Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 1
Faculteit PSYCHOLOGIE EN PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN
Vakgroep Personeelsbeleid, Arbeids- en Organisatiepsychologie
Academiejaar 2008-2009
2e master Bedrijfspsychologie en Personeelsbeleid
1e Examenperiode
AFWEZIGHEID OP HET WERK: DE INVLOED VAN SOMATISCHE
KLACHTEN EN EMOTIONELE ARBEID
Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de Psychologie,
optie Bedrijfspsychologie en Personeelsbeleid door
Isabelle Cooreman
Promotor: Prof. Dr. Rita Claes
Begeleider: Lic. Koen Beirens
II
Ondergetekende, Isabelle Cooreman
geeft toelating tot het raadplegen van de scriptie door derden.
III
Woord vooraf
Een thesis schrijven is geen makkelijke opdracht. Integendeel, het is een project
van lange adem dat veel tijd en energie vergt om het tot een goed einde te brengen.
In de eerste plaats wil ik mijn promotor professor doctor Rita Claes bedanken,
omdat zij het voor mij mogelijk maakte dit thesisonderwerp verder uit te diepen. In
tweede instantie gaat mijn dank ook uit naar mijn begeleider, licentiaat Koen Beirens,
voor de verrijkende gesprekken die me steeds nieuwe inzichten verschaften. Zonder zijn
medewerking en inzet zou deze thesis niet hetzelfde zijn. Ik bedank hem graag voor het
opofferen van zijn kostbare tijd aan het verbeteren van de teksten. Dankzij deze
personen ben ik erin geslaagd dit onderzoek tot een goed einde te brengen.
Grote dankbaarheid gaat uit naar mijn ouders, omdat ze mij de (ook financiële)
mogelijkheid geboden hebben te studeren aan de universiteit. Ik wil hen nog eens
speciaal in de bloemetjes zetten voor hun niet aflatende steun op momenten dat ik het
even niet zag zitten. Mijn dank gaat verder ook uit naar mijn twee broers Kristof en
Matthias, Ewout, familie, vrienden en alle andere mensen die voor mij klaar stonden als
ik ze nodig had. Zonder hen was het nooit gelukt.
Roosdaal, 10 mei 2009
Isabelle Cooreman
IV
INHOUDSOPGAVE
ABSTRACT ..................................................................................................................... 1
INLEIDING ..................................................................................................................... 2
ZIEKTEVERZUIM ........................................................................................................ 3
Definitie ................................................................................................................. 3
Theorieën omtrent ziekteverzuim .......................................................................... 4
Antecedenten en uitkomsten .................................................................................. 7
Operationalisatie .................................................................................................... 8
SOMATISCHE KLACHTEN ........................................................................................ 8
Definitie ................................................................................................................. 8
Theorieën en prevalentie ....................................................................................... 9
Antecedenten ....................................................................................................... 10
Operationalisatie .................................................................................................. 11
EMOTIONELE ARBEID ............................................................................................. 13
Definitie ............................................................................................................... 13
Dimensies, antecedenten en gevolgen ................................................................. 14
CONTROLEVARIABELEN ........................................................................................ 16
HYPOTHESEVORMING ............................................................................................ 16
METHODE .................................................................................................................... 19
Steekproef ............................................................................................................ 19
Procedure ............................................................................................................. 19
Instrumenten ........................................................................................................ 19
Data-analyse ........................................................................................................ 21
RESULTATEN .............................................................................................................. 22
DISCUSSIE .................................................................................................................... 36
Interpretatie voornaamste resultaten .................................................................... 36
Beperkingen ......................................................................................................... 41
Suggesties voor toekomstig onderzoek ............................................................... 42
Theoretische en praktische implicaties ................................................................ 43
Conclusie ............................................................................................................. 44
REFERENTIES ............................................................................................................. 46
BIJLAGEN ..................................................................................................................... 59
Bijlage 1: Vragenlijst ........................................................................................... 59
Bijlage 2: Geroteerde factormatrix voor somatische klachten ............................ 67
Bijlage 3: Geroteerde factormatrix voor emotionele arbeid ................................ 68
V
LIJST VAN TABELLEN
Tabel 1: Beschrijvende statistieken ........................................................................... 25-26
Tabel 2: Effect van somatische klachten op ziekteverzuim ............................................ 29
Tabel 3: Hoofd- en interactie-effecten............................................................................. 31
LIJST VAN FIGUREN
Figuur 1: Grafische voorstelling van het concept somatische klachten .......................... 12
Figuur 2: Verwachte relatie tussen somatische klachten, ziekteverzuim en emotionele arbeid ............................................................................................................................... 18
Figuur 3: Interactie tussen somatische klachten en sterkte van emotionele arbeid voor
aantal dagen ziekteverzuim ............................................................................................. 32
Figuur 4: Interactie tussen somatische klachten en deep acting voor frequentie van ziekteverzuim................................................................................................................... 33
Figuur 5: Interactie tussen somatische klachten en surface acting voor frequentie van ziekteverzuim................................................................................................................... 34
Figuur 6: Interactie tussen somatische klachten en surface acting voor aantal dagen ziekteverzuim................................................................................................................... 35
Figuur 7: Interactie tussen somatische klachten en surface acting voor aantal dagen ziekteverzuim zonder ziekte ............................................................................................ 35
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 1
ABSTRACT
In deze scriptie zal nagegaan worden of emotionele arbeid een invloed heeft op
de relatie tussen somatische klachten en ziekteverzuim. Meer bepaald zal onderzocht
worden of somatische klachten effectief leiden tot meer ziekteverzuim (H1), of
emotionele arbeid in verband staat met somatische klachten (H2) en of emotionele
arbeid de relatie tussen somatische klachten en ziekteverzuim versterkt (moderator)
(H3). Om ziekteverzuim te meten, werd gebruik gemaakt van een zelfgeconstrueerde
vragenlijst. De Ghent Multidimensional Somatic Complaints Scale fungeerde als
instrument om de somatische klachten van mensen na te gaan. Emotionele arbeid werd
gemeten aan de hand van de Emotional Labour Scale. Honderd zesenzeventig
participanten vulden de vragenlijsten in. De hypothesen werden getoetst aan de hand
van een multivariate covariantieanalyse. De eerste hypothese werd partieel bevestigd:
meer somatische klachten leiden inderdaad tot meer ziekteverzuim, meer specifiek geldt
deze stelling enkel voor hoofd- en schouderklachten, hart- en ademhalingsklachten,
maag- en darmklachten en moeheid en niet voor klachten in verband met
temperatuurregulatie. Voor de tweede hypothese werd geen bevestiging gevonden. De
derde hypothese tot slot werd bevestigd: emotionele arbeid blijkt inderdaad een
moderator te zijn voor de relatie tussen somatische klachten en ziekteverzuim, alleen
bleek de vooropgestelde richting van het verband tegengesteld aan de verwachtingen.
Het verrichten van emotionele arbeid bleek een buffer te zijn voor de invloed van
somatische klachten op ziekteverzuim. Deze studie toont aan dat emotionele arbeid een
modererende invloed heeft op de relatie tussen somatische klachten en ziekteverzuim,
wat betekent dat er in de toekomst rekening mee gehouden kan worden.
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 2
INLEIDING
Voor de meeste bedrijven is produceren een kernactiviteit. Wanneer werknemers
echter afwezig zijn op het werk (bijvoorbeeld door ziekte), zorgt dat voor een
verminderd productieniveau en bijgevolg voor een economisch verlies voor het bedrijf.
Afwezigheid op het werk door ziekte, of met andere woorden ziekteverzuim, is een
fenomeen dat de laatste jaren steeds meer aandacht krijgt. Uit recente cijfers van SD
WORX, een sociaal secretariaat in België, blijkt dat de afwezigheid op het werk door
ziekte in ons land jaar na jaar toeneemt (Nationaal Instituut voor Statistiek (NIS), 2008).
De laatste jaren is het totale ziekteverzuim (het percentage werktijd dat verloren gaat
door afwezigheid door ziekte) in de privésector gestegen van 4.48% in 2001 tot 5.19%
in 2008. Het ziekteverzuim ligt hoger voor vrouwen (5.99% in 2008) dan voor mannen
(4.66% in 2008). Naast het feit dat de prevalentie van ziekteverzuim stijgt, blijkt uit
andere recente gegevens (Securex Research Center, 2007) dat ook de economische kost
ervan hoog is: de totale kost van ziekteverzuim in het jaar 2006 wordt geschat op om en
bij de 8,2 miljard euro, wat ongeveer 2.7% van het bruto nationaal product is. Uit deze
verzameling cijfers kan men opmaken dat ziekteverzuim voor organisaties een enorme
economische kost met zich meebrengt en een serieuze hap neemt uit hun werkcapaciteit
en productiviteit. De toegenomen interesse binnen de wetenschap in dit maatschappelijk
en economisch probleem hoeft in deze optiek geen verwondering te wekken.
Naast ziekteverzuim krijgen ook somatische klachten steeds meer aandacht in
onze maatschappij. Alsmaar meer mensen hebben regelmatig last van bijvoorbeeld
rugklachten, hoofdpijn of moeheid. Uit een onderzoek van Green, Fryer, Yawn, Lanier
en Dovey (2001) blijkt dat minstens driekwart van de bevolking één of meerdere
somatische klachten rapporteerde in de voorbije 30 dagen. Voor mensen die somatische
klachten vertonen, is het mogelijk dat ze daar ook op de werkvloer hinder van
ondervinden. Men kan er dan voor kiezen om niet te gaan werken. Wanneer men beslist
om toch te gaan werken, bestaat de kans dat er productiviteitsverlies optreedt
(Meerding, Ijzelenberg, Koopmanschap, Severens & Burdorf, 2005). Beide opties –
zowel ziek gaan werken als ziek thuisblijven – zijn nefast voor de organisatie: een zieke
werknemer kost de organisatie handenvol geld.
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 3
Er werd in het verleden reeds heel wat onderzoek gedaan naar de relatie tussen
somatische klachten en absenteïsme (Fink, Sorensen, Engberg, Holm & Munk-
Jorgensen, 1999; Fontaine, Mascagni, Mangelschots, Kittel & Godi 2004). Zo vonden
Marmot, Feeney, Shipley, North en Syme (1995) dat zelfgerapporteerde gezondheid en
ziekteverzuim gerelateerd zijn aan elkaar. Er werd ook een positieve relatie gevonden
tussen het aantal gerapporteerde gezondheidsklachten en ziekteverzuim (Väänänen et
al., 2003; Roelen, van der Pol, Koopmans & Groothoff 2006; Roelen, Koopmans, de
Graaf, van Zandbergen & Groothoff, 2007). Ook absenteïsme ten gevolge van een
specifieke gezondheidsklacht werd onderzocht, onder andere absenteïsme ten gevolge
van nekpijn (Cote et al., 2008), depressie en chronische pijn (Munce, Stansfeld,
Blackmore & Steward, 2007), obesitas (Jans, van den Heuvel, Hildebrandt & Bongers,
2007), hypertensie (Leynen et al., 2006) en rugpijn (Reigo, Tropp & Timpka, 2000;
Tubach, Leclerc, Landre & Pietri-Taleb, 2002).
Gezien emotionele arbeid reeds in verband gebracht werd met somatische
klachten (Schaubroeck & Jones, 2000), wordt deze variabele in deze scriptie betrokken
in de relatie tussen somatische klachten en ziekteverzuim. Dit is de doelstelling van
deze thesis: nagaan of de mate van emotionele arbeid al dan niet een invloed heeft op de
relatie tussen somatische klachten en absenteïsme.
ZIEKTEVERZUIM
Definitie
Wanneer men ziekteverzuim wil definiëren, moet dit concept eerst duidelijk
gedifferentieerd worden van “ziekte” en “ziek zijn” (Wikman, Marklund &
Alexanderson, 2005). “Ziekte” verwijst naar de feitelijke organische problematiek die
aanwezig is in het lichaam (bijvoorbeeld een bacterie of virus), terwijl “ziek zijn”
verwijst naar de mate waarin men gezondheidsklachten ervaart ten gevolge van die
organische problematiek, en waardoor men zich onbekwaam voelt om het werk op een
adequate manier te verrichten. Beiden kunnen onafhankelijk van elkaar bestaan. Zo kan
men een ziekte hebben, maar zich niet ziek voelen en geen hinder ondervinden. Ook het
omgekeerde is mogelijk: men kan zich ziek voelen, en toch vrij zijn van enige
organische laesie. Met “ziekteverzuim” tenslotte wordt verwezen naar het gedrag ten
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 4
gevolge van het ziek zijn, met name (in deze studie) het afzien van de professionele
verplichtingen. Men kan ziek zijn zonder zich ziek te melden. Pas wanneer de
werknemer zich effectief ziek meldt, kan men spreken van ziekteverzuim (Hopstaken,
1994).
Een term die heel vaak voorkomt wanneer men het over ziekteverzuim heeft, is
absenteïsme. Casteels & Sneyder (2004) definiëren absenteïsme als volgt: “de
afwezigheid van een werknemer waarvoor hij of zij ziekte opgeeft als reden, ongeacht
of de werknemer werkelijk ziek is of niet” (p. 6). De volgende redenen zijn niet
inbegrepen in deze definitie: arbeidsongevallen, jaarlijks verlof, recuperatiedagen,
arbeidsduurvermindering, feestdagen, educatief verlof, familiaal verlof, syndicaal
verlof, bevallingsverlof, loopbaanonderbreking en andere gewettigde afwezigheden die
niet onder het ziekteverlof vallen. Op basis van deze specificatie kan men dus stellen dat
in deze benadering absenteïsme gelijkgesteld wordt aan ziekteverzuim.
Ziekteverzuim kan verschillende vormen aannemen. In de Nederlandstalige
literatuur wordt vaak een kleurschakering gebruikt om op die manier het soort
ziekteverzuim aan te duiden, met name wit, grijs en zwart verzuim. Wit verzuim
verwijst naar het feit dat er een duidelijk aanwijsbaar gezondheidsprobleem is als
oorzaak voor de afwezigheid van de werknemer. Bij zwart verzuim meldt de werknemer
zich ziek, maar is er in geen geval sprake van gezondheidsproblemen of –klachten
(Philipsen, 1969). Wanneer het noch wit, noch zwart ziekteverzuim is, spreekt men van
grijs verzuim (Smulders & Veerman (1990) zoals geciteerd in van Herpt, 2003). Hierbij
is het niet duidelijk of de werknemer effectief een gezondheidsprobleem heeft, maar
klachten zorgen ervoor dat de persoon zich desondanks toch ziek meldt. Vaak wordt
ook een opdeling gemaakt tussen kort en lang ziekteverzuim, waarbij het afhankelijk is
van het onderzoek op welke manier men ‘kort’ en ‘lang’ operationaliseert (Verbaan,
1994, zoals geciteerd in Casteels & Sneyder, 2004; Casteels & Sneyder, 2004). Zo
wordt in de studie van Harrison en Martocchio (1998) onderscheid gemaakt tussen drie
soorten ziekteverzuim, namelijk kort (minder dan drie maanden), gemiddeld (drie
maanden tot één jaar) en lang (meer dan één jaar) ziekteverzuim.
Theorieën omtrent ziekteverzuim
Rond het thema ziekteverzuim is reeds heel wat onderzoek verricht, maar dit gaf
geen aanleiding tot een eenduidig theoretisch kader. Via tal van invalshoeken probeert
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 5
men het concept te verklaren. Hier volgt een kort overzicht van de belangrijkste
theorieën.
Vanuit de organisatiepsychologie worden drie theorieën naar voor geschoven
om ziekteverzuim te verklaren. De eerste is de socio-technische systeemtheorie, die stelt
dat ziekteverzuim optreedt wanneer de behoeften van de mens en de eisen van de
machine niet in overeenstemming zijn (Allegro, 1973; Allegro & Veerman, 1998). De
“Job Characteristics Theory” is de tweede organisatiepsychologische theorie, en geeft
aan dat de verhouding tussen taakkenmerken en psychologische behoeften in evenwicht
moet zijn (Hackman & Oldham, 1976; Thakor & Joshi, 2005; Schalk & Rijckevorsel,
2007). De derde theorie is de leiderschapstheorie waarin wordt gesteld dat het soort
leiderschap invloed heeft op de mate van ziekteverzuim (Szilagyi, 1980; Szilagyi &
Wallace, 1990).
Naast deze theorieën, die eigenlijk gedragstheorieën zijn die naast ziekteverzuim
ook nog een aantal andere gedragingen verklaren, bestaan er ook nog theorieën die
specifiek ontwikkeld zijn om absenteïsme te verklaren. Een eerste theorie is het
beslissingsmodel van Philipsen (1969, zoals geciteerd in Hopstaken, 1994), waarin
gesteld wordt dat ziekteverzuim afhankelijk is van de individuele verzuimdrempel. De
verzuimdrempel verwijst naar de snelheid waarmee men geneigd is om zich ziek te
melden. Het ‘Michigan-model’ (Caplan, Cobb, French, Harrison & Pinneau, 1975;
Jones, Smith & Johnston, 2005) is een andere theorie die ziekteverzuim probeert te
verklaren. In dit model hebben de verschillende factoren (objectieve en subjectieve
omgeving, spanningen door omgeving en consequenties voor de gezondheid van de
werknemer) een invloed op stress, wat op zijn beurt dan weer een invloed heeft op
absenteïsme. Het ‘Steers en Rhodes’-model (Steers & Rhodes, 1978; Rhodes & Steers,
1990; Steel, Rentsch & Van Scotter, 2007) is een andere invalshoek om ziekteverzuim
te benaderen. Dit model stelt dat de mate waarin men afwezig is op het werk afhankelijk
is van verschillende factoren: de motivatie van de werknemer om te komen werken en
de mogelijkheid van de werknemer om te komen werken. De motivatie van de
werknemer wordt op zijn beurt dan weer bepaald door de arbeidsvreugde en de pressure
to attend (de mate waarin het beleid in het bedrijf toelaat dat de werknemer afwezig is).
Tot slot is er de benadering van Nicholson (1977; Harvey & Nicholson, 1999), met
name het ‘attendance motivation’-model. Dit model stelt dat ziekteverzuim een
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 6
beslissing is die plaats vindt in een sociale context, en dat het fenomeen te plaatsen is op
een AB-continuüm. De A-pool omvat de oorzaken van afwezigheid die niet te
vermijden zijn, zoals acute ziektesymptomen (bijvoorbeeld buikgriep). De B-pool
verwijst dan weer naar gebeurtenissen waarvan de werknemer zelf kan bepalen of die
leiden tot afwezigheid op het werk, zoals bijvoorbeeld een lichte verkoudheid.
Ten slotte bestaan er een aantal theorieën rond absenteïsme die ontleend zijn aan
subdisciplines van de psychologie. Zo stellen Harrison & Price (1993, zoals geciteerd
in Harrison & Martocchio, 1998) dat er zoiets zou bestaan als ‘absence-proneness’,
waarbij bepaalde combinaties van persoonlijkheidskenmerken tot meer/minder
ziekteverzuim zouden leiden. Ook het beslissingselement komt in recente theorieën aan
bod. Martocchio & Harrison (1998) ontwikkelden een verklaring voor ziekteverzuim
door elementen uit de ‘theory of reasoned action’ (Ajzen & Fischbein, 1980) en de
‘theory of planned behavior’ (Ajzen, 1991) te combineren. Zij veronderstellen dat
werknemers bij hun beslissing om al dan niet te gaan werken rekening zullen houden
met drie elementen, namelijk hun eigen attitude ten opzichte van ziekteverzuim, de
subjectieve norm aangaande ziekteverzuim (attitudes van omgeving) en de
waargenomen gedragscontrole. Een andere benadering is het belasting-belastbaarheid-
model, ontwikkeld door Van Dijk, Dormolen, van Kompier en Meijman (1990), dat zijn
oorsprong vond in de sociale geneeskunde. De nadruk wordt gelegd op discrepanties
tussen de eisen die het werk stelt (belasting) en de capaciteiten van werknemers om aan
die eisen te voldoen (belastbaarheid). Wanneer belasting en belastbaarheid langdurig
verschillen van elkaar en men over onvoldoende hersteltijd beschikt, kan een cumulatie
van nadelige effecten optreden, wat op zijn beurt weer kan leiden tot ziekte. Het
principe van die ‘discrepantie’ wordt ook gehanteerd in het effort-reward imbalance
model (ERI-model) van Siegrist (1996, zoals geciteerd in Irie et al., 2004). De disbalans
tussen de inspanningen die iemand levert en de beloning die deze hiervoor ontvangt kan
leiden tot ziekteverzuim. In een studie van Head et al. (2007) wordt aangetoond dat
effort-reward imbalance (hoge inspanning in combinatie met een lage beloning) een
substantiële predictor is voor ziekteverzuim.
Uit deze samenvatting van de bestaande theorieën blijkt dat er verschillende
visies bestaan over het concept absenteïsme en dat een eenduidige theorie (nog) niet tot
de realiteit behoort.
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 7
Antecedenten en uitkomsten
In een overzichtsartikel van Harrison en Martocchio (1998) worden heel wat
antecedenten en uitkomsten van absenteïsme besproken. De empirische evidentie voor
die antecedenten werd opgesplitst naargelang de lengte van de afwezigheid, namelijk
kort ziekteverzuim (tot vier maanden), gemiddeld ziekteverzuim (tussen vier en twaalf
maanden) en lang ziekteverzuim (langer dan 12 maanden). Zo bleken vrouw zijn
(Mastekaasa & Olsen, 1998; Allebeck & Mastekaasa, 2004), ouder zijn (Martocchio,
1989), roken (Halpern, Shikiar, Rentz & Khan, 2001), drankmisbruik (McFarlin & Fals-
Stewart, 2002), druggebruik (Bass et al., 1996) en te weinig lichaamsbeweging (van
den Heuvel et al., 2005) allen positief gerelateerd te zijn aan lang ziekteverzuim. Een
hoge mate van jobtevredenheid, betrokkenheid bij de job en organisatie (Hackett, 1989;
Sagie, 1998), werken in een groep met strenge aanwezigheidsnormen (Gellatly, 1995;
Gellatly & Luchak, 1998), overdag (day shift) werken (Shen & Dicker, 2008) en het
hebben van een flexibel werkschema (Baltes, Briggs, Huff, Wright & Neuman, 1999)
zijn allen factoren die geassocieerd worden met minder absenteïsme als het gaat om
ziekteverzuim van gemiddelde duur. Tot slot, voor wat betreft kort ziekteverzuim, zullen
personen die acute stressoren zoals infecties en kwetsuren kunnen vermijden, personen
die graag werken en personen die een sociale druk ervaren om toch te komen werken,
minder vaak afwezig zijn (Harrison & Martocchio, 1998). In de Whitehall II studie
(North et al., 1993) werden ook een aantal werkgerelateerde risicofactoren voor
ziekteverzuim geïdentificeerd, onder meer lage mate van jobcontrole (Duijts, Kant,
Swaen, van den Brandt & Zeegers, 2007), weinig variatie en gebruik van vaardigheden,
weinig steun op het werk en een lage mate van jobtevredenheid. In een artikel van
Krantz en Őstergren (2002) werd evidentie gevonden voor het feit dat vrouwen die veel
algemene, gebruikelijke symptomen rapporteren meer risico hebben op lange perioden
van ziekteverzuim.
In het overzichtsartikel van Harrison en Martocchio (1998) worden ook de
mogelijke gevolgen van absenteïsme weergegeven. Zo wordt bij ziekteverzuim van
gemiddelde duur het vroegere ziekteverzuim vaak geassocieerd met negatief affect,
meer kans op verloop en een lager prestatieniveau. Lang ziekteverzuim betekent dan
weer een duidelijke en substantiële kost voor de organisatie. Tot slot geeft het artikel
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 8
van Hesselius (2007) aan dat er een relatie bestaat tussen de verhoogde frequentie en
duur van ziekteverzuim en de kans op werkloosheid.
Operationalisatie
De theorie die in deze scriptie gehanteerd wordt om absenteïsme te
operationaliseren, is de theorie van gepland gedrag (Ajzen, 1991). Deze theorie probeert
na te gaan welke factoren goede voorspellers zijn voor een bepaald gedrag. Volgens
deze auteur is het zo dat een specifiek gedrag het best te voorspellen is aan de hand van
de intentie tot dat gedrag, met andere woorden: door te vragen naar de intentie van
personen om het gedrag in kwestie al dan niet te stellen. De gedragsintentie op zijn
beurt wordt dan weer beïnvloed door drie factoren, namelijk de attitude ten opzichte van
een bepaald gedrag, de subjectieve sociale norm ten opzichte van dat gedrag (duidt op
de sociale norm waarvan men denkt dat die bij anderen aanwezig is) en de
waargenomen zelfeffectiviteit (wat verwijst naar de mate waarin men zichzelf in staat
acht het gedrag uit te voeren).
Hopstaken (1994) deed onderzoek naar absenteïsme aan de hand van de theorie
van gepland gedrag en kwam tot een aantal belangrijke onderzoeksresultaten. Een eerste
punt dat naar voor kwam in de studie, is dat de attitude tegenover ziekmelden de beste
unieke voorspeller is voor de intentie tot ziekmelden. De zelfeffectiviteit levert ook een
bijdrage aan het voorspellen van de intentie, maar die bijdrage is eerder beperkt. De
subjectieve sociale norm ten slotte heeft geen onafhankelijke invloed op de intentie tot
ziekmelden. Naast dit resultaat kwam men ook tot de volgende bevinding: de intentie
tot ziekmelden is een significante predictor voor de meldfrequentie (hoeveel keer per
jaar men zich ziek meldt), maar niet voor het aantal dagen dat men afwezig is. Om deze
reden worden attitude en intentie tot ziekmelden, naast de perceptie van gedrag,
opgenomen in deze studie.
SOMATISCHE KLACHTEN
Definitie
In eerste instantie moet de term ‘somatische klachten’ gedifferentieerd worden
van somatisatie. Lipowski (1987) definieerde somatisatie als een tendens om
psychologische distress in de vorm van fysieke symptomen te ervaren, te communiceren
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 9
en er medische hulp voor te zoeken. Somatisatie houdt dus in dat er sprake is van de
aanwezigheid van somatische klachten, maar dat deze niet op een adequate manier
kunnen verklaard worden door een onderliggende organische laesie. In de literatuur
onderscheidt men twee vormen van somatisatie, met name presenting somatization en
functionele somatisatie (Kirmayer & Robbins, 1991). De eerste vorm wordt
gedefinieerd als “een duidelijke of exclusieve weergave van een psychiatrische stoornis,
meestal in de vorm van een depressie of een angststoornis” (Kirmayer & Robbins,
1991). Functionele somatisatie daarentegen verwijst naar “een hoog niveau van
medisch onverklaarbare symptomen, verspreid over verschillende psychologische
systemen” (Kirmayer & Robbins, 1991). De opsplitsing kan als volgt verduidelijkt
worden: presenting somatization omschrijft somatisatie als een gevolg van
psychologische stress, terwijl functionele somatisatie aangeeft dat het enkel gaat om
medisch onverklaarbare symptomen als hoofdkenmerk, met andere woorden, dat deze
symptomen niet het gevolg zijn van iets anders. Naast deze opsplitsing werden in het
verleden reeds heel wat concepten geduid die met somatisatie verweven zijn, zoals
bijvoorbeeld hysterie en conversiestoornis (De Gucht & Fischler, 2002; Brown, 2004).
Deze concepten hebben allen één gemeenschappelijk element, namelijk de
aanwezigheid van somatische klachten. Somatisatie blijkt een zeer complex en
multifactorieel begrip te zijn dat om deze reden niet volledig afgebakend kan worden
(Kellner, 1990). In deze optiek, en omdat deze studie plaatsvindt in een werkcontext, zal
in deze scriptie enkel gekeken worden naar de aanwezigheid van somatische klachten,
zonder een uitspraak te doen over de medische (on)verklaarbaarheid.
Theorieën en prevalentie
Deze studie handelt over klachten op zich waar mensen in het dagelijkse leven
hinder van ondervinden. Barsky & Wyshak (1990, zoals geciteerd in Rief & Broadbent
(2007)) gingen onverklaarbare symptomen als eerste verklaren en gaven het de naam
‘hypochondrie’. Hierbij ligt de focus op perceptie en cognitie, waarbij mensen normale
somatische sensaties opmerken en deze onterecht linken aan ernstige ziekten. Zij
zouden de somatische sensaties als meer intens en meer storend ervaren. Een uitbreiding
van dit model kwam er door Kirmayer & Taillefer (1997, zoals geciteerd in Rief &
Broadbent (2007)), die het sociale aspect aan dit model gingen toevoegen. Zo zouden
mensen door bepaalde sociale factoren (bijvoorbeeld familie, werkomstandigheden,
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 10
contacten met hulpverleners, …) minder motivatie hebben om op een goede manier met
klachten om te gaan. Brown (2004) stelde dat somatische klachten het resultaat zijn van
een lichte verstoring in de fundamentele processen van de dagdagelijkse controle van
gedrag en beleving. Deze auteur gaf ook de link tussen somatische klachten en
perceptuele processen aan: hij maakte melding van het feit dat somatische klachten vaak
het gevolg zijn van catastroferend denken, foute interpretatie van de lichamelijke
sensaties, een fout ziektebeeld, ziektegedrag, negatief affect enz.
Volgens Grabe (2003) ervaren heel wat mensen uit de populatie onverklaarbare
somatische klachten, maar is het slechts een kleine minderheid die er effectief onder
lijdt. Het gaat dan om lichamelijke klachten zoals rugpijn, hoofdpijn, duizeligheid,
moeheid, enz. Of de klachten al dan niet medisch verklaard kunnen worden door een
organisch letsel is geen criterium. Volgens Kroenke (2003) zijn de meest voorkomende
somatische klachten rugpijn (9.7% van alle somatische klachten), pijn aan de onderste
ledematen (9.0%), pijn aan de bovenste ledematen (6.0%) en hoofdpijn (6.0%). In het
algemeen kan men stellen dat spierpijnen vaker voorkomen bij oudere mensen, terwijl
moeheid, hoofdpijn en een depressieve stemming vaker bij jongere mensen worden
vastgesteld (Eriksen, Svendsrød, Ursin & Ursin, 1998). Green et al. (2001) stelden dat
ongeveer 80% van de populatie elke maand (dertig dagen) één of meerdere somatische
klachten ervaart. In deze optiek is het dus statistisch gezien ‘normaal’ om somatische
klachten te hebben. De grens tussen klacht en geen klacht is een subjectieve grens, en
verschilt van persoon tot persoon. Verder heeft men ook vastgesteld dat vrouwen de
verschillende klachten vaker dan mannen rapporteren (Barsky, Peekna & Borus, 2001)
en dat leeftijdsverschillen voorkomen wanneer het gaat om het risico op somatische
klachten (Ihlebæk, Eriksen & Ursin, 2002, zoals geciteerd in Ihlebæk, Brage & Eriksen,
2007).
Antecedenten
Klachten zijn de eerste tekenen dat er iets fout loopt in het lichaam. Het kan
interessant zijn om na te gaan wat mogelijke antecedenten zijn van die somatische
klachten. Brown (2004) stelde vast dat een lichte verstoring in fundamentele processen
van de dagdagelijkse controle de oorzaak is van somatische klachten. Volgens een
studie van Kroenke (2003) hebben de somatische klachten in ongeveer de helft van de
gevallen (52%) een fysieke oorzaak, in 37% van de gevallen een idiopatische oorzaak
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 11
(= geen psychiatrische en geen medische oorzaak) en in 10% van de gevallen een
psychiatrische oorzaak. In een studie van Robbins & Kirmayer (1991) worden drie
attributiestijlen voorgesteld als antecedenten van somatische symptomen, namelijk een
normaliserende, psychologische en fysische attributiestijl. Waar mogelijk zullen mensen
telkens gebruik maken van een normaliserende attributiestijl, waarbij de klachten
gerelateerd worden aan situationele factoren zoals bijvoorbeeld te weinig slaap. Indien
de normaliserende attributiestijl afwezig is, zal men terugvallen op de psychologische of
fysische attributiestijl. Zo zou een psychologische attributiestijl leiden tot het
rapporteren van meer psychosociale klachten en een fysische attributiestijl tot het
rapporteren van meer somatische klachten. Volgens De Gucht, Fischler en Heiser
(2004) zijn neuroticisme en alexithymia van belang als oorzaken van somatische
klachten. Meer specifiek concludeerden zij dat neuroticisme een indirect effect heeft op
lichamelijke klachten via hoog negatief affect, en dat neuroticisme en alexithymia een
indirect effect hebben via laag positief affect. Verder werd ook gevonden dat één aspect
van alexithymia, met name ‘difficulty in identifying feelings’ wel een direct effect heeft
op lichamelijke klachten. Een studie van van der Windt et al. (2008) toonde aan dat
meerdere klachten vaker gerapporteerd worden door vrouwen, mensen met een lager
opleidingsniveau, hogere body mass index en hogere scores voor angst en depressie.
Flexibele arbeidsomstandigheden blijkt evenzeer een mogelijke antecedent te zijn van
gezondheidsklachten. Godin & Kittel (2004) kwamen in hun onderzoek tot de conclusie
dat een zwakkere gezondheid vooral geassocieerd kan worden met weinig controle,
weinig sociale steun op het werk, een overbetrokkenheid bij de job en een hoog niveau
van disbalans (zoals voorgesteld in het ERI-model door Siegrist (1996)). In een studie
van Martens, Nijhuis, van Boxtel en Knottnerus (1995) werd dan weer gevonden dat
mensen die werken in een flexibel werkschema (onregelmatig wisselende werkuren of
werken met gecomprimeerde werkweken) tot 40% meer gezondheidsklachten zouden
rapporteren.
Operationalisatie
In het verleden werd het concept ‘somatische klachten’ vaak gemeten aan de
hand van een schaal die slechts één algemene factor voor somatische klachten bevatte
(bijvoorbeeld Patient Health Questionnaire (Kroenke, Spitzer & Williams, 2003),
Screening for Somatoform Disorders (Rief & Hiller, 2003)). Op deze unidimensionele
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 12
visie werd kritiek geleverd, onder meer door Deary (1999) en Liu, Clark & Eaton
(1997). Deze auteurs geven er de voorkeur aan om vanuit een multidimensioneel in
plaats van unidimensioneel perspectief te werken. Deary (1999) stelde reeds voorop dat
onverklaarbare somatische symptomen kunnen opgesplitst worden in vijf groepen van
klachten, terwijl Liu et al. (1997) somatisatie karakteriseerden als een drie-factoren-
model. In deze scriptie gaat men ook uit van die multidimensionele visie, hierbij
gebruik makend van de Ghent Multifactorial Somatic Complaints Scale (Beirens &
Fontaine, in press) om de somatische klachten te meten. In dit perspectief zal men de
idee van somatische klachten als een unidimensioneel construct verwerpen. Somatische
klachten worden onderverdeeld volgens lichaamsdeel of organische stoornis. Deze
multidimensionele schaal bestaat uit vijf factoren die representatief zijn voor het domein
van somatische klachten, met name (1) pijn aan hoofd en schouders, (2) hart- en
ademhalingsstoornissen, (3) stoornissen aan maag en darmen, (4) problemen met de
temperatuurregulatie en tenslotte (5) moeheid (figuur 1). Hiernaast hanteert men ook
één algemene factor om de graad van somatische klachten aan te duiden. Deze visie op
somatische klachten wordt verduidelijkt in onderstaande grafische voorstelling.
Figuur 1.
Grafische voorstelling van het concept somatische klachten.
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 13
EMOTIONELE ARBEID
Definitie
Op emotioneel gebied wordt heden ten dage veel verwacht van de werknemer:
voor veel werkgevers is het noodzakelijk dat werknemers de mogelijkheid bezitten om
emoties op een adequate manier te reguleren tijdens de interacties met anderen binnen
(bijvoorbeeld collega’s) en buiten de organisatie (bijvoorbeeld klanten). Dit komt vooral
doordat onze maatschappij steeds meer evolueert naar een dienstenmaatschappij en de
activiteiten van organisaties heel vaak klantgericht zijn. Intensief contact met ‘andere
mensen’ staat vaak centraal (Kidd, 2004). Mensen moeten dus naast het uitvoeren van
de taken ook in staat zijn om met mensen om te gaan. Zelfs boekhouders of arbeiders
rapporteren tegenwoordig een niveau van emotionele vereisten in de job, waarmee
aangetoond wordt dat emoties en emotionele regulatie zich in bijna elk beroep voordoen
(Brotheridge & Grandey, 2002). Het bedrijfsleven stapt met andere woorden mee in het
verhaal: alsmaar vaker wordt er naast een specifiek diploma ook een bepaalde mate van
sociale vaardigheden en emotionele intelligentie gevraagd (Zeidner, Matthews &
Roberts, 2004).
De term ‘emotionele arbeid’ werd voor het eerst gehanteerd door Hochschild
(1983) in het boek The Managed Heart, waar de sociologe het fenomeen omschrijft als
‘the management of feeling to create a publicly or observable facial and bodily display’
(Hochschild, 1983, p.7). Deze definitie biedt een eerste perspectief dat stelt dat de
werknemer tijdens het uitoefenen van de job bepaalde emoties (die hij/zij al dan niet
echt voelt) moet tonen, om zo organisationele doelstellingen te bereiken. Een mogelijke
doelstelling is dat de emoties ten berde gebracht worden om via deze weg bepaalde
emoties bij anderen (bijvoorbeeld klanten of collega’s) teweeg te brengen. De regulatie
van emoties wordt hier dus gezien als een manier om de organisationele doelstellingen
te bereiken. Die emotionele regulatie vraagt een zekere inspanning van het individu.
Een tweede perspectief betreffende emotionele arbeid komt van Ashforth en Humphrey
(1993), die het concept definieerden als “the act of displaying appropriate emotions (i.e.,
conforming with a display rule)” (p. 90). Emotionele arbeid wordt in deze context
gezien als een vorm van impressiemanagement van de werknemer ten opzichte van de
organisatie. Verder gaat het hier om observeerbaar gedrag in plaats van gevoelens, en
inspanningen zijn hier minder of niet noodzakelijk. In een derde en laatste perspectief
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 14
op emotionele arbeid, wordt het concept omschreven als “de inspanning, de planning en
de controle die nodig zijn bij het uitdrukken van de door de organisatie gevraagde
emoties tijdens de interacties met klanten” (Morris & Feldman, 1996 (p. 987); Robbins
& Judge, 2007). De drie perspectieven werden naast elkaar geplaatst in een studie van
Grandey (2000). Ze bevatten een verschillende visie op emotionele arbeid, maar hebben
toch één aspect gemeenschappelijk, met name de assumptie dat emotionele arbeid een
vorm van emotionele regulatie inhoudt en dat het noodzakelijk is dat de emotionele
expressie zoveel mogelijk in overeenstemming is met de emoties die door de organisatie
als gewenst beschouwd worden (dit zijn display rules: de normen die een organisatie
oplegt aangaande emotionele expressie voor verschillende specifieke situaties)
(Grandey, 2000; Zapf, 2002). In dit onderzoek zal gesteund worden op de visie van
Hochschild (1983) en Morris & Feldman (1996), waarin emotionele arbeid wordt
gezien als een inspanning van het individu om de door de organisatie gevraagde emoties
te tonen.
In het verleden onderzocht men het concept emotionele arbeid vooral bij
populaties uit de zorgsector, zoals bijvoorbeeld bij verpleegsters (Mann & Cownburn,
2005; Lopez, 2006) of artsen (Larson & Yao, 2005). Volgens Steinberg en Figart (1999)
werd in kwalitatieve studies aangetoond dat de emotionele arbeid het meest duidelijk
naar voor komt bij beroepen in de dienstensector, waarbij men in contact komt met
klanten (bijvoorbeeld verpleegsters of vliegtuigpersoneel). Uit een ander onderzoek
blijkt dat vooral werknemers in de zorgsector, het onderwijs en de kunst hun werk als
emotioneel belastend ervaren (Ybema & Smulders, 2002). In het huidige onderzoek zal
de focus niet gelegd worden op één bepaalde beroepscategorie, maar zal de populatie
bestaan uit mensen uit verschillende beroepscategorieën.
Dimensies, antecedenten en gevolgen
Zoals uit vroeger onderzoek is gebleken (Morris & Feldman, 1996), is
emotionele arbeid geen unidimensioneel gegeven, maar bestaat het uit vier dimensies,
namelijk: (1) de frequentie van de verwachte emoties, (2) de duur en intensiteit van de
getoonde emoties, (3) de variatie in de gevraagde emoties, en (4) de emotionele
dissonantie (wanneer de eigen gevoelde emoties niet overeenstemmen met de door de
organisatie gevraagde emoties, dus als het ware de afstand tussen die emoties). In dat
onderzoek hebben de auteurs het ook over de mogelijke antecedenten, die men opsplitst
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 15
per dimensie. Zo ziet men ‘duidelijkheid van de display rules’, ‘de dichtheid van
opvolging’, ‘het geslacht’ en ‘de routinematigheid van de taak’ als oorzaken van de
eerste dimensie (frequentie van het uiten van de gevraagde emoties). ‘De
routinematigheid van de taak’ is samen met ‘de macht van de rolontvanger’ een
antecedent van de tweede dimensie, met name de inspanningen (duur en intensiteit) om
de gevraagde emoties te uiten. ‘De macht van de rolontvanger’ is op zijn beurt ook,
samen met ‘de mate van taakvariatie’ een oorzaak van de derde dimensie, zijnde de
variatie in de geuite emoties. Ten slotte worden ‘de mate van direct contact (face-to-
face)’, ‘de mate van jobautonomie’ en ‘de mate van verschil tussen eigen en gevraagde
emoties’ gezien als antecedenten van de vierde dimensie, met name emotionele
dissonantie.
In de literatuur werd reeds heel wat onderzoek gedaan naar de uitkomsten van
emotionele arbeid. Uit empirisch onderzoek blijkt dat emotionele arbeid negatieve
gevolgen kan hebben voor het welbevinden van de werknemers (o.a. Brotherdige &
Grandey, 2002; Grandey, 2003; Zapf, 2002). Zo is bijvoorbeeld aangetoond dat
emotionele arbeid leidt tot emotionele uitputting (Morris & Feldman, 1996). Verder
blijkt emotionele arbeid ook een mogelijke voorspeller voor burnout te zijn
(Brotheridge & Grandey, 2002; Zapf, Seifert, Schmutte, Mertini & Holz, 2001). Naar de
relatie tussen emotionele arbeid en positieve uitkomsten, zoals bijvoorbeeld
werktevredenheid, is nog maar weinig onderzoek verricht. Uitzondering hierop is het
artikel van De Jonge, Peeters en Le Blanc (2006). Zij stelden vast dat het voor
werknemers met emotionele taakeisen van belang is dat er corresponderende emotionele
hulpbronnen aanwezig zijn om zo creativiteit, actief leren en uitdaging te
bewerkstelligen.
In een andere studie maken Brotheridge en Lee (2003) gewag van zes in plaats
van vier dimensies: (1) de frequentie, (2) intensiteit en (3) variatie in de te tonen
emoties, (4) de duur van de interactie, (5) surface acting en (6) deep acting. Belangrijk
is om een duidelijk onderscheid te maken tussen de laatste twee dimensies: surface
acting verwijst naar het onderdrukken van de eigen gevoelde emoties of het faken van
gevraagde emoties, terwijl deep acting eerder betekent dat men de eigen gevoelens
probeert te wijzigen zodat de emoties overeenstemmen met de eisen van de organisatie.
Dit zijn twee strategieën die werknemers hanteren wanneer ze niet spontaan de
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 16
geschikte emoties kunnen tonen. In dit onderzoek zal gebruik gemaakt worden van de
visie van Brotheridge en Lee (2003), vermits het gebruikte instrument (Emotional
Labour Scale) in deze studie afkomstig is van deze auteurs.
CONTROLEVARIABELEN
De controlevariabelen in deze studie zijn de volgende: leeftijd, geslacht,
arbeidsduur en opleidingsniveau. Van deze variabelen wordt verwacht dat zij een
bepaalde invloed hebben op de vooropgestelde relaties. Zo bleek reeds uit onderzoek
dat geslacht een invloed heeft op mate van somatische klachten: vrouwen zouden meer
somatische klachten rapporteren dan mannen (Barsky et al., 2001; Jackson, Chamberlin
& Kroenke, 2003). Vrouwen verschillen ook van mannen voor wat betreft het ervaren
van emotionele belasting: vrouwen ervaren hun werk als meer emotioneel belastend dan
mannen (Ybema & Smulders, 2002). Er wordt ook vaak gesuggereerd dat oudere
werknemers meer afwezig zijn op het werk dan jonge werknemers, omdat zij meer
gezondheidsklachten zouden vertonen. Dit werd bevestigd in onderzoek, maar toch
werd een kleine nuance aangebracht: zo zouden oudere werkkrachten meer afwezig zijn
dan hun jongere collega’s als men kijkt naar het totaal aantal dagen, maar zouden ze
minder afwezigheden van één dag laten optekenen (Vahtera, Kivimaki & Pentti, 2001).
In een studie van Lusinyan en Bonato (2007) werd melding gemaakt van het feit dat het
aanmoedigen van flexibele werkuren een bijdrage zou leveren aan het reduceren van
absenteïsme in een organisatie. Ook opleidingsniveau blijkt een effect te hebben op
absenteïsme. Mensen met een lager opleidingsniveau zouden meer ziekteverzuim
vertonen dan mensen met een hoger opleidingsniveau (Malmgren & Andersson (1984),
zoals geciteerd in Boot et al. (2005)). Omwille van het feit dat deze variabelen eventueel
een invloed kunnen hebben op de onderzochte relaties, zal hiervoor gecontroleerd
worden.
HYPOTHESEVORMING
Recent onderzoek geeft aan dat het ervaren van somatische klachten positief
gecorreleerd is met alle indicatoren van ziekteverzuim, en dit voor zowel mannen als
vrouwen (Väänänen et al., 2003). Anders gesteld: hoe meer somatische klachten ervaren
worden, hoe meer ziekteverzuim gerapporteerd wordt. Een andere studie (Roelen et al.,
2006) kwam tot de vaststelling dat werknemers die meerdere gezondheidsklachten
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 17
rapporteren (tegenover één of geen) een groter risico hebben op ziekteverzuim. Ook de
studie van Duijts et al. (2007) gaf aan dat het vertonen van psychosomatische klachten
een voorspeller is van ziekteverzuim (meer dan drie dagen). Op basis van bevindingen
uit vroeger onderzoek gaat men er in deze studie van uit dat het ervaren van meer
klachten zal leiden tot meer hinder, en dit zowel in de persoonlijke als de professionele
levenssfeer. Ten gevolge van deze hinder kan men veronderstellen dat men zich vaker
ziek zal melden op het werk, omdat men zich niet in staat voelt/acht de job op een
adequate manier uit te voeren. De eerste hypothese steunt op dit idee.
H1: Somatische klachten zullen positief gerelateerd zijn aan afwezigheid op het werk
(ziekteverzuim): het rapporteren van meer somatische klachten zal gerelateerd zijn aan
meer ziekteverzuim.
Het is mogelijk dat situationele invloeden, zoals bijvoorbeeld de mate van het
verrichten van emotionele arbeid, inwerken op de mate van somatische klachten. Uit
een studie van Schaubroeck en Jones (2000) blijkt dat het uitvoeren van emotionele
arbeid een aantal negatieve gevolgen kan hebben op de gezondheid van werknemers.
Op basis van deze onderzoeksresultaten kan men veronderstellen dat mensen die
emotionele arbeid verrichten meer somatische klachten ervaren dan mensen die geen
emotionele arbeid verrichten, vooral wanneer die werknemers emoties moeten uiten die
niet overeenkomen met de werkelijk gevoelde emoties. Uit deze bevindingen volgt
hypothese 2.
H2: Emotionele arbeid zal positief gerelateerd zijn aan somatische klachten: het
verrichten van meer emotionele arbeid zal gerelateerd zijn aan meer somatische
klachten.
Wanneer men ervan uit gaat dat emotionele arbeid leidt tot meer somatische
klachten, zoals gesteld wordt in hypothese 2, zou men ook kunnen verwachten dat
emotionele arbeid een invloed heeft op de relatie tussen somatische klachten en
ziekteverzuim. In het verleden werd reeds onderzoek gedaan naar de relatie tussen
emoties en absenteïsme. Zo gaf een vergelijkende studie van Zapf (2002) reeds aan dat
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 18
er een positieve correlatie bestaat tussen emotionele arbeid en emotionele uitputting:
hoe meer men emotioneel belast wordt, hoe meer emotionele uitputting men ervaart.
Emotionele uitputting op zijn beurt is gerelateerd aan ziekteverzuim (Borritz, Rugulies,
Christensen, Villadsen & Kristensen, 2006). Hiernaast vonden Pelled en Xin (1999) in
hun onderzoek dat een positieve stemming negatief gerelateerd is aan absenteïsme. Op
basis van vroeger onderzoek kan men vooropstellen dat mensen die emotionele arbeid
verrichten vaker afwezig zullen zijn op het werk door het feit dat ze meer somatische
klachten rapporteren. Concreet verwacht men een interactie-effect, waarbij emotionele
arbeid als moderator optreedt en de relatie tussen somatische klachten en ziekteverzuim
versterkt. Deze aanname vormt de derde en laatste hypothese in dit onderzoek en wordt
gevisualiseerd in figuur 2.
H3: De relatie tussen somatische klachten en ziekteverzuim zal sterker zijn bij hoge
emotionele arbeid dan bij lage emotionele arbeid. (zie figuur 2)
In vroeger onderzoek werden de hypothesen in verband met somatische klachten
vaak onderzocht aan de hand van één factor. In dit onderzoek zal op een exploratieve
manier nagegaan worden of die vijf klachten voor differentiële relaties zorgen.
Figuur 2.
Verwachte relatie tussen somatische klachten, absenteïsme en emotionele arbeid.
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 19
METHODE
Steekproef
De steekproef die gebruikt werd voor het uitvoeren van dit onderzoek bestond
uit 176 proefpersonen, waarvan 56,8% mannen. De gemiddelde leeftijd was 33,4 jaar.
Wanneer we kijken naar de verdeling inzake diploma, zien we dat de grootste groep
deelnemers zich bevindt in de voerde categorie (41,1%), wat staat voor hoger onderwijs
(niet-universitair). Slechts 1,8% van de deelnemers bezat een diploma lager
onderwijs/lager middelbaar onderwijs als hoogst behaalde diploma. 22% behaalde een
diploma hoger middelbaar onderwijs, 13,7% werkte na het middelbaar onderwijs een
specialisatiejaar af, en tot slot 21,4% van de deelnemers behaalde een (post-)universitair
diploma. De meerderheid van de participanten werkte voltijds (87%).
Procedure
De vragenlijst werd online geplaatst, maar was ook verkrijgbaar in papieren
versie. De overgrote meerderheid (+/- 96%) van de participanten vulde de vragenlijst
online in. Om de steekproef samen te stellen, werd gewerkt via ‘snowball sampling’: er
werd een mail gestuurd naar potentiële participanten waarbij hen gevraagd werd de
online of papieren vragenlijst in te vullen, en dit ook te vragen aan mensen in hun
omgeving (vrienden, kennissen, familie). De enige voorwaarde die aan de potentiële
deelnemers gesteld werd, was het hebben van een job.
Instrumenten
Ziekteverzuim. De afhankelijke variabele in deze studie is de mate van
ziekteverzuim. Zoals reeds werd aangehaald, wordt deze variabele vaak gemeten aan de
hand van de attitude ten aanzien van ziekmelden, de intentie van mensen om zich ziek te
melden, en de perceptie van mensen op hun eigen gedrag. Ten eerste werd de perceptie
van de participanten over hun gedrag bevraagd (zelfgerapporteerd absenteïsme) aan de
hand van drie items: “hoe vaak heeft u zich het afgelopen jaar ziek gemeld op het
werk?”, “hoeveel dagen (zonder zwangerschapsverlof) bent u het afgelopen jaar
afwezig geweest op het werk op grond van een ziektemelding?” en “bent u in de
voorbije twaalf maanden niet komen werken, ondanks het feit dat u niet ziek was?”. De
eerste twee items werden opgesteld als open vragen, het derde item moest worden
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 20
gescoord volgens vijf antwoordmogelijkheden: neen, één keer, 2-5 keer, 5-8 keer en
meer dan 8 keer. Ten tweede werd ook de attitude ten opzichte van - en de intentie tot
absenteïsme, respectievelijk ‘moeilijkheden om zich ziek te melden’ en ‘intentie tot
ziekmelden’ gemeten. De participanten moesten de items scoren door telkens aan te
geven in welke mate ze akkoord gingen met de stelling (vijf-punt Likertschaal, 1 =
helemaal eens, 5 = helemaal oneens). Voorbeelditems zijn “als ik me niet goed voel,
vind ik het toch lastig om me ziek te melden” voor het attitudecomponent en “ik zal me
dit jaar wel eens ziek melden als ik me beroerd voel” voor de intentiecomponent. In de
studie van Vodenitcharov (2005) bedroegen de Cronbach alpha’s .86 voor de
attitudecomponent en .84 voor de intentiecomponent. Verwacht wordt dat de metingen
van zowel attitude, intentie als perceptie gerelateerd zijn aan elkaar.
Somatische klachten. De Ghent Multidimensional Somatic Complaints is een
vragenlijst die bestaat uit achttien items die samen het domein van vijf dimensies van
somatische klachten dekken (hoofd- en schouderpijnen, hart- en
ademhalingsstoornissen, maag- en darmklachten, problemen met de
temperatuurregulatie en moeheid). De 18 items moesten door de deelnemers beoordeeld
worden op een acht-punten-Likert-schaal, gaande van 0 (nooit) tot 7 (constant). Een
voorbeeld van een item is het volgende: ‘In de laatste vier weken heb je … last gehad
van hoofdpijn’. Via confirmatorische factoranalyse werd de differentiatie tussen die vijf
soorten somatische klachten empirisch bevestigd. In de studie van Beirens en Fontaine
(in press) bleek de betrouwbaarheid van de volledige schaal groter dan .90, en de
betrouwbaarheden van de subschalen waren telkens groter dan .70, behalve voor pijn
aan hoofd en schouders (α=.65) en temperatuurregulatie (α=.69) (en dit in slechts één
van de drie steekproeven in hun onderzoek). Deze bevindingen werden ook cross-
cultureel gevalideerd.
Emotionele arbeid. Bij het ontwikkelen van een instrument om te meten in
welke mate men emotionele arbeid verricht, zijn Brotheridge en Lee (2003) er van
uitgegaan dat emotionele arbeid geen unidimensioneel maar wel een multidimensioneel
construct is, bestaande uit zes dimensies, met name frequentie, intensiteit en variatie in
de emotionele display, duur van de interactie, surface acting en deep acting. Binnen dit
perspectief hebben zij een schaal ontwikkeld om de mate van emotionele arbeid na te
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 21
gaan. De Emotional Labour Scale is een vragenlijst van vijftien items, die via
zelfrapportage de zes dimensies van emotionele arbeid bevraagt. De participanten
beantwoorden de items door ze te scoren op een vijf-punten-Likert-schaal, gaande van 0
(nooit) tot 5 (altijd). De interne consistentie van de zes unidimensionele subschalen
werd in de studie van Brotherdige en Lee (2003) bekrachtigd. De subschalen
vertoonden de volgende betrouwbaarheden: frequentie (α=.75), intensiteit (α=.58),
variëteit (α=.68), duur (α=/, het gaat hier slechts over één item), surface acting (α=.85)
en deep acting (α=.82). Verder werd ook het onderscheid tussen de zes schalen via
confirmatorische factoranalyse bevestigd.
Controlevariabelen. Daarenboven werden aan deze studie de volgende
controlevariabelen toegevoegd: leeftijd (aantal jaren), geslacht (0 = man, 1 = vrouw),
opleidingsniveau (hoogst behaalde diploma: 0 = geen diploma, 1 = lager onderwijs, 2 =
secundair onderwijs, 3 = hoger onderwijs van het korte type, 4 = hoger onderwijs van
het lange type, 5 = (post-)universitair onderwijs) en arbeidsduur 0 = voltijds, 1 =
deeltijds).
Data-analyse
In eerste instantie werd gebruik gemaakt van factoranalyses (principal axis
factoring) om na te gaan of de factoren in het huidig onderzoek overeenkomen met de
factoren die uit de literatuur naar voor komen. Factoranalyse is een statistische techniek
die gehanteerd wordt om bij een groot aantal geobserveerde variabelen een kleiner
aantal achterliggende variabelen te identificeren. In dit onderzoek werd meer specifiek
gebruik gemaakt van de varimax rotatie, waarbij gestreefd werd naar een orthogonale
structuur van factorladingen. Zo zijn de meeste ladingen duidelijk hoog of laag (dicht
bij nul) en scoort elk item hoog op één factor en laag op de andere factoren. Voor het
weerhouden van factoren werd gekeken naar de eigenwaarden (hoger dan één) en naar
het buigpunt op de scree plots (Cattel, 1966). Nadien werd ook per factor de
betrouwbaarheid berekend, waarbij .70 als criterium gehanteerd werd (Nunnally, 1978).
Wat de eerste hypothese betreft, werd een multivariate covariantie-analyse
(MANCOVA) uitgevoerd om de relatie tussen meerdere onafhankelijke variabelen en
meerdere afhankelijke variabelen te bestuderen. De afhankelijke variabelen hier zijn de
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 22
vijf elementen van ziekteverzuim (frequentie, aantal dagen, aantal dagen zonder ziekte,
intentie tot ziekmelden en attitude ten opzichte van ziekmelden), de onafhankelijke
variabelen zijn de vijf soorten somatische klachten. In SPSS werd gebruik gemaakt van
de GLM-procedure (General Linear Model) om deze analyse uit te voeren.
De tweede hypothese werd eveneens getoetst aan de hand van een mulivariate
covariantie-analyse (MANCOVA), met de vijf elementen van emotionele arbeid (aantal
klanten, tijd per klant, frequentie-variëteit-intensiteit, deep acting en surface acting) als
onafhankelijke variabelen en somatische klachten als afhankelijke variabelen. Opnieuw
wordt deze analyse in SPSS uitgevoerd via de GLM-procedure.
De derde hypothese gaat na of er sprake is van een moderatie-effect. Een
moderator is een kwalitatieve of kwantitatieve variabele die de sterkte van een relatie
tussen een afhankelijke en een onafhankelijke variabele beïnvloedt. Een moderatie-
effect wordt statistisch onderzocht door de interactie na te gaan van de onafhankelijke
variabele met de moderator (Baron & Kenny, 1986). Dit interactie-effect werd eveneens
onderzocht aan de hand van een multivariate covariantie-analyse (MANCOVA), met
ziekteverzuim als afhankelijke variabele en somatische klachten, emotionele arbeid en
‘somatische klachten x emotionele arbeid’ als onafhankelijke variabele. Er wordt dus –
naast het toetsen van het hoofdeffect van somatische klachten en emotionele arbeid –
nagegaan of er een interactie-effect bestaat tussen beiden.
Alle analyses werden gecontroleerd voor leeftijd, geslacht, werkregime en
opleidingsniveau. Naast het weergeven van de significante effecten, zal ook telkens
melding worden gemaakt van een score voor η², wat een maat is om de effectgrootte
weer te geven. Bij scores lager dan .06 spreekt men van een klein effect, bij scores
tussen .06 en .14 spreekt men van een middelmatig effect, en bij scores hoger dan .14
tenslotte gaat het over een groot effect (Cohen, 1988).
RESULTATEN
In het huidig onderzoek werden de vijf vooropgestelde factoren voor somatische
klachten teruggevonden (hoofd- en schouderklachten, hart- en ademhalingsklachten,
maag- en darmklachten, klachten in verband met temperatuurregulatie en klachten in
verband met moeheid). De resultaten van de factoranalyse (principal axis factoring),
uitgevoerd op de 18 items, bevestigden de structuur (bijlage 2). Vijf factoren werden
weerhouden en hadden respectievelijk volgende betrouwbaarheden: .778, .819, .822,
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 23
.732 en .880. De cumulatieve variantie die verklaard werd door deze vijf factoren
bedroeg 70.94%. Alle items samen vertoonden een Cronbach’s alpha van .928.
Voor ziekteverzuim werd verwacht om twee factoren te vinden, met name
‘attitude ten aanzien van ziekteverzuim’ en ‘intentie tot ziekmelden’. Dit bleek
inderdaad het geval te zijn. Een factoranalyse werd uitgevoerd op 23 items; twee
factoren werden opgevraagd. De eerste factor bestaat uit 16 items en kunnen we
interpreteren als attitude ten opzichte van ziekmelden, de tweede factor bestaat uit 7
items en staat voor de intentie van mensen om zich ziek te melden. De betrouwbaarheid
van deze factoren bedroeg in beide gevallen .884. De cumulatieve variantie verklaard
door deze twee factoren bedroeg 46.94%. Naast deze twee factoren werd ziekteverzuim
gemeten aan de hand van drie items die samen de perceptie op het eigen ziekteverzuim
meten: ‘frequentie van het ziekteverzuim in het voorbije jaar’, ‘aantal dagen
ziekteverzuim in het voorbije jaar’ en ‘ziekteverzuim zonder ziekte in het voorbij jaar’,
In het verdere onderzoek zal ziekteverzuim bijgevolg geoperationaliseerd worden aan
de hand van deze drie items en de twee bekomen factoren.
Wat emotionele arbeid betreft, werd een factoranalyse gedaan op 14 items uit de
vragenlijst (alle vragen behalve de eerste twee items, met name de vraag naar aantal
klanten per dag en gemiddelde duur per klant). Verwacht werd dat de vijf volgende
factoren geïdentificeerd zouden worden: frequentie van klantencontacten, intensiteit van
de contacten, variëteit in de contacten, deep acting en surface acting. Deze verwachting
werd niet empirisch gestaafd. Op basis van de gebruikte criteria werden slechts drie
factoren weerhouden (bijlage 3). Uit deze analyses blijkt dat frequentie, intensiteit en
variëteit één factor vormen. Op basis van deze uitkomst kan gesuggereerd worden dat
de drie elementen moeilijk te onderscheiden zijn voor de deelnemers. Deze eerste factor
werd daarom in dit onderzoek ‘sterkte’ van emotionele arbeid genoemd, deep acting
vormt de twee factor, surface acting de derde. De betrouwbaarheden van deze drie
factoren zijn respectievelijk .896, .887 en .746. De cumulatieve variantie die er door
verklaard werd, bedroeg 60.80%. De Cronbach’s alpha over alle items van deze drie
factoren heen bedroeg .893.
De correlatiematrix voorziet in de mogelijkheid een eerste inzicht te verwerven
in de samenhang tussen de verschillende variabelen die werden opgenomen in ons
onderzoek (tabel 1). Opvallend bij de interpretatie van deze tabel is het feit dat de eerste
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 24
twee elementen van emotionele arbeid, meer bepaald ‘gemiddeld aantal klanten per dag’
en ‘gemiddelde tijd per klant’, geen enkele correlatie vertonen met de andere variabelen
van emotionele arbeid. Gezien de afwezigheid van correlaties met de andere factoren
van het construct emotionele arbeid, werd ervoor geopteerd om deze twee items niet
verder te betrekken in dit onderzoek. In de analyses die volgen zal dus enkel gebruik
gemaakt worden van de volgende drie elementen om emotionele arbeid te
operationaliseren, met name sterkte, deep acting en surface acting. Verder stellen we
vast dat de vijf verschillende somatische klachten duidelijk met elkaar samenhangen.
Samen meten zij het construct ‘somatische klachten’. Ook de correlaties tussen de
verschillende elementen van ziekteverzuim wijzen op het feit dat zij een gelijkaardig
construct meten. Enkel de factor attitude ten opzichte van ziekmelden lijkt, behoudens
met intentie tot ziekmelden, slechts een zeer geringe samenhang te vertonen met de
andere elementen van ziekteverzuim.
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 25
Tabel 1.
Beschrijvende statistieken: gemiddelden, standaarddeviaties en correlaties van alle opgenomen variabelen in het onderzoek.
Variabelen M SD 1 2 3 4 5 6 7 8 9 1. EA aantal klanten 1.205 .644
2. EA tijd per klant 1.182 .829 -.070
3. EA sterkte 2.711 .829 .066 .046
4. EA deep acting 2.621 .992 -.003 -.018 .625**
5. EA surface acting 2.424 .765 -.003 .112 .180* .303**
6. ZV frequentie 1.324 6.230 -.041 -.017 -.154* -.095 .195**
7. ZV aantal dagen 5.261 17.525 .029 -.040 -.158* -.013 .114 .726**
8. ZV zonder ziekte 1.131 .454 .104 -.064 -.060 -.004 .125 .673** .504**
9. ZV intentie 1.657 .617 -.115 -.008 -.010 .050 .050 .258** .109 .383**
10. ZV attitude 3.409 .649 .032 -.023 .139 .111 .235** .079 .138 .045 -.267**
11. SK hoofd/schouders 3.117 1.447 .052 -.058 .089 .204** .143 .125 .226** .283** .145
12. SK hart/ademhaling 1.700 .977 .026 .040 .031 .144 .179* .130 .269** .291** .141
13. SK maag/darm 2.481 1.298 -.045 .046 .155* .174* .203** .155* .170* .302** .251**
14. SK temperatuur 2.146 1.118 -.031 .035 .123 .208** .084 .082 .136 .223** .212**
15. SK moeheid 3.151 1.362 .022 -.020 .098 .210** .202** .220** .296** .266** .228**
16. SK gem. 2.519 1.014 .007 .005 .125 .232** .200** .178* .269** .335** .240**
17. Geslacht ª - - -.013 -.083 .215** .205** .079 -.057 .075 .028 .012
18. Leeftijd 33.379 9.323 .021 -.062 .009 .138 .032 .013 .143 -.047 -.231**
19. Diploma 3.583 1.108 .052 .123 .134 .015 .056 -.014 .171* -.052 -.076
20. Werkregime b - - .043 .038 -.042 -.008 -.003 .201** .262** .153* .035
** Correlatie is significant op .01 niveau * Correlatie is significant op .05 niveau ª Dummygecodeerd, referentieniveau vrouw (1) b Dummygecodeerd, referentieniveau deeltijds (1) Noot. EA = emotionele arbeid, ZV = ziekteverzuim, SK = somatische klachten.
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 26
Tabel 1.
Beschrijvende statistieken: gemiddelden, standaarddeviaties en correlaties van alle opgenomen variabelen in het onderzoek.
Variabelen 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 21. EA aantal klanten
22. EA tijd per klant
23. EA sterkte
24. EA deep acting
25. EA surface acting
26. ZV frequentie
27. ZV aantal dagen
28. ZV zonder ziekte
29. ZV intentie
30. ZV attitude
31. SK hoofd/schouders .320**
32. SK hart/ademhaling .266** .563**
33. SK maag/darm .259** .491** .624**
34. SK temperatuur .200** .533** .590** .488**
35. SK moeheid .262** .643** .707** .592** .634**
36. SK gem. .323** .810** .833** .783** .781** .879**
37. Geslacht ª .259** .296** .151* .055 .241** .221** .241**
38. Leeftijd -.001 .084 .069 -.055 -.241** -.013 -.034 .052
39. Diploma .112 -.047 .020 .002 .013 -.064 -.023 .033 -.160*
40. Werkregime b .101 .186* .074 -.032 .013 .094 .087 .408** .340** -.029
** Correlatie is significant op .01 niveau * Correlatie is significant op .05 niveau ª Dummygecodeerd, referentieniveau vrouw (1) b Dummygecodeerd, referentieniveau deeltijds (1) Noot. EA = emotionele arbeid, ZV = ziekteverzuim, SK = somatische klachten.
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 27
Hypothese 1. Om de eerste hypothese te toetsen werd een MANCOVA toegepast
met de vijf onderdelen van de variabele ziekteverzuim als afhankelijke variabelen en
somatische klachten als onafhankelijke variabelen. Frequentie van ziekteverzuim, aantal
dagen ziekteverzuim, ziekteverzuim zonder ziekte (deze drie vormen samen ‘perceptie op
ziekteverzuim’), attitude ten opzichte van ziekmelden en intentie tot ziekmelden vormen de
vijf onderdelen van de variabele ziekteverzuim. De variabele somatische klachten bestaat
op zijn beurt ook uit vijf factoren die elk een soort van somatische klachten meten, met
name hoofd- en nekpijn, hart- en ademhalingsstoornissen, maag- en darmklachten,
temperatuurschommelingen en moeheid.
In eerste instantie werd een analyse gedaan om de invloed van somatische klachten
als één geheel (niet opgesplitst in de vijf verschillende soorten klachten) op absenteïsme na
te gaan. De resultaten van de multivariate tests (Wilks Lambda) tonen aan dat somatische
klachten in het algemeen effectief een invloed hebben op ziekteverzuim (F(5, 155) =
13.023, p<.001, η² = .296). De score voor η² toont aan dat het hier om een groot effect gaan
(η² > .14). Meer somatische klachten leiden dus tot meer absenteïsme, en dit geldt voor elk
van de vijf elementen van absenteïsme: frequentie (F(1, 159) = 6.531, p<.05, η² = .039),
aantal dagen (F(1, 159) = 16.079, p<.001, η² = .092), aantal dagen zonder ziekte (F(1, 159)
= 20.243, p<.001, η² = .113), intentie (F(1, 159) = 10.400, p<.05, η² = .061) en attitude
(F(1, 159) = 15.390, p<.001, η² = .088). Ook de controlevariabelen lijken van belang te zijn
bij de interpretatie van de invloed van somatische klachten op ziekteverzuim. Zo hebben
leeftijd (F(5, 155) = 3.209, p<.01, η² = .094), geslacht (F(5, 155) = 2.589, p<.05, η² = .077)
en werkregime (F(5, 155) = 2.630, p<.05, η² = .078) een significante invloed op
ziekteverzuim. Met andere woorden: hoe ouder men wordt, hoe minder vaak ziekteverzuim
zou optreden. Bovendien lijkt ziekteverzuim doorgaans vaker voor te komen bij mannen
dan bij vrouwen, en vaker bij mensen die deeltijds werken dan bij zij die voltijds werken.
Op basis van deze resultaten kan gesteld worden dat hypothese 1 bevestigd werd in dit
onderzoek: meer somatische klachten leiden tot meer ziekteverzuim.
Een tweede analyse werd gedaan met de verschillende somatische klachten als
onafhankelijke variabelen. De resultaten van deze tweede analyse zijn echter minder
eenduidig. Meer specifiek werd gevonden dat het hebben van klachten inzake hoofd- en
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 28
schouderpijn (F(5, 151) = 2.187, p = .058, η² = .090), hart- en ademhalingsstoornissen (F(5,
151) = 2.238, p = .053, η² = .069), maag- en darmklachten (F(5, 151) = 3.043, p<.05, η² =
.092) en moeheid (F(5, 151) = 2.979, p<.05, η² = .090) en positieve associatie vertoont met
ziekteverzuim. Problemen met temperatuurregulatie (F(5, 150) = .300, p = ns, η² = .010)
lijken niet significant gecorreleerd te zijn met ziekteverzuim. Kort samengevat kunnen we
stellen dat het ervaren van hoofd- en schouderklachten, hart- en ademhalingsklachten,
maag- en darmklachten en moeheid zal leiden tot meer ziekteverzuim.
Wanneer we deze resultaten meer in detail gaan bekijken aan de hand van de Tests
of Between-Subjects Effects, kunnen we nagaan op welke specifieke elementen van
ziekteverzuim de klacht een invloed heeft (tabel 2). Zo constateren we dat hoofd- en
schouderklachten met geen enkel element van ziekteverzuim significant samenhangt. De
invloed van hoofd- en schouderklachten op attitude ten opzichte van ziekmelden is net niet
significant, waardoor het toch interessant kan zijn deze relatie te interpreteren. Hoe meer
klachten met betrekking tot hoofd en schouders, hoe hoger de score voor attitude ten
opzichte van ziekteverzuim. Opvallend is dat het rapporteren van hart- en
ademhalingsklachten eveneens met geen enkel element van ziekteverzuim samenhangt. Het
vertonen van maag- en darmklachten lijkt een invloed te hebben op het aantal dagen
ziekteverzuim zonder ziekte en de intentie tot ziekmelden. Hoe meer maag- en
darmklachten, hoe meer aantal dagen men zich ziek meldt zonder dat men echt ziek is en
hoe hoger de intentie tot ziekmelden. Klachten in verband met temperatuurregulatie zijn
met geen enkel element van ziekteverzuim gecorreleerd. Tot slot kan men vaststellen dat
klachten met betrekking tot moeheid significant samenhangen met de frequentie van en het
aantal dagen ziekteverzuim. Hoe meer moeheid men rapporteert, hoe vaker en hoe meer
aantal dagen men zich zal ziekmelden. Op basis van voorgaande analyse kan dus gesteld
worden dat hypothese 1 partieel bevestigd werd.
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 29
Tabel 2.
Het effect van somatische klachten op ziekteverzuim.
Onafhankelijke variabele Afhankelijke variabele F p η²
Hoofd- en
schouderklachten
Frequentie ziekteverzuim .061 .805 .000
Aantal dagen ziekteverzuim .005 .945 .000
Aantal dagen zonder ziekte 2.152 .144 .014
Intentie tot ziekteverzuim .017 .895 .000
Attitude ten opzichte van
ziekteverzuim
3.642 .058 .023
Hart- en
ademhalingsklachten
Frequentie ziekteverzuim .103 .749 .001
Aantal dagen ziekteverzuim 1.758 .187 .011
Aantal dagen zonder ziekte 1.337 .249 .009
Intentie tot ziekteverzuim .731 .394 .005
Attitude t.o.v. ziekteverzuim .408 .524 .003
Maag- en darmklachten Frequentie ziekteverzuim .775 .380 .005
Aantal dagen ziekteverzuim .001 .982 .000
Aantal dagen zonder ziekte 5.240 .023 .033
Intentie tot ziekteverzuim 4.522 .035 .028
Attitude t.o.v. ziekteverzuim 2.145 .145 .014
Klachten inzake
temperatuurregulatie
Frequentie ziekteverzuim .469 .494 .003
Aantal dagen ziekteverzuim .671 .414 .004
Aantal dagen zonder ziekte .193 .661 .001
Intentie tot ziekteverzuim .318 .573 .002
Attitude t.o.v. ziekteverzuim .798 .373 .005
Moeheid Frequentie ziekteverzuim .469 .494 .003
Aantal dagen ziekteverzuim .671 .414 .004
Aantal dagen zonder ziekte .193 .661 .001
Intentie tot ziekteverzuim .318 .573 .002
Attitude t.o.v. ziekteverzuim .798 .373 .005
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 30
Hypothese 2. Hypothese 2 werd eveneens getoetst aan de hand van een multivariate
covariantie-analyse. Er werd nagegaan of het moeten verrichten van emotionele arbeid een
invloed heeft op somatische klachten. Parallel met de analyses uit de eerste hypothese,
werd ook hier eerst een analyse gedaan met de algemene factor voor somatische klachten
als afhankelijke variabele, en de drie elementen van emotionele arbeid als onafhankelijke
variabelen (univariate covariantie-analyse); nadien werd de analyse herhaald, maar
fungeerden de vijf verschillende somatische klachten als afhankelijke variabelen.
Uit de eerste analyse blijkt dat slechts één element van emotionele arbeid, met name
‘deep acting’ (F(1, 159) = 4.317, p<.05, η² = .026) een invloed heeft op de globale mate
van somatische klachten. Hoe meer mensen hun gevoelens in overeenstemming willen
brengen met de vanuit de organisatie gevraagde emoties, hoe meer somatische klachten
deze zouden rapporteren. Van de controlevariabelen vertoont geen enkele variabele een
significante invloed op somatische klachten.
Nadien werd de tweede analyse uitgevoerd met de vijf soorten lichamelijke klachten
als afhankelijke variabelen. Wanneer we de multivariate testen observeren, stellen we vast
dat geen enkele factor van emotionele arbeid significant geassocieerd is met somatische
klachten: sterkte (F(5, 155) = 1.043, p = ns, η² = .033), deep acting (F(5, 155) = 1.347, p =
ns, η² = .042) en surface acting (F(5, 155) = .980, p = ns, η² = .031). De data ondersteunen
hypothese 2 niet.
Hypothese 3. Er werden vier hoofdeffecten en drie interactie-effecten onderzocht,
met name het hoofdeffect van de drie elementen van emotionele arbeid (sterkte van de
emotionele arbeid, deep acting en surface acting) en van somatische klachten. De interactie-
effecten die getoetst werden, waren telkens de combinatie van één element van emotionele
arbeid met het gemiddelde van somatische klachten.
Uit de analyse van de hoofdeffecten (tabel 3) kunnen we opmaken dat er een
significant hoofdeffect van deep acting en surface acting op ziekteverzuim bestaat. Van de
controlevariabelen lijkt enkel leeftijd een significante correlatie te hebben met
ziekteverzuim (F(5, 149) = 3.056, p<.05, η² = .093). Wanneer naar de Test of Between-
Subjects Effects gekeken wordt, kan echter vastgesteld worden dat deep acting met geen
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 31
enkel onderdeel van ziekteverzuim significant samenhangt. Dit is een opmerkelijke
observatie in het licht van de eerdere analyse: deep acting lijkt dus een significant effect te
hebben op ziekteverzuim in het algemeen, maar niet op de aparte elementen. Surface acting
daarentegen vertoont wel significante verbanden met een aantal elementen van
ziekteverzuim. Het lijkt vooral een invloed te hebben de perceptie op het eigen
ziekteverzuim: frequentie (F(1, 153) = 11.459, p<.01, η² = .070), aantal dagen
ziekteverzuim (F(1, 153) = 5.035, p<.05, η² = .032) en ziekteverzuim zonder ziekte (F(1,
153) = 5.934, p<.05, η² = .037). Personen die hun echte gevoelens regelmatig onderdrukken
of niet-gevoelde emoties faken om te voldoen aan de eisen van de organisatie, lijken zich
minder (aantal dagen), minder frequent, en minder vaak zonder ziekte ziek te melden.
Leeftijd is enkel van belang voor de intentie tot ziekmelden (F(1, 153) = 12.247, p<.01, η²
= .074): hoe hoger de leeftijd, hoe lager de intentie tot ziekmelden.
Bij het analyseren van de interactietermen, constateren we dat elke van de drie
termen een significante invloed heeft op ziekteverzuim (tabel 3).
Tabel 3.
De hoofdeffecten van somatische klachten en emotionele arbeid en de interactie-effecten
tussen somatische klachten en emotionele arbeid.
F p η²
Somatische klachten
Sterkte Emotionele Arbeid
Deep Acting
Surface Acting
Somatische Klachten * Sterkte Emotionele Arbeid
.980
1.932
3.489
3.121
3.305
.432
.092
.005
.010
.007
.032
.061
.105
.095
.100
Somatische Klachten * Deep Acting 4.952 .000 .143
Somatische Klachten * Surface Acting 6.282 .000 .174
Bij het observeren van de η²-scores, kan gesteld worden dat men voor het interactie-
effect tussen somatische klachten en de sterkte van emotionele arbeid kan spreken van een
middelgroot effect. Het interactie-effect tussen somatische klachten en deep acting, en
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 32
somatische klachten en surface acting zijn beide grote effecten (η² > .14). Op basis van
deze vaststellingen kunnen we poneren dat hypothese 3 bevestigd werd in ons onderzoek.
De relatie tussen somatische klachten en ziekteverzuim wordt inderdaad gemodereerd door
de variabele emotionele arbeid. Voor verdere uitdieping van deze interactie-effecten, is het
noodzakelijk om specifiek te kijken voor welke elementen van ziekteverzuim het effect
precies bestaat en wat de richting van het verband is. Zo geldt de interactie tussen
somatische klachten en sterkte van emotionele arbeid enkel voor het aantal dagen
ziekteverzuim (F(1, 153) = 13.536, p<.001, η² = .081). Uit figuur 3 kunnen we afleiden dat
er voor mensen met weinig somatische klachten niet echt een verschil is in het aantal dagen
ziekteverzuim. Voor mensen met veel somatische klachten daarentegen merken we een
duidelijk verschil: mensen die regelmatig emotionele arbeid moeten verrichten (hoge score
op sterkte van emotionele arbeid) zullen minder aantal dagen afwezig zijn door ziekte dan
personen die zelden tot nooit emotionele arbeid moeten verrichten.
Figuur 3.
Interactie tussen mate van somatische klachten en sterkte van de emotionele arbeid voor
het aantal dagen ziekteverzuim.
De tweede interactieterm, somatische klachten * deep acting, lijkt enkel van
significant belang te zijn voor de frequentie van ziekteverzuim (F(1, 153) = 3.934, p<.05,
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 33
η² = .025). Op basis van figuur 4 kunnen we opnieuw vaststellen dat er weinig verschil is
voor mensen met weinig somatische klachten. Het verschil wordt pas duidelijk bij mensen
met veel somatische klachten: zij die vaak ‘deep acting’ moeten verrichten (hun reële
gevoelens proberen te wijzigen zodat ze in overeenstemming zijn met de door de
organisatie gewenste emoties), zullen duidelijk minder vaak afwezig zijn door ziekte dan
zij die zelden tot nooit ‘deep acting’ moeten verrichten.
Figuur 4.
Interactie tussen mate van somatische klachten en deep acting voor frequentie van
ziekteverzuim.
De derde interactieterm tenslotte (somatische klachten * surface acting) heeft
invloed op drie elementen die samen de perceptie op het eigen ziekteverzuim vormen, met
name op frequentie (F(1, 153) = 25.948, p<.001, η² = .145), aantal dagen ziekteverzuim
(F(1, 153) = 11.462, p<.001, η² = .070) en ziekteverzuim zonder ziekte (F(1, 153) =
10.745, p<.001, η² = .066), en niet op de intentie tot en attitude ten opzichte van
ziekteverzuim. Figuur 5, 6 en 7 tonen een zelfde patroon voor de drie variabelen van
ziekteverzuim. Zo blijkt opnieuw dat mensen met weinig somatische klachten niet echt
verschillen van mekaar. Mensen die veel lichamelijke klachten rapporteren daarentegen
verschillen wel van elkaar inzake ziekteverzuim, afhankelijk van de mate van emotionele
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 34
arbeid. Zo zullen mensen die veel somatische klachten hebben én regelmatig aan ‘surface
acting’ doen (reële gevoelens negeren en de door de organisatie gevraagde emoties faken),
vaker ziekteverzuim vertonen dan zij die veel somatische klachten hebben en weinig
‘surface acting’ verrichten. Dit geldt voor de frequentie van het ziekteverzuim (figuur 5),
het aantal dagen ziekteverzuim in het voorbije jaar (figuur 6) en het aantal dagen
ziekteverzuim zonder ziekte in het voorbije jaar (figuur 7). Algemeen kunnen we stellen dat
surface acting een modererende rol speelt: daar waar er weinig verschil is in perceptie op
ziekmelden (frequentie, aantal dagen en ziekteverzuim zonder ziekte) bij mensen met
weinig somatische klachten, is dit verschil er wel bij mensen met veel somatische klachten:
zij die veel surface acting vertonen, geven een negatievere perceptie weer op hun
ziekteverzuim. Zij zijn vaker afwezig (frequentie), meer afwezig (aantal dagen) en vaker
afwezig zonder ziekte (ziekteverzuim zonder ziekte).
Figuur 5.
Interactie tussen mate van somatische klachten en surface acting voor frequentie van
ziekteverzuim.
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 35
Figuur 6.
Interactie tussen mate van somatische klachten en surface acting voor aantal dagen
ziekteverzuim.
Figuur 7.
Interactie tussen mate van somatische klachten en surface acting voor aantal dagen
ziekteverzuim zonder ziekte.
De derde hypothese werd dus voor de drie interactietermen bevestigd, alleen is de
richting van het verband niet eenduidig. De sterkte van emotionele arbeid en het verrichten
van ‘deep acting’ (het wijzigen van de eigen reële emoties in overeenstemming met de door
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 36
de organisatie gevraagde emoties) heeft een bufferende invloed op de relatie tussen
somatische klachten en ziekteverzuim. Mensen die hoog scoren op sterkte van emotionele
arbeid en vaak deep acting moeten verrichten, zullen bij het rapporteren van veel
somatische klachten toch minder vaak afwezig zijn dan zij die laag scoren op sterkte en
deep acting. Dit resultaat is tegengesteld aan onze verwachtingen. Het verrichten van
surface acting heeft daarentegen wel een versterkende invloed op de relatie tussen
lichamelijke klachten en ziekteverzuim, wat in overeenstemming is met de verwachtingen.
Personen die vaak gevoelens moeten faken om te voldoen aan de eisen van de organisatie,
zullen bij het rapporteren van veel somatische klachten vaker thuis blijven dan zij die
zelden tot nooit gevoelens moeten simuleren.
DISCUSSIE
De relatie tussen somatische klachten en ziekteverzuim werd in het verleden reeds
vaak onderzocht (Väänänen et al., 2003; Taimela et al., 2007; Ihlebæk, Brage & Eriksen,
2007; Duijts et al., 2007). Tot op heden werd echter weinig aandacht besteed aan mogelijke
invloeden op die relatie. In het licht van deze vaststellingen kwam deze thesis tot stand:
hierin werd de mogelijke modererende invloed van emotionele arbeid op de relatie tussen
somatische klachten en absenteïsme onderzocht.
Interpretatie voornaamste resultaten
Preliminaire analyses. Op basis van de correlatietabel kon vastgesteld worden dat
emotionele arbeid best geoperationaliseerd wordt aan de hand van ‘sterkte van emotionele
arbeid’, ‘deep acting’ en ‘surface acting’. ‘Aantal klanten’ en ‘tijd per klant’ leken immers
niet samen te hangen met deze drie factoren en werden bijgevolg weggelaten uit de
analyses. Men kan hieruit afleiden dat wanneer de term emotionele arbeid gehanteerd
wordt, mensen dit vooral interpreteren als de inhoud van de gedragingen (sterkte, deep en
surface acting), en niet zozeer denken aan het aantal klanten per dag of de gemiddelde tijd
die men aan één klant besteedt. Dit kan te maken hebben met de veranderende jobinhoud:
er zijn immers nog weinig jobs waarbij personen helemaal geen contact hebben met
mensen, waardoor werknemers het aantal klanten per dag of de gemiddelde tijd per klant
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 37
niet echt als emotionele arbeid zullen interpreteren. Een andere mogelijke verklaring voor
deze onverwachte resultaten kan zijn dat de vijf factoren niet onderscheiden worden omdat
de steekproef in het huidig onderzoek zeer algemeen is (verschillende beroepen bij elkaar).
De vijf factoren worden wel bevestigd wanneer het heel specifieke steekproeven betreft
waarbij klantencontact een essentieel onderdeel is van de job, zoals bijvoorbeeld
hotelpersoneel (Kim, 2008). In andere onderzoeken wordt het concept ‘emotionele arbeid’
soms zelfs beperkt tot enkel deep en surface acting (Johnson & Spector, 2007; Judge,
Woolf & Hurst, 2009).
De correlatietabel gaf duidelijke correlaties weer tussen de verschillende elementen
van somatische klachten onderling, en tussen de verschillende elementen van ziekteverzuim
onderling, waaruit de idee kan rijzen dat deze elementen eenzelfde construct meten. Enige
uitzondering bij ziekteverzuim was de attitude ten opzichte van ziekmelden. Dit element
leek enkel een significante correlatie te vertonen met intentie tot ziekteverzuim. Dit
betekent dat mensen met een positieve attitude ten opzichte van ziekmelden sneller de
intentie zullen hebben om zich ziek te melden dan zij die een eerder plichtsbewuste attitude
vertonen die aangeeft dat zij meer moeite hebben met ziekmelden.
Hypothese 1. De eerste hypothese, die stelt dat er een positieve associatie bestaat
tussen somatische klachten en ziekteverzuim, werd bevestigd in dit onderzoek. Er bestaat
inderdaad een invloed van de algemene score voor lichamelijke klachten op ziekteverzuim.
Hoe meer somatische klachten mensen ervaren, hoe vaker men zich zal ziekmelden. Dit
resultaat vinden we ook terug in de literatuur (Duijts et al., 2007; Taimela et al., 2007;
Roelen et al., 2007). Er is eveneens een effect van leeftijd, geslacht en werkregime op
ziekteverzuim. Voor het effect van leeftijd vinden we ondersteuning in de literatuur. Zo
toont een studie van Taimela et al. (2007) aan dat jongere mensen inderdaad een hogere
kans op ziekteverzuim hebben, ook al vertonen ze minder somatische klachten dan hun
oudere collega’s. De bevinding omtrent het effect van geslacht op ziekteverzuim is echter
tegengesteld aan deze uit de literatuur: uit studies komt namelijk naar voor dat vrouwen in
het algemeen meer ziekteverzuim vertonen dan mannen, omdat zij meestal ook meer
klachten rapporteren (Feeney et al., 1998; Sandanger et al., 2000). Een mogelijke
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 38
verklaring voor deze onverwachte vaststelling is dat het ziekteverzuim van mannen
misschien minder voorspeld wordt door klachten dan het ziekteverzuim van vrouwen.
Wanneer we kijken naar de vijf soorten lichamelijke klachten (in plaats van de
algemene factor voor lichamelijke klachten), lijkt de positieve associatie met ziekteverzuim
niet voor elke klacht aanwezig te zijn. Uit de analyses bleek dat er een positieve relatie is
tussen hoofd- en schouderklachten, maag- en darmklachten, hart- en ademhalingsklachten
en moeheid enerzijds en ziekteverzuim anderzijds. Klachten inzake temperatuurregulatie
vertoonden geen significante verband met ziekteverzuim. De bevindingen van het effect
van hoofd- en schouderklachten (Rasmussen, Jensen & Olesen, 1992; Rasmussen, 2001;
Molarius, Tegelberg & Öhrvik, 2008), maag- en darmklachten (Drossman et al., 1993; Lu
et al., 2005), hart- en ademhalingsklachten (Alexopoulos & Burdorf, 2001) en klachten in
verband met moeheid (Janssen et al., 2003) op absenteïsme werden ook teruggevonden in
de literatuur.
Ondanks hun (net niet significante) effect op ziekteverzuim in het algemeen, hadden
zowel hoofd- en schouderklachten als hart- en ademhalingsklachten geen significante
invloed op één van de onderdelen van ziekteverzuim. De afwezigheid van deze effecten kan
mogelijks te wijten zijn aan een te kleine steekproef. De opvallende bevinding dat hoofd-
en schouderklachten geen invloed hebben op de verschillende elementen van
ziekteverzuim, kan mogelijk ook verklaard worden door het feit dat voor dit soort klachten
medicatie bestaat. Veel mensen rapporteren regelmatig hoofdpijn (Kroenke, 2003), maar
zullen hiervoor misschien sneller naar medicatie grijpen in plaats van zich ziek te melden.
Mogelijk speelt ook mee dat mensen van hoofdpijn vaak (denken te) weten wat de oorzaak
is (bijvoorbeeld een drukke dag) en dat ze er van uitgaan dat het door het nemen van
medicatie of slapen voorbij zal gaan. Ook hart- en ademhalingsklachten lijken de
verschillende elementen van ziekteverzuim niet te beïnvloeden. Dit zou in verband gebracht
kunnen worden met de aard van dit soort klachten: mensen met milde klachten zullen zich
niet zo snel ziekmelden, mensen met zeer ernstige klachten gaan misschien in veel gevallen
helemaal niet meer werken. Maag- en darmklachten daarentegen hadden wel een effect,
met name op het aantal dagen zonder ziekte en op de intentie tot ziekmelden. Het lijkt dus
dat men deze klachten niet echt beschouwt als ‘ziek zijn’, maar zich desondanks toch ziek
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 39
meldt. Het grote effect ervan op ziekteverzuim zou te wijten kunnen zijn aan het soort
klachten: het grieperige gevoel kan ervoor zorgen dat mensen zich vaker ziekmelden. Het
effect op ziekteverzuim is in overeenstemming met bevindingen uit de literatuur (Drossman
et al., 1993; Lu et al., 2005). Tot slot hadden klachten over moeheid een significante
invloed op frequentie van en het aantal dagen ziekteverzuim. Moeheid verwijst naar een
algemeen onwelbevinden en zorgt ervoor dat mensen zich vaker en meer aantal dagen ziek
melden. Dit is eveneens in overeenstemming met bevindingen uit de literatuur (Janssen et
al., 2003).
Hypothese 2. In de tweede hypothese werd er van uitgegaan dat emotionele arbeid
een invloed zou hebben op de mate van somatische klachten. Dit lijkt niet het geval te zijn.
Enkel het element ‘deep acting’ vertoonde een significante samenhang met somatische
klachten in het algemeen. Dit betekent dat mensen die frequent moeite doen om hun
werkelijke emoties in overeenstemming te brengen met de door de organisatie gevraagde
emoties, vaker somatische klachten rapporteren. Uit verdere analyses bleek echter dat deep
acting met geen enkele specifieke somatische klacht samenhangt. Sterkte van emotionele
arbeid en surface acting vertoonden geen samenhang met somatische klachten. Uit deze
resultaten kan worden afgeleid dat de lichamelijke klachten en emotionele arbeid niet zo
sterk samenhangen als we op voorhand hadden aangenomen. Nochtans werd in het
verleden in de literatuur melding gemaakt van een mogelijk link, met name het feit dat de
vraag van de organisatie om positieve emoties te tonen gerelateerd is aan het rapporteren
van fysieke symptomen (Schaubroeck & Jones, 2000). Een mogelijke verklaring voor dit
resultaat is het concept ‘person-job fit’. Mensen die goed met emoties kunnen omgaan,
zullen misschien vaker teruggevonden worden in beroepen waar het verrichten van
emotionele arbeid een belangrijk onderdeel vormt. In een studie van Shaw en Gupta (2004)
werd aangetoond dat een misfit tussen persoon (values) en job (supplies) een negatieve
invloed heeft op het welzijn (somatische klachten en depressie) van deze personen. Een
andere studie (Mulki, Jaramillo & Locander, 2006) gaf aan dat personen die een goede
person-job fit vertonen, beter kunnen omgaan met emotionele uitputting. Er zou
verondersteld kunnen worden dat zij – dankzij hun goede emotieregulatie – ofwel weinig
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 40
negatieve gevolgen ervaren van het verrichten van emotionele arbeid, ofwel beter kunnen
omgaan met klachten.
Hypothese 3. Tot slot werd in de derde hypothese gesteld dat emotionele arbeid als
moderator fungeert in de relatie tussen somatische klachten en ziekteverzuim. De
vooropgestelde interactie-effecten werden bevestigd in ons onderzoek, alleen bleek de
verwachte richting van het verband omgekeerd aan de bevindingen. In plaats van de relatie
tussen somatische klachten en ziekteverzuim te versterken, traden twee van de drie factoren
van emotionele arbeid op als buffer voor deze relatie. Enkel het verrichten van surface
acting leek een versterkend effect te hebben op de relatie tussen somatische klachten en
absenteïsme. Werknemers die in opdracht van de organisatie hun eigen gevoelens moeten
negeren en gewenste emoties simuleren, zullen zich bij veel somatische klachten vaker
ziekmelden dan zij die zelden tot nooit gevoelens moeten faken. Een mogelijke verklaring
voor de richting van dit verband zou kunnen zijn dat het vaker ziekmelden het gevolg is van
het negatieve aan ‘surface acting’, namelijk dat je niet-gevoelde emoties moet nabootsen,
faken als het ware (Brotheridge & Grandey, 2003). De meeste mensen zullen dit als
negatief en moeilijk ervaren, waardoor ze zich misschien minder betrokken voelen bij de
organisatie. Dit heeft op zijn beurt dan weer tot gevolg dat mensen minder moeite zullen
doen om ondanks klachten toch aanwezig te zijn op het werk. De negatieve gevolgen van
surface acting, zoals bijvoorbeeld emotionele uitputting en depersonalisatie, komen ook aan
bod in verschillende studies (Brotheridge & Lee, 2003; Brotheridge & Grandey, 2003;
Zammuner & Galli, 2005). Grandey (2003) gaf in een studie aan dat surface acting (in
tegenstelling tot deep acting) gerelateerd blijkt te zijn aan stress. Een andere mogelijke
verklaring voor deze vaststelling is dat het bij deze mensen gaat om een regulatieprobleem.
Mensen die hun emoties faken, zullen misschien ook hun klachten verzwijgen of negeren,
waardoor dit probleem versterkt wordt en ze dus vaker afwezig zullen zijn. Gezien het feit
dat zij hun klachten niet echt kenbaar maken, zullen ze hierdoor misschien ook minder vaak
gebruik kunnen maken van bepaalde vormen van sociale steun. Mensen met een goede
emotieregulatie zouden ook betere sociale interacties kunnen aangaan (Lopes et al., 2005),
waardoor ze in grotere mate beroep zouden kunnen doen op sociale steun. Het
onderdrukken en/of faken van emoties wordt in de literatuur eveneens gelinkt aan het
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 41
rapporteren van somatische klachten (Glaso & Einarsen, 2008). Dit kan een invloed hebben
op de mate van ziekteverzuim.
Sterkte van de emotionele arbeid en het verrichten van deep acting daarentegen
bleken een buffer te zijn voor de relatie tussen lichamelijke klachten en ziekteverzuim.
Mensen die vaak, intens en veel verschillende vormen van emotionele arbeid verrichten
(sterkte) en regelmatig hun reële gevoelens proberen te wijzigen in functie van de noden
van de organisatie (deep acting), zullen bij het ervaren van somatische klachten minder
vaak tot ziekmelden overgaan dan zij die minder emotionele arbeid verrichten. Een
mogelijke verklaring hiervoor is dat mensen die emotionele arbeid verrichten – en dus per
definitie met mensen werken – zich misschien minder snel ziekmelden omwille van het feit
dat ze zichzelf minder ‘misbaar’ achten. Een andere mogelijke verklaring hiervoor is dat
deep acting een positieve invloed heeft op de jobtevredenheid (Yang & Chang, 2008),
waardoor mensen positiever staan ten opzichte van hun werkgever en daarom misschien
meer moeite zullen doen om ondanks klachten toch aanwezig te zijn op het werk. De
mogelijke oorzaken van dit verband kunnen verder onderzocht worden in toekomstig
onderzoek.
Beperkingen
Uiteraard heeft dit onderzoek een aantal beperkingen. Een eerste beperking is het
gebruik van zelfrapportage om de data te verzamelen. De vragenlijst werd aan mensen
voorgelegd, waarin hen gevraagd werd zichzelf te beoordelen. Deze vorm van bevraging
zal onvermijdelijk fouten bevatten. Zo zullen sommige mensen sociaal wenselijk
antwoorden (bijvoorbeeld bij de vraag over ziekmelden zonder ziekte). Hierbij is het ook
belangrijk op te merken dat het gaat om een retrospectieve bevraging. De deelnemers zullen
zich sommige zaken niet goed meer herinneren (bijvoorbeeld bij de vragen over het ervaren
van somatische klachten in de laatste 30 dagen). De negatieve bijwerkingen van het gebruik
van zelfrapporteringen krijgt ook in de literatuur heel wat aandacht (Adams et al., 2005;
Podsakoff & Organ, 1986; Fisher & Katz, 2000; Kimberlin & Winterstein, 2008).
Een tweede beperking van dit onderzoek betreft de procedure van de
dataverzameling. Om participanten te bereiken, werd aan vrienden en kennissen gevraagd
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 42
om zelf de vragenlijst in te vullen en deze eveneens te verspreiden in hun eigen
kennissenkring. Er is dus sprake van snowball-sampling. In deze optiek kan gewag
gemaakt worden van een soort van ‘zelf-selectie’, waarbij personen selectief zullen zijn bij
het aanspreken van mensen om de vragenlijst in te vullen. Deze vorm van dataverzameling
zou de resultaten kunnen beïnvloed hebben.
Een derde restrictie is het feit dat geen gebruik gemaakt werd van een longitudinale
studie, maar dat gewerkt werd met een cross-sectioneel design. Er werd enkel gekeken naar
het effect van bepaalde variabelen op een specifiek tijdstip waardoor geen causale
uitspraken gedaan kunnen worden.
Suggesties voor toekomstig onderzoek
Naast de beperkingen van dit onderzoek, volgen ook een aantal suggesties voor
verder onderzoek. De belangrijkste suggestie die op basis van dit onderzoek kan gemaakt
worden, is dat moet worden nagegaan wat de rol van copinggedrag is in de relatie tussen
somatische klachten, emotionele arbeid en ziekteverzuim. Lazarus en Folkman (1980)
beschreven twee vormen van coping, namelijk problem-focused coping, waarbij men het
probleem tracht op te lossen, en emotion-focused coping, waarbij de emotieregulatie als
reactie op het probleem centraal staat. Op basis van de copingliteratuur kan men
verwachten dat vrouwen eerder emotion-focused coping zullen hanteren, terwijl mannen
vaker een problem-focused coping hanteren (Baker & Berenbauw, 2007). De copingstijl die
men gebruikt zou van invloed kunnen zijn op de mate van somatische klachten (Folkman et
al., 1986), de manier waarop personen omgaan met de emotionele eisen van de job, de
manier waarop personen omgaan met klachten enz. Via deze wegen zou er een invloed op
het ziekteverzuim kunnen zijn.
Een betere conceptualisatie van het begrip emotionele arbeid is eveneens een
belangrijk doel voor de toekomst, zodat dit begrip helderder gedefinieerd kan worden.
Brotheridge & Lee (2003) gingen ervan uit dat emotionele arbeid een concept is dat uit zes
dimensies bestaat. In dit onderzoek echter leek dit niet het geval te zijn. Frequentie (aantal
klanten per dag) en duur (gemiddelde tijd per klant) lijken echter los te staan van de inhoud
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 43
van de emotionele arbeid (sterkte, deep acting en surface acting). Verder onderzoek in de
toekomst zou hier meer duidelijkheid kunnen scheppen.
Verder blijkt uit deze scriptie dat emotionele arbeid een moderator is in de relatie
tussen somatische klachten en ziekteverzuim. Zoals reeds vermeld, is de richting van dit
verband opmerkelijk. Waar wij dachten dat emotionele arbeid de relatie tussen somatische
klachten en absenteisme versterkt, bleek het omgekeerde echter waar: twee factoren van
emotionele arbeid (sterkte en deep acting) fungeren als buffer in deze relatie. In plaats van
de relatie te versterken, zorgen deze twee factoren ervoor dat mensen met somatische
klachten zich minder vaak zullen ziekmelden. In de toekomst kan onderzocht worden wat
de oorzaak van deze bevinding is, en welke andere moderatoren een rol spelen in de relatie
tussen somatische klachten en ziekteverzuim. Zo kan bijvoorbeeld gekeken worden naar
persoonsgerelateerde variabalen zoals mate van lichamelijke weerstand tegen ziekten,
rookgedrag, leeftijd, enz. Maar ook situationele invloeden, zoals bijvoorbeeld jobcontrole,
sociale steun, enz. kunnen een belangrijke rol spelen in die relatie. Voor de relatie tussen
emotionele arbeid en ziekteverzuim zouden jobgerelateerde factoren een invloed kunnen
hebben (bv. betrokkenheid bij de job, betrokkenheid bij de organisatie), maar ook
persoonlijkheidskenmerken zouden een rol kunnen spelen (bv. copinggedrag). Ook de
gemoedstoestand van personen kan in rekening worden gebracht omdat dit van invloed
blijkt te zijn op de impact van emotionele arbeid (Judge, Woolf & Hurst, 2009), en ook de
mate van identificatie met de organisatie zou een rol kunnen spelen (Schaubroeck & Jones,
2000).
Tot slot is er ook nog de volgende suggestie voor toekomstig onderzoek. In dit
onderzoek werd geen verband teruggevonden tussen emotionele arbeid en somatische
klachten, hoewel daar in de literatuur wel sprake van is. Zo tonen de resultaten in het artikel
van Schaubroeck & Jones (2000) aan dat de vraag vanuit de organisatie om bepaalde
emoties te tonen een invloed heeft op de lichamelijk symptomen. In een ander artikel gaat
men niet kijken naar emotionele arbeid, wel naar emotionele distress in het algemeen. Men
stelt vast dat deze emotionele distress zou kunnen leiden tot lichamelijke klachten (Stewart-
Brown, 1998). Verder onderzoek hieromtrent zou uitsluitsel kunnen geven.
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 44
Theoretische en praktische implicaties
Dit onderzoek brengt een aantal theoretische implicaties voort. Zo worden
somatische klachten in de toekomst best als multifactorieel beschouwd in relatie tot
ziekteverzuim, omdat niet alle somatische klachten tot (evenveel) ziekteverzuim lijken te
leiden. Daarnaast is het ook essentieel dat in toekomstig onderzoek naar de relatie tussen
somatische klachten en ziekteverzuim rekening gehouden wordt met mogelijke
moderatoren die op deze relatie inwerken.
Eveneens brengen de resultaten van deze scriptie interessante praktische implicaties
naar voor. Zo is het voor managers interessant te beseffen dat het van belang is dat hun
personeel de door de organisatie gewenste emoties ook écht voelen. Wanneer van hen
geëist wordt bepaalde emoties te tonen die ze niet zelf ervaren, zullen ze deze emoties
nabootsen (surface acting). Dit zal ervoor zorgen dat zij zich bij het ondervinden van
somatische klachten vaker zullen ziekmelden. Ook is het essentieel om voor jobs waarin
emotionele arbeid een belangrijke rol speelt, te zorgen dat deze jobs worden uitgevoerd
door de juiste mensen, met name personen die beschikken over een goede vorm van
emotieregulatie. Om deze person-job-fit te identificeren kan selectie een betekenisvolle rol
spelen; om de person-job-fit te verbeteren kan gebruik gemaakt worden van trainingen en
opleidingen (Lauver & Kristof-Brown, 2001). In het bedrijfsleven kan het verder van
belang zijn om zoveel mogelijk te trachten rekening te houden met somatische klachten en
het voorkomen/vermijden ervan. Deze klachten zorgen er namelijk voor dat het personeel
zich zal ziekmelden. Als bedrijf kan het interessant zijn om duidelijke actieplannen en/of
een beleidsplan op te stellen inzake veiligheid, ergonomie, enz.
Conclusie
In het verleden werd de relatie tussen somatisch klachten en ziekteverzuim reeds
vaak onderzocht. In deze scriptie werd een mogelijke moderator, met name emotionele
arbeid, aan die relatie toegevoegd en verder uitgediept. Deze studie toonde aan dat
emotionele arbeid een belangrijke modererende rol speelt in de relatie tussen somatische
klachten en ziekteverzuim, wat zowel theoretische als praktische implicaties oplevert. De
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 45
rol van andere moderatoren op deze relatie vormt een belangrijke onderzoekspiste voor
toekomstig onderzoek.
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 46
REFERENTIES
Adams, S. A., Matthews, C. E., Ebbeling, C. B., Moore, C. G., Cunningham, J. E., Fulton,
J. & Hebert, J. R. (2005). The effect of social desirability and social approval on
self-reports of physical activity. American Journal of Epidemiology, 161, 389-398.
Ajzen, I. & Fishbein, M. (1980). Understanding Attitudes and Predicting Social Behavior.
Englewood Cliffs, NJ: Prentice-Hall.
Ajzen, I. (1991). The theory of planned behavior. Organizational Behavior and Human
Decision Processes, 50, 179-211.
Alexopoulus, E. C. & Burdorf, A. (2001). Prognostic factors for respiratory sickness
absence and return to work among blue collar workers and office personnel.
Occupational and Environmental Medicine, 58, 246-252.
Allebeck, P. & Mastekaasa, A. (2004). Risks for sick leave – general studies. Scandinavian
Journal of Public Health, 32 (63), 49-108.
Allegro, J. T. & Veerman, T. J. (1998). Handbook of Work and Organizational Psychology
(Volume 2, Second Edition), Chapter 6: Sickness Absence. Hove: Psychology Press.
Allegro, J. T. (1973). Socio-technische Organisatie-ontwikkeling. Leiden: Stenfert Kroese.
Ashforth, B. E. & Humphrey, R. H. (1993). Emotional labor in service roles: The influence
of identity. Academy of Management Review, 18, 88–115.
Baker, J. P. & Berenbaum, H. (2007). Emotional approach and problem-focused coping: A
comparison of potentially adaptive strategies. Cognition and Emotion, 21 (1), 95-
118.
Baltes, B. B., Briggs, T. E., Huff, J. W., Wright, J. A. & Neuman, G. A. (1999). Flexible
and compressed workweek schedules: A meta-analysis of their effects on work-
related criteria. Journal of Applied Psychology, 84(4), 496-513.
Baron, R. M. & Kenny, D. A. (1986). The moderator-mediator variable distinction in social
psychological research: conceptual, strategic, and statistical considerations. Journal
of Personality and Social Psychology, 51(6), 1173-1182.
Barsky, A. J. & Wyshak, G. L. (1990). Hypochondriasis and somatosensory amplification.
British Journal of Psychiatry, 157, 404-409.
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 47
Barsky, A. J., Peekna, H.M. & Borus, J. F. (2001). Somatic symptom reporting in women
and men. Journal of General Internal Medicine, 16, 266-275.
Bass, A. R., Delaplane-Harris, K., McCann, D., Bharucha-Reid, B., Schork, M. A.,
Kaufmann, R., Foxman, B., Fraser, W. & Cook, S. (1996). Employee drug use,
demographic characteristics, work reactions and absenteeism. Journal of
Occupational Health Psychology, 1(1), 92-99.
Beirens K. & Fontaine J. R. J. (in press). The Factorial Validity of the Ghent
Multidimensional Somatic Complaints Scale. Assessment.
Boot, C. R .L., Vercoulen, J. H. M. M., van der Gulden, J. W. J., Orbon, K. H.,
Rooijackers, J. M., van Weel, C. & Folgering, H. T. M. (2005). Predictors of
changes in sick leave in workers with asthma: a follow-up study. International
Archives of Occupational and Environmental Health, 78, 633-640.
Borritz, M., Rugulies, R., Christensen, K. B., Villadsen, E. & Kristensen, T. S. (2006).
Burnout as a predictor of self-reported sickness absence among human service
workers: Prospective findings from three year follow up of the PUMA study.
Journal of Occupational and Environmental Medicine, 63, 98-106.
Brotheridge, C. M. & Grandey A. A. (2002). Emotional labor and burnout: Comparing two
perspectives of “people work”. Journal of Vocational Behavior, 60, 17-39.
Brotheridge, C. M. & Lee, R. T. (2003). Development and validation of the Emotional
Labour Scale. Journal of Occupational and Organizational Psychology, 76, 365-
379.
Brown, R. J. (2004). Psychological mechanisms of medically unexplained symptoms: an
integrative conceptual model. Psychological Bulletin, 130, 793-812.
Caplan, R. D., Cobb, S., French, J. R., Harrison, R. D. & Pinneau, S. R. (1975). Job
Demands and Worker Health: Main effects and occupational differences.
Washington: U.S. Government Printing Office.
Casteels, E. & Sneyders, I. (2004). Ziekteverzuim in relatie tot psychosociale en
ergonomische factoren. Een onderzoek in een telecombedrijf. Licentiescriptie van
de Vrije Universiteit Brussel.
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 48
Cattell, R. B. (1966). The scree test for the number of factors. Multivariate Behavioral
Research, 1, 245-276.
Cohen, J. (1988). Statistical power analysis for the behavioral sciences (2nd
ed.). Hillsdale
(N.J.): Lawrence Erlbaum Associates.
Cote, P., Kristman, V., Vidmar, M., Van Eerd, D., Hogg-Johnson, S., Beaton, D. & Smith,
P. M. (2008). The prevalence and incidence of work absenteeism involving neck
pain – A cohort of Ontario lost-time claimants. Spine, 33(4), 192-198.
De Gucht, V., Fischler, B. & Heiser, W. (2004). Neuroticism, alexithymia, negative affect,
and positive affect as determinants of medically unexplained symptoms. Personality
and Individual Differences, 36, 1655-1667.
Deary, I. J. (1999). A taxonomy of medically unexplained symptoms. Journal of
Psychosomatic Reasearch, 47(1), 51-59.
Dijk, F. J. H. van, Dormolen, M. van, Kompier, M. A. J. & Meijman, T. F. (1990).
Herwaardering model belasting-belastbaarheid. Tijdschrift Sociale
Gezondheidszorg, 68(1), 3-10.
Drossman, D. A., Li, Z., Andruzzi, E., Temple, R. D., Talley, N. J., Thompson, W. G. et al.
(1993). U.S. householder survey of functional gastrointestinal disorders. Prevalence,
sociodemography, and health impact. Digestive Diseases and Sciences, 38, 1569-
1580.
Duijts, S. F. A., Kant, I., Swaen, G. M. H., van den Brandt, P. A. & Zeegers, M. P. A.
(2007). A meta-analysis of observational studies identiefies predictors of sickness
absence. Journal of Clinical Epidemiology, 60, 1105-1115.
Eriksen, H. R., Svendsrød, R., Ursin, G. & Ursin, H. (1998). Prevalence of subjective
health complaints in the Nordic European countries in 1993. European Journal of
Public Health, 8 , 294-298.
Feeney, A., North, F., Head, J., Canner, R. & Marmot, M. (1998). Socioeconomic and sex
differentials in reason for sickness absence from the Whitehall II study.
Occupational and Environmental Medicine, 55 (2), 91-98.
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 49
Fink, P., Sorensen, L., Engberg, M., Holm, M. & Munk-Jorgensen, P. (1999). Somatization
in primary care: prevalence, health care utilization, and general practitioner
recognition. Psychosomatics, 40 , 330-338.
Fisher, R. J. & Katz, J. E. (2000). Social-desirability bias and the validity of self-reported
values. Psychology & Marketing, 17 (2), 105-120.
Folkman, S., Lazarus, R. S., Gruen, R. J. & Delongis, A. (1986). Appraisal, coping, health-
status and psychological symptoms. Journal of Personality and Social Psychology,
50, 571-579.
Fontaine, J. R. J., Mascagni, T., Mangelschots, S., Kittel, F. & Godi, I. (2004). Impact of
organizational changes and resulting job stress on somatization, biology and
absenteeism. Retrieved January 20, 2008, from
http://www.belspo.be/belspo/home/publ/pub_ostc/PS/rPS15_en.pdf.
Gellatly, I. R. & Luchak, A. A. (1998). Personal and organizational determinants of
perceived absence norms. Human Relations, 51(8), 1085-1102.
Gellatly, I. R. (1995). Individual and group determinants of employee absenteeism: test of a
causal model. Journal of Organizational Behavior, 16, 469-485.
Glaso, L. & Einarsen, S. (2008). Emotion regulation in leader-follower relationships.
European Journal of Work and Organizational Psychology, 17, 482-500.
Godin, I. & Kittel, F. (2004). Differential economic stability and psychosocial stress at
work: associations with psychosomatic complaints and absenteeism. Social Science
& Medicine, 58, 1543-1553.
Grabe, H. J., Meyer, C., Hapke, U., Rumpf, H. J., Freyberger, H. J., Dilling, H. & John, U.
(2003). Specific somatoform disorder in the general population. Psychosomatics,
44, 304-311.
Grandey, A. A. (2000). Emotion regulation in the workplace: A new way to conceptualize
emotional labor. Journal of Occupational Health Psychology, 5(1), 95-110.
Grandey, A. A. (2003). When the ‘show must go on’: Surface acting and deep acting as
determinants of emotional exhaustion and peer-rated service delivery. Academy of
Management Journal, 46, 86-96.
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 50
Green, L. A., Fryer, G. E., Yawn, B. P., Lanier, D. & Dovey, S. M. (2001). The ecology of
medical care revisited. The New England Journal of Medicine, 344, 2021-2025.
Hackett, R. D. (1989). Work attitudes and employee absenteeism – A synthesis of the
literature. Journal of Occupational Psychology, 62(3), 235-248.
Hackman, J. R. & Oldham, G. R. (1976). Motivation through the design of work: test of a
theory. Organizational Behavior and Humane Performance, 16, 250-279.
Halpbern, M. T., Shikiar, R., Rentz, A. M. & Khan, Z. M. (2001). Impact of smoking status
on workplace absenteeism and productivity. Tobacco Control, 10(3), 233-238.
Harrison, D. A. & Martocchio, J. J. (1998). Time for absenteeism: A 20-year review of
origins, offshoots and outcomes. Journal of Management, 24(3), 305-350.
Harrison, D. A. & Price, K. H. (1993). Are some individuals absence and lateness prone?:
An idiographic, cross-situational analysis. Paper presented at the national Academy
of Management meetings, Atlanta, Georgia.
Harvey, J. & Nicholson, N. (1999). Minor illness as a legitimate reason for absence.
Journal of Organizational Behavior, 20(6), 979-993.
Head, J., Kivimaki, M., Siegrist, J., Ferrie, J. E., Vahtera, J., Shipley, M. J. & Marmot, M.
G. (2007). Effort-reward imbalance and relational injustice at work predict sickness
absence: The Whitehall II study. Journal of Psychosomatic Research 63, 433-440.
Herpt, M. van (2003). De Verbaannorm. Een exploratief onderzoek naar een
ziekteverzuimnorm en de invloed daarop van psychologische factoren.
Ongepubliceerd manuscript, doctoraalscriptie van Universiteit van Tilburg.
Hesselius, P. (2007). Does sickness absence increase the risk of unemployment? The
Journal of Socio-Economics, 36, 288-310.
Heuvel, S. G. van den, Boshuizen, H. C., Hildebrandt, V. H., Blatter, B. M., Ariëns, G. A.
& Bongers, P. M. (2005). Effect of sporting activity on absenteeism in a working
population. British Journal of Sports Medicine, 39, e15.
Hochschild, A. R. (1983). The Managed Heart: Commercialization of human feeling.
Berkeley: University of California Press.
Hopstaken, L. E. M. (1994). “Willens en Wetens”: ziekmelden als beredeneerd gedrag.
Ongepubliceerd manuscript, doctoraalscriptie van Rijksuniversiteit Groningen.
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 51
Ihlebæk, C., Brage, S. & Eriksen, H. R. (2007). Health complaints and sickness absence in
Norway, 1996-2003. Occupational Medicine, 57, 43-49.
Ihlebæk, C., Eriksen, H. R. & Ursin, H. (2002). Prevalence of subjective health complaints
(SHC) in Norway. Scandinavian Journal of Public Health, 30, 20-29.
Irie, M., Tsutsumi, A., Shioji, I. & Kobayashi, F. (2004). Effort-reward imbalance and
physical health among Japanese workers in a recently downsized corporation.
International Archives of Occupational and Environmental Health, 77, 409-417.
Jackson, J. L., Chamberlin, J. & Kroenke, K. (2003). Gender and Symptoms in Primary
Care Practices. Psychosomatics, 44, 359-366.
Jans, M. P., van den Heuvel, S. G., Hildebrandt, V. H. & Bongers, P. M. (2007).
Overweight and obesity as predictors of absenteeism in the working population of
the Netherlands. Journal of Occupational and Environmental Medicine, 49, 975-
980.
Janssen, N., Kant, I. J., Swaen, G. M. A., Janssen, P. P. M. & Schroer C. A. P. (2003).
Fatigue as a predictor of sickness absence: results from the Maastricht cohort study
on fatigue at work. Occupational and Environmental Medicine, 60, 71-76.
Johnson, H.-A. M & Spector, P. E. (2007). Service with a smile: Do emotional intelligence,
gender, and autonomy moderate the emotional labor process? Journal of
Occupational Health Psychology, 12 (4), 319-333.
Jones, M. C., Smith, K. & Johnston, D. W. (2005). Exploring the Michigan model: The
relationship of personality, managerial support and organizational structure with
health outcomes in entrants to the healthcare environment. Work & Stress, 19(1), 1-
22.
Jonge, J., de, Peeters, M. C. W. & Le Blanc, P. M. (2006). Emotionele arbeid en positieve
werkuitkomsten: De rol van specifieke hulpbronnen in het werk. Gedrag &
Organisatie, 19(4), 345-367.
Judge, T. A., Woolf, E. F. & Hurst, C. (2009). Is emotional labor more difficult for some
than for others? A multi-level, experience-sampling study. Personnel Psychology,
62, 57-88.
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 52
Kellner, R. (1990). Somatization: Theories and research. Journal of Nervous and Mental
Disease, 178 (3), 150-160.
Kidd, J. M. (2004). Emotion in career contexts: Challenges for theory and research. Journal
of Vocational Behavior, 64, 441-454.
Kim, H. J. (2008). Hotel service providers’ emotional labor: The antecedents and effects on
burnout. International Journal of Hospitality Management, 27, 151-161.
Kimberlin, C. L. & Winterstein, A. G. (2008). Validity and reliability of measurement
instruments used in research. American Journal of Health-System Pharmacy, 65,
2276-2284.
Kirmayer L. J. & Robbins J. M. (1991). Three forms of somatization in primary care:
prevalence, co-occurence, and sociodemographic characteristics. Journal of
Nervous and Mental Disease, 179, 647-655.
Kirmayer, L. J. & Taillefer, S. (1997). Somatoform disorders. In S. M. Turner & M. Hersen
(Eds.), Adult psychopathology and diagnosis. New York: John Wiley.
Krantz, G. & Őstergren, P. (2002). Do common symptoms in women predict long spells of
sickness absence? A prospective community-based study on Swedish women 40 to
50 years of age. Scandinavian Journal of Public Health, 30, 176-183.
Kroenke, K. (2003). Patients presenting with somatic complaints: Epidemiology, psychatric
co-morbidity and management. International Journal of Methods in Psychiatric
Research, 12(1), 34-43.
Kroenke, K., Spitzer, R. L. & Williams, J. B. W. (2003). The Patient Health Questionnaire-
2 – Validity of a two-item depression screener. Medical Care, 41(11), 1284-1292.
Larson, E. B. & Yao, X. (2005). Clinical empathy as emotional labor in the patient-
physician relationship. Journal of American Medical Association, 239 (9), 1100-
1106.
Lauver, K. J. & Kristof-Brown, A. (2001). Distinguishing between employees’ perceptions
of person–job and person–organization fit. Journal of Vocational Behavior, 59, 454-
470.
Lazarus, R. S., & Folkman, S. (1980). An analysis of coping in a middle-aged community
sample. Journal of Health and Social Behavior, 21, 219-239.
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 53
Leynen, F., De Backer, G., Pelfrene, E., Clays, E., Kittel, F., Moreau, M. & Kornitzer, M.
(2006). Increased absenteeism from work among aware and treated hypertensive
and hypercholesterolaemic patients. European Journal of Cardiovascular
Prevention and Rehabilitation, 13(2), 261-267.
Lipowski, Z. J. (1987). Somatization: The experience and communication of psychological
distress as somatic symptoms. Psychotherapy and Psychosomatics, 47, 160–167.
Liu, G., Clark, M. R. & Eaton, W. W. (1997). Structural factor analyses for medically
unexplained somatic symptoms of somatization disorder in the Epidemiologic
Catchment Area Study. Psychological Medicine, 27, 617-626.
Lopes, P. N., Salovey, P., Côté, S. & Beers, M. (2005). Emotion regulation abilities and the
quality of social interaction. Emotion, 5 (1), 113-118.
Lopez, S. H. (2006). Emotional labor and organized emotional care conceptualizing nursing
home care work. Work and Occupations, 33 (2), 133-160.
Lu, C. L., Lang, H. C., Chang, F. Y., Chen, C. Y., Luo, J. C. et al. (2005). Prevalence and
health/social impacts of functional dyspepsia in Taiwan: A study based on the Rome
Criteria Questionnaire Survey assisted by endoscopic exclusion among a physical
check-up population. Scandinavian Journal of Gastroenterology, 40, 402-411.
Lusinyan, L. & Bonato, L. (2007). Work absence in Europe. IMF Staff Papers, 54(3), 475-
538.
Malmgren, S. & Andersson, G. (1984). Corporate reported sick leave and its relationship
with education, responsibility and blood pressure. Scandinavian Journal of Social
Medicine, 12, 171-176.
Mann, S. & Cownburn, J. (2005). Emotional labour and stress within mental health nursing.
Journal of Psychiatric and Mental Health Nursing, 12, 154-162.
Marmot, M., Feeney, A., Shipley, M., North, F. & Syme, S. L. (1995). Sickness absence as
a measure of health status and functioning: from the UK Whitehall II study. Journal
of Epidemiology and Community Health, 49, 124–130.
Martens, M. F. J., Nijhuis, F. J. N., van Boxtel, M. P. J. & Knottnerus, J. A. (1995).
Flexibele arbeidsomstandigheden en gezondheidsklachten: Een onderzoek in een
flexibel werkende werknemerspopulatie. Gedrag & Organisatie, 8(1), 50-59.
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 54
Martocchio, J. J. & Harrison, D. A. (1993). To be there or not to be there? Questions,
theories, and methods in absence research. Research in Personnel and Human
Resources Management, 11, 259-329.
Martocchio, J. J. (1989). Age-related differences in employee absenteeism: A meta-
analysis. Psychology and Aging, 4, 409-414.
Mastekaasa, A. & Olsen, K. M. (1998). Gender, absenteeism and job characteristics – A
fixed effects approach. Work and Occupation, 25(2), 195-228.
McFarlin, S. K. & Fals-Stewart, W. (2002). Workplace absenteeism and alcohol use: A
sequential analysis. Psychology of Addicitive Behaviors, 16(1), 17-21.
Meerding, W. J., IJzelenberg, J., Koopmanschap, M. A., Severens, J. L. & Burdorf, A.
(2005). Health problems lead to considerable productivity loss at work among
workers with high physical load jobs. Journal of Clinical Epidemiology, 58, 517-
523.
Molarius, A., Tegelberg, A. & Öhrvik, J. (2008). Socio-economic factors, lifestyle, and
headache disorders - A population-based study in Sweden. Headache, 48 (10),
1426-1437.
Morris, J. A. & Feldman, D. C. (1996). The dimensions, antecedents and consequences of
emotional labor. The Academy of Management Review, 21(4), 986-1010.
Mulki, J. P., Jaramillo, F. & Locander, W. B. (2006). Emotional exhaustion and
organizational deviance: Can the right job and a leader's style make a difference?
Journal of Business Research, 59, 1222-1230.
Munce, S. E. P., Stansfeld, S. A., Blackmore, E. R. & Steward, D. E. (2007). The role of
depression and chronic pain conditions in absenteeism: Results from a national
epidemiologic survey. Journal of Occupational and Environmental Medicine, 49,
1206-1211.
Nationaal Instituut voor Statistiek. Absenteïsme in de privésector. Retrieved April 6, 2009,
from http://statbel.fgov.be/figures/d31_nl.asp#7.
Nicholson, N. (1977). Absence behaviour and attendance motivation: A conceptual
synthesis. Journal of Management Studies, 14, 231-252.
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 55
North, F., Syme, S. L., Feeney, A., Head, J., Shipley, M. J. & Marmot, M. G. (1993).
Explaining socioeconomic differences in sickness absence: the Whitehall II study.
British Medical Journal, 306, 361-365.
Nunnally, J. C. (1978). Psychometric theory (2nd ed.). New York: McGraw-Hill.
Pelled, L. H. & Xin, K. R. (1999). Down and out: An investigation of the relationship
between mood and employee withdrawal behavior. Journal of Management, 25,
875-895.
Philipsen, H. (1969). Afwezigheid wegens ziekte: onderzoek naar oorzaken van verschillen
in ziekteverzuim tussen 83 middelgrote bedrijven. Groningen: Wolters-Noordhoff.
Podsakoff, P. M. & Organ, D. W. (1986). Self-reports in organizational research: problems
and prospects. Journal of Management, 12 (4), 531-544.
Rasmussen, B. K. (2001). Epidemiology of headache. Cephalalgia, 21, 774-777.
Rasmussen, B. K., Jensen, R. & Olesen, J. (1992). Impact of headache on sickness absence
and utilization of medical services: A Danish population study. Journal of
Epidemiology and Community Health, 46, 443-446.
Reigo, T., Tropp, H. & Timpka, T. (2000). Clinical findings in a population with back pain
– Relation to one-year outcome and long-term sick leave. Scandinavian Journal of
Primary Health Care, 18(4), 208-214.
Rhodes, S. R. & Steers, R. M. (1990). Managing Employee Absenteeism. New York:
Addison- Wesley.
Rief, W. & Broadbent, E. (2007). Explaining medically unexplained symptoms – models
and mechanisms. Clinical Psychological Review, 27, 821-841.
Rief, W. & Hiller, W. (2003). A new approach to the assessment of the treatment effects of
somatoform disorders. Psychosomatics, 44(6), 492-498.
Robbins, J. M. & Kirmayer, L. J. (1991). Attributions of common somatic symptoms.
Psychological Medicine, 21, 1029-1045.
Robbins, S. P. & Judge, T. A. (2007). Organizational Behavior. New Jersey: Pearson
Education Inc., Upper Saddle River.
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 56
Roelen, C. A. M., Koopmans, P. C., de Graaf, J. H., van Zandbergen, J. W. & Groothoff, J.
W. (2007). Job demands, health perception and sickness absence. Occupational
Medicine, 57, 499-504.
Roelen, C. A. M., van der Pol, T. R., Koopmans, P. C. & Groothoff, J. W. (2006).
Identifying workers at risk of sickness absence by questionnaire. Occupational
Medicine, 56, 442-445.
Sagie, A. (1998). Employee absenteeism, organizational commitment, and job satisfaction:
another look. Journal of Vocational Behavior, 52(2), 156-171.
Sandanger, I., Nygard, J. F., Brage, S. & Tellnes, G. (2000). Relation between health
problems and sickness absence: gender and age differences - A comparison of low-
back pain, psychiatric disorders, and injuries. Scandinavian Journal of Public
Health, 28, 244-252.
Schalk, R. & Rijckevorsel, A. (2007). Factors influencing absenteeism and intention to
leave in a call centre. New Technology Work and Employment, 22 (3), 260-274.
Schaubroeck, J. & Jones, J. R. (2000). Antecedents of workplace emotional labor
dimensions and moderators of their effects on physical symptoms. Journal
Organizational Behavior, 21 (2), 163-183.
Securex Research Center (2007). Het absenteïsme in België in 2006. Kosten, cijfers en
medische redenen. Retrieved April 12, 2008, from
http://statbel.fgov.be/studies/thesis_nl.asp?n=707.
Shaw, J. D. & Gupta, N. (2004). Job complexity, performance, and well-being: When does
supplies-values fit matter? Personnel Psychology, 57, 847-879.
Shen, J. & Dicker, B. (2008). The impacts of shift work on employees. International
Journal of Human Resource Management, 19(2), 392-405.
Siegrist, J. (1996). Adverse health effects of high-effort/low-reward conditions. Journal of
Occupational Health Psychology, 1, 27-41.
Smulders, P. G. W. & Veerman, T. J. (red.) 1990. Handboek ziekteverzuim – Gids voor de
bedrijfspraktijk. ‘s Gravenhage: Delwel Uitgeverij.
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 57
Steel, R. P., Rentsch, J. R. & Van Scotter, J. R. (2007). Timeframes and absence
frameworks: A test of Steers and Rhodes’ (1978) model of attendance. Journal of
Management, 33, 180-195.
Steers, R. M. & Rhodes, S. R. (1978). Major influences on employee attendance: a process
model. Journal of Applied Psychology, 63, 391-407.
Steinberg, R. J. & Figart, D. M. (1999). Emotional labor ince The Managed Heart. The
ANNALS of the American Academy of Political and Social Science, 561, 8-26.
Stewart-Brown, S. (1998). Emotional wellbeing and its relation to health – Pyshical desease
may well result from emotional distress. British Medical Journal, 317, 1608-1609.
Szilagyi, A. D. & Wallace, M. J. (1990). Organizational behavior and performance.
Glenview: Scott, Foresman/Little, Brown.
Szilagyi, A. D. (1980). Causal inferences between leader reward behavior and subordinate
performance, absenteeism and work satisfaction. Journal of Occupational
Psychology, 53, 195-204.
Taimela, S., Läärä, E., Malmivaara, A., Tiekso, J., Sintonen, H., Justén, S. & Aro, T.
(2007). Self-reported health problems and sickness absence in different age groups
predominantly engaged in physical work. Occupational and Environmental
Medicine, 64, 739-746.
Thakor, M. V. & Joshi, A. W. (2005). Motivating salesperson customer orientation:
insights from the job characteristics model. Journal of Business Research, 58, 584-
592.
Tubach, F., Leclerc, A., Landre, M. F. & Pietri-Taleb, F. (2002). Risk factors for sick leave
due to low-back pain: A prospective study. Journal of Occupational and
Environmental Medicine, 44(5), 451-458.
Väänänen, A., Toppinen-Tanner, S., Kalimo, R., Mutanen, P., Vathera, J. & Peiró, J. M.
(2003). Job characteristics, physical and psychological symptoms, and social
support as antecedents of sickness absence among men and women in the private
industrial sector. Social Science and Medicine, 57, 807-824.
Vahtera J., Kivimaki M. & Pentti J. (2001). The role of extended weekends in sickness
absenteeism. Journal of Occupational and Environmental Medicine, 58, 818–22.
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 58
Verbaan, D. (1994). Beheersing van ziekteverzuim. In Kluytmans, F., De Lange, W. A. M.,
Meekel, W. J. M., & Vinke, R. H. W. (Red.), Methoden, technieken en analyses
voor personeelsmanagement – Deel I: 6. P&O Systemen (Hdst. I.6.7.5.), Deventer:
Kluwer (afl. 26).
Vodenitcharov, K. (2005). Somatische gewaarwordingen bij allochtonen en de invloed op
absenteïsme. Ongepubliceerd manuscript, licentiescriptie. Universiteit Gent.
Wikman, A., Marklund, S. & Alexanderson, K. (2005). Illness, desease, and sickness
absence: An empirical test of differences between concepts of ill health. Journal of
Epidemiology and Community Health, 59, 450-454.
Windt, van der, D. A. W. M., Dunn, K. M., Spies-Dorgelo, M. N., Mallen, C. D.,
Blankenstein, A. H. & Stalman, W. A. B. (2008). Impact of physical symptoms on
perceived health in the community. Psychosomatic Research, 64 (3), 265-274.
Yang, F. H. & Chang, C. C. (2008). Emotional labour, job satisfaction and organizational
commitment amongst clinical nurses: A questionnaire survey. International Journal
of Nursing Studies, 45, 879-887.
Ybema, J. F. & Smulders, P. (2002). Emotionele belasting en de noodzaak tot het
verbergen van emoties op het werk. Gedrag & Organisatie, 15(3), 129-146.
Zammuner, V. L. & Galli, C. (2005). Wellbeing: Causes and consequences of emotion
regulation in work settings. International Review of Psychiatry, 17, 355-364.
Zapf, D. (2002). Emotion work and psychological well-being: A review of the literature
and some conceptual considerations. Human Resource Management Review, 12,
237-268.
Zapf, D., Seifert, C., Schmutte, B., Mertini, H. & Holz, M. (2001). Emotion work and job
stressors and their effects on burnout. Psychology and Health, 16, 527-545.
Zeidner, M., Matthews, G. & Roberts, R. D. (2004). Emotional intelligence in the
workplace: a critical review. Applied Psychology: An International Review, 53(3),
371-399.
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 59
BIJLAGEN
Bijlage 1: Vragenlijst
Geachte heer/mevrouw, Wanneer mensen werken, ervaren ze vaak tal van emoties en gevoelens. Toch zijn gevoelens iets wat vaak wordt genegeerd in het bedrijfsleven. Omdat inzicht in het emotioneel functioneren van mensen op het werk van belang kan zijn voor het welzijn, is het belangrijk dat hier onderzoek rond gebeurt. Deze vragenlijst past dan ook binnen een materscriptie die de invloed van emotionele arbeid op het welzijn nagaat. Het duurt ongeveer 15 minuten om de vragenlijst in te vullen. Verder is het van belang te weten dat er geen goede of slechte antwoorden zijn en dat het enige juiste antwoord is wat je zelf voelt of denkt. Indien je een probleem ondervindt bij het invullen van een vraag kan je dit naast de vraag noteren. Tenslotte is het ook van belang om niet te lang
te twijfelen bij de vragen, meestal is immers je eerste gedachte de beste. Verder zijn volgende dingen van belang bij het invullen:
− De vragenlijst is anoniem en de gegevens zullen vertrouwelijk worden behandeld en zullen enkel door de onderzoekers worden gebruikt voor hun analyses. Schrijf dus in geen geval jouw naam op de vragenlijst.
− Indien je de vragenlijst hebt ingevuld, geef je meteen ook toestemming dat we jouw gegevens mogen gebruiken voor onderzoek. Het is ten allen tijde toegestaan om het invullen te onderbreken of om de vragenlijst niet te versturen.
− Indien je een samenvatting wenst van de algemene bevindingen van dit onderzoek of als je nog vragen hebt, kan je contact opnemen met Isabelle Cooreman:
Isabelle Cooreman KVD Woestijnestraat 14 1760 Roosdaal Wij danken u van harte voor uw medewerking aan ons onderzoek. Met vriendelijke groeten, Isabelle
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 60
Emotional Labor Scale (Brotheridge & Lee, 1998) Instructies: Volgende vragenlijst gaat na hoe emotioneel de taken zijn, die u op uw werk dient uit
te voeren. Gelieve de vragen goed te lezen en een passend antwoord te geven.
Op een normale doordeweekse dag heb ik ____ klanten. Duur
Een normale interactie die ik heb met een klant, duurt ____ minuten. Op een gemiddelde dag op het werk, hoe frequent doe je de volgende dingen tijdens de interactie met klanten? Gelieve voor elke vraag het nummer te omcirkelen dat het best jouw mening erover weergeeft.
No
oit
Zel
den
So
ms
Frequentie
1. In contact komen met klanten. 1 2 3 4 5
2. Bepaalde emoties gebruiken als deel van het werk. 1 2 3 4 5
3. Bepaalde emoties uitdrukken die nodig zijn voor het werk. 1 2 3 4 5
Intensiteit
4. Intense emoties uitdrukken. 1 2 3 4 5
5. Sommige sterke emoties vertonen. 1 2 3 4 5
Variëteit
6. Veel verschillende soorten emoties vertonen. 1 2 3 4 5
7. Veel verschillende emoties uitdrukken. 1 2 3 4 5
8. Veel verschillende emoties vertonen tijdens de interactie
met anderen.
1 2 3 4 5
Deep acting
9. Moeite doen om daadwerkelijk de emoties te voelen die ik
ten aanzien van anderen moet vertonen.
1 2 3 4 5
10. Proberen effectief de emoties die ik moet tonen te beleven. 1 2 3 4 5
11. Echt proberen de emoties te voelen die ik moet tonen als
deel van het werk.
1 2 3 4 5
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 61
Surface acting
12. Verzetten tegen het uitdrukken van mijn echte gevoelens. 1 2 3 4 5
13. Emoties veinzen die ik niet echt heb. 1 2 3 4 5
14. Mijn werkelijke gevoelens over een situatie verbergen. 1 2 3 4 5
Vragenlijst ziekteverzuim
Instructies: Volgende vragenlijst gaat over hoe vaak u ziek bent geweest op het werk. Gelieve de
vragen goed te lezen en vervolgens eerlijk te antwoorden op elke vraag.
1. Hoe vaak heeft u zich het afgelopen jaar ziek gemeld op het werk? ….. Keer
2. Hoeveel dagen (zonder zwangerschapsverlof) bent u het afgelopen jaar afwezig
geweest op het werk op grond van een ziektemelding? ….. Dagen
3. Bent u in de voorbije 12 maanden niet komen werken, ondanks het feit dat u
niet ziek was?
� Neen
� Ja, één keer � Ja, 2-5 keer � Ja, 5-8 keer � Ja, meer dan 8 keer
4. Instructies: Lees onderstaande stellingen en geef aan in welke mate u het er mee eens bent. Gebruik hiervoor volgende schaal en omcirkel het juiste cijfer.
1
Helemaal niet
akkoord
2
Niet akkoord
3
Noch akkoord
noch niet
akkoord
4
Akkoord
5
Helemaal
akkoord
Als ik me niet goed voel, vind ik het toch lastig om me ziek te
melden.
1 2 3 4 5
Ik zal me dit jaar wel eens ziek melden als ik me niet helemaal 1 2 3 4 5
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 62
fit voel.
Wanneer ik ziek ben, kan ik de stress op mijn werk veel
moeilijker aan.
1 2 3 4 5
Het kost me moeite om me ziek te melden. 1 2 3 4 5
Ik zal me komend jaar wel eens ziek melden als ik er gewoon
even genoeg van heb.
1 2 3 4 5
Zelfs als ik ziek ben, kan ik moeilijke taken op het werk tot
een goed einde brengen.
1 2 3 4 5
Eigenlijk kan ik me niet veroorloven om me ziek te melden. 1 2 3 4 5
Ik zal me dit jaar wel eens ziek melden als ik thuis niet weg
kan.
1 2 3 4 5
Als ik me ziek meld, voel ik me bezwaard. 1 2 3 4 5
Ook al is het nodig, toch vind ik het moeilijk om me ziek te
melden.
1 2 3 4 5
Ik zal me komend jaar wel eens ziek melden als ik baal van
mijn werk.
1 2 3 4 5
Ik zal me komend jaar wel eens ziek melden als ik geen zin
heb om naar het werk te gaan.
1 2 3 4 5
Als ik ziek ben, beleef ik geen plezier aan mijn werk. 1 2 3 4 5
Me ziek melden op het werk is niet goed mogelijk. 1 2 3 4 5
Als ik me ziek meld, voel ik me schuldig. 1 2 3 4 5
Ik zal me komend jaar wel eens ziek melden als ik gewoon
even iets leuks wil doen.
1 2 3 4 5
Ik zie er tegenop om me ziek te melden. 1 2 3 4 5
Ik voel mij hopeloos over het afwerken van bepaalde taken
wanneer ik ziek ben.
1 2 3 4 5
Op het werk focus ik mij ook op mijn doel als ik ziek ben. 1 2 3 4 5
Als ik me ziek meld, geeft me dat een onprettig gevoel. 1 2 3 4 5
Ik zal me dit jaar wel eens ziek melden als ik me beroerd voel. 1 2 3 4 5
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 63
Als ik ziek ben, heb ik genoeg energie om al mijn werktaken
uit te voeren.
1 2 3 4 5
Ik voel me schuldig als ik thuis blijf. 1 2 3 4 5
The Ghent Multidimensional Somatic Complaints Scale
Instructies: De volgende vragenlijst peilt naar fysieke klachten of de gevoelens die u ervaart
binnenin uw lichaam. Gelieve telkens het overeenstemmende cijfer (zoals voorzien in onderstaand
kader) in te vullen, om aan te duiden hoe vaak u de desbetreffende klacht heeft gehad in de voorbije
vier weken.
0 1 2 3 4 5 6 7
Nooit Zeer Uitzonderlijk Af en toe Regelmatig Vaak Zeer vaak
Voortdurend uitzonderlijk
Hoe vaak heeft u, in de voorbije vier weken, (last gehad van)… ?
1. ___ ernstige hoofdpijn
2. ___ pijn of gespannenheid in de nek of de schouders
3. ___ een gevoel van gespannenheid in uw hoofd, alsof het stevig werd beetgehouden door iets of
iemand
4. ___ het gevoel van druk of beklemming in de borststreek of het hart
5. ___ pijn of ongemak in de buikstreek
6. ___ een verstikkend gevoel in de keel, alsof deze geblokkeerd was
7. ___ indigestie (digestieve problemen)
8. ___ een gezwollen of opgeblazen gevoel in de maag
9. ___ ademhalingsmoeilijkheden, zelfs tijdens het rusten
10. ___ een zwaar gevoel doorheen uw gehele lichaam
11. ___ zwakheid of slapheid gevoeld in het hart
12. ___ diarree
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 64
13. ___ warmte- of koudegolven, die u plotseling zeer warm of zeer koud doen krijgen
14. ___ koude in uw lichaam
15. ___ kippenvel
16. ___ lichamelijke zwakheid gevoeld ergens in uw lichaam
17. ___ herhaaldelijk een gebrek aan energie gehad
18. ___ zich moe gevoeld, zelfs wanneer u niet aan het werk was
19. ___ rillingen gevoeld (in de nek of de borststreek)
20. ___ je zwak gevoeld in de benen (ledematen)
21. ___ bleek geworden
22. ___ een brok in de keel gevoeld
23. ___ maagproblemen gehad
24. ___ je hartslag voelen vertragen
25. ___ je hartslag voelen versnellen
26. ___ je spieren voelen ontspannen (over het hele lichaam)
0 1 2 3 4 5 6 7
Nooit Zeer Uitzonderlijk Af en toe Regelmatig Vaak Zeer vaak
Voortdurend uitzonderlijk
Hoe vaak heeft u, in de voorbije vier weken, (last gehad van)… ?
27. ___ je spieren voelen opspannen (over het hele lichaam)
28. ___ je ademhaling voelen vertragen
29. ___ je ademhaling voelen versnellen
30. ___ je warm gevoeld (over het hele lichaam)
31. ___ getranspireerd, of klamme handen gehad
32. ___ gezweet (over het gehele lichaam)
33. ___ je heet gevoeld (gepuft van de hitte, wangen of borststreek)
34. ___ gebloosd
35. ___ je koud gevoeld (over het gehele lichaam)
36. ___ helemaal geen lichamelijke symptomen gehad
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 65
Vragenlijst persoonlijke gegevens
Instructies: De onderstaande persoonlijke gegevens zijn nodig voor dit onderzoek, omdat met een
aantal dingen rekening gehouden moet worden bij de verwerking van de gegevens. Deze vragenlijst
is volstrekt anoniem, gelieve in onderstaand gedeelte nooit naam of adres te vermelden.
U bent: � een man � een vrouw Leeftijd: ….. jaar
Familiale situatie:
� Gehuwd
� Ongehuwd
� Samenwonend
� Weduwe/weduwenaar
� Gescheiden
Hoogst behaalde diploma:
� Geen onderwijs
� Lager onderwijs
� Lager middelbaar onderwijs (1e tot 3e jaar)
� Hoger middelbaar onderwijs – beroepsonderwijs (4e tot 6e jaar)
� Hoger middelbaar onderwijs – technisch onderwijs (4e tot 6e jaar)
� Hoger middelbaar onderwijs – algemeen onderwijs (4e tot 6e jaar)
� 1 of 2 jaar specialisatie (na middelbaar onderwijs)
� Hoger onderwijs buiten universiteit
� Universitair onderwijs
Hoeveel % van de werkweek werkt u?
� Voltijds (100%)
� Deeltijds: ….. %
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 66
Hoe vaak komt u in contact met klanten? (klanten kunnen zijn: potentiële kopers,
patiënten, mensen die informatie wensen, sollicitanten, …)
� Nooit
� Zelden (minder dan 1x per week)
� Regelmatig (minstens 1x/week)
� Dagelijks (minstens 1x/dag)
� Constant (meer dan 10x/dag)
In welke sector bent u tewerkgesteld?
� Landbouw, jacht en bosbouw
� Winning van delfstoffen
� Industrie
� Productie en distributie van elektriciteit, gas, water
� Bouwnijverheid
� Groot- en kleinhandel auto’s en huishoudartikelen
� Horeca
� Vervoer, opslag en communicatie
� Financiële sector
� Onroerende goederen en diensten aan bedrijven
� Openbaar bestuur
� Onderwijs
� Gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening
� Gemeenschapsvoorzieningen, sociaal cultureel
� Andere: …………………………………………..
Welk beroep oefent u precies uit? Geef een gedetailleerde beschrijving. (vb. leraar in het lager
onderwijs, puntlasser bij een autofabrikant, …)
…………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 67
Bijlage 2: Geroteerde factormatrix somatische klachten.
Geroteerde factormatrix voor somatische klachten.
Factor
1 2 3 4 5
Hoofdpijn .185 .308 .486 .108 .165
Gespannen schouders en nek .189 .245 .659 .146 .153
Spanning hoofd .158 .185 .736 .214 .23
Druk borststreek of hart .305 .13 .226 .699 .157
Vestikkend gevoel in keel .339 .253 .344 .426 .129
Ademhalingsmoeilijkheden .161 .404 .275 .542 .22
Zwakheid hart .238 .264 .064 .632 .232
Pijn buikstreek .6 .038 .34 .309 .206
Indigestie .756 .24 .11 .239 .069
Opgeblazen gevoel maag .734 .274 .126 .218 .211
Diarree .504 .113 .129 .079 .116
Warm/koud .256 .616 .251 .287 .175
Koude in lichaam .198 .722 .305 .135 .094
Kippenvel .103 .456 .076 .108 .109
Zwaar gevoel .241 .467 .323 .406 .321
Lichamelijke zwakheid .201 .535 .328 .292 .427
Gebrek aan energie .246 .266 .306 .217 .747
Moeheid .214 .192 .211 .248 .734
Noot. Extraction Method: Principal Axis Factoring. Rotation Method: Varimax with Kaiser
Normalization. Rotation converged in 7 iterations.
Noot. Factor 1 = Maag- en darmklachten, Factor 2 = Klachten in verband met
temperatuurregulatie, Factor 3 = Hoofd- en schouderklachten, Factor 4 = Klachten in
verband met hart en ademhaling, Factor 5 = Klachten in verband met moeheid.
Afwezigheid op het werk: de invloed van somatische klachten en emotionele arbeid | 68
Bijlage 3: Geroteerde factormatrix emotionele arbeid.
Geroteerde factormatrix voor emotionele arbeid.
Factor
1 2 3
EA frequentie 1 .304 .155 .093
EA frequentie 2 .788 .205 .024
EA frequentie 3 .777 .236 .078
EA intensiteit 1 .749 .237 .012
EA intensiteit 2 .653 .185 .091
EA variëtiet 1 .839 .263 .1
EA variëteit 2 .837 .227 .081
EA variëteit 3 .733 .327 .089
EA deep acting 1 .331 .71 .215
EA deep acting 2 .394 .768 .161
EA deep acting 3 .374 .773 .136
EA surface acting 1 -.045 .159 .784
EA surface acting 2 .145 .128 .527
EA surface acting 3 .081 .037 .791
Noot. Extraction Method: Principal Axis Factoring. Rotation Method: Varimax with Kaiser
Normalization. Rotation converged in 5 iterations.
Noot. Factor 1 = Sterkte van de emotionele arbeid, Factor 2 = Deep acting, Factor 3 =
Surface acting.