad geniet als een unieke wildernis, die eisen stelt aan uw kennis en kunde en die u graag wiltbeschermen. Dat gevoel willen we niet onnodig inperken. We vertrouwen op uw eigen inzicht. Vandaar deze Erecode.
Vogels● Ga pas van boord als foeragerende vogels zijn verdwenen. Zorg dat u bij opkomend water
weer op tijd terug bent, zonder de vogels te verstoren.● Blijf als groep(je) dicht bij elkaar en waaier niet uit. Als de eerste vogels opvliegen, dan komt
u te dichtbij. Houd extra afstand tot grotere vogels, zoals wulp en lepelaar.● Houd afstand tot broedende vogels en vogels met jongen.● Vaar niet te dicht langs hoogwatervluchtplaatsen. Ga er niet ankeren.● Loop rond hoogwater niet naar groepen vogels toe
Zeehonden● Blijf uit de buurt van rustende zeehonden.● Loop er zeker nooit naar toe. Zodra één zeehond zijn kop opsteekt, komt u te dicht bij de
groep.● Vaar niet dicht langs steile oevers waar zeehonden rusten. Ga hier niet in de buurt ankeren
of droogvallen.
Wat vanzelf spreekt:● Houd uw hond aangelijnd.● Niet aan het schip werken met verf, olie, diesel, oplosmiddelen…● Geen harde muziek, luide radio of marifoon.● Niet met onnodig motorgeweld proberen los te komen.● Vaar zonder hoge hekgolven.● Gebruik geen onnodige felle verlichting.● Gooi geen afval overboord.
Tot slot● Goed zeemanschap gaat boven alles.● Vaar met een actuele hydrografische kaart.● Blijf uit gebieden die gesloten zijn op grond van artikel 17 en andere regelgeving.● De schipper is en blijft verantwoordelijk voor het gedrag van zijn opvarenden.● Bij een wandeling op het Wad geldt de Provinciale Wadloopverordening (1996). Passeer
dus geen geulen dieper dan kniehoogte, dat is gevaarlijk. Groepen groter dan 7 personen mogen niet verder van hun boot gaan dan 500 meter (artikel 5e).
● Val niet te lang achter elkaar op dezelfde plaats droog: maximaal twee of drie tijen
Rijkswaterstaat/Concept Natura 2000-beheerplan Waddenzee bijlage 3 - 1 -Klant vertrouwelijk
5802
5804
5806
5808
5810
5812
5814
5816
5818
5820
5822
5824
5826
5828
5830
5832
5834
5836
5838
5840
5842
792
794
BIJLAGE 4 Algemene voorwaarden artikel 20-gebieden
1. Activiteiten in artikel 20-gebieden zijn binnen de gesloten periode verboden of vergunningplichtig op grond van de Natuurbeschermingswet 1998;
2. Het uitoefenen van niet beroepsmatige activiteiten binnen artikel 20-gebieden is verboden. Hiervoor wordt geen vergunning verleend vanuit de premisse dat niet beroepsmatige activiteiten niet noodzakelijkerwijs binnen deze gebieden behoeven plaats te vinden;
3. Uitzondering op voorgaande: binnen het kader van de beheerregeling Rottum kan voor het betreden van de gebieden Rottumeroog en Rottumerplaat en het wadlopen binnen deze gebieden een vergunning ex artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 worden verleend. Het totaal aantal jaarlijkse vaarbewegingen voor excursies naar Rottum is 68, gebaseerd op 43 wadlooptochten van wadlooporganisaties en 25 excursies van Staatsbosbeheer (Beheerregeling Rottum);
4. Beroepsmatige activiteiten waarvoor het gesloten gebied moet worden bevaren of betreden of binnen het gebied moet worden drooggevallen, kunnen voor zover deze activiteiten noodzakelijkerwijs binnen of deels binnen deze gebieden moeten worden uitgevoerd, worden toegestaan, echter slechts voor zover een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 is verleend;
5. Naast de in voorkomende gevallen op grond van de toegankelijkheidsregeling noodzakelijke vergunning volgens de Natuurbeschermingswet 1998, is voor het bevinden op private gronden van particulieren toestemming nodig van de eigenaar van deze gronden;
6. Het verbod om zich te bevinden in een aangewezen artikel 20-gebied geldt niet voor de eigenaar en de gebruiker (als bedoeld in artikel 1 van de Natuurbeschermingswet 1998) van het gebied;
7. De artikel 20-gebieden zijn aangegeven op de jaarlijkse editie van de Hydrografische kaarten van de Waddenzee. Voor het bepalen van de exacte begrenzingen van de gesloten gebieden dient gebruik te worden gemaakt van de meest recente kaarteditie.
Rijkswaterstaat/Concept Natura 2000-beheerplan Waddenzee bijlage 4 - 1 -Klant vertrouwelijk
796
5844
5846
5848
5850
5852
5854
5856
5858
5860
5862
5864
5866
5868
5870
798
800
BIJLAGE 5 Ontheffingenkaart natuureducatieve tochten
Rijkswaterstaat/Concept Natura 2000-beheerplan Waddenzee bijlage 5 - 1 -Klant vertrouwelijk
802
804
BIJLAGE 6 Kitesurflocaties Waddenzee
PM RWS: 1 kaart met alle kitesurflocaties in de Waddenzee
Rijkswaterstaat/Concept Natura 2000-beheerplan Waddenzee bijlage 6 - 1 -Klant vertrouwelijk
806
5874
5876
808
810
BIJLAGE 7 Informatie over innovatie en onderzoek baggerwerken
De beheerders van de vaarwegen en de havens willen op een zo efficiënt mogelijke wijze de vaarwegen op orde hebben en houden. De inzet van de beheerders is daarom altijd een zo beperkt mogelijk baggervolume. Het economische belang en het ecologische belang (minder effect vertroebeling en ‘ondersneeuwen’) gaan hierbij hand in hand. De beheerders zijn op zoek naar innovatie ter beperking van de hoeveelheden baggerspecie.
Innovatie met een mix van andere technieken, ander gebruik van de Waddenzee en mogelijk fysieke aanpassingen blijft in de beheerplanperiode vergunningplichtig om een goede, integrale afweging te borgen. Succesvolle resultaten van dit soort innovatie-trajecten kunnen in de volgende beheerplanperiode in het voorwaardenkader worden meegenomen. In deze beheerplanperiode worden voor het efficiënt behalen van de doelen dergelijke innovaties gesteund. Voorbeelden zijn:
Groningen Seaports verkent in samenwerking met de havenbeheerder van Harlingen de haalbaarheid van een andere toepassing van de airset-techniek, waarbij de sliblaag op de havenbodem nabij de havenmond in losse toestand wordt gehouden, met als doel om scheepvaart door de losse sliblaag (slibwolk) heen mogelijk te maken. Mogelijk neveneffect is dat er minder slibintrek verderop de haven ingaat door de hogere ligging van de havenbodem. Mogelijk biedt deze techniek perspectief voor de toekomst.
Op initiatief van Programma Naar een Rijke Waddenzee wordt gekeken naar de mogelijkheden om de bereikbaarheid van Ameland duurzamer te krijgen, met voordelen voor people, planet en profit. Uit de voorverkenning (februari 2011) blijkt dat betrokken partijen graag willen bijdragen aan een duurzame bereikbaarheid met minder baggeren, Iedereen ziet mogelijkheden en er is veel bereidheid tot samenwerken van lokale partijen. Geadviseerd wordt over te gaan tot een vervolg in de vorm van een pilot, gericht op goede bereikbaarheid met minder baggerwerk.
In het Beheerplan Rijkswateren wordt aangegeven dat meer kennis gewenst is over de slibhuishouding in de Waddenzee. Deze verkenning heeft als doel kennis en inzichten vast te leggen over de toestand en trends van de slibhuishouding in de Waddenzee en de menselijke invloeden hierop. Het idee is om hier invulling aan te geven door modelstudies en gerichte metingen. Er dient meer duidelijkheid te worden gegeven in effecten van menselijk handelen (waaronder baggeren en verspreiden, zandsuppleren, ingrepen langs de kust) op de slibhuishouding van de Waddenzee. In dit onderzoek wordt gekeken naar kwaliteitselementen als zeegras, macrofauna en fytoplankton en kan ook de relatie worden gelegd met relevante N2000-doelen, zoals zichtjagers (m.n. sterns). Het vergroten van de kennis, inzicht en monitoring van de slibhuishouding wordt ook door het programma Naar een Rijke Waddenzee en de Waddenacademie gesteund. Doel is om vanuit de verschillende (beleids)opgaven tot één totaal te komen die alle kennisvragen kan beantwoorden. Kennis over de slibhuishouding is van belang voor behoud en beheer van de habitattypen ‘permanent overstroomde zandbanken’ en ‘slik- en zandplaten’, kwelderhabitattypen, alsmede vogelrichtlijnsoorten en habitatrichtlijnsoorten die van de kwaliteit van deze habitattypen afhankelijk zijn.
Ook de verkenning slibhuishouding in het Eems-Dollard-estuarium kan het inzicht in de mate waarin de slibhuishouding is veranderd met de achterliggende oorzaken vergroten en welk aandeel het huidige bagger- en verspreidingsbeleid hierin heeft.
Rijkswaterstaat/Concept Natura 2000-beheerplan Waddenzee bijlage 7 - 1 -Klant vertrouwelijk
5878
5880
5882
5884
5886
5888
5890
5892
5894
5896
5898
5900
5902
5904
5906
5908
5910
5912
5914
5916
812
814
BIJLAGE 8 Voorwaarden, kaders en mitigerende maatregelen ten aanzien van activiteiten
B8.1 Categorie 2: vrijgestelde vergunningplichtige activiteiten met specifieke voorwaarden
Visserij
Voorwaarden staandwantvisserij1. De maximale lengte van staandwant in de Waddenzee is 2500 meter;2. Eventuele in het net geraakt vogels en zeehonden dienen onmiddellijk te worden verwijderd. Alle
bijvangsten dienen in een maandelijks overzicht gemeld te worden;3. Staandwant dient te worden voorzien van zogenaamde drijvers, zodat het vistuig bij laagwater naar
de bodem zakt. Het vissen met een staandwant, dat tijdens laagwater “overeind” blijft staan is verboden;
4. In geval van visserij na zonsondergang wordt uitsluitend de wettelijke verplichte en voor de visserij benodigde verlichting met een niet groter dan noodzakelijke sterkte gevoerd. De verlichting dient uitsluitend op het visvak gericht te zijn. Overige (niet wettelijk verplichte) lampen dienen te worden uitgeschakeld;
Voorwaarden zegenvisserij 1. Eventuele in het net geraakt vogels en zeehonden dienen onmiddellijk te worden verwijderd. Alle
bijvangsten dienen in een maandelijks overzicht gemeld te worden;2. In geval van visserij na zonsondergang wordt uitsluitend de wettelijke verplichte en voor de visserij
benodigde verlichting met een niet groter dan noodzakelijke sterkte gevoerd. De verlichting dient uitsluitend op het visvak gericht te zijn. Overige (niet wettelijk verplichte) lampen dienen te worden uitgeschakeld;
Voorwaarden fuiken- en overige vaste vistuigenvisserij Fuiken dienen te worden uitgevoerd met een gekwalificeerd keerwant (maaswijdte 14 cm,
aangebracht in de voorste hoepel waarbij elke maas van iedere rand van het keerwant dusdanig aan het basisnet is bevestigd, dat alle organismen in de fuik door de mazen van het keerwant heen moeten kunnen komen);
In geval van visserij na zonsondergang wordt uitsluitend de wettelijke verplichte en voor de visserij benodigde verlichting met een niet groter dan noodzakelijke sterkte gevoerd. De verlichting dient uitsluitend op het visvak gericht te zijn. Overige (niet wettelijk verplichte) lampen dienen te worden uitgeschakeld;
Van september t/m november geldt een visverbod op aal (LNV, 2008).
Recreatie
Voorwaarden demonstratievisserij1. Excursies met groepen mensen groter dan 7 personen buiten de in het kader van de provinciale
Wadloopverordening 1996 aangewezen natuureducatieve excursiegebieden blijven beperkt tot een afstand van 500 meter vanaf het drooggevallen of geankerde schip;
2. Het bemonsteringsmateriaal (gevangen vis en bodemfauna) mag alleen gebruikt worden voor educatieve en recreatieve doeleinden. Indien blijkt dat dit materiaal toch op professionele schaal gebruikt kunnen worden dan is er een vergunning op grond van de Visserijwet benodigd;
Rijkswaterstaat/Concept Natura 2000-beheerplan Waddenzee bijlage 8 - 1 -Klant vertrouwelijk
816
5918
5920
5922
5924
5926
5928
5930
5932
5934
5936
5938
5940
5942
5944
5946
5948
5950
5952
5954
5956
5958
5960
5962
5964
818
820
3. Het niet nader te gebruiken bemonsteringsmateriaal dient zo spoedig mogelijk weer in zee te worden teruggezet. Ook het bemonsteringsmateriaal dat tijdelijk ter bestudering in aquaria worden ondergebracht, dient na bestudering in zee te worden teruggezet;
4. Jaarlijks dient vóór 1 januari een verslag te worden gezonden naar het bevoegd gezag waarin vermeld staat welke activiteiten gehouden zijn in het afgelopen jaar. Aantallen excursies en het aantal deelnemers per activiteit c.q. excursie dienen te worden vermeld.
bijlage 8- 2 -
5966
5968
5970
822
824
Voorwaarden evenementen 1. Voor toekomstige evenementen zal de initiatiefnemer een plan moeten opstellen met daarin
beschreven de precieze uitvoering van het evenement. Het plan moet, minimaal drie maanden van tevoren, ter goedkeuring worden voorgelegd aan bevoegd gezag (provincie). Er mogen geen schadelijke stoffen in de Waddenzee terecht komen (denk aan vuurwerk);
2. Voldoende afstand (500 meter) houden tot broedlocaties in de broedperiode; 3. Niet vliegen onder de 450 meter;4. Voldoende afstand (500 meter) houden tot vogelconcentraties op hoogwatervluchtplaatsen en
foeragerende vogels; 5. Houden aan de geldende vaarsnelheid;6. Rijsnelheid van auto’s en materieel op stranden e.d. is maximaal 25 km/uur en op maximaal 50 meter
van de vloedlijn; 7. Beperking van equivalent geluidsniveau tot 45 dB(A), gemeten op een hoogte van 5 meter; 8. Zonodig monitoring en evaluatie van het evenement binnen 1 maand rapporteren aan het bevoegd
gezag (provincie); 9. Grote evenementen (Ronde van Texel, Oerol) blijven vergunningplichtig, zie pararaaf 7.2.3.
Civiele werken en overige activiteiten
Voorwaarden baggerwerkenHet voorwaardenkader volgt het beleidskader Derde Nota Waddenzee (PKB) en de algemene principes Natura 2000. Daarbij is de huidige situatie van baggerwerkzaamheden als uitgangspunt genomen (bestaande en regelmatig terugkerende onderhoudsbaggeractiviteiten), ongeacht of er sprake is van gebruik met of zonder bestaande Nbwet-vergunning. Nieuwe plannen of projecten op het gebied van baggerwerkzaamheden worden niet onder autonome ontwikkeling geschaard en vallen buiten beschouwing van dit voorwaardenkader. Nieuwe plannen en projecten blijven vergunningplichtig. Voor nieuwe plannen of projecten vormt het voorwaardenkader wel een toetselement voor zowel bevoegd gezag als initiatiefnemer: is er een Nbwet-vergunning nodig of wordt er voldaan aan de voorwaarden voor vrijstelling. Voor ontwikkelingen die niet binnen het gestelde voorwaardenkader vallen, blijft het vergunningentraject van toepassing. Het voorwaardenkader wordt in de planperiode herzien als wijzigingen in de technieken of kennis – gericht op beter behalen van de doelen – daartoe aanleiding geven.
De volgende voorwaarden zijn opgenomen in het kader:1. In de Waddenzee mag alleen baggerspecie worden verspreid uit de vaargeulen van de Waddenzee
en de rechtstreeks daarmee in verbinding staande havens;2. Baggerspecie die wordt gelost door middel van onderlossers, moet worden verspreid op de op kaart
aangegeven permanente en relatief diepe locaties (geulen waar weinig bodemfauna aanwezig is) met relatief hoge stroomsnelheden (voor optimale verspreiding) en die geen rol spelen bij andere beheervraagstukken;
3. Bij verspreiden van de specie zo weinig mogelijk verspreidingslocaties gebruiken om verstoring in ruimtelijke zin te beperken;
4. Bij slibhoudende baggerspecie (vooral in havens) vindt het baggeren en verspreiden bij voorkeur plaats tijdens de winterperiode (in verband met een lagere primaire productie in deze periode). Wanneer het om nautische- of veiligheidsreden niet mogelijk is om de werkzaamheden in deze periode uit te voeren kan het werk buiten deze periode uitgevoerd worden. Ook wanneer baggeren, indien geconcentreerd in een (winter)periode, zou leiden tot toename van de hoeveelheid baggerspecie kan van bovenstaande regel worden afgeweken;
Rijkswaterstaat/Concept Natura 2000-beheerplan Waddenzee bijlage 8 - 3 -Klant vertrouwelijk
826
5972
5974
5976
5978
5980
5982
5984
5986
5988
5990
5992
5994
5996
5998
6000
6002
6004
6006
6008
6010
6012
6014
6016
6018
828
830
5. De maximum jaarlijks aan de Waddenzee te onttrekken hoeveelheid zand bij het onderhoudsbaggerwerk is vastgesteld op 0,5 miljoen m3;
6. Bagger mag niet worden verspreid: a. binnen 1000 meter van gebieden met rijke flora en fauna, waaronder mossel-, oester-
en kokkelbanken en mosselpercelen;b. binnen 500 meter van vogelbroedgebieden en hoogwaterrustplaatsen;c. binnen 1500 meter van rust- en zoogplaatsen van zeehonden;d. bij voorkeur niet tijdens de kentering.
7. Steekzuigen is niet toegestaan i.v.m. ontstaan van grote putten in de bodem;8. Transport naar verspreidingslocaties met een persleiding wordt nu niet toegepast en is niet
toegestaan binnen dit kader. Mocht er gezien de bereikbaarheid van de locatie behoefte aan zijn, dan dient de vergunningprocedure gevolgd te worden;
9. Ten behoeve van afstemming werkzaamheden vindt minstens éénmaal per jaar overleg plaats in het 1e kwartaal tussen Natuurbeschermingswet bevoegd gezag vergunningverlening (nu: EL&I DRZ-Noord) en de vaarweg- en havenbeheerders;
10. Jaarlijks wordt bekeken of er een tussentijdse aanpassing van verspreidingslocaties nodig en wenselijk is (door middel van een quick scan). Eenmaal per 3 jaar wordt het gebruik van de verspreidingslocaties op alle facetten geëvalueerd en afgestemd op de natuurlijke dynamiek, kwetsbare locaties (schelpdierbanken, foerageergebieden van vogels en rustplaatsen van zeehonden) en voortschrijdend inzicht. Er vindt hierover afstemming tussen de bevoegde gezagen plaats;
11. Toezicht zandonttrekking: Alle vaar- en werktuigen betrokken bij het ontrekken van zand moeten zijn voorzien van een blackbox van het voorgeschreven type. Daarbij wordt de registratie van varen, zuigen/ploegen, storten en stilliggen onderscheiden;
12. Het huidige beleid waarbij zand dat vrijkomt bij het vaarwegonderhoud mag worden onttrokken aan de Waddenzee en Noordzeekustzone en ter beschikking mag komen voor de zandhandel, wordt voortgezet. Het beleid “geen zand onttrekken uit het kustfundament” wordt hierbij vastgehouden. De Waddenzee/Noordzeekustzone is een zandimporterend systeem en de zandonttrekking wordt vereffend door (extra) suppletie in de Noordzeekustzone.
Voorwaarden zandsuppleties basiskustlijnVoorwaarden - algemeen1. Controleer voorafgaand aan het vaststellen van ieder suppletieplan of de in dit kader gepresenteerde
verspreidingskaarten nog actueel zijn. Dit is nodig om er van verzekerd te zijn dat de uitgangspunten waar het kader op is gebaseerd nog actueel zijn;
2. Diepe zandwinning vindt minimaal 2 km buiten de doorgaande NAP -20 meter lijn (en daarmee ook 2 km buiten het Natura 2000-gebied) plaats. Ondiepe zandwinning vindt plaats buiten de doorgaande - 20 m NAP lijn, ondiepe zandwinning naast een Natura2000-gebied vindt, tot nader order, minimaal 900 meter buiten de doorgaande -20 m NAP lijn plaats;
3. Bepaal de aanwezigheid van beschermde habitattypen op land en de beschermde mariene habitattypen met een hoge kwaliteit (de cruciale kwaliteitselementen ervan, zoals m.n. schelpenbanken) in de Natura 2000-gebieden, binnen of nabij het plangebied. Bij aanwezigheid van deze habitattypen dienen specifieke habitatgerichte maatregelen te worden genomen (zie voorwaarden habitattypen in volgende alinea);
4. Bepaal de gevoelige periode van de aanwezige soorten en pas de werkperiode erop aan. Indien dit niet mogelijk is, dienen soortgerichte specifieke maatregelen getroffen te worden (zie voorwaarden soorten);
5. Bepaal de aanwezigheid van belangrijke prooisoorten (schelpenbanken) voor beschermde soorten binnen of nabij het plangebied;
bijlage 8- 4 -
6020
6022
6024
6026
6028
6030
6032
6034
6036
6038
6040
6042
6044
6046
6048
6050
6052
6054
6056
6058
6060
6062
6064
6066
6068832
834
6. Vertaal de uitkomsten van bovengenoemde punten in concrete mitigerende maatregelen in relatie tot de uitvoering van het werk. Via deze maatregelen worden significante effecten vermeden en is een Nbwet-vergunning in beginsel niet nodig;
7. Wanneer één of meer van deze maatregelen niet uitvoerbaar zijn bij een bepaalde suppletie, dient in overleg met het bevoegd gezag bepaald te worden of al dan niet een Nbwet wetvergunning nodig is voor de betreffende suppletie.
Voorwaarden suppleties - habitattypenPermanent overstroomde zandbanken 1. Voorafgaand aan een suppletie moet onderzocht worden of er kans bestaat op het aantasten van
delen van de Noordzeekustzone met een goed ontwikkelde bodemfauna. Met name schelpdierbanken met Spisula zijn in dit kader relevant. Als bestaande kaarten met Spisula-voorkomens onvoldoende betrouwbare informatie geven, dienen de betreffende locaties voorafgaand aan de suppletie bemonsterd te worden. De suppletie dient zodanig gesitueerd te worden dat deze locaties worden ontzien;
2. indien bedekking van belangrijke concentraties niet voorkómen kan worden, mag de suppletie niet uitgevoerd worden in de periode waarin de broedval van tweekleppigen plaatsvindt (juni) tot na het foerageerseizoen van de zwarte zee-eend (maart).
Zilte pionierbegroeiingen en schorren en zilte graslandenBij suppleties op minder dan 1 km van deze habitattypen moet onderzocht worden of er effecten op deze habitattypen op kunnen treden. Indien dit het geval is, moet in overleg met het bevoegd gezag beoordeeld worden of een vergunningaanvraag en aanvullende toetsing noodzakelijk is.
Embryonale duinen1. Voorafgaand aan het uitvoeren van een strandsuppletie dient het vóórkomen van H2110 te worden
geïnventariseerd. Aangezien dit een dynamisch type is, kan niet worden volstaan met het raadplegen van bestaande habitatkaarten; een veldinventarisatie is noodzakelijk.
2. Als het niet noodzakelijk is om ter plaatse van het habitattype zand op te brengen, wordt het habitattype voorafgaand aan het uitvoeren van de suppletie afgeschermd om onnodige betreding te voorkomen;
3. Als bedekking van het habitattype noodzakelijk is om het strand op voldoende hoogte te krijgen en de te bedekken oppervlakte meer dan 1 hectare bedraagt, moet in overleg met het bevoegde gezag beoordeeld worden of een vergunningaanvraag noodzakelijk is.
Witte duinen, grijze duinen en vochtige duinvalleien 1. Indien er binnen het wingebied differentiatie is (bijvoorbeeld een gradiënt in grofheid van oost naar
west) en er wordt (ook) een strandsuppletie uitgevoerd, dan moet de fijnste fractie op het strand worden aangebracht (en de grofste fractie kan gebruikt worden voor de onderwatersuppletie, indien van toepassing);
2. Van het bij strandsuppleties toe te passen sediment is de grofste fractie (de 5% staart) niet grover dan circa 400 mµ;
3. Strandsuppleties bij gevoelige duingebieden niet hoger aanbrengen dan +3m NAP (bij kalkarm duin), aangezien dit kwetsbaar is voor overstuiving. In deze gevallen dient een vooroeversuppletie te worden uitgevoerd tenzij er zwaarwegende redenen (veiligheid) zijn om een strandsuppletie uit te voeren. In dat geval geldt dat de vergunningprocedure wel gevolgd moet worden, als er mogelijk significante effecten optreden dient een vergunning aangevraagd te worden.
Voorwaarden kustsuppleties - soorten
Rijkswaterstaat/Concept Natura 2000-beheerplan Waddenzee bijlage 8 - 5 -Klant vertrouwelijk
836
6070
6072
6074
6076
6078
6080
6082
6084
6086
6088
6090
6092
6094
6096
6098
6100
6102
6104
6106
6108
6110
6112
6114
6116
838
840
Grijze zeehond en gewone zeehond 1. Er moet een afstand van 1200 meter worden aangehouden van de suppletielocatie en de vaargeul
waarover het zandtransport plaatsvindt tot aan het deel van de plaat waarop de zeehonden rusten;2. Indien dit niet mogelijk is (bijvoorbeeld als gevolg van de ligging van de vaargeul), dient het transport
uitgevoerd te worden buiten de voor de zeehond gevoelige perioden (zie volgende bullets); 3. Bij het vóórkomen van de grijze zeehond geen uitvoering tussen december en februari (werpperiode)
en niet in maart en april (verhaarperiode);4. Bij vóórkomen van de gewone zeehond geen uitvoering tussen half mei en juli (werpperiode) en niet
tussen juni en september (verhaarperiode;5. Bij de passage met zandschepen van rustende zeehonden op minder dan 1200 meter afstand worden
de volgende aanvullende maatregelen in acht genomen:o Geen bemanning aan dek tenzij dit strikt noodzakelijk is;o Geen andere verlichting dan navigatieverlichting (behoudens noodgevallen);o Geen onnodig lawaai (scheepshoorn, audioapparatuur en dergelijke).
Topper en eider In alle gevallen dient een afstand van 500 meter tot alle vogelconcentraties aangehouden te worden. Zo mogelijk en in uitzonderlijke gevallen – als er geen andere praktisch haalbare alternatieven kunnen worden genomen zoals drijvende pijpleidingen – wordt in overleg met het bevoegd gezag gekozen voor een vaste corridor voor het zandtransport op een vanuit praktisch oogpunt zo groot mogelijke afstand langs belangrijke (potentiële locaties van) vogelconcentraties. Daarnaast gelden steeds de voorwaarden die bij habitattype ‘permanent overstroomde zandbanken’ zijn genoemd.
Bontbekplevier, strandplevier en dwergstern 1. Indien een locatie waar de strandsuppletie plaatsvindt een potentiële broedlocatie is, wordt op deze
plaatsen de suppletie buiten het broedseizoen uitgevoerd;2. Indien dit niet mogelijk is, wordt zowel voorafgaand als tijdens de suppletie gemonitord waar er
broedgevallen van deze soorten zijn;3. Indien een broedgeval is vastgesteld, wordt een bufferafstand van minimaal 200 m vanuit de
broedzone met de nestplaats(sen) ingesteld - door middel van een markering – tot aan de grens van het werkgebied van de strandsuppletie.
Voorwaarden diepe delfstoffenwinning1. Monitoring en evaluatie effecten bodemdaling Ameland-oost van wadplaten, kustontwikkeling,
duinvalleien en kwelders, conform het ‘hand aan de kraan principe'.
Voorwaarden waterlozingen (bestaande lozingen, algemeen)Wanneer specifieke Natura 2000-soorten toch strengere eisen stellen, gelden deze eisen als bepalend. In het toetsingsproces moet door de waterbeheerder gecontroleerd worden of dergelijke soorten aanwezig zijn en moeten er zonodig op basis hiervan strengere eisen aan de lozing gesteld worden. Daarnaast geldt in het algemeen dat er een vergunning in het kader van de Waterwet nodig is en dat aan de eisen op grond van de KRW wordt voldaan.1. Voor gevoelige soorten gelden strengere eisen; 2. Een vergunning in het kader van de Waterwet is verplicht;3. Er moet aan de eisen van de KRW worden voldaan;4. De kritische concentratie mag gedurende de planperiode niet overschreden worden;5. Via het KRW-spoor wordt de kritische concentratie gehaald.Voorwaarden koelwaterinname en –lozingen
bijlage 8- 6 -
6118
6120
6122
6124
6126
6128
6130
6132
6134
6136
6138
6140
6142
6144
6146
6148
6150
6152
6154
6156
6158
6160
6162
6164
842
844
Mitigerende maatregelen voor bestaande installaties voor niet vergunde lozingen zijn niet noodzakelijk op grond van de beoordeling van de effecten. Bij de uitvoering dient de best beschikbare techniek gebruikt te worden, conform de vergunning in het kader van de Waterwet.
Voorwaarden monitoring en onderzoeksactiviteiten1. Het verontrusten en/of verstoren van (broed)vogels dient zoveel mogelijk vermeden te worden; het
doorkruisen van broedkolonies is niet toegestaan. Van broedende vogels mogen geen nesten worden verstoord en/of vertrapt en/of eieren worden meegenomen;
2. Verstoring van groepen vogels moet worden voorkomen, dit geldt voor de foerageerplaatsen, de slaapplaatsen en de hoogwatervluchtplaatsen;
3. Veldbezoeken dienen alleen plaats te vinden onder daartoe gunstige weersomstandigheden om extreme afkoeling of (over)verhitting van legsels te voorkomen;
4. Uitzwermen dient te worden voorkomen;5. Het meenemen van honden is niet toegestaan;6. Gebruik van geluidsapparatuur, anders dan voor communicatiedoeleinden en de veiligheid, is niet
toegestaan; 7. Er mag geen afval e.d. worden achtergelaten in het gebied;8. Tot zeehondenligplaatsen wordt een afstand van minimaal 1500 meter in acht genomen;9. Onderzoeksmaterialen dienen na afloop van het onderzoek weer verwijderd te worden uit het veld;10. Tijdens het onderzoek wordt geen gebruik gemaakt van gemotoriseerde voertuigen;11. Het is niet toegestaan om bij het onderzoek materialen te gebruiken die een verontreinigend effect
hebben op de omgeving;12. Er dient overeenstemming te zijn met de terreinbeheerder en/of eigenaar over de toegang en wijze
van uitvoering.13. Het is verboden om met motorboten sneller te varen dan 20 km/u;
Voorwaarden oefeningen calamiteitenbestrijding (gedragsregels KNRM) 1. Voldoende afstand houden (>500 meter) van hoogwatervluchtplaatsen van vogels;2. Voldoende afstand houden (> 500 meter) van broed– en foerageergebieden van vogels;3. Oefen niet nabij (>1500 meter) ligplaatsen van zeehonden;4. Gebruik geen ‘KNRM vuurwerk ’s nachts bij rust-, broed- of foerageergebieden van vogels of
zeehonden ligplaatsen;5. Snelvaren (> 20 km/uur) alleen op de aangegeven plaatsen, in bijzondere situaties of bij
noodzakelijke oefeningen;6. Oefeningen met helikopters, alleen na overleg met bevoegd gezag Natuurbeschermingswet;7. Pas bij oefeningen de snelheid aan de omstandigheden aan. Verstoor geen op het water rustende of
foeragerende groepen vogels en matig de snelheid in nauw of ondiep water;8. Draai geen diepe putten in de bodem met schroeven of waterjets;9. Niet-routinematige oefeningen blijven vergunningplichtig in het kader van de Natuurbeschermingswet,
zie subparagraaf 7.2.3.
Voor de oefeningen calamiteiten geldt ook de gedragscode voor inspecteurs, toezichthouders en handhavers, zie subparagraaf 7.2.4.
Voorwaarden burgerluchtvaartAlgemene voorwaarden voor alle laagvlieg-activiteiten, met uitzondering van militaire laagvlieg-activiteiten1. Voorafgaande aan iedere vlucht dient de vlucht te worden gemeld aan bevoegd gezag (provincie
Friesland) en de door de provincie gegeven aanwijzingen dienen te worden opgevolgd2. Jaarlijks dient in januari een overzicht van de gemaakte vluchten in het afgelopen kalenderjaar aan
het bevoegd gezag (provincie Friesland) te worden gezonden.
Rijkswaterstaat/Concept Natura 2000-beheerplan Waddenzee bijlage 8 - 7 -Klant vertrouwelijk
846
6166
6168
6170
6172
6174
6176
6178
6180
6182
6184
6186
6188
6190
6192
6194
6196
6198
6200
6202
6204
6206
6208
6210
6212
6214
848
850
Rijkswaterstaat Waterdistrict Waddenzee: inspectievluchten voor controle vergunningen, monitoring, opsporing, calamiteiten 3. Maximaal 35 inspectievluchten per jaar plus 2 milieu-inspectievluchten tijdens de milieuestafette. De
milieu-inspectievluchten dienen plaats te vinden na het beëindigen van het broedseizoen en voordat de eerste grote concentraties overwinterende vogels zich in de gebieden vestigen (juli, augustus en september)."
4. De inspectievluchten zijn uitsluitend toegestaan boven de gebieden op de door bevoegd gezag geaccordeerde kaart, met helikopters van het type Eurocopter 120 of een type met een vergelijkbaar of lager geluidsniveau;
5. Indien RWS voornemens is te vliegen met een type helikopter met een hoger geluidsniveau dan de Eurocopter 120 dient hij dit voornemen van tevoren te melden aan bevoegd gezag, onder vermelding van het type en opgave van reden;
6. Tijdens de inspectievluchten dient er gevlogen te worden op een hoogte van minimaal 150 meter. Alleen in geval van waarneming van zaken die afwijken van de normale situatie mag incidenteel lager gevlogen worden, zij het nooit lager dan 60 meter;
7. Er mag uitsluitend gevlogen worden binnen de volgende tijden: tussen 1 oktober en 30 april: van 9.00 tot 16.00 uur, tussen 1 mei en 30 september: van 7.00 tot 19.00 uur;
8. Inspectie van de dijken dient plaats te vinden door alleen bij laag water langs de kwelders en aan de binnenkant van de dijken te vliegen;
9. Bij hoogwater mag niet laag gevlogen worden boven of op een afstand minder dan 1200 meter van hoogwatervluchtplaatsen voor vogels of kwelders;
10. Bij laagwater mag niet laag gevlogen worden boven of op een afstand minder dan 1500 meter van zeehondenligplaatsen;
11. Het is niet toegestaan tijdens het broedseizoen (15 maart - 15 juli) boven of op een afstand minder dan 1000 meter van broedgebieden te vliegen;
12. Het is niet toegestaan om in de periode dat er jonge grijze zeehonden, (januari - februari) of jonge gewone zeehonden iuni/juli) zijn boven of op een afstand minder dan 1500 meter van zeehondenligplaatsen te vliegen.
SAR-helikopter trainingsvluchten: Bristow Helikopters LTD 13. Maximaal 10 trainingsvluchten per jaar. Indien er getraind wordt tijdens hoogwater, dan dienen de
trainingslocaties zorgvuldig uitgekozen te worden en in ieder geval op ruim water, op een afstand van meer dan 1.500 meter van op basis van artikel 20 Natuurbeschermingswet gesloten gebieden;
14. De vliegroute naar de trainingslocaties dusdanig te kiezen dat boven vaargeulen gevlogen wordt; 15. Trainingsvluchten dienen te worden uitgevoerd buiten de broedperiode van vogels (15 maart - 15 juli); 16. De algemene oefenonderdelen van de trainingsvluchten dienen buiten de Waddenzee plaats te
vinden. Specifiek plaatsgebonden onderdelen kunnen in beperkte mate in de Waddenzee plaatsvinden.
Skypictures: foto-, inventarisatie- en inspectievluchten (in opdracht van Imares voor schelpdierinventarisatie)17. Op de weg naar de te fotograferen (scheeps-)locaties en op de weg terug boven de 450 meter
vliegen;18. Maximaal ca. 20 fotovluchten per jaar en ca. 6 inspectievluchten per jaar;19. Verstoring van groepen vogels of zeehonden dient te worden voorkomen door niet onder de 450
meter te vliegen in de nabijheid van zeehondenligplaatsen of hoogwatervluchtplaatsen voor vogels.
Flying focus: fotovluchten van schepen (in opdracht van scheepswerven voor nieuwbouwschepen)
bijlage 8- 8 -
6216
6218
6220
6222
6224
6226
6228
6230
6232
6234
6236
6238
6240
6242
6244
6246
6248
6250
6252
6254
6256
6258
6260
6262
6264852
854
20. Op de weg naar de te fotograferen (scheeps-)locaties en op de weg terug boven de 450 meter vliegen;
21. Maximaal ca. 12 vluchten per jaar, niet seizoensgebonden;22. Laagvliegen ten behoeve van fotografie is in de volgende gebieden onder voorwaarden toegestaan:
Eems, Vlierede, en Texelstroom/Marsdiep.
IMARES, vliegtellingen duikeenden 23. De vluchten uitvoeren in de maanden november, december en februari tijdens hoogwater en op een
hoogte van minimaal 150 meter;24. Uitvoeren met het toestel Cessna 172 in ca. 3 dagen;25. Boven de randen van kwelders, kwelderwerken en de eilanden mag alleen gevlogen worden boven
de 450 meter;26. De vluchten worden ten minste 1 dag van te voren via een e-mail gemeld bij de terreinbeheerders, de
bemanningen van de EL&I-schepen en provincie Friesland.
Rijkswaterstaat, Waterdienst, vliegtellingen overwinterende zee-eenden (in het kader van Nationaal Netwerk Ecologische Monitoring27. In een periode van twee dagen vliegen in alle telgebieden op een constante hoogte van 150 meter;28. De vluchten uitvoeren in de maanden januari of februari en alleen tijdens hoogwater;29. Boven hoogwatervluchtplaatsen en zeehondenlingplaatsen Griend, Richel, Het Rif, Engelsmanplaat,
Simonszand, Rottumeroog, Rottumerplaat en de bewoonde eilanden dient op een hoogte boven 450 meter (of helemaal niet) te worden gevlogen.
Zeehondencreche ’t Hart, zeehondentellingen30. De minimale toegestane vlieghoogte is 150 meter; waar mogelijk dient hoger gevlogen te worden. De
eerste telling vindt plaats zo snel mogelijk na de piek in het geboorteseizoen van de zeehond;31. De tweede telling vindt ruim een maand later plaats, tijdens het verharingsseizoen;32. Voor de tellingen wordt gebruik gemaakt van de route welke is ingetekend op de door bevoegd gezag
geaccordeerde kaart;33. Verstoring van de in het gebied aanwezige groepen zeehonden en (foeragerende) vogels dient zoveel
mogelijk te worden vermeden; zwangere of zogende dieren dienen zoveel mogelijk te worden ontzien.
Voorwaarden munitieresten op wad bij Marnewaard 1. Uitsluitend zoekacties binnen de aangegeven onveilige zone;2. Groepen vogels niet dichter benaderen dan tot een afstand van 500 meter;3. Zeehonden niet dichter benaderen dan tot een afstand van 1500 meter;4. Binnen 1 maand na afloop van elk kalenderjaar dient Defensie een overzicht van de gehouden acties
in het afgelopen jaar toe te sturen aan EL&I Directie Ruimte en Regionale Economie (of prov. GR?).
Rijkswaterstaat/Concept Natura 2000-beheerplan Waddenzee bijlage 8 - 9 -Klant vertrouwelijk
856
6266
6268
6270
6272
6274
6276
6278
6280
6282
6284
6286
6288
6290
6292
6294
6296
6298
6300
6302
858
860
B8.2 Categorie 3: Vergunningplichtige activiteiten die afzonderlijk vergund blijven
Visserij
Kader mosselzaadvisserijDe voorjaarsvisserij betreft het opvissen van mosselen in de westelijke Waddenzee, het uitzaaien ervan op percelen in de Waddenzee en het direct of na opkweek op de Waddenzee-percelen afvoeren van dat bestand naar de Zeeuwse wateren c.q. naar de veiling.
Er zijn diverse voorwaarden vastgelegd in individuele Nbwet-vergunningen welke ten aanzien van elke individuele voorjaarsmosselvisserij worden afgegeven. Beoogd wordt om binnen afzienbare termijn deze vergunning meerjarig af te geven.
In het onderstaande zijn de regulerende kaders vanuit de Nbwet 1998 voor deze visserij bondig weergegeven.1. De vergunningen staan op naam.2. Een voorjaarsvisserij kan pas vergund worden na aanlevering van een surveyrapport dat inzicht dient
te geven in de contouren en ligging van de mosselbanken. Op basis van die gegevens dient er een Visplan aangeleverd te worden.
3. Het Visplan bevat tenminste een opgaaf van:a. de geplande visdagen- en tijden (de visserij mag uitsluitend bij daglicht uitgevoerd worden)
incl. de specificatie van een eventuele zoekdag onder opgaaf van de registratienummers van de vaartuigen die bij dit zoeken ingezet zullen worden (maximaal 15 vaartuigen);
b. de exact te bevissen gebieden c.q. banken inclusief een eenduidige aanduiding van de begrenzing van droogvallende platen (op zowel kaartbeeld als in coördinaten weergegeven);
c. de ingeschatte op te vissen hoeveelheden grondstof;d. het registratienummer van elk van de schepen waarmee gevist zal worden.e. een percentageberekening (zie hierna)
4. Bij het ‘zoeken’5 mag er slechts met 1 kor gevist worden en dienen de opgeviste mosselen onmiddellijk ter plekke weer overboord gezet te worden.
5. Er mag in algemene zin nooit gevist worden binnen de Produs-onderzoeksplots en binnen de op basis van artikel 20 van de Nbwet 1998 voor bodemberoerende activiteiten gesloten gebieden. Ook mag er niet gevist worden op droogvallende platen.
6. Er dient een minimaal percentage van de daadwerkelijk opgeviste hoeveelheid (of een gelijkwaardig equivalent hiervan in biomassa) na de bevissing gedurende de winter volgend op de voorjaarsvisserij 2010, specifiek: tot 1 april van dat opvolgend jaar, op de percelen in de Waddenzee te resteren. Dit percentage dient berekend en vastgelegd te worden in het Visplan en dient, conform het Beleidsbesluit Zilte Oogst en de uitgangspunten in de betreffende Passende Beoordeling, minimaal 85% te bedragen. Deze borging vindt plaats via een meldingssysteem. Voor meer informatie hierover kan verwezen worden naar de betreffende vergunningverlening.
7. In algemenere zin gelden er voorschriften rondom het voorkomen van verstoring, informatieverstrekking vanuit de sector rondom de visserij aan EL&I en de mogelijkheid tot uitlezing van black box-data.
Voor de exacte en meest actuele vergunningvoorwaarden rondom de voorjaarsmosselvisserijen in de Waddenzee, kan de meest recente Nb-wet vergunning geraadpleegd worden via www.rijksoverheid.nl.
5 “Zoeken” betreft het met enkele schepen steekproefsgewijs opvissen (en weer terugstorten) van mosselbestand binnen het voorgenomen visgebied, ter nadere bepaling van omvang & samenstelling van de voor de visserij in aanmerking komende mosselbanken.
bijlage 8- 10 -
6304
6306
6308
6310
6312
6314
6316
6318
6320
6322
6324
6326
6328
6330
6332
6334
6336
6338
6340
6342
6344
6346
6348
6350
862
864
866
868
De najaarsvisserij betreft het opvissen van mosselen in de westelijke Waddenzee, het uitzaaien ervan op percelen in de Waddenzee en het direct of na opkweek op de Waddenzee-percelen afvoeren van dat bestand naar de Zeeuwse wateren c.q. naar de veiling. Meer specifiek (en in afwijking van de voorjaarsvisserij) betreft het hier het uitsluitend bevissen van instabiel gelegen mosselbestand (in visbare dichtheden) voorkomend in de gebieden met een classificatie 1, 2 en 3 zoals aangeduid op de meest recente editie van de ‘Stabiliteitskaart’.
Er zijn diverse voorwaarden vastgelegd in individuele Nbwet-vergunningen welke ten aanzien van elke individuele najaarsmosselvisserij worden afgegeven. Beoogd wordt om binnen afzienbare termijn deze vergunning meerjarig af te geven.
In het onderstaande zijn de regulerende kaders vanuit de Nbwet 1998 voor deze visserij bondig weergegeven.
1. De vergunningen staan op naam.2. De vergunning geldt uitsluitend voor bevissing van de sublitorale mosselbanken in de westelijke
Waddenzee, vallend binnen de klassen 1, 2 en 3 zoals aangeduid op de stabiliteitskaart (zoals benoemd in de Passende Beoordeling) en met in acht name van het in onderstaande weergegevene omtrent de stabiliteitsindeling.
3. Een najaarsvisserij kan pas vergund worden na aanlevering van een surveyrapport dat inzicht dient te geven in de contouren en ligging van de mosselbanken. Op basis van die gegevens dient er een Visplan aangeleverd te worden.
4. Het Visplan bevat tenminste een opgaaf van:a. de geplande visdagen- en tijden (de visserij mag uitsluitend bij daglicht uitgevoerd worden)
incl. de specificatie van een eventuele zoekdag onder opgaaf van de registratienummers van de vaartuigen die bij dit zoeken ingezet zullen worden (maximaal 15 vaartuigen);
b. de exact te bevissen gebieden c.q. banken inclusief een eenduidige aanduiding van de begrenzing van droogvallende platen (op zowel kaartbeeld als in coördinaten weergegeven);
c. de ingeschatte op te vissen hoeveelheden grondstof;d. het registratienummer van elk van de schepen waarmee gevist zal worden.
5. Bij het ‘zoeken’ mag er slechts met 1 kor gevist worden en dienen de opgeviste mosselen onmiddellijk ter plekke weer overboord gezet te worden.
6. Er mag in algemene zin nooit gevist worden binnen de Produs-onderzoeksplots en binnen de op basis van artikel 20 van de Nb-wet 1998 voor bodemberoerende activiteiten gesloten gebieden. Ook mag er niet gevist worden op droogvallende platen.
7. In algemenere zin gelden er voorschriften rondom het voorkomen van verstoring, informatieverstrekking vanuit de sector rondom de visserij aan EL&I en de mogelijkheid tot uitlezing van black box-data.
Stabiliteitsindeling & open te stellen visgebieden
Tijdens de najaarssurvey zullen de onderzochte banken c.q. gebieden telkens ingedeeld worden in stabiliteitsklassen.
De omvang van het bestand, het visbare deel en de samenstelling daarvan, alsmede de exacte ligging van de te bevissen banken zullen veelal medio september (na afronding van de najaarsinventarisatie) bekend zijn. Banken die zijn aangetroffen in klasse 1 en 2 op de stabiliteitskaart worden als instabiel beoordeeld en mogen daarom per definitie worden bevist. Klasse 3 is de ‘tussencategorie’ zaadbanken, waarvan in het najaar onzeker is of ze winter door zullen komen.
Een uitzondering daarop zijn die banken waarvan tijdens de najaarssurvey al blijkt dat ze zo sterk bezet zijn met zeesterren en/of dat ze op zoveel destabiliserend slik liggen dat ze met grote
Rijkswaterstaat/Concept Natura 2000-beheerplan Waddenzee bijlage 8 - 11 -Klant vertrouwelijk
6352
6354
6356
6358
6360
6362
6364
6366
6368
6370
6372
6374
6376
6378
6380
6382
6384
6386
6388
6390
6392
6394
6396
6398
6400
870
872
waarschijnlijkheid de aankomende winter niet zullen overleven. Van die banken is bepaald dat ze in het najaar kunnen worden bevist.
Voor de rest van de banken in categorie 3 geldt dat, zolang de ‘mosseltransitie’ zich beperkt tot de sluiting van zaadbanken in categorie 4 en 5, ook de niet direct bedreigde zaadbanken van categorie 3 worden bevist. Dit onder de volgende voorwaarden:
1. De niet direct bedreigde zaadbanken van categorie 3 worden deels niet bevist als uit de najaarssurvey blijkt dat er zo weinig zaad in categorie 4 en 5 ligt dat het vigerende sluitingspercentage (20%-40%, etc.) van het totaal daar niet geheel kan worden gevonden. Het areaal aan voor de najaarsvisserij gesloten zaadbanken wordt dan aangevuld met categorie 3 (c.q. 2 en 1), in die mate dat het vigerende sluitingspercentage X wel gehaald wordt.
2. Voor zaadbanken die voor een gedeelte in categorie 3 en voor een gedeelte in een hogere stabiliteitsklasse liggen geldt: als het kleine banken (kleiner dan 10 ha) betreft worden deze geheel in die categorie gedacht waar het merendeel van betreffende bank (naar oppervlak) in ligt. Een bank groter dan 10 ha wordt opgedeeld conform de grenzen op de stabiliteitskaart, onder de voorwaarde dat het kleinste deel dat aldus ontstaat groter is dan 10 ha.
3. Het areaal zaadbanken waarop in het voorjaar de X% sluiting van zaadbanken wordt betrokken, wordt voor categorie 3 bepaald door het volledige areaal dat in de najaarssurvey als ‘niet direct bedreigd’ is beoordeeld en toch is bevist. Het kan immers zo zijn dat van deze banken een groter deel was blijven bestaan wanneer er in het najaar niet op zou zijn gevist. Bevissing in het najaar leidt dan tot een verlaging van het in het voorjaar te sluiten areaal. Dat wordt op voorhand voorkomen door bij de bepaling van het te sluiten areaal in het voorjaar het totale ‘niet direct bedreigde’, maar wel beviste deel van categorie 3 in de voorjaarsberekening te betrekken.
Aanvullende voorwaarde ten aanzien van de topper voortkomend uit de Nadere Effecten Analyse in het kader van het beheerplan Natura 2000 Waddenzee:
4. Aan de hand van de jaarlijkse najaarssurvey wordt altijd beoordeeld of najaarsmosselzaadvisserij op het stabiele deel van klasse 3 banken toegelaten kan worden. Hiermee wordt, ook in magere jaren verzekerd dat er geen of een verwaarloosbaar negatief resteffect van najaarsmosselzaadvisserij op de dan aanwezige draagkracht van de Waddenzee voor de voedselbeschikbaarheid voor de topper zal optreden.
Mocht bij de planning van de najaarsvisserij blijken dat er bijzondere natuurwaarden geassocieerd zijn aan de ‘niet direct bedreigde’ categorie 3 zaadbanken, dan worden deze in de beslissing over al dan niet bevissing betrokken. Er moet dan worden bezien of deze natuurwaarden opwegen tegen de kans op wegraken in de winter en hoe zich dat verhoudt met de sluiting van categorie 4 en 5 gebieden.
De hierboven weergegeven aanpak in selectie van visgebieden zal haar weerslag krijgen in het najaarssurveyrapport en het daaruit voortvloeiend Visplan.
Kader mosselzaadimportMosselzaadimport betreft het uitzaaien van geïmporteerd mosselzaad op mosselpercelen in de Waddenzee. De activiteit is gelijk aan het gebruik van mosselkweekpercelen in de Waddenzee, met uitzondering van de oorsprong van het mosselzaad. Het importeren van mosselzaad kan het risico op introductie van exoten vergroten. De activiteit mosselzaadimport in de Waddenzee is daarom tweeledig te beschouwen: Verzaaien van mosselzaad, gelijk aan het gebruik ‘mosselkweekpercelen’; Risico van de introductie van exoten met de mosselzaadimport.
bijlage 8- 12 -
874
6402
6404
6406
6408
6410
6412
6414
6416
6418
6420
6422
6424
6426
6428
6430
6432
6434
6436
6438
6440
6442
6444
6446
6448
876
878
Hieronder zijn de voorschriften voor de mosselzaadimport weergegeven. Uitgaande van in achtneming van de huidige Nbwetvoorwaarden zijn resteffecten verwaarloosbaar. In de Nb-wetvergunning wordt een groot aantal vergunningsvoorwaarden en beperkingen beschreven, die zijn ingedeeld in categorieën. De categorieën met specifieke voorwaarden zijn hieronder genoemd en zijn uitgebreid beschreven in de huidige Nbwetvergunningverlening (Ministerie van LNV, 2009b). Voortzetting van de huidige voorwaarden zoals opgenomen in de Nb-wetvergunning wordt aanbevolen.
1. Algemenere (meldings)verplichtingen, voorafgaand en na het uitzaaien;2. Bemonstering en verklaringen;3. Spoelen, droogzetten & watermonsters;4. Visuele monitoring in Noorwegen en/of Zweden;5. Visuele monitoring in Nederland;6. Bemonstering na uitzaai;7. Additionele soorten (meldingsplicht wanneer nieuwe soorten zijn waargenomen in Noorwegen en/of
Zweden).
Kader mosselzaadinvanginstallatiesMosselzaadinvanginstallaties (MZI’s) dienen als alternatieve mosselzaadbron voor de mosselkwekers. Een MZI is een drijvende constructie voorzien van netten en touwen dienend als invangsubstraat. MZI’s zijn onder te verdelen naar typen met tonnen, drijvers, boeien of vlotten.
Hieronder zijn de voorschriften voor de MZI’s weergegeven. Uitgaande van in acht neming van de huidige Nbwetvoorwaarden zijn resteffecten verwaarloosbaar. Voortzetting van de huidige voorschriften zoals opgenomen in de Nb-wetvergunning wordt aanbevolen. 1. Alle MZI gerelateerde werkzaamheden dienen bij daglicht plaats te vinden; 2. De MZI’s dienen deugdelijk van constructie te zijn: zij mogen niet los kunnen slaan van de bodem;3. Ook het invangmateriaal dient zo goed mogelijk bevestigd te worden. Losgelaten material (zwerfvuil)
moet traceerbaar zijn, dus gemerkt met visserijregistratietekens; 4. De MZI’s dienen jaarlijks vóór 1 november (het stormseizoen) verwijderd te worden;5. Activiteiten mogen plaatsvinden vanaf 1 april tot en met 31 oktober;6. De MZI’s mogen een maximaal aantal hectare beslaan en moeten zich bevinden binnen aangewezen
coördinaten;7. Ieder jaar dient door de vergunninghouder opgave te worden gedaan van enkele relevante gegevens
betreffende het gebruik van de MZI’s, oogstgegevens en aantallen oogsten, zeehondenen vogelslachtoffers;
8. Er dient volledige medewerking te worden verleend aan (seizoensbrede) monitoring, in verband met de plaatsing, het in gebruik hebben en oogsten van MZI’s;
9. Mede naar aanleiding van de passende beoordeling, zal monitoring en evaluatie plaatsvinden van de in 2010 en 2011 operationele MZI’s;
10. Tijdens elk controlebezoek door of vanwege de vergunninghouder, dienen de MZI’s te worden gecontroleerd op vogel- en/of zeehondenslachtoffers. Ingeval van aantreffen van slachtoffers door of vanwege de vergunninghouder dient de vergunninghouder hiervan onverwijld melding te doen;
11. Beperking van het aantal (niet noodzakelijke) vaarbewegingen (NEA aanbeveling).
Kader garnalenvisserijMaatregelen ten aanzien van de garnalenvisserij zullen een belangrijke bijdrage aan het behalen van het doel kunnen leveren. De concrete invulling daarvan en de effecten op habitattype ‘permanent overstroomde zanbanken’ zijn echter nog niet bekend en behalve bedrijfsmatige aanpassingen zullen mogelijk ook juridische veranderingen nodig zijn. De algemene lijn van vermindering van de effecten van
Rijkswaterstaat/Concept Natura 2000-beheerplan Waddenzee bijlage 8 - 13 -Klant vertrouwelijk
6450
6452
6454
6456
6458
6460
6462
6464
6466
6468
6470
6472
6474
6476
6478
6480
6482
6484
6486
6488
6490
6492
6494
6496
880
882
de garnalenvisserij luidt: a) onderzoek van de invloed van de visserij op het garnalenbestand en indien deze invloed negatief blijkt, het nemen van maatregelen; b) beperking van bijvangst, en 3) onderzoek en maatregelen ter vermindering van de bodemberoering.
Hoewel bij de garnalenvisserij het gebruiken van een zeeflap (die een ontsnappingsmogelijkheid biedt aan jonge vis die in het fijnmazige net belandt) door de EU verplicht is gesteld per 1 juli 2002) minder bijvangst geeft, vermindert deze niet de bodemberoering. In het voorjaar, wanneer er veel zeesla is, waardoor de zeeflap verstopt raakt, is deze echter niet effectief. Er is dan ook veel jonge platvis aanwezig, waardoor een andere maatregel genomen moet worden om deze bijvangst te verminderen. Ter vermindering van de bodemberoering wordt gedacht aan sluiting van een aantal gebieden (oostelijke Schiermonnikoog, Eiderlandse Gat en noordelijk Friese zomerpolders) en het inzetten van het pulskorsysteem.
De resultaten van de garnalenvisserij met pulskor zijn bemoedigend. De elektrische pulsen van deze soort van visserij (die veel kleiner zijn dan bij de pulskor (die gebruikt wordt bij de visserij op platvis), doen de garnalen opspringen van de bodem waardoor ze in het net terecht komen, dat zo’n 15 cm boven de bodem zweeft. Andere organismen worden veel minder gestimuleerd door de elektrische pulsen waardoor ze ongemoeid op of in de bodem blijven. Het gevolg is dat dit vistuig zorgt voor minder discards en bodemschade, maar het effect op de bijvangst van jonge platvis is nog onduidelijk. Mocht de pulskor voor wat betreft de invloed op habitattype ‘permanent overstroomde zandbanken’ in voldoende mate aan de verwachtingen voldoen, dan is Europees overleg nodig om daarvoor vergunningen te kunnen verlenen. Het gebruik van elektrische pulsen ten behoeve van de garnalenvangst is namelijk op dit moment binnen Europa niet toegestaan. De garnalenvisserij-sector wil graag gebruik maken van het ‘Marine Stewardship Council’- (MSC-) keurmerk, dat de consument de garantie geeft dat deze visserij duurzaam is. Het gebruik van een vistuig dat weinig schade doet is daarbij van evident belang. Mocht de pulskor voor wat betreft de invloed op habitattype ‘permanent overstroomde zandbanken’ in voldoende mate aan de verwachtingen voldoen, dan is Europees overleg nodig om daarvoor vergunningen te kunnen verlenen. Het gebruik van elektrische pulsen ten behoeve van de garnalenvangst is namelijk op dit moment binnen Europa niet toegestaan.
Kader handkokkelvisserij In juni 2011 is een advies over “meerjarenafspraken handkokkelvisserij in de Waddenzee” aan Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslân aangeboden. In dit advies zijn door vertegenwoordigers van de provincie, het ministerie van EL&I, de Coalitie Wadden Natuurlijk (CWN) en de vereniging “Op handkracht verder” (OHV) diverse afspraken gemaakt over een verduurzaming van de handkokkelvisserij in de Waddenzee. De bevoegde gezagen zullen het advies als beleidsregel hanteren bij de toepassing van hun bevoegdheden (de Provincie Fryslân in het kader van de NBwet-toepassing, het ministerie van EL&I in het kader van de visserijwetgeving) respectievelijk in het handelen van OHV en CWN rond de handkokkelvisserij.
Volgens de meerjarenafspraken wordt het quotum gesteld op 2,5% van de in september aanwezige kokkels in dichtheden hoger dan 50 per vierkante meter. De Waddenzee wordt verdeeld in vier verschillende gebieden. In zogenaamde A-gebieden is geen visserij toegestaan. Het gaat hierbij vooral om wadplaten die aansluiten bij kwelders of hoogwatervluchtplaatsen. In B-gebieden wordt in kokkelarme jaren niet gevist. Momenteel is alleen een smalle strook onder Vlieland als zodanig aangemerkt. In C-gebieden wordt in een kokkelrijk jaar met 3, en in een kokkelarm jaar met 2 schepen gevist. D-gebieden zijn altijd opengesteld en lotingvrij.
De effecten van deze afspraken ten opzichte van het vroegere regime zijn:
bijlage 8- 14 -
884
6498
6500
6502
6504
6506
6508
6510
6512
6514
6516
6518
6520
6522
6524
6526
6528
6530
6532
6534
6536
6538
6540
6542
6544
6546
886
888
1. De visserijdruk wordt verdeeld over de gehele Waddenzee, waardoor minder geconcentreerde visserij plaatsvindt.
2. In elk kombergingsgebied is er een gesloten gebied ingesteld, dat bovendien dichtbij hoogwatervluchtplaatsen en kwelders is. Dat was eerder in 3 kombergingen het geval.
3. De visserij wordt beter controleerbaar en mede daardoor wordt ook het maken van afspraken gemakkelijker.
De partijen gaan er vanuit dat de huidige aantal vergunninghouders (31) niet wordt uitgebreid. Partijen gaan er wat het aantal handkokkelvergunningen betreft tevens vanuit dat vermindering niet aan de orde is, tenzij hiervoor op enigerlei wijze compensatie voor wordt gevonden. De CWN zal onderzoeken of het mogelijk is om subsidie te krijgen voor een stichting of fonds dat een aantal van de reguliere 21 vergunningen zal verwerven. Enerzijds om deze uitsluitend in te zetten in kokkelrijke jaren, anderzijds voor het stimuleren van een kleinschalige en gedifferentieerde visserij. De overige partijen zeggen toe dat zij een dergelijke aanvraag zullen steunen. Over de voorwaarden waaronder deze vergunningen dan weer ingezet kunnen worden, wordt overleg gepleegd met de partijen.
De partijen zijn het eens dat met deze meerjarenafspraken, incl. het verminderen van de visserijdruk in voor scholeksters belangrijke gebieden, mede bijgedragen wordt aan de herstelopgave voor de scholeksters. Gezien de herstelopgave, de relatief geringe handkokkelvisserij t.o.v. de mechanische kokkelvisserij, het stopzetten van deze mechanische handkokkelvisserij en desondanks de achteruitgang van de populatie scholeksters, achten de partijen het noodzakelijk dat in het kader van het beheerplan N2000 de komende jaren nader onderzoek plaats vindt naar de invloed van de handkokkelvisserij, alsmede de invloed van andere factoren op het draagvlak van de Waddenzee voor scholeksters. Onderdeel van dit onderzoek is het effect van handkokkelvisserij op de biomassa en groeisnelheid van de op beviste banken overgebleven kokkels. De afspraken van het akkoord worden geëvalueerd uiterlijk in 2018.
Kader mechanische pierenwinning
Algemeen kaderTen opzichte van de situatie voor 2010 is de uitvoering van de activiteit in het gebied dermate gewijzigd, dat de bodemfauna en de soorten die hiervan voor hun voedsel afhankelijk zijn, grote bescherming genieten. De initiatiefnemers zijn verplicht een hersteltijd in acht te nemen, zodat de bodemgesteldheid en bodemfauna voldoende tijd krijgen te herstellen. Winsporen zijn niet meer overlappend, maar liggen parallel met voldoende tussenruimte om recruitement en migratie te faciliteren. De initiatiefnemers hebben geen concurrentie binnen het concessiegebied en door exclusieve visrechten zal dit leiden tot een optimaal bestandsmanagement. Omdat metingen over de snelheid van het herstel van bodemfauna erg veel variatie laten zien, is monitoring onderdeel van de vergunning. Zo kan ook zekerheid worden verkregen dat het beoogde herstel van bodemfauna in combinatie met de nieuwe vangstmethoden ook daadwerkelijk plaatsvindt. Het monitoringsonderzoek zal zich richten op enkele soorten (o.a. de wadpier en de strandgaper) die indicatief zijn voor goede abiotische en biotische toestand. Er wordt niet gewonnen op bodem met hoge dichtheden kokkels. Voor met name de vogelsoorten scholekster en kanoet zal er minder verstoring optreden. Kwantitatief kaderDoor de gewijzigde activiteit, wordt maximaal 2600 ha van het ‘slik- zandplaten’ in het Nederlands waddengebied beïnvloed, dat is 1100 ha minder dan voorheen. In het concessiegebied wordt naar schatting maximaal 750 ha per 5 jaar door de activiteit beïnvloed, wanneer een hersteltijd van vijf jaar
Rijkswaterstaat/Concept Natura 2000-beheerplan Waddenzee bijlage 8 - 15 -Klant vertrouwelijk
6548
6550
6552
6554
6556
6558
6560
6562
6564
6566
6568
6570
6572
6574
6576
6578
6580
6582
6584
6586
6588
6590
6592
6594
890
892
wordt aangehouden. Het daadwerkelijk beviste oppervlak, rekening houdend met de noodzaak van herstel van bodemfauna/bodemgesteldheid in vijf jaar tijd, is thans minder dan 1% van ‘slik- en zandplaten’.
Kader schelpenwinning De huidige vergunning NBwet voor schelpenwinning loopt t/m 2013. Schelpenwinning is toegestaan in de zeegaten met kombergingen van het Marsdiep, het Vlie en het Friese Zeegat, zoals bedoeld in de Beleidsregels ontgrondingen in Rijkswateren d.d. 20-09-2010 (voorheen Tweede partiële herziening van de Landelijke Beleidsnota Schelpenwinning), in de verhouding 30 % - 70 % - 10 %. Het quotum wordt bepaald op basis van de netto natuurlijke aanwas van schelpen in de Waddenzee, voor de volgende vergunningsperiode 2014 t/m 2016 berekend op afgerond 160.000 m3 per jaar. Hiervan max. 50 % te winnen in de Waddenzee en de rest in de delta’s van de zeegaten in de Noordzeekustzone. Het winnen van schelpen vindt alleen plaats in diepere geulen, beneden 5 meter NAP. Binnen de Waddenzee is het winnen van schelpen slechts toegestaan met steekhopperzuigers. Het is verboden schelpen te winnen op afstanden minder dan: 100 meter van natuurlijke mosselbanken, 1.500 meter van rustgebieden van zeehonden en 500 meter van vogelconcentraties. Voorts is het verboden schelpen te winnen in gebieden waar zich levende schelpenbanken bevinden.
Van de in de Waddenzee aangegeven gebieden ten oosten van de Westmeep en in de Doove Balg ten oosten van Breezanddijk wordt pas gebruik gemaakt als de schelpenvoorraad in de overige wingebieden uitgeput zijn.
B8.3 Categorie 4: Niet-vergunningplichtige activiteiten, wel mitigatie vereistPM
bijlage 8- 16 -
894
6596
6598
6600
6602
6604
6606
6608
6610
6612
6614
6616
6618
6620
6622
896
898
BIJLAGE 9 Overzicht voorwaarden en maatregelen Waddenzee
Activiteit Cate-gorie6
Voorwaarden7 Maatregelen8 Nieuw v.a. 20099
Nieuwm.i.v. beheer-plan10
T.b.v. natuurdoel
Visserij (beroepsmatig)1.Visserij algemeen Algemene voorwaarden gericht
op het niet achterlaten van afvalmateriaal, beperken geluid, afstand houden tot rustende zeehonden, vogelconcentraties en zeehonden en terugzetten trekvissoorten
Een oppervlakte ter grootte van 26% van het litoraal in de Waddenzee is permanent afgesloten voor bodemroerende visserij. In deze gebieden is garnalenvisserij niet toegestaan op de wadplaten. De visserij met overige sleepnetten is op de wadplaten in de gehele WZ niet toegestaan. Zeegrasvelden en litorale mosselbanken, beide met een omliggende straal van 40 meter, mogen niet worden bevist.
nee nee H1110A, H1140A, topper,eider, brilduiker, grote zaagbek, middelste zaagbek, fuut, aalscholver, sterns
2.Mosselzaadvisserij 3 Cf. huidige vergunningen, o.a. met quotum o.b.v. reservering voedselaanbod vogels en met inachtneming transitieproces geleidelijke afbouw bodemberoerende visserij
Niet bevissen zaadbanken in stappen van 20% vanaf 2009.
ja H1110A, gewone en grijze zeehond, topper, eider, brilduiker
3.Mosselkweekpercelen 4 Mitigerende maatregelen in Bplan: Voedselreservering minimale hoeveelheid mosselen op de percelen
Effecten van beheren percelen nader onderzoeken (?)
ja H1110A, topper, eider, brilduiker
4.Mosselzaadimport 3 Cf. vergunning: Bemonsteringen, verklaringen,
nee nee H1110A, H1140A
6 Categorieën huidige activiteiten: 1) vergunningplichtig/vrijgesteld in beheerplan zonder specifieke voorwaarden 2) vergunningplichtig/vrijgesteld in beheerplan met specifieke voorwaarden 3) vergunningplichtig en blijft vergund en 4) NIET-vergunningplichting, met mitigatie. Zie voor nadere toelichting na de tabel.7 Voorwaarden en gedragsregels gericht op voorkómen en/of mitigeren van verstoringen opgenomen in Natura 2000-beheerplan of in vergunning Natuurbeschermingswet. In gesloten gebieden (art. 20 NBwet) zijn alleen bij uitzondering activiteiten toegestaan, waarvoor vergunning NBwet nodig is.8 Concrete maatregelen, zoals herstel & inrichting, beperking toegankelijkheid, monitoringsonderzoek, verkenning.9 Nieuw v.a. 2009: indien ja: in werking ná Aanwijzingsbesluit feb. 2009, indien nee: reeds ingegaan vóór Aanwijzingsbesluit 2009.10 Nieuw m.i.v. definitief N2000-beheerplan, verwacht in zomer 2013
Rijkswaterstaat/Concept Natura 2000-beheerplan Waddenzee bijlage 9 - 1 -Klant vertrouwelijk
900
902
904
906
908
910
Activiteit Cate-gorie
Voorwaarden Maatregelen Nieuw v.a. 2009
Nieuwm.i.v. beheer-plan
T.b.v. natuurdoel
spoelen5.Mosselzaadinvanginstallaties (MZI’s) 3 Cf. vergunningen: (MZI-beleid
is nog in ontwikkeling)nee nee H1110A, topper,
eider, brilduiker6.Garnalenvisserij 3 Cf. vergunningen: o.a. gebruik
zeeflap in deel van het jaar, niet binnen 40 m van zeegrasvelden en mosselbanken.
Maatregelen gericht op beperking bijvangst (pulskor) en vermindering bodemberoering, waarbij gedacht wordt aan (gedeeltelijke) sluiting van een drietal gebieden. Onderzoek invloed op garnalenbestand
ja H1110A, fint, eider, topper, brilduiker, fuut, aalscholver, grote zaagbek, middelste zaagbek, sterns
7.Handkokkelvisserij 3 Kader in Bplan cf. akkoord 2011. Niet vissen op een drooggevallen plaat, in mosselbanken en zeegrasvelden en op nuljarige kokkels. Quotum 2,5 % van de totale hoeveelheid. Indien weinig jonge kokkels, wordt minder gevist dan in jaren met veel jonge kokkels.Onderzoek naar invloed handkokkelvisserij, alsmede van andere factoren op het draagvlak voor Scholeksters
In jaren met weinig kokkels sluiting van de voor vogels belangrijkste gebieden. Gebieden dicht onder de eilanden en nabij belangrijke hoogwatervluchtplaatsen worden in kokkelarme jaren niet bevist.
ja scholekster, eider, kanoet
8.Vaste vistuigen, zoals staand want, fuiken, zegen, kubben, hoekwant, kamer, ankerkuil, kruisnet, etc.
2 Voorwaarden in Bplan (kader Visserij) cf. huidige vergunningen, o.a toepassing gekwalificeerd keerwant,Uitsluitend wettelijk verplichte verlichting,van sep tot nov. visverbod op aal
nee nee eider, topper, brilduiker
9.Rapen Japanse oesters 3 Experiment, begeleid door onderzoek
nee nee eider, topper, brilduiker, steltlopers
10.Demonstratievisserij 2 Voorwaarden in BPlan (kader Visserij) voor alle bedrijven gericht op: Op te vissen vis en andere fauna alleen toepassen
ja, deels eider, topper, brilduiker, steltlopers
bijlage 9- 2 -
912
914
Activiteit Cate-gorie
Voorwaarden Maatregelen Nieuw v.a. 2009
Nieuwm.i.v. beheer-plan
T.b.v. natuurdoel
voor educatieve en recreatieve doeleinden; indien niet of tijdelijk gebruikt z.s.m. in zee terugzetten.
11.Hengelvisserij (charters en recreatief) 4 Gedragscode, gericht op terugzetten beschermde (trek)vissoorten en tegengaan vervuiling door lood en vistuig.
ja fint, zeeprik, rivierprik, algemene milieukwaliteit, duikeenden
12. Mechanische pierenwinning 3 Cf. nieuwe vergunning 2011:Niet winnen op locaties met hoge dichtheden kokkels. Verkleining concessiegebied met 1100 ha.Aanpassing werkwijze waardoor meer bescherming bodemfauna en de soorten die hiervan voor hun voedsel afhankelijk zijn, met monitoring hiervan.
ja H1140A, scholekster, kanoet, steenloper
13. Steken zeeaas 4 Niet in zeegrasveldenNiet in mosselbanken (tenzij optie lokaal gereguleerd)
Optie pilot regulering mosselbank bij West-Terschelling
ja H1140A, foeragerende steltlopers, bergeend
Recreatie14. Algemeen voor diverse vormen van waterrecreatie
Overkoepelende gedragsbepalingen Waterrecreatie in Bplan, gericht op met rust laten vogels en zeehonden, geen hard geluid en onnodig licht en geen afval achterlaten.
nee (o.b.v. huidige Erecode “Wad ik heb je lief”
bergeend, foeragerende steltlopers, steltlopers op hvp’s, duikeenden, sterns
Rijkswaterstaat/Concept Natura 2000-beheerplan Waddenzee bijlage 9 - 3 -Klant vertrouwelijk
916
918
920
Activiteit Cate-gorie
Voorwaarden Maatregelen Nieuw v.a. 2009
Nieuwm.i.v. beheer-plan
T.b.v. natuurdoel
15a.Recreatievaart en droogvallen op het wad
4 Erecode “Wad ik heb je lief” (ondertekend of ondersteund door betrokken instanties), als gedragsbepalingen in BPlan (kader Waterrecreatie
nee nee foeragerende steltlopers, bergeend, rustende zeehonden
15b. ‘Snelle’ recreatievaart 4 Snelvaren (>20 km/uur): Beperkt tot in hoofdvaar- en veerbootroutes (en alleen overdag).Waterskiën, jetskiën etc. alleen toegestaan in snelvaargebied bij Oudeschild
nee nee duikeenden, aalscholver, fuut
16. Wadlopen, zwerftochten en excursies op wad en kwelder (incl. lokale betreding kustbewoners)
4 Gedragsbepalingen m.b.t. natuur in Bplan, deels o.b.v. wadloopverordening en NBwet vergunning
grotendeels nee
ja, v.w.b. bepaling locaties vertrek en aanlanding tochten
foeragerende steltlopers, rustende zeehonden
17. Kitesurfen 4 Beperkt tot zes kitesurflocaties in Bplan (kader Waterreceatie): Harlingen, Hoek v.d. Bant, Ceres en Dijkmanshuizen Texel, Groene Strand, veerdam Nes en deels met beperking periode. Tevens 2 locaties in ED-estuaruim, te weten bij Delfzijl en Termunterzijl (IMP).
Regulering locaties Ceres en Dijkmanshuizen (Texel) ook via BPR
deels nee ja, v.w.b. de 2 locaties oostzijde Texel
rustende en foeragerende steltlopers,duikeenden, fuut, aalscholver, bergeend, broedende bontbekplevier, strandplevier en dwergstern
18. Evenementen (georganiseerd) 2 Voorwaardenkader in Bplan voor ‘kleinschalige’ evenementen
nee nee alle vogels, zeehonden
3 Grotere evenementen, niet passend in voorwaardenkader (Ronde Texel [?], Oerol) per voorschriften vergunning
bijlage 9- 4 -
922
924
Activiteit Cate-gorie
Voorwaarden Maatregelen Nieuw v.a. 2009
Nieuwm.i.v. beheer-plan
T.b.v. natuurdoel
NBwet19. Robbentochten 4 Gedragsregels in Bplan, gericht
op voorkomen verstoring van m.n. zeehonden.
ja foeragerende steltlopers, rustende zeehonden
20. Bivakkeren op (en betreden van) zandplaten
4 Verboden in art. 20-gebied. Aanvullend op of alternatief voor sluiten gebied in Bplan: maatwerk voor betreden/bivakkeren op zandplaten door kanoërs e.d.: beheerder wijst waar mogelijk vastgelegde puntlocatie aan
Verbeteren mogelijkheden bivakkering bij jachthavens op eilanden
ja, aanvullend
bontbekplevier, strandplevier, sterns, hvp steltlopers, rustende zeehonden
21a. Waterrecreatie: recreatie op kunstmatige stranden vastelandskust
4 Gedragsregels strand (kunstmatige) stranden bij Harlingen, Oude Schild, Delfzijl en Termunterzijl in Bplan, o.a. gericht op: afzetten nestlocatie strandbroeders en gebruik door verkeer en honden.
ja bontbekplevier strandplevier, sterns, gewone en grijze zeehond en foeragerende steltlopers
21b Waterrecreatie: recreatie op strandvlaktes Waddeneilanden.
4 Uitbreiding proactief afsluiten (potentiële) broedgebieden (art. 20 NBwet) op:Oerd en Hon (AL)Noordvaarder (TS)Koffieboonplaat (TS) (zie ook maatregel #47)
ja bontbekplevier strandplevier, sterns, gewone en grijze zeehond en foeragerende steltlopers
22. Kleinschalig (historisch) medegebruik (rapen schelpdieren, snijden zeekraal, recreatief staand want etc.)
4 Beperkingen omvang oogsten voor eigen gebruik in Bplan: max. 10 kg schelp pp/pd, en max. 2,5 kg zeekraal pp/pd. Max. 100 m netlengte (specifieke locaties 30 m)
deels ja, (netlengte staand want)
H1140A, H1310A, rustende en foeragerende steltlopers en topper, eider, brilduiker
Civiele werken en overig23. Algemeen bij uitvoering van werken Hantering gedragscode Flora-
en faunawet door RWS voor bestendig beheer en onderhoud van werken (o.a. geen verstoring broedvogels en aantasting nestlocaties)
nee nee algemeen planten, vogels en zoogdieren
Rijkswaterstaat/Concept Natura 2000-beheerplan Waddenzee bijlage 9 - 5 -Klant vertrouwelijk
926
928
930
Activiteit Cate-gorie
Voorwaarden Maatregelen Nieuw v.a. 2009
Nieuwm.i.v. beheer-plan
T.b.v. natuurdoel
24. Baggerwerken 2 Baggerwerkenkader in Bplan, met voorwaarden (ruime afstand tot schelpdierbanken, hvp’s, broedgebieden, rustplaatsen zeehonden, voorkeur baggerwerk in winterperiode bij slibhoudend materiaal)
nee nee H1110A, foeragerende steltlopers, rustende zeehonden, sterns
25. Schelpenwinning 3 Voorschriften in vergunning NBwet, gericht kwantitatieve beperking op quotum en wingebied in 3 zeegaten, min. afstand tot vogelconcentraties, schelpdierbanken, zeehondenligplaatsen.
nee nee H1110A, eider, topper, brilduiker
26. Onderhoud (normaal, incidenteel) kabels en leidingen
4 Kader onderhoud (mitigatie) in Bplan, gericht op bijv. voorkeur afdekken gebiedseigen materiaal
nee nee H1110A
27. Onderhoud (normaal, incidenteel) oevers, dammen, dijken, constructies e.d.
4 Kader onderhoud (mitigatie) in Bplan, gericht op ontzien van broedlocaties en hvp’s en handhaven open steenconstructies.
Ja, deels. (handhaven open steenconsturcties)
broedvogels, rustende vogels, steenloper
28. Toezicht, inspectie & handhaving 4 Gedragsregel in Bplan voor toezichthouders, inspecteurs en handhavers, gericht op beperking verstoring en o.a. melden verstoringen aan centrale meldpost.
nee nee alle rustende vogels, alle broedvogels
29. Scheepvaart (beroepsvaart en overheden)
4 Snelvaren > 20km/uur beperkt tot in hoofdvaar- en veerbootroutes en alleen overdag. Voor overheidsvaartuigen toepassen gedragscode voor toezichthouders, inspecteurs en handhavers, gericht op beperking verstoring
nee nee duikeenden, aalscholver, fuut
30. Luchtvaart 4 Minimum vlieghoogte 450 m [in nee nee alle vogels en
bijlage 9- 6 -
932
934
Activiteit Cate-gorie
Voorwaarden Maatregelen Nieuw v.a. 2009
Nieuwm.i.v. beheer-plan
T.b.v. natuurdoel
corridors Texel en Ameland 300 m]
zeehonden
31a. Laagvliegen (beneden 450 m [1500 ft]
2 Met beperkende voorwaarden, o.a. langs kwelders en hvp’s alleen bij LW en geluidsbeperking toestel
nee nee rustende steltlopers
31b, Naar/van Den Helder Airport 3 Cf. vergunning NBwet
32. Diepe delfstofwinning 3 Monitoring i.v.m. voorwaarde ‘Hand aan de kraan-principe’ i.v.m. beperking bodemdalingseffect (in vergunningen NBwet) van de winningen Zuidwal, Moddergat, Lauwersoog en Vierhuizen.
nee nee H1140A, H1310A, H1320, H1330A, H2190B
2 Monitoring effect bodemdaling Ameland op wadplaten, kwelder en duinvallei.Voorkómen en/of herstel nadelig effect bodemdaling Groninger kwelderwerken
33. Koelwaterinname en –lozing 2 Electrabel: Voorwaarde best uitvoerbare techniek cf. vergunning waterwet en dat activiteit niet in betekenende mate wijzigt ten opzichte van getoetste situatie
nee nee H1110A, trekvis
3 Overige in Eemshaven cf. vigerende (nieuwe) vergunningen NBwet
Rijkswaterstaat/Concept Natura 2000-beheerplan Waddenzee bijlage 9 - 7 -Klant vertrouwelijk
936
938
940
Activiteit Cate-gorie
Voorwaarden Maatregelen Nieuw v.a. 2009
Nieuwm.i.v. beheer-plan
T.b.v. natuurdoel
34. Bedrijfslozingen 2 Toetsing aan waterkwaliteitsbeleid (RWS), cf. KRW-doelstellingen. Vrijstelling NBwet op voorwaarde dat waterkwaliteit blijft voldoen aan kritische waarde N2000-doelen.
nee nee H1110A, visdief, grote stern, aalscholver, zeehonden
35. Sluizen en gemalen: lozen van oppervlaktewater
4 Regimes spuien rekening houden met passage trekvis (hoofdzakelijk in Afsluitdijk, Lauwersoog, WWA)
(verbetering vismigratie: zie instandhoudingsmaatregelen)
nee, wel optimalisatie
nee, wel optimalisatie
zeeprik, rivierprik, fint
36. Monitorings- en onderzoeksactiviteiten.
2 Voorwaarden monitoring etc. in Bplan,
nee nee alle rustende vogels, alle broedvogels
3 Meer projectgericht, specifiek en fundametneel onderzoek: Mosselwad, Waddensleutels, uitzaai zeegras, NIOZ-onderzoek vogels en bodem RUG-onderzoek kwelder Sch’oog etc., Soven-vogelonderzoek en –tellingen, VU-onderzoek kwelder Sch’oog, niet passend in algemene voorwaarden, cf voorschriften vergunningen
37a. Oefeningen calamiteitenbestrijding, routinematig
2 Gedragsregels van de KNRM en gedragscodevoor toezichthouders, inspecteurs en handhavers beide in Bplan, gericht op beperking verstoring.
nee nee alle rustende, foeragerende en broedende vogels, zeehonden
37b. Oefeningen calamiteitenbestrijding, niet-routinematig met inzet heli’s,
3 Vergunningvoorschriften inzet heli voor opsporings- en
bijlage 9- 8 -
942
944
Activiteit Cate-gorie
Voorwaarden Maatregelen Nieuw v.a. 2009
Nieuwm.i.v. beheer-plan
T.b.v. natuurdoel
reddingsvluchten buiten de reguliere routes
38. Militaire activiteiten (op grond en water)
4 Gedragsregels in Bplan (schiet-)oefeningen Vliehors en Breezanddijk, vaaractiviteiten en zoeken munitieresten bij Marnewaard. PM (door DLG)
nee nee alle rustende, foeragerende en broedende vogels, embryonale duinen
39. Militaire vliegactiviteiten 3 PM, besluit Defensie deze activiteit in een landelijke Nbwet-vergunning te regelen
PM alle rustende, foeragerende en broedende vogels, zeehondenligplaatsen
Instandhoudings maatregelen, (natuur)beheer en (agrarisch) gebruik40. Vastelandskwelders, bescherming broedkolonies
4 Onderhoud kwelders zomogelijk buiten broedseizoen
Voortzetting en/of intensiever bescherming broedkolonies tegen predatie vos en vertrapping vee: afrastering, weidebeheer en als laatste redmiddel vossenbestrijding
ja, deels (intensivering)
visdief, noordse stern, kluut
41. Vastelandskwelders, onderhoud watergangen
4 Geen begreppeling in pionierzone kweldersBeperking begreppeling in kwelders tot situatie en omvang 2008 Slib uit onderhoud watergangen ‘verspreid’ verwerken
Meer natuurlijke afwatering kwelders (experiment Noord-Groningen) (= IH-maatregel)
ja, deels H1330A H1310A, H1320
42. Vastelandskwelders, onderhoud vegetatie
4 Noodzakelijk maaien kwelders tijdens laagwaterperiode
Herstel kweldervegetatie (meer diversiteit, vermindering verruiging) noord-Groningen door meer (en gevarieerde) begrazing (= IH-maatregel)
ja H1330A, visdief, noordse stern, bontbekplevier, kluut steltlopers (hvp), wintertaling, wilde eend
Optimalisering begrazing kwelders No-Fr-Bu, mede o.b.v. resultaat monitoringsonderzoek, en met kleine permanent onbeweide
ja
Rijkswaterstaat/Concept Natura 2000-beheerplan Waddenzee bijlage 9 - 9 -Klant vertrouwelijk
946
948
950
Activiteit Cate-gorie
Voorwaarden Maatregelen Nieuw v.a. 2009
Nieuwm.i.v. beheer-plan
T.b.v. natuurdoel
gebieden (= IH-maatregel)43. Vastelandskwelders,Betreding / openstelling
4 Betreding kwelders deels gereguleerd door sluiting en/of zonering in ruimte en/of tijd
Publieksbegeleiding betreding schor Den Oever met aanvullende middelen (= IH-maatregel)
ja, v.w.b. schor Den Oever
H1330A, visdief, noordse stern, bontbekplevier, kluut, steltlopers (hvp)
44a. Onderhoud kwelderwerken (dammen)
4 Flexibeler damonderhoud kwelderwerken Friesland, t.b.v. natuurlijker overgang kwelder – wad
ja H1330A H1310A, H1320
44b. Onderhoud kwelderwerken (dammen)
4 Werkperiode afgestemd op broedperiode broedvogels
nee nee kluut, visdief, noordse stern
44c. Onderhoud kwelderwerken (dammen)
4 kwelderwerken zijn beperkt tot huidige gebiedsomvang, actieve kwelderuitbreiding daarbuiten, bijv. ten westen Zwarte Haan (noordwest Friesland) en Emmapolder Groningen wordt niet nagestreefd. Op beide locaties is sprake van natuurlijke ontwikkeling van pioniervegetatie en bij de Emmapolder ook zeegras.
nee nee H1330A, H1310A, H1320
45. Beheer Rottum 4 Geen kustonderhoud op Rottum, t.b.v. maximale natuurlijke dynamiek. Regulering (zeer) beperkte toegankelijkheid.
Opruimen van (aangespoelde en losse) milieuvreemde materialen van het strand, voor en zonodig na broedseizoen
nee H2110, H2120, H2130A, H2130B, H2160, H2190, H1310A, H1320, H1330A, nauwe korfslak, (broed)vogels
47. Eilandkwelders,Betreding / openstelling
4 Betreding kwelders deels gereguleerd door sluiting (art. 20 NBwet) en/of zonering in ruimte en/of tijd
Uitbreiding proactief afsluiten (potentiële) broedgebieden (art. 20 NBwet) met zonering in ruimte en tijd en onderscheid voertuigen en wandelaars op strandvlaktes sommige uiteinden eilanden, specifiek voor strandbroeders, op:
ja strandplevier, bontbekplevier
bijlage 9- 10 -
952
954
Activiteit Cate-gorie
Voorwaarden Maatregelen Nieuw v.a. 2009
Nieuwm.i.v. beheer-plan
T.b.v. natuurdoel
Oerd en Hon (AL)Noordvaarder (TS)Koffieboonplaat (TS)(= IH-maatregel)
48.Vastelandskwelders: herstel vegetatie Inrichting kwelders Noord-Groningen voor herstel kweldervegetatie (vermindering verruiging) door (gevarieerde) begrazing, geen actieve verbetering ontwatering, (uitwatering beperkt tot watergangen die zonder beheer open blijven) (= IH-maatregel)
ja H1330A, visdief, noordse stern, bontbekplevier, kluut, steltlopers hvp’s, wintertaling, wilde eend
49. Vastelandskwelders: herstel afslag Beheer kwelders kop van Noord-Holland blijft primair gericht op beheer van broedplaatsen en hvp’s.
Herstel afslag schorren Balgzand (Van Ewijcksluisschor en Compensatieschor) (= IH-maatregel)
ja H1330A, visdief, noordse stern, bontbekplevier, kluut, steltlopers hvp’s
50a. Vastelandskwelders: herstel kwaliteit kweldervegetatie door verkweldering zomerpolders
Verkweldering zomerpolders Friesland (600 ha, waarvan 200 ha t/m 2015), incl. deels verwijderen (niet-functionele) zomerkades. Bildtpollen en Noorderleeg worden beweid in grote eenheden, met gradiënten in beweidingsintensiteit. (= IH-maatregel)
ja, deels ja, incl. verwijderen zomerkades
H1310A, H1320, H1330A, visdief, noordse stern, bontbekplevier, kluut, steltlopers hvp’s, wintertaling, wilde eend
50b. Vastelandskwelders: herstel kwaliteit kweldervegetatie door verkweldering zomerpolders
Draagvlakontwikkeling en verkenning verkweldering Paezumerlannen, met afweging t.o.v. huidige waarden zomerpolder (= IH-maatregel)
ja
51. Vastelandskwelders, herstel kweldervegetatie (zoet – zout gradiënt)
Aanleg zoetwateruitstroom Hallumer Ryt (zoet-zout gradiënt) (= IH-maatregel)
ja H1310A, H1320, H1330A
Rijkswaterstaat/Concept Natura 2000-beheerplan Waddenzee bijlage 9 - 11 -Klant vertrouwelijk
956
958
960
Activiteit Cate-gorie
Voorwaarden Maatregelen Nieuw v.a. 2009
Nieuwm.i.v. beheer-plan
T.b.v. natuurdoel
52. Vastelandskwelders, kennisopbouw natuurwaarden - begrazing
Kennisopbouw optimalisering begrazing voor natuurwaarden in vastelandskwelders d.m.v. monitoringsonderzoek in No-Fr-Bu (= IH-maatregel)
ja H1330A, visdief, noordse stern, bontbekplevier, kluut, steltlopers hvp’s
53 Polder Breebaart kennisopbouw opslibbing
Kennisopbouw opslibbing: balans vinden in slibgehalte door aanpassen van in- en uitlaatregime van zeewater om opslibbing in polder te beperken (= IH-maatregel)
ja H1330B
54a. Wadplaten, herstel kwaliteit Stimulering uitbreiding zeegrasvelden (door uitzaaien) (= IH-maatregel)
ja H1140, foeragerende steltlopers, bergeend
54b. Wadplaten, herstel kwaliteit Kennisopbouw gericht op stimulering ontwikkeling stabiele mosselbanken (Mosselwad & Waddensleutels) (= IH-maatregel)
ja H1110, H1140, eider, topper, scholekster, kanoet, steenloper
55. Slibhuishouding,kennisopbouw
Kennisopbouw gericht op relaties slibhuishouding, vertroebeling en ecologie Waddenzee (model) (= IH-maatregel)
ja H1110, H1140, eider, aalscholver, visdief, noordse stern
56. Project Klimaatbuffer zuidwest Ameland
Verkenning en instandhouding Feugelpôle (Deltaprogramma, op natuurlijke wijze) (= IH-maatregel)
ja noordse stern, visdief, grote stern, plevieren, H1330A
bijlage 9- 12 -
962
964
Activiteit Cate-gorie
Voorwaarden Maatregelen Nieuw v.a. 2009
Nieuwm.i.v. beheer-plan
T.b.v. natuurdoel
57.Kwaliteit leefgebied visdief Verkenning/analyse voedselsituatie broedkolonies visdief & noordse stern (= IH-maatregel)
ja visdief, noordse stern, bontbekplevier, strandplevier, kluut
Afhankelijk resultaat analyse gevolgd door verkenning voor aanleg ‘vosvrije’ broedlocaties vastelandskust omgeving Afsluitdijk
ja
Afhankelijk resultaat verkenning, aanleg vosvrije broedlocaties vastelandskust omgeving Afsluitdijk
nee, naar 2e
planperiode
58. Verbetering vismigratie bij sluizen & dijken
Verbetering vismigratie zoet – zout IJsselmeer -WZ; twee vispassages in Afsluitdijk (KRW); overige vispassages Zwarte Haan, Noordpolderzijl, Spijksterpompen, Drie Delfzijlen, Nw. Statenzijl (= IH-maatregel)
ja zeeprik, rivierprik, fint
59. Kwaliteit leefgebied visetende watervogels en grote stern
Onderzoek/analyse voedselbeschikbaarheid visetende watervogels wellicht (= IH-maatregel)
nee, naar 2e
planperiode, tenzij in combi met analyse visdief (57)
aalscholvergrote stern
60. Vastelandskwelders: herstel vegetatie Lokaal afgraven bovenlaag verruigde kwelders Noord-Groningen (verjonging) (= IH-maatregel)
nee, naar 2e
planperiodeH1310A, H1320, H1330A, kluut
Toelichting bij de tabel -> kolom Categorieën:Voor de handhaving van beperkingen die in het kader van het beheerplan gesteld worden aan activiteiten in het gebied, is het onderscheid tussen wel en niet vergunningplichtig van belang (geanticipeerd op CHW-2), in de volgende 4 categorieën:1. Vergunningplichtig en vrijgesteld in beheerplan, zonder specifieke voorwaarden in beheerplan. Wel algemene voorwaarde: omvang activiteit blijft globaal conform getoetste
situatie. Algemene voorwaarde is afdwingbaar via art. 19d-2 Natuurbeschermingswet (herleven vergunningplicht indien men zich niet aan de voorwaarden houdt)
Rijkswaterstaat/Concept Natura 2000-beheerplan Waddenzee bijlage 9 - 13 -Klant vertrouwelijk
966
6624
6626
6628
968
970
2. Vergunningplichtig en vrijgesteld in beheerplan, met specifieke voorwaarden in beheerplan. Voorwaarden in beheerplan zijn afdwingbaar via art. 19d-2 Natuurbeschermingswet (herleven vergunningplicht indien men zich niet aan de voorwaarden houdt)
3. Vergunningplichtig en blijft vergund, dus niet vrijgesteld in beheerplan. Vergunningvoorschriften zijn direct afdwingbaar via art. 19d-1 Natuurbeschermingswet. Eventueel kader voor vergunningverlening in beheerplan wordt betrokken bij opstellen vergunningvoorschriften
4. NIET-vergunningplichtig: Mitigerende maatregelen in beheerplan met betrekking tot deze activiteiten zijn niet direct afdwingbaar via art. 19d Natuurbeschermingswet, omdat geanticipeerd wordt op CHW-2 (alleen projecten nog vergunningplichtig, alle overige handelingen niet). De handhaafbaarheid dient te worden geborgd in het beheerplan en het handhavingsplan. Bijvoorbeeld via aanschrijving van bevoegd gezag (19c Natuurbeschermingswet) of via APV of andere manier.
bijlage 9- 14 -
6630
6632
6634
972
974
BIJLAGE 10 Overzicht cumulatie van activiteiten en overige factoren
Rijkswaterstaat/Concept Natura 2000-beheerplan Waddenzee bijlage 10 - 1 -Klant vertrouwelijk
976
978
980
bijlage 10- 2 -
982
984
BIJLAGE 11 Overzicht voor toezicht en handhaving relevante regelgeving
Wetgeving Relevant artikel of wet Bevoegd gezagNatuurbeschermingswet 1998 Artikel 19d - vergunningplicht GS of minister EL&I
Natuurbeschermingswet 1998 Artikel 19c - aanschrijvingsbevoegdheid Minister EL&I of GS
Natuurbeschermingswet 1998 Artikel 19l – zorgplicht (in combinatie met gedragscodes in de zin van de Nbwet)
GS of minister EL&I (aangewezen ambtenaren)
Natuurbeschermingswet 1998 Artikel 20 - toegangsbeperkingen GS of minister EL&I
Flora-en faunawet Artikel 2: zorgplicht (alleen bestuursrechtelijk)Artikel 8-12: verbodsbepalingenArtikel 67 en 68Artikel 79 lid 2: voorwaarden aan ontheffingen en vrijstellingen, waaronder gedragscodes in de zin van de Ffwet
Minister van EL&IGS (voor beheer- en schadebestrijding)
Flora- en faunawet Art. 41: intrekken (o.a. van) jachtakte Politie
Boswet Ten behoeve van houtopstanden buiten bebouwde kom(herplantplicht en soms kapverbod)
Minister EL&I (provincie advies- en controlefunctie namens minister)
APV’s Voorbeeld: evenementenvergunningen (indien bepaald in APV = omgevingsvergunning), bijvoorbeeld strandfeesten, strandlopen, paardrijden.
Gemeenten, provincies, waterschappen
Wetboek van Strafrecht Artikel 461: verboden toegang Rechthebbende (eigenaar)
Nautische wetgeving ScheepvaartverkeerswetBinnenvaartpolitiereglement
Rijkswaterstaat
Visserijwet Vergunningplicht Minister van EL&I
Ontgrondingenwet De Ontgrondingenwet stelt regels ten aanzien van de winning van oppervlaktedelfstoffen, zoals zand, grind, klei en schelpen. Het belangrijkste instrument dat hierbij gehanteerd wordt is een vergunningenstelsel voor ontgrondingen.
GS Rijkswaterstaat in rijkswateren
Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden
Artikel 20 – verbod van o.a. gebruik zonder toelating of registratie
Minister EL&I
Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren (= gehouden dieren)
Artikel 36 en 37 GWD: geen pijn/letsel toebrengen en de nodige verzorging verlenen.
Minister EL&I
Waterwet Artikel 6.8: zorgplicht ten aanzien van de waterbodem Waterbeheerder
Wet Bodembescherming Artikel 13: zorgplicht landbodems Minister I&M, GS of grote gemeente
Besluit Bodemkwaliteit Bijvoorbeeld opslag grond en baggerspecie, (nuttige) toepassing van grond etc. in N2000 gebieden
Gemeente
Wet milieugevaarlijke stoffen(afsteken vuurwerk buitengebied)
Bijvoorbeeld afsteken van vuurwerk in buitengebied/Natura 2000
Politie/boa’sGS (vuurwerk in evenementen)
bijlage 11- 1 -
986
988
990
Wetgeving Relevant artikel of wet Bevoegd gezagWet Wapens en Munitie Bijvoorbeeld bij overtredingen door jagers
Zie ook intrekken jachtakte bij Ffwet.Politie
Wet ruimtelijke ordening Bestemmingsplan en beheersverordening Gemeenten
Wabo (omgevingsvergunning; voorheen: Wm-vergunning)
Inrichtingen of mijnbouwwerken die schadelijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
Minister van I&M of EL&I /GS/B&W
PM RWS: onderstaande tekst uit aangeleverde tekst toevoegen? Let op: iedere wet beschermt een of meer belangen; bij bescherming van andere belangen kan op basis van de betreffende wet overtredingen van de Natuurbeschermingswet niet gehandhaafd worden.
bijlage 11- 2 -
6640
6642
6644
992
994
BIJLAGE 12 Parameter en meetnetten monitoring Waddenzee
Tabel B7.1. Overzicht van de parameters en meetnetten ten behoeve van monitoring van habitattypen van het Natura 2000-gebied Waddenzee. PM afkortingen. Habitattypen (code) Doelstelling Parameter meetnetH1110_A, H1140_A Omvang Diepte lodingen (MWTL)
Kwaliteit Zoobenthos MWTL (H1140/(H1110)), IMARES (H1140)
Kwaliteit Schelpdierbanken (incl. Leeftijdsopbouw) IMARES (WOT)
Kwaliteit Vis (leeftijdsopbouw,abund) DFS en fuiken (EL&I (WOT NLP)/IMARES)
Kwaliteit Zeegras kartering Zeegras en Snavelruppia (MWTL)
Kwaliteit Droogvalduur/diepte lodingen (MWTL)
Kwaliteit Sedimentsamenstelling NIOZ/NAM (litoraal) (en MWTL)
Kwaliteit Nutriënten, temp, doorzicht, toxic. (cf KRW) waterkwaliteit (MWTL)H1310_A, H1310_B, H1320, H1330_A
Omvang Vegetatiekartering VEGWAD (MWTL)
Kwaliteit Vegetatiekartering VEGWAD (MWTL)
Kwaliteit Overige typische srtn: vogels Broedvogelmeetnet (EL&I (NEM))
Kwaliteit Hoogtemetingen (ikv opslibbing: knelpunt) hoogtemetingen Waddendistrict, AHN (RWS)H2110, H2120, H2130_A, H2130_B, H2160, H2190_B
Omvang Vegetatiekartering Griend, Rottum: VEGWAD (MWTL)
Kwaliteit Vegetatiekartering Griend: VEGWAD (MWTL); Rottum: kartering SBB
Kwaliteit Overige typische srtn: vogels Rottum: SBB
Kwaliteit Overige typische srtn: dagvlinders Rottum: SBB
Kwaliteit Overige typische srtn: korstmossen Rottum: SBB
Rijkswaterstaat/Concept Natura 2000-beheerplan Waddenzee bijlage 12 - 1 -Klant vertrouwelijk
996
6646
998
1000
Tabel B7.2. Overzicht van de parameters en meetnetten ten behoeve van monitoring van habitatsoorten van het Natura 2000-gebied Waddenzee. PM afkortingen. Soorten Habitatrichtlijn Doelstelling Parameter MeetnetH1364 Grijze zeehond, H1365 Gewone zeehond
Aantallen Tellingen IMARES/EL&I
Leefgebied omv+kwal Deskundigenoordeel
Leefgebied omv+kwal Areaal ligplaatsen gegevens habitattypen H1140 en H2110
Leefgebied kwaliteit Biomassa kleine vis DFS en fuiken (EL&I (WOT NLP)/IMARES)
Leefgebied kwaliteit Prioritaire stoffen (cf KRW) waterkwaliteit (MWTL)H1095 Zeeprik, H1099 Rivierprik, H1103 Fint
Aantallen/trends Fuiken/ankerkuil (bij intrekpunten) fuiken (IMARES), Eems: ankerkuil (MWTL)
Leefgebied omv+kwal Desk.oord. (incl.geg.bovenstrooms)
Leefgebied kwaliteit Doortrekbaarheid vistelemetrie-onderzoek (RWS)
Leefgebied kwaliteit Algemene waterkwaliteit (cf KRW) waterkwaliteit (MWTL)H1014 Nauwe korfslak Aantallen/trends Aantallen EL&I (NEM)/St. Anemoon (getrapte aanpak); Rottum: SBB
Leefgebied omv+kwal Deskundigenoordeel
Tabel B7.3. Overzicht van de parameters en meetnetten ten behoeve van monitoring van vogels van het Natura 2000-gebied Waddenzee. PM afkortingen. Vogels Doelstelling Parameter Meetnet39 niet broedvogelsoorten, 13 broedvogelsoorten Aantallen Tellingen waterv/broedv.meetnet (MWTL/NEM/EL&I); broedsucces:
Werkgroep Strandbroeders, TMAP/NEM/ELI
Leefgebied omv+kwal Deskundigenoordeel
Leefgebied omvang Gegevens habitattypen zie monitoring habitattypen
Leefgebied omvang Slaapplaatsen, ruigebieden slaapgeb:. EL&I (NEM); ruigeb: Waddenunit (ws ook TMAP)
Leefgebied kwaliteit Biomassa/lengte vis DFS (EL&I (WOT NLP)/IMARES)
Leefgebied kwaliteit Biomassa schelpdieren IMARES
Leefgebied kwaliteit Biomassa overige bodemfauna IMARES, MWTL
Leefgebied kwaliteit Waterkwal.: doorz/zwev st, temp, nutr waterkwaliteit (MWTL)
bijlage 12- 2 -
6648
6650
1002
1004