"SARA BURGERHART" en de ontwikkeling
van de Nederlandse roman in de I Be eeuw
Openbare les
gehouden bij de aanvaarding van het ambt
van. lector in de Nederlandse letterkunde van de
18e eeuw aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen
op vrijdag 22 oktober 1971 .
door]
Dr. P. J. Buijnsters
1971Wolters-Noordhoff nv Groningen
Mijne Heren Leden van het Universiteitsbestuur,Mijnheer de Rector Magnificus,Dames en Heren Hoogleraren, Lectoren,Docentenen Leden van de Wetenschappelijke Sta],Dames en H eren Studenten en voorts Gij allen,die door Uw aanwezigheid blijk geeft vanUw belangstelling,
Zeer gewaardeerde toehoorders,
Trouwe lezers van Van Effen's Hollandsche Spectator hadden reden tot verwondering, toen zij het nummer van 5 april 1734 onder ogen kregen. In plaats van de gewone stamppot van vertoogen zedekundige karakterschets kregen zij ditmaal al bij de aanhefluchtiger kost voorgezet: 'Na dat de blonde Aurora met haareroosverwige vingeren de purpere deuren van 't ooste geopent, enmet haare vreugde tranen het hygend, en aamechtig aardryk verfrist en verkwikt had, scheen de Zon met een buiten gewooneluisterglans omringt zig te haasten, om ... '.1 Na enkele bladzijden in deze trant brak Van Effen zijn hooggestemd verhaal ruwweg af. Dachten zijn lezers soms dat hun spectator een romanschrijver was geworden? Voor hemzelf zou dat weI zo voordeligzijn: al ging hij tien jaar door met het verkopen van die nonsens,zijn fortuin was verzekerd. Veel moeite zou hem het samenstellen van een roman niet eens kosten, aangezien hij, volgens zijnzeggen, als jongen 'door 't onophoudelyk leezen van zulke heerlyke versieringen' dermate was ingewijd in de geheimen van diekunst, dat hij, eenmaal kennis genomen hebbend van de eerstedrie pagina's, het vervolg van iedere roman raden kon.
Hoe doorzichtig zijn ironie ook was, ze wekte nog misverstand,zodat Van Effen enkele maanden later zich genoodzaakt zag omzijn bezwaren tegen de roman duidelijker naar voren te brengen.sWeI erkende hij nu, dat sommige romanciers 'met een uitmuntende geest begaaft' waren. Maar dat maakte de zaak aIleen maarerger. Blijkens de door Van Effen genoemde voorbeelden had zijnrekwisitoor vooral betrekking op de heroisch-galante romans- vanLa Calprenede, Madeleine de Scudery en hun navolgers. Wathem in deze verdichtselen over Rozemond, Clelia, Cassandra,Cleopatra of Pharamond irriteerde, waren de buitenissige situaties
J
en personen met hun overdreven uitdrukkingswijze die speciaaljonge meisjes het hoofd op hoI brachten.
Eerder al had Van Effen in Le Misantrope de roman bij algemeen vonnis veroordeeld.s Met veel nadruk wees hij daar op hetverschil tussen de waarheid van de historie en de schijnwaarheden van de roman.f Onze natuurlijke zucht naar het wonderbaarlijke kan volop bevrediging vinden in geschiedverhalen. Vanuit zijnrationalistische zienswijze zijn die romans het gevaarlijkst, waarinzoals bij Prevost's Cleoelandv historische waarheid en verbeeldingdooreenlopen.
Van Effen's vernietigend oordeel weerspiegelt stellig de opvattingen onder de verlichte burgerij gedurende de eerste helft van de18e eeuw. Ret kost geen moeite om hier een reeks van getuigen acharge te citeren sedert 1685, jaar waarin Pieter Bernagie zijnRomanzieke fuller Izabele ten tonele voerde? als slachtoffer vande heroisch-galante verhalen. Volgens het weekblad De MenschOntmaskert van 18 april 1718 moesten ouders het lezen van romans aan hun kinderen met evenveel strengheid verbieden als'quaad gezelschap'if Opinievormende spectators na Van Effenherhalen in aIle toonaarden diens banvonnis zonder daarbij uitzondering te maken voor een bepaald soort romans. Moet men hengeloven, dan waren het naast jonge meisjes, petit-maitres en boemelstudenten vooral officieren die zich met zulke lectuur ophielden. Deze laatste kategorie kon beter Caesar's De bello Gallico lezen, vond De Nederlandsche Criticus in 1750.9
Wat al die waarschuwingen enigszins verdacht maakt, is hetfeit dat ze afkomstig waren van de concurrentie. Menig journalistzal met een scheef oog gekeken hebben naar de romanschrijversvan wie het publiek maar nooit genoeg scheen te krijgen. Run protesten zouden zeker niet zo vaak en met zoveel heftigheid zijn uitgesproken, wanneer de roman in werkelijkheid niet talrijke lezersgevonden had. Bibliografische naamlijsten van populaire prozaschrijvers uit de 17e en 18e eeuw bewijzen trouwens afdoende, datook hier te lande de stortvloed van 'romaneske fabelen' onstuitbaarwas. Mocht Van Effen anna 1711 nog de illusie koesteren, meteen bijna uitgeroeid, zij het hardnekkig, kwaad te doen te hebben,lO het monster bleek telkens nieuwe koppen te krijgen. In deeerste helft van de 18e eeuw nog verschenen zo naast de aloudepicareske, arcadische en heroisch-galante romans andere typen alsburleske roman, robinsonade en imaginair reisverhaal.U Ondanksonderlinge verschillen hebben zij veel gemeenschappelijks: aaneenschakeling van losse episodes, extra onoverzichtelijk door het groat
4
aantal personen dat optreedt en door het telkens inschuiven vannieuwe verhalen, afwezigheid van psychologie, situering tegen eenzowel temporeel als geografisch onbepaald decor.
Het terrein van onderzoek dat zich hier opent is nog grotendeelsterra incognita, aithans voor wat het nederlandse taalgebied betreft, Vreemde zaak: iedereen weet hoe van aIle 18e-eeuwse genres de roman het meest levenskrachtig is gebleken. Van literairsociologische zijde wordt bovendien terecht aangedrongen op eenminder elitaire beiangstelling voor vroegere en hedendaagse leetuur. Desondanks is onze kennis van het 18e-eeuwse populaire proza nauwelijks verder gevorderd dan in 1907, toen W. H. Staverman zijn voortreffeIijke dissertatie over de nederlandse robinsonades publiceerde.J- Eerder al had Jan ten Brink de aandacht gevestigd op Nicolaas Heinsius Junior als auteur van Den Vermakelijken Avanturier (1695) ,13 in aansluiting waarop nog het proefschrift van J. VIes uit 1926 over Le roman picaresque hollandaisgenoemd moet worden.U Dit weinigetf valt echter volkomen wegbij de omvangrijke recente literatuur over de 'Rise of the Novel'in Engeland, Frankrijk en Duitsland.tf In tegenstelling tot onzenaburen weten wij maar zeer weinig van de veelal anoniem optredende romanschrijvers, nog minder van hun lezerspubliek en vrijweI niets over de teksten zelf.
Bibliografisch zijn we redelijk goed geinformeerd dank zij hetpionierswerk van collectioneurs als Frederik MuIler,17 R. W. P. deVries,18 F. G. WaIler19 en M. Buisman. Laatstgenoemde heeft inzijn in 1960 verschenen Populaire prozaschrijvers van 1600 tot181520 een volledige inventarisatie nagestreefd van aIle bellettrie.Hoe dankbaar we echter ook voor Buisman's bijna 2800 titels tellende naamlijst moeten zijn, als werkinstrument heeft ze haar gebreken. De bonte verscheidenheid van noveIlen, reisverhalen, levensbeschrijvingen, arcadia's, sprookjes en romans in allerlei soorten, slechts naar de willekeur van het alfabet gerangschikt, maaktelk overzicht van het gebodene onmogelijk. Eerste vereiste zal duszijn om voortbouwend op deze en andere bibliografieen een werkelijke genealogie van de roman op te stellen. Daarbij dient behalve op externe gegevens (auteur, eventueel vertaler, uitgeverdrukker, oplagen, typografische presentatie, prijs, lezerskring), verhaalstof en ideele inhoud, vooral gelet op het vertelprocede, Hetzal duidelijk zijn, dat een onderzoek als hier bepleit, berustend opautopsie van dikwijls zeldzaam geworden boeken, het best in teamverband kan gebeuren. De individuele onderzoeker verdrinkt gemakkelijk in een zee van materiaal en dit verklaart mede, waar-
5
om de studie van ons 18e-eeuwse proza nooit van de grond is gekomen.
2
Onvermijdelijk gevolg van onze gebrekkige kennis met betrekkingtot de voorgeschiedenis van de nederlandse roman is dat de Historie van Mejuffrouw Sara Burgerhart, door Betje Wolff en Aagje Deken in 1782 uitgegeven, het noodzakelijke repoussoir mist. Zolijkt het weI of deze roman hier uit de lucht is komen vallen alseen uit den vreemde overgewaaid zaad. De schrijfsters zelf hebben in begrijpelijke trots weinig nagelaten om de mythe ingang tedoen vinden, als zou Sara Burgerhart de eerste nederlandse romanzijn. 'Deeze tak der Litteratuur ligt nog in ons Vaderland onbebouwd; ( ... ) Wy hebben des in dit opzigt 't ys gebrooken', zoverklaren zij in het voorbericht tot deel III van Willem Leevenduit 1784.21
Tot die legendevorming om Sara Burgerhart behoort verder desuggestie van een vijandige kritiek22. Wolff en Deken spreken indit verband van 'het ieverig, het nog vry algemeen uitvaaren tegenRomans'23. Beide voorstellingen vereisen enige nuancering. Nemenwe eerst de kwestie van de waardering.
Indien er in 1782 nog wantrouwen bestond tegenover het doorBetje en Aagje gebruikte genre, dan kwam dit toch niet meervan de zijde der officiele kritiek, want die had de roman intussen,zij het schoorvoetend, als legitieme kunstvorm erkend. Vanwaardie, in vergelijking met Van Effen's oordeel, radikale opinieverandering? Ze is hoofdzakelijk bewerkstelligd door Richardson,wiens zedekundige briefromans Pamela (1740-41 ), Clarissa (174748) en Charles Grandison (1753-54) de europese kritiek dwongenom haar begrip van de roman te herzien. Hoor Diderot's Elogede Richardson in de Journal Etranger van 1762: 'Par un romanon a entendu jusqu'a ce jour un tissu d'evenements chimeriqueset frivoles, dont la lecture etait dangereuse pour Ie gout et pourles moeurs. Je voudrais bien qu'on trouvat un autre nom pourles ouvrages de Richardson, qui elevent l'esprit, qui touchentl'ame'.24 De zedekundige briefroman betekent een eerste schredein de richting van een konkrete, individuele werkelijkheidservaring. De aandacht verschuift van verhaalde feiten naar karakteranalyse.
Voor zover het nederlandse publiek de romans van Richardson
6
niet in oorspronkelijke gedaante las, kon het hiermee spoedig kennis maken in vertaling. De doopsgezinde predikant Johannes Stinstra bezorgde tussen 1752 en 1755 een vertaling van Clarissa25,
waarbij hij de delen I, III, V en VII van uitvoerige voorredesvoorzag, die tesamen een apologie van de Iiteraire fictie vormen.Hoewel hun effekt wegens de taalbarriere tot Nederland beperktbleef, zijn zij nog onlangs door William C. Slattery om hun intrinsieke betekenis voor een internationaal publiek toegankelijkgemaakt.sf Hadden Van Effen c.s. eenstemmig aIle verdichtselenveroordeeld, Stinstra herinnerde aan de gelijkenissen waarvanChristus zich placht te bedienen bij zijn verkondiging van hetevangelie. Tegelijk wees hij op de vormende waarde van de gemoedsanalyses die het hoofdbestanddeel van Clarissa uitmaakten.Wat het natuurkundig experiment aan inzicht brengt omtrent destoffelijke wereld, dat leveren ons zulke karaktertekeningen aangaande de zedelijke wereld. Aandachtig het onderscheid tussendeze karakters gade te slaan is daarom 'niet min heilzaam ( ... )ter regelinge van onze eigene gemoeds-gesteldheid en van onzeverkeeringe in de zamenleevinge.'27 De romanschrijver-nieuwe stijlwas daarmee opeens collega en bondgenoot van de spectators geworden. De glans die van Richardson afstraalde, deelde zich nueveneens mee aan andere romanciers als Prevost, Marivaux, Rousseau. 28 Op de morele rehabilitatie van de roman volgde in hetlaatste kwart van de 18e eeuw tenslotte ook zijn artistieke erkenning.
In Nederland verliep dit proces zonder schokkende discussies.De hier door Hieronymus van Alphen in 1778 geintroduceerdewijsgerige kunsttheorie schonk slechts terloops aandacht aan de roman. Tussen allerlei verhandelingen over gecanoniseerde genres alsheldendicht, pastorale, epigram of treurspel nemen Stinstra's voorredes tot Clarissa een eenzame plaats in. AIleen Rijklof Michaelvan Goens ging in een essay uit 1766 mede in op de problematiekvan de nederlandse roman. Hoewel ons land daar naar zijn zeggen bijna van vergeven werd, kon men evengoed beweren dat wijer geen hadden, omdat ze volgens deze zegsman 'den rechtensmaeck' misten: 'Zommigen zijn ongezouten en zot; anderen vloeien over van geest, doch al die geest bestaet ongelukkig in een deelgemeene aerdigheden, laffe geIijkluidendheden en lage trekken, dieeen kenner niet dan zeer mishagen moeten'.29 Om die reden wenste Van Goens weI, dat zijn landgenoten zich eerst zouden oefenen in 'een kleiner soort van Romans' die hij (zedenkundig) Verhael noemt. Buitengewoon moeilijk acht hij het 'briefs wyzige ge-
7
schicht' van Richardson en Rousseau, aangezien hier 'alles by wyze van mededeelend verhael moet geschieden'.30 Met zulke opmerkingen toont Van Goens al vroeg oog te hebben voor de strikt literaire aspekten van de zedenkundige briefroman.
Lijkt het misschien, alsof Van Goens' sombere beeld van hetnederlandse proza in 1766 de eerder aangehaalde voorstelling vanzaken door Wolff en Deken aIleen maar bevestigt, dan verdienentoch twee contra-argumenten overweging. Allereerst het gunstigoordeel van toonaangevende literatoren als Van Alphen31 enFeith32 over de roman, ook wanneer ze er in hun esthetische beschouwingen nog niet goed raad mee weten. Op de tweede plaatsde welwillendheid van de tijdschriftenkritiek omstreeks 1782 tegenover de 'nouveau roman'. Juist in de periode die ligt tussen VanGoens' essay en Sara Burgerhart voltrok zich een voor de ontvangst van de roman positieve ontwikkeling, zoals vooral de tijdschriftenkritiek uitwijst.
Het belangrijkste recenserende periodiek was de VaderlandscheLetteroefeningen, opgericht in 1761.3 3 Dit blad nu nam van hetbegin af notitie van de in Nederland uitkomende romans, origineelof vertaald. Die besprekingen reiken weliswaar niet verder dan eenkorte samenvatting van de inhoud, gevolgd door een moreel waarde-oordeel, maar dit gold over de gehele lijn, ook waar het poeziebetrof. Literaire normen werden zelden gehanteerd. Dat een roman een organische eenheid zou moeten vormen, dringt nog niettot de boekbesprekers door. Volumineuze werken worden telkensdeel voor deel gerecenseerd. Overigens bekommeren ook de romanschrijvers zelf zich weinig om vormproblemen. Wolff en Deken zetten hun Willem Leevend op als een breikous. Ret boek werd in gedeelten gepubliceerd om eerst de reakties van de lezers te peilen.
Aanvankelijk stonden de Vaderlandsche Letteroefeningen uiterstgereserveerd tegenover de inheemse romans, waarvan zij zowel dedartele inhoud als de onbeholpen stijl scherp hekelden.34 Maarwanneer aan het eind van de jaren zestig de engelse bellettrie hiergoed doordringt, stijgt de roman opeens aanmerkelijk in hunwaardering: 'Richardson en Fielding' - zo heet het nu - 'moetmen erkennen, dat de wereld, in deze laatere tyden, geleerd hebben, hoe een Roman moet geschreeven worden'.35 Run stelregelblijkt voortaan: guIle lof indien een roman oak maar enigermatezedenkundig is; nihil obstat wanneer hij althans niets zedenkwetsends heeft. De recensenten tonen een zwak te hebben voor deduitse zedenkundige roman uit de school van Richardson. Lijvigewerken - veelal in briefvorm - van Gellert, J. J. Dusch, J. M.
8
Miller, Freiherr von Knigge en J. C. WezeI worden in extenso besproken.
Onze eerste conciusie kan dus zijn, dat Wolff en Deken methun Sara Burgerhart in 1782 zeker niet door een muur van weerstand moesten breken. Toegegeven, voor weinig ontwikkelde rechtzinnigen behieid de roman nog lang een kwade klank, maar hunsmaak was geenszins doorslaggevend.
Blijft de kwestie van de prioriteit van Sara Burgerhart als oorspronkelijk nederlandse briefroman. Ook al waren de meeste inons land gedrukte romans vertaald, toeh noteren we gedurende detweede helft van de 18e eeuw verschillende nederlandse werkendie als schakel kunnen gelden tussen de vroeg-aehttiende-eeuwseavonturenroman en Sara Burgerhart. Staverman heeft reeds gewezen op Gevallen van den Oude en ]ongen Robinson uit 1753.36
Deze robinsonade onderseheidt zieh van zijn soortgenoten, doordatde auteur zich uitdrukkelijk toelegt op het schilderen van gemoedstoestanden om zo 'een herttreffende zedekunde'37 aansehouwelijkte maken. Van hetzelfde slag is Rhapsodien; of het Leven van Altamont uit 1775 door Willem Emmery de Perponcher, een wijsgerig-pedagogische robinsonade, waarvan overigens reeds de titeIhet gebrek aan struktuur verraadt.sf In het voorbijgaan zij opgemerkt, dat De Perponeher als verlieht Utreehts regent tot de intellektuele en sociale bovenlaag behoort, hetgeen mede pleit voorhet groeiend aanzien van de roman.
Zelfs vinden we onder de v66r Sara Burgerhart versehenen nederlandse romans er enkele in briefvorm, zoals De H ollandschePamela uit 1754, waar ik direkt nog op terug kom, en De kleineGrandison door Maria Geertruida de Cambon-Van der Werken.39
Dit laatste boek, kort v66r Sara Burgerhart in hetzelfde jaar 1782verschenen, verdient onze bijzondere aandaeht, omdat het zodirekt aansluit bij Charles Grandison van Richardson. De roman,die in het engels en frans vertaald werd40, bestaat uit een reeksvan brieven, gewisseld tussen een ten huize van de familie Grandison logerende hollandse jongen, Willem genaamd, en zijn moeder. Willem's verslag van zijn belevenissen bij de Grandisons geschiedt dikwijls in de vorm van direkt weergegeven samenspraken.Ook worden zijn brieven nu en dan vergezeld door brieven vanandere huisgenoten.
Uit het voorafgaande voIgt eigenlijk al dat, formeel gesproken,Sara Burgerhart geen aanspraak kan maken op de eer van onzeeerste briefroman te zijn. Sterker, de lezer van 1782 was inmid-
9
dels al volkomen gewend geraakt aan de epistolaire vonn41 dieons thans zo bijzonder opvalt. De recensent van de Vaderlandsche Letteroefeningen ging er dan ook stilzwijgend aan voorbij.42Wat wel onmiddellijke bewondering wekte, was de situering vanhet romangebeuren in een hollandse omgeving en naar hollandsesmaak. Daarop wezen ook de schrijfsters in hun voorrede: 'Wyschilderen u Nederlandsche karakters; menschen, die men in onsVaderland werkelyk vindt.'43 Terwijl De Hollandsche Pamela enDe kleine Grandison onwezenlijke deugdmodellen zijn in een tijdloze schimmenwereld, voeren Wolff en Deken ons binnen in Amsterdamse huiskamers, waar herkenbare mensen alledaagse dingenbeleven. Sedertdien werd in vrijwel aIle beschouwingen Sara Burgerhart als typisch-hollandse werkelijkheidsuitbeelding aangeduid,als 'het beste en echtste realisme', zoals Nijhoff vol bewonderingschreef.vs We raken hier een probleem dat ons rechtstreeks naar detekst verwijst, omdat het letterlijk vanaf het eerste woord aan deorde is.
3
Bezien we om te beginnen het titelblad. Daar staat: Historie vanMejuffrouw Sara Burgerhart; uitgegeven door E. Bekker, Wed. Ds.Wolff, en A. Deken. (Niet Vertaalt). Dat laatste kan nu veilig alseen reclamestunt worden beoordeeld. Het woord Historie schijnt teimpliceren dat het navolgende verhaal niet verzonnen maar echtgebeurd is. Historie staat semantisch tegenover roman45, het houdteen waarborg in voor authenticiteit. Het is precies om die reden,dat de 17e- en 18e-eeuwse avonturiersroman zichzelf deze prestigetitel toeeigent.s" Hoe ongeloofwaardiger de 'rare gevallen', hierin verteld, zijn, hoe meer kunstgrepen de auteur zal aanwendenom het werkelijkheidskarakter van zijn roman te accentueren. Hijzal bijv. door de fictie van een bij toeval in handen gekregen, inde ik-vorm gesteld manuscript aan zijn boek de schijn willen geyen van een authentieke getuigenis. Hogere graad van waarachtigheid nog brengt de autobiografische presentatie. Die fictie van eenfeitelijke, letterlijke realiteit begint dikwijls al met de term Historieop het titelblad.
Tot het hier bedoelde type hoort bijv. De Historie van Constantia, Of de Wonderlyke Levens-Gevallen van een Zeeuwsze fuffer, dewelke, na veele Wederwaardigheeden, Omzwervingen en zeldzaame Ontmoetingen, die zy in den Tyd van twintig Jaaren heeft
10
gehad, eindelyk tot een Celukkig en Cerust Leeven is geraakt.Door haar zelfs beschreeven. Amsterdam, Erven Wed. Jacobus vanEgmont (z.j., circa 1770, Buisman nr. 840). Van zo'n boek wetenwe reeds, voor we het gelezen hebben, dat het een avonturenroman IS.
Een interessant geval is De H ollandsche Pamela die ik al evennoemde, omdat hier de epistolaire vorm van Richardson geentwerd op de oude avonturenroman. Ret resultaat maakt een hybridische indruk, uiterste onwaarschijnlijkheden met het waarmerk der echtheid. Ret titelblad appelleert naar gewoonte opsensatielust en goedgelovigheid beide: De Hollandsche Pamela; ofde zegenpralende Deugd. Behelzende de wonderbare gevallen enontmoetingen van Zoetje Gerbrants, Ceboren in Holland; Die vanene arme en geringe Dogter, door hare schoonheid, uriendelykheid en deugd, na het uitstaan van vele kwellingen en tegenspoed,eindelyk opgestegen is, tot den hoog-edelen staat en rang van Gravinne van H.... Voorgesteld in ene verzameling van gemeenzame Brieven, van en aan haar geschreven, nevens enige tusschenvoegingen van verscheide zaken tot haar leven behorende; na derzelver dood by een gevoegd door een van hare vriendinne en bezitster van hare handschriften; nu voor de eerstemaal in 't lichtgegeven. (2 dIn. Amsterdam, Steven van Esveldt, 1754; geillustreerd,Buisman nr. 1774).
De voorrede legt er nog een schepje bovenop door te bezweren,dat de lezer hier geen 'roman of verciering' als de engelse Pamela voor zich vindt. AIle vijftig brieven heten precies afgedruktnaar het copijboek van Zoetje Gerbrants. WeI wil de tekstbezorgster 'voor de vuyst beleiden, dat de namen en letters van dezeonze Hollandsche Pamela, ten enemale verdigt, en met voordagt(... ) verandert zyn'.
Ret titelblad van Sara Burgerhart steekt bepaald sober af tegenDe Historie van Constantia, De Hollandsche Pamela en andereavonturenromans. Tach wijst zowel de term Historic als de notitie 'uitgegeven door' nog in de richting van het authentiek document. Echter aIle door het titelblad eventueel gewekte illusiesomtrent een werkelijk gebeurde geschiedenis worden in de voorrede weer weggenomen. Daar is namelijk uitdrukkelijk sprake vanooze 'Roman', die een antwoord moet zijn op het waandenkbeeld,'dat geen Vaderlandsche pen Werken van smaak schryven kan'.47Vol ironie distantieren Wolff en Deken zich van de galante avonturenroman door opzettelijke kleinachting van hun eigen intrige:'Daar wordt in dit gehele werk geen een Duel gevogten. Eens
11
echter wordt er een oorvyg uitgedeelt.'48 Op soortgelijke wijze zalook Feith in de inleiding tot zijn roman Julia afstand nemen van hetintrigeverhaal: 'Geen verleidende Gebeurtenissen, geen onverwachte toevallen - geen enkel bekoorlijk Nietje zelfs! - verzekertmij van de goedkeuring van 't gemeen.'49 Wat Wolff en Deken(en Feith) beogen, is niet een zogenaamd authentiek relaas vanfeiten. De vraag of alles letterlijk waar is, doet niet ter zake. Vanbelang is slechts, dat de karakters en gebeurtenissen waarschijnlijkzijn, dat zij een 'existence reelle, ou virtuelle' representeren.50
Hoewel de zedenkundige roman veel dichter staat bij de eigentijdse burgermaatschappij dan de avonturenroman, pretendeert hijparadoxaal genoeg niet langer een feitelijk realisme als deze tegeven maar een psychisch realismeFs
Hoe wordt die psychische werkelijkheid nu geevoceerd? Een essentiele rol speelt hier de briefvorm, voor zover tenminste de correspondenten tevens handelende personen zijn. Richardson heeftzelf het bijzondere van zijn epistolaire precede aangeduid als'instantaneous Descriptions and Reflections'.52 In zijn voorredetot Grandison spreekt hij van 'Familiar Letters written ( ... ) tothe Moment'.53 Bedoeld is dat de briefschrijvers voortdurend in detegenwoordige tijdsvorm rapport uitbrengen over gebeurtenissen diezich juist hebben afgespeeld of nog aan de gang zijn. De afstandtussen het vertellende en het belevende ik wordt aldus tot een minimum gereduceerd.54 Maar het zal ook duidelijk zijn, dat wat zoaan werkelijkheidsillusie gewonnen werd, gemakkelijk weer verloren ging, wanneer de auteur niet een zekere matiging betrachtte.HeIden die onder de vreselijkste beproevingen altijd weer tijd vinden voor lange schriftelijke ontboezemingen en nooit opzien tegenhet kopieren van eigen of andermans epistels ten einde aIle partijen maar goed op de hoogte te houden, dienstpersoneel dat eengroat deel van de dag besteedt aan postbode spelen - dat alleswekte van begin af de spotlust, getuige Fielding's pamflet Shamela, waar onder meer oak dit 'writing to the moment' uit deroman Pamela werd geparodieerd.55
Het gezond verstand van Wolff en Deken heeft hen voor al dievalkuilen behoed. In hun roman geen eindeloze reeks brieven'from the same', maar rijke variatie van correspondenten, terwijlde brieven zelf nooit overdreven lang zijn. Momentane beschrijvingvinden we meestal pas aan het eind van een brief, waar ze danvoor een natuurlijke afsluiting zorgt. Ter illustratie het slot vanbrief 4. Sara, nog inwonend bij de kwezelachtige tante Hofland,klaagt hier haar nood aan vriendin Anna Willis:
12
Hoe kan ik nu langer wonen by eene Tante, die, schynt het,eene belofte gedaan heeft, om my zo veel bitterheid aan tedoen, als Vrekheid en Dweepery maar immer kunnen opbaggeren . . . .. Daar schreeuwt zy alweer haar keel uit het lid. 'JaTante, ik kom'. Eerst echter deezen agter 't slot. Zo dra ik kanzal ik een tweeden Brief beginnen, ik moet u eindelyk voldoenomtrent zaken, my, v66r ik u kende, ontmoet. Vaarwel, mynewaarde.
Formeel adresseert Sara zich in dit korte fragment aIleen tot Anna Willis. In feite richt zij zich beurtelings tot haar correspondente, tot haar tante en tot zichzelf. We zien dus hoe 'writing tothe moment' enerzijds gemakkelijk leidt tot dagboek-achtige monologue interieur, anderzijds tot een gedramatiseerde voorstelling. 56 Heel wat brieven bevatten zo direkt weergegeven gesprekken. In beide gevallen wordt natuurlijk de briefvorm geweld aangedaan.
In mindere mate is zulks ook het geval bij in de brieven opgenomen levensgeschiedenissen, een relikt wederom van de avonturenroman.s" Dergelijke verhalen zijn in de briefroman altijd vanconfidentiele aard. Soms functioneert een correspondent als aangever, waarna de ander meteen toehapt door met zijn verleden voorde dag te komen. In brief 88 bijv. laat Sara Burgerhart zich tegenover haar huisgenote Letje Brunier de opmerking ontvallen:'weet ik juist zo de geheime historie van uw hart!' Brunier vertelt daarop in brief 102 het verhaal van een op wens van haarvader verbroken jeugdliefde. Na kennisneming van zo'n bekentenisweet men: die Letje Brunier bezit meer zedelijke grootheid danop het eerste gezicht blijkt. Zij wordt belangwekkender, waarmeede schrijfsters op haar beurt voldoen aan een fundamentele eisvan de 18e-eeuwse karakterportretten. De Historie van Sara Burgerhart telt in totaal vijf van zulke ingevoegde geschiedenissenop 175 brieven, waarbij er dan nog twee betrekking hebben op detitelheldin:58 in brief 5 vertelt zij bij wijze van expositio haar lotgevallen tot aan het moment waarop de roman begon; brief 139behelst onder een apart kader het verslag van haar mislukte aanranding. De retrospectieve confidenties staan dus duidelijk in functie van Wolff en Deken's roman.
Een moeilijk probleem dat onmiddellijk met het precede van direkte reportage samenhangt, is de eenheid van de briefroman.'Writing to the moment' impliceert bijna heterogeniteit. Terwijlde verteller van een verhaal het gebeuren min of meer overziet,
I]
weten de correspondenten uit een briefroman evenmin als dagboekschrijver of toneelheld iets over de afloop. Er zijn heel wat handen spandiensten van elkaar kopieen sturende correspondentenvoor nodig om een samenhangend geheel mogelijk te maken.Goethe heeft in zijn Werther die moeilijkheid overwonnen dooreen subtiel spel van heenwijzingen naar de finale. 59 In zijn romanis trouwens reeds een natuurlijke concentratie doordat aIle brieyen van een hand en aan dezelfde adressant gericht zijn. OokFeith's briefromans vertonen een homogene bouw door beperkingvan het aantal correspondenten.
Hoe staat het nu in dit opzicht met Sara Burgerhart? Ret netwerk van correspondenties met hun telkens wisselend vertelperspektief bezit hier in zoverre een organische eenheid, dat de meeste draden toch heenleiden naar Sara als centrale figuur. Zij schrijften ontvangt verreweg het grootste aantal brieven. Anderen hebbenhet voortdurend over haar, al zijn er ook briefwisselingen die slechtszijdelings op haar betrekking hebben.
Een helder inzicht in de verhoudingen krijgen we door te zienwie met wie correspondeert. Dan blijkt namelijk dat de 23 briefschrijvers zich vanzelf groeperen in vier kontrasterende leefkringen.
Centraal staat het eigen wereldje van Sara en de haar welgezinden: Blankaart, de weduwe Spilgoed, de familie Willis, StyntjeDoorzigt, de Bruniers, de gebroeders Edeling, de predikantenSmit en Redelyk, Lotje Rien du Tout en Pieternelletje Degelyk.v?Hoewel geen van de genoemden aan Sara geparenteerd is, trektzij hen als het ware naar zich toe door verschillende hunner verwantschapsnamen te geven. In brief 21 heet ze Blankaart 'Papaatjelief', de weduwe Willis haar 'Mama', Willem Willis haar 'Broer'.Verder heeft ze een manie om van Spilgoed te spreken als haar'moederlijke vriendin', terwijl Lotje bedacht wordt met de titelvan 'aangenomen dochter'. Achter dit alles steekt weI meer danhet verlangen naar familiale geborgenheid van de jonge wees dieSara is. Ze wil graag het aanbeden middelpunt zijn. 'Myne grootste, zo niet eenigste behoefte, - bekent ze aan Anna Willis - is liefte hebben, en gelieft te worden!' (br. 5).
Die genegenheid yond zij niet in de kring van de fijne zusjesen broertjes, ofschoon zij, ironisch genoeg, enkel daar nog eennaaste verwant bezat in de persoon van tante Hofland. De fijnenvonnen echter een zelfgen.oegzame clan die niet dan node kontaktonderhoudt met wereldlingen. Zuzanna Hofland begint haar brief(nr. 17) aan Blankaart dan ook met zich voor deze ongewone stap
te excuseren: 'De Apostel zegt: "dat wy allen ommegang metZondaren niet kunnen vermyden".'
Ook de kwasi-filosofische savantes Hartog en Van Kwastamaonderhouden uitsluitend met elkaar correspondentie. De ene briefdie Cornelia Hartog zich verwaardigt aan Blankaart te schrijven(hr. 107) is anoniem en dient om Sara in een kwaad daglicht testellen.
Over het derde Sara vijandige milieu kunnen we kort zijn. Debrieven van de lichtmis R. aan zijn compagnon Jan G. zijn slechtsvoor intern gebruik. Begrijpelijk, want ze gaan uitsluitend overde manier waarop zij Sara in hun macht kunnen krijgen.
Deze afschuwwekkende kringen van kwezels, esprits forts en zedenlozen liggen als concentrische cirkels om de deugdzame, redelijke, vrome wereld van Sara Burgerhart. AIleen op dramatischehoogtepunten - Sara's practical joke met de flensjes bij tanteHofland, R.'s poging haar aan te randen, de filosofische disputenmet Hartog - komen die vijandige milieus in openlijke hotsing metde Sara Burgerhart-wereld. Dat is wat men de formele organisatievan deze briefroman kan noemen.
4
Veel doorzichtiger dan de kompositie lijkt de intrige met de daarin gegeven teneur van Sara Burgerhart. Het verhaal laat zichzonder moeite in een zin samenvatten: jong meisje ontsnapt aankwezelachtige bevoogding, stort zich van de weeromstuit naiefwegin het uitgaande leven hetgeen haar bijna haar virginiteit kost,eer zij tot bezinning gekomen de veilige huwelijkshaven kiest. Hetvoorhericht dikt alles nog wat aan door uitdrukkelijk de pedagogische waarschuwing aan de Nederlandse Juffers als 'het hoofddoel deezer Historie' aan te merken. Kan het banaler?
De vraag blijft, of de roman werkelijk zo simpel en alledaags magheten als Wolff en Deken voorgaven. Wat de auteurs immers beogen is een Catsiaanse maagdenspiegel met Sara als exemplarischeheldin. Onze taak zal echter zijn na te gaan, wat Sara zelf bezielt en wat zij doet om haar ideaal te bereiken.
Ret spanningselement in de Historie van Sara Burgerhart bestaat grotendeels uit de wijze waarop de hoofdfiguur een haar passende echtgenoot krijgt. KOIt na haar vertrek uit het huis van Zuzanna Hofland maakt Sara kennis met de jonge Hendrik Edelingdie aanstonds van haar in vuur en vlam raakt. Aanvankelijk wimpelt het meisje zijn avances af. Bovendien verzet Edelings vader
15
zich tegen een huwelijk, omdat Sara niet tot de lutherse kerk behoort. Tenslotte echter verdwijnen aIle hindernissen en wordt SaraBurgerhart de vrouw van Hendrik Edeling. Zo op het oog hebbenwe dus te maken met een traditioneel min-geval, het verhaal vantwee gelieven die elkaar na alleriei lotswisselingen vinden in eenhappy ending. Verreweg de meeste 17e- en 18e-eeuwse romans vertonen dit stramien,
Dat een roman in principe een liefdesgeschiedenis was, stondvoor de toenmalige kunsttheorie eenvoudig vast. Pierre DanielHuet gaf in 1670 een invloedrijke Traits sur l'origine des Romansin het licht, waarin hij het genre als voIgt omschrijft: 'ce que1'0n appelle proprement Romans sont des fictions d'aventuresamoureuses, ecrites en Prose avec art, pour Ie plaisir & l'instruction des Lecteurs. Je dis ( ... ) d'aventures amoureuses, parce quel'amour doit estre Ie principal sujet du Roman'.61 De Zwitsersetheoloog Gotthard Heidegger ging in zijn Mythoscopia Romantica van 1698 zelfs zover om het woord roman als een omzettingvan amor te beschouwen.62 Heel de 18e eeuw door blijft die nauwe relatie tussen beide begrippen onaangevochten. Volgens hetwoordenboek van Adelung uit 1777 is de roman 'Im engsten Verstande ( ... ) eine wunderbare, oder mit Verwirrungen durchwebteLiebesgeschichte',63 van welke definitie we nog een echo opvangenin Weiland's Nederduitsch Taalkundig Woordenboek uit 1807.Roman heet daar een 'verdicht geschiedverhaal, maar bijzonderlijk zulk een, waarin de liefde de hoofdrol speelt, en haar doel,door eene reeks van allerlei verwarringen henen, zoekt te bereiken'.64
Hoewel de geciteerde begripsbepalingen hun uitgangspunt kennelijk vinden in heroisch-galante of triviale avonturenromans (metinbegrip van de robinsonades), gelden ze toch evengoed voor dezedenkundige briefroman. De bekendste epistolaire romans uit de18e eeuw: Clarissa, Julie, Werther en Les liaisons dangereuseshandelen aIle over een liefdesbetrekking. Die liefde kan puriteinszijn als bij Richardson, gepassioneerd gelijk bij Rousseau, tragischals voor Goethe of cynisch-openhartig zoals bij Laclos, ze vormttelkens de drijvende kracht achter het romangebeuren.
Naarmate de briefroman zich meer in sentimentele richtingontwikkelt, wordt dit erotisch motief voortdurend sterker. Ik herinner aIleen maar aan de romans van Feith. De sentimentele liefdeis een unieke, strikt-persoonlijke, religieus geladen ervaring tussentwee zusterzielen, die zich van alle eeuwigheid af voor elkaar voorbestemd weten.
16
Zelfs een vluchtige kennismaking met de roman Sara Burgerhart volstaat om te zien, da t hier zulke exta tische gevoelens geenkans krijgen. 'Myne liefde is niet romanesq', zegt Hendrik Edelingtegen Sara (br. 139). Hij bedoelt: ze is niet dweperig, onredelijk,waarbij de term romanesk zijn etymologische betekenis van 'romanachtig' nog niet helemaal verloren heeft. 65 Toch lezen we dezeuitspraak van Edeling in een roman die zelf, geheel volgens traditie, in het teken van de liefde staat. Maar het is niet de romaneske liefde van 'dwaze Fransche Romans', waar Sara in brief63 op sneert. Onze roman sanctioneert de liefde aIleen in, zoverrezij tot een passend huwelijk kan leiden. Evenals Richardson presenteren Wolff en Deken een typisch burgerlijke variant op deconventionele amoureuze roman. Hun Historie van Sara Burgerhart vormt een lange lofzang op de zegeningen van het huwelijk,dat het beste in het individu aktiveert en de grondslag legt vooreen solide maatschappij. 'AIle jonge gezonde menschen, die eengoed bestaan hebben, moeten trouwen', decreteren de auteurs bijmonde van de heer Helmers (br. 129). Er worden dan ook heelwat jongelui aan elkaar gekoppeld, waarbij naast genegenheidvooral geld en maatschappelijke positie een beslissende rol spelen.Zo kan de proponent Smit dank zij een erfenis om de hand vanAnna Willis verzoeken, en wordt Letje Brunier door de vrijgevigheid van Helmers in staat gesteld om met Willem Willis te trouwen. Hendrik Edeling maakt het op zijn beurt de domestieken Pieter en Klaartje financieel mogelijk om een huwelijk te sluiten.
Al deze gelukkige verbintenissen vinden plaats binnen de Saravriendelijk gezinde kring, hetgeen nog extra relief krijgt, doordatwe daarbuiten, in de drie aan Sara vijandige wezensvreemde milieus, uitsluitend ongetrouwden aantreffen: de beide losbollen R.en Jan G., de blauwkousen Cornelia Hartog en Wilhelmina vanKwastama en de fijnen. Natuurlijk mag men de regel niet omdraaien: er treden in de roman ook enkele respectabele ongehuwden opzoals Styntje Doorzigt. De hooggeschatte Abraham Blankaart iseveneens nog vrijgezel, maar hij doet aIle moeite om dit gebrekweg te nemen. Eerst vraagt hij de weduwe Spilgoed ten huwelijken naderhand de weduwe Willis. In het geval van Zuzanna Hofland wordt haar bigot gedrag rechtstreeks verklaard uit haar ongetrouwd-zijn. Aldus weerspiegelt zich in deze roman het voor deVerlichting zo kenmerkende wantrouwen tegen het 'onnatuurlijke'en 'ongezellige' (dit is: onmaatschappelijke) van de celibatairestaat.6 6
Tot zover klopt alles perfekt met de algemene tendens waarvanhet voorbericht gewaagt en met het exemplarisch karakter van deroman. Volgens die pedagogie bedreigen het jonge meisje drie gevaren: kwezelarij, mallotige pedanterie en - 'allerdroevigste' rampv"- eerroof. De beste verzekering tegen zulke calamiteiten vindt menin een verstandig huwelijk.
Een vreemde komplikatie brengt nu echter juist de hoofdfiguur. Zeker, in abstracto onderschrijft Sara van harte aIle zegeningen van het echtverbond: 'Daar zyn twee zaken - zegt ze inbrief 96 - waar voor ik eerbied heb, het Huwlyk en den Godsdienst'. Maar in feite demonstreert zij van het begin af een eigenaardige onwilligheid jegens die veilige huwelijkshaven waar haargoede genius, mevrouw Spilgoed, haar telkens weer over aanklampt. Evenzovele keren echter wijst Sara de gedachte aan een huwelijk af. Dat gebeurt zo vaak en met zulke nadruk dat aan koketterie niet te denken val t. Even lijkt het misschien of Sara pourbesoin de la cause spreekt, wanneer zij in brief 40 Willem Willisafwijst met de woorden: 'Ik ken de liefde niet, en heb geen denminsten trek om zulk een.e grillige zaak te leeren kennen, om datik volkomen gelukkig ben in de omstandigheden, waar in ik mybevinde.' Diezelfde argumentatie keert in de loop van de romanherhaaldelijk terug. Ik heb 'geen trouwige natuur over my', zegtSara verontschuldigend tegen Spilgoed (br. 53) en als vriendinAnna Willis haar wil koppelen aan een. advokaat, houdt ze resoluut de boot af: 'Pour moi keen warme Bier, zei de Franschman: Pour moi geen man' (br. 56). Ondanks zware psychischedruk van haar omgeving geeft Sara pas haar jawoord aan Hendrik Edeling, nadat het hachelijk avontuur met haar belager R.haar de ogen geopend heeft voor aIle gevaren die een levenslustigongetrouwd meisje bedreigen. Maar zelfs dan is haar angst voorhet huwelijk niet geweken, getuige het gesprek met de weduweSpilgoed, kort voor Sara's trouwdag. Haar verzuchting: 'Mogt ikonder uw oog den zorglyken Huwlyks-heuvel opwandelen, dan zouik meer moeds hebben!' (br. 159) vormt weI een groat kontrastmet de gretigheid waarmee aIle andere liefdesparen in deze roman hun bruiloft tegemoet zien.
Uiteindelijk wordt Sara een gelukkige echtgenote en moeder, geheel volgens de opzet van de schrijfsters. Maar dat neemt nietweg, dat Burgerharts erotische onaandoenlijkheid om zo te zeggenuit de toon yalta Er is een ware tour de force - een net mislukteaanranding - voor nodig om Saartje alsnog in het rechte huwelijksgareel te brengen.
18
Men kan deze afweerhouding van Sara Burgerhart verklarendoor een buitentekstueel gegeven, namelijk de persoonlijke betrokkenheid van Betje Wolff bij de hoofdfiguur. Als gevolg hiervan isSara Burgerhart als het ware een zelfstandig leven gaan leiden,los van de algemene teneur van de roman waarin zij zo'n centrale rol speelt. Voor wie de brieven van Betje Wolff kent, is geentwijfel mogelijk aan deze identificatie. Een belangrijke getuigenislevert ons haar brief van 19 oktober 1770 aan Maarten Houttuyn,Betje zinspeelt daar nauwelijks verhuld op haar escapade met devaandrig Gargon: 'Ik ken de wereld door den eenigen weg, waardoor zy te kennen is - ondervinding! Met een hart, gescheurd totaan den wortel toe, en wiens wonde na tien jaren treurens nogniet nalaat somtyds eens te bloeden, heb ik de verrukkingen eenerjeugdige liefde betaalt!' Gelukkig, zo beweert ze, 'Ik heb mynehartstocht overleefd. Uwe geheele sex zie ik met de onverschilligheid van eene statige matrone. ( ... ) Vriendschap is sedert mynidole, maar myn vriendschap is zo teder, dat zy niet behoeft tewyken voor de liefde van een Duitscher', En dan met Catsiaansecruheid: 'ik heb vroeg gekoot, maar zo weergaas gekoot, dat ikdagt met Nommer een te hebben het gelag moeten betalen.'68In een waarschijnlijk op 3 juli 1788 te dateren schrijven uit Trevoux aan het echtpaar Van Nissen worden wij zelfs woordelijk herinnerd aan brief 56 van Sara Burgerhart. Betje Wolff vertelt daar,hoe een frans officier haar het hof maakt. Maar, stelt ze Nissengerust, 'pour moi keen warme bier - blyft myn devis.'69
Ret is duidelijk: liefdeshartstocht beschouwt Betje Wolff als ietswaartegen ze zichzelf voortaan wil beschermen. Maar is haar afwcrende houding zeer begrijpelijk, die van Sara Burgerhart wordthet pas, wanneer men er Betje's jeugdervaring in verdiskonteert.
Wat Sara dan wil - ze zegt het herhaaldelijk - is 'een leven,dat vry, vrolyk 7 0 en schoon afloopt' (br. 5); geestelijke onafhankelijkheid, veraangenaamd door lektuur, muziekbeoefening envriendengesprekken. Ret zijn stuk voor stuk genoegens die tanteHofland haar onthield. Al deze intellektuele, artistieke en maatschappelijke geneugten liggen opgesloten in de term geluk, sleutelwoord uit het idioom van de Verlichting. Robert Mauzi heeft ineen omvangrijke monografie de omtrekken geschetst van L'idee dubonheurJ t die, naar het woord van Paul Hazard, in de 18e eeuwde gestalte aanneemt van een 'obsession universelle'. 72 Wijsbegeerte, godsdienst, kunst, buitenleven, vermaken - alles wordt onderzocht op zijn mogelijkheden om hier en nu een tastbaar geluk teverschaffen. Er ontwikkelt zich een ware techniek, ja een esthetiek
19
van het genot dat hoogste doel van menselijk handelen wordt.Voor dit epicuristische geluk nu heeft Sara een passend kader
gevonden in het pension van de weduwe Spilgoed, waarheen zijna haar vertrek uit het huis van kwezeltante Hofland was gevlucht.Men moet weI een overdreven voorstelling hebben van het Hollands-realistische in de roman Sara Burgerhart om niet te zien,dat zowel Spilgoed als haar woning idealisaties zijn, wensdromenvan een verlichte filosofe die hier geborgenheid zoekt voor haargeluk. Heel de tenninologie waarin over huize Spilgoed gesprokenwordt, ligt in de sfeer van de rococo-idyIle, al houdt die idylledan ook burgerlijk-hollandse trekken.
Sara's aandacht wordt het eerst op dit tehuis gevestigd dooreen toevallige ontmoeting met Letje Brunier, een vroegere schooIvriendin, thans pensionaire bij Spilgoed. Letje is vol lof: 'Wyhebben het hier en Prince, charmant!' (br. 2). In brief 9 stelt deeigenares haar muzentempeltje open voor Burgerhart: 'Myn huisis ten uwen dienste; het is vry groot, zeer aangenaam, en heefteen fraai tuintje, met een zomervertrek, daar wy onze kleine Concertjes houden: Want wy beminnen de Muziek, zo aIs ik hoor,dat Uw WeI Ed. ook doet. Wy lezen aIle werken van smaak inverscheiden talen. Ik heb drie bedienden, en poog aIle myne Dames het Ieven aangenaam te maken. Wy leven ook allen vergenoegt.' Indien Sara nog mocht vrezen de dupe te worden vanmooie reclametaal, dan kan zij weldra vaststeIlen, dat zij inderdaadvan de hel beland is in de hemel. Of, zoals Anna Willis het uitdrukt, in 'de Beste Waereld' (br. 16), Ie meilleur des mondespossibles van Leibniz.
Materiele zorgen kennen de bewoonsters niet. Zij hebben aIletijd om zich te wijden aan hun genoegens. Bezoek aan schouwburg, opera, galanteriewinkel, een uitstapje naar een nabijgelegenbuitenplaats maken elke dag tot een feest. Maar liefst zoeken dedames gezelligheid in de huiselijke sfeer: men converseert met dejonge gentlemen die geregeld op visite komen, men musiceert enmen leest. Niet aIleen 'werken van smaak', maar ook serieuzer Iektuur. 'Onze brave Huisvrouw', vertelt Sara, 'heeft een fraaije collectie van Leerredenen: Die van Solicoffer73 en Doddridge74 bevallen my ongemeen. Wy Iezen zelf in den Bybel' (br. 37). In Spilgoed's privevertrek ligt naast de Bijbel Boetius' Vertroosting derWijsbegeerte75 en Pierre du Moulin's Vrede der Ziele. 76 De wellevenskunst die in het huis van Mevrouw Spilgoed gecultiveerdwordt, is een verlicht christendom, even aantrekkelijk als eclectisch. De wijze koning Salomon, de heidense filosoof Epicurus,
20
Pope, Young, Gellert, Doddridge zijn de vereerde penaten van dezehermitage. De sfeer binnen dit huis is echter ten nauwste verbonden aan de persoon van Mevrouw Spilgoed, type van de wijzeleidsvrouw die deugdzaamheid en gemoedsrust uitstraalt, maarzonder het zo dikwijls met deze kwaliteiten gegeven rigorisme. Menbegrijpt dat Sara het hier gevonden geluk niet graag in de waagschaal zet.
Wanneer Sara tenslotte in een huwelijk met Hendrik Edeling toestemt, gebeurt dat aIleen in de stellige verwachting, dat het genoeglijke leven van huize Spilgoed zal worden gecontinueerd, enzelfs nog aan intimiteit zal winnen. In brief 159 vertelt Sara aanhaar beschermengel, hoe zij zich het leven in getrouwde staat voorstelt:
'Wy zullen kleine Concertjes hebben; wy zullen, als 't ons in 'thoofd komt, eens een uurtje omberen; wy zullen zelden uitlopen,zo er niet een heerlyk Muziek, of een schoon Treurspel te horen is. ( ... ) Wy zullen lezen, en onze handwerken benyveren,en de levensdag zal om zyn, eer wy er aan denken. Dan gaanwy, de eene wat vroeger, de andere wat later, weI te vreden,van het Levens-Feest, naar de stille graven, en slapen, tot datde dag der eeuwigheid aanbreekt.'
Hoe verschilt de hier geschetste hartstochtsloze geluksstaat van degriibelende Weltschmerz der sentimentelen! Stellig, de rococo-idylIe loopt een vlotte kans als oppervlakkig escapisme gebrandmerktte worden. Maar Wolff en Deken waren allerminst blind voor ditgevaar. 'Gy moet ook weten, dat gy niet aIleen leeft om u te diverteeren, Deugd is stryd', houdt Anna Willis aan Sara voor (br.16). Wat meer zegt, Sara en haar geestverwanten zijn pas gelukkig,wanneer zij ook anderen gelukkig kunnen maken. Hun sociabiliteit staat lijnrecht tegenover de cultus van het zelfgevoel der sentimentelen. Sara heeft hart voor 'de oude eerlyke meid' Pieternelletje Degelyk. Eenmaal Mevrouw Edeling geworden, neemt zijPieternel in huis, die hier naar eigen zeggen 'een hemel op aarde'vindt. Dat huis staat overigens - belangrijk detail - in de onmiddellijke nabijheid van de woning van Spilgoed. Om die ontvankelijkheid voor een konkreet aards geluk gaat het in de Historie vanSara Burgerhart. De roman eindigt, evenals hij begon, met eenbrief van Abraham Blankaart, aan het slot waarvan deze zijn correspondent ds. Redelyk 'nog lang een hemel op aarde' toewenst.
Naar zijn opzet een. exemplarisch moraliserend verhaal voorjonge meisjes, werd het boek gelukkig veel meer dan date In de figuur van Sara Burgerhart verbeeldde Betje Wolff met hulp van
21
Aagje Deken haar eigen strijd tegen bigotterie, pedantheid en libertinisme. Maar ook haar meer begeerde dan verworven geluk inde beste der werelden. Dat gaf aan Sara's Historie een graad vanauthenticiteit als geen nederlandse roman noog bezeten had. Het bijzondere van Sara Burgerhart ligt daarom niet in de precieze uitbeelding van een feitelijke werkelijkheid maar in de werkelijkheidder verbeelding.
Mijne Heren leden van het Universiteitsbestuur,Het zou mij bijzonder verheugen, indien Nijmegen een centrummocht worden voor de studie van de nederlandse letterkunde vande l8e eeuw.
Dames en Heren leden van de Faculteit der Letteren,Ik hoop op voortzetting van de prettige kontakten die ik met verschillende van U reeds onderhoud.
Hooggeachte Meeuuiesse,Ik prijs mezelf gelukkig al vroeg door U in de nederlandse letterkunde te zijn binnengeleid. Toen ik naderhand Uw medewerkerwerd, hebt U mij in gul vertrouwen aIle ruimte gegeven voor eigenspecialisatie. U begrijpt beter dan wie hoezeer ik vandaag de onvergetelijke Asselbergs mis in onze kring.
Hooggeachte ~eijnen,
Ik heb groot respekt voor de wijze waarop U onder de moeilijksteomstandigheden Uw wetenschappelijke aktiviteit hebt voortgezet.Hoewel ik eer een leerling van Michels dan van U was, heeftdat U nooit verhinderd om mij Uw daadwerkelijke steun te geyen.
Dames en H eren leden van de sectie N ederlands,Ik beveel mij graag zo niet in Uw gebeden dan toch in Uw collegialiteit aan. Professor Hummelen ben ik erkentelijk voor zijn bereidheid om een deel van zijn leeropdracht te delegeren. Een apartwoord van dank wil ik richten tot Karel Reijnders, die er nooitin slaagt zijn warme vriendschap achter zijn relativerende ironicte verbergen.
Dames en Heren Studenten,De neerlandicus-dix-huitiemiste kan zich niet opsluiten binnen zijneigen vakgebied. Kennisneming van andere literaturen, van andere
22
disciplinen is zijn plicht. Maar niemand is er mee gebaat, wanneerwij zo lang discussieren over de zin en het organisatorische kadervan de studie dat wij aan onze eigenlijke opdracht nooit toekomen. Daarom zeg ik met Candide: 'il faut cultiver notre jardin'.
Ik dank U allen voor Uw aandacht.
NOTEN
1. Nr. 255, di. IX.2. Nr. 274 van 11 juni 1734, dl. X.3. Zie over dit genre Herbert Singer, Der galante Roman, Stuttgart
1961. Deze schrijver prefereert de door Giinther Miiller voorgesteldeterm 'hofisch-histcrischer Roman' ter aanduiding van de grote 17eeeuwse hofromans. Het hieruit ontstane type dat in dezeIfde trant liefdesgevallen vertelt, 'ohne sie mit heroischen Abenteuern oder staatspolitischen Vorgangen zu verbinden', noemt Singer galante roman(a.w., p. 9). Hij situeert dit type tussen 1700 en 1720.
4. Le Misantrope verscheen van 19 mei 1711 tot 26 dec. 1712 in 89nrs, te 's-Gravenhage; in het nederlands vertaald door P. Ie CIercqais De Misantrope, of de gestrenge Zedenmeester, Amsterdam 17421745, 3 dIn. waarheen ik steeds verwijs; over de roman ald. I, p. 7-8,424-426; II, p. 458-460. De anti-roman Don Quichote krijgt echteraIle lof! cf. I, p. 423.
5. I, p. 105: 'Gy weet dat het gantsche verschil tusschen eene Historieen een Roman dikwyIs daar in bestaat, dat de eerste waarheden beheIst die niet waarschynIyk zyn, in plaats dat de Iaatste verdichtselsbegrypt die behendigIyk allen schyn van waarheid heeft gegeeven'.
6. In 1732 was te 's-Gravenhage bij Pieter van Thol een nederlandsevertaling uitgekomen, getiteld: De Engelsche Filosoof, of Historie vanden Heer Cleveland, Natuurlyke Zoon van Cromwel.
7. De Romanzieke Juffer, kluchtspel. Te Amsterdam, By Albert Magnus.1685.
8. De Mensch Ontmaskert, 's-Gravenhage 1718, nr. 10, p. 76.9. De N ederlandsche Criticus, Leeuwarden 1750, nr. 15.
10. 'De Romans, die in de voorledene eeuw tot eene eeuwige vergeteIheid gedoemd scheenen, beginnen nu het hoofd weer op te steekennaar maate dat de smaak deezer eeuwe verbastert' (De MisantropeI, p. 7-8).
11. Een het gehele terrein overziende studie die rekening houdt met romantheorie, verteltechniek en lezend publiek moet nog geschrevenworden. Sterk verouderd maar om zijn inhoudsparafrasen nog bruikbaar is J. Prinsen, De roman in de 18e eeuta in West-Europa, Groningen-Den Haag 1925. Cf. voorts de teksten van een in december1968 door het Centre d'Etude et de Recherche Marxistes georgani-
2]
seerd colloque over Roman et Lumieres au XVllle siecle, ed. J. Fabre en R. Pomeau, Paris, Ed. Sociales, 1970.
12. W. H. Staverman, Robinson Crusoe in Nederland. Een bijdrage tot degeschiedenis van den roman in de XVllle eeuta, Groningen 1907.Hierbij valt nog te noemen mijn Imaginaire reisverhalen in Nederlandgedurende de 18e eeuto, Groningen 1969.
13. Jan ten Brink, Dr. Nicolaas Heinsius Junior. Eene studie over denHollandschen schelmenroman der zeventiende eeuta, Rotterdam1885.
14. J. VIes, Le roman picaresque hollandais des XV1Ie et XVllle siecles et ses modeles espagnols et [rancais, La Haye 1926.
15. Jan ten Brink publiceerde nog een feuilleton-achtige 'Proeve van vergelijkende letterkundige geschiedenis': De roman in brieven 17401840, Amsterdam 1889. N ederlandse briefromans v66r Sara Burgerhart verschenen komen niet ter sprake.
16. Enkele belangrijke werken: Ian Watt, The Rise of the Novel. Studies in Defoe, Richardson, and Fielding, 1957 (sinds 1963 alsPeregrine Book); John J. Richetti, Popular Fiction before Richardson.Narrative Patterns 1700-1739, Oxford 1969; Georges May, Le dilemme du roman au XVllle siecle, New Haven-Paris 1963; VivienneMylne, The Eighteenth-Century French Novel. Techniques of Illusion,'2 New York 1970; Eva D. Becker, Der deutsche Roman um 1780,Stuttgart z.j, (1964); Dieter Kimpel, Der Roman der Aufkliirung,Stuttgart 1967. Voor literatuuropgave over de briefroman zie speciaalnoot 41.
17. Nederlandsche Letterkunde - Populaire prozaschrijvers der XVlle enXVllle eeuta, Amsterdam, Frederik Muller & Cie, 1893; verkoopcatalogus, 1091 nrs. met inleiding en (waardevolle) aantekeningen doorF. A. van Scheltema.
18. Nederlandsche Letterkunde - Populaire prozaschrijvers der XVlleen XVllle eeuta - Te koop bij R. W. P. de Vries, Amsterdam 1907;555 nrs.
19. Verzameling F. G. Waller. Catalogus van N ederlandsche en Vlaamsche populaire boeken. Uit de nagelaten gegevens bewerkt door Emma Dronckers, 's-Gravenhage 1936; 1915 nrs.; goed hanteerbaar doorzijn chronologisch register. De collectie-Waller berust thans in de K.B.Den Haag.
20. Amsterdam, Boekhandel en Antiquariaat B. M. Israel. Een aanzienlijkdeel van de hier beschreven boeken behoort tot de particuliere verzameling van de heer Buisman. Het zou een onherstelbaar verlies hetekenen, indien deze unieke collectie uiteen zou vallen of voor onsland verloren gaan.
21. A.w., p. 7 van de Voorreden. Enkele voorheelden van de gewraaktemythe: 'Betje en Aagje planten het nieuwe genre [van Richardson]over op den hodem der N ederlandsche literatuur' (H. C. H. Moquette,Over de romans van Wolff en Deken, beschouuid in verband met deromantische scheppingen van Richardson, Rotterdam 1898, p. 7);'Saartje Burgerhart ( ... ) was, zoals u allen weet, het eerste Nederlandse voorbeeld van een roman in brieven' (A. Romein-Verschoor inBoeket voor Betje en Aagj.e, Amsterdam-Antwerpen 1954, p. 20.
22. Bijv. H. C. M. Ghijsen, Dapper vrouwenleven, Assen 1954, p. 274:
'De kritiek weet nauwelijks wat ermee aan te vangen. Op zichzelfstaat men reeds enigszins onwennig tegenover het begrip: roman. Aisuiting van kunst komt hij nog nauwelijks in aanmerking'.
23. Willem Leevend, dl. V (1785), p. VII.24. Diderot, Oeuvres Esthetiques, ed. P. Verniere, Paris, Garnier, 1965,
p.29.25. Clarissa, 01 de Historie van eene jonge juller. Waarin de Gewigtig
ste Belangen des Gemeenen Leevens Vervat zijn, Harlingen, Folkert vander Plaats, 1752-1755. 8 dIn. Pamela was in 1741-1742 vertaald;Grandison volgde 1756-1757; cf. Buisman, nr. 1949-1960. Stinstra begon aan zijn arbeid, toen hij als predikant op beschuldiging vanvrijzinnigheid was geschorst. Hij kwam door zijn vertaling in correspondentie met Richardson. Zie Chr. Sepp, Johannes Stinstra en zijntijd, 2 dIn., Amsterdam 1866.
26. The Richardson-Stinstra Correspondence and Stinstra's Prelaces to'Clarissa'. Ed. by William C. Slattery, Southern Illinois UniversityPress, Carbondale 1969. De briefwisseling loopt van 14 sept. 1752 tot21 febr. 1756, omvat 21 brieven en berust thans in het Amsterdamse Gemeente-archief (archief-De Clercq, nr. 932 a-l-b).
27. Clarissa, 01 de Historie van eene jonge juller, dl. III, Harlingen 1753,Voorreden van den Vertaaler (ongepagineerd).
28. Cf. Wolfgang Martens, Die Botschajt der T ugend. Die Aujhliirungim Spiegel der deutschen Moralischen Illochenschrilten, Stuttgart1968, p. 513, waar hetzelfde verschijnsel voor Duitsland wordt vastgesteld.
29. (R. M. van Goens), Bedenkingen van den Philosophe sans Fard, overden Staet der Letteren in Nederland, in Nieuwe Bydragen tot Opboutoder Vaderlandsche Letterkunde II, Leyden 1766, p. 486.
30. A.w., p. 484.31. Van Alphen noemt in zijn Theorie der Schoone Kunsten en Weten
schappen I, Utregt 1778, p. 161, Richardson's werken 'een model'van konsekwente karakteruitbeelding; dl. II, Utregt 1780, p. 11, prijsthij de deugdzame Grandison; ibidem p. 44 verdedigt hij de exitusinfelix van Clarissa. In zijn Digtkundige Uerhandelingen van 1782, p.54, wijst hij op het dichterlijk genie van sommige romanschrijvers:'Fenelon's Telemachus verraadt den Digter; zo weI als WielandsAgathon, de Nouvelle Heloise van Rousseau, en Die Leiden des jungenWerthers van Gothe; ook vooral Richardson, dien ik het laatst noem,omdat hij boven allen uitsteekt.'; ald. p. 110 voIgt nog een lofzang opde teergevoeligheid van Richardson en Goethe (in zijn Werther).
32. Het meest waardeerde Feith de sentimentele romans van Goethe(Werther), Rousseau (Julie), en Richardson (Clarissa), zie Brievenover verscheide ondertaerpen I, Amsterdam 1784, p. 61 en cf. ald. p.80; Brieven II, p. 126; III, p. 35, 52, 54, 104, 139, 141; IV, p.9-10, 12, 39, 47-51; VI, p. 198
33. Hierover J. Hartog, Uit het leven van een tijdschrilt, in De Gids,jrg. 41 (1877), 2e st., p. 444-506; 3e st., p. 64-124; 287-327; behandelt de evolutie van dit vaak van naam veranderende periodiek tot1790.
34. Zie jrg. I (1761), Ie st., p. 380-381, over De MiddelburgscheAvanturier, Amsterdam 1760 (Buisman, nr. 71): 'Deze Roman is
25
van den gewonen Hollandschen aert zo als ze heden meest voorkomen,en dan nog van 't slegtste zoort; zonder vinding, zonder geestigheid,bestaende uit ene reeks van onkuische bedryven, op de lompste wyzevoorgesteld'. Het gros der nederlandse avonturenromans mag misschieninderdaad onder de 'prulschriften' gerekend worden, maar de recenteheruitgave door Marius J. Dekker van een fascinerend boek als Deongelukkige levensbeschryving van een Amsterdammer, Amsterdam1775 (Buisman, nr. 1420), bij H. J. Paris te Amsterdam in 1965,maant tot voorzichtigheid.
35. Nieuwe Vaderl. Letteroejeningen II, Ie st. (1769), p. 84.36. W. H. Staverman, Robinson Crusoe in Nederland, p. 3 en 109.37. Gevallen Vl1J'l den Oude en ]ongen Robinson, Amsterdam 1753, Voor
reden, p.V.38. Zie J. Reijers, W. E. de Perponcher, Zutphen (1942), p. 143-156.39. Volgens Van der Aa, Biogr. Woordenboek XX (1877), p. 114-115,
werd zij tussen 1710 en 1720 geboren. Het oudste werk, van haar bekend, is het heldendicht Willem de Vierde, Leiden 1756, maar in diestad staat zij niet in de in aanmerking komende registers vermeld(brief GA Leiden van 6-1-1971). Misschien is zij identiek met de weduwe van de kapitein De Cambon, die met haar zwager (?) J. J. deCambon, officier ten dienste dezer lande, op 12 december 1789 in de'West-Molenstraat en Vissersdijkbuurt' te 's-Gravenhage kamers betrok bij juffrouw Zegelaar. Eerder was aldaar in de Nieuwe Kerk begraven kapitein Jaques Louis Dericateau Boncam de Cambon, oud 70jaren (brief GA Den Haag van 18-12-1970).Hedend. Vaderl. Letteroef. I, l e st. (1772), p. 404, wordt van haareen (oorspr.?) avonturenroman besproken: Valerius, of de Edelmoedige Behoejtige, 's-Gravenhage, bij J. Du Mee, 1772 (Buisman, nr.329). Algem. Vaderl. Letteroef. IV, Ie st. (1782) p. 557-558, bevateen lovende recensie van De kleine Grandison, of de gehoorzame Zoon,in eene reeks van brieven en saamenspraaken, 2 dIn., 's-Gravenhage, byH. van Drecht, 1782 (niet in Buisman maar aanw. UB A'dam, sign.1045 H 15; Waller, nr. 368, kent een tweede druk van 1798).
40. Zie Frank Gees Black, T he Epistolary Novel in the Late EighteenthCentury. A descriptive and bibliographical study, University of Oregon1940, nr. 407: Young Grandison: A Series of Letters from YoungPersons to their Friends, 2 vols. 1788; 2e dr. 1790; a.w., p. 69,noemt Letters and Conversations between several Young Ladies vancirca 1790 als vertaling van haar roman De jonge Klarissa waarovermij verder niets bekend is; voorts Clementina Bedford. In Lettersand Narrative, 1796, naar De Cambon's gelijknamige roman uit 1791(Buisman, nr. 328). Nader onderzoek naar deze romans is gewenst.
41. Wolff en Deken zelf publiceerden in 1782, eveneens bij Izaak vanCleef, Adele en Theodoor, of Brieven over de Opuoeding door Meurouta de Gravin De Genlis. Uit het Fransch vertaald; volgens deAlgem. Vaderl. Letteroe]. V, Le st. (1783), p. 91, 'een zeer weI uitgevoerden Roman'. Van de zeer uitgebreide literatuur over de briefroman noem ik slechts: G. F. Singer, The Epistolary Novel, NewYork 1963; Charles E. Kany, The Beginnings of the Epistolary Novelin France, Italy and Spain, Berkeley 1937 (University of CaliforniaPublications in Modern Philology, vol. XXI, p. 1-158); Frank Gees
Black, T he Epistolary Novel in the late Eighteenth Century, Eugene,Oregon, 1940; A. D. McKillop, Epistolary Technique in Richardson'sNovels (Rice Institute Pamphlet XXXVIII, 1951, p. 36-54); H. R.Picard, Der Stellung des Autors im Brie/roman des 18. jahrhunderts,Diss. Heidelberg 1959; K. R. Mandelkow, Der deutsche Brie/roman.Zum Problem der Polyperspektiue im Epischen (Neophilologus 44,1960, p. 200-208); E. Th. Voss, Erziihlprobleme des Brie/romans,Bonn 1960; D. Kimpel, Entstehung und Formen des Brie/romans inDeutschland, Diss. Wien 1962; N. Wiirzbach, Die Struktur des Brie/romans und seine Entstehung in England, Diss. Miinchen 1964; Robert Adams Day, T old in Letters. Epistolary Fiction be/ore Richardson, Ann Arbor 1966; Francois Jost, L'evolution d'un genre; le romanepistolaire dans les lettres occidentales, in Essais de litteraturecomparee II. Europaeana, Le serie, Fribourg 1968, p. 89-180; 380402; Wilhelm Vosskamp, Dialogische Uergegentoiirtigung beimSchreiben und Lesen. Zur Poetik des Brie/romans im 18. jahrhundert,in DVjs 45 (1971), p. 80-116.
42. Algem. Uaderl. Letteroe], V. l e st. (1783), p. 225-226.43. A.w., p. VII.44. M. Nijhoff, Aagje Ammers en Top Deken, De Gids, jrg. 1927; her
drukt in Uerzameld Werk II, 's-Gravenhage 1961, p. 559.45. Zie H. Dieckmann's inleiding op Diderot, Contes'2, University of Lon
don Press, 1967, p. 20 en cf. hierv66r, p. 4.46. Cf. H. Volkmann, Der deutsche Romantitel (1470-1770), in Archiv
fur Geschichte des Buchwesens VIII (1967), p. 1145-1320.47. A.w., p. V.48. A.w., p. XII.49. Rhijnvis Feith, julia, Leijden 1783, p. 5.50. Francois Jost, L'evolution d'un genre, p. 96 Cf. ook P. Stewart,
Imitation and illusion in the French memoir-novel, 1700-1750. Theart 0/ make-believe. New Haven 1969 (Yale Romanic Studies, secondseries, nr. 20).
51. Cf. Eva D. Becker, Der deutsche Roman um 1780, p. 6.52. Clarissa, Preface (Shakespeare Head Edition, Oxford 1930) p. xiv.53. Charles Grandison, Preface (Shakespeare Head Edition, Oxford 1931)
p. ix.54. Cf. N. Wiirzbach, Die Struktur des Brie/romans, hfdst. I.55. 'Mrs Jervis and I are just in bed, and the door unlocked; if my
master should come - Ods-bobs! I hear him just coming in at thedoor. You see I write in the present tense, as Parson William says.Well, he is in bed between us' (Letter 6). Cf. Ian Watt, The Rise0/ the Novel, p. 26.
56. Op dit 'toneelachtige' aspect wees eerder C. F. P. Stutterheim inzijn recensie van Lotje Roulin, in Museum, jrg. 60 (1955), p. 41-42.Uitvoeriger N. Wiirzbach, Die Struktur des Briejromans, hfdst. 11III.
57. Cf. Frank Gees Black, The Epistolary Novel, p. 51.58. Buiten de drie genoemde nog het levensverhaal van wed. Spilgoed
in br. 44 en dat van Styntje Doorzigt in br. 133.59. Zie Francois J ost, L' evolution d'un genre, p. 136.60. N a veel tegenstribbelen sluit ook de oude Jan Edeling zich bij de
Sara welgezinden aan door haar als schoondochter te accepteren.61. Pierre Daniel Huet, Traite de l'origine des romans, Faksimiledruck
nach der Erstausgabe, ed. Hans Hinterhauser, Stuttgart 1966 (Sammlung Metzler, nr. 54), p. 4-5. Oudste nederI. vert. onder de titelVerhandeling van den oorsprong der romans, Amsterdam 1679; eentweede vertaling Alkmaar 1715.
62. Gotthard Heidegger, Mythoscopia Romantica: oder Discours von denso benannten Romans, Ziirich 1698, p. 59.
63. Versuch eines vollstiindigen grammatisch-kritischen Illiirterbuches derhochdeutschen Mundart, Bd. III, 1777, Sp. 1475.
64. P. Weiland, N ederduitsch T aalkundig Woordenboek, Amsteldam 1807,sub voce roman.
65. Cf. H. J. Vieu-Kuik, Het gebruik van [ranse taoorden door Wolff enDeken II, Arnhem z. j., p. 13-14.
66. Afkeer van gedwongen celibaat voert de boventoon in de zogenaamde kloostervertellingen (bijv. E. M. Post's verhaal Het Klooster uithaar bundel Voor Eenzaamen, Amsterdam 1789). Telkens weer vindenwe de gedachte uitgedrukt, dat men de natuurlijke aantrekkingskrachttussen man en vrouw niet mag onderdrukken. Zoiets strijdt ook metGods wil:
'Hy heeft de vrouw bestemt tot moederlyke pligten,En niet om, zinneloos, Zyn schikkingen ter smaad,Te kwynen in een eel, in een' onvruchtbren staat;Dit kan de pligt niet zyn door Hem haar aanbevolen.'
(Jan Nomsz, Cora, of de Peruanen, Amsteldam 1784, p. 53). In ditlicht moet men ook de harem-passages en de rol van de eunuchen inde Lettres persones begrijpen, cf. Pauline Kra, Religion in Montesquieu's Lettres persanes, Geneve 1970, p. 189 vv.
67. Voorrede, p. VIII.68. J. Dyserinck, Brieven van Betje W'olff en Aagtje Deken, 's-Graven
hage 1904, p. 40-41.69. Dyserinck, br. CXXV, p. 286. De brief berust thans in de Provinciale
Bibliotheek van Friesland te Leeuwarden (legaat-Halbertsma, Hs.146, nr. 6). Dyserinck kon de bewuste passage niet helemaal ontcijfereno Brief CXXV vormt bovendien een geheel met wat Dyserinck alsnr. CXXVI afdrukt.
70. Vrolijk heeft hier een ethisch-religeuze waarde, waarvoor Sara zichin br. 10 beroept op het bijbelse woord van Salomon in Prediker3:12-13 en 5:17. Zie mijn Karakteruitbeelding in de roman SARABURGERHART, in De Nieuwe T aalgids, jrg. 64 (1971), p. 199.
71. Robert Mauzi, L'idee du bonheur dans la litterature et la pensee[rancaises au XVllle siecle", Paris 1969.
72. Paul Hazard, La pensee europeenne au XVlllieme siecle, Paris 1963,p.453.
73. Bedoeld is weI de bekende zwitserse predikant Georg-Joachim Zollikofer (1730-1788). Pieter Meyer te Amsterdam gaf in 9 dIn. zijnvertaalde Leerredenen uit. L. Knappert verwijst in de Aanteekeningen bij zijn uitgave van Sara Burgerhart (Wereldbibliotheek Amsterdam, 8e druk 1930, p. 474) naar een verder niet te identificeren engelse predikant James Solicoffer.
74. Philip Doddridge (1702-1751), engels prediker en theoloog, die om
zijn tolerante houding door de strenge gereformeerden in ons landvoor een ketter gehouden werd. Zijn preken en kerkliederen onderscheiden zich door eenvoud en gemoedswarmte meer dan door dogmatische precisie. Bekendste werk: On the Rise and Progress ofReligion in the Soul (1745). In nederl. vertaling verschenen ondermeer: Oorsprong en voortgang van waare Godsdienstigheid, Amsterdam 1755; Huisuitlegger des N. Testaments, Amsterdam 1765, 6 dIn.;Predikatien, Haarlem 1758.
75. A. Boethius, Vertroosting der Wysgeerte / vertaald door M. Gargon,tweede druk, Amsterdam bij P. Schouten, 1722. De vertaler, ds.Matheus Gargon (1661-1728), stond sedert 1707 als predikant teVlissingen.
76. Pierre du Moulin (II), 1601-1684, frans predikant en theoloog. Innederl. vertaling verscheen onder meer van hem Vrede der Ziele,Amsterdam bij J. Covens, 1755, naar: Treatise of pace and contentment of mind van 1657. Zie over hem Dictionnaire de Biographie[rancaise, fasc. LXVII, Paris 1968, p. 255-256.