zsnoen uo nieud w - dbnlmet luiten en violen staan ze dicht om het altaar geschaard en ze zingen...
Post on 16-Sep-2020
6 Views
Preview:
TRANSCRIPT
WÎ; zSnoen * nieuw Uod
W I J Z I N G E N 'N N I E U W L iED
I
Met luiten en violen
staan ze dicht om het altaar geschaard en
ZE ZINGEN 'N NIEUW LIED,
' n canticum novum.
En als ze oude liederen zingen,
dan is er 'n nieuw tempo in,
,n nieuwe frischheid,
en iets van den stap
van marcheerende stoeten....
E. FIEDLER. Meesters van morgen IIH
WIJ ZINGEN 'N NIEUW
LIED UITGAVE
CARITAS STUDENTEN Sekretariaat 36 Meir ANTWERPEN
K.S.A. Jong Viaanderen Sekr. 35 Henegouwstraat GENT
De tweede druk van dit liederboek, van de persen
van J. Lavrijsen, Drukkerij "Hooger O p " , te Arendonk,
werd geeindigd in Juni van het jaar O. H. 1 938.
Teekeningen en bandversiering van het Grafisch Bureau
G. De Rechter, 4 0 Sint Jozefstraat, Antwerpen.
De samenstelling, bewerking en verzorging van dit Lie
derboek blijven eigendom van Caritas S. Jan Berchmans,
Antwerpen.
Te verkrijgen :
Sekretariaat Caritas Studenten Antwerpen. (Postrek. 1 3 1 1 . 0 5 L. Hicguet, Antwerpen.)
Gouwbureel K. S. A. Jong Vlaanderen; Gent. (Postrekening 401 1 .82)
AAN DE GOEDWILLIGE JEUGD VAN
VLAANDEREN
Pluckt hier uyt desen hoff, de bloemkens die U listen;
Off proos', off dicht, off sang, off't soete spels geklanck.
Dat U niet aen en staet, laet vry'lijck dat berusten.
Het siechte laet voor mij; de reste neemt in danck.
(A. Valerius)
BU DE EERSTE UITGAVE.
Sinds lang had Caritas het op zieh genomen aan on
ze Vlaamsche jeugd 'n frisch liederboek te bezorgen. We
hebben immers specifiek in ons programma geschreven het
vernieuwen van de levensopvatting, het verjüngen van het
gemeenschapsleven en de gezelschapsvormen die er de
uiting van zijn.
Het mooie lied moet weer in eer hersteld worden
bij de jonge menschen. De belangstelling moet weer
gaan naar het reine genot van samenzang, begeleid door
den wonderdiepen klank van de luit of kunstig snarenspel.
Radikaal moet er afgebroken worden met de alles verlagen-
V
de zucht naar verkeerd genot waar onze jeugd zieh aan ver-
gaapt en waaraan ze dood gaat: sport- en kinemafurie
geldzucht, drank en rookdrift.
Deze nederige bundel is stilaan gegroeid uit samen-
werking en bezieling van 'n doorvoeid gemeenschapsleven.
I—11j wordt u aangeboden met een hartelijk: "Goed heil !"
Nog zooveel goeds en schoons was er dat bij gebrek
aan plaats moest wachten, 'n Andere bundel zal wellicht
moeten voigen waar nog verschillende soorten liederen
moeten voorkomen: liederen voor huis en haard, voor werk
enfeest, sprookjes, dans- en kinderliederen....
De teksten van de oude liederen werden zoo getrouw
mogelijk naar de oorspronkelijke bronnen weergegeven.
Daar de oude versregels, op klemtoon gebouwd, dik-
wijls ongelijk zijn, hebben we hier en daar, lettergrepen
geëlideerd of den tekst bij de maat der muziek aangepast.
Het meesterwerk van Fl. Van Duyse, Het oude Ne-
derlandsche Lied, he eft ons dikwijls den weg gewezen om
aan de oorspronkelijke uitgavente komen.
We hebben zooveel mogelijk aan onzen eigen schat
geput. Aan natuurliederen, reis- en trekliederen is daar
echter niet veel, en moesten we gaan putten bij de Volkeren
die in woud- en berglanden wonen, en die daarvan een
voorraad bezitten merkwaardig om schoonheid en rijkdom.
VI
In onze rubriek "God onze Heer" brachten we een
uitgebreide keus liederen, voor den tijd van Kerstmis en
Driekoningen, met het oog op het herlevend gebruik der
sterrestoeten.
Het plan bestaat, nog 'n afzonderlijke keus te verza-
melen met daarbij de mooiste vreemde kerstliederen.
Wedanken hier de kunstenaars en uitgevers die ons
toelating tot overdrukken verleenden en al degenen die ons
welwillend hulp verschaften; 'n bizonder dankwoord aan
den heer Lode Rosquin van Antwerpen, die ons ter zijde
stond bij het schiften en proeflezen; hij ijvert onvermoeid
voor 't goede Volkslied en trad nog onlangs opals leider van
de Eerste Dietsche Zangweek.
De meeste liederen dragen als titel de beginwoorden
en zoo vernoemt men ze in 't algemeen ookT zeifs als ze 'n
anderen titel dragen. Daarom hebben we de titeis wegge-
laten boven de liederen. In de inhoudstcfel zijn ze echter
tusschen haakjes aangegeven. Oogst 1936.
BIJ DE TWEEDE UITGAVE.
Op minder dan 'n jaar was de eerste uitgave van ons
Liederboek uitverkocht.
Het wordt gegeerd in Viaanderen; daarom brengen
we hier de tweede oplage. VII
Spijtig is het, dat ons de tijd ontbrak om den bundel
bij te werken. Alle werk is immers vatbaar voor verbetering.
De inhoud is onveranderd geblevecv Een a.antal druk-
feilen werd verbeterd en op aanvraag van den heer Lod.
Mortelmans, onderging de tekst van zijn lied: Onthout
Viaenderen, een lichte wijziging. (blz. 93)
We denken nog aan de samenstelling van 'n tweeden
bundel en aan 'n kerstbundeltje, maar de uitgave ervan
kan voorloopig nog niet vastgesteld worden.
We vestigen er nog de eandacht op dat we bij het
samenstelien van het liederboek, niet beoogden 'n hoop
"liedjes" bijeen te rapen, waar 't eerste 't beste zijn plaats
zou vinden; bewustvande verantwoordelijkheid tegenover
de jeugd en ons volk, hebben we, naar best vermögen, wat
kultuur werk willen leveren.
Het spijt ons ten zeerste, omwille van zekereomstan-
digheden genoodzaakt te zijn geweest, ook enkele minder-
waardige dingen op te nemen. We huldigen in geen geval
de bewering dat, wat populair is, ook goed is.
We hopen voort te kunnen werken onder het motto:
"Het allerbeste, ons volk ten goedei"
Mei 1938 CARITAS S. JAN BERCHMANS
ANTWERPEN
i N H OU D
Aan U o koning der eeuwen - 6 0
AI die daer zeidt: De Reus die kom - - 1 2 9
Alles wat immermeer 1 3 9
Als de kerels gaan o p toer (canon) 1 5 8
Als de kerels te ga re zijn (Doedele bommele) - - 6 9
Als Jozef h o o r d e het soet geroete l - 2 0
Als met hun leeuwenv laggen (Lied der V laamsche meisjes) 1 0 3
Bij 't d a g e n in 't Oos ten - - - - 1 4 5
Bobbejaan klim die berg - 1 6 0
Boven G e n t rijst (Klokke Roeland) - - - 71
Const gaet voor cracht - - - - 1 2 1
Daar is een zucht d ie gloeit (In Transvaal - - 1 0 7
Daar is maar een land (Daar is maar een V laanderen) - 7 8
Daar kwam een muis gelooperc 1 9 0
Daar kwamen drie kon ingen met een sterr - - 2 8
Daar kwam nen boer van Zwitseriand - - - 1 7 4
Daar ligt een d o o d e krekel - - - - 1 6 1
Daar was e wuf die spon - 1 8 3
IX
Daar was n sneeuwwit vogeltje
Dan mocht de beiaard speien
De bange nacht is alweer om
De beiaard spedt zoo schoon hij kan (Blijlied)
De heemlen zingen
De herderkens lagen bij nachte
De klokken op den toren (Canon)
De Mei is daar
Den uil die op den peerboom zat
Des morgens als de jachthoorn
De stoet komt aan
De trommel slaat
De winter is vergangnen
Die studentejare gaan verbij
Drij koningen rijk en groot
Een jager uit Kurpfalz
Een kindekijn is ons gheboren
ten kint geboren in Bethléem
En als de boer twee blokskens heeft
En als ik wil gaan huishoun
En Onze Lieve Vrouwe
Er is een roos ontsprongen
Er kwamen drie koningen met een ster -
Evviva Pio -
Gaudeamus igitur
God onze Heer ( Psalm)
Goedendag -
Glijck den grootsten rapsack
Harbouya die is zoo krank
Harop, gij Roomsch
144 7 1
130 78
1 39 22
4 3
146 1 5 2 80
1 36 2 7
160 23 1 3
188 195 1 39 12 2 7 1
18Ö
4 82
1 16
196 53
X
Harop voor Kristus Koning -
Heb je van de zilveren vloot -
H e d d e niet gehoord van de ze\/er\
Heer Halewijn - - - -
Heer Jezus heeft een hofken -
Helpt nu u selfs -
Herderkens, he rde rkens die er zoo vroom
Herders, Hy is geboo ren -
Het kindje Jezus is geboren
Het viel een hemels dauwe
Het V laamsche heir staat immer pal ( G r o e n i n g e )
Het wandien is des mulders lust
Het waren twee con incsk inderen
Het v/aren twee con incsk inderen !l
Het was een maghe t suyver en net
Het was een maghe t uutvercoren
Hier sJaan tot afscheid -
Hier staat nu Irisch (Lied der V laamsche wande îknapen )
Hoe leyt dit k indeken
Hoera Hoera ^Stri jdkreet) -
Hoort allegae? -
Houdt u tier - -
ic heb g h e j a e c h t mijn leven lane
ick wil mi gaen vertroosten
Ik had 'n w a p e n b r o e d e r -
Ik zie er dat V laandren zoo geren (Lied van Ne le )
In dichte d rommen (E. K. lied)
in naam van O r a n j e doet open
is dat dan geen sn i jdersbank?
t Is tijd. Er moet in 't V laamsche land (Stn jd j
Jan Hinnerk -
Jan mi jne man -
59 112 192 126 6
113 1 1 14 21 32 73
156 134 136 34 31
200 155 18 76
1 1 5 83
8 7
131 84 58
1 1 9 193 98
1 73 194
Xî
Jan Plompaerten zijn wuveke - - - - 181
Jonge gezalfden (Klaroenerslied) - 5 2
Jutho, vooruit en dapper (Willem van Saaftingen) - 81
Kent gij dat volk vol heldenmoed - 1 0 6
Kerels der Noordzee I - 1
Kerels der Noordzee II - 2
Komt hier al blij aanhoort dees klucht 1 8 0
Komt vrienden in de ronde - - - - 177
Laat ons gaen om te besoecken - - - 19
Laat onshet kindje groeten - 2 3
Laatst voer ik over zee - - - - - 191
Laet sang en spei - - - - - 1 1 4
Lestmael op eenen somerschen dagh - 3 6
Liefde gaf U duizend namen (O L V van Vlaanderen) - 41
Looft den Heer - - - - - 169
Maria die soude naer Bethlehem gaen - - - 10
Maria door een doornwoud trad - 3 5
Meietijd ons verblijdt - - - - 1 4 3
Men brand, men blaeckt - - - 1 2 2
Merck toch hoe sterck 1 2 3
Mijn vader gaat op zee - 1 8 5
Mijn Viaandren heb ik hartelijk lief - - - 7 5
Morgen rood - - - - - 131
Naar Groeningveld - 8 6
Nachtegaal, nachtegaal - 165
Naer Oostland willen we ryden 1 3 3
Needrig stille timmerman - 4 6
Neemt mij in der hant (canon) 1 9 8
Nog smelt er in de zilvren klokken (Vlaanderen) - - 91
XI!
Nu gaan we waar de doedel 1 99Nu het lied der Vlaamsche zonen (De Blauwvoet) 101
Nu sut wellekorne 1 6
o blanke maagd 42
o denneboom 1 66
o hart. 0 allerdroevigst hart 37
o hoofd vol bloed en wonden qo keer din oghen 39
o leritetijd 142
o Lutgardis. wonderbloem 47o Nederland let op U saeck 1 1 7Ons is gheboren een kirrdekun 1 7
Onthout, onrhout (Vlaenderen dljn recbt IS out) 93
Ontwaakt gij luie slapers (Canon) 1 84
Op eenen boom een koekoek 1 78
Reeds buiqen rijpe halmen (Misslelied, 62
Rijsop heldhahe k o aoeosche ar (De eed der Vlaamsche jeugd) 55
t Ros Beyaerd 1 28
Schutsengel van de Vlaamsche reugd (Stnt Jan Bercb maos) 48
Stille nacht 24
Te Duinkerk gaat het at verkeerd 1 83
Vaarwel mijn breeder 1 25
Van waer compt oris den coelen wijn 197Vier weverkens 1 7b
Vlaanderen volgden witten kaproen (Slaat oo den tromrnel) 90
Vraenderen dach en nacht denc ic aen u 68
Vliegt de blauwvoet 88
Vooruit ten strijd (Pinksterknapen) 51
XIII
Waar in tbronsgroen eikenhout (Limburg mijn vaderland) 1 5 3
Waar Maas en Scheide vloeien (Lied der Viamingen) 67
Waarom, waarom, waarom (Omdat ik Vlaming ben) 97
Waar 't voetpad längs de heining vlucht (Muggendans) 1 62
Wees gegroet Maria - 3 8
Weiaan maar vlug aan 't jagen - - - 151
Wie dat sich selfs verheft - - - 1 1 8
Wie gaat met ons mee 1 5 9
Wie recht in vreugde wandlen wil 1 4 8
Wie zijn de knapen - 4 9
Wij dragen een vlag (Vlaggelied) - 57
Wij staan in den rijzenden dageraad - 3
Wij stappen geren (AI zingend 't vrije lied) - - 1 0 0
Wij stappen lustig door het land 1 4 9
Wij zijn het die stappen - 54
Wilhelmus van Nassouwe - - - - 111
Willen wij 't haasken jagen 1 54
Witte, witte. pluimpjes (Kinderlied in den sneeuw) - 166
Wonderschoon prachtige - 4 5
t Zag een knaap een roosken staan - - 147
Zie broeder 't spei der vlammen (Canon) - - 1 8 9
k Zie hem verder »jlen (Scheldezang) 1 6 3
Ziet waar Jezus is geboren - 3 0
t Zijn weiden als wiegende zeeën (Vlaanderen-Meulemans) 9 5
t Zijn weiden als wiegende zeeën (Vlaanderen-Veremans) 9 6
ZIJ zullen hem met temmen (De Vlaamsche leeuw) - 6 5
Zou ik mijn hafte met geven Viaanderen mijn - 1 0 4
XIV
G O D ONZE HEEÎ>
E |yg|gE= -frr—jh ^—r ^ : =*=»
v- vi- va, Pi- o Un - d e - c i- mo Pa- dre no- stro e
--:•$ l—i
/ - "P rJ p;< ü
«J
—"-—ft—r—l r # J •
t_! h-^-^J r * bt=F= _ ü j d
J i " " •• I
pa, no- stro a - m o - re, Lo con - ser-v i il
: î£ ^ g É Ê S ?
=PG =fcftpz -f—r
Ev-r r^ r r^ r
va Pi- o U n - de - ci-
^ 2 - ^m =fcrp-±=t30Nj—U^= P a - dre no- stro e -Ja- pa Lo con- ser- vi al
2=£=p- H^ËÈË? £=* s ^ siro a - m o - re il lo.
K. S. A. Strijdlied.
K } - £ - - 4f-
Ä3SSÖÖ ^
e- reis der Noord - z e e , W i - k ings-bloed,
fc* :*=£: s=& W^ '^^E ^ = F -1 Schaar t u ver- eend rond de vlag, t gaat om uw
1
f " r f f i f fJ v I r / J1 ^ kers*- te- ne Vlaam-sche diet Reedt u ten koe- nen
i ±h TW
slag Ha- rppl 'tis strijdl Gij nieu- we
dtâ. ^ ' » M . J ' r j M # . f r f zz: p j r-J J y |
jeu< gd Ten kamp voor God Ten kamp voor God!
Andere mélodie.
^ ß = £ p p
^ — * Ke- reis der Noord-zee, Wi-kingsbloed.Schaart u ver~eend
f^Ej f i—h-* — *
rond de vlag! 't gaat om uw kers- te- ne
m i * F £==£ Vtaam- sehe diet. Reedt u ten koe- nen slagl Har-
, f t ' J j ^ r / i f,| r'IÇ.J- J.y opl Har- opl Har- op ten strijdl Gij
ps m m SE nieu-we jeugd ten kamp voor God Haï:- op! Har—
é'rJ i op! Har- op
—r ' t i s t i jdl
2 Warm is ons liefde, sioer 't geloof, |] Kindren der Kerke
getrouw; || Wee die haar heiligste rechten krenkt! || Wee
die Haar raken zou!
3 Pal, spijts het loeiend stormgeweld, || Ridderen vrank
ende vroed, ;| 't Oog op de vane, de hand aan 't kruis, ||
Wijken nochvaâm noch voet!
4 God is ons schutse: vaar noch vreesi || Offer verijzert
ons daân; |[ Gode is ons zwaard en ons hart gewijd, ||
Hij voert ons scharen aan!
5 Kersten of sterven! Op ten strijdl || Broeders slaat
hand in de handl || Eens Staat in 't hart van 't herrezefi diet
il 't Winnende kruis geplant!
Caritaslied. Teksi van Zr Maria Jozefa. Muziek van Remi Ghesquiere. ßege^fd*og btj den
toondichter, Halle. Mei weWliiende toelating.
W P 3= J' J' J J staan in den ni- ze n- den
m da- ge- raa-d. Wij siaan in het wor-den- de
tj)bJ. J[ ^ ** "Ï J FT-n
licht, Ons le- ven wil zijn als ons jeugd eén çlaad en die
s w 3 ^ -é—<à-
^ 3 ^ " S—é- m
daad is een iiei- de- plichl. Houdt hoog dan de vlam-men-de
m m 5 4 —*^ hz -J31 m
Ca-r i - tas, Houdt hoog dan het stra- len- de kruisl Houdt
hoog dan, houdi hoog dan het stra- len-de kruis*
2 Wij hebben ons voik in zijn nood bemind, |] Wij heb
ben gezworen den eed ! Wie lietheelt wordl knecht, hij
staat op en dient, j| Zoo het Christus de meester deed
3 Wij dienen ons volk in onthouding rein, || Met li-
chaam en zielekracht, || We schenken het weder den liet-
dewijn,. || 't Heelt zoolang te vergeefs gewacht.
4 Komt, jongens van Vlaandren, volgt hand in hand ||
De wenkende lieldevlagi jj Wij staan voor t aitaar, en we
trekken door 't land, jj Met ons öfter-van dag tot dag
T. van Albrech! Rodenbach M van A De Grae
od on-ze Heer gij zijt de Heer der Hee-ren gij
IEZZH s t&>Z 2ZI«Z^rt=fc3C ~MZ3Z: =gE
4-draagt de we-retd op uw narvd lacht ge op een volk het
f^-f—^Rzfr^i^ •ZT. f i >y> j-d -#—#-
bioeit in roem en ee-ren keert gij uw blik-ken't stort in't zand
flrlr-
^ ^ 3^E=* da - # — ^ -* — # •
God on- ze Heer gij loechiwe!-eer op Viaan- dren, toen
J4f^-P±f£ JW, . / * S • "fr- 1
^-f^-p-tri ^qfrp=^ was het mach- tig schoon en fier, kiuis- tersen juk het
jfcjE ^s _JE_15.
Ê a = J S :
slosg ze ruw aan spaan- dren Vrij-heid en ne- rinç
p=£j-X-Ly^^^^ klonk het hier. God on- ze Heer wil
4 ' r r r r !' r r i T r I
I 't jong ge- slacht aan- hoo- ren, red Viaan- dren uit ziin
* ~ ß p j» k tf ß rj à z z
die- pen val; ze- gen den eed door
^ ^ r fr i P rv* 1 - ^
al- len trouw ge-zwo-ren Vlaan- dren, Vlaan-dren bo-ven-a l .
T. en M. uit: Het prieel der geestelicker melodye . Brugge 1 6 0 9
fib
É=gU eer Je- zus heeft een hoi- ken dae rschoon bloe-men
r^tj^ * — * — * m staen, daer in 500 wil ick p l u - c k e n g a e n / t is wel g e -
I N-—fV
£ £ daen Men hoort daer niet dan e n - g e - len- sane end
r| J' J" J J l ci «f] f l p f her- p e - g e - spel, t rom- pet- ten en d a - ret- ten
i W^E PEÈEÊ en die veel- kens soo wel t rom- pet- ten
i £ Ö -e^ en cîa- ret- ten en die veel- kens al- soo wel
2 Die lelikens die ick daer sach, sijn suyverheyt; || Die
soete violetten sijn ootmoedicheyt.
3 Die schoone purper roosewas de lijdtsaemheyt; || Die
schoon vergulde goudebloem, gehoorsaemheyt
4 Noch was er een die boven al spanden decroon; ||
Coron imperiale, twas de lieide schoon.
5 Maar d'afderschoonste beste bloem al in dat hof, || Dat was den Heere Jesus soet: dus sij hem lof. 6 Och Jesus, al mijn goeten al mijn salicheyt, Ij Maeckt van mijn hert u hoveken, het is bereyt
T. en M. utt: Een devoot ende prolüelijck Boecxken. Antwerpen I 5 3 9
i ^ m j 9 9—~¥ -+ *
ck wil mi gaen ver- troos- ten in Je- sus
- p — >Lb W y^-j — d — i
i V J \ m
L T _ I ! d
— i
i
s—h—1
d i ri ' * * * !i- den groot, al he- vet ghe-staan ten boos- ten, het
,1 JI j yj IJ J . H E ~9 jf
^
mocht noch wer-den goet; al om mijn son-dich le- ven ben
m ^ ^
ick met druck be- vaen; dat wil ick gaen be-
m aen. ge- ven; o Je- su, siet m«
2 Mijn suchten end' mijn kermen || Siet aen ghenadich
God; || Eylaes! wilt mijns ontfermen; || AI heb ick u gebot||
Versmaet tot menigher uren, || Ick wil mi beteren gaen; ||
Dit doe* mijn herte trueren || O Jesu, siet mi aen!
3 AI ben ickvol van sonden, || wilt mijnsghedachtichsijn;
U duecht is sonder gronden, || Die schulden sijn ai mijn: |[
Ick kent, al ist seer spade, || En wilt mi niet versmaen: ||
Aen u roep ick ghenade, || O Jesu, siet mi aen.
4 Maria, keyserinne, || Des sondaers toeverlaet, || Ver-
crijcht mi uws kints minne, || Want mi nu nauwe staat || O
Maghet wilt mi hooren, || In mijnder noot bi staen, || Noch
roep ick als te voren: || O Jesu siet mi aen.
T, van J. Brugman O.FM XVe eeuw. M. uit: Een devoot en profiteli-jck boccxkcn 1539 .
J[_\y r> V fv M J 1 1 T 1 1 1 1 v*—jS—T
^ 4 " 1 f 1 <_J—J 1 J jTJTf- ! c heb ghe- jaecht mijn le- ven lanc AI
èb r r l v±r ^w om een jonc- frou scho- ne, Die al- re-
PP^ m^H ^ ^ _ » =z± €» # soet- ste wijn- gaert- ranc AI in des hem- els
m • ' j ' i rJ § -&~ tro- ne Mit engh- len is si om be-
< f i * i l i c r ÊÉfË set, le en can daer niet bi co- men Mijn
$m ^ ê U J J I J \ v A
son- den heb- bent mi be- let Des wil
1 ÖE CJ S-
mi ont- vro- men
2 Ic wil op staen, tis meer dan tijt, || end hem soecken
alleene || der maghet soon ghebenedi'jt, || lesus yst die ic
meene: || hi isdenwech alsmen /erclaert, || so wil ic mi tot
hem keeren, || den rechten wech ter maghet waert || sal ic
aen hem noch leeren.
3 Olesuheer.nu bid ic dy || al uut mijnsherten gronde: ||
van sonden wilt mi maken vry, || nu end tot alien stonde. |[
Laet mi die waerde moeder dijn || a I met suyverheyt aen-
scouwen; || doer haer wilt mi ghenadich sijn, || want mi mijn
sonden rouwen
T. vary M. Van Hoeck pr. naar Koralen u>t Matlhäus-Passior». M. van Hans L. Hassler. 1601
o i E ^ —&—
Hoofd vol bloed en won- den, vol
O Hoofd ten spot om- won- den, met
ft-ron •" i • c j J smart en smaad tn hoon
ee - ne door- nen- kroon O hoofd eens schoon om-
9
^ 3^5 s luis- terd, met hoog- sten roem en eer;
V r f r -*—r
ligt die glans ver- duis- terd Ik groet U God en Heer
2 O Heerwil mij behoeden, || mijn herder neem mijaan||
Uw bronne bleef mij voeden, || al goed hebt gij gedaan. ||
Uw liefde kwam mij laven || met melk en zoete spijs; || Uw
hand wees mij de haven || van 't hemelsch Paradijs.
3 En moet ik eenmaal scheiden, || O wijk dan met van
mij; || als ik den dood moet lijden, || treed gij dan naderbij.||
Wanneer der nachten bangste || zal in mijn harte zijn, ||
bevrijd mij uit de angsten || door uwen angst en pijn.
T. uit: De Coussemaker. Chants populaires des Flamands de France. Gent 1 8 6 5 M "Waer
1% die dochter van Syoen" uit. Het prieel der geestelicker melodye. Brugge 1 6 0 9 .
M K ; I I I (m4 J 4 4 -4 4-
a- ri- a die sou- de naer Beth- le- hem
^ ^ M (J
gaen, Kers- a* vond voor den noe- Sint
Jo- seph die sou- de met haer gaen, AI
10
&) J r I r ^ ^ om haer den //eg te toe-
2 Het hageld' het sneeuwde, het mieker so koud. || De
rym lag op de daken. || Sint Joseph die tegen Maria sprac: ||
"Och, Heere wat sullen wy maken?"
3 Maria die seyde: "Ik syn er so moe. || Laet onseen wei-
nig rüsten". || "Laet ons nog een weinig verder gaen, || aan
'n huizeken sullen wy rüsten."
4 Sy kwamen een weinig verder gegaen, || tot aen een
boerescheure. || T is daer waer Heer Jesus geboren was; ||
daersloten noch vensters noch deuren.
T. van A. Cuppens pr. M. van Lod DeVocht. Met welwillende toelating u't: Jaarkrans I.
Uitgave Bergmans, Tilburg en Bode-Vinck, Antwerpen.
• • fr- r\f*r- k^n«; Kpr- rl«=»r- kpnc; Hip p r 7nn v r n o r er- der- kens, her- der- kens, die er zoo vroom
i h • h
^ 1 C C C -va- ken- de bidt in de sla- pen- de vel- den
ft « p • m~ 3t I I -\i J E...- (L:l,.{ ...(.. C ^ i *-—* P = P
schuch-te- re her- der-kens, laat u- wen schroom, luis-tert wat
11
I ff „I p h g ^ - ^ - M - f c
blijd- schap we zin- gen- de mel- den Gio- -
$ J- l is (j & 1 Ü in ex- eel- sis
¥ -^—P-
Glo- - in ex- eel- sis De- o.
^
Glo- in ex- eel- sis De-
2 't Kindje door hemel en aarde verwacht, || duizend-
maal schooner dan 't licht waarw'in zweven, || wordt van
een Maagd nu ter wereld gebracht, || om u verlossing en
vrede .te geven.
3 Gaatnu tot Hem, die in *t kribbeke rust, || d'arremkens
open om vrede te bieden; || Vrede, die 't menschenwee
troostendesust, || Hemelsche gunst voorgoedwillige lieden.
T. van P. Braam naar het Kantual van Mainz I 6 0 5 . M. 'Oud Kristuslîedje van Trier" 1 5 9 9
E i T, r r , J \ r i r is een roos ont- spron- gen, Uit
Zoo- als pro- fe- ten zon- gen, 't was
1 2
I S zrZL eed- len wor- tel- tronk,
Jes- se die ze schonk. Zij heeft een bloem ge-
Ï ^m ^m ^
bracht, Te lid- den v-an den ter,
$ ZOL -4-mid- den van den nacht.
2 De rozestam, de kleine, || Waaraan de ziener dacht, ||
Maria heet de reine, i| Die ons dit bloempje bracht; ||
't Heeft eeuwig God behaagd, ]| Dat zij een kind zou ba
ren || En blijven zuivre maagd,
3 Wij smeeken Uvan harte, || O eedle rozestam! [| Bija!
de wreede smarte, |j Die over't bloempje kwam, || Wil on
ze hulpe zijn; |j Dat we U bereiden mögen || Een woning
Sieflijk rein.
T. uit: HoHmann von Fallersleben. Niederländische geistliche Lieder des XV, Jahrhunderts
Hannover 1 8 5 4 . M. uit: Bäumker. Das katholische deutsche Kirchenlied. 1 8 8 6 .
P^*4 J J ^Hj • • • • • • f»n V\r\\ n<»- hr> en kint ge- bo- ren in Beth-
m p^ - & •
em, ver- bli- det sa- lern. A- mor. A-
1 3
• P » I , I •• I I . f.. - j • | , | | | | |
mor, A- mor, A- mor, A- mor, quam dul- eis est A- morl
2 Die soon die nam die menscheit an, || Die biden Vader komen kan.
3 Doe Gabriel die engel quam, || Die Joncfrouwdoe den
Soon gewan,
4 Sy leiden in een cribbekyn, || Des ew ghen Vaders
Sonekyn,
5 Drie coningen quamen uut Oostenland || Ende brachten
med' haer offerand,
6 Sy gingen daertesaemen in, || Ende groeten dat nieue
Kindekyn.
7 Die engelen songen- doe ter tyt, || Die herders waren
mee verblyt.
8 AI mit den eng'îen willen wy singen || End laeten ons
hert in vrouden springen.
T. ult: Liefdevler fn den Kersnöcht. Loven XVIIe eeuw. M. utt- Bolognmo. Den gheesle-
lycken leeuwereker. Antwerpen 1 6 4 3 .
H fefc
4 4 4 4
er- ders, Hy is ge- boo- ren
mm M 't miW- cten van den nacht, Die soo lanck van te
1 4
£ f^=F ^ =S?E= p* p y
voo- ren, de we- reit heeft ver- vacht.
m ^ wm • & •
Vroo- lyck, o her- der- kens, son* gen die en- gel- kens
i £ £ S ^
son- gen met bly- de stem: Haest u naer Beth- le- em.
2 Wy arme siechte liekens,|jGelyck de boeren syn,|| Weck
ten onse gebuurkens,j|En, in den maeneschyn, || Liepen met
bly geschal || Naar desen armen stal. || Daer ons den engel-
sanck || Altemael toe bedwanck,
3 Als wij daer syn gekomen, || Siet een kleyn kindeken ||
Leyt op 't strooy, nieugeboren, || Soet als een lammeken; ||
D'oogskens van stonden aen || Sagh men vol tränen staen,(j
't Weenden uyt druk en rou || In dese straffe kou.
4 Ic nam myn fluitjen, een ander || Die nam syn moesel*
tjen, || En speelden met malkander || Voor 't soete kinde
ken: || Na, na, na, kintje teer, || Sus, sus, en kryt nietmeerjj
Doetu kleyn oogskens toe || Sysyn van 'tkryten moe.
5 Siet, wy schenken u tsaemen || Êen teer kleyn-lamme
ken, || Boter, melck ende saene, || Voor u lief mondeken,||
Na, na, na, kintje teer, || Sus, sus en kryt niet meer/ || Doet
u kleyn oogskens toe, || Sy syn van 't kryten moe,
6 't Kintjen begonst te slaepen, || De moeder sprak ons aen:
15
Herders lief by u schaepen, || Wilt soetjens buyten gaen; j|
Ulie sy peys en vree, || Dat brengt myn Kint u mee, || Want
't is Godt uwen Heer, || Komt morgen noch eens weer.
T. en M. u!t: T h e o d o t u s . He? P e r a d y s d e r Gees tc - i i j cke e n Ke rcke l i j c ke L o t - s a n g e n .
A n t w e r p e n 1 6 4 £
N s* ^m u syt wei- ie- ko- me,
SEEat
su n e - ven
^EÈÉ Heer G>'ny komt van a!~ soo h o c - g he, van ai- soo
±=±: ¥ Nu syt wel- ko- me vsn den
Ä h o o - ghen H e - me! neer. Hier a! in dit
Œil ^xx=rExt3 1111111 äLxx~E ZZZI
ae rd t - rijck sydc ghy g h e - s i e n noyt meer. Ky- ri- e - leys.
2 Christe Kyrieleison laetonssingen blij, || Daer meedook onse leysen beginnen vrij. jj Jesus is ghebooren op den
heylighen Kersnacht jj Van een rnaghet reine, die hoogh
moet sijn gheacht. Kyrielevs.
16
3 D'herders op den velde hoorden een nieuw liedt, || Dat
Jesus was gheboren, sij wisten 't niet. || Gaet aan geender
Straten en ghy suit hem vinden klaer, || Bethlem is de stede
daer 't is gheschiedt voorwaer. Kyrieleys.
4 D'heyiighe drie Coon'ghen uyt soo verren landt, || Sy
sochten onsen Heere met Offerhand. || S'offerden oodt-
moedelyck myrrh, wieroock endegoudt, || Teeren van den
ki nde dat alle dingh behoudt. Kyrieleys.
T. uit: Hoffman, von Faüersleben. Niederländische geistliche Lieder des XV. Jahrhunderts.
Hannover 1 8 5 4 . M. uit: Een devoot en profitelijck boeexken, Antwerpen 1 5 3 9 .
O —Q-J* fi , 1 , . ,
1 t I I M l P J ffi 4 J J 1 \ é- é * r) J I ns is ghe- bo- ren een kin- de-
1 ±Z
•I J l . l J J. aU* à r-
kijn noch claer- re dan die son- ne, dat
fcfc i §—* * = ? od Ja « sai ons ai- re vrou- de siin al tot- ter
î fe —#—jj—#—'—^
en- ghe- len won- ne.
2 Die sterren gheven ons lichten schijn || al door den he
me! gedronghen, || Maria heeft haer lieve kint |( mit ganser
minnen ghewonnen.
17
3 Si lechden dan in een cribbekijn ;j mit haren sneewitterc
handen, || si custen voor sijn mondelijn: |; des had haer
seere verlanghen.
4 Nu swighet, swighet mijn kindekijn, || mijn God, mijn
troost, mijn here, jj Van di so sal ic moeder sijn |! behou-
den mijnere eren.
5 Die osse end ooc dat eselkijn || en conden niei ghe-
spreken; || doe Jesus in der cribben lach, |j doe liefen desen-
haer eten
T. en M. uit : Jan Bols pr. Honderd o u d e Via e m s c h e l i ederen . N a m e n - A n t w f r p e n 1 8 9 7 ^
N e a r e e n har.dschriit g e v o n d e n te Aarschot .
H *âz •±=±
B= 9 * P • & $ ^
oe leyt dit kin- de- ken hier in de kou
- 4 -
S^Ê ^ siet eens hoe al- le sijn le- de- kens be- ven
-3-4S-
i m ä w siet eens hoe dat het weent en krijt van rouv
fc=fczj£ *M 4 »
na na na na na na kin- de- ken teer,
Ï m ZML
ei] swijgt doch sti! sus sus en krijt niet meer.
18
2 Sa, ras dan, herderkens, komt naar den stai. I| Speelt
een soet liedeken voor dit teer lammeken. |! Mij dunkt dat
't nu welhaast wat slapen sal.
3 En gij, o engeltjes, komt hier ook bij, jj singt een mo-
tetteken voor uwen koning. || Wiit hem verrnaken door uw
melodii.
T. uit: O u d t en nieuwe Lof-zangen Amsterdam z. j M. uit: Bols. Honderd oucie Vlaamsch«
Liederen. Antwerpen «n Namen i 8 9 7. Naar een hancschri't gevondsn -Is Aarschot.
L W*=H=H* aat ons gaen orn te be- soec- ken,
J J J f i f I,1 & *
dat kleyn kint- jen soet van aert, dat Ma-
J j. nn m $ — ^ é 5 heeft ge- baard.: Voor wie dat des he- mel;
r j i r v *——P1- 3& m gees- ten -staan en be- ven met oot- moet;
g^F* 3 3 E E ^ ^ ^ *
leyt hier in 't mid- den van de bees- ten
19
» a"-4 ' f rl V u 11-siet wat dat d e lief- d e doet .
2 Die het alles heeft geschaepen, || en gekleet al wat er
leeft, || leijt hier naakt van kou en beett.
3 Soete kint voorons geboren, || voorUwIijden, voor Uw
smert, |j siet wij schenken U ons hert.
T. en M. uit: Bols. Honderd oude Vlaamsche Liederen. Antwerpen en Namen 1 8 9 7 . Opgeteekend te Westerloo.
1 S E ^ ^
f r
Is J o - zef hoor - d e het soet g e -
££ &3E 4 * 4 '**¥——I—*SB2B8-
roe - tel van d 'he r - ders o p het veld
fi ! r~r J H ^ m dat hi] hoor- d e Ti- ters m o e - sel o p
EË5 g3EEE^g ^ ^ Ä — - ^
zoo zoe- ten toon g e - steld, riep hij: Vr ien- den sijt wat
Ï f_p J~j~jJ—y_F_J*ËJ ^EE±E^É£E£ ^ stil. Riep hij: Vr ien-den sijt wat stil, ' tschi jnt dat
20
ppp 't kind wat si a- pen 't schijnt dat
S ^
't kind wat sla- pen
T. naar het Fransch. M. van N. Joachim pr.
In vrlj rhythme.
I 4 4
et kind- je Je- zus is ge- bo- ren
^-r-f te Beth- ie- em. Nu ko- men a!- !e d'en^
^^^^^^^=i ^zz=Ê=z?t=£:^:
glen- ko- ren en io- ven Hem. Hoe he!- der blin- ken
i îiLjF^^^Ë?-^—gEEac 3E hier de stra- !en der he- me!- zen, en h ce ont- springt in
H r—P -f—Tt—f- ^ ^ rrr^" Dd
« — # •
d'aard- sehe da- len de le- vens-bron. AI- ie- lu- ia,
21
ï ^m al- le- lu- al- le-
2 In d'arme kribbe ligt de koning, || die schiep 't heelal; |[
uit vrijen wii kiest Hij zijn woning || in eenen stal. || Hij
komt verlaten en ootmoedig, || te middernacht: || dsn
't menschdom zal hij toonen spoedig || zijn wondre macht.
3 Aan Jezus zoet zij lof en eere, || in dezen stal. || Dat
elk uit Jezus' voorbeeld leere, \\ de deugden al. || Dat ieder
ook zieh dankbaar toone |; voor zooveel goed |j en Jezus'
groote liefde loone |i door lieidegioed.
I. en M. naa t c e n o u d vo l t s i ied | t
i±ßz : ü -r H l i±~±-
w~— 1 " !—«—r e h e r - d e r - kens la- gen bij n a c h - te ze
Ze h ie l -den vol t r o u - w e de wach - te, ze
-t~ ^ r Ï -3—^-^J-£ EÈ - h -
la-- gen bij nacht in het veld;
h a d - d e n hun s c h a a p - jes ge~ tela. Daar h o o - ren zij
m^ ZT. -+-
?=£ d ' e n - g e - ien zin- gen , hun lie- d e - ren. vioei- end en
ü =F=f v d ^ ö—r
j à • J-klaar De her- derb naar Beth- le- hem g in -
22
~fpç- 5È =& UÉ gen; 'tliep te- gen het nieu- we iaar.
2 Toen zij er te Bethlehem kwamen, || Daar schoten drie
siralen dooreen; || Een straai van omhoog zij vernamen, |j
Een straai uit het kribje benêen. || Toen vlamde er een
straai uit hun oogen || En viel op net kindeke teer, || Zij
standen tot Schreiens bewogen || En knielden voor Jezus
neer.
3 Maria, die bioosde van weelde. j| Van ootmoeden lief-
li'jke vreugd, || De goede Sint Jozef, hij streelde || Het
Kindje, der menschen geneugt. j| De herders bevalen te
weiden, jj Hun schaapjes aar. de engelenschaar: |j Wij
kunnen van 't kribje niet scheiden, || Wij wachten het
Nieuwe Jaar.
T. en M. naareen Duitsch volksüecl Omstreeks 1 6 0 0 .
1 ±äz P=*=* j — ^ m Ü
aat ons het kind- je groe- ten,,
en vai- ien voor zijn voe- ter.
-+- :F3F sfc 2 t
Laat ons ver- heugd en blij- de
het kind- je be- ne- dij- den. o
i Je- su- ke zoet, Je- su- ke
m zoet.
23
2 Laat ons voor 't kindje zingen, || 't metspel en lied om~ ringen; ||laat ons het kindje eeren || en zijn genabegeerenjl
3 Laat ons het kind verblijden, || het onze harten wijden; en laat ons goed en leven || in zijne handen geven. ||
T. near het Duitsch van Joseph Mohr. 1 S 1 8 . M. van Franz Grüber. Ktrstnacht 1 8 U
$F=f%=l~J: I J: 1 % j : F F H ti- le nacht, hei- ge nacht A!- les
s#=#=3^=i ^-~-±-~±-& • & # * ~lt~J'
? w V
«.
! tr^n "T Q IT" tf*
siaapt,
_^_J_ TTZ±
jza:
—ti een-
k j^S i Jz5il . i l l , ^ ( j .
' J sä' ? "J I 1-
zaam wacht
i
••J 4 f f
bij
rend
| J 4 *
het
de
\_. _A_ 3 r m •$*
kind-
kr'ib-
t _A
—#-
je
be
N H- ^ j . . | « 1 i !
't hoog-
zingt
m ÈEÏ -J=zz--£= -* # *
i5 t-^-
:rJfczi;5: ZÉ-. gEEiSI -+-
hei- li- ge paar,
d'en- ge- ien- schaar: slaap in he- mel- sehe
t ^ S-—1—ST" i i =3?
24
EiS mmm&&^ rust Slaap in he- mel- sehe rustl
ëE=±E 4^^~--&
m 2 Stille nacht, heilige nacht; || Davidszoen. !ang verwachtjj
wordt door d'herders begroet in den sta!.. jj op de bergen
klinkt vreugdegeschai: K Heil, de Redder 15 daar ,jj
3 Stille nacht, heilige nacht, i t godd'lijk kind vreedzasm
lacht, || liefde spreekt uit zijn mondeken teer, || Komt kmeii
allen bij 't kribbeke neer, ij: schenkt Hem alien uw hart. :||
T. uit: Ho f iman ' i von F a l i e r s i e b e n . N i e d e r l ä n d i s c h e ge is t l i che L ' ede r d e s XV J a h r h u n d e r t s
H a n n o v e r 1 8 5 4 M u-V- B ä u m k e r . N i e d e r l ä n d i s c h e ge is t l i che L i ede r . 1 8 8 8 .
He t re i rem word t v o o r o p g e z o n g e n
"zHi—I j—fr jV ^ fs, ; ~
m^ -w en km- de- kijn is ons ghe- bo- ren
Des had- de He- ro- des to» ren
31
3EEÉ ifelsi^^l m Beth-Ie- hem dat scheen aan hem Drie coon ghen uut O- ri- en- ten
^ ^ t = ë ^=^m qua- men uut Je- ru- sa- lem, vraech-den
25
^ waer is ghe- bp- ren, die co- nine der Jo- den:
- s — r fl - V* ^ v ^ t CTzrl
l • T~ ^— §
-A—i m
l ^ S ^ J —— Wi S3-
co-ghen i
men
O- ri-
om t'aen-en-be-
ten
den.
^E^EE^ &
die s ter- re syn dat kin- d e - kijn.
2 Herodeshi vroech die coon'ghen, || waer dat Kint ghe-
boren was. || Si seiden: te Bethlem binnen, || als onsdie
propheet las. || Als dat daer comen soude een heer so
grooi, j| die d'werelt verlossen soude mitsinen doot
3 Maer doe die coon'ghen quamen || recht buten Jeru
salem, || mit vroochden datsi vernamen || die sterre staen
voorhem, || ter tijt toedat sivonden dat kindekijn || indoe-
kerkijn ghewonden bi moeder sijn
4 Doe si dat kintjen vonden, || doe wast dertien daghen
out; || si offerden daer ter steden |i merr', wierooe ende
gout || mit also groter weerden. het was daer noot* || si
vonden den opper-coninc van haven bloot
5 Snachts als die coon'ghen sliepen || doe die enghel
quam tot hem, || dat si niet en souden keren || weer tot Je
rusalem. || Op eenen andren weghe sijn S4 ghekeert (j al
in haers vaders rike, als men ons leert
26
en Ft-ys C ;>a"!s Doouldi fes F i d ^ a r s s . Ö r u a ^ * 1 5 7 9 .
P - A _ & ^ _ J Z F L> JF t!SL o
€> » 4 -d t • 4
K
—é ?
-i rv • 1 y
H ~
-0 -y
}
i
kwa- men drie ko- nin- gen
* = i - V *- -J7-met e e - ne
- i? k
kwa- men van ster
m ^ = ^ ^ =?^=^
bij en zij kwa- men van ver.
2 Zij kwamen den hoogen berg opgegaan :j|: Zij vonden
de sterre daar stillestaan. :||
3 Wel sterre gij moet er zoo stille niet staan, :||: G e moet
er met ons mee naar Bethlehem gaan. :|j
4 Naar Bethlehem binnen die schoone stad, :||: Waar
Maria met haar klein kindetje zat. :||
5 Zij gaven dat kindetje menigvoud :||: van wierook en
mirre en roode fijn goud. :||
T. en M. u it : Bols. Honderd oude Vlaamsche Uederen. Antwerpen en Nam*n 189 7.
Opgeteekend te Aisemberg.
D § 4 J I J~J J I J J I J J Ko- nin- gen rijk en groot van
I :t S W
macht, reis- den zoo bij dag en nacht,
27
%
f jin- gen zij
-&-
berg
z o e - Ken..
dai,
z r al- !e h o e - k<
m 5z: ä c
05= , ^ „
- t — ; -f-
berg
i ^ t z f c z i
: j t z x
dal,
oen g roo - ten o7Cd van
±= i
2 Maria liet eenen zwaren zucht || als zij hoorde dat ge-
rucht: |j vreezend voor haarzoete lam || dat zij met zorgen.
goed hield verborgen; || meenend dat Herodes gram, jj
om haar klein lief kindje kwam.
3 Wij hebben gereisd met groot bedwang; || reisden
deriig mijlen lang, || omdat wij de rechte baan || niet goed
meer wisten, maar ze wel misten; || w a a r d e s t e r bleef stille
staan, || zijn wij samen binnengegaan.
T. en M. uit: De Coussemaker. Chants populaires des Flamands de France. Gent 1 8 5 6 .
D -fi- m ^ m m
• men drie ko - nira- gen met een
28
sterr nu wie- gen, nu wie- gen, nu wie- gen
al wij, uit vreem- de Ian- den, het
was zoo verr Nu wie- gen al wij, toen
iL ] ' P H 1 r, I T - r J J M wa- ren ze blij, a! on- zen troost en
f^ -g f f i H c r 11 ons to®- vloed: 't is Ma- ri- a zoet.
2 Ze kwamen den hoogen berg opgegaan, || nu wiegen,
nu wiegen, nu wiegen al wij, |j ze zagen de sterre klaar
stille staan.
3 Och sterre ge moet er zoo stille niet staan, || nu wiegen
nu wiegen, nu wiegen al wij, |j we nnoeten nog t'avond naar
Bethiem gaan.
4 De sterre gink voren, ze voigen ze naar, || nu wiegen,
nu wiegen, nu wiegen al wij, || totdat ze bij koning Hero-
des waar.
5 Herodes die sprak met een valschen hert: || nu wiegen,
nu wiegen nu wiegen alwij, || Hoe ziet er die jongste van
29
u zoo zwert/
6 AI ben ik zoo zwert, ik ben wel bekend, j| nu wiegen,
nu wiegen, nu wiegen al wij, || ik ben er den koning van
Orient.
7 Zij gingen toen met hunnen grooten irein, || nu wiegen,
nu wiegen, nu wiegen al wij, || naar Bethlehem in dat ste-
deke klein.
8 Zij hebben vol eeren en grooterootmoed, || nu wiegen,
nu wiegen, nu wiegen al wij, |) dat kindeken Jesu zoo moot
gegroet.
9 Een zoo kleinen kind een zoo grooten God; || nu wie
gen, nu wiegen, nu wiegen al wij, || een zalige nieuwjaar
verleen ons God.
T. en M. uit: Bols. Hondrrd oude Vlaanrvsche liederen. Antwerpen en Namen 1 8 9 7 .
z Mz B feig m
it waar J«- sus is ge- bo- ren,
Tfrt^fä hier voor ons in «e -
$ A—<mZ.
nen stal. Dat
fc j
die ons
30
ook ver- los-n»— zal.
îêÊ Door den val
==^=fcl^JEEJ ^
i A- dam, ziet, die ons ge- bracht heeft in 'tver-
fcö W-
driet: dan daait
ÜüE znns va- ders
^ m ^ p fc schoot, om ons te hel- pen uit den rvood
2 Ziet drij koon'gen uit verre landen, || en zij komen al
zoo ver || om er te doen hun offeranden || aan het huis a!
met een ster || Aan het kruis met liefde groot, || wil hij
nog sterven de bittere dood || al op den bergtop van Kal-
vaar. || Ontvangt dit lied voor een nieuwjaar
1. uit: D
Doecxker
V JL r m r->
t Is een suverlljc boecxken. Antwerpen
i. Antwerpen 1 5 3 9
• O O Q 1 1 Q- & fS I
l(ft 2 2 — hd^ A —«
\ U 2 — i
J > _ * 1 E
j:t was een
• V A -
V • ! \ P f \
1 5 0 8 . M. ult: Een devoct en profiteJijck
4 1 m — ~\
ma- ghet
i
9 « F
uut- ver-
i
J * • -. i
co- ren, daer Ihe- sus at wou- de sijn ghe-
31
IÉÉIÉ! bo- Des ben
i s is^
mm O
=6^:: O Be- ne- di-
mÈmmÊm. nus Do- no
2 Die engel was een bode goede, || hi voer derwaerts al
•metter spoede
3 Hi sei God groet u suver maghet, || ghi sijt die Gode
wel behaghet
4 Die heilge geest sal in u comen, |] al so den dauw valt
op de bloemen
5 Hi heeft u daer toe uutvercoren || hi wilt verloss'n dat
was verloren
T. uit: Dit is een 3uverli|C boecxken. Antwerpen 1 5 0 8 . M. uit: Een devoot en profîtelljck
boecxken. Antwerpen 1 53"9
i z§z2r 1 &^g-i
e
te n
1
J . m
vieï
was
Q
ee
ne
n
jevt
i
h
b
e-
e-
i
n
t
ieis
er
ß 1 ^ j
dau-
vrou-
# 4 1
-
32
we al in een m a e c h - d e -
we Dat deed haer kin- d e -
kijn;
kijn, dat
I ^ ^
van haer wert ghe- bo- ren, end si bleef ma- ghet
-f— (•*,• a — 1 p a - J j a l^i 1
g — f — p — ' r r f é 11 r) * * i fijn. o ma- ghet uut- ver- c o -
&=
al- tijt s i j n .
2 Corts daer na is ghecomen een keyserlic ghebot: || dat,
niemand uutghenomen, hi 'n quam al sonder spot || van
daer hi waer gheboren end brachte sijn tribuyt; || dat dede
men daer hooren end roepen overluyt.
3 Maria, loseph mede quamen te Bethlem waert, || want
dat was losephs stede, als ons die scrift verclaert; || si'n
mochten niewers inne, men wysde s altoos voort. || Die he-
mels coninghinne en was daer noeytghehoort.
4 Int velt hebben si vonden een huysseer dinn' ghedaect;|j
binnen so corten stonden hebben logijs ghemaect, || daer
wert die maghet moeder al sonder wee oft pijn, || van
smenschen soon een broeder, hoe mocht hi hader sijn.
5 Uut moederliker minnen ley si hem op haer schoot; ||
haer hert verblide binnen, dat deed sijn mondkijn root j|
33
si custen aen sijn wanghen, si suchte menichlout, || dat ht
quam sijn ghevanghen veriossen, ionck end out.
T uit: V e e l o ' e r h a r d e scHr i f tu 'e l i icke l e y s e n e n . A n t w e r p e n omsif , 1 6 0 0 . M ult: Lootens e n c e y $ . C h a n t s p o p u l a i r e s F i a m a n o s . B r u g c e 1 8 7 9 .
^m o
et was een ma- ghet
net Staat g n e - schre- ven
^ r r F ^ suy- ver en net,
de wet
uut Da- vidts
van Godt was
^fc^ j | J ^ ,|| | | ! | p ^ fi^ ~* ' I rJ 4J M s! a * it a? 1 — ^ — I ! — ' ' • ' Q^ ' •
stadt g h e - bo - ren,
s y ver- ko- ren, sy was tot
I r r i P T J =PZ= Ê :zz: h * p-a1- len ston- den, suy- ver van al-
i à m "zr-ï ^=t son- den, sy is voor- waer een
i ÏE3E z t £
sp>e- ghe ' k !aer r voor u o maecH- den eer- baar
34
2 Den vijtentwintichsten vande meert || de maen oudt
vijfthien daghen, || den enghei quam met eeren alweert j!
tot haer, naer Godts behaghen; || doen was verwondert
seere || d'edeie maghet teere, |j als sy daer sagh, het ciaer
ghewagh, [| den enghei Godts door den dagh.
3 Hy sprack haer aen met grooten oodtmoet: jj ave gratis
plena. |! Van waersoo comt my nu dese greet? ij sprack
die maghet Maria. || Hy sprack met kiaer vermonden: •';
Ghy hebt gratie gevonden, !| weest niet vervaert, noch ook
beswaert, ij ghy zijt van Godt bewaert.
4 Als sy dees wocrden hadde ghehoort, j! sprack sy me\
ootmoet seere: i| !aet my geschieden naer u woort, Ij siet
de dienstmaeght des Heere. jj i ersten! quam daer seer
krachtigh || de Sone Godts waarachtlgh, j in de ionieyn,
suiver en reyn, jj veur ons alle ghemeyn.
naar e e n L/üUscn vo*<
M m -0-.-JL ZS^I
4*—U xy- ri- e- lei- son i'ia- a door een
•f*1——& ph-^^W^jii-wiziXziKi
i^I doorn- wouc trac ven laar qeen
35
loof ge- had. Je- zus en N\a- ri-
ËgE
2 Wat droeg Maria aan haar hart? [| Een klein lief kindje
zonder smart; || dat droeg Maria aan haar hart.
3 De doornen brachten rozen voort, || als 't kindje werd
n 't woud gehoord; || dan brachten doornen rozen voort.
T. oit: Adrianus PoirtersS. I. Ydelheyt des werelts. Antwerpen 1 6 4 5 . M. uit: Willems. Ou
de Vlaamsche liederen. Gent 1 8 4 8 .
Ü In j. i ruM^ est- mael op ee - nen so- mer- sehen
:2 y-r-nt p=p dagh. maer hoort wat ick be- ijeks
$ £ P^ M fl
^=*F v V -V-sach, van le- sus en Sint Ian- ne- ken, die
£*?=£ F T ^ S 17~T-P- T V
spel- den met een lam- me- ken, al dat
4M-r-f- iff- ß \ ß m groen ghe- kla- vert land, met een pap-
3 6
seho- tel- tjen hun handt.
2 D'een troetelde dat Iammeken sijn hoot, jj en d'ander
kittelde't aan sijn poot; jj het Iammeken gingh springen, ||
en Ianneken gingh singhen, || en huppeld' en trippelde
deurde wey, |j die crollebollekensdie dansten alle bey.
3 En als het danssen was ghedaen, || soo moest het Iam
meken eten gaen; || en lesus gaf wat broeyken, || ioannes
gafwat hoeyken, || ter werelt was er noyt meerder vreughtj-
als die cousijntjes waren verheught.
4 Sy säten, reden al over-handt, || sy rolden, tuimelden
in hetsandt, || en dese twee cleyn jonchskens jj diededer
sulcke spronghskens, jj de kinderkensdie saghen hen e
een, || tot-se ten lesten zijn t'huys ghegaen.
5 De moeder maeckt' op staende voet || van melck en
suycker een papken soet; || daer säten die babbaertjens, I
daer aten die slabbaertjens, || en waren soo vroiijck en soo
bly, || gheen koninghs banquet en heefter by.
T. en M. vrij naar het Gesangbuch van Pater Martin von Cochem, o. cap. 1 6 4 3 - 1 7 1 2 .
o E i i M f M j J Hart, o al- 1er- droe-vigst Hart, hoe
37
e t f r h h ^ r r M r F groot was niet uw wee en smart; wat hebt gij.
$
*k p^m=rf=? f=& : Hart, ge- le- zwaard het- weik Ma-
f f tf j J u i H d Hart hebt dôôr dôôr ge-
=£ f iTtr sne- den.
2 Toen zij haar Zoon zag, bleek en dood || en overal van
wonden rood, || aan 't kruis onschuidig hangen: (| gedenk
hoe deze bange nood || haar nnoederhart moest prangen.
3 De zonversterft, haar licht verschiet, || het aardrijkbeeft,
gelijk een riet, || de rotsekloven klagen. j| Treurt zoo 't
heelal, wilt gij dan niet, |] Maria's leed ook dragen.
4 Wij bidden u, o Moederhart, || door al uw leed en al
uw smart, || door Kristus' dood en lijden, || bewaarvoor ai
le schuld ons hart; || help ons de zonde mijden.
M. van Emiel Wambach. 1 8 5 4 - 1 9 2 4 .
W $ 4 S ees ge- groeî, Ma-
38
^ :zz: ^
gra-
n it 0 +f
TO v ; *J
o
t
r i
e, d e H
i
£
teer
J
15
! *
met
#
U.
^ i
g e -
1 ß 1 I I
1
be- diid zijt Gij bo- ven ai-
fe£ S 2 i : i t
wen, en ge- be- ne- dijd is de
$ ä t ^ -
P J
vrucht uws li- chaams, Je- zusi Hei-
$ 3 Z
ge Ma- Moe- der Gods!
p M M ''• bid voor ons, ar- me zon- daars, nu en in
I 3 P J rJ è
t uur Dn- zer dood! A- men!
T, van Servaes Daems pr. M. van Jul. Van NuHel pr. . Met wel^iliende toe'atmg ui? One
geestelljke Meiliederen. Uitgave Loret, Mechelen.
o m keer din' o - ghen voi
39
V «a^ ' ' - a—* :»fc d e - ghen tot m; Mijn
^5SEj P=t fi * - *ry 1
ghet o soe- te
m TS «- # - # f^rzjt^ä z^s^: ?=t=^ ohet vor Di O Lie-
JbÄ £ ac ^zrT—y--^ — ~-
vrcw- we a is b e - scou -
£ 5t3E Pf ^ O T ^ g r f^r we Di;n beeit Diin beeit ic voe- le de
f % f j - J - S ^ -tal " -^M-
smer- te in
4 ' ' ' ' f I f r heelt
mi- nen her- te g h e -
in mi- nen her- te g h e -
±r* ¥^m 4 0
2 End als ic lijde, || end als îc strijde |) so fei; || Du
schencs mi erachten, || 'c en vreesgheen machten || der hel.
3 Ic cranke, smale, || ic minn'Di wale; || mer Du, || Du
draeghs, Vorstinne, || noch grootre minne || mi toe.
T. van Aug.Cuppens pr. M. van Lod. De Vocht. Met welwillende toeiating. Uitgave
Volksoniwikkeling, Leuven.
L £fc 1F^=£ 3 ¥""' ^ ^0 g)
iei- de gaf U dui- zend na- men
s m ZZZL
g root en del schoon en zoet;
I m :^=z «*jé ' m^0-
Maar geen een die t hart der Via- noen
$
• & -
? m e- ven hoog ver- blij- den doet
^ 3 2
als de naam, o Moe- der Maagd
I pSip dien G»j in ons land- 'je draagt
41
é ' r > If r i schoo- ner kimkt hij
- IS^- -f r p dan al a a n -
ï ¥= =P= ^ ^ i 1 1J
On- ze
I Vrouv Vlan- dre
^t On- Lie- ve Vrouw van Vian- dren.
2 Waar men ga längs vlaamsche wegen, || Oude hoeve,
huis of tronk, || Komt men U, Maria, legen, || Staat uw beel-
ienis te pronk; |j Lacht ons toe uit lindegroen, || Bloemen-
krans, of blij festoen... || Möge 't nimmer hier verandren ||
Ogij , Lieve Vrouw van Vlandren.
3 Blijf in 't vlaamsche harte tronen, |j Als de hoogste Ko-
ningin, || Als de beste Moederwonen, || In elk Vlaamsche
huisgezin! || Sta ons bij in allen nood, || Nu en in het uur
der dood, ||. Ons, uw kindren en ook d' andren, || Liefste
Lieve Vrouw van Vlandren.
T. van Herman Broeckaert. 1 8 7 9 - 1 9 3 0 . M. van Arth. Meulemans. Met w*iwillende toeia
ting uit: Geestelijke Liederen. zang met begeieidmg. Uitgave De Hülst, Brüssel.
0; flV»t;J,jjjljjJipÜ^i b!an-ke m a a g d , g e - be
4 2
i « T *
5PE • < •
dijd, O die des Hee- ren moe- der
I t* ^ â s d *V<
zijt, Ma- ri- a spree'< voor ons, Ma-
i 3h& m ri- a, spreek voor ons
2 We kruipen voor uw voeten neer, || En slaan de borst,
o bid den Heer, ||: Maria, bid voor ons. :||
3 Want dompelkinders, ach! we zijn, || En dag en nacht
in zielepijn, |(: Maria, zorg voor ons. :||
4 En help onsmoeder, uit de schand, (| En.rijk ons toeuw
reddend' hand. ||: Maria, zalig ons :||
f. vrij naar G. Gezet le. M. van Herrn. Meulemans. Met welwillende toelating.
^ ^
Mei is daar, de mil- de Mei, Ma-
$ l T j - 1 r p * de mooi- ste van de
43
•JLu -At? p— vy
maan-
JZ_. „__ ^£J*> J$ jftyr. r^
= f f = = F -
den-
r •
•~*" t7
üj
rei,
_
4
Xq [• j -o» .—1
' «/• 1 | p- p ., q
y ~ • ' • /
i r * r • J
Ma- ri- a. mid- den
" T - —r ' 4 -
L J__ __ G . . ÎL-
— p r — _ L _
F - - ' n i A 1 f
.: r.:__p_: -.» -—r """ - _ ^ _ *L__J
fe ïsr~ sen - liclit. staat een troon U
2tl_. J±^3C
-r—-**v-—~$ ~ « •
3 Z -4-
2
o p - g e - rieht
. _A_
1 l a
i n -TZZËZ
w -#-ZIZZD::
__f?i. " h - t~
Ma ren u.
I $:z^= w zi=± z t Z 3 C I
min- nen U Ma- ri- a.
? De Mei isdaar met gersen groen, AAaria, || En tooit uw
beeld met bloemfestoen, Maria. |l O gij allerschoonstr
biom, jj bloeiend in ons heiligdom.
3 Zoo zachtjes guldt uw aangezicht, Maria, || In 't helder-
witte keerseniicht, Maria. j| Houdtgij 't oog op ons gericht. jj
alle lijden v/ordt ons licht.
4 Zoo miid door Gods genâ verrijkt, AAaria, || Die versch-
gevallen sneeuw gelijkt, Maria, jj Moeder lief, ons ziele zij |]
sneeuwwit immer, schoon als gij.
4 4
T. vrij n a a r he t D u ü s c h van Lauren t ius von Schnüff is o. cso. 1 6 9 2 . M. naar G e i s t l i c h e G e
s ä n g e . E ins iede ln 1 7 7 3 .
3t
W i^-'i J J Ï m o n - der - schoon p rach- ti- g e
ik heb m' U voor ai- tijd
ë É=a g roo - te en m a c h - ti- ge , g o e - de lief-
kin- de r - lijk toe- g e - wijd, met ziel en
feZ3E 3=
tai- li- ge h e - mel- scheVrouw;
le- ven voor e e u - wig g e - trouw; goed bloed en
^ ^ fr
ven wil i k U g e - ven, ai les
^ n i f r
wat ooit ik kan wor- den of z i j n
P ^ ^ • = ? *
geef ik U blij- de ; M a - ri- a 't is dijn.
2 't Heelal bewondert U, geen smetten zijn in U, || gij zijt
Maria de schoonste alleen; |J Uw hooge majesteit isvo!
4 5
barmhartigheid; I Schouw op Uw kinderen, hoor hun
gebeên.
3 Gij zijt gansch viekkeioos; daarom, o schcone roos,
',oos d 'Hemeivader U a!s Dochteruit; || JezusGodseeuwge
Zcon ga! U de Moederkroon; ; de Gees i des Heeren ver-
koos U tot Bruid.
-- A , J C . C - D D e n s p ' . i- . v = n l o d . De Voc^ i Met w e i w i ü e n d e tôetatir-.g uit: J a a r k r a n s
• e V ' iaa-^scne M u ^ i e k h a o o e t . A M ^ e r p e * . .
^^^^^m e e d - ng stii- le tim- mer- wan, zoo
fcifc  —é r- ^
-£ we- raids o o - gen, Jo - zel wie m och:
S « \ —r$-te£ =^=pT sis Gij op heil- ge schat - ten bo - gen?
ß ± j~-jh| [•>- J fnJ - tTT fT^ 3zr I» >)—+-
uw k iei- ne wo oing b e - zat Gij 's H e - meis
Ü ^ ^>^é-
K o- nmc , was uw g e - zel- lin
l P=£ 5Ë - Ö -
" •g - ien Kc m - g-i
4 6
2 Neen! geen kranke menschentaal noch stem van heme-
linger., || kon, o Jozef, schoon genoeg uw zaiigheid bezin-
genf \. als Gij liefdedronken, in hoogste vreugd verzonken, ||
den de zoete Maagd, dan weêr 't Kind bezaagti...
3 Wii, o Jozef, aan uw Bruid en aan Heur Zonevragen
dat wii, door ootmoedigheid, aan Hem en Haar behagen:'
Moor ons kinderbede... Bekom ons reinheid, vrede, !| liefe
vrome deugd... en des Hemels vreugd...
van A u g . C u o p e n s pr. M. van Arth. M e u i e m e n s . Mel ' .ve lwi l lende loe ia t ing ult: G e e s f e i i j k -
d e r e r , , z a n g met b e g e i e i d i n g U i tgave De Hülst, Brüssel .
±=ÉI =j- I Î J~~TË
Lut- gar- dis, won- àer- bioem en
~7~r^— f??S~r~~~A~f~ V \> 4"
9J '
_ J *
— a s ^ —
r j À ^ F 1
J1 J
r § — i
. Â — \
4 m •t
4 pe- rel van ons Vlaam- sehe Land; bo- ven
ï ^ S w -à-vat he- den roe- men, bo- ven bag- gen,
*=±: 3 ^ • Ï ^
a- mant, , oronk- ju- wee- len uit de
I m & -a- ^
-hrij-nen door de we- reld aan- ge- boon, koost gij
gloed van b loed- ro- b i j - nen uit Heer J e - zus
fr-fi J ) IL Ê door - n e n - kroon.
2 Heiligste van Vlaandrens vrouwen, || om het Kruislam
leerbemind, || om Zijn lijden, om Zijn rouwen || weendet
gijUw oogen blind, || doch Uw geest waarop de stralen ||
schitterden van "t hoogste licht, || staard' alover d 'aardsche
dalen j| naar den glans van Gods gezicht.
3 Veertig jaren lang vertoefdet || Gij ter landstreek van
den Waal , || zonder dat gij 't geen gij hoefdet, [| ooit
mocht noemen in hun taal; || zelfs geen brood en kondt gij
vragen, || dan in 't Dietsch, Uw moederspraak; || toch voi-
bracht gij a! die dagen, || heilig, daar, Uw plicht en taak.
4 Volksbewaarster is 't bedieden || Uwes namen oud en
schoon: || wil dan hoeden landen lieden || u i t U w h o o g e n
hemeltroon; || bid dat Vlaamsche taal en zeden || blijven
heerschen in elk huis, || dat ons toekomst lijk verleden, j,
voer' in top het Christikruisi
T van E. F l e e r a c k e i s S. !. M. ./an Ar t fu l M e u l e m a n s . Met w e l w i l l e n d e t o e l a l m g UH: G e e s -
te l i |ke L i e d e i e n , zarig m e t b e a e l e i d i n q . U i t g a v e D e Hülst, Brüsse l .
chuts- en- gel van de Vlaam-sche |eugd strekk
4 8
S
fc^ m ±=& 2-
hun de glo- ne van. uw deugd tot wacht- woord,
m^ schild en wa- pen! En zingt uw vroom-heid
i # ^ ÈE i^r faz s ^
en uw vreugd in 't hart van on- ze kna- penl
2 Lijk zij belichaamd en bezseld, || Gij hebt in bidd' en
boet vermeid || algisting uit den kwade, || terwijl g' uwziel
te blaken hieldt || aan 'tvuur van Godsgenade!
3 Het oog vol zon, de ziel vol zangs. (| Ge voerd' uw
stille treden längs || het pad des Evangelies, || met in uw
hand den witten glans || en bloei van open leliesl
T. van Jan K e r c k e i m c k . M. van Stat N e e s .
dÈ=2z
W "m m ie zijn de kna- pen blij
S F f t ^ blon- de die U den kers- ten kamp
$
P= gS ^ 1 1 1 \T~i L-jl ^ 1 ver- kon- den, d' Her-nieu-wings-kamp, die Vlaan-drens
4 9
I ¥
ï ^m =C* m
val
zal
wig, e c u - wig
•V- Ü Jo- chei, J o - chei . Vol-
stui- ten
krach- tig
1 ^ Jo-blij. die kna- pen dat zijn Wl]
I j j i r r SE chei. chei, vol- krach-t ig bli), die kna-pen
p , ù
dat zijn wij. Jo che J o - chei
2 Wie zijn ze die in grootsch verlangen || hun kranigvolk
gaan *t harte prangen, || hun volk, dat in zijn ziel ontkracht ||
op kersten, kersten kerels wacht?
3 Wie zijn die knapen, die aan 't rotsen || door 't blonde
land, hun blauwe potsen, || met t kruiske van hun Koning
op, || fier dragen, dragen op den kop?
4 Wie zijn die knapen? Christusknapen || met Christus
ridderspak en wapen. || Ze rennen heen door zee en hei (|
de wereld, wereld willen zij! 5 Wie zijn die knapen, zij die't wagen || heel Vlaandren
50
weer naar God te jagen? || Wie zijn die knapen flink en
knap? [| Wie 't kersten, 't kersten knapenschap?
T van C. Llndemans pr. M. van S»af Nees.
V §Hj m m oor- uttl Ten strijdl Voor- uitl Ten
m ^ 0 p
P stri|cH 't is Ker- ke- tijdl De Paus ons roept te
£b J * U—/^-4=^^ H=k/-^ #
I wa- penl De Paus ons roept te wa- penl Door
m 't storm- ge- weld \er steen-rots snelt een keur van
m § ß
Pink- ster- kna- pen! Door 'tstorm- ge- weld ter
fr r fl J j l IJ J r UI r c i steen- rots snelt een keur van Pink- ster- kna-penl
m& m T2L ? ^ Voor- uitl Voor- uit! in 't perk, rond Paus en
51
¥^ r C/l1" Ç j l r r l r LT7
Kerk! Voor- uitl Voor- uitl Wie volgt de
Pink- ster- kna- pen?
2 ||: Het heilig werk, :f| Voor Christus" Kerk ||: Bezielt ons
jonge scharen :||: Ons jeugd erkent, de rots omtrent || noch
rust noch vrees noch vare :|| Vooruit in 't perk rond Paus
en kerk || Wie volgt de Pinksterscharen?
3 ||: In Christus één, :|| Ten strijd getreen, ||: Ons leidt de
Kruisbaniere. :||: De hel ten spijt, ter wereld wijd || zal Rome
zegevieren :|| Vooruit in 't perk rond Paus en kerk, |J Wie
volgt de Kruisbanieren?
Klaroenerslifd. T. van C. Undemans pr. M. van Aug. De Boeck.
¥ * J j: !' i r J Î I r f I on- ge ge- zalf- den, de len- den om-
'¥ f ? N k ç ir J'y g l r gordl Schalt de kla- roe- nen "Te wa-
¥' n l r c g I r J' J' k j ^ J1
penl ' Ziet toch hoe scha-mel uw Vlaan- de- ren
52
j
$ s m & vordt Weest er de red- den- de kna-
pen. Jon- ge ge- zalf- den de len- den ora-
î i±ZSI
*=p§^ î gord. Schalt de kla- roen o- ver Vlaan- de- ren.
2 Jonge gezalfden, doorgloeid en doorvuurd, || wakkert
die vlam aan: ze strale! || Spreidt over 't volk dat in 't duis-
tere stuurt, || 't licht van uw Christi-sinjalen. || Jonge ge
zalfden, doorgloeid en doorvuurd, || schalt de klaroen, over
Viaanderen!
3 Jonge gezalfden, nu kranig en fier! || Frisch stapt ons
vendel ten strijde. || Stralend vooraan flapt de Christus-ba-
nier || die ons ten zege zal leiden! || Jonge gezalfden, nu
kranig en fier, || schalt de klaroen over Viaanderen!
I dfc §&
m * m É ar- op! Gij Roomsch, Gij Vlaamsch stu-den- ten-
rm r-n^-^ schap, Har- opi en sluit de ran- gen aan! En
5 3
t£ É
t hoofd om- hoogl Kom- aanl Eén woord! een wil een
UPÉ É m daad en flink op stapl Wij gaan, wij gaan den
I mm and slaanl
2 Elk Vlaming blijv' zijn oude Vlaandren waard; || aan
Pausen Kerke vast en trouw: || voor hen de leeuwenklauw! ||
En Christus troon' aan elken Vlaamschen haard; || voor God,
voor God de Vlaamsche gouw!
3 Geen droomers zijn, maar mannen van de daad || met
ijzeren wil en rein van hart, || inlijfen ziel gehard. || Elk
drage Christus' liefde en Christus haat || in Vlaandren,
Vlaandren, vreugd en smart!
4 Eén liefde, één haat! Sta opStudentenschap || endraag
uw vlagge vouw aan vouw: || aan Kerk en Vlaandren
trouw. || Eén woord. Eén wil. Eén daad. Komaan, op stap ||
voor God, voor God de Vlaamsche gouw!
T. van M N. M. van R Ghesqulere.
W i *-9r
m^t zijn het die stap- pen, geest
54
C N 71 H / H drif- tig en koen, met vlam- men- de vlag-gen, en
$ 3z=fe £ F
bit- se Kla- roen; door Vlaan de- rens ste-
I ß: ïm ^ den »n 't wit en in 't blauw, roe- ners van
• S ' f P E l ' f g P i f ? C I r C Chris- tus, zijn Ker- ke ge- trouw. Kla- roe- ners van
1 ^ ^ p= Chris- tus, zi'jn Ker- ke ge- trouw,
2 Met glans in ons oogen, met zon in ons lach; || met stnjdlusten liefdedie alles vermag; || met gloedop onswezen flink zwierend en knap||: in rijen na rijen met kranigen stap. j 3 Een geest in ons koppen, een wil en een daad, || een droom en een offer voor Christus paraat. || Wij zijn het die stappen, een lied in den mond, ||: blij bloeiende kna-pen heel Vlaanderen rond! :||
T. van C. Eeckels M. van Lod. HuybrecMs.
R tf ''J I r i f r I f ^ P P <]s Md-»-' kna- pen- schaar. Rijs
5S
ftdt i ZL7Z
Ï op, stel u te weer. Uw huis, uw land is
à m J * f i r v ge- vaar Rijs op, en red uv <.js
1 ß^-w v=v en red uw lak- sehe volk uit —0
on- der op
I w je ^ — 0 — . — , J_ wiel. Het wors- tel t in den gangs-ge-
I É drif- ten- kolk, njs op en red uw volk. Dat
mm -s—f
-v-no- gen en dat po- gen WIJ dat moe- tern
%^r ^ e ^ II ff
en dat groe- ten wij dat ee- ren en be-
I mm Ê gee- ren wij dat zwe- ren wij.
2 't Klaroent van uit het Vaticaan || de nood wastdag aan
dag; îj t' klaroent, zie 't levend Licht vergaan, || hoog waait
56
ae hellevlag; || miljoenen glijden naarbeneen, || in hopeioos
\/erval. || Zoo Jezus weer op aard' verscheen :|| bij henvond
Hij geen stal.
3 Vooruit! niets kan de jeugd weerstaan! || Zij keert de
wereld om, j| zij zal door roode zeeën gaan || in 't licht
der vuurkolom. || Zij schopt de zonde van den troon, || zoo
schandig ingepalmd; || en plaatst daarop weer Godes
Zoon |i wijl "t adoremus galmt.
A van Th. Pee te rs .
w UH {$• — 4r È ij dra- gen een vlag den heu- vel
É F=* b ß f i-± ; J I J JJ J J opl Wij dra- gen een vlag den heu- vel op! Wij
fc=ff m ^ * ^é ' =J dra- gen een vlag tot den hoog- sten top, Een
ê m ' T r IIJ steil-rech- ten stok en een kleu- ri- ge vaan. Hoe-
ÈÉ zee, Wij gaan! Hoe- zee. Wij gaanl Hoe-
57
'$~l j j i 1 i l i j i j j U . i l zee. Wij gaanl Hoe-, zee Wij gaanl Hoe- zee, Hoe- zee!
2 Wij dragen een vlag met blij gebaar! :|| Wij dragen
een vlag en wij zien er naarl || En menschen die kijken en
menschen die staan.
3 Wij dragen een vlag als zingende groet! :|| Wij dragen
een vlag, gaan de zon tegemoet!|| Een hoogere heuvel een
steilere baan.
4 Wij drageneen vlag den heuvel op! :|| Wij drageneen
vlag tot den hoogsten top! || Laat menschen maar kijken
laat menschen maar staan.
T. en M. van Guido De Vos o. praem. Met wel-villend* toelalmg.
n dich- te drom- men staat o Heer uv
i Ö ^ kruis- le- ger be- reid, in d'oo-gen den gloed van uw
tfij J'f r r i r,j- J n j i r-oo- gen ge-brand en ha- kend naar den strijdl Heil
é i r r Ji c l ^
Je- zus on- ze Ko- nmg, u zwe- ren wij den
5 8
$^m ^ ^
m eed, te stor- men na u met het Kruis in de
im: £$ -& f vuist, tot da- ve- rend dreun* on- ze ze- ge/ kreet.
2 Met ijzren wil geharnast staan || uw trouwe strijders
pal, || de lippen nog rood van uw Kostbaar Bloed, || dat
zwakken stalen zal.
3 Ons harten laaien van het vuur || dat uit uw Harte
gloeit, || een vlammende zee die de wereld omspoelt, ||
en stijgend immer groeit
4 De klokken luiden feestelijk || den heilgen Kruistocht in, ||
God wil het! Te wapen! Maria voert aan || ten kamp als
Koningin!
5 Vooruit! HaroplTen vijand in! ||Destormklok nu geluid! |[
Door Hem, die ons sterkt met zijn Lichaam en Bloed, || de
zege is ons! Vooruit!
T. van J. Bogaerts S. I. M. van Fr. Lenaerts.
WW • • ar-
4* 4 —4 1 1 ^
opl Voor Chris- tus Ko- rung, Hij
% az=3 ^m *
heer-schein el- ken stand op wil en werk, in
5<T
r i r r J-m wo- ning, door gansch het V laam-sche land Har-
^$4 É * *n-4 t* opl
0 /L fm j
Har -
v '
op , in he - 1 '9 1
»
e - ven,
1
Har-
f
Dp, har- o p C
• ~» r p t r i
oor
ster-ken
Q M fm à " U • w
%J
strijd
9' V *
De
"i
jeugd wil V aan -d ren
1
g e -
m r
ven. een
•
ge Chr is - ti- tijd, de jeugd wil V laan- dren
PEPPP ge- ven, een heil'-ge Chris- ti- tijd.
Het Pausdom roept "Te wapen" || voor Christus' njkop
aard', || daarom staan Vlaandrens knapen || in 't jeugdver
bond geschaard.
3 Wij staan in alle standen || ten zelfden kamp bereid, ||
vereend door eeuwge banden, || en door Gods Kerk geleid
4 Voor God geheel ons streven || Hem zweren wij ons
trouw, || wij bouwen Vlaandrens leven || tot heilig Gods-
gebouw.
T. van Dr Schaepman pr. M. van A n +T A v * i\ A. /* / \ fn\ *j
Û / \ v V • L 1 V
i
J. J. H. Verhulsf.
• ë
} } rj _. ... i
an U, o Ko- nmg der Eeu- wen, aan
6 0
i TyTïiEj. 5 P=4q
U blijft de z e - g e - k r o o n ; o n - sterf- lijk schit-tert Uw
Ï : u\\ ^M^ g lo - rie doo r al- ien haat en hoon! De
§ fr ff &=?
vol- ke - ren ver- dwij- nen, maar lui- der klinkt het
I ? J. J ^m 4 4-
lied: De eld-zon blijh schi j - nen; haar
(?p J—J* p- * l-J- ~[~i^=-J—«-=* g lan- sen stef- ven niet! De w e - reld-zon blijlt
f schi j - nen : haar g lan- sen s te r - ven niet!
2 Hoor! juicbend naderen eeuwen || met psalmen vol
hooger gloed, || in breede koren weerkiinken, || den Koning
huld' en groet! || Hoe jubelen hun zangen || längs aard' en
luchtgebied: ||: Den Koning aller eere || zij leven, liefd'.en
lied. :||
61
T. van Jel Bloemen. M. van Arth. Meulemans. Met welwitlende todating. Uit$ave PfO Apostolus, Leuve«.
R 1 7Ti » - W^i ~a -* eeds bui- gen rij- pe hal- men m
' Q r \ ~~zl , 4 - , , . \ ® Z— #M t i
§ J» j — i j i p_—\-jM~f f ^ J i g o u - den o - ver- vloed, en wach- ten op den
r~r~rr fep maai - er die 't ko- ren o o g - sten rrcoet. Wij
w=r=m zijn de V laam-sche kna- pen, die blij ten oogst in
F = F ^ ^ gaan, d e groot -sche taak voor d' o o - gen , het
i Kris- ti kruis voor- aan!
2 Welaan door onze beden || de stalen zeis gewet, || de
rijke reine ganzen || totstuiken saamgezei.
3 En dan die rijkdom schüren || en zanten op het veld, ||
geen enkel aar vergeten; || de zielen zijn geteld.
62
VEAENDEÜENÄU EN NAfllï DENC l ( AEN Ü.
T. van H. Van Peene. M. van K.
z i j - J' ;- i ^m zu!- ten hém niet tern- men den
i - ^ " ' J' -' ; u . . J- >-\ n tt y *
JL fm vu «J
fie-
rJ
ren
i
Via
«
am-
»J >
sehen
r 1
Leeuw
h J
al
rv i
drei- gen zij
&
lJ €.1 •
f
z i jn
S | N
vnj- heid met kiuis- ters en ge- schreeuw. Zij
i S 53E s»~ - * -
zul- !en hem niet tern- men, zoo- lang een
-fy-Qi-i 4 i - ~^
Via- ming ieeft,
/ J i W. . g
zoo- lang de Leeuw kan
1 ^ à" 0 ML
¥ = * * = * = * klau- wen, zoo- lang hij tan- den heeft. Zij
l r g J p i » • •
& f g J ' i r ^ c r j i r c •• 3
zul- len hem niet ten men, zoo- lang een Via- ming
65
tf r r 1 n r r 1 r r r i r" r leeft, z o o - lang de Leeuw kan k lau- wen, zoo - lang hij
i't Mr r i r e Mh 1 r -n tan- den heeft, zoo - lang de Leeuw kan klau- wen, z o o -
v$ | k | J—1 d -, / 11 ==•
lang hij t a n - den heeft.
2 Detijd versiindt de sieden, J geen tronen blijven staan, |j
de legerbenden sneven; een volk zal niet vergaan. || De
vijand trekt te velde, ;j omringd van doodsgevaar; || wij la
chen met zijn woede, |! de Vlaamsche Leeuw is daarl
3 Hij strijdt nu duizend jaren jj voor vrijheid land en God.||
En nog zijn zijne krachten || in al haar jeugdgenot; || als zij
hem machtloos denken il en tergen met een schop, || dan
rieht hij zieh bedreigend || en vreeslijk voor hen op.
4 Wee hem, den onbezonnen, || die valsch en vol ver-
raad, || den Vlaamschen Leeuw komt streelen || en trouwe-
loos hemsiaat. || Geen enkel handbeweging || die hij uit 't
oog verliest, || en voelt hij zieh getroffen, || hij stelt zijn
mane en briescht.
5 Het wraaksein is gegeven, || hij is hun tergen moe, |j
met vuur in 't oog, met woede, || springt hij den vijand toe. If
Hij scheurt, vernielt, verplettert, || bedekt met bloed en*
slijk, || en zegepralend grijnst hij, 'I op 's viiands trillend lijk..
66
T. van E. Hiel. M. van Petef Benoit. Met welwVliende toelating vsn net Peter BenoHfo-nds.
Antwerpen.
w <5 9-
(4> k l cj i r-'
aar Maas en Schel- de vloei-
flb + j'i i n i j i en, de Noord- zee bruischt en stormt:
J cy I r - J l s J - j 1 - ! ' ^ i ë é vre- de en kun- sten bloei- en de heid
Ä ^ ? ^i j J i J man- nen vormt; waar vel- den, wou- den, wei-
i ^ I E ' J ' ~ j s 9 = * den als gaar- den rijk be- plant, de weeide en
fr J g IM ir [.M-tr^ vreugd ver - sprei- den, daar is, daar
^s r ^ l r r » '—' •—
L> 1 k is ons Va- der-land, daar is ons Va- der-landl
67
2 Daarstijgen uit 't verleden || De Karl en ClauwaertopI ||
zij hebben stout gestreden, |j verplet der vreemden kop. ||
Hun goed, hun bloed, hun'leven |j met mildheid steeds
verpand, || om ons te kunnen geven \\ het vrije, || het vrije
Vaderland. :j|
3 O Nederland, o vrijheid, |j gij adelt ons gevoel; || ws\
zweren ook met blijheid: || uw toekomst is ons doel; || wij
zullen, jongescharen, jj steeds, onzen plicht gestand, || met
harten hand bewaren !| het heilig, f|: het heilig Vaderland. :|!
T. uit: Hoffmann von Fallersleben. Horae Belgicae. Hannover 1 8 5 4 . M. van Fl. Van Duyse.
\ / J « r> \ S / \ M fr\ f) r-\ / \!0 Z o i ! \ / <u # C
o*
I ^ rj
—"
fj»
laen- de- ren
3
i dach en nacht
EÉ m =P= " -SL
dene ic aen waer ic ooc ben
1 m ZZJZ
en vaer, ghi syt mi
i ï ^ ic ooc ben en vaer, ghi sijt mi ai- tijt
I m Vlaen- de- ren, dach en nacht
68
I &EEÊEEÊE 3 3t== ^
dene ic aen
3
den
I -&-vel- den staen o- ver-al groen; schoon is ons
^m 4 <3
lant ge- heel, schoon a!s een lust- pri- eel,
3 3
I mrrji 1 36: beem-den en vel- den staen o-ver-a! groen.
2 Vlaenderen boven al || hebbic u lief. ||: Ghiminen lust
nnijn smert, || ghi licht mi diep int hert. :|| Vlaenderen bo
ven al || hebbic u lief. j| Overal vrolicheit, j| overai lust.
Maechden van fier gelaet, || cnapen so vrom en draet.
Overal vrolicheit, || overal lust.
3 Vlaenderen, alien tijt || blijfdi mi lief. ||: Neemt van m
hert en hant, || neemt mijne trou te pant. :jj Vlaenderer
alien tijt || blijfdi mi lief.
A Q V 2 h K p - p — r
TO 4 «' è J J J F=£ r = Is de ke- r«l<; te ga- re zijn.
6C
^m ^ ^ E d o e d - le, b o m - le
3
rorn dorn dorn,
I É Ö l ied- je moet er g e - zon -gen zijn, d o e d - ie rom
i i=a= fc f i — r =£
^ dom dom. t Ke- reis- lied, 't ke - reis- lied, d o e d -
$±-Ul }< y,\t- tl\f t b o m - le rom dom dom; '{ k e - reis- lied, 't ke - reis-
^ ^
ifc
± ~9 * lied d o e d - le rom dom dom. Zij
2 Zij renden met zessen längs de baan, II zij hadden sta
ler kleeren aan, |j: Isegrims. :|i
3 Zij hadden waaiend' helmenaan, [| zij renden zingend
längs de baan. ||: Wat zongen zij? :|l
4 Van edele ridders en heeren groot, || van nijdige kerels
en galgedood. ||: Isegrims. :||
5 De kerels kennen een schoonren zang, || de zang der
kerels en is niet lang. ||: Maar zegt veel. :||
6 Vliegt de Blau wvoet ?-Storm op zee. || Vliegt de
Blauwvoet ? Storm op zee. ||: Storm op zee. :j[
70
T. van J. De Geyter. M. van Peter Benoit. (Jit de Rubenscantate. Met welwiilende toelatm^
van het Peter Benoitfonds, Antwerpen.
D f ( ' f ^ " " " " • ' • $ — h
an mocht de aard spe~ ien van
i •fm
^ ^ r r ir r r mf 1 •:tr
al uw to- ren- tran- sen, dan
p t >-—_ , M m. (T\ r $ \-^ \ f — f j 1_ 1
— 9—F—»—J 1 r • 1 1 1
mocht de grijs— heic
[• - &&{ "' i
~~i id W ü» 1 r • 9 r r Lf _ J — f _ J
kwee- Ien, dan riocht de jonk- heid dan-
ë m £ ^ sen. Dan mocht de jonk-heid dan- sen.
2 Dan schiept gij opgetogen |j tôt Prinsen, Vlaamsche
steden, || die onder zegebogen : op zegewagens reden. :
3 Dan iiet gij uw rondeelen || en kanten gevels glänzen;,
dan hieldt gij landjuweelen; |j: dan vlocht gij lauwerkran-
sen. :||
4 Dan spreiddet gij voor d'oogen jj uw -J, ijheid, kunst en
reden, jj Op allen mocht gij bogen; ||: n allen werdt ge
aanbeden. :||
T. van A. Rodenbach. M. van J. De Stoop Met weiwillende toeladng
B $ S3S Ï È -ö—
o- ven Gent rljst een- zaam en grijsd'
7 Î
I É v-4 ' ' -*- b—v-
't oud Bel- iort, z'\n- beeid v a n ' t v e r - l e - den som- ber en
| ^ ^ r> h h ^ — • — 0 — * —
grootsch, s teeds stom en doodsch, t r e u r t d o u - de held op
I t c i p -' 't G e n t van h e - den, maar soms hij rilt, en e e n s - klaps
$ a h n rv / 1 J J-j-JËÈË —9 9 ¥~
gilt zijn b ron- zen s t e m - m e door de s te- de :
I m £ 32 3t*=Z* "TriIt in uw g.raf, trilt G e n t - sehe he i - den.
§ ^ * -f «• 8 gij Jan Hi]- oens gij Ar- t e - vel- den
$ r> K
J J . B «E =^
mijn naam is Roe- lant 'k k lep-pe brand, en lui- de
»-,-_ H* «
storm m Vlaan- der - land.
7 2
2 Een bont verschiet schept *t bronzen lied || prächtig
weertoovrend mij voor d'oogen. || Mijn ziel herkent het our
de Gent: || 't volk komt gewapend toegevlogen, || 't land is
in nood, Vrijheid of dood! || De gilden komen aangeto-
gen. || 'k Zie Jan Hyoens, 'k zie de Artevelden || en stormend
roept Roeland, den helden: || Mijn naam is Roeland, 'k klep-
pe brand, || en luide storm in Vlaanderland.
3 O Heldentolk, o reuzenvolk, || o pracht en macht van
vroeger dagen, || o bronzen lied, 'k weet uw bedied, J en
ik versta 't verwijtend klagen; || doch wees getroost: zie 't
Oosten bloost || en Vlaandrens zonne gaat aan 't dagen. ||
Vlaendren die Leeu! Tri 1 oude toren, || en paar uw lied
met onze koren; || zing: Ik ben Roeland, 'k kleppe brand, ||
luide triomf in Vlaanderland.
T. van Guido Gezel le. M. van Jef Van Hoof. Met welwillende toelating. Uitgave met klavier
begeieiding De Crans, Antwerpen,
p' - . ' IN i r r i 1
ÊB * i et Vlaam- sehe heir Staat im- mer pa!, daar
't win- nen of daar t ster- ven
i ±=^z P= 9 v m V v v
zal; hier, al- daar, aan Ian- ge
* «• i r p r r r i - v il- ^
Ian- sen, de leeu- wen dan- senl De
Hsr-
73
m t> [ V P" È win- den schud-den met ge- we!d,
op! har- op! de trom-pe steekt:
de zwar- te
de boei- en
. ^ ^ ^ ^ ^ * -f-blom in 't ge- luv/ veld: de kwa- den zien, be
tas, de ban- den breekt! ten vi]— and in! dat
m neên de tran- sen, de
op zijn schan-sen, de
leeu- wen dan-
leeu- wen dan-
m qßzqE
M-4-J-l£=P ^—^~ Met be- ze-men zoo ko- men z aï orr
Sta vuist en voet de vaan-om- trent, en
1 F^rrrrr^^ ^ 't Vlaam- sehe volk af te ran- sen, als ij- del
gij die God noch eer en kent, ruimt ba-
mm É *—V-
kaf dat 'tzweerd on- weerd is; de leeu- wen
ne eer op uw vee- ge ban- sen de leeu- wen
74
^ i- r t \ f ^ m dan- sen, de leeu- wen dan- sen, de
i hé: -JZZ
leeu- wen dan- senl
I. van Th. Coopman. M. van J. Antheunis
m ± ^m M n Vlaan- dren heb ik hart- lijk
$ y M r J ;' efl Mijn Vlaan- dren heb ik hart- lijk lief! Mijn
<3-£
^ äB ui- - ^
^ ^ —v-Vlaan- dren bo- ven al Mijn Vlaan- dren bo- ven
t^s fr J* 3 ÈÉ ^ f ' " [J is 't re- frein, t is het lief- de- lied,
I—.
v»i J'IJ._J Ï n Ï \ j. 3 1
at± dat ik nooit ver- ge- ten zal; dat
i # f - # » r
frein t is het lief- He- Ued. dat
7 5
^ s 3=î nooit ver- ge- ter za\\
2 Des morgens, ais de zonne lacht, :ji: dan zing ik blij vol lust, :;!: zoo zalig als de brave man, -I die vrouw e i
kindren kust. :i| 3 Des avonds, wen ik, moe van zin, :;. mijn stille rust-stêe zoek, :';: dan bid ik « Vlaandren ! Vlaandren lief, !' mïjn Vlaandren, houd u kloek !» :|| 4 En 'k droom dan, 'k droom van roem en macht, .jj ~n eeuwen gaan voorbij, :||: en dreunend klinkt het «Schild ,n Vriend !» jj en 'k zie mijn Vlaandren vrij !.. :|j
5 «Mijn Vlaandren hebik hartelijk lief! :|; mijn Vlaan-dren boven al !» :!S: dat is't refrein, 't is het liefdelied, j) dat ik eeuwig zingen za! ! :|!
;. naar K. L. Leaeganck. M. van Peler Benoit Met weUiliende toeiatmg van het Pete
Benoittonas. Antwerpen
3—r
M^3 0 2 f
WT~Ï s -*r~W
Hoe-
S Wii wii-
B ^ = P : ^ = ^ m -P-=S=*^
den waî was recht. Hoe- ra.
É
Hoe-
Elnde
Trt~KTt 3 C 3 -&- -vu
won- nen wat wii den.
7 6
* ri I Q ^ ^ y -^
Reist de we- reld rond, re<- zet hoort en
I fv-^ d 1 4
Leeft er groo- ter volk, vn;-
y ci t jJ i Jjj *
er is het niet Dit dan- ken wij
f; P r • *=u=r der vaad- ren moed Voor vrii- heid
fr r J i J - y *
? ook ons laat- ste goed en bioed Dit
$
Ä U-#-
dan- ken wij der vaad- ren moed
^ j i J ^ L f l l
£ Voor vrij-heid ook ons laat- ste goed
^ :p=
bloed Hoe-
77
T ven ReneDeClercq M. va- Je* Van Hocl. Me; welwiucnde 'ceiaüng. Uitg. De Cran?.
D y 4 = F ^
3 -
* fv-J Hfr
^M aar is maar een 3nd 6a\ mijn land kan
a <n
^5
i zijn, daar rukt niet de Rhône daar strocmt niet de
ß P
[ ï r * i V V C4-
Rhijn, daar vloeit maar de Lei- e en de Sehe!- de die
im * h > ß h, ^ p = ?
brandt, daar is maar één Vlaan-dren, 't is mijn iandl
2 Daar is maar één land, dat mijn land kan zijn, || daar f:
maar één vreugd, daaris maar één pijn; ij daar is maar één
liefde daar is maar een haat, \\ daar is maar één Vlaandrer
en 't vergaat.
3 Daar is maar één land, dat mijn land kan zijn, || het groe1'
naar de daad en die daad is mijn, || het wordt in de were le
vee! of niets, |j daar is maar één Vlaandren, en 't is Dietsch
Th. Sevens. M. van K. Mestdagb.
ni 3E £ ^ bei- aard speelt zoo schoon hij kan, d e
b'oe- '"en kroont de VOJW haar man, de
78
$ 33^2 m m
vreug- de heerscht al- om;
bruid haar brui- de- gorr\. De vo- gel
A*' t ,n P\<n ircj f g * ^
kweelt 200 bel en blij, het wind- je speelt zoo
g^g 11-i. nu ? vrij en vri] en blij ons volk ier
4^J n\i n n u ^M is Vlaan-dren weer, en vrij • en
S * —
r;- #
is Vlaan- der- land nu weer. Men strooi-e kruid en
f-} }\i m m &z
pal- men uit bij zang en klank, Hou eeu- wig
2 tf=r=f ^ ÄC
stand, o hei- lig va- der- land!
2 Voor goed vergeten zij de hoon, j| vergeten ook het
weel || Nu schall' uit slot en poorterswoon, j| het lied van
heil en vree!
79
3 Het schalle boven veld en woud, || en over land en
zee: || genot en heil aan jong en oud; || aan alien vreuqd
en vree!
T. en M. van R. Ghesquiere. Begeleiding bij den toondichter. Halle. Met welwillende toelatinq.
D of f 2 , I i ~ I I I i l l I I I = j
§ 4 J N J I J J N J ^ ^
4 ' J J i f ^ e trom- mel slaat, de flui- te gaat, de
É # 0-
? -ind ont- vouwt de va- ne, en flink op stap de
pH HT7 J kna- pen-schap komt zin- gend längs de ba- ne. Hoe-
i ÜÜ zee! Hoe- zeel Hoe- zee! Hoe- zee!
é ' j l f f l J J If f II ^
en vliegt de blauw- voet? vliegt de blauw- voet? Storrr,
Ï j iijirri^PW^ op z e e | (Fluitspel.)
m/T)||j| j . i .nfl^^ 3 3
8 0
2 Ei ! ruimt de baan alwaar wij gaan, || wij zonen van de
Helden, || diehielden vrij vansiavernij || hun veie Vlaamsche
velden.
3 Zijt welgezind, die Vlaandren mint, || de toekornst
hoort ons, knapen; |! wij ook, wij gaan den vijand slaan !|
en gulden sporen rapen.
4 De trommel slaat, de fluite gaat, j| de wind ontvouwt
de vane, ji en in 't verschiet nog dreunt-het lied jj der kna
pen längs de bane.
T. van Wi l lem G i j sse is .
d e r e n , z e r, g m e t b e ç e
vdn Ar-hur M e o l e - n a n s Me? w e k v i ü e n d e t o e l a ü n g , uit: K inderÜe-
:•-.-::. Ü i t c a v e De Hülst , Brüssel
J t.- ihr
^ = 4 --Jr—9
: # = ^
the, voor- ult en d o p - per,
-H h
zstzzif
- 4 _ . _ U - _ V
-w. -w- *
^~~~w m JE
paard te araat i nog rap -
I - f c -_4_ "^HEZ 3 ^ 3 ^ : t^
te Kort- riik in de b e e m -strij- d e - waart ;
^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^
- In
±=g= den, wordt 't pieit b c - siecht, daar gaapt hetgraf voor
81
f » I f J- I L- l vreem- den of voor ons recht
2 't Was Willem die uit 't klooster || kwam van ter Doest, |j
een vrome zieletrooster || die strijden moest. || Hij droeg
op priesterkleeren || het pantser zwaar, j| om 't vaderland,
te weren jj uit groot gevaar
3 «Harop! de zwaarden siddren, || daar valt het hoofd |j
van Robrecht, 't hoofd der riddren, || God zij geloofd! || Nu
met gerust geweten || naar 't klooster weer. || Is niet miin^
plicht gekweten || naar rechten eer!8
4 En toen uit elken toren || de zege klonk, || de slag der
Gulden Sporen || de vrijheid schonk, || toen bad in 'tstille
duister j| van 't kloostergraf, || de held die roem en luister ||
aan Vlaandren gaf!
T. van Guido Gezel le. M. van Jef Van Hoot. Met welwiliende toelatmg Uitgave met klaviei-
begeleiding De Crans, Antwerpen
G $ b <' J' f h f — Z ^ - p ^ ^ ^ ^ oe- den- dag" klinkt eer- en vriend- lijk
e &-r-PUd ? 't Vlaam-sche groet- woord hier en daar, of 't een
ï i * t \ ? * r \ ? (, V » ^ fa p u L—J \~J f p * t
groot man of ' teen kleen of 't de
82
ko- ning zei- ve waar.
2 "Goedendag" dat geve God u; || zei men eertijds vroom
gezind; || en hetkind zei 't zijnen vader || en de vader 't
zijnen kind.
3 "Goedendag" is't woord des vreden, |[ 't woord der
vriendschap overal, || maar wee hem die ' t kreupelhertig ||
tot den Vlamingzeggen zal.
4 "Goedendag" dat wordt een wapen j| en hijvoegtbij
raad en daad || 't altijd moedig Vlamingsherte, || dat naar
recht envrijheid staat.
5 "Goedendag" dat woord heeft Frankrijk || eens te
Kortrijk wel geleerd || en de Fransch bijt nog zijn knevels, ||
ais g'in 't Vlaamsch hemsalueert.
T. van Pol D e M o n t M. van Lod . M o r t e l m a n s , 1 8 8 9 . Me t w e l w i l l e n d e toe la t i ng . U i t g a v e
m e t b e g e l e i d i n g , F a e s , A n t w e r p e n .
• • m i r l t ii fif=»r p n 7Î(«»t ni(=>t n m - m
1 ±db M1P3 n m gij die kampt voor volk en recht; wat uw
-fh-3-
P J f l f f f J l f ^ ^ te- gen-stan-dren brom-men, zwaait de vuist en steunt
83
ft>'ji <Ti j I J J j J 11»- J' J J i t ge- vecht. Steunt der wra- ke zwaard ont-glom-men
3 3
"f ~J J l i r i r " C J J ' r i ^ ^ hoog ge- zwaaidde vrij- e */aan, houdt u
$ v j r i f c r J i r r r r j r ^ fier en ziet niet om- me. Hou en trou, en 't zal wei
4 * » { r i r r r r j r r"J,|J J ' ^ gaan. Hou en trou, en 't zal we! gaan.
2 Houdt u recht dan zijt gij mannen, J| houdt u vrij dan
zijt gij groot. || Gouden slaafsheid vrij gebannen || uit des
landes vrijen schoot. || Vrije ziel wat kan u deeren? || Vrij
gemoed wat kan daaraan? || Volk en vrijheid stout te wee-
ren, ||: gaat uws weegs en blijft nietstaan. :||
3 Houdt u recht en ziet niet omme; || 't is dervaadren
schoonste lied. || Houdt u recht en ziet niet omme, || volk,
vergeetdle leuze niet. || Geen bespotter kan u schelen, ||
zet den dommen schreeuwer stom, || en stond 't mes al op
uw kelen, ||: houdt u rechten ziet nietom. :|| T. van Johan de Maegt. M. van Emiel Hullebroeck. Met welwillende toelating uit: Zes lie-
deren, 19e reeks, met klavierbegeleiding. Uitgave Alsbach, Amsterdam.
u"' ; J i ü j' ïï\ i j' j i r i • k zie er dat Vlaan-dren zoo ge-
8 4
^h\ J' c rifrJ'irTpg Kent gij de taal van mijn land?
2 * it r hH *w M a "j~i~j- i J=*=J
taal is het niet van de H e e - ren. Ik
£ to^i :fe
wei- ger die H e e - ren miin hand . Miin taa!
^ ^ p PT Î^P -ä h-# Izzi
is de zon van mijn g a a r - d e , mijn taal
^=p=P=^^= is een lied van den Me mijn taal is t ge-
? % ^ — f — f E ^ ë F ^ ^ ^ ^ a bed van ons aar - de, en die er o p trapt
^m * J — J — L 4 _
^3=* * = trapt o p mij Ik sta voor mijn Vlaamsch
i =it t Vlaamsch van mijn land van Vlaan- dren
85
2 Ik zie er dat Vlaandren zoo geren. || Kent gij het volk
van mijn land? || Het wroet om verlost van de Heeren, ji
het eet er een roggenen kant. j| Het zendt naar den Yzer
zijn helden, || en Viaanderen oogst er zijn ioon: || een kruis-
ken van hout in de velden, || met spot van zijn klauwaarts
tot kroon. || Ik sta voor mijn voik, || 't volk van miin lane'
van Vlaandren.
3 Ik zie er dat Vlaandren zoo geren. || Kent gij dat Vlaa«
dren mijn land? || Mijn toren die lacht om de Heeren || i.
daar bij mijn boomen geplant. || Mijn dak is er rood als mijn
rozen; || mijn rozen, ze bloeien voor mij; || en 't windeken
speelt met mijn droomen: || Ik droom er mijn Vlaanderer
vrij. || ik sta voor mijn land-, j| 't land van mijn hart, mijn
Vlaandren.
T. en M. \>an Remi Ghesquiece. Met welwillende toelatir.g. Uitgave met begeleiding bii
den toondichter, Halle.
zs.
fV~i
aar Groe- ning-veld, voor- uit in dich- te
N
$ f ~ £ S Î JES -?
drom- men. Naar Groe-ning-veld de vaan- dels in den
_& * & Û n
f r u'J i i\t t fc B
'ind. Naar Groe-ning- veid bij 't roH- len van de
86
^f'JTT^^^^^^N izuzq
33 t rom- men. Naar Groe-n ing-ve ld ,
iïlUîu al z in- gend wei- g e -
Einde
a = n — 4 ~ ± - ^ - ^
"id. Naar G r o e - n i n g - veld. Komt bren-gen
$ ^ 5S * J [ +^_?__j±=7±é^
ons huld' en groet aan 't G u i - d e n - spo- ren- veld
~y r~i fa—±-J
Ë^^ 1 — ! 1—1
—J J— 1 1 1 - J (•— i i~—1 1 ^ — E £ E S
1 i j — P w —
FT ^J ! i — ~ T — 1 V g g . -J j 1 g <£—1
waar 't V laam-sche volk met h e ! - d e n - moed weerd" at net
^ s ^ -ar— f~ f=tzf
Fransch ge- weld; waar Brey- del en De C o - ninck
fui ^
stond, de wijs- heid naast de macht; waar dv/ ing- ian-
f F ^ C I r jE^? ^ 4
*±i Hi :r"-T-
dij een graf -s tee vond, de dag ver-dreef den nacht. Naar
2 Rust zacht in moederaard ' heurschoot || en heerlijkzl]
uw graf || o vrome vaadren, want uw dood || ons 't leven
wedergaf. || O p d'akker die eens dronk uw bloed, jj wij
87
zweren hand in hand, ji te strijden ook met mannenm_-d ||!
voor 't heil van Vlaanderiand.
T. van L e o E o u c n e ; ; j . M. van Led. D e V o c h t . M e t / - •e iwiHence t o e i a i i - g . Uitgave.
B o u c h e r i i , A n t w e r p e n ,
If -U 4t » _,_ i ^ jp^U.^—^ | # *A, " \ 1 t 'Cy 1 # *?
î- h [. !...
é'
K K n
J 0
I • Ü • <d
1 J
^
^ . ___!
^ T
liegt de Blauw- voet. Storm op ze
± c » J~ —*—e*-
den- drend door de stee Dreu-
^ 3f5 ÏESEEi -fl fzs-
-V— — Vüegt de Blauw- voet. Storm op zee.
Viaan- dren
~ f r $ •
^S^^^^S O D . j u i
r. ?f - ~*- , r
!/•?<" * 5> 5tJ_Jt_J ß. A * — , r "V U
ch
—n~ «
mee. Hou-zee.
ß y r c7 ^ 1 /
* - S
/ J
Hou- zee, Eir.de
! ? ^ 1 Î C^
$ S
Hou-zee. Hot-
t + 1 , 2
h H î ^
!
zee. Hou- zee. Hou- zee. Hou- zee. Komt hier
SE ä çjjj" ' tt~^s$ man- nen ze- ge vie ren, komt hier vrou- wen
^ * j I r r hand aan hand, kernt hier k; blij- de
88
I -m- p-
•v- P P ^ t i e - ren, houdt hier a!- ver- win- nend s tand .
, n n ^
Houdt hier a l - ver- win- nend stand. Laat de
£ 1 ^ 1 S g ^ . s s
bel - z a n - gen schal- len, hoop-voi gloort de
1 ^ nieu- we d a g , schaart u s a - men, schaart u ai-
m 3ÉZZZ2 :
j^ff"^ r -pf v = 4 -b—V
ieeu- wen rond fie- vlag.
î H J'1 ' f 'T frr * *> -0 p-
Schaart u s a - men, schaart u len rond de
i fes: ^ 3ÖE te z± ± tczfcc —tr fie- re l eeu -wen - vlag, rond d e fie- re ieeu-wen-v lag.
2 O gij volk dat trotsch en machtig j| droegt een zege-
rijk bestaan, || hooger strevend stout en krachtig ||: door
den wereldstorm dorst gaan, :|| sterker moet gij verder tre-
den, j| waar de toekomstgloriè brandt, ||: steunend op het
89
rootsch verleden || van oris duurbaar Vlaancierland, :;j v::ri ons duurbaar Vlaanderiand.
T. van Rene De Clercq. M. van Arth. Verheeren. Met begeleiding Boucherij, Antwerpen.
'lende toelating. Uitgave met
w S~n~Mz •£=$: - V — I — i -
l aan- d e - ren voig den wit- ten Ka- proen,
- A n * —
££ 3= ^ ^ Vla-min-gen thanc ois Via- min-gen toen. Zorgt voor u-
i *± ^ f r rH^nn^^
zelf geen a n - der zai ' t d o e n . Slaat op den t rom- mel
fc*: ffi g^ffî
-h f\
^ & §
slaat op den t rom-me l . Slaat o p den t rom-mei van
*é=t f fr —fV
^ ^ fl # V~ dir- r e - d o n - dij- ne. Dat voor elk huis een
i » 7 * -^
M & W u i r ' c l> l> man ver- schi j -ne. Slaat o p den t rom-me! van
F + ^ F ^ I r r, r r p P=
re - d o n - dorn. Slaat op den t ram-mel van
9 0
î -fci
-8—ft
s ^
dir- re - don -dom. Eer uw g e - luid in
^ s it a^m s & M ,J f land v e r - s t o m , eer uw ge- lu id in uw land ver- stom.
2 Blijft wie ge waart, noch Waal, noch Pruis, i! stellende
daân weer boven gedruis. || Hier zijn de beezmen: veegt
er uw huis. ||: Slaat op den trommel. :j| Slaat op den trom
mel van dirredondijne. || Wees van uw volk. het uw is het
zijne. ||: Slaat op den trommel van dirredondom, :||: waak
op uw erf en uw eigendom. :||
3 Gij die gelooft, gelooft in uw recht; || gij die juicht: Vrij-
heid! weest er geen knecht, || gij die roept: Brood! de geest
ook is siecht. ||: Slaat op den trommel, :|| Slaat op den trom
mel van dirredondijne. || Flink voor het recht op de rechte
lijne. ||: Slaat op den trommel van dirredondom. :||: Vlaming,
doe wel ende zie goed om! :||
T. van E. D e W e e r t . M. van Frar
g r l e l d i n g D e Ring, B e r c h e m
: r ts . Met we lw l l l ende t o e l a t m g . U'tg. z a n g m e t b e -
N ~P
melt er
^ ^
zil- vren
i P T T
V=-klok- ken van b e ! - fort to- ren - trans, een
91
lied der V laam- sehe mid- d e n - e e u -
S œEfe -fr-rr 5£ ÎHZ2I Dt 1- —f een ju- be l - zang , een reu- zen- dans O
ï£ h "TV-
^ ^ - t——'h
z o e - te toon, ik hoor u kla- gen.. o m - d a !
'tz^^l zt1—^~ *=tr=t : j -^hsËE^frra^:
e e u - w e n - o u d ak- koord, met meer i n ' t har - te wordt g e -
f^r^rTfr-^^^g
^
cira- gen , o m - dat mijn V laan-dren u niet hoort. Niet
ifctrb fs sfr "J~iT~J meer in 't har - te wordt g e - d r a - g e n , o m - dat mijn
5 ! I 1 h r- ' WT^— ^ - ^
• - " « »
1 en 2 S 3
?3 2 ! ! I n \ $
' ^ • v ! j / A \
V I V ; / il
Vlaan- dren u niet hoort. g o u - d e n , in g o u - d e n gloor
2 Nog bruis! en ruischt er indegolven jj van onze blau-
we Noorderzee, ji een lied der Vlaamsche middeneeuwen, ||
een krijgsakkoord, een bange bee. ;i O Viaamsche zee, o
92
blauwe schoone, || ik ken uw lied, ik raad uw ziel, ||: er
'k ween met u om' t machtig Viaandren, || dat lange reeds
in sluimer viel. :||
3 O smeltend lied dat als een zegen || uit honderd zilvren
klokken v'el; || o Vlaamsche zee, o blauwe schoone, || ik
hoor uw klacht, ik raad uw ziel || en 'k ween met u om
't machtig Viaandren, || dat kroon en taal en deugd verloor; ||:
komt, laat ons bidden tot het weder || ontwaken zal in gou-
den gloor. :||
T. van R e n e D e C l e r c q . M. van Lod. M o r t e l m a n s . Me t w e l w i l l e n d e t o e l a t m g . ( J i tgave met
b e g e l e i a i n g D e Ring, B e r c h e m .
"l- cl 1 J J'7 J; JJMlft'? nt- hout, on t - hout Viaen- d e -
m r J i J ^ J J i J -1 rVi ren; Dijn recht is out! Peins*
om- me De C o - nine Peinst o m m e Jan
Breij- del . Wi en wil- len geen a n - d e - ren
brei- del, wa - re hi van gout. Be-
9?
o
y^—^z;—fP^^^^ b e - trout Viaan- ce
i ~p^j~ £F=F
" * ' ST
:£=
recht
tiA--F^-f
cut ! Jonc sijn di- ne
Ä f*»tris~—ft ^ 4
TT-crach- te c o e - n e le- ghet die c o - nine
1 3Êmm 5-F =«= rr-rr vach- te. leeu- we
^AJx-^^Hr^ =w d a n in den b a - n ie-
SE - i—i" s ^m -4-
T=f 3 ^ - < ^ 3
ren. Laet ons, jonc Vlaamsch, vri Vlaamsch g h e -
:tà m£ y^iJ m d -
I te, To- ter e - ren van de
3
- & - & • wm Co- nine vie-
94
T. van W i l l em Gi j sse ls M. van Arth. M s u l e m a n s . M e t w e l w i l l e n d e toe la t ing uit. Kinde
l i e d e r e n , z a n q e n b e q e l e i d i n q . U i t gave De Hülst , Brüsse l .
dfcffc 3 3 3
g 2 J ^ j"1^- 5 Ë ^
I ijn wei- den als wie- g e n - d e z e e - en
3 3 3
-rr-r-ï T~i~n vier, hier vre-d i - ge die g r o e - nen iangs stroom en ri-
3 3
ffil J JTÎFT&T • & - rtf >> J J
1 d o r p - kens daar s t ee - en die rij- zen met to - rens voj
3 3
^ §EEEE ^ ~t—r zzz
^ fc
zwier. 't Zijn w e - li- ge vel- den en wou - den , of
3 3 3
r i " j M z t <&=& i J — • vlak- ten der he i - de vol rust. O 'k wil in mijn
3 3 3
j N j J r? 4 - _ZZ
har - ie be- h o u - den die s c h o o n - h e i d mijn o p - p e r - s t e n
3 3
r à J r lust. Voor V laan- d e - ren, V laan -de - ren tril- le, mijn
95
^
har- te vol geest-dri t t en
^r-Tzïzt
vuur; mijn
3
3nd is het
3
I S3 1 9 ^ ±EEJ ^ iand van de stti- le, de v reed- z a - me b r e e - d e na- tuur
2 Uit beeiden en doeken en zangen || uit a! wat een
kunstenaar schiep, |; straalt gij als mettoover omhangen, ||
zoo innig gevoeid en zoo diep. |l Gij spiegelt den aard uwer
kindren, |! giivindt in hun werken u weer. || Hoe zou mijne
iiefde vermindren, jj u minnen wil ik meer en meer.
T. van W i l l em G i j sse ls . M. van Renaa t V e r e m a n s . M e t w e l w i l l e n d e t oe la t i ng . U i t gave m e t
b e g e l e i d i n g D e V l a a m s c h e M u z i e k h a n d e l , A n t w e r p e n .
j_m fe- i i ^
ijn wei - den als wie- g e n - de z e e -
ï W£ E^$ en, die groe- nen längs stroom en ri- vier. HieA
l*t I h M J' iM l J J , I . . T o> j j è • • • \à^4 é j i r [ [
vre- di- ge dorp- kens, daar s tee - en. die rij-zen met
$ ß ß 0 ß 0
P=P y v r icrfe to- rens vol zwier. t Zijn w e - li- g e vel- den en
96
<&^=m é ê _ T=£ ZEêEààE^ DU- den , of vlak- ten der hei - de vol rust,
f^fîïï3J^^ 'k wil in mijn har - te b e - hou - den die schoon-he id miin
m7~t gl-' tJTTr r ir =pz:
o p - per -s ten !ust Voor V l a a n - d e - ren, V l a a n - d e - ren
feaUUJLl^ i T ^ v-
tril- le mijn har - te vol geest-dr i f t en
^m ^ ^ =EE£ ^ #
Mijn land is het land van de stil- le, de
^=h J J' J'lJ U vreed- z a - me b r e e - de n a - tuur.
T. van L. Lambrechts. M. van M. Matthijssens. Met welwillande îoelating.
*h-h-t-*F£ £jna ^a a a r - orn, waar -om, waa r - om.
<TTT J L/ i p ^ S ? #
voor geen vreefn-der» buig? Waar- om ik met vao
9 7
tf- ^t=£ ^=^T IZZT3
IlLZZi
Maer- iant mich? Zijn ieu~ze voor ce er- ken? z i p
l s aura i •* n ^a=^t !eu- ze voor er - ken"? O m -
^m & 3 ^ ^S Via- ming benl Om- dat ik Via- ming béni Om-
$ S ï =^= S
dat ik Via- ming benl
2 ||: Waarom ::|] ik bij mijn stillen haard, Ij de taal der vaad-
ren heb bewaard ||: en aan geen andren toon gewen? :||:
Omdat ik Vlaming ben! ::||
3 |j: Waarom ::|| ik aan mijn kindren leer: || " Maakt Vlaan-
dren groot gelijk weleer! " ||: Waarom ik, hopend, juich met
hen? :|j: Omdat ik Vlaming ben!::j|
4 ||:Waarom::ji ik 't goede Vlaamsche diet || mijn hart blijf
schenken en mijn lied, ||: mijn adem en mijn wakkre pen? :||: Omdat ik Vlaming benl ::||
T. vanjan Hammenecker, pr. M. van Arth. Meulemans. Met welwillende toeiating. Uitgave
met begeleiding De Hülst, Brüssel.
m s tijdl Er moet in 't Vlaam-sche. land een
9 8
fry r J r Lr"M JI r"f3 J ^ ^
0. KTV • r P —
ra-
3
P 1 1 •".Ul
zend lied ont -
i 1 A J Â i «* J r •
_ « L _ ^ _
viam- men, dat
I ß at. ft &
i r ! r ' ' i-i^-L—,—
roll
£>
g e -
pz^ ,.ß~ tZ^2L_
ijk
i—| ~?^—i
een
1 ! i to T\\ i-4 J
zee van vuur w e a - s o c e - iena d ;
fe ±=IE=t
2arn- men! Z.00
3Ë3z=t: E Z 3 i = ^
J ^ p ^ -
dreun dan lied, en bu cer iuid
ft j i r ; j j ^ g >3 e — | — » — # -
^ 3 g e - Iijk een schreeuw der ! e e u - wen, " 't Zij Viaamsch, 't zij
ébL/i' Cj I '' -M-Cd4^ ! I
5E Viaamsch, ons V iaam- sehe land, ons hei - Sig land en
ZF=P ±=s^± T ' I f}- k£ ^ £ ä « j -
't blij- ve zôôi O n s V laam-sche land, ons hei - Iig
W ^EgESÈ H_
land, en 't blij- ve zoo voor d ' e e u - wen ! "
2 Oh! stormt het uit in éénen schreeuw j| dit lied waarin
ons willen, || zieh oprecht als een woeste ieeuw || door geene kracht te stillen!
99
3 't Heeft al te bijster lang geduurd, || dat wij lafhartig
bieveni ;; zoo bleef ons land door onze schuld jj beroofd
van eigen leven.
4 Ons doen zal ook, gelijk ons lied, l| alkrachtig mächtig
streven ;| voor 't Viaamsche Land en nooit of nooit ;! zal dit
ons doen begevenl
*A i ,<ar - - H ' , - i s c h e vol'x.smelod
&. —" g—Tjfr" rn^rn ij s tap - pen g e - ren z in -gend iangs de
^ = * ^m -é' 4 4 f\—J ba an dat mag in ons de Ke- reis nog ver-
±—t H-W aan, de ke - reis ook, zij stap- ten g e - ren aan , ai
^ ^ ^ ^ :m-gen t vr iied. O ja, de ke- reis
î ±=» Ö Ên=£ m <&- ^ 41—4—4.
nog b e - s taan, bet staat hun zo-nen ook nog
fc m —w~ aan m de schaar te stap- pen längs de baan al
100
s i^^f -ß^-
zin- gen t vrij- e
2 Zoo kwamen zij ook van de maie weer, j! en lieten
klinken, spijts hun graaf en heer, j: de scherremsaks, het
vreeselijk geweer, || al zingen 't vrije lied.
3 En als het kamp was in Kerlingaland, || de benden kwa
men toe van allen kant || enzwaaiden trotsch de scherrem
saks in d'hand, || al zingen 't vrije lied
4 En wasdevijand 't bloedig veld ontvlucht, || de schaar
kwam weer; de scherremsaks geducht il klonk vv/eer op zij,
en door de wijde lucht [! daar dreunde 't vrije lied.
5 De kerelsaard blijv' in ons hart en daân, || en om te
toonen dat wij zoo bestaan, || zoo dreune luid door 't veld
en längs de baan || het vrije Vlaamsche lied!
T, van A. R o d e n d a c h . M. van Em, H u l i e b r o e c k . Me t w e l w i l l e n d e toe la t ing uit: Z e s l i e d e r e n ,
1 8 e r e e k * , met b e g e l e i d i n ç . U i tgave A l s b a c h , A m s t e r d a m .
N fcfc * r t n ^ i È
het lied der Vlaam-sche zo-
I ±=m ß ß ^m y t * x nu een dreu-nend ke- reis- lied, dat in' wil- de
I »l ë
&? te noor-der- to- nen, uit het diepstons har- ten
101
1 W1 P£ -fv-
V p
bi, het lied der Viaam-sche 20- nen
met zun wii- de noor- der- to- nen,
schiet.
ifcfe £g=£ ^ ~f V 0'
- t ? XT
Vliegt Hf net het 00- de Viaamsch noo- zee
g ^ Blauw- voet? Storm op zee.
2 't Wierd gezeid dat Vlaandren groot was, :_ groot
scheen in der tijden woik, j: maar dat Vlaanderland nu-
dood was, |! en het vrije kerelsvolk.
3 Maar dan klonk een stemme krachtig ij over 't oude
noordzeestrand; ij en het stormde grootsch en machtig, !; in
het doode Vlaanderland.
4 En hier staan wij, 't hoofd omhooge, !| vuisten siddrend,
kokend bloed; |! vlam in 't herte, vlam in d' ooge, '•• en ons
naam ons trillen doet!
5 Van de blonde noordsche stranden, ;; dwang en buigen
ongewend, ij onze vaders herwaarts iandden, ;! leden. stre-
den ongetemd.
6 Ja, Vy'ij zijn der Viamen zonen, || sterk van lijf en sterk
van ziel, j! en wij zou'n nog kunnen toonen, || hoe de
kiauw der klauwaarts viel«
7 Op ons vane vliegt de Blauwvoet, || die voorspeit het
102
zeegedruisch, |j en de Leeuw er met zijn klauw hoedt, jj
't lieve dierbaar Christikruis.
8 Weg de bastaards, weg de iauwaarts, || ons behoort
het noorderstrand, ii ons den kereis, ons den klauwaarts, ;j
Levé God en Viaanderland!
T. van Wies Moens. M. *an Emie> huliebroeck. Met weiwule'.ae »oeisting U'tg. D- Sian-
éàd'6 Brüssel.
A ^ 4 J I i-^S is met hurs ^eeu-wen- vlag- gen fris-
pi j\ r p i i ' ^ î£E£ "g f"
op ons Broe- ders gôan. de ster- ke tocht voor
i # — » p ffe±=&: V 1
fi •
$ -f 4-
Vlaan- dren, naar wek- ken- de le- vens- dâan, wij
k> r J11 i ft Tv
53 ^
meis- jes wii- len zeeg- nen de zwar- te kiau-wen-de
i m s -m p * ^ z : V—y
blom, wij heb- ben zo lang ver- ge- ten, maar
p=fc ? ? t v=&
ke- ren tot Vlaan- dren weer- oml Wij heb-ben zo
103
I r r ; i i lang ver- ge- ten, maar ke- ren tot Vlaan-
m 3 t
3 ren weer-
2 Wijl koel de mannen stnjden ji en bouwen Vlaandren
groot, I; wij, vrouwen, willen breken || ons zielen als honig-
brood, |j en rijst het huis van Vlaandren || in open luchten
vrij, ji: wij zullen de tinnen kronen j! met eeuwige bloei-
ende Mei. :;)
3 Wij dragen 't mild ontfarmen || a!s rozen in onzen schoot.jj
Sint Liezebet komt wandien |j door Vlaandrens wee en
nood: || Want meisjes willen zeegnen || de zwarte klauwen-
de blom, ||: zij hebben zoolang vergeten, || maar keren
tot Vlaandren weerom! i\
T. van Cyrie! Verschaeve. M. van Arthur Meule.nans. Me*
met begelelding Gudrun, Wijnger.e.
ve!wilier,de toelating. Uügave
z i =0- B= ^N^
^
ou ik mijn har- te niet ge- ven,
3 3
P= TTTjj ft= ^
aan ' t mijn aan Vlaan-de-ren mijn. Zou het niet't liefst in mijn.
104
$ c r c J1 / E P P ^
le- ven, zou 't mij- ne 't lief- ste niet zijn? Mijn door de 3 3 m j c uj ^
zacht- ste ban- den, mijn door der ou- dren han- den
,aj j' J' JTTÜ ^
werk, vlijt en zor- gen groot, mijn door hun
i ^
bei- der dood.
2 Mijn door der vaderen vechten, || mijn als de vrucht
van hun moed, || mijn door de bron aller rechten: |l het
drupplend zweet, 't stuwend bloed. || 't Mijne tot in de tran-
sen || waar Vlaandrens heilgen glansen, || waar door heel
d' aard vereerd (| Vlaanderens kunst triumfeert.
3 Mijn door der Vlamingen lijden ||om Vlaandrens heilig
ste lot, || mijn door zijn donkere tijden, || mijn door zijn druk
en zijn spot: || boeien om d' arm van broeders, || tränen in
't oogvan moeders, || honger in 'tlijfvan 't kind, || daarom,
nog 't meest bemind.
4 Zou ik, verschijnt g'in uw luister, || u sluiten mijn vrou-
wenhart; j| bleef, als gij weent in het duister/jj mijn vrouw-
hart toe voor uw smart? jj Zou 'k u mijn harte niet
geven, j| Vlaandren mijn lietd' en leven, i| Viaanderen
groot of klein, |l Vlaanderen, 't mijne, 't mijnl
105
T. e n M. van Kath. Van Re
8 ^ *=»n + n i i r l ^ t v r J L ' v/ol h<al_ Aa ent gij dat volk vo! he l - d e n - moed en
$ J I j v 7 toch zoo lang g e - knecht? Met heeft g e - of- ferd
I ff m ß ^ - y *
goed en bloed voor vrij- heid en voor recht. Komt
f*. h h £^g bur - gers, !aat de v lag- gen wapp - ren, ons lij- den
^m n K- h
3= is voor- bi], roemt in de z e - ge o n - zer
W PP ^ ' i r ç '• S^E d a p p - ren: dat vrij- e volk zijn Dat vrij- e
^ X-l J> J ç | fESgEj volk, dat vrij- e volk, dat vrij- e
s £ vn j - volk zijn wfj.
106
2 Kent gij dat land zoo schaarsch bezocht ij en toch zoo
heerliik schoon, |] waar de natuur haar wondren wrocht ||
en kwistig stelt ten toon? || Transvalers! laat ons feestiied
schallen || daar waar ons volk hield stand, || waar onze
vreugdeschoten knallen, || daar is ons vaderland, ||: dat heer-
lijk land, :|| dat is, dat is ons vaderland!
3 Kent gij dien Staat nog maar een kind, || in 's werelds
statenrei? j| maar toch door 't machtig Britsch bewind ||
weleer verklaard voor vrij? || Transvalers! edel was uw stre-
ven || en pijnlijk onze smaad; || maar God die uitkomst
heeft gegeven, || zij lof voor d' eigen Staat. ||: Looft onzen
God, :|| looft onzen God voor land en staatl
T. van Julius De Geyter M. van Peter Benoit. Met welwillende toelating van het Peter Benolt-
tonds,, Antwerpen.
D mm s aar is een zucht die gloeit in ie- der
üü ^ her- te, daar is een kreet die dreunt door ie- der
i n i\) i n ? r r land; 'twaait uit de vlag die wap- pert in de
$ = $ *
^ ±± ver- te; 'tvliegt met het schip dat ste- vent naar het
107
r a ° « v"i; M r r ij j J j[ strand. Vrij zijn, vrij zijnl Dreu-ne took uit
on- zen mond, daar op A- fri- kaan-schen grond
pth-t--r-f^U r fi p fr=f= \y J- T «i d * ' F t' r ' ' i
daâr geen volk op t we- reld-rond, vrij- er
j> M g i i i ii
is dan wij zijn,
2 De vijand kwam, Ons wilde hij tot slaven. || Te paard,
te paard! Met buksen en met lood. || Waar bleef hij, waar?
Men vrage 't aan de raven. || Langs elken weg zijn nog de
rotsen rood.
3 Jong is de staat, maareikels worden boomen. || 's Lands
moed, 's lands eer. O God verlaat ons nooit; || laat op
Transvaal uw zegen nederstroomen; || weez' Afrika met
steden eens bestrooid
108
UUÏ OUDE DAEGHEN
T. van Dir* V. C o o r n h e n oi . a n Phn ios -an ,V\arnix wan S.n!e A i a e g o n o e , 1 5 6 8 . M. naaf r e o
Franse h hed o p h et b e l e g van C h a r t r e s U*t. Een n ieu G e u s e n r ç c e n b o e e x k e n , 1 5 8 " .
W m 3E =Ö =*=*= Ö3=£ i!- hei- mus van Nas - sou-
Den va- der - lant c h e - trou-
j£ T ^ S Pig £5= =3= tf
we, Den ick van L^uyt- sene^ bloet
we bliji ick tot in den doo* Een
£ M-4* » C - ü ^ mz V-
p n n - ce van o- ran- Qien oen \C< vrij o n - ver^
^ ^ :rîz 4 J j Den co - n;nc van ri'S- Dan- gien neo
l 3E £ ! Hs= St ^
ick al- tijt ghe- eert.
2 In Godes vrees te ieven || heb ick altijt getracht, t daer-
om ben ick verdreven, :| om landt en luyd ghebracht: ;|
maerGodt sal mij regeren || als een goed instrument, '; dat
ick sal wederkeeren u in mijnen regiment.
3 Mijn schilt ende betrouwen || sijt ghij, o Godt mijn Heer,jj
op u soo wil ick bouwen |j verlaet mij nemmermeer: ;> dat
ick doch vroom mach blijven, || u dienaer taller stondt, ||
die "tyranny verdrijven || die mij mijn hert doorwondt,
111
4 Niet doet mij meer erbarmen || in mijnen wederspoet, |
dan dat men siet verarmen || des conincks landen goet, |
dat u de Spaengiaerts crencken, || o edel Neerlandt soet: j
als ick daer aen ghedencke, || mijn edel hert dat bloet.
T van J . P H e y e . M. van J. J. Viot ta.
H 1 »m * vu _ n — r = 3 ïf—-^—ip-jg:...^—jL
eb je van de Zil- ve- ren Vloot we! ge-
^ j j \^^^=f=4 | J J y J hoord. de Zil- sn Vloot van Span-je? Dit
J I J j J 1 - ^ ' I J J had er veel Spaan-sche mat- ten aan boord en
üiüpl feä mm * v - — * * _
ap- pel- tjes van O - ran- je Piet
i ' J j I <> v Hein, Piet Hein, Piet Hein, zijn naam is klein, zijn
f • ; J! I J' J D n É * = * - ^ ç y: «- -g-
da- den ben- nen groot, zijn da- den ben- nen
1 1 2
e*' i i f h i t ; Ü Ü groot: die
y ".u- • A. it fnS vy V 9
, 1 J * &
heeft
I
ge-
* * •
rJ
won
A
ner
A
\ de zil-
rt
ve- ren
I 4 i W ! ff J - 9 ••& • |
vloot, die heeft ge- won- nen, ge- won- nen de
S =22
zii- ver- vloot.
2 Zei toen niet Piet Hein, met een aelwaerig woord: [|
«Wei jongetjes van Oranje, || komt klim' reis aan dit en dat
•spaansche boord, || en rol me de matten van SpanjeU
3 Klommen niet de jongens als katten in 't want || en
vochten ze niet als leeuwen? || ze maakten de Spanjers
duchtigte schand, || tot Spanje klonk hun schreeuwen.
4 Kwam er nu nog eenmaal zoo'n Zilveren Vloot || zeg
zou jelui nog zoo kloppen? || of zoudt gij u veilig buiten
schoot || maar stil in je hangmat stoppen? || « Wei Neer-
landsch bloed, |j dat bloed heeft nog wel moedl ||: AI ben-
nen we niet groot, :|| we zouen winnen een Zilvervloot, |j
we zouen winnen, nog winnen een Zilvervloot!»
T. Geuzçnlied: De thiende Penninck, 1 5 7 0 . Uit: Geuse liet-boeck, Amsterdam. M. naar
Psalm: Mljn hert wat goeds wou dichte n, uit: SouteHlçdekens, Antwerpen 1 5 4 0 ; vrije bewer-
Jtlngvan Willems: Oude Vlaemsche l iederen, 1 8 4 8 .
H ±=*
3ÖE i f i a » inirfl
clpt nu 5eiis, soo hçlpt Godt
113
m Uhr*-
uyt der ty- ran- nen bandt en slot; be- nau- de
- * — * I :i r—^ fe fc
? -5-* den, be- nau- de Ne- der-Ne- der- lan-
t±~êz m=^ LSl^i-9 m -¥-
-5+
Ï Ian- den. Ghy draecht den bast al' om
^ ^= T
strot; rept flucks u vro- me han- den.
2 Verdient dan sulck en huerlinck fei || den thienden
penninckniet seer wel ||: om 't Nederlandt te schinden?:||
Geeftghy hem die, soo maeckt ghy snel || den bant om u
te binden.
3 O Nederlandt, ghy zijt belaen, || doodt ende leven
voor u staen: ||: dient den tyran van Spaengien, :|| of volgt,
om hem te wederstaen, || den prince van Oraengien.
T. van Adrianus Valerius. Neder-iandtsche Gedenck-clanck, Haarlem 1 6 2 6 . M. naar een
engelschen dans genaamd: Foulle. Op de inneming van den Brlel In 1 5 7 2 .
L 1 1 4
3E 4—J ^
aet sang en spei, tarn- bour en fluyt, nu
dat or- gel, chi- ter, harp en luyt, oock
m ^~-^
klinc- ken tot Gods eer;
op- gae voor den Heer,
=g5?==
die haest wei van ons
ins £ M £ Ä kee- ren kan, Due d'AI- ve den ty- ran.
2 Gods goetheyt wesen moet vertelt, j| die noch so voor
ons sorgt, l| en ons den Briel en Mase steit || als tot een
vaste borgt, || die haest vvel van ons keeren kan || Ducd'Alve
den tyran.
3 De Spanjaert wert nu een gebit j| in synen muyl geleyt; ||
God sy, die daer om hooge sit, || gedanckt in eeuwicheyt,|j
die haest vvel van ons keeren kan || Due d'Alve den tyran.
4 Ghy princen, heeren van ons land || maeckt ons de
Spanjaert quijt, j| malcandren trouwlijck biet de hand, II
in Godes vrees altijt, || die haest vvel van ons keeren kan ||
Due d'Alve, den tyran.
T. near: Een nieu Geusen lieden boeexken 1 5 8 1 . M. ult : A. Valerius. Neder-landtsche
Gedenck-cianck, Haarlem 1 6 2 6 . Op den zeeslag voor Bergen op Zoom in 1 5 7 4
H E * * ^
s oort al- le- gaer, hoe dat men claer
i - & •
£' in 't o - pen- baer sag ko- men daer, in 't vier- en-
1 1 5
pippf n n tse- ven- tich- ste jaer, Duck Dal-
{gF^ j ' j ' i j j j j j j' groot ar- mey- en, met trom- pet-
m ten en schal
- ^ -
mey- en ra- gieus voor-
à i' r i c iH : ' —
SE ^=?=^ waer, seer
1 ~Z2Z
W gieus voor- waer.
2 Seer triumphant, voeren vant lant, || van Berghen,
want, met cloeck verstant, || elck schip seer vroom en wel-
ghemant, || met Spaengiaerts ende Walen; || meenden sij
daer prijs te halen: ||: maer d' aes viel op de hant. :||
T. en M. ult: A. Valerius. Neder-landtsche Gedenck-clanck, Haailcm 1 6 2 6 . O p het ontzet
van Leiden In 1 5 7 4 .
G I ^ ^
lijck den groot- s*en rap- sack, vloot den
siet Hem met sijn knap- sack ioo- pen
116
éb î ^ ï TZJ-h-àEEÊJFÎ
m Speck ver-baest als een wind die blaest;
in der haest, als een hond die raest: o ghij
?=* -ri—r i EEgE be- merck en laat
ê~ w
stad van Leij- den, dit stuck
zp toch ver- brey- den Gods der- werk.
2 De Bourgoensche vanen ([ vlogen op de vlucht || met
een groot gerucht, || en de Castiljanen || waren ook vol
sucht, || en geheel beducht || door de hooge strömen, || en
menig man || die sy sagen komen, || dick krielen an.
T. en M.ult: A. Valerius. Neder-Iandische Gedenck-clanck, Haarlem 1 6 2 6 . Bij de komst van
Don Juan van Oostenrljk in 1 5 7 6 .
o ^ r j i J J r f=t=f=f=H Ne- der- land! let op uw saeck, de
op- dat nu in den hoeck niet raeck, u
I P P 0 œ tijt en stont is daer,
vrij- heyt die voor- waer, ou- ders heb- ben
1 1 7
s ä= ^ ^ 2 t
dier ge^ cocht, met goed en bloet en le-
I ^ m ^ . — v — + _ _
ee- ne- maai ge-want sij werd nu gansch en
m ï ^ zb: socht tot niet te zijn ve- dre- ven.
2 Neemt achtop uwer landen staet, || u volk end' steden
meest || syn sterck en daer is raet en daet, || van outs altyt
geweest: || U adel is manhaftich vroom, j; men vind niet
haers gelycken; j| houd den Spanjaert doch, ick bid u, in
den thoom, |] dat hij van ons mach wijcken
3 ßeschut, beschermt, bewaerd u lani, j| let op het
Spaensch bedrog; || ey, laet niet nemen uyt u hant, jj u
Privilegien toch; jj maer thoont u elk een man vol moet jj in
'[ houden van u wetten; |! boven al dient God en valt hem
steets te voet, || dat hij op u mach leiten.
T. en M. uit : A. Valerius. Neder-lendtsche Gedenck-clanck, Haarlem 1 6 2 6 . Bij de opnch-
ting van Alva's standbee'd op de citaae! te Antwerpen in 157 1
•ff^f f f-
Ä ie dat sich seJfs ver- heft te-
Duc d'Alf, u beelt tot spijt ge-
met, wert set; waer
wei een dir- me sie-sf- ce - bro-ken be-
ter ,
ter .
118
$ ' • r J r J i JL j- J J-J i j. j ' . b g boo- ze daed, die ghij be- gaet bij al- ien toch or.-
tij- dig is, en strij- dig is met on- ssr
^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^
Ian- den staet.
2 Doch 't schijnt dat nergens ghij nae vraegt, || ghij wilt
het ai verscheuren; || maer die daer cloet wat God mis-
haegt, || sal 't eynde noch betreuren, l| als hij vol noot, sa!
naeckt en bloot || voorGodes oordeel schuldig staen, || on-
duldig gaeh, jj verwesen totter doot.
3 De Godloos groeyt een wiji seer we!, |J doch 't eynde
staet te vreesen; || siet, Lucifer quam in de hei jj door zijn
hooveerdig wesen; || daer 't voick sich al aen spieglen sal ||
indien se soecken goeden spoet; jj want hogen moet j] gaet
altijdt voor den val.
T en M. van A. T. Schooteman.
• n naam van O- ran- je doet o- pen de
poort. De Wa- ter- geus ligt aan den wal;. de
1 1 9
pp 3= vloot™ voogd der G e u - zen hij maaki geen ak- koord hij
m i=i aE^ =fcs ^ pi
val. vor- dert den Briel cf
I Dat is het b e -
bur -gers hier
* ÈV K
^ = ^ ir -*—i1-
$
ve van Lu- mey, op mijn eer, en
baa t nu geen te- g e n - s t a n d meer. De W a - ter- geus-
. Du_
Sill =£ v=- =F den komt on Wa ter- geus
F ^ ^ 5E komt om den Briel.
2 De vloot is met vijf duizend koppen bemand || die man
nen zijn kloek en vol vuur. || Een oogenblik nog en zij stap-
pen aan land, || zij wachten bericht binnen 't uur: || Ge
moogt dus niet draien, doet open de poort! || Dan nemen
de Geuzen terstond zonder moord ||: bezit van de vesting
den Briel. :||
3 Komt, geeft de verzeekring, 'k moetspoedig terug, || de
klok heeft het uur reeds gemeld. || Ik zeg 't u geeft gij mij
de sleutels niet vlug dan is reeds uw vonnis geveld. || De
wakkere geuzen staan tandknersend daar, j] zij wetten hun
120
zwaarden en maken zieh klaar ||: en zweren «den dood of
denBriell- :||
4 Hier dringt men naar buiten,daar schoolt men bijeen ||
en spreekt over Koppelstoks last: || «De stad in hun handen
of anders den dood...» || 't Besluit tot het eerste staat vast! ||
Maar nauwlijks is daarmee de veerman gevleid || of Simons
de Rijk heeftde poortgerammeid, ||: en zoo kwamdeGeus
in den Briel! :||
T. en M. uit: Matthys de Casteltyn. Diversche lledekins, Gent 1 5 7 4 . Krijgslled der Ne-
derbnders tegen Frankrijk in 1 5 2 2 .
s ^ ^ r i r vrh^-H1
onst gaet voor cracht, lijc d'ou-ders ons scho-
toogt vroom dijn vacht, end o- pent tsLeeus ban-
$ 3m Z2
lie- ren; steld u nu op, die rij- den noyt bé
nie- ren, let op tvir- tuyt, ons wel- vaert hang-ter
ï -t-
gan;
an. E!ck e- del man int rech- ten valt seer
^-f-i l r f * izz
coe- ne; int groe- ne recht dijn ten- ten gent.
s * J" é~ Maeckt u be- kent int Vrancscon- vent, daer is pro-
121
é J ^ JI Ps=^=g££4=ï fijt te doe- ne
2 Marchierd gheras, || verbeidt noch tijt noch huere: |j
Godt gheeft u weder puer naer weynschen kies. || Tis nu
rechts pas, || de vruchten zijn inschuere, ||gheen landman
cnjght bij u als nu verlies: || Gods vriend Andries || staet u
wel te bevroene, || te spoene pooght, hoept goeden hent,
3 Spijt end orgueil || laet op de Lely commen: jj den in-
ghelsman steketal om int vier || boven Monstrueil, || voort al
dees zije der Sommen, jj mids Terowaen, 't roofhuys voor
ons onghier, || blijft int dangier, Ij als nu zijnd in seysoene j;
te goene dij ketst ende rent.
T. van A. Valerius. Neder-iandtsche GedencK-cianck, Haarlem < 62Ô. M. naar een engelsch
iied: Daphne. Op A!v3*s wreedheden omtrent 1 5 70 .
3-Mm ^ 3t
en brand, men bîaeckt, men sehend, men
$ 3E •±=±È1 —m fj j — w i^
moort; 't av- me vole, iaes, rech-te voort lijd nu groot
1 ^ ^ m -i=^z 4 -—*—•-^—«— <=>• ge- welt en wort seer ge- queit. Noyt dack van
9 p p • p
^ = *
re- gen so druy- pen men sag, ge-
122
lijck "nen 'tvolck w e e - nen siet al
I t-U-±*^t ZZ2Z
d a g . Recht- vaer- dig H e e - re siet ons aen
_ / s
J s rj frh Ï2——
—f^~ i
1 ~s 1 rT—f~ i
p Ä
1— r> J
• 1—
? rJ j en vvi! de t.ra- nen toch on t - faen in een vat
^ ^ i ° ^ i 3ta
^ en thoont, dat Ohi j d ier- baer hebt de o n -
I m w^ ==t n o o - sei ziel, die u steets s u c h - ten- de te voet viel
T. van A .Va 'e r i us . N e d e r - l a n d t s c h e G e d e n c k - c l a n c k , H a a r l e m 1 6 2 6 . M. nàar e e n c n g e i s c h e
C o m e d i a n t e n d a n s . O p het b e l e g en on tze t van B e r g e n o p Z o o m in 1 6 2 2 .
M ö **—é-*
<e, K
erck toch hoe sterck nu in ' twercks ich al
Siet hoe hij slaeft, graeft en draeft met g e -
cr c H re UM -rr 0= steld die t' ai- len tij soo ons vrij- heyt heeft b e -
weld, om o n - se goet en ons bloet en o n - se
1 2 3
- g — f r ' /L h r&\ ^ rJ
"V st re-
s te -
P , & »Ö P JLW r \ "V P i. . M b ^ n -
den.
den.
9 * r , l/_
-I —.
; £ •
-A—
r iir T * * —
r * A. J rj
Hoor de S p a e n - sehe t rom- mels siaen.
Siet hoe komt hij t ree- ken aen ,
r r 1 1
r j i » ~ » . , ^ - i i ikt9 h
"r r • j ß ' 1®
— r V M a -
gen
raens t rom-
te b e -
pet -
set -
ten.
ten.
Berg op
Laet 's Lands
^ 4 * d
Zoom hout u vroom, stut de S p a e n - s e h e scha - ren.
boom en sijn stroom, trouw-lijck toch b e - wa- ren.
2 't Moedige, bloedige, woedige swaerd || blonck en
het klonck dat de voncken daer uyt vlogen. || Beving en
!evmg, opgeving der aerd, || wonder gedonder nù on-
derwas nu boven; || door al 't mijnen en 't geschut, || dat
men daeglycx hoorde, || menig Spanjaert in zijn hut || in sijn
bloet versmoorde. || Berg op Zoom hout zieh vroom || *t
stut de Spaensche scharen; || 't heeft 's Lands boom, en sijn
stroom || trouwlijck doen bewarenl
3 Die van Oranje quam Spanjen aan boord, || om uyt
het velt, als een helt, 't geweld te weren. || Maer also dra,
Spinola't heeft gehoord, || treckt hy flocx heen, op de been
met al zijn heeren. || Cordua kruydspoedig voort, ||sach daer
niet te winnen; || Don Velasco liep gestoort, || 't vlas was
niet te spinnen. || Berg op Zoom, hout sich vroom, ||
't stut de Spaensche scharen; || 't heeft 's Lands boom, en
sijn stroom trouwlijck doen bewaren.
1 2 4
M. van Hubertus Waelrant, 15 1 7 - 1 5 9 5 ,
dt
V i 2 rJ
a a r - we! mijn b roe-der , vaar - wel mijn b r o e -
I p ë é a der ik zie dij niet meer weer: vaär-wel mijn b r o e - der vaar-
I * = ¥ wel mijn b roe - der ik zie dij niet meer weer. Mijn
i WW é r f |—i) M f [ P g o e - de b roe- der mijn dood is n a - bij
h fr h f fr ^P ' * ' C denk toch s teeds aan mij, o denk toch steeds aan
i j w 4 w J
*=*=£ ff ff
denk toch s teeds aan mij, v a a r - w e l mijn b r o e - der, vaar-wel mijn
Ï f i — 1 \ Ö # * ' r i c c ' broe- der, o denk toch s teeds aan mij, o denk toch s teeds aan
i b r r ic c c g^ag mij, o denk toch s teeds aan mij, vaar- wel mijn b r o e - der
125
T. en M. near Willems. Oudp Vlaemsche liederçn, 1 8 4 8 . Opqcteekend in Brabant.
H i * = + •
ME ^S eer Ha- le- wijn sanc ee
I ^m n lie- d e -
jÊg kijn; al wie dat vou bi hen
WÊ al wie dat hoor- de wou bi hem sijn
2 En dat vernam eens conincs kint, j!: die van haer ouder:
so werd bemint :j|
3 Si ginc al voor haer vader staen: jj. " Och vader, mag ic
naer Halewijn gaen? ":||
4 - " O neen, mijn dochter, neen gi niet, ||: die derwaert
gaen en keeren niet " :||
5 Si ginc al voor haer moeder staen: || " Och moeder, mag
ic naar Halewijn gaen? " :||
6 - " O neen, mijn dochter, neen gi niet, ||: die derwaert
gaen en keeren niet. " :||
7 Si ginc al voor haer broeder staen: ||: " O broeder mag
ic naer Halewijn gaen? " :j|
8 - " 't Is mi al eens waer dat gi gaet, || als gi u eer maer
wel bewaert || en gi u croon maer recht en draegt."
9 Si is al op haer earner gegaen; II: si deed haer beste
kleedren aen. :||
126
10 Si sette haer schrijiings op dat ros; 'h ai singend en
klingend reed si door tbosch.:|)
! 1 Als si te midden tbosch mocht sijn, i|: daer vont sij mijn
heer Haiewijn.:|i
1 2 Si quamen ai bi een galgen velt; !|: daer aen hinc me-
nich VTOU wen belt.:;!
1 3 Heer Halewijn heeft alsdan geseid: j| " Mits gi de
schoonste maget sijt, || soo kiest u dood, het is nu tijt."
1 4 -" Wel als ic dan hier kiezensal, !|: so kies ic tsweert
noch boven al.:||
1 5 Maer trect eerst uit u opperst kleed, l| want maegden-
bloet, dat spreit so breet; j| soot u bespreide, dat ware mi
leet."
16 En eer sijn kleet getogen was, || sijn hooft al voor sijn
voeten lach. || Sijn tong noch dese woorden sprac:
17 "Gaetginder daer in het coren, j! en blaesidaer op mij-
nen horen, || dat aile mijn vrienden het hooren."
1 8 -"AI in dat coren en gaen ic niet, |( op uwen horen en
blaes ic niet, || moordenaers raet en doen ic niet."
19 Si nam dat hooft al bi den hare, jj: en waschtet in een
bronne clare. :i|
20 En toen si aen de ooorte quam, ||: si blaesde den ho
ren als een man. :j|
21 Daer wert gehouden een banket, !|: dat hooit wert op
de tafel geset. :||
127
T. naar. Klemens W.jisman Anciens airs et chansons populaires de Termonde, 1 8 0 8 en
een bewerking door P.udens Van Duyse. M. Voikswijze XVIie eeuw.
Om te eindigen wordt de eerste stroof herhaald.
m os Bey- aerd doet den ron-de in de
:^^===^==^==~H-t^ stad van Den- der- mon- de: die van Aelst die
Einde.
M s^ J < [ U é *
zijn zoo kwaed, om- dat hier 't Ros Bey- aerd gaet.
3 3 3 3 3
$ J J1 J J ^tv - # — # •
Ï De vier Ay- mons kin-de-ren jent met blanc- ken
3 3 3
221 ~ß> m- \\ [' Yt zn sweirt in d'handt,
3
:iet ze rij- den; t zijn de
m w schoonst' al van ons landt .
2 't Ros Beyaerd hoog verheven || hij is in het vuer ge-
bleven. || Ziet't Ros Beyaerd hoog verheven, || ziet 't Ros
Beyaerd zeer charmant.
1 2 8
3 't Rob ßeyaerds ooghen voncklen || sijne breede ma-
nen kroncklen || en hij wend hem fraey en vlugh |j met
vier broers opsijnen rugh.
4 Hun harnas, schild en lancen || blincken by de sonne-
glansen, || en den beyaerd 't voisken geeft, || daer het ros
sijn eer in leeft.
5 O Dendermondenaren, j| blijft altijd den roem bewa-
ren || van het peird, soo wijd vermaerd || als den grootsten
man op aard.
6 't Ros Beyaerd is ons glorie, || en benijdt gh'onsdie vic-
torie, || Aelst, ghy hebt nog min verstand || als ons ridder-
ros vaillant.
T. en M. naar Willems. Oude Vlaemsche liederen, 1 8 4 8 . Met veel Varianten over gansch
Viaanderen gezongen.
fl 9M 0 ,. I I h I I h -
é "»J j / l j j r i \ ^ I die daer zeidt: De Reus die kom , de
j * ' f [ I J Jl J' Jl Jl I J 7 » Reus die kom . Zij lie- gen daer om.
| * ' j ' J' J'u j j'U j j' n'\ Kee- re weer- om, Reus- ke, Reus- ke, kee- re weer-
^ J- J J1 I j » I om Reu- ze- gom.
129
A
2 Sa moeder, ze: ||: den pot op 't vier. :|| De Reus is hier«
3 Sa moeder, snijd ||: nen boterham. :|| De Reus is gram,
4 Sa moeder, tap ||: van 't beste bier. :j| De Reus is gier,
5 Sa moeder, stop ||: nu maar het vat. :|| De Reus is zat.
T. vrlj n a a r het Dui tsch van G . H e r w e g h , 1 8 4 1 . M. van J. W . Lyra, 1 8 4 2
D I £
p£3 S ß=
*' ' J ban- ge nacht is al- weer om, we
^S <é ^ 4 é— j - den stom. Wat zal de r i j - d e n stil, we
Hi m ^ P= til dag ver- wer- ven? Hoe nij- dig waait de mor- gen-
é f i i f fr
3E ^ £E3 V l U wind; kom, schenk ons nog 'n glas ge- zwind, vôôr
l S s^z 't ster- ven, vôôr 't ster- ven.
2 Het jonge grasgroeit daar zoo groen, || 't zal straks als
roode rozen bloe'n, || ons bloed, dat zal het verven. || Den
laatsten dronk, het zwaard in d'hand || dien drink ik voor
het vaderland, ||: vôôr 't sterven. :||
3 Kom, landsknecht, op, tot 's lands verweer; || de kogel
zoeft, daar blinkt de speer. || Wie wil z'n vrijheid derven ? ||
130
Dat hij geen enklen voetstap wijk' j| die voor z'n vrije Room-sehe rijk ||: wil sterven. :||
T vrij n a a r h e t Dultsch van L Unland, 1 8 0 9 . M. van Fr. Si lcher . 1 8 2 5 .
#
1 m PPU f -+-^ 1/ 3 3 — j — z r ~ &
k had 'n wa- pen- broe- der, 'n
4
be- ter
$r-f f 1 al ^ 3 4 J J - J = ^ 4 4 T ^ vond men niet. De trom- mel sloeg ten strij-
f fl l . . i iT^irhf de, hij ging aan mij- ne Z l j - de, al
t=è j *Tj 1 c[ j H F f)-1?^^ tf~ * * "—Z/ 2^~' 1 #~~y ^
z in-gend ' tze-ge- lied, al zin- gend't ze-ge- lied.
2 'n Kogel kwam gevlogen. || Geldt het mij of geldt het
dij? || Hem sloeg de wreede wonde, || hij viel vôôr mij ten
gronde ||- als was t 'n stuk van mij. :||
3 «Wil mij dijn hand nog reiken, || terwijl ik even laad.» [|
«Kan dij m'n hand nietgeven, || blijf du in 't eeuwig leven,
||: m'n beste kameraad.»:||
r vrij n a a r he t Du i t sch van W HauH. M. D u i t s c h e vo lkswi jze .
jyOi^t^^- j J.' JM or- gen- rood, mor- gen-rood spelt m'al»
131
m^ § y -J -Wd^ ÉIÉ licht v roe- gen dood. Als de kri jgs- trom-
V ï ^ItJ^^-f-H-H pet - ten klin- ken zal de strijd mij wreed ver-
tezr± J î1 f-H^ •v - ^ • - - t - v
min- ken. mij en m e - nig ka- m e -
2 !|: Onverwacht, :!| wordt miin levensloop volbracht. ||
Gistren nog te paard gestegen, || straksop 't slagveld neer-
gezegen; || morgen reeds in 't kille graf!
3 ||: Ach! hoe broos, :|| is toch jeugd en kracht altoos. ||
Laat gezondheid frissche rozen, || op de jonge wangen
blozen, || ach de rozen welken ras.
4 ||: Kal m en stil :|| voeg 'k mij naar Gods heilgen wil. ||
Daarom zal ik moedig strijden; || kan 'k den wreeden dood
niet mijden, || 'k sterf als dapper ruitersman.
T. vnj n aar het Duitsch van G. Forster, 1 5 5 6 en van E. von Schönalch-Carolath. M. van Forster
raad.
E i ru — " j " • # * « — 1 jf-
n O n - ze Lie- ve Vrou- we der Kou- de
W e slik- ken stof bij h o o - pen, bij 't ren- nen
'ÎP J _ J i r ^ r ' r r r r m bron- ne b e - zorg den ar- men lands-knecht 'n
längs de baan. De kei- zer slikt gansch Vlaan-dren: het
1 3 2
pH -#-—ë « 3 —
war- me zon- ne. mag hem we! ver- gaan . En de t rom-men, de
I i : J' ^z ti=£ ~#-4 ë à t rom-men, 1er- man, 1er- man, 1er- man, ti- ri, ti- ri, îi-
m S J C Çtrt _^—#_
ra, !ust- ge lands-knecht voor- I" risen op riL.
m l ands - knecht voor- uit
De trommel slaat parade; daar waait de legervaan; || ik
moet op Gods genade ten strijd marcheeren gaan. |! Het
koorn wiegt op de velden, het riet ruischt lanqs den
stroom. || De wind waait heet uit Geldren omhoog tot
Berg op Zoom
T. uit: Hoffmann von Fallersleben. Niederländische Volkslieder, 1 8 5 6 . M. naar: Willems Oude Vlaemsche liederen, 1 8 4 8 .
N iftifc M ^=M^zîm
Oos t - land
f-J-J' I n J r m zÉnutz
den, naer Oos t - land »n we nee, al
1 3 3
î& £zz£=x ö ^ ti^- -b-o- ver die g roe - ne hei- den , frisch sen o - ver die
t §±* tt é—^=v^ :£=*=i: 3pt is- ser een b e - te - re steê. He i den daer
2 Als wy binnen Oostland kernen | al onder dat hooge huis fijn, || daer worden wy binnen gelaten, || frisch over die Heiden, |j zy heeten ons willekom zyn.
3 Ja, willekom moeten wy wezen, || zeer willekom moe-ten wy zyn, || daer zuilen wy avond en morgen, || frisch over die Heiden, || nog dri'nken den koelen wyn.
T. en M.naar: Willems. Oude Vlaemsche liederen, 1 8 4 8 .
et wa- ren twee c o - n ines - kin- d e - ren sy
i m T ^ — ^ ?=P= ^ w=s=& ^
had -den mal - c a n - der soo lief. Sy con - den by-
:f=F ^ ^ I $JI
=¥=* =P= een niet c o - men, het wa- ter was veei te
ï zfcl i=& 1*r*—-w~T =?=*=
W a t deed sy? Sy stac op drie keer- sen, als
134
s a - vonts 'net d a - g e - licht s o n c O c h lief-ste comt
^^S3=-l J' j J1 I J' J ' J' U-JLj-j-jJ swemt er o - verl Dat deed s c o - nines s o - ne was jonc.
2 Dit sach daer een oude quene, || een al zoo vilijnich ve!; ||
sij ghinker dat licht uytblasen, || doen smoorde die jonghe
held. || «Och moeder, mijn liefste moeder, || mijn hoofdjen
doet mijnder soo wee. || Mocht icker een wijle gaen wan
d le t || gaen wandelen al längs de see.»
3 —«Och dochter, mijn liefste dochter, || alleen en rnoogt
ghy daer niet gaen: j| maer wect uwe joncste suster, j|
îaet die met u wandelen gaen.» || —«Och moeder, mijn
joncste suster || is noch een soo deinen kint; || sy pluckter
wel alle die bloemkens, || die sy onder weghen vint.
4 «Sy pluckter wel alle die bloemkens, || die bladerkens
laet sy staen; || dan claghen die lieden en seggen- || dat
hebben sconincskindren ghedaen.» || —«Och dochter,mijn
liefste dochter, || alleen en moogt ghy daer niet gaen, ||
maer wect uwen joncsten broeder, || laet hem met u wan
delen gaen.
5 —«Och moeder, mijn joncste broeder || is noch een soo
deinen kint: || hy loopter naer alle de voghels, || die hy on
der weghen vint.» || De moeder ginc naer de kerke; Ij de
dochter ginc haren ganc, || tot sy er by twaier een visscher, ||
haers vaders visscher, vant.
6 «Och visscher,» soo sprac sy, «visscher, || mijns vaders 135
visscherkijn, || ghij zoudt er voor my eens visschen; ||
het sa! u ghelonet sijn!» || Hij smeet sijne netten int water, ||
de loodekens ginghen te gront; || int corte was daer g e -
visschet || sconincs sone, van jaren was jonc.
M. n a a n O u d e en nleuwe Hollanlse Boerenlleties en Contredansen, Amsterdam omstreeks
1 7 0 0 . Voor deze mélodie worden de strofen vlerregelig.
p fl ii mS A ~d 1$=â—J
î — | — * — |
r) \J P'i rj—r"""1
? J \ 1
ÇJ m rv
et wa- ren twee co- nines- kin- de- ren,
3^ s 4\ w _L_
sy had- den mal- can- der so lief, sy
P ^ m 'J ß ÇJ ß
con-den by- een niet co- men, het
ß (8> m m M wa- ter was el te diep.
136
DEHEEMLENZINGEN DEN O E P P E R TER EERE
T. naa r het Duitsch van Ge l ier t M. van M. Ha l le
;ŒI P à wm -v-h e e m - len zin- gen den S c h e p - per ter
J=t M ÏSC
e e - re, hun iied b a - zuint zijn naam s teeds voort. Hem
.A
$ j r~T~M ir £ ^— r- -roe- men d ' a a r - d e , de zee en de m e - ren: aan-
^ H f 7 M f as «-v g -
J -f y hoor o mensch , hun g o d - lijk woord, aan- hoor o
§ f $ v y
mensch, hun g o d - lijk woord.
2 Beschouw, bewonder de heerlijke werken, || die God
in zijne goedheid schiep, || en leer zijn macht en zijn wijs-
heid bemerken, ||: in 't luchtruim hoog, in d'afgrond diep :||
T. en M. "Hasseltsch Meyliedeken", einde XVIIe eeuw.
A f ^ ; J'l j /' J J' J.' J!
^ * l_ oc u/st im. mor rr\oor I 1»_ won
139
A ' ' j J.1 J* ^
zag van den Heer is tot d ien - ste van den
I £ ^ f nensch tot Z'jn vreugd en her- t e - wensch; al 't g e -
^m^=3=4=*-U-+-l Giert wat er leeft, "t Zij het d' aard ' of zee door-
j^^Ni%Xltjj^TTl zweelt, aan hem nut en du i - zend v reug-den geeft. 't Hert on t -
I F S L J «>• ^ fc= Ï sluit door het kruid; wat uit d ' aa r - de jeug- dig1
& $=£
^ -$-<£•
spruit, geeft in den koe- ien Mei zi n z o e - te g e u - ren
¥' il ç i J F E P f tt uit; het her - leeh en het groeit, het schiet OD en het
é T p g i n r H - f f i ^ ' J ' ç r bloeit, t maaktdat vreugd in o\- le her- ten gloeit! O a a n - g e -
140
i h—t- ps -fv
* —V 9
n a - me tijdf O z o e - te vroo- lijk- heid. als we
3 3 3 3
I £ r—r i m $ • er s ' ^ al- le d e wer- ken des H e e - ren be - mer- ken . En
I É it—fr J J' J' J! j , « l
daar om dient g e - zeid: G l o - rie zij, lof en
É r b —*—*=—r-
eer du i - z e n d -maal en nog meer aan den
i h h
' C J J ' J g o e - der- t ie- ren O p - per - Heer.
2 Phebus' vruchtbare straal || daalt uft haar gulden zaal, ||
en maakt dat het noodig vocht || wordt op bloem en kruid
gebrocht. || 't Geeft de roos zachten geur, || 't doet de tul-
pen slagen deur |j en nnaakt Flora's heelen hot in fleur; ||
't geel en rood, violet j| wordt op het gebloemt gezet, || en
door des hemels dauw met honigvocht genet. || 't Kruid in
zijn eerstejeugd ]| dient ons tot meerder vreugd, || en door
zoeten geur ons hart verheugt ; || het lokt de biekens aan ||
om hun zoet zap t'ontvaân, || dieal vliegen en werken ||
door alle de perken j| en maken honfgtraan.
141
D Niet alleen bloeit het kruid, || maar ook "t dierenhart
cntsluit: || ziet, de vogelkens vooral || loven God met blij
geschal. |j 't Sijsken hier aardig zingt, || 't vinksken daar
vroolijk pinkt, || van 't een taksken op het ander springt. ||
Het gekraai van den haan || doet den boer uit't bed op-
staan || van 's morgens, als de dageraad maar eerst komt
aan. !| Kwak, kwak, kwak! menigmaal || hoort men in d e
groene zaal |j en men kent ze weder aan de taal; || het
nachtegaalt je slaat || langeer de zon opstaat, || en d e weli-
g e musschen |
de maat.
die tjiipen er tusschen, || de koekoek slaat
/ r l j naa r h e t D u i t s c h van G H Kle tke. 1 8 4 6 . M. van Fr S u c h e
fEM^fe^ I j jeE^r^db^ t i jd, o i e n - t e - t i jd, ik
a=ff-f+jN=iE ï •ft 1 $. +—H£ ; ^ - p .
heb in u b e - h a - gen De b e - ken
m §3F 3d}—4. SPEI ^^=^=t=^^^^=^=^^^i
stoei - en iangs de wei, met b ioe- men prijkt d e
^Ajf ~W- H=^f#^éj ^ roe- ne Mei. O Ien- t e - tijd, o len-
142
ip i tijd, ik heb in u b e - h a - gen
2 ||: O zomertijd :|| ik heb in u behagen. I| Hetgouden
koren ruischt en waait, || en wenkt de landlien: Konnten
maait.
3 ||: O najaarstijd :|| ik heb in u behagen || Gij kleurtde
blaadren geel en brum, || brengt rijken oogst in gaard en
tuin.
4 ||: O wintertijd -\\ ik heb in u behagen || Den hellen
sneeuwen 'tschittrend ijs, || die stellen knapen hoog op pnjs.
T. en M. vri| bewerkt naar een reidans van Neidhart von Reuenthal, omstreeks 1 2 0 0 .
M ^ ei - e - tijd ons ver- blijdt, 't is nu a!
J o n - ge b ioe- men m 't dal, rij- zen op
1 X-JXL"- r T ^ & é-
§
vrco- iijk-heid o - ver berg en dal en g r o e - ne
o - ver- a!, wit- te, r o o - de, g e - !e e n - de
fr-
g o u - wen
b lau- we; in de b e e m - den zijn ze o p - g e -
$ f.y «*T spron- gen . Blij g e - zang klinkt en schalt m e - n ig-
1 4 3
i ZZ2Ü P * *— voud door het woud waar - Itjk b e - ter werd er
i ESE nooit g e gen
T. naai De Coussemaker. Chants populaires des Flamands de France. 1 8 5 6 . M naar Wll»
>ms Oude Viaemsche liederen, Gen! 1 8 4 8 . De mélodie wordt ookgezongen zonder kruisen.
D i 3 zfe*
aar was n sneeuw-wi t vo- ge l - tje.
% m f i — r v
s * - - f — ^ — ^ — — - - — ^ — p -
op n s te - k e n - do- ren>- tje. d i n - d o n - de i - ne
P 3 Ê ' Ç P IE C ' ' l*H ' al op n s t e - k e n - d o - r e n - tje, d i n - d o n - don
2 ||: Wilt gy niet mynen bode zijn? :|| - Ik ben te klein een
vogelkyn, || din don deine. || Ik ben te klein een vogelkyn, ||
din don don.
3 ||: Zyt gymaar kleine,gyzyt snel. :[| Gy weet den weg?
-Ik weet hem wel, || din don deine. || Gy weet den weg? ||
-Ik weet hem wel, || din don don.
4 ||: Hy nam den brief in synen bek :|| en vloog er mee
tot over't hek, || din don deine; || en vloog er mee tot over
't hek, || din don don.
144
T. en M n a a r e e n Z w e e d s c h Volksl ied.
B % ii-^-U q ^ p:
^ -^ p ?
ij 't d a - gen in 't O o s - ten op weg,, val- ie-
F^-I-E-P É ë f ë M £ JE ß.
l> I ' t ' fr -#^ ra. reeds schi t t -ren van s m a - r a g - den kant en heg , val- le-
tf-imt tr-ht r rit i Ï [ ra, we t rek- ken z o n - der zor- gen , z in- gend in den
* = + • j r C C M ' mor- gen eer in het dal b e - neen d e
1 *=&
^=t=* haan aan tkr a a i - en gaat.
2 Gij wijze, gij schrandere lien, vallera, || gij mompelt:
Hebt ge datnog wel gezien? vallera. || We stappen en be-
zingen, || alle mooie dingen || die God ons biedt in het
heerlijk lentetij.
3 Komt buiten, vergeet alle wee, vallera, || verlaat het
muffe leven in de stee, vallera, || het is ons groot verlangen ||
zonneschijn te vangen. || Treedt in de rij en beproeft het
eens met ons.
4 We stappen gezwind hand in hand, vallera, || ons har-
145
en snoert "n hechte broederband, val'era. j; Met ed ons
ncoii berouwen !| op elkaar te bouwen. || Broeders we
trekken saam in 't mooie Wonderland.
t het Z warte Woud.
D SE S——€r r~ -—F
Vz -#——-#- te
es mo r -gens als de jach t -hoorn scheit trekt d e
Einde
^u t f ï\^m M 1 1 . \j " a- ger in het g r o e - ne veld Ei, daar neemt hi i ;neemt h 'J
% PP I J' g f îr=h
fS
ï neemt hij, zijn p o e - der en zijn lood, dat brengt wel-
licht des h a a s - jes dood . Des
2 ||: Dag in, dag uii, door weer en wind || is de jager al-
tijd welgezind. :|| Daarom klinkt er, klinkt er, klinkt er || door 't woud 'n lustig lied || waar menig diervan wakkerschiet.
3 ||- De jager stapt en kent geen rust || 't vrije leven is z'n hoogste lust. :|| Ei daar steekt hij, steekt hij, steekt hij || 'n pluimpje op z'n hoed || dat staat 'n jager nog wel goed.
146
T. uit: Hoffmann von Fallersleben. Niederländische Volkslieder. 1 8 5 6 (naar een handschrift
van 1 5 3 7 ) en uit: Veelderhande liedekens, Leyden 1 5 9 9 . M. naar het Luitboeck van
Thysius, omstreeks 1 6 0 0 .
D ^ e win- ter is ver- gan- ghen( ic sie des
\c sie die bloem-kens han- ghen.des is mijn
^ 3ï T2Z ZK =ä= tz HC
mei- en schijn;
hert ver- blijt; ver aen ghe- nen da-
$ f=^=^F -*-
le, dacr ist ghe~noech»fic daer singht die nach- te-
I pp m w ga- le en me- nich wout-vo- ghel- kîjn.
2 De winter is verganghen || ick siedesmeys virtuyt, || ick sie de loovers hanghen. || de bloemkens staen in 'tcruyt. || Seer wijt dat sy ontluycken || sy staen in haer saysoen; |j de cruyden lustich ruycken. || De mey staet schoon en groen.
T. van Al. Walgrave, pr. naar het CXittsch van J. W. von Goethe, 1 7 7 5 . M. van Fr. Schubert.
,Z fcâ •&-~^f-—j' J H - T F -
ag een knaap een roos- ken staan
147
roos- ken op der hei- den, Jong en vrco- iijk
aan- ge- daan liep de knaap om 't gâ te
slaan, liep met groot ver- blij- den. Roos- ken
roos- ken, roos- ken rood, roos-ken op der hei- den.
2 'Knaapje sprak: Ik breke dij, || roosken op der heide. ||
't Roosken sprak: Dan steek ik dij || datgij eeuwig peinst aan
mij, || neen, ik wil niet lijden. || Roosken, roosken, roosken
rood, || roosken op der heide.
3 En het wilde knaapje brak || 't roosken op der heide, ||
't roosken weerde zieh en stak, || maargeen moeite hielp.het
brak || 't moest den knaap toch lijden. || Roosken, roosken
roosken rood, || roosken op der heide.
T. naarhetDuUsch van E. Gelbel. 1 8 1 5 - 1 8 8 4 . M. van F. Ea Klauer.
te recht in vreug- de wand- len wil, die
148
w*
^m ^ ^ ^ r ^ R ^ ^ F ^ ^ H^t
gaat de zon - ne te- gen, daar is het woud zoo
hei - lig stil, geen wind- je dürft b e - w e - gen ;
m ^
3 1
=£ _ ^ ^ L .
nog wee r - klinkt geen voog - l en - lied siechts in 't h o o - g e
fpff g né—#— gras , de vliet zingt lij- ze den mor- g e n -
z e - g e n .
2 En piotsiing doet de nachtegaal || z'n iied in 't bosch
weerklinken; || 't geschal ontwaakt in berg en dal || enstijgt
in d' hemelkringen; || en daar praalt in roos gewaad || de
verrezen dageraad. I|- Korn, gaan we den lof des Heeren
zingen. :j|
w een Volkslied uit Pruisen. Vertalinq A. Leysen, pr.
^m •4 4- ^
ij s t a p - pen lus- tig door het land,
De lucht is blauw en met de hand
1 4 9
I =¥= — 4 fr 1 1 • I
hei - ma t - land a - dé .
wui- ven wii a- dé.
|j J I - # I- I I ^
De b o o - men staan in
$
W=J=ßI ^m ±z mor- g e n - g l c e d e n k rach- tig stuwt ons ion- ge bloed!
m ^^4=f=i4^^ de dag nu te
feB =# ¥f
moet. Tra la la la la la la de dag nu te g e - moet1
2 Gegroet mijn stad, gegroet mijn land, || heimatland a~
dé. |! Gij zijt mijn trots, geen menschenhand scheidt ons
ooit, adé. || Op vreemden bodem elken stond || draagt u
mijn hart de wereid rond! i|: Tra la la la la la la !! mijn
Vlaamsch geboortegrondl :jj
3 Van in de vertezie'k mijn huis, ji heimatland adé. '! Van
op den toren, blinkend kruis, j; zegen mij, adé. || Zoo vmd
ik steeds iangs iedren weg jj mij wenkend over huis en heg
|j: Tra la la la la la la || hetzeeg'nend Knstikruis. :||
4 Een laatste groet aan u mijn vnend |j u mijn laatst adé. j|
En nu het bergpad at gezwind jj heimatland adé,. || wie
trekken wil, hii blijv' niet staan ji moet dapper weg van' vrien-
den gaan. ||: Tra la la la la la la jl en zonder zucht of traan.:||
150
T. en M. vrij-naar een volkslied ult Karinthië.
W i S fc= m el- aan, maar vlug aan 't ja- gen, op
Het vangt a! aan te da- gen, 't is
I m cJ- l lflzg j — # — j f naar de groe- ne hei
't mooi-e jaar- ge- tij.
^ ^
De vo- gels in de
• f ^ r 1 " ^ ^ 3ÖE? wou- den zijn uit hun slaap ont- waakt, en heb-ben
ë ä ^ f£=F 5 t? J—r , ^ ^ — s — y
op de vei- den hun mor-gen-reis ge- maakt. Tri- di-
& rn: he- jo, di- he- jo, di- he- di- he- di- o, tri- di-
A-Ä- . ss ^f^i^ os he- jo di- he- jo, di- he-di- o, tri- di-
2 Des morgens als de jager jj komt in het woud gegaan
il daar traft hlj met genoegen j| het wild zeer talrijk aan. ||
De reeën, gernzen, Herten, || ze loopen paar bij paar. ||
Weer huisvvaarts keert de jager; || wat is z'n weitasch zwaar.
151
3 Het eedle jagersleven, || het dwalen zonder rust || hoop
ik nooit op te geven; || het is m'n grootste lust. || We laden
onze buksen || met poeder en met lood j| We hebben
't mooiste leven, || daar is voor onsgeen nood.
T van J P e e l e r s M. van J. B r o e c k x . Met welwi l lendff »oelat ing U'tg. Ph f - l es ius ,An twerpen
D <fcl ^ ^ 3=t stoet komt aan, De stoet komt aan.
f t£= fS 9—P-
HP *—P V \t Z ie on- ze vent- jes gaan De stoet komt aan. Ze
^ P = P É ^ «-=* =£
stap- pen fier als pau- wen, heei def~ tig en recht
é r •*-1 ç- g r. c i r c J' r n op;, de klein-tjes naast ei- kan- der, de groot- ste
%
p£ fc= SE aan den kop De stoet komt aan. De stoet komt
$ 15= ¥=+• ß=
^ aan.. Zie on- ze jon- gens gaan, de stoet komt aan.
2 ||: De stoet komt aan. :|| Hoor onze ventjes slaan. |]^De
stoet komt aan. II Een klettert met twee schelen, II en droomt
152
zieh muzikant; || een ander heeft ais trommel || ketel en
stok ter hand.
3 ||: De stoet komt aan. :|| Moe houdt hem even staan, ||
de sioet komt aan. || Het stappen vindt zij prachtig || maar
't kloppen moest gedaan j| Toen hieven onze maatjes ||
een serenade aan
T. v a n G . K r e k e l b p i g . M van H. T i jssens
aar in t b rons-n
m
aar in t b rons-groen e i - ken- hout ' t n a c h - t e -
i J f i p-f-H-i^-j^^tf^î^^ gaal-t je zingt,
i o- ver 't m a l - s e h e ko- ren - veld.
I
f^H^H^-i w^~^r~T-t lied des leeuw- riks klinkt, waar de hoorn des
m 3z [ f il Li P $k-7*+
1$E
her- ders schalt längs des b e e k - jes boord
H h
SS ^ '-=£=£ -&—*-
Daar is mijn va- d e r - land, Lim- burgs d ier - baar
i _h_ £} fr E=t=?±: it =ü£ £=X ~ W -4-^M
Daar is mijn va- de r - land, Lim- burgs
1 5 3
4=è: dier- bear oord
2 Waar de breede stroom der Maas || statig zeewaarts
vloeit; || weeldrig sappig veldgewas || kostlijk groeit en
bloeit; || bloemengaard en beemd en bosch [| overheerlijk
gloort.
3 Waar der Vaadren schoone taai || klinkt met heldre
kracht; || waar men kloek en flink van aard || vreemde praal
veracht; || eigen zeden, eigen schoon || 't hart des voiks be-
koort.
T. vrlj b e w i r k t o p e s n strooi In: J W . Wolf. W o d a n a . G e n t 1 8 4 3 . M. naar: Van Duyse
Het o u d e N e d e r l a n d s c h e l ied. Den H a a g en A n t w e r p e n , 1 9 0 3 1 9 0 5
W1 -fH>-
&?5BE$ È 'ij, wil- Sen wij t h a a s - ken
* ^ ± - # • -
ja- gen door de hei? la het h a a s - ken gij en
EXMUJ-HM ±1 ^
ik- ke, door den d in- ne, door den dik- ke, t haas-ken
Ï s -è±- -g—«— gaan Deur h a a s - k e n ii- len wij ja- gen gaan
154
$Vrrî7yi^^fF^l d o o - d e - iik h a a s - ken d e u r h a a s - k e n door de hei
2 ||: 't Haasken blij .1 kwam geloopen door de hei j| met
door bosch en braam te braken II hoort Jan plots een zij-
tak kraken, ||: hangt er met zijn broeksken aan. J|
3 !|: Willen wij, ;| 't haasken jagen door de hei ? || Piet
moet Jan van 't boomken haken || en met bunt zijn broeks
ken maken, ||: anders woes de kermisvaan. -|!
. S.ska V*n D * H e
»lu/ iekhr tnHel . An
K C a n d a e l . Me ! wekvi l le toe ia l ing U> 'qave Via j i r
.îfezx: F"4 g^i^^^î ier staat nu frisch in V laan-der - land de
zp^î:
=£=£=* - k n a a p g e - reed, een pak ter rug-
-Sdkï=£: JL- % frV # — i —
p «-
zfczi
_ • 0
—ZL.
rn&~
L— —^_ f """ ß
i_U-J
1 T " rJ-
_ « a ;
sîâi m hand, de klee- ren los en breed Hij
^ ^ ^ i ^ ^ ^ F ^ ^ - ï zoo vroo. zoo wel- ge - zmd, zoo fier op t we- re !d -
ê ¥ ZÉZZ^ZÉ^ZZÉZ f-. p p p { f. -p P 0 I p
-v- v-pad, zijn v lag- ge wap-per t in den wind, zijn v iag -ge
155
>£-
£ fe£ ^ ^ =tc wap- pert in den wind.Zijn jeugd, zijn jeuç
2 f t r t i™—r~—tztzêZZ^ -f>—r
=i= jeugd dat is zijn schat Zijn jeugd, zijn jeugd, zijn
1 ^ W CS'
schat jeugd dat is zijn
2 Flink stapt hij op verkenning uit || tot aan het verre
strand. || Hij leert begrijpen wat beduidt || te kennen goed
zijn land, || te kennen goed zijn eigen volk, || zijn groot-
heid en zijn taal, ||: zijn nood zoo dreigend als een wölk :||:
hij leert ::|| het altemaal. :||
3 En merkt hij hoe in Vlaanderland || despadeligtgereed,
|| waarmede längs den harden kant || de weegnisdient ver-
breed, || dan leert hij werken met besluit, || spijts regen,
storm en wind; ||: een frissche kracht en dan vooruit :j|:
zoo bloei ::|| het Vlaamsche kind. :||
T . v r i j n a a r het DuKsch van W . Mül ler, 1 8 1 8 . M. van K. Zö l l ne r . 1 8 1 8 .
•&-# i ••' ( • i \ j - = p ? m et wand-len is des mul- ders lust het
r-'i f i J i i !i$ vand-len is des mul- ders lust het wand-
156
I 4=»: -4 *r 0-rrj3-
len. ' ^ J * 5 ^~*
Dat is geen goe- de mul-ders-die niet aan 'twand-len blijft ge-
U=±À - ^ - H - w^m knecht,
hecht. Die niet aan 'twand-len blijft ge- hecht, aan
fc± x^m w
li •tf • ft
' twand- len, aan 't wand-len, aan 't wand-
m ^
W- r cj* l r EN
li •S—&
len, aan 't wand-len. aan
S j
^ tf M 0 G g m m
i -frrrt-t wand- len, aan 't wand-
JV— (i
1 5 7
2 |!: Van 't water hebben wij 't geîeerd 'j! van 't water, ||
Dat heeft geen rust bij dag of nacht, Ij-' is steeds op wandel-
tocht bedacht. :j| Het water.
3 lj: De raadren draaien nooit vermoeid, :|| de raadren. ||
Die willen immer verder gaan, ||: den ganschen dag nie
stille staan. :|| De raadren.
4 ;': O wandlen, wandlen mijne lust, .j| owandlen. || Heer
moolnäar en Vrouw mooinann, ||: ik trek in vree de wereid
in :;i CD wandel.
Ca^onzeny. üi'.gave: Met Petror>aat.
A B -gs**r
?E^4—4- Î=à3=*=^ ^m 's de Ke- reis gaan op toer, lui-
zûâ—T"*r ^ = ^ ÏEËEftEÏ £ 3üg -t-
lied hand in dreuni dan 't b!ij- e
mmÊÊ^^=m?m EE 70 9-
hsnd, en broer naast broer. Wie kent er de
^EE±±=j=^é Ke- re!s niet?
158
T. en M. naar een Nederlandsch matrozenlled, XVIIe eeuw
$<'-J' J N il)' &lf J' J-ie gaat met ons meê o - ver zee? Houdt he t
blijlt ge thuis in 't nest met de rest, houdt h e t
roer recht. Frisch biaast de wind hier längs d e reê;
roer recht. O n s lijkt de zee het a i - 1er- best; wie wat
y W~ fL ' 'm • S 2 — —
~~W~ I j
~w
J— _f?. ..
- U — I
I T" ~ïït~
— r -J
-$— —t" I V
- b — .•s U—<
r—
h 1" " i9
r — y -wor-den wil, wel die zit niet stil; neen , hij trek- ke
't z e e - gat uit, hem wacht rij- ke buit.
2 Bij de hand, de hand voor het land. || Houdt het
roer recht. || Zoo klinkt het luid aan allen kant, || houdt het
oog, hetoognaar omhoog, | houdt het roer recht. || Dat
u geen storm verrassen moog. || Met het oog in 'tzeil || en
voor niemand veil, || stuurt de zeeman 'tzwemmend paard
Il voor geen hel vervaard.
3 Een hoezee, hoezeevoordezee. || Houdt het roer recht
il Jongens van Holland, roept het mee. j| Hier is 't veld, is
't veld voor den held, || houdt het roer recht. || Hier toont
de kerel wat hij geldt. || Onder 'tzeemans buis, || is de
moed nog thuis, || in zijn vuist ligt heel zijn lot, ]| hij vreest
niets den God.
w
1 5 9
ï en M Suidafrikaans studentelied
u£É P P h - h — f
' é l ' é é é ~ I F — y
ob- be- jaan klim die berg so haas-tig en so
f % T T 7 ^ ^ P= * — 9 — r
lus- tig Bob- be- jaan klim die berg so haas-tig en so
$ £ £ E ^ -ï b
jaan klim die berg om die lus- tig Bob- be-
è F F" y y <t y
C F ' ' y—-p Rooi-nek te ver- erg Hoe« ra vir die Boer, hoe-
I h h
¥ 7 n: c c i; i ' r ,r ' ' ' Je moe nie huil nie, je moe nie
$
I 2
È pg^ -* ——-—-—*—r treur nie, die Stel-len-bosch-se kerls kom weer. weer
Gesproken: ||: Rik-rik rikketikketik hopsa hola hoi. :||
T. en M. naareen Volkslied uit de Pallà.
E i SE É r * Mi1 [) en ja- ger uit Kur- pfalz die rent al
160
y c J i j J j J i j ' j j j i door het groe- ne woud en schiet het wild om-
frj. p i ;1 ; ; j ' l j v iu ' i f ci heen, ge- lijk het hem be- valt. Joe- ja. Joe-
j ^ •)• P i c r F J 1 1 J ' J' J J - i ja. Hier is het le- ven los en vrij, hier
frM'j'j'm fUJ'j'j'ij-^i op de groe-ne het, hier op de groe-ne hei.
2 Kom, zadel mij m'n paard || en leg daaropden mantel-
zak; \\ zoo rijd ik weer van hier [j als jager uit Kurpfalz.
3 Ik rijd niet meer naar huis || totdat de koekoek:Koekoek,
schreit; j| hij roept den ganschen nacht, || hier op de groe-
ne hei
T van L. Lambrechts. M. van R. Ghesquiere Met welwfttende toelettng uit' Ziogende Har
en III, 15 liederen met bcgeleidlng, 1 0 (f., b*j den toondlchter, Halle.
j > 4 J ' i i ; }< j ' i ; 1 / 1 ;'] aar ligt een doo- de kre- kel op een
| H T J 1 j \ Ï l i \ I H l l I steen; hrj roert, ei- laas, noch vleu-gel meer noch
161
D
J } ,4 i J £-4=fÀ I T ! f li 1 j I J ^ ZZZI
been. me kre- kel, ar- me kre-
kel. Re- qui- em
2 Zingzangendtoog hijdoor de velden om; || voor d'eer-ste male vait zijn liedje stom.
3 Hij psalmde voorttot s'avonds in de maan; || wij zullerc
nu vergeefs te luistren staan.
4 Geen nachtegaal, geen dichter zong zoo gu!. || Vaar-
wel,slaap zacht, bedolven in de mul.
T. van J. Dautzenbe.g. M van Aug. De Coninck. Mei welwiilende toelattng.
j ; l\l( t Slft^f aar tvoeL-pad längs de hei- ning vlucht door
^trr~h ^ U M=5= -J 4 & 0- v tr-beemd en wei- de heen, daar zit ik soms in
r ^ b ,r\±^ß^m w „ H
d ' à - vond-lucht gansch stil- le- kens si- leen. De
r^-^r kre- kels zin- gen daar in 't gras hun al- Jer-
162
schel- sten toon. mug- gen vin-den wis den
tr^g ^ & bas dier zang- ren der-
4 schoon
2 Zij draaien, zwaaien biij vergaard j| in 't dalend hemel-
licht, |j zij mischen, kruisen dicht geschaard || voor rnijn
verruktgezicht; || en blijdschap hier en vreugdedaar, || men
ziet het iedren dag; || des stem ik nimmer d'eigen snaar ||
op somber wee en ach.
3 En zingt en springt in'tzoet getij || de krekei en de mug,
!| krioelten woeit deschepping blij, j| dan blijf ik nietterug
|j Dan vest ik buiten mijne woon || in 's hemels bloemen-
hal || dan zing ik ook rnijn schelsten toon || door'teenzaam
vreugdedal.
T. van E. De Weert M. van Fr. Boogaerte. Met welwiiler.de toelaüng, Uitgave Stan-
daard Boekhandel, Brüssel.
JBU r n 11 nm ie hem ver- der ii- len door een
m ^
w ^ ^ ^
land van groen en vree, te
163
zei- len. aie de go!- ven kei- len.
Als de meeu- wen, de meeu- wen doen op zee.
Als de meeu-wen doen op zee. O
p j. g r ) ; i J. c r cj-1 o£rf f
sche!-de-stroom, o sche4- de-stroom uw le- ven
4 ^ b y J11 Jl-p J ' r pf If7 J' «L«^ül heeft mij den zang ge- ge- ven.
2 'kHoorde schepensteunen, |j ploegend door het vlok-
kig schuim, [| en den dokker deunen, || en dekranenkreu-
nen [| boven 't rijke, het rijk gevulderuim. || Boven het njk-
gevulde ruim ||: O Vlaamsche volk, :| het zwoegen ||
blijft u een zelfgenoegen.
3 Boven d' oude reede || met haar rüstig goHgeklots, ||
juicht een heel verleden \\ vol van heerlijkheden ft in den
blijden, den blijden torentrots. || In den blijden torentrots. ||
|j: O scheldestad :|| uw toren || is uit mijn volk geboren.
4 'kWeet de Scheide vloeien || als mijn eigen warme
164
bloed, II 'k zie al velden bloeien || en den toren groeien ||
toteen verren, een verren broedergroet. j| Tot een verren
broedergroet. ||: O Viaanderland, :|| uw streven || door-
laait geheel mijn leven.
T vrfj naar Hoffmann von FaUersleben. 1 8 4 5 - M. Volkswijze uit Zwabenland
ach- te- gaal. nach-te- gaal.wat zongt ge toch
Nach- te- gaal, nach- te- gaal, hoe drong toch uw
schoon, zongt ge toch schoon vôôr heel het voog-len- koor.
lied, drong toch uw lied in ie- ders har- te door
Wijl ae zongt, toen riep de we-reld luid. Nu breekt de
len- te door Nach-te- gaal, nach-te- gaal, hoe
è'it^n it* within drong toch uw lied.drong toch uw lied in ie-ders har-te door.
2 ||: Nachtegaal :|| wat ||' zijt ge tochstil, :|| ge zongt zoo
körten tijd. ||: Waarom wilt :|| ge ||: zingen met meer ? :||
Dat doetonsgrootespijt. || Alsge zongt, dan was ons hart
zoo vol || van lust en vroolijkheid.
165
3 ||: AlsdeMei :|| de ||: lieflijkeMei :|| met hare bloemen
vliedt [|: wordt het mij :!| zoo ||: droevig om 't hart, :|| 'k weet
nietwat mijgeschiedt. || Kon ik zingen maar, ik kan het niei,
|| mij past geen enkel lied.
T. vrlj naar het Duitsch van A. Zamack en £. Anschütz. M. Volkswijze, XVille eeuw.
den- ne- boom, o den- ne-boom hoe
trouw zijn u- we bla- ren. Want zoo gij groent bij
é'|TB i r: vi h: tn^m zo- mer-tij, maakt g ook den siren-gen win-ter blij. O
2 ||: O denneboom, :|| gij zijt ons welbehagen. jj Hoe
vaak heeft niet, bij Kerstmistijd || uw groeneglans ons hart
verblijd.
3 ||: O denneboom, :|! uw kleed kan ons wat leeren; jj
het beeld van uw standvastigheid || brengt ieder troost en
kracht bij tijd. T. van J. Blockhuijs. M. van Peter Benoit. Met welwlüende toeJating van het Peter BenciL-
fonds Uit: Ze5 liedjes vooi kinderen. Uitgave Faeo, Antwerpen.
it- te, wit- te pluim-pjes stie- ven
166
o
w
i * pH'lJ1 J jj\m jon- gens komt geen kou g e - ducht, spe- len
-& * H - , fc, K f, fc-é^M^ ffü l; " • I; " ^ # • • e in de vrij- e iucht 't spel zal o n - zen moed ver-
* — b f J ' ' H fr^W nieu- wen. Als de p l i ch- ten zijn voi-bracht m o -
^-^^H=LH4ff^H gen door den sneeuw wij h o - zen , doet de kou d e
^ J Jhf-fTl / Ï f\t;fj van- gen bio- zen, straks toch rus - ten wij weer zacht
1 £*^= PPPi •0 $-m
3t=i O n - ze pitch- ten zun vol- b r a c h t , o n - z e pl ich-ten
I J=È: ^ l_ j J | J — À Jr J
| t ^ 3 1 ] » S= •J r p * r zijn vol- bracht . W ip t en danst maar lie- ve vlok- jes.
167
I1* h t\ h t\ ^ 4 > ^ " nJ » f ' L E * «
È stielt maar, stieft maar, stieft maar tœ, wipten darvstmaar
4-4- nun J Ni1 lie- ve vlok- jes gi] maakt ons het »pel niet moe.
^iusinsm Toe maar, gooit nog dik- ker brok- jes o- ver
ç^r^î t[}\M=E4 veld en tui- nen heen toe maar gooit nog
i fc* i i\{ h g l f l It 4 d
dik- ker brok- jes o- ver veld en tui- nen heen.
i 4-rt- fc-S 3 c :
Dekt er kruid en spruit en bie- zen, dat de gra-nen
j V j ^ J *
-ffc ffi "I
niet be- vrie- zen, die ons voed- sel ge - ven,brood
168
#*'{ f i j f i h J d i p J f f f an- ders ko- men wij in nood. Wit- te wit- te
ftVJf J J i ; j ' ^ j pluim-pjes stie- ven, spe- len w'in de vrij- e
i dt* fea^
Ê É Ö * — • — #
lucht, 't spel zal on- zen moed ver- nieu- wen,
I ¥-t Cv- £-C J :!1 i j » ? 5=^=^N
jon- gens komt, geen kou ge-ducht, jon- gens komt,
v ' J ^ t H c E & p i i ^ + * m jon-gens komt, jon- gens komt.
jon-gens komt geen kou ge- ducht.
M. van M. Haller.
Ü 3ËB
ooft den
s • * J j i j r B=
^ ooft den Heer om heel zijn won-der-werk al- le
169
* = 7 C
±z ^
Heer om heel zijn won- de r - werk, a i - le- lu-
I fr-fr * ' J I * * = f r * # g
lu- ia al- le - lu- ia. Looft den Heer on
i 2EZ3E r ß » P=&
al- le - lu- ia. Looft den Heer om heel zijn w o n - d e r -
i E=3t
heei zijn w o n - d e r - werk. looft den Heer om heel zijn
^ ^ ^ v-v al- le- lu-
werk, ai- le- lu-
i fi= j v i l ^ J
won- de r - werk, al- le- lu- ia al- le-
1 i
« * ß ß~-
ia. al- le- î-u-
^ • ^ ZZ2Z
lu-
1 7 0
KOMT VBIENDEN IN DE BONDE
T. en M. Volkslied u" Westfalen. (PlatduHsch dlalekt.)
J t ^ Ü r r r> = p ft—fr J—è— i—"-* •—-*—+-
an Hin- nerk wahnt up de lam- mer lam- mer-
-é gl v— •9 9 lam- mer lam- mer- straat he kan straat up de
$ m £ 4 4-
ma- ken wat he wi! he kan ma- ken wat he
f JUIN1 fi—fr y\ i h M y y y j *è * 4 ê j ' 9 é & •*•
wil; swyg man jüm-mer jüm-mer stil, swyg man jüm-mer jüm-mer
T^=f fcE et n • é '
—«v-—tv-= J =
"~TT #
=p= 1 y - ÏBP '-#— — # • — ^ T F -iM
i} i i i i I M i i f r l » r p l •<y J J I J J I j = l ^ ^ i / L « l | ' l ; l / l
Gei- ge- ken, Per dootz. Vi- go- lin vi- go-
^m r~r '•> 1 0 C w P=
lin sä dat Gei- ge- ken vi- go- lin vi- go- lin
§ c r u c Jl 2=K ^ ^ ±±
sä dat Gei- ge- ken, un vi- go vi- go- lin
1 7 3
r e 1t1 r c r vi- go- lin un sin deem die heet Ka-
¥ Ï
trin, un sin deem die heet Ka- trin
2 Un darby makt he sik en Franzensnnan || en Franzensnnan
Perdootz. ||: Ick bün Kayser, ick bün Kayser,sä Napoleon :||
Vigolin vigolin...
3 Un darby makt he sik en Engelsman || en Engelsman
Perdootz. |j: How d'you do? Howd'you do? sä dat Engels
man :!| Ick bün Kayser...
4 Un darby makt he siken Hollandsman j| en Hollandsman
Perdootz. ||: Potverdorie, potverdorie,sä dat Hollandsman :||
How d'you do?...
e n M. Volks l ied u«t N o o r d Brabenf , r ond O o i r s c h o t .
$
WÊË aar kwam ner. boer van
ft—h-
Zwit- ser- iand
B= -b-P-
di, ka- do!- ie- ke, ki- da, en die had er nen
ft—ft é *
e- ze! aan zijn hand, !a- ber- die la- ber- da la- be
174
i m ? fr ft -^ * à «-
do- ni- a, en die had er nen e- zel aan zijn
-sH ^ hand, Ce- ci- li-
2 Waarop dat iei ne witten doek || hi] sprak:«Wat ga ik
daarmee doen?»
3 «Snijerke» sprak hij, «snijerke fijn, || wil mi maken een
kedelijn »
4 En, doe die kedelijn was gemaakt, || doe ging hij voor
z'n vrouwken staan.
5 «Vrouwke», sprak hij, « vrouwke liin, || zeg mij: hoe
Staat die kedelijn?*
6 «Die kedelijn staat jou niks goe, || ge hebt een lijf ge-
lijk een koe.
7 «Heb ik een lijf gelijk een koe, || dan ga'k weer naar
den snijer toe.»
8 «Snijerke», sprak hij, «snijerke fijn, || ge hebt er bedor-
ven mijn kedelijn.»
9 «Heb ik er bedorven uw kedelijn? || Ik heb het gesne-
jen in de maneschijnU
10 «Hebt gij het gesnejen in de maneschijn, |j dan zal ik
u betalen in de zonneschijnU
1 1 Die boer die pakt z'n stok algauw, il en waar hijsloeg
kwam nietzoo nauw.
12 Maar die snijer die hield zieh kloek, || hij stak den boer
met z'n naald in z'n broek
175
1 3 Ze zetten den snijer op 'n geit, || en reden ermee
naar d' eeuwigheid.
T. en M. Volkslied i>lt Vleamsch Brabant, rond Wambeek.
" j U ' i J1 J 'J 1 J'I J-J1 J' ier we- ver- kens zag men ter bo- ter- markt
Zij had- den geen duit haast meer in hun- ne
# j N'U1 J'J'n'J'lJU'y^l gaan, en de bo- ter die was er zoo die- re.
tasch, en ze koch- ten één pond sa vie- ren. Schiet
•fr'r- ^ J f I ' j . l J v ^ c l f J ' J J spoe- le. sjer- re bek- ke spoel- za. Djik- ke- djak-ke, ker-re
y C J1 j . |J n J Jl j . ' Jj J'JJ'IJ. JII kolt- jes, klits klets, en ze koch-ten één pond sa vie- ren.
2 En als zij dat boterken hadden gekocht || zij hadden er
vier plateelen. || Zij spraken dat vrouwken zoo vriendelijk
aan: j| « Sa vrouwtje en wil het ons deelen.»
3 Dat vrouwken dat sprak:« Ja dat zal ik wel doen, || ja
zoo wel als een vrouwken vol eeren, || want 'k wetewel
wat er de weverkens zijn, || en de weverkens zijn er geen
heeren. »
% Wat zouden de weverkens heeren zijn, || zij en hebben
er huize noch erven. |j En kruipt er een muisken in hunne
176
v*
schapraai, || van hongerzoo moet het ersterven.
5 En als dan datmuisken gestorven zal zijn. || Waar zul-
lenzij het begraven? || AI onder de weverkens hunne ge-
touw, || en het grafken zal rooskens dragen.
T. en M. naor: Bols. Honderé oude Vleamsche llederen, Namen 1 8 9 7 Opgeteekend
le Lubbeek In Brabant.
R &*1'\ J' J'-^-fÈQjËllli omt vrien-den in de ron- de, min- naars van
ik zal u gaan ver- kon- den, hoe ik door
h & A f' i n ft *=£ ? J M J 7 - I I ; « d ^ ^ i F
ee- nen stiel,
"tslij- pers- wiei, den kost ver- dien voor vrouw en
fc a= m $=£ â Ï = K 3 * J J1 J r-tt-y-
kind, schoon bloot- ge- steld aan sneeuw en wind. Ter-
tfîvrt ï\nr,\r. p r J'ic JJ lier- om- ter- la, van links-om, rechts-om draait mij-ne
É h fr H h J J | p h p—fr
* 4 l é é é & -g -g g £ gf-steen door het roe- ren van mijn been ju, ju, ju,
S 2 f t — h -•T" W TT-
ju, ju, ju, ju, JU.
177
2 Schoenmakerstijfgezeten (I opeenen pikkelstoel, || mag
keesen droog brood eten. || Maar als ik nood gevoel || dan
slijp ik tot den avond toe, || en zoo hebik nooit arremoe. ||
3 Kleermakermaakt ons kleeren || voor acht stuivers per
dag; || wil hij den loon vermeeren, || hij snijdt meer dan hij
mag. || Maar ik met mijnen slijpersteen, || ik win meer op
een uur alleen.
4 De maalder moet graan malen, || tot in het fijnste meel;
ü hij doet dubbel betalen || voor zijne droge keel. || Maar
ik door iever en door vlijt, || 'kwin mijn brood in rechtvaar-
digheid.
5 Sa vrienden voor het leste, || all' ambachten zijn goed;
|j maar 't mijn is toch het beste, || schoon ik soms slapen
moet || op hooi of strooi in eenen stal; (| daar heb ik kost
voor niemendal.
T. vrij naar het Duitsch van G. Fink. M. Volkwijze uit Noord Europa.
p ee - nen boom een koe- koek, sim- sa- la
m- ê —J j J - -J" "J P J J I h / I - H dim, bom- bam, sa- la- dorn, sa- la- dim. Op
irrf c r-1LMN u \ n ee- nen boom een koe- koek zat.
2 |j: Daar kwam een jongejager :|| aan.
178
o
3 4 5 6
Hij school den armen koekoek :|| dood.
Maar als een jaar verloopen :|| was.
Toen was de koekoek weder :|| daar.
Hij floot den armen jager :|| uit.
T. en M. uit: De Coussemaker. Chants populaires des Flamands de France, Gen t 1 8 5 6 .
D iEfE S PP Si en uyl die op den peer-boom zat, den
4 t J J' J c l r c J^Tlf f c p r-J' uyl, die op den peer-boom zat, en bo- ven zijn hoofddaer
c= m $^m zat er een kat, van sim- me don- dei- ne, van
^ ß= fi ß ß.
l Li „i \Tv—V fa- ri- Ion- la. En bo- ven zijn hoofd daer
i a | *• J. |3 W-W K Z I
zat er een kat. Den uyl vi- vat, den uyl vi- vat.
2 |j: 't Was daer dat hij zijn pootje brak; :j|: men prom
melde hern al in eenen zak. :j|
3 ||: Men droeg hem dan naer den doktoor, :j|: de jof*
vrouw die kwam zelve voor. :||
4 jj: Men trok hem wel zes oncen bloed; :||: 't is jammer
cat hij sterven mo et. :j|
179
r naar een los blad. uitgave Van Paemel. Gent . M. Vlaamsche volkswi|/r
K i ffc ^ ^ ^
omt hier al bij. aan- hoort dees klucht net
een drol- ig vent- jen vol g e - nucht. de
fr j J ' ra J'I J. J l S I is van Pier- la- la,
vreugd van znn p a - pa Wat in zun ie-
i £= =È n i i m — ^ »_ir_
s ge -sch ied dat zult gij h o o - ren m dit lied, t is al van
^ ^ $ * j _p r> pi=ptv
-^r —r-
la, sa' sa t is al van Pier- la- la
van vaertie en moertie 2 Zoo zeer was Pierlaia bemind
t" saem, || zy zeyden: « Hoort eens, lieve kind, |j onseengen
er tgenaem, || gy wordt haest meester van onsgoed , || daer-
om ziet we! toe wat gy doet » j;: «'t Is wel » zey Pierlaia,
sa sa :||
3 Maer als nu was den vader dood, jj och armen, Pierla-
ia, || die heeit zijn vrienden al genood jj op 't uytvaerd van
papa. || Hy hielt niet veel van iekkerny, jj hy gafze t' eten
pap en bry. ||: «'t Is bon » zey Pierlaia, sa sa !|
4 De vrienden smeirden daer in huys, ;| voorwaer zoo lan
ge, tot || hy docht :« Nu wil ik dat gespuys jj weer voeren
naer hun kot, jj eer ik raek al mijn schyven kwijt, j| want 't
s, ma foi, al meer dan tyd, j|: adieu.» zey Pierlaia, sa sa. -|j
180
5 Als hy had al zyn geld verbruyd, |] dan wist hy geenen
raed; || als hyom troost ging, elk was uyt: || danstak hyzich
soldaet. || Maer, als hy exerceerde dan, || en aenleyd op
een halve man: ||- «Poef, paf.»zey Pierlala, sa sa. :||
6 Als hy eenzuypken g'eten had, || sprak hy: «'k Ben nog
meer krank, || 't isaen myn hart, 'k en weet met wat, || 'ken
leef geen ure lang. || Hy maekte dan zijn testament || aen
aldevrienden, diehy kent. ||: « Ik sterf» zey Pierlala, sa sa. :||
7 Als men dan naer dekerke kwam, || elk zey: «'tis Pier
lala.» || Men hem al van de baere nam ]| en leyden by zynj]
papa. || De vrienden zeyden al: «Kom, kom, || de dooden
komen niet wederom.» j|: «Ik weU zey Pierlala, sa sa. :
8 Als hy nu was in 't graf, den tijd || van omtrent een half
uer, || de vrienden gingen meer verblyd || als droef te
saemen duer; || hy schupte 't deksel van de kist || en kroop
er uyt dat 't niemand wist. ||: «Ik leef» zey Pierlala, sa sa. :||
9 En Pierlala ging regt naer huys (j en vond zyn naeste
bloed ||-en vrienden, met een groot gedruys || daar twisten
om zyn goed. || Hy greep den bessern met 'er haest; || al
die hem zag, stond zeer verbaasd. ||: «Hier uyt.» zey Pier
lala, sa sa. :||
T. en M. uit: De Coussemaker. Chants populaires des Flamands de France, Gen t 1 8 5 6
Opgeteekend le Belle
J ^ i l J l - J i' J J'IJ J J- y J- 1 *J an Plom-paert en zijn wu- ve- ke, ze
181
r~r
* W~W
stou- gen ä keer vroeg op, op, drie
3Ü E :
uur- tjes veur den da- ge, ja. ja, van fa!- dri-
$ ÖE P f ^ ^
=7:=¥
Drie uur- tjes veur den da- ge zij gin-gen den
c= ft h h £: S EÈ !
merkt-weg op, zij gin- gen den merkt-weg op.
2 ||: Ais zij de merkt halfwegen kwam, || bij 't ende van
den nacht, :||: toen braken al deeiers ja, :||: de beuter viel
in de gracht. :||
3 ||: «Maer Plompaert, zeidezij, Plompaert, || gaet t'huis-
waert haelt een net, :||: we zullen de beuter uittrekken, ja :||:
veur dat ze te gronde get.» :||
4 |j: «'t En is wel om de beuter niet || 't en is maer om den
doek. :||: 'kEn scheurd'hem m3er gistr'aven, ja :|-|: van Plom-
paerts besten broek.» :||
5 ||: «Hebt gij van mijnen besten broek || een beuterkieed
gemaakt? :|j: 'kHeb van mijn ievensdagen ja :||: nooit zulk
bot wijf gehad.» :||
182
ï . en M. Spe ldevye rks te r l i ed uit F ransch V l a a n d e r e n .
'â -^-^~P h -4-4-1? af- 3= -i—fv-
Duin- kerk gaat het ai ver- keerd
^-W^M-r^-S Q Z H ®
de meis- jes zijn in 't fransch ge- lee rd Par - le- re - lom,
£= mm t» h h k ^ = E I •0 # •
re - lom, joep, joep, joep, de meis- jes zijn in
I ï ^=p: t>—y ± 't fransch g e - leerd Van i- vi- va
2 ||: De meisjes dragen al zijden roks :||: de knechten
dragen leeren broeks :||
3 ||: De meisjes dragen markijnen schoens ||: de knech
ten dragen houten schoens. :||
T. en M. uit Fransch Vlaanderen, rond Duinkerken.
feEEE
aar was e wu f die spon. daar was e
^=F=f=P=¥=P =? ^ if~—w 3= t=± vu! die spon a! op een h o u - ten sp in - n e - vviel: ôaar
183
i m 3 ^ : = « 1 I I • i ;
was geen toor-tel- tjen on Vi- ve la pe-per-bus-se
fa: Ê3EË
vi- ve la spa, tra- 1a- la gt- ze ga- ze
4 r f r r l r f p p p p p I ' I P b v v I l 'I
goe- ze, ron- flon Hoe- ze tra- de- ra- de- ra
2 ||' Haar mutse stoeg verdraaid -|| gelijk een hollandsch
moleken || die met alle windeke waait
3 ||: Dat wuf had eenen zm :|| als zij des morgens buiten
kroop, || des avonds kroop ZIJ in
4 ||: Dat wuf had eenen man || desZondags heet hij Pieter
maar || des Maandags heet hij Jan
Caoonzang. M. naa» J. Ferrari. 1 7 5 9 184 2
o* s €) » S nt- waakt gij lui- e sla- pers, de koe-koek
De zon kleurt met haar stra- len den groe- ner» B _
I +—+ ^
roept u op heu- vel- top. Wordt wak- ker, wordt wak- ker, de
$ r :':r i r - r if koe-koek roept u op. Koe-koek, koe- koek. de
184
m k o e - k o e k roept u
T. en M. VciKsIir-d uit W e s t v l a a n d e
M1 i -j- - P ^
jn va - der gaa t o p zee , hij gaat al
Ë m^m -w—r—r-mos- sel- zee , te g r a m - p l a m - p l a m . d e m o s - sei-
op de
ä fs»-
^ . ^
man Hij gaat aï op de zee, hij gaat al op d e
2 Wat doet hij op de zee?
3 Hij vangt er eenen visch
4 Wat doet hij met dien visch?
5 Hij stroopt hern uit zijn vel
6 Wat doet hij met dat vel?
7 Hij maakt ervan een beurs.
8 Wat doet hij met die beurs?
9 Hij steekt daarin zijn geld.
1 0 Wat doet hij met dat geld?
1 1 Hij koopt daarmee 'n kind
1 2 Wat doet hij met dat kind?
1 3 Hij zendt net naar de school
1 4 Wat doet het op de school?
1 5 Het leert het A B C 185
r&u J J rM' J •' i p- g ^ ^ • " ^ ^ au- de - a- mus i- gi- tur, iu- ve-
4 r r i g r H'ç- g r rir g nes dum su- mus; post iu- cun- dam iu- ven-
post mo- les- tarn s e - nec-
iTnrr^a^-K'r r 11 tu- tern, tu- tern, nos ha- be- bit hu- mus.
2 Vita nostra brevis est, || brevi finietur: || venit mors ve-
lociter, || rapit nos atrociter ||: nemini parcetur. :||
3 Ubisunt qui ante nos || in mundo fuere? || Vadite ad
superos, || transite ad inferos ||: ubi iam fuere. :||
A Vivat academia || vivant professores; || vivat membrum
quodlibet |j vivant membra quaeiibet ||: semper sint in flore. :||
T. van Visser. M. van E. Huliebroeck. Met welwlilende toelating, uit: Zes liederen, 6e reaks.
Uligave Alsbach, Amsterdam.
ie stu- den- te- ja- re gaan ver-
bij, ver-bij stu- den- te weeî-de; nooit keer hu!
186
D
$ êm
-*—h à ooit t e - rug vir mij die tijd. die lief-l ings-
éb J i\fhp=kt i Ç'-hr \ji
$
bee l - de Die ko- r ing- meul wil nie meer maal ,
• A EÜÖ ^ ^
iij skul - d e moet ik self b e - taal. O
fi , | / b F^ m
& r ; i \ p -
m \
f up» 1 HM
# #< • —H—en— 1 è 1 è
y-.
*-u J h ^H
t reu- r ig- heid op n o - ik staan o p
1 P J lj - ' U H U O t reu- r ig- heid o p
$ te, ik staan o p e i - po- te.
2 Soos mieliepitte spat uiteen || dieoue trouwe vriende; ||
ik staan nou moeder siel alleen, j| en is maar net bedien-
de || Ik is nie meer mijn eie baas, || ik werk met Paul en
Piet en Klaas. ||: O, treurigheid op note, || ik staan op
eie pote. :||
3 Maar moe nie glô ai word ons oud, [| ons hart kan ooit
187
verander, fj ens liefde is nog lang nie koud, || ons staan
nog bij mekander. jj Dus vrienden reik mekaar die hand ||
hernuw die heil'ge vriendskapsband |j: gaan dit met
stamp en stote, || nog blij ons op ons pote. :jl
T. naar: Bol-3. Honderd.oude Vlaamsche liederen, Namen 1 8 9 7 . M. naar: Kretzsclmer
Deutsch» Volkslieder, 1 S 4 0 .
fcâir •m—*• FF£=?^F
& $ •
n als de boer twee bloks-kens heeft, de
1 £££ ^ £ P= \h
boer, twee bloks-kens met wat strooi-ken in, dat
$ h I - • N » N
f^TTC*/ C 1=F t t den boer naar zij- nen zin, den boer, den boer, den
F~£~^ *'*> N " V II :± boer, den boer, den boer, den boer.
2 ||: En als de boer een paar kousen heeft, de boer :|| een
paar kousen met wat tikkelkens in.
3 ||: En als de boer een broeksken heeft de boer :|| een
broeksken met een vaideur in.
4 |f: En als de boer een zippeken heeft, de boer :|| een
zippeken met tweeteschkens in.
5 |[: En als de boer een krawatteken heeft, de boer :U eerv
188
krawatteken met een striksken in.
6 |[- En als de boer een kasken heeff, de boer :|| een
kasken met een horlogeken in.
7 ||: En alsdeboereen paar wantjes heeft, de boer :|| een
paar wantjes met twee duimkes in.
8 ||: En als de boer een smoeltjen heeft, de boer :|| een
smoeltjen met een siksken in.
Canoiizang. M. v«n Mozari.
z ^ ff w—w 4 4 \ 4
ie broe-der't spelder vlam-men en d'he!-der-
i Eipt"!* J W I J ^^é lich- ten schijn. De vlam- men en d'hel- der-lich- ten
§t^j i r g f-f+f-H BE -i—i-
schijn. Zoo zul- len ook ons har- ten vol gloed en
y J HTTJ^f v N j ^ ^ ^ lief- de zijn zi jn
$ ^-F-f-J-4- *=f y—4—=F
glocd en lief- de zijn. Zco zul- len ook ons
139
^ r r v f i r r p p ^ £ IP^
har- ten vol gloed en lief- de zijn,
4"" T r f r r r i f r f r i r z i jn ; vol gloed en lief- de zijn.
T. en M. Vlaamsch volksliecj.
p ^ ~i1-=P
aar kwam een muis ge- loo- pc-n, een
S •»—p ¥—f—F^—I» f P P-=t=p
muis van al- le ge- lijk: 't was om het ko- ren te
I m rnrrj s * • o z± stroo- pen. Wij ga- ven de muis ge- lijk. De
-'"P* I N h fV m ^ = f 1 tf
nuis in 't ko ren ver- lo- o m ^ ^ rat- ten en mui- zen. bn wij zijn hier te
$> r t, r c e i r ^ * ï zaam ver-gaard, en wi] gaan nog niet ver- hui- zen.
190
i =p= s o ra\- ten en mui- zen
2 Daar kwam een rat geloopen || een rat van alle gelijk,||
't was om de mu is te stroopen || wij gaven de rat gelijk.
* = * = m h h rs (vh^r 5* W G *
De rat d e muis. de muis in { ko- ren ver- lo- ren .
3 Een kat 4 Een hond 5 Een knuppel 6 Een
vuur. 7 Een water 8 Een koe 9 Een slachter.
1 0 Een duivel.
T e-.. M. V l o a m s c h Volkslied
zfcâ: $==±
r n .s « à
aalst voer ik o - ver zee zee zee laafst
pjpg n~
X J 4 _ « .
Ö •f-tr V—y
veer tK o - ver laatst zee. ai met een
H 4 ^ 4 - ^ - ^ = ^ t; fa- la- d a - ri- a s c h e - p e n -zil- vren s c h e - p e n - t j e ,
mm « — » 3S n \7
ÏZZ tz==fc±=* V — k
t je. al met een ZJ!- vren s e h e - p e n - i j e . en t sch ip - je
1 9 1
p= s brak in a\ twee
2 Daar zat een uil die spon || al op een zilvren wieletje ||
waar hij zijn kost op won.
3 De meid die keerde 't huis, [| wat vond zij onder 't be-
zemtje? || Een penning met een kruis.
4 De vrouw die nam den brand [| en sloeg ermee die ar
me meid || den penning uit haar hand.
5 Ach vrouw dat mag niet zijn. || AI wat de meid met
keeren vindt || dat mag het hare zijn.
T. en M. Vlaamsche voJksdans.
p>rl- H/a nit*t ru*- h n o r r l van r\*> 7<*~ v*»n c\t*
$
ps=ts r t• 11 * * 4 *
ze- ven. Hed- de niet ge- hoord van de ze- ven-
i spronc
Vf ** id. tm *
**
"K %/
•1er > zegt
i
dat ik niet
•
c ian- sen
d
kan;
K M
J é
'k kan d an-
\*' \ 1
sen als een e- del- man. Dat is een.
M«n herhaalt en voegt telkens bij: Oat is twee. . . . Oat is zeven.
192
e rsc lu l l end f c v o l k s i i ^ d e r e n u:i B r a b a n t . M. uit d e K e m p e n .
r^mi-* ^3 hz ^z • * -
s d::r dan geen sni j - ders bank? Ja dat is een
Is dot dan geen kort en lang? Ja dat is een
1 E j r \\ h h i fr. fi * » « » I • « frr=£ Ê^Ê
sni j - de r s -bank .
kort en lang Kort en lang, sni j - de rs -bank dat is een
I ¥ ¥E* snij- d e r s - bank H o e - ra, h o e - dat is een
% -$-> bank
2 Is dat dan geen koekepan? (| Ja dat is een koekepan
Is dat dan prinses Marjan? || Ja dat is pnnses Marjan
* i 2 ^ çrn^r ' ' ' "\i i r i ' Koe- k e - p a n , pr in- ses M a r - j a n kort en lang, s n i j - d e r s - b a n k
3 Pen en ink |] Luistervink
4 Zon en maan. || Koekeloerenhaan.
5 Stoel en tafel || Kermiswafel.
6 Muis en rat |i Botervat.
193
T - n M. ,i.t 0->'..lvU»ncJ
3—ft-ft- i - M ^ ^ • # ^
^ T - ^ :#::
an mij- ne man zou ru!- ter wo r -den ,
iWfeÉpëî^S kost ie ge - ra- ken dön 'n pecrd, 'k pak- ke den
jfe^Tgp î ^^s^&e iiËlÉilil r.p bran - de ! uit den heerd, daar heeft Jan mij- ne man 'n
^ ^ _-zig:—g^ s ~ ¥ tt peerd Mop- sa jon- ker Jan die wel rui- ter
H s ap=gz=* i wor- den kan
2 Jan mijne man zou ruiter worden, || kon hij geraken
aan 'n zaal; || 'k breek 'n ei, 'k geef hem de schaal, || daar
heeft Jan mijne man 'n zaal
3 Jan mijne man zou ruiter worden, || kon hij geraken
3an 'n toom; || 'k neem zijn hemd en scheur den zoom, ||
daar heeft Jan mijne man 'n toom.
4 Jan mijne man zou ruiter worden, || kon hij geraken
aan 'n spoor; || 'k breek 'n pot en geef hem d'oor, || daar
heeft Jan mijne man 'n spoor.
194
T. e n M. rMar v e r s c h i l f e n d e V o l k s l i e d e r n uit B r a K
F î ±&
•é * £Ë=^^m als ik gaan • huis- houn, dan
I ft ry s itezK: i ^ :£=*==£ 4 4- :il€
moet ik h e b - ben een hin, en a l - le men- sehen du
J^-^J m £3E vra- gen aan mij,
^m hoe da 'k mijn hin- n e - ken
_ ^
^ h e e - ten zou. Preis heet mijn hin- n e - ken, en
I fç FP ^ ^ =ft # 0—f-
W ÜZ
i ' s a - vonds op heur kot en 's m o r - g e n s in heur sp in -ne -ken .
Een h a a n .
± S É5EEO=È £ 3£3 JLZMZ.
Koe- ke - le-kaan heet mij-nen haan Preis heet mijn h in -ne-ken
3 Een kat. || Vangerat heet mijne kat.
4 Een hond. || Roebedebont heet mijnen hond,
5 Een koe. || Blaremoe heet mijne koe.
6 Een p e e r d . |j Langs tee r t h e e t mijn p e e r d .
7 Een kalf. jj Hal fenhal f h e e t mijn kaif.
8 Een v e u l e n . Il Jan van Keu len h e e t mijn v e u l e n .
--#-—#—
195
T. «n M. naar een "cramignon" dans uit het land van Luik.
H r^? s: ^ P3^Ê ar- bou- ya die is zoo krank, Har- bou
Q. J ? " | [N 1 i A | ) J J J # H q? r ' ' ' ^ ^
1 i
j V ;l I ^ • / I
2
l y i i. f ß ß i r \j i IEE3
ya die is zoo krank. krank. Aan de- zen
i $ .If. ß ß ß 1 .11. » f ' p 1 p '11* ~p~ Q? J -H- 1; 1 H J -1K> 1 M 1 -11' II-
voet, aan d'an-dren voet. Hi] is zoo krank, hij
ÊÊÊ moet er O, laas, Har- bou- ya het zal hem
i 9 É säsg nim- mer wel ver- gaan. O, laas, Har- bou- ya hij
t £ moet er aan, hij moet er aan.
2 Aan dezen teen. || Aan d'andren teen.
3 Aan 't eene been. || Aan 't andre been.
4 Aan deze knie. |] Aan d'andre knie.
5 Aan deze hand. || Aan d'andre hand.
6 Aan dezen arm. jj Aan d'andren arm.
196
7 Aan 't eene oor. || Aan 't andre oor.
8 Aan 't eene oog. || Aan 't andre oog.
9 Aan d'eene wang. || Aan d'andrewang.
10 Harbouya is niet meer krank, || krijgt weer eten en
weer drank; :||: is uit den nood, :||: hij gaat niet dood. :|| O
levé Harbouya hij gaat niet dood, hij gaat niet dood. || O
levé Harbouya, hij is voor goed nu uit den nood.
Voor de laatste stroof kan de mélodie gezongen worden met een kruis aan den sleutei.
T. en M. Volkslied, XVIIe eeuw.
V I 13 N f
h fr
an waer compt ons den coe- len wijn, en van
$ ï waer compt ons den coe- len wijn, en van waer dorn
j p (! i r r J ^J J i f f c / c - f ^ éaer en van waercompt ons den coe- len
2 Hij compt van Ceulen aan den Rijn.
3 Hoe compt die meyt al aen den wijn?
4 Die vrouw die gheeft die meyt dat ghelt.
5 Hoe compt die vrouw al aen dat ghelt?
6 Die man die gheeft die vrouw dat ghelt
7 Hoe compt die man al aen dat ghelt?
8 Die boer die gheeft die man dat ghelt.
9 Hoe compt die boer al aen dat ghelt?
w i j n .
197
10 Den beer die saeyt en inaeyt dat velt, || en van daer
soo crijght den boer dat ghelt,
II * m fc=h WZ i £ â É.
?n den boer en den man en d:e vrouw en die
meyt en den Rijn en den wijn en van daer dorn daer
en win daer compt ons den coeien wijn.
D £2=
B
^ £ : ^ z z z c i = £ 3 E ^
e klok- k tn op den t o - ren klin- ken
dt IEÖ ^
hi..:i.i
dmg, d a n g d ing, d a n g , dong
C ü n o ,
N A Valerius Neder • Idiidisclu? Ctdt-nck-cLnok Haarlem 1Ö2Ö.
A B
zzzzfzz: 0 2=t=» " 7 ^ " "
iÜ eemt mij in der .. h jn t , hoort in t cort ver
C D
:tz2= Ö c id - r e n w.-jt f*i in on\> Idfit. a\ - d e r
1 9 8
va- ren
M. un <Je Brtut-n.ka J S. B^( h. 1 6 8 5 - I 7 5 0
gaan we waar de d o e - d e l - zak de
fi -fv ispqs 3=tn± <v-^ T f « — j - — j - — T ™ T ~ ^
d o c - del. d o c - del, d o e - del. doc- de ' , d o e - del. d o e - de l - zak m
Einde
m 4-ÈEÈE&a
de g e - b u u r - t e bromf fcn klinkt daar-b i j een
^m^mmm^^m lus- tig lied, dan zwiigt ook on - ze scha- re n»et VVeest
^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ |
wel- g e - m o e d en weest ge -g roe t gij al- len die ter
^m l ees- te komt
1 9 9
M. Volkslied uit Schotland.
SB ? È ier staan tot af- scheid weer de broers in
^ ^ "t rond bij- een ge-schaard,.en de- ze vro- me da- gen
m j ' J, P 1 1 L -K—#-—$—y blij- ven diep in 't hart be- waard. Ik zeg u geen vaar-
_ _-i t h frS^J m—t^à
\ ! n — 1 1
/•• J J p m g ^ p fn 1 h
(•" J r »
wel, m'n broer, dra zien w ei- kan-der weer, zoo-dra de
i r ^ J J y Len- te komt in 't land, zien wij el- kan- der weer.
2 Dat elk nu neem zijns broeders hand en houde vast ge-
snoerd. || Zoo gaan wezonder wijken längs de baan waar
God ons voert.
3 Veel zaalge uren sleten wij als broeders hier te gaar. ||
Dat God dit gastvrij huis enzijn bewoners wel bewaar!
G O D VORDERE U, BROER!
top related