18533 07
Wet milieubeheer
oprichtingsvergunning
ProRail B.V. Regio Randstad Zuid
Leiden, Stationsplein 1
spoorwegemplacement
Verleend door het dagelijks bestuur van de Milieudienst West-Holland
ProRail B.V. Regio Randstad Zuid
Leiden, Stationsplein 1
2
Milieuvergunning
Inhoud
1. Begrippen en afkortingen ............................................................................................................................... 3
2. Overwegingen .................................................................................................................................................. 5
2.1. Milieudienst West-Holland ..................................................................................................................... 5 2.2. De aanvraag ............................................................................................................................................... 5 2.3. Beoordeling aanvraag .............................................................................................................................. 6 2.4. Omschrijving van de inrichting .............................................................................................................. 6 2.5. Vergunningsituatie ................................................................................................................................... 7 2.6. De procedure ............................................................................................................................................. 7 2.7. De adviseurs .............................................................................................................................................. 7 2.8. Coördinatie met de Wvo .......................................................................................................................... 7 2.9. Overige regelgeving ................................................................................................................................. 7 2.10. Coördinatie met de Ww ......................................................................................................................... 8 2.11. Ongewoon voorval ................................................................................................................................. 8 2.12. Toelichting op de voorschriften ........................................................................................................... 8 2.13. Rechtsbescherming: zienswijzen en beroep ..................................................................................... 14 2.14. Wijziging ten opzichte van de ontwerpvergunning ......................................................................... 18 2.15. Conclusie ............................................................................................................................................... 18 2.16. Besluit .................................................................................................................................................... 18
3. Voorschriften milieuvergunning .................................................................................................................. 19
3.1. Geluid en trilling ..................................................................................................................................... 19 3.2. Afvalstoffen ............................................................................................................................................. 20 3.3. Bodem ...................................................................................................................................................... 21 3.4. Lucht ......................................................................................................................................................... 21 3.5. Wisselverwarmingsinstallaties op aardgas .......................................................................................... 21 3.6. Veiligheid ................................................................................................................................................ 21 3.7. Verruimde reikwijdte Wm .................................................................................................................... 22 3.8. Diversen ................................................................................................................................................... 22
ProRail B.V. Regio Randstad Zuid
Leiden, Stationsplein 1
3
1. Begrippen en afkortingen
A1 , A2 en A3 :
resp. de streefwaarde voor de trillingsterkte Vmax,
de maximale waarde voor de trillingssterkte Vmax en
de streefwaarde voor de trillingssterkte Vper;
Afgewerkte olie:
afgewerkte smeer- en systeemolie zoals omschreven in de Europese
afvalstoffenlijst (Eural) (Staatscourant 28 maart 2002, nummer 62);
Afvalwater: Bedrijfsafvalwater, met uitzondering van huishoudelijk afvalwater
en hemelwater;
AMvB: Algemene Maatregel van Bestuur;
Awb: Algemene wet bestuursrecht;
BAT: Best Available Technics (de beste beschikbare technieken);
Bedrijfsafvalstoffen:
afvalstoffen, niet zijnde huishoudelijke afvalstoffen, afvalwater,
autowrakken of gevaarlijke afvalstoffen;
Bedrijfs-KGA:
klein gevaarlijk afval van bedrijven, in kleine partijen (minder dan
50 kg), dat tegen betaling bij het KCA-depot kan worden ingeleverd;
Bgh: Besluit geluidhinder;
Bgs: Besluit geluidhinder spoorwegen;
Bodem:
grond en/of grondwater;
BSB:
Besluit verplicht bodemonderzoek bedrijfsterreinen;
EN: Europese Norm;
EnergieNed:
Vereniging van Energiedistributiebedrijven in Nederland;
Etmaalwaarde Letmaal: het hoogste van de volgende drie niveaus:
- Ldag (= LAr,LT); dag: 07.00-19.00 uur
- Lavond (=LAr,LT) + 5 dB; avond: 19.00-23.00 uur
- Lnacht (=LAr,LT) + 10 dB; nacht: 23.00-07.00 uur;
Equivalente geluidniveau (LAeq):
het energetisch gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter
plaatse in de loop van een bepaalde periode optredende geluid,
vastgesteld overeenkomstig de “Handleiding meten en rekenen
industrielawaai” van 1999;
Geluidgebeurtenis:
waarneembare verhoging van het equivalente geluidniveau
gedurende een beperkte tijd, hooguit enkele minuten, maar meestal
(veel) korter. Een geluidgebeurtenis wordt veroorzaakt door
bijvoorbeeld een passage van een trein, het (ont-)koppelen van
materieel, remmen;
Geluidgevoelige bestemmingen:
woningen, alsmede andere geluidsgevoelige gebouwen of
geluidsgevoelige terreinen als bedoeld in artikel 1 van de Wet
geluidhinder, met uitzondering van de dienst- of bedrijfswoning
behorende bij de inrichting;
ProRail B.V. Regio Randstad Zuid
Leiden, Stationsplein 1
4
Geluidgevoelige ruimte van een
woning:
een ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-,
woon- of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is be-
stemd;
Geluidniveau: het niveau van het ter plaatse optredende geluid, uitgedrukt in
dB(A), overeenkomstig de door de Internationale Elektrotechnische
Commissie (IEC) opgestelde regels, zoals neergelegd in de IEC-
publicatie nr. 651, uitgave 1979;
Geurmeting:
één geurmeting bestaat uit het aanbieden van (minstens) twee
aanbiedingsreeksen aan alle leden van een panel;
Gevaarlijke afvalstoffen:
afvalstoffen die op grond van de Europese afvalstoffenlijst (Eural)
(Staatscourant 28 maart 2002, nummer 62) als gevaarlijke
afvalstoffen moeten worden aangemerkt;
Gevaarlijke stoffen: stoffen die in de PGS 15 als gevaarlijk worden aangeduid;
Infomil: Informatiecentrum milieuvergunningen
Postbus 30732, 2500 GS Den Haag
Helpdesk: (070) 361 05 75
Fax: (070) 363 33 33
website: http://www.infomil.nl;
Inrichting:
elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij
bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere
begrenzing pleegt te worden verricht;
Ivb: Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;
Langtijdgemiddeld
beoordelingsniveau (LAr,LT):
gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse
optredende geluid, gemeten in de loop van een bepaalde periode en
vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de ‘Handleiding meten en
rekenen industrielawaai’, uitgave 1999;
Lnight :
het equivalente geluidsniveau over de nachtperiode (van 23.00 tot
07.00 uur);
Milieudienst:
het dagelijks bestuur van de Milieudienst West-Holland.
Postadres: Postbus 159, 2300 AD Leiden
Bezoekadres: Schipholweg 128 te Leiden. tel. (071) 408 36 00,
telefax (071) 408 36 01; website: http://www.mdwh.nl;
Milieuvergunning:
vergunning in het kader van de Wet milieubeheer;
NEN:
Nederlandse Norm, een door het Nederlands Normalisatie Instituut
(NNI) uitgegeven norm;
Panel: een panel is een groep personen, gekwalificeerd voor het doen van
geurmetingen;
Piekniveau (LAmax):
maximaal geluidniveau gemeten in de meterstand ‘F’ of ‘fast’ en
vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de ‘Handleiding meten en
rekenen industrielawaai’, uitgave 1999;
Stankgevoelige objecten:
woningen, ziekenhuizen, campings e.d., zoals omschreven in de nota
stankbeleid van het Ministerie van VROM, 1992; alsook
kantoorgebouwen;
ProRail B.V. Regio Randstad Zuid
Leiden, Stationsplein 1
5
VNG:
Vereniging van Nederlandse Gemeenten
Postbus 30435, 2500 GK Den Haag
tel. 070 373 83 93; fax 070 363 56 82;website: www.vng.nl;
Vmax (trillingsgrootheid): grootste waarde van veff,max in de beschouwde ruimte;
Vper (trillingsgrootheid): trillingssterkte over de beoordelingsperiode behorende bij de ruimte,
bepaald op basis van de kwadratisch gemiddelde effectieve waarde
van de maxima veff,max,30,i;
v(t) (trillingsgrootheid): momentane waarde van de gewogen trillingsgrootheid;
veff(t) (trillingsgrootheid): voortschrijdende effectieve waarde van de gewogen momentane
trillingsgrootheid;
veff,max (trillingsgrootheid): de grootste waarde van veff(t) over de meetduur;
veff,max,30,i (trillingsgrootheid): de grootste waarde van veff(t) in een tijdsinterval van 30 seconden;
Wbb:
Wet bodembescherming;
Wm: Wet milieubeheer;
Ww: Woningwet;
Woning:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat voor bewoning
wordt gebruikt of daartoe is bestemd, met uitzondering van een
dienst- of bedrijfswoning.
Voor zover een NEN, EN of NEN-EN, waarnaar in een voorschrift of in de begrippenlijst verwezen
wordt, betrekking heeft op de uitvoering van constructies, toestellen en apparaten, wordt bedoeld de
vóór de datum, waarop de onderwerpelijke milieuvergunning is verleend, laatst uitgegeven norm met
de daarop tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen of - voor zover het op voornoemde
datum reeds bestaande constructies, toestellen en apparaten betreft - de norm die bij de aanleg
respectievelijk installatie van die constructies, toestellen en apparaten is toegepast, tenzij in het
voorschrift anders is bepaald.
2. Overwegingen
2.1. Milieudienst West-Holland De Milieudienst West-Holland voert de milieutaken uit voor de gemeente Leiden. De taken en
bevoegdheden van de Milieudienst zijn voor zover van toepassing vastgelegd in de Regeling
Milieudienst West-Holland. Deze regeling is op te vragen bij de Milieudienst.
2.2. De aanvraag Op 21 maart 2007 hebben wij een aanvraag ingevolge de Wm ontvangen van ProRail B.V. Regio
Randstad Zuid, hierna ProRail te noemen, voor het spoorwegemplacement te Leiden. Het betreft een
aanvraag voor een oprichtingsvergunning in het kader van de Wm.
De inrichting is gelegen ter hoogte van Stationsplein 1 te Leiden, kadastraal bekend gemeente
Leiden, secties, nummers: K, 5366; L, 1920, 1921, 2038, 2042, 2087, 2231, 2233 t/m 2237 en 2239
t/m 2248; M, 8420; P, 2961 gedeeltelijk, 3176, 3259 en 3260; R, 1538, 1540 en 1563; S, 417 en 418
en X 4017 gedeeltelijk.
ProRail B.V. Regio Randstad Zuid
Leiden, Stationsplein 1
6
De inrichting valt onder de Wm en wel onder de omschrijving van categorie 14.1.a van bijlage I
behorende bij het Ivb.
Op de inrichting is de IPPC-richtlijn (96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake
geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) niet van toepassing.
Gelet op de werkzaamheden in de inrichting is er geen AMvB als bedoeld in artikel 8.40 Wm van
toepassing.
2.3. Beoordeling aanvraag De aanvraag bestaat uit het door de Milieudienst gebruikte formulier, een overzicht van de kadastrale
nummers, een toelichting op de inrichting, een overzicht van de wisselverwarmingen, een overzicht
van de gebruikte verlichtingsterkte van de sporen en een toelichting op de activiteiten van de Stichting
Bodemsanering NS-Percelen (SNBS) betreffende de bodem. Een akoestisch onderzoek met
rapportnummer FB 17634-1 van 1 maart 2007, inclusief een nadere uitleg daarvan, is als Bijlage 1 bij
de aanvraag gevoegd, maar maakt daar geen onderdeel van uit. Bij deze gebundelde aanvraag zijn nog
vijf tekeningen gevoegd. Aan de hand van deze stukken kan in voldoende mate worden beoordeeld of
de gevraagde beschikking kan worden afgegeven. De aanvraag is dan ook ontvankelijk verklaard en in
behandeling genomen.
2.4. Omschrijving van de inrichting De inrichting waarvoor de vergunning is aangevraagd betreft het spoorwegemplacement te Leiden, met
als aard: het overstaan, opstellen, samenstellen en rangeren van treinmaterieel, het inwendig
schoonmaken van treinstellen, het doen van kleine herstellingen en het verwarmen van de
spoorwissels. Verder ‘het emplacement’ te noemen.
Het emplacement ligt in het baanvak Den Haag – Amsterdam en strekt zich uit van de Morsweg ter
hoogte van de Stuwstraat tot het Tennispark Haarlemmerweg ter hoogte van de Broekweg. Het
emplacement is ongeveer 2,5 kilometer lang en de grootste breedte bedraagt ongeveer 80 meter. De
begrenzing van de inrichting is duidelijk op te maken uit de bij de aanvraag behorende tekeningen.
De akoestisch relevante activiteiten vinden plaats rond het station en op het zuidwestelijke gedeelte van
het emplacement. Op het noordoostelijke deel van het emplacement vinden geen akoestisch relevante
activiteiten plaats.
Langs de akoestisch relevante delen van het emplacement liggen geluidgevoelige bestemmingen binnen
de akoestische invloedsfeer van de inrichting. Aan de zuidwestkant van de inrichting liggen in de
Transvaalbuurt/Lage Mors op korte afstand enkele woningen van derden. De afstand van de inrichting
tot de dichtstbijzijnde woning is in dit geval ongeveer 15 meter. Aan de noordoostkant ligt aan de
Albinusdreef op circa tien meter afstand van de inrichting een woon/kantoorgebouw en wordt er een
regionale opleidingsschool gerealiseerd. Op het emplacement zijn naast een aantal opstelsporen
voornamelijk sporen voor het doorgaande treinverkeer te vinden.
Het doorgaand treinverkeer valt buiten de activiteiten van deze inrichting en is dan ook niet in de
aanvraag of (ontwerp)vergunning opgenomen. De optredende geluidbelasting van de doorgaande treinen
moet namelijk worden beoordeeld aan de hand van het Bgh. Als doorgaand treinverkeer zijn in ieder
geval de treinen aan te merken die rijden onder een treinnummer en in een dienstregeling zijn
opgenomen. Ook valt het rijden naar het opstelpunt van de trein in afwachting van andere activiteiten en
het oprijden naar het punt van vertrek om weer aan de dienstregeling deel te nemen onder doorgaand
treinverkeer. Zie hiervoor ook onderdeel 2.12.1.
Op het emplacement vinden hoofdzakelijk de volgende activiteiten plaats: het verplaatsen van treinen,
het tijdelijk parkeren of in overstand opstellen, het samenstellen van treinen, het intern reinigen en het
verrichten van kleine noodreparaties. Voor deze vergunning is verder het toepassen van
wisselverwarming nog relevant.
De gegevens met betrekking tot de door de diverse activiteiten veroorzaakte geluidbelasting zijn
opgenomen in het akoestisch onderzoeksrapport dat als Bijlage 1 bij de aanvraag is gevoegd. Dit rapport
ProRail B.V. Regio Randstad Zuid
Leiden, Stationsplein 1
7
maakt geen onderdeel uit van de vergunning daar dit anders tot een te rigide vergunning zou leiden.
Hierdoor kan enigszins met activiteiten worden geschoven mits aan de geluidnormen wordt voldaan. In
feite wordt geluidruimte aangevraagd voor bepaalde activiteiten.
Het station en de daarbij behorende gebouwen en installaties maken geen deel uit van de inrichting en
zijn dan ook niet in de aanvraag of (ontwerp)vergunning opgenomen.
2.5. Vergunningsituatie Sinds ongeveer 140 jaar is op deze locatie sprake van een spoorwegemplacement. Bij het in werking
treden van de Wm op 1 maart 1993 en het bijbehorende Ivb worden spoorwegemplacementen expliciet
in categorie 14 genoemd (in het onderhavige geval categorie 14.1, onder a, van bijlage I). Daarmee valt
de inrichting, evenals een honderdtal andere emplacementen in ons land, onder de werkingsfeer van de
Wm. Tot het moment dat deze vergunning formele rechtskracht heeft, is de inrichting in werking zonder
milieuvergunning.
2.6. De procedure In de Wm is bepaald dat bij de totstandkoming van de beschikking op de vergunningaanvraag afdeling
3.4 van de Awb (de uniforme openbare voorbereidingsprocedure) van toepassing is. Deze procedure
bevat bepalingen over onder meer het bekend maken van het ontwerp van de vergunning, het ter
inzage leggen en inzien van stukken, het naar voren brengen van zienswijzen en de beslistermijn. Op
de te volgen procedure is ook hoofdstuk 13 Wm van toepassing. Een dergelijke procedure neemt
maximaal zes maanden in beslag. Binnen ongeveer drie maanden na binnenkomst van de aanvraag
wordt de ontwerpvergunning bekend gemaakt. Deze ligt gedurende zes weken ter inzage. Daarna
wordt een definitieve vergunning afgegeven. Indien geen zienswijzen zijn ingediend wordt de
definitieve vergunning binnen vier weken na afloop van de inzagetermijn, afgegeven. De in 2000
ingediende aanvraag voor een milieuvergunning is met het indienen van de nieuwe aanvraag door
ProRail ingetrokken.
2.7. De adviseurs Op grond van artikel 8.7 lid 1 Wm is de VROM-Inspectie regio Zuid-West (VIZW) te Rotterdam in de
gelegenheid gesteld om advies uit te brengen.
Op grond van het bepaalde in artikel 8.7 Wm juncto artikel 7.1 lid 2 sub a van het Ivb is de gemeente
Oegstgeest als betrokken bestuursorgaan in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen. De inrichting is
namelijk gelegen binnen 200 meter van de grens met die gemeente.
2.8. Coördinatie met de Wvo Vanuit de inrichting wordt geen ander afvalwater dan regenwater op de openbare riolering geloosd. De
coördinatieplicht uit de Wvo is hierop niet van toepassing.
2.9. Overige regelgeving Op de inrichting is naast de Wm nog andere (milieu-)regelgeving van toepassing. Het betreft (niet
limitatief):
- Warenwetbesluit drukapparatuur;
- Besluit verplicht bodemonderzoek bedrijfsterreinen;
- Handleiding meten en rekenen industrielawaai (1999);
- Geluidsnota Leiden van 28 juni 2005;
- Wet geluidhinder;
- Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;
- Circulaire "Geluidhinder veroorzaakt door emplacementen”, Ministerie van VROM (13
januari 1998);
- Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (oktober 1998);
- Circulaire Beoordelingswijze piekgeluiden voor spoorwegemplacementen (19 december
2003);
- Wet bodembescherming.
ProRail B.V. Regio Randstad Zuid
Leiden, Stationsplein 1
8
2.10. Coördinatie met de Ww In de Wm en de Ww zijn bepalingen opgenomen die de afstemming tussen de milieuvergunning en de
bouwvergunning regelen. In deze vergunningprocedure zijn de coördinatiebepalingen niet van
toepassing omdat er geen sprake is van bouwen in de zin van de Woningwet.
2.11. Ongewoon voorval Op grond van de artikelen 17.1 en 17.2 Wm moet de vergunninghouder een ongewoon voorval,
waardoor nadelige gevolgen voor het milieu zijn ontstaan of dreigen te ontstaan, aan de Milieudienst
melden. Ook moet de vergunninghouder onmiddellijk maatregelen nemen, welke redelijkerwijs van
hem kunnen worden verlangd, om de gevolgen van die gebeurtenis te voorkomen of, voor zover die
gevolgen niet kunnen worden voorkomen, zoveel mogelijk te beperken en ongedaan te maken.
2.12. Toelichting op de voorschriften
2.12.1. Geluid en trilling
2.12.1.1. Algemeen
De vergunningverlening ten aanzien van spoorwegemplacementen is in zijn algemeenheid
problematisch. Omdat de problematiek op akoestisch gebied en ook op het gebied van externe
veiligheid landelijk speelt, is gekozen voor een duurzame integrale aanpak waarmee het opnemen
van financieel onverantwoorde ad hoc maatregelen wordt vermeden. Deze strategie lijkt ons in
het belang van de omgeving van het emplacement en de aanvrager zelf. De duurzame integrale
aanpak bestaat grotendeels uit gericht onderzoek en de implementatie van de onderzoek-
resultaten. Met een dergelijke gerichte aanpak is nu al een grote milieuwinst behaald.
2.12.1.2. Bgh versus vergunningplicht
Het geluid van het doorgaande treinverkeer wordt beoordeeld aan de hand van het Bgh en valt
dus buiten deze vergunning in het kader van de Wm.
Het is bij de vergunningverlening van belang duidelijkheid te hebben over welke treinbewegingen
wel onder de vergunningplicht vallen en welke onder de werking van het Bgh vallen. Dat dit niet
altijd eenduidig is, blijkt uit de hierover ontstane jurisprudentie. De jurisprudentie geeft aan dat
een treinbeweging onder het Bgs (nu dus Bgh) valt zodra een trein in de dienstregeling is
opgenomen. Hiervan is sprake als:
- een trein onder nummer rijdt (ABRS 23 mei 2000, E0397.0598;
- de kenmerkende verlichting wordt gevoerd (bij één frontlicht is sprake van een
rangeerbeweging, bij drie frontlichten valt de trein onder de dienstregeling) (ABRS 28
januari 2004, 200300939/1, Sas van Gent (thans Terneuzen));
- een locomotief of treinstel moet kopmaken aan de andere zijde van de trein om de rit in de
dienstregeling te kunnen voortzetten (ABRS 27 februari 1998, E03.97.0643, Groningen;
ABRS 9 juni 2004, 200401619/1, Leiden).
In deze vergunning worden slechts die treinbewegingen vergund die niet onder de werking van
het Bgh vallen. Hierdoor valt onder meer het kopmaken van een locomotief buiten de reikwijdte
van deze vergunning. Ook het geluid van treinen die in afwachting van vertrek naar, of net
afkomstig zijn van een buiten de inrichting gelegen bestemming, dan wel hier naar op weg zijn en
treinen die van en naar de rangeerlocatie rijden moet worden beoordeeld aan de hand van het
Bgh.
2.12.1.3. Handreiking industrielawaai en vergunningverlening en de Geluidnota Leiden
Bij het opstellen van de ontwerpvergunningvoorschriften en de te hanteren normering is
aansluiting gezocht bij de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening, uitgave oktober
1998 (hierna: de Handreiking).
ProRail B.V. Regio Randstad Zuid
Leiden, Stationsplein 1
9
De systematiek van de Handreiking sluit aan bij het gedachtegoed zoals dat onder andere in het
project Modernisering Instrumentarium Geluidbeleid (MIG) is uitgewerkt. Dit houdt onder meer
in dat op basis van vastgesteld gemeentelijk beleid de gemeente grenswaarden kan stellen voor
het te vergunnen geluidsniveau binnen (delen van) de gemeente.
De Handreiking vervangt de Circulaire industrielawaai uit 1979. De praktijk wees uit dat de
systematiek van de Circulaire industrielawaai in sommige situaties te rigide was en geen ruimte
bood voor maatwerk. Tegelijkertijd is de ontwikkeling in het milieubeleid en de milieuwetgeving
dusdanig dat meer dan voorheen de lokale overheden verantwoordelijk zijn voor het lokale
geluidbeleid. De Handreiking moet gezien worden als een richtlijn voor het vaststellen van
beleidsregels in de gemeentelijke nota industrielawaai of de gemeentelijke Geluidnota.
Op 28 juni 2005 is de Geluidnota Leiden door de gemeenteraad vastgesteld. In de geluidnota is
gekozen voor een integrale benadering van de geluidproblematiek. Geen nota industrielawaai dus,
waarbij alleen het industrielawaai aan bod komt, maar een integrale benadering van geluid
waarbij zowel industrielawaai als rail- en wegverkeerslawaai worden behandeld.
In de geluidnota wordt de geluidskwaliteit van diverse gebieden beschreven, zo ook het gebied
rondom het station en emplacement, met name toegespitst op de ontwikkeling van nieuwe
geluidgevoelige locaties:
“Een voorbeeld van nieuwbouw op een bijzondere locatie bij een bedrijventerrein, waar
bovendien tijdelijk hogere geluidniveaus voorkomen, is de stationsomgeving. De belangrijkste
bron is hier het geluid van rijdende treinen. Dit geluid wordt veroorzaakt door doorgaande
treinen en treinen die op het emplacement aan het rangeren zijn. Deze geluiden zijn niet van
elkaar te onderscheiden. Het wettelijk regime is echter verschillend. Voor de doorgaande treinen
geldt het Besluit Geluidhinder Spoorwegen (BGS). Op grond daarvan kunnen woningen worden
gerealiseerd tot een maximale geluidsbelasting van 70 dB(A). Op de treinbewegingen op het
emplacement is echter het vergunningenregime van de Wet milieubeheer van toepassing - met
in het algemeen - een maximum van 50 dB(A).Voor de treinen die onder het emplacement
vallen is de Wm van toepassing. De geluidsbelasting veroorzaakt door doorgaand treinverkeer is
beduidend hoger dan de geluidsbelasting veroorzaakt door de rangeeractiviteiten op het
emplacement. Deze maskering rechtvaardigt een bijzondere beoordeling van het geluid van het
emplacement.
Het realiseren van nieuwbouw van woningen bij het emplacement is dus mogelijk tot 55 dB(A)
en tijdelijk zelfs tot 60 dB(A), omdat technische maatregelen getroffen gaan worden (PRIL).
Er ontstaat een milieuhygiënisch verantwoorde situatie omdat akoestische compensatie wordt
toegepast en gevelmaatregelen worden gedimensioneerd op het veel hogere geluidniveau van
doorgaande treinen.”
Voor het peiljaar 2005 bedraagt het geluidniveau vanwege het Bgh op de immissieposities tussen
de 64 en 70 dB(A); Het is gerechtvaardigd er van uit te gaan dat de akoestische,
milieuhygiënische situatie niet verslechtert als het maximaal vergunbare niveau vanwege het
emplacement voor het LAr,LT op 55 dB(A) wordt gesteld.
Voor nieuwe ontwikkelingen binnen de geluidsinvloedssfeer van het emplacement moet dus
worden voldaan aan de richtlijnen uit de geluidnota. Voor bestaande situaties moet nog
aansluiting worden gezocht bij Hoofdstuk 4 van de Handreiking.
Gezien de lange bestaansgeschiedenis van het emplacement wordt ondanks dat hier formeel
sprake is van een oprichtingsvergunning uitgegaan van een bestaande inrichting in de zin van
voornoemde Circulaire en Handreiking.
Bij dergelijke inrichtingen moet bij normering aansluiting worden gezocht bij de richtwaarden
voor woonomgevingen (indien van toepassing). De aard van de woonomgeving van het
emplacement is kenmerkend voor een woonwijk in de stad. De aanbevolen richtwaarden voor een
dergelijke woonomgeving is 50 dB(A) etmaalwaarde. Overschrijding van deze richtwaarden is
mogelijk tot het referentieniveau van het omgevingsgeluid. Overschrijding van het
omgevingsgeluid tot een maximum etmaalwaarde van 55 dB(A) kan in sommige gevallen
toelaatbaar worden geacht.
ProRail B.V. Regio Randstad Zuid
Leiden, Stationsplein 1
10
Wanneer het bestaande niveau hoger is dan de etmaalwaarde van 55 dB(A), dient 55 dB(A) of het
referentieniveau van het omgevingsgeluid als maximum te worden gehanteerd. Hierbij geldt
steeds dat een verhoging van de richtwaarden alleen kan worden toegestaan na toepassing van het
BAT-beginsel.
Het ministerie van Vrom heeft overigens, bij circulaire van oktober 1998, aanbevolen de
bestaande situatie voor emplacementen te vergunnen (ook als deze hogere geluidimmissies kent
dan 55 dB(A)) en middels een stappenplan de geluidbelasting terug te dringen naar voor de
omgeving passendere waarden. Hiertoe zijn vanuit de emplacementsbeheerder diverse projecten
opgestart en uitgevoerd. Pril 1B is inmiddels afgerond en heeft onder meer geresulteerd in het
omkasten van compressoren en generatoren. Daarnaast zijn emplacementspecifieke maatregelen
getroffen als het voegloos uitvoeren van het spoor. Sinds 2002 is men vanuit het
“Innovatieprogramma Geluid voor weg- en spoorverkeer” continue op zoek naar verdere
mogelijke reducties van het geluid van onder meer emplacementen en doorgaand treinverkeer.
2.12.1.4. Het Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT
Bij het opstellen van de vergunningvoorschriften is met vier verschillende situaties rekening
gehouden:
a) de zogenaamde zomer- (of normale) en wintersituatie
In de wintersituatie zijn, tijdens de overstand van materieel, installaties van de treinen, zoals
compressoren, langer in bedrijf om een bepaalde temperatuur te garanderen. Deze situatie doet
zich voor als de buitentemperatuur onder de +2 °C komt. De geluidbelasting neemt daarmee ook
toe. Het verschil in gevelbelasting tussen de zomer- en wintersituatie bedraagt maximaal 5 dB.
Dit relatief grote verschil komt echter alleen voor in de dagperiode waarbij het immissieniveau
nog ruim onder de 50 dB(A) blijft (maximaal 44 dB(A)). Voor de immissieposities waarbij de
gevelbelasting vanwege het emplacement boven de 50 dB(A) etmaalwaarde ligt blijkt het verschil
tussen de zomer- en wintersituatie maximaal 1 dB te bedragen. Er is derhalve gekozen om de
zomer- en wintersituatie niet apart te vergunnen maar de gevelbelasting vanwege de
wintersituatie te vergunnen. Deze situatie wordt als de representatieve bedrijfssituatie gezien.
Daar waar het berekende immissieniveau onder de 45 dB(A) etmaalwaarde uitkomt is 45 dB(A)
vergund. Een lager niveau wordt als onnodig bezwarend gezien en is bovendien niet
handhaafbaar gezien het hoge niveau van het omgevingsgeluid.
b) de situatie voor en na realisatie van het ROC-gebouw naast station Leiden
Aan de westzijde van het station, aan de noordkant van het spoor is nieuwbouw van het ROC
voorzien. De bouwaanvraag is nog niet ingediend, maar er is een aan zekerheid grenzende
waarschijnlijkheid dat deze aangevraagd en verleend zal worden. De start van de bouw is
vooralsnog in 2008 gepland. De realisatie van het ROC is onlangs in het Bestemmingsplan
Stationsgebied Zeezijde mogelijk gemaakt. Het ligt in de lijn der verwachting dat pal achter het
ROC-gebouw zorgwoningen en woningen voor het personeel van het LUMC worden
gerealiseerd. Het is de bedoeling dat deze woningen ook op korte termijn worden gerealiseerd.
Het bestemmingsplan maakt nog een gebouw mogelijk pal langs het spoor, even ten westen van
het ROC-gebouw. Voor deze locatie, waar op grond van het bestemmingsplan zowel
geluidgevoelige als niet-geluidgevoelige bestemmingen mogelijk zijn, bestaan nog geen concrete
plannen.
Gezien voorgaande is bij deze vergunning rekening gehouden met de bouw van zowel het ROC
als de zorgwoningen, waarbij het ROC als eerste gerealiseerd zal zijn. Het ROC-gebouw zal
zowel een afschermende als een enigszins reflecterende werking hebben.
Andere nieuwe bestemmingen binnen het bestemmingsplan Stationsgebied Zeezijde, waarvoor
nog geen concrete invulling bestaat, zijn wel doorgerekend door akoestisch bureau Peutz maar
verder buiten beschouwing gelaten. Dit betekent dat de geluidruimte die is aangevraagd voor
positie 6 (geprojecteerde bebouwing) in deze vergunning niet wordt opgenomen. Het is nog niet
duidelijk of er een geluidgevoelige bestemming zal komen en al helemaal niet wanneer er
gebouwd gaat worden. Wel is uit het onderzoek duidelijk geworden dat deze vergunning de
realisatie ervan niet onmogelijk maakt.
ProRail B.V. Regio Randstad Zuid
Leiden, Stationsplein 1
11
Resultaten berekeningen LAr,LT
Uit de berekeningen van Peutz bleek dat zonder aanvullende maatregelen niet alleen de
streefwaarde van 50 dB(A) wordt overschreden (op vier posities van bestaande geluidgevoelige
bestemmingen), maar ook de maximale grenswaarde van 55 dB(A) nog op twee posities
(bestaand) met 2 dB wordt overschreden. Zonder maatregelen zouden ook geprojecteerde
bestemmingen een te hoge gevelbelasting gaan ontvangen.
Op basis van het project “Uitvoering Programma Geluid Emplacementen” (UPGE) zal, om
booggeluid bij wisselpassages te reduceren, gebruik worden gemaakt van frictieverbeteraars (ook
wel spoorstaafconditioneringssysteem, SSCS of spoorstaafsmeerinstallatie genoemd). Hierbij kan
een reductie van 10 dB(A) gehaald worden van het booggeluid bij wisselpassages. Uitgangspunt
bij het toepassen van deze installaties is een etmaalwaarde van maximaal 50 dB(A) te
bewerkstelligen. Bijkomend voordeel van deze installaties is dat ook het geluidniveau vanwege
doorgaand treinverkeer over deze wissels wordt gereduceerd. De plaatsing van deze installatie zal
naar verwachting in 2007 worden gerealiseerd en dus mogelijk aanwezig zijn op het moment dat
deze vergunning in werking treedt. Na aanbrengen van de installaties wordt nog op slechts twee
bestaande locaties, zowel in de zomer- als in de wintersituatie, een etmaalwaarde van 50 dB(A)
met maximaal 2 tot 3 dB(A) overschreden. Op alle posities, zowel op de bestaande als de
geprojecteerde, zal worden voldaan aan de maximale etmaalwaarde van 55 dB(A). Aanvullende
maatregelen zouden alleen nog kunnen bestaan in overdrachtsmaatregelen, te weten
geluidschermen. Een van de twee posities (immissiepositie 12) ligt echter op een hoogte van 20
m. Geluidschermen zullen hiervoor niet effectief zijn. Op de andere positie (immissiepositie 32)
zijn al geluidschermen aanwezig. De vervanging van deze geluidschermen door hogere zijn niet
kosten-baten effectief. Het effect van de noodzakelijke 2 dB(A) reductie zal niet merkbaar zijn.
Om aan de vereiste binnenwaarde van Lnight van 25 dB(A) te voldoen is bij een gevelbelasting van
42 dB(A) in de nachtperiode een geluidwering van de gevel nodig van minimaal 17 dB(A). Deze
waarde wordt al gehaald met een éénsteensmuur met enkelglas. Bovendien is de gevelisolatie al
gebaseerd op een veel hoger geluidniveau vanwege het doorgaande treinverkeer. Het vervangen
van het bestaande scherm door een scherm van een halve meter hoger wordt daarom als onnodig
bezwarend en weinig effectief gezien.
2.12.1.5. Piekgeluiden
Een andere nieuwe ontwikkeling betreft de beoordeling van piekgeluiden.
In de Staatscourant van 27 januari 2004 is de Circulaire "Beoordelingswijze piekgeluiden voor
spoorwegemplacementen" van 19 december 2003 gepubliceerd.
In deze circulaire adviseert het ministerie van VROM over de vergunningverlening aan
spoorwegemplacementen met betrekking tot activiteiten die piekgeluiden veroorzaken. Hiermee
wordt de beoordelingswijze van piekgeluiden voor spoorwegemplacementen op basis van de
Handreiking op dit punt verlaten. De nieuwe beoordelingswijze geeft naar het oordeel van het
ministerie afdoende bescherming tegen optredende schrik- en ontwaakreacties.
Voor de beoordeling van piekgeluiden kunnen conform de circulaire vier stappen worden
onderscheiden.
Stap 1: Stijgsnelheid optredende geluidgebeurtenissen
Voor de bescherming tegen schrikreacties richt de nieuwe circulaire zich op de stijgsnelheden die
optreden bij de geluidgebeurtenissen op een emplacement. Uit onderzoek is gebleken dat bij een
stijgsnelheid onder de 15 dB/s geen schrikreactie valt te verwachten. Voor dergelijke
piekgeluiden hoeven geen eisen gesteld te worden, anders dan dat deze wel bij de beoordeling
van het LAr,LT moeten worden meegnomen.
Stap 2: Vermijdbaarheid
In de Bijlage van de circulaire wordt naar het onderzoek verwezen van bureau M+P van 2002:
" Inventarisatie stijgtijden geluidsgebeurtenissen bij inrichtingen". Hieruit volgt dat op het
emplacement ten gevolge van booggeluid bij wisselpassage en bij remgeluid een stijgsnelheid
tussen de 15 en 50 dB/s te verwachten is.
ProRail B.V. Regio Randstad Zuid
Leiden, Stationsplein 1
12
De circulaire stelt dat voor geluidgebeurtenissen met stijgsnelheden groter dan 15 dB/s moet
worden nagegaan in hoeverre deze kunnen worden voorkomen. De pieken die ontstaan bij het
met blokremmen uitgevoerde Mat.’64 zullen met het vervangen van dit materieel verdwijnen. Er
is op dit moment echter nog niet aan te geven wanneer dit materieel zal zijn vervangen.
Om de hinder van pieken van het booggeluid bij wissels te verminderen biedt een
spoorstaafsmeerinstallatie (frictieverbeteraar) uitkomst.
Daarnaast is het complete spoor van het emplacement inmiddels voegloos uitgevoerd om
piekgeluiden te voorkomen.
Deze maatregelen moeten er toe leiden dat de vermijdbare pieken daadwerkelijk worden
voorkomen.
Stap 3: Relevantie van geluidgebeurtenissen
Er moet worden nagegaan of de betreffende geluidgebeurtenissen bepalend zijn voor het
equivalente geluidniveau. In het algemeen kan gesteld worden dat hiervan sprake is als zonder die
betreffende geluidgebeurtenis het resterende equivalente geluidniveau veroorzaakt vanwege het
emplacement ten minste 10 dB(A) lager is. Zonder toepassing van een spoorstaafsmeerinstallatie
is dit het geval voor posities 4 en 10. In dat geval zou op grond van de Circulaire piekgeluiden
een straffactor van 5 dB(A) toegepast moeten worden. Door toepassing van een smeerinstallatie
vervalt deze straffactor.
Stap 4: Herkenbaarheid geluidgebeurtenissen
Ook moet worden nagegaan of de geluidsgebeurtenissen ter plaatse van het beoordelingspunt
duidelijk herkenbaar zijn. Op het emplacement zijn de geluidgebeurtenissen vergelijkbaar met die
van het doorgaande treinverkeer. Bovendien is de frequentie van het optreden van de
piekgeluiden vanwege het emplacement een fractie van het aantal piekgeluiden vanwege het
doorgaande treinverkeer. Aldus kan gesteld worden dat de niet-vermijdbare piekgeluiden ten
gevolge van het emplacement akoestisch niet herkenbaar zijn ten opzichte van de piekgeluiden
die ten gevolge van het doorgaande treinverkeer optreden. Er wordt geen straffactor toegepast op
het equivalente geluidniveau.
In de circulaire wordt het dringende advies gegeven in de slaapkamer een Lnight van 25 dB(A) te
hanteren. Er kan in het algemeen gesteld worden dat een woning waarbij geen sprake is van
achterstallig onderhoud een gevelisolatie van ten minste 20 dB(A) gegarandeerd is, zelfs met
enkelglas in de ramen. De gevelwering is vooral afhankelijk van de toegepaste
ventilatievoorziening en wijze van kierdichting. Dit houdt in dat indien de gevelbelasting meer
dan 25 + 20 = 45 dB(A) bedraagt de mogelijkheid dat niet aan een Lnight van 25 dB(A) wordt
voldaan onderzocht moet worden. Onder deze waarde kan gesteld worden dat hier wel aan
voldaan wordt. Aangezien de hoogst berekende gevelbelasting ten gevolge van het emplacement
43 dB(A) in de nachtperiode bedraagt, kan de verwachting worden uitgesproken dat ten gevolge
van het emplacement een Lnight van 25 dB(A) in de slaapkamers wordt gegarandeerd.
2.12.1.6. Beoordeling huidige representatieve geluidsituatie
Bijlage 1 van de aanvraag bevat de rapportage van het akoestisch onderzoek met kenmerk FB
17634-1 d.d. 1 maart 2007. Deze rapportage geeft aan welke geluidruimte noodzakelijk is voor de
representatieve bedrijfssituatie. De benodigde geluidruimte is in de aanvraag weergegeven.
2.12.1.7. Trillingen
Op basis van de gegevens, verstrekt in paragraaf 3.3.10 van de aanvraag, is ten gevolge van de
activiteiten op het emplacement Leiden geen trillinghinder te verwachten.
Indien trillinghinder wordt ondervonden in de omgeving van emplacementen wordt dit doorgaans
veroorzaakt door het met hoge snelheid passeren van doorgaande treinen. Deze vallen niet onder
de vergunningplicht in het kader van de Wm en zijn derhalve buiten beschouwing gelaten.
Trillinghinder in het kader van de Wm wordt getoetst aan de algemeen aanvaarde Meet- en
beoordelingsrichtlijn deel B: Hinder voor personen in gebouwen, uitgave augustus 2002 van de
Stichting Bouwresearch (deze richtlijn vervangt de eerdere gelijknamige uitgave, Richtlijn 2, uit
ProRail B.V. Regio Randstad Zuid
Leiden, Stationsplein 1
13
1993). Indien onverhoopt toch trillinghinder optreedt zal worden getoetst aan voorschrift 3.1.7.
De trillingsnormen uit dit voorschrift zijn afgeleid van de streefwaarden genoemd in tabel 2 en 3
van voornoemde richtlijn. Deze tabellen geven de streefwaarden voor continue voorkomende
trillingen gedurende lange tijd (bijvoorbeeld ten gevolge van compressoren, generatoren,
ventilatoren van overstaande treinen) en herhaald voorkomende trillingen gedurende lange tijd
(bijvoorbeeld ten gevolge van rangeerbewegingen).
2.12.2. Bodem ProRail heeft een calamiteitenregeling afgesloten met een deskundig bureau om een optredende
bodemverontreiniging te kunnen beheersen. Daarnaast is een convenant ondertekend met de
verplichting om de bodemsituatie in kaart te brengen en eventueel te saneren. De opgenomen
voorschriften hebben tot doel bodemverontreiniging te voorkomen en de nulsituatie van de
bodem van de inrichting met voorrang vast te leggen.
2.12.3. Lucht Bijzondere emissie van geur of stank vanuit de inrichting naar de lucht valt niet te verwachten,
behalve eventueel vanuit een stilstaande (niet deugdelijk afgesloten) goederentrein. Een
dergelijke trein behoort niet tot de inrichting behoort. Wel komen door remmen en slijtage van
het spoor ijzer- en koperdeeltjes vrij. Door de grootte van de deeltjes blijven deze echter vlakbij
het spoor. De omgevingslucht wordt derhalve niet gecontamineerd en volstaat een algemeen
voorschrift.
2.12.4. Wisselverwarmingsinstallaties op aardgas De wisselverwarming op aardgas is door ProRail omgeven door keurmerken en veiligheids-
maatregelen. In paragraaf 3.2.3 van de aanvraag wordt hier uitgebreid op ingegaan. Het in de
voorschriften stellen van normen waaraan moet worden voldaan en het verplichten tot regelmatig
onderhoud geeft dan ook voldoende waarborg voor het optimaal functioneren van de installatie.
2.12.5. Veiligheid
Naast het gestelde onder 2.11.5 van de aanvraag, besteedt ProRail ruim aandacht aan de
beveiliging van de sporen en de wissels. Mocht er toch een calamiteit optreden, dan is er door
ProRail een “Calamiteitenplan Rail” opgesteld waarin onder andere aandacht wordt besteed aan
een goede samenwerking met de benodigde hulpdiensten. Dit calamiteitenplan is volgens de
regels van de door de overheid opgestelde “Leidraad Voorbereiding Treinincident
Bestrijding”opgesteld. Naast de voorschriften over de elektrische installatie en de
brandblusmiddelen wordt door de Milieudienst in het hoofdstuk Veiligheid aangesloten bij
voornoemd calamiteitenplan. Met het geheel wordt beoogd de veiligheid zo maximaal mogelijk te
laten zijn. Op het emplacement wordt momenteel niet met gevaarlijke stoffen gewerkt of gereden.
In de toekomst wordt misschien een opslagvoorziening gerealiseerd voor schoonmaakmiddelen
die wel als gevaarlijk zijn aangeduid. Die moeten dan worden opgeslagen conform de PGS 15.
2.12.6. Verruimde reikwijdte Wm Verruimde reikwijdte Wm staat voor een doelmatige verwijdering van afvalstoffen, zorg voor een
zuinig gebruik van energie en grondstoffen en voor het beperken van de nadelige gevolgen voor
het milieu als gevolg van het vervoer van goederen en personen van en naar de inrichting.
Per aspect hebben wij de aanvraag beoordeeld en een afweging gemaakt omtrent het opnemen
van voorschriften. Als het betreffende aspect reeds elders in de considerans besproken wordt, is in
die paragraaf een toelichting opgenomen en volstaan wij hier met een verwijzing daarnaar.
− Energie: In de circulaire ‘Energie in de milieuvergunning’ uit 1999 van de ministeries van
VROM en EZ worden normen genoemd waarboven het redelijk wordt geacht om een onderzoek
te verlangen naar de mogelijkheden van energiebesparing. Deze bedragen 25.000 m3 aardgas (of
een equivalente hoeveelheid gasolie of een andere brandstof) en 50.000 kWh elektriciteit. De
Milieudienst heeft als beleid om deze normen te volgen. ProRail blijft met een gebruik van
minder dan 150 m3 gas per jaar ver onder de norm. Het verbruik van elektriciteit voor de
ProRail B.V. Regio Randstad Zuid
Leiden, Stationsplein 1
14
aansturing van de wissels komt voor het overgrote deel (zeker 85 %) ten laste van het doorgaand
treinverkeer en het energieverbruik voor de treinen en de locomotieven wordt op landelijk niveau
geregeld. Hiertoe heeft de Nederlandse Spoorwegen een Meerjarenafspraak (MJA) gemaakt met
de overheid. Deze MJA loopt tot 2010 en is ter informatie aan de aanvraag toegevoegd. Het
elektriciteitsverbruik is verder niet op inrichtingniveau aan te geven. In verband hiermee is geen
aparte onderzoeksverplichting opgenomen.
− Water: er is geen waterverbruik in de inrichting.
− Afval: In de ‘Leidraad afvalpreventie’ van InfoMil is een checklist opgenomen waarin
alle afgevoerde hoeveelheden afvalstoffen en het afvalwater worden omgezet naar punten. Boven
een bepaald aantal punten wordt het redelijk geacht een onderzoek te eisen. In de Besluiten op
grond van artikel 8.40 Wm staat geen ondergrens genoemd waarboven een onderzoek redelijk
zou zijn. De Milieudienst heeft als beleid dat bij 20 werknemers of meer, aan de hand van het
puntensysteem uit de ‘Leidraadafvalpreventie’ van InfoMil, beoordeeld wordt in hoeverre nader
onderzoek nodig is.
Bij ProRail is het aantal werknemers dat specifiek kan worden toegeschreven aan de inrichting,
behoudens een machinist, één of enkele toezichthouder(s) en een schoonmaakploeg, moeilijk vast
te stellen. Uitgaande van voornoemde functionarissen blijft het aantal werknemers onder de norm.
Een onderzoeksverplichting is dan ook niet opgenomen. Te wensen valt slechts dat door ProRail
een landelijk of Europees beleid betreffende afvalpreventie wordt gestimuleerd.
Daarnaast heeft de Milieudienst als beleid dat, mits er afvalstoffen vrijkomen, er altijd
voorschriften over afvalscheiding opgenomen worden. ProRail voert in de aanvraag goede
argumenten aan waarom de afvalscheiding vanuit de treinen momenteel niet mogelijk is. Wellicht
dat dit in de toekomst, door bijvoorbeeld te zorgen voor aparte papier- of krantenbakken in de
treinen, verbetering in kan komen.
Betreffende afvalwater: er wordt vanuit de inrichting alleen regenwater geloosd op het
gemeentelijk riool, er zijn dan ook geen afvalwatervoorschriften opgenomen.
− Grondstoffen: naast gas en elektra zijn voor de inrichting slechts schoonmaakmiddelen als
substantiële grondstof aan te merken. Gezien het regionale landelijk karakter van de
schoonmaakactiviteiten is het weinig zinvol om een schatting te maken van wat er exact ten laste
komt van de inrichting, maar zal dat in breder verband moeten worden afgewogen. In verband
hiermee zijn algemene voorschriften gesteld om het grondstofgebruik zo veel mogelijk te
beperken.
− Vervoer: in de handreiking ”Wegen naar preventie bij bedrijven” uit 2005 van InfoMil
zijn als grenzen genoemd: meer dan 100 werknemers en/of meer dan 500 bezoekers per dag en/of
meer dan 2 miljoen transportkilometers per jaar voor verladers of uitbesteed vervoer en/of meer
dan 1 miljoen transportkilometers per jaar voor eigen vervoerders. De Milieudienst heeft als
beleid dat boven deze normen onderzocht moet worden of het aantal vervoersbewegingen beperkt
kan worden. ProRail heeft geen bezoekers, een zeer beperkt aantal transportkilometers voor
vracht en blijft met het aantal werknemers ruim onder deze norm. In verband hiermee is geen
onderzoeksverplichting opgenomen.
− Duurzaam bouwen (Dubo): op de inrichting zijn geen regels of afspraken betreffende
duurzaam bouwen van toepassing of binnen afzienbare tijd te verwachten.
2.13. Rechtsbescherming: zienswijzen en beroep Naar aanleiding van de ontwerpvergunning zijn zienswijzen ingebracht door:
- ProRail, mevrouw L. Smith, Postbus 2625, 3000 CP Rotterdam.
- De heer mr. drs. J.F. Snik, , Laan van Oud Poelgeest 24, 2341 NK Oegstgeest (namens mevrouw
A.D. van der Ploeg);
- De heer en mevrouw F.F.H.J. van der Reijden-Chen, Morsweg 198, 2332 ET Leiden;
- Mevrouw P. Hoogeveen, Morsweg 146a, 2332 ER Leiden;
ProRail B.V. Regio Randstad Zuid
Leiden, Stationsplein 1
15
- Buurtvereniging Transvaal, Morsweg 146a, 2332 ER Leiden.
Hierna worden de zienswijzen verkort cursief weergegeven met daaronder de reactie van de
Milieudienst.
2.13.1. Op bladzijde 9 staat bij de vierde alinea “Dit geluid wordt veroorzaakt … van elkaar te
onderscheiden.” Achter “doorgaande” moeten de woorden “treinen en” worden
toegevoegd.
Naar aanleiding van deze zienswijze is de bedoelde zin aangepast.
2.13.2. Op bladzijde 9 staat bij de vijfde alinea dat er technische maatregelen getroffen gaan
worden (PRIL). Het project industrielawaai (te noemen PRIL) is echter volledig uitgevoerd
met het gevolg dat verdere technische maatregelen in dit verband achterwege blijven.
In de bedoelde alinea wordt de gemeentelijke Geluidnota geciteerd, hetgeen onder andere
blijkt uit de aanhalingstekens. In die zin behoeft de alinea niet te worden aangepast.
2.13.3. In de tweede alinea van bladzijde 11 staat dat naar verwachting halverwege 2007 de
spoorstaafsmeerinstallatie is aangebracht. Dit zou als volgt moeten worden aangepast: De
plaatsing van deze installatie zal naar verwachting in 2007 worden gerealiseerd.
Naar aanleiding van deze zienswijze is de bedoelde alinea aangepast zoals voorgesteld.
2.13.4. In voorschrift 3.1.3 staat dat wissels voegloos moeten worden uitgevoerd. Hieraan zou
de zinsnede “voor zover technisch mogelijk” moeten worden toegevoegd.
Naar aanleiding van deze zienswijze is zoals voorgesteld het bedoelde voorschrift aangepast.
2.13.5. Voorschrift 3.1.4 eist een activiteitenverslag van maximaal de voorgaande zes maanden
dat op verzoek van het bevoegd gezag moet worden overgelegd. Momenteel is er geen
systeem voorhanden, waar de gevraagde gegevens in zijn opgenomen. Het opzetten van een
dergelijk systeem brengt grote kosten met zich. Daarmee is dit voorschrift, afgezet tegen het
daarmee beoogde resultaat, onevenredig zwaar.
Aanvrager is doende een Integraal Capaciteits Managementsysteem (ICM) op te zetten. Dit
ICM levert plannormen op diverse detailniveaus. Het doel is om deze plannormen te
gebruiken bij het toedelen van activiteiten van vervoerders op het emplacement binnen het
kader van de milieuvergunning. In een dergelijk activiteitenplan zijn alle geplande
rangeerbewegingen op het emplacement opgenomen. De Milieudienst meent dat met een
dergelijk plan vergelijkbaar en in voldoende mate aan voorschrift 3.1.4, zoals opgenomen in
de ontwerpvergunning, tegemoet wordt gekomen. Dit voorschrift is als zodanig aangepast.
2.13.6. Voorschrift 3.16 stelt dat er geen sluitfluit mag worden gebruikt. Bij een enkel treintype
is het niet mogelijk de deuren te sluiten zonder daarbij de sluitfluit te laten klinken. Het
voorschrift zou als volgt aangepast moeten worden: “De automatische sluitfluit mag niet
worden gebruikt, tenzij dit technisch onmogelijk is.” Naast deze zienswijze van ProRail
worden door een omwonende ook opmerkingen over de sluitfluit gemaakt.
Momenteel wordt het emplacement alleen aangedaan door het zogenaamde Mat’64
(hondekop). Dit materieel is niet voorzien van een sluitfluit. In de toekomst zou het
emplacement ook gebruikt kunnen worden door ander materieel. Alleen het SGM
(Stadsgewestelijk materieel of sprinter) heeft een sluitfluit die niet is uit te zetten. Er is een
zeer kleine kans dat het SGM in de toekomst op emplacement opgesteld wordt om inwendig
schoongemaakt te worden. Bij het sluiten van de deuren zal dan de sluitfluit klinken. Omdat
het ook niet volledig is uit te sluiten dat ander materieel dan Mat’64 en SGM het
ProRail B.V. Regio Randstad Zuid
Leiden, Stationsplein 1
16
emplacement zal aandoen zal het voorschrift blijven staan en ten behoeve van het SGM
worden aangepast: “ Voor al het materieel, met uitzondering van het Stadsgewestelijk
Materieel, geldt dat een automatische sluitfluit niet mag worden gebruikt, tenzij dit technisch
onmogelijk is”.
2.13.7. Binnen de grens van de inrichting zijn geen ondergrondse of bovengrondse tanks
aanwezig. Evenmin vinden er bodembedreigende processen/activiteiten plaats. Het is dan
ook niet noodzakelijk om een nulsituatie van de bodem vast te leggen. Verzocht wordt de
voorschriften 3.3.3 en 3.3.4 niet op te nemen.
Nu er geen tanks aanwezig zijn en ook geen bodembedreigende processen en/of activiteiten
plaatsvinden is het handhaven van de voorschriften 3.3.3 en 3.3.4 niet zinvol. In de
definitieve vergunning zijn deze voorschriften dan ook niet opgenomen.
2.13.8. Uit de ontwerpvergunning is af te leiden dat voor wat betreft het noordoostelijke deel
(immissiepunten 6 tot en met 17, figuur 1 bijlage zienswijzen) van de inrichting geen
milieubelasting vanwege geluid zal optreden. Voorgesteld wordt de begrenzing van de
inrichting te beperken tot de posities als vermeld in de ontwerpvergunning onder punt 3.1.4
of een voorwaarde in de vergunning op te nemen in welk deel van de inrichting uitsluitend
de vergunningplichtige activiteiten mogen plaatsvinden. Dit is van belang nu het akoestisch
onderzoek zich niet uitstrekt tot de omgeving van de Boerhaavelaan.
Het uitgangspunt voor de vergunningverlening is de aanvraag. De Milieudienst zal aan de
hand van de aanvraag moeten bezien of een vergunning in het belang van de bescherming
van het milieu onder beperkingen kan worden verleend. Het is dan ook niet aan de
Milieudienst om de begrenzing van de inrichting te beperken. Voor de aanvrager is een
dergelijke aanpassing niet opportuun.
Hoewel het akoestisch rapport er geen melding van maakt is de gevelbelasting van positie 13
in de Boerhaavelaan wel bepaald. In totaal zijn ruim 40 posities beoordeeld. Van deze
posities zijn de belangrijkste opgenomen. Posities die al worden gedekt door andere posities
zijn niet opgenomen. Zo bieden de geluidnormen op posities 12 en 14 voldoende garantie
voor de te verwachten gevelbelasting op de, verder van het emplacement gelegen, positie 13
aan de Boerhaavelaan. Echter, ten einde te voorkomen dat woningen die nog verder ten
noordoosten van positie 14 liggen niet beschermd worden voor mogelijke activiteiten op het
emplacement worden twee posities aan de vergunning toegevoegd, te weten positie 17 en 20.
Deze posities zijn overigens reeds meegnomen in het akoestisch onderzoek. Op deze posities
wordt een etmaalwaarde van 45 dB(A) opgenomen. Dit niveau is dermate laag dat geen
hinder valt te verwachten. Op grond van deze zienswijze wordt Tabel I van voorschrift 3.1.1
aangepast door toevoeging van positie 17 en 20.
2.13.9. Aangenomen wordt dat sprake is van een milieuvergunning op hoofdlijnen. Het aantal
middel- en controlevoorschriften is in relatie tot de complexiteit van de inrichting uiterst
beperkt. Tenminste de volgende voorwaarden moeten aan de vergunning worden verbonden:
- Aanvrager dient een door het bevoegd gezag goedgekeurd bedrijfsmilieuplan te hebben;
- Aanvrager dient over een gecertificeerd milieuzorgsysteem te beschikken en
- Aanvrager dient jaarlijks een milieuverslag uit te brengen.
De aanvraag voor de milieuvergunning is niet gericht op een vergunning op hoofdzaken. Dit
is dan ook voor de Milieudienst geen uitgangspunt geweest. Er zijn dan ook zowel middel-
als doelvoorschriften in de vergunning opgenomen. Nu er geen sprake is van een vergunning
op hoofdzaken behoeft aanvrager niet aan de in de zienswijze genoemde vereisten te
voldoen.
ProRail B.V. Regio Randstad Zuid
Leiden, Stationsplein 1
17
2.13.10. De geluidhinder voor de omwonenden van de inrichting treedt met name op in de
nachtperiode als er weinig doorgaande treinen zijn en praktisch geen weg- en vliegverkeer.
De vergunde geluidruimte is voor de nachtperiode hoog en overschrijdt het referentieniveau.
Streefwaarden hoger dan 35 dB(A) moeten als onaanvaardbaar worden geacht, mede gelet
op de aard en de ligging van de akoestisch relevante objecten. Bij een hogere waarde dan 35
dB(A) is geen Lnight van 25 dB(A) in geluidgevoelige ruimten te garanderen. Op basis van
de huidige Vrom-richtlijnen moet zelfs gestreefd worden naar een lagere Lnight-waarde.
Hier is geen onderzoek naar verricht.
De omgeving is aangemerkt als een woonwijk in de stad, waarbij de aanbevolen richtwaarde
40 dB(A) in de nachtperiode bedraagt. Het ligt niet in de lijn der verwachting dat het
referentieniveau van het omgevingsgeluid hier bovenuit zal komen. Op basis van de eerder
vermelde bestuurlijke afweging wordt een hogere norm als aanvaardbaar gezien.
Op basis van het Bouwbesluit mag verwacht worden dat een gevel een minimale
geluidreductie van 20 dB(A) oplevert. Voor betreffende woningen, waar in het kader van
Rail21 geluidreducerende maatregelen zijn getroffen op basis van een veel hogere
gevelbelasting dan die vanwege het emplacement, ligt de geluidreductie nog een stuk hoger.
Uitgaande van een geluidreductie van 20 dB(A) wordt een Lnight van 25 dB(A) al
gegarandeerd bij een gevelbelasting van 45 dB(A). Nu deze maximaal 43 dB(A) bedraagt is
een binnenniveau van 25 dB(A) gegarandeerd. Voor een lagere waarde voor Lnight dan 25
dB(A) bestaat geen grondslag.
2.13.11. De toegang tot de spoordijk en het emplacement is niet overal kind-veilig. Zo zijn de
hekken vernield en staan de nooddeuren open.
Vanuit andere belangen dan het milieubelang lijkt het zeker aan te bevelen dat de hekken en
nooddeuren gesloten zijn. Met deze milieuvergunning kan dit echter niet worden
voorgeschreven.
2.13.12. Er zijn geen bepalingen betreffende gevaarlijke stoffen in de vergunning opgenomen.
Daarbij is geen rekening gehouden met het gebruik van de opstel- /wachtsporen, waarbij in
eerste instantie 515 of 511 en in tweede instantie 512 of 516 zijn aangewezen als
calamiteiten-sporen. Verwezen wordt naar een gebeurtenis op 22 maart 2006, waarbij een
trein met een verdacht pakketje op wachtspoor 515 is gezet.
Calamiteiten maken geen deel uit van de bedrijfsvoering zoals omschreven in de
vergunningaanvraag. Voor zover het een calamiteit met milieugevolgen betreft, dient de
vergunninghouder zich te houden aan het onder 2.11 in de vergunning bepaalde. Naar de
mening van de Milieudienst wordt hiermee in voldoende mate rekening gehouden met een
ongewoon voorval.
2.13.13. De doorgaande treinen vallen buiten de reikwijdte van deze vergunning. Een goede
handhaving betreffende het geluid- en trillingniveau is onmogelijk nu zeer moeilijk is vast te
stellen of het al dan niet om doorgaande treinen gaat.
De Milieudienst is van mening dat de treinen die onder de reikwijdte van de vergunning
vallen niet moeilijk zijn te onderscheiden van andere treinen, onder andere door hun
snelheid, hun specifieke sporenloop en de opstellocatie. Bovendien onderscheiden
doorgaande treinen zich doorgaans door het aanwezig zijn in de trein van één of meerdere
passagiers.
2.13.14. De onder 2.12.1.2 aangehaalde jurisprudentie is vanwege nieuwe inzichten irrelevant
geworden, waarbij wordt verwezen naar regels betreffende de veiligheid van spoorwerkers.
ProRail B.V. Regio Randstad Zuid
Leiden, Stationsplein 1
18
Onder 2.12.1.2 wordt met de genoemde jurisprudentie aangegeven wanneer moet worden
aangenomen dat een trein in de dienstregeling is opgenomen en dus onder het Besluit
geluidhinder valt. Regels betreffende de veiligheid van spoorwerkers kunnen van een
zodanige vaststelling geen deel uitmaken.
2.13.15. Onder 2.12.1.5 stap 2 wordt aangegeven dat het zogenaamde Mat.’64 zal worden
vervangen. Het Mat.’64 ondergaat echter momenteel een levensduur verlengende revisie.
Daarnaast kan het voorkomen dat Mat.’64-treinstellen, die nog niet zijn voorzien van
geluidwerende voorzieningen rijden en overstaan op plekken waar dit niet in de vergunning
is geregeld.
Alle compressoren van de Mat’64 treinstellen zijn voorzien van geluidwerende omkastingen
in het kader van Pril 1B. Het emplacement krijgt vergunning voor de aangevraagde
geluidruimte op basis van het uitgevoerde akoestische onderzoek. Overschrijding van de
geluidruimte zal leiden tot handhaving.
2.13.16. Onder 2.12.6 wordt gesteld dat alleen afvalwater wordt geloosd. Dit is onjuist nu
personeel gebruik maakt van de toiletten in de opgestelde treinen.
In de aanvraag is alleen het lozen van regenwater op het gemeentelijk riool genoemd en
alleen deze lozing is op grond van de nu voorliggende vergunning toegestaan. Naar
verwachting is het treffen van sanitaire voorzieningen elders in de regelgeving openomen,
maar kan in die zin geen deel uitmaken van deze vergunningprocedure.
2.13.17. Voorschrift 3.1.5, waarin staat dat de tyfoon alleen in een gevaarsituatie mag worden
gebruikt conflicteert met de spoorwegvoorschriften.
Op basis van voorliggende vergunning mag de tyfoon op het emplacement niet worden
gebruikt, anders dan in een gevaarsituatie. De aanvrager van de vergunning heeft betreffende
dit voorschrift geen zienswijze ingebracht. Hieruit kan worden opgemaakt dat zij in staat
moet worden geacht het voorschrift na te kunnen leven.
Tegen de feitelijke beslissing op de aanvraag, de vergunning, kan beroep worden ingesteld bij de Raad
van State. Nadere informatie over dit onderwerp is opgenomen in onder andere de kennisgeving die bij
de ontwerpvergunning of bij definitieve vergunning is gevoegd.
2.14. Wijziging ten opzichte van de ontwerpvergunning Naar aanleiding van de ingebrachte zienswijzen is de definitieve vergunning op een aantal punten
aangepast. In de reactie van de Milieudienst is opgenomen op welke onderdelen de vergunning is
aangepast.
2.15. Conclusie Gelet op vorenstaande overwegingen kan de gevraagde vergunning worden verleend, mits ter
bescherming van de belangen van het milieu een aantal voorschriften aan de vergunning wordt
verbonden. Bij de naleving van deze aan de vergunning verbonden voorschriften zal bescherming van
het milieu in de zin van artikel 8.10 Wm voldoende plaatsvinden.
2.16. Besluit Gelet op het vorenstaande hebben wij besloten ProRail B.V. Regio Randstad Zuid te Rotterdam
(hierna te noemen: de vergunninghouder) de vergunning te verlenen voor het spoorwegemplacement
te Leiden, gelegen nabij het Stationsplein 1 te Leiden. Aan de vergunning zijn voorschriften
verbonden.
Daarnaast hebben wij besloten dat de aanvraag met de daarbijbehorende bescheiden deel uitmaakt van
de vergunning met uitzondering van bijlage 1, “Akoestisch onderzoek” (rapportnummer FB 17634-1
ProRail B.V. Regio Randstad Zuid
Leiden, Stationsplein 1
19
d.d. 1 maart 2007 van adviesbureau Peutz) en bijlage 3, “Meerjarenafspraak Energie”. De bij de
vergunning behorende bescheiden zijn als zodanig gewaarmerkt.
Aan de vergunning verbinden wij de volgende voorschriften:
3. Voorschriften milieuvergunning
3.1. Geluid en trilling 3.1.1. Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr, LT), veroorzaakt door de in de inrichting
aanwezige toestellen en installaties en door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en
plaatsvindende activiteiten, mag op de in Tabel I genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer
bedragen dan de in die tabel aangegeven waarde.
Tabel I hoogte
(m)
LAr,LT in dB(A)
Positie 07.00 - 19.00 19.00-23.00 23.00-07.00
4, school Vondellaan 14 45 43 -
5, LUMC 20 45 42 38
7*, ROC (geprojecteerd) 10 45 50 -
12, torenflat Bargelaan 20 45 47 43
14, flat Swammerdampad 14 45 40 35
17, Boerhaavelaan 307 t/m 335 14 45 40 35
20, Haarlemmerweg 77 5 45 40 35
28*, torenflat (geprojecteerd) 45 45 43 40
29, stationsflat 20 45 43 39
30, woningen Morssingel 20 45 40 36
31, woningen Transvaalkade 7.5 45 43 39
32, woningen Transvaalkade 7.5 45 45 42
33, woningen Lopsenstraat 7.5 45 41 39
34, woningen Rijnzichtstraat 5 45 40 37
De in Tabel I genoemde posities verwijzen naar de beoordelingspunten als genoemd in de
rapportage van akoestisch onderzoek FB 17634-1 d.d. 1 maart 2007 van adviesbureau Peutz;
dit rapport is als Bijlage I bij de aanvraag gevoegd. Van genoemde tijden verwijst 07.00-
19.00 uur naar de dagperiode, 19.00-23.00 uur naar de avondperiode en 23.00-07.00 uur naar
de nachtperiode.
3.1.2. Indien controle op of berekening van de in Tabel I vastgelegde geluidniveaus plaatsvindt,
moet dit gebeuren overeenkomstig de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai" van
1999; ook de beoordeling van de meet- en rekenresultaten moet overeenkomstig deze
handleiding plaatsvinden.
3.1.3. Ter beperking van de geluidgebeurtenissen op het emplacement moeten de spoorstaven
en wissels, die vanwege de activiteiten op het emplacement worden gebruikt, voor zover
technisch mogelijk voegloos zijn uitgevoerd.
3.1.4. Op verzoek van het bevoegd gezag overlegt vergunninghouder een activiteitenplan,
waarin alle geplande rangeerbewegingen op het emplacement zijn opgenomen tot maximaal
de voorgaande zes weken.
3.1.5. Een tyfoon mag anders dan in een gevaarsituatie niet worden gebruikt.
3.1.6. Voor al het materieel, met uitzondering van het Stadsgewestelijk Materieel, geldt dat een
automatische sluitfluit niet mag worden gebruikt, tenzij dit technisch onmogelijk is.
ProRail B.V. Regio Randstad Zuid
Leiden, Stationsplein 1
20
3.1.7. De streefwaarde A1 en de hoogste streefwaarde A2 voor de maximale trillingssterkte Vmax
en de streefwaarde A3 voor de trillingssterkte over de beoordelingsperiode Vper ten gevolge
van de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties en door de in de inrichting
verrichte werkzaamheden en plaatsvindende activiteiten mogen in de geluidgevoelige
ruimten van de in Tabel II en III genoemde bestemmingen en op genoemde tijdstippen, voor
continue voorkomende trillingen gedurende lange tijd niet meer bedragen dan de in Tabel II
aangegeven waarden en voor herhaald voorkomende trillingen gedurende lange tijd niet
meer bedragen dan de in Tabel III genoemde waarden.
Tabel II, continue voorkomende trillingen
gedurende lange tijd
dag en avond
(07.00-23.00 uur)
nacht
(23.00-07.00 uur)
A1 A2 A3 A1 A2 A3
Woningen 0,1 0,4 0,05 0,1 0,2 0,05
Tabel III, herhaald voorkomende trillingen
gedurende lange tijd
dag en avond
(07.00-23.00 uur)
nacht
(23.00-07.00 uur)
A1 A2 A3 A1 A2 A3
Woningen 0,2 0,8 0,1 0,1 0,2 0,05
Onder woningen wordt verstaan woningen van derden en andere geluidgevoelige
bestemmingen.
3.1.8. Indien controle of berekening van de in Tabel II en III vastgelegde waarden plaatsvindt,
moet dit gebeuren overeenkomstig de meet- en beoordelingsrichtlijn Trillingen van de
Stichting Bouwresearch deel B, "Hinder voor personen in gebouwen" (uitgave augustus
2002).
3.2. Afvalstoffen 3.2.1. Het ontstaan van afvalstoffen moet zoveel mogelijk worden voorkomen of beperkt.
3.2.2. Het is verboden in de inrichting afvalstoffen te storten, te begraven, te laten uitvloeien of
te verbranden.
3.2.3. Het bewaren van alle afvalstoffen moet op ordelijke en nette wijze binnen de inrichting
gebeuren. Afvalstoffen en van afvalstoffen afkomstige geur en stof mogen zich niet buiten
de inrichting kunnen verspreiden.
3.2.4. Het bewaren van afvalstoffen, behalve spooronderdelen, op het onbebouwde terrein van
de inrichting mag alleen in afgesloten containers plaatsvinden.
3.2.5. Alle vrijkomende afvalstoffen die afzonderlijk verwerkt of hergebruikt kunnen worden
zoals glas, kunststof bekers, papier, karton en bedrijfs-KGA zoals tl-buizen en spaarlampen,
moeten gescheiden worden afgegeven. Indien de huidige bedrijfsituatie dit niet mogelijk
maakt moet worden gewerkt aan een oplossing voor de toekomst, in overeenstemming met
BAT.
3.2.6. Alle afvalstoffen moeten regelmatig uit de inrichting worden afgevoerd naar daarvoor
bestemde inrichtingen. Het afvoeren van afvalstoffen moet zo gebeuren dat zich geen afval
kan verspreiden.
3.2.7. Van alle bedrijfsafvalstoffen, die uit de inrichting afgevoerd worden, moet een (centrale)
administratie worden bijgehouden; deze administratie moet gedurende 5 jaar worden
bewaard en op verzoek aan een door de Milieudienst aangewezen ambtenaar worden
getoond.
ProRail B.V. Regio Randstad Zuid
Leiden, Stationsplein 1
21
3.3. Bodem 3.3.1. Stoffen moeten zo worden bewaard, getransporteerd en gebruikt dat geen verontreiniging
van de bodem optreedt; opslag van en werkzaamheden met voor het milieu schadelijke
stoffen mogen alleen in of boven een lekbakconstructie plaatsvinden.
3.3.2. Een bodembeschermende voorziening of maatregel moet voldoen aan
bodemrisicocategorie A zoals gedefinieerd in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming
bedrijfsmatige activiteiten (NRB), informatiecentrum Milieuvergunningen, uitgave 2001.
3.4. Lucht 3.4.1. Geuroverlast moet worden voorkomen; indien hiertoe aanleiding is moeten na een
gemotiveerd schriftelijk verzoek van de Milieudienst doeltreffende maatregelen worden
getroffen.
3.5. Wisselverwarmingsinstallaties op aardgas 3.5.1. Een gasinstallatie moet zijn uitgevoerd overeenkomstig de Model Aansluitvoorwaarden
Gas 1996 van EnergieNed.
3.5.2. De gasinstallaties moeten regelmatig en vakkundig worden onderhouden, afgesteld en zo
vaak als nodig is, maar ten minste éénmaal per jaar worden gereinigd, zonder dat roet of
ander vuil zich daarbij buiten de inrichting kan verspreiden.
3.5.3. De branderpijpen van een gasinstallatie moeten voldoen aan de eisen voor gastoestellen
met atmosferische branders zoals gesteld in de EN 297.
3.6. Veiligheid 3.6.1. Elektrische installaties moeten voldoen aan de voorschriften zoals aangegeven in de NEN
1010 voor zover deze hierop van toepassing zijn.
3.6.2. In de inrichting moeten voldoende doelmatig werkende brandblusmiddelen aanwezig zijn
om in geval van een beginnende brand een doelmatige aanpak mogelijk te maken.
3.6.3. Draagbare blustoestellen en slanghaspels moeten op een in het oog lopende plaats of
wijze zijn aangebracht, onbelemmerd bereikt kunnen worden, in goede staat van onderhoud
verkeren en steeds voor direct gebruik beschikbaar zijn.
3.6.4. Draagbare blustoestellen moeten zijn voorzien van een Rijkskeurmerk met rangnummer
en worden onderhouden overeenkomstig de NEN 2559.
3.6.5. Slanghaspels moeten zijn uitgevoerd overeenkomstig de NEN 3211 en worden
onderhouden overeenkomstig NEN-EN 671-3.
3.6.6. Minimaal eenmaal per jaar moet elk brandblusmiddel worden gekeurd door een daartoe
bevoegde instantie. Elk brandblusmiddel moet zijn voorzien van een label of sticker met
daarop de laatste controledatum.
3.6.7. Te allen tijde moet ten minste één verantwoordelijk persoon direct bereikbaar zijn, die:
- goed op de hoogte is van de inhoud van het “Calamiteitenplan Rail” en
- ter zake kundig is om in geval van een milieubedreigende situatie direct de
vereiste maatregelen te treffen.
Het telefoonnummer betreffende genoemde functie moet bekend zijn bij de meldkamer
van de Regionale Brandweer Hollands-Midden.
3.6.8. Schoonmaakmiddelen, die in de PGS 15 als gevaarlijk worden aangeduid, moeten
volgens de regels van hoofdstuk 3 van de PGS 15 worden opgeslagen.
ProRail B.V. Regio Randstad Zuid
Leiden, Stationsplein 1
22
3.7. Verruimde reikwijdte Wm 3.7.1. De vergunninghouder is verplicht al datgene te doen dat redelijkerwijs gevergd kan
worden om het verbruik van energie (gas en elektra) en grondstoffen en het ontstaan van
afvalstoffen in de inrichting zo veel mogelijk te beperken; hiertoe moeten de
bedrijfsprocedures regelmatig op hun doelmatigheid worden getoetst en moet de
vergunninghouder zich regelmatig laten informeren over de laatste stand der techniek.
De milieumaatregelen, die zijn of worden getroffen om de milieubelasting terug te dringen,
moeten op verzoek aan een controlerend ambtenaar worden getoond.
3.7.2. De vergunninghouder is verplicht de in de inrichting werkzame personen te instrueren om
te voorkomen dat in strijd met de vergunningvoorschriften wordt gehandeld.
3.8. Diversen 3.8.1. De inrichting moet in goede staat van onderhoud verkeren.
3.8.2. Toegepaste lichtbronnen mogen geen overlast veroorzaken door kleur, lichtsterkte,
verlichtingstijden of aan- en uitschakelfrequentie.
3.8.3. Van de bevindingen van voorgeschreven keuringen, controles en controlemetingen moet
een administratie worden bijgehouden die te allen tijde aan de bevoegde ambtenaren moet
kunnen worden getoond.
3.8.4. Van voorgenomen onderhoudswerkzaamheden die mogelijkerwijs nadelige gevolgen
voor het milieu kunnen veroorzaken, moet vooraf melding worden gedaan aan de
Milieudienst.
3.8.5. Degene die de inrichting drijft moet al datgene doen wat redelijkerwijs gevergd kan
worden om de nadelige gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken, te
voorkomen of te beperken.
Leiden,
Het dagelijks bestuur van de Milieudienst West-Holland,
drs. D.W.M. Eskes, directeur.