Innoveren in het consumentgerichte
bedrijfsleven
Determinanten en gevo lgen van innovat ief gedrag in deta i lhande l , horeca en ambacht
dr. Jan de Kok
Zoetermeer, juni 2012
This research has been financed by SCALES, SCientific Analysis of Entrepreneurship and
SMEs (www.entrepreneurship-sme.eu)
The responsibility for the contents of this report lies with EIM bv. Quoting numbers or text
in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part
of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored
in a retrieval system, without the prior written permission of EIM bv. EIM bv does not
accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.
EIM Research Reports
reference number H201205
publication juni 2012
number of pages 44
email address corresponding author
address EIM
Bredewater 26
P.O. box 7001
2701 AA Zoetermeer
The Netherlands
Phone: +31(0)79 322 22 00
All the EIM research reports are available on the website www.entrepreneurship-sme.eu.
3
Inhoudsopgave
Samenvatting 5
1 Inleiding 7
1.1 Achtergrond en onderzoeksvraag 7 1.2 Opzet van het onderzoek 7
2 Een theoretisch raamwerk over determinanten en gevolgen van innovatief gedrag 9
2.1 Begripsafbakening 9 2.2 Hoe komen innovaties tot stand 11 2.3 De rol van de ondernemer in het innovatieproces: een theoretisch
raamwerk 12
3 Opzet van het empirisch onderzoek 15
3.1 Dataverzameling 15 3.2 Beschikbare variabelen 17 3.3 Onderzoeksmethode 24
4 Resultaten voor de consumentgerichte sectoren 27
4.1 Determinanten van bereidheid tot vernieuwingen 27 4.2 Determinanten van innovatief gedrag 29 4.3 Determinanten van bedrijfsresultaat 32
5 Conclusies 35
5.1 Het algemene beeld voor de consumentgerichte sectoren 35 5.2 Verschillen tussen sectoren en grootteklassen 36 5.3 Beperkingen van dit onderzoek 37 5.4 Conclusies 38
Literatuurlijst 41
5
Samenvatting
Innovaties vormen een belangrijke bron voor economische vooruitgang. Het be-
lang van innovaties is inmiddels al vaak aangetoond, net zoals het feit dat inno-
vaties niet alleen door grote bedrijven worden ingevoerd, maar dat er ook in het
MKB veel geïnnoveerd wordt. De mate waarin bedrijven innoveren hangt niet al-
leen met de bedrijfsgrootte samen, maar ook met de sector. De mate van inno-
veren hangt bijvoorbeeld samen met de mate van concurrentie, terwijl de aard
van innovaties mede door de kapitaalintensiteit van een sector bepaald wordt.
Om rekening te kunnen houden met dergelijke sectorspecifieke omstandigheden,
richten studies naar innovaties zich vaak op een beperkt aantal sectoren. In dit
onderzoek staat het consumentgerichte bedrijfsleven centraal. Met het consu-
mentgerichte bedrijfsleven bedoelen we de sectoren die het einde van de produc-
tieketen vormen, waar producten uiteindelijk bij de eindgebruikers (burgers) te-
rechtkomen: detailhandel, horeca en ambacht.
Bij veel bedrijven in het MKB is de ondernemer de spil in het innovatieproces. De
rol van de ondernemer in het innovatieproces staat daarom centraal in dit onder-
zoek. We gaan in het bijzonder na in welke mate de kennis en houding van de
ondernemer het innovatieve gedrag van de onderneming kunnen verklaren. Ver-
volgens gaan we na, of er een meetbare invloed is van het innovatieve gedrag op
de winstgevendheid van bedrijven. We corrigeren hierbij voor de invloed van be-
drijfskenmerken (leeftijd, grootte en sector). Tot slot gaan we na of belemmerin-
gen een verstorende invloed hebben.
Om een zo goed mogelijk beeld te krijgen van de aard van de doorgevoerde in-
novaties, richten we ons op de breedte van de innovaties. We kijken naar elf
verschillende gebieden van de bedrijfsvoering en bepalen per gebied of er op dit
gebied de afgelopen twee jaar vernieuwingen of verbeteringen zijn doorgevoerd.
Deze maatstaf omvat alle soorten innovaties, dus zowel productinnovaties als
procesinnovaties, zowel technische als sociale innovatie, en zowel innovaties die
vernieuwend zijn voor de wereld als innovaties die enkel vernieuwend zijn voor
het bedrijf zelf. We gebruiken hiervoor de resultaten van een telefonische enquê-
te uit 2008 onder ruim 1500 ondernemers uit de detailhandel, horeca en am-
bacht. Dit betrof zowel ondernemers zonder personeel als ondernemers met per-
soneel.
De resultaten van dit onderzoek bevestigen dat het algemene beeld ook voor be-
drijven uit het midden- en kleinbedrijf in consumentgerichte sectoren geldt: de
kennis van de ondernemers beïnvloedt hun vernieuwingsbereidheid; deze ver-
nieuwingsbereidheid beïnvloedt vervolgens het innovatieve gedrag van de onder-
nemers, met name de breedte van de gerealiseerde innovaties. Deze innovatie-
breedte, tot slot, heeft een positieve invloed op de ontwikkeling van de winstge-
vendheid (Figuur 1).
Wat kennis en ervaring betreft, blijkt dat binnen de consumentgerichte sectoren
vooral de marktkennis van ondernemers belangrijk is. Het algemene opleidings-
niveau heeft beduidend minder samenhang met vernieuwingsbereidheid, innova-
tiebreedte en winstontwikkeling. Verder is er geen enkele aanwijzing dat ervaren
ondernemers in deze opzichten beter presteren dan minder ervaren onderne-
mers. De ervaring als ondernemer (het aantal jaren dat men ondernemer is)
hangt zelfs negatief samen met de innovatiebreedte. Hier staat tegenover dat
6
het aantal jaren dat het bedrijf bestaat juist een positieve samenhang met de in-
novatiebreedte heeft. Deze twee effecten heffen elkaar enigszins op.
Figuur 1 Determinanten en gevolgen van innovatief gedrag van ondernemers, voor on-
dernemers uit het MKB van consumentgerichte sectoren
Bron: Panteia/EIM, 2012.
Een manier om de vernieuwingsbereidheid van ondernemers uit kleine en mid-
delgrote bedrijven uit de consumentgerichte sectoren te stimuleren, is dus door
het stimuleren van hun marktkennis. Deze marktkennis is over het algemeen
zowel sectorspecifiek als regiospecifiek en vereist veel contacten van onderne-
mers met collega-ondernemers, toeleveranciers en/of klanten. Als men beleid
zou willen ontwikkelen om deze marktkennis te stimuleren, dan ligt het voor de
hand om dit op regionaal en sectoraal niveau uit te werken.
De mate waarin ondernemers hun vernieuwingsbereidheid omzetten in in-
novatief gedrag, wordt negatief beïnvloedt door belemmeringen die ze er-
varen. Dit geldt met name voor ondernemers met personeel. Dit toont
nogmaals aan, dat het belangrijk blijft om belemmeringen die onderne-
mers ervaren bij het invoeren en ontwikkelen van vernieuwingen tot een
minimum te beperken. Op deze manier worden ondernemers geholpen om
hun positieve houding daadwerkelijk in innovatief gedrag om te zetten.
Marktkennis
Vernieuwings
bereidheid
Innovatie-breedte
Ontwikkeling
winstgevendheid
Ervaring als
ondernemer
Bedrijfskenmerken
7
1 Inleiding
1.1 Achtergrond en onderzoeksvraag
Innovaties vormen een belangrijke bron voor economische vooruitgang. Innova-
ties zijn nodig om de productiviteit van werknemers te verbeteren, en zonder
productiviteitsstijgingen is een structurele verbetering van de welvaart van een
land niet mogelijk1. Het belang van innovaties is inmiddels al vaak aangetoond
(zie bijvoorbeeld Braaksma, de Jong en Bodewes, 2009), net zoals het feit dat
innovaties niet alleen door grote bedrijven worden ingevoerd, maar dat er ook in
het MKB veel geïnnoveerd wordt (Ruis, 2011).
De mate waarin bedrijven innoveren, hangt niet alleen met de bedrijfsgrootte
samen, maar ook met de sector. De mate van innoveren hangt bijvoorbeeld sa-
men met de mate van concurrentie, terwijl de aard van innovaties mede door de
kapitaalintensiteit van een sector bepaald wordt. Om rekening te kunnen houden
met dergelijke sectorspecifieke omstandigheden, richten studies naar innovaties
zich vaak op een beperkt aantal sectoren. In dit onderzoek staat het consument-
gerichte bedrijfsleven centraal. Met het consumentgerichte bedrijfsleven bedoe-
len we de sectoren die het einde van de productieketen vormen, waar producten
uiteindelijk bij de eindgebruikers (burgers) terechtkomen: detailhandel, horeca
en ambacht.
Tussen 2006 en 2008 heeft bijna 50% van alle MKB bedrijven uit het consu-
mentgerichte bedrijfsleven een of meerdere innovaties doorgevoerd. Gemiddeld
genomen voerden deze innoverende bedrijven drie verschillende vernieuwingen
door2 in deze periode. Van deze vernieuwingen is ongeveer 25% gericht op het
personeel en op verbeteringen in het bedrijfs- of productieproces. De resterende
75% is gericht op nieuwe diensten, nieuwe communicatievormen (bijvoorbeeld
een nieuwe winkelformule) en op nieuwe producten (Pleijster, Mooibroek, de Kok
en Wennekers, 2010). In dit onderzoek gaan we nader in op de omstandigheden
waaronder deze innovaties tot stand komen.
Bij veel bedrijven in het MKB is de ondernemer de spil in het innovatieproces. De
rol van de ondernemer in het innovatieproces staat daarom centraal in dit onder-
zoek. We gaan in het bijzonder na in welke mate de kennis en houding van de
ondernemer het innovatieve gedrag van de onderneming kunnen verklaren. Ver-
volgens gaan we na, of er een meetbare invloed is van het innovatieve gedrag op
de winstgevendheid van bedrijven.
1.2 Opzet van het onderzoek
Het doel van dit onderzoek is om de determinanten en gevolgen van innovatief
gedrag in kaart te brengen, waarbij we specifiek ingaan op de rol van de (kennis
en houding van de) ondernemer. Het uitgangspunt voor dit onderzoek is een
1 Het vinden van nieuwe natuurlijke hulpbronnen, bijvoorbeeld een nieuwe gasbel, kan ook een
sterk positieve invloed hebben. Dit is echter een incidentele vondst en moet niet als een structu-
rele bijdrage worden beschouwd.
2 Binnen de aspecten van de bedrijfsvoering die zijn onderzocht.
8
theoretisch model waarin de te onderzoeken relaties worden beschreven. Dit
model is gebaseerd op bestaande inzichten over determinanten en gevolgen van
innovatief gedrag van ondernemers. In hoofdstuk 2 wordt dit model besproken.
De verschillende relaties die in dit model beschreven worden, worden vervolgens
empirisch getoetst. Op deze manier kunnen we vaststellen welke van de ver-
wachte relaties in de praktijk kunnen worden vastgesteld. De data die hiervoor
nodig is, zijn verzameld via een telefonische enquête onder ruim 1.500 onder-
nemers uit de detailhandel, horeca en ambacht. In hoofdstuk 3 wordt uiteenge-
zet hoe deze enquête is uitgevoerd en welke analyses zijn verricht.
De resultaten van deze analyses worden in hoofdstuk 4 gepresenteerd. We laten
niet alleen de verschillen tussen de sectoren zien, maar gaan ook na in welke
mate de resultaten verschillend zijn voor ondernemers met en zonder personeel.
Verbijzondering van eerder onderzoek
Dit onderzoek kan gezien worden als een verbijzondering van het onderzoek naar
innovatief ondernemerschap dat in 2010 is verschenen (Pleijster et al., 2010).
Zowel het theoretisch model als de data die gebruikt worden om dit model te
toetsen, zijn identiek aan het model en de data die in het rapport uit 2010 wor-
den besproken. Een belangrijk verschil met het rapport uit 2010 is dat de analy-
ses die indertijd zijn uitgevoerd op een aantal punten zijn aangepast. We onder-
zoeken dezelfde vergelijkingen, maar de functionele vorm van deze vergelijkin-
gen is op diverse punten aangepast. De resultaten die in dit onderzoek gepresen-
teerd worden, kunnen daarom op sommige punten afwijken van de resultaten die
in het rapport uit 2010 zijn gepresenteerd1.
1 Een ander verschil is, dat we in dit onderzoek niet meer over innovatief ondernemerschap spre-
ken, maar over innovatief gedrag. De reden hiervoor wordt in hoofdstuk 2 besproken.
9
2 Een theoretisch raamwerk over determinanten en
gevolgen van innovatief gedrag
Innoveren en ondernemerschap zijn twee centrale begrippen voor dit onderzoek.
Voor beide begrippen bestaan vele definities. We beginnen dit hoofdstuk met een
korte bespreking van deze begrippen. Op basis hiervan zullen we aangeven wat
we in dit onderzoek bedoelen met innovatief gedrag van ondernemers. Vervol-
gens gaan we in op de manier waarop innovaties in de praktijk tot stand komen.
In de laatste paragraaf bespreken we de rol van de ondernemer in dit proces,
wat resulteert in een theoretisch raamwerk. Dit raamwerk vormt het uitgangs-
punt voor de empirische analyses van dit onderzoek.
2.1 Begripsafbakening
Ondernemerschap als beroep en als gedrag
Bij een ondernemer wordt meestal gedacht aan een persoon die met een eigen
bedrijf staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en met dat bedrijf zijn
inkomen verdient. Ondernemerschap is hier gelijkgesteld aan het beroep 'onder-
nemer': het voor eigen rekening en risico runnen van een onderneming. Je kan
echter ook buiten de context van een eigen bedrijf ondernemend zijn. Er wordt in
dit verband onderscheid gemaakt tussen ondernemerschap als beroep en onder-
nemerschap als gedrag. Met dat laatste wordt bedoeld dat iemand inspeelt op
marktkansen zonder zich te laten beperken door zijn of haar huidige hulpbronnen
(Wennekers, 2006). Dit kan goed vanuit de situatie van een eigen bedrijf gebeu-
ren, maar dat hoeft niet. Ook werknemers binnen gevestigde bedrijven kunnen
ondernemend gedrag vertonen (intrapreneurship). Een ander voorbeeld is het
oprichten van een eigen bedrijf: dit is bij uitstek een ondernemende activiteit,
maar zolang dat bedrijf nog niet formeel is opgericht is de persoon nog geen on-
dernemer qua beroep.
Innoveren
Innovatie draait om vernieuwing. Dit kan zowel de vernieuwing van iets be-
staands zijn als de introductie van iets geheel nieuws. Met een innovatie kan zo-
wel de uitkomst van een proces worden bedoeld (bijvoorbeeld de eerste Ipad) als
het onderliggende proces (de ontwikkeling van de Ipad). Dit proces omvat de
ontwikkeling van een nieuwe vondst (inventie), de succesvolle toepassing daar-
van (innovatie als uitkomst) en de brede verspreiding van innovaties in de sa-
menleving (diffusie) (WRR, 2008).
De ene innovatie is de andere niet. Sterker nog, er bestaat een enorme diversi-
teit in soorten innovaties. Om deze diversiteit beter te kunnen duiden, worden er
verschillende dimensies van innovatie onderscheiden:
− Object van innovatie. Het meest gehanteerde onderscheid naar soorten inno-
vatie is die naar product-, dienst- en procesinnovatie. Bij product- en
dienstinnovaties gaat het om de ontwikkeling en introductie van een nieuw
product of dienst, of om de vernieuwing van een bestaand product of dienst.
Procesinnovaties zijn gericht op het vernieuwen van bestaande processen. Dit
10
kan betrekking hebben op productieprocessen, maar ook op organisatorische
processen.
− Technische en sociale innovatie. Technische ontwikkelingen spelen een be-
langrijke rol in het innovatieproces. Dit geldt met name voor de inventiefase
(de ontwikkeling van nieuwe vondsten). In de daaropvolgende fases speelt
niet-technische innovatie echter ook een belangrijke rol. Voor de succesvolle
toepassing van de inventies kunnen innovaties in de organisatie belangrijk
zijn, en voor een succesvolle diffusie is een goede marketingstrategie belang-
rijk. De laatste jaren is er met name veel aandacht voor sociale innovatie ont-
staan. Het Nederlands Centrum voor Sociale Innovatie heeft hiervoor de vol-
gende definitie geformuleerd: 'Sociale innovatie is een vernieuwing in de ar-
beidsorganisatie en in arbeidsrelaties die leidt tot verbeterde prestaties van
de organisatie en ontplooiing van talenten' (NCSI, 2009). Ook hier staat ver-
nieuwing centraal, maar dan met betrekking tot de inzet van (en relaties met)
werknemers. Zowel technische als sociale innovatie zijn belangrijk voor be-
drijven. Voor Nederland is al eens gevonden dat 25 procent van het innovatie-
succes binnen organisaties door technische innovaties (investeringen in R&D)
bepaald zou worden, tegenover 75 procent door slim managen en innovatief
organiseren (Volberda, van den Bosch en Jansen, 2005).
− Incrementele versus radicale innovaties. Innovaties kunnen betrekking heb-
ben op relatief kleine verbeteringen in bestaande producten, diensten of pro-
cessen. Deze innovaties vergen geen of weinig nieuwe vaardigheden en zijn
vaak gemakkelijk door te voeren. In dit geval is sprake van incrementele in-
novaties. Radicale innovaties daarentegen vergen een grotere leerinspanning
of investering anderszins. Er is sprake van een radicale innovatie wanneer er
een nieuw concept of een nieuwe benadering wordt bedacht en in de praktijk
gebracht (Schulze, 2004).
− Oorsprong van vernieuwing. Innovatie in een bedrijf kan van oorsprong pri-
mair of secundair zijn. Een innovatie met primaire oorsprong betreft een inno-
vatie die door het bedrijf zelf bedacht en ontwikkeld is (dit type innovatie
komt veelvuldig voor in het ambacht). Een innovatie met secundaire oor-
sprong is een innovatie die als vernieuwing geïmplementeerd wordt, maar niet
door het bedrijf zelf ontwikkeld is. Deze wordt dus in feite overgenomen.
− Beleving van vernieuwing. Innovaties draaien om vernieuwing, maar wat
nieuw is voor de ene partij hoeft dat niet voor de andere partij te zijn. Bedrij-
ven kunnen bijvoorbeeld hun productieproces verbeteren door productietech-
nieken en/of werkwijzen van andere bedrijven over te nemen. In dit verband
wordt vaak onderscheid gemaakt tussen de volgende drie categorieën van
nieuwheid: nieuw voor een bedrijf (imitatie); nieuw voor de markt van een
bedrijf; nieuw voor de wereld.
Ondernemen en innoveren
Innovatie is van oudsher verbonden aan ondernemerschap. Innovatie wordt door
sommigen zelfs als het centrale kenmerk van een onderneming of ondernemende
activiteit gezien. Dit idee is al door Schumpeter (een van de grondleggers van
onderzoek naar ondernemerschap) naar voren gebracht (Schumpeter, 1942).
Bedrijven die niet innoveren zullen volgens dit idee niet lang overleven (Baumol,
2002; Freeman en Soete, 1997). In de praktijk vallen innovativiteit en onderne-
merschap dan samen.
Tegenover dit Schumpeteriaanse perspectief op ondernemerschap kan het Kirz-
neriaans perspectief geplaatst worden. Volgens dit perspectief draait onderne-
11
merschap primair om het zien van kansen waar potentieel economisch voordeel
mee te behalen valt. De kansen kunnen dan benut worden door te innoveren,
maar ook door puur te imiteren (De Jong, 2006b).
Innovatief gedrag van ondernemers
Dit onderzoek draait om innovatief gedrag van ondernemers. Met innovatief ge-
drag bedoelen we in dit geval de mate waarin bedrijven in het recente verleden
vernieuwingen hebben doorgevoerd. Het betreft, met andere woorden, innovatie
als uitkomst. Meer specifiek kijken we naar de breedte van de gerealiseerde in-
novaties. Hiermee bedoelen we het aantal aspecten van de bedrijfsvoering waar-
binnen innovaties zijn gerealiseerd (dit wordt in hoofdstuk 3 verder uitgewerkt).
Er wordt hierbij geen enkele vorm van innovatie uitgesloten: het onderzoek be-
treft zowel product-, dienst- als procesinnovatie, zowel technische als (aspecten
van) sociale innovatie, zowel incrementele als radicale innovaties, zowel innova-
ties die door het bedrijf zelf ontwikkeld zijn als innovaties die door andere be-
drijven zijn ontwikkeld, en zowel innovaties die nieuw zijn voor het bedrijf, voor
de markt en voor de wereld.
De enquête waar dit onderzoek op is gebaseerd, is gehouden onder onderne-
mers, in de zin van personen met een eigen bedrijf. Dit onderzoek is hierdoor
een onderzoek over ondernemerschap als beroep.
In eerder onderzoek is in dit verband wel gesproken over innovatief onderne-
merschap. Pleijster et al. (2010) omschrijven innovatief ondernemerschap als
het snijvlak van innovatief gedrag en ondernemerschap als gedrag (Pleijster et
al., 2010, pag. 18). Hoewel dit begrip sterk lijkt op het innovatief gedrag van
ondernemers dat in het huidige onderzoek centraal staat, is het niet exact het-
zelfde: innovatief ondernemerschap sluit ondernemers die geen ondernemend
gedrag vertonen uit en sluit werknemers die ondernemend gedrag vertonen (in-
trapreneurs) juist in.
2.2 Hoe komen innovaties tot stand
Er bestaan talloze stappenplannen, modellen en stroomschema's die beschrijven
hoe innovaties in de praktijk tot stand komen. Als het gaat om innovaties in het
MKB, is het mogelijk om op hoofdlijnen zes soorten innovatiemodellen te onder-
scheiden die weergeven hoe ondernemers innovatie in hun bedrijf vormgeven.
Tabel 1 laat zien wat deze modellen inhouden en hoe vaak zij voorkomen.
Ondanks de verschillen tussen deze modellen, lijkt er toch sprake te zijn van een
gemeenschappelijk onderliggend 'oermodel' dat uit drie fasen bestaat: kansen
zien, besluiten nemen en kansen realiseren. In de eerste fase zien ondernemers
kansen voor innovaties en komen ze op ideeën om die kansen te verzilveren. In
deze fase lopen ondernemers nog geen risico's en er is alle ruimte voor dagdro-
men. In de besluitvormingsfase wordt de knoop doorgehakt om met de innova-
tiekans verder te gaan. Met deze beslissing gaat men niet over één nacht ijs om-
dat hier wordt bepaald of er middelen gaan worden geïnvesteerd en risico wordt
gelopen. In de laatste fase werken ondernemers doelgericht naar de realisatie
van de kans. (Braaksma et al., 2009).
12
Tabel 1 Innovatiemodellen voor het MKB
Innovatiemodel Kenmerken Percentage
Projectmodel Ondernemer initieert innovaties, beslist en voert uit 80%
Professionalsmodel Innovatie door interactie met gebruikers en bijdragen van
medewerkers
61%
Uitbestedingsmodel Innovatie is continu uitbesteed aan een andere organisatie 11%
Venturemodel Innovatie door het starten van nieuwe bedrijven of door
participaties in andere bedrijven
12%
Organisatiemodel Innovatie wordt systematisch georganiseerd, maar niet in
een aparte afdeling. Medewerkers spelen een actieve rol
16%
Functioneel model Innovatie in een aparte (R&D-)afdeling of door een gespe-
cialiseerde groep medewerkers
9%
Bedrijven kunnen meerdere modellen in de praktijk brengen, dus percentages hoeven niet tot
100% op te tellen.
Bron: De Jong (2006c).
2.3 De rol van de ondernemer in het innovatieproces: een theoretisch
raamwerk
Wat bepaalt nu de uitkomsten van het zojuist beschreven innovatieproces? Wat
zijn determinanten van de mate waarin bedrijven kansen zien en verzilveren? Er
kunnen drie soorten determinanten worden onderscheiden: persoonlijke kenmer-
ken van de ondernemer, kenmerken van het bedrijf (de onderneming) en externe
factoren (Romero en Martínez-Román, 2011).
Voor bedrijven uit het MKB lijken de persoonlijke kenmerken van de ondernemer
hierbij een belangrijke rol te spelen. Dat de ondernemer in MKB bedrijven een
centrale positie inneemt is al langer bekend. Diens kennis en ervaring hebben
bijvoorbeeld een aantoonbaar positieve invloed op de overlevingskansen en de
winstgevendheid van de onderneming (Bosma, van Praag, Thurik en de Wit,
2004). Ook in het innovatieproces lijkt de ondernemer een centrale rol te spelen.
Er wordt zelfs wel gesteld dat de ondernemer hiervoor 'de meest onmisbare per-
soon' is1 (Braaksma et al., pag. 33). Het gaat hierbij niet alleen om de kennis en
ervaring van de ondernemer, maar ook over diens houding ten opzichte van ver-
andering (Van der Veen, 2004).
De kennis en houding van de ondernemer kunnen op alle drie de fasen van het
innovatieproces van invloed zijn. Ondernemers met meer (markt)kennis die meer
openstaan voor veranderingen zullen eerder marktkansen zien. Diezelfde kennis
en houding zullen ook de besluitvorming beïnvloeden: meer kennis helpt de on-
dernemer om een betere afweging te maken, waarbij de houding van invloed is
op de mate waarin de ondernemer bereid is om risico's te nemen en om verande-
ringen door te willen voeren. Vervolgens speelt de (ervarings)kennis een rol bij
het succesvol toepassen (uitvoeren) van de innovatie. (Braaksma et al., 2009).
1 Vandaar dat we in dit rapport ook wel over 'innovatief gedrag van ondernemers' spreken, in
plaats van innovatief gedrag door ondernemingen.
13
Kort samengevat: als het over het realiseren van innovaties door bedrijven uit
het MKB gaat, dan lijken de kennis, ervaring en houding van ondernemers hierbij
een belangrijke rol te spelen. Dit vormt het uitgangspunt voor het theoretisch
raamwerk dat we voor dit onderzoek hebben geformuleerd (zie Figuur 2). De re-
laties die in dit raamwerk staan, worden in hoofdstuk 4 empirisch in kaart ge-
bracht. We gaan hierbij toetsen of we de volgende relaties empirisch kunnen on-
derbouwen:
1 Determinanten van de houding van ondernemers (de vernieuwingsgezind-
heid)
Is er sprake van een relatie tussen kennis (1a) en ervaring (1b) van de on-
dernemer en bedrijfskenmerken (1c) enerzijds en de houding ten aanzien van
het doorvoeren van veranderingen anderzijds?
2 Determinanten van het innovatief gedrag van ondernemers
Is er sprake van een relatie tussen kennis (2a), ervaring (2b) en houding van
de ondernemer (2c), bedrijfskenmerken (2c) en marktbelemmeringen (2e)
enerzijds en het innovatief gedrag van de ondernemers anderzijds?
3 Determinanten van bedrijfsprestaties
Is er sprake van een relatie tussen kennis (3a), ervaring (3b), vernieuwings-
gezindheid (3c), bedrijfskenmerken (3d) en innovatief gedrag (3e) enerzijds
en het bedrijfsresultaat anderzijds?
Figuur 2 Theoretisch raamwerk innovatief gedrag van ondernemers
Bron: Pleijster et al., 2010.
De bedrijfskenmerken die we onderzoeken zijn sector, leeftijd en grootte van het
bedrijf. We gaan met name na, of de gevonden relaties verschillen tussen de drie
onderzochte sectoren en tussen ondernemingen met personeel (werkgevers) en
ondernemingen zonder personeel (OZP). Deze laatste groep bevat zowel onder-
nemers zonder personeel (deze ondernemers werken op een vaste locatie, bij-
voorbeeld kleine winkels) als zelfstandigen zonder personeel (ZZP-ers; deze on-
dernemers werken niet op een vaste locatie).
Kennis
Houding
Innovatief gedrag
Bedrijfsresultaat
Ervaring
1a
1b 2a
2c
2b Bedrijfskenmerken
1c
2d
Belemmeringen 2e
3c
3b
3e 3d
3a
15
3 Opzet van het empirisch onderzoek
3.1 Dataverzameling
Om de benodigde data te verzamelen, is een telefonische enquête gehouden on-
der bedrijven uit de detailhandel, horeca en ambacht. Binnen de detailhandel is
een verder onderscheid gemaakt tussen de gemengde branche1 en de overige
bedrijven uit de detailhandel, maar dit onderscheid speelt in dit onderzoek ver-
der geen rol.
Vragenli jst
De vragenlijst is specifiek ontwikkeld om informatie over alle aspecten van het
theoretisch raamwerk te kunnen verzamelen. Voor het meten van aspecten van
kennis, ervaring, houding en gedrag is hierbij zoveel mogelijk uitgegaan van er-
varingen met eerdere vragenlijsten over deze onderwerpen.
De meeste vragen zijn sectoronafhankelijk. Dit betreft niet alleen algemene vra-
gen over leeftijd en opleidingsniveau van de ondernemer, maar ook stellingen
waarmee de kennis en de houding ten opzichte van innoveren is gemeten (meer
hierover in de volgende sectie). Er zijn echter drie onderwerpen waarvoor sec-
torspecifieke vragen zijn opgenomen: de concurrentiepositie van het bedrijf, ge-
bieden waarop de afgelopen 2 jaar innovaties zijn doorgevoerd, en gebieden
waarop de ondernemer verwacht binnenkort innovaties te introduceren. Voor de-
ze onderwerpen zijn de mogelijkheden voor concurrentie en/of innovatie deels
sectorspecifiek. Een bedrijf uit de detailhandel kan zich bijvoorbeeld onderschei-
den door een goed gekozen winkelformule en kan hierin ook innovaties doorvoe-
ren. Voor ondernemers uit de horeca en ambachten is dit echter niet relevant.
Het gevolg is dat er drie sectorspecifieke varianten van de vragenlijst zijn ont-
wikkeld. Deze vragenlijsten zijn vervolgens besproken met experts uit de secto-
ren en daarna getest, om er zeker van te zijn dat de vragen herkenbaar waren
voor ondernemers uit deze sectoren.
Veldwerk
In de zomer van 2008 is een telefonische enquête gehouden onder 1504 onder-
nemers2 uit het midden- en kleinbedrijf3. Het onderzoek moest niet alleen inzicht
geven in overeenkomsten en verschillen tussen de sectoren, maar ook tussen
1 Tot de detailhandel gemengde branche worden winkels gerekend met een assortiment met één
van de onderstaande artikelgroepen of een combinatie daarvan: huishoudelijke artikelen; glas,
porselein en aardewerk (zoals glas- en eetserviezen, bestekken, tafelaccessoires); kookartikelen
(alle artikelen voor koken, bakken en braden); koffie en thee(artikelen); (luxe) cadeau- en
trendartikelen; interieurartikelen; souvenirs; kaarsen; kaarten en posters; kunstvoorwerpen
(niet-unieke exemplaren).
2 De eerste filtervraag van de vragenlijst was, of de respondent op dat moment als ondernemer
actief was in de desbetreffende sector. Als het antwoord 'nee' was, werd het interview afgebro-
ken. De juridische status van de ondernemers (zelfstandig ondernemer, DGA, franchisenemer of
anders) is niet bekend. We nemen aan dat deze vraag geïnterpreteerd werd als een vraag naar
ondernemerschap als beroep en niet naar ondernemerschap als gedrag. De resultaten van het
onderzoek hebben in dat geval betrekking op innovatief gedrag van ondernemers.
3 Voor dit onderzoek is deze grootteklasse bepaald als bedrijven met 1 tot 250 werkzame perso-
nen.
16
jonge en gevestigde bedrijven en tussen bedrijven met en zonder personeel in
dienst. Om ervoor te zorgen dat de respondenten van de enquête voldoende ver-
spreid zijn over de sectoren en leeftijdsgroepen is de steekproef gestratificeerd
naar deze twee kenmerken. In Tabel 2 staat het aantal waarnemingen voor elk
van de strata weergegeven. Er is niet naar bedrijfsgrootte gestratificeerd1, maar
de steekproef bevat voldoende waarnemingen voor zowel bedrijven zonder per-
soneel als bedrijven met personeel (Tabel 3).
Tabel 2 Waarnemingen naar sector en leeftijdsklasse
Leeftijdsklasse
Sector Jonger dan 5 jaar 5 jaar en ouder Totaal
Detailhandel Overig (detailhandel
exclusief gemengde branche)
228 282 510
Gemengde branche 44 47 91
Horeca 205 269 474
Ambacht 179 240 419
Totaal 656 838 1.494
Noot: Voor het veldwerk is binnen de detailhandel een tweedeling gemaakt tussen enerzijds de
gemengde branche en anderzijds de overige sectoren binnen de detailhandel. Voor de ana-
lyses die in dit onderzoek zijn uitgevoerd, is de gemengde branche gecombineerd met de-
tailhandel overig; voor 10 bedrijven is de sectoren en/of leeftijd onbekend.
Bron: EIM, databestand innovatief ondernemerschap in detailhandel, horeca en ambacht.
Een paar van de geïnterviewde bedrijven bleken niet aan de selectiecriteria te
voldoen, bijvoorbeeld omdat er meer dan 250 personen werkzaam waren, of om-
dat niet bekend was tot welke sector ze hoorden2. Na verwijdering van deze
waarnemingen resulteerde een databestand met 1490 waarnemingen. Dit be-
stand vormt het uitgangspunt voor alle analyses.
1 De verdeling van de steekproef naar bedrijfsgrootte is hierdoor erg scheef naar links verdeeld.
2 Hierdoor kan niet uitgesloten worden dat ze tot een andere sector behoren dan de drie sectoren
waar dit onderzoek zich op richt. Dit geldt overigens maar voor 2 van de 1504 waarnemingen.
17
Tabel 3 Waarnemingen naar sector en grootteklasse
Grootteklasse (op basis van werkzame personen)
Sector
OZP
(1 wp)
Micro
(2–10 wp)
Klein
(11–50 wp)
Midden
(51-250 wp) Totaal
Detailhandel Overig (detailhandel
exclusief gemengde branche)
166 299 37 12 514
Gemengde branche 23 59 8 1 91
Horeca 34 274 143 5 474
Ambacht 219 164 31 23 419
Totaal 442 796 219 41 1.498
Noot: Voor het veldwerk is binnen de detailhandel een tweedeling gemaakt tussen enerzijds de
gemengde branche en anderzijds de overige sectoren binnen de detailhandel. Voor de ana-
lyses die in dit onderzoek zijn uitgevoerd, is de gemengde branche gecombineerd met de-
tailhandel overig; voor 6 bedrijven is de sectoren onbekend of ze hebben meer dan 250
werkzame personen.
Bron: EIM, databestand innovatief ondernemerschap in detailhandel, horeca en ambacht.
3.2 Beschikbare variabelen
In deze paragraaf beschrijven we welke variabelen gebruikt worden om de ken-
nis en ervaring, houding en gedrag van de ondernemers in kaart te brengen. De
overige variabelen die voor het model relevant zijn, zijn de sector, omvang en
leeftijd van het bedrijf (bedrijfskenmerken), de belemmeringen en de winstont-
wikkeling van het bedrijf.
Kennis en ervaring
Er bestaan veel verschillende soorten van kennis en deze kunnen op veel ver-
schillende manieren worden verkregen. Voor dit onderzoek gebruiken we zowel
een maatstaf voor algemene kennis (aantal jaren opleiding) als een maatstaf
voor de marktkennis van de ondernemer.
Het aantal opleidingsjaren dat de respondent genoten heeft, wordt vaak gebruikt
als indicator voor het niveau van kennis dat via initiële opleiding is verkregen.
We hebben dit op een indirecte manier gemeten, door de respondenten naar hun
hoogst afgeronde opleiding te vragen. Vervolgens hebben we hier het aantal op-
leidingsjaren aan gekoppeld dat normaal gesproken nodig is om dit opleidingsni-
veau te halen (Tabel 4). Door deze transformatie resulteert een variabele met
een intervalschaal, wat diverse voordelen heeft voor de uit te voeren analyses.
Ook wordt op deze manier gecorrigeerd voor eventuele tempoverschillen waar-
mee respondenten bepaalde opleidingen hebben afgerond. Het aantal jaren op-
leiding maakt echter geen onderscheid meer tussen beroepsopleidingen en alge-
mene opleidingen.
18
Tabel 4 Opleidingsniveau en benodigde jaren onderwijs
Hoogst behaalde opleiding
Benodigde jaren
onderwijs
Aantal
waarnemingen
Basisonderwijs 8 29
Lager beroepsonderwijs LBO/VMBO (LTS, LEAO etc.) 12 197
MAVO (MULO, ULO) 12 175
HAVO/VWO 14 124
Middelbaar beroepsonderwijs MBO (MTS, MEAO etc.) 16 614
Hoger beroepsonderwijs HBO 17 270
Universitair onderwijs WO 18 68
Totaal 1.477
Bron: EIM, databestand innovatief ondernemerschap in detailhandel, horeca en ambacht.
De marktkennis van een ondernemer geeft weer, in welke mate de ondernemer
inzicht heeft in de stand van zaken en de ontwikkelingen in zijn branche. Dit kan
zowel vakinhoudelijke ontwikkelingen betreffen als kennis van marktpartijen. De
marktkennis van een ondernemer is gemeten door de ondernemer acht verschil-
lende stellingen voor te leggen die betrekking hebben op diverse aspecten van
marktkennis (Tabel 5). Elk van deze stellingen is op een vijfpuntsschaal geme-
ten. Een betrouwbaarheidsanalyse laat zien deze stellingen samen een accepta-
bele schaal opleveren1. Om zowel theoretische als empirische redenen is vervol-
gens besloten om de laatste stelling alsnog uit de schaal te verwijderen ('Ik heb
goed inzicht in de belangrijkste wetten en regels die gelden binnen mijn bran-
che'). Het theoretisch argument is dat kennis van wet- en regelgeving weliswaar
marktspecifiek kan zijn, maar dat het tegelijkertijd weinig te maken heeft met
kennis over de producten, productiemethoden en organisaties op die markt. Dit
wordt ondersteund door het empirisch argument: de betrouwbaarheid van de
schaal neemt toe als deze stelling wordt verwijderd2. De variabele 'marktkennis'
is vervolgens gedefinieerd als de gemiddelde score op de zeven overblijvende
stellingen over marktkennis.
De marktkennis van een ondernemer zal voor het grootste deel op diens ervaring
gebaseerd zijn. Dit hoeft niet beperkt te zijn tot de ervaringen van de respon-
dent als ondernemer: ook in de periode voordat de respondent ondernemer was,
kan hij of zij veel ervaringen met de markt hebben opgedaan. De ervaringen van
een ondernemer zijn echter niet alleen relevant vanwege de opgedane markt-
kennis. Ook voor veel andere aspecten van de bedrijfsvoering geldt dat ervaring
een belangrijke bron van (vooral impliciete) kennis kan zijn, bijvoorbeeld hoe
mensen gemotiveerd en overtuigd moeten worden.
1 De correlatie tussen de betreffende stellingen (gemeten via Cronbach's Alpha) is zo hoog, dat ze
als indicator voor één achterliggende variabele geïnterpreteerd kunnen worden.
2 Uit een aanvullende factoranalyse op de acht stellingen blijkt bovendien, dat er één onderliggen-
de factor afgeleid kan worden. Alle stellingen hebben een factorlading van 0.5 of hoger voor deze
factor, met uitzondering van stelling 7 (factorlading 0.28).
19
Tabel 5 Stellingen met betrekking tot marktkennis van ondernemers
Stelling
Gemiddelde
score
1 Ik heb goede vakkennis 4,5
2 Ik heb weinig tot geen zicht op belangrijke vernieuwingen binnen mijn branche* 2,0
3 Ik heb goede kennis van de producten/diensten binnen mijn branche 4,5
4 Ik heb goed inzicht in actuele trends en ontwikkelingen binnen mijn branche 4,2
5 Ik heb weinig tot geen kennis van de markt/afnemers* 4,2
6 Ik heb goed inzicht in de rol van toeleveranciers 3,9
7 Ik ben goed in staat om mij ontbrekende kennis snel eigen te maken 4,4
8 Ik heb weinig tot geen inzicht in de belangrijkste wetten en regels die gelden
binnen mijn branche*
3,5
Aantal waarnemingen 1441
Cronbach's Alpha 0,67
Cronbach's Alpha exclusief stelling 8 0,70
De vraag bij de stellingen luidde: 'Kunt u aangeven in welke mate u zichzelf herkent in deze
uitspraken?'. De mogelijke antwoorden waren helemaal niet (1); in geringe mate (2); gedeelte-
lijk (3); in hoge mate (4); volledig (5).
* Deze vraag is zo geformuleerd, dat een hogere score op minder marktkennis duidt. Voor het
bepalen van Cronbach's Alpha en het berekenen van de marktkennisschaal is de variabele zo
aangepast, dat een hogere score op meer marktkennis duidt.
Bron: EIM, databestand innovatief ondernemerschap in detailhandel, horeca en ambacht.
Om de invloed van de ervaring van ondernemers op houding en innovatief ge-
drag te meten, zijn twee indicatoren beschikbaar. De eerste indicator is het aan-
tal jaren dat de respondent zelfstandig ondernemer is. Als tweede indicator ge-
bruiken we een maatstaf voor de ervaringskennis die de ondernemer heeft opge-
daan voordat hij of zij zelfstandig ondernemer werd. Dit kan worden benaderd
door de leeftijd van de ondernemer op het moment dat hij of zij besloot zelfstan-
dig ondernemer te worden1. Deze twee indicatoren hangen negatief met elkaar
samen: naarmate je op hogere leeftijd als zelfstandig ondernemer begint, heb je
gemiddeld genomen minder jaren werkervaring als zelfstandig ondernemer.
1 Dit is berekend als het verschil tussen de leeftijd van de respondent en het aantal jaren dat de
respondent zelfstandig ondernemer is. Een alternatief zou zijn om de leeftijd van de respondent
als indicator voor ervaring op te nemen (wat gebruikelijk is). Door de samenhang tussen de leef-
tijd van de respondent en het aantal jaren ervaring als zelfstandig ondernemer, zou de invloed
van het aantal jaren ervaring als zelfstandig ondernemer echter niet zuiver geschat kunnen wor-
den. Een bijkomend voordeel van de door ons gebruikte indicator is dat een aantal foutieve ant-
woorden opgespoord kunnen worden. Als de berekende leeftijd van de ondernemer op het mo-
ment dat hij of zij besloot zelfstandig ondernemer te worden, erg laag is (bijvoorbeeld minder
dan 15 jaar), dan is het erg waarschijnlijk dat de genoteerde leeftijd en/of het aantal jaren dat
de respondent zelfstandig ondernemer is niet correct is. De dataset bevat 18 waarnemingen die
onder deze grenswaarde vallen. Deze waarnemingen zijn uitgesloten van de modelschattingen.
20
Houding
Om de houding van de ondernemer ten aanzien van vernieuwingen te meten,
hebben we tien stellingen aan de ondernemers voorgelegd (Tabel 6). Zowel een
betrouwbaarheidsanalyse als een factoranalyse laten zien dat twee van de tien
stellingen maar beperkt samenhangen met de overige acht stellingen (stellingen
2 en 3 uit Tabel 6). Dit suggereert dat deze twee stellingen betrekking hebben
op een ander construct dan de overige acht. De variabele 'vernieuwingsbereid-
heid' wordt daarom gedefinieerd als de gemiddelde score op de acht overige stel-
lingen over de houding ten aanzien van vernieuwingen.
Tabel 6 Stellingen met betrekking tot de houding van ondernemers ten aanzien van ver-
nieuwingen
Stelling
Gemiddelde
score
1 Ik ben bereid om risico's te nemen als ik kansen zie voor vernieuwing van
mijn bedrijf
4,0
2 Ik hecht veel waarde aan stabiliteit en zekerheid* 4,2
3 Kwaliteit is belangrijker dan vernieuwing* 4,3
4 Vernieuwend bezig zijn is uitdagend en leuk 4,4
5 Succesvol zijn en blijven als bedrijf is mogelijk zonder het doorvoeren van
vernieuwingen*
2,4
6 Het is nuttig om veel tijd te besteden aan ideeën die kunnen leiden tot ver-
nieuwingen of verbeteringen
4,0
7 Vernieuwingen kosten vaak meer dan dat ze opleveren* 2,8
8 Inzet van ICT-toepassingen betekent een verrijking binnen mijn bedrijf 3,3
9 Vernieuwend bezig zijn betekent onnodig risico nemen* 2,1
10 Vernieuwingen verbeteren de concurrentiepositie 3,9
Aantal waarnemingen 1394
Cronbach's Alpha 0,66
Cronbach's Alpha exclusief stellingen 2 en 3 0,68
De vraag bij de stellingen luidde: 'Kunt u aangeven in welke mate u het eens bent met deze
stellingen?'. De mogelijke antwoorden waren helemaal mee oneens (1); grotendeels mee oneens
(2); neutraal (3); grotendeels mee eens (4); helemaal mee eens(5).
* Deze vraag is zo geformuleerd, dat een hogere score op minder vernieuwingsbereidheid duidt.
Voor het bepalen van Cronbach's Alpha en het berekenen van de vernieuwingsbereidheid-
schaal is de variabele zo aangepast, dat een hogere score op meer vernieuwingsbereidheid
duidt.
Bron: EIM, databestand innovatief ondernemerschap in detailhandel, horeca en ambacht.
Innovatief gedrag
Er bestaan verschillende manieren om het innovatief gedrag van ondernemers
en/of ondernemingen in kaart te brengen. Zo kan ervoor gekozen worden om de
innovatieve inspanningen in kaart te brengen (bijvoorbeeld het percentage van
de omzet dat aan speur- en ontwikkelwerk wordt besteed), de uitkomsten van
deze inspanningen (of er in het recente verleden sprake is geweest van pro-
ductinnovaties, procesinnovaties en/of sociale innovatie), of beide. Voor dit on-
21
derzoek is besloten om naar de uitkomsten van innovaties te kijken (zie ook pa-
ragraaf 2.1).
Om een zo goed mogelijk beeld te krijgen van de aard van de doorgevoerde in-
novaties, is besloten om de breedte van de innovaties in kaart te brengen. Dit is
gedaan door bedrijven elf verschillende gebieden voor te leggen en ze te vragen
of er op dit gebied de afgelopen twee jaar vernieuwingen of verbeteringen zijn
doorgevoerd. Dit betreffen zowel productinnovaties als procesinnovaties en so-
ciale innovatie1. De gebieden waarop bedrijven innovaties kunnen doorvoeren,
kunnen per sector variëren. Hier is expliciet rekening mee gehouden door de
vragen hierover per sector te laten variëren. In Tabel 7 worden alle elf uitge-
vraagde gebieden gepresenteerd. Drie van deze gebieden zijn identiek voor de
drie onderzochte sectoren; de overige acht gebieden variëren in meer of mindere
mate. In sommige gevallen zijn de variaties beperkt (bij de detailhandel en het
ambacht is bijvoorbeeld naar klantenbinding gevraagd, terwijl bij de horeca over
klantvriendelijkheid wordt gesproken), in andere gevallen zijn de verschillen gro-
ter (voor de detailhandel en horeca is voorraadbeheer belangrijk, maar voor het
ambacht veel minder. Omgekeerd is materiaalgebruik voor het ambacht belang-
rijk, maar voor horeca en detailhandel weer minder).
Tabel 7 Gebieden waarvoor vernieuwingen of verbeteringen zijn doorgevoerd binnen het
bedrijf, per sector
Detailhandel Horeca Ambacht
assortiment aan producten assortiment aan producten kwaliteit van producten
kwaliteit dienstverlening kwaliteit dienstverlening verbreding assortiment
winkelautomatisering automatisering technieken, apparatuur en/of software
voorraadbeheer voorraadbeheer materiaalgebruik
winkelformule/bedrijfsconcept bedrijfsinrichting/bedrijfsconcept winkelformule/bedrijfsconcept
serviceverlening/klantenbinding serviceverlening/klantvriendelijkheid serviceverlening/klantenbinding
verstrekken informatie/advies voorlichting en/of reclame verstrekken van informatie/advies
productkennis personeel* productkennis van het personeel* vakbekwaamheid personeel*
Vestigingslocatie Vestigingslocatie Vestigingslocatie
Personeelsbeleid* Personeelsbeleid* Personeelsbeleid*
Gebruik internet Gebruik internet Gebruik internet
* Deze vraag is alleen voorgelegd aan ondernemers met personeel in dienst.
Bron: EIM, databestand innovatief ondernemerschap in detailhandel, horeca en ambacht.
De variabele 'innovatiebreedte' is berekend als de fractie van de relevante ge-
bieden waarop het bedrijf vernieuwingen heeft doorgevoerd2.
1 Als er sprake van innovaties was, is vervolgens gevraagd of deze alleen nieuw waren voor het
bedrijf, of ook voor de branche als geheel. Deze informatie is voor dit onderzoek niet gebruikt.
2 Voor bedrijven zonder personeel is hierbij alleen naar de gebieden gekeken die voor hen relevant
zijn.
22
Kennis, ervaring, houding en innovatief gedrag per sector
In deze sectie zijn zes verschillende indicatoren beschreven waarmee kennis, er-
varing, houding en innovatief gedrag van ondernemers zijn gemeten. In Tabel 8
worden de gemiddelde scores voor deze indicatoren per sector gepresenteerd.
Het gemiddeld aantal jaren ervaring als zelfstandig ondernemer is niet zo hoog.
Dit komt omdat de steekproef voor een groot deel uit jonge bedrijven bestaat.
De verschillen tussen de sectoren zijn niet groot, met uitzondering van de inno-
vatiebreedte: de gemiddelde score voor bedrijven uit de horeca (21%) is meer
dan het dubbele van de gemiddelde score voor bedrijven uit het ambacht (10%).
In het volgende hoofdstuk zal besproken worden in welke mate dit verschil ver-
oorzaakt wordt door verschillen in bedrijfskenmerken tussen deze twee sectoren.
Tabel 8 Gemiddelde en standaardafwijking voor indicatoren voor kennis, ervaring, hou-
ding en innovatief gedrag, per sector
Indicator Detailhandel Horeca Ambacht
Marktkennis
(schaal 1-5)
4,3
(0,53)
4,1
(0,52)
4,3
(0,55)
Opleidingsjaren
(continu, 8-18)
15,0
(2,24)
15,1
(2,23)
14,7
(2,30)
Jaren ervaring als
zelfstandig onderne-
mer (continu)
3,2
(2,52)
3,3
(2,21)
3,0
(2,34)
Leeftijd bij start als
zelfstandig onderne-
mer (continu)
32,8
(9,82)
30,9
(8,83)
33,1
(8,73)
Vernieuwingsbereid-
heid (schaal 1-5)
3,9
(0,62)
3,8
(0,60)
3,6
(0,68)
innovatiebreedte
(schaal 0-1)
0,14
(0,20)
0,21
(0,24)
0,10
(0,17)
Noot: De standaardafwijking wordt tussen haakjes vermeld.
Bron: EIM, databestand innovatief ondernemerschap in detailhandel, horeca en ambacht.
Leeft i jd van het bedrijf
De leeftijd van het bedrijf hangt samen met het aantal jaren dat de ondervraag-
de ondernemer ervaring heeft als zelfstandig ondernemer. Deze relatie is echter
niet één-op-één. De resultaten suggereren dat ruim 40% van de respondenten
het bedrijf zelf hebben opgericht1. Ruim 20% van de respondenten is pas onder-
nemer geworden nadat het bedrijf al begonnen was, terwijl voor iets minder dan
40% geldt dat ze al ondernemer waren voordat het huidige bedrijf werd opge-
richt. De samenhang tussen de leeftijd van het bedrijf en het aantal jaren erva-
ring als zelfstandig ondernemer is voldoende klein om problemen met multicolli-
neariteit uit te sluiten2.
1 Dit leiden we af uit het feit, dat het bedrijf in hetzelfde jaar begonnen is waarin de respondent
als zelfstandig ondernemer actief werd.
2 Dit geldt niet alleen voor ondernemers met personeel, maar ook voor ondernemers zonder per-
soneel.
23
Belemmeringen
Idealiter zouden we voor dit onderzoek over een objectieve maat voor belemme-
ringen willen beschikken: een maatstaf die het bestaan van belemmeringen
weergeeft, los van de vraag of een individuele ondernemer daadwerkelijk is gaan
innoveren of niet. Een dergelijke maatstaf is echter niet beschikbaar. In plaats
daarvan hebben we ondernemers het volgende gevraagd: 'Verwacht u, ervaart u
of ziet u bij het realiseren van uw plannen tot vernieuwen duidelijke belemme-
ringen?'. Dit is een subjectieve maatstaf voor de mate waarin ondernemers be-
lemmeringen hebben ervaren1. Door de aard van deze maatstaf geldt, dat onder-
nemers die daadwerkelijk met innovaties bezig zijn ook vaker belemmeringen
zullen rapporteren; als je niets innoveert, heb je immers ook geen last van be-
lemmeringen. Dit blijkt uit Tabel 9, waarin het al dan niet last hebben van be-
lemmeringen is afgezet tegen innovatiebreedte.
Tabel 9 Het al dan niet ervaren van belemmeringen en het aantal gebieden waarop in-
novaties zijn doorgevoerd (percentages)
Aantal gebieden waarop de afgelopen twee jaar innovaties zijn doorgevoerd
Belemmeringen
ervaren
Geen innovaties
doorgevoerd
Innovaties op beperkt
aantal gebieden (<25%)
Innovaties op veel
gebieden (>=25%) Totaal
Nee 88,8 74,6 61,6 78,8
Ja 11,2 25,4 38,4 21,2
Totaal 100 100 100 100
Bron: EIM, databestand innovatief ondernemerschap in detailhandel, horeca en ambacht.
Dit roept de vraag op, of een dergelijke subjectieve beoordeling van ervaren be-
lemmeringen onafhankelijk van de houding ten opzichte van vernieuwing is. Het
is denkbaar dat het zien van belemmeringen een alternatieve indicator is voor de
vernieuwingsgezindheid van ondernemers. In dat geval is het minder bruikbaar
als indicator voor bestaande belemmeringen. Om na te gaan in hoeverre het zien
van belemmeringen samenhangt met de houding ten opzichte van vernieuwin-
gen, hebben we (voor de bedrijven die innoveren) de gemiddelde score van de
vernieuwingsbereidheid vergeleken voor ondernemers die wel en niet belemme-
ringen rapporteren. Het verschil tussen beide groepen is weliswaar significant,
maar zo klein (0.089, op een schaal die loopt van 1 tot 5) dat we besluiten dat
de variabele 'belemmeringen' geïnterpreteerd kan worden als indicator voor het
bestaan van 'echte' belemmeringen.
Winstontwikkel ing
Het is notoir moeilijk om via een telefonische enquête voldoende waarnemingen
(van voldoende kwaliteit) te krijgen over het winstniveau van bedrijven. Voor dit
onderzoek is daarom besloten om niet naar het niveau van de winst te vragen,
maar naar de ontwikkeling van de winst over de afgelopen twee jaar. Door het
relatieve karakter van deze maatstaf verwachten we een negatieve relatie tussen
de leeftijd van het bedrijf en de winstontwikkeling (met name voor de jonge be-
1 Volgens de vraagstelling worden ook verwachtingen omtrent belemmeringen meegenomen, maar
uit vervolganalyses blijkt dat vrijwel alle ondernemers die positief op deze vraag antwoorden,
een of meerdere concrete punten kunnen benoemen waarop ze belemmeringen ervaren.
24
drijven): bedrijven die net gestart zijn, maken vaak nog geen winst in het eerste
jaar. Winstverbetering is noodzakelijk om te overleven. Hierdoor ontstaat een
behoorlijk selectie-effect: jonge bedrijven waarbij de winst niet verbeterd, lopen
een grotere kans dat ze hun bedrijfsvoering moeten stoppen (en daardoor niet
aan dit onderzoek mee doen). Voor gevestigde bedrijven (die gemiddeld geno-
men beter presteren), is het moeilijker om tot verbetering van de winst te ko-
men. Dit beeld wordt bevestigd door de cijfers uit Tabel 10, waar de winstont-
wikkeling van bedrijven voor jonge en gevestigde bedrijven wordt vergeleken.
Tabel 10 Winstontwikkeling, naar leeftijdsklasse (percentages)
Leeftijdsklasse
Winstontwikkeling Jonger dan 5 jaar 5 tot 25 jaar 25 jaar en ouder
Sterk gedaald 1,1 4,6 5,2
Licht gedaald 5,9 11,2 16,0
Stabiel gebleven 20,8 31,0 33,1
Licht gegroeid 44,6 38,0 31,4
Sterk gegroeid 27,6 15,2 14,3
Totaal 100 100 100
Bron: EIM, databestand innovatief ondernemerschap in detailhandel, horeca en ambacht.
3.3 Onderzoeksmethode
Te verklaren variabelen
We onderscheiden drie te verklaren variabelen. De eerste variabele waarvan we
de score willen verklaren betreft de houding van ondernemers met betrekking tot
vernieuwingen: de vernieuwingsbereidheid. De tweede variabele betreft het in-
novatieve gedrag van ondernemers: de innovatiebreedte. De derde te verklaren
variabele is de winstontwikkeling van het bedrijf.
Vernieuwingsbereidheid wordt onderzocht via OLS…
Om de vernieuwingsbereidheid te verklaren, schatten we een model met OLS. De
onderliggende indicatoren voor deze schaal zijn weliswaar ordinaal van aard,
maar de schaal zelf kan als een continue variabele worden geïnterpreteerd. Een
inspectie van de residuen van dit model laat zien, dat de residuen normaal ver-
deeld zijn. Dit bevestigd dat het gebruik van OLS voor deze variabele is toege-
staan.
… voor winstontwikkel ing en innovatiebreedte wordt ordinale regressie
toegepast
De winstontwikkeling van het bedrijf is een ordinale variabele met vijf verschil-
lende antwoordcategorieën. Om de score op deze variabele te relateren aan de
beschikbare verklarende variabelen, moet een ordinale regressie worden uitge-
voerd.
Bij een ordinale regressie kan de specifieke functionele vorm van de relatie tus-
sen de te verklaren variabele en de verklarende variabelen variëren. Deze func-
25
tionele vormen staan bekend als de link-functies. De keuze voor een specifieke
link-functie hangt af van de verdeling van de te verklaren variabele. Als bijvoor-
beeld aangenomen wordt dat de te verklaren variabele een indicator is voor een
latente variabele die normaal verdeeld is, dan kan de probit-functie gebruikt
worden. Als de te verklaren variabele scheef naar links verdeeld is, wordt de ne-
gatieve log-log functie als link-functie aanbevolen, en in het geval van een
scheef naar rechts verdeelde variabele, wordt de complementaire log-log functie
aanbevolen. Omdat de verdeling van de winstontwikkeling scheef naar rechts is
(zie Tabel 10) hebben we gekozen voor een complementaire log-log functie.
Ook voor de innovatiebreedte is ordinale regressie toegepast. Deze variabele kan
weliswaar in theorie als een continue variabele beschouwd worden (de schaal
loopt van 0 tot 100%), maar de waarnemingen zijn erg scheef naar links ver-
deeld. De helft van alle bedrijven blijkt zelfs een nul te scoren, wat op een dis-
crete verdeling wijst. Een lineaire regressie is in deze gevallen niet geschikt. Dit
blijkt ook uit de resultaten: als een lineaire regressie wordt toegepast, dan blijkt
dat de residuen overduidelijk niet normaal verdeeld zijn (de residuen zijn erg
scheef naar links verdeeld). Hierdoor is het niet mogelijk om te toetsen welke
parameters al dan niet significant van nul verschillen. Gezien de verdeling van
deze variabele wordt een negatieve log-log functie als link-functie gekozen.
Aanname van proport ioneel model niet getoetst
Naast de keuze voor de link-functie moet bij een ordinale regressie ook bepaald
worden of er sprake is van een proportioneel model of niet1. Als er geen sprake
is van een proportioneel model, dan wordt de modelspecificatie ingewikkelder. In
theorie kan, met behulp van de zogenaamde toets voor parallelle lijnen, de hy-
pothese getoetst worden dat er sprake is van een proportioneel model. Deze
toets is echter niet betrouwbaar in een model dat veel continue verklarende vari-
abelen bevat (wat bij onze modellen het geval is). We hebben naar deze toets
gekeken, maar het blijkt dat de resultaten erg sterk afhangen van de precieze
modelspecificatie (zonder dat dit verdere gevolgen voor de modeluitkomsten lijkt
te hebben). De nulhypothese wordt in het ene geval overduidelijk geaccepteerd
(p-waarde van 1.00) en in het andere geval juist overduidelijk verworpen (p-
waarde van 0.00). We rapporteren deze toets daarom niet en nemen aan dat er
sprake is van een proportioneel model.
1 Een ordinale regressie kan gezien worden als een reeks van regressies, waarbij steeds twee
categorieën met elkaar vergeleken worden. In het geval van winstontwikkeling worden de vol-
gende categorieën met elkaar vergeleken: 'sterk gedaald' met 'licht gedaald of beter'; 'sterk ge-
daald of licht gedaald' met 'stabiel gebleven of beter'; 'sterk gedaald, licht gedaald of stabiel ge-
bleven' met 'licht gegroeid of beter'; en 'sterk gedaald, licht gedaald, stabiel gebleven of licht
gegroeid' met 'sterk gegroeid'. Er is sprake van een proportioneel model, als de parameters van
de verklarende variabelen in elk van deze onderliggende regressies hetzelfde zijn.
27
4 Resultaten voor de consumentgerichte sectoren
In Figuur 2 aan het einde van hoofdstuk 2 hebben we het theoretisch raamwerk
voor dit onderzoek gepresenteerd. In dit hoofdstuk worden alle relaties uit dit
raamwerk geschat op basis van de beschikbare data. Om rekening te houden
met mogelijke verschillen tussen sectoren en grootteklassen, worden de vergelij-
kingen uit het raamwerk apart per sector geschat (waarbij bedrijfsgrootte als
verklarende variabele is opgenomen) en apart voor ondernemers met en zonder
personeel (waarbij we sectordummies als verklarende variabelen opnemen).
4.1 Determinanten van bereidheid tot vernieuwingen
Op basis van eerder onderzoek verwachten we, dat ondernemers met meer ken-
nis en ervaring een positievere houding ten opzichte van vernieuwingen hebben.
Vooral de marktkennis van ondernemers zou hierbij een rol kunnen spelen: het is
aannemelijk dat naarmate een ondernemer meer kennis over de markt heeft, hij
of zij ook beter in staat is om kansen op de markt te signaleren. Deze positieve
invloed van marktkennis wordt door de resultaten ondersteund: in alle geschatte
modelvarianten vinden we een significant positieve invloed. Wel lijkt de relatie
voor werkgevers wat sterker te zijn dan voor ondernemers zonder personeel
(Tabel 12) en voor ondernemers uit het ambacht wat minder belangrijk dan voor
ondernemers uit de overige sectoren (Tabel 11).
Het niveau van de algemene kennis (aantal jaren opleiding) lijkt minder belang-
rijk te zijn als het gaat om de vernieuwingsbereidheid van ondernemers. Hierbij
valt het volgende op: naarmate marktkennis minder belangrijk is, lijkt algemene
kennis juist belangrijker te zijn. Voor het ambacht geldt bijvoorbeeld dat de ver-
nieuwingsbereidheid minder samenhang met marktkennis vertoont dan voor de
overige twee sectoren, terwijl dit de enige sector is met een significant positieve
relatie met algemene kennis (Tabel 11). Voor ondernemers met en zonder per-
soneel geldt een vergelijkbaar patroon: voor de vernieuwingsbereidheid van on-
dernemers zonder personeel speelt marktkennis een minder grote rol en algeme-
ne kennis een grotere rol dan voor ondernemers met personeel (Tabel 12).
Voor de positieve invloed van ervaring vinden we nauwelijks ondersteuning. Voor
geen van de geschatte modelvarianten vinden we een significante relatie tussen
de ervaring als zelfstandig ondernemer en de vernieuwingsbereidheid1. We vin-
den wel een relatie met de ervaringskennis die de ondernemer heeft opgedaan
voordat hij of zij zelfstandig ondernemer werd (de pre-start ervaringskennis),
maar dan alleen voor werkgevers (Tabel 12). Volgens de gevonden parameters
heeft de relatie tussen de pre-start ervaringskennis en vernieuwingsbereidheid
van werkgevers de vorm van een bergparabool waarvan de top bij 32,5 jaar ligt.
De causaliteit van deze relatie is niet duidelijk. De vernieuwingsbereidheid van
een ondernemer kan deels afhangen van de ervaring die hij of zij heeft opgedaan
voordat hij of zij ondernemer werd; omgekeerd kan de leeftijd waarop iemand
1 Merk op dat dit ook impliceert, dat er geen negatieve relatie is: er is geen aanwijzing dat de
bereidheid van ondernemers om te vernieuwen minder wordt, naarmate ze al langer ondernemer
zijn.
28
als zelfstandig ondernemer begint mede bepaald worden door zijn of haar ver-
nieuwingsbereidheid (het starten van een onderneming getuigd van een behoor-
lijke bereidheid tot vernieuwing).
Tabel 11 Resultaten van OLS ter verklaring van vernieuwingsbereidheid van onderne-
mers, per sector
Detailhandel Horeca Ambacht
Verklarende variabelen
Para-
meter
Sign.
niveau
Para-
meter
Sign.
niveau
Para-
meter
Sign.
niveau
Constante term 1,80** ,00 1,86** ,00 1,42** ,01
Opleidingsjaren ,01 ,40 ,01 ,38 ,05** ,00
Marktkennis ,43** ,00 ,32** ,00 ,28** ,00
Jaren ervaring als zelfstandig
ondernemer (ln)
-,04 ,22 -,02 ,53 -,03 ,52
Leeftijd bij start als zelfstandig
ondernemer
,02 ,28 ,03* ,09 ,04 ,13
Leeftijd bij start als zelfstandig
ondernemer (kwadraat)
-,00 ,30 -,00* ,07 -,00* ,05
Leeftijd bedrijf (ln) -,09** ,00 -,09** ,00 -,05 ,28
Grootte bedrijf
(LN(aantal werknemers))
,15** ,00 ,14** ,00 ,16** ,00
RR (aangepast) 0,22 0,22 0,17
Aantal waarnemingen 586 449 393
* Significant bij een significantieniveau van 10%.
** Significant bij een significantieniveau van 5%.
Bron: EIM, databestand innovatief ondernemerschap in detailhandel, horeca en ambacht.
Naast deze invloed van de kenmerken van de ondernemer, hebben we ook de in-
vloed van verschillende bedrijfskenmerken onderzocht. Voor de leeftijd van het
bedrijf vinden we over het algemeen een negatieve invloed: ondernemers van
oudere bedrijven zijn minder vernieuwingsbereid dan ondernemers van jongere
bedrijven. Voor ondernemers zonder personeel is deze samenhang nog sterker
dan voor ondernemers met personeel (Tabel 12). Het is opmerkelijk dat de leef-
tijd van bedrijven een grotere invloed heeft dan de leeftijd van de ondernemer
zelf. De relatie met de bedrijfsomvang is minder opmerkelijk: de vernieuwings-
bereidheid van ondernemers hangt positief samen met de grootte van het be-
drijf. Deze samenhang varieert nauwelijks tussen de drie onderzochte sectoren
(Tabel 11).
In het vorige hoofdstuk hebben we al laten zien, dat de vernieuwingsbereidheid
van ondernemers in het ambacht gemiddeld genomen iets lager is dan in de ove-
rige twee sectoren (Tabel 8). Dit hangt deels samen met de invloed van bedrijfs-
grootte: bedrijven in het ambacht zijn gemiddeld genomen kleiner dan in de ove-
rige twee onderzochte sectoren (Tabel 3) en dit heeft een negatieve invloed op
de gemiddelde vernieuwingsbereidheid op sectorniveau. Echter, ook als we reke-
ning houden met verschillen in de grootte en leeftijd van het bedrijf, en in kennis
29
en ervaring van de ondernemer, dan geldt nog steeds dat ondernemers in het
ambacht minder open voor vernieuwingen staan dan in de overige sectoren
(Tabel 12). Dit geldt overigens vooral voor ondernemers zonder personeel; als
het gaat om ondernemers met personeel, dan is de vernieuwingsbereidheid van
ondernemers in het ambacht nog steeds lager dan in de detailhandel, maar ver-
gelijkbaar met de horeca.
Tabel 12 Resultaten van OLS ter verklaring van vernieuwingsbereidheid van onderne-
mers, voor ondernemers zonder personeel en werkgevers
OZP Werkgever
Verklarende variabelen Parameter Sign. niveau Parameter Sign. niveau
Constante term 2,48** ,00 1,59** ,00
Opleidingsjaren ,03** ,02 ,01* ,07
Marktkennis ,25** ,00 ,40** ,00
Jaren ervaring als zelfstandig
ondernemer (ln)
-,02 ,74 -,03 ,32
Leeftijd bij start als zelfstandig
ondernemer
,01 ,56 ,026** ,02
Leeftijd bij start als zelfstandig
ondernemer (kwadraat)
-,00 ,37 -,00040** ,02
Leeftijd bedrijf (ln) -,13** ,00 -,07** ,00
Grootte bedrijf
(LN(aantal werknemers))
n.v.t. ,16** ,00
Ambacht -,30** ,00 -,19** ,00
Horeca -,18 ,13 -,19** ,00
RR (aangepast) 0,150 0,228
Aantal waarnemingen 417 1012
* Significant bij een significantieniveau van 10%.
** Significant bij een significantieniveau van 5%.
Bron: EIM, databestand innovatief ondernemerschap in detailhandel, horeca en ambacht.
4.2 Determinanten van innovatief gedrag
Vertonen ondernemers die positiever ten opzichte van vernieuwingen staan ook
daadwerkelijk meer innovatief gedrag? De resultaten laten zien dat dit inderdaad
het geval is. Voor alle geschatte modelvarianten geldt dat ondernemers met een
hogere vernieuwingsbereidheid op meer terreinen innovaties hebben doorge-
voerd (Tabel 13 en Tabel 14).
30
Tabel 13 Resultaten van ordinale regressie ter verklaring van innovatiebreedte van on-
dernemers, per sector
Detailhandel Horeca Ambacht
Verklarende variabelen
Para-
meter
Sign.
niveau
Para-
meter
Sign.
niveau
Para-
meter
Sign.
niveau
Opleidingsjaren ,07** ,02 ,01 ,71 ,04 ,29
Marktkennis ,19 ,17 -,20 ,17 -,08 ,64
Jaren ervaring als zelfstandig
ondernemer (ln)
-,25** ,01 -,25** ,00 -,29** ,02
Leeftijd bij start als zelfstandig
ondernemer
,10** ,04 ,02 ,63 ,00 ,96
Leeftijd bij start als zelfstandig
ondernemer (kwadraat)
-,0014** ,04 -,00 ,45 -,00 ,76
Leeftijd bedrijf (ln) ,23** ,00 ,18** ,00 ,09 ,38
Vernieuwingsbereidheid ,69** ,00 ,82** ,00 ,69** ,00
Belemmeringen x
Vernieuwingsbereidheid
-,27 ,26 -,32 ,19 -,34 ,32
Grootte bedrijf
(LN(aantal werknemers))
,15** ,01 ,17** ,01 ,26** ,00
Belemmering (geen belemme-
ring gezien)
-1,79* ,07 -1,93* ,05 -2,14 ,12
Cox en Snell pseudo RR 0,198 ,207 ,185
Nagelkerke pseudo RR 0,205 ,212 ,195
Aantal waarnemingen 566 434 385
* Significant bij een significantieniveau van 10%
** Significant bij een significantieniveau van 5%.
Bron: EIM, databestand innovatief ondernemerschap in detailhandel, horeca en ambacht.
Dit suggereert dat de mate van marktkennis indirect een positieve invloed heeft
op de innovatiebreedte (via de invloed van marktkennis op vernieuwingsbereid-
heid). De schattingsresultaten vinden geen aanwijzingen voor een directe invloed
van marktkennis. Wel is er sprake van een directe positieve invloed van de al-
gemene kennis van ondernemers (het aantal opleidingsjaren), maar deze relatie
vinden we allen voor ondernemers zonder personeel (Tabel 14) en voor onder-
nemers in de detailhandel (Tabel 13).
De rol van ervaring en leeftijd is minder eenduidig. Aan de ene kant is er bij alle
geschatte modelvarianten sprake van een significant negatieve samenhang met
het aantal jaren ervaring als zelfstandig ondernemer. Tegelijkertijd vinden we,
voor bijna alle geschatte modelvarianten, een positieve samenhang met de leef-
tijd van het bedrijf (de enige uitzondering is het model dat voor het ambacht ge-
schat is, zie Tabel 13). De sterkte van deze twee relaties is redelijk vergelijk-
baar, met name voor de sectoren detailhandel en ambacht en voor de onderne-
mers zonder personeel. Deze resultaten suggereren dat het ouder worden van
een ondernemer (die wel aan hetzelfde bedrijf verbonden blijft) op zich weinig
31
tot geen invloed heeft op het innovatieve gedrag: de negatieve invloed van de
toename in het aantal jaren ervaring als zelfstandig ondernemer wordt immers
grotendeels gecompenseerd door de positieve invloed van de toename van de
leeftijd van het bedrijf.
Tabel 14 Resultaten van ordinale regressie ter verklaring van innovatiebreedte van on-
dernemers, voor ondernemers zonder personeel en werkgevers
OZP Werkgever
Verklarende variabelen Parameter Sign. niveau Parameter Sign. niveau
Opleidingsjaren ,12** ,00 ,02 ,35
Marktkennis -,13 ,45 ,03 ,75
Jaren ervaring als zelfstandig
ondernemer (ln)
-,32** ,02 -,27** ,00
Leeftijd bij start als zelfstandig
ondernemer
,03 ,65 ,04 ,20
Leeftijd bij start als zelfstandig
ondernemer (kwadraat)
-,00 ,40 -,00 ,14
Leeftijd bedrijf (ln) ,27** ,02 ,16** ,00
Vernieuwingsbereidheid ,63** ,00 ,77** ,00
Belemmeringen x
Vernieuwingsbereidheid
,12 ,73 -,39** ,02
Grootte bedrijf
(LN(aantal werknemers))
n.v.t. . ,18** ,00
Belemmering (geen belemmering
gezien)
-,27 ,84 -2,24** ,00
Detailhandel -,90** ,00 -,24** ,02
Ambacht -,97** ,00 -,21 ,12
Cox en Snell pseudo RR ,146 ,209
Nagelkerke pseudo RR ,165 ,216
Aantal waarnemingen 405 980
* Significant bij een significantieniveau van 10%
** Significant bij een significantieniveau van 5%.
Bron: EIM, databestand innovatief ondernemerschap in detailhandel, horeca en ambacht.
De leeftijd bij start als zelfstandig ondernemer lijkt niet zo belangrijk te zijn. Al-
leen voor ondernemers uit de detailhandel wordt een significante relatie gevon-
den. Deze heeft de vorm van een bergparabool waarvan de top bij 35,7 jaar ligt
(Tabel 13).
Los van alle overige factoren geldt dat bedrijfsgrootte positief samenhangt met
innovatief gedrag. Voor ambacht is deze invloed nog wat sterker dan voor de
overige twee sectoren.
Tot slot: hoe zit het met de invloed van ervaren belemmeringen? Hier vinden we
een groot verschil tussen ondernemers zonder en met personeel. Voor onderne-
32
mers zonder personeel vinden we geen samenhang tussen het al dan niet erva-
ren van belemmeringen bij het realiseren van innovaties, en de gerealiseerde in-
novatiebreedte. Voor ondernemers met personeel vinden we daarentegen een
duidelijke relatie. De directe samenhang is positief: bedrijven die meer belem-
meringen ervaren scoren hoger op innovatief gedrag. Zoals uitgelegd in para-
graaf 3.2 interpreteren we dit als het gevolg van omgekeerde causaliteit: onder-
nemers die niet innoveren ervaren ook geen belemmeringen. Wat veelzeggender
is, is de significant negatieve parameter voor de interactie met vernieuwingsbe-
reidheid. De vernieuwingsbereidheid van bedrijven heeft een positieve relatie
met het daadwerkelijk innovatieve gedrag, maar deze relatie is minder sterk bij
bedrijven die belemmeringen ervaren bij het uitwerken/toepassen van innova-
ties. Kennelijk wordt het moeilijker om de positieve houding daadwerkelijk in in-
novatief gedrag om te zetten, als er belemmeringen optreden.
4.3 Determinanten van bedrijfsresultaat
De reden dat er zoveel aandacht is voor (het stimuleren van) innovatief gedrag
van bedrijven, is dat innovaties een positieve invloed hebben, zowel op de pres-
taties van individuele bedrijven als op macro-economisch niveau. Ons onderzoek
laat zien, dat er ook een positieve relatie bestaat tussen de innovatiebreedte en
de ontwikkeling van de winstgevendheid van bedrijven uit de consumentgerichte
sectoren. Hoe breder er binnen een bedrijf de afgelopen twee jaar geïnnoveerd
is, hoe vaker de winst de afgelopen twee jaar gegroeid is. De gevonden relatie is
vooral sterk voor ondernemers zonder personeel, maar geldt voor alle grootte-
klassen en sectoren (waarbij wel opgemerkt moet worden dat de gevonden rela-
tie voor de sector horeca slechts bij een betrouwbaarheidsniveau van 10% signi-
ficant is). (Tabel 15 en Tabel 16).
Via de invloed van innovatief gedrag op de winst is er sprake van een indirecte
invloed van de vernieuwingsbereidheid van ondernemers. Voor ondernemers met
personeel vinden we daarnaast ook een directe positieve invloed van deze hou-
ding (Tabel 16). We vinden deze relatie ook bij de detailhandel en ambacht. Voor
de horeca vinden we geen directe relatie met de vernieuwingsbereidheid.
Er zijn weinig aanwijzingen voor een sterke directe invloed van de kennis en er-
varing van ondernemers. Voor de vijf indicatoren voor kennis en ervaring vinden
we in de vijf onderzochte modelvarianten maar twee parameters die significant
zijn (bij een betrouwbaarheidsniveau van 5%), beide met een negatief teken:
voor het ambacht vinden we een negatieve relatie met het aantal opleidingsjaren
en voor de detailhandel een negatieve invloed van het aantal jaren ervaring. Er
zijn wel sterke aanwijzingen voor relatie met bedrijfskenmerken. Sectorverschil-
len lijken binnen de consumentgerichte sectoren niet belangrijk te zijn, maar de
winstgevendheid ontwikkelt zich het best voor jonge bedrijven en voor grote be-
drijven. De negatieve relatie tussen leeftijd en winstgevendheid is zoals verwacht
en lijkt het gevolg te zijn van een selectie-effect tijdens de startfase van bedrij-
ven (zie paragraaf 3.3).
33
Tabel 15 Resultaten van ordinale regressie ter verklaring van winstontwikkeling van on-
dernemers, per sector
Detailhandel Horeca Ambacht
Verklarende variabelen
Para-
meter
Sign.
niveau
Para-
meter
Sign.
niveau
Para-
meter
Sign.
niveau
Opleidingsjaren ,03 ,25 ,01 ,80 -,07** ,01
Marktkennis ,13 ,26 ,15 ,26 ,25* ,05
Jaren ervaring als zelfstandig
ondernemer (ln)
-,22** ,02 -,11 ,27 -,01 ,90
Leeftijd bij start als zelfstandig
ondernemer
-,05 ,19 -,03 ,45 -,05 ,33
Leeftijd bij start als zelfstandig
ondernemer (kwadraat)
,00 ,33 ,00 ,48 ,00 ,48
Leeftijd bedrijf (ln) -,14** ,04 -,26** ,00 -,44** ,00
Grootte bedrijf
(LN(aantal werknemers))
,14** ,02 ,13** ,04 ,24** ,00
Vernieuwingsbereidheid ,20** ,04 ,18 ,15 ,30** ,01
innovatiebreedte ,66** ,03 ,57* ,07 1,07** ,02
Cox en Snell pseudo RR ,127 ,128 ,187
Nagelkerke pseudo RR ,135 ,137 ,201
Aantal waarnemingen 452 355 325
* Significant bij een significantieniveau van 10%.
** Significant bij een significantieniveau van 5%.
Bron: EIM, databestand innovatief ondernemerschap in detailhandel, horeca en ambacht.
Nader onderzoek lijkt dit te bevestigen: de ontwikkeling van de winstgevendheid
is voor jonge bedrijven (maximaal 5 jaar oud) duidelijk beter dan voor oudere
bedrijven (meer dan 5 jaar oud), maar binnen de groep oudere bedrijven zijn er
nauwelijks nog aanwijzingen voor een (negatieve) relatie tussen leeftijd en ont-
wikkeling van de winstgevendheid van het bedrijf1.
1 We hebben de vijf modelvarianten opnieuw geschat, enkel voor bedrijven ouder dan vijf jaar.
Alleen de vergelijking die voor het ambacht is geschat levert een significant negatieve parameter
voor de leeftijd van het bedrijf op, voor de overige 4 vergelijkingen wordt geen significante rela-
tie meer gevonden.
34
Tabel 16 Resultaten van ordinale regressie ter verklaring van winstontwikkeling van on-
dernemers, voor ondernemers zonder personeel en werkgevers
OZP Werkgevers
Verklarende variabelen Parameter Sign. niveau Parameter Sign. niveau
Opleidingsjaren -,05 ,14 ,00 ,82
Marktkennis ,15 ,26 ,15* ,07
Jaren ervaring als zelfstandig
ondernemer (ln)
-,18 ,16 -,13* ,05
Leeftijd bij start als zelfstandig
ondernemer
-,02 ,78 -,04 ,15
Leeftijd bij start als zelfstandig
ondernemer (kwadraat)
,00 ,84 ,00 ,30
Leeftijd bedrijf (ln) -,34** ,00 -,20** ,00
Grootte bedrijf
(LN(aantal werknemers))
n.v.t. . ,12** ,01
Vernieuwingsbereidheid ,17 ,12 ,24** ,00
innovatiebreedte 1,07** ,03 ,67** ,00
Detailhandel -,06 ,81 -,01 ,94
Ambacht -,04 ,88 ,19 ,10
Cox en Snell pseudo RR ,155 ,123
Nagelkerke pseudo RR ,165 ,131
Aantal waarnemingen 287 845
* Significant bij een significantieniveau van 10%.
** Significant bij een significantieniveau van 5%.
Bron: EIM, databestand innovatief ondernemerschap in detailhandel, horeca en ambacht.
35
5 Conclusies
In het vorige hoofdstuk hebben we de resultaten van de analyses gedetailleerd
besproken, voor elk van de drie relaties uit het theoretisch raamwerk. In dit
hoofdstuk vatten we de belangrijkste resultaten samen. We bespreken eerst het
algemene beeld voor de consumentgerichte sectoren. We baseren dit op basis
van de relaties die voor vrijwel alle onderzochte modelvarianten significant zijn1.
Vervolgens gaan we in op de gevonden verschillen tussen de drie sectoren en de
ondernemers zonder en met personeel. Na een korte bespreking van enkele be-
perkingen van dit onderzoek sluiten we af met de drie belangrijkste conclusies.
5.1 Het algemene beeld voor de consumentgerichte sectoren
De kern van het theoretisch model uit hoofdstuk twee is dat kennis en ervaring
van ondernemers een positieve invloed hebben op de houding van ondernemers
ten opzichte van vernieuwingen. Deze positieve houding heeft vervolgens een
positieve invloed op het daadwerkelijke innovatieve gedrag, wat weer positief
doorwerkt op het bedrijfsresultaat. Dit onderzoek laat zien, dat deze relaties ook
binnen het MKB in de consumentgerichte sectoren bestaan (Figuur 3).
Figuur 3 Determinanten en gevolgen van innovatief gedrag van ondernemers, voor on-
dernemers uit het MKB van consumentgerichte sectoren
Dit raamwerk bevat alle relaties die voor minstens vier van de vijf onderzochte modelvarianten
significant verschillend van nul zijn bij een betrouwbaarheidsniveau van 5%.
Bron: Panteia/EIM, 2012.
In het bijzonder geldt dat de marktkennis van ondernemers positief samenhangt
met de vernieuwingsbereidheid; dat de vernieuwingsbereidheid positief samen-
1 Het betreft hier alle parameters die voor minstens vier van de vijf onderzochte modelvarianten
bij een betrouwbaarheidspercentage van 5% significant verschillend van nul zijn.
Marktkennis
Vernieuwings
bereidheid
Innovatie-breedte
Ontwikkeling
winstgevendheid
Ervaring als
ondernemer
1a
2b Bedrijfskenmerken
1c
2d
3e 3d
2c
36
hangt met de innovatiebreedte; en hoe breder er binnen een bedrijf de afgelopen
twee jaar geïnnoveerd is, hoe positiever de winstontwikkeling de afgelopen twee
jaar was.
In tegenstelling tot wat we verwacht hadden, heeft de ervaring als ondernemer
(het aantal jaren dat een ondernemer al ondernemer is) een negatieve samen-
hang met de innovatiebreedte. Hier staat tegenover dat het aantal jaren dat het
bedrijf bestaat juist een positieve samenhang hiermee heeft. Deze twee effecten
heffen elkaar enigszins op (zeker voor ondernemers die zelf met hun eigen be-
drijf begonnen zijn).
Grote bedrijven scoren in alle opzichten beter dan kleine bedrijven. De vernieu-
wingsbereidheid van ondernemers neemt toe naarmate hun bedrijf groter is. Dit
zorgt voor een positief indirect effect van bedrijfsgrootte op het innovatief ge-
drag en de winstontwikkeling, maar daarnaast is er ook sprake van positieve di-
recte relaties met innovatiebreedte en winstontwikkeling.
5.2 Verschillen tussen sectoren en grootteklassen
Het algemene beeld dat in de vorige paragraaf geschetst is, geeft de belangrijk-
ste relaties weer die voor vrijwel alle drie de sectoren gelden en voor zowel on-
dernemers met als zonder personeel. Er zijn echter ook diverse verschillen tus-
sen de sectoren en grootteklassen gevonden. De belangrijkste hiervan worden nu
besproken.
Verschi l len tussen sectoren…
Het algemene beeld is tevens het beeld voor de horeca. Voor deze sector zijn
geen extra relaties gevonden. Voor het ambacht en de detailhandel zijn daaren-
tegen wel extra sectorspecifieke relaties gevonden.
Specifiek voor het ambacht geldt dat de vernieuwingsbereidheid van onderne-
mers niet alleen met hun marktkennis samenhangt, maar ook met hun algemene
opleidingsniveau: hoe hoger het opleidingsniveau, hoe positiever ondernemers in
het ambacht ten opzichte van vernieuwingen staan. Deze vernieuwingsbereidheid
heeft een directe, positieve invloed op de ontwikkeling van de winstgevendheid.
Dit suggereert dat het algemene opleidingsniveau van ondernemers indirect een
positieve invloed op de ontwikkeling van de winstgevendheid heeft. Dit wordt
echter teniet gedaan door de negatieve directe relatie tussen het algemene op-
leidingsniveau en de ontwikkeling van de winstgevendheid.
Ook voor de detailhandel vinden we meer relaties met de kennis en ervaring van
ondernemers. Zo geldt dat het algemene opleidingsniveau van ondernemers po-
sitief samenhangt met de innovatiebreedte. Voor ervaring vinden we daarente-
gen vooral negatieve relaties, zowel voor de ervaringen voorafgaand aan het on-
dernemerschap (de pre-start ervaring) als voor het aantal jaren ervaring als on-
dernemer. De pre-start ervaring hangt samen met de innovatiebreedte. Het ef-
fect van deze pre-start ervaring is maximaal voor ondernemers die gestart zijn
tussen 35 en 36 jaar oud. Voor ondernemers die op latere leeftijd starten, lijkt
dit eerder in hun nadeel dan in hun voordeel te werken. Het aantal jaren erva-
ring als ondernemer hangt negatief samen met de winstontwikkeling. Deze
37
winstontwikkeling hangt daarnaast, net als bij de ambachten, positief samen met
de vernieuwingsbereidheid.
…en tussen bedrijven met en zonder personeel
Ten opzichte van het algemene beeld hebben we voor ondernemers zonder per-
soneel één additionele relatie gevonden, te weten een direct positief effect van
het algemene opleidingsniveau op de innovatiebreedte. Verder komen de relaties
die we voor deze groep hebben gevonden overeen met het algemene beeld.
Voor ondernemers met personeel hebben we geen duidelijke invloed1 van het al-
gemene opleidingsniveau gevonden. Daar staat tegenover dat voor deze groep
de pre-start ervaring een belangrijkere rol lijkt te spelen, met name voor de ver-
nieuwingsbereidheid. De positieve houding ten opzichte van vernieuwingen is op-
timaal bij ondernemers die gestart zijn tussen 32 en 33 jaar oud. Voor onderne-
mers die na hun 33ste zijn gestart, bestaat een negatieve relatie tussen het aan-
tal jaren dat ze ervaring opdeden voor hun start als ondernemer en hun ver-
nieuwingsbereidheid. Deze vernieuwingsbereidheid werkt indirect door op de
ontwikkeling van de winstgevendheid. Daarnaast bestaat er ook een directe posi-
tieve relatie. Tot slot geldt dat de ondernemers met personeel meer last van be-
lemmeringen lijken te hebben dan de ondernemers zonder personeel.
5.3 Beperkingen van dit onderzoek
Dit onderzoek is gebaseerd op een specifiek theoretisch model. Vervolgens heb-
ben we diverse variabelen gebruikt om dit model in kaart te brengen. De keuze
voor dit model en deze variabelen betekent automatisch dat we andere relaties
niet onderzocht hebben en andere variabelen niet gemeten of gebruikt hebben.
Om te beginnen hebben we maar één aspect van de uitkomsten van het innova-
tieproces onderzocht: de innovatiebreedte, gemeten als de fractie van de rele-
vante gebieden waarop het bedrijf vernieuwingen heeft doorgevoerd. We hebben
niet naar andere aspecten van de uitkomsten van het innovatieproces gekeken,
en ook niet naar andere fasen van het innovatieproces (inventie en diffusie). We
kunnen niet zonder meer aannemen dat de rol die kennis, ervaring en houding
van ondernemers spelen voor de innovatiebreedte ook voor andere aspecten van
innovatie gelden.
De kennis van ondernemers hebben we gemeten aan de hand van hun markt-
kennis en een inschatting van hun algemene kennis (op basis van het aantal ja-
ren dat ze initieel onderwijs hebben gevolgd). Het is ook denkbaar dat de rich-
ting van het gevolgde initiële onderwijs van invloed is: het kan uitmaken of de
ondernemer een beroepsopleiding heeft gevolgd die opleidt tot een beroep in de
sector waarin hij of zij later ondernemer is geworden, een beroepsopleiding voor
een beroep uit een andere sector, of algemeen vormend onderwijs. Dit hebben
we niet nader onderzocht.
Met betrekking tot de rol van de ervaring hebben we onderscheid gemaakt tus-
sen ervaring als ondernemer en ervaring voorafgaand aan ondernemerschap
1 Hiermee bedoelen we parameters die significant van nul verschillen bij een betrouwbaarheidsni-
veau van 5%.
38
(pre-start ervaring). De ervaring voorafgaand aan ondernemerschap beslaat de
periode tussen het moment dat iemand voor het eerst de arbeidsmarkt betreedt
en het moment dat iemand voor het eerst ondernemer wordt. Deze informatie is
echter niet beschikbaar. Als indicator hiervoor gebruiken we daarom de leeftijd
van de ondernemer op het moment dat hij of zij zelfstandig ondernemer is ge-
worden. Het nadeel van deze indicator is dat het voor ondernemers met een ho-
ger (lager) opleidingsniveau de pre-start ervaring relatief te hoog (laag) inschat.
Dit komt omdat het opleidingsniveau positief samenhangt met de leeftijd waarop
iemand voor het eerst de arbeidsmarkt betreedt. Stel dat een ondernemer 33
was toen hij zelfstandig ondernemer werd. Voor een ondernemer die enkel lager
beroepsonderwijs heeft gevolgd impliceert dit een pre-start ervaring van 17 jaar,
maar voor een ondernemer met wetenschappelijk onderwijs impliceert dit een
pre-start ervaring van 11 jaar. Met dit verschil hebben we geen rekening gehou-
den.
De som van beide ervaringsindicatoren is per definitie gelijk aan de leeftijd van
de ondernemer, welke weer samenhangt met de leeftijd van de onderneming. We
hebben niet onderzocht in hoeverre er een wisselwerking bestaat in de invloed
van deze verschillende kenmerken. Omdat ons onderzoek gebaseerd is op één
meetmoment, kunnen we bovendien geen uitspraken doen over de invloed van
ouder worden: de relaties die we gevonden hebben geven verschillen weer tus-
sen ondernemers met meer of minder ervaring en tussen jongere en oudere be-
drijven, maar we mogen hieruit niet zonder meer afleiden wat er met het innova-
tieve gedrag en de bedrijfsprestaties van ondernemers zou gebeuren naarmate
ze ouder worden. Om dergelijke onderzoeksvragen goed te kunnen beantwoor-
den zou paneldata gebruikt moeten worden.
Tot slot: een impliciet uitgangspunt voor dit onderzoek was, dat er per bedrijf uit
het MKB één (beleidsbepalende) ondernemer is. Dit is echter niet altijd het ge-
val. Bedrijven kunnen door twee of meerdere personen worden opgericht, waar-
bij alle betrokken ondernemers een vergelijkbare invloed hebben. Denk met na-
me aan vennootschappen en VoFs. Om voor deze ondernemingen het belang van
de ondernemers in kaart te brengen, is het nodig om de kenmerken van alle on-
dernemers in kaart te brengen en rekening te houden met interacties tussen die
kenmerken.
5.4 Conclusies
De resultaten van dit onderzoek bevestigen dat het algemene beeld ook voor be-
drijven uit het midden- en kleinbedrijf in consumentgerichte sectoren geldt: de
kennis van de ondernemers beïnvloedt hun vernieuwingsbereidheid; deze ver-
nieuwingsbereidheid beïnvloedt vervolgens het innovatieve gedrag van de onder-
nemers, met name de breedte van de gerealiseerde innovaties. Deze innovatie-
breedte, tot slot, heeft een positieve invloed op de ontwikkeling van de winstge-
vendheid.
Wat kennis en ervaring betreft, blijkt dat binnen de consumentgerichte sectoren
vooral de marktkennis van ondernemers belangrijk is. Het algemene opleidings-
niveau heeft beduidend minder samenhang met vernieuwingsbereidheid, innova-
tiebreedte en winstontwikkeling. Verder is er geen enkele aanwijzing dat ervaren
ondernemers in deze opzichten beter presteren dan minder ervaren onderne-
mers.
39
Een manier om de vernieuwingsbereidheid van ondernemers uit kleine en mid-
delgrote bedrijven uit de consumentgerichte sectoren te stimuleren, is dus door
het stimuleren van hun marktkennis. Deze marktkennis is over het algemeen
zowel sectorspecifiek als regiospecifiek en vereist veel contacten van onderne-
mers met collega-ondernemers, toeleveranciers en/of klanten. Als men beleid
zou willen ontwikkelen om deze marktkennis te stimuleren, dan ligt het voor de
hand om dit op regionaal en sectoraal niveau uit te werken.
De derde belangrijke conclusie is dat de mate waarin ondernemers hun vernieu-
wingsbereidheid omzetten in innovatief gedrag, negatief beïnvloedt wordt door
belemmeringen die ze ervaren. Dit geldt met name voor ondernemers met per-
soneel. Dit toont nogmaals aan, dat het belangrijk blijft om belemmeringen die
ondernemers ervaren bij het invoeren en ontwikkelen van vernieuwingen tot een
minimum te beperken. Op deze manier worden ondernemers geholpen om hun
positieve houding daadwerkelijk in innovatief gedrag om te zetten.
41
Literatuurlijst
Baumol, W.J. (2002), 'The Free-Market Innovation Machine: Analyzing the
Growth Miracle of Capitalism', Princeton University Press
Braaksma, R.M., J.P.J. de Jong en W. Bodewes (2009), 'De innovatieve onder-
nemer', EIM rapport R200908
Bosma, N., C.M. van Praag, A.R. Thurik en G. de Wit (2004), 'The Value of Hu-
man and Social Capital Investments for the Business Performance of Startups',
Small Business Economics 23(3)
De Jong, J.P.J. (2006), 'Individual Innovation: The Connection Between Lea-
dership and Employees' Innovative Work Behaviour', Dissertatie, EIM: Zoeter-
meer
De Jong, J.P.J. (2006b), 'The decision to innovate; literature and propositions',
EIM rapport H200607
De Jong, J.P.J. (2006c), 'Innovatiemodellen van bedrijven in het MKB', in: CBS
(2006), Kennis en Economie, CBS: Voorburg, 64-73
Freeman, C. en L. Soete (1997), 'The Economics of Industrial Innovation', derde
editie, Pinter: London
NCSI (2009), 'De Definitiekaart van het Nederlands Centrum voor Sociale Inno-
vatie', Nederlands Centrum voor Sociale Innovatie,
http://www.ncsi.nl/fileupload/NCSI_Definitiekaart_Sociale_Innovatie_-
definitief-.pdf, bezien 8 juni 2012
Pleijster, F., M. Mooibroek, J.M.P. de Kok en A.R.M. Wennekers (2010), 'Innova-
tief ondernemerschap in detailhandel, horeca en ambacht; verbetering door
vernieuwing', EIM publieksrapport A201001
Romero, I. en J.A. Martínez-Román (2011), 'Self-employment and innovation.
Exploring the determinants of innovative behavior in small businesses', Re-
search Policy 41
Ruis, A. (2011), 'Innovatie in het MKB', EIM minirapportage M201115
Schulze, A. (2004), 'Management of organizational knowledge creation in new
product development projects', dissertatie van de Universiteit St.Gallen, Difo-
Druck, Bamberg
Schumpeter, J. (1942), 'Capitalism, Socialism, and Democracy', Harper & Row:
New York
Veen, M. van der (2004), 'Explaining e-business adoption; innovation & entre-
preneurship in Dutch SMEs', dissertatie Universiteit Twente
Volberda, H.W., F.A.J. van den Bosch en J.J.P. Jansen (2005), 'Slim managen &
innovatief organiseren; onderzoeksverslag', Erasmus Concurrentie & Innovatie:
Rotterdam:, http://erasmusinnovatiemonitor.nl/bestanden/Rapportage.pdf
Wennekers, S. (2006), 'Entrepreneurship at Country Level; Economic and Non-
Economic Determinants', ERIM: Rotterdam
WRR (2008), 'Innovatie vernieuwd; opening in viervoud', rapport van de Weten-
schappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Den Haag: Amsterdam University
Press
43
The results of EIM's Research Programme on SMEs and Entrepreneurship are
published in the following series: Research Reports and Publieksrapportages. The
most recent publications of both series may be downloaded at:
www.entrepreneurship-sme.eu.
Recent Research Reports and Scales Papers
H201204 16-2-2012 Time series for main variables on the performance
of Dutch SMEs
H201203 1-2-2012 Do Small Businesses Create More Jobs? New Evi-
dence for Europe
H201202 19-1-2012 Trends in entrepreneurial Activity in Central and
East European Transition Economies
H201201 9-1-2012 Globalization, entrepreneurship and the region
H201119 2-1-2012 The risk of growing fast
H201118 22-12-2011 Beyond Size: Predicting engagement in environ-
mental management practices of Dutch SMEs
H201117 22-12-2011 A Policy Theory Evaluation of the Dutch SME and
Entrepreneurship Policy Program between 1982
and 2003
H201116 20-12-2011 Entrepreneurial exits, ability and engagement
across countries in different stages of development
H201115 20-12-2011 Innovation barriers for small biotech, ICT and
clean tech firms: Coping with knowledge leakage
and legitimacy deficits
H201114 20-12-2011 A conceptual overview of what we know about so-
cial entrepreneurship
H201113 20-12-2011 Unraveling the Shift to the Entrepreneurial Eco-
nomy
H201112 24-11-2011 Bedrijfscriminaliteit
H201111 25-8-2011 The networks of the solo self-employed and their
success
H201110 23-6-2011 Social and commercial entrepreneurship: Exploring
individual and organizational characteristics
H201109 9-5-2011 The relationship between firm size and economic
development: The Lucas hypothesis revisited
H201108 22-3-2011 Corporate Entrepreneurship at the Individual Le-
vel: Measurement and Determinants
H201107 30-01-2011 Determinants of high-growth firms
H201106 13-1-2011 Determinants of job satisfaction across the EU-15:
A comparison of self-employed and paid employ-
ees
H201105 13-1-2011 Gender, risk aversion and remuneration policies of
entrepreneurs
H201104 11-1-2011 The relationship between start-ups, market mobili-
ty and employment growth: An empirical analysis
for Dutch regions
H201103 6-1-2011 The value of an educated population for an indivi-
dual's entrepreneurship success
H201102 6-1-2011 Understanding the Drivers of an 'Entrepreneurial'
Economy: Lessons from Japan and the Netherlands
44
H201101 4-1-2011 Environmental sustainability and financial perfor-
mance of SMEs
H201022 16-11-2010 Prevalence and Determinants of Social Entrepre-
neurship at the Macro-level
H201021 20-10-2010 What determines the volume of informal venture
finance investment and does it vary by gender?
H201019 9-8-2010 Measuring Business Ownership Across Countries
and Over Time: Extending the COMPENDIA Data
Base
H201018 6-7-2010 Modelling the Determinants of Job Creation: Mi-
croeconometric Models Accounting for Latent En-
trepreneurial Ability
H201016 29-4-2010 The Nature and Prevalence of Inter-Organizational
Project Ventures: Evidence from a large scale Field
Study in the Netherlands 2006-2009
H201015 27-4-2010 New Firm Performance: Does the Age of Founders
Affect Employment Creation?
H201014 1-4-2010 Van defensief MKB-beleid naar offensief onderne-
merschapsbeleid
H201013 16-3-2010 Human capital and start-up succes of nascent en-
trepreneurs
H201012 16-3-2010 New business creation in the Netherlands
H201011 16-3-2010 Factors influencing the entrepreneurial engage-
ment of opportunity and necessity entrepreneurs
H201010 16-3-2010 The more business owners the merrier? The role of
tertiary education
H201009 2-3-2010 Open, distributed and user-centered: Towards a
paradigm shift in innovation policy
H201008 1-2-2010 Geographical distance of innovation collaborations
H201006 21-1-2010 Family ownership, innovation and other context
variables as determinants of sustainable entrepre-
neurship in SMEs: An empirical research study
H201005 12-1-2010 Intrapreneurship – An international study
H201004 12-1-2010 Schumpeter versus Kirzner:
An empirical investigation of opportunity types
H201003 7-1-2010 Institutions and entrepreneurship: The role of the
rule of law
H201002 5-1-2010 Patterns of innovation networking in Dutch small
firms
H201001 4-1-2010 Administratieve lasten en ondernemerschap
H200911 29-1-2010 Ambitious entrepreneurship, high-growth firms and
macroeconomic growth
H200910 4-2-2010 Entrepreneurial exit and entrepreneurial engage-
ment
H200909 10-3-2009 Entrepreneurship Education Monitor (EEM)
H200908 3-3-2009 Internationale samenwerking door het Nederlandse
MKB
H200907 2-3-2009 The Dynamics of Entry and Exit
H200906 2-3-2009 Bedrijfsgrootteverdelingen in Nederland