deel 3 over socialisatie en sociale verandering, macht en mobiliteit, organisaties en sociale...
TRANSCRIPT
Deel 3Over socialisatie en sociale verandering, macht en mobiliteit, organisaties en sociale klassen
Inleiding Sociologie
10.Wright, Bourdieu en MannDrie hedendaagse benaderingen van de sociale stratificatie
Erik O. Wright (° 1947)Pierre Bourdieu
(1930-2002) Michael Mann (° 1942)
3
Beoogde leercompetenties
• Het sociologische concept ‘sociale stratificatie’ met eigen woorden kunnen omschrijven.
• Met voorbeelden kunnen illustreren waarom sociale ongelijkheid ‘eigen’ is in een specifieke sociale ruimte en een specifieke sociale tijd (actuele kapitalistische maatschappij).
• Met voorbeelden kunnen illustreren wat sociale ongelijkheid als onafhankelijke en als afhankelijke variabele kan verklaren met betrekking tot het sociale handelen.
• De grote schema’s in de actuele sociologische literatuur kunnen omschrijven met eigen voorbeelden i.v.m. sociale stratificatie.
Sociologisch onderzoek over gestructureerde vormen van sociale ongelijkheid gebeurt de voorbije decennia steeds meer over thema’s als:
(1) Ras(2) Etniciteit(3) ‘Gender’
5
Drievoudige empirische focus (Milner, 1999: 74).
1. Produceren ‘objectieve’ maatstaven voor het vaststellen van de verdeling van middelen zoals: inkomen, onderwijskansen of levensverwachting, over individuen of gezinshoofden.
2. Pogingen om de mate van intergenerationele of intragenerationele sociale mobiliteit te meten. - Vooral bewegingen tussen arbeiders en middenklasse staan
daarbij in de belangstelling.
3. Diverse vormen van ‘klassenbewustzijn’- Verschil perceptie van sociale ongelijkheid verschilt,
naargelang van de sociale klasse.
6
10.1 Erik O. Wright
• Onderzoek klassenstructuur westerse landen via marxistisch klassenmodel
http://www.ssc.wisc.edu/~wright/
7
10.1.1 Theoretisch model
• Uitgangspunt- Traditionele marxistische klassenindeling herwerken, zodat recente
veranderingen in klassenstructuur van gevorderde kapitalistische samenlevingen in rekening gebracht kunnen worden
• Centraal criterium• Relatie tot de productiemiddelen
• Verving dichotomie (bezit versus niet-bezit productiemiddelen) door - Drie vormen van controle over de productiemiddelen
• Over de fysische productiemiddelen
• Over de arbeidskracht van anderen
• Over investeringen en middelenallocatie
• Innovatie- Een reeks van tussenliggende strata
= ‘Bezitsverhoudingen’
= ‘Economische eigendom’
8
Klassenschema van E.O. Wright.(1985)
Burgerij
Kleine werkgevers
Halfzelfstandige
werknemers
Proletariaat
Management
Kleine burgerij
9
Aangepast klassenmodel van E.O. Wright (1995)
Relatie tot de productiemiddelen
Bezitters WerknemersVeel Kapitalisten
(burgerij)Expert
managersGeschoolde managers
Ongeschoolde managers
Managers
Weinig Kleine werkgevers
Expert opzichters
Geschoolde opzichters
Ongeschoolde opzichters
Opzichters
Geen Kleine burgerij Experts Ongeschool-de
Ongeschoolde Niet-managers
Relatie tot schaarse vaardigheden
Aanta
l w
erk
nem
ers
Geza
gsv
erh
oudin
g
10
Klassenpositie VS Zweden Finland Nederland
Grote werkgeversKleine werkgeversKleine burgerij(totaal)
1,8 6,06,8
(14,6)
0,74,85,4
(10,9)
0,72,518,0
(21,2)
–––
(9,2)
ManagersAdviserende managersToezichthoudend personeel
(totaal)
12,34,512,8
(29,6)
10,9 3,36,8
(21,0)
9,84,27,1
(21,1)
–––
(25,1)
Halfzelfstandige werknemersArbeidersklasse
9,546,3
17,4 50,7
11,5 46,4 (65,7)
Totaal 100,0 100,0 100,0 100,0
10.1.2 Empirisch onderzoek en de weerslag ervan
11
Klassenbewustzijn
• Analytisch onderscheid - Percepties- Opvattingen over gevolgen- Opvattingen over voorkeuren
• Bevindingen- Arbeidersklasse
• Ideologisch het meest ‘antikapitalistisch’- Burgerij
• Meest ‘pro-kapitalistisch’- Andere klassen
• Tussenin (in overeenstemming met hun respectieve capaciteiten om van een of meerdere vormen van uitbuiting te profiteren)
Significante verschillen tussen: VS, Zweden en
Japan!
12
10.2 Bourdieu (1930-2002)
• Webers concept ‘levenskansen’ als onafhankelijke variabele
• Dimensies van het samenleven- Sociologische Concepten
• Economisch, sociaal en cultureel kapitaal
13
10.2.1 De basisconcepten van Bourdieu
• Samenleving- Een sociale ruimte- Bestaat uit een geheel van onderling verbonden velden
• Een veld- Gestructureerd geheel van sociale posities
» Dat door individuen of instituties wordt bezet- Dat de situatie bepaalt van wie het bevolkt- Een geheel van machtsrelaties tussen posities
» Onderschikkend» Bovenschikkend» Nevenschikkend
Bepaald naar gelang van de toegang die verschaft is tot het
kapitaal (goederen, hulpbronnen), dat in dat veld voorhanden is.
14
Soorten kapitaal
1. Hoeveelheid kapitaal
2. Samenstelling kapitaal (soorten)- Economisch
• Materiële mogelijkheden op basis van inkomen en bezit (meteen in geld)
- Sociaal• Geheel relaties binnen een sociaal netwerk of het kapitaal aan
- Respectabiliteit en eer (status)
- Cultureel• Geheel van disposities (opvattingen en houdingen) die naar
hogere cultuur of ‘Bildung’ verwijzen: opleiding en kennis, diploma’s, familiale achtergrond, culturele erfenis …
Centrale hypothese: omzetbaarheid (converteerbaarheid) van de verschillende soorten van kapitaal
15
Logica BourdieuS
ocia
le r
uim
te
1. Kapitaal
2 Habitus= Dispositie & leefstijlen
3. Leefstijl = distinctie
(maatschappelijke afbakening
tussen sociale groepen)
3 Klassen
• Burgerij
• Kleine burgerij
• Arbeidersklasse
16
10.2.2 De klassenstructuur bij Bourdieu
1. Kapitaal• Economisch
• Sociaal
• Cultureel
3. Leefstijl (gesocialiseerd)
Burgerij
Dominante klasse
Gedomineerde klassen
• Kleine burgerij
• Arbeidersklasse
Drie klassen (sm
ake
n e
n le
efstijle
n)
Of d
ichoto
mie
2 Habitus • Praktisch gevoelen of een aangeleerde gewoonte
• Legt grenzen op aan het handelen
• Voorziet handelen van bepaalde principes
= Dispositie
Vermogen dingen op en voor zichzelf te bekijken, los van functie, gebruikswaarde en verwijzingen
naar de realiteit (inhoud)
Consumptie en specifieke handelingen presentatie van mensen in het sociale verkeer (smaken, normen
en overtuigingen) => distinctie
Soci
ale
ru
imte
17
Stellingen
• Hoe lager de sociale klasse- Hoe minder (economisch, cultureel en sociaal) kapitaal ze
bezit. • Kapitaalsamenstelling (verschillen)
- Symmetrisch• Hoog cultureel en hoog economisch kapitaal
- Asymmetrisch• Hoog economisch en laag cultureel kapitaal (‘nouveaux riches’)
- Binnen éénzelfde klasse • Uiteenlopende kapitaalstructuren leiden tot fracties
• Inkomen en opleiding determinerend
18
10.2.3 Klassenreproductie
• Culturele en economische elites- Gesloten segment in maatschappij
- Zetten zich af tegen anderen
- Trachten buitenstaanders buiten te houden
- Instroom mits het aanvaarden geldende omgangsvormen en smaakuitingen.
• Zo- Worden ongelijkheden tussen generaties overgedragen
19
10.3 Michael Mann (° 1942) (British-born, now UCLA)
• http://www.soc.ucla.edu/people/faculty?lid=729
20
Michael Mann (° 1942)
• Uitgangspunt- Hypothese dat macht
• Geen derde dimensie is van de ongelijkheid• Wel een aspect van elke sociale organisatie
- Samenlevingen als• ‘Multiple overlapping and intersecting sociospatial networks of
power’ (Mann, 1986:1). • IEMP model van relaties (geïnspireerd Webers derde dimensie)
- Ideologische- Economische- Militaire- Politieke
21
Vier fasen in ontwikkeling van klassenverhoudingen en klassenstrijd:
• Er is geen sprake van een méér dan latente klassenstrijd • totdat er samenlevingen ontstaan waarin dezelfde: (1) sociale praktijken, (2) identiteiten en (3) gevoelens algemeen verspreid raken;
• Zo’n samenleving zal tegelijk de staat én de klassen zien ontstaan.
1. Latent Wanneer beperkt tot het lokale niveau en ondergeschikt aan andere vormen van maatschappelijke
ordening
2. UitgebreideMin of meer gelijkaardige patronen van
bewustzijn zich over een bepaald
gebied verspreiden
3. SymmetrischeDe collectieve organisatie van
zowel bovenliggende als
onderliggende klassen
4. PolitiekeWanneer een klasse zich de staat wil toe-
eigenen
22
Natiestaten en klassen zijn intrinsiek met elkaar verbonden
• De klassen in het moderne kapitalisme zijn gekarakteriseerd, in overeenstemming met de vormen van klassenstrijd- Potentieel uitgebreid
- Politiek
- Symmetrisch
- ‘Dialectisch’ (= er zijn kansen zijn op een frontale botsing)
23
Welke klassen?
1. Het ‘Ancien Régime’ van monarchie en hofhouding, gevestigde kerk, adel, grootgrondbezitters (‘gentry’) en de oligarchieën van kooplui;
2. De vroege kleine burgerij van kleine kapitalisten en ambachtslui; 3. De kapitalisten; 4. De werkende klasse5. De mid-Victoriaanse ‘middenklasse’
- Bestaat uit de kleine burgerij, professionals en carrièremensen,en de boeren (Mann, 1993: 28, 96-99).
6. Klassen die niet alleen maar economische wortels hebben- maar ook gevormd zijn door ideologische, militaire en
politieke machtsrelaties, die zich mét de natiestaten ontvouwen.
24
Klassenbewustzijn (IOTA)
Toenemend bewustzijn
(soms via uitbarstingen)Identiteit Oppositie Totalitei
t Alternati
ef
’Klassen-für-sich’
Eenvoudig gevoelen van
gelijkaardigheid
Bewustwording van
tegengestelde klassen-belangen
De aanvaarding van I en O als kenmerkend
voor samenleving én de eigen
plaats daarin
Doel waarnaar de
eigen klassenbelan
gen uiteindelijk
leiden
Collectiviteit
25
Nuancering op basis van empirie
• Spontane groei klassenbewustzijn zelden in traditionele arbeidersklasse. - Veeleer een circulair gebeuren- Leidt enkel dan tot creatie van een ‘nieuwe samenleving’
• Wanneer georganiseerde groepen gedurende langere tijd de algemene beginselen (van het socialisme) interpreteren in termen van de ervaringen van de arbeidersklasse.
• Cf. Leninistische analyse- Noodzaak van een voorhoede (i.c. communistische partij) opdat het
proletariaat zijn historische rol kan vervullen.
• Zes belangrijke alternatieven voor de ‘werkende klasse(n)’ beschikt. - Die vormen drie stellen, elk met een industriële en politieke focus. Ze
gaan van de meest ‘gematigde’ (protectionisme en mutualisme), over de ‘reformistische’ (economisme en sociaal-democratie), naar de meest ‘revolutionaire’ (syndicalisme en marxisme).
- Welke vorm overheerst in een specifieke nationale context, hangt af van de al bestaande ‘kristallisaties van politieke macht’.
26
De zes alternatieven van Mann (1993: 513-515)
Type Industriële focus Politieke focus
Gematigd Protectionisme Mutualisme
Reformistisch Economisme Sociaaldemocratie
Revolutionair Syndicalisme Marxisme
“In a world still characterized by capitalism (...) I find no sense in notions that ‘class is dead’. But then classes have never had a full, pure and independent life. Class has been, first, a heuristic
tool for the limited goal of positional measurement and, second, an actually limited and impure social actor, in a constant state of development and flux. Both roles will
probably survive.” (Mann, 1995: 53-54)
Conversations with historyMichael Mann, professor of sociology UCLA
(56:09)
http://www.youtube.com/watch?v=gWnXX6cTVWg
Armoede als vraagstuk http://www.armoedebestrijding.be
En het (sociaal) beleid?Een Matteüseffect ‘zien’ sociologen!
30
En het (sociaal) beleid? (1)
• Sociologen stellen een Matteüseffect vast- "Want wie heeft zal nog meer krijgen, en wel in
overvloed, maar wie niets heeft, hem zal zelfs wat hij heeft nog worden ontnomen." – Evangelie volgens Matteüs, 25:29.
- “Zij die al veel hebben, meer krijgen, en zij die niet hebben, ontnomen wordt wat ze verdienen"
Naar de originele kijk via Merton: http://www.garfield.library.upenn.edu/merton/matthew1.pdf
Herman Deleeck (UA) (1928-2002)
31
En het (sociaal) beleid?
• Wat leert de sociologie via het Matteüseffect?- Initiële ongelijkheden werken door
• Ook in de verzorgingsstaat• En doorheen de levensloop
- Sociale beleid en samenleving- Middelenverdeling
» Via diverse sociale zekerheidstakken» Collectieve voorzieningen (twee componenten): besteding
en inkomen (men betaalt onder de kostprijs)
• Stelling: - De (sociale) voordelen stromen verhoudingsgewijs meer
naar de hogere sociale (en vooral middengroepen) groepen, dan naar de lagere (zwakkere) sociale groepen in een samenleving.
32
Het herverdeelde inkomen: van primair naar tertiair inkomen
Actor Componenten Type inkomen
Markt + Inkomen uit arbeid
+ werknemers & zelfstandigen
+ Inkomen uit eigendom (vermogen): + Onroerende en roerende goederen
Primair
Staat - Directe belastingen (soc-fisc voordelen)- Sociale zekerheidsbijdragen
+ Sociale uitkeringen (pensioen …)
Secundair
Staat - Kostenverhogende belastingen (BTW, accijnzen)
+ Subsidies (opera, …)
+ Collectieve goederen en diensten (onderwijs …)
Tertiair
Bron: Deleeck, 2001
33
Het Matteüseffect, waarom?
• Gevolg van• Politieke besluitvorming (‘sterkst’ georganiseerden)
• Sociaal en cultureel verschillende uitgangspunten
• Universele verdeling
- Toegang vrij - Volume onbeperkt- Socioculturele component ‘consumptiesturend’
(onderwijsniveau, beroepsstatuut, levensstijl, waarden …)
= hogere posities zullen relatief meer ‘opnemen’
• Bijvoorbeeld- Gezondheidszorg, onderwijsparticipatie, ‘cultuur’, sociale
woningen …
34
Mortaliteit
Morbiditeit
De verlaging van de belastingensinds 2000? (G. Verlinde)
WIE zijn de ‘winners’?
36
Verdeling van belastingen en sociale bijdragen over inkomensdecielen (als % van bruto inkomen) België, 2005
-10
0
10
20
30
40
50
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
deciel van equivalent beschikbaar inkomen
Eigen bijdragen Personenbelasting Indirecte belastingen
37
Personenbelasting: belastingdruk en progressiviteit
Ireland
Spain
Greece
Portugal
UK
France
Luxembourg
Italy
Belgium
AustriaGermany
Netherlands
Finland
Sweden Denmark
R20.7082 =
0.00
0.05
0.10
0.15
0.20
0.25
0.30
0.35
0.40
0.45
0.00 0.05 0.10 0.15 0.20 0.25 0.30 0.35
t
P
Bron: Berekend met EUROMOD 1998, zie Verbist, 2004
38
Verdeling over decielen van gemiddeld voordeel van TR2001
0
200
400
600
800
1000
1200
1400
1600
1800
2000
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
Gemidd. Voordeel/jaar % winnaars
39
Verdeling over decielen van gemiddeld voordeel van aanpassing tarieven en schijven (TR2001)
0
100
200
300
400
500
600
700
800
900
1000
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
Gemidd. Voordeel/jaar
% winnaars
40
Verdeling over decielen van gemiddeld voordeel van egalisering belastingvrije som (TR2001)
0
100
200
300
400
500
600
700
800
900
1000
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
Gemidd.voordeel/jaar
% winnaars
41
Verdeling over decielen van gemiddeld voordeel van belastingkrediet lage lonen (TR2001)
0
20
40
60
80
100
120
140
160
180
200
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
0
5
10
15
20
25
30
35
40
Gemidd. Voordeel/jaar
% winnaars
42
Verdeling over decielen van gemiddeld voordeel voor kinderen (TR2001)
0
20
40
60
80
100
120
140
160
180
200
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
0
2
4
6
8
10
12
14
16
18
20
Gemidd. Voordeel/jaar
% winnaars
46
Samenvattend
• De hedendaagse sociologen- mixen Marx en Weber- en hanteren een snuifje functionalisme bij empirisch onderzoek- Als er toch een perspectief overweegt, is dat neo-weberiaans
• Geen herhaling van ‘de reuzen op wier schouders ze staan’.- Wright: ‘tegenstrijdige posities’- Bourdieu: economisch, sociaal en cultureel kapitaal- Mann
• Definitie van macht als een doorkruisende variabele• Het uitwerken en updaten van de dimensies
- Klassenbewustzijn- Klassenbelangen