Universiteit Gent
Academiejaar 2009-2010
GEZINSVORMEN IN HET CHINA VAN DE TWINTIGSTE EN
EENENTWINTIGSTE EEUW
De traditionele ideologie rond het gezin en andere factoren die de gezinsvorming bepalen
Promotor: Prof. dr. Bart Dessein
Verhandeling voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte, tot het verkrijgen van
de graad van Master in de Oosterse talen en culturen door Laure Coenjaerts.
2
Inhoudstafel
1. Inleiding 4
2. Het uitgebreid gezin 7
2. 1. Ideologische basis van het uitgebreid gezin 7
2. 2. Economische basis van het uitgebreid gezin 9
2. 3. Hervormingen 10
2. 3. 1. Qing-dynastie 10
2. 3. 2. Republiek China ( Zhonghua Minguo 中华民国) 11
2. 3. 3. Volksrepubliek China ( Zhonghua Renmin Gongheguo 中华人民共和国) 13
2. 4. Gevolgen van de hervormingen op de traditionele ideologie 16
3. De grootte en vorm van het Chinese gezin in de twintigste eeuw in cijfers 18
3. 1. Het uitgebreid gezin beperkt door economische factoren 20
4. Factoren die de gezinsvorming bepalen 22
4. 1. Inleiding: economische hervormingen en invloed van de overheid 22
4. 2. Demografische factoren 23
4. 2. 1. Geboortebeperking 23
4. 2. 1. 1. Het beleid rond geboortebeperking vanaf 1949 23
4. 2. 1. 2. Weerstand tegenover geboortebeperking 27
4. 2. 1. 3. Demografische gevolgen geboortebeperking 30
4. 2. 1. 3. a. Impact op huwelijk en voortplanting 30
4. 2. 1. 3. b. Gevolgen vruchtbaarheid 31
4. 2. 1. 3. c. Ongelijke verhouding geslachten 33
4. 2. 2. Sterfte 36
4. 2. 2. 1. Verouderen bevolking 36
3
4. 3. Socio-economische factoren 38
4. 3. 1. Individualisme tegenover afhankelijkheid 38
4. 3. 1. 1. Individualisme 38
4. 3. 1. 2. Afhankelijkheid 40
4. 3. 1. 2. a. Financiële afhankelijkheid van de jongere generatie aan de oudere
generatie 40
4. 3. 1. 2. b. Afhankelijkheid van de jongere generatie aan de oudere generatie in het
voorzien van onderdak 43
4. 3. 1. 2. c. Afhankelijkheid van de oudere generatie aan de jongere generatie 45
4. 4. Gevolgen gezinsvorming 48
4. 4. 1. Demografische ontwikkelingen 48
4. 4. 2. Levenscyclus in gezinsvorming 50
4. 4. 3. Kinderen als verzekering en traditionele ethiek 51
4. 4. 4. Modernisatie 53
4. 4. 5. Gezinsvorming in de toekomst 56
5. Besluit 59
6. Bijlage 63
7. Bibliografie 80
4
1. Inleiding
Het uitgebreid gezin, waarbij verschillende generaties onder één dak wonen, werd lang
gezien als een typerend kenmerk van de Chinese maatschappij. Men beschouwde het
voordelig als verschillende generaties samen onder één dak woonden.
De basis van het uitgebreid gezin bevindt zich zowel op ideologisch als economisch
gebied. Het traditionele concept van voorouderverering houdt in dat er een lijn van
afstamming is die de levende nakomelingen verbindt met de voorouders. De belangrijkste
taak die je als mens moet vervullen is zorgen dat de lijn van je voorouders verder gezet
wordt. Dit gebeurt door zelf mannelijke nakomelingen te hebben die de verering kunnen
verder zetten. Alleen een zoon kan deze functie vervullen. Vrouwen zijn bijgevolg tijdelijke
inwoners van hun oorspronkelijke gezin, en gaan na het huwelijk bij hun echtgenoot wonen.
Ook economisch brengt het zich organiseren in een uitgebreid gezin voordelen mee voor de
leden. Het samenbrengen van arbeid, kapitaal en grond zorgt voor een efficiëntere
toewijzing van deze productiefactoren.
De traditionele ideologie verdeelde de staat in aparte eenheden, elk proberend
zoveel mogelijk voordeel voor het eigen gezin te bereiken. De vernederingen van de Opium
Oorlog zorgden halverwege de 19de eeuw dat men zich afvroeg of de traditionele ideologie
en het confucianisme wel geschikt waren om de staat te laten moderniseren en
industrialiseren. Het gedachtegoed van de ‘vier mei beweging’ (wu si yundong 五四运动)
betekende in de eerste helft van de twintigste eeuw een frontale aanval op de traditionele
ideologie. De ideologie werd samen met het confucianisme beschouwd als de voornaamste
hindernis op de weg naar een industrialisatie en economische groei.
Na de stichting van de Volksrepubliek China (Zhonghua Renmin Gongheguo
中华人民共和国) werd in 1950 de Huwelijkswet van de Volksrepubliek China ( Zhonghua
Renmin Gongheguo Hunyinfa 中华人民共和国婚姻法) uitgevaardigd. Met deze wet wilde
de regering een einde maken aan het ‘feodale’ huwelijkssysteem. De theoretische basis
waarop het traditionele gezin steunde werd weggenomen. De Wet op Landhervorming (
Zhonghua Renmin Gongheguo Tudi Gaigefa 中华人民共和国土地改革法) van datzelfde jaar
en de hierop volgende collectivisatie maakte dat de feitelijke basis van het uitgebreid gezin
ook weggenomen werd. Grond was niet langer het bezit van een gezin met het gezinshoofd
als beheerder, maar werd collectief beheerd.
Het uitgebreid gezin met zijn ideologische en economische basis, de hervormingen en
de gevolgen van de hervormingen voor de traditionele ideologie worden besproken in deel
twee. In deel drie wordt de grootte en de vorm van gezinnen beschreven gedurende de
laatste eeuw tot het begin van deze eeuw. Het kerngezin blijkt gedurende heel deze periode
de belangrijkste gezinsvorm te zijn. We zullen zien dat de uitgebreide gezinnen op geen
5
enkel tijdstip het overgewicht hadden. De aantallen blijven beperkt en nemen verder af.
Waarom werd dan het uitgebreide gezin beschouwd als het normale Chinese gezin? En
welke redenen zijn er die het vormen van een uitgebreid gezin tegengaan? Dit alles wordt
besproken in deel drie.
In het vierde deel worden de factoren besproken die de gezinsvorming bepalen. Ze
worden opgedeeld in demografische en socio-economische factoren. Demografische
factoren bepalen hoeveel en welke gezinsleden er zijn om mee samen te wonen, de socio-
economische factoren bepalen hoe en met wie dat uiteindelijk ook gebeurt. Deze beide
factoren ondervinden sterke invloed van de regering. In de Chinese staatsgeleide economie
heeft de overheid een sterke en directe invloed op de demografische factoren via het
geboortebeperkingsbeleid en ook op de socio-economische factoren.
In China is het beleid rond geboortebeperking bepalend geweest voor de aangroei
van de bevolking. De jaren ’50 werden gekenmerkt door een pronataliteitspolitiek. Pas in de
jaren ’70 werd de nood aan een geboortebeperkingsbeleid serieus genomen. Vanaf 1979
werd het één-kind-beleid afgekondigd. Er was een daling van het geboortecijfer waarbij in
2008 het geboortecijfer 12,14 op duizend zou zijn. Dit leidde tot verschillende gevolgen,
waaronder een veroudering van de bevolking, en aangezien de voorkeur voor een zoon nog
altijd heel sterk aanwezig is, ook tot het scheefgroeien van de verhoudingen tussen de
geslachten. Hierbij blijken de traditionele redenen om kinderen te krijgen, waaronder de
familielijn verder zetten, de steun op oudere leeftijd, en het vergroten van de beschikbare
arbeidskracht nog altijd een belangrijke rol te spelen. Deze demografische factoren worden
besproken in punt 4. 2.
Ook in de socio-economische factoren merken we de invloed van de overheid. Sinds
begin jaren ’80 is er een mentaliteitswijziging ten aanzien van het samenwonen met
familieleden. Zowel kinderen als ouders wensen, als financiële omstandigheden en
gezondheid het toelaten, apart van elkaar in kerngezinnen te wonen. In sommige gevallen
zijn de ouders of de kinderen echter van elkaar afhankelijk en wensen ze in een stamgezin te
wonen. De afhankelijkheid wordt bepaald door verschillende factoren. Jongeren zijn in het
begin van hun gehuwde leven vaak afhankelijk van de ouders om financiële redenen,
waaronder ook de zorg voor de (klein)kinderen. Ook in het voorzien van een gepaste woning
hebben de jonge koppels de hulp van hun ouders nodig. Ouderen zijn daarentegen in de
latere fases van hun leven ook dikwijls afhankelijk van de steun en zorg van hun kinderen,
aangezien er geen algemeen pensioensysteem is of een systeem van sociale zekerheid dat
hen zelfstandigheid kan bieden. Ook hierin speelt de overheid een centrale rol. De socio-
economische factoren worden besproken in punt 4. 3.
In punt 4. 4. worden de effecten besproken die deze demografische factoren hebben
op de gezinsvorming. Door de vergrijzing van de bevolking zullen er meer ouderen zijn
waarmee men zou kunnen samenwonen. Het bepalen van de motivatie om dit te doen,
hangt af van welke tendens, individualisme of afhankelijkheid, het belangrijkst is in een
6
bepaalde fase van het leven. Uit de data kunnen we afleiden dat er een bepaald patroon
bestaat dat zich spreidt over een levenscyclus. Als de ouders jonger zijn dan 60 jaar, dan zijn
het de kinderen die bepalen of er een stamgezin gevormd wordt, en als de ouders ouder zijn
dan 60, dan zijn het zij die bepalen of er een stamgezin gevormd wordt. Ook zullen we
bespreken of het modernisatie argument geldig is voor China. Economische ontwikkelingen
zouden dan leiden tot een sterke toenamen van de kerngezinnen. Ten slotte bespreken we
de verwachtingen voor de gezinsvorming in de toekomst. Ook hier zien we de sterke invloed
van de overheid op de gezinsvorming.
Voor we verdergaan, is het nuttig om de definities die gebruikt worden in deze
scriptie te verduidelijken. De term ‘gezin’ (jia 家 of jiating 家庭) wordt gebruikt om te
verwijzen naar een samenwonende eenheid. De leden zijn verbonden met elkaar door
bloedverwantschap, huwelijk of adoptie. Alle bezittingen en financiële middelen worden
gemeenschappelijk beheerd. Op deze manier valt de term gezin bijna altijd samen met de
term huishouden, maar toch zijn ze niet gelijk. Bedienden en tijdelijke logees zijn aldus
leden van het huishouden maar niet van het gezin.1 In de literatuur wordt een verschil
gemaakt tussen vijf verschillende types, waarvan de eerste drie de belangrijkste zijn.
Het kerngezin (hexin jiating 核心家庭) bestaat uit ouders en hun ongehuwde
kinderen. Het omvat ook gehuwde koppels zonder kinderen (fufu jiating 夫妇家庭) en
gezinnen die bestaan uit één ouder en een ongehuwd kind of kinderen (danqin jiating
单亲家庭) .
Het stamgezin (zhugan jiating 主干家庭 of zhixi jiating 直系家庭) bestaat uit ouders,
één gehuwde zoon, hun schoondochter en eventueel ook hun kleinkinderen. Dit type omvat
ook de gezinnen met één enkele ouder, of gezinnen waar met één of beide grootouders een
gezin gevormd wordt uit vier generaties.
Het uitgebreid gezin (fuhe jiating 复合家庭 of lianhe jiating 联合家庭) is gevormd uit
ouders, meerdere gehuwde zonen, schoondochters en hun kleinkinderen. Gezinnen die
bestaan uit gehuwde koppels zonder kinderen horen ook tot deze categorie, evenals
gezinnen die bestaan uit gehuwde broers met hun echtgenotes en kinderen, zonder de
ouders.
De vierde categorie is alleenwonenden (danren jiating 单人家庭), en de vijfde
categorie bevat alle gezinnen die buiten voorgaande indeling vallen, bijvoorbeeld een gezin
1Lang (1946 : 13) Hoewel de term ‘jia’ 家 ook vertaald kan worden als ‘familie’, wordt het in deze thesis
vertaald als ‘gezin’, omdat de term ‘gezin’ in de Europese context de nadruk legt op samenwonende familieleden.
7
dat enkel bestaat uit ongehuwde broers en zussen, of een gezin waar broers en zussen met
niet-verwante gezinsleden samenwonen.2
2. Het uitgebreid gezin
De redenen voor het bestaan van het uitgebreid gezin kunnen we opdelen in twee
categorieën, namelijk ideologische en economische redenen. Voor de gezinnen van boeren,
ambachtslui en kleine handelaars zijn de economische redenen belangrijker dan de
ideologische. Voor de welvarende gezinnen van ambtenaren, grootgrondbezitters en rijke
handelaars waren de ideologische redenen van belang.
2. 1. Ideologische basis van het uitgebreid gezin
De traditionele Chinese ideologie rond de familie heeft gedurende tweeduizend jaar de
gezinsstructuur in China beïnvloed. Deze ideologie hecht belang aan de grootte van het
gezin, en beschouwt het gunstig als een gezin gevormd wordt uit verschillende generaties
die samenwonen.
De ideologie rond het uitgebreid gezin steunt op de concepten voorouderverering en
patriarchie. Een van de belangrijkste functies die binnen het gezin vervuld werd was de
verering van de voorouders. Dit is gebaseerd op het idee dat de voorouder na de dood
verder leeft als een geest die waakt over zijn nakomelingen. De voorouder zou
bovennatuurlijke krachten bezitten die hij kan aanwenden om zijn nakomelingen te helpen.3
Ze leven in een wereld die lijkt op de onze, maar zijn economisch afhankelijk van de offers
van hun nakomelingen. Deze offers gebeuren door op vaste tijdstippen papieren geld, kledij
en andere objecten te verbranden.4 Beide partijen hebben elkaar dus nodig. Dit concept
moedigde ouders aan om zoveel mogelijk zonen te hebben, want de voorouderverering kan
enkel door een zoon verder gezet worden.
In Mencius (Mengzi 孟子) lezen we: “Er zijn drie dingen die ingaan tegen filiale
piëteit, het niet hebben van een nageslacht is de ernstigste onder hen.”5 Je was het dus
2 Wang (2008 : 90-91)
3 Lang (1946 : 18-19)
4 Fei (1939 : 30)
5 MZ (boek 4, deel 1, hoofdstuk 26, par. 1). Een vertaling vinden we bij Legge. Legge ([1960]1970b : 313) Het
werk Mengzi 孟子 is één van de ‘Dertien Klassieken’ ( Shisan Jing 十三經). Het is een weergave van de
dialogen van Meng Ke 孟轲 (traditioneel 371-289) met de vorsten van zijn tijd. Het werk werd kort na het
overlijden van Mencius door zijn leerlingen samengesteld. In zijn werk probeerde hij de vorsten tot een welwillende regering te brengen. Mencius wordt beschouwd als één van de belangrijkste confucianistische filosofen. Het confucianisme is een wereldbeeld, een ethisch systeem, een politieke ideologie, een literaire traditie en een manier van leven. Het verhaal van het confucianisme begint eigenlijk al voor de geboorte van
Confucius 孔子( 551-479 v. Chr.). De term waarmee de confucianisten naar zichzelf verwijzen, ru 儒, refereert
8
verplicht aan je voorouders om mannelijk nageslacht te hebben dat de verering zou kunnen
verder zetten. De relatie tussen vader en zoon was de belangrijkste relatie in het gezin, want
die werd gezien als een schakel tussen de voorouders en de nakomelingen. Hieruit komt
voort dat het gezin patriarchaal georganiseerd was.6 Vrouwen gingen na het huwelijk bij hun
echtgenoot wonen, en werden na hun dood vereerd via hun echtgenoot. Het gezinshoofd
was bijna altijd een man. De relaties binnen het gezin werden aldus volgens volgende criteria
gestructureerd: generatie, leeftijd, geslacht.7
Op politiek vlak werd het gezin gezien als de basiseenheid van de maatschappij. In
het werk Zhongyong 中庸8 lezen we; “Er zijn vijf universeel toepasbare principes… dat van
de verplichting tussen heerser en minister, dat van vader en zoon, van echtgenoot en
echtgenote, dat van oudere en jongere broer, dat van vriend en vriend. “( eigen vertaling
L.C.)9 Een andere volgorde die dikwijls voorkomt is:
1. Heerser/minister
2. Vader/zoon
3. Oudere broer/jongere broer
4. Echtgenoot/echtgenote
5. Vriend/vriend
Deze vijf menselijke relaties ( wu lun 五伦) geven een strikte hiërarchie weer die alle
menselijke relaties omvat. Elke lid van het gezin en van de samenleving werd gecontroleerd
door de plicht die hij had tegenover diegenen die boven hem stonden in de hiërarchie. Op
deze manier is er in de maatschappij geen mogelijkheid tot conflict, want voor alle
menselijke relaties werd aangegeven wie aan wie gehoorzaamheid verschuldigd was.10
naar de aristocratie in de Westelijke Zhou-dynastie 周 ( 1100-771 v. Chr.). Deze dynastie zorgde voor sociale
vrede en politieke stabiliteit, en werd beschouwd als de ideale situatie waar men voorbeeld moest aan nemen.
De leerstellingen van Confucius zijn opgenomen in het werk Lunyu 论语, dat werd opgesteld door zijn
leerlingen twee generaties na zijn dood. Elke mens moet zijn goede natuur verder ontwikkelen via studie, en als iedereen zich in overeenstemming met zijn goede natuur gedraagt, dan ontstaat vanzelf sociale orde. Tu (1998
: 3-13) De belangrijkste waarde binnen het gezin was xiao 孝, filiale piëteit. Dit betekende de toewijding en
loyaliteit van de kinderen aan de ouders, specifiek van de zoon aan de vader. Lang (1946 : 25) 6 Lee (1953 : 272-3)
7 Baker (1979 : 15)
8 Zhongyong of ‘Het Juiste Midden’ behandelt het gedrag van de confucianistische nobele, de ‘junzi’ 君子. Het
zou geschreven zijn door de kleinzoon van Confucius. Het is het 28ste
hoofdstuk uit Liji 禮記 (‘Optekeningen
over Etiquette’), één van de ‘Dertien Klassieken’ ( Shisan Jing 十三經). De Liji werd samengesteld in de Vroege
Han 前漢 (206 v. Chr.-9 n. Chr.). In de Song-dynastie 宋 (960-1279) werd de Zhongyong met drie andere
werken samengevoegd tot de Sishu 四書 of ‘Vier Boeken’ . 9 ZY (hoofdstuk 10, par. 8), Legge ([1960]1970a : 406-7). De ‘menselijke relaties’ komen ook voor in Mengzi
孟子. MZ (boek 3, deel 1, hoofdstuk 4, par. 8), Legge ([1960]1970b : 251-2) 10
Baker (1979 : 10-11)
9
Gehoorzaamheid aan de staat is een gevolg van gehoorzaamheid aan de vader, wat de
autoriteit van de staat versterkt.
Alle economische, onderwijzende, religieuze, ontspannende en politieke functies die
de traditionele maatschappij vervulde waren verbonden aan het gezin. Er bestonden maar
een klein aantal organisaties buiten het gezin die in de sociale noden van een individu
konden voorzien. De weinige sociale relaties buiten de familie waren dikwijls gestructureerd
volgens de waarden van de familie. Zo werd de relatie tussen leerling en leraar gebaseerd op
de relatie tussen vader en zoon, en noemen vrienden elkaar ‘jongere broer’ en ‘oudere
broer’. De waarden die van toepassing waren in relaties buiten de familie waren op deze
manier een uitbreiding van de waarden binnen de familie.11
2. 2. Economische basis van het uitgebreid gezin
Naast deze ideologische redenen is er ook een economische basis voor het bestaan van de
uitgebreide familie. Veel wetenschappers delen het idee dat het traditionele Chinese gezin
vergelijkbaar is met een bedrijf, dat zich kenmerkt door een gedeeld budget, gedeelde
bezittingen en het verzamelen van de inkomens van de leden op één rekening. Via
flexibiliteit en ondernemingszin wil het met de gegeven productiefactoren (kapitaal, arbeid)
en externe mogelijkheden zoveel mogelijk winst maken. De vorm die het gezin aanneemt
wordt bepaald door economische motieven die het gezin als bedrijf heeft.12
De gezinnen van boeren, ambachtslui en kleine handelaars waren in veel gevallen
ook productie-eenheden. De leden werkten samen op het land of in een winkel, onder
leiding van het gezinshoofd, de vader of grootvader. De families van grootgrondbezitters,
ambtenaren, en rijke handelaars waren geen productie-eenheden. In deze kringen kwamen
veel uitgebreide families voor, die de grond die ze bezaten samen beheerden. Hiernaast
hadden de mannen uit deze gezinnen ook een inkomen dat ze apart hielden van het
familiebezit.13
Vooral voor de gezinnen van boeren en handelaars gold het dat in tijden van
individueel eigenaarschap en lage productiviteit, het beter was om een zo groot mogelijk
gezin te hebben. Een groot gezin beschikte immers over meer arbeidskracht.14 Hier is het
traditionele systeem van gelijke erfenisrechten tussen zonen van belang. Als het gezin zich
opsplitste, kreeg elke zoon een gelijk deel van de grond. Dit kon leiden tot een verbrokkeling
van het bezit over enkele generaties, waarbij de grond in steeds kleinere delen beheerd
werd. Landbouwgrond was het belangrijkste bezit en de economische basis van welvaart
binnen een gezin. In een uitgebreid gezin werden grond, inkomen en arbeid
gemeenschappelijk beheerd. Zo moeten er geen extra kosten gemaakt worden om voor elke
11
Yang (1959 : 5-7) 12
Yan (1997 : 196) 13
Lang (1946 : 17) 14
Yi (1986 : 676)
10
zoon en zijn gezin een huis en landbouwwerktuigen te kopen, in het drukke oogstseizoen is
er voldoende arbeid beschikbaar, enz.15
2. 3. Hervormingen
De traditionele ideologie zorgde voor de vervulling van de sociale noden van het individu en
voor een stabiele maatschappij. Eind negentiende eeuw, met de invloed van Westerse
ideeën en de industrialisering veranderde dit beeld. De introductie van het Westerse idee
van individuele vrijheid en rechten creëerde bij jongeren en vrouwen meer en meer
weerstand tegenover het traditionele systeem.
Het traditionele systeem werd meer en meer beschouwd als onverenigbaar met de
noden van de industrialisatie van China. Alle bestaande organisaties waren gebaseerd op
familiebanden, terwijl er om moderne politieke en economische organisaties te vormen
andere, objectieve criteria nodig zijn om individuen een bepaalde functie binnen een
organisatie toe te wijzen. Een ander probleem was dat de traditionele ideologie loyaliteit
eiste van het individu aan zijn familie, waardoor de staat bestond uit allerlei aparte
eenheden, terwijl een moderne staat samenwerking vraagt tussen alle economische en
sociale organisaties. De nadruk op familie moest verschuiven naar nadruk op het individu en
de staat. Vanuit deze tegenstellingen ontstond een trend van verandering die een ‘revolutie
van de familie’ beoogde in de traditionele ideologie rond het gezin en zijn sociale functies.16
2. 3. 1. Qing-dynastie
Halverwege de 19de eeuw werd China op zijn knieën gebracht door het Verenigd Koninkrijk
tijdens de Opium Oorlog in 1942.17 China werd hierdoor op een pijnlijke manier
geconfronteerd met de militaire en economische superioriteit van het Westen. Deze
vernedering zorgde ervoor dat velen zich vragen stelden rond het nut van de
confucianistische leer.18 Dit maakte dat op het eind van de Qing-dynastie 清 (1644-1911), er
een basis van twijfel was gelegd waarop nieuwe ideologieën, zoals het nationalisme en het
communisme, konden bloeien.
15
Baker (1979 : 12-14)
16 Yang (1959 : 10-11)
17 De Opium oorlog (Yapian zhanzheng 鸦片战争) (1839-1972) werd gevoerd tussen China en Engeland.
Engeland zag zich benadeeld door de invoerrechten die China eiste. Hierdoor ontwikkelde zich een dispuut tussen beide landen, waarop de Britse vloot Shanghai innam. In 1842 werd het verdrag van Nanjing
ondertekend, de eerste van de zogenaamde‘ongelijke verdragen’ (bu pingdeng tiaoyue 不平等条约). Deze
verdragen zetten de deur open voor een toenemende economische en politieke invloed van het Westen. 18
Hellström (1962 : 262-263)
11
2. 3. 2. Republiek China ( Zhonghua Minguo 中华民国)
Het ontstaan van de Republiek China (1912-1949) zorgde ervoor dat de traditionele ethiek
rond de familie niet langer gezien werd als absoluut. Met het instorten van het keizerrijk
werden ook de wetten afgeschaft die de het traditionele gezinssysteem ondersteunden.19 De
belangrijkste vertegenwoordiging van deze vraag naar verandering en een ‘revolutie van de
familie’ vinden we in de ‘vier mei beweging’ (wu si yundong 五四运动).20 Het confucianisme
werd door de beweging gezien als de oorzaak van de onderdrukking van het individu.
Het confucianisme zorgde voor een maatschappij die bestond uit familie- en clan-
eenheden. Het individu werd enkel gezien als een lid van de familie, niet als een
onafhankelijk lid van de maatschappij, met verplichtingen tegenover zijn familie maar geen
individuele rechten. Een moderne maatschappij zou moeten bestaan uit onafhankelijke
individuen, en heeft wetten die de persoonlijke rechten en vrijheid van haar leden
beschermen. Onder het confucianisme was er geen financiële vrijheid van het individu die
nodig was om economische vooruitgang te maken.21
Het traditionele uitgebreid gezin werd streng bekritiseerd. De ethische norm van
wederzijdse hulp tussen familieleden werd door de beweging voor een nieuwe cultuur
beschouwd als de grootste hindernis in de evolutie naar een moderne geïndustrialiseerde
maatschappij. Mensen wilden hun eigen gezin en familie verrijken, ten koste van de staat.
Familieleden moest men als het mogelijk was aan tewerkstelling helpen, zonder rekening te
houden met hun capaciteiten. Deze praktijk leidde tot nepotisme en corruptie. De ethiek van
het uitgebreid gezin werd beschouwd als een obstakel op de weg naar vooruitgang en
industrialisatie.22 Daarnaast ijverde de beweging voor gelijke rechten tussen mannen en
vrouwen, vrijheid van omgang tussen de geslachten, en het vrije huwelijk. Vrouwen moesten
een nieuwe rol vervullen in de maatschappij die ze onder het confucianisme niet konden
vervullen.23 Het confucianisme werd aangevallen omdat het de ontwikkeling van een ‘nieuw
China’ in de weg stond. De confuciaanse ‘vijf menselijke relaties’ moesten afgeschaft
worden.24
Deze hervormers zijn duidelijk geïnspireerd door westerse ideeën. De vertaling van
Westerse romans, kortverhalen, politieke en filosofische werken begon in de jaren ’80 van
19
Yang (1959 : 12) 20
Voetnoot: Deze beweging wordt ook ‘beweging voor een nieuwe cultuur’ (xin wenhua yundong
新文化运动)genoemd. De naam ‘vier mei beweging’ verwijst naar 4 mei 1919, de dag waarop een
studentenprotest plaatsvond om verontwaardiging over de ‘ongelijke verdragen’ uit te drukken. Het centrum
van deze beweging is de Universiteit van Beijing, waar Chen Duxiu 陈独秀 (1879-1942), hoofdredacteur van
het tijdschrift ‘Nieuwe Jeugd’ (Xin Qingnian 新青年), en Mao Zedong 毛泽东 (1893-1976) werkzaam zijn. 21
Baker (1979 : 178-9) 22
Lang (1946 : 111-112) 23
Yang (1959 : 12-14) 24
Lang (1946 : 110)
12
de negentiende eeuw. Vooral werken over nationalisme, democratie, individualisme,
industrie, romantische liefde, en de rechten van jongeren en vrouwen waren populair.25 De
toneelstukken van Hendrik Ibsen (1828-1906) over de emancipatie van vrouwen en de status
van vrouwen in het gezin waren bekend bij het grote publiek en werden opgevoerd in de
steden. Toch lag de nadruk vooral bij het traditionele gezin, het instituut dat in de ogen van
de hervormers alle zwakke punten van China belichaamde.26
Hoewel bij het ontstaan van de Republiek China de keizerlijke wetten die de
traditionele ideologie rond het gezin ondersteunden afgeschaft werden, bleven de
machtshebbers hun politieke macht grotendeels uitoefenen volgens de confucianistische
traditie. De Republikeinse wetten, voor zover ze uitgevoerd werden, werden dikwijls een
confucianistische interpretatie gegeven. Tegen de jaren ’20 werd de kloof tussen de oude
confucianistische ideologie en de mentaliteit van de jonge leidinggevende politici, zoals Mao
Zedong en Jiang Jieshi 蒋介石 (1887-1975)27 steeds groter. De restauratiepoging van de het
nationalistische regime, de ‘beweging voor en nieuw leven’ (xin shenghuo yundong
新生活运动)28, kon de neergang van het confucianisme niet meer tegenhouden. De invloed
van de ‘revolutie van de familie’ verspreidde zich, en beïnvloedde een steeds groter
wordend aandeel van de bevolking.29
Een belangrijke stap voor de ‘revolutie van de familie’ was de uitvaardiging van de
Civiele Codex30 in 1931, waarin veel principes van de hervormingsbeweging
vertegenwoordigd werden. De traditionele ethiek rond gezin en familie werd door de
Commissie voor Civiele Codificatie beschouwd als nadelig voor de staat, want families
verdeelden de staat in losse groeperingen. Om een ervoor te zorgen dat de burgers hun
individuele talenten konden gebruiken ten voordele van de staat, moest de macht van de
familie over het individu afgezwakt worden. Om dat te verwezenlijken werden de vele
25
Populaire auteurs waren Goethe, John Stuart Mill, Macaulay, John Dewey, Turgenev, Tolstoy, Chekhov, Maupassant, Dumas, A. France, Bernard Shaw, Dickens, Ibsen. 26
Yang (1959 : 13) 27
Mao Zedong 毛泽东 (26 december 1893 - 9 september 1976) was van 1943 tot aan zijn dood de voorzitter
van de Chinese Communistische Partij (CCP)(Gongchandang 共产党). Van 1954 tot 1959 bekleedde hij de
functie van president van de Volksrepubliek China. Vanaf 1954 tot aan zijn dood fungeerde hij ook als voorzitter van de Centrale Militaire Commissie. Mao kan beschouwd worden als de meest invloedrijke politicus van de twintigste eeuw in China. De koers van de Volksrepubliek werd tot aan zijn dood bepaald door zijn visie.
Jiang Jieshi 蒋介石 (Jiang Kai-Shek) (1887-1975) was oorspronkelijk generaal binnen de nationalistische
Guomindang 国民党. Na de dood van Sun Zhongshan 孙中山 (1866-1925) neemt hij de macht binnen de
Guomindang over. In 1949 werden de nationalisten verdreven naar Taiwan, waar Jiang Jieshi fungeerde als president van de Republiek China. 28
De ‘beweging voor een nieuw leven’, tussen 1928 en 1936, wilde het confucianisme terug doen opleven. De vertegenwoordigers van de beweging waren Jiang jieshi en zijn echtgenote, die voorstelden om het confucianisme te laten samengaan met het kapitalisme. Lang (1946 : 114) 29
Yang (1946 : 15) 30
De Civiele Codex van de Republiek China werd op 1 mei 1931 in gebruik genomen. De thema’s rond gezin en familie zijn vertegenwoordigd in Boek IV: Familie en Boek V: Erfenis. Meijer (1971 : 26)
13
vormen van steun die de staat vroeger gaf aan het traditionele systeem afgeschaft.31 Toch
werden de belangrijkste principes van de traditionele familie behouden. Het Chinese gezin
bleef patriarchaal georganiseerd, want de echtgenote moest in het huis van de echtgenoot
verblijven, en de kinderen namen de familienaam van de vader aan. De positie van de vrouw
werd verbeterd, maar de man blijft de belangrijkste functies in het gezin uitoefenen. Het
huwelijk kon alleen worden voltrokken als beide partijen hun toestemming hadden gegeven.
Polygamie werd verboden. Echtscheiding was mogelijk uit initiatief van man en vrouw, op
basis van overspel, bigamie, slechte behandeling, enz.32
De wetten van de Civiele Codex werden nooit algemeen toegepast. Geen enkele
regering voor 1949 was volledig akkoord met idealen van de hervormingsbeweging, en allen
misten ze de macht om de wetgeving te implementeren.33 Een andere hindernis was dat
deze wetgeving de ideeën vertegenwoordigde van de intelligentsia, mensen die in grote
mate behoorden tot hogere klassen en in de steden woonden. In de steden verspreidde de
invloed van de ‘revolutie van de familie’ zich ook naar lagere klassen, maar de
plattelandsbevolking werd niet bereikt. Er was modern onderwijs beschikbaar, ook voor
vrouwen. Er waren steeds meer tewerkstellingsmogelijkheden voor vrouwen buiten het
gezin. De toenemende specialisatie van sociale en economische functies die voorheen door
het gezin uitgevoerd werden, zoals ontspanning, verminderde de mate van zelfvoorziening
van het gezin. Deze ontwikkelingen zorgden ervoor dat de hervormingsbeweging in de stad
meer navolging kende dan op het platteland, waar het individu nog sterker onder het gezag
van het gezinshoofd leefde.34
2. 3. 3. Volksrepubliek China ( Zhonghua Renmin Gongheguo 中华人民共和国)
De Chinese Communistische Partij (CCP) zag het gezin als een ‘feodale’ instelling die volledig
omgevormd moest worden. Het marxisme beschouwt wetgeving als een ‘bovenstructuur’
die afhankelijk is van de economische basis. Aan de hand van wetgeving legt de heersende
klasse zijn wil op aan de andere klassen. In de socialistische maatschappij is het de
communistische partij die door wetgeving de arbeiders verdedigt tegenover de andere
klassen. Wetten worden gezien als een middel om de vijanden van het proletariaat te
bestrijden, en om de maatschappij om te vormen.35 De communistische wetgeving dient de
maatschappij te transformeren van feodalisme36 naar socialisme. Om dit te bereiken werden
twee beleidslijnen voorzien; een hervorming van de familie, die de sociale basiseenheid van
31
Baker (1979 : 179) 32
Meijer (1971 : 26-28) 33
Baker (1979 : 180) 34
Yang (1956 : 16-17) 35
Meijer (1971 : 30-31) 36
Feodalisme kunnen we hier beschouwen als de organisatie van de maatschappij voor de Volksrepubliek gesticht werd.
14
de maatschappij moest omvormen, en een landhervorming, die de economische basis van
de feodale maatschappij moest wegnemen.37
Na het stichten van de Volksrepubliek China in 1949, werd op 1 mei 1950 de
Huwelijkswet van de Volksrepubliek China ( Zhonghua Renmin Gongheguo Hunyinfa
中华人民共和国婚姻法) uitgevaardigd. Een artikel dat gepubliceerd werd over de nieuwe
huwelijkswet verklaarde dat deze wet de bedoeling had om China’s feodale systeem te
ontwortelen, en vrouwen te bevrijden uit het feodale huwelijkssysteem waaronder ze geen
rechten hadden.38 De eerste twee artikels geven de algemene principes aan waarop de wet
is gefundeerd. De wet voorzag de principes van het vrije huwelijk,39 monogamie en
gelijkheid tussen de geslachten. Ze wilde ook een eind maken aan praktijken zoals bigamie,
concubinaat, kinderhuwelijken en gedwongen huwelijken.
Om te mogen huwen, moet een man minstens 20 jaar oud zijn en een vrouw 18.
Echtgenoot en echtgenote hebben gelijke status, en hebben gelijke rechten in het beheren
van de bezittingen van het gezin. Ze hebben de plicht om elkaar te respecteren en lief te
hebben, om voor elkaar te zorgen, te streven naar de welvaart van het gezin en de opbouw
van de nieuwe maatschappij. Ouders hebben de plicht om hun kinderen op te voeden en te
onderwijzen, kinderen hebben de plicht om hun ouders te ondersteunen en helpen. Noch de
ouders, noch de kinderen mogen elkaar slecht behandelen of verlaten.40
De Huwelijkswet wil de kenmerken van het traditionele gezin wegwerken die het
individu onderdrukten, maar behoudt het gezin als sociale basiseenheid. Het kerngezin
wordt benadrukt als de juiste manier om kinderen op te voeden.41 Net als de Civiele Codex
van 1931 zijn in de huwelijkswet veel ideeën van de ‘revolutie van de familie’
vertegenwoordigd. De communistische Partij ziet de loyaliteit van een individu aan zijn
familie niet verenigbaar met de loyaliteit aan de staat, die nodig is om een nieuwe
maatschappij te bouwen volgens socialistisch patroon.42 De Huwelijkswet van 1950 bleef
gelden tot de aanpassingen in 1980. Toch is het niet duidelijk hoe de wetgeving
37
Chen (1999 : 253)
38 Teng ( 1950 : 37-41)
39 Een vrij huwelijk heeft als voorwaarde de vrije keuze van de partner. Het was voor geen enkele derde partij
toegelaten om in het huwelijk tussen te komen. MLPRCa (art. 3) 40
MLPRCa (art. 1-27)
41 Baker (1979 : 184)
42 Yang (1959 : 19)
15
geïmplementeerd werd. Behalve een massacampagne43 in de jaren 1950-1953 om de wet te
implementeren, wordt niets vermeld.44
Op 2 juni 1950 werd de Wet op de Landhervorming ( Zhonghua Renmin Gongheguo
Tudi Gaigefa 中华人民共和国土地改革法) uitgevaardigd, die een herverdeling van grond
wilde realiseren.45 De grond werd weggenomen van grondbezitters en gelijk verdeeld onder
de boeren. Grote stukken grond die beheerd werden door één familie werden opgedeeld en
herverdeeld. Mannen en vrouwen kregen even grote delen. Grond was nu meer gelijk
verdeeld, maar bleef nog altijd in privébezit. Om te vermijden dat er opnieuw grote
boerderijen ontstonden waarin de grond werd samengebracht onder het gezag van het
gezinshoofd, werd een geleidelijk proces naar publiek eigenaarschap ingezet.
Drie jaar na de uitvaardiging van de Wet op Landhervorming werden gezinnen
aangemoedigd om samen te werken in ‘groepen voor wederzijdse hulp’ ( huhuzhu 互互助).
Landbouwwerktuigen, grond, en arbeid werden gedeeld, zodat er meer kon geproduceerd
worden met minder middelen. In 1955 werden de ‘groepen voor wederzijdse hulp’
omgevormd naar coöperaties, waarin grond samen beheerd en bewerkt werd, hoewel de
boeren in naam nog altijd eigenaar waren van hun stuk grond. In 1957 werd grond beheerd
door de grote coöperaties ( dashe大社), waarvan de leden een inkomen uitbetaald kregen
volgens het aantal uren dat ze gewerkt hadden, zonder rekening te houden met het
vroegere privé-eigenaarschap. In 1958 verschenen de volkscommunes ( renmin
gongshe人民公社), waarvan de leden per huishouden ‘werkpunten’ verdienen, die elk
jaareinde uitgekeerd werden in een inkomen.46 Alle functies van het gezin werden collectief
georganiseerd, zoals grootkeukens en eetzalen, kinderopvang, scholen, en ziekenhuizen. Op
deze manier kon de arbeid van vrouwen ook ingelast worden in het productieproces. 47
43
Het werd gezegd dat tijdens deze massacampagne miljoenen kaderleden en activisten getraind werden, dat de propaganda over de wet 70% van het vasteland bereikte en dat duizenden dorpen werden gebruikt als modellen om de wet uit te voeren. Chen (1999 : 255) 44
Volgens Chen werd de wetgeving, waaronder de Huwelijkswet van 1950, grotendeels genegeerd in de jaren
’60 en ’70 naar aanleiding van de Culturele Revolutie (1966-1969). Chen (1999 : 255) In de wet van 1980
werden een aantal nieuwe principes toegevoegd. De wet voorziet de bescherming van de rechten van ouderen,
vrouwen en kinderen, en de invoering van geboortebeperking. Geboortebeperking werd bepaald als een plicht
waaraan beide ouders moeten voldoen. De huwbare leeftijd werd verhoogd naar 20 jaar voor vrouwen en 22
jaar voor mannen. MLPRCb (art. 2)
45 Meijer (1971 : 67)
46 Baker (1979 : 184-5)
47 Hellström (1962 : 269)
16
Confucianisme werd door de regering beschouwd als nefast voor de vooruitgang van
het land. Religies worden door het Marxisme beschouwd als een overblijfsel uit de feodale
maatschappij, dat door de heersende klasse gebruikt werd om de andere klassen te
onderdrukken. De maatschappij moet hiervan zo vlug mogelijk ‘genezen’ worden.48 De
traditie van voorouderverering was al voor het ontstaan van de Volksrepubliek aan het
verdwijnen. De leiders van de Volksrepubliek beschouwden deze traditie als bijgeloof. De
veroordeling van deze traditie werd breed verspreid aan de hand van propaganda,
massabijeenkomsten en studiegroepen. Hierdoor was de populariteit van de
voorouderverering sterk afgenomen.49
Tijdens de Grote Sprong Voorwaarts50 in 1958 werd een poging ondernomen om het
land in korte tijdspanne het communisme te laten bereiken, maar het was vooral tijdens de
Culturele Revolutie (1966-1969)51 dat de religies het hard te verduren kregen. Eén van de
fundamentele doelen van de revolutie was het vernietigen van alle religies, zodanig dat een
nieuwe revolutionaire cultuur kon opgebouwd worden. Tempels, kerken en moskeeën
werden vernietigd, geestelijken werden vastgehouden. Dit zal voor wat nog overbleef van de
traditionele voorouderverering een zware klap betekend hebben. Na de Culturele Revolutie
leefden de religies terug op, omdat de chaos voor een wantrouwen zorgde in de
Marxistische ideologie, en de bevolking steun zocht in de religies.52
2. 4. Gevolgen van de hervormingen op de traditionele ideologie
Wat zijn de gevolgen van deze ontwikkelingen voor de traditionele ideologie rond het gezin?
De strijd tegen de traditionele ideologie begon vanuit de vier mei beweging, die deze
ideologie beschouwde als een obstakel voor de ontwikkeling van China naar een moderne
geïndustrialiseerde staat. Het individu moest loskomen van de loyaliteit aan zijn familie,
zodat het zijn talenten kon aanwenden voor de opbouw van een nieuw China. Deze ideeën
betekenden een uitdaging voor de traditionele ideologie, maar de verspreiding ervan bleef
beperkt tot bepaalde klassen in de steden, het platteland werd nagenoeg niet bereikt. De
48
Goldman (1986 : 147-150) 49
Hellström (1962 : 273) 50
De Grote Sprong Voorwaarts kan gezien worden als het hoogtepunt van de collectivisatie in de jaren ’50. De bevolking werd georganiseerd in volkscommunes, waarbij alle aspecten van het dagelijkse leven collectief georganiseerd werden. De nieuwe taakverdeling zorgde er echter voor dat te weinig aandacht uitging naar het kweken van voedsel. De Grote Sprong eindigde dan ook in een catastrofale hongersnood. 51
De Culturele Revolutie (1966-1969) wilde de revolutionaire ideologie van het politiek en economisch niveau uitbreiden naar het cultureel niveau. De ‘vier archaïsmen’, namelijk gedachtegoed, zeden, gebruiken en oude culturen moesten weggewerkt worden zodat er een ‘nieuwe mens’ kon ontstaan. Deze taak was weggelegd voor de Rode Garde. Nadat in 1966 de scholen gesloten werden, werden de jongeren opgeroepen om de ‘revolutie te onderwijzen door de revolutie te maken’. Alle elementen van cultuur die niet in de lijn van het denken van Mao lagen moesten worden vernietigd, zoals tempels en kerken. Ook personen die beschouwd werden als vertegenwoordigers van de ‘oude cultuur’ werden aangevallen, gemarteld en vermoord. Hieronder bevonden zich ook de politieke tegenstanders van Mao. De Culturele Revolutie was aldus ook een campagne om de intellectuele tegenstand en de tegenstand binnen de partij tegenover Mao te elimineren. 52
Goldman (1986 : 147-150)
17
ideeën van deze hervormers worden in de wetgeving van de Republiek China en
Volksrepubliek China vertegenwoordigt.
De stichting van de Republiek betekent het einde van het keizerrijk China en de
wetten die de traditionele confucianistische ideologie rond gezin en familie ondersteunden.
De Civiele Codex van 1931 vertegenwoordigde een aantal principes van de vier mei
beweging, maar bleef de patriarchale organisatie van het gezin behouden. Bovendien
werden de bepalingen van de Civiele Codex nooit algemeen toegepast.
De Volksrepubliek China vaardigde in 1950 de Huwelijkswet uit. In deze wet werden
de principes van gelijkheid tussen de geslachten, monogamie en het vrije huwelijk
vooropgesteld. Het is echter niet duidelijk hoe de wet geïmplementeerd werd en of de
vooropgestelde principes verwezenlijkt werden. De grootste feitelijke uitdaging voor het
traditionele gezin was de Wet op Landhervorming van 1950. Land werd op gelijke basis
verdeeld tussen mannen en vrouwen, en werd niet langer samengebracht onder de leiding
van het gezinshoofd. Later werd het gezinsleven collectief georganiseerd, en had een gezin
niet genoeg persoonlijke bezittingen om het gezinshoofd zijn functie en autoriteit te
verlenen. Alle functies die voordien in het gezin werden uitgevoerd werden nu collectief
georganiseerd. Vrouwen werden ingezet in het productieproces en verkregen aldus een
economische waarde die ze ervoor niet hadden.
Dit nieuwe systeem moet ernstig afbreuk gedaan hebben aan de patriarchale
organisatie van het gezin en de functie van het gezinshoofd. Tijdens de Culturele Revolutie
werd alles wat met religie te maken had aangevallen, maar ook al ervoor werd de cultus van
de vooroudervering door de regering sterk veroordeeld. Voor al deze ontwikkelingen is het
moeilijk in te schatten hoeveel effect ze precies hadden op de traditionele ideologie, maar
het is zeker dat ze deze traditie voor een uitdaging stelden die ze nooit eerder had ontmoet.
18
3. De grootte en vorm van het Chinese gezin in de twintigste eeuw
in cijfers
Eén van de eerste studies in de twintigste eeuw over de grootte van het gezin in China is van
de hand van Buck, die bepaalde dat de grootte van een boerengezin afhankelijk was van de
grootte van de boerderij waarop het gezin leefde. Tussen 1929 en 1933 had een boerengezin
in noordelijk China gemiddeld 6,5 leden, in centraal en zuidelijk China was dat 5,9.53 In het
dorp in Jiangsu 江苏 dat in 1939 onderzocht werd door Xiaotong Fei, had een gezin
gemiddeld vier leden. De belangrijkste gezinsvorm was het kerngezin, meer dan de helft van
de gezinnen in het dorp behoorden tot dit type. Minder dan 10 procent van de gezinnen
bevatte meer dan één koppel.54
Tabel 1 geeft de gemiddelde grootte van Chinese gezinnen weer vanaf 1911 tot 1987.
Deze cijfers geven aan dat het aantal leden van de Chinese gezinnen over de laatste eeuw
gedaald is met één eenheid. Van 1911 tot het oprichten van de Volksrepubliek blijven de
waarden stabiel boven de vijf eenheden. In 1953 was volgens de volkstelling in dat jaar de
gemiddelde grootte van een Chinees gezin gedaald tot 4,3 leden, wat een aanzienlijk verschil
betekent tegenover de cijfers voor 1949. Deze vermindering is volgens Yi waarschijnlijk te
wijten aan het opdelen van een aantal grote uitgebreide gezinnen, wat ervoor zorgde dat
het aantal gezinnen steeg. In de jaren ’70 stijgt de grootte van het gezin terug, tot het een
waarde van 4,78 bereikt in 1978. Deze stijging is waarschijnlijk deels veroorzaakt door het
tekort aan woningen in die periode, aangezien er tijdens de culturele revolutie weinig
activiteit was in de bouwsector. Vanaf dan daalt de grootte van de gezinnen terug, tot een
waarde van 4,3 in 1987.55
Ook tabel 2 geeft aan dat de gemiddelde grootte van de Chinese gezinnen daalt, van
gemiddeld vijf leden in 1930 tot 4,8 leden in 1973. De grootste verandering zien we echter in
de structuur van de gezinnen. Terwijl in 1930 amper één derde van de gezinnen onder de
categorie ‘kerngezinnen’ valt, is dat in 1970 net de helft. De stamgezinnen en uitgebreide
gezinnen zijn afgenomen in aantal met ongeveer één derde. Het aantal uitgebreide gezinnen
is gedaald tot twee percent van het totaal. De volgende tabel, tabel 3, toont ons hoe de
gezinsgrootte gelijk kan blijven terwijl de verscheidenheid van de familieleden afneemt. De
kindersterfte daalt waardoor er meer kinderen zijn per huishouden. Het aantal
schoondochters, kleinkinderen, broers en zussen, en andere familieleden die tot het gezin
53
Buck (1937 : 278) 54
Fei ( 1939 : 28-29) Het dorp Gaixiangong bevindt zich nabij de zuidelijke oevers van het Tai meer in de
provincie Jiangsu. Fei ( 1939 : 12)
55 Yi (1991 : 14-16)
19
behoren neemt af, waaruit blijkt dat gezinnen in de jaren ’70 eerder opsplitsen en minder
gevarieerd samengesteld waren dan in 1930.56
Het Onderzoek naar Familie in Vijf Steden57 dat in 1982 uitgevoerd werd door het
Sociologisch Instituut onder de Chinese Academie voor Sociale Wetenschappen, geeft de
evolutie in gezinsvormen weer vanaf 1937. Deze data wordt weergegeven in tabel 4 en 5.
Tabel 4 geeft aan dat het aantal kerngezinnen daalt tot de periode 1950-53, waarna het
sterk toeneemt tot een verhouding van 69,28 percent in de periode 1977-82. Het kerngezin
blijft gedurende de hele periode van 1937 tot 1982 de belangrijkste gezinsvorm. In 1937 zijn
iets meer dan de helft van de gezinnen kerngezinnen, en dat aantal neemt toe tot in 1982,
wanneer ongeveer zeven op tien gezinnen kerngezinnen zijn. De tweede meest gangbare
gezinsvorm is het stamgezin. In 1937 zijn ongeveer één vijfde van alle gezinnen
stamgezinnen. Hun aantal neemt toe om een piek te bereiken in 1950-53, en neemt licht af,
om terug een verhouding van ongeveer één vijfde te bereiken in de periode 1977-82. Het
aantal uitgebreide gezinnen neemt gedurende de perioden 1937-1982 af. In 1937 zijn
gemiddeld 8,77 percent van de gezinnen uitgebreide gezinnen, in 1982 zijn daalt dit
percentage tot gemiddeld 3,11 percent. Andere categorieën zijn alleenstaanden en ‘ander’.
Het aantal alleenstaanden neemt af van een gemiddelde van 10,48 percent in 1937 tot 3,92
percent in 1982. De categorie ‘ander’ blijft ongeveer gelijk, met een gemiddelde waarde van
4.39 percent in 1982. Tabel 5 geeft gelijkaardige resultaten weer. Hier worden de resultaten
niet opgesplitst naar jaar van het huwelijk.58
De resultaten van het onderzoek verricht in het dorp Xiajia59 begin de jaren ‘90 door Yan
worden weergegeven in tabel 6. Deze resultaten stemmen overeen met de resultaten van
het Onderzoek naar Familie in Vijf Steden. In 1991 zijn ongeveer zeven op de tien gezinnen
in Xiajia kerngezinnen. Het aantal stamgezinnen neemt af en bereikt een verhouding van 22
percent, wat een vermindering betekent van 10 percent in de voorgaande tien jaar. In 1991
zijn er geen uitgebreide gezinnen meer.60
In de eenentwintigste eeuw lijken deze tendensen te worden voortgezet. Uit een
onderzoek dat uitgevoerd werd in 2006 naar de gezinsstructuur in de provincie Jiangsu, blijkt
dat de gemiddelde grootte van een gezin op het platteland 4,2 leden bedraagt. De resultaten
worden weergegeven in tabel 7 en 8. Gezinnen met drie, vier of vijf leden komen het meest
voor. Wat betreft de gezinsvormen is het kerngezin het meest voorkomend, waarbij 55,8
percent van de gezinnen in de onderzochte dorpen kerngezinnen zijn. Op de tweede plaats
56
Parish (1978 : 134) 57
Het onderzoek wilde inzicht krijgen in de huidige situatie en veranderingen van stedelijke gezinnen. De 5057 respondenten waren gehuwde vrouwen tussen de leeftijdsgrenzen van 20 en 94 jaar, die leefden in acht buurten die willekeurig geselecteerd werden uit de vijf grootste steden. Tsui (1989 : 737) 58
Tsui (1989 : 738-740) 59
Yan beschrijft de locatie van dit dorp in één van zijn andere werken. Het dorp Xiajia bevindt zich aan de
zuidelijke grens in de provincie Heilongjiang 黑龙江省, ongeveer 50 kilometer ten zuiden van Harbin 哈尔滨.
Het is een gemeenschap van landbouwers die voornamelijk maïs en sojabonen kweken. Yan (1996 : 22) 60
Yan (1997 : 195)
20
staat het stamgezin, een categorie waartoe 39,2 van deze gezinnen behoren. De uitgebreide
gezinnen worden in deze tabel meegeteld met de stamgezinnen. Het stamgezin en heeft dus
nog altijd een belangrijke functie te vervullen.61
Het kerngezin blijft gedurende de twintigste en eenentwintigste eeuw de
belangrijkste gezinsvorm, waarbij meer dan de helft van alle Chinese gezinnen kerngezinnen
zijn. Het aantal stamgezinnen is kleiner, volgens Het Onderzoek naar Familie in Vijf Steden
bedraagt het ongeveer één vijfde van alle gezinnen, en deze verhouding lijkt stabiel te
blijven. Het aantal uitgebreide gezinnen blijkt beperkt, en neemt over de besproken periode
verder af.
3. 1. Het uitgebreid gezin beperkt door economische factoren
Uit de gegevens blijkt dat gedurende de twintigste eeuw het uitgebreid gezin slechts een
klein aandeel vertegenwoordigt in het totaal aantal gezinnen. Het aantal uitgebreide
gezinnen neemt gedurende de twintigste eeuw steeds verder af. Verschillende bronnen
geven aan dat hoewel het uitgebreid gezin beschouwd werd als een ideaal, slechts een
kleine groep welgestelde gezinnen erin slaagde om het ideaal te realiseren. Zo geven
verschillende onderzoekers aan dat het uitgebreid gezin niet algemeen verspreid was in
China. Xiaotong Fei geeft aan dat minder dan 10 percent van de gezinnen in het dorp
Gaixiangong (zie hierboven) uitgebreide gezinnen waren, maar hij nam aan dat in andere
delen van China dit wel het geval was.62 Ook in de studies van Lewis Smythe en J. L. Buck
werd aangetoond dat het uitgebreid gezin zeldzaam was en dat de meeste gezinnen
kerngezinnen waren.63
Toch werd het uitgebreid gezin beschouwd als het ‘normale’ Chinese gezin. De
omstandigheden in de hogere klassen werden als representatief gezien voor het geheel van
de Chinese bevolking. Lang schrijft dit toe aan het feit dat Chinezen die naar het Westen
reisden veelal behoorden tot de rijke klassen, waar uitgebreide gezinnen meer voorkwamen
dan in de lagere klassen. Bovendien verklaart ze dat Chinese emigranten oorspronkelijk
meestal in het zuiden van China van leefden, waar de traditie van de clan en het uitgebreid
gezin meer benadrukt worden dan in het noorden. Het uitgebreid gezin is echter nooit het
‘normale’ Chinese gezin geweest.64
In de realiteit werd het vormen van een uitgebreid gezin bepaald door economische
factoren. Tabel 9 geeft aan dat het uitgebreid gezin voornamelijk voorkomt bij de hogere
61
Xi (2007 : 32) Xi heeft geen categorie voor de uitgebreide gezinnen, bovendien valt geen van de definities van de andere categorieën samen met die van het uitgebreid gezin. Dit zou dan aangeven dat er geen uitgebreide gezinnen werden opgenomen, hoewel er de auteur vermeldt dat er in totaal 773 gezinnen werden beschreven. Het is mogelijk dat bepaalde gezinnen, omdat ze misschien wel naast elkaar wonen, een zelfde keuken gebruiken, maar niet samen eten en hun inkomens niet samenbrengen, formeel geen uitgebreid gezin vormen. 62
Fei ( 1939 : 28-29) 63
Lang (1946 : 139) 64
Lang (1946 : 139)
21
klassen, en hoe lager de klasse, hoe minder het uitgebreid gezin voorkomt. Bij de lagere
klassen neemt het kerngezin de belangrijkste plaats in, en hoe hoger de klasse, hoe minder
het kerngezin voorkomt. Deze tabel wijst ons bovendien ook op het gegeven dat het
uitgebreid gezin absoluut niet het ‘normale’ Chinese gezin is.65 Ook tabel 10 geeft aan dat
het uitgebreid gezin eerder bij de rijkere klassen voorkomt dan de arme.66
De mogelijkheid tot het vormen van een uitgebreid gezin werd bepaald door het
gemeenschappelijke inkomen van het gezin. Gezinnen met een klein inkomen hebben
minder mogelijkheid om een uitgebreid gezin te realiseren. De oorzaak hiervan ligt in de
hoge sterftecijfers onder de armere gezinnen. Het tijdstip van het huwelijk van de zoon moet
door de armere gezinnen meestal een tijd uitgesteld worden, tot wanneer er genoeg
economische middelen beschikbaar zijn om het huwelijk te bekostigen. Hierdoor is de kans
dat de ouders nog leven tegen de tijd van het huwelijk kleiner dan in welgestelde gezinnen,
aangezien arme gezinnen meer beïnvloedbaar zijn door ziekte, ondervoeding en de gevolgen
van slechte arbeidsomstandigheden.67 Ook de kinderen waren onderhevig aan het hoge
sterftecijfer. In traditioneel China, werden er per vrouw gemiddeld vijf kinderen geboren,
maar minder dan de helft bereikten de leeftijd waarop ze zelf kinderen hadden. Deze
sterftecijfers zorgden ervoor dat de gezinnen in de lagere klassen klein bleven en in veel
gevallen niet de mogelijkheid hadden om een uitgebreid gezin te vormen met meer dan één
gehuwde zoon.68
Gezinnen met voldoende economische middelen konden het ideaal van een
uitgebreid gezin in sommige gevallen wel waarmaken. Ze konden het zich veroorloven om de
zonen vroeg te laten huwen. Naast de echtgenote konden er ook concubines in het
huishouden opgenomen worden, waardoor de kans groter werd dat er een kleinzoon
geboren werd. Als die huwde werden zijn echtgenote en kinderen ook opgenomen in het
huishouden, en werd de ideale situatie van een uitgebreid gezin waar verschillende
generaties samenwonen waar gemaakt.69
Wanneer in een arm gezin de zoon het gezin moest verlaten omdat er te weinig
middelen waren om te delen, was in een welgesteld gezin het omgekeerde effect van
belang. Als in een gezin voldoende land en productiemiddelen beschikbaar waren om
meerdere zonen te ondersteunen, dan was het voor alle gezinsleden voordelig dat de
productiemiddelen samen beheerd werden. Ook op sociaal gebied bezorgt het uitgebreid
gezin zijn leden voordeel. Binnen een rijk gezin is er meer mogelijkheid voor een zoon om
65
Lang (1946 : 140) 66
Yan (1997 : 195)
67 Lang (1946 : 140)
68 Parish (1978 : 132) zin
69 Parish (1978 : 132)
22
onderwijs te volgen en toe te treden tot de ambtenarij. Dit gegeven brengt dan prestige met
zich mee voor het hele huishouden.70
Het uitgebreid gezin is op deze manier een bron van economische en sociale macht.
De voordelen en het prestige die deze vorm van organisatie met zich meebrengt, zorgt
ervoor dat het uitgebreid gezin als een ideaal werd gezien door alle klassen.71 Het realiseren
van een uitgebreid gezin was echter beperkt tot een klein aantal gezinnen in de hogere
klassen.
4. Factoren die de gezinsvorming bepalen
4. 1. Inleiding: economische hervormingen en invloed van de overheid
Hierboven zagen we dat het kerngezin en het stamgezin in het China van vandaag de
belangrijke gezinsvormen zijn. De modernisatie-theorie van Goode stelt dat hoe meer een
maatschappij industrialiseert en verstedelijkt, hoe meer gezinnen de vorm van een kerngezin
aannemen. De banden met andere familieleden verzwakken terwijl er meer nadruk gelegd
wordt op het kerngezin.72 In China zijn er vanaf 1979 economische hervormingen waarbij
boeren een stuk land kregen toegewezen dat zij voor een bepaalde periode konden
beheren, en er ook terug een privé-economie ontstond.73 Dit zou dus betekenen dat binnen
een bepaalde periode het stamgezin en het uitgebreid gezin zou verdwijnen. Toch blijkt dit
niet het geval, het stamgezin is nog altijd een belangrijke gezinsvorm. Blijkbaar zijn er andere
factoren van belang, die ervoor zorgen dat het vormen van een stamgezin voordeel oplevert
voor de gezinsleden.
Wat we hier ook moeten opmerken is dat in de volgende bespreking van de factoren
die de gezinsvorming bepalen, de overheid een zeer grote invloed heeft. China kan
beschreven worden als een staatsgeleide economie, waar de overheid in alle aspecten van
het dagelijkse leven van haar burgers invloed heeft. Het beleid van de staat heeft via de
geboortebeperkingscampagne een zeer sterke invloed op de demografische factoren die de
gezinsvorming bepalen, zoals de daling in het geboortecijfer en de toenemende vergrijzing
van de bevolking. Door de economische hervormingen is er sprake van een meer
70
Yang (1959 : 9) 71
Yang (1959 : 9) 72
Goode (1963 : 1) 73
voetnoot: In 1979 werd de verantwoordelijkheid van de productie van de werkeenheden vergroot, en in 1980 werd de landbouw gedecollectiviseerd. Onder dit nieuwe systeem werd aan elk boerengezin grond toegewezen voor een bepaalde periode en werd het collectief terug vervangen door het gezin als eenheid van productie. Yi (1991 : 7) Algemeen gesteld zorgden de hervormingen voor een overgang van een centraal geleide planeconomie naar een gemengde economie die het accent blijft leggen op planificatie. De hervormingen betekenden naast de decollectivisatie van de landbouw, ook een grotere autonomie voor staatsbedrijven, vrijlating van de prijzen op de vrije markt, beperkte vrijheid op vlak van handel, ambacht en diensten, en een openstelling naar het buitenland toe.
23
individualistische houding, maar tegelijkertijd wordt de realisering van een kerngezin
tegengehouden door de financiële noden van de kinderen of de nood aan zorg van de
ouders. Deze afhankelijkheid die maakt dat er een stamgezin gevormd wordt, wordt door
het gebrek aan sociale zekerheid en een algemeen pensioensysteem bepaald, zaken die door
de regering kunnen georganiseerd worden.
Hieronder bespreken we de factoren die ervoor zorgen dat het aantal kerngezinnen
toeneemt, en de factoren die ervoor zorgen dat het aantal stamgezinnen blijft behouden. Ze
zijn opgesplitst in demografische factoren, waaronder geboortebeperking en sterfte, en
socio-economische factoren. De socio-economische factoren bepalen de demografische
factoren, en bepalen wat de voordelen en nadelen zijn van een bepaalde gezinsvorm. De
demografische factoren bepalen hoeveel mensen aanwezig zijn waar mogelijks een gezin
mee kan gevormd worden.
4. 2. Demografische factoren
Demografische factoren bepalen hoeveel en welke gezinsleden er zijn om mee samen te
wonen, de socio-economische factoren bepalen hoe en met wie we dat uiteindelijk zullen
doen. In China is het beleid rond geboortebeperking bepalend geweest voor de aangroei van
de bevolking. Vanaf 1979 werd het één-kind-beleid afgekondigd. Toch bleken er nog heel
wat problemen rond implementatie. De daling van het geboortecijfer leidde tot
verschillende gevolgen, waaronder een veroudering van de bevolking, en aangezien de
voorkeur voor een zoon nog altijd heel sterk aanwezig is, ook tot het scheefgroeien van de
verhoudingen tussen de geslachten. Het beleid rond geboortebeperking evenals de
demografische gevolgen van dit beleid, de daling van de sterftecijfers en de veroudering van
de bevolking worden hieronder besproken.
4. 2. 1. Geboortebeperking
4. 2. 1. 1. Het beleid rond geboortebeperking vanaf 1949
Tijdens de eerste jaren van de Volksrepubliek werd geboortebeperking beschouwd als
negatief ten aanzien van het land en heerste er een pronataliteitspolitiek. Na een lange
periode van oorlog werden de grote aantallen geboortes van die periode beschouwd als een
teken van herstel. China’s eerste moderne bevolkingstelling van 1953 toonde aan de grootte
van de bevolking ernstig onderschat werd, en vanaf dan werd het discours van
geboortebeperking terug aanvaardbaar. De regering bleef echter verdeeld, tot in 1957 Mao
zich uitsprak als voorstander van een geboortebeperkingsbeleid. Hierna veranderde het
beleid terug, en tijdens de piek van de Grote Sprong Voorwaarts werd propaganda rond
geboortebeperking volledig opgegeven. Geboortebeperking werd terug bekritiseerd. De
partij vond dat hoe meer inwoners er waren, hoe voordeliger dat was in het opbouwen van
een socialistische maatschappij. Het idee dat naar voor werd gebracht was dat een grotere
24
bevolking zorgde voor een grotere productie, en dat hoe meer mensen er waren, hoe sneller
de socialistische maatschappij kon gerealiseerd worden.74
De tweede geboortebeperkingscampagne begon in 1962, als een reactie op de crisis
waarin het land verkeerde na Grote Sprong Voorwaarts. In de steden waren er problemen
inzake huisvesting, voedselvoorziening, en tewerkstelling, en na de migratie van miljoenen
boeren was de bevolking in de steden ongezien groot. Vooral Zhou Enlai 周恩来 (1898-
1976)75 was een voorstander van het herinvoeren van een geboortebeperkingscampagne.
Tijdens de Culturele Revolutie werden de plannen rond geboortebeperking terug opgegeven,
en werd de aandacht besteed aan politieke massacampagnes. Na de Culturele Revolutie
kwamen de economische problemen terug op de voorgrond. Pas in 1970 werd het belang
van geboortebeperking ook door Mao erkend.76
Hierna werd in 1971 de derde geboortebeperkingscampagne ingezet door het
Ministerie van Gezondheid. Het hebben van twee kinderen werd als norm vooropgesteld.
Vanaf 1972 werden de leeftijdsvoorwaarden voor het huwelijk opgevoerd naar 23 tot 25 jaar
voor vrouwen en 25-28 jaar voor mannen en werd bepaald dat tussen de geboorte van het
eerste en tweede kind minstens vier à vijf jaar moest zitten. De slogan werd “later, langer,
minder” ( Wan, xi, shao 晚 稀 少) wat zoveel betekende als later kinderen krijgen, een
langere periode tussen de geboortes en minder kinderen krijgen.77 Op het platteland waren
de regels minder streng, daar werd bepaald dat om te huwen een vrouw minstens 23 jaar
moest zijn en een man 25. Het maximum aantal kinderen dat een koppel mocht krijgen werd
vastgelegd op drie, tot in 1977, wanneer alle koppels zowel op het platteland als in de
steden maximum twee kinderen mochten hebben.78
Na de dood van Mao in 1976 zette de nieuwe leiding economische groei en
geboortebeperking terug op de agenda. De regering vreesde dat een ongecontroleerde
bevolkingsgroei de effecten van de modernisatie zou tenietdoen, en dat de problemen rond
tewerkstelling, kapitaalsaccumulatie, huisvesting, voedselvoorziening, gezondheidszorg en
onderwijs zouden groeien. Om ervoor te zorgen dat de inwoners van het land binnen een zo
klein mogelijke tijdspanne een bepaald niveau van welvaart zouden kunnen bereiken,
werden nieuwe administratieve en wettelijke maatregelen genomen om de bevolkingsgroei
af te remmen. In de grondwet van 1978 werd verklaard dat de staat voorstander was van
74
Scharping (2003 : 38, 43-47)
75 Zhou Enlai werd in 1954 verkozen als premier van de Volksrepubliek en bleef dat tot aan zijn dood in januari
1976. Hij behoorde tot de meer gematigde strekking binnen de CCP. Hij is de inspirator van de ‘vier
moderniseringen’ (Si ge Xiandaihua 四个现代化), de moderniseringen van landbouw, industrie, defensie, en
van wetenschap en technologie). 76
Scharping (2003 : 48-49) 77
Scharping (2003 : 49-50) 78
Bongaarts (1985 : 586)
25
geboortebeperking, en in de huwelijkswet van 1980 werd het beoefenen van
geboortebeperking beschreven als een plicht die alle koppels moeten nakomen.79
In 1978 werd beslist dat het beleid nog zou moeten verstrengen. Het grote aandeel
jongeren in de bevolking zou, in het geval dat zij per koppel twee kinderen mogen krijgen,
een te grote groei van de bevolking genereren. In 1979 werd aldus het één-kind-beleid
afgekondigd door Hua Guofeng 华国锋 (1921-2008).80 Om ervoor te zorgen dat de grootte
van de bevolking in aan het eind van de twintigste eeuw beperkt werd tot 1,2 miljard, zou
een programma nodig zijn dat elk koppel van de Han-nationaliteit verplichtte om maar één
kind te hebben. Aan een kleine hoeveelheid koppels zou worden toegelaten om twee
kinderen te krijgen, deze koppels vormden 5 percent van het stedelijke totaal en 10 percent
van de koppels op het platteland.81
Dit nieuwe beleid werd geïmplementeerd aan de hand van ideologisch onderricht en
overtuiging. Koppels met één enkel kind konden genieten economische en administratieve
stimulansen en koppels die drie of meer kinderen hadden werden bestraft. Waar deze
technieken faalden, werden quota rond abortus en sterilisatie toegepast. Hoewel er een wet
werd opgesteld rond gezinsplanning, werd deze wet nooit ingevoerd, omdat men niet bereid
was om van geboortebeperking een wettelijk bepaalde zaak te maken. De
verantwoordelijkheid werd toegewezen aan de lokale overheden, die elk een eigen regeling
moesten opstellen in de geest van het wetsontwerp.82 Elke provincie stelde aldus een eigen
regeling op, wat leidde tot zeer grote verschillen in regelgeving tussen de verschillende
provincies.83
Begin de jaren ’80 waren er naast de tegenstand van de bevolking tegen de nieuwe
regelgeving ook twee andere zaken die het beleid rond geboortebeperking tegenwerkten,
namelijk de Huwelijkswet van 1980 en de economische hervormingen. De Huwelijkswet
verlaagde de leeftijd waarop het is toegelaten te huwen ten aanzien van de eerdere
campagnes rond geboortebeperking, naar 20 jaar voor vrouwen en 22 voor mannen. Met
deze versoepeling toonde de regering haar bereidheid om tegemoet te komen aan de
wensen van de bevolking. Hierop volgde in het jaar 1981 een stijging van huwelijken met 50
percent ten aanzien van het jaar ervoor. Door het verlagen van de huwbare leeftijd werd een
hoeveelheid van de effecten van het één-kind-beleid tenietgedaan. Een ander probleem
werd veroorzaakt door de decollectivisatie van de landbouw. Er ontstond terug een privé-
economie waardoor gezinnen zelf een kapitaal konden opbouwen. Men was minder
79 Bongaarts (1985 : 587)
80 Hua Guofeng volgde Mao op na zijn dood als voorzitter van de CCP. In 1976 werd hij ook benoemd tot
premier en voorzitter van de Centrale Militaire Commissie. Hij was een overgangsfiguur, tussen de linkse en de rechtse strekking binnen de partij. Eind 1980 werd hij uit zijn functies ontzet. 81
Bongaarts (1985 : 587) 82
Bongaarts merkt hier op dat de mate waarin de lokale overheden zich op het nationale wetsontwerp moesten baseren niet bepaald en in meeste gevallen niet duidelijk was. Bongaarts (1985 : 587) 83
Attane (2002 : 104)
26
afhankelijk van de goedkeuring van de overheid. De economische sancties en beloningen die
vroeger door de communes werden uitgereikt, verloren hierdoor een deel van hun belang.
De regering had minder controle over het inkomen van de boeren, het gebruik van de grond,
de collectieve sociale voorzieningen en de benoemingen van kaderleden op lage niveaus. Dit
alles verminderde de effectiviteit van de implementatie van de geboortebeperking.84
Kort na de invoering van het beleid dwong de weerstand van de bevolking de
regering haar regelgeving wat te versoepelen. Vanaf 1984 werden de regels op het
platteland versoepeld, terwijl de regels in de steden hetzelfde bleven. Een tweede kind
hebben was toegestaan voor koppels op het platteland die in ernstige moeilijkheden
verkeerden, door hun economische situatie, of door een gebrek aan arbeidskracht omdat
hun eerste kind een dochter was. Voor de etnische minderheden was voordien al een
soepelere regeling in voege, maar dit werd herzien in 1984. Er werd bepaald dat leden van
etnische minderheden met minder dan 10 miljoen leden twee kinderen mochten hebben, of
in sommige gevallen drie. Verder werd ook bepaald dat koppels die zelf beiden enig kind
waren, twee kinderen konden krijgen. Deze maatregel werd gezien als anticiperend op het
toekomstig beleid, aangezien zulke koppels steeds meer zouden voorkomen na de
eeuwwisseling.85
Vanaf het midden de jaren ’80 kwamen er ernstige problemen in de implementatie
van de regelgeving aan het licht. Verschillende provincies gaven te vrijelijk toestemming aan
de inwoners om een tweede kind te krijgen. Bovendien bleek dat er zeer veel corruptie en
onderrapportering aanwezig was in het doorgeven van gegevens naar de autoriteiten. Het
aantal geboortes die niet werden aangegeven varieerden tussen de vijf percent in vijf
provincies en 30 tot 40 percent in dertien andere provincies. Aan het eind van de jaren ’80
werd duidelijk dat het vooropgestelde doel van een bevolking van 1,2 miljard tegen 2000
niet zou kunnen gehaald worden. In 1990 werden er nieuwe strengere regels in voege
gesteld, vooral gericht op de controle van de rapportering en nieuwe economische
beloningen en straffen. De limiet voor de grootte van de bevolking werd bijgesteld tot 1,3
miljard tegen 2000. 86
Eind 2008 mat de bevolking van China 1,32 miljard. Er wordt geschat dat de bevolking
tegen 2015 1,4 miljard zal tellen.87 Waarschijnlijk zal de bevolking blijven groeien, tot in
2030, waarna een trage afname zal worden ingezet. Het demografisch beleid van de regering
zou dan steeds minder gericht zijn op de algemene bevolkingsgroei, en meer gericht op de
sociale kwesties en welzijn.88
84
Scharping (2003 : 55) 85
Scharping (2003 : 59) 86
Scharping (2003 : 74-75, 80) 87
Zhu (2010 : 1) 88
Attane (2002 : 111)
27
Recent is er controverse rond de veroudering van de bevolking en de mogelijke
oplossingen voor de verhoogde nood aan zorg die dit met zich meebrengt. Er zijn
verschillende voorstellen om het één-kind-beleid soepeler te maken, waarbij in de tweede
helft van de eenentwintigste eeuw de last van de verouderde bevolking zou kunnen
weggenomen worden. Toch is het waarschijnlijk dat de regering zal blijven vasthouden aan
het één-kind-beleid, met echter wel nadruk te leggen op het wegwerken van armoede,
economische ontwikkeling en de maatschappelijke status van vrouwen verhogen. China wil
in de toekomst een bevolking- en geboortebeperkingsprogramma verwezenlijken dat de
nadruk legt op de gezondheid en welzijn tijdens het voortplantingsproces.89
4. 2. 1. 2. Weerstand tegenover geboortebeperking
Uit verschillende gegevens blijkt dat de vooropgestelde beperkingen op de geboortes maar beperkt worden nageleefd. In 1988 hadden in drie vierden van de provincies van China de vrouwen tussen de leeftijden 25 tot 29 jaar het streefcijfer al bereikt of overschreden. In
negen provincies ( Anhui 安徽, Fujian 福建, Gansu 甘肃, Guangxi 广西, Guizhou 贵州, Hubei
湖北, Hunan 湖南, Jiangxi 江西, Shaanxi 陕西) lag de vruchtbaarheid van dat jaar 30
percent hoger dan de toegelaten totale vruchtbaarheid. In zeven provincies ( Beijing, Jiangsu
江苏, Jilin 吉林, Liaoning 辽宁, Shanghai上海, Sichuan 四川, Tianjin 天津) was de
vruchtbaarheid onder het streefcijfer gebleven.90
Ook het totaal aantal geboortes wijst op weerstand tegenover het beleid. In de jaren
‘80 waren 40 percent van de jaarlijkse geboortes in landelijke gebieden, wat neerkomt op
zeven à tien miljoen geboortes, niet toegelaten. De variatie tussen de provincies is zeer
groot. In de steden, waar geboortebeperking meer impact heeft op het dagelijkse leven en
de sociale controle veel groter is, is de naleving duidelijk groter. Ongeveer 15 percent van de
geboortes in 1989 waren niet toegelaten. In tabel 11 word het totale vruchtbaarheidscijfer
weergegeven voor de jaren 1990 tot 1998. Het blijkt dat dit cijfer gedurende deze periode
nergens onder de door de regering vooropgestelde 1,62 blijft.91
Het objectief om geboortes van derde en hogere rang te voorkomen was moeilijk te
realiseren. In 1980 waren maakten de geboortes van de derde en meerdere kinderen nog 35
percent uit van de totale geboortes. In 1988 zakte het cijfer naar 25 percent. In 1995
maakten de geboortes van derde of hogere rang nog altijd 20 percent uit van het totaal.92
Tussen de provincies zijn er grote verschillen in naleving van de regels rond
geboortebeperking. Attane verdeelt China in drie regio’s volgens weerstand tegenover de
geboortebeperking, rekening houdend met de geboortes die zonder toestemming gebeuren,
vruchtbaarheid, en geboortes die gebeuren voordat de minimumleeftijd voor het huwelijk 89
Attane (2002 : 111)
90 Attane (2002 : 105)
91 Attane (2002 : 105-106)
92 Attane (2002 : 106)
28
bereikt is. De eerste regio, met een hoge naleving en weinig weerstand omvat Beijing,
Shanghai en Tianjin, daarnaast ook vier ontwikkelde provincies aan de kust (Jiangsu,
Liaoning, Shandong 山东, Zhejiang 浙江), Nei Mengu 内蒙古 en Sichuan. De tweede regio
heeft een gemiddelde weerstand. Deze omvat twee provincies in het noordoosten,
Heilongjiang 黑龙江 en Jilin, en de provincies die centraal gelegen zijn tussen Hebei 河北 en
Hainan 海南 en Yunnan 云南. Een derde regio omvat provincies die een grote weerstand
tonen ten aanzien van de regels rond geboortebeperking, deze zijn de provincie in
noordwesten, Gansu 甘肃, Ningxia 宁夏, Qinghai 青海, en Xinjiang 新疆, en drie provincies
in het zuiden, namelijk Fujian 福建, Guizhou en Jiangxi.93
Uit onderzoek naar de gewenste gezinsgrootte blijkt dat het één-kind-beleid maar in
beperkte mate geslaagd is in het teweeg brengen van een mentaliteitsverandering. Cijfers
rond dit onderwerp geven aan dat eind de jaren ’90 ongeveer 70 percent van de Chinezen
een gezin met twee kinderen als het ideaal beschouwen. Zonder rekening te houden met
een aantal provincies met een zeer strenge regeling, geven slechts 25 percent van de boeren
aan dat ze tevreden zouden zijn met één kind.94
In 1992 werd een onderzoek uitgevoerd in stedelijke en landelijke gebieden in tien
provincies, naar de belangrijkste redenen om kinderen te krijgen. 22 percent van de
ondervraagden beschouwden het verder zetten van de familielijn van de voorouders de
belangrijkste reden, 21 percent gaf aan kinderen te willen als steun op latere leeftijd , 18
percent gaf aan dat ze de beschikbare arbeidskracht wilden vergroten, 17 percent gaf aan
zich te willen indekken tegen risico’s en zich te willen verzekeren van een erfgenaam, 12
percent wilde zich beschermen tegenover wanorde. Slechts 9 percent gaf de geestelijke
vreugde van het hebben van een kind aan als belangrijkste reden.95
Er zijn duidelijke verschillen tussen inwoners van stedelijke gebieden en van het
platteland. De redenen die hierboven worden weergeven, zoals economische steun op
latere leeftijd en de arbeidskracht vergroten, zijn meer van belang op het platteland. De
resultaten van een gelijkaardig onderzoek in 1986 dat werd uitgevoerd in Hubei worden
weergegeven in tabel 12. Hier zien we de verschillen tussen het platteland en de steden. In
de steden ziet men de vreugde van de ouders als de belangrijkste reden om kinderen te
hebben, terwijl op het platteland economische steun wordt genoemd als belangrijkste
reden.
93
Attane (2002 : 106)
94 Scharping (2003 : 214-216)
95 Scharping (2003 : 218)
29
Weerstand ten aanzien van geboortebeperking is minder sterk in de steden, waar
sociale en economische factoren in het voordeel werken van de geboortebeperking.
Hieronder zijn problemen rond te dure en te krappe huisvesting, vrouwen die steeds minder
tijd hebben voor de verzorging van kinderen, en een groeiende aandacht voor het welzijn en
de educatie van kinderen.96 Scharping verwijst naar studies die de kosten van het opvoeden
van een kind berekenen voor de stad en het platteland. De kosten om een kind op te voeden
in de stad zijn vier maal groter in de stad dan op het platteland, terwijl het economisch nut
van een kind in de stedelijke context veel kleiner is dan op het platteland.97 Deze factoren
leiden ertoe dat in stedelijke omgevingen de geboortebeperking gemakkelijker kan worden
geïmplementeerd.
Daar tegenover staat dat op het platteland men veel meer vasthoudt aan de
traditionele waarden. Men heeft een duidelijke voorkeur voor een zoon, want alleen een
zoon kan de ouders voorzien van de voordelen die beoogd worden door het hebben van een
kind, zoals zorg en steun op latere leeftijd, arbeidskracht vergroten, en de familielijn verder
zetten. Onderzoeken geven aan dat 90 percent van de boeren een tweede kind zou willen
als het eerste een meisje zou zijn. Deze sterke voorkeur kan leiden tot het hebben van
meerdere kinderen, zelfs bij koppels die akkoord gaan met het één-kind-beleid.98
Het hebben van een zoon verzekert een koppel op het platteland van de latere steun
en zorg wanneer zij te oud zullen zijn om te werken. Dit blijft een belangrijke rol spelen
aangezien er geen algemeen pensioensysteem of algemene sociale zekerheid bestaat. Het
gezegde “Yang er fang lao” 养儿防老 (Een zoon opvoeden om te voorzien voor wanneer je
oud bent) geeft aan dat dochters het huis verlaten wanneer ze huwen, en enkel zonen hun
ouders kunnen voorzien van zorg op latere leeftijd.99
Ook economisch heeft het hebben van een zoon ten aanzien van een boerengezin
voordelen. Aangezien de boeren zelf verantwoordelijk zijn voor de productie, is het
belangrijk om te beschikken over voldoende arbeid. Een kind heeft een economische
waarde, want het kan meehelpen de productie te verhogen. Ook het huwelijk van de zoon
kan de productiviteit verhogen, en hoe eerder de zoon huwt, hoe groter de productiviteit,
aangezien aan gezinnen landbouwgrond wordt toegewezen volgens de grootte van het
gezin. Voor de ouders van een zoon zijn er drie voordelen die via het huwelijk van de zoon
kunnen worden verkregen, namelijk de grond die de schoondochter met zich meebrengt, de
kleinkinderen en de arbeid van de schoondochter.100
96
Attane (2002 : 107) 97
Scharping (2003 : 221) 98
Scharping (2003 : 217)
99 Attane (2002 : 107)
100 Attane (2002 : 107)
30
De economische hervormingen hebben ook gezorgd voor het heropleven van het
traditionele clansysteem, en hoewel het nu niet meer zoals vroeger de basis van de sociale
organisatie vormt, blijven patriarchale waarden, waaronder filiale piëteit en
voorouderverering, nog steeds een belangrijke rol spelen op het platteland. De weerstand
tegenover het beleid rond geboortebeperking is het grootst in regio’s zoals Guangdong 广东
en Fujian, waar de traditionele familiesystemen net zoals vroeger nog steeds veel belang
hebben.101
De navolging van het één-kind-beleid werd dus vooral bereikt aan de hand van
controle, en is niet het gevolg van een mentaliteitswijziging of het gevolg van de socio-
economische ontwikkelingen. De campagne rond geboortebeperking heeft veel te danken
aan de administratieve organisatie van het land. Attane berekent dat hoe meer publieke
gezondheidszorg en medisch geschoold personeel er aanwezig is, hoe minder weerstand er
zal zijn ten aanzien van het geboortebeperkingsbeleid. Ook de integriteit van de lokale
kaderleden, hun bereidwilligheid om de regels rond geboortebeperking strikt uit te voeren,
de druk van de sociale controle, en de kwaliteit van de steun voor koppels zijn belangrijk
voor het succes van het beleid rond geboortebeperking.102
4. 2. 1. 3. Demografische gevolgen geboortebeperking
4. 2. 1. 3. a. Impact op huwelijk en voortplanting
Een analyse van de demografische gevolgen van het beleid rond geboortebeperking begint
met een bespreking van de tendensen in het huwen bij vrouwen. In China is het huwelijk een
algemene norm, want zo goed als alle vrouwen huwen. In de jaren 1982 en 1987 bedroeg
het percentage ongehuwde vrouwen in de leeftijdsgroep 45 tot 49 jaar slechts 0,2 percent
en 0,1 percent. Volgens de traditie mogen er geen seksuele relaties zijn voor het huwelijk,
wat ervoor zorgt dat geboortes noodzakelijk voorafgegaan worden door het huwelijk.103
Vruchtbaarheid hangt af van het aantal huwelijken, en het aantal huwelijken hangt af
van de regeling rond de leeftijd waarop men mag huwen en de leeftijdsstructuur van de
bevolking. Politieke campagnes en economisch ontwikkelingen hebben ook een invloed op
het aantal huwelijken, gezien ze dikwijls een periode van uitstel van huwelijken veroorzaken,
opgevolgd door een compenserende stijging in huwelijken. Dit gebeurde in China gedurende
de Grote Sprong Voorwaarts en de Culturele Revolutie.104
De gemiddelde leeftijd van vrouwen bij het eerste huwelijk wordt weergegeven in tabel 13.
In 1930 was de leeftijd waarop vrouwen voor het eerst huwen net boven 17 jaar, en steeg
tot 18 jaar in 1940. Daarna was er een lichte daling van huwelijksleeftijd bij de generaties die
geboren werden in 1930 tot 1934. Hierna werd vanaf 1955 een stijging ingezet, waarop in 101
Attane (2002 : 107-108) 102
Attane (2002 : 108) 103
Zeng (1991 : 25) 104
Scharping (2003 : 239)
31
1970 de huwelijksleeftijd 20 jaar bereikte. Het beleid dat het late huwelijk promootte van de
jaren ’70105 zorgde voor een snelle stijging van de huwelijksleeftijd, zodat het in 1979 23 jaar
bereikte.106
De tendens van het verhogen van de huwelijksleeftijd werd omgekeerd in de jaren
’80, toen de huwelijksleeftijd terug daalde. De huwelijksleeftijd van 1985 was hetzelfde als in
1975.107 De daling werd veroorzaakt door de tweede Huwelijkswet van 1980, die de
wettelijke huwelijkleeftijd verhoogde met twee jaar, maar ten aanzien van de “later, langer,
minder” campagne van de jaren ’70 een daling van de huwelijksleeftijd betekende. Deze wet
zorgde dus voor het minder frequent worden van de late huwelijken , die de het decennium
ervoor de norm waren geweest.108
Eind de jaren ’90 is de huwelijksleeftijd weer gestegen, tot boven de piek van eind de
jaren ’70. In 1998 bereikt was de gemiddelde leeftijd van vrouwen bij het eerste huwelijk
23,6 jaar. Tabel 13 geeft ook het verschil in huwelijksleeftijd tussen het platteland en de
steden weer, dat algemeen 1,5 à 2,5 jaar bedraagt. In de jaren ’70 bedroeg dit verschil bijna
drie jaar. In 1992 is het verschil 1,6 jaar.109
4. 2. 1. 3. b. Gevolgen vruchtbaarheid
In de jaren ’50 was er in China sprake van een hoge vruchtbaarheid, met een gemiddeld
geboortecijfer110 van 43 op duizend. Dit niveau was gelijk aan de cijfers die verzameld
werden via lokale onderzoeken van het platteland in de jaren ’20 en ’30. In de periode van
de Grote Sprong Voorwaarts, de jaren 1959 tot 1961 was er een scherpe daling. Het
gemiddeld geboortecijfer voor die drie jaar daalde naar 26 op duizend. Hierna volgde een
piek, met een cijfer van 40 op duizend, in de jaren 1962 tot 1970. Als we geen rekening
houden met de vertraging en piek veroorzaakt door de Grote Sprong Voorwaarts, dan geven
deze cijfers een hoge natuurlijke vruchtbaarheid weer die ongecontroleerd bleef. De eerste
geboortebeperkingscampagnes hadden weinig effect op de vruchtbaarheid.111
Het was pas vanaf de jaren ’70 dat het geboortecijfer begon te dalen, vooral door de
implementatie van de derde geboortebeperkingscampagne vanaf 1971. Het gemiddelde
geboortecijfer voor 1971 tot 1979 was 29 op duizend. In 1979 was het geboortecijfer volgens
officiële bronnen 18 op duizend, hoewel Scharping verwijst naar een onafhankelijke
reconstructie waarbij het geboortecijfer op 21 op duizend zou liggen.112
105
De “later, langer, minder” campagne van begin de jaren ’70 verhoogde de huwelijksleeftijd naar 23 tot 25 jaar voor vrouwen en 25 tot 28 jaar voor mannen. 106
Scharping (2003 : 242) 107
Scharping (2003 : 241) 108
Attane (2002 : 104) 109
Scharping (2003 : 241) 110
Het geboortecijfer geeft het gemiddeld aantal geboortes weer per 1000 personen in de bevolking per jaar. 111
Scharping (2003 : 251) 112
Scharping (2003 : 251)
32
Hoewel in jaren ’80 een strikt één-kind-beleid werd geïmplementeerd, was er een
lichte stijging in geboortecijfers. Dit werd vooral veroorzaakt doordat de personen die
geboren werden tijdens de babyboom in de jaren ’60 in deze periode de huwelijksleeftijd
bereiken. Het aantal vrouwen van vruchtbare leeftijd (15-49 jaar) steeg van 269 miljoen in
1984 tot 299 miljoen in 1988, en verder tot 310 miljoen in 1990 en 339 miljoen in 2000.
Andere oorzaken zijn de economische hervormingen die ingezet werden in deze periode.
Deze hebben ervoor gezorgd dat in landelijke gebieden de economische waarde van een
kind steeg, en versterkten de economische motieven om een groot gezin te hebben. De
hervormingen omvatten ook een administratieve decentralisatie, die de controle van de
overheid op geboortebeperking en de huwelijksleeftijd verzwakte.113
Pas in jaren ’90 daalde het geboortecijfer terug. Geboortecijfers van het Nationale
Bureau voor Statistiek van China vanaf 1990 tot 2008 worden weergegeven in tabel 14. De
cijfers geven een continue daling weer. In 1990 was het geboortecijfer 21,6 op duizend, en
daalde verder tot het in 2000 14,3 op duizend bereikte. In 2008 zou het geboortecijfer 12,14
op duizend geweest zijn. Aangezien dit statistieken van de overheid zijn, moeten we wel
rekening houden met eventuele onderrapportering.114
Tussen de vruchtbaarheid van de stedelijke en landelijke bevolking zijn relatief grote
verschillen. De bevolking op het platteland maakte in 1949 90 percent uit van de totale
bevolking, en in 1962 en 1978 was dat gemiddeld 83 percent. In 1998 maakt de bevolking op
het platteland 70 percent uit van het totaal. De boerenbevolking heeft dus de grootste
invloed op de totale vruchtbaarheid.115
De totale vruchtbaarheidscijfers voor de periode 1949 tot 1999 zijn weergegeven in
tabel 15. Tot eind de jaren ’50 was er nog geen sprake van een vruchtbaarheidskloof tussen
het platteland en de stad. In de cijfers van de stedelijke bevolking zien we geen impact van
de eerste geboortebeperkingscampagne. De Grote Sprong Voorwaarts had evenveel impact
op de steden als in de landelijke gebieden, alleen was de schaal van de compenserende
geboortes na de Grote Sprong Voorwaarts kleiner in de stad dan op het platteland. Vanaf
1964 daalde de stedelijke vruchtbaarheid, en dit bleef zo tot in 1980. De tweede
geboortebeperkingscampagne had een duidelijke invloed op het aantal geboortes. Na de
Culturele Revolutie was er een kleine piek in de vruchtbaarheidcijfers.116
113
Yi (1991 : 7) 114
NBSC (3.2 Birth Rate, Death Rate, and Natural Growth Rate of Population) Scharping geeft aan dat
onderrapportering van geboortes in de jaren ’90 nog steeds groot was, met een cijfer van 25 tot 33 percent van
de totale geboortes die niet werden aangegeven. Scharping (2003 : 249)
115 Scharping (2003 : 270-271)
116 Scharping (2003 : 270-271)
33
Tijdens de jaren ’80 waren er twee pieken in de vruchtbaarheidscijfers, namelijk in
1981-1982 en in 1986-1987. De piek in het begin van de jaren ’80 is het gevolg van de
afschaffen van de regels die het late huwelijk promootten in jaren ’70, en de daarop
volgende daling in de huwelijksleeftijd.117
Terwijl de stedelijke vruchtbaarheid in de jaren ’60 daalde, bleef die op het platteland
nog altijd hoog. Zo ontstond er een kloof tussen het platteland en de steden. Pas na 1970
begon de vruchtbaarheid op het platteland af te nemen. Het verschil tussen platteland en
steden is aan het verkleinen, sommige bronnen geven aan dat het zelfs zou verdwenen
zijn.118
4. 2. 1. 3. c. Ongelijke verhouding geslachten
Het één-kind-beleid heeft een grote invloed op de verhouding van geslachten bij geboorte.
In een normale situatie worden er tussen de 1050 en 1070 jongens geboren per 1000
meisjes. In China is de verhouding vervormd, er zouden in de bevolkingstelling van 1982
ongeveer zo’n 120 000 meisjes te weinig zijn. In de aangepast cijfers van de bevolkingstelling
van 1989 stijgt dit aantal al tot 600 000. Zonder de aanpassing zou het aantal missende
meisjes meer dan één miljoen bedragen. Ook het sterftecijfer van meisjes in de
leeftijdsgroep één tot vijf jaar is abnormaal hoog, waardoor de dimensie van het probleem
nog vergroot wordt.119
Deze te grote kindersterfte onder meisjes wordt toegeschreven aan menselijke
inmenging in de geboortes, gemotiveerd door het geboortebeperkingsbeleid. Het
geboortebeperkingsbeleid zorgt voor een versterking van de traditionele voorkeur voor een
zoon. Een zoon hebben heeft ten aanzien van de ouders meer voordeel dan een dochter
hebben, want een zoon kan hen later van zorg voorzien, kan de arbeidskracht van het gezin
vergroten, en zet de lijn van de voorouders verder. Het geboortebeperkingsbeleid voorziet
dat men voor iedere geboorte toestemming moet vragen, en voorziet ook straffen voor
koppels die zich niet aan de opgelegde regels houden. Men wil geen dochter krijgen omdat
zij dan de mogelijkheid van de ouders om een zoon te krijgen wegneemt.120
Deze situatie leidt tot discriminatie van dochters die zich op verschillende manieren
uit. Hieronder zijn infanticide van meisjes, selectieve abortussen volgens geslacht, en het
niet registreren van de geboorte van een dochter. Ook een te grote kindersterfte onder
meisjes behoort hiertoe. Zeker in arme gezinnen op het platteland krijgen de dochters
minder voedsel en zorg dan de zonen. Ook de dure medische zorg wordt gemakkelijker
betaald voor een zoon dan voor een dochter.121
117
Scharping (2003 : 271-272) 118
Scharping (2003 : 272) 119
Scharping (2003 : 287) 120
Attane (2002 : 108) 121
Attane (2002 : 108)
34
In tabel 16 worden de verhoudingen tussen de geslachten bij geboorte en tot de
leeftijd van vier jaar weergegeven voor de periode 1953 tot 1995. De cijfers voor 1953 en
1964 geven een normale situatie weer. Hoewel er geen cijfers voor de verhoudingen bij
geboorte beschikbaar zijn, geven de cijfers voor de leeftijdscategorie ‘nul’ een aanwijzing.
Omwille van de natuurlijke iets hogere mannelijke dan vrouwelijke kindersterfte zou de
geslachtsverhouding in deze leeftijdscategorie iets lager moeten zijn dan de
geslachtsverhouding bij geboorte. De geslachtsverhouding voor de latere
leeftijdscategorieën van de jaren 1953 en 1964 blijven allemaal binnen de normale
verwachtingen, maar in tegenstelling tot de verwachte lichte daling van de cijfers, is er een
lichte toename. Dit wijst op een kindersterfte bij meisjes die hoger is dan normaal,
waarschijnlijk veroorzaakt door verwaarlozing.122
Vanaf de bevolkingstelling van 1982 zijn de geslachtsverhoudingen vervormd. Zowel
bij geboorte als in de eerste levensjaren is er een tekort aan meisjes. Bij elke nieuwe
bevolkingstelling wordt de situatie meer uitgesproken. De cijfers voor de jaren 1997 en 1998
tonen een geslachtsverhouding van 1170 voor de leeftijdsgroep ‘nul’. Hoewel de situatie
ernstiger is op het platteland, zijn de cijfers voor de stad ook vervormd. Deze data lijken aan
te geven dat het probleem in de jaren ’80 ontstond en werd vergroot door het één-kind-
beleid.123
De vervormde geslachtsverhoudingen worden voornamelijk veroorzaakt bij tweede
en derde geboortes. Hoe hoger de rang van de geboorte, hoe meer de geslachtsverhouding
per geboorte vervormd is. Daar tegenover staat dat de bij eerste geboortes de
geslachtsverhouding normaal blijft. Het geslacht van het eerste kind wordt overgelaten aan
toeval, maar bij de geboortes die hierop volgen wordt een voorkeur gegeven aan mannelijke
kinderen. De wens om een zoon te krijgen groeit als dit niet gebeurde bij de eerste geboorte,
en daarmee worden bij de volgende geboortes de geslachtsverhoudingen steeds meer
vervormd.124
Dit stemt overeen met de bevindingen rond de verhoudingen bij geboortes die
toegestaan zijn tegenover geboortes die niet toegestaan zijn. De geslachtsverhoudingen
blijven normaal voor geboortes die binnen het geboortebeperkingsbeleid passen, terwijl de
geslachtsverhoudingen bij geboortes die niet werden toegestaan door het beleid abnormaal
waren. In 1981 ging het om 1092 jongens per 1000 meisjes, en in 1986 om 1194 jongens per
1000 meisjes. Dit geeft het sterke verband weer tussen de vervormde
geslachtsverhoudingen en het geboortebeperkingsbeleid.125
122
Scharping (2003 : 289) 123
Scharping (2003 : 289) 124
Scharping (2003 : 291) 125
Scharping (2003 : 291)
35
De manieren waarop het tekort aan meisjes wordt veroorzaakt zijn het niet
registreren van de geboorte van dochters, selectieve abortussen naar geslacht, en
infanticide van meisjes. De hoeveelheid geboortes van meisjes die niet werden aangegeven
is moeilijk in te schatten. In 1989 zou tussen de 40 en de 70 percent van de vervorming van
de geslachtsverhouding veroorzaakt zijn door het niet registreren van de geboorte van
meisjes. Ook adopties maken een deel uit van dit probleem, in de jaren ’80 waren 75 percent
van de kinderen die afgestaan werden voor adoptie meisjes. Deze kinderen worden dan niet
meer geregistreerd onder de naam van hun natuurlijke moeder, hoewel ze in sommige
gevallen later terug naar hun oorspronkelijke gezin.126
Een andere oorzaak van het tekort zijn de selectieve abortussen naar het geslacht
van de foetus. Onderzoek naar het geslacht van het kind voor de geboorte werd mogelijk
toen in 1979 echografiemachines beschikbaar werden. Sinds midden de jaren ’80 was hun
aanwezigheid ook verspreid naar alle provincies en steden. Analyses van de bevolkingstelling
in 1990 wijzen erop dat 30 percent van de vervorming van de geslachtsverhoudingen
veroorzaakt is door de selectieve abortussen. Ondanks wettelijke maatregelen die deze
praktijk verbieden, stijgt het toepassen ervan. In 1993 werd een onderzoek uitgevoerd naar
abortussen in Zhejiang, een gebied dat bekend is omwille van het grote tekort aan meisjes.
Het onderzoek baseerde zich niet op indirecte bronnen, maar kon de discriminatie direct
opmeten. Deze cijfers geven aan dat het aantal geaborteerde vrouwelijke foetussen twee
maal groter was dan de mannelijke, als het om een gezin ging waar nog geen zoon was
onder het eerste kind of de eerste twee kinderen. Voor vrouwen die al drie dochters hadden
maar geen zoon, was het aantal geaborteerde vrouwelijke foetussen drie maal groter dan de
mannelijke.127 In 2005 werden maatregelen genomen om de onderzoeken naar het geslacht
van het ongeboren kind en de selectieve abortussen naar geslacht op te nemen in de
strafwet.128
Onder deze verschillende manieren waarop het tekort aan meisjes veroorzaakt
wordt, zijn infanticide en verwaarlozing het moeilijkst op te meten. In 1989 zouden van het
totaal tekort aan meisjes ongeveer 13 percent het slachtoffer geworden zijn van een
onnatuurlijke dood, 41 percent geaborteerd na een echografie, en 46 percent niet
geregistreerd zijn. Volgens de resultaten van het vruchtbaarheidsonderzoek van 1992
zouden deze verhoudingen op respectievelijk 20 percent, 34 percent en 46 percent liggen.129
Voor 2005 werd berekend dat er 32 miljoen mannen onder de leeftijd van 20 teveel
waren, en dat in dat jaar 1,1 miljoen jongens teveel geboren werden. Eind vorig jaar
voorspelde de Chinese academie voor Sociale Wetenschappen dat er in 2020 ongeveer 24
miljoen Chinese mannen geen echtgenote zouden kunnen vinden. Dit zou in de toekomst
kunnen zorgen voor onrust en opstanden. Een ander gevolg van deze ontwikkeling is dat dit
126
Scharping (2003 : 295) 127
Scharping (2003 : 296) 128
“China to outlaw sex-selective abortions” (2005 : 1) 129
Scharping (2003 : 298)
36
tekort aan vrouwen een sterke groei in de mensenhandel veroorzaakt, vooral van meisjes en
vrouwen, die verkocht worden als echtgenote of prostituee.130
4. 2. 2. Sterfte
In het begin van de twintigste eeuw was er in China een hoog sterftecijfer. De gemiddelde
levensverwachting werd geschat op slechts 25 jaar. Na de oprichting van de Volksrepubliek
halveerde het sterftecijfer in een tijdspanne van minder dan tien jaar. Deze daling werd
veroorzaakt door verschillende invloeden. Er was terug vrede na een periode van
burgeroorlog, aan de meeste boeren werd een stuk grond toegewezen, de regering voorzag
voedsel voor regio’s die een tekort hadden, infectieziekten werden bestreden,
vroedvrouwen werden opgeleid.131 Het sterftecijfer in de jaren ’50 lag tussen de 10 en 18 op
duizend.132 Tegen 1957 werd een levensverwachting van 50 jaar bereikt.
De hongersnood veroorzaakt door de Grote Sprong Voorwaarts zorgde ervoor dat
het sterftecijfer terug steeg. In de periode 1959-1961 was het sterftecijfer 25,4 op duizend.
Hierna werd er terug een daling ingezet. In 1962 was het sterftecijfer 10 op duizend.133 Er
werd een systeem van ziekteverzekering uitgebouwd en medische diensten werden
toegankelijk gemaakt voor een groter aandeel van de bevolking.
Begin de jaren ’70 was het sterftecijfer verder gedaald naar zeven op duizend.134 In
de jaren ’80 en ’90 bleef het sterftecijfer tussen zes en zeven op duizend, hoewel er een
lichte daling was. Dit bleef aanhouden tot in 2003, wanneer het 6,4 op duizend bedroeg.
Vanaf dan was er lichte stijging, met 7,06 op duizend in 2008.135 In de periode 1964-1982
was de levensverwachting bij geboorte gestegen tot 60 jaar, dit steeg naar 71 jaar in de
periode 1999-2000. De levensverwachting bij mannen is gestegen van 59 in 1964-1982 naar
69,7 jaar in 1999-2000, bij vrouwen is er een stijgt de levensverwachting van 61,4 naar 72,8
jaar in 2000.136
4. 2. 2. 1. Verouderen bevolking
Het afnemen van de geboortecijfers en van de sterftecijfers zorgt voor een veroudering van
de bevolking. In tabel 17 wordt de grootte van de bevolking boven 60 jaar en de verhouding
van deze leeftijdsgroep ten aanzien van de totale bevolking weergegeven. In 1998 bedroeg
de bevolking boven 60 jaar 10 percent van de totale bevolking. In 1982 was dit 7,6 percent.
In absolute cijfers is deze leeftijdsgroep tussen de jaren 1982 en 1998 met 60 percent
130
Wetzstein (2010 : 1-2) 131
Banister (2004 : 55) 132
Yi (1991 : 30) 133
Yi (1991 : 5) 134
Yi (1991 : 30) 135
NBSC (3.2 Birth Rate, Death Rate, and Natural Growth Rate of Population) 136
Banister (2004 : 64)
37
gegroeid, van 76,6 miljoen in 1982 naar 124,4 miljoen in 1998, waarmee het de snelst
groeiende bevolkingsgroep is geworden.137
Volgens de bevolkingstelling van 2000 maakte de bevolking boven 65 jaar 7 percent
uit van de totale bevolking. Het afhankelijkheidscijfer in dat jaar was 42,6 percent.138 In 2009
was de bevolkingsgroep boven 60 jaar gegroeid tot 167, 14 miljoen, en maakte daarmee
12,5 percent uit van de totale bevolking.139 Verwacht wordt dat in 2050 de bevolking boven
65 tussen 18 en 20 percent van de totale bevolking zal bedragen, en dat het
afhankelijkheidscijfer zal stijgen tot 56 à 57 percent.140
De stijging binnen de leeftijdsgroep maakt dat het moeilijk wordt voor de regering
om voor deze mensen gepaste zorg te voorzien. Er bestaat geen algemeen pensioensysteem,
alleen werknemers van bepaalde overheidsbedrijven kunnen rekenen op een pensioen.
Sommigen krijgen steun van hun kinderen, anderen moeten blijven werken om inkomsten te
hebben. In 1990 leefde 60 percent van de bevolking ouder dan 65 in een gezin samengesteld
uit drie generaties.141 20 percent leefde samen met de partner of leefde alleen. De
veranderingen binnen de familiale sfeer, zoals meer individualisme,142 maken dat de
regering steeds minder zal kunnen rekenen op de gezinnen om die zorg te voorzien voor de
ouderen.143
De situatie wordt steeds dringender, aangezien zelfs sommige overheidsbedrijven
moeite hebben met het uitbetalen van pensioenen. In stedelijke gebieden begint men
steeds meer privé-initiatieven op te richten. Ook andere initiatieven, waaronder
zorgvoorzieningen voor ouderen, worden opgestart, maar er is tot nu toe nog geen nationaal
systeem.144
137
Attane (2002 : 109) 138
Het afhankelijkheidscijfer geeft aan hoeveel mensen in de leeftijdsgroepen 0 tot 14 en boven 65 afhankelijk zijn per 100 mensen in de werkende bevolking, leeftijdsgroep 15-64. Scharping (2003 : 344) 139
“China's octogenarian population grows by 1 million annually: report” (2010 : 1) 140
Scharping (2003 : 327)
141 Attane (2002 : 109)
142 zie 4. 3. 1.
143 In de huwelijkswet van 1980 werd de plicht opgenomen om te zorgen voor familieleden, waaronder
ouderen. Hiermee wilde de regering het probleem van het ontbrekende pensioensysteem tegengaan. Chen
(1991 : 257)
144 Attane (2002 : 110) Het artikel “China's octogenarian population grows by 1 million annually: report” (2010)
vermeldt dat eind 2009 ongeveer twee miljoen ouderen gebruik maakten van zorgvoorzieningen, en dat 235
miljoen mensen waren ingestapt in het stedelijke programma voor pensioensparen. In 2009 genoten 15
miljoen mensen van sociale toelages die uitgereikt worden op het platteland. In landelijke en stedelijke
gebieden werden ziekteverzekeringen opgestart.
38
4. 3. Socio-economische factoren
4. 3. 1. Individualisme tegenover afhankelijkheid
Sinds begin jaren ’80 is er een mentaliteitswijziging ten aanzien van het samenwonen met
familieleden. Zowel kinderen als ouders wensen, als financiële omstandigheden en
gezondheid het toelaten, apart van elkaar in kerngezinnen te wonen. Tegenover de wens
van zowel ouders als kinderen om apart van elkaar te wonen eens de kinderen gehuwd zijn,
staan een aantal praktische bezwaren. Hierbij zijn verschillende factoren belangrijk.
Jongeren zijn in het begin van hun gehuwde leven vaak afhankelijk van de ouders om
financiële redenen, waaronder ook de zorg voor de (klein)kinderen. Ook in het voorzien van
een gepaste woning hebben de jonge koppels de hulp van hun ouders nodig. Ouderen zijn
daarentegen in de latere fases van hun leven ook dikwijls afhankelijk van de steun en zorg
van hun kinderen. De wens om apart te wonen evenals de factoren die maken dat die niet
altijd gerealiseerd kan worden, worden hieronder besproken.
4. 3. 1. 1. Individualisme
Vanaf de jaren ’80 ontwikkelt er zich vooral bij jongeren een meer individualistische kijk op
het leven. Dit zou zijn veroorzaakt door Culturele Revolutie, een periode waarin alle
traditionele waarden werden bekritiseerd. Sinds de economische hervormingen worden het
verbeteren van de eigen levensstandaard en het moderniseren van het gezinsleven als
belangrijke doelen gezien. Men wil het eigen leven en dat van het eigen kerngezin
verbeteren op materieel gebied. Dit uit zich in een consumptiegerichte ethos. In deze
periode zijn ook voor het eerst consumptiegoederen beschikbaar uit Japan en het Westen.145
Deze individualistische aspiraties zijn zeer verschillend van de waarden die door de
traditionele ideologie en door de collectieve ideologie worden belichaamd, want beide
ideologieën vragen een opoffering van het individu voor de groep, dit zijnde de familie, of
de maatschappij.146 Een onderzoek uit 1985 dat uitgevoerd werd in Beijing 北京, besloot dat
90 percent van de jongeren tussen de leeftijden 15 en 25 jaar het verlangen had om een
gezin te stichten dat financieel onafhankelijk was van de ouders, en dat deze jongeren dan
ook een zekere fysieke afstand wilden bewaren van de ouders.147
In het dorp Xiajia bleek dat er begin de jaren ’90 een groot aantal kerngezinnen was,
terwijl het aantal stamgezinnen gelijk bleef.148 Veel inwoners gaven aan dat ze wensten te
leven in een kerngezin. Dit verder verduidelijkt door twee termen: shunxin 顺心 en
fangbian 方便. De eerste term betekent tevredenheid of geluk. Het leven in een zelfstandig
145
Tsui (1989 : 741) 146
Moore (2005 : 361-2) 147
Chen (1985 : 192-202) 148
Zie tabel 6.
39
kerngezin bezorgt de leden tevredenheid. Hoewel veel koppels het na het verlaten de
ouderlijke gezinnen financieel moeilijk hadden, zorgde de onafhankelijkheid en de
mogelijkheid om zelf alle beslissingen te maken voor geluk. De tweede term, fangbian
verwijst naar gemak, maar verwijst in deze context ook naar persoonlijke vrijheid en
privéleven. Koppels in een net gesticht kerngezin hebben waarschijnlijk minder gemak dan in
het gezin van hun ouders, ze hebben in veel gevallen kapitaal te kort, en hulp nodig bij
huishoudelijk werk. Ze hebben echter wel meer persoonlijke vrijheid en privacy, en ervaren
minder bemoeienis van andere gezinsleden op alle gebieden.149
Yan geeft aan dat in Xiajia consumptie en levensstijl belangrijk zijn voor de jongeren
die opgroeiden tijdens de economische hervormingen. In tegenstelling tot hun ouders zijn ze
sterk beïnvloed het door consumentisme sinds de jaren ’80. Velen willen leven volgens de
slogan “Nengzheng huihua” 能挣会化, wat zoveel wil zeggen als ‘geld kunnen verdienen en
kunnen spenderen’. Jongeren geven meer geld uit aan voedsel en kledij, en zijn meer
geneigd om nieuwe consumptie trends te volgen, zoals kleurentelevisies en bromfietsen
kopen.150
De generatie van hun ouders is meer gericht op sparen en minder op luxe in het
dagelijkse leven. Dit zorgt ervoor dat jongeren liever een eigen gezin stichten waar ze hun
wensen kunnen waarmaken.151 Yuan spreekt van een ‘reputatiewedstrijd’ ( mianzi jingzheng
面子竞争) in het onderzochte dorp Gu 顾 in Hubei 湖北 aan de hand van consumptie van
kledij en huishoudelijke artikelen.152 Ook Tian verklaart dat consumptie nog steeds belangrijk
is in het dagelijkse leven. Dit blijft dus een motivatie voor jongeren om een kerngezin op te
richten, naast de persoonlijke vrijheid en privacy die een kerngezin kan bieden.153
Toch geven ook ouderen aan dat ze liefst in een kerngezin willen wonen. Gedurende
de eerste helft van de jaren ’80 was er ook in de oudere generaties een mentaliteitswijziging
waarbij de mening van de ouders de mening van de jongere generatie begon te
weerspiegelen. Tegen 1986 gaven onderzoeken weer dat het percentage ouders in de grote
steden dat de wens had om niet meer bij de kinderen te wonen eens ze gehuwd waren
relatief groot was, tussen de 46 percent in Wuhan 武汉 in 1985, en 58 percent in Tianjin in
1984. Deze resultaten worden weergegeven in tabel 18. Deze tabel geeft bovendien ook
weer dat de voorkeur om samen te wonen met een zoon in plaats van een dochter blijft
bestaan.154 Ook uit een onderzoek dat uitgevoerd werd in 1988 onder personen die ouder
149
Yan (1997 : 196-197) 150
Yan (1997 : 208) 151
Yan (1997 : 208) 152
Yuan (2009 : 38-42) 153
Tian (2010 : 94-95) 154
Unger (1993 : 39)
40
waren dan 60 jaar in negen steden, bleek dat 42 percent van hen aangaf dat ze wensten
apart van hun kinderen te wonen.155
4. 3. 1. 2. Afhankelijkheid
4. 3. 1. 2. a. Financiële afhankelijkheid van de jongere generatie aan de oudere generatie
De jongere generatie is afhankelijk van de oudere generatie omwille van verschillende
redenen. In China wordt veel nadruk gelegd op anciënniteit bij de verdeling van lonen. De
oudere generatie heeft een hoger inkomen en een hoger status dan de jongere. Deze kloof
tussen beide generaties maakt dat wanneer een jong koppel huwt en kinderen krijgt, ze
dikwijls hulp nodig hebben van hun ouders. Het is niet zeldzaam dat ouders een deel van
hun maandelijkse loon afstaan aan hun kinderen. In plaats van “Yang er fang lao” 养儿防老
(Een zoon opvoeden om te voorzien voor wanneer je oud bent), gaat het gezegde “water
stroomt altijd naar beneden”, waarmee bedoeld wordt dat de financiële steun eenzijdig is,
van ouder naar kind. Een onderzoek uit 1986 toonde aan dat van de 386 stedelijke koppels
in de leeftijdsgroep 25 tot 35 jaar, 39 percent financiële hulp ontving van de ouders. Eén
manier waarop dit kan gebeuren is de grootouder een deel van de kosten van het kleinkind
te laten dragen, een andere manier is het gezin van het kind kosteloos te laten inwonen bij
de ouders. Dit in de meeste gevallen tijdelijke inwonen bij de ouders zorgt voor het
aanhouden van het belang van de stamgezinnen.156
De zorg voor de kleinkinderen veroorzaakt ook een andere vorm van afhankelijkheid
van de kinderen aan de ouders. In stedelijk China oefende in 1992 90 percent van de
vrouwen in de leeftijdsgroep 25 tot 44 jaar een job uit. Voor de landelijke gebieden liggen de
schattingen nog hoger. Vrouwen blijven ook verantwoordelijk voor het huishoudelijke werk,
waaronder de zorg voor de kinderen. De vruchtbaarheid daalt, maar hierdoor worden
kinderen gezien als kostbaarder, waardoor de eisen voor de zorg steeds zwaarder worden.157
In 1985 werd voor meer dan 80 percent van de kinderen onder de leeftijd van drie
jaar en 30 percent van de kinderen in de leeftijdsgroep drie tot zeven gezorgd door de
familie. Een babysitter zou in die periode ongeveer 90 percent van het loon van de moeder
kosten, dus veel jonge koppels kregen hulp van de ouders.158 Ook in jaren ’90 bleef de
grootmoeder naast de ouders zelf de belangrijkste verzorgende. Betaalde hulp, zoals een
baomu 保姆 (kinderverzorgster) kwam in beperkte mate voor. Naast de ouders en
grootouders werden ook de georganiseerde kinderopvang en de kleuterschool vermeld als
bijkomende opvang.159
155
Zhang (2004 : 1233)
156 Tsui (1989 : 741-743)
157 Short (2002 : 31-40)
158 Tsui (1989 : 742)
159 Short (2002 : 40)
41
De behoefte aan zorg voor kleine kinderen geldt alleen wanneer het kind nog zeer
jong is. Als het kind jonger is dan drie jaar, dan geldt voor stedelijke gezinnen in 1996 dat er
dubbel zoveel kans is dat er een stamgezin gevormd wordt dan wanneer het kind ouder is
dan drie. Samenwonen wordt dus gemotiveerd door de nood aan zorg voor een jong kind,
en naarmate het kind ouder wordt, vermindert de motivatie om samen te wonen.160
Als voor een kind gezorgd wordt door de grootouders, dan laten de ouders het kind
in het huis van de grootouders wonen zodat de grootmoeder die niet werkt er kan op letten.
In veel gevallen gaat het gezin tijdelijk inwonen bij de grootouders zodat de kosten van de
verzorging van het kind kunnen worden gedeeld. Op deze manier is er meer arbeidskracht
beschikbaar om huishoudelijk werk te doen, en worden de kosten van de grootouders ook
verminderd aangezien ze hun kinderen geen geld moeten toestoppen voor de zorg van het
kleinkind. Dit patroon leidt tot aldus ook tot de stabiliteit van de stamgezinnen.161
Ook de consumptiegerichte ethos van de jongere generatie162 kan leiden tot een
afhankelijkheid van de steun van de ouders. Sociaal status werd steeds meer uitgedrukt via
materiële bezittingen. De jongere generatie wenste het materiële comfort van het eigen
gezin verbeteren. Om dit te kunnen verwezenlijken werd aan de ouders hulp gevraagd. Eén
manier waarop dit gebeurde is de ouders te laten betalen voor een uitgebreide
trouwceremonie en een omvangrijke bruidsschat, die meestal meubels, een televisie, een
koelkast, en een wasmachine bevatte.163 Dit was de vereiste om een huwelijk te hebben dat
sociaal acceptabel was, zo niet zou de reputatie geschaad worden. Als de ouders er niet in
slaagden dit te voorzien, dan betekende dit dat de kinderen gerechtvaardigd waren om
zichzelf van de verplichtingen tegenover de ouders te distantiëren.164
De kosten van het huwelijk liepen in de meeste gevallen hoog op. De gemiddelde
kost van een stedelijk huwelijk in 1985-1986 was 5069 yuan, waaronder 1000 yuan voor het
huwelijk zelf en 4000 yuan voor de giften. Gebaseerd op een onderzoek in middelgrote en
grote steden in de periode 1981 tot 1985, werd geschat dat de familie van de echtgenoot 39
tot 50 maanden moest sparen, terwijl de familie van de echtgenote tussen de 24 en 31
maanden moest sparen. De meeste jonge volwassen hadden tenminste 80 percent van hun
maandelijks loon van 100 tot 120 yuan nodig om maandelijkse kosten te betalen, zodat ze
het bedrag van de kosten van huwelijk nooit zelf zouden kunnen sparen.165
Een onderzoek uit 1983 van 121 huishoudens in Tianjin geeft ons aan hoeveel
koppels hulp hadden gekregen van de ouders om te kunnen huwen. 84 percent had
160
Zhan (2004 : 1241)
161 Tsui (1989 : 742)
162 Zie 4. 3. 1. 1
163 Tsui (1989 : 741)
164 Davis (1993 : 65)
165 Davis (1993 : 65-66)
42
financiële hulp gekregen van de ouders, tegenover 16 percent die was gehuwd zonder de
hulp van de ouders.166
Ook vandaag blijft het gebruik van de verlovingsgiften en bruidsschat bestaan.167
Deze kost vergroot de afhankelijkheid van jonge koppels ten aanzien van hun ouders in deze
periode van hun leven, wat in sommige gevallen kan leiden tot het inwonen van het
pasgehuwde koppel bij de ouders van de echtgenoot, om de kosten te beperken.168 Ook op
deze manier worden het aantal stamgezinnen stabiel gehouden, hoewel de mogelijke
financiële problemen veroorzaakt door de hoge kosten van het huwelijk van het kind ook
kunnen leiden tot conflicten waarbij stamgezinnen opgedeeld worden.169
In tabel 19 de worden percentages van de respondenten die samenwonen met een
ouder weergegeven. Deze tabel is gebaseerd op een onderzoek uitgevoerd in 1996 in 50
steden met 3087 respondenten. Ongehuwde mannen in de leeftijdscategorie ≤30 wonen
meer samen met een ouder dan gehuwde mannen in dezelfde leeftijdscategorie, met een
verhouding van 76 percent tegenover 32 percent. Na het huwelijk blijft in deze
leeftijdscategorie dus 32 percent bij de ouders wonen.170
In de hierop volgende leeftijdscategorieën, 31 tot 40 en 41 tot 50 jaar, is er een daling
in het percentage zonen dat samenwoont met de ouders. Aangezien de meeste jongeren de
voorkeur hebben om alleen te wonen,171 kan het hoge aantal in de eerste leeftijdscategorie
wijzen op het tijdelijke samenwonen met de ouders na het huwelijk om de kosten te
drukken. In de leeftijdscategorie 51+ is er een sterke stijging van het aantal gehuwde
mannen dat samenwoont met de ouders. Dit wijst er waarschijnlijk op dat de ouders, die
dan al een hoge leeftijd bereikt hebben, nood hebben aan zorg, waardoor er een stamgezin
gevormd wordt.172
De vergelijking tussen de percentages gehuwde mannen en gehuwde vrouwen die
samenwonen met de ouders wijst ons op het blijven bestaan van de traditionele patronen.
Tegenover 32 percent van de gehuwde mannen in de leeftijdscategorie ≤30, woont slechts
zes percent van de gehuwde vrouwen in dezelfde leeftijdscategorie samen met de ouders.
Deze verhouding blijft ongeveer hetzelfde over de verschillende leeftijdscategorieën.173 In
stamfamilies is het zo goed als altijd de zoon die met zijn gezin inwoont bij de ouders, niet de
166
Unger (1993 : 38) 167
Yu (2008 : 178-181) 168
Davis (1993 : 66) 169
Tsui (1989 : 741)
170 Zhang (2004 : 1234, 1237)
171 In 1985 gaf 90 percent van de jongeren in Beijing tussen 15 en 25 aan dat ze wensten alleen te wonen. Chen
(1985 : 192-202) 172
Zhang (2004 : 1237) 173
Zhang (2004 : 1237)
43
dochter, en dit is ook het geval wanneer een koppel na het huwelijk tijdelijk inwoont bij de
ouders.174
4. 3. 1. 2. b. Afhankelijkheid van de jongere generatie aan de oudere generatie in het
voorzien van onderdak
Na het oprichten van de Volksrepubliek zijn er verschillende fases geweest in het investeren
in woningbouw van de regering. In de jaren dat er prioriteit aan gegeven werd was er een
sterke stijging in het aantal nieuwe woningen, maar er waren evengoed ook periodes
wanneer woningbouw naar de achtergrond werd geschoven door zaken die dringender
geacht werden. Aangezien in de staatsgeleide economie maar beperkte ruimte is voor privé-
investeringen in woningen, maakt dit dat het beleid van de regering een directe en sterke
invloed heeft het aantal beschikbare woningen en de leefruimte per persoon.175
In de beginperiode van de Volksrepubliek en tijdens het eerste Vijfjarenplan (1953-
57) werd veel aandacht besteedt aan woningbouw. In de periode van de Grote Sprong
Voorwaarts (1958-60), de Culturele Revolutie (1966-69), en de jaren die volgden tot aan
Mao’s dood in 1976, werd daarentegen niet geïnvesteerd in woningbouw.176 Dit zorgde eind
de jaren ’70 voor een drastische vermindering in de beschikbare woningen en de leefruimte
per persoon, waarna in de jaren ’80 terug investeringen werden gedaan in het bouwen van
nieuwe woningen. Er werd geschat dat in de periode 1979 tot 1989 drie keer meer woningen
gebouwd werden dan er in de drie vorige decennia gebouwd werden.177
Deze evolutie wordt ook weergeven door de gemiddelde leefruimte per persoon,
weergegeven in tabel 20 en de bijhorende grafiek. In 1949 was de gemiddelde leefruimte
per persoon 4,3 vierkante meter. Hierna was er een sterke daling, waarbij in 1957 de
leefruimte slechts 3,5 vierkante meter per persoon bedroeg. De leefruimte bleef laag
gedurende de jaren ’60 en ’70. Vanaf het begin van de jaren ’80, wanneer terug geïnvesteerd
werd in woningbouw, werd een stijging ingezet in de leefruimte. Halverwege de jaren ’80
was er een sterke stijging, namelijk van 5,2 vierkante meter in 1985 naar 6 vierkante meter
in 1986. Hierna blijft de leefruimte verder stijgen, echter wel aan een matiger tempo.178
Eind de jaren ’80 gebruikten de bevoegde instanties bij het verdelen van
appartementen een prioriteitsregel waarbij niet alleen gekeken werd naar de grootte van de
gezinnen ten aanzien van de beschikbare oppervlakte maar ook naar de samenstelling. Er
174
Yan (1997 : 199-301) en Davis (1993 : 61-68)
175 Davis (1993 : 50-51,68) In de vroege jaren ’80 beschikte 15 à 20 percent van de stedelijke gezinnen nog over
een woning die gebouwd was voor 1949, terwijl de meerderheid woonde in huizen die hen ter beschikking gesteld werden door het gemeentelijke woningbureau of door de werkgever. In december 1981 werd 54 percent van de huizen beheerd door de werkeenheden, 28,5 percent door gemeentelijke vastgoedbureaus, en 17,5 percent door privépersonen. Davis (1993 : 51) 176
Dwyer (1986 : 479-480) 177
Davis (1993 : 68) 178
Chen (1993 : 271)
44
was een algemeen tekort aan woningen, met een gemiddelde van twee à drie meter
woonruimte per inwoner, dus moest gezocht worden naar een bijkomende
selectiemaatregel om de personen met extreme behoefte aan nieuwe woonruimte te
kunnen identificeren. Als een huishouden met één kamer meer dan drie generaties bevatte,
of als een woning met twee kamers meer dan twee gehuwde koppels bevatte, dan werd
aan deze gezinnen voorkeur gegeven om er nieuwe woningen aan toe te wijzen.179
Zelfs in deze situatie was er nog een tekort aan woningen, en tussen alle huishoudens
die een nieuwe woning verdienden werd verder geselecteerd op basis van de status van het
gezinshoofd binnen het bedrijf waarin hij werkte. Deze situatie leidde ertoe dat pasgehuwde
koppels bij de ouders gingen inwonen. Als het jonge koppel een appartement zou aanvragen
aan hun bedrijf, dan zouden ze een lage prioriteit hebben bij het toewijzen ervan.
Dit leidde tot de strategie van inwonen bij de ouders, zodat ze de samenstelling van
het huishouden complexer maakten en daarmee het gezinshoofd meer kans gaven om een
nieuw appartement te verkrijgen. Als het gezinshoofd het nieuwe appartement afstond aan
het jonge koppel konden ze een eigen appartement verkrijgen. Nadat de nieuwere
appartementen werden verdeeld onder de personeelsleden met een hoge rang in het
bedrijf, werden de oudere appartementen die zij hadden verlaten verdeeld onder het
jongere personeel. Deze situatie kwam minder vaak voor dan dat appartementen werden
verkregen via de ouders. Op deze manier werd het aantal stamgezinnen en uitgebreide
gezinnen vergroot.180
Ook Unger wijst op dit fenomeen. In een onderzoek uit 1985 van 419 huishoudens
die verschillende generaties omvatten in Tianjin, had 65 percent van de koppels die
oorspronkelijk in een stamgezin leefden na vijf jaar dat gezin al verlaten. 17 percent verliet
het stamgezin tussen het zesde en het tiende jaar van het huwelijk. Dit wijst op het tijdelijke
samenwonen omdat er geen alternatieve woning beschikbaar is.181
Ook een ander onderzoek uit 1986 wijst ons op de hulp die koppels nodig hebben van
hun ouders om in een woning te voorzien. Het onderzoek bevroeg 726 koppels tussen de
leeftijden van 18 en 35 in 18 steden. Slechts 27 percent van de koppels was zelf
verantwoordelijk geweest voor het verkrijgen van een woning, en dit werd in bijna alle
gevallen verkregen via de werkplaats van de man. De meerderheid, namelijk 35 percent,
woonde in bij de ouders van de echtgenoot. 7 percent woonde in bij de ouders van de
echtgenote, en 14 percent woonde in een woning die verkregen was via de ouders. 7
percent woonde in een privéwoning die in de meeste gevallen eigendom was van de
ouders.182
179
Davis (1993 : 70) 180
Davis (1993 : 70-71 181
Unger (1993 : 30) 182
Unger (1993 : 38)
45
Zhang berekende dat in 1996 de mogelijkheid tot het verkrijgen van een huis via de
overheid de kans op samenwonen met de ouders verminderde met 85 percent.183
Tegenwoordig is de beschikbaarheid van woningen verbeterd. Dit zien we aan de sterke
stijgingen in de gemiddelde leefruimte per persoon. In 2004 zou de gemiddelde leefruimte
per persoon in de steden gestegen zijn tot 24. 97 vierkante meter. Het jaar erop was dat 26
vierkante meter per persoon. Er zijn dus duidelijke verbeteringen in de vroeger krappe
leefomstandigheden van de bevolking. Vanaf 2002 stijgen echter ook de prijzen van de
woningen. In 2004 was de gemiddelde aankoopprijs van een woning 19,08 percent gestegen
tegenover het vorige jaar. In 2005 bleef de prijs verder stegen, met 15,2 percent. In de
steden volgt de prijsstijging een iets vlugger tempo. De prijsstijgingen zijn het gevolg van de
toenemende macht van de projectontwikkelaars op de markt.184 De toenemende
beschikbaarheid van woningen kan zorgen voor een verminderde afhankelijkheid van de
jongere generatie aan hun ouders, de prijsstijgingen kunnen dat effect echter tegengaan.
Het valt nog af te wachten in hoeverre beide factoren een rol zullen spelen in het vergroten
of verkleinen van de afhankelijkheid van de jongere generatie aan hun ouders.
4. 3. 1. 2. c. Afhankelijkheid van de oudere generatie aan de jongere generatie
Tabel 21 geeft weer dat meer dan 64 percent van de vrouwen boven de leeftijd van
60 jaar in een stamgezin of een uitgebreid gezin wonen. Naarmate deze vrouwen ouder
worden, verminderen de aantallen onder hen die in een kerngezin wonen. Dit wijst op de
tendens waarbij men als men ouder wordt, bij voorkeur in een stamgezin leeft. Andere
buurtonderzoeken bevestigen de verhoudingen in tabel 21. In een onderzoek uitgevoerd in
1983 in Shanghai waarbij 613 mensen boven 60 jaar bevraagd werden, gaf aan dat 52
percent van hen leefde in een stamgezin of een uitgebreid gezin. Hoe ouder men wordt, hoe
meer kans dat men in een stamgezin woont.185
Een onderzoek uit 1986 uitgevoerd in Shanghai dat 835 mensen die meer dan 80 jaar
oud waren bevroeg, toonde aan dat 80 percent van hen samenwoonde met het gezin van
een gehuwd kind.186 Hieruit kunnen we afleiden dat de leeftijd en gezondheid van de ouder
een belangrijke rol spelen in het bepalen van de wens van de ouder om samen te leven met
een kind. In dit stadium van het leven, en in tegenstelling tot wanneer de kinderen pas
gehuwd zijn, zijn het de noden van de ouders die leiden tot het samenwonen in een
stamgezin. Hoe ouder men wordt, hoe sterker de voorkeur wordt om bij het gezin van een
gehuwd kind te gaan wonen.
De wensen van de oudere generatie lopen parallel met de feitelijke organisatie van
het gezin. Dit wordt weergegeven in tabel 22. In deze tabel worden de percentages ouderen
die wensen bij het gezin van een gehuwd kind te wonen per leeftijdscategorie weergegeven.
183
Zhang (2004 : 1241) 184
Xu (2007 : 64) 185
Unger (1993 : 31) 186
Unger (1993 : 44-45)
46
Deze cijfers weerspiegelen de cijfers van tabel 21, waarin de feitelijke woonsituatie
weergegeven wordt. Hieruit kunnen we afleiden dat vanaf wanneer de ouders ouder zijn
dan 60 jaar, het de wens van de ouderen is die bepaald of zij met hun kinderen een
stamgezin vormen.187
De oorzaken van het vormen van een stamgezin liggen in verschillende zaken. De
staat speelt hierin een centrale rol. De overgang van een planeconomie naar een
geliberaliseerde economie gebeurde voordat er efficiënte systemen waren opgericht van
sociale zekerheid en pensioenen. In 2009 was de bevolkingsgroep boven 60 jaar gegroeid tot
167,14 miljoen, terwijl er slechts twee miljoen mensen gebruik maakten van
zorgvoorzieningen voor ouderen.188
Op het gebied van gezondheidszorg bestaan grote verschillen tussen het platteland
en de steden. In stedelijke gebieden is gezondheidszorg zo goed als kosteloos voor
werknemers en gewezen werknemers van staatsbedrijven. In landelijke gebieden werd de
gezondheidszorg vroeger collectief georganiseerd. Nu is de gezondheidszorg meer en meer
geprivatiseerd, waarbij de kosten voor de zorg door de patiënt zelf betaald worden. In de
jaren ’90 betekende dit dat 90 percent van de bevolking van het platteland de volledige kost
van de gezondheidszorg zelf moest betalen. Ook ten aanzien van investeringen van de
overheid in de gezondheidszorg is er een onevenwicht, waarbij de investeringen vier keer
groter zijn in de stad dan op het platteland.189
Volgens een onderzoek in 1987 had 61,8 percent van de ouderen op het platteland
moeilijkheden om medische zorg te verkrijgen, omdat de kosten te groot zijn. De
raadplegingen en voorschriften moeten contant betaald worden. Hier tegenover had slechts
14,3 tot 20,3 percent van de bevolking in de steden hetzelfde probleem. Bovendien zijn er
naast de hoge kosten van de medische zorg ook nog andere problemen op het platteland,
zoals de afstand van ziekenhuizen en de afwezigheid van operatiezalen. In landelijke
gebieden geeft slechts vijf percent van de oudere bevolking aan dat ze geen moeilijkheden
ondervinden in het verkrijgen van medische zorgen, terwijl in de steden dit cijfer 66 percent
is.190
Het systeem van ziekteverzekering is slecht ontwikkeld. In 1987 werd slechts één op
zes van de oudere bevolking boven 60 jaar volledig of deels verzekerd voor medische kosten.
Tabel 23 geeft de verdeling van de percentages ouderen boven de leeftijd van 60 jaar die
wel, gedeeltelijk of niet kunnen rekenen op een ziekteverzekering in 1987. In de steden
geniet de helft van de ouderen van kosteloze medische zorg. 22,1 percent betaalde de helft
en 26,7 percent betaalde de volledige kost. In de kleine steden is het aandeel dat de
volledige kost betaald al 45,1 percent, terwijl in de kleine steden 35,7 percent niet betaald
187
Unger (1993 : 46) 188
“China's octogenarian population grows by 1 million annually: report” (2010 : 1) 189
Zimmer (2003 : 26) 190
Chesnais (1990 : 18)
47
voor medische zorg. Dit staat in schril contrast tegenover de situatie in de dorpen waar 94,7
percent van de oudere bevolking de volledige kost van de gezondheidszorg moet betalen.
Slechts 2,2 percent geniet van kosteloze medische zorg.191
Tussen het platteland en de stad zijn er bovendien ook grote verschillen inzake de
beschikbaarheid van medisch personeel. In 1983 werkte slechts de helft van alle artsen op
het platteland, waarmee de dichtheid van het beschikbare medisch personeel in de stad 4,5
keer groter is op de steden dan op het platteland. Een bijkomend probleem is dat de term
‘arts’ slaat op zowel artsen met een opleiding in de Westerse geneeskunde als artsen die de
traditionele geneeskunde beoefenen. Slechts 43 percent van alle artsen genoot een
opleiding in de Westerse geneeskunde. Deze artsen zijn dan ook dikwijls tewerkgesteld in de
steden.192
Aangezien de verhouding ouderen ten aanzien van de totale bevolking nog zal
toenemen en er geen algemeen systeem voor zorgvoorzieningen bestaat kan dit leiden tot
aanzienlijke problemen in de toekomst. De regering rekent hierbij op gezinnen om de
gezinnen zelf om de zorg voor de ouderen op zich te nemen. In de huwelijkwet van 1980
werd de plicht opgenomen om te zorgen voor de ouders.193 Tot nu toe blijkt dit ook te
gebeuren. In 1990 leefde 60 percent van de bevolking ouder dan 65 in een gezin
samengesteld uit drie generaties, terwijl 20 percent alleen woont of met de partner
samenwoont.194
Ook het pensioensysteem speelt een belangrijke rol in het bepalen van de
afhankelijkheid van ouders aan hun kinderen. In de jaren ’50 werd een stedelijk
pensioenprogramma ontwikkeld dat functioneerde volgens het repartitiemodel, waarbij de
actieve werknemers de uitkeringen van de gepensioneerde werknemers betalen. Het werd
enkel toegepast in staatsbedrijven met meer dan 100 werknemers. Aangezien deze
bedrijven zich zo goed als altijd in de steden bevinden, betekent dit dat er van de bevolking
op het platteland zeer weinig mensen aan het systeem deelnamen. Er werden pogingen
gedaan om het systeem uit te breiden en om de last van de staatsbedrijven te verlichten,
maar tot nu toe blijft het systeem enkel beschikbaar voor stedelijke werknemers.195
Pensioenen maakten in de jaren ’80 het inkomen uit van slechts 10 percent van de
bevolking, voornamelijk oudere mannen boven 60 jaar in de steden. Tabel 24 geeft aan
vanuit welke bronnen het inkomen van ouderen komt. Voor de mannen in de steden is 81,9
percent afhankelijk van een pensioen. 10,6 percent beschikt over een salaris of een inkomen
verkregen door werk. De vrouwen in de steden en op het platteland lijken zeer afhankelijk te
zijn van de steun van gezinsleden. 36,7 percent van de vrouwen in de stad en 44,1 percent
191
Chesnais (1990 : 23) 192
Chesnais (1990 : 18) 193
Chen (1991 : 257) 194
Attane (2002 : 110) 195
Zimmer (2003 : 26)
48
van de vrouwen in de kleine steden wordt gesteund door de kinderen. De mannen en
vrouwen in de dorpen zijn voornamelijk afhankelijk van de steun van hun kinderen. Dit is het
geval bij 52,6 percent van de oudere mannen die in een dorp wonen.196
Door de vergrijzing van de bevolking zullen in de toekomst steeds minder mensen
kunnen rekenen op het pensioensysteem van de staatsbedrijven. In het begin van de jaren
2000 werd geschat dat slechts 17 percent van de totale bevolking boven de leeftijd van 60
jaar kon rekenen op een pensioen. Twee derden van deze leeftijdsgroep werd ondersteund
door hun kinderen. In een geliberaliseerde economie wordt de nadruk gelegd op onderwijs,
wat betekent dat jonge mensen meer waarde hebben op de arbeidsmarkt. In het oude
systeem werd men beloond volgens loyaliteit en senioriteit, maar de groei van de privé-
economie zorgt ervoor dat de waarde van de pensioenen uitbetaald door de staatsbedrijven
sterk afneemt. De concurrentie van andere bedrijven tegenover de staatsbedrijven en in
sommige gevallen ook de verkeerde leiding zorgen ervoor dat veel vroegere staatsbedrijven
moeite hebben met het uitbetalen van de pensioenen.197
4. 4. Gevolgen gezinsvorming
4. 4. 1. Demografische ontwikkelingen
In 1971 werd de derde geboortebeperkingscampagne ingezet. De slogan was “later,
langer, minder”. In 1978 werd beslist dat het beleid nog zou moeten verstrengen, en in 1979
werd het één-kind-beleid afgekondigd. In 1984 werden de regels voor het platteland
versoepeld. De regels waarbij men twee kinderen mocht hebben werden uitgebreid, zoals
wanneer men een tekort had aan arbeidskracht omdat het eerste kind een dochter was.
Doordat kinderen nog steeds gezien werden als een verzekering tegen armoede op latere
leeftijd, en als een vergroting van de arbeidskracht, was tegenover dit beleid zeer veel
weerstand. Ook de traditionele ideologie speelde nog een rol, want veel ouders wilden een
zoon krijgen om de familielijn voort te zetten. Het concept “Een zoon opvoeden om te
voorzien voor wanneer je oud bent” speelt nog altijd een belangrijke rol aangezien er geen
algemeen pensioensysteem of een systeem van sociale zekerheid bestaat.
Niettemin werd door het geboortebeperkingsbeleid de vruchtbaarheid verminderd.
In de jaren ’50 was er sprake van een geboortecijfer van 43 op duizend. In de jaren ’60 en ’70
was er een daling, maar in de jaren ’80 was er terug een stijging. Pas in de jaren ’90 daalde
het geboortecijfer terug. In 1990 was het geboortecijfer 21,6 op duizend, en in 2000 was het
14,3 op duizend.198 Ook de huwelijksleeftijd steeg tijdens de laatste helft van vorige eeuw,
196
Chesnais (1990 : 22) Voetnoot: In tabel 24 zou in de laatste categorie van vrouwen die wonen in een dorp een verdeling van 100 percent weergegeven moeten worden, maar de som van de weergegeven cijfers bedraagt 28. Ook de som van de cijfers weergegeven in de categorie van vrouwen in de stad is niet 100, maar 70,2. Dit is waarschijnlijk een foutieve weergave van de auteur. 197
Zhang (2004 : 1232-34) 198
Scharping (2003 : 251)
49
hoewel er een daling was in de jaren ’80. In 1998 was de gemiddelde huwelijksleeftijd voor
vrouwen gestegen tot 23,6 jaar.199 Dit betekent een stijging van vijf jaar ten aanzien van de
leftijd bij de oprichting van de Volksrepubliek.
Deze daling in de geboortecijfers leidde in combinatie met de voorkeur voor zonen
tot het scheefgroeien van de verhoudingen van de geslachten. Alleen een zoon kan de
ouders voorzien van de gewenste arbeidskracht, van de zekerheid van steun op latere
leeftijd, en van de voortzetting van de familielijn. Als men slechts één kind mag krijgen, wil
men geen dochter krijgen, want zij neemt dan de kans om een zoon te krijgen weg. In een
normale situatie worden tussen de 1050 en 1070 jongens geboren per 1000 meisjes. In
China is deze verhouding sterk scheef gegroeid. In 1997 en 1998 was er bij de leeftijdsgroep
‘nul’ jaar een verhouding van 1170 jongens per 1000 meisjes. De data geven weer dat het
probleem ontstond in de jaren ’80, wanneer het één-kind-beleid werd afgekondigd.200
Het scheefgroeien werd voornamelijk veroorzaakt door onderrapportering. Andere
oorzaken zijn abortus na een echografie waarbij het geslacht van de foetus werd bepaald,
infanticide en verwaarlozing van de meisjes. Het ‘tekort’ aan meisjes heeft tot gevolg dat er
in 2005 ongeveer 32 miljoen mannen onder de leeftijd van 20 jaar ‘teveel’ waren. Deze
mannen zullen wanneer zij de huwelijksleeftijd bereiken moeilijk een echtgenote kunnen
vinden.
De daling in geboortecijfers en de daling van het sterftecijfer leiden tot een
veroudering van de bevolking, waarbij in 2009 de bevolking boven 60 jaar gegroeid was tot
12,5 percent van de bevolking. Dit aandeel ouderen zal nog toenemen in de toekomst terwijl
de zorg voor de oudere bevolking vooral ten laste valt van de kinderen. In het begin van de
jaren 2000 werd geschat dat slechts 17 percent van de totale bevolking boven de leeftijd van
60 jaar kon rekenen op een pensioen. Twee derden van deze leeftijdsgroep werd
ondersteund door hun kinderen. Daarbij komt dat zeer weinig inwoners van het platteland
kunnen rekenen op een pensioen. Zij zijn in bijna alle gevallen afhankelijk van hun
mogelijkheid tot werken of van de steun van hun kinderen.
Deze demografische ontwikkelingen bepalen met wie men zal kunnen samenwonen
en welk gezin men zou kunnen vormen. Er zullen minder kinderen en meer ouderen zijn
waarmee men kan samenwonen. Welke factoren bepalen dan met wie effectief wordt
samengewoond en of er een kerngezin of een stamgezin wordt gevormd? Er zijn twee
tegenstrijdige tendensen, namelijk de individualistische wens tot het vormen van een
kerngezin en de praktische bezwaren die deze wens tegengaan en leiden tot het vormen van
een stamgezin.
199
Scharping (2003 : 241) 200
Scharping (2003 : 289)
50
4. 4. 2. Levenscyclus in gezinsvorming
In de verschillende fases van het leven krijgt één van de hierboven beschreven
tegenstrijdige tendensen de bovenhand in het bepalen van de gezinsvorm. Hierbij ontstaat
een theoretisch patroon waarbij verschillende woonsituaties verspreid worden over de loop
van een leven. Unger heeft dit samengevat in een schema, dat werd overgenomen in figuur
1. Hier zien alle mogelijke woonsituaties verdeeld volgens de leeftijd van een persoon. De
belangrijkste tijdstippen waarop een stamgezin gevormd wordt zijn wanneer de kinderen
huwen en inwonen bij de ouders, en als de ouders zorgbehoevend zijn en met hun kinderen
een stamgezin vormen. In het algemeen is er een wens om een kerngezin te vormen, want
het kerngezin wordt gezien als de situatie die voor meer geluk zorgt dan wanneer men in
een stamgezin zou wonen. Praktische bezwaren echter kunnen ertoe leiden dat er toch een
stamgezin gevormd wordt.
We zien dat wanneer de ouders onder de leeftijd van 60 jaar zijn, het de noden van
de kinderen zijn die bepalen welk gezin gevormd wordt.201 Deze noden worden bepaald door
de financiële afhankelijkheid aan de ouders, de afhankelijkheid van de kinderen in het
voorzien van onderdak en in het voorzien van zorg voor de kleinkinderen. In 1985 werd voor
meer dan 80 percent van de kinderen onder de leeftijd van drie jaar gezorgd door de
familie.202 Aangezien de meeste moeders buitenshuis werken, en er weinig alternatieve
kinderopvang beschikbaar is, is in de zorg voor jonge kinderen dikwijls de hulp nodig van de
grootouders.
Ook financieel is een jong gezin in veel gevallen afhankelijk van de hulp van de
ouders. De kosten van het huwelijk en de bruidsschat lopen in de meeste gevallen hoog op.
Families moeten lange perioden sparen om de bruiloft te kunnen betalen. Aangezien
vandaag de bruidsschat nog steeds belangrijk is, vergroot dit de kans dat de kinderen na het
huwelijk voor een bepaalde periode gaan inwonen bij de ouders om kosten te beperken.
Voor jonge koppels is het in veel gevallen moeilijk om zelf een woning te verkrijgen. In de
meeste gevallen wordt dit opgelost door tijdelijk bij de ouders in te wonen. Het grote
merendeel verlaat dan terug het gezin van de ouders binnen een periode van vijf jaar. Ook
als de jonge koppels zelf beschikken over een woning dan is dit dikwijls door de interventie
van de vader van de echtgenoot. Ongeveer de helft van de woningen worden toegewezen
door de werkgever, de andere door de overheid en een kleiner deel zijn privébezit. Jonge
koppels maken minder kans om van hun werkgever een woning te verkrijgen, aangezien de
woningen verdeeld worden volgens anciënniteit binnen het bedrijf.
Wanneer de ouders ouder zijn, dan zijn het hun noden die bepalen of er een
stamgezin gevormd wordt met de kinderen. De belangrijkste redenen hiertoe zijn het gebrek
aan inkomen of pensioenen en de nood aan zorg wanneer ze gezondheidsproblemen
201
Zhang (2004 : 1241) 202
Tsui (1989 : 742)
51
hebben. In het begin van de jaren 2000 werd geschat dat slechts 17 percent van de totale
bevolking boven de leeftijd van 60 jaar kon rekenen op een pensioen.203 Twee derden van
deze leeftijdsgroep werd ondersteund door hun kinderen. De ouderen die recht hebben op
een pensioen wonen bovendien bijna altijd in de stad. Voor de inwoners van het platteland
zijn er maar twee manieren om deze periode door te komen, ofwel moet men blijven
werken ofwel kan men rekenen op de zorg van de kinderen. Ook het gebrek aan voldoende
zorgvoorzieningen voor ouderen en aan ziekteverzekeringen maken de ouderen meer
afhankelijk van hun kinderen. Dit is zeker het geval op het platteland waar de ouderen in
bijna alle gevallen de medische kosten volledig moeten betalen.
Dat de verschillende generaties in de verschillende perioden van het leven van de
ouders bepalen dat er samengewoond wordt, wordt ook weerspiegeld door de plaats waar
ze samenwonen. Naarmate de ouders ouder worden is er een stijging in het aantal gezinnen
dat woont in een huis van de kinderen, en een daling in het aantal gezinnen dat woont in
een woning verkregen door de ouder. Dit wordt aangegeven door tabel 25. Er is een sterke
correlatie tussen de opleiding van de ouders en de percentages van ouders onder de leeftijd
van 60 jaar die samenwonen met hun kinderen.204 Ook dit wijst er op dat wanneer de ouders
jonger zijn dan 60, het de kinderen zijn die bepalen dat er een stamgezin gevormd wordt.
Aangezien hoger opgeleidde ouders waarschijnlijk beschikken over een groter inkomen en
een grotere woning, zullen de kinderen meer gestimuleerd zijn om bij hun ouders te wonen.
4. 4. 3. Kinderen als verzekering en traditionele ethiek
De wens van de ouderen om bij een kind te wonen kan bijna altijd
gerealiseerd worden, aangezien dat het aantal ouderen dat wenst samen te wonen met hun
kinderen zo goed als precies overeenkomt met het aantal ouderen dat ook echt
samenwoont in een stamgezin. De cijfers van tabel 21 en 22 geven dit aan. Dit betekent dat
de kinderen een grote bereidwilligheid tonen om voor de ouders te zorgen. De
individualistische wensen om een kerngezin te vormen van zowel ouders als kinderen
worden aan de kant geschoven door beide partijen wanneer de ouder behoefte heeft aan
zorg.
De bereidwilligheid van de kinderen om voor de ouders te zorgen kan wijzen op een
voortzetting van de traditionele filiale piëteit waarbij men respect en toewijding vraagt ten
aanzien van de ouders. De relaties binnen de stamgezinnen wijzen hier ook op. In een
onderzoek in Shanghai in 1985 van ouderen boven de leeftijd van 60 jaar die in een
stamgezin leefden, gaf 87 percent aan dat er binnen het huishouden naar hun mening
geluisterd werd. Slechts 10 percent gaf aan het gevoel te hebben dat er niet naar hun
mening geluisterd werd. De grote meerderheid verklaarde dat hun kinderen het gepaste
respect vertoonde. Dit stemt overeen met een ander onderzoek uit 1986 in Tianjin, waarbij
203
Zhang (2004 : 1232-34) 204
Zhang (2004 : 1238)
52
98 percent van de ouderen aangaf dat hun kinderen zich tegenover hen respectvol
gedroegen. Een ander onderzoek uit 1988 uitgevoerd in een aantal kleine steden in Jiangsu
gaf de zelfde bevindingen weer.205
Fei Xiaotong verklaart dat de Chinese familie zich organiseert volgens het
‘feedbackmodel’. In dit model is er een wederkerige zorgende relatie tussen generaties. De
oudere generatie zorgt voor de jongere generatie, later zorgt de jongere generatie voor de
oudere generatie, en dit proces blijft zich dan verder herhalen. Dit model staat tegenover
het Westerse model, dat een ‘voortgezet lineair model’ genoemd wordt, waarbij financiële
stromen en zorg niet terugkeren naar de oudere generatie.206
Het feit dat in China de vraag om zorg van de ouders door de kinderen gerespecteerd
wordt duidt aan dat er nog altijd een gevoel van respect en liefde is van de kinderen voor de
ouders, maar dit wijst ook op het gebrek aan alternatieven. In de Westerse samenleving zijn
de alternatieve instellingen voor de verzorging van de ouderen wel aanwezig. We moeten
dus rekening houden met het in een bepaalde mate voortbestaan van de traditionele ethiek
maar ook met de effecten van het gebrek aan alternatieve instellingen die kunnen instaan
voor de zorg van de ouders. Deze beide factoren zorgen voor de hoge correlatie tussen het
de wens van ouderen om samen te wonen en de effectieve realisering ervan. Als er zoals in
het Westen meer zorgvoorzieningen voor ouders beschikbaar zijn, dan zou deze correlatie
afnemen.
Kinderen hebben vandaag ten aanzien van hun ouders nog altijd een belangrijke rol
als verzekering voor de oude leeftijd, en dit is zeker het geval op het platteland. In 2000
werd twee derden van de ouderen boven 60 jaar ondersteund door hun kinderen. De
geboortebeperking zorgt voor een vermindering van het aantal jongeren die de zorg voor de
ouderen kan opnemen. Als we daarbij ook het gebrekkig pensioensysteem en de hogere
levensverwachting in beschouwing nemen dan kan dit leiden tot ernstige problemen in de
toekomst. Er zijn wel al initiatieven opgestart, zoals zorgvoorzieningen voor ouderen, maar
de belangrijkste last van de zorg voor de ouderen zal bij de jongere generaties liggen. De
regering rekent dan ook op de zorg van kinderen van hun ouders.
Aangezien de belangrijke rol van kinderen als verzekering voor de oude leeftijd blijft
bestaan, valt het te verwachten dat er tegenover het geboortebeperkingbeleid nog altijd
veel weerstand zal zijn, en dat het scheefgroeien van de geslachten verder zal doorgaan. De
staat wil twee tegenstrijdige strategieën verzoenen, namelijk aan de ene kant het stimuleren
van de zorg voor ouderen via het stamgezin, waar de kinderen de rol van de sociale
zekerheid moeten overnemen, en aan de andere kant het verminderen van de geboortes,
waarbij men de zo goed als enige basis van zorg op oudere leeftijd wil wegnemen. Dit maakt
205
Unger (1993 : 48) 206
Yi (1991 : 14) Hier wordt verwezen naar Fei , Xiaotong (1983), “Problem of providing for the senile in the changing family structure,” Journal of Peking University (Philosophy and Social Sciences), no. 3, p.7.
53
dat men in de toekomst niet kan verwachten dat er een mentaliteitswijziging zal zijn op het
gebied van het aantal gewenste kinderen en de voorkeur voor zonen.
Dat de staat de zorg voor ouderen wil stimuleren, wordt bevestigd door het
amendement van de huwelijkswet in 2001. Tegenover de wet van 1980 werden de
bepalingen van zorg tussen ouders en kinderen uitgebreid. Dit valt onder hoofdstuk drie,
artikel 21. Artikel 21 bepaalt dat de kinderen en ouders tegenover elkaar wederzijdse
verplichtingen van steun hebben. Als één van beide partijen hier niet in voldoet, dan geeft
dit de andere partij het recht om een financiële steun te vragen van de partij die niet
voldoet. Alle handelingen die schade berokkenen aan het kind zoals infanticide en
verdrinking zijn verboden.207 De staat hoopt via het versterken van de verplichtingen in
gezinnen de noden gecreëerd door de afwezigheid van een systeem van sociale zekerheid
tegen te gaan.
4. 4. 4. Modernisatie
Het modernisatie argument dat stelt dat hoe meer een maatschappij industrialiseert
en verstedelijkt, hoe meer gezinnen de vorm van een kerngezin aannemen. De banden met
andere familieleden verzwakken terwijl er meer nadruk gelegd wordt op het kerngezin.208 In
China heeft de economische liberalisering wel geleid tot een meer individualistische en
consumptiegerichte levensstijl, maar ook tot factoren die ervoor zorgen dat deze wensen
niet altijd kunnen vervuld worden. In de periode van collectieve organisatie werd er gezorgd
voor kinderopvang en medische zorg. Door de liberalisering is die weggevallen. Ook is de
traditionele ethiek nog belangrijk in de zin dat kinderen bijna niet weigeren om voor hun
ouders te zorgen wanneer zij dat wensen.
Als we het niveau van onderwijs beschouwen als een aanduiding van de mate van
modernisering, dan zien we een omgekeerd effect, namelijk, bij ouders die hoger onderwijs
genoten hebben is er een grotere mate van samenwonen met de kinderen, en de
percentages van ouders die samenwonen met hun kinderen dalen naarmate de ouder
minder onderwijs genoten heeft. In 1992 woonden van de stedelijke ouders die hoger
onderwijs hebben genoten 44 percent samen met de kinderen, van de ouders die hoger
middelbaar onderwijs genoten hebben woonde 33 percent samen met de kinderen, bij de
ouders die lager middelbaar onderwijs genoten hebben is dat 27 percent, bij de ouders die
enkel lager onderwijs genoten hebben is het 22 percent, bij de ouders die geen onderwijs
genoten hebben is het 19 percent. De verschillen worden echter wel voornamelijk
veroorzaakt door de aantallen in de categorie onder 60 jaar, waar we bepaald hebben dat
het de kinderen zijn die de het samenwonen motiveren, maar ook in de oudere
leeftijdsgroepen, boven 60 jaar, is de samenhang merkbaar.209
207
MLPRCc (2002 : art. 21) 208
Goode (1963 : 1) 209
Zhang (2004 : 1238)
54
Verder zijn er ook voorbeelden aan te halen waarbij de liberalisering van de
economie de stimulansen tot het vormen van een uitgebreid gezin heeft vergroot. Zhang
geeft aan dat wanneer de ouders private ondernemers zijn, de kans dat de kinderen bij hen
inwonen is 130 percent groter als de ouders jonger zijn dan 60, en meer dan negen keer
groter als de ouders ouder zijn dan 60 jaar, tegenover ouders die werknemer zijn in een
bedrijf. De kinderen kunnen meer steun verkrijgen van hun ouders, en de ouders willen de
arbeidskracht van het gezin vergroten.210
Een ander voorbeeld wordt aangehaald door Unger. Onderzoeken tijdens de jaren
’80 toonden aan dat de kans dat bij gepensioneerde kaderleden een gehuwd kind woonde
veel groter was dan bij andere klassen. Een onderzoek uit 1984 dat 251 huishoudens van
gepensioneerde kaderleden in Tianjin onderzocht toonde aan dat in 84 percent van deze
huishoudens ook een gehuwd kind woonde. Een onderzoek uit datzelfde jaar van 570
huishoudens van gepensioneerde kaderleden in Harbin 哈尔滨 gaf aan dat 93 percent van
deze mensen samenwoonden met een gehuwd kind. Bovendien werden de kaderleden door
zichzelf en door andere gezinsleden beschreven als het gezinshoofd, in de oude betekenis
van het woord. Dit was veel meer het geval bij de gepensioneerde kaderleden dan bij andere
categorieën van beroepen. De reden hiervoor is waarschijnlijk dat nadat een kaderlid
gepensioneerd is, hij nog betrekkelijk veel macht heeft en invloed ten aanzien van zijn
vroegere werkomgeving. Om die reden is het aantrekkelijk voor de kinderen om bij de vader
te blijven wonen, aangezien hij voor hen bepaalde voordelen kan verkrijgen.211
De mogelijkheid tot het opzetten van kleinschalige ondernemingen zorgde in het
dorp in het zuiden van Sichuan dat door Harrel onderzocht werd voor een uitstel van de
opdeling van het huishouden wanneer de zonen huwden. Daardoor ontstonden er meer
tijdelijke uitgebreide gezinnen. Dit werd gemotiveerd door de ondernemingsmogelijkheden
waarbij de arbeidskracht van de zonen nodig was. In andere dorpen waar men deed aan
zelfvoorzienende landbouw werd de opdeling van het huishouden bij het huwelijk van de
zonen gekenmerkt door het afsplitsen van elke zoon na het huwelijk.212
De economische liberalisering heeft in sommige gevallen ook geleid tot het vormen
van stamgezinnen. In het algemeen hebben de economische liberaliseringen een
verandering van de houding ten aanzien van consumptie veroorzaakt. Men beschouwt het
verbeteren van de materiële omstandigheden van het eigen kerngezin als een belangrijk
doel. Deze houding vindt men terug bij zowel jongeren als ouderen. De mogelijkheid om te
ondernemen zorgt in sommige gevallen voor het uitbreiden naar een stamgezin, waar de
kinderen de arbeidskracht van het huishouden vergroten. Eerder werd ook al de relatie
tussen de sociale klasse en het vormen van een stamgezin of uitgebreid gezin besproken.
210
Zhang (2004 : 1242) 211
Unger (1993 : 48) 212
Harrel (1993 : 100-103)
55
Hoe rijker het gezin, hoe meer kans dat er een gezin gevormd wordt dat bestaat uit
verschillende generaties.213
Hieruit kunnen we afleiden dat aangezien de ouders in de hogere klassen beschikken
over meer middelen, de kinderen meer gestimuleerd zijn om bij hun in te wonen. Dit verschil
wordt waarschijnlijk niet veroorzaakt door het inwonen van de ouders bij de kinderen,
aangezien de behoefte aan zorg van de ouders niet zoveel kan verschillen tussen klassen.
Alleen in de hoogste klassen hebben de kinderen de mogelijkheid om de zorg voor de ouders
te laten overnemen door een gemeenschappelijk georganiseerde zorginstelling. Aangezien
de beschikbaarheid van deze plaatsen beperkt is, kunnen we er van uit gaan dat er met dit
systeem hoge kosten gepaard gaan. Alleen de rijkste kinderen zouden dit kunnen betalen
voor hun ouders.
Velen beschouwen het kerngezin als de gezinssituatie die haar leden het meest geluk
en tevredenheid kan bezorgen. Er is een grotere persoonlijke vrijheid in het kerngezin dan in
het stamgezin of uitgebreid gezin. Ook is het kerngezin de beste situatie om een
consumptiegerichte levensstijl te verwezenlijken. Deze attitude zou veroorzaakt zijn door de
Culturele Revolutie en de economische hervormingen. Het wegvallen van de sociale
voorzieningen van het collectieve systeem betekende echter ook dat zowel ouders als
kinderen zich hiervoor naar elkaar moesten richten. Bij de kinderen werd het voorzien van
opvang van de kleinkinderen, financiële hulp en huisvesting belangrijke redenen om in te
wonen bij de ouders. Voor de ouders werd de nood aan zorg wanneer zij ouder worden een
belangrijke reden om bij het gezin van het kind in te wonen. Deze noden zijn versterkt met
de komst van de liberale economie. De georganiseerde zorg voor kinderen, zieken en
ouderen viel weg, terwijl er geen algemeen pensioensysteem bestaat en ziekteverzekeringen
niet iedereen verzekeren.
Ook in Taiwan 台湾 gaat de economische liberalisering gepaard met het aanhouden
van de stamgezinnen. Taiwan staat bekend als een geïndustrialiseerde maatschappij. De
meeste gezinnen bezitten bromfietsen of auto’s. Massamedia zoals televisie zorgen dat
iedereen verbonden is met de lokale en internationale communicatienetwerken. Het
onderwijs is goed ontwikkeld, 95 percent van de kinderen werkt het lager middelbaar
onderwijs af. Deze veranderingen hebben echter niet geleid tot een toename van het aantal
kerngezinnen. Volgens onderzoeken uit 1973 en 1980 leefden rond 60 percent van de
bevolking in die twee jaren in kerngezinnen, rond 40 percent leefde in stamgezinnen en
uitgebreide gezinnen. Tussen beide jaren is bijna geen verschil opgemeten. De meerderheid
van de ouders leefden samen met een gehuwde zoon, zelf in de meest moderne klassen. 72
percent van de ouders met de hoogste scholing, en 68 tot 71 percent van de ouders in de
213
Zie 3. 1. Het uitgebreid gezin beperkt door economische factoren
56
steden woonden samen met een gehuwde zoon.214 Ook hier zien we dat modernisatie niet
altijd gepaard gaat met het afnemen van het aantal stamgezinnen en uitgebreide gezinnen.
4. 4. 5. Gezinsvorming in de toekomst
Hoe zal de gezinsvorming eruit zien in de toekomst? Tot nu toe zagen we dat het
stamgezin nog altijd een belangrijke rol vervult in het dagelijkse leven. De discussie over de
toekomst van de gezinsvorming bevindt zich tussen twee standpunten, ofwel zullen er een
toenemend aantal kerngezinnen zijn in het totaal aantal gezinnen, ofwel zal het belang van
het stamgezin blijven bestaan. Yi maakt een analyse van de mogelijkheden via de ‘motivering
om samen te wonen’. De factoren die volgens Yi het samenwonen bepalen worden
hieronder opgesomd.
De factoren die de motivering om samen te wonen verminderen zijn:
1. Economische ontwikkelingen en verbetering van het onderwijs zorgen voor meer
navolging van een moderne levensstijl. De verbeterde mogelijkheden tot communicatie via
de telefonie en transport maken dat de communicatie tussen familieleden niet hoeft weg te
vallen eens ze niet meer bij elkaar wonen. Door de navolging van de moderne levensstijl
door de jonge generatie zou er een kloof ontstaan tussen de jongere en de oudere
generaties. Deze kloof vermindert de motivering om samen te wonen.
2. Een tweede reden die de motivering om samen te wonen zou verminderen is dat
in de toekomst de situatie inzake huisvesting fel zou verbeteren. De tekorten aan woningen
zouden worden weggewerkt, waardoor meer jongeren in de mogelijkheid zouden zijn om uit
het huishouden van hun ouders te verhuizen.
3. Door de groeiende toelating van de overheid voor migratie, zal de migratie tussen
platteland en stad groter worden. De regering staat toe dat boeren van het platteland
verhuizen om in de steden te investeren in winkels en bedrijven. Deze migranten zijn dikwijls
jonge mensen. Hun ouders blijven op het platteland wonen of komen bij het jonge gezin
wonen nadat zij zich een tijdje gevestigd hebben in de stad. Als migratie toeneemt dan zal de
al dan niet tijdelijke scheiding met de ouders toenemen.
4. Met het proces van toenemende verstedelijking, zal het aantal mensen dat kan
rekenen op een pensioen en op sociale zekerheid toenemen. Hierdoor neemt de nood van
ouderen aan zorg door de gehuwde kinderen af, en zal het samenwonen van de ouders bij
een gehuwd kind afnemen. Toch kan een pensioen niet gelijkgesteld worden aan de zorg die
kinderen aan hun ouders geven, dus de toename in pensioenen mag niet volledig gelijkgestel
worden met een afnamen van het inwonen van de ouders bij de kinderen.
Aan de andere kant worden er door Yi ook factoren vermeldt die de motivering om
samen te wonen zouden vergroten.
214
Yi (1991 : 148-149)
57
1. De collectieve organisatie van de economie maakte dat de voordelen geassocieerd
met een uitgebreid gezin verdwenen in de jaren ’50 tot ’70. Vanaf de jaren ’80 echter, door
de liberalisering van de economie en de decollectivisatie van de landbouw werd de rol van
productie-eenheid door de gezinnen overgenomen van de productieteams.215 Op het
platteland van Sichuan in 1985 zijn verbanden aangetoond tussen de mate van economische
specialisatie en de grootte van het gezin. Ook in de stad speelt dit effect mee. In de steden
was er een stijging in het aantal hotels, restaurants en winkels die privé beheerd werden. In
1985 was er een stijging in het aantal van deze ondernemingen tegenover het jaar ervoor
met 25,5 percent. Ook het personeel dat tewerkgesteld werd in deze ondernemingen steeg
in aantal. Tussen de twee jaren die eerder vermeld werden, 1984 en 1985 was er een stijging
in het aantal tewerkgestelde personen van 34,8 percent. Deze ondernemingen werden in
de meeste gevallen geleid door gezinsleden of familieleden. Aangezien er in deze bedrijven
en boerderijen een grote nood is aan arbeidskracht, is het voordelig om een groot gezin te
hebben waarbij verschillende generaties samenwonen. Dit samenbrengen van arbeidskracht
zorgt voor een efficiëntere verdeling van de arbeidskracht over de verschillende taken die in
het gezin en in het bedrijf moeten uitgevoerd worden.
2. Het is niet waarschijnlijk dat er in de nabije toekomst een pensioensysteem zal
beschikbaar zijn voor iedereen, en zeker niet voor de plattelandsbevolking. De meerderheid
van de inwoners van het platteland zal moeten rekenen op de kinderen om voor hen te
zorgen wanneer zij oud zijn.
3. Hoewel er geen beleid is van de overheid dat expliciet aangeeft dat de overheid de
gezinnen waarin drie generaties samenwonen wil stimuleren, zijn er toch indicaties dat de
regering voorstander is van het behouden van de stamgezinnen en uitgebreide gezinnen als
bronnen van zorg voor de oudere generaties, wat een besparing van de kosten van de zorg
betekent voor de overheid. Dit wordt bevestigd door de huwelijkswet. Yi geeft ook aan dat
dit de motivering is bij het kiezen van ‘modelgezinnen’ door de gemeenschap, aangezien in
1985 de grote meerderheid van deze gezinnen stamgezinnen of uitgebreide gezinnen waren.
4. Hoewel de migratie tussen het platteland en de steden leidt tot een opdeling van
gezinnen, kan het ook leiden tot het samenwonen van de jongere generatie die naar de stad
verhuisde met andere familieleden die al aanwezig waren in de stad. Op die manier zouden
er terug een stijging zijn in het aantal stamgezinnen. De tekorten aan woningen zouden deze
situatie nog kunnen versterken.
5. De ethische traditie van respect en zorg voor de ouders zal waarschijnlijk een
belangrijke rol blijven spelen in het leven van de Chinezen. Veel ouderen zullen het
aangenamer vinden om te wonen bij een gehuwd kind dan alleen te zijn. Het stamgezin
biedt hen dan zorg en respect.216
215
Zie 4. 1. Inleiding: economische hervormingen en invloed van de overheid 216
Yi (1991 : 146-148)
58
Yi haalt in deze analyse veel geldige factoren aan die de gezinsvorming beïnvloeden.
Modernisatie zou leiden tot het verminderen van de motivering om een stamgezin te
vormen. Dit werd ook beschreven in punt 4. 3. 1. 1. In de toekomst kunnen we verwachten
dat naarmate de economie zich verder ontwikkelt, de gerichtheid op consumptie en
materiële welvaart zal toenemen. Hierdoor zal ook het individualisme en de visie dat het
leven in een kerngezin meest gelukkig maakt toenemen. Andere factoren echter, houden
familieleden tegen om dit kerngezin te realiseren. Dit zijn onder meer de economische
voordelen die kunnen worden behaald door het samenwonen in een gezin van
ondernemers, het gebrek aan sociale zekerheid en pensioenen, het gebrek of de te dure kost
van woningen, en het gebrek aan opvang voor kleine kinderen.
Hoe vlugger de staat er in slaagt een algemeen pensioensysteem, een algemeen
systeem van sociale zekerheid, voldoende en betaalbare woningen, en georganiseerde zorg
voor ouderen en kinderen te realiseren, hoe vlugger de stamgezinnen in aantallen zullen
afnemen. Aangezien er nu wel al initiatieven inzake sociale zekerheid zijn, maar zij relatief
beperkt zijn, valt te verwachten dat dit in de toekomst een belangrijke rol zal blijven spelen.
De staat wil het probleem van de ontbrekende sociale zekerheid tegengaan door het
samenwonen van verschillende generaties aan te moedigen. Men stimuleert hierbij de visie
dat kinderen een verzekering zijn tegen de oude leeftijd. Hierdoor is het moeilijk te
verwachten dat de bevolking het één-kind-beleid zal internaliseren. Ook ten aanzien van de
verhoudingen tussen de geslachten zal dit een voorkeur voor zonen veroorzaken. Vandaag
worden de stamgezinnen nog altijd gevormd met de zoon en zijn echtgenote en hun
eventuele kinderen. Het is de zoon en niet de dochter die zorgt voor de ouders wanneer zij
hulp nodig hebben. Dit werd aangegeven in tabel 19. De gehuwde vrouwen die met hun
ouders samenwoonden vertegenwoordigden een minderheid ten aanzien van de gehuwde
mannen. Voor het uitvoeren van het geboortebeperkingsbeleid, het beperken van de
geboortecijfers, het tegengaan van geboortes die gebeuren buiten plan en het scheefgroeien
van de verhouding tussen de geslachten zou de staat voordeel halen uit het ontwikkelen van
een algemeen systeem van sociale zekerheid en pensioenen.
Toch moet men ook rekening houden met de traditionele ethiek die ervoor zorgt dat
kinderen de zorg voor hun ouders niet weigeren. Er is nog altijd een bepaalde mate van
toewijding en respect aanwezig die kinderen hebben voor hun ouders. Hierdoor is het
mogelijk dat zelfs als men beschikt over voldoende zorgvoorzieningen en uitkeringen voor
ouderen, veel kinderen deze taak toch op zich willen nemen. Bovendien zal de zorg voor
ouders thuis goedkoper zijn dan de zorg die door een gemeenschappelijk georganiseerde
instelling wordt voorzien. Deze factoren kunnen ertoe leiden dat zelfs als er een toename
zou zijn van het aantal beschikbare plaatsen in zorgvoorzieningen, de afname van de
stamgezinnen slechts vertraagd zou worden.
59
5. Besluit
De traditionele ideologie rond het gezin heeft een grote invloed gehad op de gezinsvorming,
en heeft die in een bepaalde mate nog altijd. Deze ideologie is ingebed in de
confucianistische ethiek en het concept van de voorouderverering. De belangrijkste functie
die binnen een gezin moest vervuld worden was het zorgen voor een erfgenaam die de lijn
van de voorouders zou kunnen verder zetten. Alleen een zoon kan dit doen, een dochter
gaat wanneer ze huwt inwonen bij haar echtgenoot en wordt na haar dood opgenomen in
de genealogie van de familie van haar echtgenoot. Hierin zien we dan ook een sterk verband
met de patriarchale organisatie van het gezin. Een vrouw gaat na het huwelijk bij haar
echtgenoot wonen, en behoort vanaf dan bij zijn familie. Tot op vandaag wordt dit patroon
gevolgd.
Het uitgebreid gezin was de gezinsvorm waarin deze ideologie het best kon worden
verwezenlijkt. Verschillende generaties leefden onder één dak, waarbij als de zonen huwden
de echtgenotes en hun eventuele kinderen bij de ouders bleven wonen. De waarde die
benadrukt werd was xiao 孝, filiale piëteit. Dit betekent het respect en de toewijding van de
kinderen voor de ouders, en specifiek van de zoon voor de vader. Het werd als voordelig
beschouwd om veel kinderen, meer bepaald zonen, te hebben, die samenwoonden in één
huishouden en die het verder zetten van de voorouderverering verzekerden.
Naast deze ideologische basis bracht het vormen van uitgebreid gezin ook sociale en
economische voordelen ten aanzien van haar leden. In een uitgebreid gezin, dat ook
functioneerde als een productie-eenheid, zorgde het samenbrengen van arbeid, grond, en
kapitaal ervoor dat deze efficiënter konden worden verdeeld over de verschillende functies
die binnen het gezin werden vervuld. Ook op sociaal gebied zijn er voordelen verbonden
aan deze gezinsvorm. Hoe groter het gezin, hoe meer kans dat iemand binnen het gezin een
functie bekleedt die hem een bepaalde macht verleent, waarmee hij zijn familieleden
bepaalde voordelen kan bezorgen. Op deze manier vormt het uitgebreid gezin een bron van
economische en sociale macht.
Niettemin kan een uitgebreid gezin niet gevormd worden zonder dat er een bepaalde
mate van economische middelen beschikbaar zijn. In de hogere klassen kwam het uitgebreid
gezin meer voor. Dit is ook de reden waarom het uitgebreid gezin nooit het ‘normale’
Chinese gezin was. De ethische, sociale en economische voordelen maakten dat het als een
voorbeeld werd beschouwd door alle klassen, het realiseren ervan was echter beperkt tot
een klein aantal gezinnen in de hogere klassen.
De cohesie die traditionele ideologie voorzag binnen het gezin werd in het keizerrijk
gebruikt om de cohesie van de staat te versterken, waarbij de loyaliteit binnen het gezin
werd uitgebreid naar de hele staat. Gehoorzaamheid aan de keizer was het gevolg van
gehoorzaamheid aan de vader. Toch leidde de loyaliteit aan de eigen verwanten ook tot
60
corruptie en nepotisme, waarbij invloedrijke leden van een gezin voor de andere leden
zoveel mogelijk voordelen probeerden te verkrijgen. De vier mei beweging zag hierin het
failliet van de Chinese staat. Confucianisme beperkte de vrijheid van het individu, en die
vrijheid was net nodig om economische vooruitgang te maken en de staat te
industrialiseren. De traditionele ideologie werd aangevallen want deze ideologie stond de
ontwikkeling van een ‘nieuw China’ in de weg.
Ook de regering van de Volksrepubliek zag het gezin als een ‘feodale’ instelling die
volledig moest worden omgevormd. De Huwelijkswet van 1950, de collectivisatie en
Culturele Revolutie namen de theoretische en economische basis van het uitgebreid gezin en
de traditionele ideologie weg. Vooral de collectivisatie is hierbij belangrijk, want in dit
systeem werd de rol van productie-eenheid van het gezin overgenomen door de communes.
Deze socialistische vernieuwingen deden ernstig afbreuk aan de patriarchale organisatie van
het gezin en de functie van de vader als gezinshoofd.
Hoewel de dominante gezinsvorm in China tijdens de twintigste eeuw het kerngezin
was, bleef ook het stamgezin belangrijk. De factoren die deze verhouding bepalen, worden
ingedeeld in demografische en socio-economische factoren. De demografische factoren
worden bepaald door het geboortebeperkingsbeleid, dat vanaf de jaren ’70 een sterke
invloed had op de geboortecijfers. Dit beleid leidde tot een veroudering van de bevolking en
een vervorming in de verhoudingen van de geslachten. De voorkeur voor zonen maakt dat
meisjes sinds het invoeren van het één-kind-beleid in 1979 vaker het slachtoffer worden van
infanticide en selectieve abortussen. De grote meerderheid van het tekort aan meisjes wordt
veroorzaakt door onderrapportering.
De socio-economische factoren worden bepaald door twee tegengestelde tendensen.
Aan de ene kant is er een gevoel van individualisme, en een gerichtheid op de
levensstandaard van het eigen kerngezin. Het kerngezin wordt gezien als de gezinsvorm die
zijn leden het meest geluk en persoonlijke vrijheid biedt. Daar tegenover staat dat dit
kerngezin in sommige gevallen niet kan gerealiseerd worden, omdat ofwel de jongere
generaties ofwel de oudere generaties hulp van elkaar nodig hebben. In het begin van hun
gehuwd leven hebben de kinderen dikwijls financiële hulp nodig van hun ouders, of hulp in
het verzorgen van de kleinkinderen. Ook het tekort van aan woningen en de stijging van de
prijzen op de vastgoedmarkt beïnvloeden de afhankelijkheid van de kinderen aan de ouders.
Deze factoren beïnvloeden de kans dat de kinderen na het huwelijk, in de meeste gevallen
voor een korte periode, gaan inwonen bij hun ouders.
Bij de ouders zien we dat hoe ouder zij zijn, hoe meer kans er is dat zij zullen inwonen
bij hun kinderen. De nood aan zorg bepaald het al dan niet inwonen bij de kinderen door de
ouders. Hier zijn het ontbrekende algemene pensioensysteem van gebrek aan
ziekteverzekeringen van belang. In de steden kunnen sommige ouderen rekenen op een
pensioen, maar op het platteland is dat zo goed als niet het geval. Ook wat betreft
ziekteverzekeringen zijn er zeer grote verschillen tussen het platteland en de stad. Op het
61
platteland moeten zowat alle ouderen de volledige kost van de medische zorg zelf betalen.
In vergelijking met de stad is op het platteland veel minder medische zorg beschikbaar, en de
kwaliteit van die zorg is ook minder goed.
De regering heeft een sterke invloed op de factoren die de gezinsvorming bepalen.
Het beleid rond geboortebeperking was bepalend voor de afname van de geboortecijfers, en
ook de woningmarkt en het sociale zekerheidssysteem worden bepaald door de regering. De
staat lijkt het tekort aan sociale voorzieningen te willen compenseren door het stimuleren
van stamgezinnen als zorg voor ouderen, waardoor men de visie van ouders dat kinderen
een bron van steun zijn op latere leeftijd versterkt. Het idee van kinderen opvoeden om te
zorgen voor steun op oude leeftijd leeft hierdoor verder.
We hebben ook gezien dat de redenen waarom men een kind verlangt nog altijd zeer
traditioneel zijn, namelijk steun op oude leeftijd krijgen, de familielijn voortzetten en de
beschikbare arbeidskracht vergroten. Alleen een zoon kan deze zaken voor zijn ouders
verwezenlijken. Ook nu nog bestaat het grote merendeel van de stamgezinnen uit ouders,
de zoon, en de echtgenote en de kinderen van de zoon. Dit betekent dus dat het hebben van
zonen nog altijd een vorm van sociale zekerheid is. Deze visie wordt direct veroorzaakt door
het beleid van de overheid inzake pensioenen en zorgvoorzieningen, en indirect door het
stimuleren van het stamgezin als compensatie voor de gebrekkige sociale zekerheid.
De staat voerde echter ook het één-kind-beleid in, waarmee het de basis van de
sociale zekerheid voor veel mensen wegneemt. Dit leidt dan ook tot weerstand tegenover de
geboortebeperking. We hebben gezien dat er een verband is tussen de geboortes buiten
plan en het aantal dochters dat een gezin al heeft. Als de toekomstige welvaart van een
koppel enkel kan verwezenlijkt worden met één geboorte, dan wordt het krijgen van een
dochter onaantrekkelijk, want zij neemt de kans op de steun van een zoon weg. Vandaar ook
het ‘tekort’ aan meisjes, steeds meer veroorzaakt door selectieve abortussen naar geslacht.
In het feit dat stamgezinnen nog altijd gevormd worden met een zoon in plaats van
een dochter, zien we het voortleven van de traditionele ethiek. Dit wordt ook aangetoond
de vaststelling dat kinderen zelden weigeren om voor hun ouders te zorgen wanneer zij dit
wensen. Natuurlijk is er wel een verschil tussen de traditionele ethiek van voor de
Volksrepubliek, die leidt tot het onderdrukken van het individu ten voordele van de groep,
en de ethiek die nu waarschijnlijk nog aanwezig is, waarbij de nadruk gelegd wordt op
toewijding en respect ten aanzien van de oudere generatie.
Een andere ontwikkeling waarmee het vormen van een stamgezin in sommige
gevallen gestimuleerd wordt, zijn de economische hervormingen sinds de jaren ’80. In
gezinnen van ondernemers zijn er meer generaties aanwezig. Deze ondernemers staan vaak
aan het hoofd van familiebedrijven, waarbij het voordelig is om zoveel mogelijk arbeid ter
beschikking te hebben. Hoewel de economische hervormingen ook geleid hebben tot een
individualistische levensvisie, zijn er dus ook economische motieven om samen te wonen.
62
Als er de toekomst meer ondernemingen die functioneren als een familiebedrijf zouden zijn,
dan kan dit de reden zijn voor het eventuele behoud van de stamgezinnen.
De toekomst van de gezinsvorming hangt af van het beleid van de regering. Als zij
erin zouden slagen om een voldoende functionerend pensioensysteem en een systeem van
sociale zekerheid op te zetten, dan nemen de redenen om een stamgezin te vormen sterk af
en zullen ook de aantallen evenredig afnemen. De staat zou dan ook moeten zorgen voor
voldoende en betaalbare woningen, georganiseerde kinderopvang, zorgvoorzieningen voor
ouderen en voldoende toegankelijkheid van medische zorg. Naarmate deze systemen zich
ontwikkelen, zal het aantal stamgezinnen dalen, en zal ook de normale verhouding van de
geslachten zich herstellen.
63
6. Bijlage
Tabel 1: Gemiddelde grootte van Chinese gezinnen
Periode Bron Gemiddelde grootte gezin
1911 1934 Economic Yearbook of China 5,17
1912 Statistieken van het vroegere Ministerie van Binnenlandse Zaken 5,31
1928 Statistieken van het vroegere Ministerie van Binnenlandse Zaken 5,27
1933 Statitische uittreksels 5,29
1936 Statistieken van het vroegere Ministerie van Binnenlandse Zaken 5,38
1947 Statistieken van het vroegere Ministerie van Binnenlandse Zaken 5,35
1930 Onderzoek van Prof. Li Jing Han in Ding prefectuur 5,8
1931 Onderoek van J. L. Buck in 22 provincies 5,21
1933 Overzicht van data uit onderzoek van 10 regio's door Prof. Chen Da 4,84
1930-1940 Onderzoek naar geboortes in 7 regio's door het Onderzoekscentrum van de Chinese academie voor Sociale Wetenschappen
5,58
1953 Bevolkingstelling 4,3
1964 Bevolkingstelling 4,29
1978 Statistieken van registraties van huishoudens 4,78
1982 Bevolkingstelling 4,43
1987 Nationale één-per-honderd bevolkingsonderzoek 4,3
Bron : zie tabel.
Overgenomen uit: Yi, Zeng ( 1991 : 14-15)
Tabel 2: Structuur van het gezin
Zuid China, 1930 Guangdong, 1973
Gemiddeld aantal leden 5 4,8
Structuur van het gezin
Alleenstaand 3% 12%
Kerngezin 34% 50%
Stamgezin 63% 37%
Uitgebreid gezin 2%
Totaal 100% 100%
Bron: Smythe, Lewis S. C. (1935), " The Composition of the Chinese Family", Chin-Ling Hsüeh Pao (Nanjing
Journal), Vol. 5, Nr. 1 (1935), tabel 6 . Steekproef Buurt, 1973.
Overgenomen uit: Parish (1978 : tabel 19)
64
Tabel 3: Personen in gezinnen volgens relatie ten aanzien van het gezinshoofd ( Aantal
personen per gezin)
Zuid China, 1930 Guangdong 1973
1. Hoofd 1 1
2. Echtgenote 0,78 0,69
3. Kind 1,91 2,54
4. Ouder/ Schoonouder 0,23 0,32
5. Echtgenote/ echtgenoot van het kind
0,31 0,12
6. Kleinkind 0,36 0,12
7. Echtgenote/echtgenoot van broer of zus
0,23 0,14
8. Andere familie 0,14 0,02
Totaal per huishouden 5,03 4,95
Totaal aantal huishoudens 20 066 249
Totaal aantal gezinsleden 101 018 1 233
Bron: Gedeeltelijk overgnomen uit Notenstein, Frank W. en Ch'i-ming, Chiao (1937), "Population", in Buck, J. L.
(uitg.), Land Utlisation in China, Nanjing, University of Nanijing, p. 367. Samengestelde steekproef huishoudens,
1973
Gedeeltelijk overgenomen uit: Parish (1978 : tabel 20)
65
Tabel 4: De Structuur van het oorspronkelijke gezin van ondervraagde vrouwen en hun
echtgenoten voor hun huwelijk, volgens jaar van het huwelijk ( percent )
Type gezin en oorspronkelijk gezin
Jaar van het huwelijk
-1937
1938-45
1946-49
1950-53
1954-57
1958-65
1966-76
1977-82
Alleenstaand Gezin echtgenote
5,88 7,04 7,81 8,69 7,99 7,23 4,41 1,73
Gezin echtgenoot
15,08 18,68 15,6 21 18,84 20,42 16,47 6,12
Kerngezin Gezin echtgenote
55,61 56,46 53,8 48,9 52,25 57,88 67,13 69,28
Gezin echtgenoot
51,35 49,92 50,9 50,5 49,28 52,51 60,16 67,55
Stamgezin Gezin echtgenote
25,67 21,44 23,9 28 22,54 22,51 19,98 21,01
Gezin echtgenoot
17,77 18,02 1,05 17,8 18,22 18,31 16,59 19,28
Uitgebreid gezin
Gezin echtgenote
8,56 7,04 8,68 6,78 9,63 7,4 4,3 3,81
Gezin echtgenoot
8,98 7,27 8,87 4,03 6,21 2,76 3,5 2,42
Ander Gezin echtgenote
4,28 8,02 5,86 7,63 7,58 4,98 4,18 4,16
Gezin echtgenoot
6,82 6,12 5,63 6,58 7,45 6 3,27 4,62
Totaal Gezin echtgenote
100 100 100 100 100 100 100 100
Gezin echtgenoot
100 100 100 100 100 100 100 100
Bron: Five-City Family Survey Research Group (1985), Five-City Family Survey, Jie Nian, Shan Dong People's
Publishing House, p. 484, 508.
Gedeeltelijk overgenomen uit: Tsui (1989 : 740)
66
Bron: Tsui (1989 : 740)
Tabel 5: Structuur van het gezin van ondervraagde vrouwen, structuur van hun
oorspronkelijke gezin en dat van hun echtgenoot
Type gezin Oorspronkelijk gezin echtgenote
Oorspronkelijk gezin echtgenoot
Huidig gezin ondervraagde vrouw
Alleenstaand 6,81 16,03 2,44
Kerngezin 59,15 55,12 66,41
Stamgezin 22,55 17,96 24,29
Uitgebreid gezin 5,68 5,13 2,3
Ander 5,78 5,75 4,56
Totaal 100 100 100
Bron: Five-City Family Survey Research Group (1985), Five-City Family Survey, Jie Nian, Shan Dong People's
Publishing House, p. 450, 483, 507.
Gedeeltelijk overgenomen uit: Tsui (1989 : 738)
0
10
20
30
40
50
60
70
80
-1937 1938-45 1946-49 1950-53 1954-57 1958-65 1966-76 1977-82
Jaar van het huwelijk
De structuur van het oorspronkelijke gezin van ondervraagde vrouwen (percent)
Alleenstaand
Kerngezin
Stamgezin
Uitgebreid gezin
Ander
67
Tabel 6: Gezinsstructuur in het dorp Xiajia, 1980 en 1991
Gezinsstructuur 1980 1991
Aantal Percent Aantal Percent
Kerngezin 162 59 264 72
Stamgezin 88 32 82 22
Uitgebreid gezin 11 4 0 0
Onvolledig gezin 15 5 22 6
Totaal 276 100 368 100
Bron: Yan (1997 : 195)
Tabel 7: Grootte van gezinnen in platteland van Jiangsu (percent)
Plaats Aantal gezinsleden ( personen) Totaal
1 2 3 4 5 6 7 8
Suining 睢宁 0 1 22,9 41,9 24,6 7,3 2 0,3 100
Peizhou 邳州 0 0 20,4 34,9 32,9 9,2 2,6 0 100
Yangzhou 扬州 0 1,1 35,6 24,7 29,9 8 0,6 0 100
Wuxi 无锡 0,7 2,1 30,1 28,8 32,9 4,8 0,7 0 100
Totaal 0,1 1 26,6 34,2 29 7,4 1,6 0,1 100
Bron: Xi (2007 : 32)
Tabel 8: Weergaven van de structuur van gezinnen in platteland van Jiangsu (percent)
Stamgezin
Kerngezin
Gezin met
alleenstaande ouder
Gezin bestaand uit grootouders
en kleinkinderen
Stamgezin met alleenstaande
ouder
Totaal
Suining 睢宁 25,6 68,8 4,3 0,3 1 100
Peizhou 邳州 33,6 61,2 3,9 0 1,3 100
Yangzhou 扬州 51,7 45,4 1,7 0 1,1 100
Wuxi 无锡 58,2 35,6 4,8 0 1,4 100
Totaal 39,2 55,8 3,8 0,1 1,2 100
Bron: Xi (2007 : 32)
68
Tabel 9: Type gezin en sociale klasse
1. Dorpen in noordelijk China (458 gezinnen)
Arbeiders landbouw
Arme boeren
Gewone boeren
Rijke boeren Grondbezitter
Aantal gezinnen 61 163 125 58 51
Type gezin (percent)
Kerngezin 54 41 27 17 12
Stamgezin 35 44 44 42 35
Uitgebreid gezin 11 15 29 41 53
Gemiddelde grootte 4,3 5,1 6,9 7,5 8,9
2. Niet-geïndustrialiseerde steden in noordelijk China (voornamelijk Beijing, 1365 gezinnen)
Arbeiders Lagere middenklasse
Middenklasse Hogere middenklasse
Aantal gezinnen 426 251 496 192
Type gezin (percent)
Kerngezin 58 51 50 52
Stamgezin 34 36 34 28
Uitgebreid gezin 8 13 16 20
Gemiddelde grootte 3,7 4,6 6,1 6,4
3. Shanghai (208 gezinnen)
Industriële arbeiders
Lagere middenklasse
Middenklasse Hogere middenklasse
Aantal gezinnen 143 42 15 8
Type gezin (percent)
Kerngezin 71 62 73 50
Stamgezin 24 33 27 50
Uitgebreid gezin 5 5 0 0
Gemiddelde grootte 5,2 3,3 4,4 6,7
Bron: Lang (1946 : 136-137, 148)
69
Tabel 10: Gezinsstructuur en economische stratificatie in het dorp Xiajia, 1980 en 1991
Gezinsstructuur Percentage rijken Percentage gemiddeld
Percentage armen Totaal
1980 1991 1980 1991 1980 1991 1980 1991
Kerngezin 4 10 64 53 32 37 162 264
Stamgezin 11 17 83 63 6 20 88 82
Uitgebreid gezin 36 0 55 0 9 0 11 0
Onvolledig gezin 0 0 53 18 47 82 15 22
Gemiddeld percentage in het totaal
7 11 69 51 24 38 276 368
Bron: Yan (1997 : 195)
Tabel 11: Aantal geboortes, geboortecijfer, vruchtbaarheidscijfer in China, 1990-1998
1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998
Geboortes (duizend) 24 078 22 794 21 372 21 440 21 213 20 734 20 782 20 380 19 910
Geboorteratio (per duizend)
21,1 19,7 18,2 18,1 17,7 17,1 17 16,7 16
Totale vruchtbaarheidscijfer
2,18 2,05 1,87 1,88 1,86 1,83 1,84 1,82 1,82
Bron: Aantal geboortes voor de jaren 1990-1997 werd berekend uit de 1998 nian zhongguo renkou tongji
nianjian (State Statistical Bureau 1998), cijfers voor het jaar 1998 uit Ouzhou shibao 14-16 februari 1999. Het
aantal vrouwen werd geschat uit de nationale bevolkingstelling van 1990, rekening houdend met sterfte. De
schatting van de totale vruchtbaarheidsratio werd opgesteld door Attane.
Overgenomen uit: Attane (2002 : 106)
70
Tabel 12: Voordelen en nadelen van meer kinderen; onderzoek in Danjiang, Hubei, 1986
(percent gecontroleerd, meerdere controles mogelijk)
Platteland Steden
Voordelen
Economische steun op latere leeftijd 82 43
Verder zetten familielijn 58 33
Vergrootten beschikbare arbeid 48 21
Macht van familie laten toenemen 22 11
Band tussen koppel versterken 28 54
Vreugde van de ouders 28 89
Nadelen
Financiële kost 78 64
Vermoeidheid 56 69
Minder vrije tijd voor koppel 8 9
Gezondheidsproblemen 30 42
Problemen buurt 8 17
Bezorgdheid toekomst van kind 70 9
Bezorgdheid overbevolking 24 52
Bron: Whyte, Martin K., en Gu, Schengzu (1987), “ Popular Response to China’s Fertility transition”, Population
and Development Review, Nr. 13, p. 484.
Overgenomen uit: Scharping (2003 : 219)
71
Tabel 13: Gemiddelde leeftijd van vrouwen bij eerste huwelijk, 1949-1998
Totaal Stedelijk Landelijk
1949 18,6 19,2 18,4
1955 19,1 20,3 18,8
1961 19,7 21,5 19,4
1963 19,6 21,5 19,3
1965 19,7 22,6 19,3
1970 20,2 22,4 19,9
1975 21,7 24,1 21,4
1978 22,8 25,1 22,4
1979 23,1 25,4 22,6
1980 22,9 24,5 22,3
1981 22,7 24,3 22,1
1982 22,1 24,1 21,5
1983 21,9 23,6 21,2
1984 21,7 23,5 21,2
1985 21,8 23,4 21,3
1986 21,8 23,2 21,3
1987 21,9 23,4 21,5
1988 21,9 23,6 21,5
1989 22 23,9 21,6
1990 22 23,6 21,7
1991 22,2 23,6 21,9
1992 22,6 23,8 22,2
1993 22,6
1994 22,7
1995 22,6
1996 23,2
1997 23,4
1998 23,6
Opmerking: Gemiddelde leeftijd bij het eerste huwelijk betekent hier de gemiddelde leeftijd van een
steekproef van vrouwen die huwen in hetzelfde jaar. De data van de periode 1949-1979 zijn geldig voor
vrouwen van en boven de leeftijd van 15 jaar, de latere data zijn geldig voor de leeftijdsgroep 15 tot 44 jaar.
Bron: Vruchtbaarheidsonderzoek van 1982,1988 en 1992 in Quanguo qian fen zhi yi renkou shengyülu
chouyang diaocha fenxi 1983 ; Liang, Jimin en Cheng, Shengli (1993), Quanguo shengyu jieyu chouyang diaocha
fenxi shuju juan (Analytical Data of the National Sample Survey on Fertility and Contraception), Vol. 2, Beijing;
Jiang, Zhenghua (1995), 1992 nian de Zhongguo shengyulü chouyang diaocha shuju ji (Statistics of 1992 Fertility
Survey in China), Beijing; Guojia tongjiju renkou tongjisi (1995), Zhongguo renkou tongji nianjian (China
Population Statistics Yearbook), Beijing; Zhang, Weimin et al. (1997), “Current Changes of China’s Population, A
Brief Analysis on the Population Data of China’s 1995 1% Population Sample Survey”, in 23rd IUSSP General
Population Conference, Symposium on Demography of China, Beijing, p. 58; Cai, Fang (2000), 2000 nian:
Zhongguo renkuo wenti baogao, Nongcun renkou wenti jiqi jili ( 2000: Chinese Demographic Report, Rural
Poopulation Problems and Their handling), Beijing, p. 10-11.
Overgenomen uit: Scharping (2003 : 242)
72
Bron: Scharping (2003 : 242)
18
18,5
19
19,5
20
20,5
21
21,5
22
22,5
23
23,5
24
24,5
25
25,5
26
19
49
19
55
19
61
19
63
19
65
19
70
19
75
19
78
19
79
19
80
19
81
19
82
19
83
19
84
19
85
19
86
19
87
19
88
19
89
19
90
19
91
19
92
19
93
19
94
19
95
19
96
19
97
19
98
Gemiddelde leeftijd van vrouwen bij eerste huwelijk, 1949-1998
Totaal
Stedelijk
Landelijk
73
Tabel 14: Geboortecijfers China 1990-2008
Jaar Geboortecijfer
1990 21,06
1991 19,68
1992 18,24
1993 18,09
1994 17,7
1995 17,12
1996 16,98
1997 16,57
1998 15,64
1999 14,64
2000 14,03
2001 13,38
2002 12,86
2003 12,41
2004 12,29
2005 12,4
2006 12,09
2007 12,1
2008 12,14
Bron: NBSC (3.2 Birth Rate, Death Rate, and Natural Growth Rate of Population)
Tabel 15: Stedelijke en landelijke totale vruchtbaarheidscijfer (aantal kinderen per vrouw)
1949-1999
Stedelijk Landelijk
1949 5,51 5,54
1957 6,17 6,21
1961 3,13 3,31
1963 6,34 7,65
1965 3,78 6,53
1967 2,9 5,78
1970 3,22 6,31
1975 1,76 3,97
1979 1,4 3,1
1985 1,27 2,36
1990 1,21 2,32
1995 1,48 2
Opmerking: Totale vruchtbaarheidscijfer bekomen door opsomming van de leeftijdspecifieke ratio’s; voor
1990-1992 zijn aangepaste cijfers gebruikt voor de boerenbevolking en niet-boerenbevolking; de cijfers voor
1995 zijn aangepaste cijfers van het Statistisch Bureau van de Staat, onaangepast is het respectievelijk 1,16 en
1,58.
Bron: Resultaten van het nationale vruchtbaarheidsonderzoek in Chen, Shengli en Coale, Ansley (1993),
Zhongguo ge sheng shengyulü shouce 1940-1990 (Handbook of Fertility Rates for all Chinese Provinces 1940-
1990), Beijing; Jiang, Zhenghua (1995), 1992 nian de Zhongguo shengyulü chouyang diaocha shuju ji (Statistics
of 1992 Fertility Survey in China), Beijing; Resultaten van de micro-bevolkingstelling van 1995 en jaarlijkse
74
onderzoeken van 1996-1999 uit Guojia tongjiju renkou tongjisi (1997), Zhongguo renkou tongji nianjian (China
Population Statistics Yearbook), Beijing; Zhang, Weimin et al. (1997), “Current Changes of China’s Population, A
Brief Analysis on the Population Data of China’s 1995 1% Population Sample Survey”, in 23rd IUSSP General
Population Conference, Symposium on Demography of China, Beijing, p. 47.
Overgenomen uit: Scharping (2003 : 271)
Tabel 16: Verhouding geslachten bij geboorte en voor leeftijdsgroep 0 tot 4 jaar, nationale
totalen 1953-1995 (jongens per 1000 meisjes)
Geboortes Leeftijdsgroep
0 1 2 3 4
1953 1049 1056 1066 1086 1049
1964 1038 1053 1064 1070 1087
1981 1085
1982 1076 1078 1074 1067 1062
1986 1109
1987 1096 1116 1100 1099 1087
1989 1113
1990 1118 1116 1101 1091 1085
1992 1159 1157
1995 1156 1166 1211 1213 1192 1150
Bron: Berekeningen uit bevolkingstellingen en micro bevolkingstellingen. Voor 1953: Zhongguo renkou congshu
1987 – 1993 (1987 – 1993) (Encyclopedia of Chinese Population 1987 – 1993), 32 Vol., Beijing. Voor 1964, 1982:
Guojia tongjiju renkou tongjisi (1982), ed., Zhongguo 1982 nian renkou pucha ziliao (Materials of the 1982
Population Census of China), 3 Vol., Beijing; berekeningen van de auteur uit Guojia tongjiju renkou tongjisi
(1988), Zhongguo renkou tongji nianjian (China Population Statistics Yearbook), Beijing. Voor 1987: Guojia
tongjiju renkou tongjisi (1987), Zhongguo 1987 nian 1% renkou chouyang diaocha ziliao (materials of the 1987
1%-Sampling Survey on Population in China), 3 Vol., Beijing. Voor 1990: Guojia tongjiju renkou tongjisi (1990),
Zhongguo 1990 nian renkou pucha ziliao (Materials on the 1990 Population Census of China), 4 Vol., Beijing.
Voor 1992: State Family Planning Commission (1997), 1992 National Fertility and Family Planning Survey,
China, Selected Research Papers in English, Beijing, p. 70. Voor 1995: Quanguo renkou chouyang diaocha
bangongshi (1995), 1995 nian quanguo 1% renkou chouyang diaocha ziliao (Materialsof the 1995 1%-Sampling
Survey on Population in China), Beijing: Guojia tongjiju renkou tongjisi (1997), Zhongguo renkou tongji nianjian
(China Population Statistics Yearbook).
Overgenomen uit: Scharping (2003 : 290)
Tabel 17: Deel van de bevolking dat 60 is of ouder, China, 1964-98
Bevolking boven 60 1964 1982 1990 1995 1998
Bevolking (duizend) 42 255 76 638 96 970 114 708 124 439
Totaal bevolking (percent) 6,1 7,6 8,5 9,5 10
Bron: Voor de jaren 1964 en 1990 werden de cijfers overgenomen van de nationale bevolkingstellingen. Voor
1995 en 1998 werden schattingen gemaakt op basis van de resultaten van de bevolkingstelling van 1990.
Overgenomen uit: Atané (2002 : 110)
75
Tabel 18: Percentages ouders met ongehuwde volwassen kinderen: Na het huwelijk van de
kinderen, wensen zij met hen samen te leven of apart te leven?
Wensen samen te leven met
meer dan één kind
Wensen samen te leven met een zoon
Wensen samen te
leven met een dochter
Wensen apart van de kinderen te
leven
Andere Totaal
Tianjin, 1983 22 31 8 39 0 100
Tianjin, 1984 14 20 6 58 2 100
Wuhan, 1985 19 20 9 46 6 100
Shanghai, 1985 of 1986
27 9 8 55 0 99
Bron: Ruquan, Hu (1986), “Cong Tianjin, Wuhan deng chengshide diaocha kan woguo chengshi laonianren
jiating shenghuo” (The family life of elderly urban Chinese, as witnessed through surveys of Tianjin, Wuhan and
other cities), Shehuixue yanjiu (Sociological Research), Nr. 4 (1986), p.104.; Gusong, Chen en Dehua, Zhao
(1987), “Zhonguo jiating ningju li pouxi” (Analysis of the cohesive power of the Chinese family), in Ying, Liu en
Suzhen, Xue (uitg.), Zhongguo hunyin jiating yanjiu (Research on Chinese Marriages and Families), Bejing,
Shehui Kexue wenxian chubanshe, p. 292.
Overgenomen uit: Unger (1993 : 39)
Tabel 19: Samenwonen van kinderen met ouders onder volwassen kinderen waarbij de
ouders nog in leven zijn, volgens de kenmerken kind (percentages)
Leeftijd kind
≤30 31-40 41-50 51+
Ongehuwde man 76 78 44 0
Ongehuwde vrouw 69 48 33 0
Gehuwde man 32 23 18 33
Gehuwde vrouw 6 3 9 9
Bron: Zhang (2004 : 1237)
76
Tabel 20: Leefruimte per hoofd van de bevolking (m²)
Leefruimte (m²)
1949 4,3
1952 4
1957 3,5
1962 3,6
1965 3,7
1978 3,6
1979 3,7
1980 3,9
1981 4,1
1982 4,4
1983 4,6
1984 4,9
1985 5,2
1986 6
1987 6,1
1988 6,3
1989 6,6
1990 6,9
1991 6,9
Bron: Cai, Derong (1991), Zhongguo Chengzhen Zhufang (Urban Housing in China), Beijing, China Statistics
Press, p. 10; State Statistical Bureau (1990), The Forty Years of Urban Development in China, Beijing, China
Statistical Information and Consultancy Center, p. 324.
Overgenomen uit: Chen (1993 : 271)
77
Overgenomen uit: Chen (1993 : 271)
Tabel 21: Structuur van huishouden, vanaf 1982 van vrouwen van verschillende
leeftijdsgroepen: een buurtonderzoek in Beijing (percentages)
Leeftijd van vrouw
70+ 60+ 46+ 33+ 24+ Totaal
Alleenstaand 13 8 3 1 0 3
Kerngezin 17 28 58 77 46 53
Stamgezin 58 62 35 19 49 40
Uitgebreid gezin
6 3 2 2 4 3
Andere 6 0 2 1 1 2
Totaal 100 101 100 100 100 101
Bron: Wu chengshi jiating yanjiu xiangmu zu (Research Project Group on the Families of Five Cities) (1985),
Zhongguo chengshi jiating (Chinese urban families), Jinan, Shandong renmin chubanshe, p. 9.
Overgenomen uit: Unger (1993 : 27)
3
3,5
4
4,5
5
5,5
6
6,5
7
Leefruimte per hoofd van de bevolking (m²)
Leefruimte (m²)
78
Tabel 22: Ouderen in Shanghai die wensen samen te wonen met een gehuwd kind
Leeftijd 60-64 65-69 70-79 80+ Totaal Mannen Vrouwen
Wenst samen te wonen met een gehuwd kind
52% 60,5% 63,5% 71,5% 59% 65,5% 61%
Aantal 326 271 260 56 913 405 508
Bron: Bi, Ling (1986), “Shanghai shide laoren jiating” (Families of the elderly in urban Shanghai), Shehuixue
yanjiu (Sociological Research), Nr. 4 (1986), p. 89.
Overgenomen uit: Unger (1993 : 46)
Tabel 23: Verdeling van percentages ouderen volgens betaling van medische kosten
Betalingsmethode Steden Kleine steden Dorpen
Kosteloze medische zorg 51,2 35,7 2,2
Betaling van 50% van de kost 22,1 19,2 3,1
Betaling van de volledige kost 26,7 45,1 94,7
Totaal 100 100 100
Bron: Zhongguo 1987 mien 60 sui yishang loanian renkou chu yiang diao cha (Sample survey of the population
aged 60 and over, 1987) (1988), Beijing.
Overgenomen uit: Chesnais (1990 : 23)
Tabel 24: Voornaamste middel van leven van ouderen, volgens geslacht en woonplaats
(percent)
Steden Kleine steden Dorpen
Mannen Vrouwen Mannen Vrouwen Mannen Vrouwen
Salaris 10,6 3,3 12,1 2,7 44,8 9,6
Pensioen 81,6 3,3 76,7 21,6
Steun van kinderen 0,6 24 0,5 26,4 0,8 8,6
Steun van partner 6,4 36,7 9,4 44 52,6 8,7
Steun van andere familie 0,1 0,6 0,3 0,9 0,9 0,8
Steun staat 0,4 2,3 1 4,3 0,9 0,3
Totaal 100 100 100 100 100 100
Bron: Zhongguo 1987 mien 60 sui yishang loanian renkou chu yiang diao cha (Sample survey of the population
aged 60 and over, 1987) (1988), Beijing.
Overgenomen uit: Chesnais (1990 : 23)
79
Figuur 1: Levenscyclus weergegeven via woonsituatie
Kerngezin Als kind
Stamgezin Als tiener (grootouders die bij gezin komen wonen)
Stamgezin In het begin van het eigen huwelijk
Kerngezin Als koppel van middelbare leeftijd met kinderen
Stamgezin Als koppel van middelbare leeftijd met kinderen (waaronder gehuwd kind met echtgenote)
Kerngezin Als koppel van middelbare leeftijd waarbij gehuwde kinderen apart wonen
Stamgezin Als koppel van middelbare leeftijd dat zorgt voor één van de ouders
Kerngezin Als koppel van oudere leeftijd
Stamgezin Als weduwe of weduwnaar die bij het gezin van een kind woont
Opmerking: Het is onwaarschijnlijk dat iemand door al deze stadia gaat doorheen het leven, maar veel
personen zullen een deel van deze stadia ervaren.
Bron: Unger (1993 : 44)
Tabel 25: Samenwonen (percent) van kinderen en ouders, volgens leeftijd van de ouder en
het type woning
Leeftijd van de ouder
≤60 60-69 ≥70
Privéwoning 50 59 64
Woning voorzien door overheid aan de ouder 28 16 6
Woning voorzien door overheid aan het kind 13 21 27
Gedeeld 4 1 1
Andere 5 4 2
Totaal 100 100 100
Bron: Zhang (2004 : 1239)
80
7. Bibliografie
Primaire bronnen
MLPRCa – Marriage Law of the People’s Republic of China – with explanatory materials,
Beijing, Foreign Language Press, 1953.
MLPRCb – Zhonghua Renmin Gongheguo Hunyinfa 中華人民共和國婚姻法, Falu Chubanshe
法律出版社, [1980]1997.
MLPRCc – Zhonghua Renmin Gongheguo Hunyinfa (2001 xiuzheng)
中华人民共和国婚姻法(2001修正), Yunnan zhengfu renmin menhu wangzhan
云南省人民政府门户网站 ( People’s Government of Yunnan Province), internetversie, 28
maart 2002.
MZ – “Mengzi” 孟子, in Shisan Jing 十三經, Zhonghua minguo sannian chuban 中華民國
三年出版, Shanghai shangwu yinshu guanzang 上海商務印書館藏, 1914.
NBSC – National Bureau of Statistics of China, China Statistical Yearbook 2009, China
Statistics Press, internetversie, 2009.
ZY – “Zhongyong” 中庸, in Shisan Jing 十三經, Zhonghua minguo sannian chuban 中華民國
三年出版, Shanghai shangwu yinshu guanzang 上海商務印書館藏, 1914.
Secundaire bronnen
Attane, Isabelle (2002), “China’s Family Planning Policy: An Overview of its Past and Future”,
Studies in Family Planning, Vol. 33, Nr. 1 (Maa., 2002), pp. 103-113.
Baker, Hugh D. R. (1979), Chinese Family and Kinship, London, The Macmillan Press.
Banister, Judith en Hill, Kenneth (2004), “Mortality in China 1964-2000”, Population Studies, Vol. 58, Nr. 1 (Maa., 2004), pp. 55-75. Bongaarts, John en Greenlagh, Susan (1985), “An Alternative to the One-Child Policy in
China”, Population Development Review, Vol. 11, Nr. 4 ( Dec., 1985), pp. 585-617.
Buck, John Lossing ([1937] 1968), Land Utilisation in China, New York, Paragon Book Reprint
Corp.
Chen, Jianfu (1999), Chinese Law: Towards an Understanding of Chinese Law, it’s Nature and
Development, The Hague, Kluwer Law International.
81
Chen, Xianming (1985), “The One-child Population Policy, Modernisation, and the Extended
Chinese Family”, Journal of Marriage and the Family, Vol. 47, pp. 192-202.
Chen, Xiangming en Gao, Xiaoyuan (1993), “China's Urban Housing Development in the Shift from Redistribution to Decentralization” , Social Problems, Vol. 40, Nr. 2 (Mei, 1993), pp. 266-283. Chesnais, Jean-Claude en Wang, Shuxin (1990), “Population Ageing, Retirement Policy and Living Conditions of the Elderly in China”, Population: An English Selection, Vol. 2 (1990), pp. 3-27. “China's octogenarian population grows by 1 million annually: report” (2010), Xinhua, internetversie, 13 juli 2010. “China to outlaw sex-selective abortions” (2005), China daily, internetversie, 7 januari 2005.
Davis, Deborah (1993), “Urban Households: Supplicants to a Socialist State”, in Davis,
Deborah en Harrel, Stefan (uitg.), Chinese Families in the Post-Mao Era, Berkeley and Los
Angeles, California, University of California Press, p. 50-76.
Dwyer, D. J. (1986), “Urban Housing and Planning in China”, Transactions of the Institute of British Geographers, New Series, Vol. 11, Nr. 4 (1986), pp. 479-489. Fei, Hsiao-Tung (1939), Peasant Life in China. A Field Study of Country Life in the Yangtze
Valley, London, George Routledge and Sons Ltd.
Goldman, Merle (1986), “Religion in Post-Mao China”, Annals of the American Academy of
Political and Social Siences, Vol. 483, Religion and the State: The Struggle for Legitimacy and
Power (Jan., 1986), pp. 146-156.
Goode, W. (1963), World Revolution and Family Patterns, The Free Press of Glencoe, Collier-
Macmillan Limited, London.
Harrel, Stefan (1993), “Geography, Demography, and the Family Composition in Three
Southwestern Villages”, in Davis, Deborah en Harrel, Stefan (uitg.), Chinese Families in the
Post-Mao Era, Berkeley and Los Angeles, California, University of California Press, p. 76-102.
Hellström, Inger (1962), “The Chinese Family in the Communist Revolution: Aspects of
Change brought about by the Communist Government”, Acta Sociologica, Vol. 6, Nr. 4
(1962), pp. 256-277.
Lang, Olga (1946), Chinese Family and Society, New Haven, Yale University Press.
Lee, Shu-Ching (1953), “China’s Traditional Family, It’s Characteristics and Disintegration”,
American Sociological Review, Vol. 18, Nr. 2 (Jun., 1953), pp.272-280.
82
Legge, James ([1960]1970a), The Chinese Classics. Volume I: Confucian Analects ,The Great
Learning, The Doctrine of the Mean , 5 vols., Hong Kong, Hong Kong University Press.
Legge, James ([1960]1970b), The Chinese Classics. Volume II: The Works of Mencius ,5 vols.,
Hong Kong, Hong Kong University Press.
Meijer, M.J. (1971), Marriage Law and Policy in the Chinese People’s Republic, Hong Kong,
Hong Kong University Press.
Moore, Robert L., “Generation Ku: Individualism and China’s Millenial Youth”, Ethnology, Vol. 44, Nr. 4 (Herfst, 2005), pp. 357-376. Parish, William L. en Whyte, Martin K. (1978), Village and Family in Contemporary China,
Chicago, The University of Chicago Press.
Scharping, Thomas (2003), Birth Control in China 1949-2000, Population Policy and
Development, London, RoutledgeCurzon.
Short, Susan E.; Chen, Feinian; Entwisle, Barbara; Fengying, Zhai (2002), “Maternal Work
and Child Care in China: A Multi-Method Analysis”, Population and Development Review, Vol.
28, Nr. 1 (Maa., 2002), pp. 31-57.
Teng, Yingchao (1950), “On the Marriage Law of the People’s Republic of China”, in Marriage
Law of the People’s Republic of China – with Explanatory Materials, Beijing, Foreign
Language Press, 1953, p. 21-34.
Tian, Xin 田芯 en Feng, Wenhua 冯文华 (2010), “Lun zhongguo xin zhongchanjieji de ‘xiaofei
zhuyi jingshen’” 论中国新中产阶级的“消费主义精神 (On“spirit of consumerism”of
China’s new middle class), Dalian haishi daxue xuebao (shehui kexuebao)
大连海事大学学报(社会科学版 (Journal of Dalian Maritime University , Social Sciences
Edition), Vol. 9, Nr. 1 (Feb., 2010), pp. 94-96. Tsui, Ming (1989), “Changes in Chinese Urban Family Structure”, Journal of Marriage and the
family, Vol. 51, Nr. 3 (Aug., 1989), p.737-747.
Unger, Jonathan (1993), “Urban Families in the Eighties: An Analysis of Chinese Surveys”, in
Davis, Deborah en Harrel, Stefan (uitg.), Chinese Families in the Post-Mao Era, Berkeley and
Los Angeles, California, University of California Press, p. 25-49.
Wang, Yuesheng 王跃生 (2008), “Jiating jiegou zhaunhua he biandong de lilun fenxi───Yi
Zhongguo nongcun de lishi he xianshi jingyan wei jichu”
家庭结构转化和变动的理论分析───以中国农村的历史和现实经验为基础 (Theoretic
Analysis on Transformation and Mobility of Family Structure : Based on Historical and
Realistic Experience of Chinese Rural Areas), Shehui kexue 社会科学, 2008, VII, p. 90-103.
83
Wetstein, Cheryl (2010), “With 1-child policy, China 'missing' girls”, The Washington Times, internetversie, 27 januari 2010.
Xi, Kaiguo 袭开国, en Yan, Fei 殷飞 (2007), “Jiangsu nongcun diqu jiating jiegou xianzhuang
ji quyu chayi” 江苏农村地区家庭结构现状及区域差异 ( An Analysis of Present Rural Family
Structure and Regional Disparity in Jiangsu province), Nanjing renkou guanli ganbu xueyuan
xuebao 南京人口管理干部学院学报 (Journal of Nanjing College for Population Programme
Manangement), Vol. 23, Nr. 2 (Apr., 2007), p. 31-33.
Xu, Yuanxian 许元宪 (2007), "Gongmin zhufang cunzai de wenti jiqi duice"
公民住房存在的问题及其对策 (Citizens' Housing Problems and the Countermeasures),
Yanbian daxue xuebao (Shehui kexuebao) 延边大学学报(社会科学版) (Journal of Yanbian
University ( Social Science)), Vol. 40, Nr. 6 (Dec. 2007), p. 64-70. Yan, Yunxiang (1996), The Flow of Gifts, Reciprocity and Social Networks in a Chinese Village,
Stanford, California, Stanford University Press.
Yan, Yunxiang (1997), “The Triumph of Conjugality: Structural Transformation of Family
Relations in a Chinese Village”, Ethnology, Vol. 36, Nr. 3 (Zomer, 1997), p. 191-212.
Yang, C. K. (1959), The Chinese Family in the Communist Revolution, Cambridge,
Massachusetts, The M.I.T. Press.
Yi, Zeng (1986), “Changes in Family Structure in China: A Simulation Study”, Population and
Development Review, Vol. 12, Nr. 4 (Dec., 1986), pp.675-703.
Yi, Zeng ( 1991), Family Dynamics in China, A Life table Analysis, Wisconsin, The University of
Wisconsin Press.
Yu, Xiaoqing于晓青 (2008), “Marriage, Dowry and it’s Evolution in the Traditional Chinese
Culture “ 传统文化中的彩礼及其流变, Henan xingzhengfa guanli ganbu xueyuan xuebao
河南省政法管理干部学院学报, 2008, II, p. 178-183.
Yuan, Song 袁松 (2009), “Xiaofei wenhua, mianzi jingzheng yu nongcun de xiaodao shuailuo
– yi dagong jingji zhong de gucun wei li” 消费文化、面子竞争与农村的孝道衰落 ─
以打工经济中的顾村为例 (Culture of Consumerism, Face Competition and the Decline of
Filial Norm in Contemporary Rural China—Taking the Example of Village Gu in the Migrant
Economy), Xibei renkou 西北人口 (Northwest population), Vol. 30, Nr. 4 (2009), pp. 38-42.
84
Zhang, Qian Forrest (2004), “Economic Transition and New Patterns of Parent-Adult Child Coresidence in Urban China”, Journal of Marriage and Family, Vol. 66, Nr. 5 (Dec., 2004), pp 1231-1245. Zhu, Jin (2010), “China's population set to reach 1.4 billion by 2015”, China Daily, internetversie, 5 juli 2010.
Zimmer, Zachary en Kwong, Julia (2003), “Family Size and Support of Older Adults in Urban and Rural China: Current Effects and Future Implications”, Demography, Vol. 40, Nr. 1 (Feb., 2003), pp. 23-44