bespeelbaarheid van sportvelden

5
Bespeelbaarheid van voetbalvelden Bodemfysisch en bodemmechanisch bekeken Wetenschappers Donald Gabriels en Davy Ottevaere van de vakgroep Bodembeheer en Bodemhygiëne van de Universiteit Gent laten in dit artikel hun licht schijnen over de bespeelbaarheid van voetbalvelden. Zij bekijken de problematiek vanuit bodemfysisch en –mechanisch oogpunt. Auteurs: Donald Gabriels en Davy Ottevaere Hoewel het speelseizoen zich steeds vroeger aanmeldt, blijft voetbal nog altijd een najaars-, winter- en voorjaarssport. In die periode valt in onze contreien de meeste neerslag, ofschoon dit met de neigingen tot klimaatverandering niet meer zo zeker te voorspellen is. Maar toch dient het overtollige regenwater, zeker tijdens de wedstrijd, zo vlug mogelijk te worden afgevoerd. Op de meeste velden is dan ook een onder- grondse buisdrainage aanwezig. Maar soms kan het overtollige water de drainbuizen niet berei- ken wegens de geringe doorlatendheid van de bovenste toplagen. Die geringe permeabiliteit, of beter gezegd de geringe infiltratiesnelheid van de toplaag, is meestal te wijten aan de verdichting als gevolg van verslemping van de bovenste centimeters van die toplaag. Ondanks herhaalde bijeenkomsten, pogingen en goede voornemens en de goede zorgen van trouwe plichtbewuste ‘terreinverzorgers’ (soms ‘fieldmanagers’ genoemd) -meestal nog op vrijwillige basis of in ruil voor een gratis abonnementje op de tribune- blijft het een oud zeer, en vechten tegen de ‘bierkaai’ om bij het aanleggen van nieuwe terreinen min of meer de (eenvoudige) richtlijnen of normen te volgen. Dit geldt zeker voor de bovenste laag (0-10 cm), waarbij rekening dient te worden gehouden met de eigenschappen van de onderliggende lagen. De bezorgdheid over de grasmat (in oude voetbaltermen nog dikwijls de ‘wei’ genoemd) komt op (bijna) de laatste plaats na de kantine, de tribune, de spelers, de trainer en de sponsoring op de truitjes. Improviseren is meestal de boodschap bij het ‘verzorgen’ van de grasmat. Want wie kent beter de zwakke plek- ken van zijn patiënt dan de terreinverzorger; ‘ verzorgingsimprovisatie’ is toegelaten, improvisatie bij de terreinaanleg is uit den boze: er moeten bepaalde normen worden gerespec- teerd. Het aanleggen van een goed natuurgras- veld is een kunst waarbij ‘geknuts’ geen plaats kan hebben, maar waar wel allerlei (eenvoudige) specificaties (normen) gehanteerd dienen te worden. Bespelingnormen In België, met zijn duizenden voetbalvelden en vele duizenden spelers, wordt wat de aanleg en de bespeelbaarheid van het veld betreft al te vaak en gemakkelijkheidhalve verwezen naar normen die opgesteld zijn in Nederland, Duitsland of Engeland. Daarbij wordt geen rekening gehouden met de verschillen in klimaat en eigenschappen van het bodemprofiel. Zo is er de bekende WETRA (WEdstrijd-TRAining) norm, die moet aantonen hoe de opbouw van een grasvoetbalveld zou moeten gebeuren. De bespeelbaarheid moet het gehele jaar verzekerd zijn en dat onder wisselende weersomstandig- heden. De technische vaardigheden van de spelers zullen daardoor beter tot hun recht komen. Maar eerlijkheidshalve dient te worden gezegd dat een wedstrijd niet door de scheids- rechter wordt afgelast omdat er op sommige intensief betreden plaatsen geen gras groeit. Daarentegen zijn waterplassen te mijden als de pest; ’de bal moet kunnen rollen’ wordt soms als www.fieldmanager.nl 37

Upload: davy-ottevaere

Post on 25-Jan-2017

116 views

Category:

Education


0 download

TRANSCRIPT

Page 1: Bespeelbaarheid van sportvelden

Bespeelbaarheid van voetbalveldenBodemfysisch en bodemmechanisch bekeken

Wetenschappers Donald Gabriels en Davy Ottevaere van de vakgroep Bodembeheer en Bodemhygiëne van de Universiteit Gent laten in dit

artikel hun licht schijnen over de bespeelbaarheid van voetbalvelden. Zij bekijken de problematiek vanuit bodemfysisch en –mechanisch

oogpunt.

Auteurs: Donald Gabriels en Davy Ottevaere

Hoewel het speelseizoen zich steeds vroeger

aanmeldt, blijft voetbal nog altijd een najaars-,

winter- en voorjaarssport. In die periode valt in

onze contreien de meeste neerslag, ofschoon dit

met de neigingen tot klimaatverandering niet

meer zo zeker te voorspellen is. Maar toch dient

het overtollige regenwater, zeker tijdens de

wedstrijd, zo vlug mogelijk te worden afgevoerd.

Op de meeste velden is dan ook een onder-

grondse buisdrainage aanwezig. Maar soms kan

het overtollige water de drainbuizen niet berei-

ken wegens de geringe doorlatendheid van de

bovenste toplagen. Die geringe permeabiliteit, of

beter gezegd de geringe infiltratiesnelheid van de

toplaag, is meestal te wijten aan de verdichting

als gevolg van verslemping van de bovenste

centimeters van die toplaag. Ondanks herhaalde

bijeenkomsten, pogingen en goede voornemens

en de goede zorgen van trouwe plichtbewuste

‘terreinverzorgers’ (soms ‘fieldmanagers’

genoemd) -meestal nog op vrijwillige basis of in

ruil voor een gratis abonnementje op de tribune-

blijft het een oud zeer, en vechten tegen de

‘bierkaai’ om bij het aanleggen van nieuwe

terreinen min of meer de (eenvoudige) richtlijnen

of normen te volgen. Dit geldt zeker voor de

bovenste laag (0-10 cm), waarbij rekening dient

te worden gehouden met de eigenschappen van

de onderliggende lagen. De bezorgdheid over de

grasmat (in oude voetbaltermen nog dikwijls de

‘wei’ genoemd) komt op (bijna) de laatste plaats

na de kantine, de tribune, de spelers, de trainer

en de sponsoring op de truitjes. Improviseren is

meestal de boodschap bij het ‘verzorgen’ van de

grasmat. Want wie kent beter de zwakke plek-

ken van zijn patiënt dan de terreinverzorger; ‘

verzorgingsimprovisatie’ is toegelaten,

improvisatie bij de terreinaanleg is uit den boze:

er moeten bepaalde normen worden gerespec-

teerd. Het aanleggen van een goed natuurgras-

veld is een kunst waarbij ‘geknuts’ geen plaats

kan hebben, maar waar wel allerlei (eenvoudige)

specificaties (normen) gehanteerd dienen te

worden.

Bespelingnormen

In België, met zijn duizenden voetbalvelden en

vele duizenden spelers, wordt wat de aanleg en

de bespeelbaarheid van het veld betreft al te

vaak en gemakkelijkheidhalve verwezen naar

normen die opgesteld zijn in Nederland,

Duitsland of Engeland. Daarbij wordt geen

rekening gehouden met de verschillen in klimaat

en eigenschappen van het bodemprofiel. Zo is er

de bekende WETRA (WEdstrijd-TRAining) norm,

die moet aantonen hoe de opbouw van een

grasvoetbalveld zou moeten gebeuren. De

bespeelbaarheid moet het gehele jaar verzekerd

zijn en dat onder wisselende weersomstandig-

heden. De technische vaardigheden van de

spelers zullen daardoor beter tot hun recht

komen. Maar eerlijkheidshalve dient te worden

gezegd dat een wedstrijd niet door de scheids-

rechter wordt afgelast omdat er op sommige

intensief betreden plaatsen geen gras groeit.

Daarentegen zijn waterplassen te mijden als de

pest; ’de bal moet kunnen rollen’ wordt soms als

www.fieldmanager.nl 37

Page 2: Bespeelbaarheid van sportvelden

enig criterium van bespeelbaarheid gehanteerd.

Bij de aanleg van voetbalvelden worden bij de

opbouw allerlei normen gehanteerd met als doel

dat het jaar rond optimaal kan worden

gevoetbald en dat het liefst onder alle mogelijke

omstandigheden, waarbij het weer en de

intensiteit van bespelen als limiterende factoren

optreden. Voetbalvelden met natuurgras worden

in het algemeen opgebouwd uit een (0-10 cm of

diepere) bovenlaag die bestaat uit zand met een

specifieke korrelgroottefractie. De verdeling van

die korrelgrootte varieert over het algemeen

tussen verschillende bandbreedten waarbij een

M50 korreldiameter als representatief voor de

gehele verdeling wordt beschouwd. Het M50

cijfer betekent dat 50% van de korrels een

diameter heeft die kleiner is dan dit cijfer.

Uiteraard heeft 50% van de korrels een diameter

die groter is dan M50. (zie figuur 1)

NOC*NSF stelt voor wedstrijdvoetbalvelden met

natuurgras een M50 cijfer van 180 tot 280 µm

voor met een hoeveelheid organisch materiaal

tussen 2 en 6%. De dikte van de toplaag hangt

deels af van de ondoorlatendheid van de onder-

grond. Ter informatie wordt er aan herinnerd dat

de ‘zand’fractie individuele korrels bevat met een

diameter tussen 50 µm en 2000 µm (of 2 mm).

In sommige laboratoria wordt 63 µm als laagste

diameter van de zandfractie gebruikt. Even aan

herinneren dat 1 µm (micrometer) gelijk is aan

één duizendste van een millimeter. Zo zijn de

‘klei’deeltjes kleiner dan 2 µm en is de leem-

fractie begrepen tussen 2 en 50µm (of 63 µm).

Individuele grinddeeltjes zijn groter dan 2 mm.

Zand met een hoge permeabiliteit is belangrijk in

de opbouw van toplagen en kan verder onder-

verdeeld worden in:

• zeer fijn zand: met diameter tussen 50 en 100

µm;

• fijn zand: tussen 100 en 250 µm;

• medium zand: tussen 250 en 500 µm;

• grof zand: tussen 500 en 1000 µm;

• zeer grof zand: tussen 1000 en 2000 µm.

Er is evenwel meer informatie nodig dan enkel

een M50 diameter om het ene zand van het

andere te kunnen onderscheiden. Dit is voer voor

verder onderzoek waar ir. Davy Ottevaere mee

bezig is aan de Universiteit Gent.

Toplaag

De toplaag bestaat voornamelijk uit grond (zand,

leem en klei), deeltjes organisch materiaal en

poriën die geheel of gedeeltelijk opgevuld zijn

met water en lucht. De ruimtelijke verdeling van

de deeltjes noemt men de ‘structuur’ van de

toplaag. De bespeelbaarheid van een veld hangt

dus in zekere mate af van de samenstelling en de

structuur van de toplaag. In zekere mate, want

de intensiteit van belasting of bespeling van het

grasvoetbalveld zal in de meeste gevallen het

voornaamste criterium zijn. Er kan ook

drastisch(er) worden opgetreden: een veld

aanleggen dat een hoge intensiteit van bespelen

toelaat: kunstgras!

Waterdoorlatend

Het overvloedige regenwater moet tijdens de

wedstrijd vlug worden afgevoerd. Hoewel in de

meeste velden een ondergrondse buisdrainage

aanwezig is, kan het overtollige water dikwijls de

drainbuizen niet bereiken wegens de geringe

doorlatendheid van de bovenste toplaag. Die

lage doorlatendheid, of beter gezegd de geringe

infiltratiesnelheid van de toplaag, wordt meestal

veroorzaakt door verdichting als gevolg van

verslemping of versmering. En die is meestal

weer het gevolg van een te hoge intensiteit van

bespelen, voornamelijk tijdens natte weers-

omstandigheden, op te vochtige velden of door

het gebruik van te zwaar materiaal en wielspoor-

vorming bij het onderhouden van het veld.

Normaal zou een regenbui van 25 mm/dag, die

tijdens het laatste decennium in onze contreien

zelfs jaarlijks enkele malen is voorgekomen,

geborgen kunnen worden in een zandige toplaag

van 30 cm dikte. Maar die 25 mm is een dag

gemiddelde en een groot deel van de neerslag

kan in een uur of minder vallen. Wanneer tijdens

de wedstrijd een hevige regenbui van bijvoor-

beeld 5 mm (5 liter per m?) of meer gedurende

een uur valt, berekenen we dat met een toplaag

met een middelmatige (verzadigde) doorlatend-

heid van bijvoorbeeld 40 mm/uur, de drains op

een diepte van 60 cm kunnen worden geplaatst

met een onderlinge tussenafstand van een

tweetal meter. Met deze ruwe berekening wordt

evenwel verondersteld dat de toplaag volledig

met water is verzadigd, waardoor er gesproken

wordt van een ‘verzadigde’ waterdoorlatendheid.

Tevens wordt verondersteld dat de doorlatend-

heid een constante grootheid is, wat evenwel

niet zo is. Bij het begin van een regenbui is de

toplaag in de meest gevallen niet verzadigd met

water, maar zijn de bodemporiën al dan niet

gedeeltelijk met lucht gevuld. Deze lucht moet

eerst uit de poriën worden verdreven alvorens

deze ten volle kunnen bijdragen tot de drainage.

In feite is het beter rekening te houden met de

infiltratiesnelheid of infiltratiecapaciteit van de

toplaag en dit ten opzichte van de regen-

intensiteit. Wanneer de regenintensiteit (en deze

kan relatief hoog zijn en tijdens korte hevige

regenbuien van enkele minuten gemakkelijk tot

meer dan 100 mm per uur) hoger is dan de

‘onverzadigde’ waterdoorlatendheid of

infiltratiesnelheid kan een deel van de regen

gedurende die korte periode niet in de toplaag

infiltreren en blijft het water op het veld staan.

Wanneer de (gemiddelde) toplaag wel voldoende

doorlatend is, maar de bovenste millimeters of

zelfs centimeters verslempt zijn, blijft het water

sowieso stagneren.

38 www.fieldmanager.nl

Bodem

Figuur 1: De auteurs van dit artikel -Donald Gabriels en Davy Ottevaere- zijn werkzaam bij de VakgroepBodembeheer en Bodemhygiëne, Universiteit Gent, Coupure links 653, B9000 Gent, België. E-mail:[email protected] / [email protected]

Page 3: Bespeelbaarheid van sportvelden

www.fieldmanager.nl 39

Mechanische weerstand

Een goede dichte natuurlijke grasmat kan de

toplaag beschermen. Een veld met weinig of

geen gras is onbeschermd tegen de impact van

verschillende krachten; en dan voornamelijk

tegen die door de spelers zelf worden

uitgeoefend. Het rekenvoorbeeld (zie kader)

illustreert dit.

Om weerstand te kunnen bieden aan de

krachten die slidings ontwikkelen, zou de

draagkracht van de toplaag 5 tot 10 Mpa

moeten bedragen. Deze waarden kunnen alleen

bereikt worden bij een bodemdichtheid waarbij

geen wortelgroei of kieming van zaden meer

mogelijk is en de permeabiliteit voor water en

lucht zeer gering of niet bestaand is. We hebben

dan met ‘verharde’ oppervlakken te doen.

Natuurlijk gras kan de drukkrachten gedeeltelijk

opvangen. Graswortels en graskiemen kunnen

tijdens hun ontwikkeling of groei een weerstand

van 2 Mpa overwinnen. Ter vergelijking

vermelden we dat weerstanden hoger dan 4

Mpa worden gemeten in de zogenaamde

‘verharde’ ploegzolen onderaan de bouwvoor

van landbouwvelden. Die ploegzolen verhinderen

de doorgroei van wortels van maïs, andere

graangewassen en bieten, met vervorming tot

gevolg. De toplaag mag niet ‘te zacht’ zijn, maar

dient over voldoende stevigheid of draagkracht

te beschikken. Hiervoor wordt een minimum

‘indringings’weerstand van 1,0 MPa voor-

geschreven. In feite is het verschil tussen

minimum (1,0 Mpa) en maximum (2,0 MPa) vrij

gering; een bevestiging van de moeilijkheids-

graad om de ‘bespeelbaarheid’ van voetbalvelden

in cijfers (of normen) uit te drukken. Wanneer de

optimale dichtheid of ‘verdichting’ is bereikt (een

ander thema dat door ir. Davy Ottevaere in een

verdere studie zal worden aangepakt) dient het

‘overtollige’ regenwater toch nog vlug te worden

afgevoerd. Dit kan enkel door het behoud van

een hoge infiltratiesnelheid van de toplaag,

voldoende waterberging in de toplaag en afvoer

van het drainerend water naar de drains. De

bespeelbaarheid van een veld is een toplaag-

probleem en heeft te maken met de samen-

stelling en opbouw van de toplaag en dan meer

in het bijzonder deze van de bovenst 5-10 cm.

Toplaagonderzoek

Sinds meerdere jaren wordt aan de Vakgroep

‘Bodembeheer en Bodemhygiëne’ van de

Universiteit Gent al dan niet systematisch veld-

en laboratoriumonderzoek verricht op voetbalvel-

den in Vlaanderen en Engeland. In Vlaanderen

zijn dit onder meer de terreinen van de steden

Gent, Oostende, Waregem, Denderleeuw,

Deinze, Knokke, Heist, Lovendegem en

Anderlecht. In Engeland noemen we de hoofd-

terreinen van de voetbalclubs Blackburn Rovers,

Bolton Wanderers, Queens Park Rangers, West

Ham United, Selhorst Park (Wimbledon, Crystal

Palace) en Manchester United. Een deel van het

‘toplaagonderzoek’ – dat aan de Universiteit

Gent in samenwerking met diverse instanties

wordt gevoerd – bestaat uit een inventarisatie

van de verschillende velden in Vlaanderen en

Engeland, waarbij bodemstalen uit de toplaag

genomen en geanalyseerd worden. In het

laboratorium worden een aantal bodemfysische

en bodemmechanische karakteristieken van de

toplaag bepaald. Uit deze waarden kunnen

‘grenswaarden’ (normen of richtlijnen) worden

opgesteld waaraan een toplaag zou moeten

voldoen om bespeelbaar te zijn.

Korrelgrootteverdeling

Het uitgangspunt bij de aanleg van een veld is de

korrelgrootteverdeling of de granulometrische

samenstelling van de toplaag, ook de textuur

genoemd en uitgedrukt in % zand, % leem, %

klei en % organisch materiaal. De textuur bepaalt

in grote mate de lucht- en waterhuishouding van

de toplaag. In het algemeen kan een grond met

kleinere korrelgrootte of ‘fijnere’ textuur, zoals de

kleigronden, meer water vasthouden dan de

grovere zandgronden. Maar door hun grovere

textuur hebben zandgronden grotere poriën en

daardoor een betere drainerende werking dan de

Rekenvoorbeeld

Een speler, met een gewicht van 80 kg in

rust, steunt op beide voeten (500 cm?). De

verticale druk op een onbegroeid oppervlak

bedraagt: 80 kg/500 cm? of 0,16bar =

0,016 MPa (MegaPascal).

Bij het wandelen is die druk verdeeld over 1

voet. De druk is nu 80 kg/250 cm? of 0,32

bar = 0,032 MPa.

Bij het lopen en afrollen op de hiel (50cm?)

is de druk nu 80 kg/50 cm? of 1,6 bar =

0,16 Mpa.

Bij spelers met voetbalschoenen met

‘klassieke’ noppen wordt de druk verdeeld

over de oppervlakte van zes noppen per

schoen. Die oppervlakte bedraagt 6 x 2,0

cm? = 12 cm?. De druk bedraagt nu 80

kg/12 cm? = 6,7 bar = 0,67 Mpa. Per nop

is de druk 0,11 Mpa.

Bij krachtig lopen en zeker bij slidings

worden drukken ontwikkeld die 50 tot 100

maal hoger liggen en waarden bereiken van

5 tot 10 Mpa per nop of 50 tot 100 bar.

Figuur 3: Staalname op het veld van Manchester United

Page 4: Bespeelbaarheid van sportvelden

klei- of leemgronden. Wanneer een nieuw terrein

aangelegd wordt, is voorkennis van de samen-

stelling van de bodem en van de toplaag nodig.

Uit de inventarisatie en bemonstering van de

velden in België en Engeland kunnen we stellen

- zonder rekening te houden met de intensiteit

van bespelen - dat die velden met een zandge-

halte (fractie 50 – 2000 µm) hoger dan 90% in

de toplaag onder de ‘betere’ kunnen worden

gerangschikt.

Staalname

De textuur of de korrelgrootteverdeling wordt

bepaald door het nemen van een aantal ring-

stalen (zie figuur 4) die in het laboratorium

worden geanalyseerd.

Het is bekend dat een voetbalveld zijn ‘slechte’

en ‘minder goede’ plaatsen heeft, zoals het

zestienmetergebied, de doelmonden of de

centrale lengtezone van het terrein (zie figuur 5).

Een bodemanalyse van een ‘mengstaal’ wordt

afgeraden. Het is beter enkele ‘referentieplaat-

sen’ te bemonsteren, zoals op figuur 6 is

aangeduid. Die referentieplaatsen zijn: vier plaat-

sen in een zone op 1 m van de hoekpunten van

het zestienmetergebied, twee plaatsen aan de

rand van de cirkel aan het zestienmetergebied,

één plaats in de middencirkel. Dat geeft ons de

mogelijkheid om de variatie van een parameter

over het terrein na te gaan, zoals de textuur en

de mechanische weerstand of indringings-

weerstand.

Wanneer we de textuur van de toplaag (0-5 cm

en 5-10 cm) van de terreinen van Westkapelle

(stond bekend als een minder goed tot slecht

veld, deels door de hoge graad van bespelen) en

Blackburn Rovers (meermaals geselecteerd in de

top 3 van de beste velden in Engeland) met

elkaar vergelijken, is er een duidelijk verschil waar

te nemen (zie tabel 1). Westkapelle heeft

duidelijk meer klei en leem in de toplaag dan

Blackburn met een bijna 100% zandtoplaag met

een M50 waarde tussen 280 en 300 µm. Dat is

een voldoende tot hoge waarde volgens de

NOC*NSF normen voor wedstrijdvelden met

natuurgras. Het terrein te Westkapelle heeft een

M50 waarde duidelijk beneden de voorgestelde

norm. Dit verschil weerspiegelt zich ook in de

mechanische weerstand die bijvoorbeeld een

naald ondervindt wanneer deze door het

oppervlak wordt gedreven.

40 www.fieldmanager.nl

Figuur 4: Ringmonstername op 1 m van het hoekpunt van de 16 m zone

9.8 m

10.5 m

Figuur 5 Ruimtelijke verdeling van de verdichting en risicogebieden op plasvorming

Bodem

Page 5: Bespeelbaarheid van sportvelden

www.fieldmanager.nl 41

Penetrologger

Om de maat van verdichting van de toplaag te

bepalen, kan de weerstand gemeten worden die

een materiaal (conus, plaat, nop of naald) onder-

vindt wanneer deze in de toplaag wordt gepene-

treerd. De indringingsweerstand (in kg/cm?, bar,

MPa) kan worden gemeten, hetzij met een labo-

ratoriumpenetrometer, hetzij met een draagbare

penetrologger (figuur 7).

Om de indringingsweerstand bij verschillende

toplagen te kunnen vergelijken wordt een

standaardconus met een basisoppervlakte van 1

cm? en een tophoek van 60° gebruikt. Dit is van

belang omdat bij andere afmetingen van de

conus de reactie van de grond hierop niet direct

vergelijkbaar is. Om de weerstand te meten die

een graswortel kan ondervinden, wordt een

naald gebruikt. De weerstand die deze naald

ondervindt wanneer ze langzaam met een

snelheid van 2 mm per minuut door het

oppervlak van een ringmonster gedreven wordt,

kan als maat van de mechanische sterkte

beschouwd worden op een bepaalde referentie-

plaats in het terrein. Indringingsweerstanden

worden op de Vakgroep Bodembeheer en

Bodemhygiëne van de Universiteit Gent bepaald

met een laboratoriumpenetrometer (zie figuur 8)

en gemeten tot 15 mm diep, een diepte die een

nop in de toplaag kan indringen. De

mechanische weerstand in de bovenste 5 cm van

het terrein te Westkapelle bedraagt 2.7 MPa;

deze is hoger dan de limietwaarde van 2 MPa

voor optimale graswortelontwikkeling.

Vochtgehalte

Het vochtgehalte in de bovenste centimeters van

de toplaag heeft invloed op de indringings-

weerstand. Die vermindert met stijgend vocht-

gehalte in de toplaag. Wanneer de toplaag te

droog is, kan de verdichtingsweerstand door

besproeien, enkele uren vóór de wedstrijd of

vóór de training, gevoelig dalen. Ervaring heeft

geleerd dat onder ‘normale’ weersomstandig-

heden, op een niet te nat veld, een bespelings-

intensiteit van maximum een tiental uren per

week kan worden toegelaten, waarbij tijdens de

trainingen erop gelet wordt de ‘typisch gevoelige

plaatsen’ niet extra te belasten, bijvoorbeeld in

het doelgebied of op plaatsen waar herhaaldelijk

dezelfde oefeningen worden uitgevoerd. Ook zal

het herstellen van de ‘slidingsporen’ onmiddellijk

na de wedstrijd of training de kwaliteit van de

grasmat in stand houden. Andere oneffenheden

kunnen met een lichte rol of door ‘slepen’ met

een metalen net worden weggewerkt. Een

grasveld dient regelmatig, maar niet té intensief,

te worden betreden. Een minimum van 4 à 5

uren per week zal het ‘straatgras’ uit de grasmat

houden.

De auteurs van dit artikel - Donald Gabriels

en Davy Ottevaere - zijn werkzaam bij de

Vakgroep Bodembeheer en Bodemhygiëne,

Universiteit Gent, Coupure links 653,

B9000 Gent, België. E-mail:

[email protected] /

[email protected]

Parameter Westkapelle Blackburn RoversDiepte 0-5 cm 5-10 cm 0-5 cm 5-10 cm

-2 µm (%) 6.3 12.4 1.5 1.82 - 50 µm (%) 6.0 14.3 0.3 0.0>50 µm (%) 87.7 73.3 98.2 98.2org. matter (%) 2.9 4.3 1.5 0.83M50-value (%) 176 88 300 280Total volume of pores (%) 49.5 54.7 47.6 46.4Available water (%) 10.8 15.9 16.5 11.5Pen. resistance cone (MPa) 0.9 - 0.7 -Pen. resistence needle (MPa) 2.7 - 1.6 -

Tabel 1: Korrelgrootteverdeling en mechanische weerstand in de toplagen van de velden van Westkapelle enBlackburnne

Figuur 6: de 7 referentieplaatsen voor staalname op eenvoetbalterreinne

Figuur 8: De laboratoriumpenetrometer van de Vakgroep Bodembeheer en Bodemhygiëne van de Universiteit Gentmet een aantal verschillende probes

Figuur 7. Penetrologgere