bamboe in mijn rugzak

80
1

Upload: coolywriter

Post on 31-Dec-2015

149 views

Category:

Documents


0 download

DESCRIPTION

Een solo-reis door zuid-west China, waarbij ik onder andere Chengdu, Emei Shan (een 3099m hoge heilige berg met veel kloosters), Leshan, Guilin en Yangshuo bezoek. Het is april 1992. Ik behelp me nog met travellercheques, girobetaalkaarten, een telefooncel en een reiswekkertje, en ben in China op sommige plaatsen een bezienswaardigheid. Beeld en geluid worden vastgelegd op cassetteband en diafilm. Het analoge tijdperk.Als ik 22 jaar later in 2014 de bezochte plaatsen in google opzoek is China spectaculair veranderd. Chengdu is een moderne stad waar ik niets meer van herken en waar het kopen van een buskaartje al lang geen avontuur meer is. De Gouden Top van Emei Shan is ingrijpend gemoderniseerd. De tempel is opgeknapt en er is een groot plein aangelegd met daarop een enorm gouden beeld. Het dorp Yangshuo is geexplodeerd tot een stad met veel hoge hotels. Het biedt een ruim assortiment sportieve bezigheden voor het nog steeds groeiende toerisme. Ook Guilin is onherkenbaar. Rond de twee vijvers in de stad waar Long Yi mij bij de thee de toekomst voorspelde is alles veranderd. In Leshan staat de hele klimroute bij de Grote Boeddha volgepakt met een file toeristen. Ik ben blij dat ik het 22 jaar geleden heb gezien en vastgelegd.Een reisverslag met humor, vriendschappelijke ontmoetingen en nostalgie

TRANSCRIPT

Page 1: Bamboe in mijn rugzak

1

Page 2: Bamboe in mijn rugzak

2

Boven Turkije, omgeving Ankara,

woensdag 8 april 1992, 23:00 Hong Kong tijd

17:00 Nederlandse tijd Lieve familie,

Hans en ik zitten hoog boven Turkije, op 8839 meter hoogte met een snelheid van 990 kilometer per uur. Buiten vriest het vijftig graden. Binnen staat de Drambuie naast de koffie. We hebben zojuist een achtgangen diner achter de kiezen (waarbij ik eerlijkheidshalve het chocolaatje bij de koffie mee tel). De reis ... (een ogenblikje, ik krijg net van een oosters meisje een hete lap aangereikt om handen en gezicht te deppen) ... per vliegtuig van Enschede naar Amsterdam verliep voorspoedig. Toch aardig van de NS om vandaag te staken. Zo zagen we Nederland ook eens van boven. Onderweg niet veel gezien overigens, te veel bewolking. Ook de vlucht naar Frankfurt was een succes, met een flesje rode wijn bij de lunch. De derde vlucht (deze dus) liep echter minder goed in het begin. In Frankfurt bleek er geen plaats meer voor ons te zijn, en de computer was ook nog stuk! Helaas moeten we nu genoegen nemen met een ruime stoel in de business class met een achtgangen diner, geserveerd door mooie, vriendelijk lachende stewardessen. Ik bestelde een pan-fried fillet of beef in red wine sauce, en Hans een sauted scallops and prawns in champagne sauce. Ik hoop dat Hans weet wat dat is. Aan boord werden we verwelkomd met een glas champagne. Door de stewardessen worden we consequent met verwisselde namen aangesproken omdat we van plaats zijn verwisseld. Ze zijn erop getraind om de namen van belangrijke passagiers te onthouden. Om het hen niet te moeilijk te maken laten we dat maar zo. Nu komt er weer een meisje langs om wat te vragen. Heerlijk, wij moeten voortdurend kiezen en weten niet waaruit en waarom. Toch genieten wij volop van de luxe. Hans heeft in de krant van Hong Kong het weer opgezocht. Regen dus, dat heeft hij altijd! Dat had hij beter niet kunnen doen. Een stewardess komt vriendelijk vragen of wij nu willen doen of het avond is, en of we dan ook de schuifjes voor de raampjes willen doen. We moeten alvast onze wensen voor het ontbijt aan haar doorgeven en kunnen dan naar een paar zeer slaapverwekkende films gaan kijken. Ik laat deze brief achter bij de bemanning, die beloofd heeft voor gratis verzending te zullen zorgen.

Veel liefs, groetjes Wiek en Hans

Hans, mijn collega, en ik zijn met Cathay Pacific op weg naar een congres in Hong Kong, dat voor 1997 nog niet bij China hoorde. We zullen daar samen een paar dagen doorbrengen. Daarna scheiden zich onze wegen en ga ik alleen naar het vasteland om een trektocht te maken door zuidwest China, waarbij ik onder andere Chengdu, Emei Shan (een 3099m hoge heilige berg met veel kloosters), Leshan, Guilin en Yangshuo wil bezoeken. Het is april 1992. Ik behelp me nog met travellercheques, girobetaalkaarten, een telefooncel en een reiswekkertje, en ben in China op sommige plaatsen een bezienswaardigheid. Beeld en geluid worden vastgelegd op cassetteband en diafilm. Het analoge tijdperk. Als ik 22 jaar later in 2014 de bezochte plaatsen in google opzoek is China spectaculair veranderd. Chengdu is een moderne stad waar ik niets meer van herken en waar het kopen van een buskaartje al lang geen avontuur meer is. De Gouden Top van Emei Shan is ingrijpend gemoderniseerd. De tempel is opgeknapt en er is een groot plein aangelegd met daarop een enorm gouden beeld. Het dorp Yangshuo is geexplodeerd tot een stad met veel hoge hotels. Het biedt een ruim assortiment sportieve bezigheden voor het nog steeds groeiende toerisme. Ook Guilin is onherkenbaar. Rond de twee vijvers in de stad waar Long Yi mij bij de thee de toekomst voorspelde is alles veranderd. In Leshan staat de hele klimroute bij de Grote Boeddha volgepakt met een file toeristen. Ik ben blij dat ik het 22 jaar geleden heb gezien en vastgelegd.

Page 3: Bamboe in mijn rugzak
Page 4: Bamboe in mijn rugzak

3

Donderdag 9 april 1992 Na het schrijven van de brief en de kaarten in het vliegtuig wordt door het sluiten van de luiken een avondstemming

gecreëerd, die moet helpen om de zes uur nog te missen slaap te compenseren. De hele avond kunnen we drankjes en broodjes laten bezorgen bij de vier te vertonen films. Dit heeft het nadeel dat ik me regelmatig tussen een onderuitgezakte slapende collega en de ver achterover geklapte stoelleuning van de passagier daarvoor moet worstelen om te plassen. De eerste film is een startrek-aflevering, waar Hans meer belangstelling voor heeft dan ik. De drie films daarna zien we grotendeels met gesloten ogen. We krijgen allemaal een doosje met scheerzeep, een scheermes, tandenborstel, tandpasta, een paar sokken en een masker waarmee we de ogen kunnen afschermen. Verder nog een kussen en een deken. Daar komen we de nacht wel mee door. Ik denk dat niemand al deze attributen allemaal heeft gebruikt.

Om iets over acht plaatselijke tijd (twee uur ‘s nachts Nederlandse tijd) landen we voorspoedig op de krappe luchthaven Kai Tak van Hong Kong, midden tussen de kantoorgebouwen van Kowloon, die om die reden niet hoger mogen zijn dan 22 etages. We zitten jammer genoeg aan de verkeerde kant bij het raam en missen zo de spectaculaire landingsbocht die rakelings langs de gebouwen gaat. Na de landing zijn er geen problemen voor ons met de douane en evenmin met de bagage. Deze rolt redelijk snel van de band. We kunnen gemakkelijk de A2 bus van 9:05 halen die zijn eindpunt bij ons hotel heeft. Het eerste wat buiten opvalt is: regen, een zwoele vochtige atmosfeer en palmbomen. We zitten met de bus in de ochtendspits. Hoewel, Hong Kong zal

wel een spits van 24 uur hebben. We hebben totaal geen idee dat het ochtend is! We hebben nog steeds geen echte nacht gehad, hoe ze daar in het vliegtuig ook hun best voor deden. De bus wringt zich door de zwoele lawaaierige stad. Het verkeer rijdt links. Dat is nog een presentje van de Engelse onderdrukking. Straks even uitkijken met oversteken! Er zijn veel vreemdsoortige voertuigen: vrachtwagens, bussen en trams vol met Chinezen en Chinese karakters. Aan het eind van Kowloon duikt de bus in de tunnel en komt er op het eiland Hong Kong weer uit. Bij het eindpunt ligt ons hotel, met een naam die klinkt als een overwinningskreet: Victoria!

Het vinden van de ingang van het hotel is nog een probleem. Niemand arriveert namelijk in dit hotel per bus. Er is alleen een ingang voor taxi’s en limousines, en zoals later blijkt ook een voor voetgangers, maar die is een verdieping hoger, ter hoogte van de loopbruggen. Hadden we ook maar, zoals een zakenreiziger betaamt, de limousine moeten laten komen om ons voor ongeveer 100 gulden van het vliegveld af te halen. Omdat het hotel ondanks de niet geringe prijs van f 250,= per nacht vol is, krijgen we een speciale kamer op de 38-ste verdieping aangeboden in (alweer!) het business-class gedeelte. Aan deze kamer zijn faciliteiten verbonden, zoals gratis drankjes in de Dynesty club. Omdat we echter een speciale prijs hadden bedongen, is het niet zeker of we van deze faciliteiten gebruik mogen maken. De kamer is ruim en lux, met een prachtig uitzicht op de wolkenkrabbers die tegen de Victoria Peak zijn aangebouwd. Gelukkig hebben we wel twee aparte bedden, dat slaapt wat rustiger.

De verleiding is groot om nu maar meteen naar bed te gaan en alsnog van een echte nachtrust te gaan genieten, maar nee, dan wen je nooit aan het tijdsverschil, dus wandelschoenen aan en op pad. Eerst naar het postkantoor om geld op te nemen. Girobetaalkaarten blijken hier zonder problemen verzilverd te kunnen worden en ook nog tegen een gunstige koers. Dan naar het bureau van Cathay Pacific om de terugvlucht te herbevestigen en vandaar verder naar de haven. Het eerste dat we doen, nadat er wat foto’s van Victoria Harbour en de omringende wolkenkrabbers zijn gemaakt, is met de Star-ferry naar de overkant varen, naar Kowloon. Voor 1.20 HKD (ongeveer 40 cent) mag je op het bovendek, waar je tijdens de overtocht een fraai uitzicht hebt op de haven met zijn drukke scheepvaart. Het geld moet gepast in een automaat geworpen worden waarna een poortje toegang verschaft tot de pier. Gepast geld hebben we natuurlijk nog niet, maar er is gelukkig ook een loket.

Aan de overkant zijn veel winkels. Natanstreet is daar de belangrijkste winkelstraat. We verlustigen ons aan consumenten-elektronica, waarvan bijna nergens de prijs in de etalages wordt vermeld. Ik vind dat ik nog een reiswekkertje nodig heb om straks in China het vliegtuig niet te missen, maar die blijken hier belachelijk duur te zijn. Had ik nu toch thuis maar een nieuwe batterij in de stopwatch gedaan. We zijn bijna de enige Europeanen die hier rondlopen. Verder allemaal Chinezen. De meeste zien er goed verzorgd uit. Opvallend is ook het aantal draadloze telefoontoestellen waarmee mensen op straat lopen te telefoneren. In Europa is dat nog niet doorgedrongen. De enige straatventers die ons soms even aanspreken zijn de nep-Rolex horlogeverkopers. Erg lastig zijn ze niet, een keer nee zeggen is voldoende. We bekijken ook uitgebreid een Chinees

Page 5: Bamboe in mijn rugzak
Page 6: Bamboe in mijn rugzak

4

warenhuis, om alvast een idee te krijgen van de souvenirs, die eventueel straks mee naar huis genomen kunnen worden. Ik zie er nauwelijks iets tussen wat de moeite waard is. Misschien een Chinese viool of van die vingeroefenballen? Op de bovenste verdieping is een gezondheidstentoonstelling, met voorlichting over voedsel, maar dan wel volgens Chinees inzicht: veel kruiden en geneesmiddelen, en ook hele vreemde massageapparaten voor rug, buik, benen en voeten. Sommige lijken net levende, op seks beluste buitenaardse wezens. Ook de Chinese tafeltennisbatjes ontbreken natuurlijk niet op deze tentoonstelling.

Achter het Chinese warenhuis is een park met een toilet, wat erg welkom is. Ik moet er zeer dringend gebruik van maken. De wc heeft echter geen papier en ik evenmin. Nu bestaat er een oosterse regel om met de linker hand te eten en de rechter voor al het andere te reserveren. Gelukkig is er wel een kraan, waaraan een dikke slang is bevestigd, maar die gaat er gemakkelijk af. Nood breekt wet. Bij het doortrekken wordt echter duidelijk waarom die slang aan de kraan zat: het water uit de kraan spuit aan alle kanten uit de pot over de vloer. Ik kan nog net op tijd wegspringen.

Tegen een uur of twee (acht uur Nederlandse tijd) knort de maag. Die wacht waarschijnlijk nog op ontbijt. Lastig zo’n ingebouwde biologische klok. Hans ontdekt een dim-sum zaak, waar we, omdat het inmiddels weer regent, een flinke tijd blijven zitten. In de zaak lopen twee oudere vrouwen rond met karretjes, met daarop mandjes, waarin kleine gestoofde in deeglapjes verstopte hapjes zitten. We wachten een tijdje af, maar de dametjes komen niet bij onze tafel in de buurt. Dan er maar op af. Geduldig beurt een van hen alle deksels van de mandjes op om de inhoud aan ons te laten zien. Geen idee wat erin zit. Op goed geluk kies ik drie mandjes uit. Elk mandje dat we kiezen wordt op een rekening genoteerd. Een pot thee completeert de maaltijd. Het valt me niet mee de broodjes met twee stokjes zonder te knoeien in het schaaltje met pikante saus te dompelen en op te eten. Regelmatig plonst er een bal uit de stokjes in het schaaltje. De tafel pikt. Hans lacht, al laat hij dat niet merken. Een klein meisje is erg nieuwsgierig naar ons en komt steeds even kijken. Na een tijdje krijg ik voorzichtig een hand van haar. Daarna is het ijs gebroken en is ze niet meer bij onze tafel weg te slaan. Ik moet beslist haar speelgoedautootje bekijken. Ik probeer nog zonder flits een foto van de zaak te maken en merk dan dat de eerste film al weer vol is. Het regent nog steeds. Toch stappen we maar weer eens op.

Wanneer ik een goedkoop, vermoedelijk tweedehands, reiswekkertje op de kop heb weten te tikken, waarbij ik nog een gratis reservebatterij krijg, en de te dure overige elektronica ons de oren uit komt, nemen we de ferry terug en informeren bij het postkantoor waar we kunnen opbellen. Dat blijkt daar tegenover te kunnen, bij telecommunications. Er is een telefooncel waar je met je creditcard kunt opbellen. Eerst begrijp ik niet hoe dat werkt, ik wil namelijk meteen het hele nummer draaien zodra ik de kaart door de gleuf heb getrokken, maar er komt eerst een uitleg en dan nog een muziekje. Daarna mag je pas kiezen. Het kost me drie pogingen voordat ik Coba aan de lijn krijg. Ze komt luid, maar een beetje vertraagd door, alsof ze steeds iets moet wegslikken van verdriet. Daarna belt Hans tot tweemaal toe zijn eigen antwoordapparaat thuis, telkens voor acht dollar.

Via een lange overdekte passage met prachtig uitzicht op de haven, lopen we zo het hotel weer in. Ik informeer bij de balie naar de plaats van het congres, maar dat is totaal onbekend. Niemand heeft ooit gehoord van BME’92 (BioMedical Engineering). Ik krijg een visioen dat dit congres helemaal niet in Hong Kong plaatsvindt, maar bijvoorbeeld in een Victoria hotel in Londen! Op zich een leuke gedachte.

We verlaten het hotel weer om wat te gaan eten. Na lang zoeken in de stromende regen aan de overkant, wordt het de eerste etage van een Chinees restaurant met meer personeel dan gasten. Bedienen gaat daar volgens een rangorde: een in het bruin gestoken dame loopt met het blad, waarop zich het bestelde gerecht onder een stolp bevindt, tot aan de tafel en blijft daar geduldig staan wachten. Daar pakt een dame of heer met rode jas de schotel van het blad, zet die op tafel en verwijdert de stolp: ... surprise! De tafel is tevoren gedekt door in het wit gekleed personeel. Verder loopt er nog een zwart geklede heer rond, die alleen maar kijkt. Er zijn zeker vijf of zes van die groepjes! Hans bestelt deskundig het volgende menu: zoete maïssoep, gehakte eend, paprika, groenten van het seizoen, een kom gebakken rijst en bier. Ik volg zijn voorbeeld, worstel met de stokjes maar overwin.

Weer terug in het hotel informeer ik, ongerust geworden, nog eens naar het congres dat morgen moet beginnen. Men weet nog steeds van niets. Wel vindt er morgen op de derde verdieping een congres plaats van HKIE, maar daar heb ik nooit van gehoord. Plotseling realiseer ik me dat HKIE natuurlijk staat voor het Hong Kong Institute of Engineers, dezelfde club die BME’92 organiseert. Gerustgesteld stap ik in de lift. Op de vloer van de lift ligt een kleed dat elke dag vervangen wordt om de juiste dag van de week aan te geven. Vandaag is het volgens het kleed donderdag. Het waait vreeslijk in de lift en ter geruststelling klinkt er een zacht muziekje door de storm heen. De lift gaat enorm snel omhoog: 1,2,3,4, dan even een sterretje en dan 31,32, ... 38. We worden vast beetgenomen. Ook zullen we na het uitstappen nooit leren welke kant we op moeten lopen naar ons optrekje. Hans denkt dat hij het kan zien aan de kleur van de takkenbos die op de hoek in een vaas staat, maar volgens mij heeft de bos aan de andere kant precies dezelfde kleur. Morgen is de grote dag. Vandaag vallen wij als een blok in slaap.

Page 7: Bamboe in mijn rugzak
Page 8: Bamboe in mijn rugzak

5

Vrijdag 10 april 1992 Hans, die een zevende zintuig heeft voor alles wat met eten te maken heeft, heeft ontdekt dat er op de vierde verdieping

ontbeten kan worden. Met de morning post, die onder onze deur doorgeschoven is, onder de arm begeven we ons erheen. We worden naar een tafel bij het raam gebracht vanwaar we een imposant uitzicht hebben op de haven. Er is een enorme keus. Ieder geleegd glas en elke afgelikte lepel wordt meteen weggenomen. Ook loopt er een dame rond die dit allemaal lijkt op te schrijven. Mogelijk betaal je straks per af te wassen item.

Om tien voor negen ga ik als heer vermomd naar de conferentie. Eerst een naambordje halen en de organisatie laten controleren of alles wel netjes is betaald. Dan de congrespapers in ontvangst nemen en aansluiten in de gekoelde zaal, waarin het welkomstwoord nog naklinkt. De stoelen zijn er veel te krap en staan aan elkaar vastgehaakt dicht tegen elkaar. Misschien precies op maat voor Chinezen, maar niet handig voor mijn brede schouders. Het plafond is geheel van spiegels voorzien. Leuk gezicht als je omhoog kijkt. Zou ik een foto van moeten maken. Na de eerste paar lezingen is er een koffiepauze, waarin ik een aantal deelnemers hartelijk de hand schud. Na de koffie trek ik me op de hotelkamer terug voor de generale repetitie van mijn voordracht. Ik word nog een keer lastig gevallen door hotelpersoneel dat uitgerekend nu de kamer wil komen schoonmaken. Vanzelfsprekend ben ik net weer op tijd terug voor de lunch en schud hartelijk handen met de voorzitter van de conferentie, die zo vereerd en gesterkt is door bezoek helemaal uit Europa, dat hij het plan aankondigt om BME’94 een echte internationale gebeurtenis te laten worden.

Daarna schik ik aan tussen een Chinees en een Engelsman. De Chinees blijkt moeite te hebben om vis te eten met een vork (ha! gerechtigheid) en de Engelsman uit Brighton werkt al vier jaar op een universiteit in Hong Kong. Eerst vond hij, en vooral zijn vrouw, Hong Kong ook maar niks, maar het schijnt te wennen. De lunch wordt besloten met een aardige voordracht, waarin met dia’s getoond wordt hoe een krom vergroeide ruggengraat wordt gestrekt door een beetje aan het hoofd te trekken. Zelden zo’n lange nek gezien! Smakelijke voortzetting. Nog snel heb ik daarna een demonstratiecomputer geregeld en een carrousel voor de zeven dia’s, die ik bij mijn voordracht wil vertonen. De computer is bestemd voor een demonstratie van een commercieel product, dus best wel aardig dat ik er in de pauze even gebruik van mag maken. Dat commerciële programma analyseert een bewegend figuur op een video tape, maakt daar een lijnfiguur van en speelt dat dan weer af op een computerscherm. Mijn programma demonstreert een interactieve animatie van een met elektroden te stimuleren verlamd onderbeen. Het is gebruikt in een cursus voor revalidatieartsen.

Na de conferentie ga ik de stad in om een laatste poging te ondernemen de vliegtickets van Hong Kong via Guangzhou naar Chengdu te ruilen voor een rechtstreekse vlucht naar Chengdu. Nu dat kan dus beslist niet, want het ene ticket blijkt van CAAC te zijn en het andere van CITS. Beide maatschappijen sturen mij naar de ander door. Bovendien is bij CAAC de computer stuk en staat er dientengevolge een rij wachtenden tot op de trap (wat op zich niets zegt als je niet weet waar die is). Ik denk: “houden wat je hebt, want voor je het weet zit je in Peking of erger”. Het hotel zal nu proberen de vluchten te herbevestigen. Tegen zes uur is Hans er ook weer. Hij heeft netjes zijn boodschappenlijstje afgewerkt en twee theepotjes met toebehoren gekocht.

Het wordt nu weer tijd om te gaan eten. We willen daartoe met de metro naar Foodstreet, maar Hans doet te weinig geld in de kaartjesautomaat en durft vervolgens niet door het poortje. Een nieuw kaartje kopen is de enige oplossing. Foodstreet is, zoals de naam al doet vermoeden, een straat vol met restaurants. We vinden er een in de stromende regen met een menu voor 333,33 HKD. Netjes worden onze paraplu’s in een plastic omhulsel gestopt om de vloer droog te houden. Het menu bestaat uit de volgende gerechten: kippensoep, gebonden met ei en mifang (erg lastig om te eten, die sliertjes), gebakken rijst, grote garnalen in scherpe saus, broccoli met plakjes rundvlees in sojasaus en gefrituurde stukjes vis met ananas en paprika met rode zoetzure saus.

Het giet nog steeds onafgebroken. De straat is een waterval, en botsingen met de paraplu worden kunstig volgens een nog onbegrepen regel vermeden. Voor ons is die regel eenvoudig: gewoon door blijven lopen, de paraplu van een Chinees gaat er altijd ruim onderdoor. Hans ontdekt een walkman met radio, waarmee je ook kunt opnemen voor iets minder dan 1000 HKD. We krijgen nog even bedenktijd omdat de winkel net voor onze neus dicht gaat. We nemen zo’n hoge tram met twee verdiepingen terug. Vanaf de bovenverdieping hebben we een leuk uitzicht op de beslagen ramen. Er rukt ook een brandweerwagen uit; wat valt er nu nog te blussen met dit weer? In het hotel trekken we de natte schoenen uit en de stoute aan en bezoeken de Dynasty club op de veertigste etage. De ober informeert enigszins wantrouwend naar ons kamernummer, de bar is alleen toegankelijk voor gasten op verdieping 38 t/m 40. Wij logeren op verdieping 38 en zijn dus net hoog genoeg. Twee bier met een prachtig uitzicht op de haven voor een onbekende prijs. Hans tekent de rekening. Makkelijk: gaat allemaal van mijn visa kaart. Dit onbezorgd zakelijk geld weggooien werkt verslavend, wat denk ik weer het bestaansrecht is van dit soort hotels, waar iemand ‘s avonds ons bed een stukje komt openslaan en een oud after-eightje op ons nachtkastje komt leggen.

Page 9: Bamboe in mijn rugzak
Page 10: Bamboe in mijn rugzak

6

Zaterdag 11 april 1992 Volgens de ochtendkrant is er vanaf januari 873,2 ml regen gevallen. Twintig procent daarvan (160,7 ml) viel gisteren!

Hong Kong verzoekt Hans, die altijd op vakantie slecht weer heeft, op te stappen. Er wordt beter weer in China verwacht. Over Taiwan, waar Hans volgende week naar toe moet heerst nog onzekerheid. De relatieve vochtigheid was 98%. Dat voel je direct als je buiten komt. Binnen denk je nog dat het koud is, omdat het regent, maar als je dan met je jas aan naar buiten gaat komt de warmte je tegemoet. We gaan eerst maar eens ontbijten. Het uitzicht op Victoria peak is nog belemmerd door lage bewolking. De verwachting is dat die vanmiddag zal verdwijnen. Het ontbijt is een buffet, waar je ongelimiteerd van kunt blijven aanslepen voor 110 HKD. Bij ons verloopt dat ongeveer als volgt: vruchtensap met een mix van meloen, gevolgd door yoghurt met bessen en een gebakje. Dan een scrambled egg met een stukje spek, een croissant, en een boterham met jam toe. Veel koffie erbij, want elke genomen slok wordt ogenblikkelijk weer bijgevuld.

Na het ontbijt lopen we naar een tempel, die vlak bij het hotel ligt, de Man Mo tempel in Hollywoodstreet. Het regent vreselijk. In de tempel, die uit twee gedeelten bestaat, een voor een goede en een voor een kwade god worden wierookstokjes geofferd. Aan het plafond hangen wierookspiralen te branden. Bij een van de altaars zijn oude vrouwen hardop aan het bidden uit een boekje. Ook worden er stokjes geschud, waarmee je nummers bepaalt, die je toekomst voorspellen. Schitterende plaatjes zijn hier te maken, maar het is wel erg donker. In de omgeving van de tempel zijn een paar straten met een echte Chinese sfeer, waar ook veel antiek wordt verkocht. We lopen langs een garnalenpellerij, een blikslager, een meubelmakerswerkplaats, maar de regen verhindert het maken van foto’s. Geleidelijk komen we weer terug in de modernere delen van Hong Kong. In een laatste poging toch een elektronisch souvenir aan te schaffen bekijken we begerig de uitgestalde radio’s, walkmans, diskmans en fototoestellen. We treffen een zaak waar dit allemaal redelijk geprijsd is. Nu eerst geld halen, het postkantoor is nog tot een uur open. Ik wissel twee cheques in voor 1600 HKD, en Hans wisselt een paar travellercheques. Rijk gaan we terug om wat speeltjes te kopen. Ik laat me overhalen ook een walkman met stereo-opnamemogelijkheid en ingebouwde radio aan te schaffen. Hans koopt verder nog diskmans voor de hele familie. Allemaal van Sony. Voor het internationale garantiebewijs moeten we in dezelfde straat op nummer 105 een bon gaan inruilen, en dat lukt ook nog zonder problemen. Terug naar het hotel om het uit te proberen. Als alles blijkt te werken bedenken we het plan om naar het Tijgerbalsempark te gaan en daarna naar Aberdeen.

We kopen eerst een lunch: gemengde salade in een bak met plastic vork en een croissant. Op de overdekte promenade voor de hotelingang eten we het op, met zicht op de haven. Daar proberen we ook de eerste geluiden vast te leggen. Water, boten, kinderen, auto’s. Bus 11 naar het park kunnen we niet vinden en we besluiten om dan maar met de metro te gaan en vervolgens een stuk te gaan lopen. Er worden steeds stukjes geluid opgenomen: de metro, verkeer, vogels. Je moet wel steeds even zeggen wat het voorstelt. Het is nog een eind lopen naar het park. Als we in de buurt komen zien we een enorme rij kinderen bij een school staan, die geduldig op vervoer staan te wachten, waarschijnlijk voor het weekend. Eerst denken we nog dat die allemaal ook het park in willen, maar dat valt mee. Het park is open tot vier uur, en wij komen tien over half vier aan. Dus is ons niet meer gegund dan een snelle blik en een mooie geluidsopname van een groep, die bij elkaar geroepen wordt. Mijn fototoestel werkt niet helemaal zoals het moet, waarschijnlijk vanwege het vocht. Meteen wil een oud vrouwtje mij een kartonnen wegwerptoestelletje verkopen. Het park stelt verder weinig voor.

We nemen bus 11 weer terug naar het centrum en lopen naar de halte voor bus 70 naar Aberdeen. We zijn er binnen een half uur en worden, omdat we te laat uitstappen midden in het dorp gedropt. Bij het terugwandelen naar de haven worden we achtervolgd door een roepende sloffende vrouw, die ons een rondvaart van een uur wil verkopen voor 240 HKD. Volgens Hans, die hier al eerder is geweest, is dat te lang. We maken er een half uur van voor 150 HKD. Een andere vrouw gaat ons nu voor naar een sampanboot, waarin een man al op toeristen zit te wachten. Hij manoeuvreert de boot tussen de anderen uit en vaart ons rond door de beroemde haven van Aberdeen. Eerst langs de drijvende restaurants en vervolgens tussen wat er nog van het drijvende dorp over is. Het is niet meer dan een illusie. Het komt er eigenlijk op neer dat er alleen nog maar rondvaartbootjes zijn, waarmee je andere rondvaartboten kunt bekijken. Je bekijkt een idee, iets wat er eens was. Na de boottocht moeten we een heel eind lopen om weer in de buurt van het drijvende restaurant te komen. Vanaf een brug zijn nog een paar mooie overzichtsfoto’s te maken. Het wordt al donker.

We worden gratis overgezet naar een van de fraai verlichte boten met eetzalen op drie verdiepingen, het Jumbo-restaurant. Er komt ook een groep Japanners eten, die zich eerst laat fotograferen met een spandoek, waarop waarschijnlijk de reden van hun reis te lezen is. Terwijl de foto gemaakt wordt maak ik er ook een. Het eten is wat vet, vooral de stukjes gans, en het is meer dan we op kunnen. Eerst veel soep met ei en krab en sweet corn, dan goed gevulde rijst, gemalen en gefrituurde scrimps en Carlsberg bier uit blik, geserveerd door een meisje met hele lange splitten in haar jurk en een Carlsberg sjerp om. Achterin de zaal kun je je in dure gewaden laten fotograferen. Er is een podium met aan weerszijden een op een snaarinstrument tokkelend meisje. Aan een tafel vlak bij ons zit een stel mannen zich tegoed te doen aan een enorme vis. De kop en staart gaan volgens gebruik naar de belangrijkste gast, die daar zo te zien erg verguld mee is.

We vinden een snelle bus terug naar het centrum. Daarna een stukje met de metro en dan nog een eindje klimmen naar het station van de peaktram, die naar Victoriapeak klimt. De kabelbaan gaat stijl omhoog. Door gezichtsbedrog lijkt het of alle flats naar voren overhellen. Boven hebben we een mooi uitzicht op het vasteland en de kuststrook van het eiland Hong Kong, waarop ons hotel ligt. Het wordt koud, en het zicht neemt ook weer wat af. Van de tram lopen we terug naar het hotel voor de luisterproef van alle verzamelde geluiden. Ik schrijf voor het naar bed gaan een hele stapel kaarten.

Page 11: Bamboe in mijn rugzak
Page 12: Bamboe in mijn rugzak
Page 13: Bamboe in mijn rugzak
Page 14: Bamboe in mijn rugzak

7

Zondag 12 april 1992 Vannacht onrustig geslapen met het vooruitzicht van een eenzame trektocht van bijna twee weken door China. Zal wel weer

over gaan als ik op weg ben. Het weer is nu veel beter dan gisteren. We gaan opnieuw naar de tempel om nog wat foto’s te maken. Ik leen het minox-fototoestel van Hans als reserve omdat mijn fototoestel het elk moment lijkt te kunnen begeven, en maak daar in de tempel foto’s mee. In de buurt wordt nu veel meer gehandeld op straat. Dit levert aardige foto’s op. Oude mannen willen niet op de foto en duiken langdurig weg achter een Chinese krant of zwaaien met een afwerend gebaar. Ik zwaai altijd vriendelijk terug als de foto gemaakt is. We doen de kaarten op de bus, en gaan dan naar het modernere deel van Hong Kong. Het is duidelijk te merken dat het zondag is. Er zijn erg veel picknickende mensen, waaronder opvallend veel vrouwen, op de trappen en promenades. Ook wordt de nationale gymnastiek: het tai chi chuan beoefend en aan elkaar onderwezen.

We nemen het veer naar de overkant voor een koude wandeling langs het water. Een geliefde bezigheid van de inwoners is om elkaar te fotograferen, waarbij zo mooi mogelijk wordt geposeerd. Een groepje studenten vraagt of ze mij mogen interviewen, voor school. Het zijn een paar onbenullige vragen over onze herkomst en verblijf in Hong Kong, en hoeveel we denken daar uit te geven. Waarschijnlijk wilden ze het gewoon zelf weten. Na deze ontboezeming gaan we met een hovercraft veerboot pijlsnel terug naar onze kant, om vervolgens in het hotel het dagboek bij te werken en voorbereidingen te treffen voor de grote sprong in het duister: China. Hans leert me op de valreep nog op Chinese wijze tellen op één hand, en brengt me dan naar bus A2. Ik moet bekennen dat ik het Victoria hotel niet waardig verlaat, in deze trektocht-outfit en met een plunjezak achteloos op de schouder. De koffer met het nette jasje blijft achter, wachtend op mijn terugkeer. Voor de bus wordt nog een stoere foto gemaakt en een half uur later sta ik alleen op het vliegveld.

Daar doe ik wanhopige pogingen om Coba nog even aan de lijn te krijgen, maar ze neemt niet op. Ik voel me helemaal niet zo happy, en zie erg tegen de reis op. Alles verloopt echter tot nu toe goed en geleidelijk krijg ik er weer wat meer vertrouwen in. Na het inchecken lukt het me om tegen tien over zes mijn moeder aan de lijn te krijgen. Ze is erg verrast een telefoontje over zo’n

grote afstand te krijgen. Ik ben ook blij even contact te hebben met het thuisfront, en Coba de groeten te kunnen doen. De vlucht naar Guangzhou gaat precies volgens schema. Ik heb een plaats op de voorste rij. Er komt gezellig een hele familie bij me zitten. Ze kunnen alleen hallo zeggen. Een van hen heeft een beeld bij zich dat ik ook in de tempel heb zien staan. Zelf is hij net zo dik als dat beeld, dus ik moet flink drukken om voldoende plaats voor mijzelf te houden. We vertrekken om tien voor zes en landen veertig minuten later. Er moeten in die tijd nog drie formulieren worden ingevuld: een voor de douane, waarop ik moet aangeven hoeveel geld ik bij me heb en welke waardevolle spullen ik het land invoer; een over mijn gezondheid, en een over mijn pas. Onderweg krijgen we allemaal een zak nootjes en een pakje vruchtendrank. Ik blader wat in het reiswoordenboek, zodat ik in geval van nood weet wat er ongeveer in staat. Zal nog niet meevallen om daar een gesprek mee te organiseren.

De aankomst in China levert helemaal geen problemen op. Ik kan overal zo doorlopen en hoef niets te laten zien. Een douanemeisje leest op een van mijn formulieren dat ik twee fototoestellen bij me heb en probeert in het Engels duidelijk te maken dat ze dacht dat mijn halsetui een van die toestellen was. In de aankomsthal is het inmiddels redelijk rustig geworden. Er is nog een bank open waar ik een paar Hong Kong dollars kan wisselen tegen FEC (foreign exchange currency), het Chinese geld dat buitenlanders in China moeten gebruiken. Ik ga eerst op zoek naar informatie over mijn vlucht morgenvroeg, maar nergens is een balie van een vliegmaatschappij te bespeuren. In de hal heeft elk groot hotel zijn eigen bemande balie, en allemaal zien ze in mij een prooi, althans zo ervaar ik de situatie. Zoekend loop ik rond, zorgvuldig hun begerige blikken mijdend. Uiteindelijk moet ik me gewonnen geven en stap ik naar de balie van hotel Central. De jongen spreekt goed Engels en op mijn vraag waar ik mijn vlieggegevens voor morgen kan controleren zegt hij dat ik daarvoor in een ander gebouw moet zijn. Dit gebouw is voor internationale en die andere voor binnenlandse vluchten. Hij biedt me een rit naar mijn hotel aan met de auto van zijn hotel voor 100 yuan (ongeveer 35 gulden). Dat lijkt me wel wat duur voor China. Al snel daalt de prijs tot 60 yuan. Veel vertrouwen heb ik er nog niet in en bovendien wil ik graag nog in dat andere gebouw op het vliegveld gaan kijken. Ik bedank hem vriendelijk voor de service en hij loopt met me mee naar buiten om me het andere gebouw te wijzen. Dat is nog niet naast de deur en de weg is ook nog vol kuilen en plassen. Verder is de bagage loeizwaar. Had ik nog maar veel meer in het Victoria hotel achtergelaten!

Page 15: Bamboe in mijn rugzak
Page 16: Bamboe in mijn rugzak

8

In het gebouw voor binnenlandse vluchten mag ik niet zomaar doorlopen, eerst moet alle bagage worden doorgelicht. Voor de zekerheid haal ik de fototoestellen en films eruit. In de hal zijn wat incheckbalies en enkele televisietoestellen tonen vluchtgegevens van vluchten die deze avond nog vertrekken. Verder is er niets te vinden over mijn vlucht van morgenvroeg. Waar zit ik me ook druk over te maken, dat zien we morgen dan wel weer. Eerst maar eens in het gereserveerde Mainland Hotel hotel zien te komen. Ik loop het gebouw weer uit in de richting vanwaar ik bussen naar de stad vermoed. Ogenblikkelijk word ik benaderd door een jongen die me een privé-ritje met een busje aanbiedt voor 50 yuan (ongeveer 18 gulden). Ik heb geen idee hoe onredelijk dit is, maar het is laat en ik heb geen zin meer om verder met die plunjezak te sjouwen en een goedkoper vervoer te zoeken. Gelukkig heb ik inmiddels Chinees geld, 630 yuan, gekregen voor 900 Hong Kong dollars. Onderweg probeert de bijrijder van alles met me te wisselen tegen fantastische koersen, maar ik ga er niet op in. Bij aankomst moet ik 50 yuan betalen, maar heb alleen een briefje van 100. Ze hebben natuurlijk geen wisselgeld en willen me 50 HKD teruggeven. Ik reken koortsachtig, maar van buiten koel, uit dat dat veel te weinig is en vraag op goed geluk 75 dollar. Maar dat vinden zij weer niet zo redelijk. Welnu, dan eerst maar naar binnen om geld te wisselen. Ik krijg 10 briefjes van 10, waarvan er een om een stapeltje van negen is gevouwen. Door de opwinding tel ik het stapeltje niet na, maar tel meteen vijf briefjes uit voor mijn taxi. Als die weg is, en ik de rest na tel heb ik er nog maar vier. Ra, ra waar is die 10 yuan gebleven? De schade is drie gulden vijftig, geluk ermee wie het heeft.

Ik regel verder de inschrijving. De man achter de balie is van mening dat de datum op het voucher niet klopt en dat ik daarom het bedrag maar moet voorschieten. Ik kijk nog eens goed en laat hem zien dat de datum wel klopt. Het is immers de twaalfde? O ja inderdaad, sorry, het voucher wordt nu geaccepteerd en ik vul de nodige formulieren in. Dan word ik door een zakkendrager naar boven gebracht. Het meisje dat op mijn verdieping de sleutels bewaakt loopt nu ook mee om de deur te openen en een thermoskan heet water op mijn kamer te zetten. De jongen wil nog sfeervol de staande schemerlamp ontsteken, maar die is helaas kapot. Daarna laat men mij alleen op deze ruime kamer met bad en wc. Na het doortrekken van de wc blijft deze een uur doorlopen, maar de lakens zijn schoon en het bed ligt niet eens zo onverdienstelijk. Als ik wat van de eerste schrik ben bekomen maak ik nog even een ommetje. Ik realiseer me nu dat ik me daar niets meer van kan herinneren. Veel bijzonders zal er dus wel niet te zien zijn geweest. Het is een stuk armoediger dan Hong Kong en het heeft wel iets weg van Turkije. Ik heb geen zin om ergens iets te gaan eten. Daarvoor is het waarschijnlijk ook al veel te laat. In het hotel eet ik twee oude mueslibollen, die ik van thuis heb meegenomen en een switch, met een appel toe, die ik het land heb weten in te smokkelen. Ik drink er veel koppen thee bij en terwijl ik dit op bed schrijf staat er zelfs een dampende kop Nescafé uit een meegebracht poederzakje op het nachtkastje.

Page 17: Bamboe in mijn rugzak
Page 18: Bamboe in mijn rugzak

9

Maandag 13 april 1992 Om zes uur loopt de wekker af en om half zeven zal ik nog een keer voor de zekerheid door het hotel worden gewekt. Geen

kans om het vliegtuig te missen dat om vijf over acht naar Chengdu vertrekt. Het plan is om tegen kwart voor zeven naar het vliegveld te gaan. De taxirit zal ongeveer tien minuten duren en zou maar 15 yuan hoeven te kosten (op werkdagen). We rammelen over een slecht wegdek naar het vliegveld. Het kost nog minder dan verwacht: 11,80. Net als gisteravond moet alle bagage eerst weer worden doorgelicht en moeten de films er dus weer uit. In de incheckhal worden de vluchtgegevens op TV toestellen aangegeven. Mijn vlucht staat er nu ook bij. Ook bij de incheckbalie wordt het vluchtnummer vermeld. Ik ben aan de vroege kant en hoef niet lang te wachten. De bagage verdwijnt op de band en na het betalen van de luchthavenbelasting kan ik naar een ander gebouw voor controle van de handbagage. Daarna via een binnenplaats, waar veel mannen staan te roken, naar de wachtkamer. Ook hier weer vluchtgegevens op de TV, afgewisseld door reclamefilmpjes, en het beurtelings in het Engels en Chinees afroepen van boardinginformatie. Het is een grote hal met veel zitplaatsen. Regelmatig gaan er groepen naar een van de uitgangen. Ik maak wat geluidsopnamen en dan is mijn vlucht aan de beurt om te vertrekken voor een vlucht van ruim twee uur.

Een propvolle bus rijdt ons naar de vliegtuigtrap. In het vliegtuig is het dringen geblazen. Alle Chinezen nemen net als ik veel te veel bagage mee. Het past allemaal niet achter de deurtjes, en ze bouwen zich op hun stoel helemaal in tussen de tassen en dozen. Flink wat passagiers hebben een spelcomputertje gekocht, te oordelen naar de elektronische deuntjes die overal in het vliegtuig te horen zijn. Ik hoop niet dat ze de vliegtuigelektronica daarmee beïnvloeden. Een vrouw zit op mijn plaats bij het raam. Ze maakt een vragend gebaar of ze mag blijven zitten. Naast haar zit nog een vrouw en ik zit bij het gangpad. Via het woordenboek probeer ik een beetje aan de praat te komen met mijn buurvrouw. Ze vindt het boekje erg interessant en wijst na lang zoeken de vraag aan welk beroep ik heb. Ik wijs bij gebrek aan beter, teacher aan. Als ik haar dezelfde vraag stel lukt het haar kennelijk niet haar beroep in het lijstje te vinden. Ik krijg een kaartje met haar naam en bedrijf. In het Engels aan de ene kant en in het Chinees aan de andere. Ze heet Wang Zhi Hui en is werkzaam bij de China National Foreign Trade Transportation Corporation, en wel bij het shipping department. Eigenlijk vreemd dat ze dan geen Engels spreekt. Misschien durft ze niet goed. De vrouw bij het raam is haar collega. Beiden logeren in het Jinjiang hotel, waarvoor ik ook een reservering heb. Dat komt weer mooi uit. Kunnen ze me uitleggen hoe ik daar het beste kan komen, want ik trap er niet meer in om me voor veel geld naar een hotel te laten brengen. Ze worden opgehaald met een auto van de zaak en ik word uitgenodigd met hen mee te rijden. Een probleempje is wel dat zij alleen maar handbagage hebben en dat ik eerst nog op die plunjebaal moet wachten, maar ze maken daar geen punt van en wachten geduldig tot ik mijn spullen heb.

Als een matroos die zojuist twee vrouwen aan de haak heeft geslagen loop ik met de plunjezak op de schouder tussen hen in naar buiten. Ze worden opgewacht door twee mannelijke collega’s die tot hun spijt vertellen dat er geen auto van de zaak is. Ik stel me aan iedereen voor en vertel uit welk land ik kom. Eén van de mannen spreekt goed Engels en begrijpt mijn herkomst meteen: “Helan (holland), kick-footbal, very good, Guilit, van Basten”, komt er in één adem uit. Waarom ben ik niet gaan voetballen. Ik werk me uit de naat, en geen enkele Chinees kent me! Vanwege zijn beroep kent de man de haven van Rotterdam vrij goed. We lopen naar de bus. Ze staan erop om voor mij een kaartje te kopen. De plunjezak wordt ergens voorin klem gezet tussen een heleboel Chinezen en ik mag bij het raampje zitten en word vervolgens klem gedrukt doordat de andere twee ook gezellig bij mij op de bank komen zitten. En de banken zijn al aan de kleine kant, omdat ze op het Chinese zitvlak zijn ontworpen. Daar rijd ik dan ergens midden in China, tussen Chinezen die mij voorzichtig taxeren. Het is onwezenlijk en toch ook gewoon tegelijk. Onwezenlijk is het hele idee dat ik daar ben, en de vreemde dingen die ik voorbij zie komen, maar tegelijk is het gewoon een bus met mensen over een hele echte weg met kuilen, die op weg is naar de stad Chengdu, een industriestad met ruim anderhalf miljoen inwoners. Mijn buurman doet zijn uiterste best om veel te praten. Over voetbal ben ik echter nogal snel uitgepraat. Hij weet er waarschijnlijk meer van dan ik, want hij noemt nog een vedet, waarvan ik nooit heb gehoord. Ik pak de kaart van Chengdu en omgeving om hem op andere gedachten te brengen. Hij wijst allerlei dingen aan die de moeite van een bezoek waard zijn.

Na een half uur zijn we tegen het middaguur bij het eindpunt: het kantoor van de luchtvaartmaatschappij CAAC. Dit ligt tegenover het hotel. Als iedereen zich met bagage uit de bus heeft gewrongen val ik meteen in de eerste verrassing: oversteken in China. De weg is erg breed en bestaat uit een brede rijbaan voor fietsers, waarover een onafgebroken stroom met z’n zessen naast elkaar luid bellend vooruit probeert te komen, dan een paar rijbanen voor gemotoriseerd verkeer en dan weer zo’n fietsrijbaan. Ik leer meteen van mijn reisgenoten hoe je daarover moet komen: gewoon langzaam beginnen te lopen, net zoals een groep ganzen een weg oversteekt. Geleidelijk beginnen er dan een paar fietsers achter je langs te gaan. Zo gaat het bij de auto’s ook ongeveer, alleen kun je daar niet helmaal op vertrouwen, want stoppen is er waarschijnlijk niet bij. Ze leveren me netjes voor de hotelbalie af. We schudden handen alsof we elkaar al een hele tijd kennen.

Bij het inschrijven komt een volgend probleem aan het licht: de beambte achter de hotelbalie ziet op het voucher dat het geld door het reisbureau is overgemaakt naar een Chinese jeugdreisorganisatie (CYTS) in Hong Kong. Ze schakelen de plaatselijke CYTS in die een kantoortje in dit hotel heeft en laten hen de zaak opknappen. Zij moeten voor mij het hotel betalen en zelf maar zien dat ze het geld van hun zusterafdeling in Hong Kong terugkrijgen. Zo blijkt achteraf de vork in de steel te zitten, maar op dit moment begrijp ik daar nog helemaal niks van. Eén van de medewerkers van CYTS, een meisje die Engels studeert aan de universiteit van Chengdu, brengt me naar mijn kamer en komt vervolgens gezellig naast me op het bed zitten nadenken over een oplossing voor het financiële probleem. Ondanks veel protest ontkom ik er niet aan om de overnachting zolang voor te schieten. Ik krijg in ruil daarvoor een in het Chinees gesteld handgeschreven kladblaadje waarop ik alleen mijn

Page 19: Bamboe in mijn rugzak

10

naam en het door mij betaalde bedrag van driehonderd yuan, dat zijn twee maandsalarissen, kan ontdekken. Word je niet gepakt in de taxi dan wel in het hotel. Ik baal er stevig van. Als dat de hele tijd zo door gaat kom ik met gemak door die travellercheques heen. Hotel vouchers zijn een ramp. Ik had uiteindelijk veel beter hier ter plekke zelf de zaken kunnen regelen. Het geld beschouw ik veiligheidshalve maar als verloren.

Over tot de orde van de dag. Ik reorganiseer de bagage een beetje, zoek uit wat ik mee wil slepen naar Emei en Leshan en stop de rest in de plunjezak, die ik hier achter wil laten. Een handige reiziger laat overal op de wereld hoopjes bagage achter. Je moet dat wel goed onthouden, als je er tenminste aan gehecht bent. Ik kijk eerst wat rond in de omgeving van het hotel. Een rij schoolkinderen houdt elkaar bij de hand vast en vormt een lange sliert die mij met belangstelling observeert terwijl ik sta te wachten tot de weg tussen de geparkeerde fietsen weer vrij is. Nu zijn er nog drie dingen van groot belang: de terugvlucht moet worden gereconformeerd, er moet een bus gevonden worden die me morgenvroeg naar Emei brengt, en tot slot moet er ook nog een buskaartje worden gekocht. Daar blijk ik de

hele middag voor nodig te hebben.

Eerst naar CAAC aan de overkant voor het reconformeren van het vliegticket. Er is een ruimte met aan alle kanten loketten met rijen Chinezen ervoor en met bordjes met Chinese opschriften erboven. Welk loket zal ik eens proberen? Ik krijg hulp van iemand die goed Engels spreekt. Hij zegt dat op een van de bordjes staat dat de computer stuk is, en dat het dus geen zin heeft om het ticket te reconformeren. Hij werpt een blik op mijn kaartje en vindt dat alles ok is. Samen lopen we nog naar een lijst die aan de muur hangt en daarop is het vluchtnummer met vertrektijd terug te vinden. Alles blijkt precies te kloppen. Verheugd begeef ik mij vervolgens naar het busstation. Dat ligt volgens de kaart over de brug en dan links af een stuk langs het water. Het is ongeveer een kwartier lopen. Ik zie dat je onderweg aan de oever met een windbuks op gekleurde ballonnetjes kan schieten, maar dat heeft nu geen prioriteit.

Het busstation is een groot gebouw, waarvan alle deuren aan de zijkant met kettingen en hangsloten zijn afgesloten, zodat je er nog maar aan een kant in kunt. Op de hoek van de straat ervoor is het een drukte van belang. Er wordt op de stoep van alles verkocht, wat een reiziger die vertrekt of aankomt zou kunnen gebruiken. Ik loop de hal binnen maar kan er geen wijs uit worden. Nergens zie ik een aanknopingspunt. Geen bord met in het Engels Emei erop, zelfs geen loket. Veel wachtende reizigers, veel bagage, verder niets. Ik loop het gebouw weer uit en zie dan aan het plein daarvoor nog een kleiner gebouw. Daarbinnen zie ik in de muur een stuk of twaalf hele kleine vierkante gaten met Chinese tekens erboven, die wel eens loketten zouden kunnen zijn. Aan de muur hangt een grote kaart, waarop Chengdu te herkennen is als middelpunt van een groot aantal buslijnen. Een aantal daarvan gaan in zuidwestelijke richting. Eén daarvan moet naar Emei gaan, maar welke? Er staan alleen Chinese karakters bij de plaatsen, met daaronder een getal, wat een routenummer voor zou kunnen stellen. Op een bord naast de kaart komen dezelfde nummers ook voor met daarachter tijden. Welk nummer hoort bij de bus die ik morgen moet hebben? Er is geen touw aan vast te knopen. Wijzend op het bord vraag ik een willekeurige Chinees waar Emei ligt, maar deze kijkt mij verschrikt en niet begrijpend aan. Niemand lijkt me hier te kunnen helpen, zoals bij de vliegmaatschappij. Hierbij speelt natuurlijk een rol dat vliegende Chinezen wat verder ontwikkeld zullen zijn dan busreizende, en daarom vaker Engels zullen spreken. Ik had beter een kaart kunnen meenemen om de gewenste bestemming op aan te wijzen, maar die past weer niet door dat kleine loketje! Er zit niets anders op dan weer terug te gaan naar het hotel.

Onderweg zie ik het tamelijk somber in. Als dat de hele tijd zo gaat schiet het niet erg op. Aan de overkant van het hotel is een bureau van CITS, dat is een soort VVV. Ik vraag daar of zij misschien buskaartjes verkopen, maar dat blijkt niet het geval. Ik kan er wel een auto met chauffeur krijgen. Dat had ik wel gedacht. De dame achter het bureau is echter zo vriendelijk om voor mij een briefje te schrijven in het Chinees. Het wordt een keurig beleefd briefje: ‘Kunt u mij alstublieft vertellen hoeveel bussen er naar Emeigaan, en wanneer vanaf 6 uur?’. Ik krijg nu de smaak te pakken en laat er nog een schrijven: ‘Kunt u mij alstublieft de weg wijzen naar het Baoguo-klooster?’. Dit klooster ligt namelijk aan de voet van de berg, en ik ben van plan om daar te slapen voordat ik aan de klim begin. Voor de zekerheid informeer ik bij haar nog of het gewenst is het vliegticket te reconformeren, en dat raad ze me zeker aan. Dus ik weer naar CAAC. Informeer bij een willekeurig loket, waar ik even voordring, bij welk loket ik moet zijn en word bij een ander loket vervolgens snel geholpen. Wie schetst mijn verbazing: de computer werkt weer, en ik zit er nog in ook! Mijn ticket is echter bijna onleesbaar geworden en er wordt een nieuwe uitgeschreven.

Page 20: Bamboe in mijn rugzak

11

Alweer verheugd steek ik op de bekende wijze over naar het hotel om wat dollarcheques in te wisselen. Ik krijg 815,88 yuan voor 150 US$. Nog even bij CYTS langs om over mijn geld te zeuren, maar zonder succes. Wel voegt het meisje van CYTS nog aan mijn briefje toe dat ik de eerste bus na acht uur wil hebben. Anders moet ik morgen misschien al om vier uur op. Nu als een haas terug naar het busstation, voordat het sluit. Ik been met grote passen, veel sneller dan een Chinees ooit kan lopen langs nieuwsgierig kijkende Chinezen door het parkje langs de oever van de rivier. Er wordt geschaakt, go gespeeld, gekaart, thee gedronken en gespuugd. Kortom er wordt niet

gewerkt. De dappersten zeggen soms hallo, als je voorbij bent, maar de meeste negeren me volkomen. De loketjes zijn nog open. Als ik buk om erdoor te kijken zie ik een grote brede tafel met daar achter een aantal kaartjesverkoopsters. Ik duw mijn boodschappenbriefje door het loket en krijg dan keurig in het Engels te horen hoe laat de eerste bus na acht uur vertrekt: “eight twenty”. Ik zeg nog voor de zekerheid: “tomorrow”, maar dat bleek al duidelijk te zijn. Stom dat ik het niet meteen in het Engels heb geprobeerd! De prijs is ongeveer drie gulden voor vier uur heerlijk hotsen en kotsen. Voldaan ga ik met mijn piepkleine buskaartjes zorgvuldig opgeborgen - het zijn er een stuk of vier, met een nietje er door - te buiten aan een flesje limonade.

Dan zie ik een tafeltje waarop een kaart van de omgeving te koop wordt aangeboden, met aan de achterkant een platte grond van Chengdu. Alles aangegeven in het Chinees. Dit wordt een test: ik laat het vrouwtje achter de tafel mijn buskaartje zien en wijs op de kaart. Ze bekijkt mijn kaartje aandachtig en wijst dan Emei aan. geen twijfel mogelijk, mijn buskaartje klopt! Morgen word ik vanzelf wel in de goede bus geduwd. Op dit moment weet ik alleen nog maar het stoelnummer: drie. Ik loop nu via een andere weg terug naar het hotel. Het is een enorm lange marktstraat, met aan weerszijden allerlei groenten, kruiden, vlees open en bloot aan haken, dat in water wordt schoongewassen, kippen in kooien, eenden met de pootjes aan elkaar gebonden netjes in een kring met de snavels in de buurt van een ronde bak met water. Chinese dieren lijken hun lot nogal rustig te ondergaan. Ik denk dat dat komt omdat ze nooit veel gewend zijn geweest. Na een lange omzwerving komt ik weer bij het hotel uit. Ik maak een kop nescafé en werk het dagboek bij.

Hierna ga ik nog een avondwandeling maken om de omgeving te verkennen. Deze keer in de richting van het grote beeld van Mao, dat ondanks het verbod op persoonsverheerlijking dapper overeind blijft op het Renmin Nan Lu plein. Vlak bij het hotel worden aan weerszijden van het trottoir bamboerekken opgesteld, waaraan tekeningen worden opgehangen. Er zijn een paar mooie bij, met alleen bamboe erop. Chinezen zijn dol op bamboe. Ze doen er van alles mee. Het taaie en buigzame karakter past goed bij het karakter van een oosterling. Door hun buigzaamheid laten ze zich nooit regeren door tegenslagen die toevallig op hun weg komen en de taaiheid staat model voor hun bijna onbegrensde geduld. Verder zijn er veel kunst- en souvenirwinkeltjes. Bij het Maobeeld ga ik links af en passeer een groot modern warenhuis met marmer en roltrappen. Een onverwachte luxe voor China; interessant om eens een kijkje te nemen. Veel Chinezen verdringen zich bij de modekleding: blauw is helemaal uit. Op een bovenverdieping vind ik bij de spelletjesafdeling een paar aardige Chinese kaartspellen en een Chinees schaakspel in handzaam formaat. Kennelijk is het interessant als een westerling iets koopt, want een groepje toeschouwers kijkt me voortdurend op de vingers en loopt mee naar de kassa waar ik moet afrekenen. Met de kassabon kan ik vervolgens de artikelen in ontvangst nemen.

Beneden staat een groot bord met alle foto’s van de medewerkers van dit warenhuis. Ik loop naar buiten en kom na enige tijd weer op een straatmarkt terecht, maar deze keer wordt er alleen kleding verkocht. Een eindeloze rij kraampjes met na verloop van tijd steeds weer dezelfde jasjes, broeken, T-shirts, schoenen, sokken, enz. Er is niets aardigs bij, en het is duidelijk niet voor westerse toeristen bedoeld. De maag herinnert me er voorzichtig aan dat ik nog niet gegeten heb. Dat klopt ook wel, maar alles ziet er erg eng uit. Het meest wordt er op de stoep gekookt en je kun je eten in een smoezelig hokje opeten. De honger wint het echter van de weerzin en weldra stort ik me in het onzekere. Net op tijd, want in China krijg je na acht uur niet zo gemakkelijk meer iets te eten. Op een oude ton, waarin een vuur brandt staat op een grote pan water een stapel mandjes te stomen. Op goed geluk wijs ik er een aan en krijg de inhoud daarvan op een schoteltje, met twee nog aan elkaar geplakte stokjes. Men is benieuwd en staat rond de tafel af te wachten hoe ik daarmee zal omgaan. Koel neem ik de stokjes, breek ze van elkaar en begin geroutineerd het schoteltje naar binnen te werken. Het is bloedscherp, maar ik blijf koel en knik vriendelijk naar de in gore witte jassen gestoken bedienden, koks, tafelmeisjes, caissières, of wat dan ook. Als ik het op heb wordt mij nog iets heel lekkers aangewezen op de Chinese kaart aan de muur. Ik kan alleen zien dat het niet het duurste gerecht is, dat valt me alweer mee. Het is een kokende pan met een soort groenten-vlees-tofu soep. Overmoedig geworden vraag ik er een kom rijst bij, door een gebaar te maken en naar een ander tafeltje te wijzen. Al met al smaakt het niet eens zo gek, en het voedt

Page 21: Bamboe in mijn rugzak

12

behoorlijk. Blikje bier erbij, dat ik in een hokje ernaast aanwijs. Alleen het lage krukje aan de grote plaatijzeren tafel onder de tl-verlichting is nog even wennen.

Er komt een man met kind binnenlopen. Ik knipoog naar het kind, dat telkens terug knipoogt. Verder doet ze niets. Als ik zwaai, zwaait ze niet terug. Helemaal in de ban van de knipoog. Na het eten bega ik een fout. Eerst neem ik een foto van de keuken en van de pot met de stomende mandjes. Het personeel zit inmiddels nu zelf ook te eten aan een andere ronde ijzeren tafel. Het lijkt me wel leuk om daar ook een foto van te maken. Zodra ik echter het toestel in hun richting beweeg vliegen alle vrouwen verschrikt op en kruipen weg of bedekken hun gezicht. Geen beste beurt vrees ik. De rekening blijkt toch slechts drie gulden te bedragen.

Ik loop de straatmarkt weer in en begin nu na een paar bochten behoorlijk de oriëntatie te verliezen. Langzaam begin ik mij te realiseren verdwaald te zijn in een stad midden in China, met onleesbare straatnamen, een slecht leesbare kaart, die eveneens onleesbare straatnamen bevat, en uitsluitend Chinees sprekende mensen. De naam van het hotel verstaan ze niet omdat ik die waarschijnlijk verkeerd uitspreek. Ik zeg ‘jinjang’, maar het is zoiets als ‘dzjunzjooan’. Bij een kiosk op de hoek zet ik de bril op om bij het schaarse licht een poging te doen de tekens op het straatnaambord te vergelijken met de tekens op de kaart. Onbegonnen werk! Vriendelijk lachend duw ik twee jongens de kaart onder hun neus en wijs daarop het hotel aan. Ze kijken er lang naar en er bemoeien er zich steeds meer mee. Eén van hen durft tenslotte iets te zeggen. Het komt erop neer dat ik de andere moet volgen. Zwijgend lopen we naast elkaar straat in straat uit, totdat ik plotseling Mao weer zie. Nooit geweten dat de aanblik van deze volksleider me zoveel plezier zou doen! Vanaf hier weet ik de weg weer, maar hoe maak ik dat mijn zwijgende begeleider duidelijk? Deze heeft namelijk plannen om mij naar een bushalte te brengen, terwijl het vanaf het beeld maar een klein eindje lopen is. Het beste lijkt me om maar mee te lopen tot de bushalte. Daar zwaai ik vriendelijk naar hem en loop dan tot zijn stomme verbazing de andere kant weer op, in de richting van

het hotel.

Op de kamer staat weer een thermoskan heet water klaar. Eerst in bad, en dan met een paar koppen thee het dagboek bijwerken. Het nadeel van zo’n niet westers hotel is dat je de theeblaadjes weer in het kopje moet terugspugen. Vandaag heb ik tussen twee uitersten gezeten: direct terug naar huis omdat ik handen vol geld kwijt raak aan alles behalve een gewenst buskaartje, tot gezellig ontspannen tussen de Chinezen over de markt slenteren. Ik vind de Chinezen nog steeds mooi. Morgen om zes uur op voor de bus van twintig over acht naar Emei. Ik ben er klaar voor!

Page 22: Bamboe in mijn rugzak
Page 23: Bamboe in mijn rugzak

13

Dinsdag 14 april 1992 Vanmorgen ben ik ongeveer als eerste op in het hotel. Ontbijt is echter

pas vanaf half acht mogelijk, dus eerst maar rustig thee drinken op de kamer en daarna snel een ontbijt. Het wordt geserveerd in een enorme eetzaal, waar een paar honderd mensen in kunnen. Ik zit er alleen. Na het ontbijt neem ik een taxi naar het busstation, waar ik door aan een paar mensen mijn buskaartje te tonen naar een wrak van een bus word verwezen. Die zal het dan wel zijn. Er is geen mogelijkheid om het te controleren. De bus vertrekt, ik ben hopelijk onderweg naar Emei! Even later is er een probleem. De bus wordt door de politie aangehouden. Alle passagiers worden gecontroleerd. Ik moet de pas laten zien. De chauffeur gaat in onderhandeling met de agenten, die onder een parasol aan de kant van de weg zitten voor een verkeerscontrole. Ik maak daar een foto van. Eén van de agenten protesteert daar heftig tegen, maar hij is te laat en ik heb geluk dat ik de film niet kwijt raak. Ik doe of ik niets van zijn opwinding merk en ga zeer aandachtig en uitgebreid een foto nemen van een willekeurig krot langs de weg waarbij wij toevallig zijn gestopt. Nu ik dit in de bus zit te schrijven, terwijl die nog steeds stil staat vang ik rondom mij nieuwsgierige blikken op. Zo vreemd hebben ze nog nooit iemand zien schrijven.

Inmiddels is het probleem weer opgelost. Iedere bus heeft voor het voorraam een bordje waarop, als je Chinees kunt lezen, te lezen is tussen welke plaatsen de bus heen en weer rijdt. Dit bordje zat voor het linker raam en moest voor het rechter raam. Lachend haalt de kaartjesverkoopster het bord uit de houder zet een kist voor het rechter voorraam en plaatst het bord vervolgens tussen raam en kist. Is dit werkelijk alles? Ik kan het bijna niet geloven en kijk vragend rond. Iedereen lacht echter goedkeurend en opgelucht. We rijden weer.

Indrukken van onderweg: vriendelijke Chinezen in de bus. Ze doen veel minder vies dan iedereen beweert. De vloer ziet er niet uit, maar er wordt niet veel gespuugd. De meeste rochels gaan welgemikt door de openstaande ramen. Toevallige fietsers kunnen getroffen worden, maar dat hoort bij het spel. En als er op de vloer gespuugd wordt, wordt de klodder met de schoenzool uitgesmeerd. Ook het dak is hier en daar gescheurd. Alles rammelt. De deur valt af en toe naar binnen, maar wordt door de passagiers telkens vakkundig weer op zijn plaats gedrukt. Ik zit voorin achter de bestuurder, die als een wilde te keer gaat. Luid toeterend haalt hij elkaar inhalende vrachtwagens in op momenten dat dat beslist niet kan. De weg is vierbaans. De buitenste twee banen zijn bestemd voor de horde fietsers die je overal, ook ver buiten de bebouwde kom ziet zwoegen. Het middenstuk is voor het gemotoriseerde verkeer. Toch worden regelmatig fietsers in de berm gewerkt wanneer vier auto’s elkaar toeterend proberen te passeren.

Het is adembenemend om te zien wat er allemaal per fiets vervoerd wordt! Ik zie fietsers met aan weerszijden van hun bagagedrager bossen suikerriet van een meter of drie hoog, of twee zware manden, of soms slechts één, waarbij de fietser dan helemaal scheef op zijn fiets moet hangen om het evenwicht te bewaren. Er zijn ook bakfietsen met de bak aan de achterkant. Onderweg worden veel prachtige plaatjes in het geheugen gegrift. Een rijstveld met boer en os, een pad door het veld met een vrouw die een groep donzige eendjes hoedt. Het flitst allemaal voorbij. In de dorpen die we passeren overheerst de straathandel. Veel in het blauw gestoken mensen verdringen zich op straat. Luid bellende fietsers banen er zich een weg door, en luider toeterende bussen en vrachtwagens proberen er ook nog door te komen. Verder zie je lange handkarren met een enorme vracht ronde briketten erop die voor het koken worden gebruikt. Een touw om het middel van de zwoegende trekker help om de zware last vooruit te krijgen. Een wat rijkere heeft een koe bij zich die mee helpt trekken.

Ook vrachtwagens met stapels levende varkens onder een net, met daar bovenop de boer, of met trossen eenden en kippen. Er staan mensen op een bus te wachten met een tros levende kippen naast zich op de grond die op het dak wordt gegooid als de bus er is. Alles blijft vers, omdat het leeft. Ik zit vlak bij een benzinetank met een slecht sluitende dop. De meeste stank wordt door het geopende raam weggezogen. Gelukkig rookt er niemand in mijn omgeving. Onderweg moet er een meisje uit, die verschrikkelijk veel bagage bij zich heeft. Tas na tas wordt haar door behulpzame handen door het raampje aangereikt. Geen idee hoe ze daarmee ook maar een stap kan verzetten. Bij aankomst op het busstation in Emei heerst weer de gebruikelijke chaos. Ik vraag me af of ik meteen zal proberen bij het Baoguo-klooster te komen of dat ik eerst Emei zal bekijken. De keus wordt mij niet gegund omdat ik zo stom ben om de chauffeur nu al mijn tweede briefje te tonen: ‘wijs me de weg naar het Baoguo-klooster’. Een groep aasgieren verzamelt zich rond de kaart en ik word meegenomen van het busstation naar de weg. Eetgebaren die ik maak, om duidelijk te maken dat ik nu nog niet weg wil, maar straks pas na het eten worden zogenaamd niet begrepen. Ik word met rugzak en al in een autoscooter gehesen, waarmee de gemeentereiniging bij ons het grof vuil ophaalt en word voor drie gulden naar het klooster gereden.

Dag Emei, misschien was je een interessante stad, waar je lekker kon eten. Ik zit alleen in de autoscooter, als een speciale gast. Kan ook best voor dat geld. Normaal kost het vijftien cent, maar dan gaan er zeker acht mensen in. Ik word netjes voor het klooster afgezet. Voor het klooster verdringen Chinese toeristen zich rond een paar mannen met apen aan een touw. Ze kunnen er zich tegen betaling mee laten fotograferen. De aap gaat dan op je schouder zitten of op je hoofd, en gaat op commando van zijn bewaker saluerend in de houding staan op het moment dat de foto gemaakt moet worden. Erg gelukkig zien de aapjes er niet uit. Bij de toegangspoort tot het klooster zitten twee mannen toegangskaartjes te controleren. In de muur naast de poort is een loket, waar ik met behulp van het boekje informeer naar een slaapplaats. Ik mag zonder kaartje naar

Page 24: Bamboe in mijn rugzak
Page 25: Bamboe in mijn rugzak

14

binnen. Een monnik maakt met handen en hoofd een slaapgebaar. Ik knik en volg hem naar een kantoortje, waar ik op een rieten bank moet gaan zitten. Hij biedt me een kop heet water aan en gaat dan de krant zitten lezen. Verder gebeurt er niets. De reiziger wordt nu geacht eerst wat uit te rusten.

Na een hele tijd komt er een nog jonge monnik binnen die de formaliteiten verder afhandelt. Ik moet zoals bij elk hotel op een formulier de paspoort- en visumgegevens invullen en van waar naar waar ik op weg ben. Zo kunnen de vreemdelingen toch in de gaten gehouden worden. China is erg bureaucratisch. Overal hebben ze formulieren en stempels voor. De formulieren zijn flinterdun, omdat de grote hoeveelheden anders niet op te bergen zijn. Ik betaal 10 yuan voor een kamer voor mij alleen en krijg in ruil daarvoor een aan elkaar geniet stapeltje bonnen. Net als in het geval van het buskaartje lijkt het of je voor elke yuan die je betaald hebt een apart bonnetje krijgt. Vervolgens gaat hij me voor, door het kloostercomplex naar een

zolder, waar een meisje bezig is om de kamers in orde te brengen. Ik ben nog wat te vroeg, het is pas één uur, maar kan de rugzak vast achterlaten. Ik haal het fototoestel en de recorder eruit om de tijd te vullen met het maken van opnamen.

Het klooster bestaat uit drie gebedsruimten die achter elkaar tegen de helling van de berg zijn gebouwd. Je kunt door een ruimte om het grote Boeddhabeeld heen lopen en komt dan aan de achterkant op een binnenplaats uit, vanwaar een trap naar de volgende ruimte voert. In elke ruimte zit een monnik de hele dag bij een gong. Telkens als er iemand een buiging maakt om te bidden slaat hij op de gong om het gebed (baifu) kracht bij te zetten. In het klooster heeft elke monnik een klein kamertje. Een enkele keer kan ik door een openstaande deur gluren om te zien dat het in zo’n kamer een vreselijke bende is. Er zijn ook wat kamers voor gasten. Ik probeer een geluidopname van de gong te maken. Een nog erg jonge monnik vindt dat zo interessant dat hij zijn hele geloof ervoor aan de kant zet. Hij vergeet helemaal om op de gong te slaan wanneer er wordt geknield, en vraagt mij met een gebaar om op een krukje vlak bij hem te komen zitten. Hij slaat op de gong en ik maak er een opname van. Daarna wil hij aan de microfoon luisteren. Ik spoel een stukje terug, monteer de oordopjes en samen luisteren we naar zijn gong. Zelden iemand zo verrukt gezien!

Er zijn in dit klooster prachtige foto’s te maken van monniken, oude muren, poortjes, doorkijkjes, intieme binnenplaatsjes en bloesem in de kloostertuin. Ik kan er bijna geen genoeg van krijgen. Als ik alles uitgebreid heb bekeken neem ik thee met een zak nootjes in het theehuis in het klooster. Aan een tafeltje vlakbij me zit een groepje Chinezen, waarvan er een een fototoestel bij zich heeft. Die zal dus wel weten hoe je een foto moet maken. Omdat ik nooit zelf op de foto kom lijkt me dit een goede gelegenheid. Ik geeft hem mijn toestel, wijs op welke knop hij moet drukken en ga weer achter de thee. Hij drukt zo fors dat het hele toestel ervan beweegt. Dat zal een fraaie foto worden! Ik loop nog even het klooster uit om foto’s van de aapjes te maken en ga dan op vertoon van mijn bosje kamerkaartjes weer naar binnen. Het is nu ongeveer tijd om mijn kamer in bezit te nemen. Het meisje gaat me voor.

Op de kamer staan vier bijna vierkante bedden met muskietengaas er omheen. Ieder bed heeft een deken en een kussen met daarop een handdoek als kussensloop. Verder is er een houten wastafel met een waskom erop. Onder het eerste bed staat een po, die bedoeld is om in te spugen. Ze brengt mijn rugzak en een kan met heet water. Dan krijgt ze het woordenboekje in de gaten en vraagt of ze het even mag lenen om Engels te leren. Even later zie ik haar op het balkon onder mijn slaapkamerraam woordjes overschrijven op een kladblaadje. Ik probeer er onopvallend een foto van te maken. Als ze opkijkt van de klik heb ik het toestel al weer schijnheilig in de verte gericht. Deze truc gaat het maken! Ik zet ook een krukje op het balkon en schrijf daar in alle rust, als een monnik, aan mijn dagboek. Een heerlijke plek. Ik weet zeker dat de aanstaande beklimming van de Emei Shan het hoogtepunt zal worden van de reis: 3000 meter en 100 km in drie dagen! Een tijdje later komt het meisje me weer van de kamer verjagen. Ik moet naar een andere verhuizen, die overigens net zo groot is als deze, dus de zin daarvan wordt me niet duidelijk. Als ik me heb geïnstalleerd komt het meisje me waarschuwen dat er nu gegeten kan worden.

Ik loop met mijn stokjes naar de eetruimte van het klooster. Er zitten veel monniken en vrouwen die in het klooster werken te eten op krukjes aan grote ronde tafels. Ik begrijp niet meteen hoe je aan je eten moet komen. De monnik die mij aan de kamer geholpen heeft ziet mijn probleem en komt me te hulp. Bij een loket moet je eerst betalen. Hij doet het woord voor mij. Er ontstaat een woordenwisseling tussen hem en het meisje achter het loket over de prijs die ik voor het eten moet betalen. Volgens hem kan ik best vier yuan missen, maar zij vindt zo’n uitbuiting niet passend voor een klooster. Vaak valt daarbij het woord mao, dat schijnt te staan voor een bankbiljet dat drie en een halve cent waard is. Ik geeft vier yuan en krijg een paar mao terug. Verder krijg ik een formulier en een piep klein bonnetje, nog kleiner dan een postzegel. Voor het formulier krijg ik in de keuken twee typisch Sichuaanse schotels, een met tofu (sojakaas) in een scherpe saus en de andere met grote bonen. Voor het kleine bonnetje word ik naar een andere hoek van de binnenplaats verwezen waar een grote houten kuip staat met kleffe rijst, waar ik een goed gevulde kom van krijg. Ik kan me nu al goed redden met de stokjes. Hoe zou je hier ook om een vork moeten vragen?

Midden in de nacht schrik ik me wezenloos als er hard op de deur wordt gebonsd. De deur kan van binnen met een houten schuif worden afgesloten en ik heb geen zin om nu nog mijn kamer met anderen te gaan delen. Mijn spullen liggen over alle bedden verspreid. Het kan ook zijn dat er helemaal niet op mijn deur wordt gebonsd, maar dat het lawaai geproduceerd wordt door de luidruchtige Chinese buren, die wel met dertig man tegelijk op een kamer lijken te liggen.

Page 26: Bamboe in mijn rugzak
Page 27: Bamboe in mijn rugzak
Page 28: Bamboe in mijn rugzak

15

Woensdag 15 april 1992 De volgende ochtend word ik om vijf uur wakker van een ritmisch trommelgeluid en een monotoon gezang. Als

ochtendmens ben je in China op je plaats omdat het leven zich daar voornamelijk afspeelt tussen zes uur ‘s morgens en tien uur ‘s avonds. Ik ga eruit om naar het ochtendgebed te gaan kijken en er wat geluidsopnamen van te maken. Het is indrukwekkend. Alle bewoners van het klooster komen luid rochelend en spugend na elkaar de gebedsruimte binnen. Ze moeten daarvoor over een hoge drempel stappen. De mannen staan rechts en de vrouwen links. Ieder die al binnen is zingt monotoon mee op het ritme van een houten bolvormige trommel die geslagen wordt door de kleine monnik van de walkman. Hetzelfde gebed wordt steeds herhaald. Telkens wordt het ritme iets sneller. Op het laatst als iedereen binnen is komt een oude man in een geel met rood gewaad binnen en gaat voor het altaar staan. De zang verandert nu en er klinken meer belletjes en gongslagen. De man gaat dan voorop in een processie. Eerst komen alle mannen, waarvan de voorste iets anders gekleed zijn en belletjes meevoeren, en als laatste de vrouwen. Het is een lange stoet. Ze lopen langzaam voortschuifelend achter het altaar door en gaan dan zigzaggend tussen de kussentjes door weer naar voren. Daardoor zie je steeds tegen elkaar in lopende rijen. Voortschuifelend zeggen ze hun gebed op. De rondgang wordt zeker een keer of drie gemaakt. Dan gaat ieder weer naar zijn plaats en begint een gebed voor de speciale goden die links en rechts van de grote Boeddha staan.

Ik ga weer terug naar de kamer en neem op de nuchtere maag twee malariatabletten in. Stom, ik word me daar even beroerd van en moet tot twee keer toe bijna overgeven. Snel neem ik een koek uit het noodrantsoen en ga een poosje op bed liggen. Het kamermeisje komt me waarschuwen dat er nu gegeten kan worden, maar daar heb ik niet veel behoefte aan. Ik blijf nog een poosje liggen om de maag weer tot rust te laten komen. Plotseling komt er een vrouw nerveus mijn kamer binnenlopen, die ook al wil dat ik ga ontbijten. Ik laat merken dat ik daar niet veel voor voel. Ze gaat dan onder mijn matras kijken, en in alle hoeken van de kamer. Kennelijk is ze iets heel belangrijks kwijt. Ik weet wel wat het is, gisteren vond ik namelijk onder mijn matras twee pakjes sigaretten! Een monniksvrouw in overtreding? Ik had ze in een laatje gelegd, waar ze niet in heeft gekeken. Ze zal ze als ik weg ben wel weer vinden.

Ik vertrek om half acht. De beklimming van de Emei Shan, waarvoor je als buitenlander tien jaar geleden nog een permit moest aanvragen, is gestart. Er wordt beweerd dat er 11.000 treden beklommen moeten worden, ik tel ze niet. Aan willekeurige voorbijgangers laat ik het kaartje zien, waarop alle kloosters van de berg staan, met hun namen in het Chinees. Ik wijs de route aan die ik wil volgen, en zij wijzen me dan in de goede richting. Dat werkt perfect. Het stikt van de bezienswaardige kloosters

Page 29: Bamboe in mijn rugzak
Page 30: Bamboe in mijn rugzak

16

op deze berg, en ik ben kennelijk zelf ook een bezienswaardigheid. De enige Europeaan, en ook nog de enige die met een grote zware rugzak loopt te sjouwen. Je ziet ze denken: eigen schuld, had je maar niet zo rijk moeten zijn.

Vaak word ik gegroet met ‘hello, alloha’, dat hier vreemdeling betekent. Heel vaak wordt me gevraagd of ze, natuurlijk tegen betaling, mijn rugzak mogen dragen, of mij met rugzak op een draagbaar met twee dragers. Ik lach ze dan altijd maar vriendelijk toe, maak een loopgebaar met mijn vingers, wijs omhoog en loop rustig verder. Ze laten het gelukkig bij één poging. Behalve een jongen en een oudere man die ik op het pad inhaal. Ze versnellen hun pas en lopen een heel eind met me mee. En maar Chinees tegen me leuteren, naar mijn horloge wijzen, naar de rugzak wijzen en lachen. Ik denk: die willen voor mijn horloge mijn rugzak dragen, maar dat gaat mooi niet door. Ik lach vriendelijk terug, maar loop ongestoord verder. Ze weten van geen ophouden. Als die ook naar de top moeten ben ik daar mooi klaar mee. Bij een stalletje langs de weg denk ik ze van me af te kunnen schudden door thee te gaan drinken, maar ze komen er gezellig bij zitten roken. Pas als ik voor de vierde keer water in de kop heb gedaan stappen ze op en gaan verder. Ik drink nog rustig de vierde kop leeg. Ondertussen lopen er paaskuikentjes onder mijn stoel door. Ik betaal de thee, die maar liefst 70 cent kost. Geluk ermee.

Verderop komt er een wat groter uitgevallen Chinese jongen naast me lopen. Hij begint voorzichtig een gesprek in het Engels. Blijkt student geologie te zijn op een universiteit onderaan de berg. Hij spijbelt twee dagen om de berg te beklimmen. Tegen zijn leraar had hij gezegd dat hij ziek was en naar de dokter moest. We wisselen steeds meer informatie uit. De meeste vragen van hem beginnen met: ‘in your country ...’. Of hij al mijn antwoorden verstaat betwijfel ik. Hij heet Yang, is 19 jaar en ik 47. Het streelt me dat hij me ergens in de dertig schat, dat komt zeker door die zware rugzak. Hij voelt het als zijn plicht om mijn rugzak te dragen, omdat ik ouder ben. Steeds opnieuw begint hij er weer over. Na een rustpauze geef ik hem zijn zin. Hij loopt er ongeveer een kwartier mee. Als ik hem daarna weer overneem is er geen protest. Hij zegt alleen dat hij nog meer aan sport moet doen. We trekken verder samen op. Drinken en eten samen onderweg, en dat scheelt mij zeker meer dan de helft van de prijs. Ontelbaar veel flesjes limonade van 35 cent gaan erdoor, rijstpannekoeken, gevuld brood, bier en pinda’s. Die laatste worden aan bange voorbijgangers verkocht met de mededeling dat er om de hoek een hele groep apen op de loer ligt, en dat je dus maar beter iets bij je kunt hebben om ze af te leiden. Yang gelooft dat en koopt twee zakjes. Voor elk een. Er is echter geen aap te bekennen en geleidelijk eten we de pinda’s zelf maar op.

Onderweg zijn we getuige van een heftige ruzie tussen een man en een vrouw. De vrouw duikt helemaal weg op de grond en wordt door de luid schreeuwende man aan haar haar getrokken. Ze huilt. Omstanders kijken toe, maar niemand bemoeid zich ermee. Alleen familie telt in China.

Er is van alles te koop langs de weg. Stalletjes met souvenirs, zoals hangertjes in de vorm van een hartje, waar je door kunt kijken om wat fotootjes van de berg te zien, doekjes, wandelstokken en een wat langere stok, eveneens van bamboe met een boogje aan het bovenste uiteinde. Dit ziet er wat voornamer en heiliger uit dan een ordinaire wandelstok. Veel mensen lopen met zo’n staf. Bij andere stalletjes kun je eten en drinken krijgen, bij weer andere geneeskrachtige kruiden. De weg slingert eerst door bergdorpjes en langs kloosters, en wordt geleidelijk steiler. Heel veel, eindeloos veel traptreden moeten er beklommen worden, en weer afgedaald en weer beklommen. Het is verschrikkelijk warm. Yangs overhemd is al helemaal rood gekleurd door het hemd dat hij er onder draagt. Er is nu volop zon. We passeren een bijzonder mooi stuk met een waterval en een kloof. Het uitzicht is soms adembenemend mooi. Weeldig begroeide heuvels, onderbroken door stukjes landbouwgrond met bergen op de achtergrond. Kleine theeplantages, en verder een onafgebroken stroom Chinezen.

We komen nu in het gebied waar wel apen op de loer liggen. De eerste zijn nog wel rustig omdat die al zijn volgevoerd met pinda’s, maar verderop worden ze een stuk agressiever. Yang is de klos, zijn schoudertas, met daarover zijn jas, moet door een grote aap worden gecontroleerd. De tas wordt zonder pardon opengescheurd, en alle schamele bezittingen, wat eten en een versleten handdoek, worden door de troep apen als trofee afgevoerd. Hij gooit de verscheurde tas weg en heeft nu alleen nog maar een jas te dragen. Ik schaam me nu bijna voor de zware weelde die ik op mijn rug meezeul. Voor mij zijn de apen een beetje bang, mogelijk zien ze in mij een grote gevaarlijke aap, mijn ogen liggen namelijk nogal diep onder mijn wenkbrauwen verborgen, en in dierentuinen kan ik daarmee gemakkelijk de apen de stuipen op hun lijf jagen.

We moeten nu nog één trap beklimmen voordat we bij het Xixiang-klooster aankomen waar we de nacht willen doorbrengen. Onderaan de trap is een openlucht restaurantje, waar de etenswaren op een grote plank staan uitgestald. Yang wijst me op een paar bijzonderheden, zoals bamboe, die je gekookt kunt eten. We gaan het proberen, nemen er varkensvlees en scherpe groene pepers, en ei met tomaat bij en tot slot nog een paddestoelensoep toe om het eten naar beneden te spoelen. Met een grote fles bier erbij kost deze uitspatting slechts 16 yuan. Deze vijf en een halve gulden is voor mijn rekening, want Yang heeft vrijgevig als een goede Chinees betaamt, mij net zolang getrakteerd tot zijn geld op was, en dat was al vrij snel het geval. De restauranthouder vindt mijn rugzak erg interessant. Als ik uitreken hoeveel die ongeveer kost in Chinees geld kunnen Yang en hij hun oren niet geloven.

We maken nu de laatste klim naar het klooster. Onderweg was ook mijn beroep ter sprake gekomen. Ik had het voor de eenvoud maar gehouden op teacher at a university. Natuurlijk wilde Yang weten hoeveel ik daar wel mee verdiende. Zelfs de halve waarheid leek hem van astronomische omvang. Hij wilde ook weten of iedereen een eigen auto heeft en wat dat kost. Bij het klooster stel ik voor om samen een kamer te nemen voor mijn rekening, maar bij navraag blijkt dat een Chinees niet samen met een buitenlander op een kamer mag, tenminste niet in dit klooster. Hij regelt dan netjes voor mij een éénpersoons kamer en doet veel moeite om af te dingen op de prijs, omdat hij hen ervan weet te overtuigen dat ik zijn ‘teacher’ ben. Geheel in stijl toon ik mijn NS stamkaart met pasfoto en stempel, waarvan hij zegt dat het mijn University-teacher Card is. Men weet in het

Page 31: Bamboe in mijn rugzak
Page 32: Bamboe in mijn rugzak

17

klooster geen raad met zoveel nieuwe indrukken. Ik krijg de kamer voor acht gulden. Zelf slaapt hij in een slaapzaal voor 5 yuan.

Met de helft van de thermoskan in een waskom was ik me van onder tot boven schoon. Een bergbeklimmer heeft aan een kopje genoeg. Ik verkleed me, hang de natte spullen aan de drooglijn en voel me een ander mens. Van de andere helft van het warme water zet ik een kop thee. Ondertussen gaat Yang weer naar beneden om zijn jas op te halen, die hij bij het eten heeft laten liggen. Op de terugweg naar boven wordt hij weer door apen lastig gevallen, die nu zijn studentenpas te pakken weten te krijgen. Maar hij weet deze gelukkig te redden. We zitten nog even samen op de bank van een uiterst vredige binnenplaats. Dit klooster ligt op ongeveer 2000 meter hoogte, en dat kun je merken, vooral omdat het snel kouder wordt. Ik schrijf in het dagboek, en een paar passerende monniken kijken nieuwsgierig naar mijn handschrift. Dit is voor hen natuurlijk net zo vreemd als Chinees voor mij. Het wordt snel donker. We gaan vroeg naar bed.

Page 33: Bamboe in mijn rugzak
Page 34: Bamboe in mijn rugzak

18

Donderdag 16 april 1992 Ik zet de wekker op half zes, zodat ik samen met Yang naar de zonsopgang kan kijken. Chinezen hebben net als Japanners

iets met opkomende zonnen. Wij hebben meer iets met zonsondergangen. Waar volken al niet in kunnen verschillen! De verwachting is dat de zon om zes uur te voorschijn zal komen. Precies op tijd staat Yang op mijn deur te kloppen. We gaan naar het plein voor het klooster. Het is nog fris en er zijn al heel wat Chinezen aan het wachten op het wonder dat binnenkort zal geschieden. Volgens mij duurt dat echter nog wel een tijdje, het is nog veel te donker, en bovendien is er nog wat bewolking aan de horizon. Ik ga daarom nog even terug naar de kamer om te pakken en kom ruim op tijd weer buiten om een waterig zonnetje boven de wolkenlaag uit te zien komen. Verrukking alom. Na de zonsopkomst laat ik mijn rugzak bij het kamermeisje achter die hem samen met Yang op het bovenste stapelbed probeert te krijgen. Eerst valt die er bijna weer af, maar met nog een zetje blijft die geduldig op mijn terugkeer liggen wachten.

Normaal moet je een borgsom betalen voor de kamersleutel, maar Yang had gezegd dat dit voor mij ‘too much trouble’ zou zijn. Ik kan dus de sleutel gewoon teruggeven en we vertrekken naar de top. Dat is nog zo’n 1000 meter klimmen, en een loopafstand van ongeveer 20 km. Yang is verschrikkelijk moe in zijn benen. Onderweg neemt hij als ontbijt ook nog een fles bier en laat de scherven van de berghelling rollen. Ik hoop voor hem dat hij nu wat beter kan lopen, maar dat lijkt er niet op. Met de handen op zijn knieën werkt hij zich omhoog en wil heel vaak even rusten. We komen uiteindelijk uit bij een grote parkeerplaats, die vol staat met busjes van allerlei afmeting. Voor een schijntje kun je je namelijk vanuit het dal tot onderaan de top omhoog laten rijden, en zo te zien doen veel Chinese bedevaartgangers dat. Vanaf de parkeerplaats kun je dan met een kabelbaan verder omhoog naar de top.

Onderweg had Yang mij twee hangertjes gegeven voor de dochters, een panda en een draak. Ik heb geen idee wanneer hij die gekocht heeft. Nu ik dit thuis nog eens overdenk moet hij dat gedaan hebben toen hij weer naar beneden ging om zijn jas op te halen. Ik vind het ontroerend. Een Chinese jongen koopt op een heilige berg in China cadeautjes voor mijn kinderen. Om iets terug te doen trakteer ik hem op een retourtje met de

kabelbaan. Hij vindt het erg duur maar protesteert er niet zo lang tegen. In plaats daarvan doet hij verwoede pogingen om mij ook voor het Chinese tarief aan een kaartje te helpen, maar dat lukt niet. Ik krijg een wat groter kaartje met een foto en een beschrijving van de kabelbaan in het Engels, hij een kleiner kaartje met hetzelfde verhaal in het Chinees voor de halve prijs. We moeten erg lang wachten voordat we er in kunnen. Dan zijn we in een paar minuten bij de Gouden Top (Jinding). Het lijkt daar wel kermis, er zijn weer mannen met apen, kraampjes met eten en drinken en nu ook met filmrolletjes. En er lopen al redelijk wat mensen rond. De meeste zijn natuurlijk met de bus en kabelbaan gekomen. Gelijk hebben ze, je bent gek als je met een rugzak naar de top klimt.

Het uitzicht is prachtig, net een Chinees schilderij en we hebben er een mooi zonnetje bij. Heel diep onder ons ligt in het dal ergens de universiteit van Yang, maar het is een beetje heiig, we kunnen hem niet vinden. De echte top is niet bereikbaar. Misschien is het daar te gevaarlijk. Men beweert dat veel mensen in verrukking van de top springen in de hoop Boeddha te ontmoeten. Dat zal ongetwijfeld lukken. Op de top staat een klooster, waar ik me met Yang laat fotograferen. Precies wanneer we zijn uitgekeken komt er uit het dal mist opzetten, die het uitzicht vermindert. De afdaling doen we weer zelf en dat is knap vermoeiend. Pas tegen twaalf uur zijn we weer terug in het klooster om de rugzak van het stapelbed te halen. We gaan meteen verder, want Yang moet vanavond nog beneden zijn omdat hij morgen weer in de schoolbanken moet zitten.

Er zijn twee routes op de berg, een lange, waarlangs we omhoog zijn gekomen en een kortere, waarlangs we nu willen afdalen. Het klooster waar we hebben geslapen ligt boven het ontmoetingspunt van beide routes. We moeten nu dus goed opletten op de splitsing. Deze valt echter totaal niet op en omdat we zo geconcentreerd zijn op de lastige apen lopen we een enorm stuk langs de verkeerde route naar beneden. Zonde van de moeite. Geduldig klimmen we het hele stuk weer terug, weer langs de apen, en slaan dan rechts af. We verspelen er een uur mee. Vanaf dit punt verloopt de afdaling echter voorspoedig. Onderweg drinken we regelmatig wat voor normale prijzen. Erg handig zo’n Chinees bij de hand.

Het is op deze route aanmerkelijk minder druk. Ik heb niet zo’n zin om me te haasten en wil nog wel een nacht op de berg doorbrengen om morgen in alle rust verder naar beneden te lopen. Yang helpt me in het klooster Wannian Si aan een kamer, waarvoor ik ook weer geen sleutelgeld hoef te betalen. Ik geef hem 10 yuan voor de bus omdat hij het anders niet meer voor het donker zal halen. Stel je voor dat hij van de berg valt. We spreken af dat hij me morgen om vier uur in de theetuin van Baguo Si zal komen ophalen. Ik kan dan op de campus slapen en hij zal voor een echt Chinees diner zorgen, met nog een paar andere studenten. Ik ben benieuwd.

Page 35: Bamboe in mijn rugzak
Page 36: Bamboe in mijn rugzak
Page 37: Bamboe in mijn rugzak

19

Wannian Si, de Wannian-tempel (Tempel der Tienduizend Jaren) is werkelijk het mooiste klooster op deze berg. Het ligt prachtig en bestaat uit een aantal mooie gebouwen. Veel zorg is besteed aan de kloostertuinen. Er zijn veel bloemen, bomen in bloesem, en er is een mooie bonzai verzameling. In een smalle gang tussen twee gebouwen neem ik thee, maar die blijkt niet zo lekker te zijn. Ik vis alle theeblaadjes uit de kop, leg ze op het dekseltje en drink verder alleen warm water. Een passerende monnik ziet dat en begrijpt duidelijk niet de bedoeling van dit ritueel.

In een van de tempels staat een enorme bronzen olifant, wit geschilderd, met zijn poten in lotusbloemen, en op zijn rug een vergulde grote lotusbloem, met daarin een enorme Boeddha. Het geheel schat ik wel een meter of vijf hoog. Bij de afdaling zagen we vanmiddag een groep van ongeveer tien mensen uit Lasa in traditionele klederdracht, die op deze berg echt op pelgrimstocht zijn. Ze zijn ook in dit klooster neergestreken en organiseren rond de olifant een eigen rituele gebeurtenis. Vrouwen poetsen de olifant, wrijven met doekjes zijn ogen schoon, geven hem denkbeeldig te eten, en plaatsen regelmatig hun voorhoofd tegen de achterpoten. Dat wordt kennelijk heel vaak gedaan, want op die plek is alle witte verf verdwenen en is gepolijst brons zichtbaar. Misschien heeft Boeddha hier zijn voeten opgezet toen hij de olifant beklom? De groep loopt steeds maar rondjes om de olifant, waarbij schitterend zuiver en heel hoog en indringend gezongen wordt. het is erg indrukwekkend en emotioneel. Ik weet niet wat me overkomt en sta aan de grond genageld in een hoekje toe te kijken. Dit is echt, wat hier gebeurt, geen flauw toeristisch gedoe om een monnik zo gek te krijgen om op de gong te slaan. Nee, deze bijna smerige mensen gaan volkomen op in hun religieuze hoogtepunt van de tocht. Eén van de vrouwen gaat steeds languit op de grond liggen, staat op, loopt een paar passen en gaat dan weer languit liggen. Steeds maar de kring rond. Ik ga snel naar de kamer om de recorder te halen, en kan nog net een klein stukje van het gezang opnemen. Daarna is het afgelopen.

Ik haal de stokjes en laat ze aan iemand zien om naar de eetzaal verwezen te worden. Daar weer hetzelfde ritueel: eerst bonnetjes kopen en daarmee eten halen. Het is allemaal natuurlijk weer veel te veel. Ik krijg een schotel met (je raad het nooit) aardappelen met jus en een schotel met tofu in scherpe saus. En natuurlijk ook een kom met rijst. In de ruime eetzaal zie ik in een hoek nog twee buitenlanders zitten. In plaats van blij te zijn om soortgenoten te ontmoeten en ervaringen uit te wisselen bespeur ik een tegenovergestelde reactie. Ik vind het eigenlijk vervelend omdat het de Chinese sfeer verstoort waaraan ik zo begin te hechten. Het is een wat ouder echtpaar (misschien wel net zo oud als ik, wie zal het zeggen), waarvan de vrouw nog niet zo goed met stokjes overweg blijkt te kunnen, te oordelen naar het feit dat ze op een of andere manier een vork heeft weten te regelen (misschien had ze die wel gewoon meegebracht van thuis). Ze zitten duidelijk lekker bij de Chinees. Op een zeker moment komt er een groep kleine Chinese vrouwtjes luidruchtig de zaal binnen lopen. De westerlingen volkomen negerend gaan ze nog steeds luidruchtig aan een grote ronde tafel zitten, vlak bij mijn soortgenoten, die een inschikkelijk gebaar maken. Met een vriendelijk begrijpende lach naar die grappige ruziënde Chineesjes, zoiets van: ‘ga maar lekker door, wij vinden het best wel leuk’, bekijken ze het schouwspel.

Ik schrijf dit, zittend op een muurtje van Wannian Si, na het eten, in een prachtige entourage. Een Chinese jongen staat nieuwsgierig een tijdje mee te kijken. Ik vraag hem of hij het kan lezen. Even later staan er twee te kijken. Ze hebben al wel door dat het over China gaat. Op een blaadje schrijf ik in gewoon schrift en in het Chinees ‘china’ en wijs daarbij in het rond. Algemene instemming (er staan er nu al vier). Daarna teken en schrijf ik ‘uitgang’ en wijs naar de poort. Begrijpend geknik. Vervolgens schrijf ik in gewoon schrift ‘Wannian Si’ en wijs op de grond. Het duurt even, maar dan krijgt iemand het door. Ik geef hem de pen en hij schrijft er in het Chinees ‘Wannian Si’ onder (tenminste dat neem ik aan). Zo wordt ook Leshan voor me gespeld. Het wordt nu snel donker. Ik maak een slaapgebaar tegen mijn vier toeschouwers, die nog steeds geduldig naar mijn schrijftalent staan te kijken en zo af en toe ter goedkeuring een duim opsteken. Ze begrijpen de bedoeling. Eén van de vier neemt me mee naar de TV die in het gangetje buiten staat opgesteld. De hele geloofsgemeenschap is aanwezig en kijkt TV of speelt kaart. Afgezien van bidden is het leven van een monnik nog niet zo slecht. ik kijk even naar de TV, maar snap er niets van.

Aan één kant is een waslokaal, links voor de heren en rechts voor de dames. Ik probeer de herenafdeling om te zien of daar ook een toilet bij is. Je zult vannacht maar eens nodig moeten! Een meisje dat ook in het klooster logeert begrijpt wat ik zoek en legt me in perfect Engels uit waar ik heen moet. Ze loopt nog een stukje mee om er zeker van te zijn dat ik niet verdwaal. Ik maak een complement over haar Engels. Ze zegt dat ze het al vier jaar studeert op een universiteit van Chengdu. Ik vertel haar van het meisje van CYTS in het hotel, dat dezelfde studie doet, maar er klikt geen teken van herkenning. Einde gesprek. Ik ga naar de kamer wc papier halen, die goeie ouwe rol van thuis. De wc bestaat uit een aantal hokjes die met een schuin aflopende geul in de vloer met een in het midden gelegen verzamelplaats in verbinding staan, die regelmatig wordt leeggehaald om het land te bemesten. Vandaar komt een enorme stank en een flinke hoeveelheid vliegen via de geul de hokjes in. Gelukkig nog steeds geen darmproblemen. Daarna terug naar de kamer. het is tijd voor bed. In de kamer staan twee vierkante bedden met muskietengaas en twee rieten stoelen. Verder is er een wastafel met een waskom, waarin ik me weer met water uit de thermoskan was. Daarna een kop thee waarbij ik de laatste hand leg aan het dagboek. Ik slaap verdorie nog naast die westerlingen ook. Tot overmaat van ramp blijken het landgenoten te zijn.

Page 38: Bamboe in mijn rugzak
Page 39: Bamboe in mijn rugzak

20

Vrijdag 17 april 1992 Tegen een uur of vijf is er weer een ochtendgebed. Ik neem er met een slaperige kop wat geluid van op en maak een foto,

meer met het idee om dat thuis maar eens zorgvuldiger te gaan bekijken. Daarna duik ik het bed weer in. Eén ochtendgebed in een mensenleven is genoeg. Ik maak een behoorlijk lange nacht, lag er om half negen al in! Door de dunne wand hoor ik mijn buurvrouw verzuchten dat ze hoopt dat ze in de volgende ‘berghut’ nu eindelijk eens zal kunnen douchen en dat de dames wc’s daar wat schoner zullen zijn. Haar man laat het bij een zwakke poging om ‘berghut’ te vervangen door ‘klooster’, wat een tuthola.

Om acht uur lever ik de sleutel in en verlaat het klooster. Het begin van de tocht is niet veel anders dan de vorige dag. Er zijn mooie plaatjes te schieten van boerderijen en bouwland, omringd door bergen. Omdat ik toch tijd genoeg heb ga ik zo af en toe een stukje van het gebaande pad af om wat meer van de omgeving te zien. Het blijken vooral veel bewoners van de bergdorpen te zijn die de kraampjes langs de route bemannen. ‘s Morgens vroeg slepen ze hun koopwaar een stuk de berg op om deze op een strategische plek aan de man te kunnen brengen. De prijzen op de berg zijn soms wel vier keer zo hoog als beneden. Langs het pad waarlangs ik nu afdaal wordt overigens veel minder handel gedreven. De meeste pelgrims nemen de andere route omdat die wat natuurschoon betreft mooier is.

Op de een of andere manier gaat er iets mis met de route die ik volg. Zonder dat ik dat wil kom ik uit op een parkeerplaats met minibusjes die om klanten staan te schreeuwen. Zodra ze mij met rugzak in de gaten krijgen overschreeuwen ze elkaar om mij in de bus te krijgen, maar ik wil helemaal niet in de bus. Ik vraag aan een van de schreeuwers hoe ik naar het Baoguo- klooster moet lopen, maar die verklaart me natuurlijk compleet voor gek. Wie gaat er nu lopen als hij zo rijk is en dan nog wel met zo’n rugzak! Niemand wil het mij vertellen. Zelfs een onschuldig meisje een eindje verderop langs de weg verwijst me nog vermanend naar de bussen. Wat een ellende. Ik loop terug van waar ik gekomen ben en zie dan twee mensen via een klein paadje achter een gebouw verdwijnen. Geen idee waar dat uitkomt, maar het leidt in elk geval weg van de bussen. Het paadje komt uit op een boerenerf en kronkelt dan verder door het heuvellandschap. Het ziet er erg aardig uit. Of het uiteindelijk naar het gewenste doel leidt is van latere zorg.

Ik zet de pas er weer in. Regelmatig passeer ik boerderijen, waar ik naar Baoguo Si informeer. Dit ligt kennelijk goed in hun gehoor, want het wordt altijd weer gevolgd door een hoopgevende verwijzing in de richting die ik van plan was te gaan. Het pad gaat geleidelijk over in een bergpaadje dat de rivier stroomafwaarts aan de rechter zijde volgt. Het is een opwindend gevoel om nu helemaal alleen door het Chinese platteland te lopen, zonder mensen om je heen die je wat willen verkopen, of die je voortdurend willen dragen. Het pad komt uit bij een verharde weg, waarlangs ook alle busjes naar beneden rijden. Bij een huis vlakbij een hangbrug over de rivier word ik staande gehouden door een man die me een zitplaatsje aanbiedt op een houten bank die hij speciaal voor mij in de schaduw zet. Praten kunnen we niet, maar het gebaar getuigd van gastvrijheid voor reizigers, die bij Chinezen kennelijk diep geworteld is. Ik probeer wat namen van voetballers, maar zonder succes. Ik blijf een poosje zitten totdat mijn gastheer zijn sigaret half op heeft en ga dan weer verder.

Na een groet klos ik over de hangbrug die uit gespannen staaldraden bestaat, waarop losse staalplaten zijn gelegd. Een jongen die ook even bij mijn bankje is blijven staan scheurt daar met een bromfiets overheen. Er volgt nu een saai stuk over de verharde weg naar het Baoguo-klooster. Dit is niet meer de goede route, maar dat maakt niet zoveel uit. In een winkeltje langs de weg in een dorp koop ik een flesje limonade en een cake waar nog een velletje papier onder zit, dat ik niet in de gaten heb. Samen kost het twintig cent. Wat de prijzen betreft zijn we weer onderaan de berg. Ik krijg er ook nog de rieten stoel van de winkelier bij om de consumptie in alle rust te kunnen genieten. Kinderen die net uit school komen vergapen zich aan mij en botsen tegen andere mensen op. Ik ben bezig om het koek met papier en al op te eten, maar de winkelier ziet dat en peutert terwijl ik eet met zijn vingers het papiertje onder de cake vandaan.

Ik ga maar weer eens verder. Nog zo’n vier kilometer te gaan. Een eind verderop kom ik langs een rijstveld waar met buffels geploegd wordt. Even later ontmoet ik een man die met een tak een groepje eendenkuikens bij elkaar houdt. Het zijn de plaatjes die ik vanuit de bus niet kon maken, en nu wel. Bij een boerderij staat een jongetje met een homp brood langs de weg. Ik ga ervoor door de knieën om een foto te maken. Dat vindt hij wel zo eng dat hij in een hartverscheurend huilen uitbarst. De prijswinnende foto! Kinderen dragen een broek met een split van voor tot achter. Ze hoeven alleen maar even te hurken om hun behoefte te doen. Erg handig lijkt me, zolang ze het niet in de bus doen.

Bij een splitsing moet ik nog eens vragen welke kant ik op moet. Ik word rechtsaf verwezen waar ik even later voor een soort fabriekspoort kom te staan, waar voetgangers via een gangetje omheen kunnen lopen. Ik volg hen. Bij een bushalte bevestigt een Chinese jongen mijn vermoeden dat dit de universiteit is. Nu kan het klooster ook niet meer ver weg zijn. Een eindje verder zie ik een kleine markt, waar studenten inkopen doen voor het eten. Daarnaast is een boekenstalletje, waar ook Engelse boeken worden verkocht. Ik spreek een student aan die net een Engels boek heeft gekocht en vraag hem de weg naar het klooster. In plaats van het mij uit te leggen loopt hij helemaal met me mee tot het voorplein waar de apen weer hun kunsten staan te vertonen. Ik bied hem wat te drinken aan, maar dat wil hij niet. Het was geen moeite zegt hij, want hij moest hier toch naar toe. Even later zie ik hem echter weer helemaal teruglopen naar de universiteit. Deze onbaatzuchtige hulpvaardigheid is kenmerkend voor Chinezen. Ze worden op dit punt denk ik streng opgevoed.

Naast het klooster is een eethuisje dat er een beetje modern uit probeert te zien, met versierde kussenslopen om de rugleuningen van de stoelen. Ik heb wel trek in bier en neem er meteen wat te eten bij. Ei met tomaat, vlees met veel vet,

Page 40: Bamboe in mijn rugzak
Page 41: Bamboe in mijn rugzak

21

groente en rijst. Toch wel afmattend geweest deze tocht. Geen wonder dat sommige Chinezen die ik passeerde op mijn benen wezen en daarna hun duim omhoog staken. Al met al heb ik op de berg zo’n vijf westerlingen gezien, honderden dragers en duizenden Chinezen. Dat aantal dragers is zorgwekkend, ze lopen werkloos in groepen langs bepaalde trajecten op en neer en vragen zonder al te veel hoop telkens of ze je niet omhoog of omlaag mogen transporteren. Dit dragen schijnt zijn oorsprong te vinden in een dienst van jongeren aan oudere hulpbehoevende pelgrims, die nog eenmaal in hun leven de begeerde tocht willen maken. Het is verworden tot een commerciële activiteit, die voor geen der dragers nog voldoende oplevert. De schoenen waarmee Chinezen de tocht maken dwingen bewondering af, de meeste zijn tot de draad versleten.

Tegenover het klooster is een heuveltje, waarop een grote bronzen klok hangt, gesteund door drie stevige poten. Er omheen zijn banken onder een schaduwrijk afdak. het is daar heerlijk koel. Ik ga op een bank liggen en slaap weldra als een roos, ondanks het gescharrel van kippen en duiven onder mij. Ik ben niet de enige, op een bank tegenover mij ligt een Chinese man enorm te snurken. Het is nu drie uur. Ik heb met Yang om vier uur bij de thee afgesproken, dus ik zal er maar eens zo zoetjes aan heenlopen. Als ik de heuvel afloop kom ik Yang met zijn vriend stomtoevallig precies op de hoek tegen. Het blijkt dat er onderaan de heuvel een theetuin is, en op de binnenplaats van het klooster ook. Ik bedoelde de tweede en Yang de eerste. Was ik een minuut eerder wakker geworden, dan hadden we elkaar gemist. We lopen met z’n drieën terug naar de campus, die ik inmiddels al een beetje ken.

Onderweg tonen ze mij de vlieg die het voor deze streek zo kenmerkende krekelgeluid produceert door met zijn rug te trillen. Bij de markt kopen we een gepelde ananas op een stokje, waaruit de harde delen spiraalvormig zijn weggesneden. Ze worden in een pot met sap bewaard. We lopen naar het hotel dat bestemd is voor buitenlandse gasten, waar ze mij in de hal op een bank laten plaatsnemen terwijl zij bij de balie een onderhandeling beginnen die naar Chinese gewoonte niet al te snel moet verlopen. Ze praten om de beurt net zo lang op het meisje in dat deze met tegenzin een kamer geeft voor de halve prijs, alweer omdat ik ‘hun teacher’ ben. Het meisje staat er nu op dat ik met FEC betaal, maar heeft niet terug van honderd. In zo’n geval is er geen pardon en wordt er met RMB betaald. Ze wil het niet aannemen, maar Yang neemt het uit mijn hand, legt het op de balie en maakt een gebaar dat ik hem moet volgen naar de kamer. Ze dragen mijn rugzak naar boven. Terwijl ik een koude douche neem zetten zij een kop thee, waarvan ze, als ik weer tevoorschijn kom de helft zelf al hebben opgedronken, terwijl ze verwoede pogingen in het werk stellen om de TV aan de praat te krijgen, wat gelukkig niet lukt.

Ik krijg nu een rondleiding over de Campus. Voor tweeduizend studenten is die erg ruim opgezet. Er zijn flats voor studenten en voor docenten, winkels, restaurants, een bibliotheek en onderwijsgebouwen. De hele universiteit, die waarschijnlijk meer een HBO instelling is, staat in het teken van de spoorwegen. Zo werkt Yang bijvoorbeeld mee in een

tunnelproject, en moet in dat kader het een en ander weten van grondsoorten. Ook is het leren van Engels bij studenten erg populair. Yangs vriend geeft tijdens vrije uren Engelse les aan andere studenten, en verdient daar een kleinigheid mee. Yang heeft zo’n bijverdienste niet nodig. Hij is de zoon van een dokter. Op de berg vertelde hij me dat zijn vader net zo oud was als ik. Ook had hij het over een medicijn tegen kaalheid, want hij kon zich niet goed voorstellen dat ik er altijd als een monnik uit zou willen blijven zien, ook als ik deze heilige berg verlaten zou hebben. Zijn ouders sturen hem elke maand honderd yuan, waarvan hij gemakkelijk kan rondkomen.

Er wordt een foto gemaakt van ons drieën op de trap voor het hoofdgebouw. Er is een nog niet met water gevuld zwembad, omdat de Chinezen het nog wat te koud vinden en een sportveld, waarop gevoetbald wordt. Yang brengt ons nu naar het beste restaurant van de campus, een onooglijk gebouwtje, waar we op krukjes aan een grote ronde tafel gaan zitten. We hebben een eetkamer voor ons alleen. Op tafel staat een glazen pot met bruine eetstokjes. Yangs vriend zoekt paren uit die even lang zijn en geeft mij een setje. Ik heb mijn eigen stokjes niet bij me en denk er verder maar niet meer aan hoeveel Chinezen hiermee al gepeuzeld hebben. Yang verdwijnt achter de schermen om de bestelling te regelen. Ongetwijfeld zal hij zeggen dat hij ‘zijn teacher’ het beste wil voorzetten tegen de halve prijs. Ik krijg eerst een glaasje rijstwijn, wat je eerder onder de categorie jenever dan onder de wijnen moet scharen. Vervolgens worden er steeds maar weer schotels aangesleept, wel een stuk of vijf, met allemaal heerlijke, maar bloedscherpe gerechten. Ik kan nu zelfs gladde pinda’s met stokjes eten. Het blijkt dat Yang normaal liever met een vork of lepel eet! We eten soep toe. Alles wat ik niet meer op kan wordt door de andere twee gretig verorbert. Eten is voor een Chinees erg belangrijk. Yangs vriend vertelt me dat een Chinees een ander groet met: “hallo, heb je al gegeten”.

Na het eten zien we op de stoep een kleine Chinees van een jaar of twee, die precies lijkt op de Last Emperor. Hij draagt een zwart rond petje met een lange staart eraan en krummelt rond in een loopring op wieltjes. Het ziet er zo vertederend uit dat

Page 42: Bamboe in mijn rugzak

22

ik er een foto van wil maken. Onder de glunderende blikken van zijn ouders wordt het kind met ring en al midden op de stoep gezet. Het wordt een plaatje!

We gaan nu naar de studentenflat van Yangs vriend. Deze heeft iets weg van een kazerne. Lange gangen met kleine kamers voor vier studenten. Als je de deur binnenkomt staan aan de linker kant twee stapelbedden achter elkaar langs de ene muur, en vier piepkleine werkbladen met wat ijzeren plankjes erboven langs de andere muur. Op die planken staan maar weinig spullen, veel bezitten ze niet. Met bamboe stokken en doek hebben ze zelf een bescherming tegen muggen rond de bedden gebouwd. Ik moet op een stoel bij het raam gaan zitten en krijg thee en limonade tegelijk aangeboden. Zo goed en kwaad als dat gaat praten we over van alles. Ze zijn vooral erg geïnteresseerd in de situatie in Nederland. Wat ik daar eet, of ik een eigen auto heb, wat ik verdien, wat een eigen huis kost, enz. Over politieke zaken wordt terughoudend gedaan. Als ik vertel dat er in Nederland veel aandacht geschonken is aan de strijd tussen leger en studenten op het plein van de Hemelse Vrede in Peking, wordt daar nauwelijks op gereageerd. De schrik zit er kennelijk nog flink in. Het lijkt me daarom beter maar op de neutrale toer te gaan.

Aan de muur zie ik een fluit hangen en vraag wie erop kan spelen. De jongen van wie de fluit is zegt dat die stuk is. Nu weet Yang zich te herinneren dat ik op de berg tegen hem heb gezegd wel eens op een gitaar te hebben gespeeld. Er wordt uit een naburige kamer een gitaar geregeld, en mij wordt vriendelijk gevraagd enige liederen uit mijn land ten gehore te brengen. Daar zit je dan op een willekeurige studentenkamer van een willekeurige universiteit in China te midden van verwachtingsvol naar je kijkende studenten, met een gitaar in de aanslag. Inmiddels staan er nog meer studenten in de kamer. Ten einde raad speel en zing ik de eerste regels van het meest vaderlandse lied dat me op dat moment te binnen wil schieten: “Hup Holland Hup, laat de leeuw niet in zijn hempie staan!”. Ik leg ze uit dat wij hiermee de voetballers aanmoedigen. Ze vinden het prachtig. Nu durft de jongen van wie de fluit is ook. Er wordt voor hem een andere fluit gehaald en daar speelt hij niet onverdienstelijk op. Daarna wordt de kapotte fluit van de muur gehaald en na een vakkundige reparatie aan mij cadeau gedaan. Het blijkt dat er op een van de gaten een dun papiertje moet worden geplakt. Met een beetje thee wordt een poging gedaan om een oud papiertje dat nog een beetje plakt weer te bevestigen. Ik probeer de fluit en het blijkt niet zo moeilijk te zijn om er geluid uit te krijgen.

Ik vind dat het nu tijd wordt om weer eens op te stappen en wil ook Yangs kamer even zien. Hij vindt dat niet zo’n goed idee omdat die veel rommeliger is, maar hij ontkomt er niet aan. Als een echte teacher geef ik cijfers voor de kamers: 80 voor de eerste en 75 voor die van Yang, en nodig daarna de groep uit om samen nog ergens wat te gaan drinken. Onderweg krijg ik van Yang zijn schoolspeldje. Ik beloof hem dat ik het op mijn kamer op de universiteit zal ophangen en aan onze studenten zal uitleggen van welke universiteit het speldje is. Hij vindt dat een prachtig idee. Even later zitten we met z’n zessen drie liter bier uit kommem te slurpen voor in totaal een gulden. Met de zelfontspanner probeer ik er een foto van te maken. Het hele spul brengt me nu gezellig naar het hotel, loopt mee naar boven en gaat zich op mijn kamer aan de luxe zitten vergapen. Ook doen ze weer pogingen om de TV aan de praat te krijgen. Gelukkig lukt dat weer niet want dan was ik ze waarschijnlijk voorlopig nog niet kwijt geweest! Nu is het nieuwtje er snel af en na een poosje ben ik weer alleen. De TV blijkt alleen vanaf het bed met een schakelaar bediend te kunen worden. Morgen komt Yang afscheid nemen voordat zijn lessen beginnen. Zijn vriend heeft morgen vrij en met hem heb ik afgesproken dat hij mij zijn geboorteplaats Leshan zal laten zien en me daar aan een hotel zal helpen, en hopelijk ook aan een buskaartje naar Chengdu.

Page 43: Bamboe in mijn rugzak
Page 44: Bamboe in mijn rugzak

23

Zaterdag 18 april 1992 Om tien over zeven wordt er al op de deur geklopt. Ik ben net klaar. Yang moet nog even naar de WC, beiden hebben

problemen met het eten gehad. Ik niet, het kwam dus waarschijnlijk door de laatste schotel, waar ik bijna niet van gegeten heb. Met z’n drieën lopen we naar de poort, waar een driewiel-scooter klaar staat. Ik neem afscheid van Yang en moedig hem aan om meer aan zijn studie en minder aan spelen te denken. Met zijn vriend vertrek ik naar Emei. De rit kost nu aanmerkelijk minder dan de heenweg. In Emei nemen we de bus naar Leshan. Yangs vriend vertelt aan de passagiers waar ik vandaan kom en vertaalt voor mij hun reactie: ze heten me hartelijk welkom in China. In Leshan gaan we eerst met de fietstaxi naar het Fandian hotel om de rugzak achter te laten. Ik krijg een kamer op de vijfde verdieping. Vervolgens rijden we met dezelfde fietstaxi naar de haven. Daar bekijken we eerst de liggende Boeddha, die gevormd wordt door de heuvels aan de overzijde van de rivier. Met wat fantasie en minder nevel is daar inderdaad wel een slapend figuur in te ontdekken, vooral als je bereid bent de symbolische waarde van een ver omhoog stekende pagode daarin te betrekken.

We gaan met een toerboot langs de grote Boeddha. Het is een kolossaal uit de rots gehakt beeld. Het is 71 meter hoog en 1200 jaar oud. Haitong, een vrome monnik begon in de Tang-dynastie in 713 met het werk. Het werd pas negentig jaar na zijn overlijden voltooid. Aan boord is een fotograaf die de Chinese toeristen fotografeert met de Boeddha op de achtergrond. Het zijn direkt-klaar foto’s en het resultaat is dan ook bedroevend. Maar dat schijnt de Chinezen niet te deren. De boot moet een hele tijd op de stroom stil blijven liggen met de achtersteven op het beeld gericht wat nog een hele kunst lijkt te zijn voor de stuurman. Het voordeel is dat we het beeld goed kunnen bekijken, wat alleen vanaf het water mogelijk is. Het is lang geleden gebouwd om de woeste rivier ontzag in te boezemen. Als iedereen gekiekt is leggen we op een eilandje aan de overkant aan. De hele groep loopt vervolgens naar boven langs een aaneengesloten rij marktkraampjes met de meest afschuwelijke souvenirs. Ik moet me daarbij steeds realiseren dat die er niet voor mij liggen maar voor de eigen landgenoten! Het Chinese toerisme wint het gemakkelijk van Valkenburg. Op de top, boven boeddha’s hoofd staat de Grote Boeddha-tempel (Dafosi), waarvoor we een kaartje moeten kopen. Zelfs voor de noodbrug die het eiland met de vaste wal verbindt moet een kaartje worden gekocht. De hangbrug is stuk. Er zijn boten aan elkaar vastgebonden met planken erop, die de functie overnemen. Aan de overkant komen we in de buurt van de grote Boeddha. Er moet weer een kaartje worden gekocht om langs het beeld te kunnen afdalen, maar dat is zeer de moeite waard. Zittend op zijn grote teen realiseer je je pas hoe groot Boeddha is. De klim langs de andere kant omhoog liegt er ook niet om. Boven treffen we weer een fotograaf aan die mensen precies zo fotografeert dat het lijkt alsof ze Boeddha bij een oor vasthouden of bij de neus nemen. Fotoboeken liggen klaar om het vakmanschap van de fotograaf te bewijzen. Met een uur of twee hebben we het wel zo’n beetje gezien.

We nemen een fietstaxi die ons langs de overkant van de rivier tot over de brug brengt, dicht bij het centrum. Bij de oprit van de brug gebeurt een ernstig fietsongeluk, een fietstaxi waarvan de bestuurder het stuur niet meer kan houden, waarschijnlijk omdat de rem het niet meer doet, ramt een andere fietser in de flank. Het meisje achterin de taxi valt lelijk en komt met een been klem te zitten. Onze fietser trapt zich het lazarus tegen de brug op. Wij blijven lekker zitten. Op een zeker moment stapt hij af, pakt een touw en trekt ons verder tegen de oprit op. Ik word nu langzamerhand wel een beetje gek van de vriend van Yang. Hij stelt steeds dezelfde vragen, waarschijnlijk bij gebrek aan beter Engels. En dat terwijl hij zelf Engelse les

Page 45: Bamboe in mijn rugzak
Page 46: Bamboe in mijn rugzak

24

geeft. ‘Do you feel happy?’ ‘Am I a good guide for you?’ ‘Look, very very beautiful, do you want to make a picture?’ Ik geef op het laatst geen antwoord meer in de hoop dat hij dan ook zijn mond een beetje houdt. We gaan nog wat eten en kopen daarna thee en na meermaals aandringen ook een buskaartje voor mij voor morgen. Om een uur of twee kan ik hem, nadat ik een buskaartje voor hem heb gekocht en hem op zijn verzoek nog vijftien cent voor de autoscooter heb gegeven, gelukkig bij de bushalte achterlaten. Yang en hij zijn duidelijk verschillend, niet alleen wat hun ras betreft, Yang is een Han-Chinees en zijn vriend een inwoner van deze streek, maar ook hun afkomst verschilt. Yang is zoon uit een doktersgezin en zijn vriend komt waarschijnlijk uit een wat armer gezin. Hij heeft alleen nog zijn moeder in een dorpje nabij Leshan. Ik struin liever in mijn eentje rond, of met iemand die zijn mond een beetje houdt. Met Yang ging het prima.

Ik ga nu naar het hotel om een uurtje te pitten, het is bloedheet. Daarna lees ik de gegevens van Leshan nog eens door, bekijk de kaart en ga op pad, deze keer te voet. Eerst naar de haven, waar ik een stukje langs het water loop. Er komen hier twee stromen bij elkaar. Dat zal ook de reden zijn dat er een Boeddha moest komen om de zaak te bewaken. Het is een prachtig wijds rivierenlandschap. Te oordelen naar de kleur van het water zou dit evengoed de gele rivier kunnen zijn. Twee mannen zijn bezig om een boot langs de oever een stuk stroomopwaarts te verplaatsen. Dat kost ze erg veel moeite. Eén staat in de boot om deze met het roer van de kant te houden en de ander trekt zich een ongeluk. maar het lukt. Er wordt ook grind gewonnen. Met de hand wordt het in manden geschept en gewassen. Lijkt me ook een zware klus. Als ik hier een tijdje naar heb staan kijken neem ik het veer naar de overkant en ga opnieuw het Boeddha-park binnen. Nu aan de kant waar de meeste eruit gaan. In de beschrijving stond iets over een pagode en een tuin. Yangs vriend had teveel haast en wilde ook geen meter te veel lopen, dus die twee dingen zijn nog niet bekeken. Het is nu veel rustiger. Er is niemand bij de pagode. Het is een oud gebouw waar je nog wel in kunt. Ik klim helemaal naar boven en krijg een fraai uitzicht over Leshan aan de overkant van de rivier. Er hangen klokjes aan de vier hoeken van de pagode, op elke verdieping. Hierna loop ik naar het Boeddhabeeld. Vanaf een terras heb ik een nog indrukwekkender zicht op de reus. Ik drink er een flesje favoriete zoete limonade bij en geniet van de rust en van het alleen zijn. Alleen zijn heeft iets bevrijdends, je hoeft met niemand rekening te houden. Het lijkt wel alsof je je omgeving daardoor beter observeert, alsof je kijkt vanuit de schulp waarin je je ongestoord kunt terugtrekken.

Achter het kloostercomplex is een groot park. Het stikt daar van de vliegen met hun typische krekelgeluid. Zodra ik de uitgang ben gepasseerd storten de fietstaxi’s zich weer op mij voor een ritje naar de brug. Ik negeer hun geroep gelaten, maar merk toch een groeiende irritatie. Het ‘hello sir’ zal nog lang naklinken. Er zijn overigens twee soorten ‘hello’: een schuchtere, die je pas hoort als je er voorbij bent en een brutalere. De eerste is bedoeld als een groet van iemand die te verlegen is voor een verder contact, de tweede heeft alleen oog voor je portemonnee. Ik neem het veer terug naar de overkant en loop vandaar door een straat waar iedereen buiten zijn huis op de stoep leeft. Er wordt gekookt en gespeeld. Honderden foto’s zijn hier te maken, van oude vrouwen, mannen met karakteristieke koppen, aandoenlijke kindertjes, en vooral rommel. Uit een soort alles of niets gevoel maak ik er niet één. Dit beeld kan slechts in het geheugen worden gegrift, en niet op een filmrolletje worden meegenomen. Bovendien vind ik het gênant voor de bewoners om inbreuk op hun privacy te plegen. Kinderen vinden het altijd interessant om naar me te zwaaien en ‘hello’ te roepen. De ouders lachen daar uitbundig om. Hun kind doet wat zij graag zouden willen maar niet durven. Ik groet ze altijd uitbundig terug.

In de hoofdstraat is een warenhuis. Het is altijd leuk om daar rond te kijken. Ik koop er wat koeken en een belachelijk klein flesje vruchtenmelk. Ergens op een bovenverdieping worden muziekinstrumenten verkocht. Ik zoek een mooie fluit uit voor ongeveer twee vijftig. Hij is wel een beetje lang, wat ik eigenlijk pas goed merk bij het inpakken van de bagage in de rugzak. Hij steekt overal uit, bamboe in de rugzak kan problemen geven. Terug naar het hotel. Het valt me op dat het eigenlijk meer weg heeft van een kazerne met een breed stenen trappenhuis en lange holle stenen gangen met wasruimten aan de uiteinden. Bij het verdiepingmeisje zeur ik nog eens om een handdoek, door dit aan te wijzen in het woordenboek, maar die schudt van nee. Dan probeer ik het bij de hotelbalie. Het meisje schudt ook van nee en wijst in het boekje het woord ‘shop’ aan en wijst naar de overkant van de hal, waar inderdaad een winkeltje is gevestigd. Daar kan ik er inderdaad een kopen, maar ik red me

wel met mijn dunne bergsporthanddoek. Er is zelfs warm water. Het is even zoeken, want het zit onder de blauwe knop in plaats van de rode en eerst een tijdje bruin gekleurd, maar het is een welkome verrassing. De handdoek heeft net voldoende weefsel om mij af te drogen en is dun genoeg om morgen weer helemaal droog te zijn. Verkwikt ga ik in de hotelwinkel een grote fles bier kopen, driekwart liter voor veertig cent. Omdat ik daarvoor een binnenplaatsje moet oversteken merk ik dat het onweert en regent. Vanaf de gang klinkt een hoop lawaai. Chinezen zijn gewend om de deur van hun hotelkamer open te laten staan, zodat je de harde tv

overal kunt horen en gemakkelijker bij elkaar kunt binnenlopen. Ik nestel me met de fles op bed voor de TV en vat China samen in het dagboek.

Page 47: Bamboe in mijn rugzak
Page 48: Bamboe in mijn rugzak

25

Zondag 19 april 1992 Bepakt loop ik de vijf trappen van het grote stenen gangencomplex van het hotel naar beneden en loop vervolgens naar het

busstation, waar ik om tien over acht aankom. De bus zal om negen uur vertrekken. Er zit nog een buitenlands meisje op de bus te wachten. Ze zit in een korte rode broek met een rode pet op een beetje nors voor zich uit te staren en pakt een boek om te gaan lezen. Ze laat zich rondreizen door een goed Engels sprekend Chinees meisje, die alles voor haar regelt en met haar meereist. Ik vraag het Chinese meisje of zij kan nagaan of ik nog een bus eerder kan nemen, om half negen. Ze vraagt het voor mij bij de balie, maar die bus blijkt vol te zijn. Om half negen stappen beide dames in. Ik moet nog een half uurtje wachten. Er komt een jongen even bij me op de bank zitten praten. Hij is afgestudeerd fysicus. Heeft gestudeerd in Sjanghai en moet als een soort aflossing van zijn studieschuld eerst nog vijf jaar in China blijven werken. Hij wil daarna naar Canada. Hij moet nog een jaar. Mijn bus komt. Ik wens hem veel geluk in Canada. Een vluchtig contact, een heel ander leven raakt even het mijne en gaat weer zijn eigen weg. Is dit de lol van reizen? Deze reis zit er in ieder geval vol mee. Misschien is het typisch voor de openheid en vooral de nieuwsgierigheid van de Chinezen, maar niet in de laatste plaats omdat ik alleen reis.

Ik heb een rotplaats helemaal voorin de bus en kan mijn benen niet kwijt. Ik zit ingeklemd tussen een soldaat aan de linker kant, die zijn uniform netjes wil houden en een jongen op een uitklapbankje rechts van mij, die door zijn moeder zorgzaam tot in de bus wordt gebracht, er weer uit wil en sussend weer naar binnen wordt gebracht. Durft hij misschien niet naast me te zitten? De chauffeur rijdt voorzichtig, maar toetert voortdurend, vier uur lang. Gek word je ervan. Hij heeft daarvoor een schakelaar aan de versnellingspook gemaakt, waardoor hij de claxon steeds onder handbereik heeft. Dit toeteren heeft echter totaal geen effect. Een Chinees wijkt geen centimeter. Men verwisselt een band, daar waar die het heeft begeven, midden op de weg, of verzamelt van de auto gevallen lading. Ergens halverwege wordt iets aan een brug gedaan. Dat levert een enorme file op. Meteen maakt de plaatselijke bevolking daar gebruik van. Een leger vrouwen en kinderen rent langs de bussen om suikerriet te verkopen. Ik stap even uit de bus om de verkrampte benen te strekken en het schouwspel te bekijken.

De reis gaat weer verder. Het landschap is soms betoverend mooi en dan weer vreeslijk troosteloos en vies. Op de weg wordt gezwoegd, gesleept en vervoerd. Alles wat je maar bedenken kunt. Ik zie zelfs een man zwoegen met een levend varken op zijn fiets, vastgebonden tussen de trappers. Hij slingert er mee over de weg en is al helemaal aan de linker kant terecht gekomen. Probeer het maar eens met een dood varken! Ik zie bussen die passagiers oppikken die met trossen levende kippen en eenden langs de weg staan te wachten. Met een vakkundige zwaai worden de kippen op het dak van de bus geworpen, de passagier stapt in en de bus vervolgt zijn rit. We passeren fietsen die volgehangen zijn met nog levende pekingeend. Ook passeren we twee fietsende bedden, rondom een fiets opgehangen ledikanten met een bestuurder erin. Om één uur zijn we op de plaats van bestemming. Ik ben benieuwd in welk deel van Chengdu de bus zal stoppen. Tot nu toe herken ik er nog niet veel van. Alles lijkt in die Chinese steden op elkaar. Het blijkt dat we in een straat gestopt zijn die dichtbij het busstation ligt, vanwaar ik vertrokken ben. Om de hoek herken ik de situatie weer. Even moet ik wat ongevraagd vervoer van me afschudden.

In het bekende parkje langs de rivier neem ik een flesje limonade en krijg er zoals gebruikelijk een stoel bij. Een bedelende jongen sleept zich over de grond in mijn richting. Ik vervolg mijn weg naar het hotel. Duidelijk is te zien dat het nu zondag is. Mensen zijn wat kleuriger gekleed en fietsen niet naar het werk maar naar een park. Hoewel ik niet weet of dat voor iedereen geldt. Mogelijk hebben niet alle Chinezen op dezelfde dag in de week vrij. Er is nog wel veel straathandel. De hotelkamer is een verademing. Even rust, even geen China om je heen. Ik bel naar huis en hoor dat daar alles gelukkig naar wens verloopt. Een douche, spullen uitpakken en luchten, sokken en broeken wassen. Als ik er weer tegen kan na een kop nescafé ga ik westwaarts twee parken bezoeken. Op de weg daarnaar toe loop ik door een straat vol met naaisters op trapnaaimachines. Hier kan maatkleding worden gemaakt.

Het eerste park is het volkspark. Het is dan ook tot de nok gevuld met Chinezen. Vooral de theetuin is boordevol met rustende, schakende, kaartende, theeslurpende en spugende mannen. Vrouwen lopen met kinderen in het park. Het park stelt niet veel voor. Er is een spoorwegverzetsmonument, waarvan de betekenis mij ontgaat. De weg naar het tweede park voert door een straat met restaurants die allemaal zijn voorzien van fraai versierde Chinese daken. Ik vraag me af hoe ik in het park moet komen, want er worden wel kaartjes gecontroleerd, maar ik kan niet ontdekken waar ze worden verkocht. Men wijst naar een hoek, maar daar zie ik alleen een ijsverkoper. Die wijst weer om de hoek, en daar blijkt in een muur een piepklein gaatje waar je wat geld doorheen kunt steken in ruil voor een toegangsbewijs.

In het Renminpark is een bloemententoonstelling. Het is een beetje armzalige vertoning. Het klimaat werkt natuurlijk ook niet in het voordeel. Er is nog een grasheuvel gemaakt met een koe erop. Dat zou haast een bijdrage uit holland kunnen zijn. Naast het park ligt het oude Qingyang-paleis, dat nu een klooster is, met weer veel Boeddha’s. In de kloostertuin zit een oude man aan een ronde tafel gebeden voor te lezen, waarbij hij zichzelf ritmisch begeleid met twee lange latten, waaraan belletjes zijn bevestigd, en een lange kokervormige trommel, waarop hij zo af en toe slaat. Een groepje oudere mensen zit om de tafel naar hem te luisteren. Aan een tafel ernaast zit een wat oudere man, die in goed Engels vraagt of ik even bij hem aan tafel wil komen zitten. We praten wat over Chengdu, met de kaart erbij, waarop hij allerlei interessante dingen aanwijst. Een paar Chinezen verzamelen zich eromheen. Een van hen maakt met mijn toestel een foto van ons nadat een ander met een breed

Page 49: Bamboe in mijn rugzak

26

gebaar de troep van onze tafel op de grond heeft geveegd, schillen en restanten van opgepeuzelde nootjes. De man vertelt dat hij de laatste tijd vaak ziek is. Hij voelt zich ‘dizzy’, en er is iets mis met zijn hoofd. Hij tovert uit zijn zak twee glimmende steentjes te voorschijn, houdt ze tegen het licht en zegt dat het jade is. Ik heb er geen idee van of dat waar is. Een ervan is wel heel mooi doorschijnend. Hij beweert dat ze helpen om gezond te blijven. Na zijn vorige verhaal komt dat niet erg geloofwaardig meer over. Hij geeft ze aan mij. Nu maar hopen dat ik er niet ‘dizzy’ van word.

We besluiten om samen naar het park te wandelen, waar een replica staat van de hut waarin de beroemde confuciaanse dichter Du Fu uit de Tang-dynastie gewoond heeft. Als we even alleen zijn wil hij dat ik naast hem op een muurtje ga zitten. Dan vraagt hij of ik 10 FEC wil wisselen voor 10 RMB. Ik vind dit zo’n vreemde ruil dat ik het niet meteen begrijp. Eerst denk ik dat hij alsnog 10 FEC wil voor de twee steentjes. Dat hij zo’n gering bedrag wil ruilen komt niet in me op. Het verschil in waarde is nog geen drie cent. Na de ruil gaan we zijn fiets zoeken bij de ingang, tussen de enorme hoeveelheid gestalde fietsen. Ook voor een Chinees blijkt dat een probleem te zijn. Daarna lopen we, hij met de fiets aan de hand, naar het volgende park. Het is nog een heel eind, en we komen weer langs een heleboel schilderachtige plaatjes van het dagelijks leven van China. Als we er eindelijk zijn is het tijd om wat te gaan eten. Ik nodig hem uit.

Tegenover de ingang van het park wijst hij een eethuisje aan, dat eruit ziet als de poppenhoek van een kleuterschool, waar zojuist een groep kleuters een verjaardagspartijtje heeft gehad. Hij stelt me gerust wat de prijs betreft. Dit is a ‘very cheap’ restaurant. Dat moet ook haast wel met zo’n inrichting. We gaan op twee poppenstoeltjes bij een ronde tafel zitten, waarin een gat zit. Daarin staat een pan op het vuur, met een soort soep erin en een grote buidel kruiden. Het vuur onder de pan wordt aangestoken en mijn metgezel begint rijkelijk te bestellen. Alles is aan stokjes geregen en moet in de soeppot worden gekookt, waarna het via een schoteltje scherpe pepersaus gegeten wordt. We schranzen, terwijl hij alle Chinese namen van de gerechten opnoemt, die ik meteen weer vergeet. Er zitten stukjes slang bij, vis, tofu, bloemkool, bonen, geitenballen, ik weet het allemaal niet. Het smaakt best goed. Drie flessen bier gaan erdoor en jasmijn thee toe. Pas wanneer ik een stopteken geef houdt de stroom nieuwe stokjes op. De hele schranspartij kost inderdaad niet veel: vijf gulden per persoon. Het is inmiddels donker en de hut van Du Fu is dicht. Samen lopen we een stuk terug, tot waar hij rechts af moet. We nemen afscheid.

Ik sta nu voor het probleem om in een onverlichte chaotische stad tussen een onophoudelijke horde onverlichte fietsers mijn hotel op te zoeken dat nog zeker vijf kilometer van hier moet liggen. Steeds rechtdoor lopend wring ik me een weg tussen de tegemoetkomende fietsers door, die gelukkig niet zo hard rijden, zodat ik steeds op tijd aan de kant kan springen. Kaartlezen is voor mij onmogelijk met zo weinig licht. Zelfs met bril zie ik dan onvoldoende. Verder heeft dat ook niet veel zin als je geen chinees kunt lezen. Na een hele tijd sta ik plotseling in een straat die me vaag bekend voor komt, en inderdaad: om de hoek zie ik de vrolijke feestverlichting van mijn hotel door de bomen schijnen. Ik vier deze overwinning met een fles bier op de kamer. Nog een kopje koffie en daarna plannen maken voor morgen. Ik heb nog een dag om in Chengdu rond te kijken. ‘s Nachts lig ik te zweten in bed, ondanks de airconditioning. Zal wel van het zware tafelen komen. Rond vijf uur heb ik wat last van de maag, alsof de slangen weer tot leven zijn gekomen om de geitenballen te verorberen. Ik neem een paar koppen thee en kan dan naar de wc. Dat lucht op. Nu ik toch wakker ben kan ik net zo goed even het dagboek bijwerken.

Hut en park gewijd aan de dichter Du Fu

Page 50: Bamboe in mijn rugzak
Page 51: Bamboe in mijn rugzak

27

Maandag 20 april 1992 Vandaag is het tweede paasdag. Evenals gisteren is er van enige Paasvreugde in China niet veel te merken. Vandaag is het

ook Nicoles verjaardag. Ik betrap me erop dat ik, hoe interessant het allemaal ook is, toch de dagen een beetje zit af te tellen. Alleen op reis zijn is vermoeiend! Ik red het denk ik door regelmatig de warboel te ontlopen en rust te zoeken in een park of op de hotelkamer. Daarna kun je er weer een tijdje tegen. Ook is het heel belangrijk om de dingen gelaten over je heen te laten komen. Oosterlingen doen dat van nature al en ik merk dat het mij hier ook niet veel moeite kost. Lukt iets niet, nou ja dat maar niet, dan zal er wel iets anders gebeuren. Het is een ontspannen levenswijze die ik voordat ik aan dit avontuur begon beslist niet had. Als mij vroeger tijdens een vakantie ook maar iets tegen zat dan kon ik daar minstens een hele dag bokkig mee rondlopen. In China merk ik voor het eerst dat ik daar geen last meer van heb. Het komt me hier allemaal op een of andere manier zo bekend voor dat ik, als ik in reïncarnatie zou geloven zou denken dat ik in een vorig leven Chinees moet zijn geweest. Ik voel me hier soms echt een beetje thuis. Ik begrijp daarom ook niet de frustraties waar andere China-solisten het vaak over hebben. Met enige verbazing heb ik, toen ik weer in Nederland terug was, in een boekje van een solo-reiziger gelezen dat zij op een zeker moment geen Chinees meer kon zien. Misschien speelt het feit dat zij zes weken rondtrok en dat zij deze reis tien jaar eerder maakte een rol. Ik heb deze gevoelens in elk geval nog niet.

De ervaring met die Chinees gisteren heeft eigenlijk twee kanten. Voor mij is het een goede gelegenheid om eens iets bijzonders te eten en vooral om niet alleen te hoeven eten, want daarbij voel ik me altijd een beetje bedreigd. Alleen zou ik ook nooit in die poppenhoek zijn gaan zitten! Voor hem is het waarschijnlijk een overwinnend gevoel geweest weer een rijke buitenlander geplukt te hebben. Natuurlijk is vijf gulden voor een Chinees erg veel. Mijn hotelkamer voor vijfenzeventig gulden in het deftigste hotel van Chengdu is voor hen volkomen onvoorstelbaar. Meer dan een maandsalaris per nacht uitgeven, daarvoor moet je toch wel erg rijk en stom tegelijk zijn. Yang vond tien gulden voor een nacht al zo veel. Hij eet een maand lang voor ongeveer zeventien gulden.

Genoeg gemijmerd over cultuurverschillen. Vandaag wil ik panda’s zien. Chengdu heeft van heel China de beste dierentuin op dit gebied. Ik wil uitproberen hoever ik op eigen houtje met stadsbussen kan komen. Het begint eenvoudig, bus 16 vertrekt vlak voor het hotel en brengt me bij het Noorder-treinstation. De bende en verkeerschaos in deze stad is niet te beschrijven. Ik zou ook niet weten wat je zou moeten fotograferen. Alles is anders dan je gewend bent, maar niets is mooi genoeg voor een foto. Hoe gaat het bijvoorbeeld toe op een met stoplichten beveiligd kruispunt. Het is een gelijkvloerse kruising van twee vierbaanswegen, met in het midden een verkeerstoren met stoplichten en een agent. De twee buitenste banen zijn voor de enorme horde fietsers, die zich niets aantrekken van stoplichten en agenten. Daarom staan er bij elke fietsrijbaan twee vrouwen met een rode band om hun arm, een vlag en een toeter. Zodra het licht op rood springt proberen zij de stroom fietsers tot stilstand te brengen door luid door de toeter te roepen en met de vlag te zwaaien. Een keer zag ik dat een iets te ver doorrijdende bakfietser door een agent tot de orde werd geroepen. De agent floot, ging in de houding staan, salueerde vervolgens netjes, en wees toen de bakfiets terug tot achter de stopstreep.

Op straat is het een grote ongezellige stoffige en zeer luidruchtige troep. Heel veel bussen en busjes, allerlei soorten vrachtauto’s, vrachtfietsen en gewone fietsen, handkarren en dragers met zware manden aan een in de lengte doorgesneden bamboestok. Op het stationsplein heerst de gebruikelijke drukte en het geschreeuw om je te mogen vervoeren. Ik kan er mijn volgende bus niet vinden en word bij het zoeken voortdurend gestoord door geroep vanuit allerlei bussen met onleesbare bestemmingen. Ik besluit van het plein weg te lopen naar een straat waar volgens de kaart een bushalte moet zijn. Misschien is dat beter te vinden. Het gaat om lijn negen. De straat is langer dan ik dacht en ik moet nog een aantal keren doorverwezen worden naar de halte die in een volgende straat om de hoek blijkt te liggen. Vandaar gaat het weer allemaal soepel. De bus stopt bijna voor de dierentuin, en ik krijg van het kaartjesverkoopstertje netjes een seintje dat we er zijn.

De dierentuin (Dongwuyuan) ziet er redelijk uit en de panda’s, waar ik meteen naar toe loop, hebben een goede, schone en ruime behuizing. Ze worden net gevoerd, dus dat treft. Een ligt er op zijn rug in een bos bamboe tevreden op twijgjes te knagen, het bamboe gevoel! Buiten zijn twee kleinere onophoudelijk met elkaar aan het stoeien. Ze gaan zo in hun spel op, dat ze samen van een heuveltje afrollen, tot groot vermaak van de toeschouwers, die mij overigens bijna net zo interessant vinden als de panda’s.

Erg veel mensen zijn er op dit moment nog niet, het is nog vroeg. In een ander hok worden twee grote panda’s gevoerd met een brok, wat wel gemalen bamboe zou kunnen zijn. Ze vinden het in elk geval zichtbaar lekker. De rest van de tuin stelt niet zoveel voor. Er zijn nog wel een paar hele bijzondere goudapen. Verder veel vogels en hoefdieren. In een hoekje is een uiterst slechte reptielenverzameling te bezichtigen voor een extra kaartje. Het is een verzameling glazen bakken, waarvan het meeste glas gebroken en weer geplakt is. De bakken staan in de brandende zon. In elke bak ligt een slang, waarvan niet is uit te maken of die leeft of reeds voor consumptie gereed is.

Als ik voor de tweede keer bij de panda’s kom slapen ze. Ze doen dat door op de buik op een grote stenen tafel te gaan liggen en daarbij kop en poten over de rand slap naar beneden te laten hangen. Zo te zien ben ik mooi op tijd geweest. Naast de

Page 52: Bamboe in mijn rugzak

28

dierentuin moet nog een tempel liggen, maar daarvan kan ik de ingang onmogelijk vinden. Volgens plan zou ik nu verder met bus negen naar een naburig dorpje Xidu kunnen gaan, waar een beroemd klooster ligt, maar op de straat staat in die richting een eindeloze bewegingloze en luid toeterende file. Ik zie er daarom maar vanaf, heb ook al wel genoeg kloosters gezien. Terug maar weer naar het stationsplein. Een minibusje blijkt in die richting te gaan en ik mag voor twee yuan mee, duurder dan de stadsbus, die maar 0,30 yuan kost. Ik zoek me nu rot naar bus 34. Ook van deze bus blijkt de halte verder weg te liggen dan ik dacht. De kaart zal dus wel niet helemaal kloppen, of ik begrijp de logica er niet van.

De bus brengt me snel in de buurt van het River Viewing paleis, een monument ter nagedachtenis aan een dichteres. Na een wandeling langs de rivier, waar het afgezien van het onophoudelijke getoeter van de auto’s aan de overkant, lekker rustig wandelen is, komt het park in zicht. De dichteres blijkt nogal ongelukkig te zijn geweest, wat waarschijnlijk haar inspiratiebron voor haar beroemde gedichten is geweest. Ze hield veel van bamboe, en legde er een enorme verzameling van aan. In het park staan ongeveer zestig verschillende soorten. Hier schepte ze ook zelf haar papier. Het is een erg mooie en interessante plek. Het paleisje is niet te bezichtigen. Ik had gehoopt er thee te kunnen drinken met een mooi uitzicht over de rivier, zoals de naam doet vermoeden. Er is wel een theehuis vlakbij, ook in het park, waar het niet minder aardig is om te vertoeven. Bij de ingang van het theehuis koop ik een schepje theeblaadjes, die ik in een kom met schotel en deksel mee naar binnen neem. Er loopt een man rond met een ketel heet water die de kommen vult en daarna steeds weer bijvult.

Er is een bovenverdieping met veranda waar ik een tijdje van de prachtige omgeving zit te genieten onder het zorgvuldig uitspugen van bovendrijvende theebladen. Na elke slok weer even het dekseltje op de kom om de thee warm en het aroma binnen te houden. Op een hoek van de veranda zit nog een groepje mannen te praten en thee te drinken. Ze schenken geen aandacht aan mijn aanwezigheid. Omdat er boven geen water wordt bijgeschonken verhuis ik na verloop van tijd weer naar beneden, waar ik nog een leeg tafeltje vind. Een vrouw aan een naburige tafel biedt me een handvol zonnepitten aan. Ik realiseer me dat ik eigenlijk niet eens weet hoe je die moet eten, ik ben namelijk niet zo’n noten- en pitteneter. Eerst slik ik er een paar helemaal door, maar dat is kennelijk niet de bedoeling, te oordelen naar de puinhoop rond alle tafels op de vloer. Spoedig krijg ik door dat je ze gemakkelijk kunt pellen, maar het is wel een hoop werk voor zo’n gering genot. Zodra de vrouw weg is leg ik de rest in een hoopje op tafel, altijd wel een Chinees mee blij te maken.

Ik ben nu wel nieuwsgierig geworden naar al die verschillende soorten bamboe. Het park is ruim aangelegd, met allemaal cirkels. In elke cirkel groeit een weelderige bos bamboe. Veel verschillende soorten lijken op elkaar, maar als je wat preciezer kijkt zie je toch verschillen in bladvorm, bladgrootte, kleur en dikte van de stam. Rondslenterend door dit heerlijke rustige park denk ik na over wat bamboe voor deze dichteres betekend kan hebben. Hoe kan iemand haar hele leven zo in de ban zijn van één plantensoort. Misschien heeft het haar geholpen om in haar lot, wat dat ook geweest mag zijn, te berusten. Dit is denk ik ook precies wat je als solo-reiziger door China leert, of zou kunnen leren: in je lot berusten, hoewel veel soloreizigers er grote problemen mee hebben als ze hun zin niet krijgen. Op de een of andere manier is bamboe een symbool voor deze levenshouding. Het stoort zich niet aan de omgeving maar gaat eigenzinnig groeiend zijn eigen weg, en levert uiteindelijk toch iets waardevols op, iets dat in vele vormen in China gebruikt wordt, al was het alleen maar om naar te kijken en van te genieten. Ik hoop dat deze ervaring bij terugkeer in Nederland een blijvende invloed op me zal hebben: dat ik uit China terugkeer met bamboe in mijn rugzak.

Ik maak wat foto’s van verschillende bamboesoorten en van Chinese inscripties in de stengels. Daarna loop ik terug langs de rivier naar het beginpunt van buslijn 27. Er wordt net een bus in gereedheid gebracht voor een rit. Het is een harmonicabus, die door drie vrouwen wordt gerund. De twee kaartjesverkoopsters mesten hem met een stoffer een beetje uit, de derde neemt plaats achter het stuur. Ik ben de eerste passagier. Van een van de meisjes krijg ik een klein flodderkaartje voor een slonzig propje bankbiljetten. Als de bus later vol is wringt ze zich tussen de mensen door met een kistje waarop stapeltjes kaartjes zijn gespijkerd. Onder het deksel bewaart ze een niet te ontwarren kluwen bijna versleten bankbiljetten, elk ter waarde van ongeveer drie cent. Onbegrijpelijk hoe het haar lukt geld aan te nemen, het propje te taxeren en het juiste propje wisselgeld terug te geven. Op de stadskaart kan ik goed bijhouden waar de bus is, maar ik krijg ook nu weer netjes een seintje wanneer ik eruit moet. Ik wil namelijk nog het paleis van Wu gaan bekijken.

Wu was een of andere krijgslustige veldheer, waar ik verder niets van weet en die me verder ook niet erg boeit, maar zijn tehuis moet de moeite van het bekijken waard zijn. Niet wetend dat er vlak naast dit paleis een volkspark ligt koop ik het verkeerde kaartje. Met de platte grond van het paleis met zijn tuinen in de hand begrijp ik er natuurlijk al spoedig niets meer van. In dit park ligt namelijk ook een gebouw dat wel iets van een deel van een paleis weg heeft, en dat kan ik op de kaart nergens thuisbrengen. Een aardige Chinese jonge man bestudeert samen met mij de kaart en komt na lang turen tot de conclusie dat ik eigenlijk bij de buren moet zijn. Maar of ik niet even een kopje thee wil? Nou dat is nooit weg. Ik krijg thee in een minuscuul kopje van een aardig meisje, en een ereplaats tussen een hele verzameling Chinese schilderstukken! Ik voel de bui al weer hangen, bedankt voor de thee, maar ik moet toch eerst maar eens naar de buren.

Page 53: Bamboe in mijn rugzak
Page 54: Bamboe in mijn rugzak

29

Via een doorgang tussen beide parken kom ik met een kaartje bij het paleis en met een tweede kaartje in het paleis. Alles staat daar in het teken van de veroveraar. Aan de muur hangen landkaarten met de veldslagen en portretten van Wu en de zijnen. Ook zijn er beelden. Erg interessant voor de Chinezen die alles tot in de puntjes uit staan te pluizen, maar voor mij valt er weinig te beleven. Het binnenplaatsje en de tuin zijn echter erg mooi.

Ook de grafheuvel, die helemaal door een cirkelvormige muur omgeven is is een bezoek en rondwandeling waard.Van hier is het niet ver meer lopen naar het hotel. In een parkje langs de rivier, in de buurt van het hotel, hebben mannen hun vogelkooitjes in de bomen gehangen. Ze staan, pratend met elkaar naar elkaars vogeltjes te kijken en te luisteren. Ik probeer er een foto van te maken. Het waait al een tijdje behoorlijk hard en het stof zit me in de oren en ogen.

In het hotel informeer ik op kamer 252 van CYTS naar mijn voorgeschoten 300 FEC, maar het geld uit Hong Kong is nog steeds niet bij hen binnen, dus ik kan er nog even naar fluiten. Nu hoop ik maar dat ze me, voordat ik morgen vertrek, een duidelijk betaalbewijs mee kunnen geven, dan kan ik het proberen te verhalen op het reisbureau. Ik baal nu wel een beetje van dat lakse gedoe en begin alvast te pakken, om morgen alle nog resterende tijd te kunnen besteden aan zeuren om geld. Wat een shit-troep. Ik heb op dit ogenblik even niet zoveel zin meer in het nog resterende stuk van de reis. Guilin is erg toeristisch, dus daar zal het gedram wel niet van de lucht zijn. Maar niet zeuren, het is goed voor het karakter. De wind heeft voor een flinke regenbui gezorgd. Eindelijk een beetje afkoeling. Ik zet de ramen wijd open, de airconditioning op z’n allerhardst en zet ook de koelkastdeur wijd open. Na enige tijd zit ik te vernikkelen van de kou. Het is half twaalf, tijd om naar bed te gaan. Ik heb net het dagboek eens doorgelezen. Maar goed dat ik het regelmatig bijhoudt, ik was al een heleboel dingen vergeten. Nog even geld tellen: 326 yuan en een beetje kleingeld. En dan natuurlijk die 300 nog...!

Page 55: Bamboe in mijn rugzak
Page 56: Bamboe in mijn rugzak

30

Dinsdag 21 april 1992 Midden in de nacht realiseer ik me dat ik de volgende ochtend veel meer tijd heb om de zaken hier te regelen dan ik

aanvankelijk had gedacht. De bus naar het vliegveld vertrekt namelijk pas om elf en niet om tien uur. De volgende ochtend wordt er weer gebeld naar de bank om te informeren of het geld uit Hong Kong al binnen is. Het blijkt nog steeds niet het geval. Tot mijn stomme verbazing krijg ik vervolgens toch de 300 FEC terug. Men heeft kennelijk vertrouwen dat het er wel zal komen. Uit pure dankbaarheid beloof ik een briefje naar VNC te schrijven om deze afdeling van CYTS warm bij hen aan te bevelen als tussenpersoon. Vijf over half tien ben ik alweer klaar. Een zee van tijd rest mij nog. Het is mooi weer voor nog een blokje om. Net achter de hoofdstraat is een nog niet ontdekte enorme straatmarkt, die op dit tijdstip van de dag welig floreert. Alles is er te koop, kleren, groenten, goudvissen, bonsai boompjes, dood en levend vlees. Prachtig als afscheid van Chengdu. Toch jammer dat ik er geen foto’s van heb gemaakt.

Om elf uur vertrek ik met de CAAC bus naar het vliegveld voor een vlucht van 13:25 tot 15:00 naar Guilin. Alle mensen in die bus moeten naar het vliegveld, en als je het als Chinees zo ver geschopt hebt dat je je een vliegtocht kunt veroorloven mag je toch aannemen dat het woord ‘airport’ enigszins bekend in de oren klinkt. Ieder zwijgt echter als het graf wanneer ik voor de zekerheid even vraag of deze bus wel naar het vliegveld gaat. Dit zijn nu China’s raadselen. De ene keer helpt iemand je op jouw kosten van het ene restaurant in het andere, en de andere keer moet je het zelf maar uitzoeken. De enige die het wel gehoord en begrepen schijnt te hebben is het hulpje van een taxichauffeur, die zelfs zo brutaal is om in de bus te gaan om te proberen mij alsnog in die taxi te krijgen. Ik begrijp nu dat ik goed zit en negeer de vraag. Misschien moet ik toch eens de aanschaf van een T-shirt met vuist en middelvinger overwegen. Hoewel, kent een Chinees dit gebaar ook? Om half twaalf zijn we op het vliegveld. Nog twee uur voor we vertrekken. Ik ga lekker zitten lezen, daar is het de hele reis nog niet van gekomen, en koop er een blikje cola bij.

De vlucht vertrekt volgens schema, maar boven Guilin blijkt iets met het weer aan de hand te zijn, want nadat uit de luidspreker een lang Chinees betoog heeft geklonken, dat niet in het Engels wordt vertaald, klinkt er door het hele toestel, met uitzondering van mijn plaats, een teleurgesteld ‘Ohhhh’. Ik begrijp dat we niet in Guilin kunnen landen en moeten uitwijken naar een naburig vliegveld. Een Chinese man naast mij wijst op een kaartje de plaats van landing aan, en haalt zijn schouders op. We stappen er allemaal uit en moeten voor een uurtje de wachtkamer in. Daar zitten nog meer mensen op een andere vlucht te wachten. Op een bepaald moment wordt er weer iets in het Chinees omgeroepen waarop de helft van de aanwezigen opstaat. De grote vraag is nu: moet ik ook weer instappen of niet? Ik zoek de zaal af en zie mijn vliegtuigbuurman nog rustig zitten. Hij ziet mijn verwarring en geeft een ‘nog niet’ teken. Ik ga nog weer even verder lezen. Daarna zijn wij aan de beurt. Om vijf uur landen we, twee uur te laat in Guilin.

Op mijn voucher waarmee ik een bootticket had laten reserveren stond dat ik deze voor vijf uur moest afhalen bij de plaatselijke CYTS. Dat kan ik nu dus wel vergeten. Dan maar een dag langer in Guilin blijven. In het vliegtuig zat een hele groep Duitsers. Die zijn er al vroeg bij dit jaar. Ontzettend, wat zijn die mensen toch lelijk! Ik blijf de zuid-Chinezen mooi vinden. Drie Duitse vrouwen zijn een trektocht aan het maken en willen meteen met de bus verder naar Yangshuo, want zo staat het in de ‘off the beaten track bible’. Guilin is uit en Yangshuo is in. Individueel doen op een kluitje. Samen reizen we in een propvolle bus van het vliegveld naar het eerste busstation, waar zij verder kunnen naar Yangshuo en waar mijn hotel in de buurt ligt. Nog voordat ik ze ‘gute reise’ kan wensen zijn ze al uit het zicht op zoek naar een volgende bus. Mijn hotel, het Grand Hotel ligt nog een eindje sjouwen van de halte. Als een zeeman sleep ik mijn bezittingen in de plunjebaal op mijn schouder voort.

Guilin valt me niet tegen! Het is wat verder ontwikkeld dan Chengdu. Er is ook meer in pingin (Chinees in westerse lettertekens) geschreven, waardoor onder andere de straatnamen beter te lezen zijn. Het verkeer is wat moderner en minder chaotisch. Er zijn zelfs afvalbakken op straat die de vorm hebben van een kikker die met zijn open bek naar boven gericht op afval staat te wachten. De prijzen zijn hier echter zeker drie keer zo hoog. Guilin is door de regering uitgeroepen tot nationale toeristische trekpleister, en mag zoveel hotels bouwen als maar mogelijk is. In het centrum liggen twee meren, Rong Hu en Shan Hu. De Li rivier stroomt om het centrum heen. Midden in de stad rijst de Piek van de Eenzame Schoonheid (Duxiufeng) hoog boven de stad uit. Deze heuvels in en om de stad, het omringende landschap en de beroemdste riviertocht van China, van Guilin naar Yangshuo, waarvoor ik mijn kaartje nog ben misgelopen, staan borg voor voortdurende bezetting, ondanks de hoogte van de prijzen. Het bevalt me best om weer even wat meer beschaving om me heen te hebben. Je wordt hier ook minder bekeken. Het grandehotel accepteert het voucher zonder problemen. Geen gedoe met zusters in Hong Kong deze keer. De kamer is wat vervallen, maar alles is schoon en werkt. Er is een kleurentv, een airconditioning en natuurlijk weer een kan met theewater, waar ook nescafé‚ mee gemaakt kan worden. Het bed ligt prima, en ik nog beter.

Page 57: Bamboe in mijn rugzak

31

Tegen zeven uur ga ik de omgeving bekijken. Vrouwen zijn met monddoeken voor de straat aan het vegen. Langs de weg zie ik mensen wachten in een voor een oosterling typische gehurkte houding. De olifantsheuvel (Xiangbishan), die de vorm heeft van een uit de Li rivier drinkende olifant, is niet ver van het hotel. Onderweg vraagt een op klanten beluste fietstaxibestuurder waar ik naar toe ga, maar dat gaat hem niet aan. De heuvel ligt in een park dat vrij toegankelijk is. De trap heeft vrij grote treden, wat vooral voor kleine Chinezen nogal vermoeiend moet zijn. Het blijkt op dit tijdstip vooral een ontmoetingsplaats voor jongelui te zijn. Als ik op de top aankom staart een groepje me stomverbaasd met open mond aan, alsof er zojuist een vliegende schotel is geland. Om de culturen te verzoenen zeg ik maar ‘hallo’. Ik probeer nog een avondfoto te maken van Guilin met zijn omringende karstgebergte en loop dan terug langs een restaurantje met een Engelse menukaart, waar ik de enige eter ben. Dat lijkt me wel wat, lekker ongestoord eten, biertje erbij, thee toe, samen voor vijftien gulden, wat voor China wel een beetje aan de prijs is. Het leek wel of speciaal voor mij het hele restaurantbedrijf weer op gang gebracht moest worden. Er werden meisjes opgehaald om te koken en te bedienen. Ondanks hun extra dienst deden ze het met een vriendelijke lach. Ik loop nog wat verder de hoofdstraat door. Veel winkels zijn tot na negen uur nog open en er zijn wat meer luxe artikelen te koop dan in Chengdu. Op de terugweg ben ik de oriëntatie kwijt en kan de zijstraat naar het hotel niet meer vinden. Later blijkt die toch veel verder uit het centrum verwijderd te zijn dan ik dacht.

Foto’s: Vlucht Chengdu naar Guilin, Guilin Olifantsheuvel en Piek van de Eenzame Schoonheid

Page 58: Bamboe in mijn rugzak

32

Woensdag 22 april 1992 Bij de hotelbalie betaal ik voor een extra nacht. Zo, vandaag eens rustig rondkijken en wat zaken regelen. Maar goed dat

het vliegtuig vertraging had, het zou nooit gelukt zijn om op tijd het bootkaartje op te halen en uit te vinden vanwaar de boot vanochtend zou vertrekken. Ik stippel een wandelroute uit, waarbij ik meteen langs de vliegmaatschappij CAAC en het toeristenbureau CITS kom. Beide zijn te vinden in de buurt van de twee meren die in het stadscentrum van Guilin liggen. Ik wandel eerst langs de Li rivier, vanaf de olifantsheuvel om naar het vertrek van de toerboten te kijken. Het is er enorm druk. Aan de kade word ik aangesproken door een oudere man die leraar geschiedenis is geweest. Hij vraagt bij welke groep ik hoor en is verbaasd als ik hem vertel dat ik hier alleen rondloop. Ik vervolg de wandeling in de richting van het meer. Er ligt een eilandje in waar je via een brug kunt komen. Guilin is best een aardige stad, en zeker niet zo ongezellig als door buitenlandse bezoekers wordt beweerd. Het weer werkt natuurlijk ook in positieve zin mee. Er is volop zon en het wordt vandaag ongeveer dertig graden. Vriendelijke mensen, die me redelijk met rust laten. Ik voel me bijna een Chinees tussen de Chinezen, wie had dat gedacht.

Bij CAAC kunnen ze mijn vliegreservering niet herbevestigen, omdat ik met Dragonair terugvlieg naar Hong Kong. Ze raden me aan naar CITS te gaan, had ik al gedacht, van het kastje naar de muur. Ik loop om het tweede meer heen, maar zie nergens CITS. Ik informeer bij een hotel, maar men verwijst mij toch weer naar de plek die ook op de kaart staat. Dus maar weer eens proberen. Op goed geluk loop ik een gebouw binnen, waar links in een gangetje een meisje achter een bureau zit die achter een balie geplaatst is. Ik spreek haar in het Engels aan. Ze is erg verrast en blij een buitenlander te ontmoeten om eindelijk eens echt Engels te kunnen oefenen. Ze is er een beetje zenuwachtig van en wil van alles tegelijk vragen. Na een tijdje herinnert ze zich mijn vraag naar CITS weer en loopt met me mee naar buiten om de weg te wijzen. Ze is wel heel erg klein voor een Chinees. Haar hoofd komt nog niet tot aan mijn schouder. CITS blijkt naast de bibliotheek te liggen waar zij werkt. Ik krijg nog een kaartje met adres van haar en laat mijn adres ook bij haar achter. Opvallend is dat een Chinees nooit zijn huisadres geeft, maar in plaats daarvan altijd het werkadres.

Bij CITS is tevens het kantoor van Dragonair gevestigd. Dat valt weer eens even mee. Vlot en voor niets wordt het reconformeren van de terugvlucht geregeld. Waar dat eigenlijk goed voor is zal ik wel nooit begrijpen. Eén keer reserveren lijkt me eigenlijk wel voldoende. Ik mag er zelfs opbellen naar de concurrent CYTS, waar ik gisteren het bootkaartje had moeten ophalen. De telefoon wordt in het Chinees beantwoord, waarop ik in het Engels vraag naar mister Zhang Biao. Even is het stil aan de andere kant, dan wordt in gebrekkig Engels gevraagd de naam nog eens te herhalen. Weer stilte, waarna ik in vloeiend Engels door Zang te woord wordt gestaan. Het is geen probleem om een dag later met de boot te gaan en ze zullen het kaartje voor me in orde maken. Ik kan het vanmiddag komen ophalen. Als ik weer buitenkom word ik door een jonge man aan een tafeltje uitgenodigd thee te drinken er zitten nog twee jongens en twee meisjes aan tafel. Converseren lukt niet want geen van hen spreekt Engels. We zitten zo een tijdje ongemakkelijk naar elkaar lachend bijeen totdat ik het conversatieboekje te voorschijn haal. Zo worden we toch iets van elkaar gewaar. De man die mij uitnodigde heeft een administratieve functie en

heeft nu middagpauze. Een van de meisjes studeert voor verpleegster. Mijn vraag naar haar leeftijd wordt niet beantwoord. Ik wijs aan dat ik ‘teacher’ ben en ook ‘scientist’, dat maakt indruk. Een van hen maakt een foto met mijn toestel. Er wordt nog een tweede pot thee aangerukt, en hoe snel ik ook drink, mijn kopje blijft gevuld.

Na een tijdje voegt zich nog iemand bij de groep die wel Engels spreekt. Hij is vandaag vrij en stelt voor om samen met mij een stuk te gaan fietsen. Ik moet even wachten, dan haalt hij zijn fiets op. Daarna huren we een fiets voor mij tot zes uur voor acht yuan. Hij vertelt dat hij werkt op een fabriek waar meters voor taxi’s worden gemaakt en dat hij ‘s avonds Engels studeert. Iedere fabriek in China heeft op een bepaalde dag van de week vrij. Op deze manier wordt de drukte van vrije mensen gespreid en het geeft ook een regelmatiger verbruik van energie. Ik bedenk me dat je dan maar getrouwd zult zijn met een vrouw die in een andere fabriek werkt, die toevallig op een andere dag in de week vrij heeft! We maken gezellig pratend een mooie tocht met prachtig weer in de omgeving van Guilin. Het doel is de rietfluitgrot. We stallen de fietsen bij de ingang. Hij blijft erop passen terwijl ik me voor vijftien yuan in een Chinese groep door de grot laat leiden. Het is een enorme ruimte, verlicht met gekleurde lampen en toch minder erg dan ik had gedacht. Soms is het eigenlijk best mooi. Vlakbij de uitgang is een stalactiet die zo dun is dat er een lamp doorheen kan schijnen. Op die plaats klinkt ook

Page 59: Bamboe in mijn rugzak
Page 60: Bamboe in mijn rugzak

33

een bandje van een rietfluit. Als ik weer buiten kom staat mijn metgezel me netjes op te wachten. We klimmen nog een stukje de heuvel op voor een foto, maar het is veel te heet om verder omhoog te gaan. Snel weer verkoeling zoeken op de fiets.

Ik moet oppassen om niet met mijn knieën tegen het stuur te komen. Fietsen tussen Chinezen went snel, behalve op een kruispunt, want daar fietst iedereen tegelijk gewoon door. Als we weer terug zijn in de stad wordt me natuurlijk weer een poot uitgedraaid bij een gezamenlijke lunch. We beperken ons tot drie schotels en twee flessen bier, en het is best gezellig, vooral als het meisje dat ons bedient ook aan ons tafeltje komt zitten om niets van het gesprek te missen. Het lijkt wel of Engels leren een Chinese volkssport geworden is. Als Chinezen rijker waren was er goud te verdienen voor een leraar Engels. We eten onder andere duizend jaar oude eieren, die hardgekookt inderdaad enige maanden onder de grond gelegen hebben, en hele grote garnalen. De prijs liegt er ook niet om. Op een taximeterfabriek zal ik nog lang het gesprek van de dag zijn. Ik krijg de indruk dat Chinezen al heel snel handel ruiken, maar dat zo goed weten te verbergen achter hun eindeloze geduld, dat je er als westerling steeds weer met open ogen intrapt. Ik vraag me nu af of dat hele plan voor een gezellig fietstochtje al niet van te voren was uitgebroed, of is het toch de toevallige samenloop van omstandigheden die het lijkt te zijn? Niet iets om je over op te winden, maar wel interessant om te weten! Ik kom daar natuurlijk niet achter. Na het eten gaat ieder zijn eigen weg.

Ik moet nog naar CYTS voor het bootkaartje. Volgens de kaart ligt dat in een nieuwbouwwijk helemaal aan de andere kant van de stad. Dat wordt vast nog een heel gezoek, maar tijd genoeg, en ook dit hoort bij een trektocht door China. Na wat heen en weer fietsen en een beetje vragen vind ik uiteindelijk de plek waar ik moet zijn. Het kantoor ligt op een terrein dat door een portier wordt bewaakt, en daar kom ik zo maar niet voorbij. De portier spreekt geen Engels. Maak dan maar eens duidelijk dat je bij CYTS een bootkaartje komt ophalen! Ik moet eerst een formulier invullen, waarop allemaal hokjes staan met Chinese opschriften erbij. Geen idee wat elk hokje voorstelt. Lukraak vul ik ergens mijn naam in. Hij kan evenmin lezen wat ik schrijf, dus wat doet het ertoe. Het is OK en ik mag naar binnen. Bij CYTS zijn ze erg behulpzaam, het voucher dat ik heb meegebracht belooft alleen een enkele reis per boot naar Yangshuo en praat niet over een lunch aan boord, dus die moet ik er voor zeven gulden nog even bij kopen. Daarna is alles geregeld. Maar als ik nu dacht dat ik in Guilin aan de kade bij de olifantsheuvel aan boord kon stappen had ik het mis, de opstapplaats voor buitenlanders is zo’n twintig kilometer buiten de stad gesitueerd. Alleen Chinese toeristen mogen nog vanuit de stad vetrekken. Er moet wel vanaf twee plaatsen worden gestart, anders kan het grote aantal boten niet op tijd vertrekken. Ik vraag waar het precies is en hoe ik daar dan moet komen. Een taxi lijkt de enige oplossing, want er gaat geen bus naar deze plek. Maar CYTS vindt dat ze meer service moet leveren. Er wordt gebeld om te proberen of ik met een vrachtwagen mee kan rijden die daarheen moet om de boten te bevoorraden. Dat lukt niet. Niet voor één gat gevangen proberen ze nu een bus te vinden die met andere gasten van Guilin naar de werf rijdt en die mij dan in mijn hotel kan oppikken voor een geringe vergoeding. Dit lukt, om acht uur moet ik in de hal van het hotel klaar staan en zal dan worden opgehaald voor twintig yuan. Niet gek, als het morgen tenminste allemaal gaat lopen zoals nu is afgesproken.

Ik fiets verder richting het Zevensterren-park (Qixing Gongyuan) in het oosten van Guilin, dat zo genoemd wordt omdat er zeven karstpieken in liggen die samen min of meer de vorm van de Grote Beer hebben. Nu hebben Chinezen wat dat betreft een ruime fantasie, en iets lijkt al heel snel op de grote beer, waarbij een ster meer of minder er niet toe doet. Er zijn verschillende ingangen. Die bij de dierentuin ligt het dichtst bij. Ik stal de fiets buiten het park en wandel naar binnen. Er moet hier ook een grot zijn, maar daar kan ik

de ingang niet van vinden. Er is een overhangende rots, waaronder tafeltjes en banken staan. Er zitten mensen te kaarten. Het is er heerlijk koel. Vlakbij is ook een rots die de vorm heeft van een kameel. Ik loop weer naar buiten en fiets om het park heen naar de hoofdingang. Ook daar loop ik nog een keer het park in. Er zijn wat bruggen en trapjes. Al met al wel aardig maar niet schokkend, bovendien moet ik er weer uit want de fiets moet voor zes uur terug zijn, anders raak ik mijn NS stamkaart kwijt die ik als onderpand heb achtergelaten. Het gebruik van een voor mij niet waardevol document als een stamkaart van de NS kan in China heel handig zijn als vervanger van een paspoort dat je niet graag als onderpand wilt achterlaten. Voor een chinees ziet het er met pasfoto en stempels al snel gewichtig genoeg uit om te accepteren.

Er is nog tijd om een halve cirkel rond het centrum te rijden, waarbij ik langs twee ander heuvels kom en langs de rivier terug kan rijden naar de fietsverhuurder. Stomtoevallig kom ik op een kruispunt Long Yi, het meisje uit de bibliotheek weer tegen. Verrast wenkt ze me te stoppen en midden op de kruising komen we beiden tot stilstand, wat een luid gerinkel en getoeter bij het overige verkeer veroorzaakt. Maar een Chinees hoort zoiets niet. Vast besloten nog een tijdje Engels te oefenen draait ze haar fiets om en fietst met me mee naar de verhuurder. Daar regelt ze dat ik de fiets nog kan houden tot half tien. Ze wil me al pratend Guilin per fiets laten zien. Nu heb ik al het een en ander van Guilin gezien en ik wil dus eerst wel even naar het hotel om me wat op te frissen van de fietstocht in de brandende zon. Verder ben ik een beetje wantrouwig geworden met betrekking tot gezamenlijk eten op mijn kosten. Ik spreek daarom met haar af om de fietstocht tot zeven uur uit te stellen. We zullen dan vertrekken vanaf het Holiday Inn hotel, dat vlakbij het stadsmeer tegenover de bibliotheek ligt. Zij fietst naar huis

Page 61: Bamboe in mijn rugzak

34

en ik naar mijn hotel. Tegen zeven uur ben ik ter plekke, maar zij is nergens te bespeuren. Uitdagend word ik in het parkje waar ik zit te wachten benaderd door twee nog erg jonge bijna wulpse meisjes, die mij met goedgevulde beurs wel in de disco willen hebben.

Om tien over zeven komt Long Yi in een opvallende rode noppenjurk aanfietsen. Pratend over van alles en nog wat fietsen we door de stad, stallen de fietsen bij de olifantsheuvel en klimmen naar boven via een trap met grote treden waar Long zichtbaar moeite mee heeft. Het is al aardig donker als ik probeer om met de zelfontspanner een foto te maken van deze ontmoeting. Om tijdens het gesprek wat te eten te hebben heeft ze een zak waterkastanjes meegebracht, die nog gepeld moeten worden, maar ze is een mes vergeten en mijn zakmes ligt nog in het hotel. Knabbelend als konijnen zitten we een uurtje in het park te praten over studie, werk en universiteit. Ze vraagt naar mijn familie en hoe wij in Nederland leven. Ze vertelt dat ze zaterdag tweeëntwintig wordt. De manier waarop zij Engels leert is opvallend en geldt waarschijnlijk voor veel Chinezen. Ze leert gewoon het hele woordenboek uit het hoofd en bezit waarschijnlijk een behoorlijke woordenschat, maar omdat ze nooit zinnen vormt verloopt het gesprek toch uiterst moeizaam. We fietsen nog langs een verlichte avondmarkt met souvenirs, die uitgestald zijn voor het Holiday Inn hotel, het duurste hotel van Guilin. Voordat we de fiets weer terugbrengen wil ze nog wat laten proeven dat typisch Guilin’s schijn te zijn: rijstnoedels. Het zal wel niet kloppen, want er zit geen rijst in. Het is een grote kom soep met lange vermicelli en groenten. Ik koop er een fles bier bij, waarvan zij alleen voor de gezelligheid een klein beetje neemt. Nu snel terug naar de fietsverhuurder. Onderweg daarheen wordt ze geramd door een andere fietser en bezeert de pink. De arme jongen wordt even hardhandig toegesproken en dompelt haar in verontschuldigingen. De verhuurder heeft al zijn spullen al ingepakt als we bij hem komen. Geduldig zit hij op zijn laatste fiets te wachten. Hij is niet eens boos dat we een kwartier te laat zijn. Ik krijg mijn neppaspoort terug. Om zolang mogelijk Engels te kunnen oefenen loopt ze mee tot het hotel.

Page 62: Bamboe in mijn rugzak
Page 63: Bamboe in mijn rugzak

35

Donderdag 23 april 1992 Als alles goed gaat zal ik dus vandaag om acht uur van het hotel opgehaald worden door een bus. Ik pak zo weinig

mogelijk spullen bij elkaar voor twee nachten Yangshuo. Het past gemakkelijk in de kleine rugzak die ik speciaal voor deze gelegenheid heb meegenomen. Het meeste blijft in de grote rugzak, verpakt in de met een hangslot afgesloten plunjezak achter in het hotel. Ik wacht in de lobby op wat er gebeuren gaat. Om acht uur geen bus. Om kwart over acht nog geen bus. Een beetje ongeduldig loop ik naar buiten en maak een praatje met de portier. Ondertussen bedenk ik wat er allemaal met zo’n afspraak mis kan gaan. De bus kan stuk zijn, of de naam van mijn hotel is misschien wel verkeerd overgekomen waardoor de bus nu bij een ander hotel staat te wachten. Ik denk erover om toch maar een taxi te bestellen, want het zou toch jammer zijn om de boot te missen. Bij de balie van het hotel hoor ik tot mijn verrassing dat er een telefoontje is geweest met de mededeling dat de bus een half uur later zou komen! Zoiets in China mee te maken had ik niet voor mogelijk gehouden. Wat een service. Het bewijst dat in elk geval het hotel goed is overgekomen. Dat geeft weer moed. Om kwart voor negen is ie er. Het is een minibusje, waarin nog een Duits echtpaar zit. Ik word door de Engels sprekende gids netjes uit de lobby gehaald met de vraag of ik mister Vervoort ben. Ik betaal de afgesproken twintig yuan en kruip naast de bestuurder.

Tijdens de lange rit naar de werf doet de Duitse vrouw verwoede pogingen om met de gids de Tang-dynastie door te nemen en nog wat te keuvelen over het Confucianisme. De gids weet daar waarschijnlijk zelf niet veel van want hij volstaat met haar te prijzen om haar encyclopedische kennis. De route is de moeite waard. We rijden door het karstberglandschap op een stoffige weg in een file van bussen. Bij de werf heerst een enorme drukte. Er is een complete markt opgezet, waar je van alles kunt kopen voor onderweg: groenten, fruit, drank, filmpjes, kaarten, van alles. Chinezen gaan met tassen vol aan boord, terwijl zij toch waarschijnlijk net als ik een complete lunch voorgeschoteld zullen krijgen. Opvallend is dat, hoewel dit de opstapplaats voor buitenlanders is, er toch bijna alleen maar Chinezen aan boord gaan. Misschien zijn het Hong Kong Chinezen of Japanners, want dat verschil kan ik niet goed zien. In elk geval zijn ze allemaal bang om te verhongeren. De Duitsers hebben een reservering voor een andere boot dan ik. De gids brengt mij eerst aan boord en neemt daarna hen weer onder zijn hoede. Er liggen hier meer dan tien toerboten klaar om af te varen. Een waar gekkenhuis. Dat moet wel een heel bijzonder landschap zijn waar we straks doorvaren, als er zoveel belangstelling voor bestaat.

Aan boord word ik bij vier Amerikanen aan een tafel gezet. De enige ‘blanke’ tafel aan boord. Soort bij soort zullen ze wel denken. Dat is wel weer even schrikken na ruim een week met vriendelijke kleine Chinezen opgetrokken te hebben. Op tafel staat thee en er is voor ieder een doosje met verschillende snoepjes. Verder kan de dorst worden gelest met een pakje honing-chrisanten thee. Met een beetje onbeschoft duwen probeer ik mijn recht op een evenredige plaats aan tafel te realiseren. Amerika schikt wat in. Knauwend praat men over de BBQ thuis en drinkt men thee door een servetje om de blaadjes in het kopje te houden. Dit is afkicken. Na enig manoeuvreren weet de boot uit de kluwen los te komen en begint het filevaren over het mooiste stukje van de Li rivier en volgens kenners zelfs van heel China. Kop aan kont vormen de boten nagenoeg een ononderbroken ketting van Guilin tot Yangshuo. Het landschap waar we doorvaren is werkelijk prachtig. Er zijn zoveel schitterende plaatjes, dorpen langs de oever met bamboe-huisjes met rieten daken, ossen die lui in het water staan, mensen staande op een hele smalle boot, en dat alles met die prachtig gevormde bergen als decor. Schitterend, zelfs de Amerikanen staken hun verhalen over de BBQ. Ze blijken voor zaken in Japan geweest te zijn, en pikken er nog even een korte tour van een dag of drie bij. Een van hen is in Enschede geweest en heeft in het Memphis hotel gelogeerd, wat hij erg mooi vond. Dit is toch te gek, ik vaar ergens midden in China op de Li rivier en hoor van een Amerikaan een lofzang over een hotel nabij mijn eigen woonplaats! Hoe kan ik dit als reclamestunt aan hotel Memphis verkopen?

Inmiddels is de lunch klaar. Uit een luik op het voordek zijn allerlei zwemmende heerlijkheden tevoorschijn gehaald, schelpen worden op het dek uitgeklopt en vervolgens wordt het geheel op vakkundige wijze in de keuken op het achterdek in een voortreffelijke maaltijd omgetoverd. Er is vlees, vis, groente en rijst en veel bier. Zelfs te veel voor mij en vier schranzende Amerikanen. Aan boord worden souvenirs verkocht. Ook fotoboeken van de rivier. Binnen zit een groep feest te vieren. Zij laten het landschap voor wat het is en houden een drankwedstrijd. Het is nu duidelijk dat het inderdaad wel Japanners moeten zijn. Om een uur of twee komt Yangshuo in zicht. Die aankomst is bijzonder boeiend. De boot moet eerst een tijd in de wachtrij om te mogen aanleggen. Dan moet iedereen liefst zo snel mogelijk van boord. We krijgen allemaal als aandenken een doekje. Op de kade wacht de volgende verrassing. Drommen boottoeristen wringen zich tussen souvenirskraampjes door naar hun bussen, waarmee ze vrijwel meteen weer terugrijden naar Guilin.

Page 64: Bamboe in mijn rugzak
Page 65: Bamboe in mijn rugzak

36

Op de kade staan ook verklede vissers die op een lange stok twee aalscholvers dragen. Zo’n visser kan tegen betaling worden gefotografeerd. Een van hen ziet er echt uit als een Chinees uit lang vervlogen tijden, met sikje en ronde strohoed. Alleen zijn staart ontbreekt. Ik moet hier zo snel mogelijk weg zien te komen! De Amerikanen verbazen zich erover dat ik niet veilig met de bus mee terug ga. Hoe ik dan een hotel vind en of ik wel weet welke bus ik later terug moet nemen? Cool zeg ik

dat dat allemaal vanzelf gaat, maar ondertussen heb ik nog geen idee hoe dit dorp in elkaar zit. De kaart, die ik uit een boek heb gekopieerd klopt van geen kant. Ik ben toch wel in Yangshuo? Hoe ik de kaart ook houd, er klopt niets van. Op deze manier vind ik nooit de daarop aangegeven hotels. Ik loop twee keer een rondje door het dorp, maar vind geen hotel. Wel veel Chinezen, zoveel heb ik er nog niet eerder bij elkaar gezien. Toevallig blijkt het vandaag marktdag te zijn. In een straat zie ik boeren op een rij staan met zakken rijst, waarvan de kwaliteit gekeurd wordt. Hetzelfde beeld op andere plaatsen met andere landbouwproducten. Ergens is aan de kant van de weg tussen de voorbijgangers een koe bezweken. Er hangt iets onder uit haar buik. Waarschijnlijk is men bezig het arme dier in onderdelen aan de man te brengen. Ik wacht dat maar niet verder af.

Eerst een hotel zien te vinden. Eindelijk zie ik iets dat erop lijkt. Ik ga naar binnen en word naar het kantoor verwezen, waar ik een stevig gebouwde Chinees die achter een bureau zit naar een kamer vraag. Hij moet er een beetje om glimlachen en maakt me duidelijk dat ik op het politiebureau ben, en dat hij wel ‘kamers’ heeft, maar dat dit niet

mijn bedoeling kan zijn. Ik laat hem mijn gebrekkige kaart van het dorp zien, waar hij ook niet uit kan komen. Er klopt inderdaad niet veel van. Maar geen nood, hij zal wel even iets voor mij regelen. Hij beveelt het Good Accompany Holliday Inn hotel aan en belt op om te vragen iemand hier naartoe te sturen om mij op te halen. Ik krijg een kop thee en moet maar even rustig gaan zitten. Hij gaat ondertussen verder met zijn werk, dat voornamelijk bestaat uit praten en telefoneren. Na een poosje komt een klein meisje een kaartje van het hotel brengen, met een schematische platte grond op de achterkant, waarmee het nog volkomen onmogelijk is om er te komen. Omdat het politiebureau nu toch sluit biedt de agent aan om mij even naar het hotel te brengen. We lopen naar een grote motor met zijspan. Voordat ik instap stelt hij zich aan mij voor: “Bing, van Bing Crosby, ha ha”, zegt hij, en moet er zelf hartelijk om lachen. Ik klim in het zijspan, hij gaat achterop en een kleinere agent start de motor. Knetterend en rammelend verlaten wij onder veel bekijks van voorbijgangers het bureau. Ik vind het prachtig. Ik zeg tegen Bing dat ik me een misdadiger voel, hij klopt mij lachend op de schouder en zegt: “no, you are not a criminal”. Hij vertelt dat hij vanavond te vinden is in een café‚ waarvan de naam mij nu weer ontschoten is. Als ik zin heb wil hij me wel wegwijs maken in Yangshuo en vertellen wat ik er allemaal kan doen. Ik word netjes afgezet voor het hotel en zwaai de agenten uit.

In het hotel krijg ik een vierpersoons kamer voor de prijs van één. Aardige mensen allemaal. De kamer is armoedig, maar schoon. Er staan vier bedden op een stenen vloer. Aan het plafond hangt een grote ventilator. De enige verlichting is een doorzichtige lamp aan een in elkaar gevlochten elektriciteitsdraad, die ik mij nog van vroeger herinner. Boven het middelste bed hangt eveneens aan zo’n draad en knipschakelaar. De lamp zit vast aan een spijker in de kale bepleisterde muur. Buiten de deur is nog een trekschakelaar waarmee een andere gast gemakkelijk een geintje kan uithalen door mij in mijn kamer in het donker te zetten. Meteen komen er twee meisjes om klamboes tegen de muskieten boven de vier bedden op te hangen. In het plafond zit boven ieder bed een haakje, waaraan de ring gehangen moet worden. Ze proberen met een stok het ding aan die haak op te hangen maar daar zijn ze veel te klein voor. Normaal gaan ze natuurlijk gewoon op het

Page 66: Bamboe in mijn rugzak
Page 67: Bamboe in mijn rugzak

37

bed staan, maar dat doen ze niet omdat ik erbij ben. Ik bied mijn diensten aan en krijg er wel een aan de haak, maar krijg vervolgens de stok er niet meer tussenuit. Moet ik toch nog op het bed gaan staan om de zaak weer in orde te krijgen. Ze vertrekken geen spier. Netjes wordt het doek opgevouwen en heel kunstig in een mooi gevormde prop omgetoverd. Zo mooi, dat het jammer is om het los te maken. Er zijn toch nog geen muggen. Al die malariatabletten slik ik voor niets. Typische ‘safety first’ gedachte van de GGD.

Ik ga nog maar eens een ommetje maken. Vlakbij het hotel is een busstation, waar ik een kijkje wil nemen om te zien of een bus terug naar Guilin eenvoudig te vinden is. Daar tegenover zie ik een park, waarvoor ik zelfs nog een kaartje moet kopen. Er is een grote poel met blaffende kikkers. Ik probeer er een te zien te krijgen, maar ze houden zich goed schuil. Groot gelijk met al die gulzige Chinezen in de buurt! Wel stom dat ik mijn recorder in Guilin heb laten liggen, het is een prachtig geluid. In het park is een heuvel die ik beklim met een jongetje op mijn hielen. Hij probeert met mij aan de praat te komen en roept als ik even naar beneden sta te kijken iets naar zijn vriendjes, waarbij hij triomfantelijk naar mij wijst. Ik heb er niet zo’n zin in en negeer hem maar. Hij houdt echter vol en klimt me helemaal na. Hoe lang ik ook ergens blijf kijken, hij doet precies hetzelfde. Als ik een schijnbeweging maak om naar beneden te gaan doet hij dat ook, en wacht vervolgens weer geduldig op mijn volgende zet.

Bovenop de heuvel is een gebouwtje met een mooi uitzicht over het dorp. Ik probeer erachter te komen wat er met de kaart aan de hand is en zie nu dat er nog wel een stuk van klopt, maar dat een flink stuk van het dorp nieuw is. Er zijn veel nieuwe wegen bij gekomen. Met een plotselinge ontsnapping raak ik mijn belagertje kwijt. Ik loop nog een rondje door het dorp, het is veel rustiger geworden, de markt is voorbij en alle dagtoeristen zijn weer per bus afgevoerd. De marktkraampjes staan er nog maar zijn leeggeruimd. Morgen kan de handelswaar er zo weer op. Ik ga douchen in een hokje met een gammele deur ervoor, waar je de kleren en handdoek niet gemakkelijk kwijt kunt. Voorzichtig laat ik al mijn bezittingen op het randje van de deur balanceren en hoop maar dat ze niet in het water zullen vallen. Het is drukkend weer, om een opkomende hoofdpijn in de kiem te smoren neem ik een tabletje en val daarmee in een diepe slaap. Als ik wakker word is het donker. Het is al bijna acht uur en ik heb nog niet gegeten. Straks moet er weer een restaurant voor mij heropenen. Lekker uitgerust ga ik op jacht. Ik hoef niet ver te lopen om een geschikte plek te vinden om te eten.

Twee deuren verder zie ik Slim’s Hard-rock café. Het is een restaurant met een met rietmatten overdekt terras dat door gekleurde lampjes idyllisch wordt verlicht. Van binnen klinkt westerse muziek. Het blijkt tijdens mijn slaap enorm geregend te hebben. Als ik er ook maar even de kop niet

bijhoud! Slim heet mij als enige gast van harte welkom in zijn restaurant. Ik krijg een postzegelalbum, waarin hij in de gleufjes die voor postzegels bestemd zijn namen en prijzen van de gerechten heeft gestoken. Ik zoek vier lekkere dingen en een fles bier uit en ben er weer klaar voor. De drie meisjes die hij in dienst heeft komen om de beurt even naar me lachen. Het eten smaakt perfect. Slim komt bij mij aan tafel zitten en steekt terwijl ik nog eet gezellig een sigaret op. Hij stelt me allerlei vragen maar zegt dan dat ik eerst maar van mijn eten moet genieten. Ondertussen schrijft hij een brief. Hij bedankt me voor het compliment dat ik maak over het eten en begint een interessant gesprek. Hij is vrije ondernemer en heeft deze zaak van de staat gehuurd. In zijn keuken staan drie meisjes momenteel bijna de hele dag niets te doen. Zijn vaste lasten bedragen 1500 yuan per maand, wat mij nogal een hoog bedrag lijkt. Zijn bedrijf loopt nu een half jaar, en dit seizoen moet blijken of hij het zal kunnen bolwerken. Zijn moeder is nog niet zolang geleden na een ziekte overleden. Dat heeft hem veel geld gekost. Zijn ouders waren boer, en hadden niet voldoende geld om een ziektekostenverzekering af te sluiten. Van de hele familie heeft hij geld geleend om de kosten voor zijn moeders ziekte en begrafenis te kunnen betalen, 10.000 yuan. Elk moment verwacht ik nu de collectebus, maar dat zal wel een moeilijk uit te roeien westerse gedachte van me zijn. Het verhaal komt heel echt en gemeend over en ik vind hem echt sympathiek. Opvallend vind ik zijn opmerking dat je je pas realiseert wat een moeder voor je betekent als ze er niet meer is. Voor die tijd, zegt hij, geeft ze je wel eens irritaties, maar nu mis je je beste vriend...

Hij heeft ook nog een bus, waarmee hij een keer of drie verbinding onderhoudt met Guilin. Volgens hem willen veel jonge Chinezen voor zichzelf beginnen, en de staat moedigt dat ook wel aan. We nemen samen koffie en praten nog een tijd op de veranda in de zwoele avondlucht. Bij het afrekenen blijkt de hele rekening slechts drie vijftig te zijn. Geen wonder dat je het dan niet rooit. Ik maak nog een ommetje en zie door een kier van een winkeltje dat al bijna gesloten is een leuk T-shirt. Binnen zijn er nog meer die me wel aanspreken en ik verlaat de zaak met drie stuks met verschillend opschrift. Het meisje dat ze verkoopt is helemaal blij. Ze kosten vier gulden per stuk. Op de ene staat Mei yo FEC, dat betekent: ik heb geen FEC, of met andere woorden, ik kan je alleen maar met volksgeld (RMB) en niet met chinees geld voor buitenlanders betalen. Die houd ik aan op de terugweg naar het hotel. Op de andere staat een aapje die zittend op de maanheuvel en kijkend naar de maan zich afvraagt hoe dat met elkaar te rijmen valt. Op de andere staat: Ik ben in Yangshuo geweest. Ik kom weer langs Slim en laat hem

Page 68: Bamboe in mijn rugzak
Page 69: Bamboe in mijn rugzak

38

mijn T-shirt lezen. Hij vindt het mooi. Er is een kunstenaar bij hem op bezoek, die mij uitnodigt voor een glas bier, maar ten eerste is het al laat, ten tweede heb ik al genoeg bier gehad, en ten derde wil ik geen Chinees schilderij. Dus beloof ik: misschien morgenavond. Overigens heb ik Bing, de politieagent niet meer gezien. Ik heb nog gekeken bij het café op het terras en binnen maar hij was er niet. Moet morgen zeker weer vroeg op. Hopelijk heeft hij niet op mij zitten wachten.

Page 70: Bamboe in mijn rugzak

39

Vrijdag 24 april 1992 Midden in de nacht word ik wakker door een heftige knal. Fel licht verlicht de hele kamer. Daarna is het weer aardedonker,

maar door het glas boven de kamerdeur zie ik een zwak flikkerend licht, alsof er iets in brand staat. Meteen weer fel licht en een harde knal, direct gevolgd door stromende regen: de bergen rond Yangshuo hebben een onweersbui gevangen, die zich woest aan hun greep probeert te ontworstelen. Ik ga toch maar even het bed uit om te kijken wat het flikkerlicht precies inhoudt. Stel je voor dat het een beginnende hotelbrand is. Alles is hier wel van steen, maar toch. Er blijkt een kaarsje voor mijn deur op de grond te staan. Ik loop het gangetje uit en zie dan op de grotere gang ook allemaal kaarsjes op de grond staan. Ook voor de douche en wc. Ik ga terug naar de kamer en probeer het licht, inderdaad, het is uitgevallen. Ondertussen regent het enorm hard. Ik open de deur naar het balkon, waar ik net droog op kan staan en kijk uit over Yangshuo, dat nu ononderbroken door de bliksem wordt verlicht. Overal is de stroom uitgevallen. Op mijn balkon komen de elektriciteitsdraden het hotel binnen. Bij onweer lijkt me dat niet zo’n veilige plaats. Ik ga daarom maar weer naar binnen, doe de gordijnen open en ga op bed naar het onweer liggen kijken. Enorme bliksemflitsen doorklieven de lucht en zetten de hele kamer in een fel licht. Even lijkt het wat minder te worden, alsof de bui een uitweg uit de bergcirkel gevonden heeft, maar daarna verstevigt het dorp haar greep opnieuw en ontlaadt het onweer zich voor een tweede keer in alle heftigheid. Het is spectaculair, zo’n hevig onweer heb ik niet eerder meegemaakt. Gelukkig zijn we door de omringende bergen hier redelijk veilig. Pas als het onweer wegtrekt val ik weer in slaap.

De volgende ochtend liggen alle kaarsjes uitgebrand als hard geworden plasjes was op de stenen vloer. Ik neem een koude douche, kleed me aan en ga bij Slim ontbijten. Vruchtensap, koffie, twee gebakken eieren, twee hompen geschroeid brood, dat hier toast heet, en jam. Slim begroet mij hartelijk met “Good morning my friend”, gaat achter me staan en masseert mijn schouders als een teken van vriendschap, en komt dan bij me aan tafel zitten. Ik krijg twee kaartjes van hem, waarop naam en adres van zijn zaak zijn gedrukt, met de mededeling dat je bij hem ‘the best food’ kunt eten. Verder staat erop dat je tegen inlevering van dit kaartje een gratis bier kunt krijgen en verder dat je, als je tussen zes en acht komt twee bier krijgt voor de prijs van één. Ik vraag me af of je dan mag concluderen dat je tegen inlevering van je kaartje tussen zes en acht twee bier gratis krijgt. Ik vind Slim echter te aardig om dat uit te proberen, maar helemaal slim lijkt me de tekst niet. We tellen samen op Chinese manier op één hand. Ik laat hem zien dat je zo zelfs wel tot eenendertig kunt tellen, wanneer je aan alle mogelijke combinaties van wel en niet opgestoken vingers een getal toekent, zoals een computer het doet met nullen en enen. Hij kijkt er met verbazing naar, maar vindt het te ingewikkeld voor dagelijks gebruik.

Ik begin me steeds meer op mijn gemak te voelen in China, en zou het best nog een tijd vol kunnen houden. Het verblijf in Yangshuo is ook wel lekker ontspannen. Je ziet hier wat meer buitenlanders, maar ze overheersen op dit moment zeker nog niet. Verder tref je nogal veel Engels sprekende mensen, wat het leven ook wat aangenamer maakt. Ik huur een fiets bij het hotel voor twee yuan per dag, dat is nog geen zeventig cent! Niet te geloven, voor dat geld worden de banden ook nog opgepompt en wordt de hele fiets aan een inspectie onderworpen. Alles werkt, zelfs de remmen. Ik wil zoals iedere toerist naar de maanheuvel. Die moet zonder kaart gemakkelijk te vinden zijn. In mijn lichtgewicht woede heb ik namelijk ook de kaart van Guilin en omgeving, waarop ook Yangshuo staat, in het hotel in Guilin laten liggen.

Onderweg kom ik langs een auto, die op zijn kant in de sloot ligt. Er zitten een paar mensen bij te kijken, maar de eigenaar is er zo te zien niet bij. Een van de kijkers roept lachend tegen mij dat ik vijf yuan moet betalen om er een foto van te mogen

maken, wat ik natuurlijk niet doe. Op een brug maak ik een foto van het uitgestrekte rivierlandschap, omzoomd door karstbergen. Een schitterend gezicht. Een jongen, die ook op de fiets is spreekt me aan. Hij vraagt of ik een grot wil zien. We fietsen eerst samen naar de duizend jaar oude Banyan boom, een indrukwekkend gevaarte met breed uitgegroeide takken die op verschillende plaatsen ondersteund worden. De souvenirkraampjes

langs het pad er naartoe doen vermoeden dat het hier vandaag wel weer eens druk kan worden. Er staan paarden, waarmee een ritje rond de boom gemaakt kan worden. Wil je een kameel, dan kan dat ook. In de rivier liggen vlotten klaar met vrouwen erop die je graag de boom vanaf het water willen laten zien. De stam is ook indrukwekkend, een wirwar van wortels verdwijnt vanaf punten hoog op de stam in de grond.

We fietsen verder naar de grot, zetten de fietsen aan de kant van de weg en klimmen een klein stukje naar boven, waar de ingang van de grot is. In een schoudertas heeft hij twee zaklampen. Hij hannest een tijdje met de batterijen en geeft mij er dan een van. Direct na de ingang scalpeer ik mijzelf bijna aan een lage scherpe rotspunt. Een bloedende kras op mijn hoofd is het resultaat. Het is een kleine maar wel erg interessante grot. Er is niet veel verbeelding nodig om allerlei voorwerpen te herkennen in de druipsteenformaties: een boeddhabeeldje, skelet, gezichten, een vogel, een duim. Telkens denk ik, nu doet hij het licht uit en vraagt duizend yuan om me weer naar buiten te leiden. Voor de zekerheid prent ik de route goed in mijn geheugen. Westelijk wantrouwen.

Na het bezoek aan de grot nodigt hij me uit bij hem thuis in het dorp een kop thee te drinken. Hij inspecteert mijn verwonding, die inmiddels niet meer bloedt. We fietsen verder naar zijn dorp en stallen de fiets voor de deur van een boerderij

Page 71: Bamboe in mijn rugzak
Page 72: Bamboe in mijn rugzak

40

die van zijn broer is. Hij is nog op school en woont bij zijn broer in. Ik vraag me af of dit allemaal wel klopt, want waarom fietst hij eigenlijk rond met een schoudertas met twee zaklampen? In de boerderij is een grote ruimte waar een tafel staat met een paar lage bankjes. Aan de muur hangen wat Chinese schilderijen. De aap komt nu uit de mouw: die zijn te koop. Ze zijn geschilderd door een oom, die het geld erg hard nodig heeft (waar heb ik dat eerder gehoord). Ik krijg jasmijnthee. Een van de schilderstukken vind ik wel aardig. Ik vraag naar de prijs en kan daar nog iets op afdingen. Zelf vraagt hij ook nog iets voor de rondleiding, een slimme Chinees! Over een paar jaar haalt hij zijn klanten met een eigen bus van de boot voor een authentieke dorpenrit met een bezoek aan het atelier van een echte Chinese kunstenaar (zijn oom). Het vooropgezette plan wordt me nu pas duidelijk. Hij weet dat toeristen die met de fiets naar de maanheuvel gaan altijd op deze brug stoppen voor dezelfde foto. De brug is zijn web, de rest gaat vanzelf. Dit is nu precies waar je als reiziger in Azië zo moe van wordt, het steeds alert zijn op ongewenste handel. Een oosterling heeft zoveel geduld, evenveel als een spin in zijn web, en vroeg of laat vlieg je erin. Een resoluut ‘nee’ tegen alles en iedereen is natuurlijk de beste remedie, maar het kan ook betekenen dat je een mooie ervaring misloopt.

Rond de deur van het huis zijn nog de inmiddels verbleekte rode papieren te zien waarmee met nieuwjaar goede wensen tot uitdrukking worden gebracht. De maanheuvel blijkt vlakbij. Je kunt het maanvormige gat in de berg vanhier duidelijk zien. Ik fiets erheen, stal voor twee mao de fiets, koop voor één yuan een toegangskaartje en mag dan de berg

gaan beklimmen. Het pad voert eerst langs een rij koelkasten met ‘hello’ roepende vrouwen. Ik wil niet drinken en loop, het geroep negerend, door naar boven. De klim is vergeleken met de Emei Shan een schijntje, met een half uur sta ik op de top. Er zitten nog vier buitenlanders van het uitzicht te genieten. Niemand heeft gelukkig behoefte om te praten. Alleen maar kijken. Onder ons strekken de rijstvelden zich uit als een natte lappendeken. De Li rivier kronkelt er zich breed en traag stromend tussendoor. De kleuren zijn Aziatisch: bruin en fletsgroen. In een dal omgeven door karstbergen ligt het dorpje van de kunstschilder. Ik kan de boerderij gemakkelijk herkennen. Het uitzicht is het mooiste dat ik ooit heb gezien. Dit is Azië, rijstvelden, glooiende bergen, bruin water, een sloom stromende rivier. Zoiets krijg je niet op een dia mee naar huis. Ik blijf een hele tijd kijken. Hier vlakbij is nog een andere top, die ook een schitterend uitzicht biedt. Nu weer naar beneden, langs de roepende koelkasten en dan snel op de fiets.

De vraag is nu wat ik verder nog zal doen deze dag. Stom dat ik geen kaart bij me heb van de omgeving. Ik herinner me dat er verderop een aardig dorpje aan de Li rivier moet liggen. Op goed geluk vervolg ik de weg langs de maanheuvel en fiets zo steeds verder van Yangshuo af. Telkens kom ik onder bomen door die vol heerlijk geurende bloesem staan. Er is geen mens meer te zien. Ik fiets in mijn eentje onbezorgd door China. Rechts van de weg staat een bord met een waarschuwing gericht aan buitenlanders dat hier een voor hen gesloten gebied begint. Ik denk dat het niet zo’n vaart zal lopen en doe of ik het niet heb gezien. Zo fiets ik dus een voor buitenlanders verboden gebied binnen. Nauwelijks verschil te zien. Ik word wat meer nagekeken door toevallig passerende Chinezen, dat is alles. Ik fiets door tot het eerstvolgende dorp, zo’n twintig kilometer ten zuiden van Yangshuo en ver binnen het gesloten gebied. De rivier is al lang niet meer te zien. Dit is dus niet het dorp dat ik bedoelde, maar dat kan me niet zoveel schelen. Dit is veel spannender, een verboden dorp!

Er is markt, het hele dorp is één grote markt. Buiten het dorp was dat al te merken. Boeren met zakken rijst en andere koopwaar op de fiets. Ik loop met de fiets aan de hand tussen de Chinezen langs de koopwaar. Er wordt gegluurd, maar niet opvallend naar me gekeken. Veel buitenlanders zullen ze hier nog wel niet gezien hebben. Langs de weg staan of zitten verkopers van dezelfde goederen bij elkaar. Aandoenlijk is een lange rij vrouwen die gehurkt naast elkaar zitten met hun voorraad eieren. De een een hele mand vol, de ander slechts een kleine rieten tas. Op een hoek wordt limonade verkocht. Zoals gebruikelijk krijg ik daar weer een stoel bij. Aan het meisje vraag ik waar ik hier eigenlijk ben. Ik kan de vraag in het conversatieboekje aanwijzen. Ze noemt de naam en schrijft die voor mij op een papiertje: Malin. Ik stap maar weer eens op, moet nog een heel stuk terugfietsen.

Na een hele tijd passeer ik weer de oude boom. Vanaf de weg is het hele tafereel mooi te overzien. Drommen mensen vergapen zich aan dit natuurwonder, en worden dan weer in de bus gejaagd. Het blijkt dat de bootreizigers, met de bus eerst naar de boom gaan kijken en dan terug gaan naar Guilin. In het dorpje waar ik het schilderij heb gekocht keren al die bussen om en rijden dan over dezelfde weg terug. Al die bussen komen dus twee keer langs de plek waar inmiddels een grote nieuwe kraanwagen (waar haalt China die zo snel vandaan?) pogingen doet om de auto uit de sloot te halen. Dit geeft prachtige opstoppingen. Alle toeristen hangen aan een kant uit de bus, en de gekantelde auto wordt de meest gefotografeerde auto van het jaar. Over de weg zijn staalkabels gespannen om de auto weer vlot te trekken. Al die bussen moeten over die kabels, en telkens moeten er eerst een paar mensen op gaan staan om de kabels wat dichter bij het wegdek te krijgen. Ik sta op een dammetje in een rijstveld van het spektakel te genieten.

Het wordt nu tijd om een biertje te gaan drinken bij Slim. Toch maar zonder zijn kaartje te gebruiken. Het lukt Slim om drie passanten op zijn terras te krijgen. Het zijn Engelsen. Ze schuiven bij mij aan tafel aan. Een jongen en twee meisjes. Om Slim

Page 73: Bamboe in mijn rugzak
Page 74: Bamboe in mijn rugzak

41

een beetje te helpen prijs ik zijn eten bij hen aan. De jongen kent een beetje Chinees, voldoende om met Slim een eenvoudig gesprek te voeren. Dat is toch wel erg handig lijkt me. Hij maakt Slim attent op de mogelijkheid om met een kaartje twee gratis bier te krijgen. Slim laat niet merken dat hij deze onbedoelde mogelijkheid nog niet had gezien.

Ik ga in het hotel het stof van de fietstocht van me af spoelen en ga bij CITS informeren naar de demonstratie van het vissen met aalscholvers. Als ik me om tien voor half acht vanavond bij hen meld kan ik met een groep mee. Er is nog tijd voor een snel diner bij Slim. Er komt een Amerikaanse vrouw bij me aan tafel zitten. Ze is getrouwd met een Chinees, die in Amerika op een universiteit kankeronderzoek doet. Gerrie is drie weken in China aan het rondtrekken en vertrekt morgen met hetzelfde vliegtuig als ik naar Hong Kong, waar ze nog een paar dagen blijft. Haar uiterlijk is volkomen tegengesteld aan dat van een Chinees: ze is spierwit. Het neefje van Slim is dol op haar, en die genegenheid is duidelijk wederzijds.

Om kwart over zeven ga ik er vandoor. Er verzamelt zich een groep voor het kantoor van CITS en in het donker lopen we met een groep van ongeveer tien personen naar de kade. De verlichting is nog steeds niet hersteld nadat het tijdens het noodweer van de afgelopen nacht is uitgevallen. Er loopt gelukkig iemand met een sterke zaklamp voorop. We gaan aan boord en volgen een visser, die speciaal voor ons een demonstratie geeft. Zijn bootje bestaat uit vier aan elkaar gebonden holle pijpen, waarschijnlijk van bamboe. Voorop is een sterke lamp bevestigd, en achterop staat een grote mand. De visser staat met een stok in de hand bij de mand. Voor hem zitten acht afgerichte aalscholvers met elkaar te flikflooien, want de natuur moet ook zijn loop hebben. Enkele van hen hebben een strak touwtje om de hals. Alle hebben een lusje aan een van de poten. Verder zijn ze los en vrij om weg te vliegen of te zwemmen. Hun probleem is echter dat ze bang zijn in het donker en dus graag in de buurt van de lamp willen blijven. Het liefst op de boot, zodat ze zich niet hoeven in te spannen en lekker met elkaar kunnen bekvechten. De lamp trekt ook visjes naar het oppervlak. Met een duwtje met de stok worden de vogels in het water gedirigeerd en begint de visvangst. De aalscholvers zwemmen met de boot mee en duiken zoals ze van nature gewend zijn naar de visjes, die ze vanwege dat strakke touwtje echter net niet kunnen doorslikken. De visser houdt elke vangst goed in de gaten, en als die de moeite loont wordt de vogel met de stok via de lus aan zijn poot uit het water getild en boven de mand gehouden, waar hij de vangst uitspuugt. Hierna mag er weer vrij gezwommen en gedoken worden. Hoe je er ook over denkt, het is een fascinerend gezicht.

Op de boot tref ik nog twee Nederlands sprekende mannen. Ze komen uit Indonesië en zijn hier voor zaken. Een van hen vraagt of ik nog een hapje mee wil eten, maar daar heb ik niet zo’n zin in. Op de terugweg haal ik net het hotel. Vanuit mijn ooghoeken zie ik dat de drie Engelsen mijn advies om bij Slim te eten hebben opgevolgd. Ik loop helemaal leeg, toch ineens diarree. Goed wassen, een tabletje, een speciaal hiervoor uit Nederland meegebracht zakje met poeder om het zoutverlies weer aan te vullen en naar bed blijkt de beste remedie. Verder heb ik geen last meer gehad.

Page 75: Bamboe in mijn rugzak
Page 76: Bamboe in mijn rugzak

42

Zaterdag 25 april 1992 Het zit er op, vandaag ga ik terug naar Guilin en vanavond vlieg ik naar Hong Kong. Ik ben al vroeg wakker en werk na een

verfrissende douche het dagboek bij. De was is droog. Gerrie, de Amerikaanse had mij gisteren gewezen op de bijzonder lekkere grote bananenpannekoek van Slim. Die ga ik proberen. Het is inderdaad een hele grote. Ik neem er koffie bij, die per ongeluk vol melk en suiker zit, jasses, wat smaakt dat smerig. Slim komt er bij zitten met een kop thee. Het is toch wel zorgelijk voor hem, dit zaakje. Bijna geen klanten en drie meisjes in de keuken. Ik vraag hem of de drie Engelsen nog zijn komen eten en dat ontkent hij, waarschijnlijk om de zaak wat somberder voor te stellen dan ze is, want ik heb ze gisteren zien eten. Hij vraagt vervolgens of ik hem niet wat dollars zou kunnen lenen. Hij heeft immers mijn adres, en ik krijg ze zeker van hem terug. Hij moet even een moeilijke periode door. Dit gaat me toch wel een beetje te ver. Ik zeg dat volgens mij zijn plek niet goed gekozen is. Deze straat is minder gezellig dan de hoofdstraat van het dorp, die in een soort passage veranderd is. Gisteravond zag het er daar erg gezellig uit. Allemaal restaurantjes en cafés met kaarsverlichting. De concurrentie is natuurlijk ook moordend.

Ik herinner hem eraan dat ik graag een paar theekoppen mee wil nemen. Hij wil me er twee gratis geven, maar ik vind dat ik ze moet betalen. Samen drinken we nog als afscheid een kopje koffie, zwart deze keer. Dan brengt hij me naar het busstation en regelt een comfortabele plaats voor me in een minibus. Een oudere vrouw wijst op de vrije zitplaats naast haar. Ze wil wel eens naast een buitenlander zitten. Slim roept door het raampje naar buiten: ‘Guilin, Guilin!’, om de buseigenaar, die toch ook zijn concurrent is aan klanten te helpen. Zo is China toch weer één grote familie. Hij blijft nog een poosje in de bus zitten praten en springt er bij het vertrek uit.

Het weer is slechter geworden: somber, mistig met zo nu en dan wat regen. Ik ben een stoel naar voren gegaan om uit het raam te kunnen kijken. Er zit een jonge man naast mij die voorzichtig een gesprek begint. Hij is pas getrouwd en heeft een dochtertje van een jaar. Daarmee zal hij het moeten doen, want een tweede kind is niet toegestaan. Verboden is het niet, maar je verliest dan zoveel privileges dat het bijzonder onaantrekkelijk wordt. Bovendien wordt het door de omgeving ook niet als gepast beschouwd. Ik vraag hoe ze heet en wat de naam betekent. Het is zoiets als: rode bloem die de berg in het zonlicht zet, een mooie naam. Ze zal ook wel weer zo’n mooi klein Chineesje worden. We wisselen onze adressen uit. Deze kan er nog wel bij. Tegen half elf ben ik weer in Guilin. Ik loop naar het hotel, waar nog een plunjezak ligt en pak het een en ander opnieuw in. Daarna gaat de plunjezak weer achter de balie. Ik moet nog iets verzinnen om die op tijd bij de bus te krijgen die vanavond naar het vliegveld gaat.

Een beetje lichter loop ik naar het centrum. Ik herinner me dat Long Yi, het meisje in de bibliotheek vandaag jarig is en koop onderweg twee koeken bij een bakker die ook hele vreemde verjaardagstaarten verkoopt. Een jongen die een praatje met me wil legt uit dat die taarten aan kleine kinderen gegeven worden op hun verjaardag. Dat zal ik in dit geval dan maar niet doen. Als de verkoopster mij ziet gaat ze in de andere hoek van de winkel iets heel belangrijks staan doen, dat ze alleen onderbreekt om andere Chinezen te helpen. Mij durft ze niet te helpen en er wordt een man bijgeroepen die mij de koeken verkoopt. Ik loop de bibliotheek binnen en feliciteer Long met haar verjaardag. Ze vertelt dat haar oom haar gisteren een brief heeft gestuurd waarin staat dat hij voor haar een studie in het buitenland wil betalen. Haar nicht (of neef) studeert in Amerika en zij wil ook wel graag China uit. Om half één is ze vrij. Als ik wil kan ze me dumplings laten proeven, gestoomde deeglapjes

met een vulling van vlees en/of groente. Ze heeft vrij tot half drie en laat me nog wat van Guilin zien. Ik krijg steeds meer de indruk dat ze in mij een springplank ziet naar het vrije westen, en dat ze denkt dat ik alle macht heb om voor haar een plaatsje te vinden op een universiteit. Het kan niet schelen welke, als het maar buiten China is.

Op de brug zit een waarzegster briefjes te verkopen die net als onze horoscoop de toekomst en het karakter beschrijven. Ze koopt er een voor zichzelf en een voor mij. Op het

Page 77: Bamboe in mijn rugzak

43

eilandje midden op het meer koop ik een pot thee voor bij de verjaardagskoeken en vertaalt zij mijn briefje in het Engels. Ik ben geboren in het jaar van de aap en 1992 blijkt toevallig ook weer het jaar van de aap te zijn. Dit verklaart waarschijnlijk de voorspoed waarmee mijn reis verloopt. Een paar karaktereigenschappen kloppen wel, maar het is natuurlijk erg algemeen. Wel handig om te weten is dat ik goed kan opschieten met mensen die in het jaar van de kip (of haan) geboren zijn, zoals mijn oudste dochter. Na een paar koppen thee komen de brieven van aanbeveling uit haar tas te voorschijn, en haar rapportcijfers. Alles vergezeld van een brief met het verzoek om toegelaten te worden op een universiteit. Ik geef haar niet veel kans, maar vind het ook sneu om de brieven niet mee te nemen. Ik maak haar wel meteen duidelijk dat het veel verstandiger is om haar TOEFL- (test of english as a foreign language) examen te halen en dan net als neef of nicht naar Amerika of Engeland te gaan. In Nederland haalt ze zich nog weer een extra taalprobleem op de hals en bovendien is mijn technische universiteit voor haar ongeschikt. Haar vooropleiding is daarvoor niet geschikt. Ondanks deze waarschuwing lijkt ze vastbesloten.

We lopen weer terug naar de bibliotheek. Vanmiddag kan ik haar fiets lenen. Dat komt mooi uit om de zware bagage bij het hotel op te halen en naar het CAAC bureau te transporteren. Eerst willen ze daar de plunjezak niet voor me opbergen, omdat ik niet met CAAC maar met Dragonair vlieg, maar na enig vriendelijk aandringen is men toch de beroerdste niet, als ik hem maar op tijd kom ophalen, voordat ze sluiten. Van een zware last bevrijd fiets ik nog lekker wat rond door Guilin op een veel te kleine fiets. Nu had ik eigenlijk allemaal foto’s willen maken van typisch Chinese winkeltjes en bedrijfjes, van troep dus, maar nu is het kloteweer. Nou ja, so what! Om vijf uur breng ik de fiets, waar nog een enorme bos sleutels aan hangt, weer terug. Long Yi neemt me mee naar een Cantonnees restaurant, dat meer weg heeft van een eetschuur, waar ze regelmatig gaat eten. Iedereen kent haar daar. Het eten bestaat uit een bak rijst met daarop gehakte kip inclusief gehakte botten. Erg heet, maar wel lekker. Eerst roert ze het eten in mijn kom door elkaar en legt later zo af en toe een stukje vlees in mijn kom. Ik heb gemerkt dat dit een gebruikelijk gebaar van zorgzaamheid is. De botjes moet je naast de kom op tafel spugen, dat hoort zo. We nemen een kom soep toe, waarmee de hete brei weggespoeld kan worden. De tijd dringt, ik wil de bus niet missen en moet op tijd de bagage ophalen. We lopen naar CAAC waar ze me vriendelijk in de regen uitzwaait met een oosters ondoorgrondelijk gezicht. Mijn paraplutje die ik haar aanbied wil ze niet aannemen. Wie ze uitzwaait, mij of haar brief blijft een raadsel. Vaarwel Long Yi, vaarwel China, jullie redden het wel.

Als ik thuis ben houd ik nog een tijdje per brief contact met haar. Een tijd later vertelt ze een Amerikaanse jongen ontmoet te hebben waarmee ze gaat trouwen. Ze woont nu in Chicago en daarna heb ik haar uit het oog verloren. In elk geval is het haar gelukt China te ontvluchten. Als ik haar later nog eens google, vind ik een bedrijf met dezelfde naam die boottochten verzorgt van Guilin naar Yangshuo en logies voor toeristen verzorgt in hotels. Het zal toch niet dat bij haar uiteindelijk het bloed kruipt waar het niet gaan kan? Maar onder zoveel chinesen zal er vast nog iemand zijn die haar naam draagt.

Op het vliegveld ontmoet ik mijn Amerikaanse vriendin Gerrie uit het restaurant van Slim weer. De wereld is klein. Ze heeft een bus eerder genomen en zit in de hal te wachten. We werken samen de formaliteiten af, ‘nee we horen niet bij elkaar’. Ik weet dat ik nog luchthaven belasting moet betalen, maar realiseer me niet dat dat alleen in FEC mag, en daar heb ik er nog maar zestien van. Bij de bank probeer ik vijftig RMB te ruilen voor vierenveertig FEC, een vorstelijke koers, maar men trapt er niet in. Dan maar vierenveertig FEC bijkopen. Ik heb gelukkig nog voldoende Hong Kong dollars. Ik had natuurlijk ook mijn nieuwe T-shirt kunnen aantrekken met mei yo FEC maar dat heeft hier waarschijnlijk geen effect. Die flap van vijftig RMB raak ik nu dus niet meer kwijt. Ik mag hem niet inwisselen en ook niet het land uitvoeren. Dan maar verstoppen. Met een hele bos FEC biljetten, samen precies zestig yuan (twintig gulden) betaal ik de luchthavenbelasting. We kunnen verder. Nergens problemen, geen tassen openmaken, alles verloopt vlot en soepel. Ik zit naast Gerrie en vertel haar dat zij een Hollandse naam heeft, maar ze heeft geen Hollandse voorouders.

Ook in Hong Kong gaat alles vlot. Gerrie logeert in een hotel op de luchthaven, wat niet zo’n slecht idee is. Geen gesleep met koffers door de stad. Ik moet met bus A3 eerst nog maar eens zien om op dit uur van de nacht zo dicht mogelijk bij mijn hotel in de buurt te komen. Dit is niet het Victoria hotel, waar ik eerder het congres had, maar een andere, het City Garden Hotel dat een stuk goedkoper is. Het is middernacht als de bus het eindpunt bereikt heeft. Ik heb geen idee hoe ik vanaf hier verder moet. Geen taxi te zien. Een man wijst me de juiste vervolgbus. Even later komt hij terug en duwt me een papiertje in de hand, waarop hij in het Chinees de naam van het hotel geschreven heeft. Dit moet ik maar aan de bestuurder laten zien, dan komt alles vanzelf goed. Inderdaad wijst deze me de plek waar ik eruit moet. Nog geen hotel in zicht. Een rare man die heel geheimzinnig doet met kranten, alsof ze verboden zijn, loopt met me mee om het hotel te wijzen dat bijna om de hoek ligt. Binnen! Een heerlijk bad en bed.

Page 78: Bamboe in mijn rugzak
Page 79: Bamboe in mijn rugzak

44

Zondag 26 april 1992 Gisteravond kon ik nergens het wekkertje vinden. Vanochtend word ik wakker door een gepiep dat ergens onderuit de

rugzak komt. Je moet een wekker dus zoeken als die afloopt, dat is duidelijk. Ik laat alle troep nog even mooi liggen, kleed me aan en ga met de metro naar hotel Victoria om een koffer op te halen die daar al bijna veertien dagen ligt en rijdt er weer mee terug naar het hotel. Ik pak nu alles definitief in, ga daarna in bad en trek schone kleren aan. China verdwijnt in de waszak. Ik bedenk het plan om het resterende briefje van 50 RMB naar Long te sturen. Voor haar is het een salaris van twee weken, en voor mij achttien gulden, waar ik toch niets meer mee kan doen. Bovendien heeft ze steeds al het eten betaald. Ik schrijf er een briefje bij waarin ik er nog eens op aandring de blik op een Engelstalig land te richten en niet op mij. Het hotel zal de brief voor mij versturen. Nu maar hopen dat deze niet wordt opengemaakt. Vanuit Europa is daar misschien meer kans op dan vanuit Hong Kong.

Hierna begint het gesleep, eerst al mijn spul de metro in. Na een paar haltes versleep ik de massa naar het stads-incheckbureau van Cathay Pacific. Dit is wel erg handig. Stel je voor dat je dit allemaal naar het vliegveld moet zien te krijgen. Er is een prima wachtnummertjessysteem, zoals bij de bakker. Ik heb nu mooi de handen vrij en zie de bagage hopelijk pas in Amsterdam weer. In de stad is het weer vol met picknickende meisjes. Het is zondag. Tussen de wolkenkrabbers is een parkje dat ik nog niet eerder heb ontdekt, maar de meisjes van Hong Kong wel! Het is er berinnendruk. Ik wil graag met het veer naar de overkant, maar kan toch echt niet meer uit dit gebouwenoerwoud komen! Wat een stad. Iemand wijst me een mogelijke route naar de vrijheid. Aan de overkant bel ik Coba. Dat lukt uiteindelijk. Zo nu is iedereen weer gerustgesteld. In een supermarktje koop ik lekkere melk, cola, een blikje bier, een sinaasappel en een stuk chocola. Wat fijn om dat allemaal zomaar uit het schap te kunnen pakken, en wat heerlijk westers! Ik geniet ervan evenals van de twee donuts die ik bij een bakker zelf uit de bak mag pakken. Het is een verademing, niet vanwege het eten in China, dat was prima, maar omdat er een last van de schouders is gevallen nu alles achter de rug is. Alles is goed gegaan, zeer voorspoedig zelfs. Ik denk met heimwee terug aan China, maar de spanning waarmee ik aan dit avontuur begon valt als een blok van me af.

Ik slenter langs de winkelstraten zonder veel te zien en strijk uiteindelijk neer op een koel muurtje in een park achter de Chinese-specialiteiten zaak, waar ik mij comfortabel met de schoenen uit tussen de vrije Hong Kongnezen nestel om het dagboek up-to-date te maken. Vervolgens doe ik er een tukje, waarna ik er wel weer een poosje tegen kan. Er is een vogelpark vlakbij, waar ik even ga kijken. Er zijn een paar hele bijzondere vogels. Op de terugweg kies ik bij een stalletje langs de weg twee bekertjes met exotische vruchtensappen uit. Terug met het veer en met de tram naar Foodstreet voor een afscheidsetentje in mijn eentje. Er is een restaurant waar je eerst zegt wat je wilt eten. Je betaalt en geeft de bonnetjes af in de keuken. Ik neem rijst met stukken vlees en sweet corn soep. Het is meer dan genoeg. In het vliegtuig zal ik ook wel volgestopt worden. Ik probeer een tram terug te nemen, maar die slaat plotseling af en rijdt een straat in die ik nog niet ken. Bij de eerstvolgende halte spring ik eruit en neem meteen de tram terug. Je zult nu maar even verdwalen!

Ik ga met de metro tot hotel Victoria, waar ik nog een keer hoewel ik er geen gast meer ben lekker lux naar de wc ga. Ik krijg door een medewerker een schoon handdoekje aangereikt en verlaat met een beleefd doch gereserveerd knikje het marmeren etablissement. Snel het hotel weer uit naar de bus, die om negen uur vertrekt. Om kwart voor tien heb ik de hele procedure al weer achter de rug. Om half twaalf vertrekken we. Ik zit in het vliegtuig naast een Australisch echtpaar dat op familiebezoek naar hun geboorteland Duitsland gaat. Ze zijn al zes uur onderweg. Hij heeft last van de rug en weet niet hoe hij moet zitten. Dat lijkt me verschrikkelijk met nog zeventien uur voor de boeg. Ik heb een plaatsje bij het gangpad, wat me prima bevalt om regelmatig de benen te kunnen strekken. Helaas deze keer niet in het business-gedeelte zoals op de heenweg. Ik lees het dagboek nog eens door en luister de geluidsband af. Toch wel erg veel ervaringen opgedaan in zo’n korte tijd. Om het tijdsverschil te helpen overwinnen probeer ik twee films helemaal uit te zitten, maar ik begrijp op een bepaald moment niets meer van het verhaal. Waarschijnlijk toch een tijdje geslapen. In Frankfurt moeten we er allemaal uit. De doorgaande reizigers mogen er na een uur weer in. Leuk die zoekende blikken van de Chinezen hier. Zij begrijpen er natuurlijk geen moer van en kunnen net als ik in China niets lezen en verstaan, heerlijk! In de wachtkamer wordt gezorgd voor koffie en koekjes. Op het stukje Frankfurt - Amsterdam krijg ik zelfs nog een tweede maaltijd aangeboden. Alle beetjes zijn welkom, ik ben heel wat gewicht kwijtgeraakt op deze reis. In Amsterdam kom ik ongeschonden door de douane. Toch een goed idee geweest om jaren geleden mijn baard eraf te scheren. Manne met baarden zijn altijd verdacht. Ik bel Coba dat ik nu op het punt sta de laatste hop naar Twente te maken. Er is nogal wat turbulentie boven Nederland, en kotsmisselijk kom ik in Enschede aan.

De omhelzing is niet onder woorden te brengen. Twee dagen praat ik haar de oren van het hoofd over China. Verwerkt heb ik het pas nu ik deze laatste woorden schrijf.

Ik zal de gemoedelijkheid, onbevangenheid en hartelijkheid missen van die vele Chinezen die ik heb ontmoet en die ik nooit meer zal terugzien. Ik heb iets belangrijks van ze geleerd: de lange bamboefluit in mijn rugzak is heel gebleven.

Wiek Vervoort

Page 80: Bamboe in mijn rugzak