DE MOORD OP …
LOS DE MOORD OP VOOR ER NOG MEER SLACHTOFFERS VALLEN!
HELP ! ! !Ik probeerde Eddy al de hele ochtend te bereiken. Hij moest werken vandaag. Normaal neemt hij zijn smartphone altijd op. Ik maakte me echt ongerust. Na enkele uren kwam de politie me het nieuws brengen dat Eddy dood is. Wat moet Britney nu zonder papa?
De politie heeft voorlopig geen enkel spoor. Ze konden enkel zeggen dat hij niet op de plaats vermoord is waar hij is gevonden. Ik moet en zal de dader vinden! Willen jullie me helpen? Ik heb jullie hulp heel hard nodig.
Op de volgende bladzijden zie je de 5 verdachten, de 5 mogelijke wapens en de 5 mogelijke plaatsen. Je zal 12 opdrachten moeten oplossen. Als de opdracht klaar is, geef ik je een tip. Met die tip kom je elke keer uit op 1 getal. De persoon, het wapen of de plaats bij dit getal hoort niet bij deze moord.
Veel succes!
VERDACHTEN
MOORDWAPENS
PLAATSEN
OPDRACHT 1
Zoek de 10 woorden in het rooster.
Hoeveel woorden hebben niets met het
thema misdaad te maken ? 3
OPDRACHT 2
Splits de woorden in lettergrepen.
1. Misdaad : mis-daad
2. Gevangenis : ge-vang-e-nis
3. Moordwapen : moord-wa-pen
4. Dader : da-der
5. Slachtoffer : slacht-of-fer
6. Politie : po-li-tie
7. Onderzoek : on-der-zoek
8. Cipier : ci-pier
9. Rechtbank : recht-bank
OPDRACHT 3
Vervoeg de werkwoorden in de verleden tijd.
1. De man schoot (schieten) zijn vrouw 2 keer.
2. De politieagent sloeg (slaan) de dief in de handboeien.
3. De automobilist pleegde (plegen) vluchtmisdrijf.
4. De dader belandde (belanden) in de gevangenis.
5. Het slachtoffer lag (liggen) in het ziekenhuis.
6. De straf werd (worden) in de rechtbank uitgesproken.
7. De cipier sloot (sluiten) de gevangenisdeuren.
8. De dader had (hebben) spijt van zijn daden.
Hoeveel van deze woorden bevatten 2
lettergrepen ? 4
OPDRACHT 4
Schrijf de woorden in het meervoud.
1. Geweer : geweren
2. Cel : cellen
3. Politiewagen : politiewagens
4. Lijk : lijken
5. Gevangenis : gevangenissen
6. Rechtszaak : rechtszaken
7. Advocaat : advocaten
8. Cipier : cipiers
Hoeveel van deze woorden bevatten
eindigen op een T ? ______________
Hoeveel van deze werkwoorden eindigen
op een T ? 2
9. Ongeval : ongevallen
OPDRACHT 5
Maak verkleinwoorden van deze woorden.
1. Mes : mesje
2. Ziekenwagen : ziekenwagentje
3. Cel : celletje
4. Schotwonde : schotwondje
5. Rechtbank : rechtbankje
6. Verhoor : verhoortje
7. Lijkzak : lijkzakje
Hoeveel van deze woorden eindigen niet
op een S achteraan ? 7
8. Camera : cameraatje
9. Motief : motiefje
OPDRACHT 6
Vervoeg de werkwoorden in de tegenwoordige tijd.
1. Op donderdag pleeg (plegen) ik een overval.
2. De politieagent arresteert (arresteren) de dief.
3. Het slachtoffer heeft (hebben) een hoofdwonde.
4. De dader belandt (belanden) in de gevangenis.
5. De getuige getuigt (getuigen) in de rechtbank.
Hoeveel van deze woorden eindigen op
-JE ? 5
6. De verdachte wordt (worden) verhoord.
7. De buit bedraagt (bedragen) een miljoen Euro.
8. Ga (Gaan) ik naar de gevangenis?
OPDRACHT 7
Los de rebus op.
Nummer 12 heeft het niet gedaan.
Welk nummer mag je nu schrappen ?
12
Hoeveel van deze woorden bevatten
eindigen op een T ? ______________
Hoeveel van deze werkwoorden hebben
als laatste letter een T ? 6
OPDRACHT 8
Schrijf je de woorden met AU of OU ? Schrijf de woorden correct op de lijntjes .
1. De dader is een vrauw / vrouw. vrouw
2. De lijkschauwer / lijkschouwer onderzoekt het slachtoffer.
lijkschouwer
3. Het slachtoffer had een schotwonde in zijn schauder /
schouder schouder
4. De muts van de dader is blauw / blouw. blauw
5. De moeder van het slachtoffer rauwt / rouwt. rouwt
6. De verdachte pleegde vluchtmisdrijf met een auto / outo.
auto
Hoeveel klinkers zijn er in de woorden die
je hebt opgeschreven ? 16
OPDRACHT 9
Maak van de werkwoorden een voltooid deelwoord.
1. De politie heeft de overvaller opgepakt (oppakken).
2. De rechter heeft in de rechtbank een straf uitgesproken
(uitspreken).
3. De dader heeft geschoten (schieten).
4. Het slachtoffer heeft zijn been gebroken (breken).
5. De begrafenis van het slachtoffer heeft op zondagochtend
plaatsgevonden (plaatsvinden).
6. De dader heeft het slachtoffer gestoken (steken).
7. De dader heeft de gestolen spullen verkocht (verkopen).
Hoeveel klinkers zijn er in de woorden die
je hebt opgeschreven ? 16
Hoeveel keer heb je een K geschreven ? 5
Tel hier 10 bij. Je krijgt nu 15 .
OPDRACHT 10
Schrijf je de woorden met EI of IJ ? Schrijf de woorden correct op de lijntjes .
1. Het slachtoffer had heel veel pein / pijn. pijn
2. De politie omcirkelde het moordwapen op de grond met een
stuk kreit / krijt krijt
3. De dader heeft een klein / klijn rond litteken op zijn wang.
klein
4. De zon scheint / schijnt in de ogen van de ambulancier. schijnt
5. De getuige tweifelt / twijfelt over zijn antwoord. twijfelt
6. De verdachte pleegde vluchtmisdreif / vluchtmisdrijf met
een fiets. vluchtmisdrijf
Hoeveel keer heb je een K geschreven ? 5
Tel hier 10 bij. Je krijgt nu 15 .
OPDRACHT 11
Probeer zoveel mogelijk woorden met onderstaande lettergrepen te maken.
Hoeveel woorden heb je met EI
geschreven ? 1
mo to weld
da tief spraak
pen leu en
uit bank Moord
wa gen vlucht
recht au ge
der
OPDRACHT 12
Zet de letters in de juiste volgorde.
1. d d e r a : dader
Hoeveel woorden heb je kunnen maken ?
_____________
Hoeveel woorden heb je kunnen maken ?
9
2. p l o i e t i : politie
3. s e e t k n : steken
4. e e t s h c i n : schieten
5. r r c h e e t : rechter
6. l b l k c e o : celblok
7. t f m o i e : motief
8. w e e e g r : geweer
Hoeveel van deze woorden horen niet bij
het thema misdaad ? 0
Hoeveel woorden heb je kunnen maken ?
_____________